LEV07_magazine_april_201
-
Upload
csg-centre-for-society-and-the-life-sciences -
Category
Documents
-
view
218 -
download
4
description
Transcript of LEV07_magazine_april_201
lev 7EE
n u
itg
av
E v
an
CSg
CEn
trE
for
So
CiE
ty a
nd
th
E Li
fE S
CiE
nC
ESw
ww
.So
CiE
ty-L
ifES
CiE
nC
ES.n
L
apriL 2012jaargang 4 nummEr 7
HigHtecH op de
AfrikAAnse Akker
onze kennis,
Hun voedsel
knApen over ontwikke-
lingsbeleid nieuwe stijl
in de polderafrika
april 2012 • LEV 7 • 2
inh
ou
d
06
de cijfers
De overheid investeert in tien Afrikaanse
partnerlanden. Hoe staan zij er met
landbouw, inkomen en honger voor?
Hoe ontwikkelt zich de wereldvoedsel-
productie en wat zijn de noden voor de
toekomst? LEV brengt de cijfers in beeld.
08
polderen voor afrika
Met kennis de wereld verbeteren. Dat
is het ideaal van gastredacteur en CSG-
onderzoeker Bram De Jonge. Maar hoe
pak je dat aan? Hij ging op speurtocht
in het Nederlandse polderlandschap
naar de mogelijkheden en blokkades
voor voedselzekerheid in Afrika.
28
patent op kennis
Hoe zorg je dat bescherming van
intellectuele eigendom benutting
van kennis niet blokkeert? Twee
alternatieven om te zorgen dat ook
ontwikkelingslanden baat hebben bij
westerse kennis.
30
werkveld aan het woord
Samen sterk voor meer
voedselzekerheid in Afrika, is het
adagium van de Nederlandse overheid.
Maar wat hebben de wetenschapper,
de veredelaar en de idealisten elkaar
precies te bieden? LEV peilde de
meningen in het veld.
36
de politicus
Staatssecretaris Ben Knapen licht zijn
ontwikkelingsbeleid nieuwe stijl toe.
Hulpverlening van rijk aan arm is
verleden tijd, het is tijd voor een meer
bedrijfsmatige en kennisintensieve
samenwerking.
13, 21, 27, 39 op de afrikaanse akker
Veel beleid en mooie plannen, maar hoe
vergaat het Nederlandse kenniswerkers
nou werkelijk daar op de Afrikaanse
akker? Vier voorbeelden uit de
weerbarstige praktijk.
18
BEE
Ld v
oo
rpa
gin
a T
amm
o Sc
hurig
na
thEma kennis vAn eigen bodem voor AfrikAAnse Akker
08
7 • LEV 7 • april 2012
2007
1980
rijsttarwemaïs
OEGANDA KENIA RWANDA BURUNDI MOZAMBIQUE ZUID AFRIKA
BRO
N F
AO
, WER
ELD
BAN
K
Inkomen (PPPx $1.000)
Landbouw (10%BBP)
Economische groei (%BBP)
NEDERLAND
2010 2012 20142011 2013
ontwikkelingssamenwerkingwetenschappelijk onderzoek
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
0
Uitgaven Nederlandse overheid aan ontwikkelings-samenwerking & wetenschappelijk onderzoek (x 1.000.000 euro’s)
20502009
2000
Latin
Am
.C
arib
bean
Wes
t A
zië
Nor
th A
fric
ka
Dev
elop
ing
coun
trie
s
AfrikaEuropaAzië
1976-19801981-19901991-2000
na
20112008
1990
Azi
ëPa
cific
2010
2005
Hig
h- in
com
e co
untr
ies
Stijging voedselprijzenindex (jan 2007 + 100)
Historische groei maïsveldenmaïs yields (tonnes)
Historische groei R&D in de landbouw (%)
160
140
120
100
80
60
40
10
8
6
4
2
0
10
8
6
4
2
0
Sub-
Saha
raA
frik
a
9.100.000.000.000 MENSEN
+ 3 biljoen ton + 200 miljoen ton
5.1 biljoen ton 470 miljoen ton
graanproductie vleesproductie
06
14
3 • LEV 7 • april 2012
Op speurtochtKennisbenutting is een heikel onderwerp. Al gauw
belanden we in discussies over de waarde van
wetenschappelijke kennis, los van de toepassing;
en over de manier waarop we geld voor onder-
zoek verdelen. Nog lastiger wordt het wanneer de
afnemers van die kennis zich op grote afstand van
ons bevinden: in het ‘arme Zuiden’.
Ook in de groene life sciences is men zich van die
afstand bewust: hoe zorg je ervoor dat onze kennis
van gewassen leidt tot betere oogsten in Afrika?
Deze vraag stelden betrokken partijen zichzelf en
ons tijdens hun deelname aan een CSG-bijeen-
komst in het najaar van 2010.
Bram De Jonge, CSG-onderzoeker en gasthoofdre-
dacteur van deze LEV, nam de handschoen op en
ging op zoek naar (een deel van) het antwoord. De
Jonge is gepokt en gemazeld in kennisoverdracht
naar ontwikkelingslanden. Daarom vroegen we
hem om voor ons uit te zoeken hoe innovatiebeleid
en ontwikkelingsbeleid zich tot elkaar verhouden.
Tijdens zijn speurtocht sprak De Jonge met on-
derzoekers, beleidsmakers en vertegenwoordigers
van maatschappelijke organisaties en westerse
bedrijven. Maar ook met entrepreneurs, ver weg
in Afrika. Hij deed dat in - voor ons land - roerige
tijden. In 2011 immers zette de minister van Inno-
vatie, Maxime Verhagen, het kennisbeleid volledig
op zijn kop. In deze LEV doet De Jonge verslag
van zijn rondgang. Veel van zijn gesprekspartners
hebben we geïnterviewd. In dit blad bieden we de
maatschappelijke discussie rond kennis- en ontwik-
kelingsbeleid een podium, om aldus de afstand
tussen deze twee te helpen verkleinen.
frans van dam, hoofdredacteur
3630
14 Wetenschapper Louk de La rive
Box hekelt overheidsbeleid
17 Scholieren brengen kennis naar
ontwikkelingsland
18 Bernard de geus over Nederlands
bedrijfsleven & Afrika
22 rondetafelgesprek over
wetenschap & samenleving
35 Column
40 CSg-projecten
... en verder
thEma kennis vAn eigen bodem voor AfrikAAnse Akker
28
04 nieuws
41 interview
CSG-directeur hub
Zwart gelooft in de
toekomst
43 agenda en colofon
april 2012 • LEV 7 • 4
nie
uw
sSa
mEn
StEL
Lin
g M
arjo
lein
Sch
rauw
en diane paul gasthoogleraarCSG en Community Genetics (VUmc) heb-
ben begin februari Diane Paul verwelkomd
als gasthoogleraar in CSG’s Visiting Scholar
Programme. Paul is professor emerita van de
University of Massachusetts Boston en ge-
specialiseerd in de geschiedenis van evolutie
en genetica. Op dit moment houdt ze zich
bezig met de geschiedenis van het screenen
van pasgeborenen op de ziekte phenylke-
tonuria. Het doel van haar verblijf is om de
screeningsprogramma’s van pasgeborenen
in Europa en de VS te vergelijken en de
verschillen in deze programma’s te verklaren.
Meer informatie over Diane Paul is te vinden
op www.society-lifesciences.nl.
maatschappelijk programma
topsectorenDe topsector Life Sciences & Health (LSH) streeft naar een integrale aanpak van
health technology assessment, inclusief ethische, juridische en maatschappelijke
aspecten. In een aantal lopende projecten sluit CSG al aan bij centrale thema’s in
het innovatiecontract voor LSH, zoals molecular diagnostics, enabling technolo-
gies en regenerative medicine. CSG wil verder investeren in deze topsector met
valorisatieprojecten.
Daarnaast is in een gezamenlijk innovatiecontract over de bio-based economy van
zes verschillende topsectoren ook een programma over maatschappelijke aspecten
opgenomen. Speerpunten zijn onder meer publieksacceptatie van en communica-
tie over de bio-based economy, goed bestuur en dialoog met stakeholders. Bij de
uitvoering van dit programma speelt CSG een prominente rol.
Meer informatie: www.top-sectoren.nl/lifesciences en
www.top-sectoren.nl/chemie
inspirerende interactieonderzoek in interactie is de basis
van CSg voor succesvolle valorisa-
tie van onderzoeksresultaten. in de
publicatie Science for Life presen-
teert CSg met trots verschillende
inspirerende voorbeelden van de
wijze waarop interactief onderzoek
bijdraagt aan maatschappelijke
valorisatie. de voorbeelden variëren
van het aanpassen van medische
richtlijnen tot betere manieren om
de complexe vraagstukken in de
biologie uit te leggen aan leerlingen.
Science for Life is te lezen via
www.society-lifesciences.nl.
Urine Samples
Kunstige genomicsGroeiende graffiti, een urinedagboek, een interactief plantme-
dium en een eetbare tijdmachine. Deze voorstellen zijn op 8
december bekroond met een Designers & Artists 4 Genomics
Award (DA4GA). De prijzen zijn uitgereikt aan vier teams van
kunstenaar(s) en een onderzoeker van een genomics centre.
De jury roemde hun initiatieven om hun “inventiviteit, de
wijze waarop ze een brug slaan tussen kunst en wetenschap
en hun maatschappelijke zeggingskracht”.
De winnaars gaan het prijzengeld van e 25.000 gebruiken om
hun voorstellen daadwerkelijk te realiseren. Vanaf juni 2012
zijn hun werken te zien in Museum Naturalis. Meer informatie
over de winnende projecten is te vinden op www.da4ga.nl.
5 • LEV 7 • april 2012
“Als het doel is de voedselzekerheid
te vergroten, is het niet logisch om het Nederlands
exportproduct centraal te stellen.”
Louk de la rive Box, pagina 14
“Maatschappelijke organisaties kunnen niet in hun eentje de wereld verbeteren”
josine Stremmelaar
(ontwikkelingsorganisatie hivos),
pagina 22
Twee genetici, een ethicus en een zaal vol geïnteresseerden bediscussieerden
op 7 februari de gevolgen van exoomsequencing. CSG en het Nijmeegse
debatcentrum LUX organiseerden deze sciencecafé-avond naar aanleiding van
de revolutionaire stap van het UMC St. Radboud om alle coderende genen
in kaart te brengen van patiënten met een zeldzame genetische aandoening.
Want wat als ze tegelijk ontdekken dat de patiënt een vergrote kans heeft op
Alzheimer? Of op kanker? Na de techniek zelf te hebben uitgelegd, lichtten
joris veltman en helger ijntema (Genetica, UMC St. Radboud) toe wat zij
doen als ze genetische informatie vinden die los staat van de te onderzoeken
ziekte. guido de wert (hoogleraar Ethiek van erfelijkheidsonderzoek, Univer-
siteit Maastricht en CSG-principal investigator) zette deze ontwikkeling in het
bredere perspectief van personalized medicine, maar ging ook in op het recht
op weten én niet weten, dat een belangrijke rol speelt bij het onderzoek van
Veltman en IJntema. Het publiek, bestaande uit onderzoekers, artsen, studen-
ten en andere geïnteresseerden, greep zijn kans om de wetenschappers vragen
te stellen en stellingen voor te leggen.
op ZoEK naar dat EnE
foutjE
In Memoriam Ingrid BaartOns bereikte het droevige bericht dat Ingrid Baart op 18 januari
2012 overleden is. Ingrid Baart (1952) studeerde psychologie en was
sinds 1 april 2005 als universitair docent verbonden aan de afdeling
Metamedica van het VU medisch centrum.
Tussen 2006 en 2009 was zij als onderzoeker werkzaam op het
CSG-project Geestesziekten, genomics en samenleving. Deze studie
naar de deelname van psychiatrische patiënten aan de aansturing
van onderzoek naar hun eigen aandoeningen leidde tot actievere en
meer zinvolle deelname van deze patiënten.
Samen met Veronique Huijbregts schreef Ingrid het boek Om gek
van te worden … Het complexe verband tussen psyche en genen
(CSG, december 2010), dat door patiënten en zorgverleners goed
werd ontvangen.
Wij gedenken in Ingrid Baart een wetenschappelijk en maatschappe-
lijk bevlogen en betrokken onderzoeker, die een belangrijke bijdrage
heeft geleverd aan CSG.
Hub Zwart, Gijs van der Starre, Maud Radstake en Frans van Dam
guido de wert (l) en joris veltman
foto
ro
b a
lvin
g
april 2012 • LEV 7 • 6
de c
ijfe
rsin
fog
ra
phiC
Stu
dio
HB
10 pArtnerlAnden in AfrikAtien van de vijftien partnerlanden waar het nederlandse ontwikkelingsbeleid op focust, liggen in afrika. LEv brengt cijfers over deze landen in beeld. En laat zien hoe de wereldvoedselproductie zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en wat de noden voor de toekomst zijn.
Burundi
Mozambique
Zuid Afrika
OegandaKenia
Rwanda
Ethiopië
Soedan
BeninGhana
Mali
BBP per hoofd van de bevolking (x 1.000 PPP$)
percentage landbouw van BBP (x 10)
percentage groei van BBP
MALI GHANA BENIN SOEDAN ETHIOPIë
BRO
N F
AO
200
6-20
08
12
512
22
41
22 33
3262
38
<5
percentage ondervoede mensen van totale bevolking per land
270 miljoen ton
BBP: Bruto Binnenlands ProductPPP: Koopkrachtpariteit
overgangsland
7 • LEV 7 • april 2012
OEGANDA KENIA RWANDA BURUNDI MOZAMBIqUE ZUID AFRIKA
BRO
N W
EREL
DBA
NK
201
0
BRO
N
BRO
N F
AO
201
1
BRO
N B
EIN
TEM
A &
ELL
IOTT
200
9
BRO
N F
AO
200
9
NEDERLAND
2007
rijsttarwemaïs
2009 20112008 2010
Stijging nationale voedselprijzen index (jan 2007 = 100)
160
140
120
100
80
60
40
1980 2000
AfrikaEuropaAzië
1990 2005
groei maïsopbrengst(ton/ha)
10
8
6
4
2
0
Latin
Am
.C
arib
bean
Wes
t A
zië
Nor
th A
fric
ka
Dev
elop
ing
coun
trie
s
1976-19801981-19901991-2000
na
Azi
ëPa
cific
Hig
h- in
com
e co
untr
ies
groei r&d in de landbouw (%)
10
8
6
4
2
0Su
b-Sa
hara
Afr
ika
in 2050
2.1 biljoen ton
270 miljoen ton
5.1 biljoen ton
470
miljoen ton
graanproductie
vleesproductie
BBP per hoofd van de bevolking
(x 1.000 PPP$)
percentage landbouw van BBP
(x 10)
percentage groei van BBP
9.100.000.000.000 MENSEN IN DE WERELD
BRO
N F
AO
200
9
april 2012 • LEV 7 • 8
De wereld verbeteren
met je onderzoek. Dat
klinkt mooi, maar blijkt in
praktijk nog niet mee te
vallen. Hoe kunnen we
bijvoorbeeld Nederlandse
kennis benutten om
te werken aan meer
voedselzekerheid in Afrika?
CSG-onderzoeker en
gastredacteur bram de
jonge ging op speurtocht
in het Nederlandse
polderlandschap naar
de mogelijkheden en
blokkades voor echt
grensverleggende kennis.
tEK
St B
ram
De
Jong
eB
EELd
Tam
mo
Schu
ringa
th
Ema
o
pen
ing
Afrika in de polder
9 • LEV 7 • april 2012
Afrika in de polder
Wat kan ik bijdragen aan een betere wereld? Soms ben ik bang dat ik mijzelf die vraag over
een paar jaar niet meer stel. Het klinkt toch een beetje naïef als je zegt dat je met je onderzoek een bijdrage wilt leveren aan het leven van mensen die het een stuk slechter hebben in deze wereld. En natuurlijk resulteren maar zeer weinig onderzoeksprojecten in levensverbete-rende toepassingen. Als wetenschapper hoop je je steentje bij te dragen, maar de echte wereld met al haar misstanden en problemen is toch vaak ver weg.“Dan moet je iets in de ontwikkelings-hulp gaan doen”, krijg ik wel eens te horen. Soms lijkt dat inderdaad het exclusieve domein waar problemen van ‘de derde wereld’ aan bod mogen komen. Zo deed ik onderzoek naar hoe intellec-tuele eigendomsrechten zoals patenten de uitwisseling van kennis en technologie naar ontwikkelingslanden beïnvloedt. Een project betaald uit de Nederlandse pot voor ontwikkelingssamenwerking. Maar degenen die zich in Nederland met
innovatie voor ontwikkelingslanden
>
april 2012 • LEV 7 • 10
de bescherming van intellectuele eigen-dom bezighouden, worden betaald uit een andere pot - en dus staat ontwikkelings-samenwerking niet op de agenda.Integendeel, patenten worden vooral beschouwd als een belangrijk instrument om wetenschappelijke kennis te ‘valori-seren’ oftewel tot economische waarde te brengen voor de maatschappij. Vaak gaat het daarbij dan om de BV Nederland, terwijl je toch zou denken dat weten-schappelijk onderzoek meer doelen dient dan het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.Dat wordt ook direct beaamd als je hier met de verantwoordelijke beleidsma-kers en onderzoekmanagers over praat. Maar het blijkt verdomd moeilijk om de omvangrijke wetenschappelijke expertise die wij in Nederland hebben om te zetten in innovatieve diensten en producten. En als het al lastig is om nieuwe producten te ontwikkelen voor de commerciële markt, hoe moeilijk moet het dan niet zijn om een bruikbare innovatie te maken voor mensen die geen cent te makken hebben?
zonder grenzen
Kennisvalorisatie voor ontwikkelingsdoe-len is een enorme uitdaging en misschien ook daarom al jaren een ondergeschoven kindje in het Nederlandse innovatiebe-leid. Het onderzoek in de life sciences is daarop geen uitzondering. Dit is dan ook de reden geweest dat de deelnemers aan de stakeholderdialoog Life sciences in uitvoering, die CSG in 2010 organiseerde, hebben gepleit voor meer onderzoek naar deze problematiek. En vooral ook onder-zoek naar hoe het anders kan. CSG heeft die handschoen opgepakt, mede geïnspireerd door twee adviesrap-porten aan de Nederlandse regering uit datzelfde jaar. Zo deed de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologie-beleid in zijn rapport Kennis zonder gren-zen de aanbeveling dat het Nederlandse innovatiebeleid veel meer over de eigen grenzen heen moet kijken. Het bestaande beleid richt zich namelijk vooral op Nederland en Europa, terwijl de grootste wetenschappelijke en maatschappelijke
uitdagingen juist een mondiaal karakter hebben. Het nauwer op elkaar aansluiten van ontwikkelingssamenwerking, onder-zoek en innovatie is volgens de advies-raad “beter voor ontwikkelingslanden, voor de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse bedrijfsleven”.Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft de overheid geadviseerd maatschappelijke uitdagingen leidend te maken bij de agendering van onderzoek en de invulling van het ont-wikkelingsbeleid. In zijn rapport Minder pretentie, meer ambitie benadrukt de raad dat de Nederlandse inzet voor ontwik-kelingssamenwerking moet aansluiten bij die terreinen waarin Nederland sterk is of wil zijn.Een van de gebieden waarin Nederland bijvoorbeeld uitblinkt, is groene gene-tica, het biotechnologisch onderzoek in de land- en tuinbouw. Een bijpassende, maatschappelijke uitdaging lijkt me voed-selzekerheid. Met een sterke wetenschap-pelijke traditie, diverse publiek-private partnerschappen en een veredelingsindus-trie die tot de wereldtop behoort, heb je wat te bieden. Maar wat heeft de boer in Burkina Faso eraan? Welke bijdrage wordt er geleverd aan de voedselzekerheid op het Afrikaanse continent?
politieke keuzes
Op de onderzoeksagenda van de twee grootste publiek-private samenwerkings-verbanden vind je een dergelijke ontwik-kelingsdoelstelling niet terug. “Wij zijn er in de eerste plaats om de kennisbasis in stand te houden en daarmee de werkge-legenheid in de sector”, zei Bernard de Geus van Technologisch Top Instituut Groene Genetica al in 2010. En het Centre for BioSystems Genomics doet specifiek onderzoek naar de gewassen die belangrijk zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. Voor onderzoek dat direct relevant is voor de voedselzekerheid in Afrika moet je andere vragen centraal zetten, en andere gewassen, vertelt een van de aangesloten onderzoekers.Dus wat zijn nou precies de mogelijkhe-den - en voorwaarden - om die Neder-
‘Zit het bedrijfsleven
eigenlijk wel te wachten
op een hoofdrol inno-
vatieprogramma’s voor
ontwikkelingslanden?’
>
11 • LEV 7 • april 2012
landse expertise in de groene genetica in te zetten voor voedselzekerheid in Afrika? Met die vraag ben ik begin 2011 op pad gegaan, langs de betrokken onderzoekers, beleidsmakers en bedrijven. En al snel wezen veel antwoorden in dezelfde rich-ting: “Uiteindelijk gaat het om politieke keuzes, om hoe de regering besluit het geld te verdelen.” Dat paste in het bekende plaatje: je hebt een pot met geld voor onderzoek en een andere pot voor ontwikkelingssamen-werking. Als het onderzoek niet (mede) betaald wordt uit die laatste pot, dan houdt het simpelweg op. En daarmee leek ook mijn onderzoek een voortijdige dood te sterven. Maar niets bleek minder waar. Het was namelijk rond diezelfde tijd dat het kabi-net-Rutte zijn innovatiebeleid Naar de top presenteerde. Een beleid dat investeert in tien topsectoren om de concurrentie-kracht van Nederland te vergroten. “Ne-derland in de top 5 van kenniseconomie-en in de wereld”, zo luidt de ambitie. En dat in tijden van bezuinigingen. Je vraagt je af waar het geld vandaan moet komen.
Maar minister Verhagen heeft daarop een antwoord gevonden. Zo is het hem gelukt om jaarlijks 300 miljoen euro van NWO en eenzelfde bedrag van ontwikkelings-samenwerking te laten reserveren voor dit nieuwe ‘topsectorenbeleid’.
zelfredzAAmHeid
Een verrassende ontwikkeling. Ook omdat het lang geleden is dat het woord ontwikkelingssamenwerking überhaupt werd genoemd in een beleidsagenda voor innovatie en bedrijvigheid. Maar de trend lijkt gezet. Na de eerste voorzichtige verwijzingen naar ontwikkelingssamen-werking in Verhagens beleidsaankondi-ging hoor je nu trots dat het kabinet zich inzet “om de economische kracht van de topsectoren te verbinden aan de doelen van ontwikkelingssamenwerking”. En ja, inmiddels heeft een (klein) aantal topsectoren dit thema opgenomen in hun innovatieagenda’s, waaronder de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.Ook aan de kant van ontwikkelingssa-menwerking is veel veranderd. Staats-
‘het is lang geleden dat het woord ontwikkelings-
samenwerking werd genoemd in een beleidsagenda
voor innovatie en bedrijvigheid’
>
april 2012 • LEV 7 • 12
secretaris Ben Knapen heeft gekozen voor vier speerpunten met een “herkenbare Nederlandse meerwaarde”. Voedselzeker-heid is er daar één van en staat zo sinds vele jaren weer terug op de beleidsagen-da. Het voornaamste doel is een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden, terwijl ook het strategische belang van Nederland wordt behartigd. Er wordt daarom nadrukkelijk aansluiting gezocht bij bovengenoemde topsectoren.
nieuwe credo
Het thema van mijn onderzoek is nu dus een van de doelstellingen in Den Haag. Maar hoe gaat dit alles er in de praktijk uitzien? Het echte werk moet immers nog beginnen. In dit nummer van LEV gaan we in gesprek met hen die het moeten gaan doen. Onderzoekers, beleidsma-kers, ondernemers en medewerkers van
maatschappelijke organisaties geven hun mening over allerhande
kwesties. Want er liggen nog veel vragen op tafel.
Zo speelt het kabinet-Rutte de private sector de bal toe. Maar zit het bedrijfsleven eigenlijk wel
te wachten op een (hoofd)rol in innovatieprogramma’s voor ont-wikkelingslanden? En wat vinden de traditionele ontwikkelingsor-ganisaties hiervan? Het huwelijk
tussen Nederlandse economi-sche belangen en mondiale
ontwikkelingsdoelen roept in ieder geval de vraag op welk per-
spectief de boventoon moet voeren. Daarover lopen de meningen uiteen.Toch is samenwerken het nieuwe credo. “Het gaat in de moderne samenleving niet meer om ‘ken-nis is macht’, maar om ‘kennis delen is macht’”, schrijft Knapen in zijn kennisbrief aan de Tweede Kamer. Daarin kondigt hij de opzet van een Kennisplatform voedselzekerheid aan, waarin
onderzoekers uit Nederland en ontwik-kelingslanden samen optrekken met bedrijven, overheid en maatschappelijke organisaties. Hoe ziet Knapen dit precies voor zich? En wat hebben de verschil-lende partijen elkaar te bieden?
Minder voor de hand liggend, maar min-stens zo belangrijk zijn vragen rondom het beheer van intellectuele eigendom en de organisatie van wetenschappelijk onderzoek. Want hier liggen misschien wel de grootste uitdagingen voor het nieuwe beleid. Nederlandse veredelingsbedrijven wil-len bijvoorbeeld best met hun zaden de Afrikaanse markt op. Maar alleen als hun intellectuele eigendom goed beschermd wordt. Ze zouden daarom graag zien dat Afrikaanse overheden wetgeving opstellen die het verbiedt om na de oogst zaden te bewaren die het volgend seizoen opnieuw worden gebruikt. Maar heel veel boeren in Afrika zijn voor hun voedselze-kerheid juist afhankelijk van de zaden die zij bewaren en uitwisselen met buren en familie. Het gaat dus om de juiste balans tussen de verschillende noden en belan-gen. In deze LEV vertellen twee weten-schappers hoe patenten kunnen worden ingezet voor voedselzekerheid in Afrika.Vraag is ook hoeveel onderzoekers er mee gaan doen. Velen willen ongetwijfeld net als ik een bijdrage leveren om het leven van mensen die het slechter hebben dan wij te verbeteren. Maar dat doel vraagt om een speciale aanpak. Zowel voor, tijdens als na het onderzoek zal er geïn-vesteerd moeten worden in de samenwer-king met de doelgroep. En dat kost tijd, veel tijd. Tijd die heel goed besteed kan worden aan het schrijven van een publi-catie. En dat is toch hetgeen waarop je als onderzoeker wordt afgerekend.
Over al deze zaken en nog meer gaat deze LEV in gesprek - met u - om zo weer een klein steentje bij te dragen aan een betere wereld.
cvBram de jonge studeerde cul-
tuur- en wetenschapsstudies in
maastricht en deed daarnaast de
master values and the Environ-
ment aan Lancaster university.
hij promoveerde aan wagenin-
gen ur op het onderzoek plants,
genes and justice. an inquiry
into fair and equitable benefit-
sharing (2009). daarna volgden
twee postdocprojecten naar intel-
lectueel eigendom in relatie tot
ontwikkelingsbeleid en kennisva-
lorisatie, de laatste bij CSg. per 1
maart 2012 is hij postdoc ‘intel-
lectual property regimes for pro-
poor innovation in agriculture’
aan wageningen ur.
foto
th
om
as
fast
ing
>
<
13 • LEV 7 • april 2012
Toen Wouter Beekman in 2004 als Wageningse masterstu-
dent door de vlaktes van de rivierdelta banjerde, had hij het
niet kunnen denken. Dat nu, zeven jaar later, het irrigatiesys-
teem waarvoor hij destijds een basisontwerp maakte, realiteit
gaat worden. Waarschijnlijk nog dit jaar start de aanleg van
de kanalen en dijken die het water van de rivier Licungo, die
in de regentijd soms wel vier keer overstroomt, in juiste banen
moeten leiden. Over acht jaar moet het fijnmazig netwerk
van waterlopen gereed zijn. Een gebied van drieduizend hec-
tare, zo’n 15 bij 2 kilometer, is dan veranderd in een Afri-
kaanse variant van een Nederlands polderlandschap.
Irrigatiespecialist Wouter Beekman is nog steeds betrokken bij
het project. Tegenwoordig doet hij dat als medewerker van
Resilience - een in Mozambique gevestigd bedrijf dat voort-
komt uit de Wageningse universiteit en gespecialiseerd is in
irrigatie in ontwikkelingslanden. Ook is hij verbonden aan de
Wageningse irrigatievakgroep, waarvoor hij studenten bege-
leidt en onderzoek doet.
Sinds 2009 woont hij permanent in het hoger gelegen Cha-
moio, centraal in Mozambique. Hij werkt grotendeels vanuit
huis. Maar eigenlijk vertoeft hij het liefst op locatie. “Ik ben
het meest blij wanneer ik in het veld met water aan het spelen
ben.”
Valkuil Bij dat veldwerk hoort ook het contact met de uiteindelijke
gebruikers. Het is hem in Wageningen met de paplepel inge-
goten: zonder de lokale bevolking begin je niks. Zo liep hij als
lid van het latere ontwerpteam samen met een groep boeren
langs het vijftien kilometer lange kanaaltraject om de precieze
loop te bepalen. “Zij weten het beste welke gronden geschikt
zijn en welke gebieden gemeden moeten worden, bijvoor-
beeld om religieuze redenen.” Nog belangrijker zijn de lokale
machtsverhoudingen. “Een valkuil waar je makkelijk intuint,
is aan te nemen dat boeren en ook overheden staan te sprin-
gen dat jij daar komt. Voor boeren is hun positie binnen de
gemeenschap véél belangrijker. Als je dat niet onderkent en
opzij schuift als lokaal geneuzel, ga je de mist in. Daar zijn in
de vakliteratuur vele voorbeelden van te vinden.”
Bij het project zijn ook enkele lokale maatschappelijke or-
ganisaties betrokken, met Nederlandse inbreng. De samen-
werking verloopt vlot. Een van de organisaties werkt aan de
opzet van coöperaties. “In feite een typisch Nederlands ex-
portproduct. Ook hiervoor moet je trouwens sterk rekening
houden met de Afrikaanse cultuur. In een coöperatie contro-
leren de deelnemende boeren de leiding. In Nederland werkt
dat, maar hier heeft zo’n manager, die vaak een hogere oplei-
ding heeft genoten, veel meer status. Die zegt: ‘Wie zijn jullie
om mij de les te lezen’.”
KleinschaligBeekman werkt met Resilience, de irrigatievakgroep, ad-
viesgroep ETC en Royal Haskoning tevens aan een project
rond kleinschalige irrigatie in de bergen. “Op veel plekken
hebben boeren zelf een klein irrigatiesysteem gebouwd. Dat
zie je wereldwijd in berggebieden. Er zijn fraaie voorbeelden
van projecten waarbij zo’n lokaal systeem verbeterd is. Al-
leen profiteert dan slechts een klein groepje boeren. In de
nieuwe retoriek van ontwikkelingshulp is geen plaats meer
voor dat soort ‘knuffelprojecten’. Het moet grootschalig, met
flinke economische winst. Maar dan moet je niet, zoals hier
in de regio is gebeurd met een project van de Wereldbank,
overal betonnen kanalen aanleggen en bestaande machts-
verhoudingen aantasten. Dat leidt ertoe dat het gloednieuwe
systeem niet wordt gebruikt of zelfs kapot wordt gemaakt.
Dus wereldwijd is de grote vraag: hoe kun je een geslaagd
kleinschalig irrigatieproject vertalen naar een grootschalige
aanpak. Zodat van de succesformule niet vijf, maar pakweg
vijfduizend families profiteren. Maatwerk leveren op grote
schaal, dat is ons doel.”
Op de Afrikaanse Akker (1) mozambique
Nederlandse rijstpolder in Afrikaanse delta
th
Ema
d
e p
rakti
jk
tEK
St P
aul v
an L
aere
nederlandse kennis inzetten voor voedselzekerheid in afrika. dat is de
ambitie. dit project voor een irrigatiesysteem in mozambique laat zien
dat je lokale machtsverhoudingen niet moet negeren.
april 2012 • LEV 7 • 14
th
Ema
d
e w
ete
nsc
hap
per
tEK
St P
aul v
an L
aere
foto
Dig
iDaa
n
15 • LEV 7 • april 2012
Hij zal nooit zijn eerste bezoek aan Kameroen vergeten. Dat was in 1978 voor een Wagenings project om kleinschalige lokale veeteelt - van
kippen tot varkens - te stimuleren. “Op de dag dat ik arriveerde, kwam ook de eerste boot vol Deense diepvrieskippen aan. Daardoor daalde de kip-penprijs enorm. Voor de kleine boeren in en rond hoofdstad Yaounde viel daar onmogelijk tegenop te boksen. Weg eigen lokale kippenproductie.”Louk de La Rive Box, emeritus hoogleraar Inter-nationale Samenwerking, vertelt het verhaal als antwoord op de vraag waarom ook na decennia van voedselhulp en vele landbouwprojecten, de voedselsituatie in Afrika nog steeds beroerd is. Zijn Kameroenese ervaring dient ter illustratie van zijn repliek: “Het is de consequentie van der-tig jaar neoliberaal beleid van de rijke landen: zoveel mogelijk goedkope voedingsgrondstof-fen uit Afrika halen en industrieel geproduceerd voedsel tegen afbraakprijzen dumpen. Daardoor heeft de kleinschalige landbouw in Afrika het de afgelopen dertig jaar steeds moeilijker gekregen.”Het clichébeeld van Afrika als continent van honger en armoede verdient trouwens nuancering, vindt Box. “De verschillen zijn groot. En de echte hongersnoden zijn zeer lokaal en tijdelijk, en
hangen meestal samen met oorlog of worden zelfs moedwillig gecreëerd, zoals in Soedan.”Maar rooskleurig is de voedselsituatie in Afrika allerminst, erkent Box. En nieuwe bedreigingen dienen zich aan. “In Oost-Afrika is momenteel een enorme landroof aan de gang door Indiase, Chinese en Arabische investeerders. Die exploite-ren de beste gronden met een vorm van neokolo-niale plantagelandbouw.” En dan is er nog het gebrek aan technologie. “Niet voor die grootschalige landbouw, daar zorgen de Indiërs en Chinezen wel voor. Maar de kleinschalige landbouw, de cassaveboertjes bijvoorbeeld, zijn het kind van de rekening. Er wordt weinig onderzoek voor ze gedaan. Je krijgt nu ziekten en plagen in die gewassen waar we nog geen idee van hebben.”
uitgekleed
Gezien dit Afrikaanse gebrek aan voedselzeker-heid kan de keuze in het Nederlandse beleid voor zowel ontwikkelingssamenwerking als economie om Nederlandse kennis in stelling te brengen, een terechte worden genoemd. Box onderschrijft deze, maar plaatst onmiddellijk kanttekeningen. “De langverwachte kennisbrief van staatssecretaris Knapen is door het veld van ontwikkelingsdes-
Louk de la Rive Box hekelt ontwikkelingsbeleid
cvLouk de la rive Box is emeritus
hoogleraar internationale Samen-
werking, en deskundige op het
terrein van de landbouweconomie
van ontwikkelingslanden. hij be-
kleedde diverse leerstoelen en in-
ternationale bestuursfuncties. van
2005 tot 2010 was hij rector van
het international institute for Social
Studies van de Erasmus universiteit
rotterdam.
Dat voedselzekerheid een zwaartepunt is in het nieuwe ontwikkelingsbeleid,
vindt emeritus hoogleraar louk de la rive box uitstekend. Maar voor
de aanpak heeft hij geen goed woord over. Het buitenspel zetten van
ontwikkelingsdeskundigen en afbreken van instituten zit hem hoog. Net als
de nadruk op Nederlandse belangen.
‘ Zonder kennismakelaars gaat het geheid mis’
>
april 2012 • LEV 7 • 16
kundigen als zeer pover beoordeeld. Deze olifant heeft een muis gebaard. Dat zeg ik niet met voldoening, ik vind het vreselijk.”Box proeft de druk van de PVV op de regering om ontwikkelingssamenwerking volstrekt uit te kle-den. “Begin jaren negentig behoorde Nederland nog tot de top drie in kennisbeleid voor mondiale vraagstukken. Veel van die kennis is afgebouwd. Dat is allemaal down the drain.” In het nieuwe beleid weegt het Nederlands belang zwaar en dat is Box een doorn in het oog. “Tegen Ben Knapen zeg ik: ‘Fijn dat er een zwaartepunt is rond voed-sel. Maar dat is niet gedefinieerd vanuit mondiaal, maar vanuit typisch Nederlands perspectief. Dit is aanbodsturing par excellence. Terwijl de ervaring leert dat aanbodgestuurde landbouwprogramma’s in Afrika gedoemd zijn te mislukken.” Wie echt iets wil doen aan de problemen van Afrikaanse voedselproducenten, moet volgens Box twee dingen combineren. “Enerzijds moet je weet hebben van de plaatselijke productiecondi-ties en de kennis en wensen van de lokale boeren. Anderzijds moet je de geopolitieke situatie goed in de gaten houden. Zie het verhaal van die kippen in Kameroen. Dus niet met producten beginnen die binnen de kortste keren weggeprijsd worden door de concurrentie van westerse landen.” Volgens Box vereist vraaggestuurd onderzoek de hulp van deskundige ‘makelaars’ die de problemen en wensen van boeren vertalen in relevante onderzoeksvragen. “Als je die mensen niet inschakelt - slechts enkele maatschappelijke organisaties beschikken erover - volgen weten-schappers hun eigen voorkeuren en hobby’s. Hun onderzoek zal niet duurzaam zijn, omdat de boeren het niet zullen overnemen. Die makelaars moeten tot onafhankelijke instellingen behoren. Helaas maakt deze regering geen nieuwe instituties voor kennismakelaardij, maar breekt er juist een aantal af, zoals de instellingen voor internationaal onder-wijs. Ze veronderstellen dat als je simpelweg een paar partijen bij elkaar brengt, er automatisch iets moois uit komt. Nou ja, ga toch fietsen.”
geen zAkkenvullers
Bedrijven meer betrekken bij ontwikkelings-projecten, een ander element van het nieuwe regeringsbeleid, vindt Box op zich positief. “Ik ben echt niet van de oude linkse kerk die roept dat het alleen maar zakkenvullers zijn. Initiatieven van het Nederlands bedrijfsleven, bijvoorbeeld van zaadbedrijven, kunnen zeker interessant zijn voor de Afrikaanse voedselvoorziening.” Hij noemt als een van de grote uitdagingen van de komende tijd hoe Nederlandse kennis - ook die
van het bedrijfsleven - zo ontwikkeld en gebruikt kan worden dat die voedselvraagstukken helpt op-lossen. “Cassave is dan een interessant voorbeeld, omdat het een marginaal gewas is. Maar ook andere gewassen kunnen interessant zijn om in te investeren.”Ook hier ziet Box een rol voor intermediairs. “Er is kennis voor nodig om bedrijfsleven en weten-schap bij elkaar te brengen en naar twee kanten een vertaalslag te maken. Er zijn in Nederland voldoende mensen die de vereiste mondiale kijk kunnen inbrengen. Maar op de huidige manier, zo van: ‘er is een pot bij ontwikkelingssamenwerking, daar schrijven we wel even een paar voorstellen voor’, dat gaat geheid mis.” Box betwijfelt overigens zeer of bedrijven onder de huidige condities willen meedoen. “Ze moeten dan 40 procent inleggen in een zeer risicovol programma. Dat zie ik Nederlandse bedrijven niet doen. Dat is een naïef model, dat niet gaat werken.”
bintje
Voor activiteiten van voedingsbedrijven in ontwikkelingslanden is volgens Box eerst een nieuwe visie op de intellectuele eigendom nodig. “De boeren of lokale gemeenschappen die een aandeel hebben in het ontwikkelen van nieuwe kennis over voedingsgewassen, dienen hier mede-eigenaar van te zijn. We moeten van patentrecht naar kwekersrecht, zodat de boeren in ontwik-kelingslanden voor hun bijdrage gehonoreerd worden.” Dat heeft ook te maken met respect voor de intellectuele eigendom dat in het land, en in dit geval de gewassen ervan, geïncorporeerd is. “Grote bedrijven als Shell en Unilever beseffen dat ze alleen maar in een land kunnen blijven zitten, wanneer ze daar goed ingebed zijn. Daar hoort erkenning van intellectueel eigendom bij. De Nederlandse zaadindustrie doet er verstandig aan dit in te zien.” Box haalt er de vaderlandse geschiedenis bij om aan te tonen dat participatie van de gemeenschap in de kennisontwikkeling cruciaal is. ‘Nederland was groot in de productie en export van aardap-pelen. Maar bintjes zijn niet ontdekt door een Wageningse onderzoeker. Bintje was de voornaam van een ijverige leerlinge van de Friese boven-meester Klaas de Vries, die op zijn beurt deel uitmaakte van een nationaal netwerk van telers om de beste aardappelrassen te selecteren. We moeten de Afrikaanse Bintjes, noem ze Kofi’s, koesteren en hun inbreng honoreren. Zie het als verlicht eigenbelang.”
‘nederland
behoorde
vroeger tot
de top drie in
kennisbeleid
voor mondiale
vraagstukken.
veel van die
kennis is down
the drain’
>
<
17 • LEV 7 • april 2012
Pascalle Heertjes, leerling van 6 vwo van Christelijke Scholenge-meenschap Jacob van Liesveldt in Hellevoetsluis, werd samen
met haar vriendin Isarah Willems door haar scheikundeleraar op het spoor van de Imaginewedstrijd gezet. “We konden kie-zen uit vier projecten en uiteindelijk sprak Biodisinfect, zeep maken uit plantaardig afvalmateriaal, ons het meeste aan.” Stichting Imagine Life Sciences verbindt wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Ze organiseert jaarlijks een wedstrijd om middelbare scholieren kennis te laten maken met life sciences en toepassingen daarvan voor ontwikkelingslanden. Leer-lingen werken een door Imagine bedacht projectvoorstel uit. Zoals dus zeep maken.
pAddenstoelen
Omdat in veel ontwikkelingslanden ziektes worden overgebracht via voedsel dat onder gebrekkige hygiënische omstandigheden wordt bereid, is de behoefte aan zeep groot. Maar het is niet wenselijk om die zeep te produceren uit gewassen die ook eetbaar zijn. Vandaar dat Pascalle en Isarah pro-beerden zeep uit schimmels te maken. “Voor het maken van zeep heb je twee enzymen nodig, lipase en oxidase. Lipase was al aangetoond en wij moesten de aan-wezigheid van oxidase in schimmels aan-
tonen”, vertelt Pascalle. “We hebben in het bos een paar paddenstoelen geplukt en die hebben we in een laboratorium van de Technische Universiteit Delft, die het project begeleidde, onderzocht. Eerst hebben we de paddenstoelen fijngemaakt en daarna opgelost in water. Het enzym oxidase moest dan zorgen voor een reactie waarbij waterstofperoxide zou vrijkomen. En dat konden we aantonen.”
eiwitrijk
Imagine zoekt bij elk projectvoorstel wetenschappers die leerlingen kunnen begeleiden en inwijden in het doen van onderzoek. Johan Baars, paddenstoelen-veredelaar aan Wageningen UR, was in schooljaar 2006-2007 betrokken bij het project Oesterzwammen in Ghana. Oesterzwammen zijn eiwitrijk en dus een goede aanvulling op het voedingspatroon in ontwikkelingslanden, maar kun je ze er ook kweken? Baars ontving leerlingen van diverse scholen. “Ik heb ze eerst laten zien hoe je broed maakt ofwel hoe je uitgaande van een buisje met mycelium ’zaad’ voor een paddenstoelenteelt kunt maken. Een paar weken later kwamen ze terug en hebben we het zaad in een substraat gezaaid. Daarna konden de leer-lingen thuis dat hele groeiproces volgen.”Uiteindelijk verwerken de leerlingen het proces van het laboratoriumwerk en de
bijbehorende theorie tot een profielwerk-stuk. Daarin doen ze ook aanbevelingen voor de concrete toepassing. De winnaars van het oesterzwammenproject hadden bedacht om het substraat na gebruik als voedingsbodem aan geiten te voeren. Dit project is daadwerkelijk uitgevoerd in Ghana en loopt daar nog steeds.
veel geleerd
Ook Pascalle en Isarah presenteren in hun profielwerkstuk een plan: Hun aan-beveling is om de in Ethiopië veelvuldig voorkomende tarweschimmel te gebrui-ken voor de productie van zeep. Voor hen breken nu spannende weken aan.
Als hun Biodisinfectplan als beste beoordeeld
wordt, krijgen ze van Imagine een dag met
workshops. “Daar leer je bijvoorbeeld hoe je je
plan goed kunt presenteren met een filmpje.”
Uit de vier presentaties, voor elk projectvoor-
stel eentje, wordt uiteindelijk in juni een win-
naar gekozen die in Afrika het plan in praktijk
mag brengen.
Pascalle is blij dat ze voor het Imagi-neproject gekozen heeft. “Ik heb er erg veel van geleerd. Niet alleen van het scheikundige proces, maar ook van de omstandigheden in Afrika. Ik kan ieder-een met een exact profiel aanraden om eens bij Imagine te gaan kijken.”
www.foundation-imagine.org th
Ema
sc
ho
liere
nw
ed
stri
jd
tEK
St P
eter
Zun
nebe
rg
Met je profielwerkstuk de wereld verbeteren en een reis winnen naar een ontwikkelingsland. Wie zou dat niet willen? Stichting imagine life sciences daagt in een jaarlijkse wedstrijd scholieren uit om met een ontwikkelingsvraagstuk aan de slag te gaan en heeft voor de winnaar een reis in petto.
Leerlingen gaan honger te lijf
april 2012 • LEV 7 • 18
th
Ema
d
e o
nd
ern
em
er
tEK
St P
aul v
an d
en B
roek
foto
Tho
mas
Fas
ting
Het bedrijfsleven krijgt een steeds grotere vinger
in de pap in het beleid voor kennisontwikkeling
en ontwikkelingssamenwerking. Topman
bernard de geus ziet kansen, maar wijst ook
op manco’s van het nieuwe overheidsbeleid.
Bernard de Geus mist langetermijnblik bij de overheid
‘Zekerheid hebben we nodig, geen dagkoersen’
19 • LEV 7 • april 2012
Wat drijft uw sector om mee te doen in het topsectorenbeleid?“In onze sector, Tuin-
bouw & Uitgangsmaterialen, is innovatie een bestaansvoorwaarde. De verede-lingsbedrijven hebben goed plantkundig onderzoek en goed opgeleide mensen nodig. Het Technologisch Topinstituut Groene Genetica is mede opgericht, om-dat de fundamentele kennis in Nederland onder druk kwam te staan. Het maakt niet eens zo veel uit in welke richting die kennis zich ontwikkelt, als je maar goed, innovatief en onderscheidend bent in de plantenwetenschappen. Ons belang is dat tussen bedrijven en kennisinstituten de stroom van kennis en ideeën goed op gang blijft.”
U formuleert een strategische inzet. Zijn er ook inhoudelijke drijfveren, zoals het wegwerken van de honger uit de wereld?“Natuurlijk, maar ik verhul niet dat we ook uit opportunistische redenen aanhaken bij de topsector. Er zijn enorme belangen mee gemoeid en wie aan de zijlijn blijft staan, weet zeker dat hij niks krijgt. Zo’n groot initiatief als het topsectorenbeleid komt niet zo vaak voorbij. Het zou dom zijn om daar niet aan mee te willen doen.”
Heeft het bedrijfsleven bij de totstand-koming van de agenda van de topsecto-ren een vinger in de pap gehad?“Het bedrijfsleven was als eerste aan zet. De vraag is echter in hoeverre de over-heid rekening kan en wil houden met de wensen van het bedrijfsleven. Soms denk
ik: ‘Hoe heeft de overheid dit kunnen verzinnen?!’ Zo wordt het bedrijfsleven geacht veertig procent mee te investe-ren in de agenda van de topsector, maar ik vraag me af of de overheid wel in de gaten heeft dat dit geld ergens vandaan moet komen. Voor ons is altijd leidend of een investering bijdraagt aan het rende-ment van het bedrijf. Vooral voor de klei-ne bedrijven is een deelname van veertig procent erg veel, zeker in initiatieven waarvan het rendement zich pas op lange termijn laat uitkeren. Grote bedrijven hebben vaak al R&D-budgetten waarmee ze makkelijker kunnen aanhaken bij projecten met een lange looptijd.”
Uw sector heeft ervoor gekozen ook een paragraaf over ontwikkelingssa-menwerking op te nemen in de agenda. Waarom?“In de nieuwe beleidsnota over ontwik-kelingssamenwerking onderstreept het Ministerie van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk de rol van het bedrijfsleven, liefst in samenhang met de agenda van de topsectoren. Maar hoe die samenwer-king er precies uit komt te zien, weet ik ook nog niet. Buitenlandse Zaken staat in onze beleving nog erg ver weg. Het bedrijfsleven is ook nauwelijks geconsul-teerd bij de formulering van dit beleid.
Het blijft helemaal de vraag of je bedrij-ven wel harder aan het hollen krijgt met dit nieuwe beleid. Wat niet wegneemt dat ideële doelen heus wel leven. Zeker, iedereen wil geld verdienen en concur-reert met elkaar, maar niet ten koste van alles. Dit zit in het karakter van de sector, die vooral bestaat uit familiebedrijven. Er is meer dan winst maken alleen. Daar komt bij dat vooral onze grote bedrijven al jaren actief zijn in de derde wereld. We zitten daar met veredelaars, we produce-ren zaad, we zitten in de sierteelt, en voor een deel ook in de voedselsector.”
Het kan voor het bedrijfsleven toch interessant zijn om binnen het topsecto-
renbeleid de vleugels verder uit te slaan in ontwikkelingslanden?“Maar de vraag is of dat gaat gebeuren. Er komen pas rende-menten als de projecten uitzicht bieden op een afzetmarkt. Daar zitten heel veel haken en ogen aan. Je kunt geen voedsel produ-ceren als de lokale economische
context niet deugt. Er moet nering zijn. Er moet kennis zijn. De handelsbarrières moeten worden opgeruimd en markten moeten ontwikkeld worden. Daar komt heel veel bij kijken. Daarvoor heb je een langetermijnperspectief nodig. Daarom is het bizar dat de plannen voorschrijven dat het bedrijfsleven voor veertig procent moet deelnemen aan projecten die slechts op langere termijn renderen.”
Nu het bedrijfsleven zich meer gaat richten op ontwikkelingssamenwerking, ligt samenwerking met maatschappelijke organisaties in dit veld voor de hand. <
‘Soms denk ik: hoe heeft de
overheid dit kunnen verzinnen?!’
april 2012 • LEV 7 • 20
Hoe verloopt de samenwerking?“Er is nog een lange weg te gaan. Het ontwikkelingsbeleid is altijd een agenda van Buitenlandse Zaken geweest, nu moeten de maatschappelijke organisaties zich schikken in een heel andere context. Dat zal tijd kosten en die tijd moet ze gegund worden. Tot voor kort kon je organisaties tegenkomen die kotsend over de reling hangen als ze de naam van een bedrijf horen. Het is goed dat de context verandert. Te lang is het beleid in handen geweest van goedwillende mensen die druk waren met vage projecten. Het werk was te weinig relevant, de doelen te weinig concreet. Het bedrijfsleven kan een goede impuls geven. Al jaren laten onze bedrijven zien dat ze in ontwikke-lingslanden succesvol kunnen opereren en perspectief bieden aan lokale werkne-mers.”
Het imago is ook dat bedrijven welis-waar een enorme productiviteitsstijging weten te realiseren, maar dat de groene revolutie de honger van de lokale bevol-king niet wegneemt.“Nou, ik betwijfel of dat imago onze sector betreft. Waar veredelaars actief zijn in voedselproductie in ontwikkelings-landen, met groentezaden bijvoorbeeld, weten we heus wel de relatie te leggen tussen veredeling en productie, daar gaat het tenslotte om. Ik ben ervan overtuigd dat de veredelingssector een grote rol kan
spelen in het ontwikkelingsbeleid. Wie kan er beter dan een bedrijf producten in de markt zetten? Wie heeft er meer ver-stand van ontwikkeling van lokale rassen en teeltcondities? Er is een verandering van mindset nodig willen alle partijen goed met elkaar kunnen samenwerken.” Ben Knapen, staatssecretaris voor ont-wikkelingssamenwerking, heeft vijftien kernlanden geformuleerd in de derde wereld. Daar kunt u mee uit de voeten?“Nee, voor ons komt het over als een willekeurige selectie. Bijvoorbeeld wel Afghanistan, maar niet een land als India. Terwijl India nu juist heel veel
mogelijkheden biedt om tot hogere voedselrende-menten te komen. In een land als Afghanistan zijn veredelaars niet actief. Het is te hopen dat de overheid bij de uitwerking van de plannen het bedrijfsleven betrekt en rekening houdt met de wensen van de topsector.”
Wat zou u veranderen als u de regie krijgt over het beleid aan de kant van de overheid?“Ik zou in de eerste plaats een visie ont-wikkelen voor de langere termijn. Beleid met een reikwijdte van minstens tien jaar en geen beleid dat na één kabinetsperiode alweer van koers verandert. Bedrijven moeten geld verdienen. Dat zijn geen charitatieve instellingen die je kunt verleiden mee te doen met een zoveelste project. Ik wens me een overheid als be-trouwbare en consistente partner in een langdurige relatie. Zover is het nog lang niet. Ik maak me bovendien zorgen over de afkalving van de kennisinstituten. Die dreigen nog meer te moeten inleveren, wat ten koste gaat van hun fundamentele onderzoek, juist de research waar onze sector op drijft. Het is heel gemakkelijk om aan een kennisinstelling een vakgroep op te heffen en honderd keer moeilijker die weer op te bouwen.”
Bent u optimistisch over het welslagen van de beleidsagenda in uw sector? “Het is nog te vroeg. We zitten nu mid-den in het proces, pas over een maand of vier weten we echt of optimisme is gerechtvaardigd. Daarvoor is een over-heid nodig die verantwoording neemt. De overheid moet kleur bekennen. Ik zie nog te veel chaos. Er liggen nu 1.950 pagina’s op tafel met allerlei plannen voor de topsectoren. ‘Kijk eens wat voor een energie er is vrijgekomen’, hoor je dan. Er is perspectief, maar of we het gaan waarmaken, moet nog blijken. We bewijzen ontwikkelingslan-den de beste dienst als we alle handen ineen slaan, zodat we op duurzame wijze samen met de lokale bevolking een economie kunnen ontwikkelen. Zekerheden hebben we nodig, geen dagkoersen, en voorlopig is het beleid nog een dagkoers.”
‘het bedrijfsleven kan een goede
impuls geven aan ontwikkelings-
samenwerking’
<
cvBernard de geus is directeur van het tech-
nologisch topinstituut groene genetica, een
initiatief van de plantaardige uitgangsma-
terialensector voor innovatie, onderzoek en
onderwijs in planten- en zadenveredeling. hij
was, samen met twee anderen, trekker van de
internationaliseringsagenda van de topsector
tuinbouw & uitgangsmaterialen.
<
21 • LEV 7 • april 2012
Op de Afrikaanse Akker (2) ghana
Vitaminerijke maïs helpt vrouwen
th
Ema
d
e p
rakti
jk
tEK
St P
aul v
an L
aere
nederlandse kennis inzetten voor voedselzeker-
heid in afrika. dat is de ambitie. dit project met
verrijkte maïs voor ghana maakt duidelijk dat
samenwerken met lokale boeren de kans van
slagen verhoogt.
In Ghana’s hoofdstad Accra staan
overal langs de weg vrouwen te koken.
Vanachter hun tafeltjes met pannen en
kookgerei serveren ze bekende natio-
nale gerechten als waatchi, kenkey of
koko, schotels op basis van onder meer
rijst en maismeel. “Voedzaam en erg
gewild als ontbijt voor jong en oud”,
vertelt een vrouw met zwart gebreid
mutsje vanaf haar kruk.
Het is een scène uit de documentaire
Biotechnology in development – Expe-
riences from the south die Guido Rui-
venkamp van Wageningen UR maakte
over een bijzonder biotechnologiepro-
ject van Ghanese bodem. Samen met
lokale boeren stimuleerde het in Accra
gevestigde Science & Technology Policy
Research Institute (STEPRI) het verede-
lingsonderzoek naar een maïsvariëteit
met verhoogde eiwitgehaltes. Dit Oba-
tampa, letterlijk ‘goede moeder’, is een
gezond alternatief voor gecultiveerde
rassen, die vaak weinig essentiële ami-
nozuren bevatten. “We willen stimule-
ren dat research niet alleen de hoeveel-
heid voedsel verhoogt, maar ook de
voedingswaarde”, verklaart STEPRI-
directeur dr. George Essegbey. In ver-
volgonderzoek is het Obatampa verder
verrijkt met ijzer, zink en de vitamines A
en E. “Tijdens de zwangerschap lijden
veel Ghanese vrouwen aan ijzer- en vi-
taminentekort”, verklaart Essegbey.
SchoolmaaltijdenRuivenkamp, universitair hoofddo-
cent Maatschappelijke aspecten tech-
nologieontwikkeling in Wageningen,
werkt al lang samen met STEPRI. De
kracht van het maïsproject vindt hij de
maatschappelijke inbedding. “Bij veel
biotechnologisch onderzoek is de be-
nadering science driven, daar wordt
nauwelijks geluisterd naar de mening
van boeren. Dit onderzoek is daarente-
gen helemaal opgezet vanuit de eigen
bevolking. Bijvoorbeeld door te kiezen
voor gewassen die veel worden ge-
bruikt in populaire Ghanese gerechten.
En voor de boeren is het aantrekkelijk
dat de nieuwe maïs goede oogsten
oplevert, waarvan een deel opnieuw
gezaaid kan worden in het volgende
seizoen. Zo worden ze niet afhankelijk
van zaadproducenten.”
Obatampa wordt inmiddels ook ver-
werkt in schoolmaaltijden. En om de ver-
rijkte maïsvariant verder te verspreiden
zijn door heel Ghana stations ingericht
waar vrouwen de beste zaden selecte-
ren voor nieuwe aanplant. “Het project
zorgt er dus ook voor dat deze vrouwen
een extra bron van inkomsten hebben.”
KritischStaan dit soort geslaagde inheemse
projecten niet haaks op het huidige
ontwikkelingsbeleid, met de nadruk op
uitventen van Nederlandse kennis en
vooral het bedrijfsleven? Ruivenkamp
is kritisch over die nieuwe koers. “Als
je de illusie hebt dat de eigen kennis
zomaar overal kan worden ingezet, ga
je vijftig jaar terug in de tijd. Dat heeft
niks met samenwerking te maken, maar
alles met verkoop.”
Nederlandse kennis kan wel een bij-
drage leveren, maar alleen als je deze
inbedt in de lokale cultuur, stelt Rui-
venkamp. “Je moet aanhaken bij lokale
initiatieven en loskomen van die arro-
gante houding dat wij de problemen
daar wel even zullen oplossen.”
Deze aanpak biedt volgens hem wel
degelijk kansen voor Nederlandse be-
drijven, mits ze werkelijk innovatief zijn.
“Met de huidige technologische mo-
gelijkheden kun je duurzame projecten
opzetten waar zowel de bedrijven als
de bevolking beter van worden. Denk
bijvoorbeeld aan het omzetten van af-
val in nieuwe producten, zodat je een
circulair productiecircuit creëert.”
Dat vraagt wel om het inslaan van
volledig nieuwe wegen. Ruivenkamp
noemt samenwerking met maatschap-
pelijke organisaties als Greenpeace als
voorbeeld. “Die kunnen een heel an-
dere kijk inbrengen.” Omgekeerd moe-
ten deze kritische organisaties leren bio-
technologie niet als een bedreiging te
zien, maar als een partner in hun stre-
ven naar een duurzame wereld. “Het
zou geweldig interessant zijn wanneer
de biologische sector samen met zo’n
club een alternatief biotech programma
zou opzetten. Het Ghanese experiment
bewijst dat met een alternatieve aanpak
echte vooruitgang is te boeken.”
april 2012 • LEV 7 • 22
th
Ema
ro
nd
eta
felg
esp
rek
tEK
St P
aul v
an d
en B
roek
foto
Tho
mas
Fas
ting
de maatschappelijke rol van wetenschappers
‘ Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang?’
23 • LEV 7 • april 2012
De samenleving zou meer moeten profiteren van
wetenschappelijke kennis, vindt de overheid. Maar zijn
wetenschappers daar wel op ingesteld? LEV brengt
jim woodhill, maud radstake en josine stremmelaar
samen om na te denken over deze maatschappelijke rol van
kennisinstellingen. “Een afstandelijke positie is niet langer
houdbaar. We moeten met de billen bloot.”
‘ Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang?’ <
april 2012 • LEV 7 • 24
Over één ding zijn de drie gesprekspartners het alvast roerend eens: kennis brengt altijd verantwoordelijk-
heid met zich mee. “Dat begint al met je onderzoeksagenda”, stelt Josine Stremme-laar van ontwikkelingsorganisatie Hivos. “Waar wil je je kennis op inzetten? Wat is het lokale belang? Welke vervolgstappen gaan we zetten om de gewenste verande-ring op gang te krijgen?” Ook Maud Radstake, die bij CSG ‘onder-zoek en dialoog’ in haar portefeuille heeft, vindt dat wetenschappers zich ervoor moeten inspannen dat hun onderzoeksre-sultaten bruikbaar voor anderen worden. “Je moet als wetenschapper ontvankelijk worden voor de context waarin je kennis werkzaam is.”Voor derde gesprekspartner Jim Woodhill, directeur van het Centre for Develop-ment Innovation in Wageningen, is het eveneens zonneklaar dat de tijd van de ivoren torens voorbij is. “De ken-nisinstituten worden de samenleving ingedrongen. De uitdagingen waar we
voor staan zijn domweg te groot.” Denk alleen maar aan de economische crisis, de klimaatverandering en de hongersnoden die de kop op blijven steken. “Dit brengt voor wetenschappers een nieuw soort verantwoordelijkheid met zich mee. Men zal zich verbonden moeten weten met de veranderingsprocessen. Een afstandelijke positie is niet langer houdbaar. De weten-schapper moet met de billen bloot.”
lAndjepik
De drie bevinden zich in goed gezelschap. Ook de overheid hamert erop dat ken-nis en innovatie belangrijk zijn voor de economie en samenleving. Volgens het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamen-werking zouden bedrijven, wetenschap-pers en maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld gezamenlijk op moeten trekken om te werken aan mondiale voedselzekerheid. Gaat dat werken?Woodhill geeft een waarschuwing. “In de topsectoren draait het vooral om de concurrentiekracht van de Nederlandse ondernemingen in een veranderende
wereldmarkt.” Op zich een verdedigbaar doel, zegt hij. “Maar als je zaken doet in landen waar de mensen heel arm zijn, moet je modellen hanteren die waardevol zijn voor iedereen.” Het is zaak om een kritisch oog te houden op de ontwikke-lingsdoelen vindt hij, waarbij een mooie taak is weggelegd voor DGIS, het directo-raat bij Buitenlandse Zaken dat is belast met ontwikkelingssamenwerking. “Die moet de agenda’s van het bedrijfsleven linken aan de ontwikkelingsdoelen.”Stremmelaar voelt zich al aangesproken: ze noemt enkele bedrijven die er prima blijk van geven om bij te willen dragen aan ontwikkeling, zoals de ict-onderne-ming Logica die in India meewerkt aan de vermindering van kinderarbeid. “Je hoopt dat bedrijven een motor zijn voor ontwikkeling. Maatschappelijke organisa-ties kunnen niet in hun eentje de wereld verbeteren, dus het is goed naar vormen van samenwerking te kijken. Maar je moet je er bewust van zijn dat bedrijven zowel een positieve als een negatieve bij-drage kunnen leveren aan ontwikkeling.” Zo heeft winstbejag op korte termijn, met ondernemingen die landjepik spelen in de derde wereld, niks met ontwikkelings-doelen te maken. Daarom is het volgens Stremmelaar maar goed dat een deel van de maatschappelijke organisaties zich verre houdt van samenwerking. “Watch-dogs blijven nodig. Het is belangrijk dat er organisaties zijn die op afstand de ontwikkelingen kritisch volgen.”
lokAle bevolking
Radstake zou ook wetenschappers graag zo’n kritische rol toebedelen. Ze vindt dat het overheidsbeleid getuigt van een “wel erg instrumentele benadering van maatschappelijk nut en toepassing van onderzoek”. Het bruikbaar maken van onderzoek is volgens haar een nieuw onderzoeksthema op zich, waarover nog veel te weinig bekend is. “Hoe breng je
maud radstake
“ De kennis is er wel, maar
komt niet altijd terecht
waar ze nodig is”
<
25 • LEV 7 • april 2012
partijen met elkaar in dialoog? Hoe breng je met kennis werkelijk iets op gang? Hoe kun je de mensen waarover het onderzoek gaat, zélf betrekken bij het creëren van de onderzoeksagenda?”Dit is koren op de molen van Woodhill. “Kennis behelst óók de zorg dat anderen iets met je kennis doen. Naast de produc-tie van kennis hebben wij ook een ver-antwoordelijkheid in het samenbrengen van al bestaande kennis en inzichten, bij-voorbeeld die van de lokale bevolking.” Daarbij vervult de onderzoeker bovenal een rol als intermediair. “Het is één ding dat de wetenschapper ontvankelijk wordt voor vragen vanuit de lokale bevolking. Maar minstens zo belangrijk is dat de be-volking gevoelig wordt voor wetenschap-pelijke vragen en zelf meedenkt over
gewenste veranderingen. Het doordenken van dit soort processen is niet zo gangbaar in het huidige onderzoek.” Volgens Maud Radstake is voor de weten-schap nog een wereld te winnen. “We kunnen vaak te weinig met die geweldige berg aan onderzoeksgegevens, omdat er niet op tijd is nagedacht over het gebruik ervan. De kennis is er wel, maar komt niet altijd terecht waar het nodig is.”Woodhill grijpt naar zijn pen en begint een college. Hij tekent op een vel papier negen vakjes en kleurt er eentje in, de ‘feitelijke kennisproductie’. Zijn uitleg is diepgaand, maar wat hij gezegd wil hebben, is in één zin samen te vatten: “De focus van de wetenschap is erg smal.” Als voorbeeld noemt hij een onderzoek in Ethiopië. De ‘old school’ is onderzoek
naar de bodemgesteldheid, maar veel leuker was Woodhills interventie om het bedrijf dat het onderzoek verrichtte, gevoelig te maken voor de mensen voor wie die bodem het dagelijks leven is. “Dat was nog niet eerder gebeurd.” Dat brengt hem terug bij het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking. “Het risico is dat we terugvallen op het ingesleten mechanisme: wij weten hoe het allemaal zit en zullen de mensen in de derde wereld wel even komen vertellen hoe het moet.” “De Nederlandse focus is een valkuil”, vindt ook Stremmelaar. En tegenstrijdig bovendien. “Wetenschap is per definitie internationaal. De uitdagingen waarvoor we staan houden zich niet aan grenzen. Als het doel is de voedselzekerheid te vergroten, is het niet logisch om het Nederlands exportproduct centraal te stellen.”
betrokken wetenscHAp
Nadrukkelijke betrokkenheid van de wetenschap in het veld is dus dringend gewenst. Maar zijn de kennisinstellingen daar wel klaar voor? Alle drie benoemen de graat in de keel als het gaat om het verrichten van maatschappelijk relevant onderzoek: je wordt voor toegepast onder-zoek of het organiseren van een seminar met stakeholders maar mondjesmaat of helemaal niet beloond, lees: de weten-schapper ontleent zijn status vooral aan een toppublicatie, liefst in een gerenom-meerd tijdschrift als Science of Nature. Maar wie leest dat? Buiten een select clubje wetenschappers niemand, laat staan de boer in de derde wereld. Stremmelaar, Woodhill en Radstake zijn het eens: er blijven altijd weten-schappers nodig die fundamenteel werk verrichten. Maar alle drie verzuchten dat het hard nodig is dat de “verschillende vormen van wetenschap waardering moeten krijgen”. Deze laatste woorden
josine Stremmelaar
“ Maatschappelijke organisaties
kunnen niet in hun eentje de
wereld verbeteren”
<
april 2012 • LEV 7 • 26
zijn van Stremmelaar, die erop wijst dat maatschappelijke organisaties als Hivos afhankelijk zijn van wetenschappers die maatschappelijk relevant onderzoek belangrijk vinden. “Uiteindelijk vinden we die wetenschappers wel, maar we zijn wel afhankelijk van hun goede wil.”Ook Woodhill en Radstake zien dat diverse wetenschappers maatschappelijk gemotiveerd zijn. “Zij houden de idealen hoog, anders dan de instituten waarbin-nen ze werken”, aldus Woodhill. Radstake vult aan: “Als je jonge onderzoekers vraagt naar hun drijfveren, hoor je dat ze bij willen dragen aan voedselzekerheid, aan gezondheid.” Maar dat die idealen onder druk kunnen komen te staan als ze carrière willen maken in de wetenschap, weet Radstake maar al te goed. “Nog steeds voel ik de druk om onderzoek te
doen dat vooral voor de eigen vakgeno-ten interessant is. Die leg ik regelmatig naast me neer. Dan steek ik mijn energie toch in weer in een overleg met weten-schappers of maatschappelijke partners en moet het artikel maar even wachten. Practice what you preach.”Het drietal bepleit een gevarieerder be-loningssysteem voor wetenschappers. Al is dit niet eenvoudig. Woodhill wijst op de heersende onderzoekscultuur, die “een bepaald idee hoog houdt van wat excel-lentie is”. Overigens waarschuwt hij voor al te ver doorgevoerde taakverdeling: het is niet de bedoeling dat de een steeds achter de boeken zit en de ander almaar het veld ingaat. “Ieder moet min of meer expert willen zijn. Als je de materie zelf al niet doorgrondt, is de kans dat er iets verandert wel erg klein.”
mAAtscHAppelijke impAct meten
Wetenschappers worden vooral beoordeeld
op basis van hun publicaties. Toch zijn er al
methoden ontwikkeld die verder kijken. Zo
is er de EriC-methode, Evaluating Research
in Context, die naast de wetenschappelijke
kwaliteit ook de maatschappelijke bijdrage
van onderzoek in kaart brengt. Deze me-
thode evalueert de domeinen Wetenschap,
Markt & Industrie en Maatschappij & Beleid.
Waar de beoordeling voor het wetenschap-
pelijke domein nog grotendeels parallel loopt
aan traditionele evaluatiemethoden, gelden
bij de andere twee domeinen heel andere
vragen. Daar moet immers de maatschappe-
lijke impact van het onderzoek worden be-
schreven en gemeten. De vragen en indica-
toren kunnen per discipline verschillen. Waar
het voor het ene wetenschapsgebied zinvol
is om het aantal patenten en licenties mee
te tellen, kan het bij een ander gebied juist
draaien om de ontwikkeling van protocollen
voor een betere zorgverlening.
Kern is de interactie met maatschappelijke
belanghebbenden van het onderzoek. Het
Europese Siampi-project (Social Impact As-
sessment Methods for research and funding
instruments through the study of Productive
Interactions) richt zich daarom nadrukkelijk
op het meten van ‘productieve interacties’
tussen onderzoekers en de maatschappij. In-
teracties dus waarbij mensen daadwerkelijk
gebruikmaken van de onderzoeksresulta-
ten. Dat kan op vele manieren plaatsvinden,
bijvoorbeeld via persoonlijk contact in een
adviescommissie, via artikelen in vakbladen
en leerboeken, via een tentoonstelling of in
de vorm van een financiële bijdrage uit de
markt.
Meer informatie:
www.eric-project.nl
www.siampi.eu
jim woodhill
“Kennis behelst ook de zorg dat
anderen iets met de kennis doen”
<
<
27 • LEV 7 • april 2012
Aubergines, hete pepers, tomaten en bladkool (sukumi
wiki). Dat zijn de groentes die het bedrijf Afrisem in
Arusha, Tanzania met Nederlandse technologie en in-
vesteringen aan het veredelen is voor Oost-Afrika. De
eerste nieuwe rassen, kleine, zoete en bittere aubergi-
nes die minder vatbaar zijn voor rode spintmijt, worden
nu getest op een demonstratieveld.
Afrisem startte in 2008 als eerste in de wereld met de
veredeling van groentes voor Oost-Afrika, aangepast
aan het warme klimaat, de insecten, schimmels en
oude, uitgeputte bodem. Het bedrijf koos voor zoge-
noemde hybride zaden: kruisingen tussen twee gene-
tisch heel verschillende ouderplanten. Voordeel van hy-
briden is dat de rassen extra veel opbrengen. Nadeel is
dat ze een stuk duurder zijn dan traditionele Afrikaanse
zaden. En boeren kunnen hybride zaden niet meer zelf
vermeerderen, want ze geven geen goede nakomelin-
gen. Elk jaar nieuwe hybride zaden kopen is geen pro-
bleem voor de grote exporterende tuinbouwbedrijven
in Oost-Afrika. Maar kunnen de kleinere Afrikaanse
boeren ze ook betalen?
Heleen Bos, bij Afrisem betrokken vanuit het Neder-
lands groenteveredelingsbedrijf Rijk Zwaan, gaat ervan
uit dat Afrisem tot prijzen kan komen waar zowel het
bedrijf als de kleine Afrikaanse boeren (vaak boerin-
nen) aan kunnen verdienen. “Er is in Oost-Afrika een
middenklasse aan het ontstaan die voor verse, goede
groenten ook meer wil betalen. Zo kunnen boeren in-
vesteringen makkelijker terug verdienen dan een aantal
jaren terug.”
TegenvallersAfrisem, waar nu zestig mensen werken, is opgezet
door Rijk Zwaan en het in Azië opererende zaadbedrijf
East West Seed, dat ook Nederlandse wortels heeft. Af-
gaande op het succes van East West Seed in Azië ma-
ken de Nederlanders in Tanzania goede kans te slagen.
Maar succes is in Oost-Afrika niet verzekerd. Afrisem
kampt nog regelmatig met tegenvallers als elektrici-
teitsuitval, geen internet en machineonderdelen of zak-
ken kunstmest die niet geleverd kunnen worden.
En waar het bedrijf nog mee moet starten, vertelt Bos,
is het opleiden van de groentetelers. Veel boeren bren-
gen hun tomaten, bananen of bladkool zelf nog naar de
markt - soms twee uur lopen - waarna ze maar moeten
afwachten wat ze ervoor krijgen. Of ze geven hun pro-
ducten mee aan een tussenhandelaar die een te groot
deel van de winst in eigen stak steekt. Zo is terugverdie-
nen van de extra investeringen in de groenteteelt niet
mogelijk.
MarketingNaast trainingen is marketing van de nieuwe kwaliteit
groentes nodig onder restaurants, hotels en super-
markten, evenals het opzetten van goede handelsnet-
werken. Dat gebeurt niet vanzelf. Rijk Zwaan hoopt
daarom samen met lokale en Nederlandse maatschap-
pelijke organisaties en kennisinstellingen zulke ketens in
Tanzania te kunnen gaan organiseren.
Het verhaal past in het nieuwe subsidiebeleid van de
Nederlandse overheid. Afrisem verdient natuurlijk nog
niks, want de zaden zijn nog in testfase. Maar Oost-
Afrika kan wel een interessante afzetmarkt worden.
Intussen kunnen, met hulp van al die partijen, de po-
tentiële afnemers van Afrisems zaden al wel worden
geholpen met leningen, nieuwe afzetmarkten of trai-
ningen, stelt Bos: “Met subsidies zouden we hier samen
programma’s voor kunnen opzetten.”
Op de Afrikaanse Akker (3) tanzania
th
Ema
d
e p
rakti
jk
tEK
St M
aria
nne
Hes
elm
ans
nederlandse kennis inzetten voor voedsel-
zekerheid in afrika. dat is de ambitie. dit
project voor groenteveredeling in tanzania
laat zien dat goed zaad waardeloos is zonder
training van de lokale telers.
Goed zaad is slechts het halve werk
april 2012 • LEV 7 • 28
th
Ema
in
tell
ect
uele
eig
en
do
mtE
KSt
Mar
iann
e H
esel
man
s
Planten, dieren, cellen, weefsels, genen - ze worden al jaren gepatenteerd. Plus alle gebruikte technieken en daarvan af-geleide producten zoals genetische testen, medicijnen, sla, bonenmeel, varkensvlees of eieren. Wereldwijd liggen nu een paar miljoen octrooiaanvragen in de bio-technologie te wachten op toekenning; honderdduizenden claims zijn al gehono-reerd. Werden aanvankelijk alleen nog genetisch gemodificeerde zaden gepaten-teerd, inmiddels vragen bedrijven en in-stituten ook steeds vaker patenten aan op ‘gewoon’ veredelde zaden. Bij (aanvraag
van) een patent mogen anderen twintig jaar lang de gepatenteerde technieken of producten niet op de markt brengen, tenzij ze de octrooihouder betalen voor toestemming (licentie). “De hele juridificering van genen, technieken en zaden is een ongeloof-lijke blokkade voor arme landen”, stelt Michiel Korthals, hoogleraar Toegepaste filosofie in Wageningen en principal investigator van CSG. Als de instituten daar een nieuwe rijst of tomaat willen maken, hebben ze niet de mankracht en het geld om uit te zoeken welke genen
en technieken al zijn gepatenteerd. Ver-volgens moeten ze de onderhandelingen over licenties nog gaan voeren. Korthals weet van een genetisch gemodificeerd sjalotje voor Indonesië, dat resistent was gemaakt tegen de larve van de gemene Floridamot. Het was ontwikkeld door Wageningen UR en een instituut op Java. De Wageningers hadden ontdekt dat er vijftien patenten op zaten. Ze ver-zochten de patenthouders om licenties. Maar de patenthouders, grote bedrijven die dagelijks veel van dit soort verzoe-ken krijgen, namen niet eens de moeite
michiel Korthals Food Impact Fonds
Patenten voor voedselzekerheidNederlandse bedrijven willen best
met hun zaden en genetische
technologie de Afrikaanse markt
op, maar alleen als hun intellectuele
eigendom goed beschermd
wordt. Dit kan echter problemen
opleveren voor arme Afrikaanse
boeren. Om te werken aan
mondiale voedselzekerheid zijn
andere manieren van denken over
intellectuele eigendom geboden. We
presenteren hier twee voorbeelden,
van CSG-onderzoeksleider michiel
korthals en van de Amerikaanse
hoogleraar sara boettiger.Mik
kel O
ster
gaar
d /
Hol
land
se H
oogt
e
29 • LEV 7 • april 2012
Sara Boettiger Cases uitwisselenToen in 2006 Wageningse biotechnolo-gen begonnen aardappelen beter resistent te maken tegen de schadelijke schim-mel Phytophthora, stonden ze voor een dilemma. Hun goed werkende genen en technieken wilden ze graag beschermen met patenten. Dit om te voorkomen dat ze geen partners zouden kunnen vinden voor de verspreiding van het nieuwe pootgoed. Bedrijven steken immers niet graag geld in nieuwe technieken die de concurrent ook meteen op de markt kan brengen. Tegelijkertijd wilden de wetenschappers hun vindingen toeganke-lijk houden voor zoveel mogelijk kleinere bedrijven en voor veredelingsinstituten in arme landen. Hoe konden ze beide doelen verenigen?Uiteindelijk hebben ze een leidraad gefor-muleerd: “In principe gaan we uit van niet-exclusieve licenties”, zo staat op hun site www.durph.wur.nl, “om te voorko-men dat een of slechts enkele partijen een monopoliepositie kunnen opbou-wen.” Daarnaast geldt een zogeheten Hu-manitair Gebruik Licentie, waarbij arme landen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden de resistentiegenen krij-gen om in te bouwen in lokale rassen. Volgens Sara Boettiger, adjunct-hoogle-raar Agrarische Economie aan de Univer-siteit van Californië, Berkeley, worstelen momenteel heel wat onderzoeksinstituten en bedrijven met hetzelfde dilemma. Om wereldwijd oplossingen met elkaar te de-len richtte Boettiger met collega’s Global Access in Action op, een internationaal centrum dat pleit voor praktische oplos-singen. “We verzamelen cases”, vertelt Boettiger aan de telefoon. “Advoca-tenkantoren, universiteiten, bedrijven; iedereen kan van elkaars verhalen leren hoe je intellectuele eigendomsrechten kunt managen, mét oog voor de armen.”Een case op de nieuwe website van Glo-bal Access in Action beschrijft hoe het
instituut UC Berkeley een gist ontwik-kelde die een voorloperstof maakt van artemisine, een belangrijk medicijn voor malariapatiënten. UC Berkely verkocht de patenten aan zijn spin-off Amyris onder zogeheten ´pro-poor´ voorwaarden: Amyris mag de patenten commercieel uitbaten voor markten in ontwikkelde landen, maar hij moet ze vrijgeven voor humanitair gebruik in ontwikkelingslan-den. UC Berkeley verleende daarnaast zelf ook vrij toegang tot de patenten aan het non-profitinstituut One World Health voor fabricage van artemisine. De Wageningse aardappelonderzoekers houden nog wel wat slagen om de arm. Ze geven “in principe” geen exclusieve licenties, maar sluiten die ook niet he-lemaal uit. En ze geven “onder bepaalde voorwaarden de genen vrij”, maar vullen die voorwaarden niet van te voren in. Boettiger vindt dat prima. “Elke onder-handeling is anders”, stelt ze. “Soms zal het niet lukken een zaadbedrijf te vinden dat jouw verbeterde aardappel naar de markt wil brengen als je die aardappel ook aan andere partijen geeft. Maar on-derhandelaars kunnen dan wel bekijken hoe ze exclusiviteit kunnen beperken tot bijvoorbeeld bepaalde regio’s, zodat in andere delen van de wereld het materiaal wel vrij toegankelijk is. Daarvoor moe-ten ze zich dan wel bewust zijn van de dilemma’s. En ze moeten ook oplossingen kennen.”Bedrijven en instituten treden niet graag over hun licentieonderhandelingen naar buiten. Dat is volgens Boettiger geen obstakel. Haar organisatie is nu cases aan het verzamelen met verschillende partners, waaronder advocatenkantoor Baker & McKenzie die ook een vestiging heeft in Nederland. “De meeste bedrijven hebben ook een verhaal dat ze wél willen delen.”
Zie ook http://globalaccessinaction.org/
Patenten voor voedselzekerheidantwoord te geven. Het was een van de redenen om het project niet voort te zetten. Korthals ziet veel in een radicaal andere beloningsstructuur: een ‘Food Impact Fonds’. Een van zijn promovendi onder-zoekt nu de haalbaarheid. “Zo’n fonds betaalt bedrijven meer winst naarmate de impact van hun product of technologie op de voedelvoorziening groter is”, legt de hoogleraar uit. “Dat maakt het voor bedrijven aantrekkelijk om informatie over hun technologie en licenties zoveel mogelijk te verspreiden.” Korthals’ idee is een variant op het Green Climate Fund (voor klimaatvriende-lijke technologie) of het al wat verder uitgewerkte Health Impact Fund. Dit laatste fonds is opgezet door Thomas Pogge, hoogleraar International Affairs and Philosophy aan de Universiteit van Yale (VS). Bedrijven registreren hun gepatenteerde technologie of medicijn bij dit fonds, waarna ze deze wereldwijd voor kostprijs verkopen. Daarna me-ten gespecialiseerde instituten elk jaar hoeveel mensen in de wereld er baat bij hebben gehad. Afhankelijk daarvan krijgt het bedrijf jaarlijks een bepaalde winst. Pogge hoopt nu snel met een pilotstudie te kunnen beginnen.Een fonds kan worden gevuld met geld van overheden en andere fondsen. Zo be-vat het Green Climate Fund al honderd miljoen euro, afkomstig van onder meer de Bill and Melinda Gates Foundation. Korthals is zich ervan bewust dat het effect op voedselvoorziening lastiger te meten is dan op CO2-reductie of gezond-heid. “Een oogst hangt nooit af van één nieuw product of nieuwe technologie. Maar ook hier zouden wel parameters voor te vinden zijn. Belangrijkste vraag zal zijn of de industrie erachter kan staan.”
Zie ook www.healthimpactfund.org
april 2012 • LEV 7 • 30
Wie wil met wie samenwerken?
th
Ema
m
en
sen
& m
en
ingen
tEK
St B
ram
De
Jong
e &
Bea
Ros
Samenwerken aan meer voedselzekerheid in Afrika. Dat is het doel van het Nederlandse overheidsbeleid. De partijen in het veld moeten die samenwerking verzilveren. Wat hebben ze elkaar te bieden en wil iedereen wel met iedereen samenwerken? LEV deed een rondje langs de velden om de meningen van bedrijven, wetenschap, maatschappelijke organisaties en ambassade te peilen.
het werkveld aan het woord
wat heeft uw organisatie te bieden?
“Onze specialiteit is het begeleiden van lokale maatschappelijke organisaties en het terugkoppelen van lokale vragen naar de Nederlandse en mondiale poli-tiek. Leidende vraag voor ons is: wat hebben mens en natuur nodig voor een goed en duurzaam bestaan? Vroeger moesten we heel hard vechten om dit punt op de politieke agenda te krijgen. Nu is het precies omgekeerd en denken de politieke leiders het wel eventjes op mondiaal niveau op te kunnen lossen. Maar kennis van de lokale situatie is echt nodig. Die kennis brengen wij in: wij weten wat de impact van beslissin-
gen op lokale bedrijvigheid is, we zien de valkuilen en denken mee over oplos-singen. Samenwerking is voor ons als netwerkorganisatie gesneden koek.”
ja? volgens Simon groot van East west
Seed zijn maatschappelijke organisaties
als de uwe juist huiverig voor samenwer-
king met bedrijven.
“Dat is echt het oude denken dat ik helaas nog te vaak tegenkom. Als een bedrijf een plan heeft voor Afrika en wil weten of het past bij de lokale omstandigheden, zijn wij graag van dienst. Samen kunnen we mooie dingen bedenken.”
wat hebt u nodig van anderen?
“Wat we vooral nodig hebben is hel-derheid. Hebben we het bijvoorbeeld over voedselzekerheid voor Afrika of over mondiale voedselzekerheid in 2050? Wat wil Nederland met welk geld uit welk potje precies bereiken? Daarnaast zou ik graag echte innova-tiekracht willen zien bij bedrijven en wetenschappers. Niet dat wat je al doet in het groot doen, maar ook iets op an-dere manieren durven doen. Kijk welke onverwachte innovaties plaatsvinden in de landbouw, ook in ontwikkelings-landen. Kom achter de eigen tekentafel vandaan en bouw voort op ideeën en
Daniëlle Hirsch Directeur Both Ends (netwerkorganisatie voor mondiale duurzaamheid)
31 • LEV 7 • april 2012
ondernemingen van Afrikaanse boeren en bedrijven.”
welke beren ziet u op de weg?
“Ik mis in het Nederlandse beleid aan-dacht voor sociale aspecten. Dat is echt nodig, omdat sociale rechtvaardigheid en welzijn voorwaarden zijn voor duurzame economische ontwikkeling. Koplopers in de private sector erkennen al dat ondernemers daar zelf baat bij hebben. Verder moeten we aandacht besteden aan toegankelijke financieringsmechanismen voor lokale coöperaties. Ten slotte is de infrastructuur nog vaak erg gericht op ex-port en dat verzwakt de lokale markten.” >
Simon Groot East West Seed (groentever-
edelingsbedrijf en marktleider voor groentezaad in Azië)
wat heeft uw bedrijf te bieden?
“We hebben dertig jaar erva-ring met het veredelen van tropische groenten voor kleine boeren in Azië. Door beter zaad en betere teelttechnieken zijn hier miljarden en miljarden aan extra inkomsten gecreëerd. Onze groenten worden nu op meer dan tien miljoen hectare grond verbouwd. En daarbij zijn veel kleine boertjes die maar één of twee hectare bezitten. Wij weten dus als geen ander hoe je kleine boeren in ontwikkelingslanden kunt helpen hun teelt te verbete-ren. Die kennis en ervaring delen we graag met anderen.” hebt u iets nodig van anderen?
“Het probleem in Afrika is de landbouwkundige kennis en vaardigheid van boeren, die is veel lager dan in Azië. Ze hebben gewoon te weinig goede boeren. Dus als je de boeren wilt helpen met verbeterd zaadgoed, moet je ze ook betere teelttechieken leren. Daarvoor zal er een massaal voor-lichtingsapparaat opgezet moeten worden. Dat kost veel tijd en veel geld, kosten die voor een bedrijf alleen niet haalbaar zijn.”
welke beren ziet u op de weg?
“De animo bij bedrijven om in Afrika aan de slag te gaan is nog niet zo groot. Velen denken
toch ‘waar beginnen we eigenlijk aan’. Je moet als bedrijf heel ver vooruit kijken en alvast klein beginnen, dan is het leergeld ook niet zo hoog. Ook bij de over-heid mag nog wel wat verbeterd worden. Voedselzekerheid staat opeens weer hoog op de agenda, maar in Den Haag lijken ze nog nooit van ons gehoord te hebben. Dat is frustrerend. De wereld van maatschappelijke organisaties ken ik nog onvoldoende, maar daar zal een lang bestaande terughoudend-heid om samen te werken met het bedrijfsleven overwonnen moeten worden.”
daniëlle hirsch zegt juist graag
samen te willen werken met
bedrijven.
“We hebben tot nu toe weinig gedaan met maatschappelijke organisaties in tropisch Azië. Ik denk omdat de agenda’s niet goed op elkaar waren afgestemd. Deze organisaties werken vaak met een beperkte projectduur, terwijl onze aanpak gericht is op inkomens-groei voor kleine boeren op lan-gere termijn. Wij zijn gewoon wat consistenter in onze aanpak. In het uitgestrekte en lastig bereisbare Tanzania zouden we wellicht met organisaties kunnen samenwerken als we het eens worden over het voorkomen van agendaconflicten.”
april 2012 • LEV 7 • 32
wat heeft uw instelling te bieden? “Wij werken aan oplossingen die direct toepasbaar zijn voor boeren. We richten ons op de groenteteelt in Azië en Afrika. Daar ontwikkelen we teeltmethoden waarmee lokale boeren zaadgoed optimaal kunnen benutten. En dan kijken we dus ook naar hun be-drijfseconomische plaatje. Via demonstraties laten we zien wat de voordelen zijn om meer geld uit te geven aan verbeterd zaadgoed. Daarmee kunnen de boeren een belangrijke stap vooruit zetten, maar het is zeker ook noodzakelijk om het groeiend aantal mensen in de stad te voeden.”
hebt u iets nodig van anderen? “Aangezien het landbouwkundig onderzoek in Nederland jaren geleden is geprivatiseerd, hebben we in de eerste plaats fondsen
wat heeft uw organisatie te bieden?
“Agri-ProFocus runt zogeheten Agri-Hubs in negen Afrikaanse landen. Dat zijn platforms waarin pro-ducentenorganisaties, banken, agrarische bedrijven, kennisinstellingen, ontwikkelingsorganisaties en overheidsinstanties elkaar vinden om samen te leren en samen te werken. En dan hebben we het zowel over Nederlandse als lokale partijen. We hebben dus onze makelaarsfunctie plus een enorm netwerk te bieden. Op de tweede plaats kunnen organisaties en bedrijven ook bij ons aankloppen met kennisvragen of om te sparren over nieuwe kansen.”
hebt u iets nodig van anderen? “Wat wij nodig hebben is het vertrouwen en commit-ment van bedrijven voor de lange termijn. En dan be-doel ik vooral vertrouwen in het ontwikkelingsperspec-tief van Afrika! Om in Afrika boerenondernemerschap te stimuleren zijn Nederlandse bedrijven nodig die samenwerkingsverbanden aangaan met lokale partners. Dan denk ik niet alleen aan het investeren van geld, maar vooral ook aan kennisoverdracht en franchising. Op lange termijn levert dit winst op voor alle partijen.”
welke beren ziet u op de weg?
“Ik ben bang dat er te smal ingezet gaat worden op pro-ductieverhoging als dé manier om voedselzekerheid te realiseren. Maar er is meer nodig. Zo is het noodzakelijk dat lokale boeren kunnen produceren voor een goed functionerende markt. En daarvoor heb je weer een betrouwbare overheid nodig, en regionale en inter-
nationale handelsafspraken. Het opzetten van een betrouwbaar en voor het MKB gun-stig belastingsysteem is minstens zo belangrijk als verhoging van de gewasopbrengst. Dat verhaal zie ik niet terug in het Nederlandse beleid. Daarnaast moet je je af blijven vragen voor wie je het doet. Het gesprek aangaan met lokale en nationale overheden komt nog onvoldoende aan bod.”
Simon groot stelt dat een van de voornaamste
problemen in afrika is dat er te weinig goede
boeren zijn: hun landbouwkundige kennis is
volgens hem veel lager dan in azië.
“De basis van de problemen is niet dat er geen goede boeren zijn. Die zijn er wel en komen er steeds meer. De basis is een slechte infrastructuur en de grote macht van tussenper-sonen, vooral als je over groente- en maïsproductie praat. De Aziatische boer werkt meestal in een goed georganiseerde markt met een goede infrastructuur. De Afrikaanse boer kan er een stuk minder zeker van zijn dat risico nemen - investeren dus - beloond wordt. Productieverhoging helpt pas als de voorwaarden voor afzet en inkomsten zeker(der) zijn.”
Hedwig Bruggeman Agri-ProFocus (ondersteunt boeren-ondernemerschap in ontwikkelingslanden)
>
Arij Everaarts Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Lelystad (voor
praktijkonderzoek in akkerbouw en groenteteelt in de vollegrond, onderdeel van Wageningen UR)
33 • LEV 7 • april 2012
nodig. En dan is het zaak om samen aan de slag te gaan. Het zijn namelijk bedrijven die goed zaaizaad en nieuwe rassen op de markt brengen. Als wij weten welke teeltmethode werkt, moet die kennis worden verspreid. Daarvoor zijn we afhankelijk van lokale organisaties die het netwerk hebben om trainingen te geven aan de boeren. In Afrika staat dit hele proces nog in de kinderschoenen.”
daniëlle hirsch van Both Ends mist bij wetenschappers de durf om
achter de eigen tekentafel vandaan te komen en voort te bouwen
op ideeën van afrikaanse boeren. wat vindt u daarvan?
“Wij voeren onderzoek meestal uit in overleg of in directe samenwerking met boeren. Het ontwikkelen van kennis of me-thoden die niet lokaal zijn te gebruiken, heeft niet veel zin. On-
derzoek kan uitgaan van de ideeën van lokale boeren, van geheel nieuwe ideeën ‘van buiten’ of van een combinatie. Het ligt eraan waar het om gaat en wat het perspectief is. Dat heeft niet zoveel met durf te maken als wel met verwachting en effectiviteit.”
welke beren ziet u op de weg?
“Het is moeilijk samenwerkingsverbanden op te zetten bij kortlopende projecten. En dat is wat wij de laatste jaren vooral hebben gehad. Het topsectorenbeleid biedt nu een kans om voor langere tijd de samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven. Bezuinigingen, een andere focus van een nieuw kabinet, dat zijn de voornaamste beren die ik zie. Hopelijk ziet ook de overheid dat investeren in de ontwikkeling van de landbouw in Afrika uit-eindelijk ook onze economische ontwikkeling ten goede komt.”
wat heeft uw bedrijf te bieden?
“Wij kweken voor Afrika speciale aardappelrassen.
Zoals aardappelen met een kort groeiseizoen en veel voedings-waarde en die relatief weinig water nodig hebben. We werken daarbij ook regelma-tig met wetenschap-pers uit Wageningen en Groningen. Wij weten welke rassen
het daar ter plekke goed doen en zij kun-
nen ons helpen om die rassen verder te verbeteren.
Vervolgens weten wij hun ge-netische kennis om te zetten in verhandelbare aardappel-
producten.”
wat hebt u nodig van anderen?
“Zoals gezegd halen we een deel van de genetische kennis bij wetenschappers. Verder hebben we behoefte aan kennis over het lokale bedrijfsleven in Afrika, omdat we meer ter plekke willen werken. Sinds kort werken we daarvoor samen met Agriterra uit Arnhem, dat gespecialiseerd is in boerenor-ganisaties in ontwikkelingslanden. We gaan eens
met die jongens door Afrika reizen en wie weet wat daar uitkomt. Als je ter plekke gaat werken, kun je politieke barrières omzeilen. Zo wil Kenia geen aardappelen invoeren, omdat ze bang zijn ziektes binnen te halen. Gevolg is dat ze jaar in jaar uit met de aardappelen vermeerderen en die verzwakken. Met een gezonde pootaardappel kun je de productie verdubbelen.”
volgens hedwig Bruggeman van agri-profoucs moe-
ten we de oplossing voor voedselzekerheid nou net
niet zoeken in productieverhoging. “Het klopt dat je in deze landen meer hebt aan zekerheid dan aan productiviteit. Een robuust ras dat overeind blijft onder extreme klimaatomstandig-heden en mindere landbouwtechnieken, daar heb je meer aan dan aan een ras met de grootste opbrengst. Verder ben ik het met haar eens dat er meer dan techniek alleen is, je moet ook de lokale partijen mee zien te krijgen.”
welke beren ziet u op de weg?
“Wat tegenwerkt is dat er in Afrika vliegtuigen graan worden ingevlogen, waardoor de lokale pro-ducten weggeduwd worden en liggen weg te rotten. Nog een probleem is de gebrekkige infrastructuur in diverse Afrikaanse landen. Verder moet de intel-lectuele eigendom veel beter beschermd worden. Anders weerhoudt dat leveranciers ervan om dingen in Afrika uit te proberen. Nu denken we toch: ja hallo, wat gaan jullie met ons product doen?”
Gerard BackxDirecteur HZPC (kweker en distributeur van
poot- en consumptieaardappelen)
>
april 2012 • LEV 7 • 34
>
>
Jeroen Verheul Ambassadeur in Oeganda (1 van de 15 ‘partnerlanden’ in het nieuwe ontwikkelingsbeleid)
wat heeft uw ambassade te bieden? “Naast financiële en technische ondersteuning zie ik twee belangrijke rollen voor me. Ten eerste hebben we een makelaarsfunctie. Dan gaat het dus om bemiddeling en het bij elkaar brengen van verschil-lende partijen. Een tweede rol is de beleidsbeïnvloeding in Oeganda. Zo kunnen we helpen bestaande bottlenecks weg te nemen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het versterken van het ondernemingsklimaat of het verbeteren van het regime voor landeigendom.”
hebt u iets nodig van anderen? “Wat we nodig hebben uit Neder-land is kennis. Bijvoorbeeld over hoe je duurzame visteelt kunt opzetten. Daarnaast zoeken we ook samen-werking met bedrijven die in deze landen willen investeren. Dat is dus het samenbrengen van overheid, kennisinstellingen, maatschappe-lijke organisaties en bedrijven. Maar
met alleen de Nederlandse partijen samenbrengen red je het natuur-lijk niet. Hier in Oeganda moet je dezelfde partijen bij elkaar zien te krijgen. Kennis kun je niet eten, die moet omgezet worden in processen die voedsel produceren. Dat vraagt om een omslag in het denken en daarvoor hebben we al onze partners nodig, zowel hier als in Nederland.”
welke beren ziet u op de weg?
“De groei in de landbouw blijft hier enorm achter. De economische groei in Oeganda is gemiddeld zo’n 6-7 % per jaar, in de landbouw maar 1-2 % per jaar. En met een bevolkingsgroei van ruim 3,5% per jaar kun je op je vingers natellen dat de problemen qua voedselzekerheid vooralsnog alleen maar groeien. Er is dus in het Oegandese landbouwbeleid het een en ander misgegaan, zoals de zwakke koppeling tussen landbouwonder-zoek en -voorlichting en het op alle niveaus zwak functionerende Minis-
terie van Landbouw en Visserij. Dat noopt tot bescheidenheid, al moeten we natuurlijk wel de ambitie hebben om een verschil te maken.”
om succesvolle samenwerkingsver-
banden op te zetten is een langeter-
mijnplanning nodig. Sommige onder-
nemers betwijfelen of de nederlandse
overheid in staat is zich voor langere
tijd te committeren.“Ik kan me die twijfels goed voorstel-len, want het ontwikkelingsbeleid in het algemeen - en Nederland is daarop geen uitzondering - is regelmatig onderwerp van politiek debat. In een gezonde democratie leidt dat tot aanpassingen van beleid en dat gaat inderdaad soms wel eens ten koste van de voorspelbaarheid van beleid. Maar we staan pal voor betrouwbaarheid: als er contracten zijn aangegaan, worden die altijd gehonoreerd. Het is dus zaak om álle partijen zich aan die samenwerking te laten committeren.”
35 • LEV 7 • april 2012
Hoe lossen we de grote vraagstukken rond voedselzekerheid op? Eén ding is zeker: zonder wetenschappelijke kennis zal het niet lukken. We hebben weten-schappers nodig die zich willen buigen over zowel mondiale processen als over de beste aanpak van zeg de aardappelteelt in die ene Ruandese regio. Welke bijdrage kan en wil Nederland daaraan leveren? Het debat over ken-nis en innovatie wordt in ons land al ruim een jaar gedomineerd door het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Nu is een sectorale insteek geen erg gelukkig startpunt voor onder-zoeksprogrammering. Immers, een thema als mondiale voedselzekerheid overstijgt topsectoren als Agro-Food of Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Het raakt aan klimaatverandering, water, ruraal-urbane migratie, logistiek, vrede en veiligheid en ongetwijfeld nog vele andere zaken.Ik zie dan ook niet goed hoe je puur vanuit de topsectoren deze complexe problematiek adequaat te lijf kunt gaan. Al is het natuurlijk interessant en bemoedigend dat bedrijven mondiale voedselzekerheid als thema op de agenda plaatsen. Interessant is ook dat het topsectorenbeleid nadrukkelijk gericht is op meer vraagsturing in onderzoek. Ik twijfel er dan ook niet aan dat dit beleid een impuls zal geven aan een onderzoeks-programmering waar de samenleving iets aan heeft.
Maar er zit een addertje onder het gras. We hebben het hier over vragen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. Bij ontwikkelingssamenwerking wordt dit vaak gezien als aanbodsturing. Immers, de echte vragen komen uit de ontwikke-lingslanden zelf. Ook heeft het beleid een nogal eenzijdig economische invalshoek.
Waarom zouden overheden en maat-schappelijke organisaties niet eveneens met hun kennisvragen kunnen aanklop-pen? Hier wreekt zich de Hollandse hokjesgeest.Overigens denk ik niet dat de sterke nadruk op het bedrijfsleven uitsluitend wordt ingegeven door de Hollandse neoli-berale agenda. Publiek-private samenwer-king zie je overal ter wereld toenemen en in steeds nieuwe vormen. Door mondia-lisering verandert de rol van de staat en vervagen de grenzen tussen het publieke en private domein. Het bedrijfsleven neemt ook steeds meer maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik juich dat toe en denk dat het goed is te experimenteren met nieuwe samenwerkingsconstructies. Een reden te meer om andere partijen niet uit te sluiten.
Laten we deze topsectorenbenadering eens afzetten tegen de kennisagenda rond voedselzekerheid die het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelt. Dan valt meteen op dat bij ontwikkelings-samenwerking de invalshoek juist wel bij de problematiek ligt en niet bij een specifieke sector. Dus 1-0 voor BuZa. Overeenkomst is de sterke nadruk op innovatieve kracht en op kennis en onderzoek waar de samenleving wat aan heeft. Beide stellen vraagsturing centraal en moedigen publiek-private samenwer-king aan. Zij het dat het bij BuZa wel om lokale en geen Hollandse vragen gaat en niet louter om kennisvragen vanuit het bedrijfsleven, maar evenzeer om die van overheden en maatschappelijke partijen. Maar laten we de verschillen niet groter maken dan ze zijn. Beter is het om de beide beleidsagenda’s met elkaar te verbinden. En dat kan. Sterker, er ligt een uitgelezen kans om tot synergie en nieu-we vormen van samenwerking te komen.
Mondiale voedselzekerheid gaat iedereen aan en het onderscheid tussen Noord en Zuid of tussen donor en ontvanger zou er niet meer toe moeten doen. Laten we op zoek gaan naar internationale partner-schappen voor onderzoek en innovatie om deze gezamenlijke problematiek aan te pakken. Een bundeling van midde-len van verschillende ministeries voor internationale samenwerking ligt voor de hand. Dat correspondeert niet alleen met het topsectorenbeleid, maar is ook precies wat BuZa in de nieuwe kennisagenda voorstelt.We gaan een spannende tijd tegemoet. Minder centrale onderzoeksprogram-mering en meer ruimte voor vragen vanuit de markt en de maatschappij. We verlaten de Hollandse hokjes en gaan op zoek naar meer internationale partners. Samen maken we ons niet alleen sterk voor goede onderzoeksprogrammering, maar ook voor vraagarticulatie, het rege-len van financiering en niet te vergeten uitvoering. Henk Molenaaradjunct-directeur NWO-WOTRO t
hEm
a
colu
mn
Voorbij aan de Hollandse hokjesgeest
‘Een thema als mondiale
voedselzekerheid
overstijgt hollandse
topsectoren’
april 2012 • LEV 7 • 36
Wat is uw visie op ontwikkelings-samenwerking? “Het paradigma van armoede-bestrijding door een rijk land in
een arm land is niet meer van deze tijd. Ik zie drie trends die vragen om een fundamentele herziening van ontwikkelingssamenwerking. Allereerst die-nen zich nieuwe spelers aan. Landen als Brazilië, India en China zijn actief in ontwikkelingslanden en komen op voor hun eigen belangen. Ook private partijen als stichtingen, bedrijven en investeringsmaatschappijen zijn steeds actiever en belangrijker. Een tweede trend is dat mondiale vraagstukken zo omvangrijk zijn dat staten alleen ze niet kunnen oplossen. Het is daarom zaak er bedrijven, burgers, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen bij te betrekken. Een derde trend ten slotte is de verandering van het mondi-ale armoedepatroon. Het aantal arme landen en het aantal arme mensen daalt. De huidige armen - nog altijd enorme aantallen - wonen steeds vaker in middeninkomenslanden. Armoede is daarmee in toenemende mate een probleem van ongelijk-heid binnen opkomende landen. De elites in die landen dragen zelf verantwoordelijkheid voor de herverdeling in hun land.Door deze trends is het ontwikkelingsvraagstuk al t
hEm
a
de p
oli
ticu
stE
KSt
Fra
ns v
an D
am &
Bra
m D
e Jo
nge
Ben Knapen:
‘ dE noden BLijvEn vooropStaan’Het kabinet zet voor ontwik-kelingssamenwerking in op vier thematische speerpunten. Voedselzekerheid is zo’n speer-punt. We vroegen staatssecre-taris Ben Knapen naar de achtergronden en praktische uitvoering van zijn plannen. Helaas zag de bewindsman geen kans voor een interview, maar hij wilde onze vragen wel schriftelijk beantwoorden.
37 • LEV 7 • april 2012
lang niet meer het monopolie van de traditionele hulpsector. Ontwikkelingssamenwerking nieuwe stijl is het leveren van een bijdrage aan economi-sche groei en zelfredzaamheid in ontwikkelings-landen. Daarbij focussen wij onze inspanningen op vier speerpunten, vier thema’s waarin Neder-land wat te bieden heeft: voedselzekerheid, water, vrede en veiligheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ik zie daarbij de overheid als makelaar die diverse partijen samenbrengt.”
Is dat wat u bedoelt als u stelt, zoals in uw ken-nisbrief van 14 november 2011, dat ontwik-kelingssamenwerking niet in isolement moet worden beschouwd? “Inderdaad. Betrekkingen met ontwikkelingslan-den zijn al lang niet meer het exclusieve domein van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de overheid. Dit kabinet zet die ontwikkeling door. We betrekken andere ministeries, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstel-lingen volop bij ontwikkelingssamenwerking. Daarom stellen we voor de vier speerpunten brede kennisplatforms samen en vragen we uitdrukkelijk ook de andere ministeries om mee te werken aan de uitvoering van de kennisagenda.”
Biotechnologie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselzekerheid in Afrika. Ech-ter, de onderzoeksprogrammering van de twee grootste lopende, Nederlandse publiek-private partnerships op dit terrein (Technologisch Topinstituut Groene Genetica en het Centre for Biosystems Genomics) bevat tot op heden geen concrete ontwikkelings-doelstellingen. Hoe komt dat en hoe zou dit verbeterd kunnen worden?“De door u genoemde partnerschappen zetten in op de steeds verdere ontwik-keling van kennis rondom gewasveredeling en het ontwikkelen van resistentie tegen ziekten en plagen. In het Kennisplatform voedselzekerheid gaat het er vooral om dat we die in Nederland aanwezige kennis beter gaan benutten voor meer voedsel-zekerheid in ontwikkelingslanden. Zo leggen we verbindingen die er tot dusverre niet waren. Niet alleen tussen bedrijfsleven, overheid en kennisin-stellingen in Nederland, maar ook met internati-onale onderzoeksinstituten en kennisinstellingen
Get
ty Im
ages
<
‘het paradigma van
armoedebestrijding door
een rijk land in een arm land
is niet meer van deze tijd’
april 2012 • LEV 7 • 38
in ontwikkelingslanden. Door die samenwerking benutten we het Nederlandse potentieel ten volle en verzilveren we kansen op verdere ontwik-keling. Het mes snijdt dus aan twee kanten: de mondiale voedselzekerheid wordt vergroot en de Nederlandse kennisbasis wordt versterkt.”
Voor zo’n Kennisplatform voedselzekerheid kun je kiezen voor een smalle, technologiegedreven of een brede interdisciplinaire agenda. Welke aanpak geniet uw voorkeur?“Ik ben geïnteresseerd in aanpakken die wer-ken. Soms zal dat een technologiegedreven programmering zijn, soms een interdisciplinaire aanpak. En, wie weet, in een derde geval juist een combinatie van beide. Tenslotte hebben we hier te maken met ingewikkelde en hardnekkige problemen. De kans op een enkele silver bul-let is vrijwel uitgesloten. Ik wil iedereen die een bijdrage kan leveren uitnodigen mee te doen. Elk platform krijgt als trekker een erkende autoriteit op het desbetreffende thema met ruime ervaring in ontwikkelingsprocessen. Een kleine regiegroep van deelnemers ziet erop toe dat het platform zijn rollen en taken vervult in lijn met de onderling gemaakte afspraken. We zoeken naar vernieuwing en diepgang. Ik hoop dan ook dat organisaties, instellingen en bedrijven in grote mate zullen deelnemen.”
Bedrijven lijken nog terughoudend. Bernard de Geus, directeur Technologisch Topinstituut Groene Genetica, stelt in deze LEV dat je een bedrijf niet met een beleidsagenda verleidt om te participeren in een ontwikkelingsland. Voor dergelijke investeringen is een visie nodig met een reikwijdte van minstens tien jaar. Hoe gaat u het bedrijfsleven toch zover krijgen mee te investeren in ontwikkelingsprojecten?
“Zelf merk ik bij bedrijven juist groot enthousiasme om in ontwikkelingslanden te investeren. Vaak hebben ze al concrete plannen, maar zijn de risico’s nog te groot. Dan kan de overheid een rol spelen door het investe-ringsklimaat te verbeteren en de grootste risico’s af te dekken. Ik vraag bedrijven dus niet om liefdadigheid,
maar op basis van een solide business case en in samenwerking met kennisinstellingen en maat-schappelijke organisaties in ontwikkelingslanden aan de slag te gaan. Op die manier stimuleer je de duurzame bedrijvigheid en economische groei die uiteindelijk moet leiden tot zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden.”
Wetenschapper Louk de la Rive Box zegt, eveneens in deze LEV, dat uw speerpunt voed-selzekerheid niet mondiaal, maar vanuit typisch Nederlands perspectief is geformuleerd. Hij voegt eraan toe dat de ervaring heeft geleerd dat dergelijke door aanbod gestuurde programma’s in Afrika gedoemd zijn te mislukken. Kunt u hem geruststellen? “Vraagsturing is inderdaad van belang. Het gaat uiteindelijk om de optimale koppeling tussen vraag én aanbod. De noden in ontwikkelingslan-den blijven vooropstaan. Ontwikkelingslanden hebben er belang bij dat donoren tot een betere werkverdeling komen en focussen op waar ze de meeste meerwaarde bieden. En juist over voedselzekerheid hebben Nederlandse ken-nisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties hoogwaardige kennis en de capaciteit die verder te ontwikkelen. Deskundige makelaars en intermediairs uit Noord en Zuid moeten vraag en aanbod bij elkaar brengen. Die rol vervul-len wetenschappers, maar ook maatschappelijke organisaties, onze ambassades en straks de ken-nisplatforms.”
Hoe hoopt u dat er, na afloop van uw ambtster-mijn, over uw kennisbeleid geoordeeld wordt? “Ik hoop dat geconstateerd wordt dat ontwikke-lingssamenwerking meer focus en een kennisin-tensievere inzet heeft gekregen. En dat onze keuze voor minder landen en thema’s met Nederlandse meerwaarde heeft geleid tot meer kwaliteit, en tot een grotere kenniscapaciteit in ontwikkelings-landen. Zover zijn we nog niet. We hebben nu nog onvoldoende overzicht over de al aanwezige relevante kennis. Ook is de vraagstelling voor nieuw onderzoek niet helder en maken we onvol-doende gebruik van de synergie tussen ministeries, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het kennisbeleid op mijn eigen ministerie is aan modernisering toe. Daar ga ik voor staan en daar mag men mij naderhand op beoordelen.” <
<
‘ ik merk bij bedrijven juist
groot enthousiasme om
in ontwikkelingslanden te
investeren’
39 • LEV 7 • april 2012
In 2006 stond rozenkweker Huub van der Burg voor
de keuze: uitbreiden in eigen land of een kans wagen
in Afrika. Hij koos voor het laatste, omdat het eerste
financieel niet haalbaar was. Voor grootschalige teelt in
Nederland zou hij een paar miljoen euro moeten lenen
voor extra grond en kassen.
Om de week is hij in Ethiopië om oplossingen te vinden
voor problemen zoals machineonderdelen die weken
in de haven blijven liggen, vergunningen die maar niet
worden afgegeven en stijgende prijzen van kunstmest
en vervoer. “Je moet gewoon zorgen voor een dealer
in de buurt die onderdelen op voorraad heeft”, ver-
telt Van der Burg. “En je moet robuuste technologie
importeren. Zo bleken de hypergeavanceerde rozen-
sorteermachines die we in Nederland gebruiken te
kwetsbaar voor Ethiopië. We sorteren de rozen dus
met de hand, wat hier natuurlijk ook goedkoper is dan
in Nederland.”
ZiekenhuisInmiddels heeft zijn Afrikaanse vestiging Herburg Roses
in Ziway (twee uur rijden van de Ethiopische hoofdstad
Addis Abeba) 1200 medewerkers in dienst. In Ziway
heeft hij een team van elf Ethiopische managers en één
Nederlandse manager aangesteld.
Van der Burg is geen uitzondering. Van de inmiddels
negentig sierteeltbedrijven in Ethiopië (samen 30.000
werknemers) zijn er nu twintig van Nederlanders, met
Ziway als belangrijk sierteeltcentrum. En dat terwijl deze
stad, met een inwoneraantal van ongeveer 50.000, tot
voor kort een werkloosheidspercentage had van meer
dan 50%.
Het blijft niet bij werkgelegenheid alleen. Samen met
andere Nederlandse bedrijven heeft Herburg Roses in
Ziway een verpleegkundige aangesteld en een zieken-
huis, sportveld en school gebouwd. “We zagen soms
medewerkers of hun familieleden aan aids overlijden”,
verklaart Huub van der Burg. “Daar wilden we dan wat
aan doen.”
Sociale onrustWerk en sociale voorzieningen. Dat klinkt positief en
toch zijn er ook onverwachte keerzijden, vertelt Huub
Löffler, directeur van Wageningen International. Zo
heeft de toenemende werkgelegenheid een aanzuigen-
de werking op leden van andere stammen uit de omge-
ving. Dat zorgt voor sociale onrust. “Opmerkelijk is het
hoge scheidingspercentage in dit stadje, wellicht door
de relatief onafhankelijke positie die vrouwen hebben
verworven.”
Ten slotte leidt de bouw van sociale voorzieningen
zoals een school en ziekenhuis gemakkelijk tot frictie
met de lokale overheid, van wie het falen nu duidelijk
zichtbaar wordt. “Onderzoek naar de maatschappelijke
gevolgen van grootschalige investeringsprojecten kan
helpen dergelijke problemen in de toekomst te voorko-
men”, aldus Löffler.
Op de Afrikaanse Akker (4) ethiopië
th
Ema
d
e p
rakti
jk
tEK
St M
aria
nne
Hes
elm
ans
& B
ram
De
Jong
e
nederlandse kennis inzetten voor voed-
selzekerheid in afrika. dat is de ambitie.
dit voorbeeld in Ethiopië laat zien dat het
realiseren van werk en gezondheidszorg door
nederlandse bedrijven ook keerzijden kent.
De keerzijde van werkgelegenheid
tEK
St M
aria
nne
Hes
elm
ans
& B
ram
De
Jong
e
april 2012 • LEV 7 • 40
lopend onderzoek
innovaties geblokkeerd?In de biotechnologie zijn de afgelopen jaren steeds meer zaken
patenteerbaar geworden. Maar dergelijk vastgelegd intellectueel
eigendom kan verder onderzoek en zelfs wetenschappelijke
doorbraken blokkeren. In dit project wordt gekeken naar de juridische
en de ethische kant van dit vraagstuk en gezocht naar alternatieven,
zoals open source, waarbij kennis beschikbaar blijft voor andere
partijen.
onderzoekers Cristian timmerman & henk van den Belt
projectleider michiel Korthals (wur)
open access wetenschapWaar traditioneel wetenschappelijk onderzoek werd afgeschermd,
bijvoorbeeld met octrooien, komt er steeds meer vrije toegang
tot onderzoeksresultaten. Die open access leidt tot duurzamer en
rechtvaardiger gebruik van technologische kennis. In dit project
achterhalen onderzoekers via een casestudy in India hoe een
open-accessproject zich ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor
onderzoekers en andere betrokkenen, zoals veredelaars en boeren.
onderzoeker pieter Lemmens
projectleider guido ruivenkamp (wur)
voedsel versus brandstofIn ontwikkelingslanden wordt biomassa gekweekt als bron voor
(westerse) brandstof. Dit project onderzoekt vanuit een juridische en
filosofische invalshoek welke normen zouden moeten gelden in de
contractuele relaties tussen (voornamelijk westerse) multinationals
en opkomende economieën in ontwikkelingslanden. Uiteindelijk
doel is om te komen tot een meer rechtvaardige verdeling van de
opbrengsten.
onderzoeker menno van der veen
projectleiders Laurens Landeweerd & patricia osseweijer (tu delft)
wetenschappelijke beloften en maatschappelijke verwachtingen Genomicsonderzoek maakt niet altijd de verwachtingen waar.
Soms wordt er bijvoorbeeld meer beloofd om financiering
binnen te halen. In dit project wordt onderzocht in hoeverre de
wetenschappelijke en maatschappelijke agenda beter op elkaar
aangesloten kunnen worden, zodat beloften en verwachtingen
meer in balans komen.
onderzoeker martin ruivenkamp
projectleider hub Zwart (ru)
Afgerond onderzoek
de kloof overbruggenDankzij biotechnologie zijn we in staat om elk gewas aan te passen
aan de wensen van de consument. Maar dat gebeurt vaak zonder
exact te weten wat die consument wil. Bovendien vormen patenten
op die nieuwe producten een obstakel voor boeren. In dit project
is bekeken of vrije beschikbaarheid van kennis (open source)
biotechnologische ontwikkelingen eerlijker, democratischer, maar ook
efficiënter kan maken.
onderzoeker pieter Lemmens
projectleider Bart gremmen (wur)
de 10/90-kloof Negentig procent van de onderzoeksmiddelen voor genomics wordt
besteed in het belang van tien procent van de wereldbevolking. In
dit onderzoek is verkend waarom dit zo is of het ook anders kan.
Met pioniers, mensen die nieuwe ideeën aandurven en eerlijkheid
voorop stellen, als voorbeeld moet het mogelijk zijn om te komen tot
eerlijkere onderzoekagenda’s.
onderzoeker Cor van der weele
projectleider michiel Korthals (wur)
genomics voor de armenGenomics kan een belangrijke bijdrage leveren aan voedselzekerheid
in Afrika. Om deze gene revolution tot een succes te maken is een
goede samenwerking tussen genomicsonderzoekers, veredelaars
en lokale boeren noodzakelijk. Boeren en veredelaars vinden elkaar
steeds makkelijker, maar tussen boeren en onderzoekers gaapt vaak
nog een kloof. Dit onderzoek geeft handvatten om die kloof te
overbruggen.
onderzoeker Edwin nuijten
projectleiders paul richards & harro maat (wur)
eerlijk zullen we alles delenElk land is de baas over de eigen plantgenetische bronnen. Maar niet
altijd worden de baten (winst, technologie of kennis) eerlijk verdeeld.
Zo profiteren ontwikkelingslanden nog nauwelijks van de enorme
biodiversiteit op hun grondgebied. Voor benefit sharing ontbreekt
nog adequate internationale wetgeving. Dit onderzoek, uitgevoerd in
Nederland, Peru en Kenia, laat zien dat er veel verschillende motieven
voor benefit sharing bestaan. De onderzoekers formuleren ethische
richtlijnen die aan alle motieven recht doen.
onderzoeker Bram de jonge
projectleider michiel Korthals (wur)
Hoe kan kennis beter benut worden? En hoe kan de derde wereld profiteren van onze kennis? Op deze pagina een overzicht van lopende en net afgeronde CSG-projecten die aansluiten bij het thema van deze LEV.
csg-onderzoek over innovatie & derde wereld
th
Ema
o
nd
erz
oek
41 • LEV 7 • april 2012
In 2013 mag de subsidie van de
belangrijkste geldschieter van het
CSG stoppen, maar er is geen reden
te twijfelen over de toekomst. Dit
zegt Hub zwart,wetenschappelijk
directeur van CSG Centre for Society
and the Life Sciences. “De paradox
van een immense hoeveelheid kennis
in de wetenschap en een prangend
kennistekort in de samenleving wordt
alleen maar groter.”
toeko
mst
CS
G
tEK
St P
aul v
an d
en B
roek
fo
to S
asch
a Sc
halk
wijk
‘ ons centrum heeft bestaansrecht bewezen’
CSG-directeur Hub Zwart
Volgens plan gaat in 2013 de stekker uit het Ne-therlands Genomics Initiative, de voornaamste subsidiegever van het in 2004 opgerichte - toen nog - Centre for Society and Genomics. Wat betekent
dit voor de toekomst van het centrum? Hub Zwart ziet geen reden tot ongerustheid en wijst op het zojuist door de European Science Foundation ondertekende contract voor een conferen-tiereeks waarmee CSG samen met andere Europese partners de biobased society op de kaart gaat zetten. In Nederland weten steeds meer bètawetenschappers CSG te vinden voor maat-schappelijk onderzoek en training. “We zijn in acht jaar tijd goed ingebed geraakt in de levenswetenschappen. Met diverse partners hebben we nieuwe projecten gelanceerd: onze toekomst is in feite al begonnen.” Om het optimisme te onderstrepen noemt Zwart het CSG-initiatief om naast het bestaande, landelijke netwerk nu ook een vergelijkbaar internationaal netwerk binnen diverse landen op
te zetten, LISTEN genaamd, een netwerk van toponderzoekers die elkaar helpen met het verwerven van Europese onderzoeks-gelden.
mAjeure vrAAgstukken
De agenda voor de toekomst begint gestalte te krijgen. Een centrum is echter meer dan een optelsom van projecten. Wat nog ontbreekt, is financiering van een organisatorische kern. “Wetenschapsfinanciering is vooral gericht op projecten en programma’s.” Toch denkt Zwart dat ook deze hobbel zal worden genomen. “We hebben nog twee jaar.”De positieve kijk van Zwart berust mede op de groeiende druk op wetenschap om urgente maatschappelijke thema’s te agenderen. In Europa is er veel aandacht voor Responsible Re-search and Innovation, in Nederland is er de discussie rond de topsectoren, het initiatief van de overheid om het bedrijfsleven, de wetenschap en de samenleving bijeen te brengen rondom <
april 2012 • LEV 7 • 42
diverse majeure vraagstukken, zoals duurzame energie en gezondheidszorg op maat. “Dat is voor ons een gunstige trend, al moet je er wel voor waken dat ‘samenleving’ niet vervangen wordt door alleen ‘bedrijfsleven’. De inbreng die CSG binnen de topsectoren kan leveren, hebben we helder in kaart gebracht, zegt Zwart. “De maatschappelijke verankering van onderzoek moet je niet onderschatten. Daar wordt nog wel eens lichtvaar-dig over gedacht. CSG-onderzoek heeft laten zien waarmee je rekening moet houden. Daarom is het zo belangrijk dat wij blijven participeren.”
geloofwAArdigHeid
Enige reden tot ongerustheid is er ook. Zwart signaleert de trend dat wetenschappers zich terugtrekken in een op technologie georiënteerde benadering. “Toen wij begonnen, was er een grotere gevoeligheid binnen de wetenschap om aan te haken bij complexe maatschappelijke vraagstukken. Maar de kloof lijkt nu weer groter te worden. In Den Haag en Brussel legt men weliswaar steeds meer nadruk op de maatschappelijke en eco-nomische waarde van wetenschappelijke onderzoek, maar toch vooral redenerend vanuit het onderzoek en in mindere mate vanuit de samenleving.” Beleidsmakers erkennen de complexi-teit van wetenschappelijke vraagstukken, maar onderschatten ze de complexiteit van maatschappelijke veranderingsprocessen. En naast toenemende nadruk op relevantie en maatschappe-lijke waarde is er ook een trend om wetenschap toch primair in termen van citatie-index, academische excellentie en internati-onale rankings te kwalificeren. Dit versterkt een ‘klassieke hou-ding’. In tijden van schaarste, wordt maatschappelijke reflectie dan al snel als luxe gezien.Aan de andere kant is er de groeiende argwaan in de samen-leving. “De geloofwaardigheid van wetenschap is meer dan voorheen op het spel komen staan, bijvoorbeeld in het klimaat-debat. ‘De wetenschap is ook maar een mening’, hoor je dan.” De argwaan wordt verder gevoed door kritiek op belangenver-strengeling, vooral vanwege samenwerking met het bedrijfsle-ven. “Als de wetenschap inboet aan autonomie, komt ook haar autoriteit op het spel te staan. Dat is de complexe dynamiek waarin we staan.”
interActief onderzoek
Het onderzoeksveld is echter te divers om je blind te staren op de zorgwekkende tendensen, vindt Zwart. Er zijn genoeg ontwik-kelingen die het belang onderstrepen van de aloude taak van het centrum: reflectie op de samenhang tussen wetenschap en samenleving. Neem de biobased society, ook wel de tweede in-dustriële revolutie genoemd, met doorbraken op het gebied van biobrandstof en biomaterialen. Naast voordelen zal deze ontwik-keling ook gepaard gaan met maatschappelijke spanningen en conflicten, net als bij de ‘eerste’ industriële revolutie het geval was. “Je zult alfa’s, bèta’s en gamma’s bij elkaar moeten brengen om dit vraagstuk te lijf te gaan. De technologische revolutie zul je moeten afstemmen op de maatschappelijke processen en omgekeerd.” Dankzij het zojuist ondertekende Europese contract gaat het centrum nu leiding geven aan een platform waarin beleidsma-kers, wetenschappers en de industrie elkaar gaan ontmoeten. “Zo blijft de biobased society niet alleen een technologische belofte, maar kunnen we ook de mogelijke spanningen en conflicten die samenhangen met deze innovaties op de agenda zetten.”Andere voorbeelden zijn de samenwerking met het Centre for Translational Molecular Medicine inzake maatschappelijke onder-zoek en training en het zojuist gelanceerde samenwerkingspro-ject met het Centre for Genome Diagnostics over de toepassing van snelle technologie bij diagnostiek en gezondheidszorg-op-maat. “De vraag hoe om te gaan met digitale medische gegevens is niet louter technologisch van aard. In nauwe samenwerking met technologiecentra, landelijk en Europees, gaan we werken aan verantwoord datamanagement.” Het centrum heeft kortom zijn bestaansrecht bewezen. Om ver-der te bouwen aan de toekomst heeft het echter zijn achterban hard nodig, stelt Zwart, doelend op de onderzoekers die de afge-lopen jaren ervaring hebben opgedaan met interactief onderzoek op het grensvlak van levenswetenschap en kennissamenleving. “CSG blijft een collectief project, waarbij het geheel meer is dan de optelsom der delen.”
‘ons centrum heeft laten zien
waarmee je rekening moet houden bij
maatschappelijke verankering van
onderzoek’
‘de vraag hoe om te gaan met digitale medische gegevens is niet louter technologisch van aard’
<
<
43 • LEV 7 • april 2012
voedingsclAims
datum 26 maart 2012
locatie trippenhuis, amsterdam
Tijdens dit KNAW-symposium gaan onder-
zoekers in debat met wetenschappers van de
European Food Safety Authority (EFSA) over
de wetenschappelijke onderbouwing van voe-
dingsclaims.
www.knaw.nl
Herrie in de genen
datum 26 maart 2012
locatie dik t, rotterdam
Wetenschapscafé waarin dr. Frank Sleutels
(Erasmus MC) spreekt over het markeren van
genen door onze eigen cellen. Dit beïnvloedt
de structuur, leesbaarheid en activiteit van die
genen en heeft daarmee directe consequenties
voor ons functioneren en onze gezondheid.
Hoe worden genen gemarkeerd? Waarom ne-
men onze cellen het risico om een reservekopie
van een gen op te geven? En wat voor gevol-
gen heeft het markeren van genen voor onze
gezondheid en die van onze kinderen?
www.science4you.nl
it’s food, stupid!
datum 3 & 23 april 2012
locatie de rode hoed, amsterdam
Debatreeks over landbouw en voedsel waarin
deelnemers en publiek samen zoeken naar
oplossingen om de landbouw te verduurza-
men. De thema’s van de laatste twee debat-
ten zijn ‘Gezond voedsel, waarom eten we zo
weinig vers?’( 3 april) en ‘Nieuwe verbindingen
tussen landbouw en burger’ (23 april).
www.rodehoed.nl
voedselzekerHeid?
datum 12 april 2012
locatie natuurcafé La porte, Zeist
Tijdens dit Science Café spreekt hoogleraar
Rudy Rabbinge (WUR) over wat bereikt is én
wat nog bereikt moet worden om de wereld-
bevolking te kunnen blijven voeden, met aan-
dacht voor duurzaamheid en een sociaal, eco-
logisch en economisch perspectief.
www.sciencecafezeist.nl
conferentie genomics in
society
datum 23 & 24 april 2012
locatie the British Library, Londen
Onder de noemer Genomics in Society: Fact,
Fictions and Cultures viert de ESRC Genomics
Network Conference 2012 een decennium van
academische vooruitgang in het maatschap-
pelijk onderzoek. Aan bod komt het beste van
het vele maatschappelijk onderzoek naar de
huidige innovaties in de biowetenschappen.
Hoofdsprekers zijn Celeste Condit (Univer-
sity of Georgia), Anne Fausto-Sterling (Brown
University), Ann Lingard (schrijfster en weten-
schapscommunicator) en Margaret Lock (Mc-
Gill University).
www.genomicsnetwork.ac.uk
gezond oud
datum 13 mei 2012
locatie paradiso, amsterdam
Thema van de Paradisolezingen 2012 is Com-
plexiteit. Met hierin aandacht voor complexe
systemen, ingewikkelde materie en onzichtbare
structuren, onder meer in het menselijk brein
en lichaam, in de natuur en in het heelal. Acht
topwetenschappers lichten vanuit hun vakge-
bied toe hoe oude kennis nieuwe fundamenten
krijgt. In zijn Paradisolezing gaat Jan Hoeijma-
kers (hoogleraar Moleculaire genetica, Erasmus
MC) in op Genonderhoud: het geheim van ge-
zonde ouderdom.
www.paradiso.nl
bioetHics And tHe future
datum 26 t/m 29 juni 2012
locatie Congrescentrum de doelen, rotterdam
Deze elfde conferentie van de International As-
sociation of Bioethics, getiteld Thinking ahead:
Bioethics and the Future, and the Future of
Bioethics, focust op de belangrijkste vraagstuk-
ken in de toekomst van de bioethiek, zoals
synthetische biologie, mensverbetering, levens-
verlengende strategieën, milieuvraagstukken,
voedsel en ethiek en volksgezondheid.
www.bioethicsrotterdam.nl
Kijk voor het meest actuele overzicht van evenementen op de website van CSg www.society-lifesciences.nl
colo
fon
agen
da
centre for society and the life sciencescsg
lev is een uitgave van CSG Centre for Society and the Life Sciences
hoofdredactie Frans van Dam
gastredacteur Bram de Jonge
Eindredactie Bea Ros
teksten Paul van den Broek, Frans van Dam, Marianne Heselmans,
Bram de Jonge, Paul van Laere, Henk Molenaar, Bea Ros,
Marjolein Schrauwen en Peter Zunneberg
Beeld DigiDaan, Thomas Fasting, Sascha Schalkwijk en
Tammo Schuringa
vormgeving Hannie van den Bergh, Studio HB
druk Leën Offsetdruk
iSSn 1877-9387
© 2012, CSG Centre for Society and the Life Sciences, Nijmegen
De teksten in deze uitgave mogen door derden voor niet-commerciële doelen
worden gebruikt, mits de redactie van LEV daartoe vooraf, schriftelijk van op de
hoogte is gesteld.
CSg Centre for Society and the Life Sciences
postbus 9010 – 6500gL nijmegen
www.society-lifesciences.nl
CSG Centre for Society and the Life Sciences analyseert, beoordeelt en verbetert
de relatie tussen de samenleving en het life sciences onderzoek. Daarmee draagt
CSG bij aan de aansluiting van life sciences onderzoek op de verwachtingen en
vragen van de samenleving. CSG, opgericht in 2004, is een nationaal centrum,
gevestigd aan de Radboud Universiteit Nijmegen. CSG is één van de 16 geno-
mics centres van het Netherlands Genomics Initiative (NGI).
Welke rol spelen intellectuele eigendomsrechten bij het bereiken van de Milleniumdoelstellingen
in ontwikkelingslanden? Dat is de centrale vraag van het boek Harnessing Intellectual Property
Rights for Development Objectives. Naast een uitgebreide studie van de internationale wetgeving
richt het onderzoek zich op zowel de landbouw als de medische sector.
Het boek is online bescHikbaar via www.wolfpublisHers.com/Harnessingipr/
Intellectueel eigendom& ontwikkelingsbeleid