Keizer Hadrianus in het Atheense stadsleven. Een...

175
1 Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2007-2008 Annelies Bossu Keizer Hadrianus in het Atheense stadsleven. Een status quaestionis op basis van Griekse epigrafische bronnen. Scriptie voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van master in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks Promotor: Prof. Dr. M. De Groote

Transcript of Keizer Hadrianus in het Atheense stadsleven. Een...

  • 1

    Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2007-2008 Annelies Bossu

    Keizer Hadrianus in het Atheense stadsleven. Een status quaestionis op basis van Griekse epigrafische bronnen.

    Scriptie voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van master in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks

    Promotor: Prof. Dr. M. De Groote

  • 2

    Voorwoord De titel van mijn bachelorscriptie vorig jaar luidde: ‘Keizer Hadrianus en de Memnoonkolos’.

    Ik heb me toen verdiept in de omzwervingen van deze reislustige keizer en zijn interesse voor

    het zingende en met inscripties bezaaide beeld uit de Oudegyptische stad Thebe. Ik ontdekte

    dat Hadrianus een keizer is die, gezien zijn uitdrukkelijke vredespolitiek en zijn fascinatie

    voor lokale wetens- en bezienswaardigheden in het algemeen en voor de Griekse cultuur in

    het bijzonder, tot de verbeelding spreekt. Ik wilde dan ook graag de regering van deze

    intrigerende keizer verder bestuderen in mijn masterscriptie. In overleg met professor De

    Groote besliste ik om de hervormingen en activiteiten van de filhelleense keizer te Athene als

    onderwerp te nemen en daarbij te vertrekken van Griekstalige inscripties. Dit wist mij zeker te

    boeien aangezien de aanwezigheid van een Romeinse keizer in de metropool van de Griekse

    cultuur de twee aspecten van mijn klassieke opleiding verenigt.

    Graag zou ik de gelegenheid aangrijpen om een aantal mensen, die mij bijstonden tijdens de

    totstandkoming van deze scriptie, te bedanken. In de eerste plaats wil ik professor De Groote

    hartelijk danken voor zijn raad, opmerkingen en bedenkingen. Het feit dat ik steeds met

    eventuele vragen en onduidelijkheden bij hem terecht kon, maakte het werken aan deze

    scriptie een stuk aangenamer. Daarnaast wil ik graag mijn ouders en zus bedanken omdat ze

    mij steunden tijdens de opleiding die ik vier jaar met enthousiasme heb gevolgd, en ik ook

    tijdens het werken aan deze scriptie steeds op hen kon rekenen. In het bijzonder was mijn

    moeders kennis van het Spaans een grote hulp bij het doornemen van het artikel van Plácido,

    en vormde mijn vader een rots in de branding als mijn gebrekkige kennis van de informatica

    weer eens voor problemen zorgde. Tot slot wil ik ook graag een woord van dank richten tot

    mijn medestudenten, aangezien de vriendschappelijke sfeer die er onder ons heerst een

    onophoudelijke motivatie betekende tijdens mijn opleiding in het algemeen en het werken aan

    deze scriptie in het bijzonder.

  • 3

    Inleiding

    Het filhellenisme van keizer Hadrianus (117 – 138 n.Chr.) is algemeen bekend. Vaak wordt

    hierbij verwezen naar ‘Graeculus’, een bijnaam die zijn voorliefde voor de Griekse cultuur

    hem reeds als kind opleverde. Over de jonge Hadrianus staat in de Historia Augusta namelijk

    te lezen: ‘Imbutusque inpensius Graecis studiis, ingenio eius sic ad ea declinante ut a

    nonnullis Graeculus diceretur’.1 Birley2 merkt in deze context ook op dat Aelius Hadrianus

    Afer, Hadrianus’ vader, mogelijk proconsul was in het Griekstalig deel van het Romeinse rijk,

    en Hadrianus dus als kind met zijn ouders steden als Efese3 en Smurna bezocht, en, zo

    benadrukt Birley, ‘Childhood impressions are important and most people’s earliest memories

    go back to about the age of three or four’. Dit alles blijft echter speculatie. Wat daarentegen

    wel een feit is, is dat het Rome waarin Hadrianus opgroeide, een sterk gehelleniseerde stad

    geworden was. Dat Romeinse auteurs werken schreven met Griekse titels en inhoud4, en

    Domitianus zich vergewaardigde archont te zijn in Athene, al was het dan ‘in absentia’, zijn

    indicaties van de grote interesse voor Griekse literatuur, filosofie en kunst in het Rome van de

    Flaviërs. 5

    Binnen het filhellenisme

    6 van Hadrianus neemt zijn aandacht voor de stad Athene, het

    intellectuele centrum van de Griekse cultuur, uiteraard een belangrijke plaats in. De

    plundering van Athene door Sulla in 86 v. Chr.7

    1 Historia Augusta, Vita Hadriani, 1.5. Tekstuitgave: Callu, 1992, 19. Vertaling: ‘En hij was nogal sterk doordrongen van de Griekse studiën/literatuur, en zijn natuurlijke gesteldheid was daar zozeer op gericht, dat hij door sommigen Graeculus werd genoemd.’

    , had voor de stad het definitieve einde

    betekend van een roemvolle klassieke, en daaropvolgende welvarende hellenistische periode.

    Ondanks de aandacht die de stad genoot van Marcus Antonius en Augustus, zou ze slechts

    tijdens de Flavische periode iets van haar oude waardigheid terugwinnen, en het was pas

    onder de patronage van Hadrianus, dat voor Athene een nieuw tijdperk van pracht en praal

    2 Birley, 1997, 14. 3 Bij de weergave van Griekse termen en namen wordt de graeciserende transcriptie gehanteerd, met uitzondering van de ingeburgerde namen, waarvoor de Nederlandse vorm wordt gebruikt. Bij Romeinse namen en termen die vergriekst werden, is er voor de Latijnse weergave geopteerd. 4 Hierbij kunnen Statius’ Thebais en Achilleis vermeld worden, evenals Valerius Flaccus’ Argonautica. 5 Birley, 1997, 14-17. 6 Er dient wel te worden opgemerkt dat Hadrianus voorzichtig genoeg was om het filhellenisme niet aan Rome op te dringen. Hij besteedde geen uitzonderlijke aandacht aan Griekse goden, en in 121 werd de bouw aangevat van de gigantische tempel van Venus en Roma te Rome (Syme, 1985, 352). Ook Birley (1997, 111) merkt in de context van de bouw van deze tempel op: ‘Senate and people should have no ground for resentment that he was neglecting or slighting the Eternal City … On the contrary he would show the world that his devotion to Rome was second to none’. In de Historia Augusta, Vita Hadriani, 22.10, luidt het: ‘Sacra Romana diligentissime curavit, peregrina contempsit. Pontificis maximi officium peregit’ (Tekstuitgave: Callu, 1992, 43. Vertaling: ‘Hij verzorgde de Romeinse culten op zeer toegewijde wijze, maar verachtte de uitheemse. Hij voerde de taken van pontifex maximus uit.’). 7 Mellersh, 1976, 240.

  • 4

    aanbrak8. Athene werd opnieuw gezien als de tweede thuis van alle gecultiveerde mensen.

    Daarnaast was een nieuw ideaal ontstaan voor het Romeinse rijk: een wereld met twee talen

    en één cultuur, waarin de Latijnse steden van het westen verzameld waren rond Rome, en de

    Grieks steden van het oosten rond Athene. In het Romeinse rijk onder Hadrianus bekleedde

    Athene dus een belangrijkere positie dan onder voorgaande keizers.9 Een inscriptie op de

    zogenaamde ‘Boog van Hadrianus’ te Athene10 is veelzeggend: ‘ αἵδ’ εἰσ’ Ἁδριανοῦ καὶ

    οὐχὶ Θησέως πόλις’. Waar Theseus volgens de overlevering de stad Athene haar politieke,

    sociale en religieuze tradities schonk, nam de stad een nieuwe start met Hadrianus.11

    De

    filhelleense keizer was dan ook nadrukkelijk aanwezig in het Atheense stadsleven, en voerde

    op verschillende gebieden hervormingen door.

    Het eerste deel van deze scriptie heeft deze activiteiten en hervormingen van Hadrianus te

    Athene als onderwerp en bestaat uit drie hoofdstukken. Vooraleer in te gaan op de impact van

    keizer Hadrianus op het leven in Athene (hoofdstukken II en III), wordt in een eerste

    hoofdstuk beknopt geschetst hoe de bezoeken van keizer Hadrianus aan Athene te kaderen

    zijn binnen zijn reizen doorheen het Romeinse rijk. Hoofdstuk II behandelt vervolgens de

    impact die Hadrianus te Athene had op politiek en economisch gebied, waarna in hoofdstuk

    III de verwezenlijkingen van Hadrianus op religieus gebied worden bekeken.

    De behandeling van deze thema’s is deels gebaseerd op de voor het overgrote deel

    Griekstalige inscripties die in Athene teruggevonden werden, uit de regeringsperiode van

    Hadrianus stammen en waarin de keizer vermeld wordt. Zij vormen het tweede deel van deze

    scriptie, voorzien van vertaling, vindplaats, datering en eventuele opmerkingen.12

    8 Dat Hadrianus de stad Athene bevoordeelde blijkt bijvoorbeeld uit in scriptie nummer 2 (cf. infra, deel 2), waarin staat: ‘ ἴστε ὡς πάσαις χρῶμαι προφάσεσιν τοῦ εὖ ποιεῖν καὶ δημοσίᾳ τὴν πόλιν καὶ ἰδίᾳ Ἀθηναίων τινάς’. Vertaling: ‘Weet dat ik alle gelegenheden aangrijp om de stad op publiekelijk vlak te bevoordelen en individuele Atheners op privé-gebied.’ Dit blijkt ook uit de Historia Augusta, Vita Hadriani 13.1: ‘multa in Athenienses contulit’ (Tekstuitgave: Callu, 1992, 32. Vertaling: ‘Hij begiftigde de Atheners rijkelijk.’) en de inscriptie Smallwood, 1969, 45 (cf. infra p. 8).

    Inscripties

    9 Oliver, 1965, 123-125. Vooral van belang in deze context is de stichting van het Panhellenion, een bond van Griekse steden die het gemeenschappelijke welzijn van alle Grieken voor ogen had. Het Panhellenion komt in hoofdstuk III uitgebreid aan bod. Weber, 1907, 161, drukt het, waar het de belangrijke positie van Athene aangaat, zo uit: ‘Ein längerer Aufenthalt, …, gab ihm (nl. Hadrianus) Gelegenheit, dem einstigen Mittelpunkt des geistigen Lebens der Welt nochmals Leben zu geben, und die Renaissance des zweiten Jahrhunderts knüpft an diese Verbindung der Interessen des Hadrian und der griechischen Stadt an.’ 10 Het gaat om inscriptie nummer 112. Deze inscriptie wordt in hoofdstuk II.1 en III.1 uitgebreider besproken. 11 Oliver, 1965, 124. 12 De inscripties waarnaar in het vervolg van deze scriptie verwezen wordt, en die in deel 2 zijn opgenomen, hebben een eigen nummer gekregen, aangezien het handiger is er op die manier naar te verwijzen. De nummers

  • 5

    die zeer fragmentair overgeleverd zijn, werden niet opgenomen, evenmin als inscripties die

    weliswaar uit de regeringsperiode van Hadrianus stammen en te Athene teruggevonden

    werden, maar waarin Hadrianus zelf niet vermeld wordt.

    zijn aangegeven in deel 2, naast de eigenlijke nummers die uit Kirchner, 1913-1940 en het Supplementum Epigraphicum Graecum (SEG) zijn overgenomen.

  • 6

    DEEL 1

    Hoofdstuk I: De bezoeken van keizer Hadrianus aan Athene, gekaderd

    binnen zijn reizen doorheen het Romeinse rijk.

    Van alle Romeinse keizers wordt vooral keizer Hadrianus herinnerd omwille van zijn

    uitgebreide reizen doorheen de provincies van het Romeinse rijk. H. Halfmann behandelt in

    zijn werk “Itinera Principum: Geschichte und Typologie der Kaiserreisen im römischen

    Reich” onder meer de motivatie en geschiedkundige achtergrond van diens reizen13: de

    reislust van Hadrianus was, samen met zijn muntslag en bouwpolitiek, ingebed in zijn

    politieke programma dat bewust afstand wou nemen van een expansiegericht, militair

    beleid14, en wou overgaan tot een vredespolitiek die het hele rijk diende te doordringen. Als

    voorbeeld voor zijn politieke ideaal fungeerde keizer Augustus, en zo vond ook zijn reislust

    een parallel in diens persoon. Hadrianus hechtte groot belang aan de kracht van het leger,

    aangezien hij binnen zijn vredespolitiek nood had aan een afschrikkinginstrument waarmee

    hij conflicten onmiddellijk en doeltreffend kon aanpakken. In die optiek bezocht hij de

    troepen die gestationeerd waren in de verste uithoeken van het rijk, bijvoorbeeld in Arabië en

    Noord-Afrika, en die noch vóór hem, noch na hem, keizerlijk bezoek kregen.15 Naast het

    leger besteedde Hadrianus vooral aandacht aan de steden van het rijk. Hij bezocht er meer dan

    elke andere keizer en fungeerde als weldoener door de bouw van theaters, waterleidingen,

    heiligdommen en openbare gebouwen. Verder zorgde hij voor de toevoer van levensmiddelen

    en financierde publieke spelen. Dit alles had als doel de bevolking tevreden te stellen en in de

    voordelen van de vrede te laten delen, wat in het kader van zijn vredespolitiek van primair

    belang was.16

    13 Halfmann, 1986, 40-45.

    Aangezien Hadrianus fungeerde als de “ziel” van zijn hele politieke

    programma, was het belangrijk dat hij de verschillende delen van het rijk met zijn

    persoonlijke aanwezigheid vereerde, en daarin kunnen zijn talrijke reizen gekaderd worden.

    14 In dit opzicht distantieerde Hadrianus zich van zijn voorgangers, die slechts reizen buiten Italië ondernamen om militaire redenen. Uitzonderingen zijn evenwel het bezoek van Caligula aan Sicilië in 38 en de ‘culturele’ reis naar Griekenland die Nero ondernam in 66-67. De terugtocht naar Rome van de keizers na hun aanstelling dient hierbij buiten beschouwing gelaten te worden (Birley, 2003, 425). 15 Hadrianus greep, daar waar het noodzakelijk was, militair in. Grensconflicten bepaalden dan ook gedeeltelijk zijn reizen (zoals bijvoorbeeld zijn reis naar Brittannië in 122 en die naar Syrië in 123) maar waren niet, zoals bij zijn voorgangers, het doel en eindpunt van de reis, maar slechts haltes in een groter reisprogramma. 16 Bij veel steden in het Oosten is de bijnaam Hadrianeia of het omdopen tot Hadrianopolis, een teken van Hadrianus’ weldaden.

  • 7

    Hadrianus had ook een grote literaire en artistieke interesse en was geboeid door lokale

    gebruiken en religieuze vragen. Hij wilde zijn kennis op deze vlakken dan ook uitbreiden door

    persoonlijk nader onderzoek en ook dit was een doel van zijn reizen. Het feit dat Hadrianus

    door zijn vele reizen vaak in Rome afwezig was, viel echter niet steeds in goede aarde bij

    onder meer de senaat. Na zijn dood werd Hadrianus’ bekommernis om door zijn reizen zijn

    vredesideaal te consolideren, als teken van zwakte bestempeld, terwijl de relatief bescheiden

    reizen van zijn opvolger Antoninus Pius daarentegen als bewijs van een sterk beleid

    aangevoerd werden.17

    De chronologie van de reizen van Hadrianus is algemeen aanvaard en wordt uitgebreid

    behandeld in het werk van Birley

    18. Tijdens zijn reizen bezocht Hadrianus zeker viermaal de

    stad Athene, waarvan driemaal als keizer. Een eerste bezoek aan Athene is geattesteerd in het

    jaar 111/112, voor hij keizer werd.19 Hij had in 108 te Rome het ambt bekleed van consul

    suffectus,20 en was archont in Athene in 112. Uit het interval tussen beide, zijn er geen

    attestaties bekend van ambten die Hadrianus bekleedde. Birley merkt dan ook op: ‘It must be

    supposed that Hadrian felt restless. … Greece was a magnet for all educated Romans and for a

    philhellene like Hadrian his lack of office provided an ideal chance to go there at last.’21

    Athene moet Hadrianus bij dat eerste bezoek bevallen zijn, zoals het feit dat hij als keizer

    verscheidene malen terugkwam, aangeeft. Mogelijk was hij reeds toen onder de indruk van

    het Olumpieion, de onafgewerkte tempel van de Olumpische Zeus, waaraan hij bij latere

    bezoeken uitzonderlijke aandacht zou besteden. Anderzijds hield ook Athene van Hadrianus:

    de stad schonk hem het Atheense burgerschap22 en hij werd ingeschreven in de deme Besa.23

    17 Dit is deels in tegenspraak met het citaat van Birley, cf. supra noot 6.

    Verder werd Hadrianus, zoals reeds vermeld, archont van Athene. Dit blijkt uit inscriptie

    18 Birley, 1997, 58 e.v. 19 Birley, 1997, 57. Birley merkt op dat de aanwezigheid van Hadrianus in Athene maar zeker geattesteerd is vanaf 112, maar het wel mogelijk is dat hij reeds voordien van Trajanus de toestemming kreeg om naar Athene te reizen, misschien zelfs reeds in 109. Birley (Birley, 1997, 63) plaatst de aankomst van Hadrianus in Athene ten laatste in 111. 20 Voor de ambten die Hadrianus bekleedde tot een met het jaar 108, verwijs ik naar inscriptie nummer 8, waar deze ambten vermeld worden. 21 Birley, 1997, 56-57. 22 Oliver, 1965, 125, merkt op dat Hadrianus slechts de tweede belangrijke Romein was die het burgerschap van Athene aanvaardde. Enkel Q. Trebellius Rufus van Toulouse, eques onder Domitianus, deed het hem voor. Het werd nooit de gewoonte voor Romeinse senatoren of equites om het burgerschap van een andere stad te aanvaarden, bovenop dat van hun geboortestad en de stad Rome. Alleen het burgerschap van de stad Athene vormde hierop een uitzondering. 23 Birley, 1997, 61-62. Zoals Graindor (Graindor, 1934, 14, noot 1) reeds aangaf, was ook C. Iulius Antiochus Epifanes Filopappus, de kleinzoon van de laatste koning van Kommagene, in deze deme ingeschreven, wat misschien geen toeval was. Birley meent dat het waarschijnlijk is dat Filopappus een rol speelde in de toekenning van het burgerschap en Hadrianus toen reeds in Athene bij hem te gast was. Mogelijk kende ook de vriendschap tussen Hadrianus’ vrouw Sabina en Filopappus’ zus Balbilla daar haar begin (Birley, 1997, 62-64).

  • 8

    nummer 8, waarin staat: ‘ Ἡ ἐξ Ἀρείου πάγου βουλὴ καὶ ἡ τῶν ἑξακοσίων καὶ ὁ

    δῆμος ὁ Ἀθηναίων τὸν ἅρχοντα ἑαυτῶν Ἁδριανόν.’ Het is onduidelijk of Hadrianus

    archont was in Athene in het jaar 111/112 of in het jaar 112/11324. Volgens Chevalier en

    Poignault25

    Hadrianus zou verder gedurende zijn regeringsperiode drie grote reizen ondernemen en nog

    driemaal de stad Athene bezoeken

    diende deze aanstelling van Hadrianus als archont een drievoudig doel. Athene

    wilde uiteraard de aandacht van Hadrianus voor de Griekse cultuur loven; daarnaast meende

    de stad dat dergelijk eerbewijs aan de dichtste verwant van Trajanus de keizer gunstig zou

    stemmen; bovendien eerde de stad zo de persoon die ze als de opvolger van Trajanus

    beschouwde.

    26. Op 11 augustus 117 werd hij in Syrië door het leger tot

    keizer uitgeroepen en via Kappadokia, Galatia27, Bithunia en Pannonia keerde hij terug naar

    Rome, waar hij aankwam op 9 juli 118.28 Drie jaar later, in 121, ondernam Hadrianus een

    tweede reis. Die voerde naar Gallië, Brittanië en Spanje, en verder mogelijk via Noord-

    Afrika, Kreta en Cyprus terug naar Syrië, waar hij aankwam in juni 123.29 Welke streken

    Hadrianus hierna bezocht, is onduidelijk. Birley30 vermoedt, in navolging van Halfmann31 en

    Syme32, dat hij een tocht ondernam langs de Kappadokische grens tot aan Trapezous. Daarna

    reisde hij door Bithunia, en in het voorjaar van 124 door Asia, Ionia en delen van Ludia en

    Frugia.33

    24 Cf. infra, deel 2, inscriptie nr. 8.

    In september 124 ‘per Asiam et insulas ad Achaiam navigavit et Eleusinia sacra

    25 Chevalier, Poignault, 1998, 15. 26 Syme, 1988, 159-170, spreekt expliciet over drie grote reizen doorheen het rijk. Sijpesteijn aanvaardt er slechts twee: “Hadrian undertook only two tours of the empire, intended as such, the first from 121-125 A.D., the second from 128-134 A.D.” (Sijpesteijn, 1969, noot 11). Ook Birley, 2003, 425, spreekt slechts over twee grote reizen. Zowel Halfmann, 1986, 190-210, als Birley, 1997, 77 e.v. geven niet expliciet een indeling in drie grote reizen aan. Aangezien Birley, 1997, 77 e.v. de recentste uitgebreide behandeling geeft van de reizen van Hadrianus, zal in wat volgt grotendeels zijn overzicht gevolgd worden. Ook zal verwezen worden naar Birley’s recentere maar beknopte artikel over Hadrianus’ reizen uit 2003, waarin hij zich vooral baseert op de Historia Augusta en Cassius Dio (Birley, 2003, 425-441). 27 Hadrianus verbleef waarschijnlijk enkele dagen in Ankura, de hoofdstad van Galatia, en stichtte er een μυστικὸς ἀγών ter ere van Dionusos (Beaujeu, 172, Halfmann, 1986, 195). Hadrianus zelf werd tijdens de ceremonies vereerd als Νέος Διόνυσος en zal in de toekomst nog vaak op dergelijke wijze vereerd worden (Birley, 1997, 83-84). Ook in twee inscripties uit Athene, nrs. 47 en 165, krijgt Hadrianus de titel Νέος Διόνυσος. Cf. infra, hoofstuk III.3. 28 Birley, 1997, 77-93. 29 Id., 1997, 113-153. Halfmann, 1986, 197, gelooft niet dat Hadrianus halt hield in Noord-Afrika, Kreta of Cyprus, maar meent dat hij rechtstreeks van Spanje naar Syrië doorreisde. Birely, 2003, 426 geeft toe: ‘Some uncertainties remain, e.g. whether Hadrian stopped anywhere between Spain and Syria in 123’. 30 Birley, 1997, 154-155. 31 Halfmann, 1986, 198. 32 Syme, 1988, 161. 33 Birley, 1997, 157-161. Birley merkt op dat Hadrianus mogelijk vanuit Bithunia eerst nog een oversteek maakte naar Thrakia, en dan pas doorreisde naar Asia. Deze hypothese baseert hij op een verhaal van de sofist en rhetor Polemonn, reisgezel van Hadrianus, uit diens werk De Physiognomia, dat slechts in Arabische vertaling

  • 9

    exemplo Herculis Philopappique suscepit’.34 Hadrianus werd inderdaad ingewijd in de

    Eleusinische mysteriën en bereikte de graad van μύστης.35 In een gedicht36, geschreven door

    de priesteres die Hadrianus inwijdde in de cultus, staat te lezen dat ze ‘τὸν χθονὸς

    εὐρυχόρου δὲ καὶ ἀτρυγέτ[ης μεδέοντα], | τὸν καὶ ἀπειρεσίων κοίρανον

    ἡμερί[ων], | ἄσπετον ὃς πάσαις πλοῦτον κατέχευε πόλεσσιν, | Ἁδριανόν,

    κλεινῆς δ’ ἕξοχα Κεκροπίης’37, inwijdde. In de herfst en de winter van 124 ondernam

    Hadrianus een uitgebreide tocht doorheen de Peloponnesos. Hij bezocht Megara, Epidauros,

    Troezen, Argos, Mantinea, Tegea en Sparta, en vervolgens in het voorjaar van 125 ook

    Olumpia en Corinthe.38 Ten laatste in maart 125 was Hadrianus terug in Athene. Uit de

    Historia Augusta blijkt dat hij als ἀγωνοθέτης de Grote Dionusieën voorzat.39 In 124/125

    werd door Hadrianus eveneens het startschot gegeven voor een gigantisch bouwprogramma,

    waarin onder meer het Olumpieion een belangrijke rol speelde.40 Waar Hadrianus verbleef

    tijdens zijn bezoek aan Athene, is niet geweten. Het is echter wel hoogstwaarschijnlijk dat de

    Atheense aristocraat Herodes Atticus en zijn vader de keizer zoveel mogelijk van dienst

    trachtten te zijn tijdens zijn verblijf in Griekenland41. Het eerste verblijf van Hadrianus in

    Athene als keizer, kan gestaafd worden aan de hand van inscripties, zoals Follet42 aangeeft.

    Zo staat in een prytanencataloog43

    bewaard is gebleven. De plaatsnamen zijn in deze Arabische vertaling echter moeilijk te herkennen, waardoor deze oversteek erg twijfelachtig blijft (Birley, 1997, 159).

    te lezen: ‘ει ἀπὸ τῆς πρώτης θεοῦ Ἁδριανοῦ ἰς

    34 Historia Augusta, Vita Hadriani, 13.1. Tekstuitgave: Callu, 1992, 32. Vertaling: ‘Via Asia en de eilanden voer hij naar Achaia en werd, naar het voorbeeld van Hercules en Philopappus (cf. supra noot 21), ingewijd in de Eleusinische mysteriën’. 35 Birley, 1997, 175. 36 IG II/III² 3575; Smallwood, 1969, 45. 37 Vertaling: ‘Hadrianus, die heerst over de weidse aarde en de zee, de leider van ontelbare stervelingen, die een onzichtbare rijkdom uitgoot over alle steden, en bij uitstek over de stad van de roemrijke Kekropia.’ 38 Birley, 1997, 177-182. Voor het bezoek aan Olumpia is er echter geen bewijs voorhanden maar Birley merkt op: ‘Olympian Zeus was at any rate very shortly to receive very particular attention from Hadrian. It is hard to believe that he did not take the chance of visiting Olympia itself’. 39 Historia Augusta, Vita Hadriani, 13.1. 40 Voor het Olumpieion, cf. reeds supra. Dit bouwwerk wordt verder uitvoerig behandeld in hoofdstuk III.1, cf infra. 41 Birley, 1997, 177. Herodes Atticus de zoon was op dat moment reeds aangesteld tot quaestor van de keizer en zijn vader was, na het verkrijgen van de rang van ex-praetor, lid van de senaat. Beiden komen een aantal keer voor in de inscripties in deel 2, cf. infra, inscripties nummers 6, 20, 21, 22, 23, 32, 107, 109, 113. 42 Follet, 1976, 108 e.v. vermeldt de zeven meest essentiële inscripties die de chronologie van de reizen van Hadrianus staven. Aangezien deze scriptie de inscripties behandelt die in Athene teruggevonden werden en de chronologie van de reizen van Hadrianus algemeen aanvaard is, zal ik mij hier tot de inscripties beperken die in Athene ontdekt werden. Voor uitvoerigere behandeling van de overige inscripties die in deze context kunnen vermeld worden, verwijs ik naar Follet, 1976, 108-110; Graindor, 1934, 1-58; Weber, 1907, 158-161, 205-210 en 268-275. 43 Het gaat om IG II² 1765. Ondanks het feit dat het een inscriptie uit Athene betreft, werd ze niet in het tweede deel van deze scriptie opgenomen, aangezien ze dateert van na de dood van Hadrianus.

  • 10

    Ἀθήνας ἐπιδημίας’. De cataloog dateert dus uit het vijftiende jaar sinds de eerste aankomst

    van Hadrianus te Athene. Er kan tevens uit ‘θεοῦ Ἁδριανοῦ’ worden afgeleid dat Hadrianus

    op dat moment reeds overleden was en de cataloog dus ten vroegste uit het jaar 138/139 kan

    stammen, het jaar waarin Hadrianus overleed44. Het eerste bezoek van Hadrianus aan Athene

    dienen we dus ten vroegste te dateren in 124/125. Daarnaast schreef Hadrianus in Athene een

    brief aan de epicureeërs (inscriptie nummer 164), die te dateren is tussen 14 februari en 14

    maart van het jaar 12545. Dit gegeven vormt, wanneer ook de hierboven vermelde

    prytanencataloog in beschouwing wordt genomen, een bevestiging van het eerste verblijf van

    de keizer te Athene in het jaar 125. In de lente van 125 verliet Hadrianus Athene en ondernam

    via Beotia, Fokis, Epeiros en Sicilië de terugtocht naar Rome, waar hij in de zomer van 125

    aankwam.46 De belangrijkste stop op deze tocht was waarschijnlijk Delfi. Een inscriptie uit

    Delfi uit het jaar 125 luidt: ‘ ἵνα ᾖ κοινὸν πάντ[ω]ν τῶν Ἑλλήνων τὸ συνέδρ[ι]ον’47.

    Hadrianus wilde dus de Delfische Amfiktuonie, waarover het hier gaat, tot een bond maken

    van alle Grieken, en Delfi tot het belangrijkste Panhelleense centrum. Later zou hij zijn ideeën

    hieromtrent evenwel wijzigen en kreeg Athene deze rol toebedeeld.48 In de zomer van 128

    ving Hadrianus zijn derde reis aan. Hij verliet Italië en maakte een tocht door Sicilië, Afrika

    en Numidië, waarna hij terugkeerde naar Rome om onmiddellijk opnieuw te vertrekken. In

    september 128, vijf jaar na zijn wijding tot μύστης, nam Hadrianus namelijk opnieuw deel

    aan de mysteriën in Eleusis en, aangezien hij het mysterie te zien had gekregen, werd hij

    ἐπόπτης. Voor zover bekend, verbleef de keizer na zijn wijding in Eleusis slechts op twee

    plaatsen: Athene en Sparta.49 Opnieuw is het mogelijk dit verblijf van Hadrianus in Athene te

    staven aan de hand van inscripties50

    44 Birley, 1997, 300, geeft aan dat Hadrianus overleed op 10 juli van het jaar 138.

    . Twee inscripties, nummer 6 en nummer 109, dateren uit

    het derde jaar sinds de aankomst van Hadrianus in Athene. Er wordt geen melding gemaakt

    van een eventuele tweede reis. In nummer 4 daarentegen, staat expliciet vermeld: ‘τετάρ[τῳ

    ἀπὸ τῆ]ς πρώτη[ς] [ἐπιδημίας τ]οῦ [μεγίστου Αὐ]τοκρά[τορος]’. Het tweede bezoek

    van Hadrianus aan Athene dient men dus drie jaar na het eerste te dateren. Aangezien het

    eerste bezoek in 124/125 viel, moet het tweede bezoek in het jaar 128/129 gesitueerd worden.

    45 Voor deze datering, cf. Follet, 1976, 23-24 en cf. infra, hoofdstuk III.2 voor uitvoerige behandeling van deze inscriptie. 46 Birley, 182-191. 47 Oliver, 1989, 183-190. Vertaling: ‘opdat de bond (nl. de Delfische Amfiktuonie) een gemeenschappelijke bond zou zijn van alle Grieken.’ 48 Op dit aspect wordt uitvoeriger ingegaan in hoofdstuk III.1. 49 Birley, 1997,203-217. 50 Follet, 1976, 108 e.v.

  • 11

    Ten laatste in maart 129 verliet Hadrianus Athene en trok naar het oosten, waar hij Efese en

    Milete bezocht. Daarna volgde een tocht door Karia, Frugia, Kilikia en Kappadokia.51

    Vervolgens bracht Hadrianus de winter van 129 op 130 door in het Syrische Antiochië en

    omgeving en na de winter trok hij naar Arabië en vervolgens naar Judea. In de zomer van 130

    kwam hij aan in Alexandrië.52 Na een tocht door Egypte, keerde de keizer terug naar

    Alexandrië en bracht er de winter van 130 op 131 door53. Daarna reisde hij vervolgens door

    Syrië, Kilikia, Pamfulia en Lukia. Mogelijk volgde daarna nog een bezoek aan Efese.54 De

    winter van 131 op 132 bracht Hadrianus opnieuw door in Athene; het was zijn derde bezoek

    aan de stad als keizer. Hij nam opnieuw deel aan de mysteriën in Eleusis55, inspecteerde de

    vele bouwwerken die in zijn opdracht werden uitgevoerd in de stad en lanceerde nog minstens

    één nieuw bouwproject, namelijk de bouw van een gymnasium56. Of Hadrianus in 132

    opnieuw de Grote Dionusieën voorzat, zoals zeven jaar eerder, is onduidelijk. Een

    sleutelgebeurtenis tijdens dit verblijf van Hadrianus was evenwel de inwijding van de enorme

    tempel van de Olumpische Zeus en het uit goud en ivoor vervaardigde beeld van de god.57

    Over Hadrianus’ ondernemingen na zijn verblijf in Athene tijdens de winter van 131 op 132,

    bestaat onduidelijkheid. Er is enkel met zekerheid geweten dat hij op 5 mei van het jaar 134

    terug in Rome was.58 Halfmann59 meent dat de keizer onmiddellijk van Athene naar Rome

    reisde, zonder omwegen. Birley daarentegen, in navolging van Syme60

    51 Birley, 1997, 221-225. Birley , 1997, 222-223, ziet de tocht door de Maiandros-vallei in Karia die door Halfmann, 1986, 193, was voorgesteld, als een mogelijkheid. In zijn recentere artikel (Birley, 2003, 431) wordt deze tocht echter reeds als vaststaand feit aanvaard.

    , acht het

    waarschijnlijker dat Hadrianus eerst nog naar Palestina trok, aangezien daar in 132 een Joodse

    52 Birley, 226-238. 53 Weber, 1907, 257, meende dat Hadrianus reeds eind 130 Alexandrië verliet. Nu wordt echter algemeen aangenomen (Sijpestijn, 1969, 115-116; Halfmann, 1986, 194; Syme, 1988, 164; Birley, 1997, 256; Birley, 2003, 432) dat Hadrianus in Alexandrië overwinterde. 54 Birley, 1997, 259-261. De stad Efese had in elk geval de titel δὶς νεωκόρος (cf. inscriptie nr. 22) verworven door de voltooiing van de tempel van Hadrianus, waarschijnlijk in het jaar 131. Halfmann, 1986, 208, vermoedt dat Hadrianus na zijn bezoek aan Syrië, Kilikia, Pamfulia en Lukia nog een Europese reis maakte door Thrakia, Macedonië en Dakia. Een tocht door Macedonië voor de aankomst in Athene acht Birley (Birley 1997, 262) mogelijk; Syme (Syme, 1988, 165) daarentegen gelooft niet dat Hadrianus toen dergelijke Europese reis maakte. 55 Birley, 1997, 262, maakt dit op uit een inscriptie uit Delfi (Plassart, 1970, 101-105). Follet, 1976, 109 meent echter dat deze inscriptie eveneens zou kunnen alluderen op de deelname van Hadrianus aan de recentelijk ingerichte mysteriën ter ere van de overleden Antinoös. 56 Birley, 1997, 262-263. Dat Hadrianus opdracht gaf tot de bouw van een gymnasium, valt op te maken uit inscriptie nr.2 waarin staat: ‘τοῖς παισὶν ὑμῶν ΤΟ’ [….]ιον δίδωμι πρὸς τῷ κόσμ[ῳ] …’. 57 Birley, 1997, 264. Op deze gebeurtenis wordt in hoofdstuk III.1 verder ingegaan. 58 Dit is op te maken uit de inscriptie bij Oliver, 1989, nr. 86. Het gaat om een korte brief van Hadrianus die te Rome werd opgesteld. 59 Halfmann, 1986, 209. 60 Syme, 1988, 166-167.

  • 12

    opstand was uitgebroken.61 Syme meent verder dat Hadrianus, na een tocht door Pannonia,

    terug in Rome was tegen het eind van 133.62

    Birley is het hier echter niet mee eens. Hij

    vermoedt dat de keizer na een tocht door Macedonië, Thrakia, Moesia en Dakia pas tegen de

    lente van 134 terug was in Rome. Hierna zou Hadrianus Italië niet meer verlaten.

    Hoofstuk II: De impact van Hadrianus te Athene op politiek en economisch

    gebied.

    Tijdens de regering van keizer Hadrianus is een aantal hervormingen geattesteerd in Athene

    op politiek en economisch gebied. De Atheners hadden de keizer namelijk enige tijd voor zijn

    eerste bezoek aan de stad Athene gevraagd om hun wetten te herzien. Hiertoe werden onder

    andere de wetten van Drakon en Solon opnieuw geanalyseerd,63 waarop de keizer zich

    vervolgens inspireerde voor zijn hervormingen.64 Hadrianus vervulde voor Athene dus de rol

    van νομοθέτης in de traditie van Drakon en Solon, en deze ongewone aandacht voor de

    wetten en constitutie van Athene kan als een aanwijzing gezien worden voor de grote

    interesse die de keizer had voor de stad.65

    Een aantal van deze hervormingen liet sporen na in

    epigrafisch materiaal. In dit tweede hoofdstuk zullen eerst de politieke hervormingen

    behandeld worden, waarna zal worden ingegaan op de economische hervormingen.

    II.1 Politieke hervormingen

    In dit onderdeel zullen die politieke hervormingen behandeld worden, die als gevolgen van

    Hadrianus’ activiteit als νομοθέτης kunnen gezien worden66 en die Follet bestempelt als

    ‘des réformes qui sont sûrement l’œuvre d’Hadrien’.67

    61 Birley, 1997, 272-273. Over het verblijf van Hadrianus in Palestina zegt Birley: ‘When this was and how long he stayed is a matter of pure conjecture’ (Birley, 1997, 273).

    Het gaat om de vermindering van het

    62 Syme, 1988, 167-168. Over Hadianus’ mogelijke terugkeer naar Rome tegen het eind van 133 zegt Syme: ‘so it may be supposed without discomfort’. 63 Birley, 1997, 177. Voor de stelling dat de Atheners Hadrianus vroegen hun wetten te herzien, baseert Birley zich op een citaat van Hiëronymus (Hiëronymus, Chronica, 198). Voor het eerste bezoek van Hadrianus aan Athene als keizer in 124/125, cf. supra hoofdstuk I. Deze analyse van de wetten van Drakon en Solon werd mogelijk uitgevoerd door de Athener Annius Pythodorus (Birley, 1997, 177). 64 Calandra, 1996, 101. 65 Boatwright, 2000, 92. Kapetanopoulos, 1992-1998, 215, wijst er evenwel op dat het mogelijk was dat Hadrianus deze rol van νομοθέτης bekleedde, maar geeft dit niet als feit aan. Hij benadrukt verder (Kapetanopoulos, 1992-1998, 218) dat het onmogelijk is volledig inzicht te verwerven in de activiteit van Hadrianus te Athene als νομοθέτης, aangezien het bewijsmateriaal hiervoor ontoereikend is. 66 Birley, 1997, 177. 67 Follet, 1976, 119.

  • 13

    aantal bouleuten van 600 naar 500 en de creatie van de dertiende fyle Hadrianis, waarvan de

    nieuwe deme Antinoeïs deel uitmaakt.

    Wanneer we in de inscripties uit deel 2 van deze scriptie op zoek gaan naar vermeldingen van

    de βουλή, merken we op dat in inscripties nummers 9 tot en met 12 en in inscriptie nummer

    113 nog ‘ἡ βουλὴ τῶν Χ’ vermeld wordt, terwijl in inscriptie nummer 268 en nummer 35, al

    ‘ἡ βουλὴ τῶν Φ’ te lezen staat. Voor de regering van Hadrianus bestond de βουλή uit 600

    bouleuten en waren er 12 fylen69 die elk 50 bouleuten leverden70. Zoals blijkt uit de

    inscripties werd dit getal van 600 op 500 gebracht tijdens de regering van Hadrianus.71 De

    vraag stelt zich echter over hoeveel fylen deze 500 bouleuten verdeeld dienden te worden. Er

    wordt namelijk aangenomen dat een wijziging van het aantal bouleuten in verband moet

    gebracht worden met de inrichting van nieuwe fylen72. Onder de regering van Hadrianus werd

    inderdaad een dertiende fyle gecreëerd, die de naam Hadrianis meekreeg en dus vernoemd

    werd naar de keizer73. Deze fyle kreeg de zevende en centrale plaats toegekend onder de 13

    fylen74. Waar het de vorming van deze nieuwe fyle betreft, stelt Traill75 dat elk van de

    bestaande 12 fylen een deme afstond. Hadrianis bestond dus uit 12 demen, namelijk

    Pambotadai, Fegaia, Oa, Skambonidai, Afidna, Itea, Thria, Daidalidai, Elaious, Trikoruthos,

    Besa en Oinoe.76 Korte tijd later werd daar de nieuwe deme Antinoeïs aan toegevoegd,

    genoemd naar Antinoös, de lieveling van de keizer.77

    68 Over deze inscriptie zegt Follet, 1976, 122: ‘la premiere attestation sûre du Conseil des Cinq Cents’.

    Dit zou een opvallende parallel vormen

    69 De toenmalige 12 fylen waren de 10 fylen die bestonden sinds de hervorming door Kleisthenes in 508/507 v. Chr. (Rhodes, DNP, s.v. Cleisthenes), en daarnaast nog de fylen Ptolemaïs en Attalis. De fyle Ptolemaïs werd gevormd in 224/223 en is genoemd naar Ptolemaios III Euergetes. Elk van de bestaande fylen stond een deme af, en daarbij werd de nieuw gecreeërde deme Berenikidai gevoegd, genoemd naar Berenike, de vrouw van Ptolemaios III Euergetes. De fyle Attalis werd in de lente van 200 v. Chr. gevormd en genoemd naar Attalos I, heerser van Pergamon. Opnieuw stond elk van de bestaande fylen stond een deme af, en daarbij werd de nieuw gecreeërde deme Apollonieis gevoegd, genoemd naar Apollonis, de vrouw van Attalos I (Traill, 1975, 29-31). 70 Geagan, 1967, 95. 71 Graindor, 1934, 83, en daarna ook Geagan, 1979, 392 en Calandra, 1996, 100, wijzen erop dat 500 het aantal bouleuten was in de tijd van Kleisthenes. Ook Notopoulos, 1946, 55 meent: ‘The size of the new Council was 500, a number no doubt determined by the archaizing tendencies of this period which went back to Kleisthenes for its model’. Rhodes, DNP, s.v. Boule, meent echter dat de βουλή onder Kleisthenes 550 leden telde. 72 Zo reeds Weber, 1907, 163: ‘Die Veränderung der Zahl der Ratsmitglieder hängt immer zusammen mit der Errichtung neuer Phylen.’ 73 Er dient te worden opgemerkt dat er onenigheid bestaat over het feit of Hadrianus zelf deze nieuwe fyle invoerde (zo Follet, 1979, 119, cf. reeds supra) of de Atheners de nieuwe fyle invoerden ter ere van de keizer (zo Boatwright, 2000, 144). 74 Birley, 1997, 177. Notopoulos, 1946, 55, noot 5, merkt op dat ook de fyle Ptolemaïs bij haar creatie de zevende en centrale plaats kreeg onder de 13 fylen die toen bestonden. 75 Traill, 1975, 103. 76 Graindor, 1934, 81. 77 Traill, 1975, 103.

  • 14

    met de creaties van de fylen Ptolemaïs en Attalis78

    Wanneer men, zoals Dow

    , die ook ter ere van een heerser werden

    opgericht. Nu stelt de vraag zich of de creatie van deze nieuwe fyle en de wijziging van het

    aantal bouleuten gelijktijdig plaatsvond. De meningen blijken verdeeld. 79, aanneemt dat de βουλή exact 500 leden telde na de hervorming

    door Hadrianus en de fyle Hadrianis toen reeds gecreëerd was, dient men ook aan te nemen

    dat zes fylen 39 bouleuten mochten afvaardigen en de zeven overige slechts 38. Graindor80,

    die opmerkt dat de overgeleverde complete prytanenlijsten echter geen 38 of 39 namen tellen,

    maar steeds 41 of 42, meent dan weer dat de βουλή van de 500 in werkelijkheid ongeveer

    530 bouleuten moet geteld hebben. Dit surplus beschouwt hij als het bewijs dat Hadrianis pas

    na de hervorming van de βουλή is gecreëerd en de toevoeging ervan de stijging van het

    aantal bouleuten heeft veroorzaakt81. Geagan82, in navolging van Raubitschek83, is het echter

    niet met Graindor eens. Raubitschek stelt dat het aantal bouleuten per fyle steeds exact 40

    bedroeg. Dit leidt hij af uit de prytanenlijsten die door Graindor in de uitwerking van zijn

    theorie werden aangehaald. Hij past op deze lijsten namelijk de vuistregel toe dat de ἄρχων

    ἐπώνυμος van een fyle niet bij de prytanen mag gerekend worden, als zijn naam voorkomt

    aan het eind van de prytanenlijst of bovenaan de lijst van de eerste deme. Wanneer de naam

    van de ἄρχων ἐπώνυμος echter voorkomt in de prytanenlijst zelf, moet hij wel meegeteld

    worden bij de telling van het aantal prytanen. De secretaris van de bouleuten, daarentegen,

    dient wel meegeteld te worden, ongeacht de plaats waar zijn naam voorkomt in de lijst.

    Wanneer deze regel gevolgd wordt, blijkt dat in elk van de volledige bewaarde prytanenlijsten

    het aantal prytanen exact op 40 komt. Het voordeel van deze visie, zo meent Geagan84

    78 Cf. supra, noot 69.

    , is

    enerzijds het feit dat het aantal bouleuten per fyle een rond getal geeft, waarbij ter

    ondersteuning kan worden opgemerkt dat het Attische nummeringsysteem decimaal was, en

    anderzijds dat voor elke fyle een gelijk aantal afgevaardigden in de βουλή zetelt. Het nadeel

    79 Dow, 1937, 196. 80 Graindor, 1934, 83-85. 81 Er dient te worden opgemerkt dat Graindor deels tegenstrijdige posities inneemt. Zo staat op p. 25 te lezen: ‘…la réduction du nombre des bouleutes n’aurait pu être opérée qu’à l’occasion de la première visite d’Hadrien à Athènes. Dès lors, rien n’empêche de croire que c’est en cette circonstance aussi que fut créée la nouvelle tribu, l’Hadrianis’, terwijl op p. 80 staat: ‘L’étude des listes de prytanes nous confirmera dans l’opinion qu’elle (nl. Hadrianis) fut instituée lorsque le Sénat des 500 existait déjà…’ 82 Geagan, 1967, 95-96. 83 Deze theorie werd voor het eerst verdedigd door Raubitschek in zijn werk Γέρας Ἀντωνίου Κεραμοπούλλου dat werd uitgegeven in Athene in 1953, p. 242-255. Wegens een taalprobleem heb ik mij gebaseerd op Geagans samenvatting van de theorie van Raubitschek. 84 Geagan, 1967, 96.

  • 15

    is echter wel dat de βουλή volgens dit systeem 52085 leden telt, namelijk 13 maal 40, ‘but

    this objection appears inconsequential in the light of the regularity of the appearance of the

    same number of prytaneis’86. Omdat het aantal prytanen per fyle dus steeds 40 bedroeg,

    meent Follet dat de theorie, zoals die uiteengezet werd door Graindor87, geen stand houdt: ‘le

    but essentiel semble avoir été d’obtenir un chiffre rond pour les prytanes; on ne peut

    déterminer si, dans le plan ‘primitif’ le Conseil devait comporter quatre cent quatre vingts ou

    cinq cent vingt membres. L’antériorité du Conseil des Cinq Cents par rapport à l’Hadrianide

    n’est pas démontrée.’88 Aangezien inderdaad onduidelijk is of de βουλή na de hervorming

    480 leden telde, namelijk 40 bouleuten van elk van de 12 fylen, of 520, namelijk 40 bouleuten

    van elk van de 13 fylen, kan ook de stelling dat de hervorming van de βουλή en de creatie

    van Hadrianis gelijktijdig plaatsvonden, die door Geagan89 en daarna door Calandra90 werd

    geponeerd, niet voor zeker worden aangenomen. Over de vraag of beide hervormingen

    gelijktijdig plaatsvonden, bestaat dus onduidelijkheid. Notopoulos91 stelt dat ‘the reduction of

    the council and the creation of a new tribe are not necessarily connected92

    Waar het de datering van beide hervormingen betreft, werden verschillende voorstellen

    gedaan. Graindor stelt dat beide hervormingen gelijktijdig plaatsgrepen in 124/125.

    ’ maar geeft echter

    wel toe dat ‘they may be conceived of as distinct in origin, yet as overlapping in the carrying

    out. The two had to be worked out together in practice…’.

    93 Dit is

    echter in tegenspraak met zijn theorie in verband met de prytanenlijsten die hierboven werd

    aangehaald, en die stelde dat de nieuwe fyle na de hervorming van de βουλή werd

    gecreëerd94. Ook Oliver vermoedt, in navolging van Graindor, dat beide hervormingen in

    124/125 doorgevoerd werden95, evenals Birley.96 Notopoulos97

    85 Het getal 520 wordt nog steeds aangenomen door Geagan, 1979, 393 en eveneens door Rhodes, DNP, s.v. Boule.

    , die zoals hierboven werd

    aangegeven meent dat de hervorming van de βουλή en de creatie van Hadrianis in de praktijk

    samen werden uitgewerkt, vertrekt voor de datering van de creatie van de nieuwe fyle vanuit

    86 Geagan, 1967, 96. 87 Cf. supra. 88 Follet, 1976, 120. 89 Geagan, 1967, 95. 90 Calandra, 1996, 100. 91 Noutopoulos, 1946, noot 9. 92 Als argument hiervoor haalt Notopoulos aan dat 500 niet deelbaar is door 13 (Noutopoulos, 1946, noot 9). 93 Graindor, 1934, 18-33. 94 Cf. supra, noot 81. 95 Oliver, 1967, 50, noot 18. 96 Birley, 1997, 177. 97 Notopoulos, 1946, 53-56.

  • 16

    de vaststelling dat de zogenaamde ‘wet van Ferguson’98 ook op het keizerrijk kan worden

    toegepast.99 Aangezien de fyle Ptolemaïs de secretaris van de prytanie leverde in 138/139,

    was het aan Hadrianis, de zevende in de officiële fylenvolgorde, dat in 127/128 deze eer te

    beurt viel.100 Voor Notopoulos markeert het jaar 127/128 dan ook ‘the inauguration of

    Hadrianis in the tribal cycle’.101 Hij meent echter wel dat er een interval van een jaar moet

    gerekend worden tussen de creatie van de fyle en het in werking treden ervan, zoals dat ook

    het geval was geweest bij andere fylen. Dit gold zeker voor Hadrianis aangezien de Atheners

    in de tijd van Hadrianus ‘had no experience in the creation of a new tribe’.102 Volgens deze

    redenering zou Hadrianis dus in 126/127 gecreëerd zijn. Ook Traill103 aanvaardt deze datum.

    Notopoulos haalt nog een argument aan dat naar zijn mening bewijst dat Hadrianis niet voor

    126/127 kan gecreëerd zijn: hij stelt namelijk dat de creatie van de nieuwe fyle niet kon

    plaatsgrijpen vooraleer de naam van de geïntercaleerde maand Ποσειδεὼν β’ ter ere van

    Hadrianus veranderd werd in Ἁδριανών104. Aangezien Ποσειδεὼν β’ voor de laatste maal

    in 125/126 geattesteerd is, kan Hadrianis ten vroegste in 126/127 opgericht zijn.105 Follet

    heeft echter een aantal bedenkingen bij deze theorie van Notopoulos. Zo meent zij dat de

    naamsverandering van Ποσειδεὼν β’ hoogstwaarschijnlijk niet in verband mag gebracht

    worden met de constitutionele hervormingen die tijdens het bewind van Hadrianus werden

    doorgevoerd,106 een visie die reeds beargumenteerd was door Oliver,107

    98 ‘De wet van Ferguson’ duidt op het principe dat, om de gelijke deelname van elke fyle in het openbare leven te garanderen, de secretaris van de prytanie elk jaar afkomstig was uit een andere fyle. De opeenvolging was officeel vastgelegd. Deze wet laat toe om, wanneer gekend is uit welke fyle de secretaris van de prytanie afkomstig is, het exacte jaar te bepalen van bijvoorbeeld een inscriptie waarin deze secretaris vermeld wordt (Follet, 1976, 295).

    die stelt dat

    Hadrianus op verschillende momenten door de stad Athene met eerbewijzen werd bedacht,

    waardoor de naamsverandering van Ποσειδεὼν β’ niet noodzakelijk samenhangt met de

    creatie van Hadrianis. Aangaande de redenering van Notopoulos die gebaseerd is op de ‘wet

    van Ferguson’, stelt Follet: ‘Cet argument aurait quelque force si le secrétaire de 127/128 était

    99 Notopoulos, 1943, 44-55. 100 Er dient te worden opgemerkt dat men bij deze ‘wet van Ferguson’ de aflopende volgorde hanteert. Zo is het bijvoorbeeld, na Ptolemaïs, de vijfde fyle, de beurt aan de vierde fyle, vervolgens aan de derde fyle, enz. 101 Notopoulos, 1946, 53. 102 Id., 1946, 54. Robert, Robert, Bul. Épigr. 1952, nr. 387, hebben bedenkingen bij dit argument: ‘C’est supposer joliment que les Athéniens se seraient empêtrés dans les cycles des rotations des tribus, etc., tout comme le font certains érudits modernes.’ 103 Traill, 1975, 103. 104 Zo ook Graindor, 1934, 25: ‘Les Athéniens, si prompts à l’adulation, n’auraient pas négligé de profiter de l’occasion que leur offrait le passage d’Hadrien pour modifier, en même temps que le nombre des tribus, le nom du mois supplémentaire.’ 105 Notopoulos, 1946, 54. 106 Follet, 1976, 116. 107 Oliver, 1967, 50, noot 18.

  • 17

    attesté; comme aucun n’est connu avant 138/139, toutes les reconstructions sont possibles.’108

    Zelf meent Follet109, die zich niet uitspreekt over de gelijktijdigheid van de creatie van de

    nieuwe fyle en de hervorming van de βουλή, dat 121/122 of 124/125 zeker een aanvaardbare

    datum is voor de hervorming van de βουλή en mogelijk eveneens voor de creatie van

    Hadrianis. De eerste datum ontleent ze aan Hiëronymus110, die de constitutionele hervorming

    die Hadrianus in Athene doorvoerde, in het zesde jaar van diens regering dateert. Opdat de

    datum 121/122 geloofwaardig zou zijn, diende Follet wel eerst een ander argument dat vaak

    in deze context wordt aangehaald, te ontkrachten: de inscripties 9 tot en met 12, aangebracht

    op de basissen van standbeelden van Hadrianus, worden namelijk vaak aangehaald als bewijs

    dat de constitutionele hervorming door Hadrianus niet voor 124/125 kan plaatsgevonden

    hebben.111 In deze inscripties staat te lezen dat de raad van de Areopaag, de raad van de 600

    en het volk van een welbepaalde fyle, die het standbeeld heeft laten oprichten, Hadrianus

    eren. In nummer 9 gaat het om de fyle Erechtheïs, in nummer 10 om Akamantis en in nummer

    11 om Oineïs. Gezien de fragmentaire staat van inscriptie nummer 12, valt daar niet meer uit

    te maken om welke fyle het gaat. De basissen van de standbeelden zijn gemaakt van hetzelfde

    marmer en hebben dezelfde afmetingen en vormen, en een gelijkaardig opschrift. Alles wijst

    er dus op dat ze op hetzelfde moment werden opgericht. Uit de plaatsen waar de basissen in

    het theater werden teruggevonden, kan worden opgemaakt dat de standbeelden opgesteld

    stonden in de officiële volgorde van de fylen. Wanneer men vertrok aan de linkeringang, trof

    men namelijk als eerste de basis van Erechteïs aan; in de zesde cuneus stond de basis van

    Akamantis en in de achtste die van Oineïs. In de zevende en middelste van de 13 cunei, stond

    het standbeeld dat de inscriptie nummer 8 draagt en reeds door heel het volk was opgericht

    voor Hadrianus in het jaar waarin deze archont was.112 Aangezien deze standbeelden werden

    opgericht voor de constitutionele hervormingen, wat blijkt uit de vermelding van de raad van

    de 600 en de wijding van een standbeeld door elk van de 12 fylen van voor de creatie van

    Hadrianis113

    108 Follet, 1976, 120.

    , is het van belang ze te dateren. Er werd oorspronkelijk aangenomen dat deze

    inscripties, gezien de aanwezigheid in het theater van Dionusos, in verband dienden gebracht

    109 Id., 1976, 121. 110 Hiëronymus, Chronica, 198. 111 Follet, 1976, 119. 112 Graindor, 1934, 19-20. Voor het archontschap van Hadrianus, cf. supra, hoofdstuk I. Over de plaatsing van dit standbeeld in de zevende cuneus, zegt Geagan, 1979, 392: ‘It is interesting to note that the tribe Hadrianis, which was created a bit later, would occupy the seventh place in the official sequence of the tribes’. Er dient te worden opgemerkt dat de aanwezigheid van dit standbeeld in de dertiende cuneus de plaatsing van het standbeeld van Oineïs, de fyle die in de officiële volgorde van de 12 fylen de zevende plaats had, in de achtste cuneus verklaart. 113 Dat door elk van de twaalf fylen van voor de hervorming een beeld werd gewijd, wordt eveneens aangegeven door Willers, 1990, 50, noot 236.

  • 18

    te worden met de Grote Dionusieën van 125, waarbij Hadrianus ἀγωνοθέτης was.114

    Hoewel deze link later werd ontkend115, werd nooit, zo stelt Follet116, in vraag gesteld dat

    men de standbeelden steeds in verband bracht met het eerste bezoek van Hadrianus aan

    Athene als keizer in 124/125117. Ze wijst er echter op dat Hadrianus reeds vanaf het begin van

    zijn regering aandacht had gehad voor de Griekse steden en Athene in het bijzonder. De

    Atheners hebben dan ook mogelijk geen zeven jaar gewacht om de filhelleense keizer te eren.

    Volgens die redenering, zou het jaar 117/118, het jaar van het aantreden van Hadrianus als

    keizer, dan ook de enige terminus post quem zijn voor de oprichting van de standbeelden.

    Bijgevolg kunnen de standbeelden in Follets redenering geenszins een hulp zijn bij het

    bepalen van de chronologie van een constitutionele hervormingen zoals de creatie van

    Hadrianis en de hervorming van de βουλή en kunnen die ook voor 124/125 plaatsgevonden

    hebben, mogelijk dus in 121/122.118 De datum 121/122 die Follet, zoals hierboven reeds werd

    aangegeven, aanvaardt als één van de mogelijke dateringen voor de hervorming van de

    βουλή en mogelijk ook voor de creatie van Hadrianis, wordt, voor de hervorming van de

    βουλή althans, nagevolgd door Kapetanopoulos.119 Oliver had echter voorheen reeds gesteld

    dat Hiëronymus in het fragment waarop Follet zich baseert voor deze mogelijke datering in

    121/122, waarschijnlijk verwijst naar de vraag van de Atheners aan Hadrianus om hun wetten

    te herzien, en niet naar de hervormingen zelf120. De tweede mogelijke datum die Follet

    voorstelde voor de constitutionele hervormingen is 124/125. Deze datum was, zoals hierboven

    werd aangegeven, reeds voorgesteld door Graindor121 en werd nagevolgd door Oliver122. Ook

    na de publicatie van Follets werk werden voor de constitutionele hervormingen nog

    verschillende data voorgesteld en er is geen consensus. Geagan, die in een eerder werk had

    gesteld dat de creatie van de nieuwe fyle en de hervorming van de βουλή gelijktijdig

    plaatsgrepen123

    114 Weber, 1907, 163., voor Hadrianus als ἀγωνοθέτης cf. supra, hoofdstuk I.

    , meent in een later werk dat de βουλή van de 500 mogelijk in werking trad in

    115 Graindor, 1934, 19. Graindor verklaart de opstelling van de standbeelden in het theater van Dionusos als volgt: ‘L’érection des statues au théâtre peut se justifier par le fait que c’était au théâtre que se réunissait alors l’assemblée du Peuple’. 116 Follet, 1976, 120. 117 Cf. supra hoofdstuk I. 118 Follet, 1976, 120. Toch stelt Geagan, 197, 392, nog steeds dat de standbeelden mogelijk in verband kunnen gebracht worden met de rol van Hadrianus als ἀγονοθέτης tijdens de Grote Dionusieën van 125. 119 Kapetanopoulos, 1992-1998, 215. Kapetanopoulos, 1992-1998, 216, stelt verder in verband met de creatie van Hadrianis, dat de datum van de creatie van de nieuwe fyle noch exact, noch bij benadering gekend is. 120 Oliver, 1967, 50, noot 18. 121 Cf. supra, p. 14. 122 Oliver, 1967, 50, noot 18. 123 Cf. supra, p. 14.

  • 19

    127/128, maar de mogelijkheid bestaat dat Hadrianis al een jaar eerder was gecreëerd124.

    Calandra stelt dat de creatie van Hadrianis, die volgens haar samenhangt met de hervorming

    van de βουλή,125 plaatsvond in 128/129126 en ook Willers neemt aan dat de stichting van de

    nieuwe fyle niet voor 128/129 mag gedateerd worden. Hij concludeert echter dat de

    chronologie van de hervormingen omstreden is127. Zahrnt128 had eveneens voorheen reeds

    gesteld dat een precieze datum voor de creatie van de nieuwe fyle niet kan vastgelegd worden,

    en dat men hoogstens kan stellen dat ze in de jaren twintig van de tweede eeuw gecreëerd

    werd. Na deze behandeling van de hervorming van de βουλή en de creatie van Hadrianis en

    de datering ervan, dient tot slot te worden opgemerkt dat niet duidelijk is waarom deze

    hervormingen werden doorgevoerd. Er werd reeds aangegeven dat Hadrianus mogelijk een

    archaïserende tendens volgde en daarom terugkeerde naar het aantal leden dat de βουλή

    onder Kleisthenes telde.129 Daarnaast wordt door Willers, en later ook door Calandra, gesteld

    dat Hadrianus met de hervormingen het prytanenambt nieuw leven wilde inblazen.130

    Zoals reeds werd aangegeven

    131, werd aan de nieuwe fyle Hadrianis korte tijd na haar

    oprichting de deme Antinoeïs toegevoegd. De creatie van deze deme kan, zo meent Zahrnt132

    in verband gebracht worden met inscriptie nummer 112133. De vraag stelt zich wanneer deze

    deme gecreeërd werd. Graindor134 meent dat de toevoeging maar kan plaatsgevonden hebben

    na de dood van Antinoös, naar wie de deme genoemd werd. Antinoös overleed in 130 door

    verdrinking in de Nijl toen Hadrianus een tocht door Egypte maakte135. Bijgevolg kan de

    deme Antinoeïs volgens Graindor niet voor 131/132 zijn toegevoegd. Ook Follet volgt deze

    redenering van Graindor136. Zahrnt137

    124 Geagan, 1979, 393.

    meent echter dat er reeds vroeger een nieuwe deme aan

    de fyle Hadrianis werd toegevoegd die de naam ‘Νέαι Ἀθῆναι Ἁδριαναί’ droeg. Deze

    125 Cf. supra, p. 14. 126 Calandra, 1996, 100. 127 Willers, 1990, 69. 128 Zahrnt, 1979, 397-398. 129 Cf. supra, noot 71. 130 Willers, 1990, 11: de hervorming van de βουλή had ‘der Wiederbelebung des Prytanenamtes und damit einer wirksamen obersten Verwaltungsinstanz’ tot doel. Zo ook Calandra, 1996, 100: ‘con l’intento di rivitalizzare il Pritaneo, Adriano riorganizza la Boulé’. 131 Cf. supra, p. 12. 132 Zahrnt, 1979, 393-398. 133 Deze inscriptie werd reeds vermeld in de inleiding, cf. supra p. 3. 134 Graindor, 1934, 80. 135 Birley, 1997, 247 e.v. 136 Follet, 1976, 121. 137 Zahrnt, 1979, 397-398.

  • 20

    deme zou dan na de dood van Antinoös een naamsverandering ondergaan hebben138. Zahrnt

    baseert zich voor deze stelling op een fragment uit het werk ‘Ὀλυμπιονικῶν καὶ

    χρονικῶν συναγωγή’ van Flegon van Tralleis, een vrijgelatene van Hadrianus die deel

    uitmaakte van het gevolg van de keizer139: ‘Ὀλυμπιεῖον· τόπος ἐν †Δήλῳ, ὃν κτίσαντες

    Ἀθηναῖοι χρήμασιν Ἀδριανοῦ Νέας Ἀθήνας Ἀδριανὰς ἐκάλεσαν’ (overgeleverd bij

    Stephanus van Byzantium140). Zahrnt stelt voor om in dit fragment ‘δήμῳ’ te lezen in plaats

    van ‘Δήλῳ’. Het fragment kan dan, met de nieuwe lezing, als volgt vertaald worden: ‘Het

    Olumpieion: een plaats in een deme, die de Atheners, nadat ze hem hadden gesticht met geld

    van Hadrianus ‘Νέαι Ἀθῆναι Ἁδριαναί’ noemden.’ Zahrnt meent dus dat de Atheners met

    geld van Hadrianus een nieuwe deme oprichtten en deze vernoemden naar de keizer en dat in

    deze deme ook het Olumpieion gelegen was. Aangezien het vijftiende boek van Phlegon van

    Tralleis, waaruit dit fragment stamt, bijna onmogelijk gebeurtenissen kan bevatten uit de

    periode na 130, stelt Zahrnt dat de deme Antinoeïs voor de dood van Antinoös mogelijk de

    naam ‘Νέαι Ἀθῆναι Ἁδριαναί’ droeg. Verder wijst hij er op dat de deme Antinoeïs reeds

    verscheidene malen, weliswaar slechts berustend op vermoedens141, gelokaliseerd werd in dat

    deel van Athene dat ‘Het nieuwe Athene’ of ‘De stad van Hadrianus’ genoemd wordt en

    waarin het Olumpieion gelegen is. Dit zou in verband kunnen staan met de oorspronkelijke

    naam ‘Νέαι Ἀθῆναι Ἁδριαναί’ van de deme.142 Willers143, die de conjectuur van Zahrnt

    aanneemt en erop wijst dat het de eerste conjectuur is die paleografisch verdedigbaar144

    138 Dit wordt eveneens aangenomen door Birley, 1997, 266 en waarschijnlijk geacht door Willers, 1990, 69.

    is,

    meent dat het fragment van Flegon weliswaar enerzijds een antieke bron vormt die het gebied

    van het Olumpieion in verband brengt met de fylenhervorming door Hadrianus, maar dat

    anderzijds, wegens gebrek aan topografische bewijzen, de situering van de deme Antinoeïs in

    ‘Het nieuwe Athene’ of ‘De stad van Hadrianus’ een hypothese moet blijven. ‘Het nieuwe

    Athene’ of ‘De stad van Hadrianus’ waarover hier sprake, is de zone rond het Olumpieion,

    waarvan men meent dat het een nieuw stadsdeel is dat door Hadrianus werd gesticht. De ene

    139 Schmidt, DNP, s.v. Phlegon. 140 FGrHist 257 F19 (Jacoby, FrGrHist, 257 F19). 141 Graindor, 1934, 80 schrijft: ‘L’ hypothèse est d’autant plus plausible que l’Hadrianis ne comportait, jusque-là, aucun dème de la ville.’ Toch zijn waarschijnlijk minstens twee, namelijk Skambonidai en Daidalidai, van de door Graindor opgenoemde demen van Hadrianis (cf. supra p 12), in de stad te situeren (Traill, 1975, 44, 50). 142 Zahrnt, 1979, 397. Ook Birley, 1997, 266 is het hiermee eens: ‘The part of the city where the Olumpieion stood had been constituted as a new deme, called ‘New Hadrianic Athens’, in the new tribe Hadrianis’. 143 Willers, 1990, 68-69. 144 Hier dient te worden opgemerkt dat de lambda (Λ) inderdaad duidelijk overeenkomsten vertoont met de mu (Μ).

  • 21

    benaming van dit stadsdeel, ‘Het nieuwe Athene’, werd afgeleid uit een inscriptie die

    aangebracht werd door Antoninus Pius op de buitenkant van het waterreservoir dat zich

    bevond aan het einde van de aquaduct die Hadrianus liet oprichten en die de werken van

    Hadrianus in ‘Het nieuwe Athene’ vernoemt.145 De benaming ‘De stad van Hadrianus’ werd

    daarentegen afgeleid uit inscriptie nummer 112, die uit twee delen bestaat.146 Deze inscriptie

    is aangebracht op de zogenaamde boog van Hadrianus147, die gebouwd werd over een oude

    processieroute die naar het Olumpieion voerde148 en waarvan de architectuur het midden

    houdt tussen een Romeinse triomfboog en een Griekse stadspoort.149 De boog draagt aan

    beide zijden een inscriptie en sinds de oudheid wordt aangenomen dat deze inscripties de

    grens aangeven tussen het oude en het nieuwe Athene.150 De ene inscriptie, die is aangebracht

    op die zijde van de boog die naar het oude stadsdeel en de Akropolis gericht is, luidt namelijk:

    ‘Αἵδ’ εἴσ’ Ἀθῆναι Θησέως ἡ πρὶν πόλις’. De tegenhanger van deze inscriptie, die is

    aangebracht op de zijde van de boog die van het oude stadsdeel is afgewend en naar de

    Ilissosrivier en het Olumpieion gericht is, luidt: ‘Αἵδ’ εἴσ’ Ἁδριανοῦ καὶ οὐχὶ Θησέως

    πόλις’.151 Het hele gebied dat ten oosten van de boog gesitueerd is, wordt dus als ‘Stad van

    Hadrianus’ bestempeld152. De woorden van deze inscriptie zijn, zoals aangegeven wordt door

    Spawforth en Walker153, opvallend gelijkaardig aan de tekst die op de stèle te vinden is

    waarvan men gelooft dat ze door Theseus werd opgericht om de grens aan te geven tussen

    Ionia en de Peloponnesos. Deze analogie is zeker niet toevallig, aangezien Theseus in de

    beide inscripties op de boog vermeld wordt en alle keizerlijke titels die normaal aan

    Hadrianus’ naam worden toegevoegd, zijn weggelaten. Op die manier wordt Hadrianus hier

    dus gelijkgesteld met de legendarische stichter van de stad154 en wordt de nadruk gelegd op de

    gelijkaardige verwezenlijkingen van de twee ‘stichters van Athene’. De inscripties

    benadrukken, zo meent Boatwright155

    145 Zahrnt, 1979, 394. Het gaat om inscriptie CIL III 549.

    , de rol van de keizer als de persoon die de stad nieuw

    146 Id., 1979, 394, benadrukt echter wel dat zowel de inscriptie op het waterreservoir, als de inscripties op de boog geenszins de officiële naam van het nieuwe stadsdeel weergeven. 147 Willers, 1990, 68, wijst erop dat dit bouwwerk vroeger ‘Toren van Hadrianus’ genoemd werd. 148 Spawforth, Walker, 1985, 93. 149 Calandra, 1996, 96; Birley, 1997, 266. 150 Spawforth, Walker, 1985, 93. 151 Zahrnt, 1979, 393. 152 Willers, 1990, 67. 153 Spawforth, Walker, 1985, 93. Dit wordt eveneens aangegeven door Plácido, 1992, 173. 154 Dit wordt eveneens aangegeven door Calandra, 1996, 95, en Plácido, 1992, 175, al benadrukt deze laatste wel dat de democratie die door Theseus werd gesticht in sommige bronnen vrij vaag en niet steeds als even rechtvaardig wordt beschreven en dat dit gegeven Hadrianus blijkbaar niet afschrikte om zich als opvolger van Theseus te profileren. 155 Boatwright, 2000, 147.

  • 22

    leven heeft ingeblazen. In elk geval, zo stellen Spawforth en Walker, had Hadrianus, die op

    tientallen altaren verspreid over Athene ‘Stichter en Redder’ genoemd werd, mogelijk wel

    enige reden om de stad Athene ‘his own’ te noemen.156 Op de vraag door wie de boog werd

    opgericht, zal in het derde hoofdstuk van deze scriptie dieper ingegaan worden. Twee

    elementen die hierboven werden aangegeven, namelijk enerzijds het feit dat ‘Het nieuwe

    Athene’ of ‘De stad van Hadrianus’ duidde op het nieuwe stadsdeel dat door Hadrianus werd

    gesticht157, en anderzijds het feit dat men reeds sinds de oudheid aannam dat de boog van

    Hadrianus de grens aangaf tussen het oude Athene en dat nieuwe stadsdeel158, werden echter

    in twijfel getrokken. Waar het het nieuwe stadsdeel betreft stelt Boatwright, in navolging van

    Willers, dat enerzijds ten oosten van de boog geen nieuw stadsdeel kan gelokaliseerd worden

    dat onder Hadrianus zou zijn gecreëerd, en dat anderzijds de oude stad Athene ten westen van

    de boog de sporen van Hadrianus’ verfraaiingsprojecten droeg. De inscripties van de boog, zo

    stelt Boatwright dan ook, ‘make a fallacious distinction: Hadrian’s Athens is inseparable from

    what came before’.159 Aangaande de grens die de boog zou aangeven, wijzen Spawforth en

    Walker er op dat de boog van Hadrianus die, in tegenstelling tot de stèle van Theseus, geen

    territoriale afbakening aangeeft en evenmin op een reeds bestaande of eventueel nieuw

    geconstrueerde grens duidt, mogelijk slechts als monument bedoeld is dat dient te herinneren

    aan Hadrianus’ weldaden voor de stad Athene160

    .

    II.2 Economische hervormingen.

    Nadat in het eerste deel van dit tweede hoofdstuk werd ingegaan op de hervormingen onder

    Hadrianus op politiek gebied, zullen in dit tweede deel de economische hervormingen

    behandeld worden, die op hun beurt eveneens sporen nalieten in epigrafisch materiaal.

    Specifiek zal worden ingegaan op de olijfoliewet en de viswet die onder Hadrianus werden

    doorgevoerd.

    Bij Ploutarchos161

    156 Spawforth, Walker, 1985, 93. Voor de altaren, cf. infra, hoofdstuk III.1.

    staat te lezen dat reeds Solon wetten had opgesteld in verband met het

    verhandelen van olijfolie. Zo verbood Solon de export van alle producten die op Attische

    157 Zahrnt, 1979, 393-398. 158 Spawforth, Walker, 1985, 93. 159 Boatwright, 2000, 147 in navolging van Willers, 1990, 70-72. Willers, 1990, 71 stelt namelijk ook: ‘Die “Grenze” der Inschriften erweist sich als fiktiv,…’. Ook Plácido, 1992, 177, is het hier mee eens, cf. infra, p. 25. 160 Spawforth, Walker, 1985, 93. Dit wordt ook aangenomen door Plácido, 1992, 176. Het wordt eveneens als een mogelijkheid beschouwd door Willers, 1990, 72. Calandra, 1996, 97, ziet echter naast de honorifieke functie van de boog nog steeds een tweede doel: ‘raccordare due parti di Atene.’. 161 Ploutarchos, Σόλων, 24, 1-2.

  • 23

    bodem geproduceerd werden, maar maakte daarbij voor olijfolie een uitzondering. In deze

    context verdedigt Oliver zijn keuze voor het woord νο(μο)θε(σίας) in de hoofding van

    inscriptie nummer 121162 die de bepalingen van keizer Hadrianus aangaande de jaarlijkse

    olijfolieoogst bevat, dan ook als volgt: ‘Hadrian did revise the so-called laws of Draco and

    Solon, which meant that through his jurists he modernized the law code’.163 Hij benadrukt dat

    Hadrianus dus ook hier verschijnt in zijn rol van νομοθέτης in de traditie van Drakon en

    Solon164, zoals de Atheners hem gevraagd hadden165. In dit verband had Oliver reeds in een

    eerder artikel aangegeven dat Hadrianus in deze wet dus niet fungeert als een

    vertegenwoordiger van de Romeinse staat.166 Bijgevolg dient de wet dan ook niet als een

    keizerlijke verordening te worden beschouwd, hoewel ze in de praktijk wel dezelfde

    geldigheid had.167 Zoals reeds werd gesteld in de inleiding op de hervormingen door

    Hadrianus168, kan Hadrianus’ rol als νομοθέτης te Athene in verband worden gebracht met

    de speciale interesse die de keizer had voor de stad. Deze bijzondere interesse voor en de

    nauwe betrokkenheid bij de aangelegenheden van Athene en haar lokale financiën, blijkt ook

    uit de olijfoliewet. Zoals Boatwright169

    162 Cf. infra deel 2, nummer 121 voor andere voorgestelde lezingen.

    namelijk opmerkt wordt in de wet tweemaal naar

    Hadrianus zelf verwezen. Ten eerste wordt op regels 55-56 vermeld dat Hadrianus en de

    proconsul de aanspreekpunten zijn wanneer iemand in beroep wil gaan. Dat de keizer

    dergelijke rol vervult, is vrij courant. Ten tweede wordt echter op regels 46-47 aangegeven

    dat Hadrianus op de hoogte dient gesteld te worden, wanneer een koopman gevat wordt nadat

    hij zonder officiële verklaring over de uitvoer van de olie is uitgevaren. Dit is, zoals

    Boatwright aangeeft, een minder courante bepaling. Ze concludeert dan ook dat de

    olijfoliewet ‘attests an unusually high level of Hadrian’s involvement’ in vergelijking met de

    163 Oliver, 1989, 236. 164 Oliver, 1953, 963. Oliver wijst er ook op dat de Atheense wet veel prestige en een grotere geldigheid verwierf dankzij de keizerlijke νομοθέτης, en de Atheners deels daarom een beroep deden op Hadrianus. Het is opvallend dat Oliver in dit artikel (Oliver, 1953, 963) een onderscheid maakt tussen Atheense wet en Romeinse wet (‘The oil law is Athenian law and not Roman law’) en later stelt (Oliver, 1989, 236): ‘… the Athenian Oil law was … supporting action to warn all those who did business in the Roman Market Place that Roman law coincided with Athenian law on the sale and export of oil’. 165 Cf. reeds supra, p. 11. 166 Oliver, 1953, 963. 167 Id., 1989, 238. 168 Cf. supra. p. 11. Kapetanopoulos, 1992-1998, 218, noot 30, brengt de olijfoliewet concreet in verband met de politieke hervormingen die in het eerste deel van dit hoofdstuk aan bod kwamen. Hij stelt zich namelijk de vraag of de 50 amforen die op r. 47-49 van de olijfoliewet vermeld worden, mogelijk impliceren dat de wet dateert van voor de hervorming van de βουλή van de 600 naar de βουλή van de 500 aangezien de 50 amforen een allusie zouden vormen op de 50 bouleuten van elke fyle in de βουλή van de 600. Hij geeft echter geen verdere argumenten om deze stelling, die vrij ongeloofwaardig klinkt, te staven. 169 Boatwright, 2000, 91.

  • 24

    wetten die door Hadrianus werden doorgevoerd in andere steden van het Romeinse rijk. Waar

    in deze andere wetten vermeld staat dat men een beroep dient te doen op de lokale autoriteiten

    of afgevaardigden van Rome, wordt de keizer in de Atheense olijfoliewet tweemaal expliciet

    persoonlijk bij de uitvoering van de wet betrokken.170 Wanneer men de olijfoliewet met de

    rest van de wetgeving van Hadrianus vergelijkt, vallen nog andere verschillen op. Zo wordt,

    zoals Plácido171 opmerkt, in andere wetteksten het woord ἐκκλησία uitsluitend gebruikt om

    de plaats van publicatie aan te geven; hier bekleedt de ἐκκλησία echter een belangrijke rol

    bij de uitvoering van de wet en zelfs een belangrijkere dan de βουλή. Zoals op regels 51-54

    namelijk te lezen staat, heeft de βουλή, inzake aangifte van overtredingen door een

    bemanningslid, bevoegdheid wanneer de hoeveelheid olie onder de 50 amforen blijft, maar

    gaat die bevoegdheid over op de ἐκκλησία indien deze hoeveelheid overstegen wordt. De

    δῆμος, die in de andere wetgevende teksten van Hadrianus slechts voorkomt bij de

    traditionele groetformule (χαίρειν) aan de βουλή en aan de δῆμος, bekleedt hier eveneens

    een belangrijkere rol, aangezien op regels 55-57 te lezen staat dat de δῆμος advocaten dient

    aan te stellen indien er beroep wordt aangetekend172. Aangezien Hadrianus, zoals reeds werd

    aangegeven, de wet van Solon hervormde, was de olijfoliewet op zich niets nieuws. De strikte

    uitvoering ervan was echter wel een innovatief element.173 De tekst bevat dan ook

    rechtvaardige en praktische bepalingen die deze strikte uitvoering mogelijk dienden te

    maken174

    170 Boatwright, 2000, 88-92. Boatwright heeft, gezien de speciale betrokkenheid van de keizer die blijkt uit de olijfoliewet, bedenkingen bij de vergelijking die Oliver (Oliver, 1989, 236) maakt tussen de Atheense olijfoliewet en een decreet in verband met bankaangelegenheden uit Pergamon (Boatwright, 2000, 91).

    . Plácido wil bij de vergelijking die wordt gemaakt tussen de olijfoliewet van Solon

    en die van Hadrianus echter nog een ander verschil tussen beide wetten benadrukken. Hij stelt

    dat Hadrianus een belangrijk element aan de wet toevoegt, namelijk de aandacht voor de

    controle over de prijs van de olijfolie en het tegengaan van grote prijsstijgingen. Dit element,

    171 Plácido, 1992, 172. 172 Id., 1992, 172. 173 Cf. Graindor, 1934, 74: ‘Ce qui est sûr, c’est que l’empereur n’innovait probablement pas beaucoup’. Graindor verwijst ter ondersteuning van deze stelling naar de privileges van de geconfisqueerde gronden van Hipparchos die dateerden van onder Domitianus en in de wet bewaard blijven. (cf. infra, deel 2, de opmerkingen bij inscriptie nummer 121). Ook Pleket, 1961, 306, meent dat deze privileges, die wijzen op Domitianus’ bekommernis om de lagere klassen, door Domitianus werden doorgevoerd en onder Hadrianus behouden bleven. Plácido, 1992, 173 (cf. infra), wijst hier eveneens op. Oliver, 1953, 963, meent wel dat de kleine aanpassingen die Hadrianus maakte, mogelijk als romanisatie kunnen bestempeld worden. 174 Cf. Graindor, 1934, 75: Hij stelt dat het feit dat de olijfolieproducenten verklaringen dienden op te stellen in het bijzijn van ambtenaren, een voorbeeld is van een praktische bepaling die rigoureuze controle mogelijk diende te maken.

  • 25

    zo stelt Plácido, ‘es específico de la época de Adriano, y non de la Solón.’175 De olijfoliewet

    had uiteraard, zoals op regel 9 ook staat aangegeven, ten eerste tot doel de stad Athene een

    goedkope aanvoer van olie te garanderen zodat de stad, ook in het geval van een slechte

    oogst, kon tegemoet komen aan de behoeftes van de bevolking.176 Graindor177 meent dat de

    olie onder meer gebruikt werd door de stad om de straten te verlichten. Kahrstedt acht dit

    ‘möglich, aber nicht beweisbar’.178 Day179 meent, zoals ook hierboven door Plácido reeds

    werd aangegeven, dat de wet ook nog een tweede doel had, namelijk de rol van kooplui als

    tussenpersonen, en de daarmee gepaard gaande grote prijsstijgingen, te beteugelen. Hij leidt

    namelijk uit regels 18 tot 20180 af dat de koopman die de olie verkocht aan de staat, er geen

    hogere prijs voor kreeg dan de eigenaar van de grond of de boer. Bijgevolg was de producent

    niet geneigd om zijn olie via een koopman aan de staat te verkopen, aangezien deze laatste

    dan hoogstwaarschijnlijk een lagere prijs zou bieden om zelf nog winst te kunnen maken. De

    olieproducent verkocht dan ook, zo Day, liever rechtstreeks aan de staat. Hij concludeert dus

    dat de olijfoliewet tot tweede doel had te voorkomen dat kooplui onrechtmatige winst zouden

    maken op een basisproduct als olie. Een andere, en explicietere poging van de keizer om de

    rol van de tussenpersonen te beperken, ziet hij in inscriptie nummer 3, die na de behandeling

    van de olijfoliewet zal besproken worden. Eerst dient te worden opgemerkt dat Plácido181

    meent dat de olijfoliewet nog een ander, ideologisch doel had. Hij meent namelijk dat de

    privileges die de eigenaars van de gronden van Hipparchos bezaten en die in de wet van

    Hadrianus behouden bleven, blijk gaven van de nadruk die Hadrianus wilde leggen op het

    democratische karakter van zijn regering. De gronden van Hipparchos waren door Domitianus

    geconfisqueerd om de grote concentratie van rijkdom tegen te gaan en de steun van de lagere

    klassen te winnen dankzij een betere verdeling van de bezittingen182

    175 Plácido, 1992, 172. Dit element was reeds vroeger aangegeven door Day, cf. infra.

    . Door het behoud van

    deze privileges wilde Hadrianus het democratische aspect van zijn regering benadrukken

    tegenover de het gevaar dat de rijke families binnen Athene vormen. Hierbij wilde de keizer

    bovendien in reliëf zetten dat de traditionele Atheense democratie door de regering van de

    176 Graindor, 1934, 75; Day, 1942, 192; Kahrstedt, 1954, 46; Oliver, 1989, 238. 177 Graindor, 1934, 75. 178 Kahrstedt, 1954, 46. 179 Day, 1942, 192. 180 Mogelijk moeten deze regels in combinatie gezien worden met r. 58-60 waar staat aangegeven dat de olie aan de stad moet verkocht worden tegen de gangbare prijs die in de streek geldig is, waaruit kan worden afgeleid dat iedereen, eigenaar, boer of koopman, dezelfde prijs kreeg voor zijn olie. Uit r. 18-20, die Day aanhaalt, kan eigenlijk niet worden opgemaakt dat allen dezelfde prijs krijgen voor de olie; het feit dat ze dienen op te geven of ze de olie als eigenaar, boer of koopman verkopen, doet juist het tegenovergestelde vermoeden. 181 Plácido, 1992, 173-179. 182 Cf. reeds supra noot 173.

  • 26

    Romeinse keizers werd voortgezet183. Aangaande de band tussen het traditionele Athene en

    het Romeinse Athene, is het van belang op te merken dat de inscriptie die de olijfoliewet

    bevat, aangebracht is op de poort van Athena Ἀρχηγέτις, die de verbinding vormt tussen de

    traditionele agora van Athene en de Romeinse agora184. Deze positie weerspiegelt de opzet

    van de wet, aangezien het om een wet gaat uit de Romeinse periode, die echter haar inspiratie

    haalt uit het traditionele Athene. Ten zuiden van de Romeinse agora ligt bovendien het

    Theseion. Dit bouwwerk benadrukt, zo meent Plácido, het samengaan van de Romeinse agora

    en de olijfoliewet met het traditionele aspect van Athene, dat wordt aangegeven door de held

    Theseus.185 Het Theseion, dat hersteld werd tijdens de regering van Hadrianus, was vroeger

    een toevluchtsoord voor slaven en de zwakkeren van de maatschappij en symboliseerde de

    traditionele democratische Atheense staatsvorm. Plácido meent dan ook dat het Theseion als

    referentiepunt diende om ook het bewind van Hadrianus als democratisch regime te

    bestempelen.186 In deze context wordt bovendien verwezen naar de boog van Hadrianus, die

    reeds in het eerste deel van dit hoofdstuk aan bod kwam. Net zoals Boatwright187 meent ook

    Plácido dat de grens die door de boog wordt aangegeven fictief is. De inscripties willen

    alleen, zo meent hij, door de vermelding van Theseus, die de traditionele stichter is van de

    democratie, de nadruk leggen op het democratische aspect van Hadrianus’ regering.188

    Zoals hierboven reeds werd aangegeven ziet Day

    189 in inscriptie nummer 3 nog een

    explicietere poging van Hadrianus om de rol van de tussenpersonen te beperken. Deze

    inscriptie bevat een wet over de verkoop van vis die, zoals bijna alle onderzoekers aannemen,

    eveneens door Hadrianus werd doorgevoerd190. In de wet wordt gesteld dat vissers, die hun

    vis rechtstreeks in Eleusis gaan verkopen, vrijgesteld zijn van een, zo te zien algemeen

    gangbare, taks van twee obolen, zodat er in Eleusis voldoende aanvoer van vis was.191

    183 In deze context verwijst Plácido naar een beeld van Hadrianus dat werd teruggevonden op de Atheense agora. Op het pantser van het beeld staat de godin Athena afgebeeld, geflankeerd door twee Victoria-representaties en staand op de Romeinse wolvin die Romulus en Remus voedt (Plácido, 1992, 173).

    Om

    dergelijke maatregel te verrechtvaardigen, moet de vraag naar vis in Eleusis dus op sommige

    tijdstippen uitermate hoog geweest zijn. Het is dan ook goed mogelijk dat het Hadrianus’

    intentie was ervoor te zorgen dat er voldoende toevoer van voedsel was op het moment dat in

    184 Plácido, 1992, 177-178. Plácido meent dat de inscriptie op hetzelfde moment werd aangebracht als de herstellingswerken aan de weg tussen de oude en de nieuwe agora in het jaar 126/127. 185 Plácido, 1992, 178. 186 Id., 1992, 178. 187 Cf. supra, p. 21. 188 Plácido, 1992, 177. 189 Day, 1942, 192. 190 Cf. infra, inscriptie nr. 3 bij de datering. Follet, 1976, 117, schrijft: ‘l’hésitation est permise: ce peut être un article des lois d’Hadrien aussi bien qu’une mesure conjoncturelle’. 191 Day, 1942, 193.

  • 27

    Eleusis de mysteriën plaatsvonden. Op dat moment was er immers steeds, door de grote

    toeloop van reizigers, een acuut voedseltekort en Hadrianus was goed op de hoogte van dit

    feit, aangezien hij verscheidene malen in Eleusis had verbleven.192 Ter ondersteuning van

    deze stelling, meent Graindor dat de clausule die bepaalt dat de inbreuken op deze wet, die

    toch als aangelegenheden van weinig belang kunnen bestempeld worden, door de Areopaag

    moeten behandeld worden (regels 8 en 9), verklaard kan worden door het feit dat de Areopaag

    tijdens de Mysteriën permanent in Eleusis zetelde.193 Day stelt, zoals hierboven reeds werd

    aangegeven, dat deze wet eveneens een beperking van de rol van de handelaars als

    tussenpersonen tot doel heeft. Er staat immers in regels 10 tot 12 te lezen dat de eindverkoper

    van de vis ofwel de importeur194 ofwel de eerste koper dient te zijn. Zo wordt voorkomen dat,

    door het veelvuldig doorverkopen van de goederen, de uiteindelijke verkoopprijs de pan zou

    uitrijzen. Oliver195, die de hele wet op de handel in vis betrekt,196

    wijst er verder nog op dat de

    handelaars als tussenpersonen in de handel van vis geen essentiële rol te vervullen hadden,

    aangezien Eleusis, in tegenstelling tot Athene, aan de zee gelegen is en dus voor de vissers

    gemakkelijk bereikbaar.

    Hoofdstuk III: De impact van Hadrianus te Athene op religieus gebied.

    Zoals in het vorige hoofdstuk werd aangegeven, bracht de regering van Hadrianus heel wat

    wijzigingen teweeg in Athene op politiek en economisch gebied. Keizer Hadrianus heeft

    echter ook veel verwezenlijkt in Athene op vlak van religie, zoals eveneens blijkt uit

    epigrafisch materiaal. Dit aspect zal in dit derde hoofdstuk behandeld worden.

    III.1 Het Olumpieion en het Panhellenion.

    Keizer Hadrianus wordt, als het zijn verwezenlijkingen te Athene op religieus gebied betreft,

    steeds in verband gebracht met het Olumpieion, de tempel van de Olumpische Zeus. Zoals uit

    deel 2 blijkt werd een groot aantal inscripties, gewijd aan keizer Hadrianus, in dit bouwwerk

    192 Graindor, 1934, 129; Day, 1942, 193. Voor het verblijf van Hadrianus in Eleusis, cf. supra, hoofstuk I. 193 Id., 1934, 129. 194 Er dient te worden opgemerkt dat Day, 1942, 193 οἱ κομίζοντες op regel 9-10 interpreteert als importeurs. Oliver, 1989, 194 ziet het specifieker en meent dat het om de vissers gaat. Day, 1942, 192-193, merkt echter op dat, gezien de fragmentaire staat van het begin van de inscriptie, het mogelijk ook om een verordening gaat in verband met voedingsmiddelen in het algemeen. Daarom is het misschien aangewezen inderdaad van importeurs te spreken, aangezien bovendien de regels 9-12 een meer algemeen karakter hebben (cf. het woord πάντα op regel 9). 195 Oliver, 1989, 195. 196 Cf. supra, noot 194.

  • 28

    of in de buurt van dit bouwwerk teruggevonden, en werd in een groot aantal inscripties de titel

    Ὀλύμπιος aan de titulatuur van de keizer toegevoegd. Het Olumpieion is gelegen in het

    zuidoosten van Athene, nabij de Ilissos-rivier, en kent een lange geschiedenis, zoals

    aangegeven wordt door Boatwright197. De Peisistratiden startten met de bouw ervan rond 515

    v. Chr., maar de tempel was niet voltooid bij de val van de tirannen en de bouw werd

    gestaakt. In 174 v. Chr. vatte Antiochos IV Epifanes van Syrië het plan op de tempel af te

    werken en nam hiervoor de Romeinse architect Cossutius in dienst. Na de dood van

    Antiochos in 165 v. Chr.198 was het bouwwerk echter nog steeds onvoltooid en werd de

    onafgewerkte tempel een trekpleister voor nieuwsgierigen. Willers meent dat de tempel op dat

    moment ‘nicht allzufern von seiner Vollendung war’.199 Mogelijk werd het gebouw vanaf dan

    ook geplunderd om de materialen vervolgens te hergebruiken bij het optrekken van andere

    bouwwerken.200 Tijdens de regering van Augustus, zoals Suetonius meldt201, planden de

    Oosterse vorsten, die clientes van Rome waren, de voltooiing van het Olumpieion. Ze wilden

    bovendien de tempel aan Augustus’ genius wijden. Het is echter onduidelijk of er wel degelijk

    een praktische uitvoering volgde op deze voornemens.202 In deze rijke geschiedenis van het

    Olumpieion kunnen verscheidene elementen gelinkt worden aan keizer Hadrianus. Ten eerste,

    zoals Birley203 aangeeft, was Hadrianus’ denk- en handelswijze deels beïnvloed door

    Antiochos IV Epifanes van Syrië. Deze laatste had, net als Hadrianus, de cultus van de

    Olumpische Zeus gepromoot204 en ‘there are various other aspects of the character and

    policies of the eccentric monarch which find an echo in Hadrian, of whom he seems to be

    almost a mirror image.’ Daarnaast was Antiochus een aanhanger van het epicurisme,205 en

    was ook Hadrianus mogelijk deze filosofische stroming genegen.206

    197 Boatwright,