MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET...

75
1 versie 18 maart 2008 MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XVIII I. ALGEMENE INLEIDING Het voorliggende voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XVIII heeft drie operationele doelstellingen: - de afspraken van cao VIII en cao II hoger onderwijs verder omzetten in regelgeving; - bijsturen van een aantal recente hervormingen door aanpassingen van bestaande decreten (studiefinanciering, volwassenenonderwijs) of verduidelijken van discussiepunten door decretale correcties of de voorbereiding van nieuwe hervormingen (nieuwe financiering leerplicht); - een aantal ingrepen om verdere vereenvoudigingen door te voeren op het onderwijsdomein. Het voorontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basis-, secundair, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de inspectie. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen in zake de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s: leerlingenvervoer, nascholing, zorgvuldig bestuur, decreet gelijke kansen, participatiedecreet, opleiding voor opleiders van volwassenen. Tot slot is er een hoofdstuk met autonome bepalingen in zake de bekrachtiging van een besluit en het opheffen van niet meer actuele regelgeving en het extra begeleidingscorps voor verbreding en verdieping van het aanbod in het buitengewoon onderwijs. II. OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE BEPALINGEN Basisonderwijs Zorg op niveau van de scholengemeenschap. Met cao VIII werd overeengekomen om de zorgmiddelen op het niveau van de scholengemeenschap substantieel uit te breiden. Dit maakt het mogelijk om zorg in elke school nog efficiënter aan te pakken. De bijkomende middelen zorg zijn bedoeld voor het niveau scholengemeenschap. Sommige scholen hebben een “expertise” op het gebied van bepaalde problemen en trekken daardoor méér dan het gemiddelde van 10% zorgleerlingen aan. Binnen een scholengemeenschap moet men daarmee rekening kunnen houden. Gelijktijdig met de injectie van de extra middelen zorg in het basisonderwijs wordt het hele mechanisme van de puntenenveloppen zorg vereenvoudigd en geïntegreerd in één enveloppe die toegekend wordt aan de scholengemeenschappen. Puntenenveloppe scholengemeenschap. Voor de puntenenveloppes ICT en administratieve ondersteuning kan er maximaal 10% besteed worden op het niveau van de scholengemeenschap. Het overdragen van de punten kan opnieuw enkel op voorwaarde dat er in de school geen personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld moeten worden wegens ontstentenis van betrekking.

Transcript of MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET...

Page 1: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

1 versie 18 maart 2008

MEMORIE VAN TOELICHTING

DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XVIII

I. ALGEMENE INLEIDING Het voorliggende voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XVIII heeft drie operationele doelstellingen:

- de afspraken van cao VIII en cao II hoger onderwijs verder omzetten in regelgeving; - bijsturen van een aantal recente hervormingen door aanpassingen van bestaande

decreten (studiefinanciering, volwassenenonderwijs) of verduidelijken van discussiepunten door decretale correcties of de voorbereiding van nieuwe hervormingen (nieuwe financiering leerplicht);

- een aantal ingrepen om verdere vereenvoudigingen door te voeren op het onderwijsdomein.

Het voorontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basis-, secundair, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de inspectie. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen in zake de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s: leerlingenvervoer, nascholing, zorgvuldig bestuur, decreet gelijke kansen, participatiedecreet, opleiding voor opleiders van volwassenen. Tot slot is er een hoofdstuk met autonome bepalingen in zake de bekrachtiging van een besluit en het opheffen van niet meer actuele regelgeving en het extra begeleidingscorps voor verbreding en verdieping van het aanbod in het buitengewoon onderwijs. II. OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE BEPALINGEN

• Basisonderwijs Zorg op niveau van de scholengemeenschap. Met cao VIII werd overeengekomen om de zorgmiddelen op het niveau van de scholengemeenschap substantieel uit te breiden. Dit maakt het mogelijk om zorg in elke school nog efficiënter aan te pakken. De bijkomende middelen zorg zijn bedoeld voor het niveau scholengemeenschap. Sommige scholen hebben een “expertise” op het gebied van bepaalde problemen en trekken daardoor méér dan het gemiddelde van 10% zorgleerlingen aan. Binnen een scholengemeenschap moet men daarmee rekening kunnen houden. Gelijktijdig met de injectie van de extra middelen zorg in het basisonderwijs wordt het hele mechanisme van de puntenenveloppen zorg vereenvoudigd en geïntegreerd in één enveloppe die toegekend wordt aan de scholengemeenschappen. Puntenenveloppe scholengemeenschap. Voor de puntenenveloppes ICT en administratieve ondersteuning kan er maximaal 10% besteed worden op het niveau van de scholengemeenschap. Het overdragen van de punten kan opnieuw enkel op voorwaarde dat er in de school geen personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld moeten worden wegens ontstentenis van betrekking.

Page 2: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

2 versie 18 maart 2008

• Secundair onderwijs

Modularisering beroepsonderwijs. Het experiment modularisering beroepsonderwijs in bepaalde sectoren is bij onderwijsdecreet XVII verlengd met één schooljaar tot en met 31 augustus 2008. Het experiment wordt verlengd. Wat niet wordt doorgetrokken, is de toekenning van extra personeelsmiddelen. Er is bewust gekozen voor het niet ongelijk behandelen van het modulair onderwijs en het niet-modulair onderwijs. Het aangepaste experiment geldt voor het gewoon en buitengewoon onderwijs. Voor het secundair onderwijs zijn verder enkele beperkte maatregelen voorzien: - tellingsdatum bij fusie van scholen; - overdracht van lestijden naar het volgende schooljaar; - verlengen Brussels curriculum en een aangepaste regelgeving voor de programmatie van studierichtingen in Brusselse scholen; - toevoegen van afdelingen buitengewoon onderwijs in een investeringsprogramma; - een versoepeling voor de werking van topsportscholen - een vereenvoudiging inzake programmatie; - samenvoegen van uren praktisch vak en het inrichten van ambten van technisch adviseur en technisch adviseur coördinator.

• Deeltijds kunstonderwijs Er wordt nu voor het eerst voorzien in overdracht van lestijden naar het volgende schooljaar voor het deeltijds kunstonderwijs. Dit houdt een vereenvoudiging in voor de scholen omdat ze nu beter kunnen inspelen op de noden per schooljaar. De voorwaarden zijn dat de overdracht maximum 2% van het urenpakket kan bedragen en dat dit aantal uiterlijk 1 november wordt vastgelegd. Dit maakt de regelgeving identiek aan deze in het gewoon secundair onderwijs.

• Volwassenenonderwijs Het ontwerp van decreet bevat een aantal aanpassingen aan het decreet volwassenenonderwijs: - aanvullende toelatingsvoorwaarden voor taalopleidingen; - regelmatige aanwezigheid in het volwassenenonderwijs; - inschrijvingsgeld voor verlengde trajecten; - vrijstelling inschrijvingsgeld voor leerlingen deeltijds beroepsonderwijs; - toevoegen van consortia bij de organisatie van ICT-coördinatie; - organisatie CVO Vlaamse Ardennen; - twee halftijdse directeurs in een centrum voor volwassenenonderwijs.

• Hoger onderwijs Tenure Track Er wordt binnen het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten een stelsel van tenure track ingevoerd voor docenten. De Vlaamse publieke middelen voor onderzoek en innovatie zijn de voorbije vijftien jaar sterk gestegen. Parallel voeren de voorbije jaren ook de bedrijven hun onderzoeksinspanningen op. In Vlaanderen wordt alle fundamenteel onderzoek uitgevoerd aan de universiteiten. Een groot deel van het strategisch basisonderzoek gebeurt eveneens aan de universiteiten en de hogescholen die hierbij samenwerken in de schoot van de associaties.

Page 3: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

3 versie 18 maart 2008

Het aantal zelfstandig academisch personeel is momenteel te beperkt om het volume aan contractonderzoek uit te voeren, jonge onderzoekers op te leiden en de postdoctorale onderzoekers aan te sturen. Daardoor wordt aan de meest briljante postdoctorale onderzoekers in onvoldoende mate een loopbaanperspectief geboden. Dat kwalitatief hoogstaande onderzoekers – en zij hebben hun intrinsieke kwaliteiten bewezen door het behalen van het doctoraat – te lang moeten vertoeven in een postdoctorale wachtkamer zonder waarborgen voor een vaste aanstelling in het ZAP-kader, werkt sterk demotiverend en heeft negatieve effecten op de performantie van het Vlaams onderzoeks- en innovatiebestel. Met de invoering van een op Angelsaksische leest geschoeid “tenure track”-stelsel krijgen niet alleen Vlaamse onderzoekers betere loopbaanmogelijkheden, ons onderzoeksbestel wordt ook internationaal beter zichtbaar, wat de aanwerving van buitenlands talent zal bevorderen. Administratieve en geldelijke rechtspositie De universiteiten hebben een ruime vrijheid om een eigen inschalingsbeleid voor het ZAP uit te werken. Om beter te garanderen dat de inschaling op een faire manier gebeurt, wordt er in het universiteitendecreet ingeschreven welke diensten bij de inschaling in overweging moeten genomen worden. In de personeelsstatuten van het personeel van de universiteiten en de hogescholen zijn er een aantal wijzigingen aangebracht zoals een actualisering van de diplomavereisten voor het ZAP, een verruiming van het aantal jaren nuttige beroepservaring die kan in aanmerking genomen worden bij de overgang van en contractuele naar een statutaire functie binnen de eigen hogeschool, de overheveling van een contractuele functie naar de personeelsformatie van het ATP in de hogescholen en het behoud van de bezoldiging door het centraal fonds na de leeftijd van 60 jaar als het personeelslid daarnaast een andere bezoldigde activiteit van meer dan 50% in het onderwijs heeft. Ontslagregeling In het hogescholendecreet wordt duidelijker omschreven welke regels bij de opzeg van een aanstelling in acht moeten genomen worden en wat de gevolgen zijn als deze regels niet gerespecteerd worden. UAMS De Universiteit Antwerpen Management School (UAMS) is op dit ogenblik een autonoom instituut van de Universiteit Antwerpen en heeft als opdracht managers te ondersteunen. Het is de bedoeling de erkenning van de UAMS als autonome instelling decretaal te verankeren en deze instelling volledig gelijk te behandelen met de Vlerick Leuven Gent Management School. Registratie hoger onderwijsinstellingen Registratie van niet ambtshalve instellingen hoger onderwijs is pas zinvol, wanneer vaststaat dat de betrokken instellingen de toets nieuwe opleiding door het NVAO met goed gevolg hebben doorlopen. In de huidige procedure is het verval van registratie niet geregeld, wanneer een instelling de toets nieuwe opleiding niet met goed gevolg heeft doorlopen. Om daaraan efficiënt te verhelpen wordt de registratie pas toegekend, wanneer de instelling minstens voor één opleiding een doorlichtingstoets ondergaat. Voortgangstoets In het kader van de academisering wordt er onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd. Het tijdstip van het

Page 4: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

4 versie 18 maart 2008

afronden van de voortgangstoets wordt verschoven tot het academiejaar 2007-2008 en tevens wordt het toepassingsgebied van de voortgangstoets duidelijker omschreven. Vormingsfonds Er is een decretale uitwerking voor het vormingsfonds hoger onderwijs en van de principes waarover in het Vlaams Overleg Comité overeenstemming bereikt is. Het doel is het vormingsfonds te operationaliseren met een eenvoudige werking voor de instellingen en de onderwijsadministratie. Boekhouding In zake boekhouding zijn een aantal vereenvoudigingen ingevoerd. De rubrieken van de begroting en de jaarrekening van universiteiten zijn met elkaar in overeenstemming gebracht. De afspraken rond boekhouding voor hogescholen worden nu ook van toepassing voor de daar actieve vzw’s in zake sociale voorzieningen. Diversiteitsprojecten lerarenopleiding In zake projecten diversiteit in de lerarenopleidingen was er een aanvangsdatum voorzien in 2007. Om de decretale verplichting na te komen om gedurende drie school-/academiejaren financiële middelen toe te kennen aan projecten rond diversiteit in de lerarenopleiding, wordt de decretale termijn herschikt in de periode van 2008-2009 tot en met 2010-2011.

• Centra voor leerlingenbegeleiding Het is de bedoeling om het systeem van doorlichtingen te vereenvoudigen tot een model met twee pijlers. De eerste pijler, interne kwaliteitszorg, blijft de basis waarop de tweede pijler, externe evaluatie, namelijk het kwaliteitsonderzoek in het centrum, verder bouwt. De inspectie zal dit onderzoek, samen met een vertegenwoordiging van externe deskundigen, uitvoeren tijdens een doorlichting. Ook het decreet inspectie en begeleiding wordt in deze zin aangepast.

• Inspectie en begeleiding Aangezien er een duidelijk verband bestaat tussen het niet gebruiken van de Nederlandse taal thuis en de leerachterstand en schoolse vertraging, is het van belang om de taalvaardigheid van de kleuters te verhogen via een geschikte onderwijskundige aanpak. De tweedelijnsondersteuning zal dan ook vooral bestaan uit een intensieve begeleiding van de kleuteronderwijzer en gericht zijn op hun pedagogisch didactisch handelen. De vzw SNPB (Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten) zal deze tweedelijnsondersteuning concreet vormgeven en krijgt daarvoor jaarlijks een subsidie. Dezelfde vzw SNPB krijgt een opdracht inzake de kwaliteitszorg in de centra voor volwassenenonderwijs.

• Rechtspositie onderwijspersoneel Er zijn een aantal bepalingen opgenomen die verduidelijken wanneer een tijdelijk personeelslid moet voldoen aan de voorwaarden om een tijdelijke aanstelling te bekomen met doorlopende duur. Op 31 augustus moet het personeelslid in orde zijn met de bekwaamheidsbewijzen. Het onderscheid tussen het bezit van een vacante of niet-vacante opdracht is weggewerkt bij het ter beschikking komen in de loop van een schooljaar van een vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

Page 5: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

5 versie 18 maart 2008

Er is bevestigd dat personeelsleden met een mandaat bij een evaluatie onvoldoende ontheven worden uit hun mandaat. Dit geldt voor alle mandaten in het onderwijsveld : directie CLB, algemeen en coördinerend directeur. Het decreet betreffende het onderwijs XVIII bevat heel wat bepalingen rond de inspraak van het personeel op het niveau scholengemeenschap. Zowel voor het basis- (Hoofdstuk II) als voor het secundair onderwijs (Hoofdstuk III) zijn afspraken opgenomen over de werking van het lokaal comité (vakbonden en inrichtende machten) op het niveau scholengemeenschap. Er zijn ook een aantal bepalingen opgenomen inzake bemiddeling van centrale instanties bij lokale conflicten in scholen van collectieve aard. (VIII.13 en XI.7)

• Studiefinanciering De reglementering over studiefinanciering bevat enkele onvolkomenheden en die worden hier gecorrigeerd. De pedagogische voorwaarden om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor het hoger onderwijs, zijn onvoldoende aangepast. Het recht op een studietoelage wordt daarom voortaan afhankelijk gemaakt van het aantal credits dat een student in het laatst gevolgde academiejaar verworven heeft. Bij de toepassing van de reglementering blijkt dat de kadastrale inkomenstest soms een onbedoeld effect heeft. De test van het Kadastraal Inkomen wordt daarom aangepast, zodat deze niet langer toegepast wordt voor alleenstaande leerlingen en studenten, noch voor personen wiens inkomen voor een groot gedeelte uit overlevingspensioen bestaat. Dit betekent een verdere verfijning zonder dat de test aan efficiëntie verliest. Er zijn ook een aantal juridisch-technische aanpassingen: enkele artikelen bevatten kruisverwijzingen naar verkeerde artikelen of jaartallen. Verder dient de term ‘wettig verblijf’ uitgelegd te worden, zodat verduidelijkt wordt dat het verblijf tijdens de asielprocedure geen wettig verblijf is. Er dient geëxpliciteerd te worden dat de Vlaamse Regering eveneens delegatie heeft om de wijze te bepalen waarop inkomsten aan Europese of internationale instellingen verrekend dienen te worden. De samenstelling van het referentie-inkomen is niet afgestemd op de nationaliteitsvoorwaarden. Daarom moet niet alleen het leefloon, maar ook het equivalent van leefloon dat toegekend wordt op basis van de wet van 2 april 1965, meegerekend worden.

• Andere bepalingen Leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs Tijdens het schooljaar 2007-2008 is het de bedoeling om kleine verbeteringen aan de regeling van het leerlingenvervoer voor het buitengewoon onderwijs door te voeren. Kinderen die ingeschreven zijn in een school als rechthebbende leerling zullen dat statuut behouden tot ofwel het einde van het buitengewoon basisonderwijs, ofwel het einde van het buitengewoon secundair onderwijs. Om het recht op leerlingenvervoer te bepalen zal in de toekomst worden rekening gehouden met de opstapplaats van het kind. Om het recht van een leerling op leerlingenvervoer te bepalen wordt - in afwachting van duidelijk afgebakende ophaalzones - op de afstand tot de dichtstbijzijnde school een marge toegestaan van maximum 10%, met een beperking in kilometers. Leerlingenvervoer: duurzame verkeersmodi Het is de bedoeling om de focus in het onderwijs te leggen op alle duurzame verkeersmodi en deze te ondersteunen via sensibiliserende en educatieve acties. De organisatie van

Page 6: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

6 versie 18 maart 2008

leerlingenvervoer wordt minder sterk benadrukt. Het concept ‘Duurzaam naar school’ wordt geconcretiseerd op een basisluik ‘stappen en trappen’ en een optioneel luik ‘organisatie van leerlingenvervoer’. Gelijke onderwijskansen. In het decreet betreffende de gelijke kansen worden de indicatoren aangepast. De indicatoren 1° (vervangingsinkomen), 2° (thuisloos) en 3° (trekkende bevolking) worden in de bevraging niet meer opgevraagd en worden zodoende niet meer aangetoond met een verklaring op eer. In het secundair onderwijs wordt de indicator “vervangingsinkomen” vervangen door de indicator ‘schooltoelage’. In de tweede en derde graad van het secundair onderwijs zullen de actuele indicatoren verlaten worden ten voordele van de socio-economische indicatoren van het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair. Dit zal scholen in staat stellen een betere aansluiting te bewerkstelligen van de GOK-ondersteuning in eerste, tweede en derde graad. Tewerkstelling bij de VLOR Op verzoek van de VLOR is regelgeving opgenomen zodat personeelsleden vanuit het onderwijsveld kunnen tewerkgesteld worden bij de diensten van de Vlaamse Onderwijsraad. Onderwijsvoorrangsbeleid. De bestaande regeling in zake onderwijsvoorrangsbeleid in het buitengewoon basis- en secundair onderwijs wordt nogmaals verlengd voor 1 schooljaar. Buitengewoon onderwijs : Autisme. Voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 komt er een extra pakket uren voor een verbredings- en verdiepingsbegeleiders gericht op scholen voor buitengewoon onderwijs voor type 3 die een werking ten aanzien van jongeren met autisme willen uitbouwen. Met deze uren ligt de focus op type 3, omdat uit een bevraging blijkt dat in dit type nu al behoorlijk grote aantallen leerlingen met autisme voorkomen. Deze ambten worden in de eerste plaats ingevuld door masters (orthopedagogen, psychologen). Opheffen van regelgeving. Het opheffen van regelgeving die nu en in de toekomst niet meer relevant is, levert een bijdrage binnen het onderwijslandschap tot een gewenste verschraling en een betere ordening van de hoeveelheid regelgeving. III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK II. BASISONDERWIJS Afdeling I. Decreet basisonderwijs Artikel II.1 Het gaat om een technische aanpassing. Zowel het onderwijsdecreet van 22 juni 2007 als het decreet van 6 juli 2007 in zake de kosteloosheid basisonderwijs voegen onder artikel 3 een punt 14°bis in. Het punt met betrekking tot de extra-muros activiteiten moet de nummering 14°ter meekrijgen. Het punt werd op 1 september 2007 ingevoegd, zodat ook deze technische aanpassing dezelfde datum meekrijgt.

Page 7: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

7 versie 18 maart 2008

Artikel II.2 Op dit ogenblik dienen ook ziekenhuisscholen en preventoria deel uit te maken van een lokaal overlegplatform. Deze scholen hebben echter weinig voeling met de thema’s die in de lokale overlegplatforms besproken worden, vandaar hun vraag om van deze verplichting ontheven te worden in het kader van planlastvermindering. Omdat dit een terechte vraag lijkt, wil deze decreetswijziging hieraan tegemoet komen. Artikel II 3 Onderwijsdecreet XVII bevatte een aantal artikelen dat het bestaande stelsel van telmomenten voor programmatie en rationalisatie sterk vereenvoudigen. De eenduidigheid en de rechtlijnigheid van dit nieuwe systeem maken het stelsel transparant en hanteerbaar.

Daarnaast werd het systeem van, aan te vragen en goed te keuren, afwijkingen vervangen door een automatisch toegekend genadejaar. Dit betekent voor de scholen in een dergelijke situatie een aanzienlijke planlastvermindering. Deze wijzigingen zijn op zich een zeer goede zaak voor de scholen en dit werd ook als dusdanig door het onderwijsveld geapprecieerd.

Voor de type 5-school van Leuven, meer bepaald de vestigingsplaats te Pellenberg heeft dit systeem echter problematische gevolgen en dit was uiteraard niet de bedoeling. Al jaren ziet de ziekenhuisschool van Leuven zich genoodzaakt om voor haar vestigingsplaats te Pellenberg een afwijking te vragen, vermits deze de norm voor een vestigingsplaats type 5 niet haalt. De VLOR vroeg bij zijn laatste advies over de afwijkingsaanvraag aan de overheid om een structurele maatregel te treffen, zodat het verdere bestaan van de vestigingsplaats Pellenberg wordt gewaarborgd. UZ Pellenberg en UZ Gasthuisberg zijn complementaire ziekenhuizen met eenzelfde erkenningsnummer. Er worden in UZ Pellenberg regelmatig kinderen opgenomen die ook tijdens hun behandeling opgenomen worden in UZ Gasthuisberg. De ziekenhuisschool werkt in belangrijke mate met kinderen die langdurige revalidatiehulp nodig hebben, en dit is de groep die binnen het type 5-onderwijs prioritair is. Het leerkrachtenteam werkt flexibel over de onderwijsniveaus en vestigingsplaatsen heen. De prestaties van de leerkrachten worden geleverd in verhouding tot de aanwezigheid van kinderen in beide vestigingsplaatsen. Zodra de nieuwe regelgeving van kracht wordt, kan de ziekenhuisschool van Leuven zich nog beroepen op één genadejaar, waarna onherroepelijk de stopzetting van de subsidiëring en dus de sluiting volgt. De wijziging van het artikel 124 bepaalt dat type 5-scholen niet per vestigingsplaats, maar enkel op schoolniveau aan normen moeten voldoen. Hierdoor is het probleem van Pellenberg, en mogelijks andere type 5-scholen die in een gelijkaardige positie zouden geraken, opgelost. Dit artikel treedt in werking op 1 februari 2008 in samenhang met de oorspronkelijke bepalingen over het genadejaar die ook op die datum ingang vinden. Artikel II.4, II.5,1°, II.6, II.7, II.15, II.18, II.21 In “cao VIII: investeren in sterk onderwijs door gewaardeerd en gemotiveerd personeel” is bepaald dat de zorgmiddelen in het basisonderwijs op het niveau van de scholengemeenschap substantieel uitgebreid worden vanaf 1 september 2008. Deze zorgenveloppe zou de derde zorgenveloppe zijn die, in het basisonderwijs, gecreëerd wordt. Vandaag bestaan immers al twee enveloppen: - de puntenenveloppe voor de ondersteuning en coördinatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs (deze wordt toegekend aan de scholen in het gewoon basisonderwijs);

Page 8: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

8 versie 18 maart 2008

- de puntenenveloppe ter bevordering van de kleuterparticipatie (deze wordt toegekend aan de scholengemeenschappen). Elk van deze drie enveloppen dient aangewend te worden om een zorgcoördinator in aan te stellen. In het geval van de punten ter bevordering van de kleuterparticipatie is bepaald dat deze punten uitsluitend voor kleuterparticipatie gebruikt mogen worden. De andere punten kunnen voor het ruimere begrip “zorg” gebruikt te worden. De enveloppen kennen telkens een andere berekeningswijze, een andere toekenningwijze (ene keer aan de school, andere keer aan de scholengemeenschap) en een andere invulling (ruimer zorgbeleid of kleuterparticipatie). Toch hebben alle puntenenveloppen betrekking op het ruimere zorgbeleid van de school of van de scholengemeenschap en kunnen ze enkel worden aangewend in het ambt van zorgcoördinator. Drie enveloppen die een andere berekeningswijze hebben, in hetzelfde ambt dienen aangewend te worden, voor bijna dezelfde doelstelling gebruikt moeten worden: dat zorgt voor verwarring in het onderwijsveld en daarom wordt een belangrijke vereenvoudiging doorgevoerd. Ondermeer de VLOR is hiervoor vragende partij. De afgelopen jaren hebben de basisscholen veel inspanningen geleverd om een zorgbeleid uit te stippelen. Dit in de eerste plaats op schoolniveau, maar ook door op het niveau van de scholengemeenschap punten samen te leggen. Een sterk zorgbeleid is essentieel voor het ondersteunen van schoolteams, zowel voor de ondersteuning van elke leerkracht als voor de ondersteuning van de directeur in zijn zorgbeleid. Elke school heeft leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Om ook deze kinderen maximale ontwikkelingskansen te kunnen bieden, is het noodzakelijk de zorgmiddelen uit te breiden om een krachtiger zorgbeleid te kunnen voeren. De middelen die vandaag voor zorgcoördinatie voorzien zijn, worden door de scholen als zeer doeltreffend, maar ontoereikend bevonden. Om tegelijk mogelijk te maken dat kinderen met speciale onderwijsbehoeften maximale kansen krijgen én dat de individuele leerkrachten ondersteund worden in hun lespraktijk, is het noodzakelijk de zorgmiddelen uit te breiden. Daarom werd in “cao VIII: investeren in sterk onderwijs door gewaardeerd en gemotiveerd personeel” beslist om de zorgmiddelen op het niveau van de scholengemeenschap substantieel uit te breiden. Dit maakt het mogelijk om zorg in elke school nog efficiënter aan te pakken. In cao VIII is bepaald dat de middelen zorg, in tegenstelling tot het verleden, aan de scholengemeenschap zullen toegekend worden, dit omdat leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften weliswaar ad random verdeeld zijn over Vlaanderen, maar niet ad random verdeeld zijn over de scholen. Sommige scholen hebben een “expertise” op het gebied van bepaalde problemen en trekken daardoor méér dan het gemiddelde van 10% zorgleerlingen aan. Binnen een scholengemeenschap moet men daar rekening mee kunnen houden. Een veel ruimer en daardoor veel krachtiger zorgbeleid, waarbij leerkrachten en directeur zich beter ondersteund voelen, zal leiden tot werkdrukverlaging. Werkdruk en werklast worden door leerkrachten immers het zwaarste bevonden, wanneer deze ontstaan door handelingsverlegenheid. De gedachte geen effectief antwoord te kunnen geven op een onderwijsbehoefte van een kind, is zelfs voor de meest enthousiaste leerkracht nefast. De werkdruk ontstaat door een gevoel van “handen tekort” en omwille van het niet kennen van bepaalde methodieken of strategieën om de leerlingen te helpen. Extra hulp in de klas is hierop een antwoord. Ook de mogelijkheid bepaalde kinderen tijdelijk uit de klas te halen, zal de spanning doen verminderen. Wanneer de leerkracht in zijn klas ondersteuning krijgt van iemand die deskundig is, zal hij zijn vaak zware opdracht gemakkelijker aankunnen.

Page 9: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

9 versie 18 maart 2008

Van de bijkomende injectie aan zorgmiddelen wordt gebruik gemaakt om het hele systeem van de toekenning van de zorgmiddelen te vereenvoudigen. Als cao VIII uitgevoerd wordt zonder een vereenvoudiging van de diverse zorgenveloppen ontstaat vanaf 1 september 2008 de volgende ingewikkelde situatie: 1. Scholen voor gewoon basisonderwijs die niet in een scholengemeenschap zitten hebben recht op een enveloppe zorg op basis van het huidige artikel 153octies van het decreet basisonderwijs. Ze wordt op schoolniveau toegekend op basis van het aantal leerlingen dat de school telt. 2. Scholen die in een scholengemeenschap zitten hebben recht op voor scholen gewoon basisonderwijs: een enveloppe zorg op basis van het huidige artikel 153octies van het decreet basisonderwijs. Deze enveloppe wordt op schoolniveau toegekend op basis van het aantal leerlingen dat de school telt. Voor scholen gewoon en buitengewoon basisonderwijs: een puntenenveloppe zorg+ ter bevordering van de kleuterparticipatie, toegekend aan de scholengemeenschappen. Dit gebeurt op basis van het huidige artikel 125duodecies1 van het decreet basisonderwijs. Deze enveloppe moet specifiek gebruikt worden voor de bevordering van de kleuterparticipatie. Deze enveloppe wordt toegekend op basis van het aantal kleuters in het gewoon én het buitengewoon basisonderwijs binnen de scholengemeenschap. Voor scholen gewoon basisonderwijs: in uitvoering van cao VIII zou er, zonder een vereenvoudiging door te voeren, vanaf 1 september 2008 een bijkomende puntenenveloppe zorg toegekend worden aan de scholengemeenschappen op basis van hun aantal leerlingen gewoon basisonderwijs. Deze enveloppe zou voor maximaal 15% op scholengemeenschapniveau aangewend kunnen worden. De overige 85% dient op schoolniveau aangewend te worden. De scholengemeenschap dient afspraken te maken over de aanwending van de puntenenveloppen. Om tegelijk meer middelen zorg toe te kennen aan de scholen en de scholengemeenschappen én om de berekeningswijze overzichtelijk te houden voor de scholen, scholengemeenschappen en directies worden in de voorliggende artikelen de drie enveloppen geïntegreerd in één enveloppe die toegekend wordt aan de scholengemeenschap. Aan elke scholengemeenschap wordt één puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend. Het normenstelsel dat door de regering bepaald wordt, zal bestaan uit 2 componenten: - een sokkel per school in de scholengemeenschap; - de overige punten worden lineair toegekend op basis van het aantal leerlingen gewoon basisonderwijs en het aantal kleuters buitengewoon basisonderwijs in de scholengemeenschap. De Vlaamse Regering zal, voor wat het lineaire gedeelte betreft, een puntengewicht vastleggen voor: - een kleuter in het gewoon basisonderwijs; - een kleuter in het buitengewoon basisonderwijs; - een leerling lager onderwijs in het gewoon basisonderwijs.

Op deze manier ontvangt het gewoon en het buitengewoon basisonderwijs de middelen die ze bij een niet vereenvoudigd systeem zouden genereren. Het buitengewoon basisonderwijs

Page 10: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

10 versie 18 maart 2008

ontvangt momenteel immers ook alleen zorg+ punten. De zorg+ punten worden berekend op het aantal kleuters. Hoe deze puntenenveloppe binnen de scholengemeenschap zal aangewend worden, zal via afspraken tussen de verschillende partners binnen de scholengemeenschap, vastgelegd worden. De aanwending maakt tevens deel uit van onderhandelingen in het bevoegd lokaal comité van de scholengemeenschap. Het is dan ook logisch dat de scholengemeenschappen afspraken moeten maken over het zorgbeleid in de scholen van de scholengemeenschap. Tot nog toe konden de scholengemeenschap hier afspraken rond maken, maar ze hoefden dit niet te doen. Omwille van de blijvende aandacht voor kleuterparticipatie duidt de scholengemeenschap een personeelslid aangesteld in het ambt van zorgcoördinator aan als aanspreekpunt voor de overheid voor de kleuterparticipatie binnen de scholengemeenschap. Hoe de scholengemeenschap eventueel meerdere aanspreekpunten verder organiseert, behoort tot de autonomie van de schoolbesturen van de scholengemeenschappen. De scholengemeenschap moet hier uiteraard wel afspraken over maken. Tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 kent de scholengemeenschap aan elke school van de scholengemeenschap minstens het aantal punten toe dat de school, op basis van haar leerlingenaantal op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, kon inrichten op basis van de berekeningswijze, geldig tijdens het schooljaar 2007-2008 voor de puntenenveloppe toegekend voor een personeelsomkadering ter ondersteuning van het op school gevoerde zorgbeleid. Minimaal negentig procent van de nieuwe puntenenveloppe moet besteed worden op het niveau van de individuele scholen. Door te bepalen hoeveel procent maximaal op het niveau van de scholengemeenschappen kan besteed worden, hebben de individuele scholen een garantie dat er geen te omvangrijke omkadering ontstaat op het niveau van de scholengemeenschap. Dit percentage laat toe in de geïntegreerde enveloppe evenveel punten op het niveau van de scholengemeenschap aan te wenden als in het systeem met de verschillende enveloppen. Van dat percentage kan worden afgeweken na akkoord in het bevoegd lokaal comité van de scholengemeenschap. Het feit dat er afgeweken kan worden van dit percentage maakt het mogelijk om, terwijl er rekening gehouden wordt met de belangen van het personeel, toch in te spelen op de specifieke noden die zich in elke scholengemeenschap stellen met betrekking tot het te voeren zorgbeleid. Indien er in een bepaalde school sprake is van een dalend leerlingenaantal, dan kan er bij de verdeling door de scholengemeenschap aan die school minder zorgpunten toegekend worden dan het voorgaande schooljaar. Dit kan dan uiteraard voor één of meer zorgcoördinatoren, aangesteld bij die school, leiden tot een ter beschikking stelling wegens ontstentenis van betrekking. Een scholengemeenschap kan ook, los van een dalend leerlingenaantal, minder punten toekennen aan een bepaalde school omdat de zorgbehoeften in die school gedaald zijn terwijl er in andere scholen van diezelfde scholengemeenschap extra nood is aan zorgmiddelen. Dit kan echter enkel op voorwaarde dat er geen zorgcoördinatoren wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar.

Page 11: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

11 versie 18 maart 2008

De zorgmiddelen die een school heeft gekregen bij de verdeling door de scholengemeenschap moeten uiteraard bij voorrang aangewend worden om de betrekkingen van de vastbenoemde zorgcoördinatoren, aangesteld bij die school, in stand te houden. De scholen voor gewoon basisonderwijs die niet in een scholengemeenschap zitten, blijven tot en met het schooljaar 2010-2011 een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid behouden. De berekeningswijze van deze enveloppe wijzigt niet. Vanaf het schooljaar 2011-2012 wordt de zorg enkel nog toegekend aan de scholengemeenschappen. De bepalingen rond de puntenenveloppe administratieve ondersteuning en ICT- coördinatie wijzigen niet. Artikel 153quinquies wordt wél herschreven, omdat scholen voor gewoon basisonderwijs die in een scholengemeenschap zitten geen enveloppe ter ondersteuning en coördinatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs meer krijgen op schoolniveau. Deze enveloppe wordt immers substantieel uitgebreid en toegekend aan de scholengemeenschap. Artikel II.5, 2° Het betreft een correctie van een verkeerde verwijzing : artikel 172 dient vermeld te worden. Artikel II.7 en II.20 Het betreft een technische correctie. Door de integratie van de drie enveloppen en de naamswijziging van de enveloppe dient de verwijzingen naar de enveloppe in artikel 130 en in artikel 172 aangepast te worden. In artikel 172 van het decreet basisonderwijs wordt bovendien verduidelijkt dat de overdracht van punten zorg van de éne scholengemeenschap naar de andere, teneinde speciale projecten met betrekking tot zorg mogelijk te maken, enkel mogelijk is voor zover:

1) deze overdracht voor 15 oktober van het lopende schooljaar gebeurt 2) deze overdracht betrekking heeft op punten die op basis van artikel 125duodecies1,

§3, van het decreet aangewend kunnen worden ter ondersteuning van de scholengemeenschap in het kader van het zorgbeleid.

Artikel II.8 en II.9 De Raad van State heeft in zijn advies nr. 41.650 van 11 december 2006 bij het besluit tot wijziging van het besluit van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 betreffende de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs opgemerkt dat artikel 139 van het decreet basisonderwijs geen rechtsgrond biedt voor het toekennen van aanvullende lestijden voor gewezen anderstalige nieuwkomers. De aanpassing van artikel 138, §1 en van artikel 139 komt tegemoet aan de opmerking van de Raad van State. De aanpassing in het besluit van 17 juni 1997 is in werking getreden op 1 september 2007. Om die reden hebben ook de wijzigingen aan de artikelen 138, §1 en 139 van het decreet basisonderwijs uitwerking vanaf 1 september 2007. Artikel II.10 en II.12 In het decreet betreffende de gelijke kansen worden de indicatoren aangepast. De indicatoren 1° (vervangingsinkomen), 2° (thuisloos) en 3° (trekkende bevolking) worden in de bevraging niet meer opgevraagd en worden zodoende niet meer aangetoond met een verklaring op eer.

Page 12: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

12 versie 18 maart 2008

In het basisonderwijs wordt de indicator “vervangingsinkomen” in de 3de GOK-cyclus bevroren op de teldag van 1 februari 2005. Dit thema wordt ook behandeld in het Hoofdstuk X van dit decreet. Artikel II.11 en II.13 Het behoud van de indicator ‘vervangingsinkomen’ gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in het basisonderwijs brengt door de daling van de werkloosheid een fikse overschatting van deze laatste indicator met zich mee. Indien we geen weging toepassen op het aantal doelgroepleerlingen dat enkel scoort op ‘vervangingsinkomen’, eventueel in combinatie met ‘thuistaal’ dan kennen we een aanzienlijke en kunstmatige stijging van het aantal doelgroepleerlingen waardoor de middelen niet optimaal worden verdeeld over de scholen. Artikel II.14 Aangezien de middelen voor kleuterparticipatie structureel worden ingebouwd, worden de aanvullende lestijden GOK+ in het kader van kleuterparticipatie verlengd voor een periode van drie schooljaren. Dit gebeurt in samenhang met de derde GOK-cyclus en in afwachting van het nieuwe financieringssysteem leerplicht voor omkadering dat van start zou moeten gaan in september 2011. De 3de GOK-cyclus zal naadloos aansluiten op dit nieuwe financieringssysteem waarbij de scholen hun omkadering zullen krijgen op basis van leerlingenkenmerken. De aanvullende lestijden GOK+ in het kader van kleuterparticipatie mogen enkel worden aangewend in het niveau kleuteronderwijs en in het ambt van kleuteronderwijzer. Artikel II.16 1°, 2° Het betreft een technische correctie. In het nieuwe artikel 125duodecies1 en 194quater van het decreet basisonderwijs wordt al bepaald dat de Vlaamse Regering, voor wat betreft de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid de personeelscategorieën en de ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden opgericht, vastlegt. In dit artikel moet dus enkel verwezen worden naar de puntenenveloppen voor ICT en administratie. 3° A) De puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid wordt toegekend aan de scholengemeenschap. De bepaling dat deze punten kunnen samen gelegd worden op het niveau van de scholengemeenschap is dus overbodig.

B° Maximaal 10% van de puntenenveloppen ICT en administratieve ondersteuning zijn overdraagbaar naar scholengemeenschap.

1) De regel die in het verleden bepaalde dat voor de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel vaste benoemingen enkel in betrekkingen van 4 uur of een veelvoud van 4 uur konden gebeuren, werd in onderwijsdecreet XVII vanaf 1 september 2007 afgeschaft.

Tot 1 september 2007 kon men enkel de punten waarmee geen benoembare betrekkingen meer konden worden ingericht, samen leggen op het niveau van de scholengemeenschap. Deze beperking, die samenhing met de wijze waarop vaste benoemingen tot dan in de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel mogelijk waren, kon door de afschaffing van de ‘blokken van 4 uur’ vanaf 1 september 2007 niet langer worden weerhouden. Doordat vanaf 1 september 2007 al vanaf één uur kan vast benoemd worden, zijn er immers praktisch geen

Page 13: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

13 versie 18 maart 2008

niet-benoembare uren meer. Daardoor kunnen er veel minder punten worden samen gelegd op het niveau van de scholengemeenschap.

2) Dit brengt nefaste gevolgen met zich mee voor de werking van de scholengemeenschappen. Heel wat stafmedewerkers en directeurs coördinatie- scholengemeenschap worden immers aangesteld op basis van de samen gelegde punten op het niveau van de scholengemeenschap. Heel wat scholengemeenschappen hebben bovendien zelfs niet genoeg punten in hun stimulusenveloppe ter beschikking om een directeur coördinatie -scholengemeenschap voltijds aan te stellen.

Uit een analyse van de cijfers blijkt dat er op het terrein wel degelijk nood is aan de functies stafmedewerker en directeur coördinatie- scholengemeenschap.

3) In onderwijsdecreet XVII is er uiteindelijk voor gekozen om in het schooljaar 2007-2008 alle punten overdraagbaar te maken naar het niveau scholengemeenschap op voorwaarde dat er geen personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld moeten worden wegens ontstentenis van betrekking. Door die laatste voorwaarde toe te voegen werd gezorgd voor voldoende bescherming van de personeelsleden die al vast benoemd waren op schoolniveau, maar werd er toch genoeg ruimte geboden om voldoende punten samen te leggen op het niveau van de scholengemeenschap.

4) De wijziging in onderwijsdecreet XVII gold enkel voor het schooljaar 2007-2008. Er moet dus in ieder geval vanaf 1 september 2008 een nieuwe tekst komen. Maximaal 10% van de geïntegreerde enveloppe zorg kan op het niveau van de scholengemeenschap aangewend worden. Daarom opteren we er nu voor om ook van de puntenenveloppen ICT en administratieve ondersteuning maximaal 10% te laten besteden op het niveau van de scholengemeenschap. Het overdragen van de punten kan opnieuw enkel op voorwaarde dat er geen personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld moeten worden wegens ontstentenis van betrekking. Door die laatste voorwaarde toe te voegen wordt opnieuw gezorgd voor voldoende bescherming van de personeelsleden die al vast benoemd zijn op schoolniveau, maar wordt er toch genoeg ruimte geboden om voldoende punten samen te leggen op het niveau van de scholengemeenschap. Artikel II.17 Het oude artikel had vooral betrekking op het zorgbeleid binnen de school. Daar de scholengemeenschappen ook hun rol in het zorgbeleid te spelen hebben, zeker nu ze hiervoor een puntenenveloppe ter beschikking krijgen, wordt het artikel aangepast. De woorden “binnen een school” worden geschrapt. Het zorgbeleid speelt zich immers zowel af op schoolniveau als op het niveau van de scholengemeenschap. Omwille van de integratie van de enveloppe ter bevordering van de kleuterparticipatie in de enveloppe voor zorgbeleid wordt aan de inhoud van het zorgbeleid de kleuterparticipatie toegevoegd. Artikel II.19 Om enerzijds de bestaande reglementering in het kader van GON correct toe te passen en om anderzijds de begeleidende scholen voor buitengewoon onderwijs in staat te stellen om adequaat te in te spelen op zorgvragen van jongeren met een autismeproblematiek in het gewoon onderwijs werden er gedurende de schooljaren 2006-2007 en 2007-2008 specifiek voor de begeleiding van autistische jongeren in het GON bijkomende lestijden en uren toegekend.

Page 14: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

14 versie 18 maart 2008

Deze toekenning gebeurt in de bestaande systematiek van de zogeheten afwijkingsuren. Daar kunnen ook aan scholen buitengewoon onderwijs die zich in een bijzondere situatie bevinden, (bvb. een zeer grote stijging van het leerlingenaantal, een zeer bijzondere werking …) bijkomende lestijden en uren toegewezen worden. Bij de verdeling spelen het GO! en de representatieve verenigingen van inrichtende machten een belangrijke rol. Op hun vraag worden de ‘afzonderlijke pakketten uren per net’ samengevoegd tot één budget voor lestijden en één budget voor uren. Om budgettaire redenen kan niet ingegaan worden op de vraag om ook de lestijden en uren samen te brengen in één pot. Bij de verdeling over het aantal lesuren en het aantal uren werd rekening gehouden met de aanwending van het lesuren- en urenpakket binnen het GON: voor begeleidingen vanuit het buitengewoon basisonderwijs onderwijs is dat 52 % lestijden en 48 % uren. Afdeling II. Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Artikel II.22 en II.23 De voorbije jaren kregen de scholengemeenschappen steeds meer en meer bevoegdheden toegekend. In verschillende decreten werden dan ook vaak bepalingen opgenomen waarbij op het niveau van de scholengemeenschappen afspraken moeten gemaakt worden. Voor het gesubsidieerd vrij onderwijs werd in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs daartoe al een onderhandelingscomité op het niveau van de scholengemeenschappen uitgewerkt. Ook voor de netoverstijgende scholengemeenschappen werd in artikel 82 van het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs en in artikel 73bis van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs al een onderhandelingscomité voorzien. Voor deze netoverstijgende scholengemeenschappen werd echter niets concreets bepaald m.b.t. de samenstelling, de werking of de bevoegdheden van het onderhandelingscomité. Voor de scholengemeenschappen van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd officieel onderwijs werd nog niets geregeld. Voor de scholengemeenschappen van het gemeenschapsonderwijs maakt het bijzonder decreet het voorlopig onmogelijk om bevoegdheden toe te kennen aan een onderhandelingscomité op het niveau van de scholengemeenschappen. In de praktijk nemen de tussencomités op het niveau van de scholengroepen de taak op zich om te onderhandelen over de bevoegdheden die aan de scholengemeenschappen worden toegekend. Er wordt momenteel ook een BVR voorbereid waarbij aan de tussencomités ook officieel wordt opgedragen om over deze bevoegdheden te onderhandelen. Nu worden er in het basis- en secundair onderwijs zowel voor de scholengemeenschappen van het gesubsidieerd officieel onderwijs als voor de netoverstijgende scholengemeenschappen niet alleen onderhandelingscomités voorzien, maar ook concreet uitgewerkt hoe deze worden samengesteld, wat hun bevoegdheden zijn en hoe hun werking eruit ziet.

Page 15: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

15 versie 18 maart 2008

Voor de scholengemeenschappen van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt uitdrukkelijk bepaald dat, wanneer alle scholen behoren tot hetzelfde schoolbestuur, er geen verplichting bestaat om een onderhandelingscomité op het niveau van de scholengemeenschap op te richten. De bevoegdheden van het OCSG worden dan opgenomen door het afzonderlijk bijzonder comité. Voor de samenstelling, de werking en de bevoegdheden werd inspiratie opgedaan bij de onderhandelingscomités voor de consortia in het volwassenenonderwijs en bij de onderhandelingscomités op het niveau van de scholengemeenschappen voor het gesubsidieerd vrij onderwijs. De samenstelling wordt trapsgewijs geregeld: aan werkgeverszijde minstens 1 lid van elk schoolbestuur, aan werknemerszijde maximaal 1 lid per representatieve vakorganisatie. Voor de rechten en plichten van de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties wordt verwezen naar wat is opgenomen in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel of in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs. De onderhandelingscomités zijn bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschappen bevoegd zijn voor zover deze aangelegenheden een invloed hebben op de arbeidsomstandigheden- of de arbeidsvoorwaarden. Na een éénparig akkoord of zelfs na een akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kan noch binnen een individueel schoolbestuur, noch binnen een individuele school een afwijkende beslissing genomen worden. Afdeling III. Inwerkingtreding Artikel II.24 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen, is terug te vinden in de toelichting van de betrokken artikelen. HOOFDSTUK III. Secundair onderwijs Afdeling I. Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving

Artikel III.1 Herstructurering van scholen onder vorm van fusie of afsplitsing en in- of uitstap van een school uit een scholengemeenschap heeft een belangrijke impact op het scholenbestand en op de samenwerkingsverbanden van scholen. Het is evident dat de financiering of subsidiëring die de overheid toekent en de schoolnormen die ze hanteert, rekening houdt met de reële situatie in het onderwijsveld. De teldatum voor de vaststelling van de regelmatige schoolbevolking is 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Dit referentietijdstip biedt het voordeel dat de onderwijsverstrekkers tijdig voor de start van het nieuwe schooljaar op de hoogte zijn van de personeelsomkadering en werkingsmiddelen waarover ze zullen beschikken. Om een en ander aan elkaar te kunnen koppelen, wordt daarom decretaal en voor het volledig secundair onderwijs verankerd dat hoger vermelde veranderingen in het scholenaanbod en in de samenstelling van scholengemeenschappen geacht worden al op de gebruikelijke teldatum in het voorafgaande schooljaar een feit te zijn. In bepaalde

Page 16: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

16 versie 18 maart 2008

regelgevingen is dit principe al voorzien en in de praktijk wordt het overal binnen het secundair onderwijs toegepast. Een veralgemening bij decreet moet echter zowel absolute rechtszekerheid, als volledige duidelijkheid creëren. Afdeling II. Decreet betreffende het onderwijs II Artikel III.2 De bestaande decretale tekst in zake de organisatie van modulair onderwijs in het secundair onderwijs wordt opgeheven. In de plaats komen de bepalingen die in dit onderwijsdecreet XVIII worden voorgesteld. (III.4 en III.21) Artikel III.3 1°, 2° In het secundair onderwijs kunnen onder bepaalde voorwaarden uren-leraar worden overgedragen naar het volgende schooljaar. Die voorwaarden zijn onder meer dat de over-dracht maximum 2% van het urenpakket kan bedragen en dat het effectieve aantal over-gedragen uren uiterlijk 1 november dient vastgelegd. In de praktijk blijkt dat na 1 november scholen soms met situaties worden geconfronteerd waarin ze hun vastgelegde reserve alsnog zouden willen of moeten aanspreken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een klassplitsing als gevolg van een onvoorziene leerlingentoename, een herschikking van opdrachten of een rechtzetting van vergissingen die zijn begaan door opdrachten toe te kennen die het aangewende urenpakket overschrijden. Om aan deze situaties tegemoet te komen en rekening houdende met een gelijkluidende vraag van de VLOR wordt de maatregel ingevoerd dat gans het schooljaar door de voor overdracht aangeduide uren-leraar aanwendbaar blijven. Concreet komt dat erop neer dat uiterlijk 1 november de school niet meer het exacte aantal uren dat ze overdraagt, bepaalt doch enkel nog een plafond (dat onverminderd ten hoogste 2% kan bedragen). Binnen dat plafond heeft de school dan het ganse schooljaar door bewegingsvrijheid, die zelfs zover kan gaan dat de urenbuffer volledig wordt uitgeput en er geen overdracht meer is. Een aantal scholen heeft met ingang van 1 september 2006 deze maatregel al toegepast. Het is dus nodig om retroactief met dezelfde datum de noodzakelijke rechtzetting te voorzien. 3° In de loop van het schooljaar kan het opportuun zijn dat een school haar aangelegde reserve van uren-leraar overdraagt aan een andere school die behoefte heeft aan bijkomende omkadering. Aan de limietdatum van 1 november wordt niet geraakt. Dit blijft de uiterste datum voor vastlegging van het plafond van de uren-leraar dat overdraagbaar is. Artikel III.4 Sinds het schooljaar 2000-2001 loopt in een aantal instellingen voor voltijds gewoon (50) en buitengewoon secundair onderwijs (3) en een aantal centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (10) een experiment modulair beroepssecundair onderwijs. Het experiment, dat normaliter afliep per 31 augustus 2007, is bij onderwijsdecreet XVII verlengd met één schooljaar. Na een relatief lange periode van vrijwillige proefwerking, dringt zich een beleidsbeslissing op naar eventuele organieke omzetting van de modularisering. Zowel naar de samenleving in het algemeen, als naar de onderwijsgemeenschap in het bijzonder moet immers rechtszeker-heid worden geboden over de richting die we voor het secundair onderwijs inslaan en moeten de civiele effecten van voltooide modulaire studies worden veilig gesteld. Evaluatie van het experiment heeft een ietwat gemengd beeld opgeleverd. Opleidingsverstrek-kers hebben zich jaren met overgave ingezet om modulair onderwijs te implementeren en de

Page 17: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

17 versie 18 maart 2008

vooropgestelde doelstellingen te bereiken. Het is een leerproces geweest waarin ontegen-sprekelijk knelpunten werden vastgesteld en koerscorrecties dienden uitgevoerd. Resultaten zijn echter niet uitgebleven, zowel op het vlak van studiecurricula als op het vlak van inno-verend denken en werken van scholen en schoolteams. Er is dan ook een evolutie in gang gezet die onomkeerbaar is. Een exclusief lineaire (= leerjaargebonden) onderwijsbenadering is niet langer de evidentie. Ook elders is deze trend merkbaar. In het volwassenenonderwijs heeft de Vlaamse decreetgever zelfs resoluut voor een modulair onderwijs geopteerd. Anderzijds kan de onderwijsoverheid niet voorbij gaan aan andere belangrijke, aan elkaar gekoppelde, dossiers die al in ontwikkeling zijn of binnen afzienbare tijd zullen worden opgestart, doch die ongetwijfeld op middellange of lange termijn een stempel drukken op het secundair onderwijs. Zonder limitatief te zijn verwijzen we concreet naar de kwalificatiestructuur, de financiering van het leerplichtonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en de blauwdruk voor een hervorming van het secundair onderwijs. Met al deze veranderingsprocessen voor ogen is het raadzaam thans voor een overgangs-scenario in zake modulair onderwijs te gaan, zonder onderwijsverstrekkers te confronteren met een arbitraire terugkeer naar het lineair onderwijs. In dit scenario wordt een opsplitsing gemaakt tussen het voltijds en het deeltijds onderwijs. Conform de conceptnota leren en werken, wordt vanaf het schooljaar 2008-2009 modulair onderwijs progressief veralgemeend in alle centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Deze kwestie wordt geregeld in een afzonderlijk decreet betreffende afwisselend leren en werken dat op stapel staat. Voor het voltijds gewoon en het buitengewoon beroepssecundair onderwijs hanteren we de piste van onderwijsdecreet XVIII, met name door de noodzakelijke bepalingen te integreren in die teksten die nu reeds de structuur en organisatie vastleggen (onderwijsdecreet II van 31 juli 1990 voor het gewoon secundair onderwijs en het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 voor het buitengewoon secundair onderwijs). In plaats echter van veralgemening, blijven we bij een dubbele structuur (lineair versus modulair), zonder proliferatie van het modulair onderwijs. Enkel die studiegebieden die in het experiment modulair zijn uitgewerkt, worden organiek verder gezet en na signalen van het onderwijsveld zal naar alle waarschijnlijkheid het huidig modulair scholenbestand worden bevroren, zonder uiteraard overschakeling van de lineaire naar de modulaire structuur of omgekeerd juridisch uit te sluiten. Zodoende worden in onderhavig decreet de principes en bepalingen hernomen die bij rege-ringsbesluit tot en met het lopende schooljaar 2007-2008 de basis hebben gevormd voor het experiment modularisering. In uitvoering van de in dit decreet opgenomen beschikkingen komt het dan nog wel aan de Vlaamse Regering toe om enerzijds de opleidingenstructuur en anderzijds enkele onderwerpen betreffende studiebekrachtiging vast te leggen. Wat echter niet vanuit het experiment wordt doorgetrokken, is de toekenning van extra personeelsmiddelen. Voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2011 is dan ook niets ingeschreven in zake extra middelen voor het modulair onderwijs. Het bewust niet willen ongelijk behandelen van twee onderwijsstructuren, het intussen volledig op punt staande modulaire onderwijsconcept en de afwezigheid van budgettaire ruimte, zijn evenveel redenen om de hoogte en modaliteiten van de financiering en subsidiëring voor het modulair onderwijs analoog te maken aan deze voor het niet-modulair onderwijs.

Voor het gewoon en buitengewoon onderwijs wordt dan ook voorgesteld om vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen aangaande de structuur en de organisatie van het voltijds gewoon

Page 18: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

18 versie 18 maart 2008

secundair onderwijs in werking laat treden, een experiment van modulair onderwijs te laten verder lopen. Het experiment heeft enkel betrekking op structuuronderdelen van het voltijds gewoon beroepssecundair en buitengewoon onderwijs- onderwijsvorm 3 en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.

Afdeling III. Decreet houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs Onderafdeling I. Diverse wijzigingen Artikel III.5, III.9, III.11 Deze artikelen zijn ingevoegd op vraag van de Vlaamse Onderwijsraad. Binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs bestaan een aantal topsportrichtingen. Leerlingen kunnen slechts tot die opleidingen worden toegelaten, indien ze houder zijn van een door de bevoegde selectiecommissie toegekend topsportstatuut. Het statuut is schooljaargebonden, zodat elk jaar opnieuw een beslissing moet worden genomen. De keuze voor een topsportrichting kan ook nog door andere factoren sterk worden beïnvloed, bv. de bereikbaarheid van de school, het afwijkende organisatiepatroon ingevolge een combinatie van studie en topsport, enz. Een en ander betekent dat er van jaar tot jaar aanzienlijke leerlingenfluctuaties kunnen optreden waardoor een instelling zelfs een aantal opeenvolgende schooljaren geen instroom van topsportleerlingen kan hebben. In de huidige stand van de decreetgeving staat een heroprichting van een structuuronderdeel na twee jaar onderbreking gelijk met “programmatie”. Aangezien het meestal om omstandigheden gaat waarop de instelling geen vat heeft en om onnodige administratieve procedures te vermijden, lijkt het opportuun om de termijn van twee jaar te verlengen. Een termijn van zes aaneensluitende schooljaren is meer realistisch, onder die voorwaarde dat op zijn minst één van de sporttakken waarnaar de instelling zich initieel heeft gericht, opnieuw in het studiepakket aan bod komt. Ermee rekening houdende dat dit een reactivering van een bijzonder convenant tussen de onderwijsverstrekker en de desbetreffende sportfederatie vereist, wordt via die voorwaarde gegarandeerd dat de tijdelijke onderbreking van het structuuronderdeel in kwestie, werkelijk het gevolg is geweest van aan de instelling externe factoren en niet van het door die instelling gevoerde programmatiebeleid. Topsportrichtingen zijn specifieke richtingen waarvan de programmatie een goedkeuring door de Vlaamse Regering vereist. Door een aantal (her)oprichtingen niet meer als programmatie te beschouwen, vermindert de beslissingsbevoegdheid van de overheid en verruimt de autonomie van het onderwijsveld. Op het vlak van topsportopleidingen is deze autonomie echter relatief, aangezien het aantal topsportscholen in ieder geval is geplafonneerd (namelijk 8). Programmatie van opleidingen enerzijds en het toepassen van de financierings- en subsidiëringsnormen anderzijds, zijn twee verschillende zaken. Secundair onderwijs is daarenboven leerplichtonderwijs en leerlingen moeten hoe dan ook ergens worden ingeschreven. Een valabel en aan de specifieke kwantitatieve en kwalitatieve behoeften aangepast aanbod aan topsportopleidingen is daarop een adequaat antwoord. In deze rede-nering dient gesteld dat de voorgestelde maatregel geen aantoonbare budgettaire impact heeft. In beginsel neemt de Vlaamse Regering, binnen de haar toegekende bevoegdheden, programmatiebeslissingen over opties per graad. Dit betekent dat, indien een optie in uitbouw is, de onderwijsverstrekker normaliter na twee schooljaren opnieuw een aanvraag moet

Page 19: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

19 versie 18 maart 2008

indienen om de continuïteit in de schoolloopbaan van de leerlingen te garanderen. Enerzijds wordt de overheid hierdoor geconfronteerd met een situatie waarbij de rechtzekerheid van de leerlingen om de gekozen opleiding in de gekozen school verder te zetten, in het geding is. Anderzijds speelt ook de rechtsonzekerheid voor de onderwijsverstrekkers, naast de administratieve rompslomp die ze met betrekking tot hernieuwde programmatieaanvragen moeten ondervinden. In de meeste gevallen komt de praktijk erop neer dat dergelijke programmaties bezwaarlijk kunnen worden geweigerd. Een voor de hand liggende oplossing bestaat erin om programmatietoelatingen voor opties die eenzelfde benaming dragen in de tweede én de derde graad, in één beweging te verlenen. Voorwaarde die hieraan wordt gekoppeld is dan wel dat deze toelating in de tijd beperkt wordt, meer bepaald dat de opstart van de ene graad in de tijd moet aansluiten bij de uitbouw van de andere. In elk geval zal het jaarlijks aantal te behandelen programmatiedossiers hierdoor verminderen. Opdat de voorgestelde maatregel onmiddellijk effecten zou kunnen sorteren vanaf het schooljaar 2008-2009, dient hij retroactief - tot twee jaar terug - in te gaan. Immers, tussen de opstart van de tweede en de derde graad kan het tijdsinterval ten hoogste twee jaar bedragen. Vermits de programmatiebeslissingen destijds bij besluit van de Vlaamse Regering van 2 juni 2006 werden genomen, wordt als ingangsdatum van onderhavige maatregel 1 juni 2006 vermeld. Artikel III.6 en III.7 In het decreet van 14 juli 1998 op het secundair onderwijs komen enkele hiaten voor. Enerzijds is de naamswijziging van het studiegebied kleding naar mode destijds niet op alle plaatsen doorgevoerd, anderzijds ontbreekt één opleiding in de lijst van studierichtingen voorbehouden voor de scholen van de Krijgsmacht. Deze materiële fouten worden thans rechtgezet. Deze afdelingen zijn al een tijdje effectief op het onderwijsveld, namelijk sedert 1 september 2002, waardoor de voorgestelde regeling terugwerkende kracht heeft omdat een bestaande feitelijke situatie een sluitende rechtsgrond verleend wordt. Artikel III.8 en III.10 De programmatienormen voor secundaire onderwijsinstellingen zijn een veelvoud van de rationalisatienormen, meer bepaald de rationalisatienormen zoals die - afhankelijk van de gradenstructuur van de instelling - als voordeelnormen zijn vastgelegd voor instellingen die behoren tot een scholengemeenschap (d.w.z. een 15% vermindering op de basisnormen). Op het vlak van rationalisatienormen wordt echter steevast een onderscheid gemaakt tussen instellingen die zich geografisch of logistiek in een bijzondere situatie bevinden en alle andere instellingen. Concreet vertaalt zich dat naar het feit dat op het gebied van rationalisatie gunstnormen gelden voor instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, in plattelandsgemeenten (hier gedefinieerd als gemeenten met een bevolkingsdichtheid lager dan 250 inwoners per km2) en voor instellingen met een relatief hoge (meer dan 75%) interne leerlingenpopulatie. Het doortrekken van deze gunstnormen is destijds niet gebeurd op het vlak van programmatie, hoewel lezing van de bewuste decreetartikelen een vrij grote interpretatiemarge laat. In elk geval is het niet logisch om verschillende standpunten ten aanzien van levensvatbaarheid van scholen in te nemen naargelang van het feit of het om oprichting dan wel behoud gaat. Uit de conclusies van de rondetafelconferentie Brussel is dit trouwens ook gebleken. De voordeel-normen worden bijgevolg, zowel voor scholen in een scholengemeenschap als voor scholen buiten een scholengemeenschap die behoren tot één van bovenstaande categorieën, ook in geval van programmatie van toepassing.

Page 20: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

20 versie 18 maart 2008

Artikel III.12 In het gewijzigde decreet secundair onderwijs van 14 juli 1998 is in artikel 62 van het deel “scholengemeenschappen” ten onrechte een bepaald artikel (nl. artikel 79) niet van toepassing gesteld op het buitengewoon secundair onderwijs. Laatstbedoeld artikel regelt de mogelijke samenvoeging van uren praktische vakken van het gewoon secundair onderwijs en uren beroepsgerichte vorming van het buitengewoon secundair onderwijs op het niveau van de scholengemeenschap. Het betreft een materiële vergissing die met terugwerkende kracht dient te worden rechtgezet. Artikel III.13 1° De huidige decreetgeving laat enkel oprichting en instandhouding van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur en technisch adviseur-coördinator toe in scholen met TSO of BSO. Deze redenering gaat ervan uit dat uitsluitend binnen die onderwijsvormen een substantieel aantal uren praktische vakken worden gegenereerd en dat uitsluitend in die scholen behoefte is aan technisch advies en coördinatie. Tegen de achtergrond dat de onderwijsvormen TSO en BSO slechts vanaf de tweede graad voorkomen, is deze redenering achterhaald; inzonderheid in eerstegraads scholen met een ruimer aanbod aan beroepenvelden (of technische basisopties), is de omvang van het gedeelte praktisch onderricht zo groot dat een technische ondersteuning via de desbetreffende ambten én logistiek-organisatorisch noodzakelijk én normatief haalbaar is. Deze regeling draagt daarenboven bij tot de profilering van, wat men noemt, de autonome middenscholen (met uitsluitend eerste graad). 2° Wat het deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft, wordt gepreciseerd dat het om niet-autonome centra gaat. Ingevolge onderwijsdecreet XVII van 22 juni 2007 is al voorzien dat autonome centra zelf betrekkingen kunnen oprichten en instand houden. 3° Tot en met het schooljaar 2007-2008 werden in enkele middenscholen ten onrechte betrekkingen van werkmeester, werkplaatsleider, technisch adviseur(-coördinator) gefinancierd of gesubsidieerd. De decreet- en regelgeving liet deze betrekkingen niet toe, hoewel voor een goede schoolorganisatie opportuun (vandaar trouwens de veralgemeende uitbreiding naar middenscholen met uitsluitend eerste graad vanaf 1 september 2008). Om de betrokken personeelsleden noch in hun loopbaan, noch in hun pensioenrechten enig nadeel te berokkenen en aangezien de vergissingen steeds buiten hun wil of medeweten hebben plaats gevonden, wordt een retroactieve regularisatie doorgevoerd. Deze regularisatie wordt geregeld in hoofdstuk XI van dit decreet. (XI.6) Artikel III.14 Het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs bepaalt in artikel 103 dat de Vlaamse Regering tijdens de schooljaren 2006-2007 en 2007-2008 aan instellingen voor voltijds gewoon of buitengewoon technisch of beroepssecundair onderwijs extra middelen kan toekennen die bestemd zijn voor investeringen in basisuitrusting. De structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie vallen worden opgesomd in de Bijlage II van het decreet. Het is de bedoeling om dit investeringsprogramma te hernemen in het schooljaar 2008-2009. Verder worden op vraag van de VLOR twee opleidingen van het buitengewoon secundair onderwijs toegevoegd aan de Bijlage II van het decreet. Deze afdelingen (schilder-decorateur en onderhoudsassistent) komen dan ook in aanmerking voor het investeringsprogramma.

Page 21: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

21 versie 18 maart 2008

Op de begroting 2008 is 10 miljoen euro voorzien voor alle afdelingen. Het aandeel van het gewoon en het buitengewoon onderwijs binnen dit budget, en dus ook de gedetailleerde verdeling over de twee bijkomende desbetreffende basisallocaties zal afhangen van de telling van 1 februari 2008 van de leerlingen in alle betrokken afdelingen over Vlaanderen. Onderafdeling II. Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Artikel III.15, III.16 De bespreking van deze artikelen is identiek aan deze opgenomen bij artikel II.20 en II.21. Afdeling IV. Brussels curriculum Artikel III.17 Op 1 september 2004 werd als driejarig experiment in een aantal scholen van het hoofdstedelijke gewest een zogenaamd Brussels curriculum in de eerste graad (A-stroom) van het voltijds secundair onderwijs opgestart. Uit evaluatie van het experiment door de onderwijsinspectie blijkt dat het experiment een matig bereik had en dat de geboden mogelijkheden om de eerste graad anders in te vullen te bescheiden werden gebruikt. Op het vlak van communicatie zijn dan ook extra inspanningen vereist. Onderwijsverstrekkers moeten met andere woorden duidelijk worden geïnformeerd over welke innoverende mogelijkheden ze binnen het uitgetekende experimenteel kader beschikken. Anderzijds hebben de deelnemers aan de recente Rondetafelconferentie Brussel zich positief uitgesproken over een verlenging van het experiment. Ze hebben hieraan wel de voorwaarden gekoppeld dat de projectscholen zichzelf evalueren en dat er daartoe modellen worden aangereikt en dat de scholen op meer pedagogisch-didactische ondersteuning kunnen terugvallen. De nood aan alternatieve structuren zoals een driejarige eerste graad is in Brussel inderdaad groot. Voor scholen waar er nog een kritische massa Nederlandstalige leerlingen is, zijn er voldoende mogelijkheden binnen de huidige structuren, maar voor scholen met een haast homogeen anderstalige, doch cognitief voldoende sterke populatie, is een driejarige eerste graad uiterst zinvol. De taalachterstand is dus een criterium voor differentiatie, uiteraard steeds vanuit de optiek dat de eerste graad in beginsel twee jaren omvat en dat een driejarige structuur de uitzondering vormt. Pedagogisch-didactisch bekeken is het opportuun om het eerste jaar van de driejarige structuur zo in te vullen dat het als brugjaar fungeert tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Dit betekent dat methodieken uit het basisonderwijs worden gebruikt in het secundair onderwijs om de overgang te verzachten. Het brugjaar mag zeker niet louter worden ingevuld als een taalbad, maar eerder als een project waarin Nederlandstalige aspecten in elk zaakvak aan bod komen. Vanuit die visie op de A-stroom moet de B-stroom van de eerste graad uitsluitend gereserveerd worden voor én taal- én cognitief zwakke leerlingen. De B-stroom mag geen vergaarbak worden voor cognitief sterke, maar taalzwakke leerlingen. Het verlengen van het project werd opgenomen in de besprekingen van de Rondetafelconferentie Brussel. In juli 2007 heeft die haar resultaten gepresenteerd en daarbij werd ondermeer gevraagd om het project Brussels curriculum verder mogelijk te maken. In opvolging van die afspraken wordt dit dan ook opgenomen in dit onderwijsdecreet met als ingangsdatum 2007. De enkele scholen die maar actief zijn in dit project, hebben verder

Page 22: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

22 versie 18 maart 2008

gewerkt aan de uitbouw van het experiment. Om dus voldoende rechtsgrond te voorzien is een ononderbroken verlenging met ingang van 2007 van het project noodzakelijk. Anderzijds is het zo dat het project nog onvoldoende maturiteit heeft om het organiek te maken. Afdeling V. Buitengewoon onderwijs Onderafdeling I. Afwijkingsuren Artikel III.18, III.19, III.20 1° Om enerzijds de bestaande reglementering in het kader van GON (geïntegreerd onderwijs) correct toe te passen en om anderzijds de begeleidende scholen voor buitengewoon onderwijs in staat te stellen om adequaat in te spelen op zorgvragen van jongeren met een zekere autismeproblematiek in het gewoon onderwijs, werden er, gedurende de schooljaren 2006-2007 en 2007-2008 specifiek voor de begeleiding van autistische jongeren in het GON extra lesuren en uren toegekend. Deze toekenning gebeurt in de bestaande systematiek van de zogeheten afwijkingsuren. Daar kunnen ook aan scholen buitengewoon onderwijs die zich in een bijzondere situatie bevinden (vb. een zeer grote stijging van het leerlingenaantal, een zeer bijzondere werking …) extra lesuren en extra uren toegewezen worden. De respectieve pakketten lesuren en uren per onderwijsnet worden voor het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs op hun vraag samengevoegd tot één budget voor lesuren en één budget voor uren, Bij de verdeling over het aantal lesuren en het aantal uren werd rekening gehouden met de aanwending van het lesuren- en urenpakket binnen het GON: voor begeleidingen vanuit het buitengewoon secundair onderwijs is dat 85 % lesuren en 15 % uren. Onderafdeling II. Modulair onderwijs Artikel III.21 In samenhang met het gewoon secundair onderwijs (zie Afdeling II) worden de noodzakelijke bepalingen betreffende modulair beroepsonderwijs geïntegreerd in die teksten die nu al de structuur en organisatie vastleggen, nl. het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot zolang bedoeld experiment in het voltijds gewoon secundair onderwijs loopt, kan als experiment in het buitengewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd. Het experiment heeft betrekking op opleidings-vorm 3, met uitzondering van de observatiefase, en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Onderafdeling III. Lokaal overlegplatform Artikel III.22 Op dit ogenblik dienen ook ziekenhuisscholen en het zeepreventorium deel uit te maken van een lokaal overlegplatform. Deze scholen hebben echter weinig voeling met de thema’s die in de lokale overlegplatforms besproken worden, vandaar hun vraag om van deze verplichting ontheven te worden in het kader van de planlastvermindering. Omdat dit een terechte vraag lijkt, wil deze decreetswijziging hieraan tegemoet komen

Page 23: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

23 versie 18 maart 2008

Afdeling VI. Inwerkingtreding Artikel III.23 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij de betrokken artikelen. HOOFDSTUK IV. Levenslang leren Afdeling I. Deeltijds kunstonderwijs Afdeling IV.1 In het deeltijds kunstonderwijs zijn overdrachten van leraarsuren niet mogelijk. Nochtans is er vanuit het veld regelmatig vraag naar en zou het de scholen in sommige omstandigheden goed uitkomen om leraarsuren te sparen voor het volgende schooljaar. Om aan deze behoefte aan flexibiliteit tegemoet te komen, wordt naar het voorbeeld van het secundair onderwijs de mogelijkheid om uren-leraar over te dragen onder bepaalde voorwaarden ook ingevoerd in het deeltijds kunstonderwijs. Die voorwaarden zijn onder meer dat de overdracht maximum 2% van het urenpakket kan bedragen en dat dit aantal uiterlijk 1 november wordt vastgelegd. Tijdens het schooljaar blijft de school de keuze hebben om dit vastgelegde pakket alsnog volledig aan te spreken, ofwel gedeeltelijk met overdracht van het restant. In de overgedragen uren kunnen geen personeelsleden vast benoemd worden. Er is voor het deeltijds kunstonderwijs bewust gekozen voor de datum van 1 november. Dit omdat net zoals in het secundair onderwijs, het opleidingsaanbod zo goed als vast ligt op 1 november. Praktisch alle opleidingen zijn lineair en volgen het gewone schooljaar van september tot juni. In tegenstelling tot het standpunt van de VLOR is het voor het deeltijds kunstonderwijs niet nodig om de uiterste datum van overdrachten te verschuiven van november naar februari. Oorspronkelijk lag de voorgestelde uiterste datum voor urenoverdracht in het volwassenenonderwijs ook op 1 november. In het volwassenenonderwijs is het echter aangewezen om die datum te verschuiven naar 1 februari, omdat veel modulaire opleidingen pas beginnen na 1 februari. Pas op die datum kan een centrum volwassenenonderwijs zijn opleidingsaanbod volledig vastleggen. Afdeling II. Volwassenenonderwijs Onderafdeling I. Centra voor volwassenenonderwijs Artikel IV.2 Luidens artikel 17, paragraaf 3 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs kent de Vlaamse Regering gedurende de school-/academiejaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 financiële middelen toe aan projecten die in de schoot van een Expertisenetwerk of regionaal platform op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen in de lerarenopleidingen bevorderen. Aangezien de beheersovereenkomsten met de expertisenetwerken en het regionaal platform pas in de loop vanaf 2007-2008 gesloten kunnen worden en de bedoelde middelen hen niet eerder toegekend kunnen worden dan nadat deze overeenkomsten gesloten zijn, dreigt voor

Page 24: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

24 versie 18 maart 2008

het eerste werkjaar nauwelijks tijd over te blijven voor het opzetten van zinvolle projecten en een doelmatige besteding van de middelen. Om toch de decretale verplichting na te komen om gedurende drie school- of academiejaren financiële middelen toe te kennen aan projecten rond diversiteit in de lerarenopleiding, kan de decretaal voorziene termijn daarom beter beginnen in 2008-2009 en eindigen in 2010-2011. De tekst van het decreet volwassenenonderwijs wordt in die zin gewijzigd. Artikel IV.3 Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bepaalt dat er, met uitzondering van de algemene toelatingsvoorwaarden, aan cursisten geen aanvullende toelatingsvoorwaarden kunnen worden opgelegd om toegelaten te worden tot de aanvangsmodule van een opleiding van het volwassenenonderwijs. Met andere woorden, de opleidingen van het volwassenenonderwijs zijn instapvrij. Taalopleidingen kunnen echter niet instapvrij zijn. De studiegebieden Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 en talen richtgraad 3 en 4 zijn ingedeeld in niveaus (richtgraden). Elke taalopleiding stemt overeen met een niveau (richtgraad 1, richtgraad 2, enz…). Vanaf het niveau richtgraad 2 bouwt elke taalopleiding dus verder op de basiscompetenties die verworven zijn in de voorgaande richtgraad. Bovendien is al in de opleidingsprofielen voor de taalopleidingen, zoals die zijn goedgekeurd door de Vlaamse Regering, telkens – en dit vanaf het niveau richtgraad 2 – een instapvereiste opgenomen voor de aanvangsmodule. Een cursist moet namelijk steeds de basiscompetenties van de opleiding op het niveau van de voorgaande richtgraad behaald hebben om in te kunnen stappen in de aanvangsmodule van de opleiding op het niveau van de volgende richtgraad. In een reactie op de VLOR wordt gesteld dat zowel in het studiegebied Nederlands tweede taal als in het studiegebied talen richtgraad 3 en 4 voor de standaardopleidingen op het niveau richtgraad 4 als toelatingsvoorwaarde voor de modules mondelinge vaardigheden (spreken en luisteren) geldt dat de cursist de competenties van de modules mondelinge vaardigheden van het voorgaande niveau heeft behaald. Hetzelfde geldt voor de modules schriftelijke vaardigheden (lezen en schrijven). Voor deze opleidingen is bijgevolg een afwijking op de instapvereiste voor de aanvangsmodule voorzien. Voor deze bepaling wordt een retroactieve inwerkingtreding voorzien vanaf 1 september 2007. Dit om de centrumbesturen die de taalopleidingen organiseren en de cursisten die deze opleidingen volgen, rechtszekerheid te bieden. Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs is immers per 1 september 2007 in werking getreden en heeft alle al goedgekeurde opleidingsprofielen als conform aan de decreetsbepalingen geacht. Gelet op de discrepantie tussen de decreettekst en de opleidingsprofielen is een inwerkingtreding met terugwerkende kracht vereist. Artikel IV.4 In artikel 87 van het decreet volwassenenonderwijs is een bepaling opgenomen dat elk bestuur van een centrum voor basiseducatie verplicht is een directeur aan te stellen. Net zoals in de andere onderwijsniveaus, wordt vanaf 1 september 2008 de mogelijkheid gecreëerd om in de functie van directeur ofwel een personeelslid voltijds, ofwel twee personeelsleden halftijds aan te stellen.

Page 25: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

25 versie 18 maart 2008

Artikel IV.5 en IV.6 Om financierbaar of subsidieerbaar te zijn in het volwassenenonderwijs, moet een cursist regelmatig aanwezig zijn tijdens de periode vanaf de inschrijving tot het moment dat één derde van de module voorbij is. Artikel 93, §1 en 99, §1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs definieert die regelmatigheid op 70% effectieve aanwezigheid in de les, ongeacht of de afwezigheid gewettigd of niet gewettigd is. Met deze bepaling van het decreet van 15 juni 2007 heeft men gestreefd naar een meer éénvormige verificatie van de financierbaarheid of subsidieerbaarheid van cursisten. Uit de toepassing van de bestaande regelgeving blijkt echter dat de definitie van regelmatigheid als 70% effectieve aanwezigheid enkele ongewenste effecten met zich meebrengt. Zowel voor de verificatie, als voor de centrumbesturen blijkt deze bepaling moeilijk uitvoerbaar. De bepaling is te strikt waardoor cursisten soms onterecht geschrapt worden als financierbaar of subsidieerbaar. Vanuit het volwassenenonderwijs zijn hieromtrent al heel wat signalen en reacties gekomen. Het in het decreet bepaalde percentage wordt daarom opnieuw geschrapt. De Vlaamse overheid investeert heel wat middelen in het volwassenenonderwijs. Het is dan ook evident dat de overheid erover waakt dat de geïnvesteerde middelen doelmatig worden aangewend. Ook na de schrapping van het in het decreet bepaalde percentage blijft de aanwezigheid van de ingeschreven cursist een belangrijke parameter om de financiering of subsidiëring van een centrum te bepalen. In principe mag van een ingeschreven cursist verwacht worden dat hij maximaal participeert aan de opleiding. Er kunnen echter omstandigheden zijn die een cursist verhinderen aanwezig te zijn. In principe wordt elke afwezigheid gestaafd, maar uitzonderlijk kan een afwezigheid zonder staving aanvaard worden. In het centrumreglement dienen de door het centrum gehanteerde richtlijnen voor de aan- of afwezigheden opgenomen te worden. Het is de verificateur die oordeelt op basis van de aanwezigheidslijsten en eventuele stavingstukken of de cursist in de periode tussen het begin van de module en het registratiemoment voldoende geparticipeerd heeft aan de opleiding om als financierbare cursist in aanmerking genomen te worden. Indien blijkt dat de cursist onvoldoende heeft geparticipeerd, dan kan de verificateur zijn oordeel op aanvullende elementen baseren zoals o.a. de participatie van de desbetreffende cursist aan de volledige duurtijd van de module. Voor elke cursist die door de verificateur geschrapt wordt, zal in het verslag de reden van schrapping worden vermeld. Dit verslag wordt door het centrumbeheerteam aan de centra ter kennisgeving gezonden. Indien het centrum een schrapping van een cursist onterecht vindt, dan kan het centrum binnen de veertien dagen na verzending van het verslag, bij het afdelingshoofd van de afdeling Volwassenenonderwijs een gemotiveerd beroep aantekenen. Om te vermijden dat de verificatie op een te verschillende wijze te werk zal gaan bij haar opdracht wordt een werkschema en een code opgesteld waaraan zij zich dienen te houden. Deze zullen ook bekend zijn bij de centra. Hierdoor zal de controle op de regelmatige deelname van de cursist met het oog op de financiering op een meer eenvormige wijze verlopen. Aangezien artikel 99, §1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs op 1 september 2007 in werking is getreden, is het noodzakelijk dat

Page 26: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

26 versie 18 maart 2008

artikel IV.6 eveneens retroactief in werking treedt, ten einde de rechtszekerheid voor de centrumbesturen te waarborgen. Artikel IV.7,1° Het minimale aantal lestijden dat voorzien wordt in een opleiding en vastgelegd wordt conform artikel 24, §1, 1°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, is steeds gebaseerd op de prestaties van de gemiddelde cursist. In functie van bepaalde doelgroepen kan het soms nodig zijn af te wijken van die gemiddelde duur, bijvoorbeeld door dit minimale aantal lestijden uit te breiden (= verlenging). Een verlengd traject levert echter eenzelfde studiebewijs op als het traject met de gewone opleidingsduur. Hierdoor wordt in het geval van een verlengd traject een mogelijk stigmatiserend effect vermeden. Omdat dezelfde doelen bereikt worden in het gewone of het verlengde traject, is het te verantwoorden dat het inschrijvingsgeld voor beide varianten van dezelfde opleiding op eenzelfde manier berekend wordt. Op vraag van de VLOR is het de bedoeling om in de omzendbrief VWO/2007/01 deze bepaling ten behoeve van de Centra voor Volwassenenonderwijs te verduidelijken aan de hand van concrete voorbeelden. Artikel IV.7,2° Minderjarige leerlingen die ingeschreven zijn in een Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs kunnen deelnemen aan het secundair volwassenenonderwijs in het kader van de samenwerking tussen de Centra voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs en de Centra voor Volwassenenonderwijs, zoals bepaald in het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Deze minderjarige leerlingen volgen in dit geval – én in het kader van de leerplicht – een beroepsspecifieke opleiding in een Centrum voor Volwassenenonderwijs. Om te voldoen aan de leerplicht zijn deze jongeren steeds ingeschreven in het Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs en niet in het Centrum voor Volwassenenonderwijs. Kortom, in het kader van een samenwerking tussen een Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs en een Centrum voor Volwassenenonderwijs wordt een leerling, steeds ingeschreven in het Centrum voor Deeltijds Beroepsonderwijs en is hij bijgevolg niet onderworpen aan de bepalingen in zake het inschrijvingsgeld in het volwassenenonderwijs. De samenwerking tussen een Centrum voor Deeltijds Onderwijs en een Centrum voor Volwassenenonderwijs is steeds een samenwerking tussen twee instellingen, zonder gevolgen voor de leerling. In het kader van deze samenwerking worden tussen beide instellingen afspraken gemaakt worden over de overdracht van uren van het Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs naar het Centrum voor Volwassenenonderwijs. Deze mogelijkheid tot samenwerking, met overdracht van uren, is eveneens in het voorontwerp van decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap opgenomen. In antwoord op de VLOR wordt dan ook gesteld dat de regeling in artikel 109, §3, 5°, van het decreet van 15 juni 2007 - die stelt dat minderjarige leerlingen, wanneer zij in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met een Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs een beroepsspecifieke opleiding volgen in een Centrum voor

Page 27: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

27 versie 18 maart 2008

Volwassenenonderwijs, volledig vrijgesteld worden van het inschrijvingsgeld - dus zonder voorwerp is en opgeheven wordt. Artikel IV.8 Artikel 7, tweede lid, 2° van de onderwijstaalwet van 30 juli 1963 laat toe de in 1963 bestaande Nederlandstalige afdelingen secundair onderwijs en onderwijs voor sociale promotie, die indertijd tot het technisch onderwijs behoorden in Franstalig taalgebied, te behouden (en omgekeerd). Voor Vlaanderen betrof dit in de praktijk de Nederlandstalige afdelingen verbonden aan Franstalige Rijksinstellingen in Moeskroen. Het betrof hierbij het KTA Moeskroen dat een aantal Nederlandstalige afdelingen in het voltijds secundair onderwijs inrichtte. Hieraan was eveneens een Instituut voor Onderwijs Sociale Promotie verbonden waar o.a. de opleiding Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid werd ingericht. Alleen deze laatste bestaat vandaag nog altijd. Conform de onderwijstaalwet kunnen deze afdelingen enkel bezocht worden door cursisten die niet gedomicilieerd zijn in het Franse taalgebied. Het akkoord Vermeylen-Dubois van 1 juni 1970, bekrachtigd in artikel 5 van de bijzondere wet van 21 juli 1971, aangevuld met de overeenkomst Callewaert-Toussaint uit 1973 stellen dat voor deze afdelingen de bevoegde minister van de Vlaamse Gemeenschap de pedagogische en personeelsaspecten verzorgt en de bevoegde minister van de Franstalige Gemeenschap de materiële en administratieve aspecten. De Raad van State heeft echter, in zijn advies over het decreet van 16 mei 2007 betreffende de dringende bepalingen in het onderwijs geoordeeld dat de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd is om de huidige situatie van het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen te regulariseren. Deze instelling organiseert momenteel echter wel de GPB-opleiding, die vanaf 1 september 2007 vervangen wordt door de specifieke lerarenopleiding. Het aanbod van de specifieke lerarenopleiding dient in de regio gewaarborgd te worden. De overheid is echter niet gemachtigd om aan het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen onderwijsbevoegdheid toe te kennen, noch om dit centrum de mogelijkheid te bieden haar aanbod uit te breiden. Bijgevolg wordt met ingang van 1 september 2008 aan het Centrum voor Volwassenenonderwijs “De Vlaamse Ardennen”, dat eveneens aangesloten is bij het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap:

- automatisch onderwijsbevoegdheid toegekend voor de specifieke lerarenopleiding; - éénmalig 2740 bijkomende leraarsuren toegekend, dit overeenkomstig het aantal

leraarsuren dat het CVO Moeskroen vanuit het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming ontvangt;

- éénmalig 13 punten toegekend om betrekkingen in de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel op te richten.

Zo kan het Centrum voor Volwassenenonderwijs “De Vlaamse Ardennen” het bestaande aanbod van het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschaponderwijs Moeskroen overnemen. Het CVO “De Vlaamse Ardennen” werft de personeelsleden aan die door de Vlaamse overheid gefinancierde diensten hebben gepresteerd in het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het

Page 28: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

28 versie 18 maart 2008

Gemeenschapsonderwijs Moeskroen en die op 30 juni 2008 effectief in dienst waren. Hierbij worden deze diensten geacht gepresteerd te zijn in het CVO “De Vlaamse Ardennen”. Zo verkrijgen deze personeelsleden dezelfde rechten en plichten als de andere personeelsleden van het CVO “De Vlaamse Ardennen”. Artikel IV.9 en IV.10 Voor de berekening van de financiering/subsidiëring worden de lesurencursist gegenereerd in de referteperiode in aanmerking genomen. In het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs is de referteperiode gedefinieerd als de periode tussen 1 februari van het voorgaande jaar tot 31 januari van het daaropvolgende jaar. In het verleden bepaalde de startdatum van een opleidingsonderdeel aan welke referteperiode de lesurencursist werden toegewezen. De verificatie van de cursistenkenmerken gebeurt, in uitvoering van bovenvermeld decreet, echter op het registratiemoment. Mede als gevolg van de flexibilisering van het modulair volwassenenonderwijs kan de startdatum van een opleidingsonderdeel niet langer als criterium gehanteerd worden om de lesurencursist aan een bepaalde referteperiode toe te wijzen. Het registratiemoment van een opleidingsonderdeel bepaalt aan welke referteperiode de lesurencursist worden toegewezen. De wijziging van het ijkpunt voor de toewijzing van de lesurencursist kan een impact hebben op het lestijdenpakket en de puntenenveloppe. Daarom wordt bij wijze van overgangsmaatregel de referteperiode van 1 februari 2007 tot 31 januari 2008 éénmalig met twee maanden, m.a.w. tot 31 maart 2008, verlengd en wordt daarna de referteperiode gedefinieerd als de periode tussen 1 april van het voorgaande jaar tot 31 maart van het daaropvolgende jaar. Voor deze artikelen is een retroactieve inwerkingtreding voorzien om de rechtsgeldigheid voor de centrumbesturen te garanderen, aangezien de referteperiode mede de basis vormt voor de berekening van de financiering/subsidiëring in het volwassenenonderwijs. Artikel IV.9 heeft betrekking op de lopende referteperiode, die van start is gegaan op 1 februari 2007, en treedt bijgevolg retroactief in werking op 1 september 2007 (= datum van inwerkingtreding decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs). Artikel IV.10 is van toepassing vanaf de eerstvolgende referteperiode, die al van start gaat op 1 april 2008. Artikel IV.11 In Titel VIII van het decreet Volwassenenonderwijs zijn een reeks wijzigingsbepalingen opgenomen aan de decreten rechtspositie van 27 maart 1991. Deze wijzigingen gaan in op 1 september 2008. Een aantal van deze wijzigingen zijn overbodig geworden, omdat de desbetreffende artikelen ondertussen al gewijzigd zijn door het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie in het onderwijs. Onderafdeling II. ICT-coördinatie Artikel IV.12 Met de inwerkingtreding van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt het volwassenenonderwijs ingedeeld in dertien werkingsgebieden. Per werkingsgebied wordt één consortium volwassenenonderwijs gesubsidieerd. Een consortium volwassenenonderwijs is een structureel samenwerkingsverband tussen Centra voor Volwassenenonderwijs en een Centrum voor Basiseducatie.

Page 29: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

29 versie 18 maart 2008

Aangezien de consortia volwassenenonderwijs uiterlijk op 1 september 2008 werkzaam moeten zijn, wordt vanaf die datum voorzien dat de consortia volwassenenonderwijs ook als samenwerkingsplatforms kunnen fungeren voor ICT-coördinatie. De consortia volwassenenonderwijs worden hiertoe ingeschreven in artikel 53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV. Afdeling III. Inwerkingtreding Artikel IV.13 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij de betrokken artikelen. HOOFDSTUK V. Hoger onderwijs Afdeling I. Decreet betreffende de universiteiten Artikel V.1 Artikel V.1 voert het tenure track-stelsel in. Dit stelsel heeft tot doel om talentvolle postdoctorale onderzoekers een duidelijk loopbaanperspectief op een academische carrière te bieden. Het tenure track-stelsel wordt opgezet in de graad van docent, de eerste graad binnen het Zelfstandig Academisch Personeel. (ZAP) Een docent in dit stelsel kan zoals een gewoon docent verder doorgroeien naar hoofddocent. Het tenure track-stelsel komt niet in de plaats van de bestaande graad van (vastbenoemd) docent, maar zorgt voor een differentiatie binnen die graad. Het gewone loopbaanpad van docent blijft dus behouden. Het grootste deel van de publieke onderzoeksfinanciering die naar de universiteiten vloeit, wordt op competitieve basis verdeeld onder de vorm van projectfinanciering. Het aantal onderzoekers met een tijdelijke aanstelling op onderzoekscontracten is de voorbije jaren dan ook aanzienlijk gegroeid. Ondanks de structurele verhoging van de werkingstoelagen tijdens de voorbije legislatuur en de invoering van een nieuw financieringsstelsel voor het Vlaams hoger onderwijs tijdens deze legislatuur, houdt de stijging van de werkingstoelagen geen gelijke tred met de toename van de onderzoeksfinanciering. Zo is het aantal professoren sedert 1994 amper met 5% gestegen. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid pleit dan ook voor een substantieel groeipad voor het ZAP-kader (advies nr. 114). Met de werkingstoelagen wordt het structurele kader aan zelfstandig academisch personeel gefinancierd dat instaat voor (de kwaliteit van) het universitair onderzoek en de vorming van jonge doctorandi. Behalve een beperkt aantal aanstellingen van onbepaalde duur op niveau van postdoctoraal onderzoeker, kent het zelfstandig academisch personeel enkel het principe van de vaste aanstelling. Het is zonder meer duidelijk dat niet aan alle postdoctorale onderzoekers een academische carrière kan worden aangeboden. Bovendien is dit niet wenselijk aangezien niet alle postdoctorale onderzoekers hiervoor in aanmerking komen en hoogopgeleide onderzoekers ook buiten de universiteit een belangrijke rol hebben bij de uitbouw van een innovatieve samenleving. Bedrijven, de overheid en de non profit-sector zijn eveneens belangrijke afnemers van postdoctorale onderzoekers. Op een ogenblik dat de internationale concurrentie om talent steeds scherper wordt en ook de Vlaamse arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden steeds meer naar een vraaggestuurde situatie evolueert, is het voor dynamiek van het Vlaams onderzoeks- en innovatiebestel noodzakelijk

Page 30: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

30 versie 18 maart 2008

dat aan talentvolle postdoctorale onderzoekers een beter perspectief op een academische loopbaan wordt geboden. Met de invoering van de Odysseusfinanciering om uitstekende onderzoekers (terug) naar Vlaanderen te halen, erkent de Vlaamse overheid de noodzaak om aan de universiteiten de mogelijkheid te geven een op een internationale leest geschoeid competitief “human resources”-beleid te voeren. Het Odysseusinitiatief vraagt een structurele aanvulling, waarbij ook onderzoekers die aan Vlaamse universiteiten werken betere loopbaanperspectieven krijgen. Met de invoering van het BOF-ZAP-mandaten, aanstellingen in het ZAP-kader die worden gefinancierd met een beperkt deel van de overheidstoelage voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen en waarvan de opdracht hoofdzakelijk bestaat uit het verrichten van onderzoek, heeft de overheid aangegeven dat een beperkte kaderuitbreiding gekoppeld aan erg selectieve invulling noodzakelijk is. De BOF-ZAP-mandaten richten zich echter in onvoldoende mate op jonge postdoctorale onderzoekers die een eerste stap in het ZAP-kader willen zetten en aantonen dat ze autonoom een onderzoekslijn kunnen uitbouwen. Om hieraan te beantwoorden dient het BOF-ZAP-stelsel te worden versterkt en te worden gedifferentieerd om de invoering van volwaardige, in de tijd beperkte, “tenure track”-aanstellingen, mogelijk te maken, die mits gunstige evaluatie automatisch leiden tot een vaste aanstelling in het ZAP-kader. De onderzoeker die een “tenure track”-aanstelling krijgt, kan autonoom een onderzoekslijn opzetten en beschikken over alle mogelijkheden om te bewijzen dat hij/zij voldoet aan de hoge standaarden die vandaag aan de Vlaamse universiteiten worden gehanteerd voor vaste aanstellingen. Zowel de minister bevoegd voor hoger onderwijs in de beleidsbrief ‘Onderwijs en Vorming – Beleidsprioriteiten 2007-2008’ als de minister bevoegd voor wetenschap en innovatie in de beleidsbrief ‘2008 Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel’ kondigen in dit verband een initiatief aan. Een deel van de bijkomende middelen voor onderzoek en innovatie die zijn ingeschreven in de begroting 2008 wordt gereserveerd voor het versterken van het “human resources”-beleid. In voorliggende artikelen wordt aan de bepalingen van het universiteitendecreet een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd die het mogelijk maken om het stelsel van BOF-ZAP dat is opgenomen in het BOF-besluit aan te passen, zodat, naast de bestaande BOF-ZAP-mandaten, de universiteiten de mogelijkheid krijgen om op niveau van docent tijdelijke aanstellingen te doen, die na een periode van vijf jaar en mits gunstige beoordeling leidt tot een vaste aanstelling. In het geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte wordt deze periode op verzoek van de betrokkene uitzonderlijk met één jaar worden verlengd. In het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap zullen deze bepalingen nader worden uitgewerkt. De Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft hiervoor op 10 december 2007 een eerste voorstel uitgewerkt. Artikel V.2 Dit artikel legt een minimumpercentage op voor de opdracht van een tenure track- docent. De doelstelling van het tenure track-stelsel, namelijk talentvolle postdoctorale onderzoekers een duidelijk loopbaanperspectief op een academische carrière bieden en hen de mogelijkheid bieden om door te groeien binnen het Zelfstandig Academisch Personeel, kan maar gerealiseerd worden als deze docenten voldoende tijd kunnen besteden aan hun opdracht. Om

Page 31: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

31 versie 18 maart 2008

dit te garanderen en om te vermijden dat het tenure track-stelsel oneigenlijk gebruikt wordt, wordt een minimale omvang van de opdracht vastgelegd. Artikel V.3 In artikel 84 wordt voor de aanstelling tot lid van het assisterend academisch personeel een onderscheid gemaakt tussen houders van een academisch licentiaatsdiploma dat aan een universiteit behaald wordt en van een licentiaatsdiploma van academisch niveau dat aan een hogeschool behaald wordt. De eerste groep kan aangesteld worden tot assistent terwijl de tweede groep enkel kan aangesteld worden tot praktijkassistent. Met de herstructurering van het hoger onderwijs worden de licentiaatsdiploma’s vervangen door mastersgraden en verdwijnt het onderscheid tussen graden behaald aan een universiteit en een hogeschool. Door de invoering van de graad van master is er geen grond meer voor verschillende diplomavoorwaarden voor een aanstelling tot assistent en praktijkassistent. De wijziging actualiseert de diplomabenamingen en heft het onderscheid in de toegangsvoorwaarden voor assistenten en praktijkassistenten op. Artikel V.4 Dit artikel bepaalt dat het tenure track-mandaat een tijdelijke aanstelling is, die beperkt wordt tot maximaal vijf jaar (uitzonderlijk met één jaar verlengbaar in geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte), maar met het uitzicht op een vaste benoeming in de graad van hoofddocent. Deze vaste benoeming is niet voor iedereen weggelegd. Na een eerste selectie bij de aanstelling in het tenure track-stelsel volgt er aan het einde van het mandaat een tweede evaluatie. Enkel de docent die uitmuntende academische kwaliteiten heeft laten zien, kan doorstromen en wordt automatisch benoemd als hoofddocent. Het universiteitsbestuur bepaalt wat de vereisten zijn om te kunnen doorstromen naar de graad van hoofddocent en maakt deze vereisten ook vooraf kenbaar. De beoordeling of een docent in het tenure track-stelsel al dan niet automatisch kan doorstromen naar een benoeming als hoofddocent moet duidelijk en grondig gemotiveerd worden. Artikel V.5 Sinds 1 oktober 1999 is de regelgeving voor de inschaling van het academisch personeel versoepeld. Waar er voorheen een vrij strikte regeling was, hebben de universiteiten nu een ruime vrijheid om een eigen inschalingsbeleid uit te werken. De bedoeling van de decreetgever was wel dat de inschaling zorgvuldig en fair gebeurt. Dat betekent dat er bij de inschaling een zorgvuldige beoordeling van de verdiensten van en kandidaat moet gebeuren. Eigenlijk zit dit al in het decreet maar blijkbaar onvoldoende expliciet om de instellingen in alle gevallen tot een faire inschaling te brengen. Het voorbeeld waarbij eenzelfde personeelslid, dat deeltijds als zelfstandig academisch personeel is verbonden aan Universiteit A en tegelijkertijd aan Universiteit B, of dat van de ene universiteit overstapt naar de andere, niet dezelfde waardering kan bekomen van de voorheen geleverde beroepsprestaties, is in de praktijk niet vreemd. Het kan in principe niet zijn dat zelfstandig academisch personeel in Universiteit A op datum x meerdere jaren inschalingsanciënniteit verwerft en in een andere Universiteit B op diezelfde datum, en bij toepassing van de voor die universiteit geldende bezoldigingsrichtlijnen als bedoeld in artikel 99 van het universiteitendecreet, 0 jaar anciënniteit bekomt. Zodoende wordt voorgesteld om de initiële bedoelingen van de decreetgever van 1999 te verduidelijken door voorliggende bepaling.

Page 32: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

32 versie 18 maart 2008

In het voorstel zijn de facetten die het instellingsbestuur moet beoordelen duidelijker gemaakt. Als de beoordeling meer expliciet en gemotiveerd moet gebeuren, is het ook veel moeilijker voor een andere instelling om daarvan af te wijken. Het moet gaan om een gemotiveerde beoordeling. Dit betekent een overzicht van de feiten, een analyse van de feiten en een waardering ervan in termen van inschalingsanciënniteit. Het artikel slaat zowel op voltijdse als op deeltijdse aanstellingen, ongeacht of het personeelslid al een aanstelling in een ander instelling heeft of niet. De beoordeling en waardering van de academische carrière als onderdeel van het inschalingsbesluit kunnen eigenlijk weinig of niet van instelling tot instelling verschillen. De beoordeling en waardering van de andere facetten kunnen wel van instelling tot instelling verschillen, afhankelijk van de precieze opdracht van het personeelslid. Daarom ligt het voor de hand dat de instellingen afspraken maken over de waardering van academische carrières bij het nemen van inschalingsbesluiten. Bij mobiliteit van personeelsleden van de ene universiteit naar een andere moet de ontvangende universiteit in ieder geval rekening houden met de aan de universiteit van herkomst verworven inschalingsanciënniteit. Er blijft een zekere ruimte van appreciatie van die aspecten en facetten die te maken hebben met de inhoud van de opdracht aan de ontvangende universiteit. Zo kunnen elementen wel bijzonder relevant geweest zijn om gewaardeerd te worden als inschalingsanciënniteit aan de universiteit van herkomst maar minder relevant aan de ontvangende universiteit. De afweging moet ook gemaakt worden voor de opdrachten die aan een hogeschool gepresteerd zijn en meer in het bijzonder voor de opdrachten in een academische opleiding. Met de academisering van het hoger onderwijs verdwijnt stilaan het onderscheid tussen de academische opleidingen aan de hogescholen en de universiteiten zodat ook de waardering van de opdrachten bij de inschaling op dezelfde manier moet gebeuren. Wat de aanpassing in het vierde lid van artikel 97 betreft, is er in de huidige regeling afhankelijk van de omvang van het dienstverband een verschillende anciënniteitsopbouw met het oog op het verkrijgen van een volgende salaristrap. Bij personeelsleden met een omvang van 25% of minder bedraagt de anciënniteitsopbouw ¼ van de gewone anciënniteitsopbouw. Dat betekent dat zij pas na 12 jaar in een hogere salaristrap kunnen ingeschaald worden. Deze regeling vindt zijn oorsprong in de omvorming van forfaitair deeltijdse naar procentueel deeltijdse dienstverbanden bij het onderwijsdecreet X van 18 mei 1999. De bestaansreden van deze ongelijke behandeling is nu weggevallen. Door deze wijziging worden alle personeelsleden van het ZAP vanaf 1 september 2008 gelijk behandeld voor het verkrijgen van een volgende salaristrap, ongeacht de omvang van hun dienstverband. Artikel V.6 Bij de opmaak van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de begroting en de personeelsformatie van de universiteiten, dat op 1 januari 2008 in werking is getreden, werd geoordeeld dat een indeling van de begroting in acht afdelingen een beter inzicht in de diverse inkomsten- en uitgavenrubrieken geeft. Die indeling beantwoordt ook aan de schema's voor de jaarrekening, zoals vastgelegd in het besluit betreffende de boekhouding, de jaarrekening, het rekeningstelsel en de controle voor de universiteiten. De Raad van State achtte een opsplitsing van de begroting in 8 afdelingen echter strijdig met de bepalingen van artikel 154 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, dat inderdaad maar in zes afdelingen voorziet.

Page 33: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

33 versie 18 maart 2008

Met dit voorstel worden de inrichting van de begroting en van de jaarrekening van de universiteiten op elkaar afgestemd.

Artikel V.7 Met deze wijziging wordt de regeling in het universiteitendecreet over de personeelsformatie aangepast aan de nieuwe regelgeving over de begroting en de personeelsformatie van de universiteiten, vastgelegd in het besluit van 21 december 2007. Als de begroting in de loop van het jaar kan aangepast worden zoals in het besluit staat, moet ook de personeelsformatie in de loop van dat jaar kunnen aangepast worden. Artikel V.8 Dit artikel bevat voor de universiteiten een gelijkaardige regeling als degenen die in artikel V.18 voor de hogescholen aangebracht wordt. Voor de universiteiten, die zelf instaan voor de uitbetaling van de salarissen van hun personeel en bijgevolg dus ook voor de terugvordering ervan, is er een regeling over de verjaring op genomen in artikel 166bis van het universiteitendecreet van 12 juni 1991. Hoewel deze regeling losstaat van de wet van 16 mei 2003 en een wijziging niet noodzakelijk is, is het vanuit het oogpunt van de duidelijkheid en harmonisering (voor het hoger onderwijs waar mogelijk eenzelfde reglementering gehanteerd) aan te bevelen ook hier een wijziging aan te brengen zoals voor de hogescholen. Voor de universiteiten verandert er in de praktijk niets. In de nieuwe regeling wordt de verjaringstermijn van 1 tot 2 jaar verlengd, maar doordat de termijn vroeger begint te lopen komt dit in de praktijk neer op een status quo met de oude regeling. Artikel V.9 De decreetsbepaling omtrent de subsidiering van de Faculteit Protestantse Godgeleerdheid te Brussel wordt geschrapt in het universiteitsdecreet van 1991. De decretale rechtsgrond voor de subsidiëring wordt hernomen in het nieuwe decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs. (artikel V.41 van dit onderwijsdecreet) Afdeling II. Decreet betreffende de hogescholen Artikel V.10 Deze wijziging bevat een aantal verduidelijkingen met betrekking tot de opzeggingstermijn. Enerzijds wordt gepreciseerd wanneer de opzeggingstermijn start en anderzijds wordt de formulering wanneer een verkorte opzeggingstermijn kan gebruikt worden aangepast om interpretatieproblemen over de toepassing van deze mogelijkheid te vermijden. Artikel V.11 Deze aanvulling garandeert dat het personeelslid de reden voor het ontslag kan kennen. Artikel V.12 Dit is een gelijkaardige bepaling als artikel V.10, 1° maar dan voor de situatie dat de opzeg door het personeelslid gegeven wordt. Artikel V.13 Wanneer een opzeg met miskenning van de regels gebeurd is, kan de andere partij via een procedure voor het gerecht schadevergoeding verkrijgen. Dit artikel legt een forfaitaire schadevergoeding op die in dit geval kan bekomen worden. Deze regeling is geen aanzet tot

Page 34: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

34 versie 18 maart 2008

bijkomende procedures, maar heeft vooral tot doel om misbruik af te raden door duidelijk aan te geven wat de mogelijke sanctie is. Het artikel maakt geen onderscheid tussen de partijen van wie de opzeg komt. Zowel de werkgevers als de werknemers moeten de bepalingen respecteren die op hen van toepassing zijn. Artikel V.14 en V.15 De beperking van de overname van het aantal jaren nuttige ervaring belemmert de mobiliteit van een contractuele naar een statutaire functie. Het heeft tot gevolg dat er voor bijna identieke functies maar met een andere financiering discriminaties op het vlak van geldelijke anciënniteit ontstaan. Deze discriminatie wordt opgeheven voor het onderwijzend personeel en voor het administratief en technisch personeel. Artikel V.16 Dit artikel harmoniseert de regeling over de omvang van een deeltijds dienstverband voor een lid van het administratief en technisch personeel met de overeenstemmende regeling voor het administratief en technisch personeel van de universiteiten. Artikel V.17 Dit artikel bevordert de overheveling van contractueel personeel naar het statutaire kader zonder dat daarvoor een vacature moet uitgeschreven worden. Op die manier worden ook oneigenlijke vacatures vermeden die erop gericht zijn een welbepaald contractueel personeelslid aan te werven. Bij de overheveling behoudt het personeelslid zijn verworven rechten. Een overheveling is maar mogelijk, als er voldaan is aan de in het artikel opgenomen voorwaarden. Artikel V.18 Het onderwijsrecht wijkt in diverse bepalingen af van de regeling in zake verjaring in de wetten op de rijkscomptabiliteit1, die op zijn beurt afwijkt van de regeling in het gemeen recht2. Sinds 19903 kan in het onderwijs in de praktijk tot twee jaar teruggevorderd worden (één jaar vanaf 1 januari volgend op de onverschuldigde betaling): het salaris van december in het jaar X wordt betaald in januari van het jaar X+1 en kan teruggevorderd worden binnen één jaar vanaf 1 januari van het jaar X+2, dit is tot en met 31 december van het jaar X+2. Uiterlijk op 1 januari 20104 treedt de wet houdende de algemene bepalingen in zake comptabiliteit5 in werking. Deze wet schaft de bijzondere regeling in zake verjaring ten laste en ten voordele van de overheid af en verwijst voor de verjaring naar het gemeen recht.6

1 Artikelen 100-107 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. 2 Artikelen 2219 en volgende van het burgerlijk wetboek. 3 Artikel 198, § 1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II. 4 Koninklijk besluit van 7 juni 2007 houdende, voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, uitstel van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, B.S., 9 juli 2007. 5 Wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, B.S., 25 juni 2003. 6 Artikel 15 van de vermelde wet van 16 mei 2003; zie ook de bespreking in het advies nr. 36.457/4 van de Raad van State bij vermeld koninklijk besluit van 18 maart 2004, B.S., 30 maart 2004.

Page 35: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

35 versie 18 maart 2008

Er blijft enkel een afwijking voor de terugvordering van salarissen. De verjaringstermijn hiervoor is maximaal vijf jaar (tien jaar in geval van bedrog) en de termijn kan worden gestuit met een aangetekende brief. Vanaf deze stuiting geldt ook hier het gemeen recht, dit is in de praktijk 10 jaar.7 Als gevolg van de inwerkingtreding van voormelde wet moeten de afwijkende onderwijsbepalingen aangepast worden. De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd om de huidige decretale korte termijn van één jaar te behouden of zelfs te verlengen voor de terugvorderingen van salarissen, aangezien voormelde wet hiervoor enkel een maximum van vijf jaar bepaalt. Deze bevoegdheid blijkt onder meer uit de memorie van toelichting bij de voormelde wet: “Binnen de perken van die algemene bepalingen komt het de door de wet beoogde instellingen toe de andere regels van hun comptabel en budgettair recht vast te stellen. Die kunnen uiteraard niet afwijken van de algemene bepalingen.” 8 In de voormelde wet start de verjaringstermijn echter op de eerste januari van het jaar van de betaling, terwijl in onderwijs de verjaringstermijn start op de eerste januari volgend op de datum van de betaling. Dit zou met behoud van de decretale termijn van één jaar in de praktijk een verdere inkorting van de verjaringstermijn betekenen. In januari 2010 te veel betaald salaris voor december 2009 bijvoorbeeld zou verjaren op 1 januari 2011 in plaats van 1 januari 2012. Maar ook in oktober of november 2010 te veel betaald salaris zou al verjaren op 1 januari 2011, wat zeker in onderwijs een onwerkbaar korte termijn is. Met dit ontwerp wordt de korte termijn dan ook in één bepaling bepaald op twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling. Dit gebeurt door de wijziging van artikel 198 van onderwijsdecreet II, dat oorspronkelijk die kortere termijn invoerde voor alle onderwijsniveaus. In de feiten betekent dit een status quo ten aanzien van de momenteel gehanteerde termijnen. Ingevolge artikel 16, §3 van de wet van 16 mei 2003 wordt deze korte termijn tot 10 jaar verlengd in geval van bedrog. Door de bepaling van de verjaringstermijn op twee jaar, maar vanaf de eerste januari van het jaar van de betaling, wordt de bestaande verjaringstermijn in de praktijk bevestigd. Voor de rest is de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd om van de wet af te wijken en de huidige bepalingen terzake die sindsdien in niveaudecreten geschreven zijn en die strijdig zullen zijn met voormelde wet worden door dit ontwerp opgeheven. Gelet op de enveloppefinanciering in het hoger onderwijs en de autonomie van de hogescholen is in het hoger onderwijs een apart artikel nodig voor een eigen terugvorderingssystematiek. Met het ontwerp wordt artikel 239 van het hogescholendecreet gewijzigd. Artikel V.19 en V.20 Op dit moment staat in artikel 242, §1 van het hogescholendecreet dat enkel ambtenaren van niveau A van het departement Onderwijs kunnen worden aangeduid als regeringscommissaris bij de hogescholen. Deze beperkende voorwaarde geldt niet voor de commissaris-coördinator en evenmin voor de regeringscommissarissen bij de universiteiten. Met de aanpassing aan artikel 242, §1 van het hogescholendecreet worden voor de commissarissen bij de 7 Artikel 16 van de vermelde wet van 16 mei 2003. 8 Parl. St., Kamer, 2001-2002, 50-1871/001, pagina 6-7.

Page 36: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

36 versie 18 maart 2008

hogescholen gelijke benoemingsvoorwaarden opgelegd als diegene die voor de commissarissen bij de universiteiten gelden. De aanpassingen aan artikel 243, §3 en §3bis zijn nodig om het statuut van de huidige commissarissen bij de hogescholen, die volgens de oude voorwaarden aangeduid werden, niet in het gedrang te brengen. Artikel V.21 In uitvoering van de cao voor de jaren 1995 en 1996 voor de sector “Onderwijs” van de Vlaamse Gemeenschap en de cao I Hoger Onderwijs heeft de Vlaamse overheid het salaris van een aantal vakbondsafgevaardigden ten laste genomen. Om hun werk naar behoren te kunnen vervullen, hebben deze personen ook werkingsmiddelen nodig. In de rand van de bespreking over cao II Hoger Onderwijs is overeengekomen dat de Vlaamse overheid de aanschaf van deze werkingsmiddelen door het toekennen van een toelage aan de representatieve vakorganisaties voor de vakbondsafgevaardigden zal ondersteunen. De toelage is beperkt tot een bedrag van 3000 euro per effectieve voltijdse eenheid. Er wordt maar een toelage toegekend voor de voltijdse eenheden die effectief ingevuld zijn, niet voor het aantal voltijdse eenheden dat maximaal kan ingevuld worden. Artikel V.22 De regelgeving voorziet dat de bezoldiging door het centraal fonds stopgezet wordt als het personeelslid 60 jaar is en 30 dienstjaren telt die voor de berekening van het pensioen in aanmerking komen. Deze regelgeving houdt geen rekening met de opdrachtbreuk waarop de betaling van het centraal fonds slaat. Veel personeelsleden presteren een opdracht waarbij zij slechts gedeeltelijk ten laste van het centraal fonds zijn. Bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en met 30 dienstjaren is het niet meer dan legitiem dat zij hun andere opdracht kunnen verder zetten. Door het stopzetten van de bezoldiging door het centraal fonds worden zij echter vaak impliciet gedwongen volledig met pensioen te gaan en dus ook hun andere opdracht op te geven. Met de toevoeging in 3° van een bijkomend lid aan artikel 327, §2 blijft de bezoldiging door het centraal fonds ook als het personeelslid 60 jaar is en 30 dienstjaren telt doorlopen als de opdracht ten laste van het centraal fonds beperkt is. Bij de wijzigingen aan artikel 327 is meteen ook de verwijzing naar artikels die van het hogescholendecreet naar het nieuwe financieringsdecreet verplaatst zijn aangepast aan de nummering in het financieringsdecreet. Artikel V.23 In artikel V.17 is ingeschreven onder welke voorwaarden contractuele personeelsleden naar het statutaire kader kunnen overgaan zonder dat een vacature nodig is. Omdat deze voorwaarden nu pas ingeschreven zijn, kunnen de hogescholen indien nodig het statuut van hun contractuele personeelsleden aanpassen zodat zij aan de voorwaarden voor een overgang kunnen voldoen. Deze overgangsbepaling laat een aantal voorwaarden voor overgang naar het statutaire kader vallen zodat ook contractuele personeelsleden die op dit moment aan een hogeschool werkzaam zijn van deze maatregel kunnen genieten. Artikel V.24 Bij het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004 is het kinéfonds dat geregeld werd in artikel 195ter van het hogescholendecreet opgeheven en samengevoegd met het algemene recuperatiefonds. In artikel 339quater was de verwijzing naar het recuperatiefonds nog niet aangepast. Inmiddels is deze bepaling opgenomen in het nieuwe financieringsdecreet voor het hoger onderwijs zodat de verwijzing

Page 37: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

37 versie 18 maart 2008

daaraan aangepast is. De toevoeging aan §2 biedt zoals in art. V.22 een oplossing voor de personeelsleden met een beperkte opdracht ten laste van het kinéfonds. Artikel V.25 De Vlaamse Regering heeft op 21 december 2007 nieuwe besluiten goedgekeurd betreffende de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen. De besluiten waren voorheen ook van toepassing op de vzw’s studentenvoorzieningen, de hogere instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren. De Raad van State was in zijn advies bij de ontwerpen van besluit echter van oordeel dat de huidige bepalingen in respectievelijk het decreet studiefinanciering en het hogescholendecreet daartoe onvoldoende rechtsgrond bevatten. Via de beheersovereenkomsten die met de vzw's en de instituten zijn gesloten, is de toepassing van deze besluiten weliswaar toch verzekerd. Omwille van de duidelijkheid en de eenvormigheid is het echter aangewezen om een dergelijke aangelegenheid niet via een beheersovereenkomst in te brengen, maar rechtstreeks in de regelgeving in te schrijven. Dit vergt een aanpassing van het hogescholendecreet en van het decreet betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen. Afdeling III. Decreet betreffende de Hogere Zeevaartschool Artikel V.26 De Hogere Zeevaartschool is de enige hogeschool die niet kan genieten van het belastingvoordeel voor onderzoekers. Deze middelen komen ten goede aan de overheid en niet aan de betrokken school. De decreetsaanpassing schakelt nu de Hogere Zeevaartschool gelijk met de andere hogescholen. Deze federale regeling bestaat al vele jaren, maar voor de praktische toepassing wordt de aanpassing ingevoerd vanaf het begrotingsjaar 2008. Afdeling IV. Decreet betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening. Artikel V.27, V.28, V.31 De Universiteit Antwerpen Management School (UAMS) is op dit ogenblik een autonoom instituut van de Universiteit Antwerpen en heeft als opdracht huidige en toekomstige managers - zowel in het bedrijfsleven als in de publieke en non-profitsector - te helpen en te ondersteunen bij hun zoektocht naar wetenschappelijk gefundeerde en praktijkrelevante kennis en kunde, die hen in staat moet stellen om beter te functioneren in hun organisatie en in de maatschappij in het algemeen. Het is de bedoeling de erkenning van de UAMS als autonome instelling decretaal te verankeren en deze instelling volledig gelijk te behandelen met de Vlerick Leuven Gent Management School. Het is de overtuiging dat Vlaanderen belang heeft bij sterke managementscholen met een internationale studentenbevolking die kunnen bijdragen aan het imago en de ontwikkeling van Vlaanderen als dynamische en professionele economische regio. De voornaamste redenen voor gelijke behandeling zijn:

Page 38: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

38 versie 18 maart 2008

• Verschillende landen hebben meerdere geaccrediteerde managementscholen (Spanje, Nederland,…).

• UAMS is net als Vlerick sterk internationaal georiënteerd én internationaal geaccrediteerd (AACSB).

• Zowel UAMS als Vlerick hebben opleidingen in het buitenland en de opleidingen die in Vlaanderen worden aangeboden zijn gericht op een internationaal publiek.

• Beide scholen hebben een hooggekwalificeerd docentencorps met managers uit het bedrijfsleven en gastdocenten uit binnen- en buitenland.

• Autonomie is noodzakelijk om op een competitieve internationale opleidingsmarkt van hoog niveau te kunnen opereren. Als autonome instelling zou de UAMS zelf masterdiploma’s mogen uitreiken i.p.v. de UA, zodat haar naamsbekendheid veel groter zou worden.

• Door UAMS niet onder te brengen in een universiteit, maar ze autonoom te laten werken met als voorwaarde een samenwerkingsakkoord af te sluiten met minstens één universiteit, kan er expertise over universiteiten heen gebundeld worden. Dat was ook een erg belangrijke reden om van Vlerick een autonome instelling te maken.

• Juridisch zijn er geen objectieve gronden om de twee scholen verschillend te behandelen. Bij erkenning van UAMS met dezelfde subsidiëringsvoorwaarden en gelijkaardige werkingsmiddelen ontstaat er een faire lokale concurrentie.

• Concurrentie verhoogt kwaliteit en zet ertoe aan een steeds betere kwaliteit en hogere mate van relevantie te realiseren.

De voorwaarden voor gelijke behandeling zijn:

• Gelijke subsidiëringsvoorwaarden als voor Vlerick (afsluiten beheersovereenkomst, samenwerkingsovereenkomsten met minstens één universiteit in de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigers van universiteiten uit samenwerkingsverbanden in Raad van Bestuur, rapporteringsplicht, toezicht door relatie-ambtenaar,….).

• Volledige onafhankelijkheid: UAMS moet Stichting van openbaar nut worden en statuten laten publiceren in het Belgisch Staatsblad.

• Internationale gerichtheid met internationale studentenpopulatie en internationaal docentencorps van de opleidingen die gesubsidieerd worden.

• Structurele nationale en internationale samenwerking in alle opleidingen. Voor de goede werking van het UAMS laten we deze gelijkschakeling ingaan vanaf het begrotingsjaar 2008. In artikel V.31 worden ook nog de indexeringsformules aangepast aan de geldende indexeringsformules voor de universiteiten. Artikel V.29 Deze bepaling is niet langer actueel. De externe kwaliteitsbeoordeling gebeurt in het kader van de accreditatieprocedure door een commissie van experten die wordt samengesteld door de VLIR. Artikel V.30 1° Deze bepaling wordt aangepast ingevolge de opheffing van artikel 43 van het universiteitendecreet. Voor de studiegelden wordt verwezen naar artikel 62 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.

Page 39: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

39 versie 18 maart 2008

2° Met de verplichting tot het sluiten van een beheersovereenkomst met ten minste twee universiteiten wilde de overheid oorspronkelijk de interne en externe kwaliteitszorg garanderen. Indien één van de universiteiten de samenwerkingsovereenkomst zou verbreken, en als gevolg daarvan nog slechts één universiteit een samenwerkingsovereenkomst zou hebben met de instelling, zouden de bepalingen inzake kwaliteitszorg, die onder meer van essentieel belang waren voor de blijvende uitreiking van de diploma’s, niet meer worden uitgevoerd. Aangezien de voorschriften van Titel I van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen de kwaliteit en het niveau van de opleiding op basis van de gepubliceerde externe beoordeling garanderen via een toetsing door het accreditatieorgaan, is de samenwerking met ten minste twee universiteiten echter niet meer noodzakelijk. De Vlaamse overheid blijft evenwel groot belang hechten aan de samenwerking met andere universiteiten, binnen- en buitenlandse, en met internationale instellingen. Afdeling V. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs Artikel V.32 Volgens de huidige stand van zaken is registratie een procedure op zich. Geregistreerde instellingen kunnen bijvoorbeeld besluiten om zich nadien niet aan te bieden bij het NVAO (Nederlands Vlaams Accreditatie Orgaan) voor de toets nieuwe opleidingen. Dit gevaar bestaat vooral bij buitenlandse instellingen die nergens zijn geregistreerd en die in feite ‘diploma mills’ zijn. Vlaanderen mag geen regio worden waar dergelijke instellingen zich kunnen vestigen. Eenmaal zij de term geregistreerde instelling kunnen gebruiken, vermelden zij dit op hun website waarmee zij niets vermoedende studenten lokken onder de schijn dat de plaatselijke overheid hen erkend heeft. Over een verdere toets nieuwe opleiding hoeven zij zich niet meer te bekommeren. Het verval van registratie na bepaalde termijn zoals voorzien in §5 van artikel 8 van het structuurdecreet van 2003, werd niet vastgelegd in een besluit van de Vlaamse Regering. Om dit te voorkomen voor buitenlandse instellingen wordt in de voorgestelde decretale wijziging ingeschreven dat buitenlandse instellingen in het land van oorsprong door hun overheid moeten erkend zijn en er erkende diploma’s afleveren, alvorens de registratieprocedure te kunnen starten. Dit wordt in de nieuwe werkwijze gecontroleerd door het NVAO. Registratie van niet ambtshalve instellingen hoger onderwijs is pas zinvol, wanneer vaststaat dat de betrokken instellingen “de toets nieuwe opleiding” door het NVAO met goed gevolg hebben doorlopen. In de huidige procedure is het verval van registratie niet geregeld, wanneer een instelling “de toets nieuwe opleiding” niet met goed gevolg heeft doorlopen. Om daaraan efficiënt te verhelpen wordt in het nieuwe artikel de registratie pas toegekend, wanneer de instelling minstens voor één opleiding de toets met positief gevolg heeft ondergaan. Artikel V.33 Luidens artikel 17, paragraaf 3 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs én artikel 55, paragraaf 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen kent de Vlaamse Regering gedurende de school-/academiejaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 financiële middelen toe aan projecten die in de schoot van een Expertisenetwerk of regionaal platform

Page 40: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

40 versie 18 maart 2008

op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen in de lerarenopleidingen bevorderen. Aangezien de beheersovereenkomsten met de expertisenetwerken en het regionaal platform pas in de loop van het school-/academiejaar 2007-2008 gesloten kunnen worden en de bedoelde middelen hen niet eerder toegekend kunnen worden dan nadat deze overeenkomsten gesloten zijn, dreigt voor het eerste werkjaar nauwelijks tijd over te blijven voor het opzetten van zinvolle projecten en een doelmatige besteding van de middelen. Om toch de decretale verplichting na te komen om gedurende drie school-/academiejaren financiële middelen toe te kennen aan projecten rond diversiteit in de lerarenopleiding, kan de decretaal voorziene termijn daarom beter beginnen in 2008-2009 en eindigen in 2010-2011. De tekst van het decreet wordt in die zin te gewijzigd. Artikel V.34 Artikel 55quinquies van het structuurdecreet ingevoegd naar aanleiding van de hervorming van de lerarenopleiding maakt budgettaire middelen vrij voor de hogescholen die een geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs aanbieden. Doch het decreet bevat geen voorschriften voor de verdeling van deze middelen. Artikel 55quinquies wordt nu aangevuld met een bepaling die een verdelingsparameter bevat voor de verdeling van die extra middelen: het gemiddelde aantal eerste inschrijvingen in een diplomacontract in de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs tijdens de voorbije twee academiejaren. Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007, omdat vanaf die datum extra budgettaire middelen worden toegekend op basis van het decreet van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen. Artikel V.35 Het hoger onderwijslandschap is voortdurend in beweging. Door verregaande samenwerking of zelfs fusie van verschillende hogeronderwijsinstellingen, maar eventueel ook door verzelfstandiging of de oprichting van nieuwe instellingen, worden opleidingen van de ene instelling overgedragen aan een andere instelling. Artikel 56, §3 regelt dat de accreditatiestatus van een opleiding wordt behouden bij overdracht aan een andere instelling voor hoger onderwijs. Artikel V.36 In het kader van de herstructurering van het hoger onderwijs en de invoering van de bachelor-masterstructuur hebben de universiteiten en de hogescholen hun oude opleidingen moeten omvormen tot opleidingen die in de nieuwe structuur passen. Daarbij is bepaald dat de opleidingen van twee cycli van de hogescholen binnen de structuur van een associatie ingebed moeten worden in het wetenschappelijk onderzoek. Het proces naar volwaardige wetenschappelijke ondersteuning van deze opleidingen is de academisering. Om na te gaan hoe de academisering vordert, bepaalt het Structuurdecreet in artikel 124, §2, tweede lid dat er tussentijds onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd zal worden. Voor deze voortgangstoets wordt als tijdstip eind 2007 vooropgesteld.

Page 41: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

41 versie 18 maart 2008

De wijziging aan het artikel verandert dit tijdstip naar de ruimere bepaling "in het academiejaar 2007-2008", zodat zowel het begin als het einde van dit toetsingsproces (goedkeuring van het uitvoeringsbesluit, verzameling en beoordeling van de gegevens door de betrokken hogescholen en associaties, beoordeling door de Erkenningscommissie, oplevering van het eindrapport) erdoor gevat wordt. Tevens wordt het toepassingsgebied duidelijker omschreven. Met de oorspronkelijke bepalingen van het decreet werden de opleidingen gevat waarvan het vorige visitatierapport gepubliceerd werd tussen 1 januari 1998 en 31 december 2004. De decreetgever meende dat voor deze opleidingen de tijdspanne tussen de vorige evaluatie, met name de externe visitatie, en het finale oordeel van de accreditatie te lang zou zijn. Met de voortgangstoets wou de decreetgever het mogelijk maken om tussentijds een indicatie te geven van de voortgang in het licht van de te behalen doelstellingen. Wegens aanpassingen aan de termijn van de overgangsaccreditatie van bepaalde opleidingen (cf. art. 124, §10), en ook door het ontstaan van bijkomende academiserende opleidingen (zoals deze die volgens art. 125ter zijn voortgekomen uit het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie van het volwassenenonderwijs), stemt de lijst met opleidingen die volgens de oorspronkelijke bepalingen van het Structuurdecreet een voortgangstoets moeten ondergaan, echter niet volledig meer overeen met de bedoelingen van de decreetgever. Door het toepassingsgebied van de voortgangstoets aan te passen, en met name de opleidingen in aanmerking te nemen die hun volgende zelfevaluatierapport in het kader van de externe kwaliteitszorg moeten indienen ná 1 januari 2009, wordt vermeden dat opleidingen de eenmalige voortgangstoets en de reguliere externe visitatie op hetzelfde moment of zeer kort na elkaar moeten ondergaan (2007 of 2008), met een onnodig grote administratieve belasting tot gevolg en met gevaar op inhoudelijke interferentie tussen voortgangstoets en visitatie. Tegelijk wordt ook vermeden dat opleidingen die in het verleden nog nooit een visitatie hebben ondergaan, ook niet onderworpen zouden worden aan de voortgangstoets. Met deze aangepaste selectie van opleidingen wordt nauwer aangesloten bij de bedoelingen van de decreetgever. Om volledige duidelijkheid over de bedoelde opleidingen te creëren, wordt de Vlaamse Regering ermee belast de concrete lijst van de opleidingen vast te leggen. Afdeling VI. Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student Artikel V.37 Er is een decretale uitwerking nodig voor het Vormingsfonds van de cao’s I en II hoger onderwijs en van de principes over de werking waarover in het VOC HO (Vlaams Overleg Comité hoger onderwijs) overeenstemming bereikt is. Het gaat om de volgende principes: - het VOC HO legt de prioritaire vormingsthema’s vast; - via het vormingsfonds wordt de dotatie van de overheid volgens een vastgelegde

verdeelsleutel onder de universiteiten en hogescholen verdeeld; - de instellingen besteden met de eigen middelen minstens eenzelfde bedrag aan vorming; - de vormingsmiddelen die de instellingen gekregen hebben, kunnen tweemaal

overgedragen worden naar een volgend begrotingsjaar; - een instelling kan maar beslissen over de besteding van de vormingsmiddelen na overleg

hierover in het medezeggenschapsorgaan; - ieder jaar leggen de instellingen een verslag en een afrekening van de

vormingsinitiatieven voor.

Page 42: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

42 versie 18 maart 2008

Het doel is het vormingsfonds te operationaliseren met een minimum aan bijkomende administratieve lasten voor de instellingen en de Vlaamse administratie. Om dit te bereiken zijn principes decretaal vastgelegd en is het beheer beperkt gehouden. De middelen van het vormingsfonds kunnen gebruikt worden voor de bekostiging van bijkomende opleidings- en vormingsinitiatieven in vergelijking met de initiatieven die een instelling tot en met het academiejaar 2005-2006 genomen heeft. Wat dit in een concrete situatie inhoudt, hangt af van geval tot geval, bijvoorbeeld dat er meer middelen aan vorming uitgegeven zijn, dat de opleiding inhoudelijk gewijzigd is of dat de doelgroep veranderd is. Het is mee de verantwoordelijkheid van het medezeggenschapsorgaan in een instelling om te oordelen of aan de vereiste van ‘nieuw’ voldaan is. In de verslaggeving over de aanwending van de vormingsmiddelen moet dan aangegeven worden in welke mate een activiteit nieuw is. Het vormingsfonds wordt met een specifiek doel opgericht op het niveau van de Vlaamse overheid. De structuur van het vormingsfonds bestaat uit een financiële en een beheerscomponent. De verdeelsleutel voor de verdeling van de middelen is decretaal vastgelegd. Er wordt voor de verdeling uitgegaan van het aandeel van elke instelling in de werkingsuitkering van het voorgaande begrotingsjaar. Dat betekent dat de dotatie voor het jaar X vastgesteld wordt op basis van de werkingsuitkering van het jaar X-1. De berekening van de werkingsuitkering gebeurt volgens het nieuwe financieringsmodel. Omdat het nieuwe financieringsmodel op 1 januari 2008 in werking treedt, is het voor de dotatie voor het jaar 2008 niet mogelijk gebruik te maken van de bedragen van het jaar X-1. Vandaar dat in afwijking van de algemene regel voor de toekenning van de dotatie van 2008 ook gebruik gemaakt wordt van het aandeel in de werkingsuitkering van 2008. Daardoor zal het aandeel van elke instelling in de verdeelsleutel voor de jaren 2008 en 2009 gelijk zijn. Het beheer van het vormingsfonds gebeurt door het VOC HO, waarin de overheid, de besturen en de vakorganisaties vertegenwoordigd zijn. De beheersruimte beperkt zich tot het vastleggen van de prioritaire vormingsthema’s, de regels voor de rapportering aan het VOC HO en de rapportering van het VOC HO aan de Vlaamse Regering. VOC heeft een beperkte bewegingsruimte voor het sturen van het vormingsbeleid in de instellingen. De concrete uitwerking van het vormingsbeleid gebeurt in de instellingen. De verplichte betrokkenheid van het medezeggenschapsorgaan in de instellingen zorgt ervoor dat de personeelsafgevaardigden betrokken worden bij het uitwerken van het vormingsbeleid, maar ook dat zij in dit beleid een medeverantwoordelijkheid dragen. De terugwerkende kracht van dit artikel heeft met het begrotingsjaar 2008 te maken. Afdeling VII . Decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs Artikel V.38, V.39 De Vlaamse Regering heeft op 21 december 2007 nieuwe besluiten goedgekeurd betreffende de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen. De besluiten waren voorheen ook van toepassing op de vzw’s studentenvoorzieningen, de hogere instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren. De Raad van State was in zijn advies bij de ontwerpen van besluit echter van

Page 43: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

43 versie 18 maart 2008

oordeel dat de huidige bepalingen in respectievelijk het decreet studiefinanciering en het hogescholendecreet daartoe onvoldoende rechtsgrond bevatten. Via de beheersovereenkomsten die met de vzw's en de instituten zijn gesloten, is de toepassing van deze besluiten weliswaar toch verzekerd. Omwille van de duidelijkheid en de eenvormigheid is het echter aangewezen om een dergelijke aangelegenheid niet via een beheersovereenkomst in te brengen, maar rechtstreeks in de regelgeving in te schrijven. Dit vergt een aanpassing van het hogescholendecreet en van het decreet betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen. Afdeling VIII. Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten Artikel V.40 Dit artikel voert een decretale regeling in voor de financiering van de studiecentra Open Hoger Onderwijs. De studiecentra ontvangen al jaren een toelage van de Vlaamse Gemeenschap, maar bij gebrek aan decretale grondslag diende dit steeds met het begrotingsdecreet te worden geregeld. Deze tekortkoming wordt met dit artikel rechtgezet. Het totale bedrag van de subsidie is identiek aan de subsidie die in het verleden werd toegekend. Ook de wijze van verdeling van dit bedrag over de zes studiecentra, met een vaste en een variabele component, plus een bedrag voor het coördinerende studiecentrum, is analoog met de werkwijze in het verleden. De omvang van de vaste component is wel enigszins afgenomen (7.500 euro nu tegenover 12.400 euro voorheen), ten voordele van het variabele gedeelte van de financiering. Binnen een gesloten systeem beloont dit de instellingen/studiecentra die een dynamischer beleid voeren. Het inschrijven van een maximaal bedrag per module, dat hoger ligt dan het reële bedrag op dit ogenblik, verhindert dat bij een significante afname van het totale aantal modules in de toekomst, het effect van een grotendeels variabele financiering al te zeer zou afvlakken. Artikel V.41 Dit artikel regelt de decretale grondslag voor de financiering van de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en van de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel. De Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid (FPG) te Brussel ontvangt al jaren een toelage van de overheid, waarvoor in het Universiteitendecreet een minimale rechtsgrond is gecreëerd. Dat is niet het geval voor de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) te Leuven. Deze laatste instelling werd met het Structuurdecreet nochtans een ambtshalve geregistreerde instelling en moet daarmee aan dezelfde voorwaarden voldoen als de FPG. Er is geen redelijke grond om de ene instelling wel en de andere niet te financieren. Met dit artikel wordt deze ongelijkheid rechtgezet en wordt tezelfdertijd een identieke en decretaal bepaalde financieringsregeling vastgelegd. Met dit artikel wordt ook tegemoet gekomen aan een opmerking van de Raad van State bij het Financieringsdecreet. De Raad van State achtte de daar voorgestelde regeling, die analoog was met de oorspronkelijke regeling in het Universiteitendecreet, te minimaal uitgewerkt.

Page 44: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

44 versie 18 maart 2008

Afdeling IX. Inwerkingtreding Artikel V.42 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij de betrokken artikelen. HOOFDSTUK VI. Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Artikel VI.1 en VI.2 Voor de kwaliteitsbewaking van de CLB’s werd er de voorbije drie jaar een oefening gemaakt op basis van een model met drie pijlers: zelfevaluatie (interne kwaliteitszorg), externe visitatie georganiseerd door de sector en doorlichting/meta-evaluatie door de overheid (inspectie). Daaruit leren we onder meer dat de centra een groot belang hechten aan hun interne kwaliteitszorg en de betrokkenheid van externe deskundigen tijdens een visitatieproces sterk waarderen. Het is de bedoeling om dat model te vereenvoudigen tot een model met twee pijlers. De eerste pijler, interne kwaliteitszorg, blijft de basis waarop de tweede pijler, externe evaluatie, namelijk het kwaliteitsonderzoek in het centrum, verder bouwt. De inspectie zal dit onderzoek, samen met een vertegenwoordiging van externe deskundigen, uitvoeren tijdens een doorlichting. Die moet resulteren in een advies voor verdere erkenning (inclusief financiering/subsidiëring). Tijdens het schooljaar 2006-2007 werden de centra verder ondersteund in de ontwikkeling van de interne kwaliteitszorg. Het vereenvoudigde model houdt in dat de inspectie de doorlichting uitvoert in samenwerking met externe deskundigen en dat de piste van de onafhankelijke visitatiecommissies definitief verlaten wordt. De bepalingen in het decreet CLB worden aangepast in overeenkomst met dit nieuwe model. Bij het standpunt van de VLOR wordt gesteld dat de nieuwe regelgeving geen tegenstrijdigheid bevat door het samengaan van inspectie en zelfevaluatie. Zelfevaluatie is een wezenlijk onderdeel van interne kwaliteitszorg die expliciet verankerd is in het CLB-decreet (hoofdstuk XI). Het is in het kader van de rechtszekerheid belangrijk dat het kwaliteitstoezicht op de CLB’s correct in de regelgeving wordt verankerd en dat de doorlichtingen door de inspectie kunnen worden uitgevoerd. Vanaf 1 januari 2008 wordt het vereenvoudigde model ingevoerd en worden alle centra systematisch op deze wijze doorgelicht door de inspectie, Om hieraan voldoende rechtskracht te geven, wordt aan dit artikel uitwerking gegeven met ingang van 1 januari 2008. Artikel VI.3 Technische aanpassing. De financierings- en subsidiëringsvoorwaarden van de centra, opgesomd in artikel 41 van het decreet CLB, werden in het verleden meermaals uitgebreid. Het artikel 43, §1, van het decreet CLB verwijst naar deze voorwaarden, maar werd in het verleden nooit aangepast aan de uitbreiding van de lijst. Met deze wijzigingen wordt dit rechtgezet. Artikel VI.4 Het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI heeft in de personeelsformatie van de CLB’s twee nieuwe ambten ingevoerd: het ambt van ervaringsdeskundige en het ambt van intercultureel bemiddelaar.

Page 45: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

45 versie 18 maart 2008

Bij de invoering van deze nieuwe ambten werd ook een overgangsmaatregel getroffen voor de personeelsleden die: - hetzij als intercultureel medewerker, hetzij als intercultureel bemiddelaar overeenkomstig

artikel 182 van het decreet 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding geconcordeerd waren naar het ambt van medewerker;

- en sinds 1 september 2000 tijdelijk aangesteld of vast benoemd waren in het ambt van medewerker.

Deze personeelsleden hebben voorrang bij tijdelijke aanstelling en vaste benoeming en als een CLB een personeelslid dat aan voormelde voorwaarden voldoet, aanstelt als intercultureel bemiddelaar, worden de diensten die het personeelslid sinds 1 september 2000 presteerde als medewerker, beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. In verschillende centra zijn na het treffen van voormelde maatregel personeelsleden blijven fungeren als medewerker, maar oefenden zij in realiteit de functie en de taken uit van intercultureel bemiddelaar. Via de hier voorgestelde maatregel kan een centrum bij aanstelling van een personeelslid in het ambt van intercultureel bemiddelaar de gepresteerde diensten in het ambt van medewerker beschouwen als diensten die werden gepresteerd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. Het ambt van interculturele bemiddelaar is ingericht vanaf 1 september 2006, zodat alle overgangsregelingen voor deze nieuwe personeelsgroep dan ook ingaan op die datum. Artikel VI.5 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij de betrokken artikelen. HOOFDSTUK VII. Inspectie en begeleiding Artikel.VII.1, 1° Technische aanpassing. De financierings- en subsidiëringsvoorwaarden van de centra, opgesomd in artikel 41 van het decreet CLB, werden in het verleden meermaals uitgebreid. Het artikel 6, §1, 1°, van het decreet Inspectie en Begeleiding verwijst naar deze voorwaarden, maar werd in het verleden nooit aangepast aan de uitbreiding van de lijst. Met deze wijzigingen wordt dit rechtgezet. Artikel VII.1, 2°, 3° De inspectie gaat de doorlichting uitvoeren in samenwerking met externe deskundigen en de piste van de onafhankelijke visitatiecommissies wordt definitief verlaten. De bepalingen in het decreet Inspectie en Begeleiding worden aangepast in overeenkomst met deze nieuwe werkwijze. De wijze waarop de inspectie externe deskundigen inschakelt bij de doorlichtingen van de CLB’s zal worden opgenomen in de werkingscode van de inspectie. Deze werkingscode zal ook onderhandeld worden. Vanaf 1 januari 2008 wordt het vereenvoudigde model ingevoerd en worden alle centra systematisch op deze wijze doorgelicht door de inspectie. Om hieraan voldoende rechtskracht te geven, wordt aan dit artikel uitwerking gegeven met ingang van 1 januari 2008.

Page 46: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

46 versie 18 maart 2008

Artikel VII.2 en VII.3 De extra begeleiding die de Vlaamse Regering heeft toegekend om het gelijkekansenbeleid in de scholen te ondersteunen (art. VI.21 van het decreet van 28.06.2002), wordt toegevoegd aan het totale aantal betrekkingen dat met een verlof wegens bijzondere opdracht kan worden ingevuld voor begeleidingsopdrachten in de respectieve begeleidingsdiensten. Het gaat om een afspraak uit cao VIII. Het betreft met name 22,5 GOK-begeleiders. Deze toewijzing blijft behouden. 22,5 begeleiders worden aan de begeleidingsdiensten toegevoegd, wat het totaal op 150,5 voltijdse betrekkingen brengt. In artikel 90 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en begeleiding wordt het aantal begeleiders aldus opgetrokken tot 150,5. Ook de werkingsmiddelen die bij deze GOK-begeleiders hoorden, worden toegevoegd aan de werkingsmiddelen van de pedagogische begeleidingsdiensten. Artikel VII.4 en VII.5 Bij de opmaak van de vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse Regering en de pedagogische begeleidingsdiensten m.b.t. enerzijds de uitvoering van de opdrachten, die in het kader van het nieuwe decreet volwassenenonderwijs aan de pedagogische begeleidingsdiensten worden toegekend en anderzijds de aanwending van de toegekende middelen, hebben de vier pedagogische begeleidingsdiensten aangegeven te zullen samenwerken via de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten. In dit kader hebben de pedagogische begeleidingsdiensten gevraagd het voorziene krediet, zoals bepaald in artikel 92bis van het decreet van 17 juli 1991, te kunnen toekennen aan deze vzw. Om dit mogelijk te maken worden artikel 92bis en 92ter van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten gewijzigd. Met deze wijzigingen wordt het mogelijk om het krediet, voorzien voor de uitvoering van de opdrachten opgesomd in artikel 92bis, ter beschikking te stellen van de vier pedagogische begeleidingsdiensten of van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten (vzw SNPB). De wijziging in artikel 92ter houdt in dat, wanneer het krediet ter beschikking wordt gesteld van de vzw SNPB, de jaarlijkse rapportage (ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport) ook door deze vzw kan worden opgenomen. Artikel VII.6 In het kader van het actieplan kleuterparticipatie is er een impulsplan met 7 assen uitgewerkt. Eén van deze assen is de betere ondersteuning van de kleuterschool, waarin naast de uitbreiding van de zomerklassen, de GOK+ en de zorg+ er ook aandacht is voor een betere begeleiding van de kleuteronderwijzers. Hiertoe wordt een artikel 92quater toegevoegd aan het decreet van 17 juli 1991 betreffende Inspectie en Begeleidingsdiensten. Met de tweedelijnsondersteuning wordt geïnvesteerd in begeleiding van kleuteronderwijzers die meer dan anderen geconfronteerd worden met niet-Nederlandstalige kleuters. Zij krijgen in grote mate te maken met de problematieken rond anderstaligheid en taalvaardigheid Nederlands. Kleuteronderwijzers van scholen die gelegen zijn in LOP-gebieden met minimum 25% GOK-leerlingen zullen kunnen gebruik maken van deze ondersteuning, omdat zij geconfronteerd worden met een grote concentratie doelgroepleerlingen.

Page 47: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

47 versie 18 maart 2008

Omdat er een duidelijk verband bestaat tussen het niet gebruiken van de Nederlandse taal thuis en de leerachterstand en schoolse vertraging, is het van het grootste belang om de taalvaardigheid van de kleuters te verhogen via de meest geschikte onderwijskundige aanpak. In antwoord op de zorg betreffende de 2de lijnsondersteuning in het kader van kleuterparticipatie, of het ontbreken ervan, in bepaalde LOP-gemeenten met een relatief hoog percentage GOK-leerlingen zoals Mechelen, De Panne en Nieuwpoort, wordt de minimumnorm van 25% GOK-leerlingen niet meer geteld per LOP-gebied, maar per gemeente binnen een LOP-werkingsgebied. Op deze manier krijgen gemeenten met een hoog % GOK- leerlingen ook tweedelijnsondersteuning, namelijk Mechelen (30 %), De Panne (26,7 %) en Nieuwpoort (28,3%). Door deze aanpassing zijn er echter ook 2 gemeenten, namelijk Geraardsbergen en Middelkerke, die de ondersteuning zullen verliezen. De noden zijn hier echter niet zo groot daar zij respectievelijk slechts 14% en 11% GOK- leerlingen tellen. De tweedelijnsondersteuning zal vooral bestaan uit een intensieve begeleiding van de kleuteronderwijzers en gericht zijn op hun pedagogisch didactisch handelen. De vzw SNPB (Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten) zal deze tweedelijnsondersteuning concreet vormgeven en krijgt daarvoor vanaf het begrotingsjaar 2008 jaarlijks een subsidie, wat onmiddellijk de ingangsdatum van 1 januari 2008 verklaart. Daarbij worden de kleine onderwijsverstrekkers niet uitgesloten, aangezien de onderwijsoverheid centraal niet oplegt welk aandeel van begeleiders er naar welke inrichtende macht dient te gaan. Artikel VII.7 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij betrokken artikelen. HOOFDSTUK VIII. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Terugvorderingen Artikel VIII.1 Het onderwijsrecht wijkt in diverse bepalingen af van de regeling in zake verjaring in de wetten op de rijkscomptabiliteit1, die op zijn beurt afwijkt van de regeling in het gemeen recht2. Sinds 19903 kan in het onderwijs in de praktijk tot twee jaar teruggevorderd worden (één jaar vanaf 1 januari volgend op de onverschuldigde betaling): het salaris van december in het jaar X wordt betaald in januari van het jaar X+1 en kan teruggevorderd worden binnen één jaar vanaf 1 januari van het jaar X+2, dit is tot en met 31 december van het jaar X+2.

1 Artikelen 100-107 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. 2 Artikelen 2219 en volgende van het burgerlijk wetboek. 3 Artikel 198, § 1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II.

Page 48: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

48 versie 18 maart 2008

Uiterlijk op 1 januari 20101 treedt de wet houdende de algemene bepalingen in zake comptabiliteit2 in werking. Deze wet schaft de bijzondere regeling in zake verjaring ten laste en ten voordele van de overheid af en verwijst voor de verjaring naar het gemeen recht.3 Er blijft enkel een afwijking voor de terugvordering van salarissen. De verjaringstermijn hiervoor is maximaal vijf jaar (tien jaar in geval van bedrog) en de termijn kan worden gestuit met een aangetekende brief. Vanaf deze stuiting geldt ook hier het gemeen recht, dit is in de praktijk 10 jaar. 7 Als gevolg van de inwerkingtreding van voormelde wet moeten de afwijkende onderwijsbepalingen aangepast worden. De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd om de huidige decretale korte termijn van één jaar te behouden of zelfs te verlengen voor de terugvorderingen van salarissen, aangezien voormelde wet hiervoor enkel een maximum van vijf jaar bepaalt. Deze bevoegdheid blijkt onder meer uit de memorie van toelichting bij de voormelde wet: “Binnen de perken van die algemene bepalingen komt het de door de wet beoogde instellingen toe de andere regels van hun comptabel en budgettair recht vast te stellen. Die kunnen uiteraard niet afwijken van de algemene bepalingen.” 8 In de voormelde wet start de verjaringstermijn echter op de eerste januari van het jaar van de betaling, terwijl in onderwijs de verjaringstermijn start op de eerste januari volgend op de datum van de betaling. Dit zou met behoud van de decretale termijn van één jaar in de praktijk een verdere inkorting van de verjaringstermijn betekenen. In januari 2010 te veel betaald salaris voor december 2009 bijvoorbeeld zou verjaren op 1 januari 2011 in plaats van 1 januari 2012. Maar ook in oktober of november 2010 te veel betaald salaris zou al verjaren op 1 januari 2011, wat zeker in onderwijs een onwerkbaar korte termijn is. Met dit ontwerp wordt de korte termijn dan ook in één bepaling bepaald op twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling. Dit gebeurt door de wijziging van artikel 198 van onderwijsdecreet II, dat oorspronkelijk die kortere termijn invoerde voor alle onderwijsniveaus. In de feiten betekent dit een status quo ten aanzien van de momenteel gehanteerde termijnen. Ingevolge artikel 16, §3, van de wet van 16 mei 2003 wordt deze korte termijn tot 10 jaar verlengd in geval van bedrog. Het ontwerp is zowel van toepassing op de terugvordering van salarissen van de door de overheid bezoldigde personeelsleden zelf, als van de inrichtende machten, onder meer voor de terugvordering van salarissen, betaald op basis van het Tivoli-akkoord. De rechtsgrond daarvoor bestaat in artikel 192 van onderwijsdecreet II, artikel 35, van de wet van 29 mei 1959 en in een aantal niveaubepalingen zoals artikel 174 van het decreet basisonderwijs.

1 Koninklijk besluit van 7 juni 2007 houdende, voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, uitstel van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, B.S., 9 juli 2007. 2 Wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, B.S., 25 juni 2003. 3 Artikel 15 van de vermelde wet van 16 mei 2003; zie ook de bespreking in het advies nr. 36.457/4 van de Raad van State bij vermeld koninklijk besluit van 18 maart 2004, B.S., 30 maart 2004. 7 Artikel 16 van de vermelde wet van 16 mei 2003. 8 Parl. St., Kamer, 2001-2002, 50-1871/001, pagina 6-7.

Page 49: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

49 versie 18 maart 2008

Door de bepaling van de verjaringstermijn op twee jaar, maar vanaf de eerste januari van het jaar van de betaling, wordt de bestaande verjaringstermijn in de praktijk bevestigd. Voor de rest is de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd om van de wet af te wijken en de huidige bepalingen terzake die sindsdien in niveaudecreten geschreven zijn en die strijdig zullen zijn met voormelde wet worden door dit ontwerp opgeheven. Afdeling II. en III. Rechtspositie onderwijspersoneelsleden Artikel VIII.2 en VIII.14 Met ingang van 1 september 2007 worden betrekkingen in het ambt van administratief medewerker in het ondersteunend personeel in de centra voor volwassenenonderwijs ingericht op basis van een puntenenveloppe. Net als in het basisonderwijs – in de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel – wordt de puntenwaarde van een betrekking van administratief medewerker in het volwassenenonderwijs bepaald op basis van het opleidingsniveau. Deze wijziging vult de bestaande definitie van betrekking aan en specificeert dat ook in het volwassenenonderwijs het opleidingsniveau moet vermeld worden bij een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel. Artikel VIII.3, VIII.4, VIII.15,VIII.16 Deze aanpassing verduidelijkt de voorwaarden waar een personeelslid moet aan beantwoorden op het ogenblik van zijn kandidaatstelling voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid zich kandidaat stelt voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet het personeelslid tenminste 720 dagen prestaties geleverd hebben die gespreid zijn over tenminste drie schooljaren. Om op 1 september volgend op de kandidaatstelling het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur effectief te kunnen uitoefenen, moet het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij zich kandidaat stelt, beschikken over een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt. Deze wijziging laat toe dat personeelsleden die een opleiding hebben beëindigd voor 30 juni, maar wier bekwaamheidsbewijs pas wordt afgeleverd na 30 juni, zich toch rechtsgeldig kandidaat kunnen stellen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en op 1 september daaropvolgend effectief het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur kunnen uitoefenen. Een tweede wijziging werkt een ongelijkheid weg tussen personeelsleden die in het begin van het schooljaar aangesteld worden in een vacante betrekking en deze die een aanstelling bekomen in een niet-vacante betrekking. Volgens de geldende bepaling kan het personeelslid dat voltijds aangesteld is in een vacante betrekking zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet meer laten gelden op een vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, zelfs als dit personeelslid aangesteld is in een betrekking in een ambt waarvoor hij niet beschikt over het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Voor een personeelslid dat aangesteld is in een niet-vacante betrekking geldt deze beperking niet, wat dus zorgt voor een ongelijke situatie. Deze wijziging plaats alle personeelsleden op gelijke voet. Een personeelslid dat voor een bepaald ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven kan dit recht laten gelden op elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve

Page 50: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

50 versie 18 maart 2008

als hij al als titularis is aangesteld voor een voltijdse betrekking in het ambt waarvoor hij het recht op een tijdelijke aanstelling heeft verworven. In de artikelen VIII.4 en VIII.16 worden in de paragrafen die betrekking hebben op de gevolgen van een ontslag inzake evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’ of inzake tucht verwijzingen aangebracht naar de gelijkaardige artikelen in het decreet rechtspositie dat geldt voor personeelsleden van het andere net. Deze verwijzingen zijn noodzakelijk om een sluitende toepassing van deze principes mogelijk te maken in netoverschrijdende scholengemeenschappen. Artikel VIII.5, VIII.6, VIII.19 Via het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs werd in de decreten rechtspositie voor het schooljaar 2008-2009 een uitzondering voorzien op de gangbare periode van vacantverklaring in het volwassenenonderwijs. De gangbare periode werd verplaatst van 15 april 2008 naar de periode 15 september – 15 oktober 2008. Deze uitzondering was nodig omdat ingevolge de invoering van de modulaire structuur in het volwassenenonderwijs er van uitgegaan werd dat het begrip “vak/specialiteit” m.i.v. 1 september 2008 in principe niet langer zou worden gebruikt, maar zou vervangen worden door de begrippen “opleiding of module”. Door deze ingreep kunnen de kansen op een vaste benoeming van de betrokken personeelsleden geschaad worden. Een inrichtende macht moet immers voor een welbepaalde datum haar vacante betrekkingen meedelen met het oog op een vaste benoeming op 1 januari van het daaropvolgende schooljaar. Voormelde wijziging zal echter niet plaatsvinden op 1 september 2008, maar ingang vinden op een latere datum. Daarom worden deze aanpassingen opgeheven en blijft de gangbare periode van vacantverklaring van kracht in het volwassenenonderwijs. Met ingang van 1 september 2008 wordt in het basisonderwijs het hele mechanisme van de puntenenveloppen zorg vereenvoudigd en geïntegreerd in één enveloppe die toegekend wordt aan de scholengemeenschap. De scholengemeenschap zorgt op basis van lokale afspraken voor de verdeling van de puntenenveloppe over haar verschillende scholen. Tot dit schooljaar werden de verschillende puntenenveloppen ofwel rechtstreeks aan de individuele school toegekend, ofwel aan de scholengemeenschap. Op basis van deze toekenning zijn op 1 september 2007 betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator ingericht en zullen de betrekkingen in dit ambt die op 15 april 2008 nog vacant zijn, vacant worden verklaard met het oog op een vaste benoeming op 1 januari 2009. Het nieuwe toekenningsmechanisme van de zorgenveloppe op 1 september 2008 op het niveau van de scholengemeenschap, kan de toestand van de eerder vacant verklaarde betrekkingen mogelijk grondig wijzigen. Daarom wordt hier een uitzondering voorzien op de decretaal vastgelegde data van vacantverklaring van betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator en worden deze data eenmalig naar het begin van het schooljaar 2008-2009 verplaatst. Tenslotte worden in de desbetreffende artikelen ook een aantal technische wijzigingen doorgevoerd en worden eenmalige bepalingen die slaan op het verleden geschrapt. Artikel VIII.7 In artikel 36 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs worden bij de benoemingsvoorwaarden de personeelsleden van het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel vermeld. In ambten van deze categorie zijn echter geen vaste benoemingen meer mogelijk in toepassing van het Koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984. In dit Koninklijk besluit werd beslist om de vaste benoeming in een ambt van het meesters-, vak- en

Page 51: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

51 versie 18 maart 2008

dienstpersoneel vanaf 1 januari 1985 te bevriezen op het destijds bestaande aantal en geen bijkomende vaste benoemingen meer toe te staan in deze personeelscategorie. Als compensatie worden sindsdien aan de scholen werkingsmiddelen toegekend waarmee de scholen eigen personeel in contractueel verband kunnen werven of beroep kunnen doen op privéfirma’s om onderhoudsopdrachten uit te voeren. Het desbetreffende besluit voorzag ook een overgangsmaatregel, zodat personeelsleden die op een specifieke datum in dienst waren toch nog in aanmerking zouden komen voor een vaste benoeming. Om die reden voorzag het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs nog een bepaling in artikel bij de voorwaarden m.b.t. een vaste benoeming. De doelgroep die op basis van het Koninklijk besluit beroep kan doen op de voormelde maatregel is ondertussen volledig uitgeput, zodat de voorwaarden in het artikel 36 van het decreet rechtspositie inhoudsloos zijn geworden. Daarom worden de verwijzingen naar het meesters-, vak- en dienstpersoneel in voormeld artikel geschrapt. Artikel VIII.8 en VIII.20 In cao VIII is beslist om de zorgmiddelen op het niveau van de scholengemeenschap substantieel uit te breiden. Hierdoor zouden er drie verschillende enveloppen zorg naast elkaar bestaan in het basisonderwijs. Daarom wordt naast de afspraak uit cao VIII om extra middelen voor zorg toe te kennen, ook gekozen om de verschillende enveloppen zorg te integreren in één enveloppe zorg. (zie hoofdstuk II) Hoe deze puntenenveloppe binnen de scholengemeenschap zal aangewend worden, zal via afspraken tussen de verschillende partners binnen de scholengemeenschap vastgelegd worden. Het is wel zo dat minimaal negentig procent van de geïntegreerde puntenenveloppe moet besteed worden op het niveau van de individuele scholen. Van dit percentage kan worden afgeweken na akkoord in het bevoegd lokaal comité. In de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten die op het niveau van de scholengemeenschap blijven, zijn net als bij de andere punten die worden aangewend op het niveau van de scholengemeenschap (samengelegde punten + stimulus), geen vaste benoeming, mutatie of affectatie mogelijk. Artikel VIII.9 en VIII.21 Met de aanvulling wordt verduidelijkt dat een aanstelling via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen in een wervingsambt steeds een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur is. Artikel VIII.10 en VIII.23 Het decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijvingen en evaluatie in het onderwijs van 13 juli 2007 heeft afdeling 1 van hoofdstuk X van het decreet basisonderwijs opgeheven. In die afdeling stond o.a. de decretale rechtsgrond voor het BVR van 10 juni 1997 houdende de taken die niet in de functiebeschrijvingen van het personeel in het basisonderwijs kunnen opgenomen worden. Om in de toekomst wijzigingen aan te brengen aan dit BVR of de inhoud ervan in een ander BVR op te nemen, is het noodzakelijk dat er een nieuwe decretale rechtsgrond wordt gecreëerd. In eerste instantie was het de bedoeling om in de artikelen 73quater en 47quater van de respectieve decreten rechtspositie enkel de verwijzing naar het BVR van 10 juni 1997

Page 52: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

52 versie 18 maart 2008

(negatieve lijst) te wijzigen en te verwijzen naar het BVR van 17 juni 1997 (opdracht personeel basisonderwijs). Er werd tijdens de formele onderhandelingen met de sociale partners immers afgesproken om het BVR van 10 juni 1997 op te heffen en de inhoud ervan te integreren in het BVR van 17 juni 1997. In het advies 43.864/1 van 13 december 2007 over het ontwerp van besluit tot wijziging van het BVR van 17 juni 1997 betreffende de opdracht van het personeel in het basisonderwijs merkte de Raad van State echter op dat er sinds het decreet van 13 juli 2007 niet langer een decretale rechtsgrond bestaat om een lijst met negatieve taken op te stellen/ te wijzigen door de Vlaamse Regering. Vandaar dat er nu in de artikelen 73quater en 47quater van de respectieve decreten rechtspositie niet langer naar een bepaald besluit wordt verwezen, maar meteen een decretale rechtsgrond wordt ingeschreven. Artikel VIII.11 en VIII.24 Het decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijvingen en evaluatie in het onderwijs van 13 juli 2007 heeft in artikel 73quinquiesdecies voor het gemeenschapsonderwijs en artikel 47quinquiesdecies voor het gesubsidieerd onderwijs de principes vastgelegd inzake functiebeschrijving en evaluatie voor personeelsleden die belast zijn met het mandaat. Als algemeen principe geldt dat een personeelslid dat belast is met een mandaat na een evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’ ontheven wordt van zijn mandaat. Dit geldt zowel voor de personeelsleden die belast zijn met het mandaat in een CLB, als voor de personeelsleden die belast zijn met het mandaat van algemeen directeur en coördinerend directeur. Personeelsleden die voor het opnemen van het mandaat in een andere functie waren vastbenoemd in het onderwijs nemen het mandaat op via een verlof om het mandaat uit te oefenen (VUM). Zij blijven tijdens de duur van het mandaat aldus titularis van de betrekking waarin ze voorafgaand waren vastbenoemd. Als zij ontheven worden van hun mandaat na een evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’, wordt het verlof VUM stopgezet en keert het personeelslid terug naar de betrekking waarvan hij titularis is. Een personeelslid dat voorheen niet vastbenoemd was, wordt ontslagen volgens de decretale bepalingen die terzake van kracht zijn. Deze wijziging stelt deze principes duidelijk en benadrukt ook dat de bestaande tekst van §2 voor bepaalde mandaathouders in een CLB een uitzondering vormt op het algemene principe. Artikel VIII.12 en VIII.25 Artikel 86, 10° en 11° voor het gemeenschapsonderwijs en artikel 60, 10° en 11° voor het gesubsidieerd onderwijs bepalen dat een personeelslid ambtshalve wordt ontslagen ingevolge een of meerder evaluaties met eindconclusie ‘onvoldoende’. De tekst wordt aangevuld met een verwijzing naar de artikelen die gaan over de gevolgen van een evaluatie met eindconclusie ‘onvoldoende’ voor een mandaathouder. Artikel VIII.13 Op 5 oktober 2006 werd voor de sector “Onderwijs” van de Vlaamse Gemeenschap een akkoord van sectorale sociale programmatie afgesloten dat geldt voor de jaren 2005 tot 2009 (cao VIII).

Page 53: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

53 versie 18 maart 2008

Dit akkoord bepaalt in dat in het kader van het collectief overleg bemiddelaars worden voorzien. Vakorganisaties, inrichtende machten of hun koepels en de overheid kunnen bij de bemiddelaars problemen aanhangig maken betreffende de toepassing van het syndicaal statuut, de rechten en plichten van de sociale partners en de toepassing van de regels betreffende functiebeschrijving en evaluatie. In artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding zijn paritaire comités voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding voorzien o.a. ook de Centrale Paritaire Comités. De opdracht van deze comités is thans hoofdzakelijk te beslissen over de algemene arbeidsvoorwaarden en te trachten elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat tussen de inrichtende machten en de leden van het personeel zou dreigen te rijzen of ontstaan is. Ook de Centrale Paritaire Comités oefenen deze bevoegdheden al op een hoger niveau uit. Het is dan ook logisch dat voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding de bemiddeling die in voormelde cao is overeengekomen, ook in te schrijven in artikel 2. Artikel VIII.17 In het decreet van 13 juli 2007 houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie in het onderwijs werd artikel 24 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs aangepast. Het artikel werd inhoudelijk afgestemd op de nieuwe bepalingen over het invoeren van evaluatie in de verschillende onderwijsniveaus. Zo wordt het ontslag van een tijdelijk personeelslid met een vooropzeg van 30 kalenderdagen nog enkel mogelijk op basis van feiten die slaan op een tekortkoming aan de plichten die het personeelslid heeft t.a.v. zijn inrichtende macht en niet meer op basis van feiten die te maken hebben met de geschiktheid en het gedrag. Deze laatste elementen horen vanaf nu immers thuis in de evaluatieprocedure. Deze evaluatieprocedure gaat voor alle onderwijsniveaus echter niet op hetzelfde ogenblik in. Zo gelden de bepalingen in zake evaluatie m.i.v. 1 september 2007 voor het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en vanaf 1 september 2009 voor de andere onderwijsniveaus. De wijzigingen die werden aangebracht aan artikel 24 gaan echter onmiddellijk in op 1 september 2007. De voorgestelde aanpassing voert een extra paragraaf in die de oorspronkelijke bepalingen van het artikel 24 nog tot en met 31 augustus 2009 van toepassing maakt op de onderwijsniveaus die pas op 1 september 2009 met de in het decreet rechtspositie vastgelegde evaluatieprocedure beginnen. Aangezien de bepalingen met betrekking tot functiebeschrijvingen en evaluatie in werking zijn getreden op 1 september 2007, heeft deze aanpassing uitwerking vanaf dezelfde datum.

Page 54: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

54 versie 18 maart 2008

Artikel VIII.18 Is een technische aanpassing. Door deze aanpassing worden ook de administratieve medewerkers in het buitengewoon secundair onderwijs op correcte wijze door deze bepaling gevat. Artikel VIII.22 Het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs bepaalt dat een personeelslid steeds wordt geëvalueerd door een eerste evaluator die tewerkgesteld is in een instelling van die inrichtende macht. Een uitzondering wordt gemaakt voor personeelsleden die fungeren op het niveau van een scholengemeenschap. Hier kan de eerste evaluator een personeelslid zijn van een andere inrichtende macht. Deze uitzondering is verantwoord door het feit dat de functie van deze personeelsleden door de scholengemeenschap zelf wordt uitgetekend en dus ook op het niveau van deze instantie moet kunnen worden geëvalueerd. In de feiten zal het meer dan waarschijnlijk de coördinerend directeur zijn die hier als evaluator zal optreden. Het decreet stelt dan weer dat deze coördinerend directeur moet worden geëvalueerd door zijn inrichtende macht. Dit is niet logisch, zeker niet voor een scholengemeenschap die samengesteld is uit instellingen van verschillende inrichtende machten, en daarom wordt ook hier een uitzondering op het algemene principe ingeschreven. De functiebeschrijving en evaluatie van de coördinerend directeur gebeurt door de instantie die dit personeelslid heeft aangesteld. Ook de coaching van de coördinerend directeur en het voeren van functioneringsgesprekken is een expliciete taak voor de instantie die als evaluator zal optreden. Artikel VIII.26 In het gemeenschapsonderwijs wordt vanaf 1 september 2007 ook een kamer van beroep opgericht. Die kamer zal naast verschillende andere niveaus ook bevoegd zijn voor de CLB’s. De oprichting van die kamer van beroep wordt aangegrepen om ook in het gesubsidieerd onderwijs vanaf diezelfde datum slechts één kamer van beroep te behouden per net. Er zijn trouwens weinig goede redenen te vinden waarom er een aparte kamer zou moeten bestaan voor de CLB’s, terwijl de andere niveaus (basis-, secundair, volwassenen- en deeltijds kunstonderwijs) allemaal onder de bevoegdheid van dezelfde kamer kunnen vallen. Net zoals in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende tucht voor het gemeenschapsonderwijs zal ook in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende tucht van het gesubsidieerd onderwijs worden voorzien dat de plaatsvervangende leden makkelijker kunnen inspringen in de plaats van de effectieve leden. Op die manier kunnen de representatieve verenigingen van inrichtende machten en vakorganisaties makkelijker schuiven met hun vertegenwoordigers naargelang het onderwijsniveau waarbinnen een tuchtzaak zich afspeelt. Tot slot voorziet de regelgeving tot op heden dat de voorzitters van de kamers van beroep een forfaitaire vergoeding van 2500 euro ontvangen. In de praktijk werd deze forfaitaire vergoeding weliswaar nooit toegekend aan de voorzitters van de kamers van beroep voor de CLB’s, maar louter juridisch zouden ze daar aanspraak kunnen op maken, terwijl er amper zaken behandeld worden door de kamers van beroep voor de CLB’s. Artikel VIII.27 Artikel IX.6 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII voert met ingang van 1 september 2008 de subsidiëring in van betrekkingen van studiemeester-opvoeder internaat in gesubsidieerde internaten.

Page 55: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

55 versie 18 maart 2008

De personeelsleden die vanaf 1 september 2008 worden aangesteld in deze gesubsidieerde betrekkingen ressorteren vanaf dat ogenblik onder het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. Tot op heden zijn deze personeelsleden aangesteld via contractuele tewerkstelling op basis van middelen uit de werkingstoelagen van het internaat of op basis van eigen middelen van de inrichtende macht van het internaat. De prestaties die ze als contractueel personeelslid hebben geleverd, komen in principe niet in aanmerking als dienstanciënniteit in het kader van het decreet rechtspositie. Deze regeling laat toe dat deze contractuele diensten toch in aanmerking komen om statutaire rechten te genereren en als dienstanciënniteit kunnen worden gevalideerd. Met contractuele diensten worden alle diensten bedoeld die het personeelslid heeft gepresteerd op basis van een arbeidsovereenkomst die werd afgesloten met de inrichtende macht. Dit omvat personeelsleden die ressorteren onder het paritaire comité 225, het DAC-statuut, contractuelen ten laste van het departement onderwijs, … De diensten die een personeelslid dat in de loop van de maand juni 2008 minstens een dag in dienst is in een gesubsidieerd internaat gepresteerd heeft als contractueel personeelslid, komen in aanmerking als dienstanciënniteit met een beperking tot 720 dagen. Op deze wijze kan een personeelslid op dat deze 720 dagen bereikt in juni 2008 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur inroepen op 1 september 2008. Eenzelfde maatregel geldt voor de personeelsleden die in het gesubsidieerd officieel onderwijs werden aangeworven door een gemeente, stad of provincie en tewerkgesteld werden in een internaat. Het artikel voorziet verder in een afwijking op de principes inzake kandidatuurstelling voor TADD en de vacantverklaring voor de nieuwe gesubsidieerde betrekkingen van studiemeester-opvoeder internaat, zodat de personeelsleden die onder voormelde regeling vallen m.i.v. 1 september 2008 het recht op TADD kunnen inroepen en zich kandidaat kunnen stellen voor een vaste benoeming in het ambt van studiemeester-opvoeder internaat op 1 januari 2009. Afdeling IV. Politiek verlof

Artikel VIII.28 en VIII.30 Technische aanpassingen. De terminologie wordt aangepast. Artikel VIII.29 Artikel 34 van het decreet van 28 april 1993 bepaalt wanneer het politiek verlof eindigt. In het tweede lid van het artikel werd ook nog bijgevoegd wat er gebeurt met het vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelslid, nadat het politiek verlof is beëindigd . Het politiek verlof is een van de verschillende verlofstelsels die van toepassing zijn op de personeelsleden die tewerkgesteld zijn in het onderwijs. Net als bij de andere verloven keert het personeelslid na het beëindigen van het verlof logischerwijze terug naar de administratieve stand waarin hij zich bevond op de vooravond van het verlof. Een verlof vormt immers een tijdelijke onderbreking of opschorting van de initiële aanstelling van een personeelslid. Was het personeelslid voor het verlof vastbenoemd personeelslid, dan keert hij na het beëindigen van dit verlof terug als vastbenoemd personeelslid. Eenzelfde principe geldt voor een tijdelijk aangesteld personeelslid. Het tweede lid is daardoor een onnodige toevoeging en wordt geschrapt.

Page 56: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

56 versie 18 maart 2008

Het politiek verlof is m.i.v. 1 september 2006 ook van toepassing gemaakt op tijdelijke personeelsleden. De schrapping van het tweede lid wordt dan ook met terugwerkende kracht ingevoerd. Afdeling V. Bekwaamheidsbewijzen Artikel VIII.31 Het betreft een technische aanpassing naar aanleiding van nieuwe diplomabenamingen in het hoger onderwijs. Ten gevolge van de BaMa-hervorming omvat het hoger onderwijs opleidingen die leiden tot de graad van bachelor en de graad van master. §1 van dit artikel vermeldt nog de vroegere terminologie, namelijk “bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type” respectievelijk “bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs”. Dit wordt nu geactualiseerd door de oude benamingen te vervangen door de nieuwe, namelijk “bekwaamheidsbewijs van het niveau professioneel gerichte bachelor” respectievelijk “bekwaamheidsbewijs van het niveau master”. In toepassing van §4 blijft de Vlaamse Regering gemachtigd om te bepalen wat onder de bekwaamheidsbewijzen, vermeld in §1, verstaan wordt. Omdat deze diploma’s al vóór 2008 op de onderwijsarbeidsmarkt terecht kunnen komen, heeft dit artikel uitwerking vanaf 1 september 2007. Ook de besluiten in zake de bekwaamheidsbewijzen zijn vanaf die datum aangepast. Afdeling VI. Sociale tegemoetkomingen Artikel VIII.32 Momenteel is de terugbetaling van de vervoerskosten van de personeelsleden uit het onderwijs vastgelegd in artikel XI.1 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek. Als de personeelsleden van de centra voor basiseducatie op 1 september 2008 contractuelen worden ten laste van het departement onderwijs, zullen zij ook onder voormelde regeling ressorteren. Tijdens de behandeling van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, werd het engagement aangegaan om de regeling die momenteel van toepassing is voor de centra voor basiseducatie, verder van toepassing te laten. De collectieve arbeidsovereenkomst betreffende terugbetaling van de vervoerskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en omgekeerd, is vastgelegd in het Koninklijk besluit van 23 december 1997 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de socio-culturele sector. Afdeling VII. Inwerkingtreding Artikel VIII.33 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij betrokken artikelen.

Page 57: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

57 versie 18 maart 2008

HOOFDSTUK IX. Studiefinanciering De huidige reglementering over studiefinanciering bevat enkele onvolkomenheden. 1. De pedagogische voorwaarden om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor het hoger onderwijs, zijn onvoldoende aangepast aan de flexibilisering van het hoger onderwijs. Het systeem van oude en nieuwe studiepunten leidt ertoe dat bepaalde studenten een beroep dienen te doen op het jokerkrediet, ondanks het feit dat zij studievoortgang behalen. Door de nieuwe onderwijsevoluties kunnen studenten immers van richting veranderen, zonder dat zij studievertraging oplopen. Het recht op een studietoelage wordt daarom voortaan afhankelijk gemaakt van het aantal credits dat een student in het laatst gevolgde academiejaar verworven heeft. De overige pedagogische principes van de studietoelagen blijven behouden: studietoelagen willen het recht op een basisopleiding verzekeren en studenten blijven recht hebben op een jokerkrediet van 60 studiepunten. Nieuw is wel dat dit jokerkrediet niet langer een keuzerecht is. Dit keuzerecht verloor zijn relevantie, omdat het jokerkrediet al sinds 2004 niet langer kan gespaard worden voor het volgen van een Manama. Bovendien zal een behoud van dit keuzerecht in het nadeel van studenten spelen: zij kunnen onmogelijk inschatten of zij in de toekomst nog studievertraging zullen oplopen en kunnen een eventueel saldo niet meer gebruiken, eenmaal zij afgestudeerd zijn. Tot slot brengt de automatische inzet van het jokerkrediet een administratieve vereenvoudiging met zich voor de burger en de overheid. 2. Bij de toepassing van de reglementering blijkt dat de kadastrale inkomenstest soms een onbedoeld effect heeft. Wanneer een leerling of student een of beide ouders verliest, beschikt hij over weinig of geen belastbare inkomsten. Wanneer deze personen onroerende goederen erven met een bescheiden kadastraal inkomen (KI), dreigen zij afgewezen te worden voor een studietoelage op basis van de KI-test. De KI-test aanpassen, zodat deze niet langer toegepast wordt voor alleenstaande leerlingen en studenten, noch voor personen van wie het inkomen voor een groot gedeelte uit overlevingspensioen bestaat, betekent een verdere verfijning zonder dat de test aan efficiëntie verliest. 3. Juridisch-technische aanpassingen: enkele artikelen bevatten kruisverwijzingen naar verkeerde artikelen of jaartallen. Verder dient de term ‘wettig verblijf’ uitgelegd te worden, zodat verduidelijkt wordt dat het verblijf tijdens de asielprocedure geen wettig verblijf is. Een wettig verblijf kan dus niet aangetoond worden door een attest van immatriculatie. Witte en gele kaarten, evenals de aankomstverklaring die gegeven wordt aan slachtoffers van mensenhandel of –smokkel en aan niet-begeleide minderjarigen die genieten van het bijzondere beschermingsstatuut, gelden echter wel als bewijs van wettig verblijf. Tot slot dient in artikel 35 geëxpliciteerd te worden dat de Vlaamse Regering eveneens delegatie heeft om de wijze te bepalen waarop inkomsten aan Europese of internationale instellingen verrekend dienen te worden. Voorheen kon dit al afgeleid worden uit de memorie van toelichting bij het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, doch de Raad van State suggereerde bij haar advies nr. 43.401/1/V van 2 augustus 2007 over het besluit van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering

Page 58: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

58 versie 18 maart 2008

van de Vlaamse Gemeenschap dat het opportuun is dit op te nemen in de decreetsbepaling zelf. 4. De samenstelling van het referentie-inkomen is niet afgestemd op de nationaliteitsvoorwaarden. De bedoeling van het decreet is dat alle inkomsten in aanmerking genomen worden om de draagkracht van een gezin te bepalen. Daarom moet niet alleen met het leefloon, maar ook het equivalent van het leefloon dat toegekend wordt op basis van de wet van 2 april 1965, meegerekend worden. Artikel IX.1, 1°, 2°,3° In dit artikel worden aangepaste definities ingeschreven inzake hoofdverblijfplaats (volgens rijksregister), opgenomen en verworven studiepunten, halftijds en voltijds studietraject en diplomajaar. De pedagogische voorwaarden om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor het hoger onderwijs, zijn onvoldoende aangepast aan de flexibilisering van het hoger onderwijs. Het systeem van oude en nieuwe studiepunten leidt ertoe dat bepaalde studenten een beroep dienen te doen op het jokerkrediet, ondanks het feit dat zij studievoortgang behalen. Door de nieuwe onderwijsevoluties kunnen studenten immers van richting veranderen, zonder dat zij studievertraging oplopen. Het recht op een studietoelage wordt daarom voortaan afhankelijk gemaakt van het aantal credits dat een student in het laatst gevolgde academiejaar verworven heeft. Hierdoor dienen enkele begrippen te worden geherdefinieerd, en worden enkele andere definities overbodig. Er is geen omschrijving voorzien in buffers van een voltijds of deeltijds studietraject. Het aantal studiepunten dat een voltijds of een deeltijds studietraject telt, wordt niet langer bepaald. Deze begrippen hebben hun relevantie immers verloren in een geflexibiliseerd onderwijs: er bestaan geen standaardtrajecten meer. De toekenning van studietoelagen moet dan ook gebeuren aan de hand van het reële aantal studiepunten waarvoor een student ingeschreven is. Het is zo dat gedelibereerde studiepunten niet meetellen om de studievoortgang te bepalen: enkel credits worden hiervoor in aanmerking genomen. Er zijn hier goede redenen voor. Zo moet de onderwijsoverheid er mee rekening houden dat het onderwijs van vandaag, fundamenteel gewijzigd is ten opzichte van vroeger. Door de flexibilisering van het hoger onderwijs worden studietrajecten steeds meer op maat van de student gemaakt. De student kan zijn volledig pakket zelf samenstellen, en zal verschillende credits behalen waarmee hij na verloop van tijd een diploma behaald. Heroriënteringen zullen steeds vaker plaatsvinden, en standaardtrajecten steeds minder. Gedelibereerde studiepunten zijn daarom geen goede maatstaf om studievoortgang te bepalen: de meeneembaarheid ervan is niet enkel opleidingsgebonden, maar ook instellingsgebonden. Toch betekent dit niet dat studenten die gedelibereerd worden, ten gevolge van deze gedelibereerde opleidingsonderdelen een lager studietoelagekrediet hoeven te krijgen. Dankzij hun jokerkrediet van 60 punten, zullen zij een volledige beurs krijgen. Het aantal studiepunten dat gedelibereerd wordt is bovendien zeer beperkt: uit onderzoek blijkt dat studenten gemiddeld gesproken maar voor 1,5 studiepunt per jaar gedelibereerd worden. Verder blijkt dat het aantal studenten dat zijn jokerkrediet volledig heeft uitgeput (door geen enkele credit te behalen) bijzonder klein is. Studenten zullen bijgevolg niet minder studietoelagen ontvangen omdat gedelibereerde studiepunten niet gehonoreerd worden. Buffers creëren door

Page 59: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

59 versie 18 maart 2008

bvb. het jokerkrediet op te trekken, leidt niet enkel tot ongewenste effecten (in de hand werken van studievertraging), maar komt de transparantie evenmin ten goede. Naast deze twee redenen is er eveneens een praktische reden waarom gedelibereerde studiepunten niet meegeteld worden: instellingen delibereren niet langer jaarlijks. Omdat gegevens over gedelibereerde studiepunten, hoewel ze worden bijgehouden in de databank hoger onderwijs, niet jaarlijks systematisch beschikbaar zijn, is het praktisch moeilijk om hiermee toch rekening te houden. Door de VLOR is gesteld om ook de studiepunten die verworven werden met een examencontract mee te tellen. De voorgestelde nieuwe pedagogische voorwaarden houdt - net zoals vandaag - enkel rekening met diplomacontracten. Het is niet de bedoeling om hier een nieuwe koers te gaan varen: enkel bij diplomacontracten gaat de student een duidelijk engagement aan om een diploma te behalen. Enkel deze contracten komen bijgevolg in aanmerking voor een studietoelage. Rekening houden met examencontracten om de studievoortgang te bepalen, terwijl deze niet betoelaagd worden, zou echter intern tegenstrijdig zijn. Dit betekent dat het basisprincipe is dat het recht op een studietoelage, afhankelijk is van de studievoortgang die een student behaalt. Om studievoortgang te meten, moet het aantal behaalde credits vergeleken worden met het aantal studiepunten waarvoor men ingeschreven is. Wanneer een student zich inschrijft voor 60 studiepunten en maar 10 credits behaald, dan is de studievoortgang zeer beperkt te noemen. Indien er rekening zou gehouden worden met de credits die behaald zouden worden met een examencontract, betekent dit dus dat we evenzeer rekening moeten houden met het aantal studiepunten waarvoor ze zich met een examencontract hebben ingeschreven. Dit betekent echter dat hun studietoelagekrediet zou kunnen dalen, ook al kunnen ze voor de gevolgde studies geen studietoelage krijgen. In het huidige voorstel wordt de studievoortgang die behaald wordt met examencontracten weliswaar niet erkend, doch studievertraging met examencontracten wordt evenmin in rekening gebracht. Artikel IX.1,4° De term ‘wettig verblijf’ dient uitgelegd te worden, zodat verduidelijkt wordt dat het verblijf tijdens de asielprocedure geen wettig verblijf is. Een wettig verblijf kan dus niet aangetoond worden door een attest van immatriculatie. Witte en gele kaarten, evenals de aankomstverklaring die gegeven wordt aan slachtoffers van mensenhandel of –smokkel en aan niet-begeleide minderjarigen die genieten van het bijzondere beschermingsstatuut, gelden echter wel als bewijs van wettig verblijf. Het is niet de bedoeling om door de term ‘wettig verblijf’ te definiëren, de geldende nationaliteitsvoorwaarden te wijzigen, noch om af te wijken van de federale regelgeving. Toch was een verduidelijking van deze term nodig, en dit om twee redenen. Enerzijds werd vastgesteld dat de term ‘wettig verblijf’ momenteel ter discussie staat. Wie in een asielprocedure zit, verblijft bijvoorbeeld wel legaal in het land, maar zijn verblijf is niet wettig. Hetzelfde geldt voor een toeristenvisum. Door wettig verblijf te omschrijven door de

Page 60: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

60 versie 18 maart 2008

definitie die in de federale vreemdelingenwet staat, wordt hierover meer duidelijkheid gebracht. Anderzijds is het nodig om deze definitie verder aan te vullen: personen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of –smokkel en niet-begeleide minderjarigen krijgen immers initieel geen verblijfstitel van meer dan drie maanden. Indien de federale definitie niet uitgebreid wordt, zou het verblijf met een aankomstverklaring niet beschouwd worden als een wettig verblijf. Deze brengen dus geen wijzigingen teweeg voor de situatie van niet-begeleide minderjarigen. De niet-begeleide minderjarigen die het contact met hun ouders onvrijwillig verloren zijn, blijven net zoals vandaag recht hebben op studiefinanciering. Artikel IX.2 Artikel 19 bevat een verkeerde kruisverwijzing: niet artikel 65, maar artikel 66 is niet van toepassing op leerlingen die in het buitenland secundair onderwijs volgen. Artikel IX.3, IX.4, IX.5, IX.6 Het recht op een studietoelage wordt bepaald aan de hand van het aantal verworven credits, doch met behoud van de principes van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap. Studietoelagen willen namelijk het recht op een basisopleiding verzekeren, namelijk twee bachelordiploma’s, een master, een schakel-, en een voorbereidingsprogramma, en tot slot een specifieke lerarenopleiding. Voortgezette opleidingen, met name de bachelor-na-bacheloropleiding en de master-na-masteropleidingen, verlenen daarentegen geen recht op een studietoelage. Een student heeft recht op een studietoelage voor zo ver en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt. Het studietoelagekrediet wordt aangevuld met het aantal credits dat een student elk academiejaar verwerft en wordt verminderd met het aantal studiepunten dat hij opneemt. Een student kan maximaal gefinancierd worden voor zestig studiepunten per academiejaar. Generatiestudenten hebben nog geen credits kunnen behalen en beschikken dus bij een eerste inschrijving niet over een studietoelagekrediet. Om hen in staat te stellen om hun studies met een studietoelage te kunnen aanvatten, wordt hun studietoelagekrediet als het ware aangevuld met een startkrediet. Het studietoelagekrediet wordt eveneens aangevuld wanneer studenten die initieel geen voltijds studiepakket volgen, toch besluiten om meer opleidingsonderdelen te volgen in een academiejaar. De bewaking van de studievoortgang blijft behouden: studenten moeten een bewuste keuze maken welk diploma ze willen behalen. Daarom wordt een maximaal aantal credits bepaald dat een student mag verwerven, om een bepaald diploma te behalen. Artikel IX.7 Het recht op een basisopleiding, zoals gegarandeerd door het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, kan oneigenlijk gebruikt worden: studenten kunnen zich tegelijk inschrijven voor een niet-financierbare opleiding en een basisopleiding om zo toch een studietoelage te krijgen voor de niet-financierbare opleiding (manama, banaba, derde bachelor of tweede master). Dit oneigenlijke gebruik wordt gestopt door te bepalen dat in geval van een dergelijke cumul de student evenmin toelagegerechtigd is voor de financierbare opleiding.

Page 61: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

61 versie 18 maart 2008

Deze regeling geldt niet, wanneer de student voor de financierbare opleiding in zijn diplomajaar zit. Deze studenten moeten immers nog een paar opleidingsonderdelen van hun basisopleiding voltooien en kunnen zich gelijktijdig al inschrijven voor de aansluitende vervolgopleiding. Uiteraard ontvangt de student dan enkel een studietoelage voor de financierbare opleiding. Artikel IX.8 Studenten blijven recht hebben op een jokerkrediet van 60 studiepunten. Nieuw is wel dat dit jokerkrediet niet langer een keuzerecht is. Dit keuzerecht verloor zijn relevantie, omdat het jokerkrediet al sinds 2004 niet langer kan gespaard worden voor het volgen van een Manama. Bovendien zal een behoud van dit keuzerecht in het nadeel van studenten spelen: zij kunnen onmogelijk inschatten of zij in de toekomst nog studievertraging zullen oplopen en kunnen een eventueel saldo niet meer gebruiken, eenmaal zij afgestudeerd zijn. Tot slot brengt de automatische inzet van het jokerkrediet een administratieve vereenvoudiging met zich voor de burger en de overheid. Het is zo dat het jokerkrediet automatisch ingezet zal worden, wanneer een student zich voor meer studiepunten inschrijft, dan hij studietoelagekrediet beschikbaar heeft. Toch betekent dit niet dat de student er hierdoor slechter aan toe zou zijn dan vandaag het geval is. Het omgekeerde is immers waar: wanneer studenten er voor opteren hun jokerkrediet niet aan te wenden, lopen ze een groot risico om een studietoelage mis te lopen. Studenten kunnen immers niet voorspellen of ze in de toekomst nogmaals zullen bissen. Indien zij na een bisjaar, waarin ze het jokerkrediet niet inzetten, steeds geslaagd zijn, hebben ze hierdoor een jaar studietoelagen gemist. Uit de praktijk blijkt ook dat studenten helemaal niet weten wat ze moeten doen met het keuzerecht. Daarom wordt het jokerkrediet vandaag door de Afdeling Studietoelagen op dezelfde manier ingezet: in het maximale en onmiddellijke voordeel van de student. Het keuzerecht behouden heeft dan ook geen enkele zin. De oorsprong van dit keuzerecht dateert trouwens nog van voor 2004, toen studenten hun jokerkrediet konden opsparen om een voortgezette opleiding te volgen. Met de afschaffing van dit voordeel, werd over het hoofd gezien dat het keuzerecht van het jokerkrediet de facto overbodig geworden was. Verder moet gesteld worden dat sommige studenten in het verleden een beroep dienden te doen op het jokerkrediet, terwijl dit eigenlijk niet de bedoeling was. Het gaat dan vooral over studenten die van opleiding veranderden zonder studievertraging op te lopen, en over studenten die in een curriculumhervorming terechtkomen en daardoor meer studiepunten moeten opnemen dan normaal. De nieuwe pedagogische voorwaarden zullen er voor zorgen dat deze problemen zich niet meer zullen voordoen, maar ze lossen de problemen van het verleden niet op. Dit probleem oplossen is bijzonder moeilijk, omdat de studenten waar het over gaat niet eenvoudig te identificeren zijn. Het lijkt echter niet aangewezen om in een poging om dit probleem uit het verleden toch recht te zetten, dan maar het jokerkrediet van alle studenten op te trekken. Hierdoor krijgen tal van studenten plots een hoger jokerkrediet, ook al is hiervoor geen enkele objectieve reden aanwezig.

Page 62: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

62 versie 18 maart 2008

Deze problemen uit het verleden kunnen best opgelost worden door de studentenvoorzieningen: zij kunnen in individuele gevallen tussenkomsten verlenen aan studenten. Wanneer het jokerkrediet van een student uitgeput is, kunnen de studentenvoorzieningen nagaan waaraan dit te wijten was en desgevallend een beurs toekennen. Het verlenen van selectieve tussenkomsten aan studenten op basis van de principes van complementariteit en subsidiariteit ten aanzien van studietoelagen, behoort overigens tot de missie van studentenvoorzieningen. Het is ten slotte zo dat wanneer een student die zich vandaag voor zestig studiepunten ingeschreven heeft maar geen enkel opleidingsonderdeel met succes aflegt, hij in zijn bisjaar maar 54 punten van zijn jokerkrediet moet inzetten. De reden hiervan is dat de huidige reglementering onvoldoende afgestemd is op de flexibilisering, en nog te sterk opgevat is vanuit de vroegere onderwijsstructuur. Deze regeling heeft als onbedoeld effect dat wanneer de student in zijn bisjaar andermaal voor geen enkel opleidingsonderdeel slaagt, hij in zijn trisjaar weer een studietoelage kan krijgen (voor 6 studiepunten). Aangezien het niet de bedoeling geweest is van de decreetgever om trisjaren te financieren, voorzien de nieuwe pedagogische voorwaarden niet langer in deze mogelijkheid. Deze anomalie geeft geen aanleiding tot het optrekken van het jokerkrediet. Artikel IX.9 De instellingen dienen de pedagogische gegevens over hun studenten mee te delen aan de afdeling Studietoelagen. Aangezien zij deze gegevens al zenden aan het Beleidsdomein Onderwijs en Vorming in het kader van hun financiering en zij niet langer ‘oude’ en ‘nieuwe’ studiepunten moeten zenden, neemt hun administratieve taakbelasting af. De gegevens die, wat betreft de pedagogische voorwaarden, nodig zijn om te bepalen of iemand recht heeft op een studietoelage, zullen volledig digitaal aangeleverd worden. Gegevens in verband met studies vóór 2000 zullen wel aan de student moeten worden opgevraagd, net zoals gegevens met betrekking tot buitenlandse studies. Om het recht op een toelage te bepalen, zijn niet meer gegevens nodig als degene die gezonden worden voor het leerkrediet. De huidige dubbele zendingen voor studietoelagen i.v.m. oude en nieuwe studiepunten kunnen bijgevolg afgeschaft worden, met een belangrijke administratieve lastendaling tot gevolg. Artikel IX.10,1°, IX.11, 1°, IX.12, 1°,2° De wijziging van de nationaliteitsvoorwaarden van het decreet van 8 juni 2007, die bij amendement gebeurde, heeft een onverwacht indirect effect op de samenstelling van het referentie-inkomen. Een nieuwe doelgroep van personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten, beschikt immers over inkomsten die niet gevat werden door de huidige omschrijving van het referentie-inkomen. De bedoeling van het decreet is echter dat alle inkomsten in aanmerking genomen worden om de draagkracht van een gezin te bepalen. Daarom moet niet alleen het leefloon, maar ook het equivalent van het leefloon dat toegekend wordt op basis van de wet van 2 april 1965, meegerekend worden. De aanpassing van deze artikelen is bijgevolg interpretatief te noemen. Omwille van deze reden hebben de artikelen uitwerking met terugwerkende kracht. Artikel IX.10,2° Tot slot dient in artikel 35 geëxpliciteerd te worden dat de Vlaamse Regering eveneens delegatie heeft om de wijze te bepalen waarop inkomsten aan Europese of internationale

Page 63: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

63 versie 18 maart 2008

instellingen verrekend dienen te worden. Voorheen kon dit al afgeleid worden uit de memorie van toelichting bij het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, doch de Raad van State suggereerde bij het advies nr. 43.401/1/V van 2 augustus 2007 over het besluit van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap dat het opportuun is dit op te nemen in de decreetsbepaling zelf. Artikel IX.11, 2°, 3° Bij de toepassing van de reglementering blijkt dat de kadastrale inkomenstest soms een onbedoeld effect heeft. Wanneer een leerling of student een of beide ouders verliest, beschikt hij over weinig of geen belastbare inkomsten. Wanneer deze personen onroerende goederen erven met een bescheiden KI, dreigen zij afgewezen te worden voor een studietoelage op basis van de KI-test. De KI-test aanpassen, zodat deze niet langer toegepast wordt voor alleenstaande leerlingen en studenten, noch voor personen wiens inkomen voor een groot gedeelte uit overlevingspensioen bestaat, betekent een verdere verfijning zonder dat de test aan efficiëntie verliest. Artikel IX.13 Aangezien een student betoelaagd wordt voor het reële aantal studiepunten waarvoor een student zich heeft ingeschreven en krediet heeft, dient het getal dertig vervangen te worden door het getal zevenentwintig. Artikel IX.14, IX.16, IX.18 Naar analogie met de financiering van de instellingen, wordt de regelgeving in zake terugvorderingen bij uitschrijving vereenvoudigd. De verhoudingsgewijze terugvordering – a rato van het tijdstip van uitschrijving – is overbodig geworden, aangezien een student zich op basis van het nieuwe financieringsdecreet niet kan uitschrijven voor studiepunten waarvoor de examenperiode al achter de rug is. Voortaan kan een student die zich uitschrijft, bijgevolg geen toelage meer krijgen voor de uitgeschreven opleidingsonderdelen, dit ongeacht het tijdstip van uitschrijving. Wanneer een student zijn toelage (al dan niet gedeeltelijk) moet terugbetalen, wordt het studietoelagekrediet van de student echter terug opgetrokken met het aantal punten waarvoor hij zich heeft uitgeschreven, zodat de student in een volgend academiejaar voor deze studiepunten geen beroep moet doen op het jokerkrediet. Door deze nieuwe regeling zijn de bepalingen over de verhoudingsgewijze terugvordering van de Vlaamse Regering in haar besluit van 7 september 2007, overbodig geworden. Indien een student zich in de loop van het academiejaar voor een aantal studiepunten uitschrijft, zal hij de studietoelage a rato daarvan dienen terug te betalen. Artikel IX.15 Dit artikel betreft eveneens een juridisch-technische aanpassing, aangezien de betrokken wet niet van 1994, maar van 1949 dateert. Artikel IX.17 Dit artikel bepaalt de overgangsbepalingen, zodat de nieuwe pedagogische voorwaarden toegepast kunnen worden op studenten die al hoger onderwijs gevolgd hebben voor de inwerkingtreding van voorliggend decreet.

Page 64: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

64 versie 18 maart 2008

Alle behaalde diploma’s en opleidingen die gevolgd werden voor de inwerkingtreding van voorliggend decreet, worden in rekening gebracht. Er worden eveneens regels geformuleerd om de actuele stand van het jokerkrediet en het studietoelagekrediet van de student te bepalen. Er worden ook overgangsbepalingen voorzien voor het zogenaamde startkrediet zodat studenten die in het verleden minder dan voltijds studeerden, ook een studietoelage kunnen krijgen voor het volgen van een voltijdse opleiding. Artikel IX.19 Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de bepalingen tot wijziging van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij betrokken artikelen. HOOFDSTUK X. Andere bepalingen Afdeling I. Leerlingenvervoer Artikel X.1 en X.2 Tijdens het schooljaar 2006-2007 werd, bij wijze van theoretische oefening in Oost-Vlaams-Brabant, onderzocht op welke wijze de regelgeving in zake leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs kon worden bijgestuurd. Dit leidde tot een rapport met een reeks voorstellen tot verbetering. Tegelijk werden er op het terrein heel wat acties gevoerd van ouders die een kwaliteitsvoller leerlingenvervoer wensten. Dit leidde uiteindelijk tot het indienen van een verzoekschrift in het Vlaams Parlement. Naar aanleiding van de resultaten van de oefening in Oost-Vlaams-Brabant en de behandeling van het verzoekschrift in het Parlement werd beslist om al een reeks kleine concrete verbeteringen door te voeren. Deze werden opgenomen in de omzendbrief leerlingenvervoer en zijn ingegaan op 1 september 2007. Een van de concrete verbeteringen betreft het invoeren van het begrip ophaalplaats voor het bepalen van het recht op collectief leerlingenvervoer. Hierdoor wordt het mogelijk dat kinderen op een andere plaats dan hun woon- of verblijfplaats kunnen worden opgehaald, bv. bij de grootouders of andere familieleden en dat hun rechthebbendheid vanop die ophaalplaats wordt bekeken. Het is echter ook nodig om de decretale grond voor de organisatie van het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs (artikel van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs) te herschrijven en daarna op basis daarvan een helder uitvoeringsbesluit voor te bereiden. De hier voorgestelde kaderregeling geeft aan binnen welke criteria de Vlaamse Regering een regeling moet uitwerken. Deze regeling zal in de plaats komen van het Koninklijk besluit van 7 februari 1974 betreffende de wijze waarop de reisonkosten van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs ten laste genomen worden door de Staat. De regeling zal zo moeten worden geconstrueerd dat zij enerzijds voldoende oplossingen kan bieden voor de vervoersproblematiek van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs en anderzijds aan leerlingen, ouders en scholen voldoende duidelijkheid verschaft over de vervoersmogelijkheden op het ogenblik van de inschrijving in het buitengewoon onderwijs. Daarbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de budgettaire mogelijkheden van de Vlaamse Overheid.

Page 65: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

65 versie 18 maart 2008

Afdeling II. Decreet betreffende het mentorschap en de nascholing Artikel X.3 De regeling betreffende de nascholingsmiddelen, toegevoegd aan het decreet 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen, bij het onderwijsdecreet XVII van 2007, wordt ook na 2008 verdergezet volgens de bepalingen van het decreet. Hiertoe wordt de uitwerking van het artikel uitgebreid naar de toekomst. Artikel X.4 Dit artikel behelst een verduidelijking van de regeling betreffende de nascholingsmiddelen. Via een aanpassing van artikel 44, §1 werden in het onderwijsdecreet XVII van 22 juni 2007 de onderwijsniveaus uitgebreid met het volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding. Op vraag van de VLOR is verduidelijkt dat bij het volwassenenonderwijs, de basiseducatie niet is inbegrepen. De nascholingsmiddelen zijn niet bestemd voor de basiseducatie. Dat is in de bepaling van het budget ook niet voorzien. De basiseducatie krijgt immers werkingsmiddelen, dit in tegenstelling tot de CVO's die geen werkingsmiddelen krijgen maar de werking moeten steunen op inschrijvingsgelden. Met dit artikel worden de betrokken niveaus ter verduidelijking toegevoegd aan artikel 45 van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen. Artikel X.5 In cao VIII worden voor het basisonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs de functiebeschrijvingen ingevoerd vanaf 1 september 2007. In de andere onderwijsniveau’s vond de functiebeschrijving al ingang. Functiebeschrijvingen en evaluaties moeten, net zoals in het secundair onderwijs, gezien worden als een constructief en positief personeelsbeleidsinstrument, dat het mogelijk maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs. Eveneens in cao VIII worden de data voor de start van de evaluaties als volgt vastgelegd: - het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de centra voor

leerlingenbegeleiding: 1 september 2007; - het basisonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs: 1 september 2009. Personeelslid en evaluator leggen in de geïndividualiseerde functiebeschrijving de taken en de instellingsgebonden opdrachten van het personeelslid vast én de wijze waarop het perso-neelslid deze taken en opdrachten moet uitvoeren. Om de functionerings- en evaluatiegesprekken op een professionele manier te laten verlopen, is het aangewezen dat de evaluatoren hiertoe een passende opleiding gevolgd hebben. De Vlaamse Regering trekt hiervoor een bedrag van 500.000 € uit. Deze vorm van nascholing wordt in het tweede lid van het artikel 50 van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen decretaal verankerd. In de tabel in artikel 44, §1 werden deze middelen (500.000 €) al bij de initiële begroting 2008 toegevoegd aan de middelen van de nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs. Voor het kalenderjaar 2008 zijn de nodige middelen voorzien in de begroting 2008 (artikel 6

Page 66: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

66 versie 18 maart 2008

ontwerp van decreet tot begeleiding van de begroting 2008). In overeenstemming daarmee wordt voor de verdeling van de middelen dan ook 1 januari 2008 als ingangsdatum voorzien. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs XIII Artikel X.6 Hierbij worden een aantal technische correcties voorgesteld om de bevoegdheid van de Commissie zorgvuldig bestuur aan te passen aan nieuwe decreten. 1° In het bestaande artikel V.13 van het onderwijsdecreet XIII komt het artikel V.13 twee keer voor: het eerste lid en daarna het tweede lid. Ondertussen heeft het betrokken artikel drie leden als gevolg van het onderwijsdecreet XVII. De aanpassing houdt in dat het artikel V.13 (kosteloze toegang secundair onderwijs en bijdrageregeling in het schoolreglement) nog eenmaal voorkomt en dan in zijn geheel. 2° en 3° De Commissie zorgvuldig bestuur is bevoegd voor de centra voor volwassenenonderwijs. De bestaande bepalingen in zake de werking van de Commissie verwijzen naar het decreet van 2 maart 1999 in zake het volwassenenonderwijs. Door het nieuwe decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 moeten de verwijzingen aangepast worden. Deze aanpassingen treden in werking op dezelfde datum als het nieuwe decreet volwassenenonderwijs, nl. 1 september 2007. Afdeling IV. Decreet betreffende de gelijke kansen I Artikel X.7 In het kader van de discussies omtrent het nieuwe financieringssysteem voor het leerplichtonderwijs werd ook gediscussieerd over de komende derde GOK- cyclus en de te hanteren GOK- indicatoren. 1° In het secundair onderwijs wordt de indicator “vervangingsinkomen” voor de 3de GOK- cyclus vervangen door de indicator ‘schooltoelage’. Het vragen naar het inkomen van ouders is stigmatiserend. Er bestaat een goed alternatief dankzij de gegevens over toegekende schooltoelagen waarover de administratie beschikt. Bovendien werd de uitreiking van schooltoelagen uitgebreid naar het basisonderwijs, zodat we op termijn ook in het basisonderwijs zullen beschikken over deze gegevens. Tevens wordt de definitie van de indicator ‘thuistaal’ in overeenstemming gebracht met de definitie gebruikt in het decreet betreffende de werkingsbudgetten in het basisonderwijs en de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs. 2° De indicatoren 1° (vervangingsinkomen vervangen door schooltoelage in het secundair onderwijs), 2° (thuisloos) en 3° (trekkende bevolking) worden in de bevraging niet meer rechtstreeks opgevraagd en ook niet meer aangetoond via een verklaring op eer. De wijze van vaststellen van het beantwoorden aan deze indicatoren wordt overgedragen aan de Vlaamse Regering. Artikel X.8 en X.9 De overstap van de indicator ‘vervangingskomen’ naar de indicator ‘schooltoelage’ brengt een aanzienlijke stijging met zich mee van de scores op deze laatste indicator. Het behoud van de indicator ‘vervangingsinkomen’ gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in het basisonderwijs brengt door de daling van de werkloosheid ook een fikse overschatting van deze laatste indicator met zich mee. Indien we geen weging toepassen op

Page 67: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

67 versie 18 maart 2008

het aantal doelgroepleerlingen dat enkel scoort op ‘schooltoelage’, eventueel in combinatie met ‘thuistaal’dan kennen we een aanzienlijke en kunstmatige stijging van het aantal doelgroepleerlingen waardoor de middelen niet optimaal worden verdeeld over de scholen. Dezelfde redenering gaat op voor de weging van de indicator ‘vervangingsinkomen’ eventueel in combinatie met ‘thuistaal’ in het basisonderwijs Artikel X.10 Aangezien voor de indicator “vervangingsinkomen” anders zal worden gewerkt in het basis- dan in het secundair onderwijs, dient in het decreet een opsplitsing te worden gemaakt voor het basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs. Het basisonderwijs beschikt nog niet over voldoende gegevens over de toekenning van schooltoelagen om deze indicator te kunnen gebruiken. Er wordt voor gekozen om in de volgende GOK-cyclus verder te werken met de scores op de indicator ‘vervangingsinkomen’ zoals vastgesteld op de teldag 1 februari 2005. Artikel X.11 tot en met X.13 In de tweede en derde graad van het secundair onderwijs zullen de actuele indicatoren verlaten worden ten voordele van de socio-economische indicatoren van het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs toegekend volgens dezelfde modaliteiten. Dit zal scholen in staat stellen een betere aansluiting te bewerkstelligen van de GOK- ondersteuning in eerste en tweede en derde graad. De mogelijkheid om in de tweede en derde graad te bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar dan wel puntenwaarden betreft wordt behouden. Artikel X.14 Door de overstap van de huidige indicatoren gebaseerd op leerlingenkenmerken naar de socio-economische indicatoren zullen bepaalde scholen een aanzienlijke daling kennen van het aantal doelgroepleerlingen. Om deze daling verteerbaar te maken wordt voor één schooljaar een overgangsmaatregel ingevoerd. Artikel X.15 Rekening houdende met het feit dat de in artikel VI.21 voorziene extra begeleiding geïntegreerd is in de artikelen 90 en 91 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten (zie de artikelen VII.2 en VII.3 van dit decreet), kan artikel VI.21 opgeheven worden. Artikel X.16 De bestaande regeling betreffende het onderwijsvoorrangsbeleid in het buitengewoon basisonderwijs wordt verlengd voor 1 schooljaar in afwachting van een aangepaste omkadering vanaf het schooljaar 2009-2010. Het betreft een verlenging van het toegestane pakket lesuren van het schooljaar 2001-2002. De bestaande regeling met betrekking tot het onderwijsvoorrangsbeleid in het buitengewoon secundair onderwijs wordt eveneens verlengd voor 1 schooljaar, in afwachting van een aangepaste GOK- omkadering voor de BUSO- scholen vanaf het schooljaar 2009-2010. Hierbij wordt verduidelijkt dat de bevriezing van het aantal uren onderwijsvoorrang in het buitengewoon secundair onderwijs werd vastgelegd in 1999-2000 en bij de scholen die dalen in aantal doelgroepleerlingen werd de daling verrekend. Dit was zo voor de schooljaren 2002-

Page 68: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

68 versie 18 maart 2008

2003, 2003-2004 en 2004-2005. In de schooljaren 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008 behielden de BuSO- scholen het aantal OVB- uren dat ze hadden in 2004-2005. Dit aantal uren blijft nu ook behouden voor het schooljaar 2008-2009. Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV Artikel X.17 Het decreet betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs en het decreet betreffende het onderwijs XVIII worden opgenomen in de opdracht tot coördinatie van decreten. Artikel X.18 Door artikel III.5 van het decreet van 16 mei 2007 in zake dringende bepalingen voor het onderwijs zijn de subsidies voor het Vlaams Ondersteuningscentrum Basiseducatie in artikel X.50, §2 van het onderwijsdecreet XIV van 14 februari 2003 geschrapt met ingang van 1 september 2006. De Raad van State heeft in zijn advies met het nummer 43.771/1 van 13 november 2007 over het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het ICT- infrastructuurprogramma voor de informatisering van het onderwijs voor het schooljaar 2007-2008 gesteld dat voormelde schrapping ook had moeten gebeuren in artikel X.49 van Onderwijsdecreet XIV. Met dit artikel geven we uitvoering aan het advies van de Raad van State. De ingangsdatum is dan ook 1 september 2006. Afdeling VI. Decreet betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen Artikel X.19 In het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 is de volgende passage opgenomen: “Basismobiliteit voor leerlingen uit het lager en secundair onderwijs moet worden gewaarborgd. We gaan voor netoverschrijdend leerlingenvervoer in samenwerking met de Lijn en realiseren een decreet algemeen leerlingenvervoer. In de loop van deze legislatuur voeren we projectgewijs, in samenwerking met de lokale besturen en de scholen netoverschrijdend gratis vervoer in voor leerlingen van het basisonderwijs. Het aanbod aan openbaar vervoer voor leerlingen van het secundair onderwijs verbeteren we.” Voor het realiseren van netoverschrijdend leerlingenvervoer in het gewoon basisonderwijs werd in 2006 in 9 gemeenten gestart met de organisatie van netoverschrijdend leerlingenvervoer en/of intern vervoer. Voor alle gemeenten, met uitzondering van Oostende, werd ondertussen de verlenging van de subsidie opgenomen in een nieuw ontwerp van besluit voor het schooljaar 2007-2008. De tussentijdse evaluatie van de experimenten netoverschrijdend leerlingenvervoer gaf aanleiding tot een grondige bijsturing van het concept. Deze gewijzigde focus heeft zowel organisatorische als financiële consequenties. Het nieuwe concept, waarvoor hier de decretale grondslag wordt gecreëerd, plaatst het aanbieden van leerlingenvervoer binnen een breder concept, waarin de focus ligt op alle duurzame verkeersmodi, te beginnen met stappen en trappen en ondersteund via sensibiliserende en educatieve acties. De organisatie van leerlingenvervoer wordt minder sterk benadrukt. De piste van het verplicht gratis aanbieden van leerlingenvervoer wordt verlaten. Het concept ‘Duurzaam naar school’ wordt geconcretiseerd via 2 luiken:

Page 69: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

69 versie 18 maart 2008

- een basisluik ‘stappen en trappen’ - een optioneel luik ‘organisatie van leerlingenvervoer’ Er worden door de Vlaamse Overheid subsidies voorzien voor beide luiken. Voor het basisluik moet de gemeente of de gebruiker geen financiële inspanning stellen tegenover de subsidie van de Vlaamse Overheid. Voor het optionele luik wordt zeker een bijdrage van de gemeente verwacht en mogelijk ook van de gebruiker. De gemeente bepaalt zelf of ze de kost voor de gebruiker (leerling) op zich neemt of de gebruiker een deel laat betalen. In het artikel worden de basisregels van de procedure voor het toekennen van subsidies beschreven: - een algemene projectoproep naar de gemeenten - de basisvoorwaarden waaraan de gemeente moet voldoen - het minimale selectiekader - de beoordeling door een selectiecommissie. Het artikel bevat eveneens een overgangsbepaling voor de gemeenten die in het schooljaar 2007-2008 al subsidies ontvingen voor de organisatie van netoverstijgend collectief woon-schoolvervoer. Om het voor deze gemeenten mogelijk te maken het leerlingenvervoer verder te zetten, wordt uitdrukkelijk bepaald dat deze gemeenten onmiddellijk kunnen intekenen voor het optionele luik. Uiteraard moeten zij wel tegelijk een kwaliteitsvol dossier indienen voor het basisluik. Deze overgangsregeling geldt niet voor de gemeenten die in de experimenteerfase (2006-2007 en 2007-2008) alleen subsidies ontvingen voor intern leerlingenvervoer. Binnen de hier voorgestelde decretale regeling worden geen subsidies meer verleend voor intern vervoer. Afdeling VII. Decreet betreffende de participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad Artikel X.20 Op vraag van de VLOR wordt voorzien dat er expliciet een beroep kan gedaan worden op personeelsleden uit het onderwijs die een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen. De voorwaarden en de procedure worden verder uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit inzake de administratieve organisatie van de VLOR en in zake detachering vanuit het onderwijsveld. De bepalingen in zake vergoeding van de gedetacheerden van de Vlaamse Onderwijsraad waren aanvankelijk ingeschreven in het instellingsspecifieke besluit van de VLOR. Het departement Bestuurszaken heeft echter beslist om die bepalingen niet meer op te nemen in het genoemde besluit. De toevoeging in dit artikel wil hiervoor een oplossing bieden. Afdeling VIII. Opleiding voor opleiders van volwassenen Artikel X.21 tot en met X.32 In uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen, bekrachtigd bij decreet op 9 maart 2007, werden vijf Centra voor Volwassenenonderwijs gemachtigd om tijdens het schooljaar 2007-2008 vier tijdelijke projecten voor de Opleiding voor opleiders van volwassenen (OOV) te organiseren. Voor deze tijdelijke projecten is een evaluatie voorzien. Deze evaluatie zal echter niet tijdig beëindigd zijn om een beslissing te nemen met betrekking tot de structurele opname van de

Page 70: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

70 versie 18 maart 2008

Opleiding voor Opleiders van Volwassenen in het reguliere opleidingsaanbod van het volwassenenonderwijs. Bovendien levert één schooljaar nog onvoldoende elementen op om de tijdelijke projecten ten gronde te kunnen evalueren en de effecten ervan te kunnen meten. Daarom wordt een verlenging van de tijdelijke projecten voorzien tijdens het schooljaar 2008-2009. Dezelfde vijf Centra voor Volwassenenonderwijs die tijdens het schooljaar 2007-2008 de tijdelijke projecten hebben georganiseerd, worden nu gemachtigd om deze tijdelijke projecten gedurende één schooljaar verder te zetten. Tijdens deze verlenging zal binnen de tijdelijke projecten meer aandacht worden besteed aan de rekrutering van cursisten en de diversiteit van het afnemende veld. In het besluit van 9 februari 2007, bekrachtigd bij het decreet van 9 maart 2007, worden hiervoor de noodzakelijke wijzigingen aangebracht. Ook de inwerkingtreding van het nieuwe decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs brengt een aantal aanpassingen aan bovenvermeld besluit met zich mee, ondermeer de rangschikking van de Opleiding voor Opleiders van Volwassenenonderwijs in het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs. Aangezien er duidelijk vraag is naar de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen wordt voor het schooljaar 2008-2009 bovendien voorzien dat de centra, bij meervraag, over de mogelijkheid beschikken om een tweede klasgroep op te starten. Deze tweede klasgroep kan worden opgestart in het geval het aantal cursisten voor de eerste klasgroep 14 bedraagt. Het aantal cursisten voor de eerste module en de volgende modules blijven dezelfde, met name 12 voor de eerste module en 7 voor de volgende modules. Voor de berekening van de budgettaire kost gekoppeld aan de verlenging van de tijdelijke projecten, is uitgegaan van de vooronderstelling dat dezelfde personeelsleden in de tijdelijke projecten tewerkgesteld blijven. De totale kost van de tijdelijke projecten voor de verlenging van de tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen bedraagt dus: -99.102 euro voor de loonkosten van de tijdelijke vervangingen van de leraar hoger onderwijs voor sociale promotie met salarisschaal 502. De mogelijkheid is voorzien dat de proefcentra de opleiding een 2de maal organiseren. Het maximumbudget voor de brutoloonkost is dan 198.204 euro. -8.000 EUR voor het éénmalig bedrag (2000 euro) voor de publiciteitskosten van de vier tijdelijke projecten. Deze bedragen zullen worden opgevangen worden binnen de beschikbare onderwijskredieten voor 2008 en 2009. Afdeling IX. Inwerkingtreding Artikel X.33 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij betrokken artikelen. HOOFDSTUK XI. Autonome bepalingen Artikel XI.1 Op 14 december 2007 heeft de Vlaamse Regering het besluit goedgekeurd tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap. Dit

Page 71: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

71 versie 18 maart 2008

besluit treedt in werking op 1 september 2007. Over de inhoudelijke nieuwigheden kon pas worden gecommuniceerd op 1 oktober 2007. Dit betekent dat scholen niet over de exacte informatie beschikten voor de aanwending van hun vervangingseenheden en er bijgevolg een aantal vervangers zijn aangesteld op basis van de principes die de twee voorgaande jaren van toepassing waren. Omdat de scholen pas laattijdig geïnformeerd werden over de nieuwe richtlijnen, worden alle aanstellingen voor vervangingen van korte afwezigheden die in het basisonderwijs en het secundair onderwijs nog gebeurd zijn volgens de oude principes, beschouwd als zijnde in overeenstemming met de nieuwe reglementering. Hierdoor krijgen alle personeelsleden die werden aangesteld in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 op basis van de principes van de schooljaren 2005-2006 en 2006-2007, een salaris voor de vervanging van de korte afwezigheid. Artikel XI.2 Op 7 september 2007 heeft de Vlaamse Regering een besluit goedgekeurd betreffende de organisatie van driejarige CLIL- projecten in een tiental secundaire scholen. CLIL staat voor “Content and Language Integrated Learning”, nl. een internationaal gangbare en generieke benaming voor een functionele werkvorm in het talenonderricht. In zijn advies heeft de Raad van State gesteld dat het besluit niet in overeenstemming is met de federale wetgeving van 30 juli 1963 betreffende de taalregeling in het onderwijs en dat CLIL- projecten een decretaal initiatief vereisen. Het besluit bevat diverse maatregelen om op strikt gelimiteerde wijze zaakinhouden te organiseren in een vreemde taal (waar het in CLIL op neerkomt), zodat slechts het beginsel “te onderwijzen taal” en niet het beginsel “de taal waarin het onderwijs wordt gegeven” aan de orde is. Met andere woorden CLIL wordt exclusief benaderd als een vernieuwende aanpak van vreemdetalenonderricht, zonder aan de taalwetgeving (Nederlands als instructietaal) te tornen. Om alsnog aan de opmerking van de Raad van State tegemoet te komen wordt dit besluit bekrachtigd met dezelfde ingangsdatum als deze van het besluit zelf, namelijk 1 mei 2007. Artikel XI.3 In het decreet van 2001 betreffende het onderwijs XIII Mozaïek werd op vraag van de Raad van State een decretale rechtsgrond opgenomen voor de financiële rechtspositie van het onderwijspersoneel. (artikel IX.1 tot en met IX.10) Deze bepalingen hebben uitwerking met ingang van 1 april 1991. In de decreettekst is niet meer sprake van “wedde”, maar van het taalkundig meer correcte begrip “salaris”. De sinds 2001 genomen reglementering vermeldt dan ook consequent het begrip “salaris”. Het resultaat is nu dat in zake de geldelijke rechtspositie van het onderwijspersoneel er twee soorten reglementering gepresenteerd wordt aan het onderwijsveld: enerzijds bepalingen die nog het begrip “wedde” bevatten en anderzijds de meer recente wetgeving met het begrip “salaris”. De voorgestelde artikelen voorzien in de invoering van het begrip “salaris” bij algemene bepaling en voor alle van kracht zijnde onderwijsregelgeving in Vlaanderen. Naar de

Page 72: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

72 versie 18 maart 2008

toekomst komt dus enkel nog het begrip “salaris” voor in alle Vlaamse onderwijsregelgeving, wat de leesbaarheid verhoogt. Omdat de basisbepaling van het onderwijsdecreet XIII Mozaïek ingaat op 1 april 1991, heeft ook dit artikel uitwerking op die datum. Artikel XI.4 Het is handig voor de onderwijsklant om voor het onderwijsniveau waar hij actief is met een beperkt aantal wetteksten een volledig overzicht te hebben van de bepalingen die nog gelden op vandaag. In dit kader past een onderhoudsbeurt waarbij er geregeld een sanering is door het opheffen van niet meer actuele decreten of artikelen. Opheffingsbepalingen hebben tot doel bestaande teksten uit het geldende recht te doen verdwijnen. Het gaat dus niet om een intrekking van regelgeving. Een decreetsartikel is rechtsgeldig opgenomen in de regelgeving, maar door de opheffing wordt een einde gesteld voor de toekomst. Het is zo dat de rechtsgevolgen die uit een opgeheven reglementering zijn voortgesproten, altijd blijven bestaan. De situaties die zich hebben voorgedaan op het ogenblik dat de opgeheven regelgeving nog van kracht was, blijven geregeld door die regelgeving. Bij een opheffing is de inhoud van een regelgeving niet verdwenen uit de rechtsorde.1 Een personeelslid dat in de jaren 1970 is aangeworven, diende administratief en geldelijk de toen geldende reglementering te volgen. Ondertussen is die regelgeving wellicht al diverse malen gewijzigd of zelfs opgeheven. Het feit dat de toen geldende reglementering al lang opgeheven is, doet geen afbreuk aan de toen verworven rechten van een personeelslid, toegekend door individuele besluiten van bijvoorbeeld aanstelling, vaste benoeming en bezoldiging. Het opheffen van regelgeving die nu en in de toekomst niet meer relevant is, levert een bijdrage binnen het onderwijslandschap tot een gewenste verschraling en een betere ordening van de hoeveelheid regelgeving. Artikel XI.5 Deze opheffingsbepaling hangt samen met de aangepaste regelgeving in zake terugvorderingen in het onderwijs en die terug te vinden zijn in dit decreet in hoofdstuk V voor het hoger onderwijs en in hoofdstuk VIII voor de andere onderwijsniveaus. Artikel XI.6 Tot en met het schooljaar 2007-2008 werden in enkele middenscholen ten onrechte betrekkingen van werkmeester, werkplaatsleider, technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator gefinancierd of gesubsidieerd. De decreet- en regelgeving liet deze betrekkingen niet toe, hoewel voor een goede schoolorganisatie opportuun (vandaar trouwens de veralgemeende uitbreiding naar middenscholen met uitsluitend eerste graad vanaf 1 september 2008). Om de betrokken personeelsleden noch in hun loopbaan noch in hun

1 Henri Coremans en Marnix Van Damme, Beginselen van wetgevingstechniek en behoorlijke regelgeving, Brugge, Die Keure, 2001, pagina 61-65; Marnix Van Damme, Filip De Kegel, Intrekking van administratieve rechtshandeling, Brugge, Die Keure, 1994, pagina 12-17; Patricia Popelier, Toepassing van de wet in de tijd, Antwerpen, Story Scientia, 1999, pagina 26-30, 150-173.

Page 73: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

73 versie 18 maart 2008

pensioenrechten enig nadeel te berokkenen en aangezien de vergissingen steeds buiten hun wil of medeweten hebben plaats gevonden, wordt een retroactieve regularisatie doorgevoerd. Artikel XI.7 Dit artikel moet samen gelezen worden met artikel VIII.13, waar een gelijkaardige regeling is opgenomen voor het gesubsidieerd vrij onderwijs. Voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gemeenschapsonderwijs werd in tegenstelling tot het gesubsidieerd vrij onderwijs nog niets geregeld met betrekking tot bemiddeling bij conflicten van collectieve aard. In uitvoering van punt 5.4. van cao VIII wordt aan de sectorale onderhandelingscomités, Sectorcomité X en onderafdeling “Vlaamse Gemeenschap” van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, elk binnen hun respectieve werkingsveld een bemiddelingsbevoegdheid toegekend bij conflicten van collectieve aard in de meest ruime zin van de betekenis. Voorwaarde is wel dat het gaat om een geschil, een conflict of een dreigend conflict van collectieve aard. Uiteraard omvat die ruim te interpreteren bevoegdheid ook de bevoegdheid om te bemiddelen over de materies die expliciet zijn opgenomen in cao VIII: de toepassing van het syndicaal statuut, de rechten en plichten van de sociale partners en de toepassing van de regels betreffende functiebeschrijving en evaluatie. Ook conflicten die zich voordoen binnen een lokaal comité kunnen uiteraard voorgelegd worden ter bemiddeling. Indien er zich een conflict van collectieve aard voordoet binnen een netoverstijgende scholengemeenschap of binnen een consortium, dan kunnen afhankelijk van de samenstelling van de scholengemeenschap of het consortium verschillende comités samen een bemiddelingsopdracht krijgen. Artikel XI 8 1. Algemeen uitgangspunt van het contingent verbredings- en verdiepingsbegeleiders. Scholen voor buitengewoon onderwijs liggen ongelijk verspreid over Vlaanderen. Kijken we naar de types en opleidingsvormen die deze scholen aanbieden dan is het aanbod nog veel meer ongelijk. Binnen de types richten niet alle scholen zich tot de verschillende subdoelgroepen en richten niet alle scholen zich tot jongeren met zwaardere problematieken. Dit heeft als gevolg dat jongeren lange busritten moeten maken, soms gedwongen voor een internaat moeten kiezen, creatief naar een dichterbij gelegen school georiënteerd worden en dergelijke meer. De overheid wil scholen stimuleren om te starten met nieuwe types (= externe verbreding; vb. school voor type 2 start met een aanbod type 4), om binnen hun reeds aangeboden types meer doelgroepen op te nemen (= interne verbreding; vb. scholen voor type 3 stellen zich open voor (meer) jongeren met een autisme-problematiek) en binnen hun reeds aangeboden types jongeren met meer ernstige problematieken op te nemen (= verdieping;vb. school type 2 die zich tot nu een publiek aantrok van jongeren met een matige mentale handicap richt zich ook tot jongeren met een ernstige mentale handicap). Indien een schoolbestuur of inrichtende macht zijn aanbod wil verbreden en/of verdiepen, kan er een vraag ontstaan naar begeleiding van dit verbredings- en/of verdiepingsproces. De overheid wil daarom een contingent van verbredings- en verdiepingsbegeleiders toekennen op een schooloverstijgend niveau. De begeleiders zullen echter wel in scholen werken om het verbredings- en verdiepingsproces te begeleiden. De verbredings- en verdiepingsbegeleiders worden gerekruteerd uit het onderwijsveld d.m.v. detacheringen. Op deze wijze worden mensen aangetrokken die voldoende vertrouwd zijn met

Page 74: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

74 versie 18 maart 2008

het onderwijsgebeuren en die in die context een expertise t.a.v. de beoogde doelgroep(en) hebben opgebouwd. Daarnaast biedt deze werkwijze de mogelijkheid om al naargelang de, wisselende, behoeften aan expertise het begeleidingscorps anders samen te stellen. In de eerste plaats wordt er gemikt op psychologen en orthopedagogen omdat deze vanuit hun opleiding en professionele activiteiten gewend/bedoeld zijn om vanuit een ‘middenkaderpositie’ en op een planmatige wijze mensen en ontwikkelingsprocessen te begeleiden. Uiteraard moet het mogelijk zijn om, in deze tijden van elders verworven competenties, mensen met andere diploma’s maar met de nodige vereiste ervaring aan te trekken (vb. een directeur, een BLIO … die in hun school enkele jaren geleden een bepaalde werking gestart zijn). De overheid zal de inzet van het begeleidingscontingent mee sturen en bewaken door het afsluiten van convenanten. Deze convenanten worden afgesloten voor een periode van meerdere jaren. Dit om de begeleidingen enige impact te laten hebben en om de begeleiders enig perspectief te bieden. In de convenanten zal o.m. bepaald worden: • Rond welke doelgroepen, welke verbreding en welke verdieping er, in de periode die het

convenant bestrijkt, gewerkt zal worden. • Op welke basis de scholen die begeleid worden geselecteerd worden. • Op welke wijze de begeleiders verslag uitbrengen van hun activiteiten. • Welke de te verwachten resultaten zijn (bvb. X-aantal scholen die hun aanbod hebben

verbreed of verdiept, het afnemen van (klachten over verdoken) wachtlijsten ...). • Op welke wijze het effect zal geëvalueerd worden. • De voorwaarden op basis waarvan leerlingen tot de doelgroep behoren. • …

2. Autismespectrumstoornissen, de meest acute situatie het eerste aangepakt. In het buitengewoon onderwijs bestaat geen type voor leerlingen met autismespectrumstoornissen (ASS). Sommige type 7 scholen richten nu met de gunstige omkadering van type 7 speciale auti-klassen in. Andere scholen hebben dan weer jongeren met autisme in type 1, 2, 3, 4 of 8. De scholen van buitengewoon onderwijs die zich hebben geprofileerd als school voor leerlingen met autisme, worden door het gebrek aan kwaliteitsvereisten voor de diagnose en door het gebrek aan plaatsen in andere scholen overbevraagd door ouders van leerlingen met autisme. Daardoor zijn in die scholen officieuze wachtlijsten ontstaan. Om dit probleem op te lossen wordt in een eerste periode van drie schooljaren het contingent verbredings- en verdiepingsbegeleiders ingezet met het oog op de verbreding en verdieping van het aanbod ten aanzien van jongeren met autisme. Het aantal plaatsen voor jongeren met autisme in het buitengewoon onderwijs wordt zodoende verhoogd. De focus ligt op type 3 omdat uit een bevraging blijkt dat in dit type (naast het al goed gefinancierde type 7) nu al behoorlijk grote aantallen leerlingen met autisme voorkomen. De type 3-omkadering is echter lager dan de type 7 omkadering en vooral bij leerlingen waarbij de gedragscomponent van de autisme-problematiek zwaar doorweegt, kan dit bijkomende moeilijkheden opleveren in de schoolse context. Bovendien zijn de type 3-scholen beter gespreid dan de type 7-scholen. In de af te sluiten convenant zal vastgelegd worden dat de scholen die kunnen begeleid worden zich moeten engageren om een substantieel aantal autisme-leerlingen op te nemen. Deze leerlingen moeten beschikken over een officiële diagnose gesteld door een

Page 75: MEMORIE VAN TOELICHTING DECREET BETREFFENDE HET …ond.vvkso-ict.com/vvksomain/nieuwsflash/berichten/ODXVIIIversie... · vacature voor een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde duur.

75 versie 18 maart 2008

(kinder)psychiater, een Centrum voor ontwikkelingsstoornissen (COS) of een referentiecentrum (dit zijn dezelfde diagnosestellers als de toegelaten diagnosestellers voor autisme in het Geïntegreerd ONderwijs (GON)). Bij de verdeling van het aantal voltijds equivalent opdrachten werd rekening gehouden met de huidige verdeling van type 3 leerlingen binnen de koepels en het Gemeenschapsonderwijs. Artikel XI.9 Dit artikel bepaalt de data van inwerkingtreding. De motivering voor de terugwerkende kracht van sommige artikelen is terug te vinden in de toelichting bij de betrokken artikelen. Brussel,

De minister-president van de Vlaamse Regering,

Kris PEETERS

De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,

Frank VANDENBROUCKE