LEV07_magazine_april_201

44
LEV 7 EEN UITGAVE VAN CSG CENTRE FOR SOCIETY AND THE LIFE SCIENCES WWW.SOCIETY-LIFESCIENCES.NL APRIL 2012 JAARGANG 4 NUMMER 7 HIGHTECH OP DE AFRIKAANSE AKKER ONZE KENNIS, HUN VOEDSEL KNAPEN OVER ONTWIKKE- LINGSBELEID NIEUWE STIJL in de polder Afrika

description

http://www.society-lifesciences.nl/fileadmin/user_upload/images/Publicaties/LEV07_magazine_april_2012.pdf

Transcript of LEV07_magazine_april_201

Page 1: LEV07_magazine_april_201

lev 7EE

n u

itg

av

E v

an

CSg

CEn

trE

for

So

CiE

ty a

nd

th

E Li

fE S

CiE

nC

ESw

ww

.So

CiE

ty-L

ifES

CiE

nC

ES.n

L

apriL 2012jaargang 4 nummEr 7

HigHtecH op de

AfrikAAnse Akker

onze kennis,

Hun voedsel

knApen over ontwikke-

lingsbeleid nieuwe stijl

in de polderafrika

Page 2: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 2

inh

ou

d

06

de cijfers

De overheid investeert in tien Afrikaanse

partnerlanden. Hoe staan zij er met

landbouw, inkomen en honger voor?

Hoe ontwikkelt zich de wereldvoedsel-

productie en wat zijn de noden voor de

toekomst? LEV brengt de cijfers in beeld.

08

polderen voor afrika

Met kennis de wereld verbeteren. Dat

is het ideaal van gastredacteur en CSG-

onderzoeker Bram De Jonge. Maar hoe

pak je dat aan? Hij ging op speurtocht

in het Nederlandse polderlandschap

naar de mogelijkheden en blokkades

voor voedselzekerheid in Afrika.

28

patent op kennis

Hoe zorg je dat bescherming van

intellectuele eigendom benutting

van kennis niet blokkeert? Twee

alternatieven om te zorgen dat ook

ontwikkelingslanden baat hebben bij

westerse kennis.

30

werkveld aan het woord

Samen sterk voor meer

voedselzekerheid in Afrika, is het

adagium van de Nederlandse overheid.

Maar wat hebben de wetenschapper,

de veredelaar en de idealisten elkaar

precies te bieden? LEV peilde de

meningen in het veld.

36

de politicus

Staatssecretaris Ben Knapen licht zijn

ontwikkelingsbeleid nieuwe stijl toe.

Hulpverlening van rijk aan arm is

verleden tijd, het is tijd voor een meer

bedrijfsmatige en kennisintensieve

samenwerking.

13, 21, 27, 39 op de afrikaanse akker

Veel beleid en mooie plannen, maar hoe

vergaat het Nederlandse kenniswerkers

nou werkelijk daar op de Afrikaanse

akker? Vier voorbeelden uit de

weerbarstige praktijk.

18

BEE

Ld v

oo

rpa

gin

a T

amm

o Sc

hurig

na

thEma kennis vAn eigen bodem voor AfrikAAnse Akker

08

7 • LEV 7 • april 2012

2007

1980

rijsttarwemaïs

OEGANDA KENIA RWANDA BURUNDI MOZAMBIQUE ZUID AFRIKA

BRO

N F

AO

, WER

ELD

BAN

K

Inkomen (PPPx $1.000)

Landbouw (10%BBP)

Economische groei (%BBP)

NEDERLAND

2010 2012 20142011 2013

ontwikkelingssamenwerkingwetenschappelijk onderzoek

6.000

5.000

4.000

3.000

2.000

1.000

0

Uitgaven Nederlandse overheid aan ontwikkelings-samenwerking & wetenschappelijk onderzoek (x 1.000.000 euro’s)

20502009

2000

Latin

Am

.C

arib

bean

Wes

t A

zië

Nor

th A

fric

ka

Dev

elop

ing

coun

trie

s

AfrikaEuropaAzië

1976-19801981-19901991-2000

na

20112008

1990

Azi

ëPa

cific

2010

2005

Hig

h- in

com

e co

untr

ies

Stijging voedselprijzenindex (jan 2007 + 100)

Historische groei maïsveldenmaïs yields (tonnes)

Historische groei R&D in de landbouw (%)

160

140

120

100

80

60

40

10

8

6

4

2

0

10

8

6

4

2

0

Sub-

Saha

raA

frik

a

9.100.000.000.000 MENSEN

+ 3 biljoen ton + 200 miljoen ton

5.1 biljoen ton 470 miljoen ton

graanproductie vleesproductie

06

14

Page 3: LEV07_magazine_april_201

3 • LEV 7 • april 2012

Op speurtochtKennisbenutting is een heikel onderwerp. Al gauw

belanden we in discussies over de waarde van

wetenschappelijke kennis, los van de toepassing;

en over de manier waarop we geld voor onder-

zoek verdelen. Nog lastiger wordt het wanneer de

afnemers van die kennis zich op grote afstand van

ons bevinden: in het ‘arme Zuiden’.

Ook in de groene life sciences is men zich van die

afstand bewust: hoe zorg je ervoor dat onze kennis

van gewassen leidt tot betere oogsten in Afrika?

Deze vraag stelden betrokken partijen zichzelf en

ons tijdens hun deelname aan een CSG-bijeen-

komst in het najaar van 2010.

Bram De Jonge, CSG-onderzoeker en gasthoofdre-

dacteur van deze LEV, nam de handschoen op en

ging op zoek naar (een deel van) het antwoord. De

Jonge is gepokt en gemazeld in kennisoverdracht

naar ontwikkelingslanden. Daarom vroegen we

hem om voor ons uit te zoeken hoe innovatiebeleid

en ontwikkelingsbeleid zich tot elkaar verhouden.

Tijdens zijn speurtocht sprak De Jonge met on-

derzoekers, beleidsmakers en vertegenwoordigers

van maatschappelijke organisaties en westerse

bedrijven. Maar ook met entrepreneurs, ver weg

in Afrika. Hij deed dat in - voor ons land - roerige

tijden. In 2011 immers zette de minister van Inno-

vatie, Maxime Verhagen, het kennisbeleid volledig

op zijn kop. In deze LEV doet De Jonge verslag

van zijn rondgang. Veel van zijn gesprekspartners

hebben we geïnterviewd. In dit blad bieden we de

maatschappelijke discussie rond kennis- en ontwik-

kelingsbeleid een podium, om aldus de afstand

tussen deze twee te helpen verkleinen.

frans van dam, hoofdredacteur

[email protected]

3630

14 Wetenschapper Louk de La rive

Box hekelt overheidsbeleid

17 Scholieren brengen kennis naar

ontwikkelingsland

18 Bernard de geus over Nederlands

bedrijfsleven & Afrika

22 rondetafelgesprek over

wetenschap & samenleving

35 Column

40 CSg-projecten

... en verder

thEma kennis vAn eigen bodem voor AfrikAAnse Akker

28

04 nieuws

41 interview

CSG-directeur hub

Zwart gelooft in de

toekomst

43 agenda en colofon

Page 4: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 4

nie

uw

sSa

mEn

StEL

Lin

g M

arjo

lein

Sch

rauw

en diane paul gasthoogleraarCSG en Community Genetics (VUmc) heb-

ben begin februari Diane Paul verwelkomd

als gasthoogleraar in CSG’s Visiting Scholar

Programme. Paul is professor emerita van de

University of Massachusetts Boston en ge-

specialiseerd in de geschiedenis van evolutie

en genetica. Op dit moment houdt ze zich

bezig met de geschiedenis van het screenen

van pasgeborenen op de ziekte phenylke-

tonuria. Het doel van haar verblijf is om de

screeningsprogramma’s van pasgeborenen

in Europa en de VS te vergelijken en de

verschillen in deze programma’s te verklaren.

Meer informatie over Diane Paul is te vinden

op www.society-lifesciences.nl.

maatschappelijk programma

topsectorenDe topsector Life Sciences & Health (LSH) streeft naar een integrale aanpak van

health technology assessment, inclusief ethische, juridische en maatschappelijke

aspecten. In een aantal lopende projecten sluit CSG al aan bij centrale thema’s in

het innovatiecontract voor LSH, zoals molecular diagnostics, enabling technolo-

gies en regenerative medicine. CSG wil verder investeren in deze topsector met

valorisatieprojecten.

Daarnaast is in een gezamenlijk innovatiecontract over de bio-based economy van

zes verschillende topsectoren ook een programma over maatschappelijke aspecten

opgenomen. Speerpunten zijn onder meer publieksacceptatie van en communica-

tie over de bio-based economy, goed bestuur en dialoog met stakeholders. Bij de

uitvoering van dit programma speelt CSG een prominente rol.

Meer informatie: www.top-sectoren.nl/lifesciences en

www.top-sectoren.nl/chemie

inspirerende interactieonderzoek in interactie is de basis

van CSg voor succesvolle valorisa-

tie van onderzoeksresultaten. in de

publicatie Science for Life presen-

teert CSg met trots verschillende

inspirerende voorbeelden van de

wijze waarop interactief onderzoek

bijdraagt aan maatschappelijke

valorisatie. de voorbeelden variëren

van het aanpassen van medische

richtlijnen tot betere manieren om

de complexe vraagstukken in de

biologie uit te leggen aan leerlingen.

Science for Life is te lezen via

www.society-lifesciences.nl.

Urine Samples

Kunstige genomicsGroeiende graffiti, een urinedagboek, een interactief plantme-

dium en een eetbare tijdmachine. Deze voorstellen zijn op 8

december bekroond met een Designers & Artists 4 Genomics

Award (DA4GA). De prijzen zijn uitgereikt aan vier teams van

kunstenaar(s) en een onderzoeker van een genomics centre.

De jury roemde hun initiatieven om hun “inventiviteit, de

wijze waarop ze een brug slaan tussen kunst en wetenschap

en hun maatschappelijke zeggingskracht”.

De winnaars gaan het prijzengeld van e 25.000 gebruiken om

hun voorstellen daadwerkelijk te realiseren. Vanaf juni 2012

zijn hun werken te zien in Museum Naturalis. Meer informatie

over de winnende projecten is te vinden op www.da4ga.nl.

Page 5: LEV07_magazine_april_201

5 • LEV 7 • april 2012

“Als het doel is de voedselzekerheid

te vergroten, is het niet logisch om het Nederlands

exportproduct centraal te stellen.”

Louk de la rive Box, pagina 14

“Maatschappelijke organisaties kunnen niet in hun eentje de wereld verbeteren”

josine Stremmelaar

(ontwikkelingsorganisatie hivos),

pagina 22

Twee genetici, een ethicus en een zaal vol geïnteresseerden bediscussieerden

op 7 februari de gevolgen van exoomsequencing. CSG en het Nijmeegse

debatcentrum LUX organiseerden deze sciencecafé-avond naar aanleiding van

de revolutionaire stap van het UMC St. Radboud om alle coderende genen

in kaart te brengen van patiënten met een zeldzame genetische aandoening.

Want wat als ze tegelijk ontdekken dat de patiënt een vergrote kans heeft op

Alzheimer? Of op kanker? Na de techniek zelf te hebben uitgelegd, lichtten

joris veltman en helger ijntema (Genetica, UMC St. Radboud) toe wat zij

doen als ze genetische informatie vinden die los staat van de te onderzoeken

ziekte. guido de wert (hoogleraar Ethiek van erfelijkheidsonderzoek, Univer-

siteit Maastricht en CSG-principal investigator) zette deze ontwikkeling in het

bredere perspectief van personalized medicine, maar ging ook in op het recht

op weten én niet weten, dat een belangrijke rol speelt bij het onderzoek van

Veltman en IJntema. Het publiek, bestaande uit onderzoekers, artsen, studen-

ten en andere geïnteresseerden, greep zijn kans om de wetenschappers vragen

te stellen en stellingen voor te leggen.

op ZoEK naar dat EnE

foutjE

In Memoriam Ingrid BaartOns bereikte het droevige bericht dat Ingrid Baart op 18 januari

2012 overleden is. Ingrid Baart (1952) studeerde psychologie en was

sinds 1 april 2005 als universitair docent verbonden aan de afdeling

Metamedica van het VU medisch centrum.

Tussen 2006 en 2009 was zij als onderzoeker werkzaam op het

CSG-project Geestesziekten, genomics en samenleving. Deze studie

naar de deelname van psychiatrische patiënten aan de aansturing

van onderzoek naar hun eigen aandoeningen leidde tot actievere en

meer zinvolle deelname van deze patiënten.

Samen met Veronique Huijbregts schreef Ingrid het boek Om gek

van te worden … Het complexe verband tussen psyche en genen

(CSG, december 2010), dat door patiënten en zorgverleners goed

werd ontvangen.

Wij gedenken in Ingrid Baart een wetenschappelijk en maatschappe-

lijk bevlogen en betrokken onderzoeker, die een belangrijke bijdrage

heeft geleverd aan CSG.

Hub Zwart, Gijs van der Starre, Maud Radstake en Frans van Dam

guido de wert (l) en joris veltman

foto

ro

b a

lvin

g

Page 6: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 6

de c

ijfe

rsin

fog

ra

phiC

Stu

dio

HB

10 pArtnerlAnden in AfrikAtien van de vijftien partnerlanden waar het nederlandse ontwikkelingsbeleid op focust, liggen in afrika. LEv brengt cijfers over deze landen in beeld. En laat zien hoe de wereldvoedselproductie zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en wat de noden voor de toekomst zijn.

Burundi

Mozambique

Zuid Afrika

OegandaKenia

Rwanda

Ethiopië

Soedan

BeninGhana

Mali

BBP per hoofd van de bevolking (x 1.000 PPP$)

percentage landbouw van BBP (x 10)

percentage groei van BBP

MALI GHANA BENIN SOEDAN ETHIOPIë

BRO

N F

AO

200

6-20

08

12

512

22

41

22 33

3262

38

<5

percentage ondervoede mensen van totale bevolking per land

270 miljoen ton

BBP: Bruto Binnenlands ProductPPP: Koopkrachtpariteit

overgangsland

Page 7: LEV07_magazine_april_201

7 • LEV 7 • april 2012

OEGANDA KENIA RWANDA BURUNDI MOZAMBIqUE ZUID AFRIKA

BRO

N W

EREL

DBA

NK

201

0

BRO

N

BRO

N F

AO

201

1

BRO

N B

EIN

TEM

A &

ELL

IOTT

200

9

BRO

N F

AO

200

9

NEDERLAND

2007

rijsttarwemaïs

2009 20112008 2010

Stijging nationale voedselprijzen index (jan 2007 = 100)

160

140

120

100

80

60

40

1980 2000

AfrikaEuropaAzië

1990 2005

groei maïsopbrengst(ton/ha)

10

8

6

4

2

0

Latin

Am

.C

arib

bean

Wes

t A

zië

Nor

th A

fric

ka

Dev

elop

ing

coun

trie

s

1976-19801981-19901991-2000

na

Azi

ëPa

cific

Hig

h- in

com

e co

untr

ies

groei r&d in de landbouw (%)

10

8

6

4

2

0Su

b-Sa

hara

Afr

ika

in 2050

2.1 biljoen ton

270 miljoen ton

5.1 biljoen ton

470

miljoen ton

graanproductie

vleesproductie

BBP per hoofd van de bevolking

(x 1.000 PPP$)

percentage landbouw van BBP

(x 10)

percentage groei van BBP

9.100.000.000.000 MENSEN IN DE WERELD

BRO

N F

AO

200

9

Page 8: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 8

De wereld verbeteren

met je onderzoek. Dat

klinkt mooi, maar blijkt in

praktijk nog niet mee te

vallen. Hoe kunnen we

bijvoorbeeld Nederlandse

kennis benutten om

te werken aan meer

voedselzekerheid in Afrika?

CSG-onderzoeker en

gastredacteur bram de

jonge ging op speurtocht

in het Nederlandse

polderlandschap naar

de mogelijkheden en

blokkades voor echt

grensverleggende kennis.

tEK

St B

ram

De

Jong

eB

EELd

Tam

mo

Schu

ringa

th

Ema

o

pen

ing

Afrika in de polder

Page 9: LEV07_magazine_april_201

9 • LEV 7 • april 2012

Afrika in de polder

Wat kan ik bijdragen aan een betere wereld? Soms ben ik bang dat ik mijzelf die vraag over

een paar jaar niet meer stel. Het klinkt toch een beetje naïef als je zegt dat je met je onderzoek een bijdrage wilt leveren aan het leven van mensen die het een stuk slechter hebben in deze wereld. En natuurlijk resulteren maar zeer weinig onderzoeksprojecten in levensverbete-rende toepassingen. Als wetenschapper hoop je je steentje bij te dragen, maar de echte wereld met al haar misstanden en problemen is toch vaak ver weg.“Dan moet je iets in de ontwikkelings-hulp gaan doen”, krijg ik wel eens te horen. Soms lijkt dat inderdaad het exclusieve domein waar problemen van ‘de derde wereld’ aan bod mogen komen. Zo deed ik onderzoek naar hoe intellec-tuele eigendomsrechten zoals patenten de uitwisseling van kennis en technologie naar ontwikkelingslanden beïnvloedt. Een project betaald uit de Nederlandse pot voor ontwikkelingssamenwerking. Maar degenen die zich in Nederland met

innovatie voor ontwikkelingslanden

>

Page 10: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 10

de bescherming van intellectuele eigen-dom bezighouden, worden betaald uit een andere pot - en dus staat ontwikkelings-samenwerking niet op de agenda.Integendeel, patenten worden vooral beschouwd als een belangrijk instrument om wetenschappelijke kennis te ‘valori-seren’ oftewel tot economische waarde te brengen voor de maatschappij. Vaak gaat het daarbij dan om de BV Nederland, terwijl je toch zou denken dat weten-schappelijk onderzoek meer doelen dient dan het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.Dat wordt ook direct beaamd als je hier met de verantwoordelijke beleidsma-kers en onderzoekmanagers over praat. Maar het blijkt verdomd moeilijk om de omvangrijke wetenschappelijke expertise die wij in Nederland hebben om te zetten in innovatieve diensten en producten. En als het al lastig is om nieuwe producten te ontwikkelen voor de commerciële markt, hoe moeilijk moet het dan niet zijn om een bruikbare innovatie te maken voor mensen die geen cent te makken hebben?

zonder grenzen

Kennisvalorisatie voor ontwikkelingsdoe-len is een enorme uitdaging en misschien ook daarom al jaren een ondergeschoven kindje in het Nederlandse innovatiebe-leid. Het onderzoek in de life sciences is daarop geen uitzondering. Dit is dan ook de reden geweest dat de deelnemers aan de stakeholderdialoog Life sciences in uitvoering, die CSG in 2010 organiseerde, hebben gepleit voor meer onderzoek naar deze problematiek. En vooral ook onder-zoek naar hoe het anders kan. CSG heeft die handschoen opgepakt, mede geïnspireerd door twee adviesrap-porten aan de Nederlandse regering uit datzelfde jaar. Zo deed de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologie-beleid in zijn rapport Kennis zonder gren-zen de aanbeveling dat het Nederlandse innovatiebeleid veel meer over de eigen grenzen heen moet kijken. Het bestaande beleid richt zich namelijk vooral op Nederland en Europa, terwijl de grootste wetenschappelijke en maatschappelijke

uitdagingen juist een mondiaal karakter hebben. Het nauwer op elkaar aansluiten van ontwikkelingssamenwerking, onder-zoek en innovatie is volgens de advies-raad “beter voor ontwikkelingslanden, voor de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse bedrijfsleven”.Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft de overheid geadviseerd maatschappelijke uitdagingen leidend te maken bij de agendering van onderzoek en de invulling van het ont-wikkelingsbeleid. In zijn rapport Minder pretentie, meer ambitie benadrukt de raad dat de Nederlandse inzet voor ontwik-kelingssamenwerking moet aansluiten bij die terreinen waarin Nederland sterk is of wil zijn.Een van de gebieden waarin Nederland bijvoorbeeld uitblinkt, is groene gene-tica, het biotechnologisch onderzoek in de land- en tuinbouw. Een bijpassende, maatschappelijke uitdaging lijkt me voed-selzekerheid. Met een sterke wetenschap-pelijke traditie, diverse publiek-private partnerschappen en een veredelingsindus-trie die tot de wereldtop behoort, heb je wat te bieden. Maar wat heeft de boer in Burkina Faso eraan? Welke bijdrage wordt er geleverd aan de voedselzekerheid op het Afrikaanse continent?

politieke keuzes

Op de onderzoeksagenda van de twee grootste publiek-private samenwerkings-verbanden vind je een dergelijke ontwik-kelingsdoelstelling niet terug. “Wij zijn er in de eerste plaats om de kennisbasis in stand te houden en daarmee de werkge-legenheid in de sector”, zei Bernard de Geus van Technologisch Top Instituut Groene Genetica al in 2010. En het Centre for BioSystems Genomics doet specifiek onderzoek naar de gewassen die belangrijk zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. Voor onderzoek dat direct relevant is voor de voedselzekerheid in Afrika moet je andere vragen centraal zetten, en andere gewassen, vertelt een van de aangesloten onderzoekers.Dus wat zijn nou precies de mogelijkhe-den - en voorwaarden - om die Neder-

‘Zit het bedrijfsleven

eigenlijk wel te wachten

op een hoofdrol inno-

vatieprogramma’s voor

ontwikkelingslanden?’

>

Page 11: LEV07_magazine_april_201

11 • LEV 7 • april 2012

landse expertise in de groene genetica in te zetten voor voedselzekerheid in Afrika? Met die vraag ben ik begin 2011 op pad gegaan, langs de betrokken onderzoekers, beleidsmakers en bedrijven. En al snel wezen veel antwoorden in dezelfde rich-ting: “Uiteindelijk gaat het om politieke keuzes, om hoe de regering besluit het geld te verdelen.” Dat paste in het bekende plaatje: je hebt een pot met geld voor onderzoek en een andere pot voor ontwikkelingssamen-werking. Als het onderzoek niet (mede) betaald wordt uit die laatste pot, dan houdt het simpelweg op. En daarmee leek ook mijn onderzoek een voortijdige dood te sterven. Maar niets bleek minder waar. Het was namelijk rond diezelfde tijd dat het kabi-net-Rutte zijn innovatiebeleid Naar de top presenteerde. Een beleid dat investeert in tien topsectoren om de concurrentie-kracht van Nederland te vergroten. “Ne-derland in de top 5 van kenniseconomie-en in de wereld”, zo luidt de ambitie. En dat in tijden van bezuinigingen. Je vraagt je af waar het geld vandaan moet komen.

Maar minister Verhagen heeft daarop een antwoord gevonden. Zo is het hem gelukt om jaarlijks 300 miljoen euro van NWO en eenzelfde bedrag van ontwikkelings-samenwerking te laten reserveren voor dit nieuwe ‘topsectorenbeleid’.

zelfredzAAmHeid

Een verrassende ontwikkeling. Ook omdat het lang geleden is dat het woord ontwikkelingssamenwerking überhaupt werd genoemd in een beleidsagenda voor innovatie en bedrijvigheid. Maar de trend lijkt gezet. Na de eerste voorzichtige verwijzingen naar ontwikkelingssamen-werking in Verhagens beleidsaankondi-ging hoor je nu trots dat het kabinet zich inzet “om de economische kracht van de topsectoren te verbinden aan de doelen van ontwikkelingssamenwerking”. En ja, inmiddels heeft een (klein) aantal topsectoren dit thema opgenomen in hun innovatieagenda’s, waaronder de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.Ook aan de kant van ontwikkelingssa-menwerking is veel veranderd. Staats-

‘het is lang geleden dat het woord ontwikkelings-

samenwerking werd genoemd in een beleidsagenda

voor innovatie en bedrijvigheid’

>

Page 12: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 12

secretaris Ben Knapen heeft gekozen voor vier speerpunten met een “herkenbare Nederlandse meerwaarde”. Voedselzeker-heid is er daar één van en staat zo sinds vele jaren weer terug op de beleidsagen-da. Het voornaamste doel is een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden, terwijl ook het strategische belang van Nederland wordt behartigd. Er wordt daarom nadrukkelijk aansluiting gezocht bij bovengenoemde topsectoren.

nieuwe credo

Het thema van mijn onderzoek is nu dus een van de doelstellingen in Den Haag. Maar hoe gaat dit alles er in de praktijk uitzien? Het echte werk moet immers nog beginnen. In dit nummer van LEV gaan we in gesprek met hen die het moeten gaan doen. Onderzoekers, beleidsma-kers, ondernemers en medewerkers van

maatschappelijke organisaties geven hun mening over allerhande

kwesties. Want er liggen nog veel vragen op tafel.

Zo speelt het kabinet-Rutte de private sector de bal toe. Maar zit het bedrijfsleven eigenlijk wel

te wachten op een (hoofd)rol in innovatieprogramma’s voor ont-wikkelingslanden? En wat vinden de traditionele ontwikkelingsor-ganisaties hiervan? Het huwelijk

tussen Nederlandse economi-sche belangen en mondiale

ontwikkelingsdoelen roept in ieder geval de vraag op welk per-

spectief de boventoon moet voeren. Daarover lopen de meningen uiteen.Toch is samenwerken het nieuwe credo. “Het gaat in de moderne samenleving niet meer om ‘ken-nis is macht’, maar om ‘kennis delen is macht’”, schrijft Knapen in zijn kennisbrief aan de Tweede Kamer. Daarin kondigt hij de opzet van een Kennisplatform voedselzekerheid aan, waarin

onderzoekers uit Nederland en ontwik-kelingslanden samen optrekken met bedrijven, overheid en maatschappelijke organisaties. Hoe ziet Knapen dit precies voor zich? En wat hebben de verschil-lende partijen elkaar te bieden?

Minder voor de hand liggend, maar min-stens zo belangrijk zijn vragen rondom het beheer van intellectuele eigendom en de organisatie van wetenschappelijk onderzoek. Want hier liggen misschien wel de grootste uitdagingen voor het nieuwe beleid. Nederlandse veredelingsbedrijven wil-len bijvoorbeeld best met hun zaden de Afrikaanse markt op. Maar alleen als hun intellectuele eigendom goed beschermd wordt. Ze zouden daarom graag zien dat Afrikaanse overheden wetgeving opstellen die het verbiedt om na de oogst zaden te bewaren die het volgend seizoen opnieuw worden gebruikt. Maar heel veel boeren in Afrika zijn voor hun voedselze-kerheid juist afhankelijk van de zaden die zij bewaren en uitwisselen met buren en familie. Het gaat dus om de juiste balans tussen de verschillende noden en belan-gen. In deze LEV vertellen twee weten-schappers hoe patenten kunnen worden ingezet voor voedselzekerheid in Afrika.Vraag is ook hoeveel onderzoekers er mee gaan doen. Velen willen ongetwijfeld net als ik een bijdrage leveren om het leven van mensen die het slechter hebben dan wij te verbeteren. Maar dat doel vraagt om een speciale aanpak. Zowel voor, tijdens als na het onderzoek zal er geïn-vesteerd moeten worden in de samenwer-king met de doelgroep. En dat kost tijd, veel tijd. Tijd die heel goed besteed kan worden aan het schrijven van een publi-catie. En dat is toch hetgeen waarop je als onderzoeker wordt afgerekend.

Over al deze zaken en nog meer gaat deze LEV in gesprek - met u - om zo weer een klein steentje bij te dragen aan een betere wereld.

cvBram de jonge studeerde cul-

tuur- en wetenschapsstudies in

maastricht en deed daarnaast de

master values and the Environ-

ment aan Lancaster university.

hij promoveerde aan wagenin-

gen ur op het onderzoek plants,

genes and justice. an inquiry

into fair and equitable benefit-

sharing (2009). daarna volgden

twee postdocprojecten naar intel-

lectueel eigendom in relatie tot

ontwikkelingsbeleid en kennisva-

lorisatie, de laatste bij CSg. per 1

maart 2012 is hij postdoc ‘intel-

lectual property regimes for pro-

poor innovation in agriculture’

aan wageningen ur.

foto

th

om

as

fast

ing

>

<

Page 13: LEV07_magazine_april_201

13 • LEV 7 • april 2012

Toen Wouter Beekman in 2004 als Wageningse masterstu-

dent door de vlaktes van de rivierdelta banjerde, had hij het

niet kunnen denken. Dat nu, zeven jaar later, het irrigatiesys-

teem waarvoor hij destijds een basisontwerp maakte, realiteit

gaat worden. Waarschijnlijk nog dit jaar start de aanleg van

de kanalen en dijken die het water van de rivier Licungo, die

in de regentijd soms wel vier keer overstroomt, in juiste banen

moeten leiden. Over acht jaar moet het fijnmazig netwerk

van waterlopen gereed zijn. Een gebied van drieduizend hec-

tare, zo’n 15 bij 2 kilometer, is dan veranderd in een Afri-

kaanse variant van een Nederlands polderlandschap.

Irrigatiespecialist Wouter Beekman is nog steeds betrokken bij

het project. Tegenwoordig doet hij dat als medewerker van

Resilience - een in Mozambique gevestigd bedrijf dat voort-

komt uit de Wageningse universiteit en gespecialiseerd is in

irrigatie in ontwikkelingslanden. Ook is hij verbonden aan de

Wageningse irrigatievakgroep, waarvoor hij studenten bege-

leidt en onderzoek doet.

Sinds 2009 woont hij permanent in het hoger gelegen Cha-

moio, centraal in Mozambique. Hij werkt grotendeels vanuit

huis. Maar eigenlijk vertoeft hij het liefst op locatie. “Ik ben

het meest blij wanneer ik in het veld met water aan het spelen

ben.”

Valkuil Bij dat veldwerk hoort ook het contact met de uiteindelijke

gebruikers. Het is hem in Wageningen met de paplepel inge-

goten: zonder de lokale bevolking begin je niks. Zo liep hij als

lid van het latere ontwerpteam samen met een groep boeren

langs het vijftien kilometer lange kanaaltraject om de precieze

loop te bepalen. “Zij weten het beste welke gronden geschikt

zijn en welke gebieden gemeden moeten worden, bijvoor-

beeld om religieuze redenen.” Nog belangrijker zijn de lokale

machtsverhoudingen. “Een valkuil waar je makkelijk intuint,

is aan te nemen dat boeren en ook overheden staan te sprin-

gen dat jij daar komt. Voor boeren is hun positie binnen de

gemeenschap véél belangrijker. Als je dat niet onderkent en

opzij schuift als lokaal geneuzel, ga je de mist in. Daar zijn in

de vakliteratuur vele voorbeelden van te vinden.”

Bij het project zijn ook enkele lokale maatschappelijke or-

ganisaties betrokken, met Nederlandse inbreng. De samen-

werking verloopt vlot. Een van de organisaties werkt aan de

opzet van coöperaties. “In feite een typisch Nederlands ex-

portproduct. Ook hiervoor moet je trouwens sterk rekening

houden met de Afrikaanse cultuur. In een coöperatie contro-

leren de deelnemende boeren de leiding. In Nederland werkt

dat, maar hier heeft zo’n manager, die vaak een hogere oplei-

ding heeft genoten, veel meer status. Die zegt: ‘Wie zijn jullie

om mij de les te lezen’.”

KleinschaligBeekman werkt met Resilience, de irrigatievakgroep, ad-

viesgroep ETC en Royal Haskoning tevens aan een project

rond kleinschalige irrigatie in de bergen. “Op veel plekken

hebben boeren zelf een klein irrigatiesysteem gebouwd. Dat

zie je wereldwijd in berggebieden. Er zijn fraaie voorbeelden

van projecten waarbij zo’n lokaal systeem verbeterd is. Al-

leen profiteert dan slechts een klein groepje boeren. In de

nieuwe retoriek van ontwikkelingshulp is geen plaats meer

voor dat soort ‘knuffelprojecten’. Het moet grootschalig, met

flinke economische winst. Maar dan moet je niet, zoals hier

in de regio is gebeurd met een project van de Wereldbank,

overal betonnen kanalen aanleggen en bestaande machts-

verhoudingen aantasten. Dat leidt ertoe dat het gloednieuwe

systeem niet wordt gebruikt of zelfs kapot wordt gemaakt.

Dus wereldwijd is de grote vraag: hoe kun je een geslaagd

kleinschalig irrigatieproject vertalen naar een grootschalige

aanpak. Zodat van de succesformule niet vijf, maar pakweg

vijfduizend families profiteren. Maatwerk leveren op grote

schaal, dat is ons doel.”

Op de Afrikaanse Akker (1) mozambique

Nederlandse rijstpolder in Afrikaanse delta

th

Ema

d

e p

rakti

jk

tEK

St P

aul v

an L

aere

nederlandse kennis inzetten voor voedselzekerheid in afrika. dat is de

ambitie. dit project voor een irrigatiesysteem in mozambique laat zien

dat je lokale machtsverhoudingen niet moet negeren.

Page 14: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 14

th

Ema

d

e w

ete

nsc

hap

per

tEK

St P

aul v

an L

aere

foto

Dig

iDaa

n

Page 15: LEV07_magazine_april_201

15 • LEV 7 • april 2012

Hij zal nooit zijn eerste bezoek aan Kameroen vergeten. Dat was in 1978 voor een Wagenings project om kleinschalige lokale veeteelt - van

kippen tot varkens - te stimuleren. “Op de dag dat ik arriveerde, kwam ook de eerste boot vol Deense diepvrieskippen aan. Daardoor daalde de kip-penprijs enorm. Voor de kleine boeren in en rond hoofdstad Yaounde viel daar onmogelijk tegenop te boksen. Weg eigen lokale kippenproductie.”Louk de La Rive Box, emeritus hoogleraar Inter-nationale Samenwerking, vertelt het verhaal als antwoord op de vraag waarom ook na decennia van voedselhulp en vele landbouwprojecten, de voedselsituatie in Afrika nog steeds beroerd is. Zijn Kameroenese ervaring dient ter illustratie van zijn repliek: “Het is de consequentie van der-tig jaar neoliberaal beleid van de rijke landen: zoveel mogelijk goedkope voedingsgrondstof-fen uit Afrika halen en industrieel geproduceerd voedsel tegen afbraakprijzen dumpen. Daardoor heeft de kleinschalige landbouw in Afrika het de afgelopen dertig jaar steeds moeilijker gekregen.”Het clichébeeld van Afrika als continent van honger en armoede verdient trouwens nuancering, vindt Box. “De verschillen zijn groot. En de echte hongersnoden zijn zeer lokaal en tijdelijk, en

hangen meestal samen met oorlog of worden zelfs moedwillig gecreëerd, zoals in Soedan.”Maar rooskleurig is de voedselsituatie in Afrika allerminst, erkent Box. En nieuwe bedreigingen dienen zich aan. “In Oost-Afrika is momenteel een enorme landroof aan de gang door Indiase, Chinese en Arabische investeerders. Die exploite-ren de beste gronden met een vorm van neokolo-niale plantagelandbouw.” En dan is er nog het gebrek aan technologie. “Niet voor die grootschalige landbouw, daar zorgen de Indiërs en Chinezen wel voor. Maar de kleinschalige landbouw, de cassaveboertjes bijvoorbeeld, zijn het kind van de rekening. Er wordt weinig onderzoek voor ze gedaan. Je krijgt nu ziekten en plagen in die gewassen waar we nog geen idee van hebben.”

uitgekleed

Gezien dit Afrikaanse gebrek aan voedselzeker-heid kan de keuze in het Nederlandse beleid voor zowel ontwikkelingssamenwerking als economie om Nederlandse kennis in stelling te brengen, een terechte worden genoemd. Box onderschrijft deze, maar plaatst onmiddellijk kanttekeningen. “De langverwachte kennisbrief van staatssecretaris Knapen is door het veld van ontwikkelingsdes-

Louk de la Rive Box hekelt ontwikkelingsbeleid

cvLouk de la rive Box is emeritus

hoogleraar internationale Samen-

werking, en deskundige op het

terrein van de landbouweconomie

van ontwikkelingslanden. hij be-

kleedde diverse leerstoelen en in-

ternationale bestuursfuncties. van

2005 tot 2010 was hij rector van

het international institute for Social

Studies van de Erasmus universiteit

rotterdam.

Dat voedselzekerheid een zwaartepunt is in het nieuwe ontwikkelingsbeleid,

vindt emeritus hoogleraar louk de la rive box uitstekend. Maar voor

de aanpak heeft hij geen goed woord over. Het buitenspel zetten van

ontwikkelingsdeskundigen en afbreken van instituten zit hem hoog. Net als

de nadruk op Nederlandse belangen.

‘ Zonder kennismakelaars gaat het geheid mis’

>

Page 16: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 16

kundigen als zeer pover beoordeeld. Deze olifant heeft een muis gebaard. Dat zeg ik niet met voldoening, ik vind het vreselijk.”Box proeft de druk van de PVV op de regering om ontwikkelingssamenwerking volstrekt uit te kle-den. “Begin jaren negentig behoorde Nederland nog tot de top drie in kennisbeleid voor mondiale vraagstukken. Veel van die kennis is afgebouwd. Dat is allemaal down the drain.” In het nieuwe beleid weegt het Nederlands belang zwaar en dat is Box een doorn in het oog. “Tegen Ben Knapen zeg ik: ‘Fijn dat er een zwaartepunt is rond voed-sel. Maar dat is niet gedefinieerd vanuit mondiaal, maar vanuit typisch Nederlands perspectief. Dit is aanbodsturing par excellence. Terwijl de ervaring leert dat aanbodgestuurde landbouwprogramma’s in Afrika gedoemd zijn te mislukken.” Wie echt iets wil doen aan de problemen van Afrikaanse voedselproducenten, moet volgens Box twee dingen combineren. “Enerzijds moet je weet hebben van de plaatselijke productiecondi-ties en de kennis en wensen van de lokale boeren. Anderzijds moet je de geopolitieke situatie goed in de gaten houden. Zie het verhaal van die kippen in Kameroen. Dus niet met producten beginnen die binnen de kortste keren weggeprijsd worden door de concurrentie van westerse landen.” Volgens Box vereist vraaggestuurd onderzoek de hulp van deskundige ‘makelaars’ die de problemen en wensen van boeren vertalen in relevante onderzoeksvragen. “Als je die mensen niet inschakelt - slechts enkele maatschappelijke organisaties beschikken erover - volgen weten-schappers hun eigen voorkeuren en hobby’s. Hun onderzoek zal niet duurzaam zijn, omdat de boeren het niet zullen overnemen. Die makelaars moeten tot onafhankelijke instellingen behoren. Helaas maakt deze regering geen nieuwe instituties voor kennismakelaardij, maar breekt er juist een aantal af, zoals de instellingen voor internationaal onder-wijs. Ze veronderstellen dat als je simpelweg een paar partijen bij elkaar brengt, er automatisch iets moois uit komt. Nou ja, ga toch fietsen.”

geen zAkkenvullers

Bedrijven meer betrekken bij ontwikkelings-projecten, een ander element van het nieuwe regeringsbeleid, vindt Box op zich positief. “Ik ben echt niet van de oude linkse kerk die roept dat het alleen maar zakkenvullers zijn. Initiatieven van het Nederlands bedrijfsleven, bijvoorbeeld van zaadbedrijven, kunnen zeker interessant zijn voor de Afrikaanse voedselvoorziening.” Hij noemt als een van de grote uitdagingen van de komende tijd hoe Nederlandse kennis - ook die

van het bedrijfsleven - zo ontwikkeld en gebruikt kan worden dat die voedselvraagstukken helpt op-lossen. “Cassave is dan een interessant voorbeeld, omdat het een marginaal gewas is. Maar ook andere gewassen kunnen interessant zijn om in te investeren.”Ook hier ziet Box een rol voor intermediairs. “Er is kennis voor nodig om bedrijfsleven en weten-schap bij elkaar te brengen en naar twee kanten een vertaalslag te maken. Er zijn in Nederland voldoende mensen die de vereiste mondiale kijk kunnen inbrengen. Maar op de huidige manier, zo van: ‘er is een pot bij ontwikkelingssamenwerking, daar schrijven we wel even een paar voorstellen voor’, dat gaat geheid mis.” Box betwijfelt overigens zeer of bedrijven onder de huidige condities willen meedoen. “Ze moeten dan 40 procent inleggen in een zeer risicovol programma. Dat zie ik Nederlandse bedrijven niet doen. Dat is een naïef model, dat niet gaat werken.”

bintje

Voor activiteiten van voedingsbedrijven in ontwikkelingslanden is volgens Box eerst een nieuwe visie op de intellectuele eigendom nodig. “De boeren of lokale gemeenschappen die een aandeel hebben in het ontwikkelen van nieuwe kennis over voedingsgewassen, dienen hier mede-eigenaar van te zijn. We moeten van patentrecht naar kwekersrecht, zodat de boeren in ontwik-kelingslanden voor hun bijdrage gehonoreerd worden.” Dat heeft ook te maken met respect voor de intellectuele eigendom dat in het land, en in dit geval de gewassen ervan, geïncorporeerd is. “Grote bedrijven als Shell en Unilever beseffen dat ze alleen maar in een land kunnen blijven zitten, wanneer ze daar goed ingebed zijn. Daar hoort erkenning van intellectueel eigendom bij. De Nederlandse zaadindustrie doet er verstandig aan dit in te zien.” Box haalt er de vaderlandse geschiedenis bij om aan te tonen dat participatie van de gemeenschap in de kennisontwikkeling cruciaal is. ‘Nederland was groot in de productie en export van aardap-pelen. Maar bintjes zijn niet ontdekt door een Wageningse onderzoeker. Bintje was de voornaam van een ijverige leerlinge van de Friese boven-meester Klaas de Vries, die op zijn beurt deel uitmaakte van een nationaal netwerk van telers om de beste aardappelrassen te selecteren. We moeten de Afrikaanse Bintjes, noem ze Kofi’s, koesteren en hun inbreng honoreren. Zie het als verlicht eigenbelang.”

‘nederland

behoorde

vroeger tot

de top drie in

kennisbeleid

voor mondiale

vraagstukken.

veel van die

kennis is down

the drain’

>

<

Page 17: LEV07_magazine_april_201

17 • LEV 7 • april 2012

Pascalle Heertjes, leerling van 6 vwo van Christelijke Scholenge-meenschap Jacob van Liesveldt in Hellevoetsluis, werd samen

met haar vriendin Isarah Willems door haar scheikundeleraar op het spoor van de Imaginewedstrijd gezet. “We konden kie-zen uit vier projecten en uiteindelijk sprak Biodisinfect, zeep maken uit plantaardig afvalmateriaal, ons het meeste aan.” Stichting Imagine Life Sciences verbindt wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Ze organiseert jaarlijks een wedstrijd om middelbare scholieren kennis te laten maken met life sciences en toepassingen daarvan voor ontwikkelingslanden. Leer-lingen werken een door Imagine bedacht projectvoorstel uit. Zoals dus zeep maken.

pAddenstoelen

Omdat in veel ontwikkelingslanden ziektes worden overgebracht via voedsel dat onder gebrekkige hygiënische omstandigheden wordt bereid, is de behoefte aan zeep groot. Maar het is niet wenselijk om die zeep te produceren uit gewassen die ook eetbaar zijn. Vandaar dat Pascalle en Isarah pro-beerden zeep uit schimmels te maken. “Voor het maken van zeep heb je twee enzymen nodig, lipase en oxidase. Lipase was al aangetoond en wij moesten de aan-wezigheid van oxidase in schimmels aan-

tonen”, vertelt Pascalle. “We hebben in het bos een paar paddenstoelen geplukt en die hebben we in een laboratorium van de Technische Universiteit Delft, die het project begeleidde, onderzocht. Eerst hebben we de paddenstoelen fijngemaakt en daarna opgelost in water. Het enzym oxidase moest dan zorgen voor een reactie waarbij waterstofperoxide zou vrijkomen. En dat konden we aantonen.”

eiwitrijk

Imagine zoekt bij elk projectvoorstel wetenschappers die leerlingen kunnen begeleiden en inwijden in het doen van onderzoek. Johan Baars, paddenstoelen-veredelaar aan Wageningen UR, was in schooljaar 2006-2007 betrokken bij het project Oesterzwammen in Ghana. Oesterzwammen zijn eiwitrijk en dus een goede aanvulling op het voedingspatroon in ontwikkelingslanden, maar kun je ze er ook kweken? Baars ontving leerlingen van diverse scholen. “Ik heb ze eerst laten zien hoe je broed maakt ofwel hoe je uitgaande van een buisje met mycelium ’zaad’ voor een paddenstoelenteelt kunt maken. Een paar weken later kwamen ze terug en hebben we het zaad in een substraat gezaaid. Daarna konden de leer-lingen thuis dat hele groeiproces volgen.”Uiteindelijk verwerken de leerlingen het proces van het laboratoriumwerk en de

bijbehorende theorie tot een profielwerk-stuk. Daarin doen ze ook aanbevelingen voor de concrete toepassing. De winnaars van het oesterzwammenproject hadden bedacht om het substraat na gebruik als voedingsbodem aan geiten te voeren. Dit project is daadwerkelijk uitgevoerd in Ghana en loopt daar nog steeds.

veel geleerd

Ook Pascalle en Isarah presenteren in hun profielwerkstuk een plan: Hun aan-beveling is om de in Ethiopië veelvuldig voorkomende tarweschimmel te gebrui-ken voor de productie van zeep. Voor hen breken nu spannende weken aan.

Als hun Biodisinfectplan als beste beoordeeld

wordt, krijgen ze van Imagine een dag met

workshops. “Daar leer je bijvoorbeeld hoe je je

plan goed kunt presenteren met een filmpje.”

Uit de vier presentaties, voor elk projectvoor-

stel eentje, wordt uiteindelijk in juni een win-

naar gekozen die in Afrika het plan in praktijk

mag brengen.

Pascalle is blij dat ze voor het Imagi-neproject gekozen heeft. “Ik heb er erg veel van geleerd. Niet alleen van het scheikundige proces, maar ook van de omstandigheden in Afrika. Ik kan ieder-een met een exact profiel aanraden om eens bij Imagine te gaan kijken.”

www.foundation-imagine.org th

Ema

sc

ho

liere

nw

ed

stri

jd

tEK

St P

eter

Zun

nebe

rg

Met je profielwerkstuk de wereld verbeteren en een reis winnen naar een ontwikkelingsland. Wie zou dat niet willen? Stichting imagine life sciences daagt in een jaarlijkse wedstrijd scholieren uit om met een ontwikkelingsvraagstuk aan de slag te gaan en heeft voor de winnaar een reis in petto.

Leerlingen gaan honger te lijf

Page 18: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 18

th

Ema

d

e o

nd

ern

em

er

tEK

St P

aul v

an d

en B

roek

foto

Tho

mas

Fas

ting

Het bedrijfsleven krijgt een steeds grotere vinger

in de pap in het beleid voor kennisontwikkeling

en ontwikkelingssamenwerking. Topman

bernard de geus ziet kansen, maar wijst ook

op manco’s van het nieuwe overheidsbeleid.

Bernard de Geus mist langetermijnblik bij de overheid

‘Zekerheid hebben we nodig, geen dagkoersen’

Page 19: LEV07_magazine_april_201

19 • LEV 7 • april 2012

Wat drijft uw sector om mee te doen in het topsectorenbeleid?“In onze sector, Tuin-

bouw & Uitgangsmaterialen, is innovatie een bestaansvoorwaarde. De verede-lingsbedrijven hebben goed plantkundig onderzoek en goed opgeleide mensen nodig. Het Technologisch Topinstituut Groene Genetica is mede opgericht, om-dat de fundamentele kennis in Nederland onder druk kwam te staan. Het maakt niet eens zo veel uit in welke richting die kennis zich ontwikkelt, als je maar goed, innovatief en onderscheidend bent in de plantenwetenschappen. Ons belang is dat tussen bedrijven en kennisinstituten de stroom van kennis en ideeën goed op gang blijft.”

U formuleert een strategische inzet. Zijn er ook inhoudelijke drijfveren, zoals het wegwerken van de honger uit de wereld?“Natuurlijk, maar ik verhul niet dat we ook uit opportunistische redenen aanhaken bij de topsector. Er zijn enorme belangen mee gemoeid en wie aan de zijlijn blijft staan, weet zeker dat hij niks krijgt. Zo’n groot initiatief als het topsectorenbeleid komt niet zo vaak voorbij. Het zou dom zijn om daar niet aan mee te willen doen.”

Heeft het bedrijfsleven bij de totstand-koming van de agenda van de topsecto-ren een vinger in de pap gehad?“Het bedrijfsleven was als eerste aan zet. De vraag is echter in hoeverre de over-heid rekening kan en wil houden met de wensen van het bedrijfsleven. Soms denk

ik: ‘Hoe heeft de overheid dit kunnen verzinnen?!’ Zo wordt het bedrijfsleven geacht veertig procent mee te investe-ren in de agenda van de topsector, maar ik vraag me af of de overheid wel in de gaten heeft dat dit geld ergens vandaan moet komen. Voor ons is altijd leidend of een investering bijdraagt aan het rende-ment van het bedrijf. Vooral voor de klei-ne bedrijven is een deelname van veertig procent erg veel, zeker in initiatieven waarvan het rendement zich pas op lange termijn laat uitkeren. Grote bedrijven hebben vaak al R&D-budgetten waarmee ze makkelijker kunnen aanhaken bij projecten met een lange looptijd.”

Uw sector heeft ervoor gekozen ook een paragraaf over ontwikkelingssa-menwerking op te nemen in de agenda. Waarom?“In de nieuwe beleidsnota over ontwik-kelingssamenwerking onderstreept het Ministerie van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk de rol van het bedrijfsleven, liefst in samenhang met de agenda van de topsectoren. Maar hoe die samenwer-king er precies uit komt te zien, weet ik ook nog niet. Buitenlandse Zaken staat in onze beleving nog erg ver weg. Het bedrijfsleven is ook nauwelijks geconsul-teerd bij de formulering van dit beleid.

Het blijft helemaal de vraag of je bedrij-ven wel harder aan het hollen krijgt met dit nieuwe beleid. Wat niet wegneemt dat ideële doelen heus wel leven. Zeker, iedereen wil geld verdienen en concur-reert met elkaar, maar niet ten koste van alles. Dit zit in het karakter van de sector, die vooral bestaat uit familiebedrijven. Er is meer dan winst maken alleen. Daar komt bij dat vooral onze grote bedrijven al jaren actief zijn in de derde wereld. We zitten daar met veredelaars, we produce-ren zaad, we zitten in de sierteelt, en voor een deel ook in de voedselsector.”

Het kan voor het bedrijfsleven toch interessant zijn om binnen het topsecto-

renbeleid de vleugels verder uit te slaan in ontwikkelingslanden?“Maar de vraag is of dat gaat gebeuren. Er komen pas rende-menten als de projecten uitzicht bieden op een afzetmarkt. Daar zitten heel veel haken en ogen aan. Je kunt geen voedsel produ-ceren als de lokale economische

context niet deugt. Er moet nering zijn. Er moet kennis zijn. De handelsbarrières moeten worden opgeruimd en markten moeten ontwikkeld worden. Daar komt heel veel bij kijken. Daarvoor heb je een langetermijnperspectief nodig. Daarom is het bizar dat de plannen voorschrijven dat het bedrijfsleven voor veertig procent moet deelnemen aan projecten die slechts op langere termijn renderen.”

Nu het bedrijfsleven zich meer gaat richten op ontwikkelingssamenwerking, ligt samenwerking met maatschappelijke organisaties in dit veld voor de hand. <

‘Soms denk ik: hoe heeft de

overheid dit kunnen verzinnen?!’

Page 20: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 20

Hoe verloopt de samenwerking?“Er is nog een lange weg te gaan. Het ontwikkelingsbeleid is altijd een agenda van Buitenlandse Zaken geweest, nu moeten de maatschappelijke organisaties zich schikken in een heel andere context. Dat zal tijd kosten en die tijd moet ze gegund worden. Tot voor kort kon je organisaties tegenkomen die kotsend over de reling hangen als ze de naam van een bedrijf horen. Het is goed dat de context verandert. Te lang is het beleid in handen geweest van goedwillende mensen die druk waren met vage projecten. Het werk was te weinig relevant, de doelen te weinig concreet. Het bedrijfsleven kan een goede impuls geven. Al jaren laten onze bedrijven zien dat ze in ontwikke-lingslanden succesvol kunnen opereren en perspectief bieden aan lokale werkne-mers.”

Het imago is ook dat bedrijven welis-waar een enorme productiviteitsstijging weten te realiseren, maar dat de groene revolutie de honger van de lokale bevol-king niet wegneemt.“Nou, ik betwijfel of dat imago onze sector betreft. Waar veredelaars actief zijn in voedselproductie in ontwikkelings-landen, met groentezaden bijvoorbeeld, weten we heus wel de relatie te leggen tussen veredeling en productie, daar gaat het tenslotte om. Ik ben ervan overtuigd dat de veredelingssector een grote rol kan

spelen in het ontwikkelingsbeleid. Wie kan er beter dan een bedrijf producten in de markt zetten? Wie heeft er meer ver-stand van ontwikkeling van lokale rassen en teeltcondities? Er is een verandering van mindset nodig willen alle partijen goed met elkaar kunnen samenwerken.” Ben Knapen, staatssecretaris voor ont-wikkelingssamenwerking, heeft vijftien kernlanden geformuleerd in de derde wereld. Daar kunt u mee uit de voeten?“Nee, voor ons komt het over als een willekeurige selectie. Bijvoorbeeld wel Afghanistan, maar niet een land als India. Terwijl India nu juist heel veel

mogelijkheden biedt om tot hogere voedselrende-menten te komen. In een land als Afghanistan zijn veredelaars niet actief. Het is te hopen dat de overheid bij de uitwerking van de plannen het bedrijfsleven betrekt en rekening houdt met de wensen van de topsector.”

Wat zou u veranderen als u de regie krijgt over het beleid aan de kant van de overheid?“Ik zou in de eerste plaats een visie ont-wikkelen voor de langere termijn. Beleid met een reikwijdte van minstens tien jaar en geen beleid dat na één kabinetsperiode alweer van koers verandert. Bedrijven moeten geld verdienen. Dat zijn geen charitatieve instellingen die je kunt verleiden mee te doen met een zoveelste project. Ik wens me een overheid als be-trouwbare en consistente partner in een langdurige relatie. Zover is het nog lang niet. Ik maak me bovendien zorgen over de afkalving van de kennisinstituten. Die dreigen nog meer te moeten inleveren, wat ten koste gaat van hun fundamentele onderzoek, juist de research waar onze sector op drijft. Het is heel gemakkelijk om aan een kennisinstelling een vakgroep op te heffen en honderd keer moeilijker die weer op te bouwen.”

Bent u optimistisch over het welslagen van de beleidsagenda in uw sector? “Het is nog te vroeg. We zitten nu mid-den in het proces, pas over een maand of vier weten we echt of optimisme is gerechtvaardigd. Daarvoor is een over-heid nodig die verantwoording neemt. De overheid moet kleur bekennen. Ik zie nog te veel chaos. Er liggen nu 1.950 pagina’s op tafel met allerlei plannen voor de topsectoren. ‘Kijk eens wat voor een energie er is vrijgekomen’, hoor je dan. Er is perspectief, maar of we het gaan waarmaken, moet nog blijken. We bewijzen ontwikkelingslan-den de beste dienst als we alle handen ineen slaan, zodat we op duurzame wijze samen met de lokale bevolking een economie kunnen ontwikkelen. Zekerheden hebben we nodig, geen dagkoersen, en voorlopig is het beleid nog een dagkoers.”

‘het bedrijfsleven kan een goede

impuls geven aan ontwikkelings-

samenwerking’

<

cvBernard de geus is directeur van het tech-

nologisch topinstituut groene genetica, een

initiatief van de plantaardige uitgangsma-

terialensector voor innovatie, onderzoek en

onderwijs in planten- en zadenveredeling. hij

was, samen met twee anderen, trekker van de

internationaliseringsagenda van de topsector

tuinbouw & uitgangsmaterialen.

<

Page 21: LEV07_magazine_april_201

21 • LEV 7 • april 2012

Op de Afrikaanse Akker (2) ghana

Vitaminerijke maïs helpt vrouwen

th

Ema

d

e p

rakti

jk

tEK

St P

aul v

an L

aere

nederlandse kennis inzetten voor voedselzeker-

heid in afrika. dat is de ambitie. dit project met

verrijkte maïs voor ghana maakt duidelijk dat

samenwerken met lokale boeren de kans van

slagen verhoogt.

In Ghana’s hoofdstad Accra staan

overal langs de weg vrouwen te koken.

Vanachter hun tafeltjes met pannen en

kookgerei serveren ze bekende natio-

nale gerechten als waatchi, kenkey of

koko, schotels op basis van onder meer

rijst en maismeel. “Voedzaam en erg

gewild als ontbijt voor jong en oud”,

vertelt een vrouw met zwart gebreid

mutsje vanaf haar kruk.

Het is een scène uit de documentaire

Biotechnology in development – Expe-

riences from the south die Guido Rui-

venkamp van Wageningen UR maakte

over een bijzonder biotechnologiepro-

ject van Ghanese bodem. Samen met

lokale boeren stimuleerde het in Accra

gevestigde Science & Technology Policy

Research Institute (STEPRI) het verede-

lingsonderzoek naar een maïsvariëteit

met verhoogde eiwitgehaltes. Dit Oba-

tampa, letterlijk ‘goede moeder’, is een

gezond alternatief voor gecultiveerde

rassen, die vaak weinig essentiële ami-

nozuren bevatten. “We willen stimule-

ren dat research niet alleen de hoeveel-

heid voedsel verhoogt, maar ook de

voedingswaarde”, verklaart STEPRI-

directeur dr. George Essegbey. In ver-

volgonderzoek is het Obatampa verder

verrijkt met ijzer, zink en de vitamines A

en E. “Tijdens de zwangerschap lijden

veel Ghanese vrouwen aan ijzer- en vi-

taminentekort”, verklaart Essegbey.

SchoolmaaltijdenRuivenkamp, universitair hoofddo-

cent Maatschappelijke aspecten tech-

nologieontwikkeling in Wageningen,

werkt al lang samen met STEPRI. De

kracht van het maïsproject vindt hij de

maatschappelijke inbedding. “Bij veel

biotechnologisch onderzoek is de be-

nadering science driven, daar wordt

nauwelijks geluisterd naar de mening

van boeren. Dit onderzoek is daarente-

gen helemaal opgezet vanuit de eigen

bevolking. Bijvoorbeeld door te kiezen

voor gewassen die veel worden ge-

bruikt in populaire Ghanese gerechten.

En voor de boeren is het aantrekkelijk

dat de nieuwe maïs goede oogsten

oplevert, waarvan een deel opnieuw

gezaaid kan worden in het volgende

seizoen. Zo worden ze niet afhankelijk

van zaadproducenten.”

Obatampa wordt inmiddels ook ver-

werkt in schoolmaaltijden. En om de ver-

rijkte maïsvariant verder te verspreiden

zijn door heel Ghana stations ingericht

waar vrouwen de beste zaden selecte-

ren voor nieuwe aanplant. “Het project

zorgt er dus ook voor dat deze vrouwen

een extra bron van inkomsten hebben.”

KritischStaan dit soort geslaagde inheemse

projecten niet haaks op het huidige

ontwikkelingsbeleid, met de nadruk op

uitventen van Nederlandse kennis en

vooral het bedrijfsleven? Ruivenkamp

is kritisch over die nieuwe koers. “Als

je de illusie hebt dat de eigen kennis

zomaar overal kan worden ingezet, ga

je vijftig jaar terug in de tijd. Dat heeft

niks met samenwerking te maken, maar

alles met verkoop.”

Nederlandse kennis kan wel een bij-

drage leveren, maar alleen als je deze

inbedt in de lokale cultuur, stelt Rui-

venkamp. “Je moet aanhaken bij lokale

initiatieven en loskomen van die arro-

gante houding dat wij de problemen

daar wel even zullen oplossen.”

Deze aanpak biedt volgens hem wel

degelijk kansen voor Nederlandse be-

drijven, mits ze werkelijk innovatief zijn.

“Met de huidige technologische mo-

gelijkheden kun je duurzame projecten

opzetten waar zowel de bedrijven als

de bevolking beter van worden. Denk

bijvoorbeeld aan het omzetten van af-

val in nieuwe producten, zodat je een

circulair productiecircuit creëert.”

Dat vraagt wel om het inslaan van

volledig nieuwe wegen. Ruivenkamp

noemt samenwerking met maatschap-

pelijke organisaties als Greenpeace als

voorbeeld. “Die kunnen een heel an-

dere kijk inbrengen.” Omgekeerd moe-

ten deze kritische organisaties leren bio-

technologie niet als een bedreiging te

zien, maar als een partner in hun stre-

ven naar een duurzame wereld. “Het

zou geweldig interessant zijn wanneer

de biologische sector samen met zo’n

club een alternatief biotech programma

zou opzetten. Het Ghanese experiment

bewijst dat met een alternatieve aanpak

echte vooruitgang is te boeken.”

Page 22: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 22

th

Ema

ro

nd

eta

felg

esp

rek

tEK

St P

aul v

an d

en B

roek

foto

Tho

mas

Fas

ting

de maatschappelijke rol van wetenschappers

‘ Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang?’

Page 23: LEV07_magazine_april_201

23 • LEV 7 • april 2012

De samenleving zou meer moeten profiteren van

wetenschappelijke kennis, vindt de overheid. Maar zijn

wetenschappers daar wel op ingesteld? LEV brengt

jim woodhill, maud radstake en josine stremmelaar

samen om na te denken over deze maatschappelijke rol van

kennisinstellingen. “Een afstandelijke positie is niet langer

houdbaar. We moeten met de billen bloot.”

‘ Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang?’ <

Page 24: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 24

Over één ding zijn de drie gesprekspartners het alvast roerend eens: kennis brengt altijd verantwoordelijk-

heid met zich mee. “Dat begint al met je onderzoeksagenda”, stelt Josine Stremme-laar van ontwikkelingsorganisatie Hivos. “Waar wil je je kennis op inzetten? Wat is het lokale belang? Welke vervolgstappen gaan we zetten om de gewenste verande-ring op gang te krijgen?” Ook Maud Radstake, die bij CSG ‘onder-zoek en dialoog’ in haar portefeuille heeft, vindt dat wetenschappers zich ervoor moeten inspannen dat hun onderzoeksre-sultaten bruikbaar voor anderen worden. “Je moet als wetenschapper ontvankelijk worden voor de context waarin je kennis werkzaam is.”Voor derde gesprekspartner Jim Woodhill, directeur van het Centre for Develop-ment Innovation in Wageningen, is het eveneens zonneklaar dat de tijd van de ivoren torens voorbij is. “De ken-nisinstituten worden de samenleving ingedrongen. De uitdagingen waar we

voor staan zijn domweg te groot.” Denk alleen maar aan de economische crisis, de klimaatverandering en de hongersnoden die de kop op blijven steken. “Dit brengt voor wetenschappers een nieuw soort verantwoordelijkheid met zich mee. Men zal zich verbonden moeten weten met de veranderingsprocessen. Een afstandelijke positie is niet langer houdbaar. De weten-schapper moet met de billen bloot.”

lAndjepik

De drie bevinden zich in goed gezelschap. Ook de overheid hamert erop dat ken-nis en innovatie belangrijk zijn voor de economie en samenleving. Volgens het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamen-werking zouden bedrijven, wetenschap-pers en maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld gezamenlijk op moeten trekken om te werken aan mondiale voedselzekerheid. Gaat dat werken?Woodhill geeft een waarschuwing. “In de topsectoren draait het vooral om de concurrentiekracht van de Nederlandse ondernemingen in een veranderende

wereldmarkt.” Op zich een verdedigbaar doel, zegt hij. “Maar als je zaken doet in landen waar de mensen heel arm zijn, moet je modellen hanteren die waardevol zijn voor iedereen.” Het is zaak om een kritisch oog te houden op de ontwikke-lingsdoelen vindt hij, waarbij een mooie taak is weggelegd voor DGIS, het directo-raat bij Buitenlandse Zaken dat is belast met ontwikkelingssamenwerking. “Die moet de agenda’s van het bedrijfsleven linken aan de ontwikkelingsdoelen.”Stremmelaar voelt zich al aangesproken: ze noemt enkele bedrijven die er prima blijk van geven om bij te willen dragen aan ontwikkeling, zoals de ict-onderne-ming Logica die in India meewerkt aan de vermindering van kinderarbeid. “Je hoopt dat bedrijven een motor zijn voor ontwikkeling. Maatschappelijke organisa-ties kunnen niet in hun eentje de wereld verbeteren, dus het is goed naar vormen van samenwerking te kijken. Maar je moet je er bewust van zijn dat bedrijven zowel een positieve als een negatieve bij-drage kunnen leveren aan ontwikkeling.” Zo heeft winstbejag op korte termijn, met ondernemingen die landjepik spelen in de derde wereld, niks met ontwikkelings-doelen te maken. Daarom is het volgens Stremmelaar maar goed dat een deel van de maatschappelijke organisaties zich verre houdt van samenwerking. “Watch-dogs blijven nodig. Het is belangrijk dat er organisaties zijn die op afstand de ontwikkelingen kritisch volgen.”

lokAle bevolking

Radstake zou ook wetenschappers graag zo’n kritische rol toebedelen. Ze vindt dat het overheidsbeleid getuigt van een “wel erg instrumentele benadering van maatschappelijk nut en toepassing van onderzoek”. Het bruikbaar maken van onderzoek is volgens haar een nieuw onderzoeksthema op zich, waarover nog veel te weinig bekend is. “Hoe breng je

maud radstake

“ De kennis is er wel, maar

komt niet altijd terecht

waar ze nodig is”

<

Page 25: LEV07_magazine_april_201

25 • LEV 7 • april 2012

partijen met elkaar in dialoog? Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang? Hoe kun je de mensen waarover het onderzoek gaat, zélf betrekken bij het creëren van de onderzoeksagenda?”Dit is koren op de molen van Woodhill. “Kennis behelst óók de zorg dat anderen iets met je kennis doen. Naast de produc-tie van kennis hebben wij ook een ver-antwoordelijkheid in het samenbrengen van al bestaande kennis en inzichten, bij-voorbeeld die van de lokale bevolking.” Daarbij vervult de onderzoeker bovenal een rol als intermediair. “Het is één ding dat de wetenschapper ontvankelijk wordt voor vragen vanuit de lokale bevolking. Maar minstens zo belangrijk is dat de be-volking gevoelig wordt voor wetenschap-pelijke vragen en zelf meedenkt over

gewenste veranderingen. Het doordenken van dit soort processen is niet zo gangbaar in het huidige onderzoek.” Volgens Maud Radstake is voor de weten-schap nog een wereld te winnen. “We kunnen vaak te weinig met die geweldige berg aan onderzoeksgegevens, omdat er niet op tijd is nagedacht over het gebruik ervan. De kennis is er wel, maar komt niet altijd terecht waar het nodig is.”Woodhill grijpt naar zijn pen en begint een college. Hij tekent op een vel papier negen vakjes en kleurt er eentje in, de ‘feitelijke kennisproductie’. Zijn uitleg is diepgaand, maar wat hij gezegd wil hebben, is in één zin samen te vatten: “De focus van de wetenschap is erg smal.” Als voorbeeld noemt hij een onderzoek in Ethiopië. De ‘old school’ is onderzoek

naar de bodemgesteldheid, maar veel leuker was Woodhills interventie om het bedrijf dat het onderzoek verrichtte, gevoelig te maken voor de mensen voor wie die bodem het dagelijks leven is. “Dat was nog niet eerder gebeurd.” Dat brengt hem terug bij het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking. “Het risico is dat we terugvallen op het ingesleten mechanisme: wij weten hoe het allemaal zit en zullen de mensen in de derde wereld wel even komen vertellen hoe het moet.” “De Nederlandse focus is een valkuil”, vindt ook Stremmelaar. En tegenstrijdig bovendien. “Wetenschap is per definitie internationaal. De uitdagingen waarvoor we staan houden zich niet aan grenzen. Als het doel is de voedselzekerheid te vergroten, is het niet logisch om het Nederlands exportproduct centraal te stellen.”

betrokken wetenscHAp

Nadrukkelijke betrokkenheid van de wetenschap in het veld is dus dringend gewenst. Maar zijn de kennisinstellingen daar wel klaar voor? Alle drie benoemen de graat in de keel als het gaat om het verrichten van maatschappelijk relevant onderzoek: je wordt voor toegepast onder-zoek of het organiseren van een seminar met stakeholders maar mondjesmaat of helemaal niet beloond, lees: de weten-schapper ontleent zijn status vooral aan een toppublicatie, liefst in een gerenom-meerd tijdschrift als Science of Nature. Maar wie leest dat? Buiten een select clubje wetenschappers niemand, laat staan de boer in de derde wereld. Stremmelaar, Woodhill en Radstake zijn het eens: er blijven altijd weten-schappers nodig die fundamenteel werk verrichten. Maar alle drie verzuchten dat het hard nodig is dat de “verschillende vormen van wetenschap waardering moeten krijgen”. Deze laatste woorden

josine Stremmelaar

“ Maatschappelijke organisaties

kunnen niet in hun eentje de

wereld verbeteren”

<

Page 26: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 26

zijn van Stremmelaar, die erop wijst dat maatschappelijke organisaties als Hivos afhankelijk zijn van wetenschappers die maatschappelijk relevant onderzoek belangrijk vinden. “Uiteindelijk vinden we die wetenschappers wel, maar we zijn wel afhankelijk van hun goede wil.”Ook Woodhill en Radstake zien dat diverse wetenschappers maatschappelijk gemotiveerd zijn. “Zij houden de idealen hoog, anders dan de instituten waarbin-nen ze werken”, aldus Woodhill. Radstake vult aan: “Als je jonge onderzoekers vraagt naar hun drijfveren, hoor je dat ze bij willen dragen aan voedselzekerheid, aan gezondheid.” Maar dat die idealen onder druk kunnen komen te staan als ze carrière willen maken in de wetenschap, weet Radstake maar al te goed. “Nog steeds voel ik de druk om onderzoek te

doen dat vooral voor de eigen vakgeno-ten interessant is. Die leg ik regelmatig naast me neer. Dan steek ik mijn energie toch in weer in een overleg met weten-schappers of maatschappelijke partners en moet het artikel maar even wachten. Practice what you preach.”Het drietal bepleit een gevarieerder be-loningssysteem voor wetenschappers. Al is dit niet eenvoudig. Woodhill wijst op de heersende onderzoekscultuur, die “een bepaald idee hoog houdt van wat excel-lentie is”. Overigens waarschuwt hij voor al te ver doorgevoerde taakverdeling: het is niet de bedoeling dat de een steeds achter de boeken zit en de ander almaar het veld ingaat. “Ieder moet min of meer expert willen zijn. Als je de materie zelf al niet doorgrondt, is de kans dat er iets verandert wel erg klein.”

mAAtscHAppelijke impAct meten

Wetenschappers worden vooral beoordeeld

op basis van hun publicaties. Toch zijn er al

methoden ontwikkeld die verder kijken. Zo

is er de EriC-methode, Evaluating Research

in Context, die naast de wetenschappelijke

kwaliteit ook de maatschappelijke bijdrage

van onderzoek in kaart brengt. Deze me-

thode evalueert de domeinen Wetenschap,

Markt & Industrie en Maatschappij & Beleid.

Waar de beoordeling voor het wetenschap-

pelijke domein nog grotendeels parallel loopt

aan traditionele evaluatiemethoden, gelden

bij de andere twee domeinen heel andere

vragen. Daar moet immers de maatschappe-

lijke impact van het onderzoek worden be-

schreven en gemeten. De vragen en indica-

toren kunnen per discipline verschillen. Waar

het voor het ene wetenschapsgebied zinvol

is om het aantal patenten en licenties mee

te tellen, kan het bij een ander gebied juist

draaien om de ontwikkeling van protocollen

voor een betere zorgverlening.

Kern is de interactie met maatschappelijke

belanghebbenden van het onderzoek. Het

Europese Siampi-project (Social Impact As-

sessment Methods for research and funding

instruments through the study of Productive

Interactions) richt zich daarom nadrukkelijk

op het meten van ‘productieve interacties’

tussen onderzoekers en de maatschappij. In-

teracties dus waarbij mensen daadwerkelijk

gebruikmaken van de onderzoeksresulta-

ten. Dat kan op vele manieren plaatsvinden,

bijvoorbeeld via persoonlijk contact in een

adviescommissie, via artikelen in vakbladen

en leerboeken, via een tentoonstelling of in

de vorm van een financiële bijdrage uit de

markt.

Meer informatie:

www.eric-project.nl

www.siampi.eu

jim woodhill

“Kennis behelst ook de zorg dat

anderen iets met de kennis doen”

<

<

Page 27: LEV07_magazine_april_201

27 • LEV 7 • april 2012

Aubergines, hete pepers, tomaten en bladkool (sukumi

wiki). Dat zijn de groentes die het bedrijf Afrisem in

Arusha, Tanzania met Nederlandse technologie en in-

vesteringen aan het veredelen is voor Oost-Afrika. De

eerste nieuwe rassen, kleine, zoete en bittere aubergi-

nes die minder vatbaar zijn voor rode spintmijt, worden

nu getest op een demonstratieveld.

Afrisem startte in 2008 als eerste in de wereld met de

veredeling van groentes voor Oost-Afrika, aangepast

aan het warme klimaat, de insecten, schimmels en

oude, uitgeputte bodem. Het bedrijf koos voor zoge-

noemde hybride zaden: kruisingen tussen twee gene-

tisch heel verschillende ouderplanten. Voordeel van hy-

briden is dat de rassen extra veel opbrengen. Nadeel is

dat ze een stuk duurder zijn dan traditionele Afrikaanse

zaden. En boeren kunnen hybride zaden niet meer zelf

vermeerderen, want ze geven geen goede nakomelin-

gen. Elk jaar nieuwe hybride zaden kopen is geen pro-

bleem voor de grote exporterende tuinbouwbedrijven

in Oost-Afrika. Maar kunnen de kleinere Afrikaanse

boeren ze ook betalen?

Heleen Bos, bij Afrisem betrokken vanuit het Neder-

lands groenteveredelingsbedrijf Rijk Zwaan, gaat ervan

uit dat Afrisem tot prijzen kan komen waar zowel het

bedrijf als de kleine Afrikaanse boeren (vaak boerin-

nen) aan kunnen verdienen. “Er is in Oost-Afrika een

middenklasse aan het ontstaan die voor verse, goede

groenten ook meer wil betalen. Zo kunnen boeren in-

vesteringen makkelijker terug verdienen dan een aantal

jaren terug.”

TegenvallersAfrisem, waar nu zestig mensen werken, is opgezet

door Rijk Zwaan en het in Azië opererende zaadbedrijf

East West Seed, dat ook Nederlandse wortels heeft. Af-

gaande op het succes van East West Seed in Azië ma-

ken de Nederlanders in Tanzania goede kans te slagen.

Maar succes is in Oost-Afrika niet verzekerd. Afrisem

kampt nog regelmatig met tegenvallers als elektrici-

teitsuitval, geen internet en machineonderdelen of zak-

ken kunstmest die niet geleverd kunnen worden.

En waar het bedrijf nog mee moet starten, vertelt Bos,

is het opleiden van de groentetelers. Veel boeren bren-

gen hun tomaten, bananen of bladkool zelf nog naar de

markt - soms twee uur lopen - waarna ze maar moeten

afwachten wat ze ervoor krijgen. Of ze geven hun pro-

ducten mee aan een tussenhandelaar die een te groot

deel van de winst in eigen stak steekt. Zo is terugverdie-

nen van de extra investeringen in de groenteteelt niet

mogelijk.

MarketingNaast trainingen is marketing van de nieuwe kwaliteit

groentes nodig onder restaurants, hotels en super-

markten, evenals het opzetten van goede handelsnet-

werken. Dat gebeurt niet vanzelf. Rijk Zwaan hoopt

daarom samen met lokale en Nederlandse maatschap-

pelijke organisaties en kennisinstellingen zulke ketens in

Tanzania te kunnen gaan organiseren.

Het verhaal past in het nieuwe subsidiebeleid van de

Nederlandse overheid. Afrisem verdient natuurlijk nog

niks, want de zaden zijn nog in testfase. Maar Oost-

Afrika kan wel een interessante afzetmarkt worden.

Intussen kunnen, met hulp van al die partijen, de po-

tentiële afnemers van Afrisems zaden al wel worden

geholpen met leningen, nieuwe afzetmarkten of trai-

ningen, stelt Bos: “Met subsidies zouden we hier samen

programma’s voor kunnen opzetten.”

Op de Afrikaanse Akker (3) tanzania

th

Ema

d

e p

rakti

jk

tEK

St M

aria

nne

Hes

elm

ans

nederlandse kennis inzetten voor voedsel-

zekerheid in afrika. dat is de ambitie. dit

project voor groenteveredeling in tanzania

laat zien dat goed zaad waardeloos is zonder

training van de lokale telers.

Goed zaad is slechts het halve werk

Page 28: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 28

th

Ema

in

tell

ect

uele

eig

en

do

mtE

KSt

Mar

iann

e H

esel

man

s

Planten, dieren, cellen, weefsels, genen - ze worden al jaren gepatenteerd. Plus alle gebruikte technieken en daarvan af-geleide producten zoals genetische testen, medicijnen, sla, bonenmeel, varkensvlees of eieren. Wereldwijd liggen nu een paar miljoen octrooiaanvragen in de bio-technologie te wachten op toekenning; honderdduizenden claims zijn al gehono-reerd. Werden aanvankelijk alleen nog genetisch gemodificeerde zaden gepaten-teerd, inmiddels vragen bedrijven en in-stituten ook steeds vaker patenten aan op ‘gewoon’ veredelde zaden. Bij (aanvraag

van) een patent mogen anderen twintig jaar lang de gepatenteerde technieken of producten niet op de markt brengen, tenzij ze de octrooihouder betalen voor toestemming (licentie). “De hele juridificering van genen, technieken en zaden is een ongeloof-lijke blokkade voor arme landen”, stelt Michiel Korthals, hoogleraar Toegepaste filosofie in Wageningen en principal investigator van CSG. Als de instituten daar een nieuwe rijst of tomaat willen maken, hebben ze niet de mankracht en het geld om uit te zoeken welke genen

en technieken al zijn gepatenteerd. Ver-volgens moeten ze de onderhandelingen over licenties nog gaan voeren. Korthals weet van een genetisch gemodificeerd sjalotje voor Indonesië, dat resistent was gemaakt tegen de larve van de gemene Floridamot. Het was ontwikkeld door Wageningen UR en een instituut op Java. De Wageningers hadden ontdekt dat er vijftien patenten op zaten. Ze ver-zochten de patenthouders om licenties. Maar de patenthouders, grote bedrijven die dagelijks veel van dit soort verzoe-ken krijgen, namen niet eens de moeite

michiel Korthals Food Impact Fonds

Patenten voor voedselzekerheidNederlandse bedrijven willen best

met hun zaden en genetische

technologie de Afrikaanse markt

op, maar alleen als hun intellectuele

eigendom goed beschermd

wordt. Dit kan echter problemen

opleveren voor arme Afrikaanse

boeren. Om te werken aan

mondiale voedselzekerheid zijn

andere manieren van denken over

intellectuele eigendom geboden. We

presenteren hier twee voorbeelden,

van CSG-onderzoeksleider michiel

korthals en van de Amerikaanse

hoogleraar sara boettiger.Mik

kel O

ster

gaar

d /

Hol

land

se H

oogt

e

Page 29: LEV07_magazine_april_201

29 • LEV 7 • april 2012

Sara Boettiger Cases uitwisselenToen in 2006 Wageningse biotechnolo-gen begonnen aardappelen beter resistent te maken tegen de schadelijke schim-mel Phytophthora, stonden ze voor een dilemma. Hun goed werkende genen en technieken wilden ze graag beschermen met patenten. Dit om te voorkomen dat ze geen partners zouden kunnen vinden voor de verspreiding van het nieuwe pootgoed. Bedrijven steken immers niet graag geld in nieuwe technieken die de concurrent ook meteen op de markt kan brengen. Tegelijkertijd wilden de wetenschappers hun vindingen toeganke-lijk houden voor zoveel mogelijk kleinere bedrijven en voor veredelingsinstituten in arme landen. Hoe konden ze beide doelen verenigen?Uiteindelijk hebben ze een leidraad gefor-muleerd: “In principe gaan we uit van niet-exclusieve licenties”, zo staat op hun site www.durph.wur.nl, “om te voorko-men dat een of slechts enkele partijen een monopoliepositie kunnen opbou-wen.” Daarnaast geldt een zogeheten Hu-manitair Gebruik Licentie, waarbij arme landen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden de resistentiegenen krij-gen om in te bouwen in lokale rassen. Volgens Sara Boettiger, adjunct-hoogle-raar Agrarische Economie aan de Univer-siteit van Californië, Berkeley, worstelen momenteel heel wat onderzoeksinstituten en bedrijven met hetzelfde dilemma. Om wereldwijd oplossingen met elkaar te de-len richtte Boettiger met collega’s Global Access in Action op, een internationaal centrum dat pleit voor praktische oplos-singen. “We verzamelen cases”, vertelt Boettiger aan de telefoon. “Advoca-tenkantoren, universiteiten, bedrijven; iedereen kan van elkaars verhalen leren hoe je intellectuele eigendomsrechten kunt managen, mét oog voor de armen.”Een case op de nieuwe website van Glo-bal Access in Action beschrijft hoe het

instituut UC Berkeley een gist ontwik-kelde die een voorloperstof maakt van artemisine, een belangrijk medicijn voor malariapatiënten. UC Berkely verkocht de patenten aan zijn spin-off Amyris onder zogeheten ´pro-poor´ voorwaarden: Amyris mag de patenten commercieel uitbaten voor markten in ontwikkelde landen, maar hij moet ze vrijgeven voor humanitair gebruik in ontwikkelingslan-den. UC Berkeley verleende daarnaast zelf ook vrij toegang tot de patenten aan het non-profitinstituut One World Health voor fabricage van artemisine. De Wageningse aardappelonderzoekers houden nog wel wat slagen om de arm. Ze geven “in principe” geen exclusieve licenties, maar sluiten die ook niet he-lemaal uit. En ze geven “onder bepaalde voorwaarden de genen vrij”, maar vullen die voorwaarden niet van te voren in. Boettiger vindt dat prima. “Elke onder-handeling is anders”, stelt ze. “Soms zal het niet lukken een zaadbedrijf te vinden dat jouw verbeterde aardappel naar de markt wil brengen als je die aardappel ook aan andere partijen geeft. Maar on-derhandelaars kunnen dan wel bekijken hoe ze exclusiviteit kunnen beperken tot bijvoorbeeld bepaalde regio’s, zodat in andere delen van de wereld het materiaal wel vrij toegankelijk is. Daarvoor moe-ten ze zich dan wel bewust zijn van de dilemma’s. En ze moeten ook oplossingen kennen.”Bedrijven en instituten treden niet graag over hun licentieonderhandelingen naar buiten. Dat is volgens Boettiger geen obstakel. Haar organisatie is nu cases aan het verzamelen met verschillende partners, waaronder advocatenkantoor Baker & McKenzie die ook een vestiging heeft in Nederland. “De meeste bedrijven hebben ook een verhaal dat ze wél willen delen.”

Zie ook http://globalaccessinaction.org/

Patenten voor voedselzekerheidantwoord te geven. Het was een van de redenen om het project niet voort te zetten. Korthals ziet veel in een radicaal andere beloningsstructuur: een ‘Food Impact Fonds’. Een van zijn promovendi onder-zoekt nu de haalbaarheid. “Zo’n fonds betaalt bedrijven meer winst naarmate de impact van hun product of technologie op de voedelvoorziening groter is”, legt de hoogleraar uit. “Dat maakt het voor bedrijven aantrekkelijk om informatie over hun technologie en licenties zoveel mogelijk te verspreiden.” Korthals’ idee is een variant op het Green Climate Fund (voor klimaatvriende-lijke technologie) of het al wat verder uitgewerkte Health Impact Fund. Dit laatste fonds is opgezet door Thomas Pogge, hoogleraar International Affairs and Philosophy aan de Universiteit van Yale (VS). Bedrijven registreren hun gepatenteerde technologie of medicijn bij dit fonds, waarna ze deze wereldwijd voor kostprijs verkopen. Daarna me-ten gespecialiseerde instituten elk jaar hoeveel mensen in de wereld er baat bij hebben gehad. Afhankelijk daarvan krijgt het bedrijf jaarlijks een bepaalde winst. Pogge hoopt nu snel met een pilotstudie te kunnen beginnen.Een fonds kan worden gevuld met geld van overheden en andere fondsen. Zo be-vat het Green Climate Fund al honderd miljoen euro, afkomstig van onder meer de Bill and Melinda Gates Foundation. Korthals is zich ervan bewust dat het effect op voedselvoorziening lastiger te meten is dan op CO2-reductie of gezond-heid. “Een oogst hangt nooit af van één nieuw product of nieuwe technologie. Maar ook hier zouden wel parameters voor te vinden zijn. Belangrijkste vraag zal zijn of de industrie erachter kan staan.”

Zie ook www.healthimpactfund.org

Page 30: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 30

Wie wil met wie samenwerken?

th

Ema

m

en

sen

& m

en

ingen

tEK

St B

ram

De

Jong

e &

Bea

Ros

Samenwerken aan meer voedselzekerheid in Afrika. Dat is het doel van het Nederlandse overheidsbeleid. De partijen in het veld moeten die samenwerking verzilveren. Wat hebben ze elkaar te bieden en wil iedereen wel met iedereen samenwerken? LEV deed een rondje langs de velden om de meningen van bedrijven, wetenschap, maatschappelijke organisaties en ambassade te peilen.

het werkveld aan het woord

wat heeft uw organisatie te bieden?

“Onze specialiteit is het begeleiden van lokale maatschappelijke organisaties en het terugkoppelen van lokale vragen naar de Nederlandse en mondiale poli-tiek. Leidende vraag voor ons is: wat hebben mens en natuur nodig voor een goed en duurzaam bestaan? Vroeger moesten we heel hard vechten om dit punt op de politieke agenda te krijgen. Nu is het precies omgekeerd en denken de politieke leiders het wel eventjes op mondiaal niveau op te kunnen lossen. Maar kennis van de lokale situatie is echt nodig. Die kennis brengen wij in: wij weten wat de impact van beslissin-

gen op lokale bedrijvigheid is, we zien de valkuilen en denken mee over oplos-singen. Samenwerking is voor ons als netwerkorganisatie gesneden koek.”

ja? volgens Simon groot van East west

Seed zijn maatschappelijke organisaties

als de uwe juist huiverig voor samenwer-

king met bedrijven.

“Dat is echt het oude denken dat ik helaas nog te vaak tegenkom. Als een bedrijf een plan heeft voor Afrika en wil weten of het past bij de lokale omstandigheden, zijn wij graag van dienst. Samen kunnen we mooie dingen bedenken.”

wat hebt u nodig van anderen?

“Wat we vooral nodig hebben is hel-derheid. Hebben we het bijvoorbeeld over voedselzekerheid voor Afrika of over mondiale voedselzekerheid in 2050? Wat wil Nederland met welk geld uit welk potje precies bereiken? Daarnaast zou ik graag echte innova-tiekracht willen zien bij bedrijven en wetenschappers. Niet dat wat je al doet in het groot doen, maar ook iets op an-dere manieren durven doen. Kijk welke onverwachte innovaties plaatsvinden in de landbouw, ook in ontwikkelings-landen. Kom achter de eigen tekentafel vandaan en bouw voort op ideeën en

Daniëlle Hirsch Directeur Both Ends (netwerkorganisatie voor mondiale duurzaamheid)

Page 31: LEV07_magazine_april_201

31 • LEV 7 • april 2012

ondernemingen van Afrikaanse boeren en bedrijven.”

welke beren ziet u op de weg?

“Ik mis in het Nederlandse beleid aan-dacht voor sociale aspecten. Dat is echt nodig, omdat sociale rechtvaardigheid en welzijn voorwaarden zijn voor duurzame economische ontwikkeling. Koplopers in de private sector erkennen al dat ondernemers daar zelf baat bij hebben. Verder moeten we aandacht besteden aan toegankelijke financieringsmechanismen voor lokale coöperaties. Ten slotte is de infrastructuur nog vaak erg gericht op ex-port en dat verzwakt de lokale markten.” >

Simon Groot East West Seed (groentever-

edelingsbedrijf en marktleider voor groentezaad in Azië)

wat heeft uw bedrijf te bieden?

“We hebben dertig jaar erva-ring met het veredelen van tropische groenten voor kleine boeren in Azië. Door beter zaad en betere teelttechnieken zijn hier miljarden en miljarden aan extra inkomsten gecreëerd. Onze groenten worden nu op meer dan tien miljoen hectare grond verbouwd. En daarbij zijn veel kleine boertjes die maar één of twee hectare bezitten. Wij weten dus als geen ander hoe je kleine boeren in ontwikkelingslanden kunt helpen hun teelt te verbete-ren. Die kennis en ervaring delen we graag met anderen.” hebt u iets nodig van anderen?

“Het probleem in Afrika is de landbouwkundige kennis en vaardigheid van boeren, die is veel lager dan in Azië. Ze hebben gewoon te weinig goede boeren. Dus als je de boeren wilt helpen met verbeterd zaadgoed, moet je ze ook betere teelttechieken leren. Daarvoor zal er een massaal voor-lichtingsapparaat opgezet moeten worden. Dat kost veel tijd en veel geld, kosten die voor een bedrijf alleen niet haalbaar zijn.”

welke beren ziet u op de weg?

“De animo bij bedrijven om in Afrika aan de slag te gaan is nog niet zo groot. Velen denken

toch ‘waar beginnen we eigenlijk aan’. Je moet als bedrijf heel ver vooruit kijken en alvast klein beginnen, dan is het leergeld ook niet zo hoog. Ook bij de over-heid mag nog wel wat verbeterd worden. Voedselzekerheid staat opeens weer hoog op de agenda, maar in Den Haag lijken ze nog nooit van ons gehoord te hebben. Dat is frustrerend. De wereld van maatschappelijke organisaties ken ik nog onvoldoende, maar daar zal een lang bestaande terughoudend-heid om samen te werken met het bedrijfsleven overwonnen moeten worden.”

daniëlle hirsch zegt juist graag

samen te willen werken met

bedrijven.

“We hebben tot nu toe weinig gedaan met maatschappelijke organisaties in tropisch Azië. Ik denk omdat de agenda’s niet goed op elkaar waren afgestemd. Deze organisaties werken vaak met een beperkte projectduur, terwijl onze aanpak gericht is op inkomens-groei voor kleine boeren op lan-gere termijn. Wij zijn gewoon wat consistenter in onze aanpak. In het uitgestrekte en lastig bereisbare Tanzania zouden we wellicht met organisaties kunnen samenwerken als we het eens worden over het voorkomen van agendaconflicten.”

Page 32: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 32

wat heeft uw instelling te bieden? “Wij werken aan oplossingen die direct toepasbaar zijn voor boeren. We richten ons op de groenteteelt in Azië en Afrika. Daar ontwikkelen we teeltmethoden waarmee lokale boeren zaadgoed optimaal kunnen benutten. En dan kijken we dus ook naar hun be-drijfseconomische plaatje. Via demonstraties laten we zien wat de voordelen zijn om meer geld uit te geven aan verbeterd zaadgoed. Daarmee kunnen de boeren een belangrijke stap vooruit zetten, maar het is zeker ook noodzakelijk om het groeiend aantal mensen in de stad te voeden.”

hebt u iets nodig van anderen? “Aangezien het landbouwkundig onderzoek in Nederland jaren geleden is geprivatiseerd, hebben we in de eerste plaats fondsen

wat heeft uw organisatie te bieden?

“Agri-ProFocus runt zogeheten Agri-Hubs in negen Afrikaanse landen. Dat zijn platforms waarin pro-ducentenorganisaties, banken, agrarische bedrijven, kennisinstellingen, ontwikkelingsorganisaties en overheidsinstanties elkaar vinden om samen te leren en samen te werken. En dan hebben we het zowel over Nederlandse als lokale partijen. We hebben dus onze makelaarsfunctie plus een enorm netwerk te bieden. Op de tweede plaats kunnen organisaties en bedrijven ook bij ons aankloppen met kennisvragen of om te sparren over nieuwe kansen.”

hebt u iets nodig van anderen? “Wat wij nodig hebben is het vertrouwen en commit-ment van bedrijven voor de lange termijn. En dan be-doel ik vooral vertrouwen in het ontwikkelingsperspec-tief van Afrika! Om in Afrika boerenondernemerschap te stimuleren zijn Nederlandse bedrijven nodig die samenwerkingsverbanden aangaan met lokale partners. Dan denk ik niet alleen aan het investeren van geld, maar vooral ook aan kennisoverdracht en franchising. Op lange termijn levert dit winst op voor alle partijen.”

welke beren ziet u op de weg?

“Ik ben bang dat er te smal ingezet gaat worden op pro-ductieverhoging als dé manier om voedselzekerheid te realiseren. Maar er is meer nodig. Zo is het noodzakelijk dat lokale boeren kunnen produceren voor een goed functionerende markt. En daarvoor heb je weer een betrouwbare overheid nodig, en regionale en inter-

nationale handelsafspraken. Het opzetten van een betrouwbaar en voor het MKB gun-stig belastingsysteem is minstens zo belangrijk als verhoging van de gewasopbrengst. Dat verhaal zie ik niet terug in het Nederlandse beleid. Daarnaast moet je je af blijven vragen voor wie je het doet. Het gesprek aangaan met lokale en nationale overheden komt nog onvoldoende aan bod.”

Simon groot stelt dat een van de voornaamste

problemen in afrika is dat er te weinig goede

boeren zijn: hun landbouwkundige kennis is

volgens hem veel lager dan in azië.

“De basis van de problemen is niet dat er geen goede boeren zijn. Die zijn er wel en komen er steeds meer. De basis is een slechte infrastructuur en de grote macht van tussenper-sonen, vooral als je over groente- en maïsproductie praat. De Aziatische boer werkt meestal in een goed georganiseerde markt met een goede infrastructuur. De Afrikaanse boer kan er een stuk minder zeker van zijn dat risico nemen - investeren dus - beloond wordt. Productieverhoging helpt pas als de voorwaarden voor afzet en inkomsten zeker(der) zijn.”

Hedwig Bruggeman Agri-ProFocus (ondersteunt boeren-ondernemerschap in ontwikkelingslanden)

>

Arij Everaarts Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Lelystad (voor

praktijkonderzoek in akkerbouw en groenteteelt in de vollegrond, onderdeel van Wageningen UR)

Page 33: LEV07_magazine_april_201

33 • LEV 7 • april 2012

nodig. En dan is het zaak om samen aan de slag te gaan. Het zijn namelijk bedrijven die goed zaaizaad en nieuwe rassen op de markt brengen. Als wij weten welke teeltmethode werkt, moet die kennis worden verspreid. Daarvoor zijn we afhankelijk van lokale organisaties die het netwerk hebben om trainingen te geven aan de boeren. In Afrika staat dit hele proces nog in de kinderschoenen.”

daniëlle hirsch van Both Ends mist bij wetenschappers de durf om

achter de eigen tekentafel vandaan te komen en voort te bouwen

op ideeën van afrikaanse boeren. wat vindt u daarvan?

“Wij voeren onderzoek meestal uit in overleg of in directe samenwerking met boeren. Het ontwikkelen van kennis of me-thoden die niet lokaal zijn te gebruiken, heeft niet veel zin. On-

derzoek kan uitgaan van de ideeën van lokale boeren, van geheel nieuwe ideeën ‘van buiten’ of van een combinatie. Het ligt eraan waar het om gaat en wat het perspectief is. Dat heeft niet zoveel met durf te maken als wel met verwachting en effectiviteit.”

welke beren ziet u op de weg?

“Het is moeilijk samenwerkingsverbanden op te zetten bij kortlopende projecten. En dat is wat wij de laatste jaren vooral hebben gehad. Het topsectorenbeleid biedt nu een kans om voor langere tijd de samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven. Bezuinigingen, een andere focus van een nieuw kabinet, dat zijn de voornaamste beren die ik zie. Hopelijk ziet ook de overheid dat investeren in de ontwikkeling van de landbouw in Afrika uit-eindelijk ook onze economische ontwikkeling ten goede komt.”

wat heeft uw bedrijf te bieden?

“Wij kweken voor Afrika speciale aardappelrassen.

Zoals aardappelen met een kort groeiseizoen en veel voedings-waarde en die relatief weinig water nodig hebben. We werken daarbij ook regelma-tig met wetenschap-pers uit Wageningen en Groningen. Wij weten welke rassen

het daar ter plekke goed doen en zij kun-

nen ons helpen om die rassen verder te verbeteren.

Vervolgens weten wij hun ge-netische kennis om te zetten in verhandelbare aardappel-

producten.”

wat hebt u nodig van anderen?

“Zoals gezegd halen we een deel van de genetische kennis bij wetenschappers. Verder hebben we behoefte aan kennis over het lokale bedrijfsleven in Afrika, omdat we meer ter plekke willen werken. Sinds kort werken we daarvoor samen met Agriterra uit Arnhem, dat gespecialiseerd is in boerenor-ganisaties in ontwikkelingslanden. We gaan eens

met die jongens door Afrika reizen en wie weet wat daar uitkomt. Als je ter plekke gaat werken, kun je politieke barrières omzeilen. Zo wil Kenia geen aardappelen invoeren, omdat ze bang zijn ziektes binnen te halen. Gevolg is dat ze jaar in jaar uit met de aardappelen vermeerderen en die verzwakken. Met een gezonde pootaardappel kun je de productie verdubbelen.”

volgens hedwig Bruggeman van agri-profoucs moe-

ten we de oplossing voor voedselzekerheid nou net

niet zoeken in productieverhoging. “Het klopt dat je in deze landen meer hebt aan zekerheid dan aan productiviteit. Een robuust ras dat overeind blijft onder extreme klimaatomstandig-heden en mindere landbouwtechnieken, daar heb je meer aan dan aan een ras met de grootste opbrengst. Verder ben ik het met haar eens dat er meer dan techniek alleen is, je moet ook de lokale partijen mee zien te krijgen.”

welke beren ziet u op de weg?

“Wat tegenwerkt is dat er in Afrika vliegtuigen graan worden ingevlogen, waardoor de lokale pro-ducten weggeduwd worden en liggen weg te rotten. Nog een probleem is de gebrekkige infrastructuur in diverse Afrikaanse landen. Verder moet de intel-lectuele eigendom veel beter beschermd worden. Anders weerhoudt dat leveranciers ervan om dingen in Afrika uit te proberen. Nu denken we toch: ja hallo, wat gaan jullie met ons product doen?”

Gerard BackxDirecteur HZPC (kweker en distributeur van

poot- en consumptieaardappelen)

>

Page 34: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 34

>

>

Jeroen Verheul Ambassadeur in Oeganda (1 van de 15 ‘partnerlanden’ in het nieuwe ontwikkelingsbeleid)

wat heeft uw ambassade te bieden? “Naast financiële en technische ondersteuning zie ik twee belangrijke rollen voor me. Ten eerste hebben we een makelaarsfunctie. Dan gaat het dus om bemiddeling en het bij elkaar brengen van verschil-lende partijen. Een tweede rol is de beleidsbeïnvloeding in Oeganda. Zo kunnen we helpen bestaande bottlenecks weg te nemen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het versterken van het ondernemingsklimaat of het verbeteren van het regime voor landeigendom.”

hebt u iets nodig van anderen? “Wat we nodig hebben uit Neder-land is kennis. Bijvoorbeeld over hoe je duurzame visteelt kunt opzetten. Daarnaast zoeken we ook samen-werking met bedrijven die in deze landen willen investeren. Dat is dus het samenbrengen van overheid, kennisinstellingen, maatschappe-lijke organisaties en bedrijven. Maar

met alleen de Nederlandse partijen samenbrengen red je het natuur-lijk niet. Hier in Oeganda moet je dezelfde partijen bij elkaar zien te krijgen. Kennis kun je niet eten, die moet omgezet worden in processen die voedsel produceren. Dat vraagt om een omslag in het denken en daarvoor hebben we al onze partners nodig, zowel hier als in Nederland.”

welke beren ziet u op de weg?

“De groei in de landbouw blijft hier enorm achter. De economische groei in Oeganda is gemiddeld zo’n 6-7 % per jaar, in de landbouw maar 1-2 % per jaar. En met een bevolkingsgroei van ruim 3,5% per jaar kun je op je vingers natellen dat de problemen qua voedselzekerheid vooralsnog alleen maar groeien. Er is dus in het Oegandese landbouwbeleid het een en ander misgegaan, zoals de zwakke koppeling tussen landbouwonder-zoek en -voorlichting en het op alle niveaus zwak functionerende Minis-

terie van Landbouw en Visserij. Dat noopt tot bescheidenheid, al moeten we natuurlijk wel de ambitie hebben om een verschil te maken.”

om succesvolle samenwerkingsver-

banden op te zetten is een langeter-

mijnplanning nodig. Sommige onder-

nemers betwijfelen of de nederlandse

overheid in staat is zich voor langere

tijd te committeren.“Ik kan me die twijfels goed voorstel-len, want het ontwikkelingsbeleid in het algemeen - en Nederland is daarop geen uitzondering - is regelmatig onderwerp van politiek debat. In een gezonde democratie leidt dat tot aanpassingen van beleid en dat gaat inderdaad soms wel eens ten koste van de voorspelbaarheid van beleid. Maar we staan pal voor betrouwbaarheid: als er contracten zijn aangegaan, worden die altijd gehonoreerd. Het is dus zaak om álle partijen zich aan die samenwerking te laten committeren.”

Page 35: LEV07_magazine_april_201

35 • LEV 7 • april 2012

Hoe lossen we de grote vraagstukken rond voedselzekerheid op? Eén ding is zeker: zonder wetenschappelijke kennis zal het niet lukken. We hebben weten-schappers nodig die zich willen buigen over zowel mondiale processen als over de beste aanpak van zeg de aardappelteelt in die ene Ruandese regio. Welke bijdrage kan en wil Nederland daaraan leveren? Het debat over ken-nis en innovatie wordt in ons land al ruim een jaar gedomineerd door het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Nu is een sectorale insteek geen erg gelukkig startpunt voor onder-zoeksprogrammering. Immers, een thema als mondiale voedselzekerheid overstijgt topsectoren als Agro-Food of Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Het raakt aan klimaatverandering, water, ruraal-urbane migratie, logistiek, vrede en veiligheid en ongetwijfeld nog vele andere zaken.Ik zie dan ook niet goed hoe je puur vanuit de topsectoren deze complexe problematiek adequaat te lijf kunt gaan. Al is het natuurlijk interessant en bemoedigend dat bedrijven mondiale voedselzekerheid als thema op de agenda plaatsen. Interessant is ook dat het topsectorenbeleid nadrukkelijk gericht is op meer vraagsturing in onderzoek. Ik twijfel er dan ook niet aan dat dit beleid een impuls zal geven aan een onderzoeks-programmering waar de samenleving iets aan heeft.

Maar er zit een addertje onder het gras. We hebben het hier over vragen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. Bij ontwikkelingssamenwerking wordt dit vaak gezien als aanbodsturing. Immers, de echte vragen komen uit de ontwikke-lingslanden zelf. Ook heeft het beleid een nogal eenzijdig economische invalshoek.

Waarom zouden overheden en maat-schappelijke organisaties niet eveneens met hun kennisvragen kunnen aanklop-pen? Hier wreekt zich de Hollandse hokjesgeest.Overigens denk ik niet dat de sterke nadruk op het bedrijfsleven uitsluitend wordt ingegeven door de Hollandse neoli-berale agenda. Publiek-private samenwer-king zie je overal ter wereld toenemen en in steeds nieuwe vormen. Door mondia-lisering verandert de rol van de staat en vervagen de grenzen tussen het publieke en private domein. Het bedrijfsleven neemt ook steeds meer maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik juich dat toe en denk dat het goed is te experimenteren met nieuwe samenwerkingsconstructies. Een reden te meer om andere partijen niet uit te sluiten.

Laten we deze topsectorenbenadering eens afzetten tegen de kennisagenda rond voedselzekerheid die het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelt. Dan valt meteen op dat bij ontwikkelings-samenwerking de invalshoek juist wel bij de problematiek ligt en niet bij een specifieke sector. Dus 1-0 voor BuZa. Overeenkomst is de sterke nadruk op innovatieve kracht en op kennis en onderzoek waar de samenleving wat aan heeft. Beide stellen vraagsturing centraal en moedigen publiek-private samenwer-king aan. Zij het dat het bij BuZa wel om lokale en geen Hollandse vragen gaat en niet louter om kennisvragen vanuit het bedrijfsleven, maar evenzeer om die van overheden en maatschappelijke partijen. Maar laten we de verschillen niet groter maken dan ze zijn. Beter is het om de beide beleidsagenda’s met elkaar te verbinden. En dat kan. Sterker, er ligt een uitgelezen kans om tot synergie en nieu-we vormen van samenwerking te komen.

Mondiale voedselzekerheid gaat iedereen aan en het onderscheid tussen Noord en Zuid of tussen donor en ontvanger zou er niet meer toe moeten doen. Laten we op zoek gaan naar internationale partner-schappen voor onderzoek en innovatie om deze gezamenlijke problematiek aan te pakken. Een bundeling van midde-len van verschillende ministeries voor internationale samenwerking ligt voor de hand. Dat correspondeert niet alleen met het topsectorenbeleid, maar is ook precies wat BuZa in de nieuwe kennisagenda voorstelt.We gaan een spannende tijd tegemoet. Minder centrale onderzoeksprogram-mering en meer ruimte voor vragen vanuit de markt en de maatschappij. We verlaten de Hollandse hokjes en gaan op zoek naar meer internationale partners. Samen maken we ons niet alleen sterk voor goede onderzoeksprogrammering, maar ook voor vraagarticulatie, het rege-len van financiering en niet te vergeten uitvoering. Henk Molenaaradjunct-directeur NWO-WOTRO t

hEm

a

colu

mn

Voorbij aan de Hollandse hokjesgeest

‘Een thema als mondiale

voedselzekerheid

overstijgt hollandse

topsectoren’

Page 36: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 36

Wat is uw visie op ontwikkelings-samenwerking? “Het paradigma van armoede-bestrijding door een rijk land in

een arm land is niet meer van deze tijd. Ik zie drie trends die vragen om een fundamentele herziening van ontwikkelingssamenwerking. Allereerst die-nen zich nieuwe spelers aan. Landen als Brazilië, India en China zijn actief in ontwikkelingslanden en komen op voor hun eigen belangen. Ook private partijen als stichtingen, bedrijven en investeringsmaatschappijen zijn steeds actiever en belangrijker. Een tweede trend is dat mondiale vraagstukken zo omvangrijk zijn dat staten alleen ze niet kunnen oplossen. Het is daarom zaak er bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen bij te betrekken. Een derde trend ten slotte is de verandering van het mondi-ale armoedepatroon. Het aantal arme landen en het aantal arme mensen daalt. De huidige armen - nog altijd enorme aantallen - wonen steeds vaker in middeninkomenslanden. Armoede is daarmee in toenemende mate een probleem van ongelijk-heid binnen opkomende landen. De elites in die landen dragen zelf verantwoordelijkheid voor de herverdeling in hun land.Door deze trends is het ontwikkelingsvraagstuk al t

hEm

a

de p

oli

ticu

stE

KSt

Fra

ns v

an D

am &

Bra

m D

e Jo

nge

Ben Knapen:

‘ dE noden BLijvEn vooropStaan’Het kabinet zet voor ontwik-kelingssamenwerking in op vier thematische speerpunten. Voedselzekerheid is zo’n speer-punt. We vroegen staatssecre-taris Ben Knapen naar de achtergronden en praktische uitvoering van zijn plannen. Helaas zag de bewindsman geen kans voor een interview, maar hij wilde onze vragen wel schriftelijk beantwoorden.

Page 37: LEV07_magazine_april_201

37 • LEV 7 • april 2012

lang niet meer het monopolie van de traditionele hulpsector. Ontwikkelingssamenwerking nieuwe stijl is het leveren van een bijdrage aan economi-sche groei en zelfredzaamheid in ontwikkelings-landen. Daarbij focussen wij onze inspanningen op vier speerpunten, vier thema’s waarin Neder-land wat te bieden heeft: voedselzekerheid, water, vrede en veiligheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ik zie daarbij de overheid als makelaar die diverse partijen samenbrengt.”

Is dat wat u bedoelt als u stelt, zoals in uw ken-nisbrief van 14 november 2011, dat ontwik-kelingssamenwerking niet in isolement moet worden beschouwd? “Inderdaad. Betrekkingen met ontwikkelingslan-den zijn al lang niet meer het exclusieve domein van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de overheid. Dit kabinet zet die ontwikkeling door. We betrekken andere ministeries, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstel-lingen volop bij ontwikkelingssamenwerking. Daarom stellen we voor de vier speerpunten brede kennisplatforms samen en vragen we uitdrukkelijk ook de andere ministeries om mee te werken aan de uitvoering van de kennisagenda.”

Biotechnologie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselzekerheid in Afrika. Ech-ter, de onderzoeksprogrammering van de twee grootste lopende, Nederlandse publiek-private partnerships op dit terrein (Technologisch Topinstituut Groene Genetica en het Centre for Biosystems Genomics) bevat tot op heden geen concrete ontwikkelings-doelstellingen. Hoe komt dat en hoe zou dit verbeterd kunnen worden?“De door u genoemde partnerschappen zetten in op de steeds verdere ontwik-keling van kennis rondom gewasveredeling en het ontwikkelen van resistentie tegen ziekten en plagen. In het Kennisplatform voedselzekerheid gaat het er vooral om dat we die in Nederland aanwezige kennis beter gaan benutten voor meer voedsel-zekerheid in ontwikkelingslanden. Zo leggen we verbindingen die er tot dusverre niet waren. Niet alleen tussen bedrijfsleven, overheid en kennisin-stellingen in Nederland, maar ook met internati-onale onderzoeksinstituten en kennisinstellingen

Get

ty Im

ages

<

‘het paradigma van

armoedebestrijding door

een rijk land in een arm land

is niet meer van deze tijd’

Page 38: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 38

in ontwikkelingslanden. Door die samenwerking benutten we het Nederlandse potentieel ten volle en verzilveren we kansen op verdere ontwik-keling. Het mes snijdt dus aan twee kanten: de mondiale voedselzekerheid wordt vergroot en de Nederlandse kennisbasis wordt versterkt.”

Voor zo’n Kennisplatform voedselzekerheid kun je kiezen voor een smalle, technologiegedreven of een brede interdisciplinaire agenda. Welke aanpak geniet uw voorkeur?“Ik ben geïnteresseerd in aanpakken die wer-ken. Soms zal dat een technologiegedreven programmering zijn, soms een interdisciplinaire aanpak. En, wie weet, in een derde geval juist een combinatie van beide. Tenslotte hebben we hier te maken met ingewikkelde en hardnekkige problemen. De kans op een enkele silver bul-let is vrijwel uitgesloten. Ik wil iedereen die een bijdrage kan leveren uitnodigen mee te doen. Elk platform krijgt als trekker een erkende autoriteit op het desbetreffende thema met ruime ervaring in ontwikkelingsprocessen. Een kleine regiegroep van deelnemers ziet erop toe dat het platform zijn rollen en taken vervult in lijn met de onderling gemaakte afspraken. We zoeken naar vernieuwing en diepgang. Ik hoop dan ook dat organisaties, instellingen en bedrijven in grote mate zullen deelnemen.”

Bedrijven lijken nog terughoudend. Bernard de Geus, directeur Technologisch Topinstituut Groene Genetica, stelt in deze LEV dat je een bedrijf niet met een beleidsagenda verleidt om te participeren in een ontwikkelingsland. Voor dergelijke investeringen is een visie nodig met een reikwijdte van minstens tien jaar. Hoe gaat u het bedrijfsleven toch zover krijgen mee te investeren in ontwikkelingsprojecten?

“Zelf merk ik bij bedrijven juist groot enthousiasme om in ontwikkelingslanden te investeren. Vaak hebben ze al concrete plannen, maar zijn de risico’s nog te groot. Dan kan de overheid een rol spelen door het investe-ringsklimaat te verbeteren en de grootste risico’s af te dekken. Ik vraag bedrijven dus niet om liefdadigheid,

maar op basis van een solide business case en in samenwerking met kennisinstellingen en maat-schappelijke organisaties in ontwikkelingslanden aan de slag te gaan. Op die manier stimuleer je de duurzame bedrijvigheid en economische groei die uiteindelijk moet leiden tot zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden.”

Wetenschapper Louk de la Rive Box zegt, eveneens in deze LEV, dat uw speerpunt voed-selzekerheid niet mondiaal, maar vanuit typisch Nederlands perspectief is geformuleerd. Hij voegt eraan toe dat de ervaring heeft geleerd dat dergelijke door aanbod gestuurde programma’s in Afrika gedoemd zijn te mislukken. Kunt u hem geruststellen? “Vraagsturing is inderdaad van belang. Het gaat uiteindelijk om de optimale koppeling tussen vraag én aanbod. De noden in ontwikkelingslan-den blijven vooropstaan. Ontwikkelingslanden hebben er belang bij dat donoren tot een betere werkverdeling komen en focussen op waar ze de meeste meerwaarde bieden. En juist over voedselzekerheid hebben Nederlandse ken-nisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties hoogwaardige kennis en de capaciteit die verder te ontwikkelen. Deskundige makelaars en intermediairs uit Noord en Zuid moeten vraag en aanbod bij elkaar brengen. Die rol vervul-len wetenschappers, maar ook maatschappelijke organisaties, onze ambassades en straks de ken-nisplatforms.”

Hoe hoopt u dat er, na afloop van uw ambtster-mijn, over uw kennisbeleid geoordeeld wordt? “Ik hoop dat geconstateerd wordt dat ontwikke-lingssamenwerking meer focus en een kennisin-tensievere inzet heeft gekregen. En dat onze keuze voor minder landen en thema’s met Nederlandse meerwaarde heeft geleid tot meer kwaliteit, en tot een grotere kenniscapaciteit in ontwikkelings-landen. Zover zijn we nog niet. We hebben nu nog onvoldoende overzicht over de al aanwezige relevante kennis. Ook is de vraagstelling voor nieuw onderzoek niet helder en maken we onvol-doende gebruik van de synergie tussen ministeries, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het kennisbeleid op mijn eigen ministerie is aan modernisering toe. Daar ga ik voor staan en daar mag men mij naderhand op beoordelen.” <

<

‘ ik merk bij bedrijven juist

groot enthousiasme om

in ontwikkelingslanden te

investeren’

Page 39: LEV07_magazine_april_201

39 • LEV 7 • april 2012

In 2006 stond rozenkweker Huub van der Burg voor

de keuze: uitbreiden in eigen land of een kans wagen

in Afrika. Hij koos voor het laatste, omdat het eerste

financieel niet haalbaar was. Voor grootschalige teelt in

Nederland zou hij een paar miljoen euro moeten lenen

voor extra grond en kassen.

Om de week is hij in Ethiopië om oplossingen te vinden

voor problemen zoals machineonderdelen die weken

in de haven blijven liggen, vergunningen die maar niet

worden afgegeven en stijgende prijzen van kunstmest

en vervoer. “Je moet gewoon zorgen voor een dealer

in de buurt die onderdelen op voorraad heeft”, ver-

telt Van der Burg. “En je moet robuuste technologie

importeren. Zo bleken de hypergeavanceerde rozen-

sorteermachines die we in Nederland gebruiken te

kwetsbaar voor Ethiopië. We sorteren de rozen dus

met de hand, wat hier natuurlijk ook goedkoper is dan

in Nederland.”

ZiekenhuisInmiddels heeft zijn Afrikaanse vestiging Herburg Roses

in Ziway (twee uur rijden van de Ethiopische hoofdstad

Addis Abeba) 1200 medewerkers in dienst. In Ziway

heeft hij een team van elf Ethiopische managers en één

Nederlandse manager aangesteld.

Van der Burg is geen uitzondering. Van de inmiddels

negentig sierteeltbedrijven in Ethiopië (samen 30.000

werknemers) zijn er nu twintig van Nederlanders, met

Ziway als belangrijk sierteeltcentrum. En dat terwijl deze

stad, met een inwoneraantal van ongeveer 50.000, tot

voor kort een werkloosheidspercentage had van meer

dan 50%.

Het blijft niet bij werkgelegenheid alleen. Samen met

andere Nederlandse bedrijven heeft Herburg Roses in

Ziway een verpleegkundige aangesteld en een zieken-

huis, sportveld en school gebouwd. “We zagen soms

medewerkers of hun familieleden aan aids overlijden”,

verklaart Huub van der Burg. “Daar wilden we dan wat

aan doen.”

Sociale onrustWerk en sociale voorzieningen. Dat klinkt positief en

toch zijn er ook onverwachte keerzijden, vertelt Huub

Löffler, directeur van Wageningen International. Zo

heeft de toenemende werkgelegenheid een aanzuigen-

de werking op leden van andere stammen uit de omge-

ving. Dat zorgt voor sociale onrust. “Opmerkelijk is het

hoge scheidingspercentage in dit stadje, wellicht door

de relatief onafhankelijke positie die vrouwen hebben

verworven.”

Ten slotte leidt de bouw van sociale voorzieningen

zoals een school en ziekenhuis gemakkelijk tot frictie

met de lokale overheid, van wie het falen nu duidelijk

zichtbaar wordt. “Onderzoek naar de maatschappelijke

gevolgen van grootschalige investeringsprojecten kan

helpen dergelijke problemen in de toekomst te voorko-

men”, aldus Löffler.

Op de Afrikaanse Akker (4) ethiopië

th

Ema

d

e p

rakti

jk

tEK

St M

aria

nne

Hes

elm

ans

& B

ram

De

Jong

e

nederlandse kennis inzetten voor voed-

selzekerheid in afrika. dat is de ambitie.

dit voorbeeld in Ethiopië laat zien dat het

realiseren van werk en gezondheidszorg door

nederlandse bedrijven ook keerzijden kent.

De keerzijde van werkgelegenheid

tEK

St M

aria

nne

Hes

elm

ans

& B

ram

De

Jong

e

Page 40: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 40

lopend onderzoek

innovaties geblokkeerd?In de biotechnologie zijn de afgelopen jaren steeds meer zaken

patenteerbaar geworden. Maar dergelijk vastgelegd intellectueel

eigendom kan verder onderzoek en zelfs wetenschappelijke

doorbraken blokkeren. In dit project wordt gekeken naar de juridische

en de ethische kant van dit vraagstuk en gezocht naar alternatieven,

zoals open source, waarbij kennis beschikbaar blijft voor andere

partijen.

onderzoekers Cristian timmerman & henk van den Belt

projectleider michiel Korthals (wur)

open access wetenschapWaar traditioneel wetenschappelijk onderzoek werd afgeschermd,

bijvoorbeeld met octrooien, komt er steeds meer vrije toegang

tot onderzoeksresultaten. Die open access leidt tot duurzamer en

rechtvaardiger gebruik van technologische kennis. In dit project

achterhalen onderzoekers via een casestudy in India hoe een

open-accessproject zich ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor

onderzoekers en andere betrokkenen, zoals veredelaars en boeren.

onderzoeker pieter Lemmens

projectleider guido ruivenkamp (wur)

voedsel versus brandstofIn ontwikkelingslanden wordt biomassa gekweekt als bron voor

(westerse) brandstof. Dit project onderzoekt vanuit een juridische en

filosofische invalshoek welke normen zouden moeten gelden in de

contractuele relaties tussen (voornamelijk westerse) multinationals

en opkomende economieën in ontwikkelingslanden. Uiteindelijk

doel is om te komen tot een meer rechtvaardige verdeling van de

opbrengsten.

onderzoeker menno van der veen

projectleiders Laurens Landeweerd & patricia osseweijer (tu delft)

wetenschappelijke beloften en maatschappelijke verwachtingen Genomicsonderzoek maakt niet altijd de verwachtingen waar.

Soms wordt er bijvoorbeeld meer beloofd om financiering

binnen te halen. In dit project wordt onderzocht in hoeverre de

wetenschappelijke en maatschappelijke agenda beter op elkaar

aangesloten kunnen worden, zodat beloften en verwachtingen

meer in balans komen.

onderzoeker martin ruivenkamp

projectleider hub Zwart (ru)

Afgerond onderzoek

de kloof overbruggenDankzij biotechnologie zijn we in staat om elk gewas aan te passen

aan de wensen van de consument. Maar dat gebeurt vaak zonder

exact te weten wat die consument wil. Bovendien vormen patenten

op die nieuwe producten een obstakel voor boeren. In dit project

is bekeken of vrije beschikbaarheid van kennis (open source)

biotechnologische ontwikkelingen eerlijker, democratischer, maar ook

efficiënter kan maken.

onderzoeker pieter Lemmens

projectleider Bart gremmen (wur)

de 10/90-kloof Negentig procent van de onderzoeksmiddelen voor genomics wordt

besteed in het belang van tien procent van de wereldbevolking. In

dit onderzoek is verkend waarom dit zo is of het ook anders kan.

Met pioniers, mensen die nieuwe ideeën aandurven en eerlijkheid

voorop stellen, als voorbeeld moet het mogelijk zijn om te komen tot

eerlijkere onderzoekagenda’s.

onderzoeker Cor van der weele

projectleider michiel Korthals (wur)

genomics voor de armenGenomics kan een belangrijke bijdrage leveren aan voedselzekerheid

in Afrika. Om deze gene revolution tot een succes te maken is een

goede samenwerking tussen genomicsonderzoekers, veredelaars

en lokale boeren noodzakelijk. Boeren en veredelaars vinden elkaar

steeds makkelijker, maar tussen boeren en onderzoekers gaapt vaak

nog een kloof. Dit onderzoek geeft handvatten om die kloof te

overbruggen.

onderzoeker Edwin nuijten

projectleiders paul richards & harro maat (wur)

eerlijk zullen we alles delenElk land is de baas over de eigen plantgenetische bronnen. Maar niet

altijd worden de baten (winst, technologie of kennis) eerlijk verdeeld.

Zo profiteren ontwikkelingslanden nog nauwelijks van de enorme

biodiversiteit op hun grondgebied. Voor benefit sharing ontbreekt

nog adequate internationale wetgeving. Dit onderzoek, uitgevoerd in

Nederland, Peru en Kenia, laat zien dat er veel verschillende motieven

voor benefit sharing bestaan. De onderzoekers formuleren ethische

richtlijnen die aan alle motieven recht doen.

onderzoeker Bram de jonge

projectleider michiel Korthals (wur)

Hoe kan kennis beter benut worden? En hoe kan de derde wereld profiteren van onze kennis? Op deze pagina een overzicht van lopende en net afgeronde CSG-projecten die aansluiten bij het thema van deze LEV.

csg-onderzoek over innovatie & derde wereld

th

Ema

o

nd

erz

oek

Page 41: LEV07_magazine_april_201

41 • LEV 7 • april 2012

In 2013 mag de subsidie van de

belangrijkste geldschieter van het

CSG stoppen, maar er is geen reden

te twijfelen over de toekomst. Dit

zegt Hub zwart,wetenschappelijk

directeur van CSG Centre for Society

and the Life Sciences. “De paradox

van een immense hoeveelheid kennis

in de wetenschap en een prangend

kennistekort in de samenleving wordt

alleen maar groter.”

toeko

mst

CS

G

tEK

St P

aul v

an d

en B

roek

fo

to S

asch

a Sc

halk

wijk

‘ ons centrum heeft bestaansrecht bewezen’

CSG-directeur Hub Zwart

Volgens plan gaat in 2013 de stekker uit het Ne-therlands Genomics Initiative, de voornaamste subsidiegever van het in 2004 opgerichte - toen nog - Centre for Society and Genomics. Wat betekent

dit voor de toekomst van het centrum? Hub Zwart ziet geen reden tot ongerustheid en wijst op het zojuist door de European Science Foundation ondertekende contract voor een conferen-tiereeks waarmee CSG samen met andere Europese partners de biobased society op de kaart gaat zetten. In Nederland weten steeds meer bètawetenschappers CSG te vinden voor maat-schappelijk onderzoek en training. “We zijn in acht jaar tijd goed ingebed geraakt in de levenswetenschappen. Met diverse partners hebben we nieuwe projecten gelanceerd: onze toekomst is in feite al begonnen.” Om het optimisme te onderstrepen noemt Zwart het CSG-initiatief om naast het bestaande, landelijke netwerk nu ook een vergelijkbaar internationaal netwerk binnen diverse landen op

te zetten, LISTEN genaamd, een netwerk van toponderzoekers die elkaar helpen met het verwerven van Europese onderzoeks-gelden.

mAjeure vrAAgstukken

De agenda voor de toekomst begint gestalte te krijgen. Een centrum is echter meer dan een optelsom van projecten. Wat nog ontbreekt, is financiering van een organisatorische kern. “Wetenschapsfinanciering is vooral gericht op projecten en programma’s.” Toch denkt Zwart dat ook deze hobbel zal worden genomen. “We hebben nog twee jaar.”De positieve kijk van Zwart berust mede op de groeiende druk op wetenschap om urgente maatschappelijke thema’s te agenderen. In Europa is er veel aandacht voor Responsible Re-search and Innovation, in Nederland is er de discussie rond de topsectoren, het initiatief van de overheid om het bedrijfsleven, de wetenschap en de samenleving bijeen te brengen rondom <

Page 42: LEV07_magazine_april_201

april 2012 • LEV 7 • 42

diverse majeure vraagstukken, zoals duurzame energie en gezondheidszorg op maat. “Dat is voor ons een gunstige trend, al moet je er wel voor waken dat ‘samenleving’ niet vervangen wordt door alleen ‘bedrijfsleven’. De inbreng die CSG binnen de topsectoren kan leveren, hebben we helder in kaart gebracht, zegt Zwart. “De maatschappelijke verankering van onderzoek moet je niet onderschatten. Daar wordt nog wel eens lichtvaar-dig over gedacht. CSG-onderzoek heeft laten zien waarmee je rekening moet houden. Daarom is het zo belangrijk dat wij blijven participeren.”

geloofwAArdigHeid

Enige reden tot ongerustheid is er ook. Zwart signaleert de trend dat wetenschappers zich terugtrekken in een op technologie georiënteerde benadering. “Toen wij begonnen, was er een grotere gevoeligheid binnen de wetenschap om aan te haken bij complexe maatschappelijke vraagstukken. Maar de kloof lijkt nu weer groter te worden. In Den Haag en Brussel legt men weliswaar steeds meer nadruk op de maatschappelijke en eco-nomische waarde van wetenschappelijke onderzoek, maar toch vooral redenerend vanuit het onderzoek en in mindere mate vanuit de samenleving.” Beleidsmakers erkennen de complexi-teit van wetenschappelijke vraagstukken, maar onderschatten ze de complexiteit van maatschappelijke veranderingsprocessen. En naast toenemende nadruk op relevantie en maatschappe-lijke waarde is er ook een trend om wetenschap toch primair in termen van citatie-index, academische excellentie en internati-onale rankings te kwalificeren. Dit versterkt een ‘klassieke hou-ding’. In tijden van schaarste, wordt maatschappelijke reflectie dan al snel als luxe gezien.Aan de andere kant is er de groeiende argwaan in de samen-leving. “De geloofwaardigheid van wetenschap is meer dan voorheen op het spel komen staan, bijvoorbeeld in het klimaat-debat. ‘De wetenschap is ook maar een mening’, hoor je dan.” De argwaan wordt verder gevoed door kritiek op belangenver-strengeling, vooral vanwege samenwerking met het bedrijfsle-ven. “Als de wetenschap inboet aan autonomie, komt ook haar autoriteit op het spel te staan. Dat is de complexe dynamiek waarin we staan.”

interActief onderzoek

Het onderzoeksveld is echter te divers om je blind te staren op de zorgwekkende tendensen, vindt Zwart. Er zijn genoeg ontwik-kelingen die het belang onderstrepen van de aloude taak van het centrum: reflectie op de samenhang tussen wetenschap en samenleving. Neem de biobased society, ook wel de tweede in-dustriële revolutie genoemd, met doorbraken op het gebied van biobrandstof en biomaterialen. Naast voordelen zal deze ontwik-keling ook gepaard gaan met maatschappelijke spanningen en conflicten, net als bij de ‘eerste’ industriële revolutie het geval was. “Je zult alfa’s, bèta’s en gamma’s bij elkaar moeten brengen om dit vraagstuk te lijf te gaan. De technologische revolutie zul je moeten afstemmen op de maatschappelijke processen en omgekeerd.” Dankzij het zojuist ondertekende Europese contract gaat het centrum nu leiding geven aan een platform waarin beleidsma-kers, wetenschappers en de industrie elkaar gaan ontmoeten. “Zo blijft de biobased society niet alleen een technologische belofte, maar kunnen we ook de mogelijke spanningen en conflicten die samenhangen met deze innovaties op de agenda zetten.”Andere voorbeelden zijn de samenwerking met het Centre for Translational Molecular Medicine inzake maatschappelijke onder-zoek en training en het zojuist gelanceerde samenwerkingspro-ject met het Centre for Genome Diagnostics over de toepassing van snelle technologie bij diagnostiek en gezondheidszorg-op-maat. “De vraag hoe om te gaan met digitale medische gegevens is niet louter technologisch van aard. In nauwe samenwerking met technologiecentra, landelijk en Europees, gaan we werken aan verantwoord datamanagement.” Het centrum heeft kortom zijn bestaansrecht bewezen. Om ver-der te bouwen aan de toekomst heeft het echter zijn achterban hard nodig, stelt Zwart, doelend op de onderzoekers die de afge-lopen jaren ervaring hebben opgedaan met interactief onderzoek op het grensvlak van levenswetenschap en kennissamenleving. “CSG blijft een collectief project, waarbij het geheel meer is dan de optelsom der delen.”

‘ons centrum heeft laten zien

waarmee je rekening moet houden bij

maatschappelijke verankering van

onderzoek’

‘de vraag hoe om te gaan met digitale medische gegevens is niet louter technologisch van aard’

<

<

Page 43: LEV07_magazine_april_201

43 • LEV 7 • april 2012

voedingsclAims

datum 26 maart 2012

locatie trippenhuis, amsterdam

Tijdens dit KNAW-symposium gaan onder-

zoekers in debat met wetenschappers van de

European Food Safety Authority (EFSA) over

de wetenschappelijke onderbouwing van voe-

dingsclaims.

www.knaw.nl

Herrie in de genen

datum 26 maart 2012

locatie dik t, rotterdam

Wetenschapscafé waarin dr. Frank Sleutels

(Erasmus MC) spreekt over het markeren van

genen door onze eigen cellen. Dit beïnvloedt

de structuur, leesbaarheid en activiteit van die

genen en heeft daarmee directe consequenties

voor ons functioneren en onze gezondheid.

Hoe worden genen gemarkeerd? Waarom ne-

men onze cellen het risico om een reservekopie

van een gen op te geven? En wat voor gevol-

gen heeft het markeren van genen voor onze

gezondheid en die van onze kinderen?

www.science4you.nl

it’s food, stupid!

datum 3 & 23 april 2012

locatie de rode hoed, amsterdam

Debatreeks over landbouw en voedsel waarin

deelnemers en publiek samen zoeken naar

oplossingen om de landbouw te verduurza-

men. De thema’s van de laatste twee debat-

ten zijn ‘Gezond voedsel, waarom eten we zo

weinig vers?’( 3 april) en ‘Nieuwe verbindingen

tussen landbouw en burger’ (23 april).

www.rodehoed.nl

voedselzekerHeid?

datum 12 april 2012

locatie natuurcafé La porte, Zeist

Tijdens dit Science Café spreekt hoogleraar

Rudy Rabbinge (WUR) over wat bereikt is én

wat nog bereikt moet worden om de wereld-

bevolking te kunnen blijven voeden, met aan-

dacht voor duurzaamheid en een sociaal, eco-

logisch en economisch perspectief.

www.sciencecafezeist.nl

conferentie genomics in

society

datum 23 & 24 april 2012

locatie the British Library, Londen

Onder de noemer Genomics in Society: Fact,

Fictions and Cultures viert de ESRC Genomics

Network Conference 2012 een decennium van

academische vooruitgang in het maatschap-

pelijk onderzoek. Aan bod komt het beste van

het vele maatschappelijk onderzoek naar de

huidige innovaties in de biowetenschappen.

Hoofdsprekers zijn Celeste Condit (Univer-

sity of Georgia), Anne Fausto-Sterling (Brown

University), Ann Lingard (schrijfster en weten-

schapscommunicator) en Margaret Lock (Mc-

Gill University).

www.genomicsnetwork.ac.uk

gezond oud

datum 13 mei 2012

locatie paradiso, amsterdam

Thema van de Paradisolezingen 2012 is Com-

plexiteit. Met hierin aandacht voor complexe

systemen, ingewikkelde materie en onzichtbare

structuren, onder meer in het menselijk brein

en lichaam, in de natuur en in het heelal. Acht

topwetenschappers lichten vanuit hun vakge-

bied toe hoe oude kennis nieuwe fundamenten

krijgt. In zijn Paradisolezing gaat Jan Hoeijma-

kers (hoogleraar Moleculaire genetica, Erasmus

MC) in op Genonderhoud: het geheim van ge-

zonde ouderdom.

www.paradiso.nl

bioetHics And tHe future

datum 26 t/m 29 juni 2012

locatie Congrescentrum de doelen, rotterdam

Deze elfde conferentie van de International As-

sociation of Bioethics, getiteld Thinking ahead:

Bioethics and the Future, and the Future of

Bioethics, focust op de belangrijkste vraagstuk-

ken in de toekomst van de bioethiek, zoals

synthetische biologie, mensverbetering, levens-

verlengende strategieën, milieuvraagstukken,

voedsel en ethiek en volksgezondheid.

www.bioethicsrotterdam.nl

Kijk voor het meest actuele overzicht van evenementen op de website van CSg www.society-lifesciences.nl

colo

fon

agen

da

centre for society and the life sciencescsg

lev is een uitgave van CSG Centre for Society and the Life Sciences

hoofdredactie Frans van Dam

gastredacteur Bram de Jonge

Eindredactie Bea Ros

teksten Paul van den Broek, Frans van Dam, Marianne Heselmans,

Bram de Jonge, Paul van Laere, Henk Molenaar, Bea Ros,

Marjolein Schrauwen en Peter Zunneberg

Beeld DigiDaan, Thomas Fasting, Sascha Schalkwijk en

Tammo Schuringa

vormgeving Hannie van den Bergh, Studio HB

druk Leën Offsetdruk

iSSn 1877-9387

© 2012, CSG Centre for Society and the Life Sciences, Nijmegen

De teksten in deze uitgave mogen door derden voor niet-commerciële doelen

worden gebruikt, mits de redactie van LEV daartoe vooraf, schriftelijk van op de

hoogte is gesteld.

CSg Centre for Society and the Life Sciences

postbus 9010 – 6500gL nijmegen

www.society-lifesciences.nl

CSG Centre for Society and the Life Sciences analyseert, beoordeelt en verbetert

de relatie tussen de samenleving en het life sciences onderzoek. Daarmee draagt

CSG bij aan de aansluiting van life sciences onderzoek op de verwachtingen en

vragen van de samenleving. CSG, opgericht in 2004, is een nationaal centrum,

gevestigd aan de Radboud Universiteit Nijmegen. CSG is één van de 16 geno-

mics centres van het Netherlands Genomics Initiative (NGI).

Page 44: LEV07_magazine_april_201

Welke rol spelen intellectuele eigendomsrechten bij het bereiken van de Milleniumdoelstellingen

in ontwikkelingslanden? Dat is de centrale vraag van het boek Harnessing Intellectual Property

Rights for Development Objectives. Naast een uitgebreide studie van de internationale wetgeving

richt het onderzoek zich op zowel de landbouw als de medische sector.

Het boek is online bescHikbaar via www.wolfpublisHers.com/Harnessingipr/

Intellectueel eigendom& ontwikkelingsbeleid