Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig...

46
paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 1 Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 Kennismaken met breuken 2.1.1 Deel van geheel Opdracht 1 Welk deel van deze cirkel is zwart ingekleurd? A 2 8 deel B 3 8 deel C 6 8 deel D 9 16 deel Opdracht 2 Welk deel van deze rechthoek is zwart ingekleurd? A 1 3 deel B 3 8 deel C 5 16 deel D 2 3 deel

Transcript of Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig...

Page 1: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

1

Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 Kennismaken met breuken 2.1.1 Deel van geheel Opdracht 1 Welk deel van deze cirkel is zwart ingekleurd?

A 2

8 deel

B 38 deel

C 68 deel

D 916 deel

Opdracht 2 Welk deel van deze rechthoek is zwart ingekleurd?

A 13 deel

B 38 deel

C 516 deel

D 23 deel

Page 2: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

2

Opdracht 3 Welk deel vormt driehoek C van het totale vierkant?

A 1

8 deel

B 112 deel

C 116 deel

D 14 deel

Opdracht 4 Neem 4 gelijke blaadjes papier (vierkant of rechthoekig). Vouw blaadje 1 in 2 gelijke delen, blaadje 2 in 4 gelijke delen, blaadje 3 in 8 gelijke delen, en ten slotte blaadje 4 in 3 gelijke delen. Wat valt op? Opdracht 5 Neem een vierkant of rechthoekig blaadje papier. Vouw het blaadje op verschillende manieren in 6 delen. Welke stappen zet je achtereenvolgens? Opdracht 6 Dit is 1

5 reep. Teken de hele reep.

2.1.2 Eerlijk (ver)delen Opdracht 7 Bij welke verdeling krijgt ieder evenveel?

A Alleen bij A en B. B Alleen bij B en C. C Alleen bij A en C. D Bij A, B en C.

Page 3: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

3

Opdracht 8

Hoeveel krijgt ieder als je 4 12

chocoladereep eerlijk verdeelt met 6 personen?

A driekwart reep B een halve reep C een derde reep D een achtste reep Opdracht 9 Aan iedere tafel worden de pizza’s eerlijk verdeeld. Er zijn 2 tafels waaraan je dezelfde hoeveelheid pizza krijgt. Welke 2 tafels zijn dat? A de twee tafels rechts B de tafel rechtsboven en de tafel linksonder C de twee tafels links D de tafel linksboven en de tafel rechtsonder

Opdracht 10 I Aan welke tafel krijg je de meeste pannenkoeken? II Hoe heb je gerekend?

Opdracht 11 Er is 4 1

2 liter limonade gemaakt voor een klas van 18 leerlingen. De limonade wordt eerlijk verdeeld.

Hoeveel liter limonade krijgt ieder kind? Opdracht 12 I Je verdeelt 4 1

2 liter limonade over bekers van 14 liter. Hoeveel bekers heb je nodig?

II Welke opgave heb je nu uitgerekend?

Page 4: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

4

2.1.3 Meten Opdracht 13 Wat is zwaarder?

I 12

kg of 13

kg?

II 14

kg of 15

kg?

III 34

kg of 45 kg?

IV 1 12

kg of 1,2 kg?

Opdracht 14 Welke hoeveelheid is evenveel? I 2

4 liter

A 12 liter

B 38 liter

C 0,4 liter D 4

2 liter

II 2

16 liter

A 14 liter

B 18 liter

C 8 liter D 0,16 liter III 3

6 liter

A 23 liter

B 13 liter

C 12 liter

D 2 liter

IV 43 liter

A 34 liter

B 1 13 liter

C 1,3 liter

D 1 14 liter

Opdracht 15 Welke breuk hoort bij het vraagteken? I II

Page 5: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

5

III IV Opdracht 16 Welke breuken passen bij de maatstrepen a t/m n? Let op: soms kun je voor meer breuken kiezen.

Opdracht 17 Welke breuken horen bij de letters a t/m e?

Opdracht 18 Wat is langer? I 6

10 strook of 34 strook?

II 34 strook of 7

8 strook?

II 23 strook of 3

4 strook?

IV 45 strook of 5

6 strook?

Page 6: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

6

2.1.4 Deel van hoeveelheid Opdracht 19

Je draait 150 met deze ‘tol’. Hoeveel keer komt de paperclip op het getal 1 (ongeveer)?

A 150 keer B 100 keer C 75 keer D 10 keer Opdracht 20 In een pabo-1 klas zitten 18 studenten. Kies bij elke rekenzin het goede antwoord. I 6 studenten komen met het openbaar vervoer. Dit is … A 1

3 deel

B 23 deel

C 16 deel

II 12 studenten zijn rokers. Dit is … A 1

3 deel

B 23 deel

C 16 deel

III Er zitten 3 jongens in deze klas. Dit is …

A 13 deel

B 23 deel

C 16 deel

Opdracht 21 Ik heb al 3

5 deel van de halve marathon (21 km) afgelegd. Hoeveel meter heb ik gelopen?

Page 7: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

7

Opdracht 22 Als het hele vierkant € 200 waard is, hoeveel euro is deel D dan waard?

Opdracht 23 Hoeveel is 1 kwart van 164? Opdracht 24 I Nederland heeft ongeveer 17 miljoen inwoners. Ongeveer 4

5 deel van de inwoners belt mobiel.

Hoeveel Nederlanders bellen mobiel? II Tijdens de training moet je 5 minuten hardlopen. Je bent op 3

4 . Hoe lang moet je nog hardlopen?

2.2 Gelijkwaardigheid 2.2.1 Gelijkwaardige breuken Opdracht 25 Waar of niet waar? I 2

3 is gelijk aan 36 .

A Waar. B Niet waar.

II 13 is gelijk aan 2

6 .

A Waar. B Niet waar. III 2

3 is gelijk aan 46 .

A Waar. B Niet waar. IV 2

6 is gelijk aan 13 .

A Waar. B Niet waar. V 1

6 is gelijk aan 13 .

A Waar. B Niet waar.

Page 8: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

8

Opdracht 26 Los het raadsel op. Om welke breuk gaat het?

De noemer is 5 en de breuk is even groot als 420

.

A 521

B 15

C 45

D 525

Opdracht 27 Welke breuken zijn gelijkwaardig?

I 36

A 1040

B 12

C 39

D 1144

II 1

3

A 1040

B 12

C 39

D 1144

III 28

A 1040

B 12

C 39

D 1144

IV 14

A 1040

B 12

C 39

D 1144

Opdracht 28 Vereenvoudigen. Geef van de volgende breuken een gelijkwaardige breuk met de kleinst mogelijke getallen. I 6

8

II 912

III 2024

IV 3032

Page 9: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

9

Opdracht 29

Vergelijk. I Welke stukken zijn even groot als 1

2?

II Welke stukken zijn nog meer even groot? Opdracht 30 I Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 1

5 .

II Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 1 34 .

III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

7 is groter dan 0,14.

A Waar. B Niet waar. II 2

3 < 34 .

A Waar. B Niet waar. Opdracht 32 Welk gewicht ligt het dichtst bij het gewicht van het stuk kaas?

A 25 kg

B 12 kg

C 45 kg

D 35 kg

Page 10: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

10

Opdracht 33 In welke reeks staan de breuken van klein naar groot?

A 46

– 24

– 13

– 35

B 13

– 24

– 35

– 46

C 13

– 46

– 35

– 24

D 24

– 35

– 46

– 13

Opdracht 34 I Uit hoeveel blokjes moet een reep minimaal bestaan als je vijfden en vierden met elkaar wilt

vergelijken? II Uit hoeveel blokjes moet een reep minimaal bestaan als je vierden en zesden met elkaar wilt

vergelijken? Opdracht 35 Zet de breuken op de goede plaats. Teken bij iedere vraag een lijn van 12 cm. Zet aan het begin 0 en aan het eind 1. I 1

2 – 14 – 3

4

II 16 – 1

4 – 13 – 1

2

III 36 – 2

3 – 46 – 5

6

Opdracht 36 Zet op volgorde van klein naar groot en licht je antwoord duidelijk toe. 78 – 2

3 – 56 – 7

10

2.2.3 Op de getallenlijn Opdracht 37

Welk van de breuken ligt het dichtst bij 0? A 1

3

B 14

C 15

D 16

Opdracht 38 Welke breuk kun je bij het vraagteken plaatsen? I A 6

12

B 924

C 624

D 58

Page 11: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

11

II

A 17144

B 872

C 17

D 1417

III A 1

3

B 420

C 940

D 920

E 16

Opdracht 39 Welke kleinste breuk kun je bij het vraagteken plaatsen?

Opdracht 40 Welke breuken horen bij de letters a t/m f?

Opdracht 41 Kies het goede antwoord.

I Welke breuk ligt het dichtst bij 0? A 1

3

B 14

Page 12: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

12

II Welke breuk ligt het dichtst bij 1?

A 1 13

B 1 14

III Welke breuk ligt het dichtst bij 3? A 2 2

3

B 2 34

Opdracht 42 Noem een breuk die tussen 3

4 en 5

4 ligt.

2.3 Kommagetallen 2.3.1 Geld Opdracht 43 I Hoe vaak past € 0,10 in € 1? II Hoe vaak past € 0,01 in € 1? III Hoe vaak past € 0,10 in € 10? Opdracht 44 Hoeveel geld is het samen? I 29 munten van 10 eurocent A 2 euro en 90 cent B 2 euro en 9 cent C 29 euro D 20 euro en 90 cent II 14 munten van 20 eurocent A 1 euro en 40 cent B 2 euro en 40 cent C 2 euro en 8 cent D 2 euro en 80 cent E 14 euro F 28 euro III 1 euro en 4 munten van 2 eurocent A € 1,04 B € 1,08 C € 2,08 D € 2,04 IV 10 munten van 10 eurocent, 4 munten van 5 eurocent en 3 munten van 1 eurocent A € 2,13 B € 3,12 C € 1,32 D € 1,23

Page 13: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

13

Opdracht 45 Welk getal is kleiner? I A 0,40 B 0,04 II A 1,9 B 1,10 III A 1,28 B 1,7 IV A 1,5 B 1,05 Opdracht 46 Welk bedrag is het? Schrijf de bedragen met een €-teken en een komma. I 5 munten van 10 eurocent meer dan € 3,59 II 4 munten van 1 eurocent meer dan € 1,98 III 5 munten van 1 euro minder dan € 14,99 IV 9 munten van 10 eurocent minder dan € 2,49 Opdracht 47 Schrijf in cijfers. I vier tienden II achtennegentig honderdsten III drie tienden en twee honderdsten IV zeven duizendsten V vijf en negenenveertig duizendsten Opdracht 48 Welke benzine is duurder? I A € 1,803 per liter B € 1,83 per liter II A € 1,79 per liter B € 1,769 per liter III A € 1,760 per liter B € 1,74 per liter? 2.3.2 Meten Opdracht 49 Zet in volgorde van klein naar groot. I 0,4 kg – 0,404 kg – 0,04 kg – 4,04 kg II 0,9 kg – 0,17 kg – 0,124 kg – 0,30 kg III 0,08 m – 0,8 m – 0,86 m – 0,198 m IV 19,03 km – 19,30 km – 19,294 km – 13,305 km

Page 14: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

14

Opdracht 50 Hoe spreek je het getal 8,035 uit? A achthonderdvijfendertig duizendsten B acht en vijfendertig honderdsten C acht en vijfendertig duizendsten D acht en vijfendertig tienduizendsten Opdracht 51 Welk kommagetal ligt het dichtst bij het gewicht van het stuk kaas?

A 0,45 B 0,75 Opdracht 52 Welke betekenis kun je geven aan de volgende kommagetallen? I 1,95 II 1,095 III 3,20 IV 3,2 V 3,02 Opdracht 53 Hoeveel is de 9 waard in de volgende getallen? I 9,25 II 2,59 III 2,95 IV 2,095 V 2,509 Opdracht 54 Zoek getallen die samen 1 meter zijn. Let op: er zijn meer mogelijkheden. 0,5 m 5 centimeter 0,25 m 0,95 meter 25 centimeter 0,45 meter 2,5 centimeter 4,5 dm

Page 15: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

15

2.3.3 Op de getallenlijn Opdracht 55 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?

Opdracht 56 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?

Opdracht 57 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?

Opdracht 58 Zet de volgende kommagetallen op een getallenlijn. 0,4 – 0,6 – 0,25 – 0,95 – 0,19 Opdracht 59 Zet de volgende getallen op een getallenlijn. 6,5 – 6,25 – 6,125 Opdracht 60 3,03 – 2,91 – 3,33 – 2,8 – 3,1 I Welk van deze getallen ligt op een getallenlijn het dichtst bij 3? II Welk van deze getallen ligt op een getallenlijn het verst van 3? 2.4 Afronden en afbreken Opdracht 61 Waar of niet waar? I 0,753 afgerond op tienden is 0,75. A Waar. B Niet waar. II 0,753 afgerond op duizendsten nauwkeurig kun je niet weten. A Waar. B Niet waar. III 0,753 afgerond op een geheel getal is 10. A Waar. B Niet waar.

Page 16: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

16

IV 0,753 afgerond op honderdsten nauwkeurig is 0,8 A Waar. B Niet waar. Opdracht 62 375,1948 afgerond op honderdsten geeft: A 375,20 B 375,2 C 375,195 D 375,19 Opdracht 63 Deze vraag gaat over het verschil tussen afbreken en afronden van het kommagetal 2,4478. Welke bewering is juist? A 2,4478 afbreken op honderdsten geeft 2,44. B 2,4478 afronden op honderdsten geeft 2,44. C 2,4478 afbreken op honderdsten geeft 2,45. D 2,4478 afronden op honderdsten geeft 2,448. Opdracht 64 Iemand rondt een getal af op honderdsten nauwkeurig. De uitkomst is 2,01. Welk getal kan het oorspronkelijk geweest zijn? Opdracht 65 Rond het getal 345,499 af op een heel getal. Opdracht 66 Rond dit kommagetal op drie manieren af.

I Op een heel getal. II Op 1 decimaal nauwkeurig. III Op 2 decimalen nauwkeurig

Page 17: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

17

2.5 Breuken en kommagetallen omzetten 2.5.1 Kommagetallen omzetten in breuken Opdracht 67 Wat is de bijbehorende breuk? I 0,08 A 13

10

B 14

C 35

D 450

II 0,6 A 13

10

B 14

C 35

D 450

III 1,3 A 13

10

B 14

C 35

D 450

IV 0,25

A 1310

B 14

C 35

D 450

Opdracht 68 Een repeterende breuk is een breuk die achter de komma steeds dezelfde rij cijfers krijgt. Welke breuk hoort bij het kommagetal 0,36363636…? A 4

11

B 36100

C 3631 000

D 49

Opdracht 69 Welke breuk hoort bij 0,875? A 7

8

B 780

C 340

D 87

Page 18: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

18

Opdracht 70 Welke kleinst mogelijke breuk hoort bij 0,124? Opdracht 71 Zet de kommagetallen uit je hoofd om in een breuk. Doe deze opdracht binnen 1 minuut. I 0,3 V 0,9 II 0,75 VI 0,5 III 0,125 VII 0,01 IV 0,7 VIII 2,5 Opdracht 72 Welk getal is kleiner?

I A 12

B 0,2 II A 0,8 B 1

8

III A 34

B 0,7 2.5.2 Breuken omzetten in kommagetallen Opdracht 73 De volgende breuken zijn allemaal repeterende breuken. Welke van de beweringen is niet waar? A 1

9 = 0,11111…

B 111 = 0,090909…

C 113 = 0,769769…

D 17 = 0,142857142857…

Opdracht 74 Welke van deze breuken is een repeterende breuk? A 1

12

B 18

C 110

D 15

Opdracht 75 Er zijn handige breuken die je paraat moet hebben. Zoek de bijbehorende kommagetallen. I 1

2

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5

Page 19: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

19

II 18

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5 III 1

5

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5 IV 1

10

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5

V 14

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5 VI 1

50

A 0,2 B 0,125 C 0,10 D 0,25 E 0,02 F 0,5 Opdracht 76 Zet de volgende breuken om in kommagetallen. I 2

5

II 92100

III 58

IV 120

Page 20: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

20

Opdracht 77 Zet de breuken met de rekenmachine om in kommagetallen.

I 17

II 211

III 337

Opdracht 78 Vul bij a en b de juiste breuk in.

2.6 Rekenen met breuken 2.6.1 Optellen en aftrekken Opdracht 79 Een van de volgende opgaven met breuken heeft niet als antwoord 2 1

3 . Welke?

A 76 + 7

6

B 1 13 + 1 3

9

C 2112 + 7

12

D 23 + 1 2

3

Opdracht 80 Kies het goede antwoord. I 1 2

9 − 39 =

A 67

B 89

C 1 1213

D 1213

II 1 17 − 2

7 =

A 67

B 89

C 1 1213

D 1213

III 2 4

13 − 513 =

A 67

B 89

C 1 1213

D 1213

Page 21: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

21

IV 1 113

− 213

=

A 67

B 89

C 1 1213

D 1213

Opdracht 81 Welke van de volgende getallen zijn samen 1? A 0,5 – 1

4 – 0,1 – 15

100

B 0,4 – 14

– 0,01 – 0,15

C 0,4 – 14

– 0,1 – 15100

D 0,5 – 13 – 0,1 – 15

100

Opdracht 82 Vul het juiste teken in: < of > of =. I 1

2 + 34 … 1

II 310 + 2

5 … 1

III 12 + 5

6 … 1

IV 25 + 2

3 … 1

V 29 + 2

3 … 1

Opdracht 83

Als je de breuken in het tovervierkant bij elkaar optelt, moet er horizontaal, verticaal en diagonaal 1 78

uitkomen. Vul het vierkant helemaal in.

Opdracht 84 Vul het schema verder in. Bedenk drie verschillende manieren om dit te doen.

… + … = 2 12

+ +

… + … = 2

= =

1 34 2 3

4

Page 22: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

22

2.6.2 Vermenigvuldigen Opdracht 85 Kies het goede antwoord.

I 23

× € 12 =

A € 8 B € 9 C € 2 D € 10 II 5

6 × € 12 =

A € 8 B € 9 C € 2 D € 10 III 1

6 × € 12 =

A € 8 B € 9 C € 2 D € 10 IV 3

4 × € 12 =

A € 8 B € 9 C € 2 D € 10 Opdracht 86 Bereken de goede antwoorden. I 3

4 × 23 =

A 13

B 16

C 12

II 1

5 × 56 =

A 13

B 16

C 12

III 1

2 × 23 =

A 13

B 16

C 12

Page 23: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

23

Opdracht 87 Geef voor de volgende opgaven de bijbehorende oplossingsstrategie, met het goede antwoord.

I 1 13

× € 27 =

A € 27 + € 9 = € 36 B € 24 + € 6 = € 30 C € 27 + € 3 = € 30 D € 48 + € 6 = € 54 II 2 1

4 × € 24 =

A € 27 + € 9 = € 36 B € 24 + € 6 = € 30 C € 27 + € 3 = € 30 D € 48 + € 6 = € 54 III 2 1

2 × € 12 =

A € 27 + € 9 = € 36 B € 24 + € 6 = € 30 C € 27 + € 3 = € 30 D € 48 + € 6 = € 54 IV 3 1

3 × € 9 =

A € 27 + € 9 = € 36 B € 24 + € 6 = € 30 C € 27 + € 3 = € 30 D € 48 + € 6 = € 54 Opdracht 88 Bedenk bij iedere situatie een passende opgave, met het juiste antwoord. I In een kratje Fanta passen 16 flesjes. Je hebt nog de helft van een half kratje. II In een kratje kunnen 16 flesjes. Het kratje is voor 3

8 deel vol. Hoeveel flesjes zitten er nog in het

kratje? III Een maand heeft 30 dagen. 3

5 deel van de maand is vakantie. Hoeveel dagen vakantie heb je?

Bedenk bij iedere opgave een passende situatie. IV 5 × 3

4 =

V 7 × 8 12 =

VI 34 × 28 =

Opdracht 89 Bedenk bij elke opgave een passende strategie om de opgave uit te rekenen. Reken de opgaven vervolgens uit.

I 4 × 1 38 =

II 1 14 × 17 =

III 12 × 1 15 =

IV 5 × 23 =

Page 24: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

24

Opdracht 90 Los de raadsels op.

I Als je mij met 110

vermenigvuldigt, krijg je 2. Welk getal ben ik?

II Als je mij met 1 12

vermenigvuldigt, krijg je 15. Welk getal ben ik?

2.6.3 Delen Opdracht 91

Met 12

liter limonade kun je 5 volle glazen inschenken. Welke rekenzin hoort bij deze situatie?

Bereken hoeveel liter elk glas bevat. A 5 : 1

2 = 1

10 liter

B 12 : 5 = 2 1

2 liter

C 12 : 5 = 1

10 liter

D 5 : 12 = 2 1

2 liter

Opdracht 92 Hoeveel keer past drie kwartier in 12 uur? A 8 keer B 16 keer C 48 keer D 36 keer Opdracht 93 Welke opgave heeft dezelfde uitkomst als 1

2 : 14 =?

A 1 : 18 =

B 18 : 1 =

C 2 : 1 = D 1

4 : 12 =

Opdracht 94 Bedenk bij iedere opgave een passende situatie. I 4 : 1

4 =

II 14 : 3 =

III 12 : 1

4 =

Opdracht 95 Reken uit. I 5 : 1

5 =

II 15 : 5 =

III 15 : 1

5 =

IV 1 15 : 1

5 =

Opdracht 96 Los de raadsels op.

I Als je mij deelt door 13 krijg je 3. Welk getal ben ik?

II Als je mij deelt door 23 krijg je 6. Welk getal ben ik?

Page 25: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

25

2.7 Rekenen met kommagetallen 2.7.1 Optellen en aftrekken Opdracht 97 Geef de goede antwoorden. I 19,56 + … = 20 A 10,4 B 0,4 C 10,44 D 0,44 II 9,56 + … = 20 A 10,4 B 0,4 C 10,44 D 0,44 III 19,6 + … = 20 A 10,4 B 0,4 C 10,44 D 0,44 IV 9,6 + … = 20 A 10,4 B 0,4 C 10,44 D 0,44 V 10 − … = 3,55 A 6,45 B 10 C 12,9 D 9,95 VI 12,9 − … = 2,95 A 6,45 B 10 C 12,9 D 9,95 VII 16,45 − … = 3,55 A 6,45 B 10 C 12,9 D 9,95

Page 26: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

26

VIII 16,45 − … = 6,45 A 6,45 B 10 C 12,9 D 9,95 Opdracht 98 Van welke 2 getallen bedraagt het verschil 0,15? A 1,05 en 0,8 B 2,5 en 2,45 C 2,075 en 1,925 D 2,75 en 1,95 Opdracht 99 De afstand van huis naar werk bedraagt 12,9 kilometer. Sara rijdt naar haar werk en terug. I Hoeveel meter heeft Sara minimaal gereden? A 25 800 meter B 2 580 meter C 25 710 meter D 25 000 meter II Hoeveel meter heeft Sara maximaal gereden? A 25 890 meter B 25 800 meter C 25 900 meter D 26 000 meter Opdracht 100 Completeer de optelmuren. I II

Page 27: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

27

III Opdracht 101 Zet de komma in het antwoord op de juiste plaats, zodat een kloppende opgave ontstaat. I 4,6 + 1,525 = 6125 II 23,8 + 3,152 = 26952 III 3,465 + 2,7 = 6165 IV 30,950 + 4,07 = 3502 V 15,85 + 7,091 = 22941 Opdracht 102 Reken de opgaven uit door gebruik te maken van handig rekenen. I 15,9 + 1,7 = II 23,41 + 10,59 = III 2,98 + 0,63 = IV 79,4 – 8,7 = V 25,43 – 19,9 = 2.7.2 Vermenigvuldigen Opdracht 103 Welke strategie kun je gebruiken voor de berekening van 0,95 × 120? A 1 × 120 − 0,05 × 100 B 1 × 120 − 0,5 × 120 C 1 × 120 − (5 × 120

100 )

D 1 × 120 − 5 × 12 Opdracht 104 Waar moet de komma staan? I 1,8 × 3,5 = A 0,63 B 6,3 C 63 II 2,7 × 12,50 = A 3,375 B 33,75 C 337,5 III 0,55 × 4,30 = A 0,2365 B 2,365 C 23,65

Page 28: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

28

Opdracht 105 In welke ballon past het antwoord? Gebruik schatten om de opgaven te beantwoorden.

I 2,3 × 4,98 = VI 1,1 × 4,965 = A ballon A A ballon A B ballon B B ballon B C ballon C C ballon C D ballon D D ballon D II 0,99 × 6,63 = VII 0,49 × 16,2 = A ballon A A ballon A B ballon B B ballon B C ballon C C ballon C D ballon D D ballon D III 8,125 × 2,07 = VIII 5,16 × 4,135 = A ballon A A ballon A B ballon B B ballon B C ballon C C ballon C D ballon D D ballon D IV 3,56 × 4,89 = IX 3,44 × 3,44 = A ballon A A ballon A B ballon B B ballon B C ballon C C ballon C D ballon D D ballon D V 1,24 × 9,12 = X 0,9 × 25,4 = A ballon A A ballon A B ballon B B ballon B C ballon C C ballon C D ballon D D ballon D Opdracht 106 Jules heeft de volgende cijfers gehaald voor zijn toetsen: 4,2 – 4,1 – 5,7 – 3,8 – 7,1. Welk cijfer moet hij voor zijn laatste toets minstens halen om gemiddeld op een 5,5 uit te komen?

Page 29: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

29

Opdracht 107 Vul in: < of > of =. I 0,24 × 0,75 … 0,20 II 0,33 × 1,5 … 0,5 III 1,4 × 0,55 … 0,7 IV 0,41 × 5,6 … 2,2 V 0,6 × 0,35 … 0,21 Opdracht 108 1 kg kiwi's kost € 8. Aisha koopt 0,72 kg. Hoeveel moet ze betalen?

2.7.3 Delen Opdracht 109 I Hoeveel stroken van 0,25 meter zitten er in een plank van 6 meter? Welke rekenzin hoort bij deze

situatie? A 6 × 0,25 = 1,5 B 6 × 0,25 = 15 C 6 : 0,25 = 15 D 6 : 0,25 = 24 II Hoeveel planken van 0,25 meter kun je halen uit een grote plank van 7,30 meter? A 18 B 25 C 28 D 29 Opdracht 110 Welke van de opgaven is niet juist? A 9 : 0,03 = 300 B 90 : 0,3 = 300 C 90 : 0,03 = 300 D 900 : 0,03 = 30 000 Opdracht 111 Bij de berekening van 2006 : 18 verschijnt op de rekenmachine: 11144444. De komma is hier niet overgenomen. In welk getal staat de komma op de juiste plaats? A 111,44444 B 111444,44 C 11,144444 D 11144,444

Page 30: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

30

Opdracht 112 Welke strategie kun je gebruiken voor de berekening van de opgave 13,50 : 0,25 =? Opdracht 113 Elke week spaar ik € 15 voor een mobiele telefoon van € 37,50. Hoeveel maanden moet ik sparen? Opdracht 114 Reken uit. I 45 : 0,15 = II 36,36 : 6 = III 75 : 0,25 = IV 32,48 : 8 =

Page 31: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

31

Uitwerkingen 2.1 Kennismaken met breuken 2.1.1 Deel van geheel Opdracht 1 B 3

8 deel. ( 1

4 deel + 1

8 deel).

Opdracht 2 C 5

16 deel

Opdracht 3

C Driehoek C past 4 in driehoek A. Aangezien driehoek A 14 deel is van de tekening, is driehoek C

116 deel.

Opdracht 4

Een blaadje in 2 delen vouwen is de helft van een heel blaadje. Een blaadje in vieren, is het vorige blaadje weer dubbel vouwen. Het blaadje in 8 gelijke delen is blaadje 2 weer dubbel vouwen. Een blaadje in 3 gelijke stukken is lastiger vouwen. Een beetje mikken … Of 1 zijde opmeten en die in 3 gelijke stukken verdelen. Nu kun je wel gericht vouwen.

Page 32: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

32

Opdracht 5 Waarschijnlijk pas je een van de volgende aanpakken toe: je deelt het blad eerst in tweeën en daarna elke helft in drieën; je deelt het blad eerst in drieën en daarna in tweeën.

Zo zie je dat 16

bestaat uit 13

deel van 12

blaadje, respectievelijk 12

deel van 13

blaadje.

Opdracht 6

Een reep van 5 het stukje dat gegeven is. 2.1.2 Eerlijk (ver)delen Opdracht 7

D Bij A, B en C. Ieder krijgt 34 deel (denk bijvoorbeeld aan 3 pannenkoeken die je eerlijk moet

verdelen met 4 kinderen). Opdracht 8 A Van de eerste 3 repen kan ieder de helft krijgen. Dan blijft er 1 1

2 reep over. Die is ook eenvoudig

over 6 personen te verdelen door ieder nog 14 reep te geven. Iedere persoon krijgt dus 3

4 reep,

oftewel driekwart reep. Opdracht 9 A De 2 tafels rechts. Ieder krijgt daar 1

2 pizza.

Page 33: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

33

Opdracht 10 I Aan tafel 3 krijg je de meeste pannenkoeken.

II Aan tafel 1 verdeel je 3 pannenkoeken met z’n vieren. Ieder krijgt 34

deel.

Aan tafel 2 verdeel je 4 pannenkoeken met z’n vijven. Ieder krijgt 45 deel.

Aan tafel 3 verdeel je 5 pannenkoeken met z’n zessen. Ieder krijgt 56

deel.

Maar wat is nu het meest? Als je het stuk pannenkoek dat je krijgt vergelijkt met een hele pannenkoek, mis je aan tafel 1 1

4 deel van een hele pannenkoek. Aan tafel 2 mis je 1

5 deel van een

hele pannenkoek en aan tafel 3 mis je 16

deel van een hele pannenkoek. Dit laatste is minder dan

bij de andere 2 tafels. Bij tafel 3 mis je het kleinste deel van een hele pannenkoek, dus daar krijg je het meest. 5

6 deel is dus meer dan 3

4 deel en meer dan 4

5 deel.

Opdracht 11

Ieder kind krijgt 14 liter limonade. Je kunt dit op verschillende manieren berekenen:

Je kunt de hoeveelheid limonade zien als 92 liter. Dan is er dus per 2 kinderen 1

2 liter limonade te

verdelen.

Ook kun je eerst 4 liter limonade over 16 kinderen verdelen: dan krijgt ieder 14 liter. Ook dan zie je

dat voor de 2 overige kinderen 12 liter overblijft.

Ten slotte kun je uitgaan van de verhouding 9 liter voor 36 kinderen, die immers gelijk is aan 4 1

2 liter voor 18 kinderen. Uit 9 liter voor 36 kinderen volgt vervolgens 14 liter per kind.

Opdracht 12 I 18 bekers

II 4 12 : 1

4 = 18

2.1.3 Meten Opdracht 13

I 12 kg III 4

5 kg

II 14 kg IV 1 1

2 kg

Opdracht 14 I A 1

2 liter III C 12 liter

II B 18 liter IV B 1 1

3 liter

Opdracht 15 I 1

2 m III 23 m

II 34 m IV 1 1

2 m (dit is hetzelfde als 64 m of 1 2

4 m)

Opdracht 16 a 1

4 liter f 210 of 1

5 liter k 710 liter

b 24 liter of 1

2 liter g 310 liter l 8

10 of 45 liter

c 34 liter h 4

10 of 25 liter m 9

10 liter

d 1 liter i 510 of 1

2 liter n 1 liter

e 110 liter j 6

10 of 35 liter

Page 34: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

34

Opdracht 17

a 2 12

meter d 6 23

meter

b 3 13

meter e 7 14

meter

c 5 15

meter

Opdracht 18 I 3

4 strook III 3

4 strook

II 78

strook IV 56

strook

2.1.4 Deel van hoeveelheid Opdracht 19

C 75 keer. Ongeveer de helft van de 150 draaien. Opdracht 20 I A 1

3 deel III C 16 deel

II B 23 deel

Opdracht 21 12 600 meter Opdracht 22

Figuur D is 18 deel van de hele figuur. Dus figuur D is

€ 200

8 = € 25 waard.

Opdracht 23 164

4 = 41

Opdracht 24

I 15 deel van 17 miljoen is 3,4 miljoen (want 1

5 deel van 15 miljoen + 15 deel van 2 miljoen). Dan is

45 deel van 17 miljoen gelijk aan 4 3 miljoen en nog 4 0,4 miljoen. Samen 12 miljoen en nog

1,6 miljoen = 13,6 miljoen. II 3

4 deel al gelopen betekent dat je nog 14 deel te gaan hebt. 1

4 deel van 5 minuten is 1 14 minuut,

ofwel 1 minuut en 15 seconden. 2.2 Gelijkwaardigheid 2.2.1 Gelijkwaardige breuken Opdracht 25 I B Niet waar. IV A Waar. II A Waar. V B Niet waar. III A Waar. Opdracht 26

B 15

Page 35: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

35

Opdracht 27

I B 12

III A 1040

of 1144

(allebei goed)

II C 39

IV D 1040

of 1144

(allebei goed)

Opdracht 28 I 3

4 III 5

6

II 34

IV 1516

Opdracht 29 I 6

12, 2

4 en 1

2 zijn even groot.

II 23

en 46

zijn even groot; 34

en 912

zijn even groot.

Opdracht 30

I Bijvoorbeeld: 210 – 3

15 – 420 – 5

25 – enzovoort.

II Bijvoorbeeld: 1 68 – 1 12

16 – 1 912 (let op: de hele blijft dus gewoon staan).

III 0,375 is hetzelfde als 38 . Gelijkwaardige breuken zijn dan 6

16 en 1232 , maar bijvoorbeeld ook 120

320 .

2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 I A Waar. 1

7 = 0,14285714…; dat is dus groter dan 0,14.

II A Waar. Een mogelijke oplossing is om gelijkwaardige breuken te zoeken: 23 = 8

12 en 34 = 9

12 .

Ook kun je beide breuken omzetten in kommagetallen. Opdracht 32 D 3

5 kg. 35 kg = 0,6 kg.

Opdracht 33

B 13 – 2

4 – 35 – 4

6 . Een mogelijke oplossing is om gelijkwaardige breuken te zoeken. Bijvoorbeeld: 13 = 20

60 , 24 = 30

60 , 35 = 36

60 en 46 = 40

60 . Ook kun je alle breuken omzetten in kommagetallen.

Opdracht 34 I 20 blokjes. 20 is namelijk het kleinste gemene veelvoud van 4 en 5. II 12 blokjes. 12 is namelijk het kleinste gemene veelvoud van 4 en 6. Opdracht 35 I II III Soms staan er op dezelfde plaats dus verschillende breuken. Die breuken zijn gelijkwaardig.

Page 36: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

36

Opdracht 36 23

– 710

– 56

– 78

. 78

= 2124

, 23

= 1624

en 56

= 2024

. Daarmee hebben we de volgorde van de eerste 3 breuken

onderling bepaald. Van klein naar groot: 23

– 56

– 78

. Nu is de vraag, waar 710

in dit rijtje komt.

Aangezien 710

= 2130

, 23

= 2030

en 56

= 2530

kunnen we de volgorde als volgt bepalen: 23

– 710

– 56

– 78

.

2.2.3 Op de getallenlijn Opdracht 37 D 1

6

Opdracht 38 I B 9

24 . 924 is gelijk aan 3

8 .

II A 17144

III C 940 . 1

4 is gelijk aan 1040 en 1

5 is gelijk aan 840 .

Opdracht 39 1724 . 2

3 = 812 ; 3

4 = 912 … Hier past nog niets tussen. 8

12 = 1624 ; 9

12 = 1824 . Hier past 17

24 precies tussen.

Opdracht 40 a 3 1

3 d 6 34

b 6 14 e 8 1

2

c 6 12 f 9 1

2

Opdracht 41 I B 1

4 III B 2 34

II B 1 14

14 is kleiner dan 1

3 , dus ligt 14 dichter bij het vorige hele getal op de getallenlijn.

Opdracht 42 Een breuk tussen 3

4 en 54 , dus tussen 3

4 en 1 14 . Daar ligt bijvoorbeeld 4

5 tussen, of 910 . Maar ook 1 1

10 en

1 18 .

2.3 Kommagetallen 2.3.1 Geld Opdracht 43 I 10 keer III 100 keer II 100 keer Opdracht 44 I A 2 euro en 90 cent III B € 1,08 II D 2 euro en 80 cent IV D € 1,23

Page 37: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

37

Opdracht 45 Tip: maak overal geldbedragen van, dan kun je de getallen makkelijker met elkaar vergelijken. I B 0,04 III A 1,28 II B 1,10 IV B 1,05 Opdracht 46 I € 4,09 III € 14,94 II € 2,02 IV € 1,59 Opdracht 47 I 0,4 IV 0,007 II 0,98 V 5,049 III 0,32 Opdracht 48 I B € 1,83 per liter III A € 1,760 per liter II A € 1,79 per liter 2.3.2 Meten Opdracht 49 I 0,04 kg – 0,4 kg – 0,404 kg – 4,04 kg II 0,124 kg – 0,17 kg – 0,30 kg – 0,9 kg III 0,08 m – 0,198 m – 0,8 m – 0,86 m IV 13,305 km – 19,03 km – 19,294 km – 19,30 km Opdracht 50 C acht en vijfendertig duizendsten Opdracht 51 B 0,75 ligt er net iets dichter bij. Opdracht 52 Bijvoorbeeld: I 1 meter en 95 centimeter IV 3 meter en 2 decimeter II 1 kilometer en 95 meter V 3 meter en 2 centimeter III 3 meter en 20 centimeter Opdracht 53 I negen IV negen honderdsten II negen honderdsten V negen duizendsten III negen tienden Opdracht 54 0,95 meter en 5 centimeter 0,5 m, 0,25 m en 25 centimeter 0,5 m, 5 centimeter en 0,45 meter 0,5 m, 5 centimeter en 4,5 dm 0,25 m, 25 centimeter, 5 centimeter en 0,45 meter 0,25 m, 25 centimeter, 5 centimeter en 4,5 dm

Page 38: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

38

2.3.3 Op de getallenlijn Opdracht 55 7,6 Opdracht 56 0,375 Opdracht 57 1,5 m Opdracht 58

Opdracht 59

Opdracht 60 I 3,03 II 3,33 2.4 Afronden en afbreken Opdracht 61 I B Niet waar. 0,753 afgerond op tienden is 0,8. II A Waar. Je weet immers niet wat het vierde cijfer achter de komma is. III B Niet waar. 0,753 afgerond op een geheel getal is 1. IV B Niet waar. 0,753 afgerond op honderdsten nauwkeurig is 0,75. Opdracht 62 D 375,19 Opdracht 63 A 2,4478 afbreken op honderdsten geeft 2,44. B is niet juist: je hebt verkeerd afgerond. C is niet

juist: je hebt afgerond. D is niet juist, want je hebt verkeerd afgerond. Opdracht 64 Het oorspronkelijke getal kan liggen tussen 2,005 en 2,014. Opdracht 65 345 Opdracht 66 I 1 kg II 0,6 kg III 0,61 kg

Page 39: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

39

2.5 Breuken en kommagetallen omzetten 2.5.1 Kommagetallen omzetten in breuken Opdracht 67

I D 450

III A 1310

II C 35

IV B 14

Opdracht 68

A 411

36100 is geen repeterende breuk (0,36). 4

9 is wel een repeterende breuk, maar een andere dan de

gevraagde: 0,444444…. 3631 000

= 0,363 en is geen repeterende breuk.

Opdracht 69 A 7

8

Opdracht 70 124

1 000 = 62

500 = 31250

Opdracht 71 I 3

10 V 910

II 34 VI 1

2

III 18 VII 1

100

IV 710 VIII 2 1

2

Opdracht 72 I B 0,2 III B 0,7 II B 1

8

2.5.2 Breuken omzetten in kommagetallen Opdracht 73 C 1

13 = 0,769769…. 113 = 0,7692376923.

Opdracht 74 A 1

12 . 112 = 0,083333….

Opdracht 75 I F 0,5 IV C 0,10 II B 0,125 V D 0,25 III A 0,2 VI E 0,02 Opdracht 76 I 0,4 III 0,675 II 0,92 IV 0,05

Page 40: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

40

Opdracht 77 I 0,14285714285… II 0,18181818… III 0,081081081… Opdracht 78 0,6 = 6

10 = 12

20; 3

4 = 15

20

a 1320

b 1420

(of 710

)

2.6 Rekenen met breuken 2.6.1 Optellen en aftrekken Opdracht 79 B 1 1

3 + 1 39 ; het antwoord op deze opgave is 2 2

3 .

Opdracht 80 I B 8

9 III C 1 1213

II A 67 IV D 12

13

Tip: maak deze opgaven in twee stappen. Eerst een gedeelte eraf om tot een rond getal te komen, daarna het resterende deel eraf. Opdracht 81 A 0,5 – 1

4 – 0,1 – 15100

Opdracht 82 I 1

2 + 34 > 1 IV 2

5 + 23 > 1

II 310 + 2

5 < 1 V 29 + 2

3 < 1

III 12 + 5

6 > 1

Opdracht 83

Page 41: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

41

Opdracht 84 Manier 1

1 12

+ 1 = 2 12

+ +

14

+ 1 34

= 2

= =

1 34 2 3

4

Manier 2

1 + 1 12 = 2 1

2

+ +

34 + 1 1

4 = 2

= =

1 34 2 3

4

Manier 3

1 14 + 1 1

4 = 2 12

+ +

12 + 1 1

2 = 2

= =

1 34 2 3

4

2.6.2 Vermenigvuldigen Opdracht 85 I A € 8 III C € 2 II D € 10 IV B € 9

Page 42: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

42

Opdracht 86

I C 12

. Tip: gebruik als hulpmiddel een eierdoos met 6 eieren. 34

× 23

wordt met dat hulpmiddel 34

deel van 23

doos = 34

deel van 4 eieren. Dit zijn 3 eieren. 3 eieren uit een doos van 6 geeft als

breuk 36

ofwel 12

. Je kunt natuurlijk ook de tellers met elkaar vermenigvuldigen en de noemers

met elkaar vermenigvuldigen, waardoor je uitkomt op 612

, wat hetzelfde is als 12

.

II B 16

III A 13

Opdracht 87 I A € 27 + € 9 = € 36 III B € 24 + € 6 = € 30 II D € 48 + € 6 = € 54 IV C € 27 + € 3 = € 30 Opdracht 88

I 12 × 1

2 krat = 14 krat. Of: 1

2 × 8 flesjes = 4 flesjes.

II 38 × 16 flesjes = 6 flesjes. Ook mogelijk, maar minder voor de hand liggend: 16 flesjes − ( 5

8 ×

16 flesjes) = 16 flesjes − 10 flesjes = 6 flesjes.

III 35 × 30 dagen = 18 dagen. Tip: bereken eerst 1

5 deel.

IV Bijvoorbeeld: je hebt 5 blikken verf van 34 liter gekocht. Hoeveel liter verf heb je gekocht?

V Bijvoorbeeld: wat is de oppervlakte van een tuin van 7 meter breed en 8 12 meter lang?

VI Bijvoorbeeld: in de maand februari (28 dagen, geen schrikkeljaar) heeft het voor driekwart van de tijd geregend. Hoeveel dagen heeft het geregend?

NB: kijk goed naar het verschil tussen de opgaven IV en VI. Opdracht 89 Je kunt bijvoorbeeld bij alle opgaven de breuken wegwerken. I (8 × 1 3

8 ) : 2 = 11 : 2 = 5 12

II (5 × 17) : 4 = 85 : 4 = 21 14

III (12 × 6) : 5 = 72 : 5 = 14 25

IV (5 × 2) : 3 = 10 : 3 = 3 13

Opdracht 90

I 20 ( 110 deel van 20 is gelijk aan 2).

II 10 ( 1 12 × 10 = 15).

2.6.3 Delen Opdracht 91 C 1

2 : 5 = 110 liter. Let op: bij A is het antwoord wel correct, maar de rekenzin niet. Bij B is de rekenzin

wel correct, maar het antwoord niet. Opdracht 92 B 16 keer (12 : 3

4 ). Je kunt de opgave bijvoorbeeld via handig rekenen uitrekenen door beide

getallen te vermenigvuldigen met 4. Of met een verhoudingstabel: neem eerst 4 keer drie kwartier, dat is 3 uur. Enzovoort.

Page 43: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

43

Opdracht 93 C 2 : 1 =. Beide termen zijn 4 keer groter. Bij de antwoorden A en B is vergroten en verkleinen

toegepast, hetgeen niet van toepassing is bij een deling. Bij antwoord D is het verwisselen van termen toegepast, hetgeen ook niet van toepassing is bij een deling.

Opdracht 94 Enkele voorbeelden: I Hoeveel kwartier passen er in 4 uur? Of hoeveel glazen van 1

4 liter kun je schenken uit 4 liter? (Let

op: niet 14

liter verdelen met 4 personen of iets dergelijks, dat is namelijk 14

: 4; zie ook opgave II.)

II Je hebt nog 14

taart die je eerlijk gaat verdelen over 3 personen. Het hoeveelste deel van een hele

taart krijgt ieder dan? III Je hebt nog een 1

2 kilogram champignons die je gaat verpakken in bakjes van 1

4 kilogram. Hoeveel

bakjes kun je maken? Opdracht 95 I 25 (bijvoorbeeld via handig rekenen: 25 : 1, beide 5× groter). II 1

25 (bijvoorbeeld via handig rekenen: 1 : 25, beide 5× groter).

III 1 (bijvoorbeeld via 1 : 1, beide 5× groter). IV 6 (bijvoorbeeld via 6 : 1, beide 5× groter; je kunt ook denken aan hoe vaak 1

5 past in 1 15 ).

Opdracht 96 I 1 ( 1

3 reep past precies 3× in 1 reep)

II 4 ( 23 reep past 6× in 4 repen)

2.7 Rekenen met kommagetallen 2.7.1 Optellen en aftrekken Opdracht 97 I D 0,44 V A 6,45 II C 10,44 VI D 9,95 III B 0,4 VII C 12,9 IV A 10,4 VIII B 10 Tip: denk aan geldbedragen, maak er eurocenten van. Opdracht 98 C 2,075 en 1,925 Opdracht 99 I C 25 710 m. 12,9 km is minimaal 12,8549999… km. Dat is afgerond 12,9 km. 12,8549999… km

heen en 12,8549999… km terug is samen 25,7099999… km. Ofwel 25 709,999… m, afgerond 25 710 m.

II A 25 890 m. 12,9 km kan maximaal 12,949999… km zijn. Dat is afgerond 12,9 km. 12,94999... km heen en 12,949999… km terug is samen 25,89999… km. Ofwel 25 889,999… m, afgerond 25 890 m.

Page 44: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

44

Opdracht 100 I II III Hier zijn meer oplossingen mogelijk, bijvoorbeeld:

Opdracht 101 I 4,6 + 1,525 = 6,125 IV 30,950 + 4,07 = 35,02 II 23,8 + 3,152 = 26,952 V 15,85 + 7,091 = 22,941 III 3,465 + 2,7 = 6,165 Opdracht 102 I 17,6 (rekenen met een mooi getal, een handige som is dan 16 + 1,6). II 34,00 (rekenen met mooie getallen, een handige som is dan 23,40 + 10,60). III 3,61 (een handige som is 3,00 + 0,61). IV 70,7 (een handige som is 79,7 – 9,0; beide getallen + 0,3 gedaan). V 5,53 (een handige som 25,53 – 20,0; beide getallen + 0,1 gedaan). 2.7.2 Vermenigvuldigen Opdracht 103 C 1 × 120 – (5 × 120

100 ). Van 120 moet nog 0,05 × 120 (= 5 × 120 en dan weer door 100 delen) afgehaald

worden.

Page 45: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

45

Opdracht 104 I B 6,3 II B 33,75 III B 2,365 Tip: maak eerst een schatting. Opdracht 105 I B ballon B VI A ballon A II A ballon A VII A ballon A III C ballon C VIII D ballon D IV C ballon C IX B ballon B V B ballon B X D ballon D Opdracht 106 8,1 (6 × 5,5 = 33; alle cijfers bij elkaar opgeteld heeft hij nu 24,9 punten behaald). Opdracht 107 I 0,24 × 0,75 < 0,20 II 0,33 × 1,5 < 0,5 III 1,4 × 0,55 > 0,7 IV 0,41 × 5,6 > 2,2 V 0,6 × 0,35 = 0,21 Opdracht 108 € 5,76 of € 5,75. 0,72 kg × € 8 = € 5,76 (0,7 × 8 = 5,6; 0,02 × 8 = 0,16). Als ze pint of chipt betaalt ze € 5,76. Als ze contant betaalt, betaalt ze € 5,75. 2.7.3 Delen Opdracht 109 I D 6 : 0,25 = 24 II D 29. 7,30 : 0,25, of hoe vaak past 0,25 m in 7,30 m. Je kunt dan eerst berekenen hoeveel

planken van 25 cm in een plank van 1 m gaan, dan in een plank van 7 m, enzovoort. Je houdt een klein restje over.

Opdracht 110 C 90 : 0,03 = 300. 90 : 0,03 = 3 000 en niet 300. Opdracht 111 A 111,44444. Eventueel kun je de som 2 000 : 20 gebruiken als schatting. Opdracht 112 Beide getallen 4× vergroten, dan krijg je 54 : 1 = 54. Beide getallen 2× vergroten, dan krijg je 27 : 0,5 = 54. Let op: niet juist is het ene getal vergroten en het andere getal verkleinen. Opdracht 113 3 maanden. € 37,50 : € 15 = 2,5; na 2 maanden heb je niet genoeg. Je moet dus 3 maanden sparen.

Page 46: Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 ... · 4. III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? I 1

paborekenwijzer.nl RekenWijzer, uitwerkingen hoofdstuk 2 Gebroken getallen

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012

46

Opdracht 114 I 300 II 6,06 III 300 IV 4,06