Ledenbulletin 30, 2007

72
Ledenbulletin 30 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland de Breesapertienden Jan Morren Johannes van Beverwijck H. Palm over het geslacht Boreel J.M.J.Buurman-Boreel warmoezerijen in Beverwijk Piet Diemeer de Gebroeders Docter Cor Castricum

Transcript of Ledenbulletin 30, 2007

Page 1: Ledenbulletin 30, 2007

Led

enbulletin

30 H

istorisc

h G

en

oo

tsch

ap M

idd

en

-Ken

nem

erlan

d

Ledenbulletin 30

HistorischGenootschap

Midden-Kennemerland Historisch Genootschap Midden-Kennemerland

de Breesapertienden

Jan Morren

Johannes van Beverwijck

H. Palm

over het geslacht Boreel

J.M.J.Buurman-Boreel

warmoezerijen in BeverwijkPiet Diemeer

de Gebroeders Docter

Cor Castricum

Page 2: Ledenbulletin 30, 2007

2

Ledenbulletin 30

© 2007 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk

ISBN-EAN: 978-90-75839-03-6

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 3: Ledenbulletin 30, 2007

3

Voorwoord

Op de valreep is het hiermee weer gelukt om dit jaar een Ledenbulletin uit te geven voor de leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland.

Er was in elk geval geen gebrek aan kopij. We prijzen ons zeer gelukkig met het groeiend aantal aktieve leden die hun historische interesse omzetten in daden, en het resultaat van hun naspeuringen op papier zetten. Zo konden wij deze bundel maken met opnieuw een gevarieerd aanbod aan onder-werpen. Hopelijk vind u er weer genoeg in dat u interesseert.

Voor het volgende nummer liggen nu al enkele artikelen klaar, of er wordt nog aan geschreven. Toch hopen we nog steeds dat meer leden eens in de pen zullen klimmen en ons hun verhalen of aanteke-ningen ter publicatie willen aanbieden. We kunnen dan altijd hulp bieden bij het uitwerken van een concept of het vinden van passende illustraties.

december 2007,

de redactie: Arie van DongenCor de BoerCor Castricum

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 4: Ledenbulletin 30, 2007

4HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 5: Ledenbulletin 30, 2007

5

In Beverwijk en zijn industriële geschiedenis worden veel vooroorlogse bedrijven en bedrijfjes beschreven. In sommige gevallen met slechts beperkete informatie, omdat er in het archief van de Kamer van Koophandel maar een beperkt dossier van zo’n bedrijf aanwezig was.Na de verschijnig van het boek heeft een contact met Hans Mensing ertoe geleid dat er van Men-sing’s Limonadefabriek nog foto’s. flessen, kratten en geschreven materiaal boven water kwam. Dat leidde tot onderstaand artikel.

Mensingvan limonadefabriekje tot mineraalwater- en limonadefabriek en groothandel in gedistilleerde dranken

Door Hans Mensing en Cor Castricum

DE EErStE kEEr dat, voor zover bekend, de naam Mensing in de krant voorkomt dateert van zaterdag 5 maart 1921. Dat was in een advertentie van de sigarenfabriek Productieve Associatie

‘ de Volharding’ die zich bevond aan de Heemskerkerweg 52a. In deze advertentie in Kennemerland (de voorloper van het huidige Dagblad Kennemerland) wordt een achttal sigarensoorten in de prijsklasse van 5 tot 8 cent aangeboden, verkrijgbaar bij de weduwe G. Mensing, Arendsweg 125 te Wijk aan Duin.

Haar man, G. Mensing, was destijds tuinder en bracht zijn groenten op de veiling (‘op de Meer’) in Beverwijk. Hij overleed op 36-jarige leeftijd aan tyfus, nadat hij besmette melk had gedronken. De weduwe, die met 5 kinderen achterbleef, verkocht de tuin en begon een kruidenierswinkel aan de Arendsweg 112. Deze winkel werd al snel te klein en daarom uitgebreid met nummer 110.

De weduwe, Neeltje Mensing-de Vries, overleed op 19 maart 1924. Bij de boedelverdeling ten huize van notaris G.D. Boerlage werden de vier kinderen als erfgenamen genoemd; het waren Hendrik Adrianus (fabrikant), Adrianus (tuinder), Alida Francina (winkelierster) en de nog minderjarige Ei-berdina Mensing. De laatste werd bij de notaris vertegenwoordigd door haar voogd Christiaan de Vries (bloembollenhandelaar) en toeziend voogd Barend Mensing (bloembollenhandelaar en tuin-der). Het vijfde kind, Neeltje, de eerstgeborene, was toen al overleden.

Hendrik leerde zijn vrouw Zwaantje Knijpstra, geboren op 27 november 1896 in de gemeente Ap-pelscha, kennen doordat zij als dienstmeisje omstreeks 1915 bij een dominee in Wijk aan Zee kwam werken. Deze dominee was klant van het winkelbedrijf van Mensing, waardoor Hendrik zijn toekom-stige bruid ontmoette. Ze trouwden op 23 augustus 1923. Vlak nadien werd Mensing’s Limonadefa-briek bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Haarlem ingeschreven onder nummer 26440, sinds 1 oktober 1923 aan de Arendsweg 110 gevestigd met als eigenaar Hendrik Adrianus Mensing, geboren op 3 mei 1898.

In het begin had het bedrijf dezelfde naam als het uit 1733 stammende bedrijf aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam: ‘‘De Gekroonde Valk J.M. van Vollenhoven & Co”. Vanaf 1931 heette dit Am-sterdamse bedrijf Van Vollenhoven’s Bierbrouwerijen N.V. Voor dat bedrijf was Hendrik Mensing van meet af aan de alleenverkoper in Beverwijk en omstreken van Van Vollenhoven’s bier.

Briefhoofd uit 1925.

Hendrik Adrianus Mensing omstreeks 1942.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 6: Ledenbulletin 30, 2007

6

De woninginventaris werd getaxeerd op ƒ 262,25 en de winkelinventaris bedroeg ƒ 3568,34. Om en-kele voorbeelden uit deze winkelinventaris van destijds gebruikelijke merknamen te noemen: Blue Band margarine, Buisman’s poeder, Custard poeder, Durea maïzena, Erdal schoensmeer, Gruno zeep, Homberg’s amandelpudding, Kwatta chocolade, Lux toiletzeep, Sunlight zeep en Waxinelichtjes. De inventaris liep van fietskaarsen (!) tot klompen (er worden maar liefst 675 paar klompen genoemd!), van boenders en bezems tot bonbons, van koffie en thee tot koekjes in blik, van kippenvoer tot Kina-wijn en van tabak tot wasborden.

De destijds benodigde winkelapparatuur was prijzig, want de niet eens nagelnieuwe vleesmachine, weegschaal en koffiemolen werden getaxeerd op respectievelijk 500, 250 en 200 gulden; vooral als je die prijzen vergelijkt met bijvoorbeeld de prijs van 10 pond rozijnen: ƒ 2,50. Gezien de voorraad en de enorme variatie in artikelen moet het voor die tijd een behoorlijke kruidenierszaak zijn geweest. Hoewel de winkel reeds werd gerund door Alida Francina Mensing ging op 26 juni 1928, wederom bij notaris Boerlage, de winkel met inventaris over op het jongere zusje Eiberdina.

De limonadefabriek van Hendrik Mensing die zelf links van het midden staat met naast zich zijn vrouw Zwaantje. Rechts naast de etalage staat de de huishoudelijke hulp Nel Rosbach. Op de voorgrond staat de nog kleine Neeltje, het eerste kind van het echtpaar Mensing.

Een gedeelte uit de winkelinventarisatie die na de dood van de weduwe Neeltje Mensing-de Vries in 1928 was opgesteld.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 7: Ledenbulletin 30, 2007

7

Op 18 juli 1924 werden de Mensing’s het formeel eens over de boedeldeling na het overlijden van moeder Neeltje. Hendrik Adrianus nam tegen bijbe-taling het pand Arendsweg 110 over (waarde ƒ 12000), alwaar de limona-defabriek was gevestigd. Hij ging daartoe op 1 juli 1928 een hypotheek van ƒ 5500 à 6¼ % aan bij de heer P.P. Korzen te Schoten (momenteel onder-deel van Haarlem), welke hypotheek per akte op 26 juli werd verleend.

In juli 1942 kreeg H.A. Mensing toestemming om het naambeeldmerk MENSING’S voor zijn ‘limonades, limonettes, limonade- en limonettesiro-pen, limonade- en limonettegazeuses, limonade essences, mineraalwaters, vruchten op sap en vruchtensappen’ te voeren. Daarmee was de naam wet-telijk beschermd tegen gebruik door anderen. Dit beeldmerk (nummer 78047) werd 20 jaar later niet verlengd, waarschijnlijk omdat het als beeld-merk niet echt opviel. Hiervoor in de plaats kwam het meer opvallende

(zie het etiket van de ‘CHAMPAGE PILS’ hiernaast), waarvan het aantoonbaar bewijs helaas is zoekgeraakt.

Het beeldmerk met de afbeelding van de bekende bever met glas werd onder nummer 82025 sedert 29 november 1944 ‘wettig gedeponeerd’ voor de duur van 20 jaar. Een exacte omschrijving van de producten waarvoor dit embleem gebruikt mocht worden werd daarbij niet gegeven.

Vanaf diezelfde datum mocht Mensing ook de naam BEVEr BIEr ge-bruiken, samen met de beverafbeelding (gedeponeerd onder het zelfde nummer 82025). Op 3 juni 1953 (9 jaar eerder dan uit de eerste vermelding nodig bleek te zijn) wordt deze vergunning als registratienummer 115511 vastgelegd. Vanaf 1 oktober 1964 heeft het bedrijf onder nummer 147130 internationale bescherming voor het voeren van het naammerk BEVEr voor ‘niet-alcoholische dranken, bier, alcoholische dranken en wijnen’. Deze toestemming gold nationaal al vanaf 1944 onder nummer 81835. In augustus 1964 werd het de firma H.A. Mensing en Zoon verboden het woord- en beeldmerk ‘Bever’ nog langer te gebruiken voor vruchten-sappen, waarbij de eiser, de Beverwijkse Conservenfabriek N.V., op haar beurt toezegde geen gebruik meer te zullen maken van haar woord- en/of beeldmerk ‘Bever’ voor (vruchten)limonade, limonadesiroop, limonette, limonette-siroop, koolzuurhoudende dranken, tonicwater, sodawater, alcoholhoudende dranken en bier. Mensing verplichtte zich tevens het merk niet te zullen gebruiken voor verduurzaamde groenten en vruchten, vruchtensappen, groentesappen en vruchten op sap.

In 1965 werd toestemming verkregen om het merk met de beverafbeel-ding ook voor chocolademelk te gebruiken (nummer 156850); de geldig-heid daarvan verviel per 19 augustus 1985. Het Internationaal Merkenbu-reau Van der Graaf & Co. N.V. raadde Mensing nog aan internationale deponering aan te vragen, maar op dit advies werd niet ingegaan. Men-

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 8: Ledenbulletin 30, 2007

8

sing heeft dan ook nooit onder eigen naam chocolademelk gemaakt; er werd wel ‘chocomel’ van Nutricia verkocht.

Sinds april 1945 mocht het bedrijf voor ‘vruchtenlimonades, limonadesiropen, limonadegazeuses en spuitwater’ ook het beeldmerk gebruiken in de vorm van een gestileerde, rode letter M en een drinkende jongen met glas in zwart (nummer 82233). In de praktijk zijn wij dit beeldmerk echter niet tegengekomen.

In januari 1948 vroeg H.A. Mensing toestemming voor het plaatsen van 3 elektromotoren in het per-ceel Arendsweg 108. Op 17 maart kreeg hij deze toestemming, waarbij er in de vergunning melding van werd gemaakt dat een en ander nodig was voor ‘het vervaardigen van mineraalwater’. Net zoals bij veel andere vergelijkbare spuitwaterfabrikanten werd daarbij koolzuurgas aan onthard water toege-voegd. Op de ingediende tekening werd vermeld dat de motoren zouden dienen voor de aandrijving van een fl essenspoelmachine, een bottelarij en een mineraalwatermachine.

Op 1 januari 1955 trad zoon Gerard tot de zaak toe en werd het bedrijf een vennootschap onder fi rma (VoF) onder de nieuwe naam H.A. Mensing en Zoon. De nieuwe fi rma had tot doel ‘het gemeenschap-pelijk exploiteren van een Limonadefabriek en Bierhandel, in de uitgebreidste zin en alles wat hiertoe behoort’. In datzelfde jaar verscheen op 6 augustus in Dagblad Kennerland een uitgebreid artikel met als kop ‘Aan de Arendsweg worden elke week duizenden fl essen gevuld’:

Met dezelfde gedachteloosheid, waarmede de meesten onder ons een glaasje sinas bestellen in een café en dit opdrinken, zonder op het merk te letten, wandelt men in de Arendsweg voorbij aan het weinig opvallende gebouwtje, waarboven een breed bord een ieder die het wil zien, mededeelt, dat daar Mensing’s limonadefabriek is gevestigd. Toch is het aardig zich eens te realiseren, van welke betekenis deze fabriek is en welk een hoeveelheid van hier geproduceerde limonades en gazeuses door tallozen wekelijks, ja zelfs dagelijks worden gedronken.Grote verscheidenheid van soortenDe limonadefabriek van de heer H.A. Mensing was voor de oorlog een der talloze op dit gebied. Th ans behoort hij tot de enkelingen in den lande, die een limonadefabriek bezitten. Na de oorlog moesten de toen nog bestaande fabrikanten hun bedrijven geheel omschakelen door de veranderde smaak van het publiek. De vruchtenlimonades en gazeuses begonnen meer en meer opgang te maken en de andere soorten van limonades, bereid met essences e.d. waren niet meer in trek. De heer Mensing echter ‘zag er iets in’, en waagde de stap. Hij reorganiseerde zijn fabriekje, dat sindsdien uitgroeide tot een fabriek van betekenis, bekend door geheel de provincie, zelfs in andere delen des lands. Een fabriek ook, welke limonadesiroop en limonadegazeuse fabriceert voor andere fabrieken en grossiers1.Machine-parkEen hele installatie was daarvoor nodig. Allereerst vaten om de suiker in te smelten. Dubbel geraf-fi neerde suiker, beter dus dan die, welke wij dagelijks in ons kopje koffi e of thee krijgen. Voorts een installatie om water te ontharden, een installatie om water koolzuurhoudend te maken voor de gazeusebereiding, alsmede een heel ingewikkelde machinerie, met allerlei slangen eraan, waar-mede de fl essen gevuld worden met wat men maar wenst. Per uur kan deze machine 600 grote of 1200 kleine fl essen vullen. Voordat deze fl essen echter voorzien worden van de heerlijke verfris-sende dranken, dienen zij eerst te worden gereinigd. Dit geschiedt in de spoelmachine, waar zij 4½ minuut in staan en in die tussentijd 24 maal met kracht volgespoten en leeggegoten worden. Een ‘ inspuiting’ is de vakterm en deze inspuitingen geschieden van koud tot heet water en daarna

1 Onder andere de firma Distilleerderij Wijnhandel VEEN N.V., v.h. Wed. E. Veen, gevestigd aan de Alkmaarseweg 63-67.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 9: Ledenbulletin 30, 2007

9

weer afl opend tot koud, waarbij ook ontsmettende stoff en in het water aanwezig zijn, die dus de fl es volkomen geschikt maken voor het gebruik als limonadefl es. Niets van de oude resten blijft er achter, en zelfs de stevig vastgeplakte etiketten worden er volkomen afgehaald in de 4½ minuut.Is de fl es gevuld, dan wordt de kroonkurk er machinaal op bevestigd, terwijl een andere machine het etiket er automatisch opplakt. ‘Zo simpel als het maar kan’, vertelde de heer Mensing, doch hij zweeg in alle talen over de verschillende bereidingswijzen, en wij menen dat juist deze het cachet aan de smaak geven, en de simpelheid daarvan menen wij toch in twijfel te moeten trek-ken. Overigens is het volkomen logisch, dat dit geheim, deze ‘specialité de la maison’, niet aan de openbaarheid wordt prijsgegeven.Glas, moeilijk artikelEen belangrijk facet hebben we nog niet aangeroerd, en dat is de kwestie van de fl essen, waarvan jaarlijks grote hoeveelheden worden verwerkt. De grote moeilijkheid is, dat het publiek veel te lang de fl essen vasthoudt. Vorig jaar had de heer Mensing 60.000 fl essen ingeslagen, doch toen de winter aanbrak, had hij er nog slechts 7000 in huis. Opmerkelijk is, zo vertelde hij, dat het huisgebruik vooral deze winter zeer sterk is toegenomen. En wel dermate, dat in Februari reeds de fl essen gehaald moesten worden, welke voor na Hemelvaartsdag waren besteld. In zomerse dagen wordt vanzelfsprekend veel meer gebruikt en in de afgelopen weken moest de vrachtauto zelfs tweemaal naar Rotterdam rijden om fl essenmateriaal te halen. De narigheid is daarbij, dat men slechts op één fabriek is aangewezen.Voor de grote fl essen wordt 31 cent per stuk betaald, terwijl statiegeld slechts een kwartje bedraagt; terwijl kleine fl essen 14 cent kosten en hiervoor maar een dubbeltje statiegeld wordt berekend.Dat er heel wat fl essen in een seizoen doorgaan, mag wel blijken uit de capaciteit van 800 kisten met grote fl essen per week, hetgeen neerkomt op 16.000 fl essen. Aan suiker alleen werd vorige week 2000 kilo verbruikt, en dat in een bedrijf met 4 man personeel. De ruimte laat namelijk niet toe het personeel verder op te voeren. Wel ziet de heer Mensing uit naar uitbreidingsmogelijkheden, of naar een grotere fabrieksruimte, doch tot dusver mocht hij daarin niet slagen. Zelfs zijn pakhuis-ruimte is op verschillende punten in de stad verspreid2.Veel soortenIn een bedrijf als dit is namelijk vrij veel ruimte nodig door de grote verscheidenheid aan soorten, welke men steeds in voorraad moet hebben. Naast de bekende Bever-sinas, zijn er de limonade-gazeuses met smaken van sinaasappelen, citroen, kersen, frambozen, champagne-pils en cham-pagne-cider; terwijl de limonade-siroop als smaken heeft: sinaasappel, citroen, kersen, aardbeien, frambozen en annanas. Een grote verscheidenheid dus, welke doorlopend haar weg vindt naar de dorstige kelen van talloos velen.‘Wij zijn vrijwel de enigen, die limonade-gazeuse maken’, verklaarde de heer Mensing, ‘en we mogen wel zeggen met succes’. Deze woorden werden eenvoudig geuit, maar waren niettemin van trots vervuld, en zeker gerechtvaardigd, daar hij er in slaagde, in betrekkelijk korte tijd zijn bedrijf op zodanige wijze op te voeren.

De hockeyclub Eechtrop (opgericht op 1 november 1940) had op het terrein Leeuwenkamp aan de Zeestraat haar clubgebouw, waar aan H.A. Mensing een tapvergunning werd verleend voor sterke, zwakalcoholische en alcoholvrije dranken, geleverd uiteraard door de fi rma H.A. Mensing & Zoon. Het bier werd geleverd door de Heineken’s Brouwerijen Nederland N.V. Namens de vergunninghou-der werd vanaf februari 1961 de heer J.A. Gerritse aangesteld. Mensing huurde de benedenlokaliteit voor ƒ 25,– per maand bij vooruitbetaling te voldoen.

2. Het betrof een bollenschuur aan de Oudendijk in Heemskerk van de firma Dames en een deel van de opslagplaats van de aardappelhandel Jansen aan de Arendsweg 107 op de hoek met de Huiderlaan.

Bovenin zien we 6 advertenties uit de jaren zestig, waarvan 5 met de bekende bever en één waarop de bever is vervangen door een paashaas.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 10: Ledenbulletin 30, 2007

10

Te zijner tijd zou de vergunning worden overgeplaatst naar de kantine van het toen nog op te richten Veilinggebouw aan de Parallelweg. Vanaf 27 december 1962 gold de vergunning voor de benedenlo-kaliteit (2500 m²) van de kantine aldaar.

Volgens een advertentie uit 1926 (zie blz. 7 en de foto op blz 6) was Mensing destijds als agent ver-bonden aan Van Vollenhoven’s bierbrouwerij. Toen Heineken dit bedrijf overnam werd Van Vollen-hoven opgeheven. Het contract met Heineken werd op 19 augustus 1952 getekend. Artikel 1 daarvan luidde:

Heineken bevestigt hiermede de agent te hebben aangesteld als haar agent voor het in artikel 15 van deze overeenkomst omschreven rayon. De agent bevestigt hierbij deze aanstelling te hebben aangenomen. Waar in de volgende artikelen wordt gesproken van ‘ het agentschap’, wordt daar-onder verstaan de uit deze aanstelling tussen partijen voortvloeiende verhouding, zoals die nader in deze overeenkomst is uitgewerkt.

In artikel 15 van het contract werd het rayon omschreven als bestaande uit Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest, Velsen, Limmen, Wijk aan Zee en Santpoort.

Sinds 23 augustus 1961 stond Mensing ook ingeschreven als ‘groothandel in gedistilleerde dranken’. In dat zelfde jaar 1961 werd het handels- of kantooradres van de zaak: Arendsweg 105.

In 1963 en 1964 werd de fabriek weer gemoderniseerd en uitgebreid. In een brief van het Technisch Verkoopkantoor GEFrA werden de volgende installaties met een kostenbegroting genoemd:

1. De aanwezige flessenspoelmachine van het fabrikaat Jansen & Sitorius (type Hollandia 1) had een te kleine capaciteit. Aangezien voornamelijk driekwartliter- en literflessen werden verwerkt, wordt machine type Hollandia 2 aanbevolen, waardoor met een gereviseerde machine kon worden volstaan. Bij inruil van de Hollandia 1 kwam de begroting op ƒ 8.000.

2. De mineraalwaterinstallatie voor het stroopdoseren en watervullen moet worden aangeschaft bij Ortmann & Herbst, type Hansa 16CLMrV met een capaciteit van ca. 1700 literflessen per uur of van ca. 2400 driekwartliterflessen per uur. Deze nieuwe machine, inclusief de benodigde hulpstukken, bedroeg ƒ 54.000.

3. De bestaande impregneermachine van het type 15J6 behoefde niet te worden vervangen. 4. Voor de stroopbereidingsinstallatie wordt aangeraden deze uit te breiden met een roestvrijstalen

suikersmelter en stroopvoorraadtank, ieder met een inhoud van 550 liter, kwam de begroting neer op ƒ 4.000.

5. Om de voor de spoelmachine benodigde hoeveelheid stoom te kunnen opwekken moest de bestaande stoomketel worden voorzien van een oliebrander waarmee tevens de capaciteit van de installatie kon worden geregeld. Inclusief de benodigde brander, opslagtank, regelapparatuur en leidingen kwam ook deze begroting neer op ƒ 4.000.

Het totaalbedrag van deze begroting kwam op ƒ 70.000, waarbij een economische levensduur werd gesteld op vijf jaar. Aangezien er een uitgebreide off erte van aannemer en bouwondernemer W. van Rookhuizen van de Heemskerkerweg 77 met betrekking tot genoemde modernisering bewaard is, mag worden aangenomen dat deze dit werk heeft uitgeveoerd.

Het Internationaal Merkenbureau Van der Graaf & Co te Amsterdam stuurde de fi rma H.A. Mensing en Zoon op 4 mei 1971 onder nummer 8558 een signaalbericht over het feit dat het bureau geconstateerd had dat de heer Antonio da Costa uit Lissabon de naam BEVErLINI op de Europese markt had gebracht. In de brief wordt gesteld: ‘Gezien de ontwikkeling van grotere marktgebieden, o.m. Benelux en Euromarkt, is het ter beveiliging van uw merken meer dan ooit gewenst, te trachten gelijkende

Drie van de gebruikte flessenetiketten.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 11: Ledenbulletin 30, 2007

11

merken te weren. Indien u meent dat uw belang door het nieuwe merk geschaad kan worden, is het raad-zaam advies te vragen over de mogelijkheid van optreden’. Th e Coca Cola Company bleek overigens het achterliggende bedrijf te zijn. Zo ook van de naam BEVErLY, dat al vanaf 27 juli 1970 op de markt bleek te zijn.

Uiteraard ging Mensing in beroep met een lucratief resultaat. Th e Coca Cola Company bleef recht-hebbende op de merken BEVErLY en BEVErLINI voor alcoholvrije dranken en aperitieven met uitzon-dering van sinaasappeldranken en -sappen. Het lucratieve deel wordt in het contract verwoord in arti-kel 5: ‘Als vergoeding voor de in artikel 1 door Mensing verleende toestemming en de in art. 2 (b) opgenomen beperking van haar rechten [het gebruik door Mensing van de eigen merknaam BEVEr] zal The Coca Cola Company aan Mensing een bedrag van veertigduizend gulden (fl. 40.000,–) betalen’.

Het eigen product BEVEr-uP werd in 1971 uit bedrijf genomen na een juridische procedure met het grote concern 7-up; de deelnaam ‘up’ mocht Mensing niet meer voeren. Tot mei 1973 werd verder het volledige assortiment der eigen producten nog steeds aan de afnemers geleverd. Pas na de overname van het bedrijf in september van dat jaar was Gerard Mensing als vertegenwoordiger bij Heineken gaan werken. Met name de laatste productiejaren werd gewerkt met enkele mensen die ook nog in ploegen dienst bij Hoogovens werkten naast ongeveer tien mensen eigen personeel. Ook dit vaste per-soneel kon bij Heineken in dienst treden.

Hans Mensing die als kleine jongen na schooltijd en in de vakanties in de fabriek werkte om wat zakgeld te verdienen omschrijft het productieproces min of meer zoals hij dat zelf in de jaren 1960 heeft meegemaakt:

Er bestonden verschillende soorten fl essen. De gazeuse fl es met beugel, de sinas- en upfl es met witte dop, en voor de limonadesiropen een slanker model met kurksluiting. De gazeuse- en sinasfl essen (beiden ¾ liter) werden verpakt in kratten van 20 stuks, de siroopfl essen in kratten van 15 stuks. De laatstgenoemde kratten hadden aan de binnenkant een houten rooster zodat de fl essen elkaar niet konden raken. Ook waren er nog kleine fl esjes van 0.33 liter inhoud waarin sinas gebotteld werd. Deze fl esjes hadden een ingebrand etiket. Voor deze kleine fl esjes was ook een lagere, speciale kist beschikbaar. De kleine fl esjes werden niet in winkels verkocht, maar waren bestemd voor de horecabedrijven.De twee vrachtwagens werden bij aankomst met de hand gelost. Deze wagens hadden een ge-mengde lading, want de winkeliers deden hun lege fl essen willekeurig in de kratten. Ook de Heineken fl esjes zaten tussen de lading: de eurofl es van 500 ml en het pijpje van destijds nog 33 ml. Waarschijnlijk tot eind jaren 60 waren de eurofl es van Heineken en het Heineken ‘Oud Bruin’ ook beugelfl essen. De Heinekenkratten waren van hout en lichtgeel van kleur.

Gerard Mensing in 1981.

De nieuwe vulmachine, klaar om geplaatst te worden.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 12: Ledenbulletin 30, 2007

12

Bij binnenkomst werd alles met de hand gesorteerd. Op het terrein aan de Arendsweg 105, door iedereen ‘ de tuin’ genoemd (vroeger was het terrein een tuinderij), werden de kratten op soort gestapeld. Elke soort krat had een eigen plekje.De doppen werden met de hand van de fles gedraaid en ook de beugelflessen werden zonodig handmatig geopend. Dit gebeurde allemaal buiten op de tuin. ‘s Zomers betekende dat, vooral bij dorstig weer, werk voor soms 10 tot 15 scholieren.Er waren 2 karren aanwezig. Op elke kar pasten 30 kratten. Zo’n kar werd getrokken door 1 jongen, terwijl 2 anderen de kar duwden om het lege goed van nummer 105 naar de spoelmachine van de bottelarij op nummer 110 te brengen. Ongeveer elk kwartier stak op deze wijze een kar de Arendsweg over.Allereerst werden de flessen gereinigd in de spoelmachine. Dat was een grote ronde machine met een doorsnede van ca. 5 meter. Het was een soort ronddraaiende carrousel. De flessen werden op de kop in het carrousel geplaatst, 5 naast elkaar. Iedere 7 seconden draaide de carrousel een slag van zo’n 15 cm en werden er weer 5 nieuwe flessen in gezet. De spoelmachine had verschillende segmenten, de zogenaamde spoelgangen. Bij elke slag van het carrousel werd er een spoeling in de fles gespoten. De volgorde van spoelen was: voorspoelen met water van 60 ºC, reinigen met een P3-oplossing van 60 ºC, naspoelen met koud water, inspuiten met een Halamid-oplossing en tenslotte 4 maal inspuiten met schoon, koud water. De P3-oplossing was een alkalisch reinigingsmiddel waarmee tevens de etiketten werden afgeweekt. Halamid was een desinfecterend middel.Na 15 minuten arriveerde de fles weer de opening van de spoelmachine en werd hij met de hand op een lopende band gezet.

Vooral het inzetten van de flessen in de spoelmachine was een slag apart en dat was niet voor iedereen wegge-legd. Vooral met beugelflessen: tijdens het omkeren van de fles en het plaatsen in het carrousel kon de beugel naar beneden gaan hangen en zo de flesopening gedeel-telijk afsluiten. Het was de kunst om in één vloeiende beweging de fles uit het krat te halen, om te keren en met de beugel naar voren in de spoelmachine te zetten. Dit met een snelheid van ongeveer 2 flessen per 3 secon-den, exclusief de tijd die nodig was om het lege krat op de rollenband te zetten en een nieuw krat van de kar te pakken.De stoomketel was voornamelijk voor de spoelmachine: het spoelwater werd verwarmd met stoom. De machine had 2 vulstations. Het eerste carrousel links op de foto doseerde 20 % van de uiteindelijke flesinhoud aan siroop voor de sinas of essences voor de gazeuses en

Deze Morris uit 1962 was één van de in de loop der tijd gebruikte vrachtwagens

Geheel links de eerste carrousel (voor siroop); de tweede carrousel (voor spuitwater) staat daarnaast. De trechters erboven zijn de doseerpompjes. Rechts van het midden bevindt zich de sirooptank en uiterst rechts staat de impregneermachine waar het spuitwater vandaan komt. Normaal plaatst iemand met de hand de doppen op de fles die daarna machinaal worden vastgedraaid onder de doppenmachine.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 13: Ledenbulletin 30, 2007

13

up-dranken. In het tweede deel werd er spuitwater aan de fles toegevoegd tot deze vol was. De tweede carrousel was veel groter, omdat hier 4/5 van de flesinhoud bijgevuld moest worden. Bij het vullen met spuitwater werd de fles op grote druk gebracht. Dat gebeurde om de flessen met scheuren en dergelijke te doen springen. Vandaar dat de vulmachine rondom afgeschermd was met RVS panelen om het personeel tegen rondvliegend glas te beschermen. Het springen ging gepaard met een harde knal die zomers bij geopende deuren tot ver op de Arendsweg hoorbaar was. Twee tot drie knallen per uur was heel normaal. De capaciteit van de vulmachine was 2400 flessen van ¾ liter per uur. Bij harder draaien kwa-men de flessen niet meer helemaal vol.De flessen werden direct na de vulmachine door 2 mensen gesloten. De beugelflessen handmatig en bij de dopflessen moest de dop los op de fles gezet worden, maar die werd vervolgens wel auto-matisch vastgedraaid door de doppendraaimachine. Tevens werd hier zonodig de rode rubberen ring van de beugels vervangen. Soms kwamen er veel kratten tegelijk binnen die te lang ergens in opslag hadden gestaan. Dan waren bij alle flessen de rode ringen van de beugels ingescheurd en verweerd. Het was dan een hele kunst om de vulmachine bij te houden en elke fles te voorzien van een nieuwe ring. Dit werk vond voornamelijk plaats achter het pand Arendsweg 105 (‘ de tuin’) en geschiedde handmatig. Ook als in de bottelarij nog een enkele slechte ring werd geconstateerd dan vond ter plekke herstel plaats.De gevulde flessen werden aan het eind van de productielijn door de etiketteermachine auto-matisch van het juiste etiket voorzien. Deze machine moest, als er andere flessen of een andere flesinhoud langskwam, wel op tijd gevuld worden met de juiste etiketten.Het inpakken van de verschillende flessen gebeurde handmatig door 2 personen. Omdat de siroop bij het voorstation van de vulmachine nog niet volledig was gemengd met het spuitwater werd dit gerealiseerd door tijdens het inpakken de fles op z’n kop te zetten. Van de rollenbaan die van de spoelmachine kwam werd een lege krat gepakt en na het vullen ging het krat via een andere rollenbaan naar het pakhuis. Het pakhuis lag aan de voorzijde van het pand Arendsweg 110. ‘s Zomers waren de groene pakhuisdeuren geopend en stonden er vaak mensen te kijken naar het vullen der flessen.

Zoals eerder beschreven, was de capaciteit van de fabriek 2400 flessen per uur. ‘s Zomers werd er in twee ploegendienst gewerkt. Eén ploeg van 7.30 uur tot 16.30 en een nachtploeg van 22.00 uur tot 6.00 uur ‘s morgens. In de tijd tussen 16.30 uur en 22.00 uur verrichtte een kleine vaste kern allerlei klussen zoals machine-aanpassingen, productievoorbereidingen opruim- en schoonmaak-werkzaamheden. Ook vader Gerard hielp zonodig mee, maar hield zich voornamelijk bezig met voorraadcontrole en bestuurlijke zaken. Het vaste personeel werd, indien nodig, aangevuld met scholieren. Zomers kon dit aantal behoor-lijk oplopen. In de hoogtijdagen tot enige jaren voor de sluiting bestond de vaste personeelsbezet-ting uit ongeveer 20 man, evenals het aantal scholieren en ander niet-vast personeel.

Een van de gebruikte kisten voor limonadeflessen, deze is uit 1966.

Op de achtergrond links de vulmachine met rechts daarvan de (witte) doppenmachine. Op de voorgrond staat de etiketteermachine.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 14: Ledenbulletin 30, 2007

14

Het is momenteel onvoorstelbaar, dat in een woonstraat ‘s nachts flessen zouden worden gevuld. Deze flessen rinkelden voortdurend op de lopende band, de spoelmachine met de pompen maakte een hels kabaal en er werden ‘s nacht ook nog karren met kratten van de ene zijde van de Arends-weg naar de andere kant gebracht. Ook het buiten in de openlucht sorteren van de flessen en kratten en het afdraaien van de doppen zou nu toch een ouderwets en met name ‘s winters een barre klus zijn. In de winter werd elke machine in de bottelarij geheel gedemonteerd en zonodig gereviseerd. Dit om zo veel mogelijk te voorkomen, dat er ‘s zomers in de topdrukte storingen zouden ontstaan. De fabriek kon zich geen eigen technische dienst permitteren. Er waren 2 bedrijfsleiders, de heren Nortman en Bijl, die beiden vanuit de chauffeursfunctie opgeklommen waren. Zij hadden elk de leiding over één van beide ploegen. Omdat Gerard Mensing vaak op pad was konden zij dan voor klanten of vertegenwoordigers namens Gerard Mensing optreden. Gelukkig was de gemiddelde vrachtwagenchauffeur technisch genoeg om te kunnen sleutelen. Bij grotere technische problemen werd een beroep gedaan op elektriciteitsbureau Kooy van de Plantage en Moterenco, toen nog op de Alkmaarseweg. Voor een revisie moest er eerst een flinke hoeveelheid frisdrank op voorraad worden geproduceerd. En na de revisie moest er weer hard gewerkt worden om een nieuwe voor-raad voor de aankomende zomer te maken. Zo was er altijd drukte.

Hieronder is de omzet afgedrukt over het jaar 1941, het eerste volledige oorlogsjaar. Duidelijk blijkt dat het flessenbier de hoofdmoot was: op jaarbasis bedroeg de omzet hiervan ƒ 68.646,76. De omzet limonadegazeuse lag uiteraard in de zomermaanden het hoogst; de totaalomzet hiervan bedroeg over 1941 ƒ 19.441,09. De African Kola was een soort cola die ingekocht werd. Opvallend is ook de term ‘Chocolade’, waarvan de jaaromzet slechts ƒ 256,38 was. Waarschijnlijk werd hier mee de ‘chocomel’ van Nutricia bedoeld, hoewel de vergunning daarvoor gedateerd was 4 maart 1949. Het totaal aan emballage (flessen- en krattengeld) bedroeg ƒ 74.096,30.

Aan ‘Gedistilleerd’, met hier een totaalomzet van ƒ 1.539,08, zit nog een aardige anekdote vast: De oude (Hendrik Adrianus) Mensing maakte de jenever niet zelf, maar kocht deze per vat in, waar-schijnlijk van het bedrijf van de Wed. E. Veen aan de Alkmaarseweg. Dat vat stond op een verhoging en Mensing vulde daaruit zelf de flessen. Het vat was niet voorzien van een tapkraan, zodat de jenever met een soepele slang van bovenaf moest worden overgeheveld naar de flessen; allemaal handwerk. Maar het hevelen moest op gang gebracht worden door de slang aan de ene kant in het vat te hangen en aan de andere zijde te zuigen totdat de slang vol was, waarna de slang snel in de fles werd geduwd. Wat daarbij in de mond terechtkwam werd uiteraard niet uitgespuugd, maar doorgeslikt. Dat leverde hem dus bij elke halve en hele literfles een slok op!

De totale omzet over het jaar 1941 bedroeg ƒ 183.632,13. Bijna een derde hiervan werd ingenomen door emballage. Na aftrek van retouremballage en retourdranken bedroeg de winstgevende drank-omzet volgens deze opgave dus ƒ 112.017,78.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 15: Ledenbulletin 30, 2007

15

Het Handelsregister meldt verder slechts dat op 1 september 1973 ‘de groot-handel’ wordt stopgezet. Dit betekent dat Mensing’s totale bedrijf vanaf die datum formeel niet meer bestond. In november 1970 verscheen een ‘BECIJFErING OVErNAMESOM’. Deze becijfering kwam op een totaal van ƒ 188.500, niet meegerekend de aanwezige emballage, die volgens diezelfde becijfering ‘wordt berekend tegen 50% van de statiegeldprijs, te bepalen na in-ventarisering’. De goederenvoorraad (grondstoffen en gereed product), ook niet in genoemd bedrag meegenomen, ging ‘tegen kostprijs’.

De reden van de bedrijfsstopzetting werd in Dagblad Kennemerland van 15 augustus 1998 verteld door Hans Mensing, kleinzoon van de oprich-ter van het bedrijf. De kop van het verhaal luidde ‘Laatste flessen Bever-sinas en gazeuse-siroop te koop’:

De jaren zeventig waren woelige jaren voor Beverwijk en omgeving. In deze tijd van economische achteruitgang gingen veel bedrijven failliet en menige fabriek moest worden gesloten. Zo ook het limonadebedrijf van de familie Mensing. Het is deze maand precies 25 jaar geleden dat de laatste flessen Bever-sinas en gazeuse-siroop in de winkels verkrijgbaar waren.De producent van deze limonades, firma H. Mensing en Zn. uit Bever-wijk kon de concurrentie van de grotere limonademerken na jaren van hard werken, niet meer aan. Het kleine fabriekje aan de Arendsweg werd leeggehaald, de installaties ontmanteld en verkocht. De deur werd defi-nitief gesloten.De limonadefabriek van Mensing werd in 1924 gesticht door H. Mensing, de vader van de latere directeur. De eerste jaren ging het heel goed, maar de problemen lieten niet lang op zich wachten. De kleinzoon van de op-richter herinnert het zich nog goed. Vijfentwintig jaar na dato zegt hij: ‘Ik

werkte als kleine jonge na schooltijd en in de vakanties in de fabriek om wat zakgeld te verdienen. Aangezien ik de oudste zoon was ging iedereen er in die tijd vanuit dat ik later de directeur van de fabriek zou worden.’ Hans Mensing kan zich nog steeds boos maken op mensen, die denken dat de fabriek moest sluiten vanwege wanbeleid of andere problemen.‘De sluiting kwam niet door interne problemen, maar door een veranderende maatschappij, waarin een klein bedrijfje het steeds moeilijker kreeg. De kleine kruidenierswinkels in Beverwijk begonnen eind jaren zestig allemaal te verdwijnen, terwijl dat juist onze klanten waren. Daar kwam nog eens bij dat er een nieuw frisdrankmerk, Raak, op de markt kwam met literflessen. Voor mijn vader, Gerard Mensing, was het op dat moment duidelijk, dat er geen toekomst meer in de fabriek zat.’Volgens Hans Mensing werd er vroeger in het familiebedrijf van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat gewerkt. ‘Dat werd mijn vader, die het meeste werk zelf moest doen, na een aantal jaren te veel. Naast de werkzaamheden in de fabriek runde hij namelijk ook een agentschap van de Heineken-brouwerij.’Zowel het fabriekspandje van Mensing aan de Arendsweg als de opslagplaatsen van het agentschap aan de overzijde van de weg is in september 1973 verkocht en zo is er 25 jaar geleden definitief een einde gekomen aan een oude Beverwijkse bedrijfstak: de limonadeproductie.

Gerard Mensing in de jaren zestig, lachend naar de fotograaf.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 16: Ledenbulletin 30, 2007

16HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 17: Ledenbulletin 30, 2007

17

De Adrichemmer en Breesaper tienden

Inleiding

TIENdEN wArEN HEFFINGEN op de opbrengsten van de oogst op landbouwakkers. Een boer die land bewerkte waarop de tiendenplicht ruste moest per jaar een tiende deel van zijn oogst afdra-

gen aan de persoon die over dat land het tiendenrecht bezat. Aanvankelijk gebeurde die afdracht in natura en sloeg de persoon die het tiendenrecht bezat de afgedragen landbouwproducten op in de zo-genaamde tiendenschuur. Later gebeurde de afdracht in geld, dit naar de geschatte opbrengstwaarde van de oogst.

In de 7e eeuw werden tienden geïnd in de gebieden die de Frankische koningen of hofmeiers in bezit hadden. Een dergelijk gebied gaven zij veelal in leen aan een plaatselijke heerser die onder zijn gezag stond. De koning of hofmeier was dan de leenheer en de persoon die het leen ontving was de leenman. In latere tijd kon de leenman op zijn beurt het leen weer in onderleen uitgeven, maar alleen met toestemming van zijn leenheer. Een gebied werd in leen gegeven aan een leenman als beloning voor de diensten die een leenman verrichtte voor zijn leenheer. De leenman kon op zijn beurt in het leengebied de tienden heffen als bron van inkomsten. Ook werden dergelijke gebieden in leen gege-ven of geschonken aan kerkelijke instellingen en kloosters. Met het heffen van de tienden konden zij het onderhoud van de gebouwen en de leeftocht van de kerkelijke leiders en de kloosterlingen in dit gebied financieren.

Dit zal ook gebeurd zijn bij de Adrichemmertienden.1 Vermoedelijk zijn de Adrichemmer tienden de oudste tiendenheffingen in Velsen. De Breesaper tienden zijn voor zover we kunnen nagaan een latere afscheiding van de Adrichemmer tienden; hierop kom ik later terug.

De schenking

We gaan terug naar de 7e eeuw waarin de zendeling Willibrord in 657 of 658 werd geboren. Hij werd voor zijn missiewerk opgeleid in het klooster Ripon door bisschop-abt Wilfrid die al

eerder voor missie werk in Utrecht was geweest.Het klooster Ripon lag in de gelijknamige stad in het graafschap North Yorkshire in Engeland.

Nog altijd staat daar de Romaans-gotische kathedraal uit 1154-1520, waarin de crypte is te vinden van Sint Wilfrid, die rond 699 het klooster stichtte.

Nadat Wilfrid uit Ripon was verdreven verhuisde Willibrord in 678 naar het klooster Rathmelsigi te Mellifont in Ierland. Vandaar werd hij in 690 naar het vasteland van Europa gestuurd om missie-werk te verrichten onder de Germaanse stammen. Kort voordat hij naar het vasteland vertrok was de Friese koning Radbod door de Frankische heerser Pippijn II uit het gebied van de Friezen verdre-ven. Pippijn bevorderde dat Willibrord in 692 naar Rome kon reizen om daar uit handen van Paus Sergius I een missieopdracht in ontvangst te nemen. Deze opdracht was de bekering van de Friezen tot het Christelijke geloof. Onder bescherming van Pippijn kon Willibrord zijn missiewerk onder de Friezen verrichten. Willibrord werd in 695 door paus Sergius I gewijd tot aartsbisschop van de Frie-zen. In 697 of 698 kreeg Willibrord het klooster Echternach met een of meer kerken in Luxemburg ten geschenke van de moeder-overste in het klooster Oeren in België. Tussen 704 en 706 schonk Wil-librord zijn eigendomsrechten op het klooster en de bijbehorende bezittingen aan Pippijn II.

Willibrord kreeg in de periode 720-739 van Karel Martel, de opvolger en onwettige zoon van Pip-pijn II, de villa Adrichem ten geschenke. De villa lag in Fresia (Friesland) in de gouw Kinheim (later Kennemerland) aan de stroom Velisena. Aan de andere kant strekte zich de zee uit.

1 Koene Bert, Morren Jan en Schweitzer Fred, Midden-Kennmerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, Hilversum 2003 p. 51, 52, 68 en 69. In het vervolg genoemd: Koene Bert.

Microsoft Encarta Encyclopedie Winkler Prins 1993-2002, Het tiendrecht, p. 1. In het vervolg genoemd: Microsoft Encarta Encyclopedie.

Numan A.M., Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen ca. 720-1200, Zutphen 2005, p. 19 en 20.

door Jan Morren

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 18: Ledenbulletin 30, 2007

18

Met de stroom Velisena zal de rivier bedoeld zijn die wij nu kennen onder de naam het Oer IJ, die ten oosten van Velsen stroomde. Uit deze beschrij-ving kunnen we opmaken dat de villa Adrichem lag in het gebied van de smalle landengte Holland op zijn Smalst tussen het huidige Beverwijk en Velsen. Hier ligt ook het ons later bekende gebied waar de Adrichemmer tienden werden geheven.

Ten tweede kreeg Willibrord de kerk in de villa Velison (Velsen) in de gouw Kinnehem (Kinheim)van Karel Martel ten geschenke. De kerk was gewijd ter ere van de heilige apostel Paulus. Bij de kerk behoorden (of wa-ren dienstplichtig) zeven hoeven, bouwland en het volledige tiende deel uit het bos. Naar aangenomen wordt was de kerk in Velsen kort na 720 of 721 gesticht door de bekende evangelist Bonifatius.

Bonifatius ondersteunde Willibrord bij zijn missiewerk in het gebied van de Friezen. Karel Martel zal de kerkheer zijn geweest van de kerk in Velsen omdat hij de kerk aan Willibrord schonk. We kunnen ervan uitgaan dat de instandhouding van de kerk in Velsen gefi nancierd werd uit de opbrengs-ten die kwamen uit de meegeschonken hoeven, bouwland, bos en de villa Adrichem.

Een villa, ook wel een hof of een curtis genoemd, vormde in de Franki-sche tijd een economische eenheid, een centrum van agrarische aard. Maar de villa had ook een militair karakter. De kern werd gevormd door een herenhof, dat evenals de omliggende dienstgebouwen en voorraadschuren uit hout was opgetrokken. Het geheel kon omringd zijn door een palisade-versterking. Daarin konden omwonenden in tijden van gevaar hun toe-vlucht zoeken en zich verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. Om de hof lagen in de omgeving de hoeven van de boeren die dienstig waren aan de leenman die de villa in leen had. Bij het overlijden van Willebrord in 739 kwamen de kerk in Velsen en Adrichem per testament toe aan het klooster in Echternach.2

Adrichem raakt los van de kerk in VelsenToen volgde een periode waarin het eigendom van de Velser kerk en Adrichem onduidelijk is. In 768 werden Karel de Grote samen met zijn broer Karloman de regeerders van het Frankische rijk. Vanaf 771 werd Karel de Grote daarvan de alleenheerser. Hij organiseerde een goed geregeerd rijk. Het werd verdeeld in graafschappen of gouwen met aan het hoofd een graaf. Karel de Grote bleef tot aan zijn dood in 814 aan de regering. Na zijn dood raakte het Frankische rijk verdeeld en verslapte het centraal gezag. Rond 834 begon er een periode waarin de Noormannen grote rooftochten organiseerden waar-bij ook Kinheim werd getroff en. Tijdens deze periode verwierven de Noormannen zoveel macht over het kustgebied dat de Frankische heersers tussen 850 en 880 de Noormannen-aanvoeder Rorik het grootste gedeelte van Friesland in leen gaven. Rorik werd opgevolgd door Godfried. Aan hem werden in 882 door de Frankische Keizer de graafschappen en benefi cia in leen gegeven die Rorik in Kinnin (Kinheim) in bezit had gehad. Maar het geduld van de Franken werd door Godfried te veel op de proef gesteld omdat hij andere groepen Vikingen er niet van weerhield strooptochten te houden in het Frankische achterland. In 855 werd Godfried in een hinderlaag gelokt en met een groot aantal van zijn strijders bij Lobith om het leven gebracht. Hierbij speelde graaf Gerulf een belangrijke rol.

Hierna kwamen de overheersing en de invallen van de Noormannen snel tot een einde. Als belo-ning ontving Graaf Gerulf van Karel de Dikke, de koning van het Oost-Frankische rijk, gebieden rond Tiel en de monding van de Oude Rijn bij het latere Katwijk in volle eigendom. Daaruit ontstond het graafschap Holland dat onder de Frankische heersers geleid werd door graven, afkomstig uit het nageslacht van Gerulf.

De naam Velsen was intussen in de tiende eeuw van Felison veranderd naar Vellesan en in de elfde eeuw naar Velesan.3 De naam Adrichem komt in die periode nog eenmaal voor in een omschrijving van de schenking aan Willibrord door abt Tiofriediet, die abt was van Echternach (1083 tot 1110) en eenmaal in een andere omschrijving van de schenking in de zelfde periode.

De schenking bleef niet in het bezit van het klooster, maar van Graaf Diederik III van Holland (933-1039), naast de kerken met hun toebehoren die ooit aan Willibrord waren geschonken. Daarna

2 Microsoft Encarta Encyclopedie, Ripon blz 1, Willibrord blz. 1, Pippijn blz. 1 en 2. Koene Bert, p. 54 t/m 74. 3 Jansma Klaas en Schoor Meindert, Onze vaderlandse geschiedenis, Lisse 1991, p. 37 t/m 47. Scholten H.J.J, Uit het verleden van Midden Kennemerland, Arnhem 1968, p. 18 en 21.

Afbeelding 1

Impressie van een deel van het gebied Kinheim met daarin Adrichem, Velsen, andere belangrijke plaatsen en het stroomgebied van het Velisena –nu genoemd het Oer IJ. In dikke donkere lijnen zijn ter oriëntatie de huidige spoorlijnen aangeven.

J. Morren, naar de kaart in “Het land van Hilde” Utrecht 2006 p. 21 door C. Dekkers, C. Dorren en R. van Eerden, de “Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen”, Arnhem 1980 blz. 2 door J.K. de Cock en andere publicaties over het stroomgebied van het Oer IJ en de Die.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 19: Ledenbulletin 30, 2007

19

kwamen, krachtens een synodaal besluit, deze kerken in bezit van de bisschop van Utrecht. Maar ondanks dit besluit werd over het eigendom van de kerk in Velsen en andere kerken met hun toebe-horen nog lange tijd getwist tussen de abt van het klooster Echternach, de graven van Holland en de bisschop van Utrecht. In 1156 werd het confl ict bijgelegd en stond de toenmalig abt van Echternach, abt Gerard, de rechten op enige kerken met hun toebehoren af aan graaf Diederik VI (1121-1157), zijn vrouw Sophia en hun zoon Floris III. In ruil hiervoor kregen zij land op Schouwen in Zeeland. Hier-mee waren de kerk in Velsen en de vila Adrichem in bezit gebleven van de graaf van Holland.4

De grote landschapsverandering in Adrichem Adrichem lag aanvankelijk op de zogenaamde Oude Duinen, een landschap bestaande uit zandrug-gen die afgewisseld werden door moeras, veen, water en bos. Op de zandruggen waren kleine akkers aangelegd en kwamen nederzettingen voor. Na een bevolkingsafname nam de bevolking weer toe en werd de bewoningsdruk op de oude duinen te groot. Men week uit naar de veengebieden ten oosten van de Oude Duinen. Rond 1000 na Christus kwam er een ontginning op gang van het klei- en veen-gebied en werd het gebied van Noord-Holland geleidelijkaan ontbost. De ontginning ging gepaard met het graven van sloten om het gebied te ontwateren.

Zo ook ten oosten van de rivier de Velisena (Oer-IJ) bij Vel-sen. De ontginning veroorzaakte een daling van het maaiveld door klink, verdroging en oxidatie. Vanaf ongeveer 800 voor Christus was er een transgressiefase die de naam Duinkerken III kreeg. De stijging van de zeewaterspiegel en zware stormen hadden al vanuit de Waddenzee een opening gevormd naar het Almere. De verdere stijging van het zeewater en de zware stor-men in de transgressiefase gaven, samen met de maaiveldda-ling, de zee de kans om van uit deze opening het land binnen te dringen. Hierdoor ontstonden de Zuiderzee en verschillende meren. Maar ook de rivier de Velisena werd vergroot door over-stromingen en afspoeling van de oevers in perioden met lang-durige regenval. Hierdoor ontstonden het IJ en het Wijkermeer ten oosten van Adrichem en Velsen.

Door de stijging van de zeewaterspiegel werd de kustlijn te-ruggedrongen en daarmee werd het kustprofi el steiler. Vooral bij stormen werd hierdoor de golfslag aan de kust sterker en werden grote hoeveelheden zand op de kust geworpen dat in droge perioden over de jonge duinen stoof.

Een tweede oorzaak was de ontbossing van de Oude Dui-nen door ontginning. Hierdoor kreeg de zand-ondergrond de kans om te verstuiven. De Oude Duinen werden vanaf circa de negende eeuw ondergestoven door grote hoeveelheden zand en zo ontstonden de veel hogere zogenaamde Jonge Duinen. Dit stuiven wordt in een schriftelijke bron al vermeld in 985.

In het westelijk deel van Adrichem ontstond in de Jonge Duinen een natte duinvallei die later de naam Breesaap kreeg. Deze naam zal ontleend zijn aan brede sapige (natte) vlakte. De bewoners van het westelijk deel van Adrichem werden ver-dreven door het stuifzand. Zij hadden toen nog niet het inzicht

om dit stuifzand op afdoende wijze vast te leggen. Toen de Breesaap gevormd was en de bewoners enig inzicht kregen in het vastleggen van stuifzand keerden latere generaties terug naar het westelijk deel van Adrichem. De eerste ontginningen in de Breesaap vonden plaats in de 15e eeuw.

Aan het einde van de Middeleeuwen hadden het kustlandschap en daarmee ook Adrichem gro-te veranderingen ondergaan. In het westen lagen nu de jonge duinen met daarin de duinvallei De Breesaap en in het oosten, op de plaats van de voormalige rivier de Velisena, het veel bredere Wijker-meer. Tussen de Breesaap en Adrichem lag een smalle strook van jonge duinen die de Aercummer-duijnen (Adrichemmerduinen) werden genoemd.

4 Boer D.E.H. de en Cordfunke E.H.P., Graven van Holland, Zutphen 1995, p. 26 t.m 51. Kruisheer J.G., Oorkonden en de Kanselarij van de Graven van Holland tot 1299, ‘s-Gravenhage-

Haarlem 1971, deel I, p. 7, 156, 164, 162, 168 en 489. NHA. Toegang 356.1, tweede stuk regestenlijst, 889-1436 nr. 13, Meilink Dr. Het archief van

de Abdij van Egmond.

Afbeelding 2

Impressie van gebied rond Velsen in 15e eeuw, met daarin onder meer aangegeven Adrichem met zijn ondergestoven nederzetting. J. Morren, naar de losse archeologische kaart in “Getekend land” Alkmaar 1987, door H. Lambooij en andere kaarten uit de 16e en 17e eeuw.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 20: Ledenbulletin 30, 2007

20

Het gehele proces van de landschapsverandering is hier eenvoudig omschreven. Wie meer wil weten over het ontstaan van de Breesaap en de landschapsveranderingen verwijs ik naar A.P. Pruisers et al, “De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied” in het tijdschrift Holland en de andere bronnen die gebruikt zijn voor dit hoofdstuk.5

Waar lag het oude Adrichem?Al lange tijd is er een discussie over de ligging van het oude Adrichem. Door het jarenlange onder-zoek naar de geschiedenis van Kastelen en buitenplaatsen in Velsen kreeg ik bij het doornemen van de transportakten en kaarten uit de 16e en 17e eeuw enig inzicht in het wegenpatroon en in de oude namen van de wegen in Velsen. Daarbij heb ik samen met Bert Koene en fred Schweitzer de eerste aanwijzingen gevonden over de ligging van Adrichem. In de doorgenomen akten komen de namen voor van wegen waarin de naam Adrichem of Aercum zijn opgenomen. De meeste van deze wegen bestaan nog steeds, alleen hebben zij in het verleden een andere naam gekregen:

• De Aercummerbuerwech, die deels bestaat uit de huidige Velserduinweg en Frans Naereboutstraat in IJmuiden en een deel van de Schulpweg in Velsen-Noord die aansloot op de Beecsanghlaan. Het deel van de Schulpweg is in de 20e eeuw opgeheven.

• De Aercummerwech, deze weg is verdwenen in de 18e eeuw bij de aanleg van het Overbos van het buiten Watervliet dat ligt ten westen van de huidige Grote Hout- of Koningsweg in Velsen-Noord.

• De Aercummerkerckwech, dit is nu de huidige Stationsweg in Velsen-Zuid. • De Aercummerhoijwech, dit is nu de Bosweg in Velsen-Zuid en Driehuis.6

Het resultaat heb ik samen met Bert Koene en Fred Schweitzer uitgewerkt en gepubliceerd in het boek Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen.

Het valt op dat de wegen samenkomen in het gebied van het huidige IJmuiden nabij de huidige wa-tertoren aan de Evertsenstraat. Deze watertoren staat op een restant van het Aercummerduijn. Nabij deze samenkomst van wegen kan de villa Adrichem hebben gelegen. De Aericummerbuerwech en de Aericummerwech lopen in de richting van Beverwijk en zal de verbindingsweg zijn geweest naar Beverwijk, van oudsher Agathenkerk geheten. Over de Aercummerkerckwech gingen de bewoners van Adrichem naar de kerk in het dorp Velsen. En over de Aercummerhoijwech vervoerden de boeren die woonden in Adrichem het hooi dat zij oogstten van de weilanden in de Velserbroekpolder naar hun boerderijen in Adrichem. De weiden in het gebied van Adrichem lagen in een zandig gebied en zul-len niet talrijk geweest zijn. Hier kon onvoldoende hooi geproduceerd worden om de veestapel in de winterperiode van voldoende hooi te voorzien.7 We mogen aannemen dat in het gebied van Adrichem overwegend akkers lagen waarvan de opbrengst belast werd met de tienden.

De tweede aanwijzing is de volgende; indien de villa Adrichem lag ter hoogte van de Watertoren zullen de bewoners tijdens de vorming

van de Jonge Duinen door het stuifzand zijn verdreven naar het oosten. Even meer naar het oosten konden zij standhouden door het vastleggen van het stuifzand.

Op kaarten uit de 17e-, 18e- en 19e eeuw is duidelijk te zien dat ter hoogte van het latere IJmuiden de duinrand veel meer naar het westen ligt dan ter hoogte van Driehuis, Santpoort en Beverwijk. Op deze kaarten ligt bij deze inham in de duinen een concentratie van boerderijen en woningen. We mogen er van uitgaan dat daar de opvolger ligt van het oude villa Adrichem.

De derde aanwijzing werd gevonden bij de vervanging van de riolering onder de Wijk aan Zeeër-weg in 2003 en 2004. Daarbij deed Wim Bosman, gemeentearcheoloog van Velsen, geo-archeologisch onderzoek. Enkele leden van de Archeologische Werkgroep Velsen hielpen hem daarbij. Geologische waarnemingen brachten Bosman tot de hypothese dat vooral de hogere, bewoonbare delen van het toenmalige landschap ter hoogte van de villa Adrichem zijn weggestoven en dat het gebied aanslui-

5 Es W.A. van, Sarfatij H., Woltering P.J., Archeologie in Nederland, Amsterdam 1988 p. 19 en 90 t/m 97.

Lambooy Herman, Getekend land, Alkmaar 1987, p. 33 t/m 55. Roos Rolf, Bewogen kustlandschap, Haarlem 1995, p. 14 t/m 35. Pruisers A.P., Vos H.H. de, Valk L. van der, De geologische en landschappelijke ontwikkeling van

het Breesaap duingebied, Tijdschrift Holland, p. 118 t/m 128. In het vervolg genoemd: Pruisers A.P. 6 NHA. ORA. Velsen, akten uit de 16e, 17e en 18e eeuw. 7 Bert Koene, p. 68 t/m 75.

Afbeelding 3

De watertoren in IJmuiden op een restant van het voormalige Aericommerduijn of Adrichemmerduin, gezien vanaf de Wijk aan Zeeërweg. Foto J. Morren, 2004.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 21: Ledenbulletin 30, 2007

21

tend in beslag werd genomen door de uit het westen oprukkende Jonge Duinen. Het gaat in principe om een natuurlijk proces, maar in de hypothese wordt ervan uitgegaan dat de invloed van de mens op het plantendek een belangrijke rol speelde.

De bewoners van de ‘de villa’ zijn hoe dan ook onder invloed van de wind verdreven naar andere woonlocaties. Voor de hand ligt een meer oostelijke vestigingsplaats op het in bezit zijnde, dan wel in gebruik zijnde land. Toch is het volgens Bosman heel aannemelijk dat ook aan de loefzijde -dus ten westen- van de oprukkende duingordel een nieuwe start is gemaakt. Dit is des te waarschijnlijker gezien het ter plaatse ontstaan, en bovenal gehandhaafd blijven van Nederlands grootste duinvallei De Breesaap. Bovendien wordt in het boek van Koene e.a. aangetoond dat deze vallei in de vroege 15e eeuw, wat betreft de belastingplicht, tot Adrichem werd gerekend. Enkele honderden meters ten oosten van de watertoren werden bij het onderzoek langs de Wijk aan Zeeërweg sporen gevonden van een nederzetting, die gedateerd kunnen worden rond 1250. De bewoners die zich hier vestigden kun-nen afkomstig zijn uit villa Adrichem. Zij hebben hier dan stand gehouden tegen het stuivende zand, dat zij vastlegden door middel van beplanting en/of door afdekking met schelpen.8

Een vierde aanwijzing is het feit dat in 1448 de boeren in de Breesaap protesteerden tegen het afdragen van Adrichemmertienden aan het klooster van Sint Jan te Haarlem. Zij gingen ervan uit dat zij geen Adrichemmertienden hoefden af te dragen over het gezaaide gewas “in die Breedezaep, inden ban van Velsen ende in Adrichemmer tiende gelegen”. Maar de commandeur van het klooster eiste toch dat zij de tienden zouden afdragen. Het klooster zal deze eis gesteld hebben op basis van akten in het Gra-felijk leenregister, waarin gesteld wordt dat het gebied van de Breesaap oorspronkelijk tot het gebied van Adrichem behoorde.

De boeren uit de Breesaap werden uitgenodigd om in Den Haag voor de Raad van Holland te verschijnen en uit te leggen waarom zij de Adrichemmertiende niet zouden hoeven afdragen. De

8 Bosman W, Gemeente archeoloog Velsen, informatie.

Afbeelding 4

In deze kaart zijn in donkere kleur de drie wegen weergegeven waarin de naam Adrichem is opgenomen. J. Morren, naar de kaart van de Adrichemmer tiend uit 1612, de kaart van “’t Hoogh-Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen” uit 1683 en beschrijvingen in transportakten uit de 16e en 17e eeuw.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 22: Ledenbulletin 30, 2007

22

bode die dit bericht aan de boeren overbracht kreeg als antwoord dat zij tienden op de houtopbrengst afdroegen aan de Heer van Brederode, maar dat die ze die tienden voor het jaar 1448 had kwijtge-scholden en zij waren nu wel bereid om de tienden aan de commandeur van het klooster af te dragen. Na dit bericht kwamen de boeren niet naar Den Haag om uitleg te geven. Daarop werden zij voor een tweede maal uitgenodigd om naar Den Haag komen en te verschijnen voor de Raad van Holland. Een bode bracht hen dit bericht over, maar of zij voor het hof verschenen of over een uiteindelijke beslissing van de Raad is tot nu toe niets gevonden in de archieven. Ook is het niet duidelijk of de heer van Brederode in de opvolgende jaren de tienden op het hout weer is gaan innen.9

Uit de beschikbare gegevens kan afgeleid worden wat zich voorgedaan heeft en waarom de heer van Brederode de houttienden in de Breesaap wilde innen. Mogelijk baseerde hij zich op het feit dat de duinen aan hem in leen waren gegeven en dat hieronder ook de Breesaap met zijn tienden begrepen was. Maar uit meerdere gegevens is af te leiden dat het grondbezit en de tienden door de graaf van elkaar gescheiden zijn. Hierop kom ik later terug.

Zoals eerder vermeld bestond de Breesaper vlakte nog niet ten tijde dat Willibrord Adrichem ten ge-schenke kreeg. Door de vorming van de zogenaamde Jonge Duinen ontstond er in het westelijk deel van Adrichem een geheel ander landschap. In dit jonge duinlandschap ontstond de Breesaap die in de eerste helft van de 15e eeuw voor een deel ontgonnen werd. De heer van Brederode, die het grondge-bied van de Breesaap in leen uitgaf, ging uit van de situatie zoals hij die in zijn tijd kende. Het innen van de tienden in het gebied van Adrichem was toen voor het grootste deel in leen gegeven aan het Klooster van Sint Jan. De Breesaep werd door de jonge duinrand de Aericommerduijnen gescheiden van het Adrichemmer gebied. Dus de heer van Brederode, maar ook de boeren in de Breesaap, gingen ervan uit dat de Breesaep niet bij Adrichem behoorde.

Uiteindelijk kon de commandeur van het klooster op basis van registratie van het leen in het leen-register aantonen dat dit gebied ooit tot Adrichem behoorde. Hij stelde dat de Breesapertienden be-hoorden aan het klooster krachtens het recht, voortkomende uit de gift van de Adrichemmertienden. Dit zal er toe geleid hebben dat Rijnold, de heer van Brederode, in 1450 verklaarde dat hij geloofde dat de tienden in de Breesaap in leen toebehoorden aan commandeur Gerijt van Schoten. De zaak werd onderzocht door Rijnold of Reynout III, de heer van Brederode, Vianen, Ameyden en burggraaf van Utrecht. Rijnold nam de tienden in de Breesaap in erfpacht van de commandeur.10 De commandeur van het klooster zal hier geen bezwaar tegen gehad hebben; hij inde per jaar een vast bedrag en de boe-ren betaalden de tienden aan de heer van Brederode, maar dan onder de naam Breesaepertienden.

9 NHA. Stads/klooster Archief Haarlem voor 1581, kast 32-134.14.1. 10 Koene Bert, p. 132. NHA. Klooster Archief Haarlem, inv. nr. 927.

Afbeelding 5

De Trapjesberg in het Adrichemmerduin ten noorden van IJmuiden bij de hofstede Velserbos rond 1900. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

Afbeelding 6

De in 1317 gebouwde kloosterkerk van de Comanderij van Sint Jan aan de Jansstraat in Haarlem, het restant van het in het in 1310 gestichte klooster. Foto: J. Morren 2007.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 23: Ledenbulletin 30, 2007

23

Zo zijn er dus vier aanwijzingen waaruit blijkt waar Adrichem lag. Of dit oude Adrichem even groot is als het gezamenlijk gebied van de Adrichemmer en Breesaper-

tienden dat wij kennen uit latere tijd is nog niet vast te stellen. Het is mogelijk dat het gebied Adri-chem oorspronkelijk net zo groot was als het gehele gebied van Velsen. In Velsen kende men later ook de Vlas-, Arengeester-, Smalgeester-, Hogegeester-, Ticht-, Brederoder- en Hofgeester tienden. Mogelijk zijn die door de graven van Holland afgescheiden van de Adrichemmer tienden en apart in leen gegeven, maar hierover zijn tot nu toe geen aanwijzingen gevonden in de archieven.

De Adrichemmer tienden Zoals eerder vermeld waren de kerk en Adrichem in bezit gekomen van de graaf van Holland. Hij ging Adrichem in delen in leen uitgeven, los van de kerk in Velsen. De eerste gegevens die hierover tot nu toe bekend zijn dateren uit het jaar 1391. Toen werd Jan van Schoten door de graaf beleend met 1/6 deel van de tienden van Adrichem. Een ander zesde deel was in bezit van Gijsbrecht van Nijen-rode.11 Jan van Schoten kwam mogelijk voort uit de stam Brederode.

Willem van Brederode, de tweede heer van Brederode, heeft een zoon, Floretius de Schoten, die zich later Van Adrichem is gaan noemen. Mogelijk is hij beleend met het grondgebied Adrichem en is hij zich daarom van Adrichem gaan noemen. Floretius overleed in 1327. Hij liet vier zonen na waarvan er twee de naam van Schoten droegen. Van deze twee is er één –Wilhelmus– getrouwd, met ene Wolki. Van hen is verder niets bekend, maar mogelijk is Jan van Schoten een zoon van deze Wilhelmus.12

Zijn zesde deel van de Adrichemmer tienden was afkomstig uit de leenkamer van de heren van Haamstede uit Zeeland, een bastaardgeslacht van de graven van Holland.13 Gijsbrecht van Nijenrode was naast het 1/6 deel van de Adrichemmer tienden ook beleend met het kasteel Nijenrode bij Breu-kelen en het kasteel Huis te Velsen dat lag tussen Driehuis en Santpoort. Gijsbrecht was afkomstig uit het geslacht Ruwiel.14

Ook het 1/6 deel van Gijsbrecht zal afkomstig zijn uit het huis Haemstede en wel op de volgende manier; Nicolaas II Persijn, heer van Waterland, werd in 1290 door graaf Floris V met het Huis te Velsen beleend. Nicolaas overleed in 1304. Het huis te Velsen ging in leen over naar zijn zoon Jan III en deze noemde zich ook heer van Velsen. Hij trouwde met Jutte van Brederode. Jan had geen zoons en verkreeg in 1331 het erfrecht voor zijn dochters. Jutte is een dochter van Dirk II van Brederode en Maria van der Lecke. Jutte overleed in 1346 en Jan in 1353. Zijn dochter Catharina Persijn, vrouwe van Waterland, erfde het huis te Velsen. Zij werd hiermee in 1354 beleend door Graaf Willem V. Zij was getrouwd met de edelman Willem van Wezemale. Uit dit huwelijk kwamen geen kinderen voort.

Na het overlijden van Catharina streden haar erfgenamen om de erfenis. Dit waren enerzijds jonk-vrouw Goede van Bergen die getrouwd was met Floris van Haemstede. Zij is de dochter van Jan van Bergen uit het geslacht van Haarlem en Maria of Jutte Persijn. De laatste was een dochter van Jan III Persijn en Jutte van Brederode. Jan was ca. 1318 overleden. Anderzijds was dit Gijsbrecht van Nijen-rode, de zoon van Gerard Splinter van Nijenrode en Maria Persijn van Velsen die ook een dochter is van Jan III Persijn.

Uiteindelijk kwam er een regeling. Floris II van Haemstede, de zoon van jonkvrouw Goede van Bergen, kreeg de helft van het Huis te Velsen in bezit. Gijsbrecht van Nijenrode kreeg de andere helft. In 1391 verkocht Floris II zijn helft aan Gijsbrecht waardoor Gijsbrecht uiteindelijk het gehele Huis te Velsen in bezit kreeg.

Uit het voorgaande is af te leiden dat het 1/6 deel mogelijk afkomstig was van Floris II van Haem-stede en via de genoemde regeling en verkoop toegekomen is aan Gijsbrecht van Nijenrode omdat in de akte van 1391 wordt vermeld dat bij de verkoop alle “manscip (leenplicht) ende ghiften van kercken ende van cappelrien die tot dien voerssijde huse behoeren”.15

11 Brakke J.H., Repertorium op de lenen van Hodenpijl, Ons Voorgeslacht no. 138, 20e jaargang 1965, p. 253. In het vervolg genoemd Hoek C.

12 Dek A.W.E. Dr., Genealogie der Heren van Brederode, Jaarboek van het Centraal bureau voor Genealogie, deel XII 1959, p. 105 t/m 109. In het vervolg genoemd: Dek A.W.E.

13 NHA. Klooster Archief Haarlem, inv. nr. 5 deel 2, etiket 5-2 nr. 319-785 fo. 178v nr. 405. 14 Olde Meierink B. Drs. etal, Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht 1995, p. 341. 15 NHA. Leen en Registerkamer van Holland, toegangs nr. 1, Open brieven van Albrecht 1391-

1402, inv. nr. 16 fo. 22r, inv. nr. 17 fo. 493 en inv. nr. 113 fo. 158. Hoek C. p. 222. Groesbeek J.W. Mr., Middeleeuwese kastelen van Noord-Holland, Haarlem 1981 p. 81 t/m 86. In

het vervolg genoemd: Groesbeek J.W.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 24: Ledenbulletin 30, 2007

24

Nu komen we bij een belangrijke eigenaar van de Adrichemmertienden. Dat is het Convent van Sint Jan dat in 1447 het 4/6 deel van de tiende ten geschenke krijgt van graaf Phillips van Bourgondië. Daarbij krijgen zij ook de kosterij van Beverwijk. Zij krijgen dit in ruil voor minder lucratieve heerge-waden. Het klooster is gehuisvest in een klooster aan de Janstraat in Haarlem. Van dit klooster is de kerk bewaard gebleven. Hierin is nu een deel van het Noordhollands Archief gehuisvest.

Het klooster was gesticht door de orde van de Johannieters. In 1310 schonk Gerard van Thetrode, die kanunnik was van Sint Marie te Utrecht, zijn huizen, erf en grond in Haarlem en zijn land te Monster aan de landcommandeur van de Johannieters in Utrecht. Dit om in Haarlem een klooster op te kunnen richten.16 Er volgden nog meer schenkingen en ondersteuning.

Er komt uiteindelijk nog een deel van de tienden in bezit van het klooster. Hiervoor volgen we de eerder genoemde Jan van Schoten. Zijn 1/6 deel gaat over naar een familielid genaamd Belije Hoeg-straets, die in 1438 overleed. Het 1/6 deel ging over naar haar dochter Machteld Dirc Hoegstraetsdoch-ter. Machteld overleed in 1440 waarna het 1/6 deel overging naar haar neef Willem van Schoten. Hij kreeg het 1/6 deel in 1449 in vrij eigen, wat wil zeggen dat hij er vrij over kon beschikken. Hij kreeg dit deel ten geschenke op verzoek van jonkvrouw Margarteha Willemsdochter, de zuster van Florens van Haemstede, de leenheer. Zij verbleef als geestelijk zuster in het Sint Michielsklooster te Haarlem en had dit verzoek gericht aan haar broer vanwege de armoede waarin Willem verkeerde. Nog in het zelfde jaar verkocht Willem zijn 1/6 deel aan Gerrit van Schoten die commandeur was van het kloos-ter Sint Jan in Haarlem. Uit de akten blijkt dat het ging om korentienden die afkomstig waren van de graaf van Holland. Het klooster had al een 4/6 deel van de trienden in leen en hun commandeur verkreeg het 1/6 deel. Totaal dus het 5/6 deel van de tienden.

We komen terug op de Breesaper tienden. Zoals eerder vermeld nam Reijnolt, de heer van Brederode, de tienden in pacht van de heer Gerijt

van Schoten, commandeur van de orde van Sint Jan te Haarlem, als de Breesaper tienden. Reijnold betaalde voor de tienden in erfpacht een jaarlijkse rente van 3 Engelse nobels. Hoe lang de heren van Brederode deze tienden pachtten is niet te achterhalen. Wel weten we dat de Breesaper tienden vanaf 1573 weer werden verpacht door de commandeur. In de voorwaarden van de verpachting van de Brees-aper- en Adrichemmer tienden werd vermeld dat er borgen moesten zijn voor de pachters. In 1607 werden de Breesaper tienden door commandeur Van der Goude voor 45 gulden verpacht aan Pieter Corneliszoon die woonde in de Breesaap.17

16 Copray Marjan, De bezittingen van de commanderij van Sint Jan te Haarlem, Amsterdam 1976. In het vervolg genoemd: Copray Marjan.

17 Hoek C., p. 253. NHA. Stads/ Klooster Archief Haarlem, kast 32-134.14.1., 32-134.14.VIII, 32-137.20.y en inv. nr.

5 deel 2 etiket 5-2 nr. 319-785 nr. 400 fo. 177v en nr. 403 fo. 178

Afbeelding 7

De ruïne van Huis te Velsen gezien vanuit het oosten. Op de achtergrond de jonge duinen ten zuiden van Driehuis. H. Tavenier, ca. 1750. Deze afbeelding moet getekend zijn naar een oudere afbeelding uit de 16e eeuw. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 25: Ledenbulletin 30, 2007

25

Nu volgen we het 1/6 deel dat in leen was gegeven aan Gijsbrecht van Nijenrode. Dit 1/6 deel ging mee met het leen van het Huis te Velsen. Gijsbrecht gaf het Huis te Velsen in 1391 in leen aan zijn jongste zoon Jan van Nijenrode. Deze trouwde in het zelfde jaar met Margaretha van Mijnden. Zij gingen wonen op Huis te Velsen. Na het overlijden van Jan in 1454 kwam het huis via opvolgende erven in 1540 in bezit van Frans van Nijenrode, die in 1542 officieel werd beleend met het Huis te Velsen. Hij was getrouwd met Johanna van Zuijlen van de Haar en had één dochter die trouwde met Jan van der Does, heer van Noordwijk, die in 1550 overleed.18 Na het overlijden van Frans van Nijenrode in 1560 ging het Huis te Velsen met toebehoren –waaronder het 1/6 deel van de tienden– over naar zijn kleinzoon, jonge Jan van der Does heer van Noordwijk. In de belastingkohieren van Velsen wordt het volgende vermeld:

-1557, Cornelis Janssoon gebruikt (huurt of pacht) van Frans van Nijenrode het Huis te Velsen met 7 morgen weiland en het gerechte zesde deel van de Aercomertiende. -1561, Cornelis Janszoon gebruikt het Huis te Velsen met 7 morgen weiland en het rechte zesde deel van de Aercomertiende.-1570, Simon Simonszoons t Huis te Velsen, 8 morgen weiland en het zesde deel van de Arcomer tiende huurt en gebruikt van Jonge Jan van Noortwijk (Jan van der Does).-1584, Cornelis Engelszoon gebruikt en bewoond een zate land als huisken erve en zijn toebeho-ren met 10 morgen wei als teelland gelegen rond het Huis te Velsen toekomende aan de heer van Noordwijk. De tienden worden hierbij niet meer genoemd.

Ook wordt nog het volgende vermeld: Thienden binnen de banne van Velsen behoeren ende toecomende die commandeur tot Haerlem geheten die Aercomer. vijf delen. Met noch een deel toecomende die heere van Noortijck. (Jan van der Does).19

Jan van der Does was getrouwd met Elisabeth van Zuijlen van de Haer. In de tachtigjarige oorlog hielp hij bij het met succes verdedigen van Leiden tegen de Spanjaarden. Na het ontzet van Leiden nam hij deel aan de stichting van de Universiteit van Leiden. Ook staatkundig was hij aktief. Op 12 oktober 1604 overleed hij in Den Haag aan de Pest.

Zijn dochter Anna van der Does erfde het huis te Velsen met de tienden. Zij was getrouwd met Casper van Ewsum, heer van Nienoord. Hij was een Fries edelman en drossaard van Coevorden. Het echtpaar woonde op het kasteel Nienoord bij Midwolda in Groningen. Hij vocht aan de zijde van de Oranjes tegen de Spanjaarden en werd in 1588 door de Spanjaarden gevangen genomen. Daarna zat hij enkele maanden gevangen op het kasteel te Coevorden in Drente. Door voorspraak van zijn neven, die aan Spaanse zijde vochten, kwam hij weer vrij. Daarna bleef hij zeer verdienstelijk strijden aan de zijde van de Oranjes.

Casper overleed in 1639. Daarna gingen het Huis te Velsen, Nienoord en de tienden over naar zijn zoon Willem, die getrouwd was met Margaretha Beata Freytag van Goedens.

Willem overleed in 1643, zijn dochter Anna van Ewsum erfde het Huis te Velsen, Nienoord en de tienden. Zij was getrouwd met Carel Hieronymus baron von Inn-und Kniphausen. Deze was lid van de staten van Groningen en vanuit deze staten lid van de Staten Generaal. Het echtpaar woonde ook op het kasteel Nienoord. Het geslacht Inn-und Kniphausen was een van de oudste en aanzienlijkste van Oost Friesland en verwant aan de Oost-Friese graven. In 1660, vier jaar voor zijn dood, verkocht hij het leen, het 1/6 deel van de Adrichemmer tienden, aan de burgemeesters van Haarlem die intus-sen ook in bezit waren gekomen van de rest van het leen, het 5/6 deel van deze tienden. Op dit laatste kom ik later terug.20

18 NHA. Leen en Registerkamer van Holland, toegangs nr. 1, Open brieven van Albrecht, inv. nr. 16 fo. 35r en 35v en Kennemerland inv. nr. 92 fo. 52r en 55r.

19 NHA. Belasting Kohieren van Velsen, toegangs nr. 151.1 inv. nr. A 419, A 420, A 421, A 422 en A 423.

Belasting Kohier, Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 11. 20 Groesbeek J.W., p. 84 en 85. Vos Drs. De Nienoord, Leek 1962, p. 25. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 244v.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 26: Ledenbulletin 30, 2007

26

We komen weer terug op het 5/6 deel van de Adrichemmmer tienden die het klooster van Sint Jan en zijn commandeur in leen hadden.21 De commandeur van het Sint Jansklooster was als beheerder van het klooster verantwoording schuldig aan de landcommandeur in Utrecht. Tegen het einde van de 14e eeuw probeerde het klooster uit deze ondergeschikte positie te komen. Vooral de leden van de familie van Schoten speelden hierin een rol. De commandeur van het klooster, Gerijt van Schoten, overleed in 1460. In dat jaar maakte Gerrit zijn testament waarin hij vastlegde dat hij zijn vijfde deel van het 5/6 deel van de tienden vermaakte aan het klooster. Dit onder de verplichting dat voor hem eeuwigdurend een waskaars gebrand zou worden voor het Heilige Sacrament in de kerk van het klooster.

Na het overlijden van Gerrit probeerde de Utrechtse commandeur, Engelbrecht van Foreest, de Haarlemse commanderij weer onder zijn controle te krijgen. Hij benoemde een commandeur en ne-geerde hierbij Pieter van Schoten die door Gerrijt van Schoten als opvolger was aangewezen. Het ge-volg was een jarenlang conflict, waaruit Pieter van Schoten uiteindelijk als overwinnaar tevoorschijn kwam. In 1469 onttrok de Grootmeester van de orde van de Johannieters het klooster te Haarlem aan het gezag van de Utrechtse commandeur.

Op den duur rees er binnen het klooster verzet tegen de overheersing door de Van Schotens. Tenslotte moest de opvolger van Pieter van Schoten, Nicolaus van Schoten, in 1484 aftreden en werd het bewind overgenomen door Jan Willem Jansz. Deze had zich tot taak gesteld de slechte financiële situatie waarin het klooster de voorgaande jaren was geraakt weer te herstellen.

De Adrichemmer tienden bleven in het bezit van het klooster. In een notarisakte uit 1566 is af te leiden dat er problemen zijn ontstaan bij verpachting van de tienden aan personen die buiten het tienden-gebied woonden. Deze personen mochten de tienden aan derden verpachten. Mogelijk hebben de boeren in de Breesaap problemen ondervonden bij de inning van de tienden door deze personen. Op verzoek van de commandeur en de boeren werd het volgende vastgelegd om nieuwe problemen te voorkomen:

• De commandeur zal de tiendendelen in het openbaar verpachten binnen de ban van Velsen.• De commandeur mag de tiendendelen niet heimelijk verkopen en alleen aan personen die

binnen de blokken van de tienden wonen.• Als de commandeur de tienden bij verkoop opveilt, en als dan alsnog personen een bod doen

die buiten Velsen wonen, en er zijn Adrichemmers die de tienden begeren dan zullen die voorrang hebben bij de verkoop.

• De opveiling moet ook in het openbaar geschieden.• De boeren in het gebied van de Adrichemmer tienden zullen de tienden brengen op een

behoorlijke plaats naar oude gewoonte en zonder tegenstrijd en met ondersteuning.• Indien de commandeur zich niet aan een van de voornoemde punten houdt zijn de

Adrichemmers niet verplicht de tienden te betalen.

Dit zijn de voornaamste bepalingen die de commandeur afsprak met de Adrichemmer boeren. In 1569 werden de belangrijkste van de voorgaande punten vastgelegd in de verkoopvoorwaarden van de tien-den. Bovendien werd er gesteld dat er personen borg moesten staan voor de kopers. De koper diende terstond na het uitbrengen van het bod op de veiling de personen op te geven die borg stonden. Als hij dit niet kon was de commandeur gerechtigd om de tienden opnieuw in veiling te brengen.

Hoe lang de afspraak betreffende de verkoop aan de Adrichemmers zelf is nagekomen is niet na te gaan, maar in 1647 werd deze afspraak niet meer vermeld in de verkoop- of pachtvoorwaarden.

In 1570 waren er voor de vijf delen de navolgende pachters, borgen en verpachtingbedragen:

• 1ste blok: Adriaen Jansoon, schout van Wijck op Zee 40 pondt. Borgen: Cornelis Willemsoon Backer en Engel Cornelissoon.

• 2de blok: Adriaen Jacobsoon, schout van Wijck op Zee 36 pondt. Borgen: Cornelis Willemsoon Backer en Engel Cornelissoon.

• 3de blok: Semon Woutersoon 30 pondt. Borgen: Eelbert Engelsoon en Cornelis Woetersoon.

• 4de blok: Hendrick Engelsoon 35 pondt. Borgen: Eelbert Engelsoon en Aerent Engelsoon.

• 5de blok: Aelbert Engelsoon 35 pondt. Borgen: Simon Woetersoon en Cornelis Woetersoon.

21 NHA. Klooster Archief Haarlem, deel 2 etiket 5-2 nr. 319-785 nr. 400 fo. 177v.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 27: Ledenbulletin 30, 2007

27

In 1572, toen Haarlem de zijde van de Prins koos, moesten de broeders uit de stad vluchten. De mees-ten namen hun intrek in het klooster in Utrecht. Het klooster werd geplunderd en verwoest. Na de inneming door de Spanjaarden keerden de broeders terug en werd begonnen met het herstel van het klooster.

Na de victorie bij Alkmaar en het ontzet van Leiden keerden de kansen voor de Prins en kwam Haarlem weer onder het prinselijk gezag. In 1582 wilde de stad alle goederen van het klooster in beslag nemen. De Johannieters wisten dit te verhinderen, maar mochten geen nieuwe broeders meer aan-nemen.22 De Adrichemmer en Breesapertienden werden toen nog steeds verpacht door het klooster. In 1607 werd de verpachting van de Breesapertienden door de commandeur Coen of Cornelis Jacops-zoon van der Goude voor een jaar verkocht aan Pieter Corneliszoon die woonde in de Breesaap. Hij betaalde hiervoor 45 gulden van 40 groten Vlaams het stuk.

Het innen van de betaling voor de verpachting ging soms met problemen gepaard. In 1609 eiste de commandeur via het gerecht van Velsen dat Heijndrick Aerentdochter Brouwer uit Velsen nog 75 carolus gulden en 12 stuivers zou betalen voor het tweede en derde blok van de Adrichemmer tienden. Uit de stukken blijkt dat de tienden nog steeds per jaar bij openbare inschrijving werden verpacht en dat de tienden op de oogst werden geïnd door de pachter.23

In 1625 overleed Andries van Souwen, de laatste commandeur, waarna alle bezittingen van de comanderij naar de stad Haarlem gingen. Zo ook het 5/6 deel van de Adrichemmer tienden en de Breesaper tienden in Velsen. Voor het beheer van de goederen wordt apart een beheer kantoor op-gericht, “het geestelijk comptoir van Sint-Jan”. De orde legt zich niet neer bij de confiscatie van zijn goederen en spant een proces aan tegen de stad Haarlem en de staten van Holland. Na een langdurig

22 NHA. Stads/ Klooster Archief Haarlem, kast 32-134.14.2 en Klooster Archief inv. 995. 23 NHA. Stads/ Klooster Archief Haarlem, kast 32-134.14.6, Schepenrol Velsen, inv. nr. 929.

Afbeelding 8

De kaart van de “Adrichemmer tiend van de commanderije van Sint Jans Heeren tot Haerlem in verscheijdene blokken 2 juni 1612”. Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 28: Ledenbulletin 30, 2007

28

proces wordt de Sint Jans orde in het gelijk gesteld en ontvangt van de staten van Holland een schade vergoeding van 150.000 gulden.

In 1612 werd de eerste kaart gemaakt van de zes delen of blokken in de Adrichemmer tienden. Het klooster zal hiervoor opdracht gegeven hebben om hun bezittingen vast te leggen.24

Links onder het midden is de kerk in Velsen weergegeven, met daarlangs naar boven het tracé van de Engelmundusbeek. Links bovenaan wordt een kleine concentratie van huizen en of boerderijen weergegeven die staan ter hoogte van het huidige IJmuiden. Deze huizen of boerderijen kunnen de opvolgers zijn van de door verstuiving verdreven villa Adrichem. Bovenaan de Aercummer of Adri-chemmerduinen. Rechts het tracé van de Scheibeek die de grens vormt tussen Beverwijk en Velsen. Onderaan het Wijkermeer.

De plannen om een kanaal te graven rechtstreeks van Amsterdam naar zee zijn al oud. In 1634 bren-gen een aantal hoogheemraden en hoofdingelanden van Rijnland een bezoek aan de Breesaap met het oog op een doorgraving van Holland op zijn Smalst. In hun rapportage schrijven zij:

“voorts de Bresaep deur tot op het strangh van de Noort See, alaer bevonden werde, dat seeckere geul of water-relle gelegen was, daerdoor ’t water van de landen in de Bresaep lopende ende aff-vloijende was, tusschen de duijnen deur, over ’t voorschreven strangh, tot in de Noort See, sijnde alle de voorschreven landen, clingen ende geesten in de voorschreven Bresaep meest deurgaans van eene eenparige middelbare hoochte, geen of weijnich uitsteeckende hoogte van dingen ofte santduijnen daarin wesende”.

Met andere woorden: de Breesaap was niet hoog en kon zich lenen voor een doorgraving. Hij be-stond voor een deel uit laag duin en waterde af op de Noordzee.

Maar het zou nog meer dan twee eeuwen duren voor dat er een kanaal door Holland op zijn Smalst gegraven werd. In 1642 volgde de -voorzover tot nu toe bekend- eerste beschrijving van de blokken in een akte van verpachting. De heren burgemeesters van de stad Haarlem verpachtten voor 5/6 deel en Juffrouw Elisabeth van Zuijlen (de vrouw van Jan van der Does) voor 1/6 deel de Adrichemmer korentienden in Velsen die lagen tussen de Sint Engelmundusbeek en de banscheiding van de Wijck (Beverwijk) en die strekten van het meer tot aan het duin.

De zes blokken werden als volgt omschreven:

1 van de banscheiding van Beverwijk tot aan de sloot van de Auwelsweide en het Kerkenland van Beverwijk.2 tot aan de Schilpweg.3 tot aan de Droogbeek.5 tot aan de Groenelaan.6 tot aan de Hooggeester tienden (die beginnen bij de Engelmundusbeek).

In de archieven van het klooster en van de stad Haarlem kunnen we de verpachting volgen tot in de 18e eeuw. Nog steeds zijn dan de Breesapertienden en de Adrichemmer tienden voor 5/6 deel in leen bij de burgemeesters van Haarlem. Het andere 1/6 deel van de Adrichemmer tienden is dan in leen bij Dirk van der Does als momboir (gemachtigde) van Anna van der Does of Dussen en de erfgena-men van juffrouw Elisabeth van Zuijlen.25 Over het recht om de tienden te innen wordt verponding (belasting) geheven. In het verpondingsregister wordt vermeld onder de tienden; de Breesaeptient, de Adrichemmer of Commandeurstient 5/6 deel en de Adrichemmertient voor de heer van Nieuwenoorts 1/6 deel. Met de laatse wordt Carel Hieronymus baron von Inn-und Kniphausen bedoeld.26 Zoals eerder vermeld verkocht hij als man van Anna van der Does in 1660 het 1/6 deel als een onsterfelijk erfleen aan de burgemeesters van Haarlem. Daardoor kwamen die in het bezit van alle zes de delen of blokken van de Adrichemmer tienden en de Breesaper tienden. Zij bleven deze tienden verpachten tot 1726. In dat jaar verkochten zij de Adrichemmer en Breesaper tienden en de tienden in Heemskerk,

24 Copray Marjan. Amersfoort J.P., Een oud plan van doorgraving van Holland op zijn Smalst, Tijdschrift van het

Kon. Instituut van Ingenieurs 1872-1873, 3e aflevering. Gerutti Wim, Van Commanderij van Sint-Jan tot Noord-Hollands Archief, Haarlem, 2007 p. 190-194

25 NHA. Stads/ Klooster Archief Haarlem, kast 32-134.14.2. 26 NHA. Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 122.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 29: Ledenbulletin 30, 2007

29

die zij ook in leen hebben, aan Cornelius Sijlvius die burgemeester is in Haarlem. De beschrijving is als volgt:27

De koorn en Vlastiende gelegen in de banne van Heemskerk. De Adrichemmer Koorn-Tienden, gelegen in den banne van Velsen, tusschen de Ongelmoesebeeck (Sint Engelmundusbeek) ende landscheijdinge van Wijck, streckende van de Meer tot aent Duijn, verdeelt in ses blocken soo die jaerlijks zijn verpacht, leenroerigh aen den Huijse van Nieuwen-rode (Nijenrode) en Breukelen in de Leenbrief gemelt, een sesdepart van de Air-ofte Oir-Koorn-tienden; item de Bresaper Koorn-Tienden, gelegen in den banne van Velsen, alsmede de Tienden van de boonen en Erten over het geheele district beijde jaerlijcks in een Blok zijnde verpacht.De inkomsten uit de tienden worden aangeslagen in de verponding.De blokken:Eerste Block beginnende van de Banscheijdinge van Beverwijck tot aen de sloot van Auwels, beijde in Kerkenland. Tweede Block van de voorz. Scheijdinge tot aen de Schelpwegh.Derde Block van de voorz. Scheijdinge tot aen de Laddersbeeck.Vierde Block van de Laddersbeeck en Scheijd tot aen de Droogh-beeck.Vijfde Block van het Scheijd tot aen de Groote Laen (voorheen Groenelaan).Sesde Block van het voorz. Scheijd tot aen de Hoog-geester-tienden (de Engelmundusbeek).De Bresaper Koorn-Tienden, gelegen in den banne van Velsen.De tienden vande Boonen en Erten over het geheele district.

Cornelius Sijlvius betaalt 2.800,- gulden voor de tienden.

27 NHA. Stads/ Klooster Archief Haarlem, kast 32-134.4.4. en ORA. Velsen inv. nr. 967 fo. 135r.

Afbeelding 9

De Adrichemmer tiend van de Commanderije van Sint Jans heeren tot Haerlem in weergegeven in een deel van de topografische kaart van Velsen. Door J. Morren in de kaart van de Topografische Dienst Velsen, uitgave 1983.

Afbeelding 10

Het gebied van de Breesaper en Adrichemmer tienden rond 1729. Gedeelte van de kaart van Kennmerland, ontleend aan M. Brouerius van Nidek. Het Zegepralent Kennemerlant, Amsterdam, 1718-1732.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 30: Ledenbulletin 30, 2007

30

Of Cornelis Sylvius de verwachte opbrengst kreeg uit zijn investering is sterk te betwijfelen. In de tweede helft van de 17e eeuw werden er, veelal door de rijke Amsterdammers, steeds meer zomer-verblijven gesticht in het gebied van de Adrichemmer tienden. Rond 1729 was het aantal zomerver-blijven in het gebied op een hoogtepunt. Daarna volgde nog de uitbreiding van de tuinen en bossen bij deze zomerverblijven. Hierdoor nam het landbouwareaal steeds verder af en daardoor liepen de opbrengsten in de blokken steeds meer terug. Toch bleven de eigenaren tot in de 19e eeuw de blokken verpachten.

Na het overlijden van Cornelius Sylvius gingen de tienden over naar zijn vrouw Maria Verhamme. Zij verpachtte de tienden. De verpachting van de Adrichemmertienden werd in 1755 als volgt vermeld in een notariële akte:

Verpachting van de jaar oogst 1755 van de Adricummer koorntienden met de tienden van aard-appelen of aardperen, mitsgaders de orreten (erwten) en boonen in en onder dezelve gehoorende gelegen onder Velsen aan diverse personen voor de somme van ƒ 163,-.

Het is een oude tiende die in de verponding aangeslagen is voor 147 gulden en 3 stuivers.Uit deze akte blijkt dat de eigenaar van de tiende nog steeds verponding moest betalen over het recht van de inning van de tienden. De netto opbrengst van circa 6 gulden was niet groot.

Maria overleed in 1757. Daarna gingen de tienden over naar haar dochter Margaretha. Uit haar huwe-lijk met David van Lennep zijn zeven kinderen voortgekomen. Hiervan overleden er vijf op jeugdige leeftijd. David hertrouwde in 1764 met Magdalena van Teylingen die al overleed in het jaar van hun huwelijk. In 1767 trad David voor de derde keer in huwelijk, met Maria Machteld van Sypesteyn. David was ondermeer raad en schepen van de stad Haarlem en woonde op het Huis te Manpad in Heemstede en een huis in Haarlem. Eerder was hij eigenaar van de buitenplaats Vaart en Duin bij Bloemendaal en Groenendaal bij Heemstede.

David overleed in 1771 op het Huis te Manpad en werd begraven in de Grote Kerk te Haarlem. Zijn vrouw overleed in 1774. Zijn broer Jacob Cornelis erfde het huis in Haarlem. Hun zoon Cornelis erfde het Huis te Manpad en de Adrichemmer en Breesapertienden. Cornelis trouwde met Cornelia Henriëtte van de Poll. Zij woonden in een huis aan de Herengracht in Amsterdam en gebruikten het Huis te Manpad als zomerverblijf. Hij was ondermeer raad en schepen van Amsterdam. Tijdens de overheersing door de Fransen bekleedde hij diverse functies, onder meer bij het Wetgevend Lichaam. Maar in deze functies voelde hij zich niet thuis. Na 1811 wijde hij zijn aandacht aan de mede door hem opgerichte Kweekschool voor de Zeevaart en aan het curatorschap van het Athenuem Illustre. Hij en zijn dochter Sara Henrietta Margaretha overleden in 1813. Zijn vrouw en zijn zonen David Jacob en

PACHtEr 1819 PACHtEr 1826 PACHtEr 1843 PACHtEr 1850 PACHtEr 1856 PACHtEr 1863 PACHtEr 1870

1 ste blok Jan van Zadel ƒ 13,– Albertus v.d. Berg ƒ 2,50 Dirk Meland Langeveld ƒ 1,50 Jan Caspers Alders ƒ 1,50 Sijmen Mooij ƒ 3,– Andries van Zadel ƒ 65,– Dirk Langeveld ƒ 2,–

2 de blok Jan van Zadel ƒ 69,– Albertus v.d. Berg ƒ 33,– Abraham Wageman ƒ 55,– Andries van Zadel ƒ 28,– Andries van Zadel ƒ 49,– Andries van Zadel ƒ 65,– Dirk Langeveld ƒ40,–

3 de blok Jan van Zadel ƒ 35,– Sijbert Kors ƒ 27,– niemand niemand niemand niemand niemand

4 de blok Sijbert Kors ƒ 71,– Sijbert Kors ƒ 15,– Gerrit Rutte ƒ 23,– Wed. Gerrit Rutte ƒ 23,– Arie Machiel Janse ƒ 36,– Arie Swanenburg ƒ 16,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 3,–

5 de blok Jan van Zadel ƒ 100,– Simon Heijstek ƒ 6,– Jan Caspers Alders ƒ 2,– Jan Caspers Alders ƒ 1,50 Jan Oudendijk ƒ 7,– Andries van Zadel ƒ 19,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 2,–

6 de blok Jacob Duin ƒ 120,– Jan Caspers ƒ 16,– Dirk Graman ƒ 53,– Dirk Graman ƒ 35,– Andries van Zadel ƒ 81,– Jan Gerrits ƒ 27,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 16,–

Erwten en bonen over de 6 blokken Klaas Min ƒ 23,– Jan Sonneveld ƒ 14,– Dirk Graman ƒ 4,– niemand Jan Heijstek ƒ 23,– Jan Grapendaal ƒ 18,– niemand

Breesaper tienden Barend Koolhof ƒ 395,– Cornelis Swanenburg ƒ163,– niemand niemand niet meer genoemd niet meer genoemd niet meer genoemd

Erwten en bonen over de Breesaap Barend Koolhof ƒ 19,– A. Wagenaar ƒ 5,– niemand niemand niet meer genoemd niet meer genoemd niet meer genoemdtOtAAL ƒ 845,– ƒ 281,50 ƒ 134,50 ƒ 89,– ƒ 199,– ƒ 210,– ƒ63,–

Afbeelding 11

Het Huis te Manpad aan de Heerenweg in Heemstede. Foto: J. Morren 1989.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 31: Ledenbulletin 30, 2007

31

Cornelius Silvius erfden ondermeer de Breesaper- en Adrichemmertienden.28 Zijn weduwe verpachtte de tienden mede namens de overige erfgenamen in 1817.

Dit werd in een notariële akte als volgt vastgelegd:

Ten verzoeke van Cornelia Henriette van de Poll weduwe van Cornelis van Lennep.Verpachting in publieke veiling van de Accummer koorntiende gelegen tussen de Engelmoensche-beek en de banscheiding van Wijk voor de Meer tot aan het duin en de Breesaper Koorntiende, alsmede de tienden van de aardappelen, boonen en erwten over de voorschreve beide tienden.29

Arcummertiende1 ste blok koper Jan van Sadel ƒ 1,752 de blok koper Sijb Kors ƒ 1,153 de blok koper Jan van Sadel ƒ 44,-4 de blok koper Jan van Sadel ƒ 177,-5 de blok koper Hendrik Slot ƒ 125,-6 de blok koper Sijb Kors ƒ 123,-De erwten en boonen over de 6 blokken, koper Klaas Min ƒ 52,-De Breesaper koorntiend, koper Gerrit Schouten ƒ 546,-De erwten en boonen over de Breesaap, koper Barend Assies ƒ 32,-

Totaal ƒ 1215,75

We zien dat verpachtingssom per blok aanzienlijk verschilde. Dit zal te maken hebben met de hoe-veelheden land die in de blokken nog beschikbaar waren voor de landbouw.

De Meerweiden konden voor een deel niet meegeteld worden omdat daar hoofdzakelijk weiland lag. In de eerste twee blokken lagen de hofsteden of zomerverblijven Rooswijck, Beecksangh, het voormalige Blauwselhuijs en een deel van Schulpen. Er tussenin was nog een klein aantal percelen beschikbaar als bouwland. Dit verklaart het lage pachtbedrag.

In blok drie lag de hofstede Kralenberg en delen van Watervliet en Velserbosch. Daar tussenin lag nog een aantal percelen bouwland waardoor de pacht hier wat hoger lag dan in de twee eerste blokken. In het vierde blok lagen enkele grote percelen bouwland in de Meerweiden. De rest werd voornamelijk ingenomen door delen van de hofsteden Watervliet en Velserbosch. De grote percelen bouwland in de Meerweiden gaven een hoge pachtwaarde aan dit blok. In de twee laatste blokken lagen delen van de hofsteden Watervliet en Velserbosch, Meerzicht, Wijkeroog en Meershoef. Maar ten westen van de drie genoemde hofsteden lag een aantal percelen bouwland waardoor de pachtsom dan ook hoog is.

Om een beeld te krijgen van de verpachtingsopbrengst van de blokken in een aantal opvolgende jaren is hieronder een overzicht opgenomen. We zien daarin dat de inkomsten gemiddeld door de jaren afnemen.

28 Het Nederlands Patriciaat, 9e jaargang 496, ‘s Gravenhage 1918, p. 235. NHA. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 8 akte 81 en Velsen, N.V. Maatschappij de Breesaap

1812-1914, doos IV inv. nr. 66. Joustra Barbara, Het Huis te Manpad, Alphen aan den Rijn 2003 p. 84 t/m 87 en 101 t/m 117. 29 NHA. Notarieel archief Velsen, inv. nr 18 akte 55.

PACHtEr 1819 PACHtEr 1826 PACHtEr 1843 PACHtEr 1850 PACHtEr 1856 PACHtEr 1863 PACHtEr 1870

1 ste blok Jan van Zadel ƒ 13,– Albertus v.d. Berg ƒ 2,50 Dirk Meland Langeveld ƒ 1,50 Jan Caspers Alders ƒ 1,50 Sijmen Mooij ƒ 3,– Andries van Zadel ƒ 65,– Dirk Langeveld ƒ 2,–

2 de blok Jan van Zadel ƒ 69,– Albertus v.d. Berg ƒ 33,– Abraham Wageman ƒ 55,– Andries van Zadel ƒ 28,– Andries van Zadel ƒ 49,– Andries van Zadel ƒ 65,– Dirk Langeveld ƒ40,–

3 de blok Jan van Zadel ƒ 35,– Sijbert Kors ƒ 27,– niemand niemand niemand niemand niemand

4 de blok Sijbert Kors ƒ 71,– Sijbert Kors ƒ 15,– Gerrit Rutte ƒ 23,– Wed. Gerrit Rutte ƒ 23,– Arie Machiel Janse ƒ 36,– Arie Swanenburg ƒ 16,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 3,–

5 de blok Jan van Zadel ƒ 100,– Simon Heijstek ƒ 6,– Jan Caspers Alders ƒ 2,– Jan Caspers Alders ƒ 1,50 Jan Oudendijk ƒ 7,– Andries van Zadel ƒ 19,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 2,–

6 de blok Jacob Duin ƒ 120,– Jan Caspers ƒ 16,– Dirk Graman ƒ 53,– Dirk Graman ƒ 35,– Andries van Zadel ƒ 81,– Jan Gerrits ƒ 27,– Pieter en Gerrit Landman ƒ 16,–

Erwten en bonen over de 6 blokken Klaas Min ƒ 23,– Jan Sonneveld ƒ 14,– Dirk Graman ƒ 4,– niemand Jan Heijstek ƒ 23,– Jan Grapendaal ƒ 18,– niemand

Breesaper tienden Barend Koolhof ƒ 395,– Cornelis Swanenburg ƒ163,– niemand niemand niet meer genoemd niet meer genoemd niet meer genoemd

Erwten en bonen over de Breesaap Barend Koolhof ƒ 19,– A. Wagenaar ƒ 5,– niemand niemand niet meer genoemd niet meer genoemd niet meer genoemdtOtAAL ƒ 845,– ƒ 281,50 ƒ 134,50 ƒ 89,– ƒ 199,– ƒ 210,– ƒ63,–

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 32: Ledenbulletin 30, 2007

32

Belangrijke voorwaarden die voorkomen in de pachtakten rond 1843 zijn;

“De eigenaars der landen welke met de tienden zijn belast zullen ingevolge besluit van 21-10-1811, het recht hebben één vijfde deel der tienden te mogen afhouden, en wordt mitsdien één vijfde deel minder verpacht als van ouds”.

“De tiendpachters zullen niet eerder vermogen te tienden dan wanneer de eigenaar gereed is om zijn zaad van het veld huiswaards te halen, waarom hij daags te vooren door den eigenaar zal moeten worden ondericht”.

“De tiend pachter zal vermogen het zaad te tienden van de bovenste, middelste of de schoof ter zijde, doch de eerste schoof uit den hoop nemende gehouden zijn alle volgende schoven met die der eerste schoof uit de hoop te nemen die op het veld staan, doch omtrent het heffen van de tienden der aardappelen, zal even als bij andere tiend verpachtingen plaats heeft, en tot zoo lang als niet anders zal bevolen worden, voor tiendregt worden geheven en ontvangen vijftig cent voor ieder veertien roeden negentig ellen land, de mindere maat voor een geheel te rekenen”.

Afbeelding 12

De Breesaap in 1784. J. Morren, naar de kaart voor den weledele Heer Mr. Hoeufft door P. Soetlief, gekopieerd naar een kaart uit 1609. Origineel, Rijksarchief in Noord-Holland, Provinciale Atlas. De duinpercelen zijn licht van kleur, bouw- of akkerlanden en de weilanden zijn donker van kleur en het bos en de boomgaarden zijn gestippeld.

De boerderijen:

1 De Windhond

2 Boschlust

3 Weltevreden

4 Schapenlust

5 Onrust

6 De Nieuwe landbouw

7 Kalkoven

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 33: Ledenbulletin 30, 2007

33

In de akten wordt vermeld in welke gebieden van het blok geen tiende geheven kon worden, het gaat daarbij om de gronden waarop hofsteden lagen. Dit wisselde per jaar. Mogelijk had de eigenaar van de hofstede zelf een regeling getroffen met de eigenaar van de tienden. Vooral de hofsteden Velserbosch en Kraalenberg zijn regelmatig uitgezonderd van de tiendplicht.

De beroepen die de pachters uitoefenden waren: landman, bakker, tapper, boerin en werkman.30 Het waren dus middenstanders, boeren of soms een eenvoudige werkman die met relatief lage pacht-sommen probeerden een geldelijk graantje mee te pikken door het pachten van de tienden. De eige-naar hoefde zich niet druk te maken over de inning, hij ontvangt uit de pacht een vaststaand bedrag dat was vastgelegd in een notariële akte. Tevens stelde hij de tiendregels vast waarmee hij probeerde te voorkomen dat hij betrokken zou worden in een twist over de inning van de tienden. Alleen de pachter moest zien de tiendbedragen te ontvangen door op de juiste manier en op de goede tijd de tiend bij de oogst vast te stellen.

De verpachting van de tienden vond altijd plaats in de maand juli. Hierdoor kon een kandidaat-pachter vantevoren weten hoeveel de oogst in dat jaar ongeveer zou gaan opbrengen en daarmee bepalen wat hij kon bieden voor de tienden. Door de jaren heen zien we de pachtbedragen per blok schommelen. Dit zal veroorzaakt zijn door de te verwachten opbrengst van de oogst en de mogelijk-heiden om op de landen binnen de hofsteden tienden te kunnen innen. Duidelijk is wel dat de totale verpachtingsopbrengsten per jaar terugliepen.

Cornelia Henriëtta van de Poll overleed in 1827. De tienden gingen over naar haar zoon David Jacob van Lennep. Hij was onder meer adviseur voor het Hof van Holland, professor in de geschiedkunde, welsprekendheid, oudheden, Griekse en Latijnse talen aan het Atheneum Illustre te Amsterdam en lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Ook hij gebruikte het Huis te Manpad als zomer-verblijf en woonde aan de Keizersgracht en later aan de Herengracht te Amsterdam. Hij was eerst getrouwd met Cornelia Christina van Orsoy, die overleed in 1816. In 1819 trouwde hij weer met Anna Catharina van de Poll die een dochter is van Jan van de Poll die het nabij liggende Ipenrode gebruikte als zomerverblijf.

David Jacob van Lennep ging de tienden gezamenlijk met Jonkheer Willem Boreel van Hogelanden aanbieden voor verpachting. Zij zullen dit gedaan hebben om notaris kosten uit te sparen.31 De laatste verpachtte de Hogergeester-, Arregeester-, Hofgeester- en Brederodertienden die lagen in Velsen.

In 1840 kreeg Van Lennep te maken met een geschil over de betaling van de Breesaper tienden. Jacobus Stuart en Clement Lens, die eigenaar waren van de Breesaap, weigerden met hun pachters om de Breesaper tienden te betalen. De twee eigenaren waren bezig om de gehele Breesaap te ver-kavelen en met de ontginning om die geschikt te maken voor grootschaliger boerenbedrijven. Deze bedrijven zouden voornamelijk actief worden in de landbouw maar ook in de veehouderij. David Jacob van Lennep spande hierna een rechtzaak aan bij de rechtbank in Haarlem en klaagde de twee eigenaren van de Breesaap aan om alsnog de betaling van de tienden af te dwingen. Door de twee eigenaren werd erkend dat David Jacob eigenaar was van de Breesaper tienden maar zij wilden niet betalen omdat zij stelden dat de gronden in de Breesaap nooit bebouwd zijn geweest. Hoe zij dit on-derbouwden wordt uit hun verklaring niet duidelijk. Wel is het zo dat in het verleden een deel van de gronden bebouwd was met gewassen, het overige deel niet. Bij de verkaveling en de ontginning is het oude percelen-patroon geheel verdwenen en zijn de oude, met gewas bebouwde percelen niet meer te herkennen in het landschap. Dus voor een deel was er inderdaad sprake van percelen die vroeger ten dele of in het geheel niet bebouwd waren geweest met gewas.

De rechtbank kwam na een uitvoerig betoog tot de conclusie dat de percelen “opnieuw toegemaakt zijn” en niet meer gerekend kunnen worden tot de percelen zoals die waren in de tijd dat die in bezit waren van de burgemeesters van Haarlem. Ook kon er geen sprake van zijn dat er novale tienden zouden worden geheven omdat die van oudsher alleen via speciaal recht werden geheven en dat was nu voor de Breesaap niet het geval.

30 NHA. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 19 akte 35, inv. nr. 27 akte 20, inv. nr. 29 akte 132, inv. nr. 63 akte 44, inv. nr. 72 akte 47, inv. nr. 79 akte 54, inv. nr. 88 akte 68 en inv. nr. 98 akte 63. Velsen, N.V. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr. 66.

31 Nederlands Patriciaat, 9e jaargang 496, ’s Gravenhage, p. 235 en 236. Copray Marjan, p. 118 t/m 129. NHA. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 63 akte 44, inv. nr. 67 akte 75, inv. nr. 72 akte 47 en

inv. nr. 77 akte 54. Velsen, N.V. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr. 66.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 34: Ledenbulletin 30, 2007

34

Novale tienden waren tienden die geheven werden vóór de oogst, op percelen die voor het eerst ont-gonnen waren. Zo waren er ook nog de Spring-tienden, die werden geheven op voor het eerst ontgon-nen percelen die lagen tussen blokken van oude tienden. De rechtbank haalde dit in het geheel niet aan en ging er dus van uit dat het niet om Spring-tienden ging. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de uitspraak: “Overwegende, dat, overeenkomstig deze rechtsbeginselen, aan de eischer (David Jacobus van Lennep) zijne vordering tot het heffen van novale tienden van, in de Breesaap gelegene, gronden, welke door gedaagden voor het eerst zijn bebouwd geworden, moet worden ontzegt”.

David Jacobus van Lennep verloor dus het proces en moest ook de proceskosten betalen. Hij kon in de toekomst de heffing van de Breesaper tienden voor een groot gedeelte van het gebied vergeten. Dat was alleen nog mogelijk in die delen van de Breesaap die van oudsher ontgonnen waren.

Als we kaarten van de Breesaap in ogenschouw nemen uit 1784 en 1850 is de bepaling hiervan door de radicale herverkaveling zeer moeilijk. De familie Van Lennep verpachtte in 1844 en 1845 de Breesaper tienden niet.32 David Jacob probeerde in 1850 de Breesaper tienden nog te verpachten, maar

32 NHA. Archief van de arrondissementrechtbank te Haarlem 1838-1939, toegangs nr. 452 inv. nr. 500 en 501.

NHA. Notarieel archief Velsen, inv. nr.65 akte 60 en inv. nr 67 akte 75.

Afbeelding 13

De Breesaap na de herverkaveling, in 1850. J. Morren, naar het kadastrale minuutplan door E.L. Waart. Foto Archiefdienst voor Kennemerland, Kennemer Atlas.

Op het omslag van dit Ledenbulletin is deze kaart verkleind afgebeeld. Het grondgebruik is daarop in kleur aangegeven:

Geel: duin

Bruin: landbouwgrond

Donker groen: bos

Lichtgroen: weiland of tuin

Oranje: erf

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 35: Ledenbulletin 30, 2007

35

er was toen geen belangstelling voor. David Jacob van Lennep overleed in 1853 en zijn vrouw in 1860. Hun oudste zoon Jacob van Lennep erfde de Adrichemmer tienden. Het Huis te Manpad ging naar zijn jongste broer Aernout. Jacob was Rijks advocaat te Amsterdam, lid van de Tweede Kamer en let-terkundige. Hij was getrouwd met Jonkvrouw Heriëtta Sophia Wilemina Roëll. Hij verpachtte nog wel de Adrichemmer tienden maar de Breesaper tienden werden niet meer genoemd. De familie van Lennep zag er geen heil meer in om de Breesaper tienden te verpachten. Jacob overleed in 1868 en zijn vrouw in 1870. De erfgenamen verpachtten de Adrichemmer tienden nog in 1870. De opbrengst was als volgt:33

Pachter1ste blok Dirk Langeveld, broodbakker wonend te Velsen ƒ 2,-2de blok Dirk Langeveld ƒ 40,-3de blok niet geveild.4de blok Pieter en Gerrit Landman wonend te Velsen ƒ 3,-5de blok Pieter en Gerrit Landman ƒ 2,-6de blok Pieter en Gerrit Landman ƒ 18,-

Totaal ƒ 65,-

De erwten- en boon tienden werden niet geveild.

Uit dit overzicht blijkt dat de verpachtingsinkomsten uit de Adrichemmer tienden gering waren ge-worden. Hierna is er in de archieven geen verpachting meer te vinden; de erven van Lennep zullen er geen heil meer in hebben gezien om de Adrichemmer tienden te verpachten.

Nog eenmaal komen de Breesapertienden ter sprake in 1881. De grond van de Breesaap is dan voor een deel in bezit van de heren A.J. Bik en J.W. Arnold. Zij hebben in dat jaar juridische informatie ingewonnen over de Breesapertienden om gerechtelijke procedures te voorkomen. De zaak rond de Breesapertienden speelt dan nog steeds. In de informatie wordt uit het vonnis van de rechtzaak uit 1839-1839 vermeld:

• Dat professor van Lennep eigenaar is van de Breesaper Koorntienden.• Dat hem van nieuw ontgonnen of novaal land dat in de Breesaap ligt de tienden geweigerd

kunnen worden.In deze rechtzaak is onbeslist gebleven of de duinen aan de Breesaper tienden zijn onderworpen. Het gaat hierbij dan om duinen die door de Domeinen beheerd worden.34

Hierna wordt het stil rond de oudst bekende tienden in Velsen die ongeveer elf eeuwen lang werden geïnd.

33 Nederlands Patriciaat, 9e jaargang 496, ’s Gravenhage, p. 236. Copray Marjan, p. 130. HA. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 72 akte 47, inv. nr. 77 akte 54, inv. nr. 78 akte 57, inv. nr.

79 akte 54, inv. nr. 86 akte 68, inv. nr. 88 akte 68 en inv. nr. 98 akte 63. 34 NHA. Velsen, N.V. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr. 66.

Afbeelding 14

Het noord oostelijk deel van de Breesaap in 1923. Foto privé verzameling J. v.d. Linden Velsen-Noord.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 36: Ledenbulletin 30, 2007

36

Het eigendom van de gronden waarop de tienden geheven werden

Bij de schenking van Karel Martel van de villa Adrichem aan Willibrord zal zowel het landbezit als de tienden begrepen zijn. Maar nadat de villa door de graaf van Holland is genaast zijn het landbezit en de tienden gescheiden door de graaf en apart in leen gegeven. Het is niet bekend waneer dit ge-beurd is. We gaan eerst op Adrichem in en daarna op de Breesaap dat oorspronkelijk bij Adrichem behoorde.

Willem, de tweede heer van Brederode, had een zoon (mogelijk een bastaard) die de naam Florentius de Scoten had. Hij wordt vermeld in 1291 en is zich later Van Adrichem gaan noemen omdat hij met Adrichem beleend zal zijn. Hij trouwde met Brechta van Rolland. Florentius overleed in 1327 en Brechta in 1335. Hun zoon Nicolaas van Adrichem wordt vermeld in 1340 en hij was getrouwd met ene Geertrudis. Uit hun huwelijk kwam Florentius van Adrichem voort die in 1365 werd beleend met een huis in t’ Vrijtgers bij Beverwijk. Dat was het ons bekende kasteel Adrichem dat lag ter hoogte van de huidige sportvelden ten noorden van de Sint Aagtendijk.35

De hiervoor genoemde Brechta van Rolland zal een lid zijn geweest van de familie Rolland die het huis Rolland bezat in Thetrode, het latere Overveen. Dit deel van Overveen hoort nu bij Haarlem en heeft de naam Ramplaankwartier. Later was er een Margriet van Rolland die trouwde met Wil-lem Ramp. Zij nam het huis Rolland mee in haar huwelijk. Zij kregen een zoon, Enbert Ramp, die trouwde met Josina Dirks Schrevel. Hij was in het bezit van een hofstede die lag ten westen van het dorp Velsen, ten noorden van de Sint Engelmundusbeek, dus net binnen het gebied van de Adrichem-mertienden. Zij kregen weer een zoon Dirk die trouwde met Catharina Adrichem Albertsdochter. De voornoemde hofstede is het latere Velserbeek. De familie Ramp had ook nog andere bezittingen in het gebied van Adrichem. Zo worden ondermeer Frederik en Pieter Ramp, die nazaten zijn van Engbert Ramp, rond 1600 genoemd als eigenaren van percelen land in Adrichem.36

Uit de voorgaande familielijn is op te maken dat het mogelijk is dat delen van het grondgebied in Adrichem via Brechta van Rolland in bezit zijn gekomen van de familie Ramp. Ook gaven de Bre-derode’s vanuit de Middeleeuwen land in leen uit in het gebied van de Adrichemmer tienden. Twee leenpercelen lagen ter weerszijden van de Letterbeek, de latere Ladderbeek. Dit leen is bekend vanuit

35 Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie deel XII 1959 blz. 108 en 109. 36 NHA. ORA. Velsen, transport akten uit de 16e en 17e eeuw.

Afbeelding 15

Kasteel Adrichem in 1647. Tekening door R. Roghman.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 37: Ledenbulletin 30, 2007

37

1460 en ging later behoren tot het grondgebied van de hofstede Watervliet.37 Het merendeel van de percelen was al voor 1600 door de graven van Holland in eigendom gegeven aan particuliere eigena-ren. Het is haast ondoenlijk om het zeer grote aantal eigenaren in Adrichem te volgen. Ten aanzien van de Breesaap ligt dit wat eenvoudiger. We gaan terug naar de familie van Adrichem.

De Breesaap zal vallen onder het duingebied dat aan de heren van Velsen in leen is gegeven. Van Bre-derode wordt regelmatig vermeld dat hij de Breesaap in (onder)leen gaf. Over het in leen geven van het land is aanvankelijk weinig te vinden in de archieven. Een eerste gegeven dateert uit 1447. In dat jaar verpachtte Nikolaas of Claes van Adrichem 20 morgen land met een huis aan Pieter Pieterzoon. Nicolaas was de oudst bekende (onder)leenman van de Breesaap en hij was afkomstig uit het geslacht van Florentius Adrichem die het kasteel Adrichem in leen kreeg en later in eigendom had.

Nicolaas of Claes van Adrichem had een dochter Boudijn die getrouwd was met Willem van As-sendelft. Boudijn zal het leen van de Breesaap meegenomen hebben in haar huwelijk met deze Wil-lem. In 1466 beleende Reijnold, heer tot Brederode, zijn neef Willem van Assendelft met een stuk land bij het Adrichemmerduin genaamd De Breesaap. In de betreffende akte werd vastgelegd dat het leen na de dood van Willem zou overgaan naar zijn vrouw Boudijn Claesdochter van Adrichem. Willem overleed in 1467.

Maar hierna ging het leen van de Breesaap niet naar zijn weduwe Boudijn, want in 1468 ging de Breesaap over naar Claes van Assendelft.38 Uit hem kwam voort een dochter Marie van Assendelft die trouwde met Johan van Matenesse. Zij nam als erfgename van haar vader in haar huwelijk onder an-dere de Breesaap en de daaruit komende pacht mee. De pacht beliep 14 pond en 3 stuivers per jaar.

De familie van Matenesse woonde op het kasteel Huis te Riviere bij Schiedam. Het kasteel stond aan het riviertje de Schie nabij de uitmonding in de Merwede. Uit het huwelijk van Johan en Maria kwamen drie zonen voort. Na het overlijden van Johan in 1523 ging de Breesaep over op zijn zoon Claes van Matenesse. Dit werd in 1547 nogmaals bevestigd toen Reynolt heer van Brederode Claes in 1547 beleende met de Breesaap. Deze bevestiging luidde als volgt:

Claes van Mathenesse

Reijnolt heer tot Brederode tot Vianen Burchggraeff tot Uijt-recht, heer tot Haveraincourt ter ameijde (etc) Ridder van der oirde van den guldenvliese, doen te weten dat Claes vam Mathesse ons te kennen gegeven heeft dat juff: Marie van Assendelft sijn moeder, weduwe Jans van Mathenesse sijns vaders, hem gelegeert en de besproocken heeft t wilck sij doen mochte achtervolgende t’ octroije haer bijder K:M: doen Coninck, en de huren man voors(ijde) tot brieffe verleent opten achsten dagh in october ao.- vijftien hondert negentien daer aff hij ons die copije getoont heeft, een stuck lants alsoe groot, ende clein als dat gelegen is in Noorthollandt in den ban van onse Kerspel van Velsen geheten die Breesaep t welck sij van ons te leen hielt, waerom wij tot sijn arnstelieke begeerte den voors(ijde) Claes van Mathenesse die voors(ijde) Bresape gelegen als voorn(oem)t behouden ons ende eenen ijgelijcken sijns rechts verleijdt, ende verleent hebben verlijen ende verleenen mit desen brieve, te houden van ons, en onsen erven, ende naecomelingen, hij, en sijne naecomelingen, tot eenen onversterfflijcken erfleen ende veheergewaden alst verschijnt mit een paar witter hantschoenen, ende alsoe erffelicken, hier waren bij aen, ende over Joost van Brederode. B: Gerijt van Sparnwoude, ende Ysbrant van Sparnwoude sijn soon, als leenmannen onser heerlicheijt van Brederode, ten oorconde van desen besegelen opten 4 dag januario 1547, naer het schrijven

s’Hoofs van Hollandt.

De opstallen van de boerderijen op de grond van de Breesaap waren veelal het eigendom van de boer zelf of van een eigenaar die opstallen aan de boer verpachtte. Toen Claes in 1566 overleed werd zijn zoon Jan of Johan van Matenesse beleend met de Breesaap door Hendrick van Brederode. In 1623 berustte het onderleen van de Breesaap nog steeds bij deze familie. In dit jaar verkocht Cornelis Cornelis alias Jonckheer, voormalig schepen in Velsen, zijn boerderij met alle “platagien” in de Bree-

37 NHA. Leen en Registerkamer van holland, toegangs nr. 1 inv. nr. 155 fo. 5r en 5 v, inv. nr. 153 fo. 43, inv. nr. 154 fo. 39, 55 en 57, en inv. nr. 155 fo. 6 en 16v.

ORA. Velsen, inv. 965 fo. 115r. 38 NHA. Klooster archief Haarlem, inv.nr. 5 deel 2 etiket 5-2 nr. 319-785 en Leen en Registerkamer

van Holland toegans nr. 1 inv. nr. 153 fo. 7v en 70v. Pruisers A.P., p. 132.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 38: Ledenbulletin 30, 2007

38

saap aan zijn schoonzoon Engel Hugen. De opstallen en “plantagien” staan op de grond van jonker Van Matenesse.39 Toen Johan van Matenesse in 1624 overleed werd zijn nicht Maria van Matenesse beleend met de Breesaap. Nog het zelfde jaar ging het leen over naar Johan van Schagen, de zoon van Maria. Hoe het verder verliep met het leen van de Breesaap onder de familie van Schagen is nog niet duidelijk.

In 1649 overleed Wolvert van Brederode, de laatste heer van Brederode. Hij was ongehuwd waar-door de heerlijkheid Brederode, waaronder het kasteel en Velsen met zijn duinen inclusief de Breesaap, vervielen aan de Staten van Holland en West Friesland.40 Die bleven de Breesaap in leen uitgeven aan de familie van Schagen. In het begin van de 18e eeuw was de Breesaap voor de helft in leen gegeven aan Anna van Sevender die getrouwd was of was geweest met Johann Frans van Beieren Schagen. De andere helft was in leen bij en Dirck Johannes baron van Stepraet heer van Loenersloot, Outcoop, Ter Aa etc. en Peter Reijnart baron van Stepraet heer van Doddendaal, Duistervoorde etc. Van Anna van Sevender ging de helft van het leen over naar Jacob Frederick baron van Schagen.

Inmiddels was het leen van de Breesaap komen te vallen onder de Domeinen van Holland. De beide baronnen Stepraet en baron van Schagen verkochten in 1719 de Breesaap en de Tichtiende in Velsen aan Jan of Johan Corver die in 1717 eigenaar was geworden van de hofstede Watervliet aan de Heerenwech in het huidige Velsen Noord. Hij was toen schepen in de stad Amsterdam en Meester knaap van Holland en West Friesland. Jan betaalde voor het geheel 10.500 gulden. Voor de verkoop van het leen werd toestemming gevraagd bij de heren stadhouders van Holland en de leenmannen van het huis Brederode. Jan kon niet lang genieten en profijt hebben van zijn bezit in Velsen want hij overleed in 1719. Zijn vrouw Sara Maria Trip overleed in 1721. Het bezit in Velsen ging over naar zijn broer Gerrit Corver, waaronder het leen van de Breesaap. Gerrit Corver was getrouwd met Maria Margaretha Munter. Zijn functies waren gecommitteerde in de Raad van Staten, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam.

In 1722 werd de Ambachtsheerlijkheid Velsen door de Staten van Holland voor 25.000 gulden verkocht aan Gerrit Corver. Hierin waren begrepen het aanstellen van de Schout, schepenen, kerk-meesters, aalmoesmeesters, gaarders en andere personen.41 Vanuit de tijd dat hij de Breesaap bezat is er meer bekend over de boerderijen die gestaan hebben in de Breesaap. We nemen dan ook de geschie-denis van het bezit van de Breesaap mee in de geschiedenis van de boerderijen in de Breesaap.

J. Morren, november 2006.

39 NHA. Leen en Registerkamer van Holland, toegangs nr. 1, inv. nr. 154 fo. 30 en 82v. ORA. Velsen, inv. nr. 959 fo. 63v. Doorninck P.N. van, Inventaris van eene verzameling Charters betrekking hebbende op de

geslachten van der Does, Duvenvoorde, Mathenesse enz. Haarlem 1895, p. 12 en 164. Hoek C. Repertorium op de gravelijke lenen te Matenesse en Schiedam, Ons voorgeslacht no.

355, 39e jaargang 1984, p. 595 en 596. Rosman Siem, Scyedam, Leden bulletin Historische Vereniging Schiedam, 1998 nr. 2, p. 62. 40 Dek A.W.E., p. 142. NHA. Leen en Registerkamer van Holland, toegangs nr. 1, inv. nr. 169 fo. 37. NHA. Oud notarieel archief Haarlem, inv. nr. 149 fo. 230. Kort J.C. Repertorium op de grafelijke lenen in Nootdorp 1313-1648, Ons voorgeslacht no. 342,

39e jaargang, september 1984 p. 430 en het repertorium op de grafelijke lenen te Matenesse en Schiedam, Ons voorgeslacht no. 345, 39e jaargang, december 1984 p. 595 en 596.

41 Morren J. De hofstede Watervliet, Ledenbulletin 28 van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Beverwijk 2004 p. 32.

NHA. Archief NV. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr. 66. ORA, Velsen, inv.nr. 921 fo. 239 en 240

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 39: Ledenbulletin 30, 2007

39

Onderzoek naar de Italiaanse afkomst van het geslacht BOREEL

door J.M.J. Buurman-Boreel.

HEt wAS MEt Pasen 1952, dat mijn man, de kinderen en ik een korte vakantie door Vlaanderen maakten, waarbij we vnl. Brugge, Antwerpen en Gent bezochten. We bezochten er de Gentse

Kathedraal met de beroemde triptiek: “Het Lam Gods” van de Gebroeders Van Eyck en de crypte, waarin bekende Gentenaren hun laatste rustplaats hebben gekregen. In het gangpad passeerden we een grafsteen met een lage, groenkleurige smeedijzeren omheining van ongeveer 12 cm hoogte. Ik las in het randschrift de namen Ruffelaert Boureel en Pieronne Senescalc, maar wist toen nog niet dat zij mijn eerste voorouders in de Lage Landen waren.

In 1953 kreeg ik de Familie-genealogie in handen, die omstreeks 1895 in drievoud is gemaakt en waarvan mijn grootvader, Jhr. Henri Etienne Gustave Boreel (1866-1908) een exemplaar bezat. Dit is het begin geworden van mijn genealogisch werk.

Augustus 1954 werd ik Vriend van het Centraal Bureau voor Genealogie, en werd toen steeds harte-lijk geholpen door het Hoofd van de Studiezaal Brsse. A. van Voorst tot Voorst en de Conservator de Hr. H.L. Kruimel. Dank zij hen werd ik op de hoogte gebracht van de pennestrijd tussen de directeur van “De Nederlandsche Leeuw” Jhr. Beelaerts van Blokland en de Hr. van Malsen, huisarchivaris van Jhr. Jacob Boreel van Hogelanden, en schrijver van “Vederwolken”. Een en ander is in het maandblad van “De Nederlandse Leeuw” in de jaren 1929 en 1930 opgenomen.

De Heer Kruimel leende me zijn persoonlijke aantekeningen over Boreel, die hij in die jaren in Vlaanderen had gemaakt. Hij had zich bijzonder geërgerd aan de wijze waarop deze pennestrijd was gevoerd en wilde er het zijne van weten. Hij ried mij aan, als ik ooit daartoe de gelegenheid zou krij-gen, zelf in het Gentse Stadsarchief onderzoek te doen.

Bovendien liet hij mij het artikel lezen dat de Heer J. Bijleveld in 1948 in het bij-boekje van het “Nederland’s Adelsboek” had geschreven.

Ter verduidelijking laat ik hierna dit artikel volgen:

BOREEL De naam is afgeleid van den beroepsnaam Borelli = beul. Pietro Borelli woonde eind 14e eeuw te Farera in Lombardije en zijn zoon verscheen 1402 in West-Vlaanderen als tafelhouder. Zijne nakomelingen waren eerst in stedelijke bedieningen in Zeeuwsch Vlaan-deren, vervolgens kooplieden te Middelburg en Am-sterdam, waarbij zij hooge commissiën van staat tevens waarnamen en later deel uitmaakten der regee ring van laatstgenoemde stad. Verheven tot Ridder 1619 door Koning James I van Engeland en 1645 tot Baronet door Koning Karel I. In 1653 tot Baron door den Protector O. Cromwell. Bij. org. besl. van 1814 benoemd in de Hollandsche ridderschap met acte van bewijs; verheven 1821 en de vertegen-woordiger van den jongsten tak ten onrechte inge-lijfd 1868. Nog tal van afstammelingen van beide takken zijn aanwezig.

Deze uitgave van dit bijboekje bij het Nederlands Adelsboek heb ik onlangs op internet herlezen. Dat gegeven is voor mij de aanleiding om in onderstaande stellingen een ander beeld te geven van de afkomst van mijn familie. Ik ben hiervoor op internet gaan zoeken naar de voorouders in Italië van Ruffelaert Boureel, wiens naam in het Italiaans Ruffino Borelli moet zijn geweest. In België staat hij in franse geschriften vermeld als Ruffard Bourell of Boureel.

Foto: Helen Gardiner-Boreel, september 1996.

Deze grafsteen staat onder andere vermeld in het boekwerk “Sint-Baafskathedraal Gent” van Dr. Elisabeth D’HAENENS, Provinciale Inspectrice Provinciebestuur van Oostvlaanderen, voor de Inventaris van het Kunstpatrimonium van Oostvlaanderen (uitgave Gent 1965 op blz. 146):

“... van Ruffelaert Boureel,

†1443 en Pieronne Senescalc; Doornikse kalksteen, 205 cm x 109 cm ; in kapel 18 tegen westwand; voorheen in vloer en omringd door smeedijzeren omheining. Gebeeldhouwd in laag relief: twee figuren in lijkwade; boven hun hoofd twee engeltjes met wapenschild; rand met zes vierpassen; evangelistensymbolen op de hoeken en wapenschilden in midden van langszijden. Grafschrift Hellin, 599, Kervyn 210.”

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 40: Ledenbulletin 30, 2007

40

Alvorens verder te gaan, moet ik hierbij opmerken; dat de Heer Bijleveld in zijn artikel uit 1948 ge-toond heeft absoluut geen Italiaans te kennen, want dan zou hij weten dat het woord “beul” in deze taal “carnefice” is en zeker niet “borelli”. Hij heeft wellicht in een Frans woordenboek het woord “bourreau” gevonden en gedacht, dat de naam Bourell, zoals die in de franse acte van Ricele 18 april 1401 vermeld staat, van dat woord zou zijn afgeleid. Had hij beter gekeken, dan had hij het woord “bourellerie = tuigmakerij” zeker gevonden. Hij had beter gedaan zich de moeite te getroosten om in een Italiaans woordenboek te kijken. Dan had hij deze betreurenswaardige fout niet gemaakt. Ten-slotte was mijn voorouder een Italiaan en geen Fransman!

Zou het niet verstandiger zijn, en van meer respect getuigen, indien men, alvorens denigrerende uitspraken te doen, zich eerst er van zou vergewissen, of men geen onwaarheden verkondigt?

Een tweede fout die de heer Bijleveld heeft gemaakt is dat hij de in vnd. acte vermelde geboorte-plaats Ferrere de naam van een nietbestaande stad Farera gaf.

In feite heeft ook het Bestuur van “De Nederlandsche Leeuw” indertijd gemeend, dat met de ge-boorteplaats Ferrere in de haar bekende acte van 1401 de stad Ferrara was bedoeld, gelegen in Este, hetgeen echter onjuist blijkt te zijn. Die fout heb ik in mijn bewerking van de “Genealogie Boreel” ook overgenomen.

Mijn compliment aan de huidige Directeur b/h C.B.G., de Heer J. van Drie, die in het “Neder-land’s Adelsboek” jg. 1989 op blz. 220 er de voorkeur aan gaf de plaatsnaam Ferrere te vermelden. Deze plaats ligt echter niet in het bisdom Este; daar ligt de stad Ferrara.

Volgens de acte verleden te Ricele (= Lille) ddo.18-04-1401 mocht Ruffelaert Boureel, geboren te Ferrere, diocese Asti, zich te Wervik, in de Lage Landen vestigen. Op internet heb ik twee oude kaar-ten van 1300 en 1400 van deze streek kunnen bestuderen. Hierop zag ik dat Ferrere een zelfs nu nog bestaande gemeente in de diocese Asti is, in het gewest Piemonte gelegen, ongeveer 40 km. in Zuid-Oostelijke richting van Turijn en ongeveer 20 km ten Westen van de hoofdstad Asti.

Tegen Ferrere ligt het gehucht Borelli, dat nu een wijk van Ferrere is. Het heeft nog een ruïne van een kasteel, dat vroeger door Borelli’s werd bewoond. In Asti zijn nu nog een straat -de Via Borelli-, een plein, -Piazza Borelli-, en in de Kathedraal San Leone is nog een altaar naar de Familie Borelli vernoemd. Dat de Borelli’s tot de gezeten burgerij en voor een groot deel ook tot de adel behoorden heeft dit onderzoek in middeleeuws Italie wel aangetoond!

Elswout bij Overveen, hier op een ets uit 1793 van H. Numan, is in 1773 aangekocht door mr. Jacob Jansz. Boreel, advocaat-fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam, voor zijn jongste zoon Jacob.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 41: Ledenbulletin 30, 2007

41

Het is m.i. ondenkbaar, dat de Boreels afstamelingen zijn van een beul!

• De Boreels behoorden vanaf Ruffelaert tot de oudste Gentse adellijke families, bekleedden over het algemeen vooraanstaande posten in Staats- en Stadsbesturen, studeerden of werden offficier. Onder de Zeeuwse Boreels kwamen veel goud- en zilversmeden voor, en Dekens van diverse Gilden.

• In het Familie-Archief Boreel ligt een genealogie, in de 17e eeuw op verzoek van Dr. Willem Boreel (1591-1668), gevolm. Gezant namens onze Republiek te Parijs, door een Franse genealoog-heraldicus, een zekere Muyssart opgesteld, die de naam had onbetrouwbaar te zijn, maar die misschien toch iets meer wist dan enkel leugens.

• Ruffelaert Boreel was een groot-koopman tevens tafelhouder te Gent, had zijn Steen aan de Vrijdagsmarkt, woonde aan de Hoogpoort-Nederpolder, dichtbij de St.-Baafs Kathedraal. De Vrijdagsmarkt was eeuwenlang het centrum van Gent, werd tijdens de menigvuldige woelingen vaak door branden geteisterd. De “Steen” bestaat sinds de 17e eeuw niet meer. Het huis aan de Hoogpoort, gelegen naast “de kleine Sickele”, dat op de hoek ligt met de Biezekapellestraeteke, is tot 1652 in het bezit gebleven van de familie Boreel, ofschoon die reeds lang niet meer in Gent woonde. Het heeft meermalen verbouwingen ondergaan, moderniseringen. Het is nu in gebruik als kantoor voor het Middelbaar Onderwijs in Oost-Vlaanderen.

• Mijn Italiaanse voorvader werd in Ferrere, diocese Asti geboren. Het heeft me vroeger reeds verwonderd dat Ruffelaerts kinderen zulke goede huwelijken hadden gesloten: Joris x Cathelyne van de Vinct, Maria x Jan van de Gavere (= Jean de Gavre) en kleindochter Peronne Jorisdr. Boreel x Boudewijn van Steeland(= Bauduin de Steeland). Zowel de Van de Gaveres als de Van Steelands waren baron. Ook Boreel staat op Lijsten van de Gentse Middeleeuwse adel vermeld.

• Verder vond ik een geschrift van Bernard Hauréaux “Bernard Délicieux et l’Inquisition albigeoise” 1300-1320 Paris, Hachette 1877), in het Nederlands vertaald door Raymond Doms onder de titel: Bernard Délicieux en de Inquisitie van Albi (uitg. Gent 2003).

Bernard Hauréaux (1812-1892) was bibliothecaris van de stad Le Mans, daarna conservator van de handschriften in de Bibliotheque Nationale. Bernard Délicieux, Broeder Lector in de Dominicaanse Orde der Minderbroeders in de stad Carcassonne, werd beticht van deelname aan de samenzwering om de gehate Paus Benedictus XI te vergiftigen, en veroordeeld tot ex-communicatie en inkerkering tot de dood er op zou volgen. Dit werk, dat volledig op internet staat, is de moeite van het lezen waard. Bernard Délicieux kwam omstreeks 1300 in aanraking met een groep Predikheren, die plannen hadden om de toenmalige Paus Benedictus XI uit de

Jacob Boreel Janszoon kocht Beeckestijn in 1742. Het huis zou tot 1953 in bezit van zijn familie blijven.

Foto: Ton van Oosterom

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 42: Ledenbulletin 30, 2007

42

weg te ruimen. Dit complot, waarbij vele geestelijken, maar ook rijke burgers van Carcassonne, Albi en overige omliggende steden betrokken waren, werd ontdekt. Onder deze rijke burgers behoorden onder meer Guillaume Borel en Pietro Borelli, die ondanks het betalen van een grote som geld als vrijdom, toch werden ingekerkerd (blz. 52 van vnd. vertaling). De inquisitie, waarin diverse bisschoppen zaten, hebben toen een ware razzia onder de bewoners van die ste-den gehouden. Het was de regeringstijd van de Franse Koning Philips de Schone, die erg wreed was, een fanatiek Christen, bevriend met de Pausen en het Vaticaan. Hij was de vorst, die de Orden der Tempeliers en der Johanniters heeft uitgeroeid, in samenwerking met de toenmalige Pausen en hun Inquisitie. (zie Maurice Druon: “Les Rois maudits”). Tot het Koninkrijk Frank-rijk hoorde in die tijd ook de provincie Piemonte in de Po-vlakte met de hoofdstad Turijn.

Nu even een opfrissertje van onze kennis der geschiedenis: In de 5e tot de 8e eeuw vestigden zich de Arianen en Longobarden, Christelijke stammen uit Oost-Eu-ropa in de Po-vlakte, die echter niet tot de Kerk van Rome behoorden. In tegenstelling tot de Roomse Christenen en de Joden, die volgens de bijbel geen geld tegen rente mochten uitlenen, mochten deze volkeren het wel. Deze stammen geloofden dat de Here Jezus getrouwd was met Maria Magdalena, zuster van Martha en Lazarus, die door de Roomse Kerk de bijnaam kreeg van Zwarte Madonna. De Kerk van Rome stond zeer vijandig tegenover deze Longobarden – later Lombarden genaamd – en beschouwde hen als ketters. De door de Pausen in de late middeleeuwen ingestelde Inquisitie onder door het Vaticaan benoemde bisschoppen als inquisiteurs vervolgden en vonnisten deze ketters waar en wanneer ze er de kans toe kregen. Zelfs al hadden rijke burgers een hoog losgeld betaald dan nog werd menigeen daarna ter dood gebracht! In die woelige tijd van begin 1300 werden door de rechters niet alleen menige burger, kloosterling, en ketter gevonnist, en zijn geld en goederen verbeurd verklaard, ook alle familieleden, en nakomelin-gen, werden uit hun belangrijke posten ontheven, waarbij deze tevens voor volgende generaties niet aanvaardbaar werden verklaard.

Zo worden op blz. 52 genoemd Guillaume Borelli en Pietro Borelli, wier skeletten samen met die van twee andere rijke burgers te Carcassonne in 1322 uit een graf werden opgegraven, naar Barcelona vervoerd en daar aan het strand verbrand. Ondanks het feit, dat ze per persoon 4.000 ponden plus 500 gulden losgeld hadden betaald, waren zij in 1304 toch tot inkerkering met de dood tengevolge veroordeeld. Ongetwijfeld zijn deze Guillaume en Pietro leden uit de zelfde Tak Borelli waartoe (=Ruffard of Ruffyn) Bo(u)reel behoorde. Het tijdverschil in aanmerking genomen zullen het 2 of 3 generaties zijn geweest, want Ruffelaerts vader heette ook Pierre ofwel Pietro. Het zou me niet verwonderen als Ruffelaert met zijn gezin in 1401 naar de Lage Landen is getrokken, omdat zijn voorvader Pietro Borelli met zijn kinderen, broers en verdere

In Velsen-Zuid bewoonde de familie Boreel de buitenplaats Waterland van 1799 to 1984.

Foto: Ton van Oosterom

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 43: Ledenbulletin 30, 2007

43

nakomelingen, door de Inquisitie in 1304 in feite tot de bedelstaf was gebracht, om welke reden hij hoopte in dit nieuwe land een betere toekomst te krijgen. Op Internet vond ik sinds de 14e eeuw tot op heden veel personen met achternaam Borelli, die alle vooraanstaande posities hadden bekleed. En dat in verscheidene landen: niet alleen Italië, Hongarije, Duitsland, Spanje, Portugal, Frankrijk, België en Nederland, maar ook bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, Brazilië en Argentinië.

• Betreffende het Familiewapen Boreel moet ik opmerken, dat op de grafzerk in de crypte van de St.-Baafs Kathedraal in het Boureel-wapen de twee zwepen -die ook wel worden aangevoerd als bevestiging van de vermeende afstamming van een beul- niet voorkomen. Noch in het wapen ter hoogte van zijn rechter-elleboog, noch in het door de twee engeltjes gedragen alliantiewapen boven de hoofden van hem en zijn vrouw. In het midden van de keper staan zowel links als rechts een streep, die m.i. de nok van het dak aangeven. De keper staat in de heraldiek immers voor het dak van een huis. Hellin “Chroniques et epitaphes” vermeldt de beschrijving van de grafzerk van Cathelyne Boureel, kleindr. van Ruffelaert, en haar echtgenoot Mr. Antheunis Colve Tome I (page 566) als volgt: “Dans la Chapelle de Notre Dame des Sept Douleurs, se trouvaient les inscriptions

Het oudst bekende wapen, zoals het op de grafzerk in de crpte van de St.-Baafs Kathedraal te Gent voorkomt

Het alliantiewapen Boreel - de Senechal

Het wapen, gevoerd door Ruffelaerts kleindochter Peronne Boreel, in 1487 betrouwd met Boudewijn van Steeland

De 2 scepters met de Franse lelies in top zullen de Engelse koning een doorn in het oog geweest zijn. Hij zal geeist hebben bij de verheffing tot Knight die te vervangen door twee zwepen, passend bij de jachthoorns.

Het wapen gevoerd door Dr. Willem Boreel (1591-1668), nadat Koning Jacobus I Stuart hem tot Knight had verheven, en dat tot op hed3en door alle nakomelingen van hem wordt gevoerd.

Het wapen, dat alleen door de oudste van de oudste in leven zijnde tak mag worden gevoerd.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 44: Ledenbulletin 30, 2007

44

Westerhout in Beverwijk werd van 1814 tot 1967 bewoond door de familie Boreel.

suivantes: La première avec les Armoiries de COLVE, qui font: de gueules avec une crosse d’or en bande, le manche en bas; cimier un naissant, tenant sur l’épaule droit la crosse de l’écu, & la tête orné de plumes d’or & de gueules. Celles de la femme sont: d’argent, au chevron & trois cors de-de-chasse de sable.” Ook hier is dus geen sprake van twee zwepen! Deze zijn kennelijk later in het familiewapen opgenomen. Maar wanneer? En waarom?

• In de acte van Ricele 18 April 1401 staat de naam van Ruffino Borelli in het frans als volgt: Ruffyne Bourell. Het franse woord “bourellerie” bestaat en betekent “tuigmakerij”. In 1980 bezochten we de stad Nimes in Frankrijk. Op een dag passeerden we een winkel, die in de etalage zwepen, zadels, stijgbeugels etc. had liggen. Boven de etalage stond “Bourellerie et sellerie” dat, -naar ik reeds eerder vermeldde -in het Nederlands vertaald “Tuigmakerij en zadelmakerij” is.

Zouden de zwepen een vingerwijzing zijn naar de naam Bourel, of naar de drie jachthoorns in het oorspronkelijke wapen De Senechal? In een volgend artikel wil ik de ontwikkeling van het familiewapen Boreel verder toelichten. Daarin zal ik mijn visie op het verschijnen van de zwepen geven.

Ik hoop op deze wijze een bijdrage te hebben geleverd tot een juist inzicht in de Italiaanse afkomst van het geslacht Boreel en de oorsprong van de familienaam. Menige naamdrager heeft in de geschiedenis van de Lage Landen een belangrijke rol gespeeld.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 45: Ledenbulletin 30, 2007

45

Over Beverwijk en Van Beverwijck

Al meer dan 30 jaar heeft niet alleen de geschiedenis van Beverwijk mijn belangstelling maar ook de geschiedenis der geneeskunde. Om die reden had het boek Alle de Wercken van Johan van Beverwijck, een van de populairste medische boeken uit de 17de eeuw, een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij. Ik was dan ook bijzonder verheugd toen ik dat werk enige tijd geleden op een veiling kon verwerven. Niet alleen is de naam van de schrijver gerelateerd aan Beverwijk, maar ook bevat het boek een Beverwijkse verrassing.

Johan van Beverwijck

JOHAN VAN BEVErwIJCk zAG HEt LEVENSLICHt op 15 november 1594 te Dordrecht. Zijn vader was Bartholomeus van Beverwijck, van beroep lakenkoper. Zijn voorouders stammen af van een gegoede

familie uit Beverwijk. Het is helaas niet bekend welke voorouder nog in Beverwijk heeft gewoond. Zijn moeder was Maria van Wesel, een directe verwante van de beroemdste anatoom van zijn tijd, Andries van Wesele. Deze is beter bekend als Andreas Vesalius wiens anatomische atlas “De humani corporis Fabrica libri septum”, uitgegeven te Basel in 1543 met prachtige houtsnedes van J.S. van Calcar, een waar kunstwerk is en een doorbraak in de waarheidsgetrouwe weergave van het menselijk lichaam.

Van Beverwijck studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Leiden. Hij schreef zich daar op 16 jarige leeftijd in op 25 mei 1611. Na zijn studie die hij op twintigjarige leeftijd afrondde, maakte hij –zoals zovele afgestudeerden in die tijd– een reis naar Italië. In 1614 promoveerde hij met lof aan de Universiteit van Padua. Hierna trok hij nog enige tijd door Italië, waarbij vooral de flora en fauna zijn bijzondere belangstelling hadden.

Omstreeks 1618 vestigde hij zich als arts te Dordrecht waar hij op 8 november 1625 werd benoemd tot “Stadsdoctoor” en later ook tot Schepen van die stad. In 1634 werd hij Lector in de Anatomie. Van Beverwijck overleed in zijn geboortestad op 19 januari 1647.

Bekend werd hij door zijn moedige verdediging van de door William Harvey in 1638 beschreven bloedsomloop. Deze maakte korte metten met de tot dan toe heersende ideeën over de bloedsomloop en ondervond over zijn nieuwe theorie aanvankelijk overal veel weerstand.

Van Beverwijck was meer een schrijver over gezondheid in relatie tot omgeving en leefwijze, dan een wetenschapper. Hij trachtte op die manier de geneeskunde populair te maken en dat is hem wonder-wel gelukt.

Zijn eerste boek, genaamd Schat der Ongesontheit, zag het licht in 1641. Het werd later gevolgd door de Schat der Gesontheit. Vanaf 1652 werden deze werken samen met diverse andere kleinere werken als een geheel uitgegeven met als titel Alle de Wercken. Dit zeer populaire boek beleefde vele herdrukken, zelfs in 1680, ruim dertig jaar na zijn dood!!

Zoals gezegd waren de diverse gebundelde boeken niet alle van wetenschappelijk hoog niveau. Ze waren voor het merendeel ook niet bedoeld voor medici, maar bestonden voornamelijk uit verhan-delingen over hygiëne, de invloed van het klimaat op ziekten en soms volksgeneeskundige wijsheden met bij behorende adviezen. De boeken werden dan ook voornamelijk gelezen door mensen van de betere stand en niet zozeer door medici. Ze werden geïllustreerd met gravures van de hand van C. de Pas en voorzien van verzen door Van Beverwijcks beroemde stadgenoot de politicus, jurist en dichter Jacob Cats, die ook wel liefkozend ‘Vadertje Cats’ werd genoemd.

Bij elke herdruk werd het boek opnieuw gezet en werden alle gravures gedrukt van een bijgewerkte of een nieuw gegraveerde koperplaat! Deze gravures konden variëren van een uitgebreid titelblad tot een afbeelding van een dier, plant, lichaamsdeel of stadje. Ook kon een herdruk in een ander formaat verschijnen.

Over een van die gravures gaat de rest van dit verhaal.

door Herman J.E. Palm

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 46: Ledenbulletin 30, 2007

46

Beverwijk en de WijkermeerEen van de boeken uit Alle de Wercken, genaamd “Blauw-schuyt”, gaat over wat wij beter kennen als scheurbuik. Deze ziekte kwam veel voor onder de bemanning van schepen, die verre reizen maakten onder vlag van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Ze werd veroorzaakt door gebrek aan wat wij nu kennen als vitamine C. Van Beverwijck wijt het voorkomen van Blauw-schuyt onder andere aan ‘vochtigheyt, koude, brackigheyt ende onsuyverheit’. Om die redenen kwam het volgens hem zoveel voor in ‘Plaetschen omtrent de Zee, ende daer veel stil-staende Wateren zijn, daer men in drooge gantsch van haer niet en weet’.

Vitamine C was in die tijd uiteraard niet bekend, maar men wist wel dat vooral citrusvruchten scheurbuik konden genezen dan wel voorkomen. Gebrek aan vitamine C kwam in de Nederlanden van de 17de eeuw geregeld voor. Slechts weinigen konden zich de luxe van citrusvruchten permit-teren. Een verhandeling over oorzaak en behandeling van Blauw-schuyt was in die dagen dus zeer welkom.

Interessant is dat van Beverwijck behalve bovenstaande oorzaken, die wij nu als onzin zouden afdoen, wel degelijk wist dat een plantje bekend onder de naam Lepelblad, dat veel vitamine C bevat, hét natuurlijke geneesmiddel bij uitstek was. Zijn tekst wordt geïllustreerd met een gravure met op de voorgrond een stukje grond met daarop afgebeeld lepelblad en op de achtergrond een stadje gelegen aan weids water.

Toen ik het boek pas in mijn bezit had en al doorbladerend de gravures bekeek, werd mijn aan-dacht al snel naar die afbeelding getrokken. Het deed me direct sterk denken aan Beverwijk in vroeger eeuwen. Omdat de afbeelding uiteraard om het lepelblad1 gaat en niet om het stadje, is de uitwerking daarvan niet zo nauwkeurig. Een dergelijke toren met huizen, liggend aan een groot water komt in Nederland echter niet zo vaak voor. De verrassing was daarom groot toen iets verderop in de tekst stond: ‘Waarom oock (siet de voorsichtigheyt Godts) de Lepel-bladeren, het voornaemste geneesmid-del, by haer in overvloet wassen, (gelijck sy hier aen ’t Wijcksche Meer afgebeelt zijn)’ enzovoorts.

Daarmee staat onmiskenbaar vast, dat het hier een gravure betreft van het stadje Beverwijk halver-wege de 17de eeuw. Op de gravure –die dus rond 1640 gemaakt is en daarmee een van de oudste is van het stadje– lijkt Beverwijk met zijn Meerkade direct aan het water te liggen. Hoewel dit in de 16de eeuw nog het geval was, weten we door de nauwkeurige tekening van Daniel van Breen uit 1628 dat de Meerhaven toen al door middel van De Pijp verbonden was met het Wijkermeer, dat al flink aan het verlandden was. Het land op de voorgrond, waar de tekenaar heeft gestaan, is waarschijnlijk dat wat destijds De Caeg werd genoemd.2

1 Lepelblad zoals hierboven afgebeeld heet in het latijn Cochlearia, wat lepelblad betekent. Erachter staat het woord officinalis, wat toegevoegd werd als het een geneeskrachtige plant betrof. Het groeit alleen in brak water (zoals het Wijkermeer), smaakt pittig en zou het goed doen als het wordt toegevoegd aan sla, soepen of sauzen. Het werd behalve tegen scheurbuik ook gebruikt bij kiespijn, jicht en huidaandoeningen.

2 Johan van Beverwijck wordt ook veelvuldig aangehaald in het niet zolang geleden verschenen boek getiteld Verloren Uitzicht. Dit mooie boek handelt over de geschiedenis van het Wijkermeer. Hierin vermelden de schrijvers J. van Geest en R. Sierksma, dat Van Beverwijck er prat op ging dat zijn familie uit Beverwijk afkomstig was en dat hij in zijn boeken veelal schreef over de positieve invloed op de gezondheid van schone lucht, zuiver water en het rustige leven buiten de grote stad. Deze zaken waren in vroeger eeuwen in Kennemerland ruimschoots voorhanden en belangrijke redenen voor rijke Amsterdamse kooplieden om in Kennemerland een mooi buitenhuis te laten bouwen. Deze gravure zou in het kader van het bovenstaande wellicht een mooie aanvulling zijn geweest op hun al rijk geïllustreerde boek.

Een afbeelding van Lepelblad (Cochlearia officinalis).

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 47: Ledenbulletin 30, 2007

47

Aangezien mijn boek opnieuw ingebonden was en daardoor onvoldoende opengevouwen kon worden was het niet mogelijk om een goede foto of fotokopie te maken. Daarom ben ik in bibliotheken op zoek gegaan naar andere exemplaren. Het was daarbij bijzonder om te ontdekken dat al die voor elke herdruk opnieuw vervaardigde gravures van elkaar verschillen. De Wijker toren ziet er op elk plaatje anders uit en de huizen zijn soms erg vaag afgebeeld, soms tussen bomen verscholen. Enige fantasie kon de graveurs niet worden ontzegd. In de editie van 1659 is de prent zelfs in spiegelbeeld afgebeeld! Deze vergissing kwam vroeger wel vaker voor als de graveur de afbeelding bij vergissing onveranderd uit een vorige uitgave overnam op een nieuwe koperplaat. Bij het afdrukken verscheen de afbeelding dan uiteraard in spiegelbeeld.

Deze afbeelding van Beverwijk, die mij tot dan toe onbekend was, is gezien de grote oplage van Alle de Wercken (het boek wordt nog geregeld aangeboden op veilingen), beslist niet zeldzaam. Gelukkig zijn de boeken voor zover ik weet zelden gesloopt om de gravures los te kunnen verkopen. Dat is he-laas met vele boeken met topografische afbeeldingen gebeurd en het gebeurt nog steeds. Zodoende heb ik in 40 jaar de gravure nog nooit los aangeboden gezien.

Er zijn slechts twee topografische prenten in het boek te vinden; die van Beverwijk en iets verder in het boek een even grote gravure van Dordrecht! Eén dus van de stad waarvan zijn familie afkomstig is en waaraan hij zijn achternaam dankt en één van de stad waar hij is geboren, heeft gewoond en is overleden. Mogelijk toeval, maar het blijft curieus.

Arnhem, november 2006Herman J.E. Palm

Literatuur:

Baumann E.D.: ‘Johan van Beverwijck in leven en werken geschetst’ Amsterdam 1910Beverwijck Johan van: ‘Alle de wercken’ Amsterdam o.a. editie 1656, 1664Geest J. van, Sierksma R e.a.: ‘Verloren Uitzicht’ Amsterdam 2002

Twee versies van de gravure waarop Beverwijk te zien is, uit twee verschillende drukken van Alle de Wercken. Er bestaan nog meer varianten, waaronder een die abusievelijk in spiegelbeeld werd afgedrukt.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 48: Ledenbulletin 30, 2007

48HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 49: Ledenbulletin 30, 2007

49

De Gebroeders Docter

Door Cor Castricum

In het boek ‘Beverwijk en zijn industriële geschiedenis’ is het bedrijf van de Gebroeders Docter niet heel uitvoerig beschreven. Slechts de summiere gegevens uit het Handelsregisterarchief en enkele krantenknipsels waren destijds mijn bronnen. Een in november vorig jaar in Nieuwsblad ‘De Ken-nemer’ geplaatste oproep om meer informatie te verkrijgen leverde 15 reacties op. Het resultaat van deze aanvulling op wat we reeds wisten ligt nu voor u.

ONdEr dE NAAM ‘Docter’ blijken in het registerarchief van de Kamer van Koophandel (destijds Haarlem) twee nummers voor te komen. De oudst genoemde startdatum behoort bij het hoog-

ste registernummer, wat op zich een vreemde zaak is. Onder nummer 13386 wordt vermeld, dat op 17 augustus 1917 de ‘N.V. Cultuur Mij. v/h. Gebr. Docter op het adres Koningstraat 2B zou zijn begon-nen met het kweken van groenten, fruit en bloembollen. Het bedrijf ging op 1 juni 1946 in liquidatie en werd per 29 december 1948 opgeheven.

Onder nummer 8627 staat vermeld, dat eveneens op het adres Koningstraat 2B de ‘N.V. Vruchten-conserven-, Groenten- en Fruithandel v/h Gebr. Docter’ sedert 20 januari 1927 is gevestigd met als directeur Jan Pieter Docter. Vanaf 29 juni 1950 gaat dit bedrijf verder onder de naam ‘Gebr. Docter N.V.’ Het bedrijf verlaat Beverwijk in 1956 en vestigt zich dan in Tiel. Verder weten we alleen uit over-levering en krantenberichten dat Docter zich al ver vóór 1917 bezighield met vergelijkbare fabricage en handel.

Dagblad Kennemerland van 16 maart 1929 brengt onder de kop ‘Een jubileum in de fruitexport-wereld’ wat meer duidelijkheid omtrent de ouderdom van het bedrijf. De heer A. Docter heeft het op zijn 70e verjaardag in dat artikel over ‘ongeveer 45 jaren terug’, dus over 1884; hetgeen zou betekenen dat hij toen in ieder geval reeds ‘in de handel’ moet hebben gezeten (met een exportbedrijf):

Op den 19en Maart a.s. hoopt de Heer A. Docter, de laatste der nog in leven zijnde pioniers van de aardbeienexport van Beverwijk, 70 jaar te worden. Daar het wel interessant is, eens iets te hooren over de eerste jaren van dezen export, is de Heer Docter, die er nog zeer frisch en gezond uitziet, en nog steeds de zaken zelf onder de knie houdt, zoo bereidwillig geweest, iets omtrent dien vroegeren tijd te vertellen.

De Heer Docter komt thans zelf aan het woord: “Ongeveer 45 jaren terug, handelden wij heel in het klein in bloembollen en afgesneden bloemen. Het was door dien handel, op het buitenland, dat wij af en toe ook wel eens vraag kregen naar aardbeien en groenten, doch over het algemeen werden de aardbeien toendertijd rijp geplukt, zoo rijp, dat het gevaar-lijk was, deze aardbeien in verschen toestand naar het buitenland te verzenden, vooral ook omdat de internationale verbindingen toen nog niet dezelfde waren als tegenwoordig. Kreeg men eene bestelling, op 1000 Kilo, zoo was dat een reuzen order en zette men hemel en aarde in beweging om deze te verzenden. Meestal liep het op verlies uit omdat men in den regel als men zoekende is naar afzet, altijd met het uitschot der handelaren te maken krijgt. Ook begonnen wij in het klein aardbeien in vaten te stampen. Ik zeg stampen, omdat in tegenstel-ling met tegenwoordig, waar de aardbeien zooveel mogelijk onrijp worden geplukt, en heel worden gehouden, er toendertijd moes van werd gemaakt. De aardbeieninmakerij was toen een vies werkje. Zij werden gebracht in emmers, kuipen, bloembollenmanden en al dergelijk materiaal. Men had eerst de vaten getarreerd, legde het vat op de bascule en gooide dan door den trechter de aardbeien erin. Daar de aardbeien echter rijp waren, koekten deze in den trechter vast en moest in den regel een bloote arm gebruikt worden om de aardbeien in het vat te doen rollen.

Ook werden deze aardbeien niet geconserveerd en het gevolg was dan ook al heel gauw, dat indien de vaten niet heel koel opgeslagen waren, er direct gisting ontstond. Verzenden kon men practisch niet anders dan direct, omdat door de gisting de vaten toch uit elkaar zouden zijn gesprongen. Had men jaren, dat men ze niet direct kon verkoopen, dan werden zij waardeloos en dan liet men in het voorjaar de vaten eenvoudig maar weer leegloopen.

De oudst bekende advertentie van Docter dateert van 1910.

De heer A. Docter.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 50: Ledenbulletin 30, 2007

50

Meestal leverden de tuinders in commissie en brachten (de aardbeien) toen niet meer dan 8 à 10 cents per Kilo op, somwijlen slechts 5 à 6 cents.

Over het algemeen was de toestand niet bijzonder rooskleurig. Ongeveer een 40 jaar ge-leden, hebben wij eens een zomer in botervaatjes aardbeien verzonden, op last van een En-gelschman. Deze waren echter zoo lek als een mand en ook daar moesten wij mee ophouden. Af en toe was er eens wat verzending in ronde manden van 10 Kilo inhoud, ook wel in tubs, maar zooals gezegd, af en toe. Ook deze handel had niet veel te betekeenen. De handel die nog het meest winstgevend was, waren de kleine orders van Duitschland, die toen in z.g. Zweedsche chips, in kratten van 12 stuks, werden verzonden. De prijzen waren 8 tot 9 cent per Kilo inkoop en als wij eens een dubbeltje per Kilo gaven, sloeg men de handen in elkaar en vond dat men een reuzen prijs had. Het bleef tobben en zoeken. Meer leven kwam er, toen de firma’s Van Heck en Wulfse, grote hoeveelheden ronde manden hierheen stuurden, en wij van de firma Gunn te Londen houten tobben gestuurd kregen, maar de verzending naar Duitschland in het groot kwam niet vòòr 1901. Toen kregen wij ook de Duitsche Lübecker en later de Saskische mand, en verplaatste zich de handel speciaal naar Duitschland, waarvan ook de Heer Giesen1 een der pioniers is geweest.

Het was slechts af en toe, dat de Engelschen aan de markt kwamen, en dan meestal aan het einde van het seizoen, als het bleek, dat de Engelsche en Schotsche oogsten tekort hadden opgeleverd.

Veel concurrentie bestond er voor 40 jaren terug ook al, zooals de firma’s Meyer, Tegel & Sluiter (G. Visser), later Dierx & Co. en vooral Gebr. D. en B. v.d. Kolk, doch ik kan U wel verzekeren, dat er in dien tijd niet veel winst door hen werd gemaakt. De grootste concurrentie kwam eerst, toen de groote massa naar Duitschland ging, doordat de IJmuider vischexporteurs zich ook op dezen handel gingen toeleggen.

1 Hij was begin juli 1900 de eerste exporteur die het aandurfde om de aardbeien per spoor van Beverwijk naar Berlijn te vervoeren. 25 jaar later werd hij met een gouden aardbei in hotel ‘Ter Burg’ gehuldigd en bedankt voor dit initiatief.

Op de Meer staan diverse wagens en karren te wachten op vervoer per boot van hun groente naar waarschijnlijk Amsterdam.

De van de diverse tuinders gekochte aardbeien worden door henzelf aan de fabriek afgeleverd, zoals hierboven bij Docter aan de Wijkermeerweg.

Wijkermolen ‘De Hoop’ zoals deze er rond 1900 uitzag. Als meelmolen heeft hij tot 1906 dienst gedaan. In 1919 begon de jonge ‘Vereeniging Beverwijksche Exportveiling’ in de na ontmanteling overgebleven onderbouw van de molen met de aardbeienveiling.

Links ervan een nota gedateerd 1 juli 1920 van de Vereeniging Beverwijksche Exportveiling betreffende de die dag door Docter van de diverse bij naam genoemde tuinders aangekochte aardbeien met de door hen per kilo ontvangen prijzen.

Rechts een prijslijst uit een krant van 18 juli 1925. De kilogramprijs voor aardbeien lag toen tussen de 30 en 44 cent.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 51: Ledenbulletin 30, 2007

51

De tegenwoordige wijze van conserveeren stamt niet zooals velen meenen van de firma Crosse & Blackwell, maar van den Heer Prein Sr., die indertijd met den Heer Priester en den thans overleden Heer v.d. Berg, reeds met zwavelig zuur conserveerden. Gedurende den oorlog gingen de aardbeien natuurlijk grif naar Duitschland van de hand, versch en geconserveerd. Na den oorlog ging het versch en geconserveerd naar Engeland en Duitschland en de tegen-woordige conserveering staat op zulk een hoog peil, dat wij voor de toekomst niet hoeven te vreezen, daar zal immers een afzet voor onze aardbeien blijven, mits men ze altijd zoo goed conserveert als op het oogenblik. Het is met deze aardbeienexport geweest als met alles, alle begin is moeilijk, doch wij hebben den moed nooit opgegeven, ofschoon de tijden dikwijls moeilijk waren’.

Naar wij vernemen, zal de Heer Docter Dinsdag a.s. des namiddags 2.30 u., in het ‘Ken-nemer Hotel’, namens een groot aantal veilingen en exporteurs, worden gehuldigd.

In Dagblad Kennemerland van 8 juli 1920 wordt onder de kop ‘Aardbeienhandel vroeger en thans’ zelfs teruggekeken naar het jaar 1870 en ook in dat artikel wordt Docter reeds als één der eerste Be-verwijkse aardbeienhandelaren genoemd:

Als de oude Wijker tuinders van voor een 50 jaar terug2, toen in de Wijkermeer nog eb en vloed zich deden gelden, eens konden zien hoe thans de aardbeienhandel geregeld is, dan zouden ze heel wat verschil opmerken.

In allerlei primitieve manden, potten, kistjes etc. werden vroeger de aardbeien aangevoerd en hoofdzakelijk naar Amsterdam gebracht. Amsterdam was de stad, die zoowat alle tuin-bouwproducten van deze streek kon gebruiken, totdat eindelijk de teelt zóó uitgebreid werd, dat ook deze stad van het goede te veel kreeg!

Men begon dus naar andere afzetgebieden om te zien en de firma’s Sluijter, Meijer en Tegel, Dierx, Docter en Van der Kolk etc. waren mede van de eersten om op grootere schaal aardbeien te exporteeren.

Ook toen gingen deze aardbeien in hoofdzaak (men ziet, de geschiedenis herhaalt zich) naar Engeland en evenals nu in vaten, al was het model van die vaatjes heel anders.

De tuinders waren al heel blij, als ze toen van 4 tot 7 cent per kg kregen en in ezelwagen-tjes, hondenkarren enz. werden de vruchten naar de inmaakplaatsen gebracht. Het leven was toen natuurlijk vrij wat eenvoudiger en goedkooper, maar van ongeveer 5 cent per kg tot bijna een gulden nu, is toch wel een geweldige sprong.

Later begon de aardbeienhandel zich geheel naar Duitschland te richten en kwam hier het bekende vervoer in sloffen, per trein, naar den grooten nabuurstaat.

Heel primitief ging eerst nog dat wegen van die aardbeien. In kleine hoeveelheden, op bascules gewogen duurde het soms tot diep en den nacht, ja tot den volgenden morgen, voor de aanvoer in de wagens was afgeladen.

Aan de firma C. Maters komt de eer toe, in deze gebrekkige wegerij een afdoende ver-betering te hebben gebracht, door de bekende weegrekken. Deze weegrekken, waarvan het

2 In 1870 was het Noordzeekanaal er nog niet, wel was het graafwerk reeds enige jaren gaande. Het kanaal kwam in 1876 gereed.

Deze advertentie is uit 1926.

Zicht op de door C. Maters ontworpen weegtoestellen voor aardbeien. Hier zitten de weegmeesters elk bij hun eigen toestel. Per rek bevestigden de 4 helpers een ketting aan elk uitsteeksel van het weegrek met aardbeien, waarvan het eigen gewicht bekend was. Door aftrek van het tarradeel werd op deze wijze het nettogewicht van de partij aardbeien van de tuinder bekend. Het kaartje met dit nettogewicht werd op de kar gelegd.

Ernaast: de 1000-ste wagon met aardbeien van Docter staat in 1913 op station Beverwijk klaar voor vertrek naar Duitsland. Achteraan met de donkere hoed op Arie Docter en met de lichtgekleurde hoed Jan Docter.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 52: Ledenbulletin 30, 2007

52

gewicht bekend is, maken het mogelijk groote partijen sloffen tegelijk te wegen en zóó den verkoop en het afladen te bespoedigen.

De automatische electrische veilingborden hebben ook gemaakt, dat de handel veel vlugger verloopt en de tuinders eerder geholpen kunnen worden.

Waar zou het heen, als nu nog die vroegere werkwijze gevolgd werd? De teelt is zoo reus-achtig toegenomen, dat nu zelfs met al deze hulpmiddelen, de wagens nog in lange rijen op de straat staan en het soms 10 à 11 uur wordt, voor de laatste vracht geholpen kan worden.

Het is natuurlijk een ernstige zaak om voor een campagne van ongeveer zes weken, nieuwe kostbare installaties te maken, maar gezien de steeds, trots alle crisisomstandigheden, stand-houdende bloei van de aardbeienteelt, is uitbreiding van het aantal veilinggelegenheden gewettigd.

En wie weet, als over enkele jaren Duitschland zijn koopkracht herkrijgt, welke onge-kende bloeiperiode dan nog voor onze streek aanbreekt!

Nader spitwerk leverde de volgende verduidelijking op: Jan Docter was degene, die in 1860 van de firma Gerrebrands & Co. hun exportzaak overnam. Dit bedrijf hield zich destijds hoofdzakelijk bezig met de export van bloembollen. Van meet af aan heette de zaak N.V. Gebroeders Docter Vruchten-conservenfabriek, omdat Jan Docter dit bedrijf voor zijn beide zoons, Arie en Cornelis Docter, had aangekocht. De zoons legden zich evenwel niet alleen op de export van bloembollen toe, maar ook op de export van fruit en groenten. Het begin verliep uitermate moeilijk. In 1890 werd voor het eerst een proef gedaan met de verzending van aardbeien in ‘tubs’, zoals zij in die tijd de gebruikte kuipen noemden. De benaming ‘tub’ was niet zo vreemd, want de verzending was bestemd voor Engeland.

Toen de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) uitbrak deed het bedrijf niet alleen aan fruitexport, maar legde het zich ook toe op de export van vlees, gezouten groenten en fruit. In 1924 werd ‘Sipkes’ overge-

Hier worden in 6 vaten fruit op een rij met behulp van spiralen gestoomd en voorzien van een afgepaste hoeveelheid zwaveligzuur ter voorkoming van bederf. De mandfles links op de voorgrond bevat dergelijk zuur. De kookvaten waren voorzien van een kraan welke met een soort metalen haak kon worden bediend. De op de grond liggende vaten zijn na vulling met een houten stop gedicht.

Zicht op ‘Docter’ aan de Meester van Lingenlaan; we kijken richting Prins Bernardlaan.

Een foto waarschijnlijk kort nadat de groentedrogerij van Cadovius was gekocht; dit bedrijf had namelijk aan de Meester van Lingenlaan wèl 2 schoorstenen.

Alberts, bijgenaamd ‘de por’. Hij was één van de inkopers (commissarissen) van Docter.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 53: Ledenbulletin 30, 2007

53

nomen, welke fabriek nog jarenlang, zij het op kleinere voet, geëxploiteerd werd onder de naam ‘N.V. Noord-Hollandsche Pulp- en Jamfabrieken en Conservenfabriek’. Een naam overigens, die al eerder gehanteerd werd en nog lang nadien gebruikt zou worden.

In de serie ‘Een kijkje achter de schermen’ verschijnt op 12 augustus 1933 een uitgebreid artikel in Dag-blad Kennemerland over de N.V. Gebroeders Docter:

Er werden zwarte bessen verwerkt tot fruitpulp, die in vaten verzonden wordt naar de jam-fabrieken. Het product van dit bedrijf is dus een zgn. halffabrikaat.

De zwarte bessen, afkomstig uit Noord-Holland en Noord-Brabant, worden in manden en sloffen per vrachtauto aangevoerd. Vroeger kwam natuurlijk alles per spoor. Maar het ver-voer per vrachtauto heeft het voordeel, dat de vruchten verscher zijn, hetgeen de bewerking erg vergemakkelijkt.

Verschillende commissarissen bezoeken de veilingen en zorgen voor een voldoende aanvoer van grondstoffen, t.w. aardbeien, roode en zwarte bessen, kruisbessen, frambozen, kersen, pruimen en appelen.

De zwarte bessen dan, die we zagen verwerken, komen eerst in de ritsmachines, waar ze van de stelen worden afgehaald. Natuurlijk glipt er wel eens een trosje tusschen door, daarom zitten aan het eind van iedere machine vijf vrouwen, die alles nog eens goed nakijken, de verdwaalde steeltjes er uit halen en de kuipen vullen. Ieder heeft haar eigen nummer, dat ook met krijt op de kuip staat. Is de kuip vol, dan wordt ze weggehaald en een juffrouw tekent op een lijst aan, dat nr. zoveel weer een kuip vol heeft. Het uitzoeken is n.l. stukwerk en wordt betaald naar de geleverde hoeveelheid, niet naar arbeidsduur.

Om half elf was het hoogst bereikte aantal door één vrouw 19 kuipen, het laagste 2. Dat loopt dus nogal aardig uiteen, en zal natuurlijk aan het eind nog wel een veel groter verschil vertoonen.

De gevulde kuipen worden op een ‘rolbaan’ gezet en karren naar de ketels, waarin ze gedurende eenige minuten gestoomd worden. In deze ketels zit n.l. een serpentine, waardoor stoom gaat, die geleverd wordt door een van de twee stoomketels. Na het stoomen wordt de fruitpulp in de vaten gedaan, waarbij dan tevens zwavelig-zuur (vooral niet te verwarren met zwavel-zuur, want dan zou de jam ons misschien slecht bekomen), wordt toegevoegd, om de pulp te conserveeren.

Voor een stapel van zonodig gerepareerde vaten staan enkele kuipers. De vaten werden afgedekt tegen uitdroging door de zon. Hoewel dit meestal met rietmatten gebeurde was dit op de foto niet het geval; hier is duidelijk sprake van zeildoek!

Zo zag het bedrijf van ‘Gebroeders Docter’ er ‘in de polder’ voor de oorlog uit.

Hieronder zien we een luchtfoto van de voorzijde van het bedrijf langs de Wijkermeerweg, na de eerste uitbreidingen.

Ernaast de achterzijde van het bedrijf na de tweede uitbreiding.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 54: Ledenbulletin 30, 2007

54

We hebben al een paar maal over fruitpulp gesproken, zonder het echter voldoende gedefini-eerd te hebben: fruitpulp is gekookt fruit zonder suiker.

De vaten worden gevuld tot ongeveer 180 kg netto-gewicht, en daarna op een weegschaal geplaatst en bijgevuld tot 192 kg netto. Dit lijkt misschien vreemd, doch voor de verzending naar Engeland, waar ze nog steeds met hun eigen gewichten (stones, pounds en wat dies meer zij) werken, is dit gewicht van 192 kg heel normaal.

Er lagen al zeker 300 vaten op het fabrieksterrein, het resultaat van 1½ dag werk.We gaan nog eens terug naar de rits-machines, die we nu van den anderen kant naderen,

n.l. daar waar de bakken met de stelen er uit gehaald worden. Aan die stelen zit nog wel iets bruikbaars, en het zou zonde zijn, om dat weg te gooien. De inhoud van de steeltjes-bakken wordt dus eerst opgekookt, en komt daarna in de z.g.n. passeer-machine, waar de heele zaak fijngewreven wordt. Aan den eenen kant komt er weer fruitpulp uit en aan den anderen kant de steeltjes, waar nu werkelijk niets meer aanzit.

Natuurlijk is deze pulp niet van dezelfde kwaliteit, als die we het eerst zagen maken. Het is van groot belang, dat de vruchten zooveel mogelijk heel blijven, dan kan de kooper zien wat hij krijgt. De passeer-machine verwerkt 2000 kg bessen per uur (wij zien daar geen kans toe!).

Als het vruchtenseizoen voorbij is, wordt begonnen met het bij-product, n.l. conserven in blik. Vooral boonen, maar ook spinazie, andijvie en wortelen. Groot is deze afdeeling van het bedrijf niet (tenminste dat zei de heer Docter), maar er worden toch nog 500.000 blikken met groenten gevuld, waarvan de omzet uitsluitend binnen de grenzen van ons land blijft.

Het is druk bij de aardbeien-wasmachine. De tweede vrouw van rechts is Rie Zuijderduijn. De man op de aanhanger is Louis Klein. Henk Bouvré (ook een goed voetballer van ‘Beverwijk’) staat vlak bij hem voor de aanhanger die waarschijnlijk van Van Oosten is.

Wiet Klein, de vaste kuiper, haalt hierboven klapbessen (kruis-bessen) uit de onthaarmachine. Ben Selderbeek (uiterst links) kijkt toe. Van Beelen en Jan Kooiman (beiden rechts) kijken liever naar de fotograaf.

Een vrij rustig moment op de Meer met vóór de bomen het B.E.T.-veilinggebouw. Direct achter de bomen staat het veilinggebouw ‘Tuindersbelang’, het latere bananenkoelhuis van Van Duijn (Fyffes). In het verlengde van de haven kijken we tegen het gebouw van de ‘Vrije Veiling’ aan. De verbreding van de haven is om de schepen te kunnen laten keren (zwaaihaven)

Zicht op de werkzaamheden in het eerste oorlogsjaar aan de tunnel onder de Meester van Lingenlaan. Op deze foto is duidelijk te zien dat we te maken hebben met het gebouw van drukkerij ‘De Pers’.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 55: Ledenbulletin 30, 2007

55

We gingen met de heer Docter den voorraad blikken eens bekijken, waaraan een klauter-partij over de vaten verbonden was. Doorloopend kwamen we in een afdeeling, waar … kersenstelen gedroogd werden. ‘Verleden week hebben we kersen verwerkt, en nu drogen we de stelen daarvan, die we dan naar Duitschland sturen!’

?????‘Ja, die worden gebruikt in suikerwerkfabrieken, waar ze weer als steeltje dienst doen,

maar dan voor kersen van marsepein’Naast deze droogruimte is de afdeeling waar de groote pers staat, die het sap uit de bessen

perst. In een platte kuip worden lagen van bessen, die eerst voorgekookt zijn (elke laag ± 10 cm dik) gelegd, gescheiden door matten en doeken. Is de kuip vol (zoowat 1800 kg gaat er in), dan wordt ze onder de pers gereden, waarvan de plaat hydraulisch wordt neergedrukt. Intus-schen wordt een tweede kuip gevuld, om onder de pers te komen, zoodra in de eerste niets dan droge substantie is overgebleven. Ook deze bessensap is een halffabrikaat, en wordt door andere fabrieken verder bereid en voor de consumptie geschikt gemaakt.

Voor het maken van kruisbessenpulp heeft men in de groote afdeeling, waar we onze rondgang begonnen zijn, een rijtje … aardappelschilmachines staan, zooals die bij het Ne-derlandsche leger in gebruik zijn. Dit is verreweg de beste manier om de bessen schoon te maken.

We hadden nu zowat alles gezien wat er te zien was, en daar de heer Docter nog in de fabriek bleef, namen we afscheid van hem en gingen nog even wat praten met den procura-tiehouder, den heer R. van Lunzen, die ons nog wat cijfers zou geven, en andere inlichtingen, die meer de administratieve kant van de fabriek raken.

Jan Pesch bij de vulmachine. De ‘armen’ drukken de groente tot onder de bovenrand van het blik. De band links brengt de gevulde blikken naar de felsmachine waar het deksel op het blik wordt geperst.

Ernaast een waarschijnlijk vooroorlogse foto. Er wordt een pulpvat bijgevuld. Op de voorgrond is ook een deel van het weegtoestel zichtbaar.

Op de derde foto worden de juiste letters en cijfers in de deksels gestanst. Elk product had zijn eigen code.

Rechts worden de emmers aangevoerd vanuit het ‘oude’ Docter’-pand; In dit geval gevuld met sperziebonen. De cartons zitten per drie stuks in een soort lage krat, gereed voor invriezen voor Vita. De linker dame is mevrouw Versluis-Gootjes en waarschijnlijk is de derde dame Guurt Klein. De man met de hoed is de heer Metzelaar. Dan volgt Cor van Vliet en die met de pet op is Henk Huijg.

Nog een beeld van de aanleg van de tunnel onder de Meester van Lingenlaan. Op de achtergrond de villa waarin Van Loenen woonde. Hij was directeur van de ‘Beverwijkse Conservenfabriek’ die aan de Breestraat stond.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 56: Ledenbulletin 30, 2007

56

Behalve de twee fabrieken in Beverwijk, n.l. één in de Koningstraat en één in den polder, heeft de N.V. nog bedrijven in de volgende plaatsen: Buitenpost (Frl.), Barendrecht, Bergen op Zoom, Oudenbosch en Zaltbommel en zelfs is men dit jaar ook begonnen in Lyon (Frank-rijk).

In de polder zijn we ook even gaan kijken en wel, omdat hier specifiek de Beverwijksche kant van het bedrijf is, n.l. de aardbeien. Hier staan twee groote wasch-machines, waarin een band zonder eind loopt. De aardbeien worden uit de sloffen in deze machine gestort en komen er aan het andere eind schoon uit. Zoo werden Woensdagavond nog even 40.000 kg aardbeien ingemaakt.

De bedrijven in Nederland verwerkten in 1932: 3.250.000 kg aardbeien, 1.500.000 kg appe-len, 700.000 kg frambozen, 600.000 kg zwarte bessen, 450.000 kg kruisbessen, 300.000 kg roode bessen, 350.000 kg pruimen, 50.000 kg kersen, 5000 kg bosbessen en 4000 kg bramen.

Afgezien dus van de groenten in totaal 7.209.000 kg. Hiervan wordt het grootste deel uit-gevoerd naar Engeland, Canada, Zuid-Afrika, Palestina, Duitschland en nog enkele andere landen. Een klein gedeelte wordt in eigen land verbruikt.

Wat het bedrijf in Beverwijk betreft, vertelde de heer Lunzen ons nog, dat er 30.000 vaten pulp per jaar worden gemaakt, maar dit jaar zal ’t wel wat minder zijn. Het personeel is natuurlijk niet constant in dienst, maar geheel afhankelijk van den aanvoer. Op het oogen-blik werken er een 150 ‘man’, waarvan de meeste vrouwen zijn. Ook heeft men hier voor het repareeren en dichtmaken van de vaten 15 kuipers in dienst, die allen uit Katwijk afkomstig zijn. Ze komen in het begin van Maart en blijven tot 1 Augustus. Daarna gaan ze voor de haringvisscherij aan ’t werk tot ongeveer Kerstmis, om het verdere deel van ’t jaar tot begin Maart in ‘zalig niets doen’ door te brengen.

Vroeger werd in deze fabriek ook jam gemaakt, maar in Nederland wordt niet veel van dit artikel verbruikt, dus heeft men zich nu helemaal op export toegelegd.

We moesten nu nog weten hoelang dit bedrijf al bestaat, want, nietwaar, we moeten onze lezers zoo volledig mogelijk inlichten. In 1860 werd de zaak overgenomen van den heer Ger-rebrands en sedert 1885 is ze geheel in eigen beheer.

Stoom is onder andere nodig bij het verhitten of verwarmen van diverse fruit- en groentesoorten. Links zien we Henk Bosman in zijn machinekamer, terwijl een assistent het stookgat van de stoomketel vult met kolen.

Hierboven worden door Van Doorn de benodigde kolen aangevoerd, waarbij de kolenzakken over de muur heen worden afgeleverd.

De plek waar deze handkarren staan opgesteld ligt net ten zuiden van de huidige kruising Jacob van Deventerstraat – Breestraat. De karren zijn van Van Duin en konden door tuinders en thuiswerkers worden gehuurd. Een andere handkarverhuurder in die tijd was Waterdrinker.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 57: Ledenbulletin 30, 2007

57

Dagblad Kennemerland van 29 april 1937 schrijft over het veilinggebeuren onder de kop ‘Hoogtij-dag voor veiling B.E.T.’ het volgende:

Onder groote belangstelling heeft vanmiddag de opening plaats gehad van het nieuwe vei-linggebouw op de Meerkade. De ingebruikneming van het nieuwe gebouw zal belangrijke wijzigingen op de groentenmarkt teweeg brengen, daar de z.g. neerzetveilingen nu tot het verleden zullen behooren. De eigenaresse van het gebouw is de B.E.T.-veiling N.V., een com-binatie van de vroeger hier bestaande veilingen Berverwijksche Exportveiling, De Eendracht en Tuindersbelang.

De volledige naam van de B.E.T.-veiling was ‘N.V. Groenten- en fruit- en aardappelenveilingen B.E.T.’ met als adres Meerstraat 43. “Tuindersbelang” was voordien van Chris Duyn (Meerstraat 76), terwijl “De Eendracht” (Meerstraat 78) door Kluft en Tervoort was gesticht. De Beverwijksche Exportveiling was gesticht door A. Docter en dateerde van 1912, gestart in het na de sloop in 1906 overgebleven rompdeel van molen De Hoop. Vanaf 1956 wordt er niet meer geveild en het bedrijf wordt op 1 maart 1960 opgeheven.

Ondanks de Duitse bezetting hadden de gebroeders grootse plannen. Over deze plannen verschijnt in Dagblad Kennemerland van 21 december van 1940 een uitgebreid artikel:

De N.V. Gebr. Docter heeft groote plannen met het door haar aangekochte fabrieksgebouw van ‘De Pers’ aan de Mr. Van Lingenlaan en het belendende pand ‘Neerlandia’ aan de Parklaan. Het blijkt, dat de N.V. Gebr. Docter in deze gebouwen installaties zal plaatsen voor het conserveeren van groenten en fruit volgens het nieuwste principe, n.l. door het diep-koelen van de producten.

Diepkoelen, de nieuwste conserveeringsmethode, mag blijkens de hiermede verkregen re-sultaten gelden als de volstrekt beste van alle tot dusver bekende systemen op het gebied van conserveeren. Zonder merkbaar verlies aan vitaminen, smaak, aroma of kleur kunnen fruit-soorten en groenten onbeperkten tijd bewaard blijven, om b.v. gedurende de wintermaanden in consumptie te komen in een toestand, die van den verschen niet te onderscheiden is.

Dit is de oude dorsmachine voor doperwten. Op de achtergrond kijken we tegen de woning van mevrouw Eigendorp in de Meester van Lingenlaan aan.

Op de foto ernaast worden enkele wagens met doperwten geleegd. Het geheel wordt in de dorskasten van de 2 binnen geplaatste dorsmachines geworpen, waar de doperwten van het overige groen worden gescheiden, dat als veevoer werd verkocht. Op de voorgrond staat Jan-Kees Docter.

Hieronder kijken we tegen de achterkant van de dorsmachine aan. De omhoog lopende band vervoert de doperwten naar de trieur en wasmachine in de zogenaamde keuken.

Deze doperwtentrieur, die de nog ongesorteerde erwten in 6 groottes scheidt, zien we op de foto ernaast. Deze machine is overigens door Jan Bosman (zoon van de stoker Henk Bosman) a.d.h.v. fabriekstekeningen in opdracht van Jan Docter omstreeks 1950 gebouwd.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 58: Ledenbulletin 30, 2007

58

Temeer daarom is dit nieuwe systeem voor onzen tuinbouw thans zoo bijzonder actueel, om-dat het conserveeren in blik het volgend jaar welhaast geheel achterwege zal moeten blijven, wegens de schaarste van het blik.

Dat in Beverwijk een dergelijk systeem zal worden toegepast, is voor de tuinders in onze streek wel bijzonder belangrijk, daar het een uitbreiding beteekent van het afzetgebied. Bo-vendien gaat het hier niet om de verwerking van massaproducten, doch komen voor koeling alleen eerste klas groentensoorten in aanmerking.

Niet alleen zal de nieuwe conservenfabriek een gunstigen invloed hebben op de werkgele-genheid hier ter plaatse, maar ook zal een belangrijke uitbreiding gegeven worden aan den huisarbeid, bestaande in het schoonmaken van de verschillende te verwerken groenten- en fruitsoorten.

De beide fabriekspanden zullen een zeer ingrijpende verbouwing ondergaan en daarbij tot een groot geheel worden vereenigd. Tevens zullen de houten loodsen aan de Parklaan ver-dwijnen en vervangen worden door een steenen gebouw, terwijl het pand ‘Neerlandia’ zoowel aan de voor- als achterzijde wordt vergroot. Aan de voorzijde zal de open ruimte komen te vervallen en bij die gelegenheid waarschijnlijk tevens het wanstallige PEN-huisje. Aan den achterkant verkreeg men den benoodigden grond door aankoop en ruiling van terreinen met den heer A. Boots. In totaal zal een fabrieksoppervlakte van 1000 m² ontstaan.

Zijn de gebouwen eenmaal aan elkaar gevoegd, dan zal één grote fabriekshal van 25 x 27 meter zijn geschapen. Daarnaast komt het koelhuis met het daarbij behoorende compres-sorenlokaal.

In de inpakafdeling worden de gevulde blikken handmatig in dozen verpakt. Kennelijk was dat typisch vrouwenwerk. Links kijkt mevrouw Versluis-Gootjes ons aan, terwijl op de achtergrond, als tweede van rechts mevrouw Brandjes staat. Bij storing aan de etiketteermachine worden hier de blikken met de hand van een etiket voorzien. Wat vindt u van de stoelen?

In het magazijn worden ook dozen gevuld; 2 lagen van elk 12 blikken nadat deze door de etiketteermachine van het juiste etiket zijn voorzien. Tweede van links achter een stapel dozen staat Annie Danco. Voor de stapel zit haar zus Miep. Rechtsboven staat Jan van Leeuwen.

We staan hier in de Koningstraat en kijken richting Stationsplein. We zien 3 volle handkarren van thuiswerkers die hun thuisarbeid, waarschijnlijk sperziebonen, bij Docter komen afleveren. Er wordt hier duidelijk geposeerd, want de Meester van Lingenlaan bevindt zich veel meer naar achteren voorbij de 2 puntdaken.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 59: Ledenbulletin 30, 2007

59

In de fabriekshal zullen de kolossale vriesbatterijen worden opgesteld, gebouwd volgens het allernieuwste, volautomatische systeem en beschikkende over een capaciteit welke iedere an-dere inrichting in ons land in den schaduw stelt.

Ook het oude, tegenovergelegen fabrieksgebouw zal aan veranderingen worden onderwor-pen. Hiertoe wordt men genoodzaakt, aangezien in de oude fabriek de voorbereiding van het vriesproduct zal geschieden. Verschillende ingrijpende wijzigingen, meest van technischen aard, zullen dienen te worden getroffen. Tegenover het pand van ‘De Pers’ zal een verbin-dingsdeur komen, opdat een snelle ‘overtocht’ der producten mogelijk zal zijn.

Ongetwijfeld betreft het hier een beteekenisvollen stap voorwaarts van onze plaatselijke conservenindustrie, een uitbreiding waarvan het gewicht voor onze streek op het oogenblik weliswaar nog niet definitief valt te peilen, maar die in elk geval perspectieven biedt. Dat de N.V. Gebr. Docter juist in een zoo kommervollen tijd tot een zoo imposante vergrooting van haar bedrijf heeft durven te besluiten, verdient zeker een streep aan den balk.

Tenslotte zij met nadruk gezegd, dat het hier zuiver een uitbreiding betreft, welke niets verandert aan de conserveeringsindustrie zooals wij die tot op het oogenblik bij de N.V. Gebr. Docter kennen. Alle bedrijfsonderdeelen, zooals het koud conserveeren van fruit, het zouten van groenten, het maken van zuurkool en de blikconserveering, blijven volledig in tact en worden onveranderd voortgezet. Alleen wordt aan het oude bedrijf een nieuwe loods toege-voegd: het diepkoelen van groenten en fruit.

Op 19 augustus 1942 verschijnt in diezelfde krant een uitgebreid artikel met als titel ‘Aan ijsvriescon-serven is de toekomst’. De vriesinrichting van de Gebroeders Docter blijkt reeds in vol bedrijf te zijn. De procesbeschrijving in dat artikel:

Het gereed maken van de groenten en het fruit en de voorbehandeling, welke de producten dienen te ondergaan, voordat zij voor het eigenlijke vriesproces verhuizen naar het nieuwe gebouw aan de Meester van Lingenlaan, geschieden in de oude fabriek der firma Gebr. Doc-ter, waar een geheel nieuwe fabrieksruimte hiervoor is ingericht. Zijn de producten schoon-gemaakt en grondig gewasschen, dan worden ze in de fabriekskeuken in een geheel auto-matische machine z.g. geblancheerd, d.w.z. even gekookt, maar zóó kort, dat men met een

Vooroorlogs gezicht op de Leliestraat met rechts het pand van Docter waar zich de zuurkoolputten bevinden. Deze ongeveer kamergrote putten werden gevuld met fijngesneden witte kool en een afgepaste hoeveelheid zout. Hierop werden vervolgens rekken gelegd.Daarop werden een aantal 200-litervaten geplaatst die dan met water gevuld werden. Het proces ter verkrijging van zuurkool duurde 3 tot 4 weken.

We zien hier enkele wagens op het Stationsplein geladen met hulpgoederen voor het door de watersnood van 1 februari 1953 getroffen zuidwestelijk deel van Nederland. Van links naar rechts staan Ab Boer, Arie Pirovano, Jan Wijnands, Ton Bleijendaal, politieagent Bertus Hartkamp, Piet Bos, Jan van Leeuwen, Dik Steeman, Luuk Wachter, Burger, Smit, Gijs (Offie) Offenberg, NN, Van Oosten sr. en Dirk van Oosten.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 60: Ledenbulletin 30, 2007

60

huishoudelijken term kan zeggen, dat slechts ‘ de kook er is over gegaan’. De geblancheerde groenten worden dan via een transportinstallatie, aanwezig in de verbindingstunnel onder de Meester van Lingenlaan, overgebracht naar de vriesinrichting aan de overzijde van den weg.

Hier zal het groote proces zich voltrekken in één van de drie vriestunnels, enorme instal-laties, waarvoor inderdaad heel wat komt kijken, blijkens de heele reeks draaiende en wen-telende apparaten in de machinehal en de tallooze aan- en uitknipperende roode en groene lichtjes om en bij de batterijen zelf, wier toevoerbuizen alle bedekt zijn met dikke lagen ijs, een bewijs vormend voor de ijselijke pooltemperatuur, welke daarin heerscht. Deze is tus-schen de 40 en 50 graden onder nul.

Het proces verloopt met spoed, want juist de snelheid waarmede de koeling zich voltrekt, is voorwaarde voor het heel blijven van de cellen van de groente of het fruit, en voor de bevrie-zing van het zich in de producten bevindende vocht tot kleine kristallen, waardoor de smaak en de aroma volledig bewaard blijven.

‘Docter’ viert in 1953 haar 50-jarig bestaan. Het bedrijf dateert echter al van 1860, in ieder geval van vòòr 1890 (zie blz. 51) Van links naar rechts poseren hier trots Jaap, Jan-Kees, Jan (de nestor) en Paul Docter. Er staan ook nog 2 stoelen leeg. Voor wie?

Groepsfoto ter gelegenheid van het 40-jarig dienstjubileum van Arie Zuijderduijn. Het echtpaar Zuijderduijn staat, net rechts van het midden, vooraan. Naast de jubilaris staat zijn dochter Rie. Links van haar staat het echtpaar Jan-Kees en Wil Docter. Links achter Wil zien we Sprokholt en rechts Jan Kooiman, en daar weer achter staat Jan Pesch. Rechts achter mevrouw Zuijderduijn staat ‘tante Mien’. De forse figuur is van Jan Docter met rechts van hem Miep Danco en Van der Heide. De man met de sigaret zijn hand rechts is Piet Schade van Doorn.

Een personeelsuitje omstreeks 1950. Zo’n uitje vond elk jaar plaats voor het personeel van beide fabrieken. We kennen slechts enkele personen. Staand 3e van links is Mien Kuil. De 7e en 9e vormen het echtpaar Priester. Vervolgens Lien Pels, Verhulst, Jan Kooiman en Jan Appel. Staand 4e van rechts is de vrouw van Henk Bosman die gehurkt uiterst rechts zit. Uiterst rechts staat Jan van Leeuwen. Meer op de voorgrond zit Jan-Kees Docter met zijn vrouw. Pal achter Jan-Kees hurkt Jan Bouvré.

Het bedrijf ‘Gebroeders Docter’ had ook een soort personeelsvereniging. Het laat zich niet moeilijk raden waar de naam GE-DO vandaan kwam. Dit muzikale toneelgezelschap bestaat (v.l.n.r.) uit Gré Schweitzer, Lobel, de dochter van Wiet Klein, Jan-Kees Docter, Henk Schweitzer (met harmonica), Sjaan Minnebo, Siem Minnebo, Door Brandjes en Miedema. Op de voorgrond zit Rie Zuijderduijn met haar gitaar.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 61: Ledenbulletin 30, 2007

61

De inhoud van de cartons is na het koude avontuur in de vriestunnel veranderd in een groote klomp ijs, wat het dient te blijven tot het oogenblik waarop gedacht wordt aan consumptie. Het ontdooien van een pak snelvriesconserven vordert ongeveer twee uur, waarna het zaak is het bewuste product onmiddellijk te consumeeren dan wel te koken, daar na ontdooiing de kans op bederf zeer groot is, wat zich trouwens laat begrijpen.

Zoodra het vriesproces is geëindigd, worden de cartons opgeslagen in het tot het com-plex behoorende koelhuis, waarin de temperatuur heel wat milder is, ook al is deze toch –20 graden C. Bij het koelhuis in de Parklaan rijden op gezette tijden keurige, aluminium-kleurige koelwagens voor, welke voertuigen reeds een bekende verschijning in Beverwijk zijn geworden. Met deze wagens worden de conserven vervoerd naar de plaats van bestemming, waar men voor opslag opnieuw de beschikking heeft over koelruimten.

De Gebr. Docter koelen groenten en fruit. Zij hebben zich daarmee begeven op het nieuw-ste terrein der conservenindustrie, een gebied met een geweldig perspectief en waarop men in den komenden tijd belangrijke dingen kan verwachten.

Eind jaren veertig wordt een kleine inmakerij van de Gebroeders Docter in Breda gebouwd. Jan Bos-man heeft daar onder andere twee zelf ontworpen aardbeienwasmachines geplaatst. Dik, de zoon van de bedrijfsleider aan de Wijkermeerweg, Jan Zuijderduijn, werd de bedrijfsleider van dit fabriekje. In Breda werden voornamelijk aardbeien en bessen ingemaakt in vaten en glazen potten. Dit onderdeel van Docter heeft echter niet langer dan 3 tot 4 seizoenen gedraaid.

Dagblad Kennemerland van 6 juni 1950 meldt onder andere:

In haar bedrijf (de N.V. Gebr. Docter) aan de Wijkermeerweg zullen deze zomer, zoals van-ouds, de aardbeien met behulp van een conserveringsmiddel worden ingepulpt. Deze N.V. pulpt eveneens in te Oudenbosch (N.-B.). In de fabriek in de Koningstraat zullen de vruchten voorts met suiker in blik worden ingemaakt. Dan wordt er ook sap geperst, voornamelijk bestemd voor export, waarvoor juist vorige week nieuwe machines uit Duitsland zijn aange-komen. De N.V. Gebr. Docter beweegt zich ook op het terrein van de diepvriesmethode. In de Mr. Van Lingenlaan is hiervoor een koelhuis en een diepvriesruimte ingericht en elders is diepvriesruimte gehuurd. Tenslotte vervaardigd de N.V. Gebr. Docter een halffabrikaat, dat wordt verkocht aan jamfabrieken. Jam wordt er aan de Koningstraat niet gekookt. Dit onder-deel van het bedrijf wordt al ongeveer twintig jaar door Gebr. Docter niet meer uitgeoefend.

In 1956 is het bedrijf verplaatst naar Zaltbommel, waarna de fabriek aan de Mr. Van Lingenlaan in 1957 wordt gesloopt. De fabriek aan de Wijkermeerweg ging iets eerder dicht en werd in 1956 omge-bouwd tot Openbaar Slachthuis.

Luchtfoto van het bedrijf in Zaltbommel. De woningen tegenover de lange veilingloods (met wit dak) en aan de overzijde van de weg werden bewoond door vader en zoon Bosman met hun gezinnen.

Jaap Boots was de Beverwijkse aannemer die de bouw van het bedrijf van ‘Gebroeders Docter’ in Zaltbommel uitvoerde.

Advertentie uit 1927.

Tot ongeveer 1930 werd hier nog jam vervaardigd.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 62: Ledenbulletin 30, 2007

62

Vlak voor de sloop verschijnt in Dagblad Kennemerland van 30 januari 1957 een klein artikeltje met onder meer wat gegevens over de schoorsteen:

Het laat zich aanzien dat het silhouet van Beverwijk binnen afzienbare tijd een fabrieks-schoorsteen zal missen. Het gemeentebestuur streeft ernaar de schoorsteen van de voormalige conservenfabriek der N.V. Gebr. Docter te laten afbreken, teneinde daarvoor iets bij te dra-gen tot verbetering van het verre van mooie aanzien van het complex aan de Meester van Lingenlaan. Om dat te bereiken zijn besprekingen gaande met de Genie, die het complex van de gemeente heeft gehuurd.

De fabrieksschoorsteen is gedurende de Eerste Wereldoorlog gebouwd, doch heeft pas na de wereldkrijg 1940-1945 zijn tegenwoordige hoogte van 35 meter bereikt, want toen is ‘ de pijp’ met een aantal meters verlengd.

Oorspronkelijk telde het fabrieksgebouw twee schoorsteentjes. Dat was nog in de dagen toen het complex behoorde aan de heer Cadovius, die er een groentedrogerij had.

Het merkwaardige van de twee oorspronkelijke schoorstenen was, dat beide vierkant van vorm waren.3 Toen de N.V. Docter in 1914 eigenaresse van het complex werd, heeft zij beide afgebroken en een grote ervoor in de plaats gesteld. Het zal straks een hele verandering zijn als ‘ de pijp van Docter’ het tijdelijke met het eeuwige zal hebben verwisseld. Zulks dan in afwachting van de verdwijning van het gehele complex, dat in de eerste plaats is aangekocht om te worden gesaneerd, een plan overigens waar-van de uitvoering ongetwijfeld heel wat jaren op zich zal laten wachten.

In de jaren 50 had Docter in de fabriek aan de Koningstraat ca. 30 ‘man’ vast personeel in dienst. Gedurende het seizoen (van maart tot oktober) werd dit aangevuld met veelal oproepkrachten. Aan de Wijkermeerweg was ongeveer 10 man vast personeel in dienst, gedurende het seizoen uitgebreid met ongeveer 10 vrouwen en evenveel kuipers uit Katwijk.

Jan Bosman was zo goed om in het kort te omschrijven hoe het seizoen met betrekking tot de koudegrondproducten verliep:

Met de koudegrondteelt begint het seizoen, waarbinnen zich de groente- en fruitverwer-king afspeelt, rond april met spinazie, gevolgd door wortelen, sperziebonen, snijbonen en doperwten. Alle groenten ondergingen een wasprogramma. De doperwten werden door de tuinders met de doppen nog aan de gehele plant aangevoerd. Dit materiaal onderging ‘aan de Koningstraat’ in twee opgestelde machines een zodanige behandeling, dat de doperwten gescheiden van het lof machinaal werden afgevoerd naar de keuken. Daar stonden twee sorteermachines opgesteld die de erwten in zes groottes scheidden. Vervolgens werden aan de vultafels de doperwten naar grootte ingeblikt in hele- of halveliterblikken. Voorheen gebeurde

3 De foto op bladzijde 54 laat echter duidelijk één vierkante en één ronde scoorsteenpijp zien (CC)

Het is 1956. De lachende dames zijn van het kantoor aan de Koningstraat. Van links naar rechts zien we Nel Eyking, Hennie (?), Cisca Beentjes, Letta van der Leden, Truus (?), juffrouw Rombeek (die een jaar later mee verhuisde naar Zaltbommel), Corrie (?), en An (?). De vaten op de voorgrond zijn van Cheavers en moeten nog gevuld worden met een soort suikerstroop, omdat de suiker toen in Engeland erg duur was.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 63: Ledenbulletin 30, 2007

63

dit ook in glazen potten, waarin ook een mengsel van erwten en gesneden worteltjes werden verhandeld. Het erwtenlof werd nadien als veevoer verkocht.

In het bedrijf aan de Koningstraat werden de aardbeien soms op bestelling verwerkt tot jam. Daarnaast werden aardbeien ook in glas en blik verhandeld. Voor het overige werden de aardbeien in de fabriek aan de Wijkermeerweg verwerkt tot pulp en afgevoerd in grote houten vaten die veelal voor Engeland (Cheavers) bestemd waren. Deze pulpvaten waren in feite lege whiskyvaten. Vaak was nog een weinig whisky in de vaten aanwezig waardoor het hout ook doordrenkt was met deze goedgeurende drank. Men wist er wel raad mee: in de vaten werd soms niet meer dan een liter kokend water gegoten, waarna de vaten een tijdje gerold werden om het hete water overal de achtergebleven whisky te laten opnemen. Dit product schijnt des-tijds elk jaar een welkom en graag gedronken borrel voor de pulpbereiders te zijn geweest.

Tomaten werden verwerkt tot tomatensoep en puree. De soep ging de deur uit in halve, hele en vijfliterblikken. Met name de soep stond destijds bij vele hotels zeer goed aangeschreven.

Kruis- of klapbessen werden voornamelijk vanuit België ingevoerd, terwijl de zwarte bessen zelfs uit Hongarije vandaan kwamen. De rode bessen (aalbessen) werden zowel in Heemskerk als in de Betuwe geoogst.

Vervolgens kwamen de appels en peren aan de beurt die voornamelijk in de Betuwe werden gekweekt. Dit fruit werd machinaal geschild. De appels werden voornamelijk tot moes ver-werkt die hoog stond aangeschreven bij zowel hotels als de kinderafdeling van ziekenhuizen.

Peren werden in parten in blik geleverd. Kersen en zwarte en rode bessen vonden voor-namelijk aftrek in glazen potten. Pruimen werden zowel in blik als in glas geleverd. Eind augustus begint de tijd voor de witte kool die tot zuurkool werd verwerkt. Hiertoe waren zowel in een pand aan de Leliestraat (de huidige Havenstraat) als aan de Wijkermeerweg respectievelijk zes en vijf grote, betonnen bakken opgesteld die bekleed waren met witte te-gels. Eerst werd de kool gewassen, geboord (de harde verticale kern verwijderd), machinaal gesneden en daarna gezouten in de betegelde bakken gedaan. Na een voorgeschreven afdek-king en een rijping van enige dagen was de zuurkool op smaak. Verzending vond plaats in speciale houten vaten die met een lorrie, getrokken door een paard, afgevoerd werden naar de schepen die dan afgemeerd lagen aan de nabijgelegen Pijpkade. Een voorname afnemer, naast de middenstand, was de Marine. Docter stond bij de ‘Keuringsdienst van Waren’ goed aangeschreven.

Beverwijk heeft in 1956 een groot en bekend conservenbedrijf zien vertrekken. In 1969 verdween ook het tweede grote conservenbedrijf; de Beverwijkse Conservenfabriek die plaats moest maken voor vergroting van het winkelcentrum aan de Breestraat. Achteraf valt een en ander misschien toch goed te praten, want beide fabrieken stonden feitelijk in het centrum van uitdijend Beverwijk. Persoonlijk vind ik het jammer dat geen van hun schoorstenen een zichtbare, blijvende en monumentale herin-nering is geworden.

De datum 14 juni 1949 op de bol heeft alleen maar te maken met het feit dat deze foto op die datum is genomen. Er wordt hier het resultaat van de whiskeyrestanten uit de Cheaversvaten getest. Kees Schuijt vult hier het glas van Rie Zuijderduijn die naast Piet van Doorn staat. De naam van de man links is ons niet bekend.

Een kleine coaster wordt geladen met vaten aardbeienpulp voor Engeland. Op de achtergrond kijken we langs de trekker met aanhanger van Wijnands tegen de Meerstraat aan.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 64: Ledenbulletin 30, 2007

64HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 65: Ledenbulletin 30, 2007

65

De warmoezenier

Door Piet Diemeer

Een warmoezenier heeft veel bekijk.Zijn arbeid maakt hem zelden rijk,Maar het gewas dat God hem geeftDat is hetgeen waarom hij leeft.1

WArMOES EN wArMOEzENIEr zijn begrippen die in de middeleeuwen zijn ontstaan. Monniken en kruisvaarders namen vaak uit het midden-oosten en Turkije diverse vreemde kruiden mee.

De kloostertuinen ontstonden reeds vroeg en werden tevens gebruikt om vele fruit- en groentesoor-ten, maar ook geneeskrachtige kruiden te veredelen. Ook ontdekkingsreizigers zorgden vaak voor nieuwe gewassen. Aangezien het ontstaan van het begrip warmoezenier weinig bekendheid geniet wil ik trachten dit nader te omschrijven.

Warmoes is een samenvoeging van de woorden warm en moes, waarbij onder moes werd verstaan fijngehakte groente of tot brij gekookte vruchten. Het begrip rouwkost bestond nog niet. De hiervoor benodigde groenten en fruit waren afkomstig uit de klooster- en kasteeltuinen en werden tot moes be-reid door de koks van de kasteelheren en als toespijs opgediend na het hoofdgerecht bij maaltijden na jachtpartijen en luisterrijke gastdagen bij wat wij tegenwoordig noemen de betere stand. Vele groente- en fruitsoorten waren afkomstig van wat monniken en andere kruisvaarders van verre meenamen van hun kruistochten en ontdekkingsreizen en nadien van wat door geestelijken van klooster tot klooster was meegevoerd d.m.v. zaad- of stekmateriaal. Daaronder behoorden ook de geneeskrachtige en aro-matische kruiden waaruit later de sierteelt is ontstaan. Bloemisterijproducten uit verre landen werden uitgetest in verwarmde oranjerieën.

De tuinlieden op de buitenplaatsen waren als warmoezenier verantwoordelijk voor de teelt van groente en fruit in de zogenaamde moestuinen. Voor het verzamelen van wild, zoals fazant, konijn, haas en eend uit de omliggende duinen en weilanden waren de jachtopzieners verantwoordelijk.

De hovenier werd door de kasteelheer verantwoordelijk gesteld voor het beplanten van de lanen en siertuinen. Daarnaast waren verder de boswachter en de jachtopziener aangesteld voor het instand-houden van de aangelegde bossen en het onderhouden van de wildernissen (een benaming voor onze duinen bijvoorbeeld) en andere jachtterreinen zoals de weilanden: adellijk tijdverdrijf nummer één.

De kruideniers en apothekers binnen de hofhouding en in de omliggende buurten en dorpsge-meenschappen hielden zich bezig met het kweken en bereiden van geneesmiddelen en aromatische kruiden.

De warmoezenier in KennemerlandHiervoor kunnen we teruggaan tot in de vroege middeleeuwen. Hij was werkzaam in en om een van de vele kastelen die zich in de huidige IJmond bevonden. Deze vakman kreeg zoveel internationale bekendheid dat hij in verschillende Europese landen werk kreeg aangeboden. Toen koning Christiaan II in 1523 uit Denemarken werd verbannen zocht hij zijn toevlucht bij zijn zwager Karel V en leefde met zijn gevolg een tijd in ballingschap in Holland. Naast een adres in De Lier (Westland) had hij zijn kamp ook opgeslagen in Beverwijk2. Toen hij na diplomatieke onderhandelingen in 1531 vanuit Medemblik met 12 schepen terugkeerde naar zijn geliefde vaderland Denemarken nam hij warmoeze-niers mee vanuit onder andere Langendijk, Waterland en Kennemerland. Hij reserveerde voor hen het vlak voor de kust bij Kopenhagen gelegen eiland Amager en bood hen onder zelfbestuur gronden om het Hof in Kopenhagen te voorzien van de voortreffelijke warmoezeniersproducten die hij ten tijde van zijn ballingschap had geproefd en gegeten. Het eiland Amager is daardoor tot het midden van de vorige eeuw een agrarisch eiland geweest met een Nederlandse cultuur, Nederlandse klederdracht en Nederlandse bouwstijlen.

1 Agrarisch Museum in Midden-Beemster 2 Uit ‘Wie water deert’ van J.J. Schilstra.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 66: Ledenbulletin 30, 2007

66

Iets dergelijks gebeurde op de eilanden Guernsey en Jersey om de Covent Garden (destijds een soort marktplaats) in Londen te bevoorraden. Ook daar voerden Hollanders de boventoon en het land had aldaar een Nederlands bestuur.

Nederland is jarenlang aangeduid als de ‘Hoftuin van Europa’. Met name de Westlanders reken-den zich deze titel toe, maar de warmoezeniers uit Kennemerland waren zeker niet hun mindere.

Kennemerland was eigenlijk de hoftuin van Amsterdam. Veel gefortuneerde Amsterdammers hadden hun zomerverblijf in ‘het zegepralend Kennemerland’ met de bijbehorende warmoezeniers die vooral tijdens het zomerverblijf zorgdroegen voor het beste van het beste voor de keuken. Hun overproductie werd, net als de producten van mindere kwaliteit, verhandeld. Dit gebeurde veelal voor eigen gewin en daaruit is eigenlijk de beroepstuinbouw ontstaan. Meetal werd dit een familiebedrijf waar een ieder in principe meewerkte, met name in de diverse oogstseizoenen. De familie Broeze heeft een lijst in haar bezit gehad van producten die aan Del Court van Krimpen3 geleverd moesten worden. Aan deze producten was steeds een opgelegde prijs per stuk of per kilo verbonden. De rest van de tuinproducten mochten ze zelf houden. Het houden van katten of honden was verboden.

3 Zie voor een uitgebreid artikel (‘Westerhout’) over deze familie (waarin ook Broeze genoemd wordt) Nieuwsbrief nummer 37 van maart 2006.

Een beeld van de agrarische tentoonstelling naar aanleiding van 650 jaar stadsrechten van Beverwijk in 1926

De Meerkade in Beverwijk met groentemarkt in de jaren twintig van de vorige eeuw

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 67: Ledenbulletin 30, 2007

67

AmsterdamIn de winter en in het vroege voorjaar moest de warmoezenier de producten vervoeren naar zijn

broodheer in Amsterdam, veelal per schuit of tjalk via het Wijkermeer en het IJ wat -bij gunstige wind en tij- twee uur in beslag nam. Naast bewaarproducten in de wintermaanden, zoals groenten en fruit, die veelal opgekuild of bewaard werden in vorstvrije ruimtes, werden ook wildproducten van jachtopzieners, stropers of van eigen vangst meegevoerd.

De warmoezenier uit Kennemerland die later ‘het Wijkerboertje’ werd genoemd, was een geduchte concurrent van de zogenaamde stadstuinders uit Amsterdam, later ook Sloten en Amstelveen. Mid-delen om dit tegen te gaan waren er nauwelijks. Trouwens, alles was voor hun broodheren, vaak bestuurders van Amsterdam. Strengere bepalingen werden ten uitvoer gebracht door het opvoeren van de toelatingseisen der producten. Ook dit hielp weinig want de Wijkerboertjes waren vaklui eerste klas. Toch werd er nog wel gesjoemeld door bijvoorbeeld de tweede kwaliteit en gestroopt wild te verbergen en uit te venten bij de mindere klasse. Of nog erger door gevilde wilde of tamme katten (dakhazen) te verkopen als wild konijn.

Veel gegevens hierover zijn te vinden in ‘De geschiedenis van de Nederlandse Tuinbouw’ van J.J. Sangers. Uit overlevering kwam mij onder andere ter ore dat de Amsterdamse controleurs hen vaak tegemoet vaarden en als de Wijkerboertjes ze dan bijtijds in de gaten kregen, deze hun lading soms pardoes overboord gooiden.

In die jaren voer de boot nog 3 maal per week, namelijk op dinsdag, donderdag en zaterdag. Om klokslag 5 uur vertrok de boot vanaf de Meerkade. Vóór die tijd moest dus iedereen zijn handel aan dek hebben, dus dat was vroeg uit de veren, met de handkar naar de haven, verladen en handel bijko-pen voor een totaalpakket aan groente en fruit. Bij vertrek van de boot namen de tuinders plaats in het ruim onder het dek waarbij de meesten tijdens de overtocht gingen slapen. De overtocht duurde ongeveer 2 uur. In Amsterdam aangekomen legde de schipper aan op de Prins Hendrikkade achter het Centraal Station. Daar werd de handel op een gehuurde handkar geladen. Ook daar werd vaak nog van collega-tuinders bijgekocht om het eigen pakket aan te vullen. Men kon daar ook een kruier huren voor één gulden per dag. Deze kruiers hiel-pen bij het duwen van de handkar, want bij een uitgebreide ventwijk moesten soms wel 20 tot 25 bruggen over de vele grachten gepasseerd worden.

Een nare bijkomstigheid was het drankmisbruik in die tijd. Veel tuinder-venters konden maar slecht de café’s in hun ventwijk negeren. Het gevolg was een lege portemonnee voor thuis. Als er toch nog wat over was werden de kroegen op de Meer op de terugweg aangedaan. Moeder de vrouw of één van de oudste kinderen ging op den duur vaak mee om op de portemonnee van vader te passen.

Om klokslag 4 uur ’s middags vertrok de boot weer vanuit Amsterdam. Zij die niet op tijd wa-ren moesten met de trein reizen. Bij mooi weer werd er op het dek nagepraat over de belevenis-sen en de verdiensten van de dag. Bij minder goed weer werd er meestal onder in het ruim gekaart. Om 6 uur in Beverwijk aangekomen werden de lege kisten en de overgebleven producten mee naar huis genomen. De andere dag werd er weer ge-oogst en het pakket klaargemaakt voor de volgende ventdag in Amsterdam.

De Wijker boertjes, eind jaren 20

Hierboven twee foto’s met een aantal ‘Wijkerboertjes’ aan de Prins Hendrikkade in de jaren twintig; links bij aankomst en rechts gereed om te gaan uitventen

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 68: Ledenbulletin 30, 2007

68

In de Franse periode werden de kapitaalkrachtigen belast met zware heffingen, zoals de personele belasting. Velen konden het toen niet meer opbrengen om een buitenplaats te onderhouden. De sterk teruglopende economie was er mede oorzaak van dat vele buitenplaatsen verwaarloosd en afgebroken werden waardoor de warmoezeniers werkeloos werden of voor weinig geld de moestuin konden pach-ten. Een geluk was eigenlijk dat in Kennemerland de allerrijksten uit Amsterdam een buiten hadden waardoor veel landgoederen hier gespaard zijn gebleven en waardoor we er nu nog van kunnen genie-ten. De meeste landhuiseigenaren in onze streek waren rijk geworden bankiers, reders, kooplieden, fabriekseigenaren of mensen uit het regentenpatriciaat.

Nadien is door de toenmalige overheid, die we nu Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit noemen, getracht om middels experimenten de warmoezerij nieuw leven in te blazen door kolonisatie in de duinen, waardoor de warmoezerij niet ten onder zou gaan en de voedselvoorziening gewaarborgd zou worden. Dit mislukte evenwel door gebrek aan financiën.

De groentehal van de Beverwijkse ‘Gebroeders Huipen’ in de Kinkerbuurt sinds 1912.

De vrachtboot ‘Tuinders welvaren’ werd in het weekend ook wel gebruikt voor dagjesmensen naar Amsterdam. Gezien de kleding is het hier duidelijk zondag, hoewel de boot ook wat vracht vervoert.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 69: Ledenbulletin 30, 2007

69

De tuinbouwontwikkeling in KennemerlandTot 1860 bestond de tuinbouw voornamelijk uit fruitteelt: appelen en peren met een onderbeplanting van (rode en zwarte) aalbessen, kruisbessen (of: klapbessen) en aardbeien. Tijdens een harde storm in 1860 werden de meeste fruitbomen ontworteld. Heraanplant zou te veel kostbare tijd vergen. Vandaar dat toen werd overgegaan op vollegrondsteelt die volgens een landbouwverslag in 1904 lange tijd be-staan heeft uit aardappelen, asperges en niet te vergeten aardbeien. Af en toe werden ook erwten en bonen verhandeld. Deze vorm van tuinbouw werd ooftbouw genoemd; de tuin zelf moestuin. Om een indruk te geven van de voor Kennemerland zo belangrijke aardbeienteelt is hiernaast een tabel-letje geplaatst met een opgave per gemeente van het aantal hectaren waarop aardbeien werden geteeld. Wat daarbij opvalt is het eigenlijk geringe aantal hectaren binnen de Beverwijkse gemeentegrenzen!

De moestuin Moestuin of moestuintje is dus eigenlijk ook al een heel oud begrip. Niet alleen bij buitenplaatsen, maar ook bij arbeiders- of daglonerswoningen, waar het op de eerste plaats voor eigen consumptiedoelen werd gebruikt. Ook bij boerderijen was voor eigen gebruik altijd een moestuin aanwezig. Tegenwoor-dig verstaan wij onder dit begrip een tuin bestemd voor de verbouw van groenten. Het begrip volkstuin is hier uiteraard nauw aan verwant. Een volkstuin is veelal niet meer dan een lapje grond net buiten stad of dorp (van overheidswege beschikbaar gesteld) waar de bewoners voedings- en siergewassen kweken. In West-Friesland heette dit een kooltuintje, in het Zuid-Hollandse Westland een slatuintje, terwijl in Kennemerland het een ‘tuintje voor eigen bik’ genoemd werd.

Heemskerk 103 haWijk aan Zee en Duin 73 haVelsen 82 haBeverwijk 5 haHeiloo 8 haTOTAAL 271 ha

De aardbeiencultuur rond 1904. Wat direct opvalt is de kleine cultuuroppervlakte van Beverwijk, vooral in verhouding met Heemskerk.

De bekendheid van Beverwijk als aardbeienstad is eigenlijk niet terecht. Beverwijk was meer bekend om zijn aardbeienveilingen. Desondanks was de Beverwijkse aardbei een begrip.

Nog een middenstander in de Amsterdamse Kinkerbuurt (Kinkerstraat 285). De vraag is echter wie?

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 70: Ledenbulletin 30, 2007

70

Andere uitgaven van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland:

Leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland ontvangen ieder jaar gratis dit Ledenbulletin en 3 Nieuwsbrieven.U kunt lid worden door € 12,– over te maken op Postgirorekening nr 224943 tnv Historisch Genootschap Midden-Kennemerland onder vermelding van NIEuw LId.Leden buiten de IJmond betalen €4,- extra als bijdrage in de verzendkosten.

leden niet-leden

Een mol in Arcadië, 50 jaar Velser tunnels € 17,– € 21,50Bromsnor tussen de aardbeienvelden € 12,50 € 15,–Scholtens en Midden-Kennemerland € 25,– € 30,–Wat Mijnheer zegt moet gebeuren € 10,– € 12,50Een straatje om in Beverwijk € 5,– € 12,50Beverwijk en zijn industriële geschiedenis € 10,– € 25,–Historische reeks: 1 Dagverhaal der doormarcheerende troepen € 5,– € 8,– 2 Een haven in de Noordzee, een waterweg naar Amsterdam € 5,– € 8,– 3 Wijk aan Zee, dorp aan de branding € 5,– € 8,–Ledenbulletin nr. 24 € 5,– € 8,–Ledenbulletin nr. 26 “40 jaar amateur-archeologie” € 5,– € 8,–Ledenbulletin nr. 27 € 5,– € 8,–Ledenbulletin nr. 28 € 5,– € 8,–Ledenbulletin nr. 29 € 10,– € 11,25Foto-Cd met ruim 1200 ansichtkaarten van Beverwijk e.o. € 11,25 € 13,50 Alle charters uit het Museumbezit tussen 1500 en 1873, getranscribeerd en met samenvatting en/ of transportacteformulier en voorzien van een uitgebreid register, waarin o.a. alle persoonsnamen en veldnamen, in drie afzonderlijke delen gebundeld tot één gebonden boek van274 pagina’s. Op bestelling: € 24,– Transcriptie van de raadsvergaderingen van de stad Beverwijk vanaf 1642. Een schat aan interessante en verrassende gegevens over het wel en wee van de stad en haar burgers in vroeger tijden.Plastic ringband, Boek I (1642-1650), 57 pagina’s Boek II (1650-1661), 86 pagina’s Boek III (1661-1672), 86 pagina’s Boek IV (1673-1685), ca 90 pagina’s Op bestelling, per deel: € 6,25 U kunt zich voor een abonnement opgeven bij E. Toepoel, tel. 228497

Historische reeks nr. 1 en nr. 3 zijn tevens uitgegeven als ledenbulletin.

Deze uitgaven zijn verkrijgbaar in Museum Kennemerland tijdens de openingsuren.

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 71: Ledenbulletin 30, 2007

71

Inhoud

Mensing, van limonadefabriekje tot mineraalwater- en limonadefabriek en groothandel in gedistilleerde dranken 5

door Hans Mensing en Cor Castricum

De Adrichemmer en Breesaper tienden 17door Jan Morren

Onderzoek naar de Italiaanse afkomst van het geslacht BOREEL 39door J.M.J. Buurman-Boreel

Over Beverwijk en Van Beverwijck 45door Herman J.E. Palm

De Gebroeders Docter 49door Cor Castricum

De warmoezenier 65door Piet Diemeer

HGMK Ledenbulletin 30, 2007

Page 72: Ledenbulletin 30, 2007

72HGMK Ledenbulletin 30, 2007