Invloed van terrorismeverslaggeving op het...
Transcript of Invloed van terrorismeverslaggeving op het...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Invloed van terrorismeverslaggeving op het reisgedrag van consumenten
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
France Van Nieuwenborgh
onder leiding van
Dr. Goedele Krekels
I
_______________________________________________________________
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Naam student: France Van Nieuwenborgh
__________________________________________________________________________
II
Woord vooraf
Twee jaar geleden begon ik, na het behalen van een Master in de
Communicatiewetenschappen, vol goede moed aan de Master in de Algemene Economie
aan de Universiteit Gent. Ik hoopte hiermee meer kennis op te doen over het economisch
(politieke) beleid en deze verwachting is zeker ingevuld. Ik wil hier graag een aantal
personen oprecht bedanken, omdat ze deze studie zo uitdagend en interessant maakten.
Mijn promotor Dr. Goedele Krekels wil ik bedanken voor haar toegankelijkheid en het geven
van veel terechte feedback. Het was interessant om samen te werken met een jonge
dynamische onderzoekster die alle vrijheid gaf in het uitvoeren van het onderzoek voor deze
masterproef, maar weliswaar een kritisch oogje in het zeil hield.
De professoren die betrokken zijn bij de opleiding Algemene Economie wil ik eveneens
danken omwille van hun inspirerende lessen. Ze moedigen de studenten aan te durven
denken, zoals de slogan van de Universiteit Gent luidt.
Mona, Sylvie en Elke verdienen een dankjewel voor het nalezen en corrigeren van mijn
masterproef.
Aan mijn mama: bedankt! Het is door haar dat ik deze extra studie heb kunnen genieten.
Mijn familie en vriendinnen, bedankt voor de steun tijdens de examens en de ontspannende
momenten. Hanne wil ik ook nog eens uitdrukkelijk bedanken. Twee jaar geleden besloten
we roomies te worden en ik besef dat ik niet altijd even aangenaam was tijdens de
examenperiodes en tijdens het schrijven van deze masterproef. Toch hebben we veel
fantastische, onvergetelijke momenten gedeeld. Merci!
III
Inhoudsopgave
1. Inleiding............................................................................................................................p.1
2. Literatuurstudie...............................................................................................................p. 2
2.1. Toerisme en terrorisme............................................................................................p. 2
2.2. De band tussen landen en toeristen........................................................................p. 4
2.3. De invloed van media op toeristen: beslissingsprocesmodellen en
risicopercepties........................................................................................................p. 6
2.3.1. Beslissingsproces- en angstverklaringsmodellen..........................................p. 6
2.3.2. Invloed van risicopercepties en persoonlijke kenmerken op beslissingen.....p. 9
2.3.3. Nieuwsselectiecriteria die toeristen beïnvloeden...........................................p. 9
3. Hypotheses over de mogelijke reactie van toeristen op mediabeïnvloeding................p. 11
4. Empirisch onderzoek ...................................................................................................p. 13
4.1. Methodologie.........................................................................................................p. 13
4.2. Resultaten..............................................................................................................p. 16
4.2.1. Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact op
de bestemmingsperceptie......................................................................................p. 17
4.2.2. Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de
mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie.................................................p. 26
4.2.3. Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op
bestemmingspercepties.........................................................................................p. 31
5. Conclusie en discussie.................................................................................................p. 35
5.1. Samenvattende conclusies en verklaringen..........................................................p. 35
5.2. Relevantie van de resultaten.................................................................................p. 39
5.3. Beperkingen, discussie en vervolgonderzoek........................................................p. 40
Lijst van de geraadpleegde werken....................................................................................p. 42
Internetbronnen...................................................................................................................p. 45
Bijlagen.........................................................................................................................Bijlage 1
Bijlage 1: Interviewguide Masterproef...............................................................Bijlage 1
Bijlage 2: Samenvatting van de gebeurtenissen die de respondenten krijgen tijdens
het antwoorden op de sleutelvragen.................................................................Bijlage 2
Bijlage 3: Informatietabel respondenten........................................................... Bijlage 3
Bijlage 4: E-mailverkeer federale overheidsdienst reisadviezen over
opstellingsprocedure van reisadviezen............................................................ Bijlage 4
IV
Lijst van tabellen en figuren
Figuur 1: het ‘vakantiecyclus’-model van Van Raaij & Francken (1984)..............................p. 7
Figuur 2: beslissingsprocesmodel van Sönmez & Graefe (1998)........................................p. 7
Tabel 1: Informatie over de respondenten..........................................................................p. 17
1
1. Inleiding
Terrorisme heeft een negatief effect op toerisme. Verblijfsboekingen en vluchten worden
geannuleerd en de toeristische sector misloopt biljoenen dollars na een aanslag of
terreurdreigingen. In de literatuur wordt dit veelal verklaard door de rol van de media, die
onze perceptie van regio’s, landen en steden bepalen (o.a. Araña & Léon, 2007; Avraham &
Ketter, 2006; Baker, 2014; Buckley & Klemm, 1993; Shin, 2015; Sönmez & Graefe, 1998).
Maar in welke mate laten we, als consumenten (of toeristen), onze vakantiebestemming
anno 2016 nog beïnvloeden door verslaggeving over terroristische aanslagen? Dit is het
onderwerp van deze paper. Het belang van dit onderzoek is veelvoudig. Ten eerste hebben
we hierbij aandacht voor het stijgende gebruik van (nieuwe) media door zowel terroristen als
toeristen, en de gevolgen daarvan. Ten tweede doen landen en reisagenten, vanuit
economische overwegingen, steeds meer beroep op marketingstrategieën waarmee ze de
negatieve berichtgeving over landen proberen te sturen. Theorieën over ‘landenmarketing’
en ‘bestemmingspercepties’ komen hierbij ter sprake. Ten derde kunnen we ons afvragen of
consumenten niet steeds meer (terreur)nieuwsmoe zijn door de overvloed aan nieuws en de
vele aanslagen en oorlog, waardoor de daling van toerisme bij rampen net beperkt zou
blijven. De rol van de mediaberichtgeving wordt daarbij dus in vraag gesteld. Dit laatste
gebeurt niet alleen in de wetenschappelijke literatuur. Ook in de Vlaamse krant De Morgen
wordt bijvoorbeeld gesteld dat toeristen net niet terug deinzen voor rampen,
vluchtelingenstromen en aanslagen (Soenens, 11 juni 2015). Professor consumentengedrag
aan Universiteit Gent, Maggie Geuens, reageert in dat artikel: ‘Ik ben verrast dat mensen hun
vakantiebestemming niet meer aanpassen aan de toegenomen dreiging. Het enige wat ik
kan bedenken, is dat we intussen zo veel over terreur gehoord hebben, dat we er minder
mee bezig zijn. Terreurmoe, zo u wil. We weten dat het in principe overal kan voorvallen.’
Tegenstrijdige trends dus –stijgend mediagebruik versus nieuws-/terreurmoeheid– waarvan
deze paper de gevolgen voor ons reisgedrag wil proberen in kaart te brengen.
In de literatuurstudie bekijken we de driehoeksverhouding tussen toeristen, terroristen en
overheden, met aandacht voor modellen over toeristische beslissingen waarin de media een
rol spelen. Daarna bespreken we onze methodologie, waarin we de keuze voor diepte-
interviews met jonge hooggeschoolde Vlaamse reizigers over recente aanslagen in Frankrijk
en Tunesië motiveren. Ten slotte bespreken we de analyses van de interviews. Ten eerste
kunnen we daaruit besluiten dat de mediaberichtgeving over aanslagen een minder grote
negatieve impact heeft op bestemmingspercepties dan gedacht. De respondenten geven
grotendeels aan dat ze hun reisbestemming niet kiezen op basis van de mediaberichtgeving.
Ook risicopercepties worden niet uitsluitend op basis van mediaberichtgeving geconstrueerd.
Indien er een aanslag is, bepaalt de hoeveelheid media-aandacht voor die aanslag wel de
2
keuze om al dan niet op reis te vertrekken. Die invloed is echter groter als de reis nog niet
geboekt is. Ten tweede bepaalt de geografische nabijheid van de aanslagen hoe groot de
impact van de mediaberichtgeving is op het reisgedrag. Wat de persoonlijke nabijheid betreft
zijn de resultaten minder éénduidig. Ten derde wordt de impact van de berichtgeving over
terreur op lange termijn kleiner.
2. Literatuurstudie
De toeristische sector is nog steeds een groeiende business. In 2014 was ze
verantwoordelijk voor maar liefst 9% van het wereld bruto binnelands product (BBP). De
World Tourism Organization (UNWTO) stelt zelfs dat ze (minstens) even groot is als de
exportbusiness van olie, voedingswaren of de automobielsector (UNWTO, 25 november
2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het opsomt, onder
andere toe te wijzen aan ‘een snelle economische groei, hogere inkomens, toename van
vrije tijd, het wegvallen van reisrestricties, promoties van en door de sector en de politieke
erkenning van toerisme als belangrijke economische sector’. In deze literatuurstudie
bestuderen we eerst waarom zowel terroristen als landen en reisagenten het nieuws
proberen te domineren. Aansluitend bekijken we de beslissingsprocessen van consumenten
(toeristen) en bestuderen we hierin de rol voor de media. Ten slotte tonen we aan dat
bestaand wetenschappelijk onderzoek weinig aandacht heeft voor de reactie van toeristen
op de mediaverslaggeving over terroristische aanslagen.
2.1. Toerisme en terrorisme
Hoewel er geen sprake is van één eenduidige definitie van ‘terrorisme’, kiezen we de
definitie van Enders & Sandler (2002, p. 145-146): ‘Terrorisme is het met voorbedachte rade
gebruiken van geweld, of dreigen met geweld, door subnationale groepen om een politiek-,
religieus- of ideologisch doel te bereiken. Meestal wordt een groot publiek geïntimideerd dat
niet direct betrokken is bij de beleidsvorming.’ Baker (2014) wijst erop dat terroristische
groeperingen kunnen ontstaan door gevoelens van ontevredenheid. Die ontevredenheid
vindt zijn oorsprong meestal in situaties van economische globalisering, modernisering,
zwakke regeringen en het wegvallen van grenzen. Er kunnen verschillende terroristische
doelen worden onderscheiden, namelijk: revolutionaire, ideologische, tactische en
strategische veranderingen. Elementen die in de meeste definities terug te vinden zijn, is dat
vaak onschuldige slachtoffers in het vizier worden genomen en dat niet winst opstrijken,
maar angst zaaien het hoofddoel is van aanslagen (Heyndrickx, 2014).
Er wordt gesteld dat het terroristen helpt hun doelen te bereiken indien ze toeristische
trekpleisters als doelwit zien. Ten eerste wordt dit verklaard doordat sommige terroristische
groeperingen zich ideologisch verzetten tegen toerisme (Baker, 2014; Richter, 1983).
3
Toerisme en westerse (reis)gewoonten worden als onaantrekkelijk gezien en reizigers
worden bekeken als ambassadeurs van hun land. Aziz (1995) verklaart dit door
‘onverantwoordelijk toerisme’ waarbij fricties ontstaan door taalbarrières en culturele- en
socio-economische verschillen tussen toeristen en de lokale bevolking. Vaak leeft de lokale
bevolking in slechte omstandigheden en krijgen ze te maken met toeristen die een luxueus
leven leiden. In zijn onderzoek benadrukt hij dat religie en armoede geen directe oorzaken
zijn van terrorisme, maar één van de vele factoren zijn die kunnen leiden tot fanatieke daden.
Er is geen geloof dat zich tegen de toeristische sector kant (Aziz, 1995; Baker, 2014; Seib &
Janbek, 2011). Ten tweede worden reizigers in het vizier genomen omdat aanslagen en
terroristische doelen internationale nieuwsaandacht krijgen als de slachtoffers van
verschillende nationaliteiten zijn (Richter, 1983). De gebeurtenissen worden gedramatiseerd
door de media en censuur door de eigen regering wordt onmogelijk gemaakt (Baker, 2014).
Weimann en Winn (1994) wijzen op de wederzijdse afhankelijkheid van terroristen en
journalisten: indien er geen verslaggeving over de aanslag is, verdwijnt ze in de vergetelheid.
Dat journalisten afhankelijk zijn van terroristen lijkt misschien onlogisch, maar wordt
verklaard door de grote nieuwswaardigheid van terreur. Nieuws over aanslagen voldoet aan
de criteria van ‘nieuwsevents’ en vaak hebben journalisten ook persoonlijk contact met
terroristische groeperingen omwille van bijvoorbeeld het verkrijgen van exclusieve beelden
en interviews. Ook door de opkomst van nieuwe en sociale media is er steeds meer globale
nieuwsaandacht voor aanslagen gericht op toeristen (UNWTO, 17 december 2015).
Anderson (2003) heeft het in die context zelfs over het ‘nieuwe terrorisme’, waarmee hij
verwijst naar het stijgende gebruik van ‘nieuwe’ media door terroristen. Over het gebruik van
nieuwe media door terroristen is er de laatste jaren veel geschreven (Giroux, 2006;
Kohlmann, 2006). Er wordt door sommigen gesteld dat terroristen door die ontwikkelingen
net minder afhankelijk zijn geworden van journalisten. De mogelijkheden die het internet
biedt om zelf communicatienetwerken uit te bouwen, informatie te verzamelen, financiering
te zoeken, een groot publiek te bereiken en te overtuigen en video’s te verspreiden zijn
oneindig (Conway, 2006; Weimann, 2004; Weimann, 2014). Ook consumenten en toeristen
gebruiken steeds meer internet en sociale media, naast klassieke media zoals kranten,
televisie en radio (cfr. infra 2.3.3. en 4.1.).
Tot slot illustreren we de relatie van de media met terroristische groeperingen aan de hand
van het specifieke voorbeeld van de Islamitische Staat (IS), die verschillende aanslagen
heeft opgeëist in onder andere Frankrijk en Tunesië in 2015 en in België in het begin van
2016 (cfr. infra 4.1.). IS, ook ISIS of Daesh genoemd, is een radicale soenitische
terreurgroep die het kalifaat (religieus-, politiek- en militair Islamitisch gezag) wil uitroepen in
onder andere Syrië, Libanon, Israel en Zuid-Oost Turkije. Net als Al-Qaida, de terreurgroep
4
die onder meer achter de aanslagen van 9/11 in de Verenigde Staten zat en werd geleid
door Osama Bin Laden, maken ze intensief gebruik van internet en sociale media (Anderson,
2003; Seib et al., 2011). Ze zijn uitgegroeid tot de grootste terroristische organisatie aller
tijden, ze hebben tot nu toe 25.000 buitenlandse leden –verspreid over meer dan 100
landen– met hun propaganda overtuigd en worden zeer gevreesd door de publieke opinie en
de politiek (Oh, Jung & Yoon, 2016; UNCTC, 17 december 2015). Naast tweets en
facebookberichten, maken ze ook (gruwelijke) camerabeelden die regelmatig door de media
worden opgepikt. Een bekend voorbeeld zijn de filmpjes daterend uit de zomer van 2014
waarin Amerikaanse journalisten, gekleed in oranje overalls die verwijzen naar de uniformen
van de omstreden Amerikaanse gevangenis Guantanamo Bay, worden onthoofd door ‘Jihadi
John’ (Klausen, 2015).
2.2. De band tussen landen en toeristen
Naast terroristen willen ook regeringen hun boodschap bij de burgers (of consumenten)
brengen. Ook zij maken daarvoor gebruik van de media. Eerst worden hun motieven
besproken, daarna hun communicatiestrategieën.
Steeds meer overheden zijn zich bewust van het economisch belang van de toeristische
sector. Alle gebeurtenissen die de komst van toeristen verhinderen of verminderen zijn
daarom allesbehalve welkom voor regeringen (Sönmez et al., 1998; Vovk, 2015). De
toeristische sector brengt namelijk inkomsten voor een land en jobs met zich mee. Dit
verklaart waarom regeringen een hoge populariteit van hun land of regio als reisbestemming
willen bereiken. Dit wordt onder meer bepaald door het beeld dat toeristen ervan hebben,
wat in deze paper de ‘bestemmingsperceptie’ wordt genoemd. Volgens Avraham & Ketter
(2006; 2016) is de bestemmingsperceptie samengesteld op basis van verschillende
componenten (locatie, leiderschap, economische situatie,...), gebaseerd op stereotypen die
verspreid worden door de media. Wanneer de reputatie van een regio, land, of stad erg
slecht is en de perceptie moet veranderen, spreken Buckley & Klemm (1993) van
‘probleemregio’s’. Ontwikkelingsprojecten voor toeristen krijgen daar geen steun, het
bezoekersaantal ligt laag en er zijn meestal socio-economische problemen vast te stellen.
Dat terrorisme één van de grootste oorzaken is van negatieve bestemmingspercepties
(naast ander negatief nieuws zoals natuurrampen, e.d.) spreekt voor zich. Hoe sterk
angstgevoelens het toerisme bepalen hangt uiteraard ook af van socio-economische
karaktereigenschappen van de reizigers, de terreurdreiging tegenover de groep, de reactie
van de autoriteiten en de mediaverslaggeving.
Overheidscommunicatie over regio’s kan een tegenwicht bieden aan negatief nieuws of de
reisadviezen die opgesteld worden door federale overheidsdiensten van andere landen
5
(UNWTO, n.d.; cfr. infra 5.). Avraham et al. (2006) analyseren 10 communicatiestrategieën
die gebruikt worden door overheden om een negatief beeld over het eigen land bij te sturen.
Ze maken een onderscheid tussen het gebruik van public relations (PR), reclame, promoties
en direct mailing. Vooral PR zijn voor deze paper belangrijk. Ze worden namelijk gebruikt om
de manier waarop bestemmingen worden voorgesteld in de media, te beïnvloeden. Dit wil
zeggen dat ze bepalen wat in de media komt, maar ook wat er niet in komt. De andere
technieken zijn directer gericht op het publiek (of een deel ervan) en niet op de media zelf.
Avraham (2014) doet later ook een kwalitatieve inhoudsanalyse van nieuwsmedia en
reclame en ontdekt daarin verschillende strategieën waarmee een positief beeld wordt
gecreëerd van het Midden-Oosten tijdens de Arabische Lente, een golf van opstanden voor
democratisering in verschillende Arabische landen sinds 2010. In zijn SAM-model vat hij
samen dat er drie soorten boodschappen zijn: er is marketing die inspeelt op de bron
(source), het publiek (audience) en de boodschap (message). De eerste strategie focust op
het verspreiden van nieuws via journalisten, de tweede probeert gelijkenissen aan te tonen
tussen het publiek en de lokale bevolking, de derde toont via boodschappen dat de regio
veilig is. Volgens Schwaighofer (2014) moeten landen vooral inzetten op
marketingstrategieën die de authenticiteit van het land tonen. In die context neemt ze
Frankrijk als voorbeeld voor een land met een globaal goede reputatie en een goed gekend
‘merk’ op de toeristische markt. Men spreekt in deze context ook over ‘landenmarketing’.
Landenmarketing komt in de media terecht door het gebruik van public relations en probeert
de voorstelling van regio’s onder controle te houden en bestemmingspercepties te
beïnvloeden (Avraham et al., 2006; Short, Breitbach, Buckman & Essex, 2000). Op die
manier positioneert een land zich op de internationale markt wat niet alleen de toeristische
sector, maar ook de exportsector ten goede komt en investeerders aantrekt (Anholt, 2004).
Hoewel de impact van die marketinginspanningen op de bestemmingsperceptie langs de ene
kant niet onderschat mag worden, is het effect wel beperkt als de regio steeds wordt
geassocieerd met oorlog, terreur en geweld (Avraham, 2014; Witt & Moore, 1992). Langs de
andere kant worden percepties over onveiligheid snel vervangen door gevoelens van
veiligheid en bescherming eens een situatie weer genormaliseerd is (Araña et al., 2007;
Baker, 2014). Onderzoek toont aan dat het vooral de frequentie en opeenvolging van
gevaarlijke gebeurtenissen is, die toeristen afschrikken. De ernst van de aanslagen speelt
een minder grote rol (Pizam & Fleischer, 2002). Daarom beklemtonen onderzoekers ook dat
het belangrijk is dat nieuwe aanslagen in alle omstandigheden worden vermeden. Indien dit
het geval is kan de toeristische sector relatief snel herstellen van de klappen, wat betekent
dat er 3 tot 9 maanden nodig zijn (Sönmez, 1994; Enders, Sandler & Paris 1992). Als
bekendste en meest onderzochte voorbeeld in de recente geschiedenis van aanslagen en de
6
daaropvolgende overheidscommunicatie, die de bestemmingsperceptie sterk wijzigde, geldt
9/11, de aanslagen in de Verenigde Staten in 2001. Het belang van landenmarketing is
duidelijker geworden door de internationale gevolgen: naast een onmiddellijke devaluatie van
de dollar en daling van het vertrouwen in Amerika, daalden wereldwijd ook de inkomsten uit
toerisme en het aantal geboekte vluchten. Het aandeel autovakanties steeg. Maar in de
periode tussen 2002 en 2007 steeg het aantal vliegvakanties weer naar het pre-9/11 niveau,
mede door de duidelijke communicatie van de overheid (Araña et al., 2007; Baker, 2014;
Heyndrickx, 2014; Kellner, 2003; Shadid, 2005; Vovk, 2015).
2.3. De invloed van media op toeristen: beslissingsprocesmodellen en
risicopercepties
2.3.1. Beslissingsproces- en angstverklaringsmodellen
Informatieverwerkingstheorieën worden vanuit verschillende invalshoeken beschreven,
waardoor het onmogelijk is om een exhaustief overzicht te geven over de modellen die
consumentengedrag en beslissingsprocessen bestuderen (Sirakaya & Woodside, 2005; voor
een overzicht zie D’hamers, 2013). Ze zijn ook vrij theoretisch aangezien het moeilijk is om
deze handelingen en beslissingen in een model te gieten (Sirakaya et al., 2005). Toch
herkennen we in verschillende modellen telkens de volgende vijf stappen: de
probleemherkenning door de consument (1), informatieverzameling over mogelijke
oplossingen (2), het vergelijken van de alternatieven (3), het maken van de keuze tussen de
verschillende mogelijkheden (4) en de evaluatiefase (5) (Mathieson & Wall, 1982). Twee
voorbeelden van modellen die regelmatig aangehaald worden binnen de literatuur die de
beslissingsprocessen van toeristen bekijken en deze vijf stappen bespreken, zijn enerzijds
het ‘vakantiecyclus’-model van Van Raaij & Francken (1984) en anderzijds het
‘beslissingsprocesmodel voor internationaal toerisme’ van Sönmez & Graefe (1998). Het
eerste model (zie figuur 1) bespreekt eerst de fase waarin de keuze gemaakt wordt om al
dan niet op reis te gaan. Daarna wordt informatie verzameld aan de hand van verschillende
informatiebronnen zoals vrienden, familie en media. Vervolgens wordt binnen het gezin
overlegd over de bestemming en wordt de reis vastgelegd. Er worden op dat moment ook
beslissingen gemaakt over de vakantie-activiteiten. Op het einde wordt geëvalueerd wat
voldoening gaf en wat de klachten waren. Sociale en individuele factoren beïnvloeden het
interactieproces dat op haar beurt de verschillende fases van de vakantiecyclus bepalen.
Sönmez et al. (1998) tonen met hun model (zie figuur 2) hoe specifiek media, als externe
factor naast reisadviezen en sociale contacten, invloed hebben op het bewustzijn over en het
kennis hebben van terrorisme. Ze splitsen het keuzeproces op in vier stappen: De beslissing
om te reizen in het binnen- of buitenland (1), het opzoeken van informatie (2),
7
8
het evalueren van alternatieven (3) en de uiteindelijke keuze van bestemming en het boeken
van de reis (4). Op elke stap in het keuzeproces kan teruggekeerd worden indien nieuwe
informatie of gebeurtenissen de kosten of de risicoperceptie wijzigen. Uiteindelijk wordt,
afhankelijk van het profiel van de consument (of de toerist), het product (of de reis) met de
laagste kost gekozen. Opvallend in hun model is dat de externe factoren (media,
reisadviezen en sociale contacten) op alle stappen in het keuzeproces invloed hebben. Ook
andere auteurs maken een onderscheid tussen verschillende factoren die
beslissingsprocessen van toeristen bepalen (Avraham et al., 2006). Enerzijds zijn er ten
eerste interne- of psychologische factoren (zoals percepties, levensstijl,
persoonlijkheidskenmerken, demografische kenmerken,...) en ten tweede externe- of niet-
psychologische factoren (zoals beperkingen, familie, vrienden, marketing,...) die analytisch
onafhankelijk van elkaar bestudeerd kunnen worden, maar in de realiteit elkaar beïnvloeden
(Goodall, 1988; Sirakaya et al., 2005). Anderzijds halen toeristen informatie uit twee soorten
bronnen: er zijn formele bronnen (zoals tips van reisagenten, brochures, reisboeken,
kaarten, radio en televisie) en er zijn informele bronnen (zoals aanbevelingen van vrienden
of ervaringen van reizigers) (Goodall, 1988). Media worden binnen dit model alleszins gezien
als één van de vele factoren/bronnen die ons reisgedrag mede beïnvloeden. Hoe groot deze
invloed is hangt dan weer af van andere elementen zoals persoonlijkheidskenmerken en
onder andere de opbouw of het onderwerp van de nieuwsberichten. De opbouw van
nieuwsberichten wordt bepaald door nieuwsselectiecriteria (cfr. infra 2.3.3.).
Een verklaring van de invloed van media kunnen we eveneens zoeken in ‘fear appeal-
models’ of angstverklaringsmodellen, die hun oorsprong vinden in ‘terreur-/angst
management theorieën’. Die modellen bestuderen communicatie die enerzijds angst doet
ontstaan en anderzijds defensieve reacties uitlokt, die op hun beurt onder andere cognitief of
affectief kunnen zijn en de bedreiging verkleinen of elimineren. Mediacommunicatie bestaat
bijvoorbeeld enerzijds uit een waarschuwing voor het gevaar en anderzijds geeft het advies
over mogelijke beschermingsmogelijkheden tegen het gevaar (Ruiter, Abraham & Kok,
2001). Vaak wordt aangetoond dat vooral dat laatste een grote impact heeft op
consumenten. Ruiter, et al. (2001) geven voorbeelden uit de gezondheidszorg, waarbij
voorzorgscampagnes een gedragsverandering bewerkstelligen. Taubman Ben Ari, Florian &
Muckinger (2000) geven gelijkaardige resultaten op vlak van roekeloos rijgedrag. Gezien het
voorgaande, kunnen die angstverklaringsmodellen ook van toepassing zijn op toeristen en is
er zowel voor terroristen, overheden en media een rol weggelegd binnen die modellen, maar
concreet onderzoek dat angstgevoelens linkt aan terrorismeverslaggeving lijkt tot nu toe te
ontbreken.
9
2.3.2. Invloed van risicopercepties en persoonlijke kenmerken op beslissingen
Een reden dat er aandacht is voor beslissingsprocessen van toeristen is omdat reizen vaak
het imago heeft risico’s met zich mee te brengen. Dit is te verklaren door het feit dat de
aankoop (of betaling) van de reis en de reiservaring zelf niet gelijktijdig plaats vinden,
waardoor dat laatste onzekerder is. Net als bij andere diensten ervaren consumenten een
groter risico bij diensten dan bij de aankoop van tastbare/direct consumeerbare goederen
(Fischhoff et al., 1984; Kapuscinski, n.d; Reisinger & Mavondo, 2006; Yang & Nair, 2014).
Risicoperceptiemodellen en risicoreductiestrategieën vertrekken van het idee dat, wanneer
reizigers een hoog aantal risico’s ervaren, ze wantrouwiger zijn. Dit beïnvloed de
beslissingsprocedure negatief (Baker, 2014; Sirakaya et al., 2005). Er worden telkens
verschillende soorten risico’s onderscheiden waarmee toeristen te maken krijgen. Vaak
vermeld zijn de risico’s op geweld en politieke instabiliteit, praktische tegenslagen of
tekortkomingen van materiaal, ziekte en fysieke letsels en slechte weersomstandigheden
(Yang et al., 2014; Kapuscinski, n.d.). In ieder geval zijn het, net als bij
beslissingsprocesmodellen, interne en externe factoren zoals persoonlijkheidskenmerken en
marketing die een invloed hebben op de attitude tegenover bepaalde bestemmingen
(Fodness & Murray, 1999; Shin, 2015; Woodside & Lysonski, 1989). De profielen van
reizigers bepalen of ze meer/minder kunnen omgaan met risico’s. D’hamers (2013) wijst erop
dat er de laatste jaren een ongeziene fragmentatie is van de (Belgische) reizigers. Dit toont
aan dat het belangrijk is om reizigers met verschillende profielen te bestuderen en op te
passen voor veralgemeningen over risicopercepties. Verschillende auteurs verdelen reizigers
in groepen met verschillende risicopercepties. Zo hebben Roehl & Fesenmaier (1992) het
over een ‘risico neutrale groep’ die denkt dat ze geen gevaar loopt op hun bestemming, over
een ‘functionele risico groep’ die bang is voor praktische problemen, en een ‘locatie-
gebonden risico groep’ die vreest dat de plaats van hun vakantiebestemming gevaarlijk kan
zijn. Cohen (1974) maakt eveneens een onderscheid tussen meer avontuurlijke reizigers, die
risico’s als een onderdeel van het reizen zien, en toeristen die liever het zekere voor het
onzekere nemen. Demografische kenmerken, zoals gender, leeftijd, opleiding en inkomen
zijn factoren die de toeristische markt fragmenteren (Buckley et al., 1993; Lepp & Gibson,
2007). Williams & Ballaz (2013) vinden bijvoorbeeld een significant verschil tussen een
jongere-, lager geschoolde groep, die minder goed kan omgaan met risico’s en een iets
oudere, hoger geschoolde groep die daar wel goed mee om kan.
2.3.3. Nieuwsselectiecriteria die toeristen beïnvloeden
Naast persoonlijkheidskenmerken en demografische kenmerken worden risicopercepties
steeds meer bepaald door de mediaconsumptie van toeristen. Ten eerste wordt dit verklaard
10
door het grotere gebruik van (nieuwe) media door toeristen en terroristen en de
alomtegenwoordigheid ervan (Avraham et al., 2007). Nieuwe media dienen bijvoorbeeld als
informatiebron en marketingkanaal voor reisagenten, en als ‘boekingskantoor’ voor reizen.
Reizigers delen hun ervaringen ook steeds meer op Facebook, Instagram, Swarm en andere
sociale netwerken (D’hamers, 2013). Ten tweede is er een globalisering van media en
burgers waarneembaar: het boeit de consumenten/mensen wat aan de andere kant van de
wereld gebeurt en de mogelijkheden om te berichten over verre gebeurtenissen zijn
toegenomen.
Het onderzoek dat de invloed van media bekijkt is tot nu toe vooral te situeren binnen de
traditie die journalisten, die gebruik maken van nieuwsselectiecriteria, als gatekeepers ziet.
Op dat vlak is er veel aandacht voor de tabloidisering van de media, waarbij redacties meer
aandacht hebben voor negatief nieuws omwille van ‘commerciële’ redenen (Avraham, 2014;
Jenkins, 1988; Weimann et al., 1994). Onder andere daardoor nemen terroristische
aanslagen een steeds groter aandeel in binnen de huidige nieuwsbulletins. De reactie van
toeristen zou hierbij zijn dat de vrees voor terrorisme meer stijgt dan de kans dat individuele
toeristen effectief met aanslagen te maken krijgen. Reizigers kunnen het gevaar niet meer
realistisch inschatten –ondanks de overvloed aan nieuws– en zien zichzelf als ‘makkelijk
prooi’ (Bobbitt, 2008; Buckley et al., 1993; Foucault, 1991). Academisch wordt hierbij vaak
stilgestaan bij het verschil tussen ‘mogelijke risico’s’ en ‘waarschijnlijke risico’s’, waarbij het
eerste refereert naar meetbare kansen op een risico en de tweede soort risico’s vooral
ingebeeld zijn (Korstanje, 2011; Reisinger et al., 2005). Anderson (2003) en Adam, Beck &
Van Loon (2000) hebben specifieke aandacht voor waargenomen/echte en ingebeelde
risico’s, die niet alleen door de (nieuwe) media worden vermeld maar zelfs door de media
worden ‘gecreëerd’. Naast de grotere aandacht voor negatief nieuws kiezen journalisten,
ondanks de globalisering, ook vaker voor nieuws van nabij. Joye (2010) toont aan dat in
Vlaamse media nabijheid (geografische afstand, psychologische en emotionele afstand,
culturele affiniteit, en zelfbelang zoals de aanwezigheid van landgenoten onder de
slachtoffers), de economische en geopolitieke status van het getroffen land en
rampspecifieke factoren (zoals het aantal slachtoffers) een grote rol spelen bij de
nieuwsselectie. Er wordt bijvoorbeeld aangetoond dat naarmate het aantal Westerse
slachtoffers stijgt, ook de nieuwsaandacht voor de gebeurtenissen stijgt. Vooral wanneer
gebeurtenissen zich veraf afspelen doen consumenten nochtans beroep op berichtgeving
van nieuwsmedia en ervaringen van de directe omgeving, om zich een beeld te vormen van
plaatsen (Sönmez et al.,1998). Bij gebrek aan andere informatie aanzien consumenten het
nieuws in dat geval als ‘waarheid’.
11
Het belang van media moet echter ook gerelativeerd worden. Gatekeeper-onderzoek krijgt
vaak de kritiek ervan uit te gaan dat consumenten zich zomaar blindelings laten beïnvloeden.
Ook andere factoren spelen een belangrijke rol in beslissingsprocessen (cfr. supra 2.3.1.).
De kritiek stelt ook dat consumenten niet altijd rationeel handelen op basis van nieuws
(D’hamers, 2013). Ten slotte zijn er verschillende onderzoekers die benadrukken dat
consumenten nieuwsmoe zijn, waardoor we ons kunnen afvragen of de bedreigingen door
terroristen en landenmarketing nog doordringen (Holton & Chyi, 2012). Vanuit
angstverklaringsmodellen wordt ook gesteld dat de respons op boodschappen die angst
proberen te verminderen onduidelijk is. Ruiter et al. (2001) vermelden dat die relatie eerst
positief is, dit wil zeggen dat naarmate de bedreiging stijgt, ook de impact van de
geruststellende berichten groter wordt. Eens een bepaald dreigingsniveau wordt
overschreden, is de relatie echter negatief en wennen we aan de waarschuwingen en
ontkennen we het gevaar.
3. Hypotheses over de mogelijke reactie van toeristen op mediabeïnvloeding
Uit het bovenstaande onderzoek naar de beslissingsprocessen van toeristen wordt
geconcludeerd dat die worden beïnvloed door de media. Maar concreet onderzoek naar de
reactie van toeristen op mediaverslaggeving over terrorisme ontbreekt (Araña et al., 2007;
Baker, 2014). Hoe toeristen reageren op de acties van terroristen, de reacties van overheden
en de mediaberichtgeving daarover, is daarom de centrale vraag van deze paper. In dit deel
worden de onderzoekshypotheses verduidelijkt.
Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact op de
bestemmingsperceptie
Om deze hypothese te testen, linken we eerst de verschillende mediaprofielen van de
respondenten aan de manier waarop ze hun bestemming kiezen. We proberen te
achterhalen hoe belangrijk de mediaverslaggeving is als bepalende factor voor de
bestemmingskeuze in vergelijking met andere factoren. Daarna brengen we de
mediaprofielen van de interviewees in verband met hun risicopercepties over bezochte
bestemmingen, en in welke mate die net meer afhangen van andere persoonlijkheids- en
demografische kenmerken dan van mediaconsumptie. Ten slotte bestuderen we de
antwoorden op de vragen naar hypothetisch reisgedrag, en gevoelens en percepties over
gevaar doordat de media er veel of weinig over berichten. Het belang van het bestuderen
van deze antwoorden is meervoudig. Uit de literatuur kunnen we namelijk enerzijds
concluderen dat terroristische aanslagen een terugval van het toerisme veroorzaken. Maar
anderzijds dat niet alle reizigers zich even snel laten afschrikken, waardoor we de negatieve
impact van terroristische aanslagen op de toeristische sector in vraag kunnen stellen.
12
Concreet verwachten we dat de respondenten ten eerste hun bestemmingskeuze en
risicoperceptie laten afhangen van de media. Ten tweede verwachten we dat de
respondenten aangeven dat de hoeveelheid media-aandacht voor een aanslag bepalend is
voor het vertrek naar hun reisbestemming. Hoe meer media-aandacht er is voor een
aanslag, hoe minder graag ze naar de plaats willen reizen waar die aanslag plaats vindt. Ten
derde zouden we wel denken dat het advies van officiële autoriteiten een grotere impact
heeft dan de mediaberichtgeving, gezien het stijgende belang van overheidscommunicatie
gericht naar toeristen. Daarom polsen we ook rechtstreeks naar het belang dat de
respondenten hechten aan reisadvies van officiële autoriteiten en vergelijken we dit met de
invloed van de media.
Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de mediaberichtgeving
op de bestemmingsperceptie
Nabijheid is een belangrijk nieuwsselectiecriterium, maar in welke mate nieuws over nabije-
of verre bestemmingen ons reisgedrag anders beïnvloedt is onduidelijk. We vergelijken in dit
onderzoek Tunesië en Frankrijk, respectievelijk verre versus nabije vakantiebestemmingen
en bekijken op die manier of berichtgeving over beide landen een even grote impact heeft op
onze bestemmingsperceptie (cfr. infra 4.1.). We verwachten dat de kennis over nabije
gebeurtenissen groter zal zijn dan de kennis over verre gebeurtenissen en dat de
respondenten meer belang hechten aan informatie over nabije reisbestemmingen. Deze
hypothese is gebaseerd op de vaststelling dat onder andere door de globalisering en
politieke verwevenheid aanslagen niet alleen ver weg, maar ook dichtbij kunnen
plaatsvinden. Daarnaast vragen we onze respondenten ook naar het belang van de identiteit
van de slachtoffers van aanslagen en het aantal slachtoffers. We denken dat onze
interviewees het belangrijk vinden dat het onderscheid tussen Belgische slachtoffers en
slachtoffers van andere nationaliteiten wordt gemaakt, omdat journalisten nieuws namelijk
niet alleen selecteren op basis van geografische nabijheid, maar ook op basis van
culturele/persoonlijke nabijheid en de identiteit van de slachtoffers benadrukken indien het
gaat over landgenoten.
Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op
bestemmingspercepties
Ondanks de alomtegenwoordigheid van media denken we dat de impact ervan beperkt kan
zijn op langere termijn. We verwachten dat de respondenten geen grotere angstgevoelens
hebben na de specifieke gebeurtenissen. Ten eerste kan dit zijn omdat negatieve beelden
snel worden vervangen door positieve wanneer de situatie opnieuw is genormaliseerd. Ook
13
na 9/11 zien we na enkele jaren een herstel van de toeristische sector. Ten tweede mag de
invloed van de media niet overschat worden. Een zekere nieuwsmoeheid of terreurmoeheid
kunnen ervoor verantwoordelijk zijn dat nieuws over terreur niet lang blijft hangen. Ten derde
zijn toeristen niet altijd rationeel, waardoor ze niet altijd rekening houden met
mediaverslaggeving. Dit leidt ertoe dat het erop lijkt dat toeristen zich niet lang laten
afschrikken. Ten vierde wordt Brussel in maart 2016 getroffen door aanslagen (cfr. infra
4.1.). Wanneer aanslagen dichter bij huis plaats vinden, wordt de invloed van berichtgeving
over terreur vermoedelijk kleiner, omdat de respondenten het idee krijgen dat aanslagen
altijd en overal kunnen plaatsvinden. Ten slotte vragen we onze respondenten ook om in te
schatten hoelang ze, na de instelling van een officieel negatief reisadvies door de overheid,
niet zouden reizen naar het getroffen gebied. Wij vermoeden dat ze na een bepaalde tijd niet
meer naar het reisadvies zouden luisteren.
4. Empirisch onderzoek
4.1. Methodologie
In dit verkennend onderzoek doen we kwalitatieve diepte-interviews bij jonge volwassenen
tussen 20 en 27 jaar. Net als Woodside & King (2001) zijn we er namelijk van overtuigd dat
we met een kwalitatieve onderzoeksmethode beter rekening kunnen houden met de relatie
tussen de verschillende variabelen die de beslissingsprocessen van reizigers beïnvloeden,
namelijk karaktereigenschappen en mediaconsumptie. We selecteren jonge mensen die
reiservaring hebben en geïnteresseerd zijn om in de toekomst te reizen naar Frankrijk of
Tunesië. We zouden verwachten dat vanaf de leeftijd van 20 jaar, jongeren zelf
verantwoordelijk zijn voor hun reisboekingen, maar eventueel ook nog overleggen met hun
familie en vrienden over hun reisplannen. De jongeren zijn dan namelijk meerderjarig en
mogen wettelijk alleen of met vrienden reizen zonder toestemming van hun ouders, maar ze
zijn vaak nog financieel afhankelijk van hun ouders waardoor we enig overleg niet uitsluiten.
We selecteren jongeren die een studie volgen aan de hogeschool of universiteit of geslaagd
zijn en hun hoger diploma reeds op zak hebben. We proberen de socio-economische
verschillen op die manier te verkleinen en selecteren zo ook een doelgroep die een hoger en
vermoedelijk redelijk gelijklopend mediagebruik heeft, in vergelijking met de rest van de
bevolking. Het (nieuwe) mediagebruik ligt bij jongeren eveneens hoger dan bij oudere
generaties, wat het interessant maakt om hun bestemmingspercepties te bestuderen (de
Jongh Luchsinger, 2011; Vanhaelewyn, Pauwels, De Wolf, Accou & De Marez, 2015).
Concreet spreken we mogelijke interviewees aan als ze voldoen aan de criteria van leeftijd
en diploma. We stellen het onderzoek formeel voor tijdens een face-to-face gesprek of een
privé-facebookbericht. Indien de respondent wil meewerken, stellen we hem of haar één
14
vraag, namelijk: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Tunesië reizen?’. Andere respondenten
stellen we de vraag: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Frankrijk reizen?’. Indien ze daar positief
op antwoorden, maken we een afspraak voor het interview dat respectievelijk over Tunesië
of Frankrijk zal gaan (cfr. infra 4.1.). We doen dit omdat we willen onderzoeken of de
mediaberichtgeving erover hen zou afschrikken. Indien de respondenten hoe dan ook niet
geïnteresseerd zijn om naar die landen te gaan zal de impact ook kleiner zijn (cfr. infra 5.2).
We selecteren 5 respondenten per groep. Indien de vijfde respondent nog volledig nieuwe
informatie geeft, zouden we nog een zesde persoon interviewen. Indien die nog nieuwe
invalshoeken heeft, selecteren we nog een zevende, enzovoort. Deze sneeuwbaltechniek
hanteren we verder tot we per groep maximum 8 interviewees hebben. Het verloop van het
interview waarmee we de drie hypotheses testen is terug te vinden als bijlage van deze
paper (bijlage 1). De eerste hypothese (‘Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve
impact op de bestemmingsperceptie’) wordt getest aan de hand van de inleidingsvragen
naar het mediagebruik. Op basis daarvan stellen we het mediaprofiel van de respondent op.
Dit profiel linken we daarna aan de inleidingsvragen over ‘bestemmingskeuze’, de
transitievragen over ‘reiservaringen’ (die polsen naar risicopercepties) en de subvragen over
hypothetisch reisgedrag die het belang van de hoeveelheid media-aandacht in kaart
brengen. Hypothese 2 (‘De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de
mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie’) wordt getest door de vergelijking van de
antwoorden (tussen twee groepen respondenten) op de vragen over ‘schrik (voor terreur)’ en
de subvragen over hypothetisch reisgedrag die polsen naar het belang van de nationaliteit
van en het aantal slachtoffers. Hypothese 3 (‘Mediaberichtgeving over terreur heeft geen
langdurige impact op bestemmingspercepties’) testen we door de antwoorden te analyseren
op de vraag naar angstgevoelens door de specifieke gebeurtenissen en de vragen over
‘hoelang wordt ons gedrag beïnvloed’. Daarna worden de opnames van de interviews
getranscribeerd en geanalyseerd met het softwarepakket ‘Nvivo 11’. De interviews worden
eerst per respondent bestudeerd, daarna worden ze ook met elkaar vergeleken.
We verdelen de respondenten, zoals gezegd, in twee groepen. Bij de ene groep wordt
gepolst naar hun perceptie over Tunesië, bij de andere over Frankrijk. Zoals hoger vermeld,
pleegt de terreurgroep IS in 2015 verschillende aanslagen in deze landen en wordt er
uitvoerig over de gebeurtenissen bericht door de media (cfr. infra 2.1.). We geven hier een
kort overzicht van de gebeurtenissen1. In Tunesië vindt de eerste aanslag plaats in maart
1 De opsomming van de gebeurtenissen werd geschreven aan de hand van informatie die te lezen is op verschillende nieuwswebsites (onder andere: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws, http://www.standaard.be/, http://www.demorgen.be/), de nieuwsdatabank GoPress (http://www.gopress.be/) en de website van de federale overheid (http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen).
15
2015 en wordt het nationaal Bardo Museum in de hoofdstad Tunis getroffen. Er vallen 23
dodelijke slachtoffers, waaronder één Belg. De tweede aanslag vindt eind juni plaats op een
strand in Sousse, waarbij 38 dodelijke slachtoffers vallen waaronder opnieuw één Belg. Deze
aanslagen treffen vooral toeristen. Bij de derde aanslag gaat het om een zelfmoordaanslag
die plaats vindt op 24 november in het centrum van Tunis bij een bus die leden van de
presidentiële wacht vervoert. De aanslag kost het leven aan 12 veiligheidsagenten. Hierna
wordt de nationale noodtoestand uitgeroepen over het gehele grondgebied van Tunesië. De
drie aanslagen worden allemaal opgeëist door IS. In maart 2016 wordt ten slotte nog een
Tunesische legerbasis aangevallen door IS en vallen er daarbij 53 doden. Naast deze
recente aanslagen zijn er verschillende gebeurtenissen in Tunesië die de perceptie over het
land, verschillende delen in het Midden Oosten en Sub-Sahara Afrika beïnvloeden (Baker,
2014). Veel daarvan heeft te maken met (de aansleep van) de Arabische Lente, een golf van
opstanden, protesten en revoluties in de Arabische wereld (Tunesië, Egypte, Libië, Jemen,
Marokko,...) en een burgeroorlog in Syrië. ‘Het Kwartet voor Nationale Dialoog in Tunesië’
krijgt in 2015 nochtans de Nobelprijs voor de Vrede ‘voor zijn beslissende bijdrage aan het
bouwen van een pluralistische democratie in de nasleep van de Jasmijnrevolutie in 2011’
(Nobel Prizes 2015, 2 maart 2016). Hoewel de politieke rust lijkt teruggekeerd te zijn na de
democratische verkiezingen in 2014 en Tunesië de ‘bloem van de Arabische lente’ wordt
genoemd, verlengt België begin 2016 het negatief reisadvies, waarna touroperator Jetair hun
reisaanbod naar Tunesië schrapt tot na de zomer van 2016. Na de aanslag op het hotel in
Sousse, verschijnt nochtans een krantenartikel in de Belgische pers dat stelt dat de
toeristische sector niet onmiddellijk grote gevolgen ondervindt van de aanslagen (Soenens,
11 juni 2015). De andere groep wordt geïnterviewd over Frankrijk. In Frankrijk vindt de eerste
aanslag plaats op 7 januari 2015, op de redactie van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo.
Er vallen 12 doden. Op 13 november 2015 vinden opnieuw aanslagen plaats in Parijs. Hierbij
komen 130 mensen om, waaronder 3 Belgen. Er vallen slachtoffers in verschillende Parijse
cafés, restaurants en de concertzaal Bataclan en er zijn 3 zelfmoordaanslagen in de buurt
van het voetbalstadium Stade de France. In het stadium spelen op dat moment het Franse
en Duitse elftal een match, die bijgewoond wordt door de Franse president François
Hollande. Opnieuw eist IS de aanslagen op. De gebeurtenissen zorgen voor het uitroepen
van de noodtoestand in Frankrijk en verhoogde terreurdreiging in Europa2.
2 Op de site van de federale overheidsdienst reisdviezen wordt bij de reisadviezen van alle Europese landen gemeld dat ‘in Europa de algemene dreiging van terrorisme heerst’ sinds de aanslagen in Parijs in november. (Geraadpleegd op 10 mei 2016: http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen).
16
Naast de aanslagen in Tunesië en Frankrijk, willen we ook nog de aanslagen in België
vermelden. Tijdens het schrijven van deze masterproef vinden er op dinsdag 22 maart 2016
aanslagen plaats in de hoofdstad Brussel, waarbij 32 dodelijke slachtoffers vallen, waarvan
17 Belgen en 15 buitenlanders, en er meer dan 300 mensen gewond raken. De aanslagen
worden gepleegd op de nationale luchthaven van Zaventem, Brussels Airport, en in het
metrostation Maalbeek in het centrum van Brussel. Ze worden opnieuw opgeëist door IS.
Vlak voor het weekend, op vrijdag 18 maart 2016, wordt eveneens de meest gezochte man
in Europa, Salah Abdeslam, gearresteerd in Sint-Jans-Molenbeek, een gemeente in Brussel.
Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij de aanslagen van november in Parijs. De media
linken de aanslagen in Parijs en Brussel en er wordt zelfs over ‘wraakacties’ gesproken. De
daaropvolgende weken overheersen de gebeurtenissen de Belgische media. Gezien de
recentheid, de gevoeligheid en de nabijheid van het onderwerp, zien we ons genoodzaakt
deze gebeurtenissen te betrekken in de vragen voor onze interviewees. Indien de
interviewees zich over deze gebeurtenissen willen uitlaten, verwachten we dat dit
verduidelijkt in welke mate mediaberichtgeving over aanslagen een invloed heeft op ons
(reis)gedrag.
4.2. Resultaten
In dit stuk van de masterproef trachten we aan de hand van de interviews de voorgestelde
hypotheses (cfr. supra 3.) te accepteren of te verwerpen. Er zijn 10 Vlaamse jonge
volwassenen geïnterviewd (zie bijlage 3 voor meer gedetailleerde informatie over de
respondenten). De respondenten zijn hoofdzakelijk woonachtig in Oost-Vlaanderen, maar er
woont ook één persoon in Brussel* en één persoon in Antwerpen. We interviewden twee
jongens en drie meisjes over Frankrijk, en drie jongens en twee meisjes over Tunesië. Dit
maakt dat er in totaal evenveel jongens als meisjes werden geïnterviewd. Alle interviewees
studeren aan een Vlaamse universiteit of hogeschool of hebben hun studie recent afgewerkt
en zijn net begonnen aan hun beroepsloopbaan. In de bespreking van de resultaten geven
we regelmatig citaten van de respondenten, die we genummerd hebben van R1 tot R10,
gevolgd door de codes die verwijzen naar hun mediaprofiel (DK, BDK of NK, cfr. infra 4.2.1.)
en het land waarover ze worden geïnterviewd (T of F). De letter I staat voor de citaten van de
interviewer. Irrelevante stukken uit de citaten duiden we aan met [...], zo missen de citaten
hun verduidelijkende functie niet.
17
Tabel 1: informatie over de respondenten
Nr. respondent
Mediaprofiel Land waarover ze bevraagd zijn
Reiservaringen (bestemmingen)
R1 Dagelijks kwalitatief (DK)
Tunesië (T) Heeft vooral (hoofd)steden binnen Europa bezocht, kampeert graag met vrienden, bezocht Japan net na de kernramp in Fukusjima.
R2 Niet kwalitatief (NK) Tunesië (T) Heeft enkel reizen binnen Europa gemaakt. Geniet van sportieve luxereizen en citytrips. Boekte een reis naar Tunesië in de zomer van 2015 die werd geannuleerd.
R3 Dagelijks kwalitatief (DK)
Tunesië (T) Heeft reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa onder meer Thailand, Cambodja, Palestina, Egypte, Japan,... Maakte zowel avontuurlijke reizen, als reizen waarin hij artikels schreef/studeerde.
R4* Dagelijks kwalitatief (DK)
Tunesië (T) Heeft veel reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa onder meer Zuid-Korea, Thailand en Zuid-Afrika. Geniet van het contrast backpacken vs. luxe.
R5 Niet kwalitatief (NK) Tunesië (T) Heeft veel reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa vooral rondgereisd met familie. Onder meer in New York, Midden Amerika, Marocco, Thailand,...
R6 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)
Frankrijk (F) Heeft veel reizen gemaakt binnen Europa, doet voornamelijk citytrips en sportieve reizen (naar zonnige bestemmingen en skigebieden). Reisde naar Istanbul in februari 2016, nadat de stad getroffen werd door een aanslag in januari.
R7 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)
Frankrijk (F) Heeft nog niet zo veel reizen gemaakt binnen Europa. Ging op Erasmus in Portugal, bezoekt nu graag vrienden in het buitenland (zoals in Jordanië). Maakte haar masterproef in Zimbabwe.
R8 Niet kwalitatief (NK) Frankrijk (F) Heeft met vrienden vooral citytrips gedaan binnen Europa. Buiten Europa vooral toeristische gebieden bezocht met familie (bv: Nijlcruise in Egypte, Zanzibar,...). Reisde niet naar Istanbul in februari 2016, omwille van de aanslag in januari.
R9 Dagelijks kwalitatief (DK)
Frankrijk (F) Heeft veel reizen gemaakt binnen Europa, omschrijft zichzelf als all-round reiziger (geniet van luxe, kamperen,...). Buiten Europa reeds Vietnam bezocht.
R10 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)
Frankrijk (F) Heeft vooral (hoofd)steden binnen Europa bezocht, is nog niet buiten Europa geweest.
4.2.1. Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact
op de bestemmingsperceptie
Om deze hypothese te testen hebben we de verschillende mediaprofielen van de
respondenten opgesteld. We verdelen ze in drie groepen. Terwijl de meeste respondenten
dagelijks (groep DK (dagelijks kwalitatief)= R1, R3, R4 en R9) tot bijna dagelijks (groep BDK
(bijna dagelijks kwalitatief)= R6, R7 en R10) kwalitatieve media volgen, houden anderen de
media minder actief in de gaten, dit wil zeggen: niet dagelijks en vaak gecombineerd met het
consumeren van minder kwalitatieve media uitsluitend via Facebook (groep NK (niet
kwalitatief)= R2, R5, R8). Het onderscheid tussen ‘kwalitatieve-‘ en ‘minder kwalitatieve
18
media’ is echter relatief in Vlaanderen, maar is vergelijkbaar met het onderscheid tussen de
‘quality/midmarket kranten’ en ‘tabloids’ in de Angelsaksische landen. Terwijl de eerste
focussen op diepgang en langere nieuwsstukken, zijn de tweede kenmerkend door hun
gebruik van expliciete beelden en de focus op humanintrestverhalen. In Vlaanderen worden
in deze paper onder meer Het Journaal van de openbare omroep VRT en diens online
platform deredactie.be, en de kranten De Tijd, De Standaard en De Morgen als voorbeelden
van kwalitatievere media gezien. De kranten Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws (met de
populaire website hln.be) worden als minder kwalitatieve media gezien (Hauttekeete, 2005;
Van Leuven & Joye, 2014). Het Nieuws op de commerciële televisiezender VTM wordt vaak
als minder kwalitatief gezien, maar Het Journaal en Het Nieuws zouden vormelijk (en
inhoudelijk?) steeds meer op elkaar lijken (Sinardet, De Swert & Dandoy, 2004). Deze
opsomming is uiteraard niet exclusief, omdat we alleen media vermelden die door de
respondenten worden aangehaald in de interviews.
We hebben de mediaprofielen uiteindelijk gelinkt aan de manier waarop de reisbestemming
wordt gekozen en risicopercepties worden geconstrueerd. Maar uit die analyses blijkt dat het
mediaprofiel van de interviewees desbetreffende geen onderscheidende factor is. Dit wil
zeggen dat de respondenten van de eerste (DK), tweede (BDK) en derde (NK) groep niet
fundamenteel verschillen in de manier waarop ze hun reisbestemming kiezen, hun
risicoperceptie construeren en of ze al dan niet vertrekken naar een bestemming die
getroffen is door een aanslag, afhankelijk van de hoeveelheid media-aandacht die de
aanslag krijgt. Hieronder bespreken we dus de manier waarop de drie groepen handelen en
hoe ze reageren.
Media als factor voor de bestemmingskeuze en risicoperceptie
Het mediaprofiel is geen onderscheidende factor voor de manier waarop de
bestemmingskeuze wordt gemaakt, zo antwoordt geen enkele respondent (zowel van groep
DK en BDK, als van groep NK) op de eerste inleidingsvraag –die als volgt wordt gesteld:
‘Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze?’– uit
zichzelf, dat de media de meest beïnvloedende factor is voor de keuze van de
reisbestemming. De respondenten laten hun keuze naar eigen zeggen vooral afhangen van
factoren die ook in de besproken modellen Van Raaij et al. (1984) en Sömnez et al. (1998)
worden vermeld, namelijk: reispartners, budget en activiteiten.
R9 – DK – F: ‘Tgoh ja misschien sowieso al met wie, de partner met wie ik op reis zou
gaan. Of dat dat een vriendin is, of mijn vriend [...] en ook eum wat voor reis, is het
een citytrip, is het een langere reis, [...] en ja hoeveel budget ik ter beschikking heb.’
19
De subvraag van de inleidingsvraag, polst explicieter naar de invloed van nieuwsberichten
op de bestemmingskeuze: ‘Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten?’. In de
antwoorden hierop kunnen we twee trends onderscheiden. Ten eerste beweren de
respondenten niet dat het nieuws over reisbestemmingen zal bepalen naar waar ze een reis
boeken. Nieuwsberichten lijken met andere woorden niet belangrijk voor het maken van hun
bestemmingskeuze. Tenzij de respondent beroepsmatig, door studies, of uit interesse voor
bepaalde culturen, de berichtgeving over een bepaalde regio in de gaten houdt en die
daardoor op een andere manier interpreteert dan andere respondenten. Indien dat het geval
is kan de mediaberichtgeving wel doorslaggevend zijn voor de bestemmingskeuze. R3 is
hiervan een voorbeeld. Ook hij laat zijn reisbestemming in eerste instantie vooral afhangen
van de activiteiten ter plaatse en zijn vriendin (als reispartner), maar als antwoord op de
subvraag vertelt hij dat hij het als student Oosterse Talen en -Culturen (dit is een studie die
onder meer de Arabische Wereld bestudeert) niet altijd eens is met de manier waarop wordt
berichtgegeven over Palestina en koos er nét daarom voor om zelf naar het land en de regio
te reizen.
R3 – DK – T: ‘[...]Mm, als ik alleen naar Palestina ging eigenlijk net wel, omdat ik het
niet echt eens was met de berichtgeving erover en omdat ik daar ook wel wat over
had gelezen. En bij mij is dat ook wel een beetje omdat ik het zelf wil zien, wat er
gaande is. Eum... Naar Egypte, [...]Ik had daar iets over gelezen over de Egyptische
revolutie. Twas dan 2012, dat ik daar een half jaar heb gestudeerd.’
De tweede trend die duidelijk wordt door die specifieke subvraag (‘Hou je het nieuws over
reisbestemmingen in de gaten?’) is dat de respondenten, of ze nu veel of weinig media
consumeren, ervan overtuigd zijn dat ze het belangrijkste nieuws over hun
vakantiebestemming wel zouden opmerken. Ze maken hier impliciet het onderscheid tussen
het a priori kiezen van hun bestemming, waarvoor de media voor de meesten niet
doorslaggevend is, en het a posteriori volgen van nieuws over het land waar ze een reis naar
geboekt hebben in de toekomst. De boeking staat dus centraal: vóór de boeking bepaalt het
nieuws niet waar ze in de toekomst naartoe gaan –tenzij ze er specifieke interesse in hebben
zoals R3. Eenmaal de reis geboekt is, volgen ze wél de mediaberichtgeving over hun
bestemming.
R5 – NK – T: ‘Wel, eigenlijk totaal niet. [...] Allee, als er zo net een tsunami of een
orkaan is geweest, dan misschien wel, maar over het algemeen bekijk ik dat niet.’
R7 – BDK – F: ‘Eum, goh ik ben nu aan het denken aan Jordanië. Eum, omdat ik
daar naartoe ging gaan heb ik dat op het einde zo wat gevolgd. Eum, om te zien, het
was toen ook met Syrië, dat zo.’
20
R6 – BDK – F: ‘Eum, ik heb gelijk De Standaard op mijn facebook en als er dan iets
over dat land inkomt ga ik dat wel openen maar ik ga niet speciaal op een site gaan
zoeken van informatie over dat land bijvoorbeeld. Gelijk toen ik naar Istanbul ging
dan, ahja, was er dan een aanslag in Ankara, ga ik daar dan wel extra op letten [...].’
R4 – DK – T: ‘Er was inderdaad een dreiging [in Zuid-Korea] en onze media stonden
er vol van dat er ook raketten waren. En Noord-Korea was ook filmpjes aan het
verspreiden van raketten die op Seoel werden gestuurd, en enkele dagen nadat die
filmpjes verspreid werden vertrok ik naar Zuid-Korea, allee naar Seoel, maar in Seoel
was de sfeer echt super rustig.’
De respondenten volgen telkens het nieuws over hun reisbestemming, nadat hun reis al is
geboekt, en specifiek wanneer ze bijna op reis vertrekken. Wanneer gebeurtenissen plaats
vinden op hun vakantiebestemming, volgen ze het nieuws daarover dan ook op de voet. De
geciteerde respondenten, konden –ondanks de negatieve berichten over hun
vakantiebestemming– hun reis uiteindelijk laten doorgaan en de mediaberichtgeving was niet
doorslaggevend om de boeking te annuleren.
Naast de bestemmingskeuze worden ook risicopercepties niet noodzakelijk door de mate
van mediaconsumptie (of in ander woorden, het mediaprofiel) bepaald. Dit wil zeggen dat
respondenten van de groepen DK, BDK en NK geen fundamentele verschillen vertonen op
vlak van wat ze als gevaarlijk aanzien. Als antwoord op de vraag of ze al naar een
gevaarlijke bestemming zijn geweest, geven bijna alle respondenten voorbeelden van
bezochte landen of steden waar ze zich onveilig voelden en vertellen verhalen over gevaren
die ze meegemaakt hebben. Enkele meisjes (bv: R4 en R5, resp. uit groep DK en groep NK)
vertellen bijvoorbeeld over mannen die ze niet vertrouwden, anderen (bv: R2, R3, R6, resp.
uit groep NK, DK en BDK) praten over (geplande) reizen waar een aanslag plaatsvond, nog
andere respondenten (bv: R1 en R9, allebei uit groep DK) vermelden verhoogde
gezondheidsrisico’s of kansen op natuurrampen.
R5 – NK – T: ‘Dus ik dacht op een bepaald moment, ik zag hem zo op een bepaalde
manier kijken naar m’n zus en ik dacht f*ck we moeten hier echt weg, maar je hebt
daar zo, ja in een woestijn gaat je niet zomaar ergens zo weglopen en eu, ik ben dan
excuses beginnen zoeken dat ik medicatie moest hebben en dat we zo rap mogelijk,
dat we gewoon weg moesten en dat we achteraf dachten, dat hadden we zo op
voorhand kunnen weten dat die slechte bedoelingen had.’
R3 – DK – T: ‘Tgoh, ik denk toch dat dienen bomaanslag zo wat het dichtste, allee
dat ik toen wel het meest bang ben geweest. Want dat was uiteindelijk niet zo ver, ik
denk dat dat ne kilometer was vanwaar ik sliep. En dan schiet je zo wakker.’
21
R9 – DK – F: ‘We waren aan het kamperen tussen de bomen en het was enorm aan
het onweren en [er was] bliksem, en dan was ik wel efkes aan het denken, amai,
moest er nu de bliksem in een boom slaan dan zou die op ons tent kunnen vallen.’
Risicopercepties lijken dus in hoge mate gebaseerd te zijn op vorige ervaringen, het in
aanraking komen met andere culturen, en het ver weg zijn van huis en staan niet
noodzakelijk in verband met de manier van mediaconsumptie. Geen enkele respondent lijkt
een gevoel van gevaar te ervaren door mediaberichtgeving. Sommige respondenten lijken
zelfs te stellen dat gevaar een relatief begrip is, en stellen de risico’s die de media
aankaarten in vraag. Verschillende interviewees stellen de interviewer of zichzelf de vraag,
‘wat is gevaarlijk?’ of staan stil bij het begrip van een ‘gevaarlijke bestemming’.
R1 – DK – T: ‘Tga ja, wat dat gevaarlijk is. Kijk, we hebben daar [in Japan] in een
tyfoon gezeten en er zijn daar zeker duizenden tyfoons op een jaar. Zeker wekelijks
twee. [...] de tyfoons die heel gevaarlijk zijn, zo één op de honderd, doden hebben of
iets kapot maken, die komen in het Westen ook in het nieuws dus iedereen denkt dan
in het Westen oh no, tyfoons zijn kei gevaarlijk. Toen dat wij daar waren, waren
tyfoons twee keer niets. Dat is eigenlijk gewoon een harde regenbui en that’s it.’
Sommigen betrekken de gebeurtenissen in Brussel in het gesprek en wijzen erop dat alle
bestemmingen gevaarlijk kunnen zijn. Hiermee bevestigen we het idee dat hoger wordt
besproken: gevaar lijkt volgens Vlaamse toeristen overal om de hoek te loeren en kan zich
zowel dichtbij als veraf bevinden (cfr. supra 2.3.3.en 3. en infra 4.2.2.).
R6 – BDK – F: ‘Eum, toen dat wij ons reis naar Istanbul gepland hadden eum, dan
vier dagen erna ofzo was er een aanslag in Ankara, of nee [denkt] in Istanbul zelfs,
en dan paar dagen voor we vertrokken was het in Ankara. En dachten we ja, ’t is toch
al geboekt enerzijds en we gingen dat niet afzeggen en anderzijds ja, de controles
zijn strenger zeker als er net iets gebeurd is en we denken ook ja, toen waren de
aanslagen in Brussel nog niet gebeurd, maar Brussel is even gevaarlijk als... Allee’
Hoeveelheid media-aandacht als factor voor toerisme
Hoewel de mediaconsumptieprofielen of mediaberichtgeving dus geen invloed lijken te
hebben op de bestemmingskeuze of risicopercepties en respondenten aangeven geen grote
invloed te ondervinden van mediaberichtgeving, blijkt wanneer aan de respondenten
hypothetische situaties worden voorgesteld, dat de hoeveelheid mediaberichtgeving over
een specifieke aanslag wel bepalend zou zijn. Wanneer een aanslag in Parijs/Tunis zou
plaatsvinden zou de hoeveelheid media-aandacht voor de aanslag dus hun beslissing om al
dan niet te vertrekken beïnvloeden. Dit is zeker het geval indien de reis nog niet geboekt is.
22
R4 – DK – T: ‘Ja, sowieso. Dat maakt mensen ook banger, en mij
waarschijnlijk onbewust ook en dan zou ik niet gaan.’
R10 – BDK – F: ‘Eigenlijk alles, ik denk als ze er niet veel over berichten denk
je ook van er is niets gebeurt of er is niet veel gebeurt dus het zal wel
meevallen. Als de media daar nu intensief over bericht dan ga je ook denken
van ah f*ck, ‘k ga daar zeker en vast niet naartoe gaan.’
Wanneer de reis wel al is geboekt, is de hoeveelheid mediaberichtgeving over een aanslag
echter minder bepalend dan als ze nog niet is geboekt. Er zijn evenveel respondenten die
toch zouden vertrekken, dan respondenten die niet zouden vertrekken als alles al is
geregeld. Indien de reis geboekt is zijn mensen dus sneller geneigd toch te gaan of er
uitgebreid over te spreken met hun reisgenoten.
R9 – DK – F: ‘Ja, ik denk dat ik toch nog zou gaan ze [hoeveel de media daar over
bericht]. Want dat wordt allemaal niet terugbetaald en [lacht]. En het is net gebeurd,
en ok het is niet leuk om daar dan rond te lopen maar, ja.[...] Ja, ik denk dat ik toch
zou gaan ja [giechelt].’
R6 – BDK – F: ‘Ik denk het niet [dat de hoeveelheid media-aandacht zou uitmaken].
Ik ben vrij standvastig daarin. Maar ja, ik laat me meer beïnvloeden door wat mensen
in mijn dichte omgeving zeggen dan door de media denk ik.’
Het onderscheid tussen de antwoorden op de geboekte versus niet geboekte situaties
verduidelijkt waarom de respondenten na de negatieve berichtgeving over onder andere
Istanbul/Jordanië/Zuid-Korea (cfr. supra citaten over risicopercepties) toch nog vertrekken:
de berichtgeving is negatief, maar de reis is al geboekt. Indien de reis al gepland is en er
gebeurt iets op de vakantiebestemming zal de hoeveelheid mediaberichtgeving erover
minder bepalend zijn om de reis al dan niet te laten doorgaan, dan als er nog niets is
geboekt. Indien de bestemmingskeuze nog gemaakt moet worden zullen de media sneller
bewust bepalen of hij/zij ergens heen gaat of niet.
Een kleine minderheid beweert dat het voor hen helemaal niet uitmaakt hoeveel de media
over een aanslag berichten, zowel wanneer de reis al is geboekt als wanneer dit niet is
gebeurd. Wat opvalt is dat deze minderheid zich vrij kritisch uitspreekt over de media. Zo
vinden ze bijvoorbeeld dat de mediaberichtgeving niet evenwichtig is en zijn ze van mening
dat een aanslag in het Westen hoe dan ook buitenproportionele nieuwsaandacht krijgt. Of ze
nu veel of weinig media consumeren lijkt opnieuw niet bepalend te zijn (R9 uit groep DK en
R8 uit groep NK). We herinneren ons wel dat deze twee respondenten lang moesten
nadenken om zich gevaarlijke situaties uit het verleden voor de geest te halen. Misschien
23
verklaart dit waarom ze van mening zijn dat de media-aandacht voor gevaren overdreven is,
ze zijn er namelijk zelf nog niet echt mee in aanraking gekomen.
R9 – DK – F: ‘Goh, ja ik denk sowieso een aanslag in Europa in een Westers land,
dat er daar wel eindeloos over gediscussieerd en over bericht zal worden. Dus. Pfff,
ik denk ondanks zelf, dat de media, daar dag en nacht over zou praten en doen, dat
ik mij daar misschien niet te veel van zou aantrekken.’
R8 – NK – F: ‘Nee, tgoh ja, opnieuw, moest je een hele reis geboekt hebben naar het
noorden van Congo, en je leest ergens in een krantenartikel dat er de helft van de
unief [in Congo] is afgeschoten. Terwijl moest je in Parijs iets geboekt hebben, ja je
wordt bijna overdonderd van de artikels. Ik denk dat je het alletwee, als hetzelfde
moet, allee over één kam moet scheren. Eum, ja nee dat zou niet veel verschil
uitmaken.’
Een andere reden waarom mensen zich niets zouden aantrekken van de hoeveelheid media-
aandacht kan liggen in het bewustzijn van de mogelijke invloed van nieuws op hun mening,
waartegen ze zich willen verzetten.
R2 – NK – T: ‘Nee, ik hou daar eigenlijk redelijk weinig rekening mee. [I: ‘Maar toch
zei je daarnet dat de media alles bepaalt wat we denken?’] R2 – NK: ‘Ik ben me daar
van bewust, maar ik probeer daar zo weinig mogelijk rekening mee te houden. Omdat
de media geven gewoon een vertekend beeld. Hoe dat zij het opvatten, wordt door de
meerderheid aanvaard als de waarheid terwijl dat dat niet altijd zo is, in mijn ogen.’
Overheidscommunicatie als factor voor toerisme
Veel respondenten vragen zich in de eerste plaats af op basis waarvan de reisadviezen
opgesteld worden, door wie die gecommuniceerd worden en wat ze inhouden (cfr. infra 5.1.),
wat de stelling –‘Stel: Frankrijk/Tunesië wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan
om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je
rekening met dat advies?’– voor velen onduidelijk maakt. Daardoor geven ze geen
éénduidige antwoorden.
R4 – DK – T: ‘Een negatief reisadvies, door wie wordt dat gegeven?’
R8 – NK – F: ‘Negatief reisadvies, wat is dat dan, dat een terreurdreiging heel hoog
is, staat en dat?’
R9 – DK – F: ‘Eum, ik weet niet zo goed, wat houdt dat dan in? Je mag gaan maar ze
raden het je af.’ [Antwoord I: ‘Ja’ ] R9 – DK: ‘Dus voor de rest is het niet dat je illegale
dingen aan het doen bent.’ [I: legt uit dat je er moeilijker kan geraken en dat de reis
24
zeer sterk wordt afgeraden.] R9: ‘Goh ja, misschien dat ik daar dan toch wel naar zou
luisteren.’
Slechts één persoon (R2) beweert kordaat naar het reisadvies te luisteren. Hij vertelt in die
context eveneens dat hij vorige zomer naar Tunesië wou vertrekken kort nadat de aanslagen
in Sousse plaatsvonden. Door het negatief reisadvies had hij geen andere keus dan de reis
te annuleren.
R2 – NK – T: ‘Heel snel, heel snel. [...] Ja, ik heb daar wel naar geluisterd. Als zij dat
zeggen. ’t Was zelfs gecancelled. We konden zelfs niet gaan. De vliegtuigen waren
gecancelled. We hadden geen keuze eigenlijk zelfs. We kregen ons geld gewoon
terug.’
Alle andere respondenten klinken meer genuanceerd. Zowel de nabijheid van de
reisbestemming (Tunesië of Frankrijk) als het mediaprofiel (NK, BDK, NK) lijken hier geen
onderscheidende factoren te zijn. Het belang van het reisadvies is afhankelijk van hoe goed
de respondenten de regio kennen (bv: R3), of ze lokale contacten hebben die het reisadvies
nuanceren (bv: R6), of ze op de plaats van de aanslagen of in een andere regio in het land
moeten zijn (R7), de opeenvolging van de gebeurtenissen (R7), welke soort reis ze hebben
gepland, enzovoort. Afhankelijk van deze of enkele factoren gaan de respondenten dan
beslissen of ze al dan niet vertrekken. Sommige respondenten (R6 en R3) stellen
bijvoorbeeld dat ze niet naar de adviezen zouden luisteren, onder meer omdat ze denken dat
de autoriteiten te extreem het zekere voor het onzekere nemen.
R3 – DK – T: ‘Hangt ervan af e. Als je dat land kent, gelijk ik in Egypte weet ik redelijk
goed wat er aan de hand is, en dan weet ik ook redelijk goed waar je wel en niet mag
gaan. Eum, Tunesië ken ik minder, maar stel nu, allee, dan nog ken ik mensen die
daar veel over weten dus kan hen dat wel vragen of vandaar helpen naar
contactpersonen die zo wat kunnen helpen. Maar als ik nu naar Mali ga ofzo. Dan ga
ik meer rekening houden met het reisadvies omdat ik er heel weinig over weet en
omdat ik ook geen netwerk heb ofzo daar.’
R6 – BDK – F: ‘Ik denk dat die adviezen, allee ze kunnen niet anders dan een
negatief reisadvies geven. Gelijk een vriendin X die is van Libanon. En voor heel
Libanon is er een negatief reisadvies, maar ze zegt [...] dat de perceptie bij die
bevolking wel totaal anders is, dus ik denk dat de autoriteiten vaak niet anders
kunnen dan een negatief reisadvies geven. Dus ik denk niet dat ik mij daar zo zou
door laten beïnvloeden.’
25
R7 – BDK – F: ‘Het hangt ervan af waar ik naartoe zou gaan. Bijvoorbeeld als ik zou
gaan wandelen in de Pyreneeën zou ik dat niet, geen rekening mee houden. Als ik
naar steden zou gaan wel. [...]hoeveel dat er veranderd ook in het proces van
bijvoorbeeld de mensen te vinden, of, over. [Antwoord I: ‘De daders te vinden bedoel
je dan?’] R7: ‘Ja, of er nog extra dingen gebeuren of dat het gewoon stil blijft, allee,
dat hangt er allemaal een beetje vanaf.’
‘R8 – NK – F: ‘Ik denk dat dat vooral van mijn compagnie afhangt. Gelijk Istanbul toen
dat daar die aanslag was gebeurt, ik wou daar nog altijd naartoe gaan. [...] Maar
persoonlijk, ja kweenie, ik zou willen weten op wat dat dat negatief reisadvies is
gegrond, en toch een beetje uitspitten en. Ze gaan dat niet voor niets doen [...]’
Net als bij de hoeveelheid mediaberichtgeving wordt er dus geluisterd naar de adviezen,
maar is het niet de enige- en belangrijkste factor die bepaalt of de reis al dan niet doorgaat.
De invloed van de sociale contacten is voor velen belangrijker dan de reisadviezen (en de
media).
Tot slot willen we nog vermelden dat ook hier een aantal respondenten illustreren waarom ze
het belang van reisadviezen relatief vinden, door Brussel als voorbeeld te nemen.
R3 – DK – T: ‘En dan nog, ik zeg het dan moet je eigenlijk het komende half jaar niet
naar Brussel gaan want dat was op de luchthaven, dat was ook tegen toeristen. En
als we sommige media mogen geloven is dat daar een broeinest van terroristen
enzovoort, dan moet je ook niet meer naar Brussel gaan e. [...] Allee niet dat je daar
moet op gaan fixeren maar je moet het gewoon beetje relativeren ook. Het kan in
België blijkbaar tegenwoordig ook gebeuren e. Of in Frankrijk, [...]’
R5 – NK – T: ‘Want als je dat nu bekijkt van Brussel, bijvoorbeeld de eerste. Ik weet
nog dat er een paar dingen [respondent doelt op concerten/evenementen] waren in
Brussel maar dat ik dan gewoon geen zin had om daar naartoe te gaan [...] dat gaat
wel rap over na een week of twee weken is dat wel wat gepasseerd [...]. Als ik in een
ander land zou zijn, zou ik ook zoiets hebben denk ik.’
Conclusie over hypothese 1
We concluderen dat hypothese 1 –Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve
impact op de bestemmingsperceptie– slechts deels wordt aanvaard. De media lijken namelijk
minder invloed te hebben op bestemmingskeuzes en risicopercepties dan verwacht. Ten
eerste is er de vaststelling dat onze respondenten aangeven dat ze hun reisbestemming niet
kiezen op basis van de media. Tenzij de media de interviewees inspireren omdat die laatste
specifieke interesses hebben in landen waarover wordt bericht. De interviewees geven wel
26
aan dat ze de media over hun reisbestemming volgen wanneer er iets ernstigs gebeurt op de
plaats waar de respondent naartoe wenst te gaan. Ten tweede zien we ook dat de
risicopercepties niet afhankelijk zijn van de mediaberichtgeving. Tot slot geeft de
meerderheid van de respondenten zoals verwacht aan dat hoe meer media-aandacht er is
voor een aanslag, hoe minder graag ze naar de plaats willen reizen waar die aanslag
plaatsvond. De hoeveelheid media-aandacht is echter minder bepalend als een reis al is
geboekt, in vergelijking met wanneer nog niets is vastgelegd. Het mediaprofiel lijkt nooit een
onderscheidende factor te zijn. Ten slotte merken we op dat onze doelgroep belang hecht
aan reisadvies van de autoriteiten, maar dat het –net als de mediaberichtgeving– niet de
enige factor is die de basis vormt om ergens al dan niet heen te gaan. Voor veel
respondenten is eveneens niet duidelijk wie deze reisadviezen opstelt en wat de gevolgen
ervan zijn.
4.2.2. Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de
mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie
Impact van mediaberichtgeving door geografische nabijheid
Met de ‘sleutelvragen over schrik (voor terreur)’ worden de respondenten bevraagd over hun
kennis naar de aanslagen in, afhankelijk van de groep waartoe ze behoren, Frankrijk en
Tunesië in 2015 (‘In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in
Frankrijk/Tunesië’. Wat herinner je je daarover?’). Na analyse van de interviews kunnen we
duidelijk stellen dat de herinneringen over de aanslagen in Frankrijk veel gedetailleerder zijn
dan de herinneringen over de gebeurtenissen in Tunesië. De respondenten waaraan we
vragen wat ze nog weten over de aanslagen in Frankrijk in 2015, beginnen telkens met een
bespreking van de gebeurtenissen in Parijs in november. De antwoorden zijn in de meeste
gevallen gedetailleerd en er is opnieuw geen verschil op te merken tussen respondenten die
veel of weinig media consumeren. Ook over de aanslagen op de redactie van de satirische
krant Charlie Hebdo kunnen alle respondenten iets vertellen, al moeten we hiervoor meestal
wel doorvragen of ze zich nog aanslagen herinneren die in Frankrijk plaatsvonden, naast die
van 13 november. Het lijkt erop dat de respondenten die in het algemeen weinig kwalitatieve
media volgen (R6, R8, R10), wel veel media consumeren bij een ingrijpende gebeurtenis
(zoals die van de aanslagen van Parijs).
R8 – NK – F: ‘Ah eu, van Parijs, dat ze daar beginnen schieten zijn. Eerst in een café
en dan naar die concertzaal Bataclan zijn geweest. Eagles of Death Metal was aan
het optreden. Ze zijn daar lukraak in het rond beginnen schieten. Eum, ja veel doden
e. Tgoh, ik zou nu niet meer weten hoeveel, maar het waren er wel een aantal. [...] [I:
‘Was het enkel Bataclan?’] R8 – NK: ‘Neeneenee, het waren er nog e. Eu, aan het
27
voetbalstadion is er een, allee gaan er geruchten dat er enen gestruikeld is en zijn
eigen heeft opgeblazen, maar moesten ze daar binnengeraakt zijn, zouden er daar
ook wel heel veel doden gevallen zijn. Ik was denk ik zelfs naar die voetbalmatch aan
het kijken [...]. [I: ‘[...] Zijn er nog aanslagen in 2015 in Frankrijk, niet per se die dan?’]
R8 – NK: ‘Charlie Hebdo, eum met diene je suis charlie.’. [I: ‘En weet je nog wat er
daar gebeurd is? Wat is Charlie Hebdo?’] R8 – NK: ‘Dat was die satirekrant e, eum
waar dat er twee zijn binnengestormd en waar dat ze de redactie overhoop hebben
geschoten. Allee, of toch de helft van de redactie, eum.[...].’
R9 – DK – F: ‘OK, eum, dus, tgoh ik weet zelfs niet meer op welke dag dat dat was.
Geen idee, ik denk in het weekend ofzo. Of op een vrijdagavond, of op een
zaterdagavond. Ik weet het niet. Eerst en vooral hebben ze geprobeerd in het
voetbalstadium binnen te breken, omdat dan de match Wolfsburgh-Paris Saint
Germain was denk ik. Maar dat is dan niet gelukt en dan heeft iemand zich ook buiten
opgeblazen, maar helemaal niet zo veel mensen daarmee meegehad. [...] maar in de
buurt van allemaal vele cafeetjes, op een terras heeft er dan iemand het vuur
geopend. En dan, eum, in de concertzaal. Ik ben efkes de naam vergeten. Waar dat
the Eagles of Death Metal aan het spelen waren, [...] zijn ze binnengebroken en
hebben ze daar mensen doodgeschoten. Eum, ja ik denk dat er drie waren, drie
schutters.’ [I: ‘Dat waren inderdaad de aanslagen van november, weet je nog van
daarvoor?’]. R9 – DK: ‘[...] Ah, in Parijs. Ik denk in de metro. Ah nee! Charlie Hebdo,
ja juist! Eum dat ze dan ook binnengebroken zijn in Charlie Hebdo. Daar wat mensen
doodgeschoten hebben en ook zelf, ik denk onthoofd ofzo, of een hoofd
meegesleurd, zoiets.’
Nadat de respondenten hebben verteld wat ze nog weten over de aanslagen, krijgen ze
extra informatie van de interviewer over de aanslagen in Parijs in 2015. De interviewees
bevestigen dan dat ze zich de extra informatie eigenlijk wel herinneren, maar er niet aan
hebben gedacht om erover te vertellen of bepaalde zaken even vergeten waren.
R10 – BDK – F: [Tijdens het lezen] Ah ja tuurlijk! Ik heb daarover mijn thesis
geschreven zelf! [we lachen]. Ok dat weet ik wel, echt wel. [I: ‘Ja, van Charlie
Hebdo.’] R10 – BDK: ‘Ja, want de dag erna is het boek verschenen waarover ik mijn
thesis schrijf. Dat gaat over Islamisering in Frankrijk, dus.’
R8 – NK – F: [Tijdens het lezen] Januari, ok. November, oktober, dat is al dicht bij
elkaar e. Ja juist, Frankrijk-Duitsland.
Over de aanslagen in Tunesië daarentegen weten de interviewees heel weinig, en kennen
ze al helemaal geen details. De meerderheid herinnert zich wel nog dat er een aanslag
28
plaatsvond op het strand, maar van de andere aanslagen herinneren de meesten zich niet
veel. Opnieuw speelt het mediaprofiel van de respondent geen rol.
[I: ‘[...]Wat herinner je je daarover?] R4 – DK – T: [Denkt even na]. Niets... [I: ‘Niets?
Kan je je iets herinneren over het strand?’]. R4 – DK: ‘Ja, er werd geschoten op een
strand, eum op mensen die gewoon op het strand lagen. En toen zijn er mensen
weggevlucht, in een hotel. Ik herinner me die beelden, maar ik herinner me niets van
de context of wie daar juist achter zat. Ja IS natuurlijk, maar welke terroristen of
waarom net Tunesië, dat weet ik niet.’. [I: ‘Zijn er nog dingen die je je kan
herinneren?’] R4 – DK: ‘Nee...’
De respondenten die worden geïnterviewd over Tunesië krijgen eveneens aanvullende
informatie over de gebeurtenissen. Sommige respondenten blijven echter aantonen dat ze
zich, ondanks de informatie, niet veel meer weten te herinneren. Anderen menen zich wel
één en ander te herinneren. De meeste respondenten stellen zelf dat dit te verklaren is
doordat er minder mediaberichtgeving over aanslagen is, waar geen landgenoten bij
betrokken zijn. Ze voegen vaak mediakritiek toe aan hun antwoorden.
R2 – NK – T: [Tijdens het lezen] Die 24 november, dat is dan vorig jaar dan ook? [I:
‘Ja’] R2 – NK: [Leest verder] Ja maar dat is echt typisch e, dus alles wat er gebeurt
waar dat wij echt veel mee te maken hebben, bijvoorbeeld gelijk in Zaventem wordt in
de media enorm uitvergroot en eum, terwijl dat er eigenlijk dingen gebeuren overal in
de wereld. [...] als er meer Belgen zijn bij betrokken of als het echt een toeristische
plaats is, is dat veel dichter bij ons.’
R5 – NK – T: ‘[Tijdens het lezen] Ah ok ja, dat van dat museum dat weet ik wel. [...]
Ok, dat tweede weet ik ook. [...] Ok, juist dat van die Tunesische legerbasis dat
herinner ik me wel niet. [...] Nee dat [doelt op aanslagen legerbasis en presidentiële
bus] weet ik niet meer. Dat is zo typisch dat ik wel dan dat van dat museum en waar
dat de Belg dan bij is, maar als er geen Belgen bij betrokken zijn dan weet ik het niet.’
R3 – DK – T: ‘Amai, ik wist dat zelfs niet. Van dat ze vorige maand een legerbasis
hebben aangevallen. Maf. [...] Tga ja, de rest heb ik wel gehoord, maar het is soms
moeilijk om bij te blijven. Eu, ja...’ [I: ‘Dus herinner je u Bardomuseum als je het
leest?’] R3 – DK: ‘Ja, want ik weet nog dat ze dan een Belg hebben geïnterviewd die
in Tunesië woont op Het Journaal. [zucht ergerend]’
We kunnen hieruit concluderen dat de impact minder groot is bij verre bestemmingen.
29
Impact van mediaberichtgeving door persoonlijke of culturele nabijheid
De ‘sleutelvragen over reisgedrag’ stellen de respondenten voor hypothetische situaties
waarbij hen wordt gevraagd of ze zouden vertrekken naar, afhankelijk van de groep waartoe
ze behoren, Frankrijk of Tunesië indien daar net een aanslag is geweest. In elke situatie
(nabije versus verre bestemming en geboekt versus niet geboekt) krijgen ze ook de vraag
‘Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?’ Uit de analyse van de
antwoorden blijkt dat de alle respondenten aangeven dat het niet uitmaakt of de slachtoffers
al dan niet Belgen zijn, tenzij toeristen of Belgen de expliciete doelwitten zijn van de
aanslagen of ze de slachtoffers persoonlijk kennen.
R10 – NK – F: ‘Nee, dat vind ik niet. Slachtoffer is slachtoffer. Je bent rapper
geschrokken als het in uw land gebeurt, maar een slachtoffer is slachtoffer. Of dat dat
nu een Tunesiër is, of Vlaming of Frans, maakt niet uit.’
R5 – NK – T: ‘[...] Identiteit dat zou echt wel nooit een rol spelen. Of dat dat nu een
Belg is of niet, allee. Ik denk wel dat ’t een rol kan spelen of dat ze op toeristen
gemunt zijn. Moesten ze nu enkel op toeristen gemunt hebben dan gaat dat natuurlijk
wel wat meer doorwegen. Maar voor de rest niet denk ik.’
Wat opmerkelijk is, is dat er wel een verschil is tussen de twee groepen respondenten
(Frankrijk versus Tunesië) wat betreft de antwoorden op het belang van het aantal
slachtoffers (‘Hangt het ervan af of er veel/weinig slachtoffers zijn?’). Het mediaprofiel speelt
geen rol, de mate waarin de reis al dan niet op voorhand gepland is ook niet. De meeste
reizigers die over Frankrijk worden geïnterviewd, stellen dat het aantal slachtoffers een rol
speelt.
R7 – BDK – F: ‘Hmm, ik denk in zeker zin wel, maar dan in grootorders. Niet zo, allee
bijvoorbeeld als er één iemand is doodgeschoten door iemand ten opzichte van, ik
weet het niet, 300 of 500 mensen gestorven dat dat wel een verschil maakt. Wat dat
irrationeel is e, [lacht]. Maar ja.’
De reizigers die over Tunesië worden geïnterviewd en één iemand die over Frankrijk wordt
geïnterviewd (R10) vinden niet dat het uitmaakt hoeveel slachtoffers vallen, maar klagen
vooral de motieven aan achter een aanslag. De meesten geven opnieuw aan dat het eerder
uitmaakt of ze al dan niet tot de doelgroep behoren van de slachtoffers en of ze naar de
specifieke plaats van de gebeurtenissen gaan.
R2 – NK – T: ‘Nee, of dat je nu 10 slachtoffers hebt of 1. Het feit dat dat gebeurt, is
eigenlijk al uit geloof, religie...’
30
R5 – NK – T: ‘Dat is een moeilijke. Ja, nee ik denk het niet. Ja als het gewoon, een
aanslag is een aanslag, [...] Maar als dat een aanslag is of dat er daar nu 100
slachtoffers vallen, ja eigenlijk niet. Het is gewoon het idee erachter.’
R10 – BDK – F: ‘Gog, ik weet dat niet. Alhoewel ja nee, ja in Charlie Hebdo dat was
maar een klein aantal en dat heeft zo’n schokgolf veroorzaakt. ’t Zelfde met dat
restaurant dat ze in Parijs hebben beschut. Dat toont aan dat het overal kan
gebeuren, of dat dat nu veel aantal zijn of weinig aantal.’
Waardoor het voor de respondenten die over Frankrijk praten meer lijkt uit te maken, dan
voor respondenten die over Tunesië praten, is moeilijk te verklaren. Mogelijkerwijs geven de
respondenten (onbewust) sociaal wenselijke antwoorden, en geven ze aan dat elk slachtoffer
belangrijk is, hoewel ze zich daarvoor weinig van de Tunesische aanslagen herinneren. Een
andere mogelijke verklaring is dat sommige respondenten een specifiek voorbeeld in hun
gedachten lijken te hebben, waarmee ze hun antwoord lijken te motiveren. Uit het citaat van
R10 blijkt bijvoorbeeld dat hij dit linkt aan Charlie Hebdo, waarover de respondent ook zijn
thesis schrijft, en waarover hij vindt dat dit een enorme schokgolf heeft veroorzaakt. R6
weerspiegelt haar antwoord op de gebeurtenissen in Istanbul, waar ze naartoe is gereisd.
R6 – BDK – F: ‘Ja want dat was het gelijk in Istanbul bij zo een gedenkding van iets
Duits. Dan waren er ‘maar’ 15 slachtoffers en dan vind ik dat dat wel, dan denk ik: ja
ok, dat is echt pech hebben dan. Terwijl als er 130 en zoveel gewonden zijn... Ja ik
vind dat dat een grote invloed heeft, eerlijk gezegd.’
Conclusie over hypothese 2
Hypothese 2 kunnen we grotendeels aanvaarden. De nabijheid van de aanslagen bepaalt de
impact van de mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie in die zin dat de
respondenten zich de berichtgeving over aanslagen die nabij plaatsvinden veel beter
herinneren. Toch kunnen we de hypothese niet helemaal aanvaarden: op vlak van
persoonlijke nabijheid lijken onze respondenten geen voorkeur te hebben voor de
nationaliteit van de slachtoffers. Het belang van het aantal slachtoffers lijkt dan weer wel
belangrijker. Vooral voor de respondenten die over Frankrijk worden geïnterviewd. De
respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd laten meer blijken dat het aantal
slachtoffers niet uitmaakt en klagen terreur in het algemeen aan, onafhankelijk van het aantal
doden of gewonden.
31
4.2.3. Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige
impact op bestemmingspercepties
Dappere Belgen of nieuwsmoeë Belgen?
Na de ‘sleutelvragen over schrik (voor terreur)’ die polsen naar de herinneringen over de
aanslagen in Frankrijk en Tunesië in 2015, stellen we de vraag: ‘Hoe kwam je aan de
informatie over de aanslagen in 2015?’. Alle respondenten antwoorden dat ze de informatie
over de aanslagen onder meer hoorden via de media. De media blijven dus de belangrijkste
alomtegenwoordige informatiebron, ook al zijn ze geen exclusieve factor voor de
bestemmingskeuze en risicopercepties. Of de gebeurtenissen zich nu dichtbij of veraf
afspelen maakt weinig uit.
[I: ‘Ok, je zegt dat je de beelden herinnert van het strand. Dus dat nieuws ben je
vooral te weten gekomen via het Journaal of via de krant of? Herinner je je dat nog
een beetje?’] R4 – DK – T: ‘Ja, ik moet dat toen via het Journaal hebben gezien,
maar...’
R6 – BDK – F: ‘Eum, sowieso via het nieuws. We [respondent bedoelt met haar
vrienden] praten daar niet zo veel over [...]’
R8 – NK – F: ‘[...] Ik was naar de voetbal aan het kijken en in een keer, we zaten hier
met een paar op kot [...]. En eum, maar de voetbal stond eigenlijk zo op op de
achtergrond. ’t Was Frankrijk-Duitsland [...] Eum, we waren hier eigenlijk gewoon zo
iets aan het drinken en ja in één keer, ja het moet iemand waarschijnlijk via facebook,
ik weet nu niet meer wie, iets gezien hebben en het stond direct bomvol en dan
hebben we het daar direct op gezet. Ja, en dat was het. En bij Charlie Hebdo weet ik
wel nog dat ik het pas eum, ietske later gezien had.[...]. Maar ’t was wel nog zo die
klopjacht op één van die gasten e. En dat heb ik wel nog zitten volgen.’
We vragen de respondenten eveneens of ze banger zijn geworden door die aanslagen om
een zicht te krijgen op de invloed van de media op de bestemmingsperceptie –‘Heb je het
gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur?’. Als
antwoord op die vraag benadrukt de meerderheid dat ze hierdoor niet meer schrik hebben
gekregen.
R8 – NK – F: ‘Nee, totaal niet.’
R3 – DK – T: ‘Goh, nee niet echt.’ [I: Dus je zou nu nog naar Tunesië reizen?’] R3 –
DK: ‘Liever naar Tunesië dan naar Egypte, ja [De respondent voelt zich geviseerd in
Egypte omwille van zijn onderzoeksactiviteiten].’
32
Sommigen voegen daar weliswaar aan toe dat –ondanks dat ze niet meer angst hebben dan
voor de aanslagen– de gebeurtenissen hen wel bezig houden. Een aantal respondenten
beweren ook dat angstgevoelens moeten onderdrukt worden.
R9 – DK – F: ‘Nee, eigenlijk niet. Eum, allee, misschien niet bewust, misschien wel
onbewust. Dat klinkt misschien zeer raar, maar ik droom er wel soms over.’
R1 – DK – T: ‘Neen, zeker niet. Ik ben helemaal niet angstig, want dat is juist het doel
van die mensen. Die proberen ons angst in te boezemen. Maar, klinkt zo arrogant,
maar eigenlijk heb ik totaal geen schrik.’
We merken wel een verschil tussen de antwoorden van de twee groepen. De helft van de
respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd zegt dat ze banger worden door erover
te lezen.
[I: ‘Ok, dus als je enkel die berichtgeving weet over Tunesië. Heeft u dat angstiger
gemaakt? Dus enkel dit dan?] R4 – DK – T: ‘Ja, dit wel. Ja, ik weet het niet, maar dit
stuk zat precies zo ver in mijn geheugen.’ [I: ‘Maar als je het nu herleest, maakt het u
wel.’] R4 – DK: ‘Ja, ja toch wel. Want op zich Tunesië, is een land dat ik wel nog
graag naartoe zou gaan. Maar natuurlijk mocht ik daar concreet naartoe gaan zou ik
me wel informeren en had ik dit ook wel nog eens te weten gekomen denk ik dan.’
R5 – NK – T: ‘Ik zou niet angstiger om naar Tunesië te gaan omdat ik zoiets heb van
ja het is daar al gebeurd dat gaat geen twee keer zijn. Eum, maar eigenlijk als ik daar
veel van lees dan kom ik daar wel bang van.[...]’
R2 – NK – T: ‘Voor daar naartoe te gaan is dat ja, dat doe wel iets met ne mens en
zeker nu dat zwart op wit staat [verwijst naar net gelezen informatie] denk je wel keer
na van oei, tzijn eigenlijk wel drie aanslagen op korte tijd. Maar eum, ja... Je kan je in
u leven altijd ongerust maken e, over die aanslagen e, en wat gaat het opbrengen?
Niets.’
Het is echter niet omdat de mediaverslaggeving geen langdurig gevolg lijkt te hebben voor
angstgevoelens, zoals uit deze citaten blijkt, dat de respondenten onverschillig zijn over het
maatschappelijk debat dat ontstaan is rond terrorisme, geloof, radicalisering, enzovoort. Dit
blijkt duidelijk uit de antwoorden op onze slotvraag –‘Heb je zelf het gevoel dat de recente
aanslagen en ontwikkelingen je (reisgedrag) verandert hebben?’. Sommige respondenten
stellen bijvoorbeeld ook dat ze worden tegengehouden om naar het Midden-Oosten te reizen
door de huidige conflicten.
33
R4 – DK – T: ‘Mm, mijn reisgedrag, tgoh ja, sowieso wel e. Ik wil bijvoorbeeld ook
graag naar Beiroet, en dat is al een tijdje geleden dat ik, allee drie jaar geleden ofzo,
dat ik daar heel graag naartoe wil voor Thailand, en toen zag ik ook negatief
reisadvies en dat was dan ook direct afgeschreven dan. Eum, en dan denk ik zo wel
het beïnvloedt sowieso wat ik wil doen en waar ik naartoe ga.’
We willen ook nog proberen achterhalen hoelang iemand zijn of haar reis zou uitstellen bij
een negatief reisadvies en hoelang ze zouden luisteren naar negatief reisadvies (‘[...]
Hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan?’[...]).
De meeste respondenten zouden in de hypothetische situatie waarin de reis al is geboekt,
hun reis onbepaalde tijd uitstellen tot wanneer ze denken dat het weer veilig is om te gaan.
Dit lijkt tegenstrijdig aan de uitspraken waarbij respondenten stellen dat ze toch gegaan zijn
ondanks de negatieve berichtgeving (cfr. infra 4.2.1), maar dit toont opnieuw aan dat de
respondenten de adviezen niet als enige bepalende factor zien. Ze proberen zelf de
veiligheid in te schatten en bepalen zelf hoelang ze de adviezen als accuraat zien.
R4 – DK – T: ‘Eum, uitstellen tot wanneer het reisadvies verandert naar positief
reisadvies, of gewoon dan zou ik heel veel proberen te weten te komen over de
situatie en dan gaan, wanneer het naar mijn eigen gevoel ok is, ofzo.’
R9 – DK – F: ‘Ik denk als het negatief is, ga ik sowieso wachten en dat hangt er ook
een beetje vanaf hoe de situatie daar is. Als het daar puur oorlog is, ja dan ga ik daar
niet naartoe gaan, ja. Maar als ik het gevoel heb, van het is een beetje opgeblazen
gelijk nu met die waakzaamheid, ok ja.’
Anderen zouden de reis dan weer meteen annuleren wanneer ze denken dat het reisadvies
niet snel zal wijzigen.
R5 – NK – T: ‘Moest het gewoon, moest je gewoon zo merken dat dat een situatie is
gelijk waar dat er zo, als je merkt dat dat een situatie is die langere tijd gaat duren
dan denk ik dat ik dat gewoon eerder uit m’n hoofd zou zetten die reisbestemming en
gewoon iets zou hebben van er zijn plaatsen genoeg waar dat je wel naartoe kan
gaan.’
Wanneer we de invloed van de verslaggeving over de aanslagen in Brussel bekijken, met de
vraag: ‘Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?’, lijkt het er op dat
Brussel nog steeds als ongevaarlijk wordt gezien. Al onze respondenten zouden nog naar
Brussel gaan, al zouden ze wel aan de aanslagen denken omdat die een indruk op hen
hebben nagelaten. Een aantal respondenten beweren dat ze de aanslagen op Brussel
hadden zien aankomen. Een aantal personen zijn eerder bang voor de maatschappelijke
34
impact en laten tijdens het interview blijken dat ze vrezen voor een ‘wij-zij denken’, waarmee
de stigmatisering van moslims of polarisering van de maatschappij mee wordt bedoeld.
R5 – NK – T: ‘Ik zou nog altijd evenveel naar Brussel gaan gelijk, zoals vroeger, maar
ik snap wel dat als je daar werkt dat je zo wat banger bent omdat allee, dat dat iets is
waar je dagelijks mee geconfronteerd wordt.’
R1 – DK – T: ‘Het probleem, nee ik schrok van mezelf dat ik niet meer verwonderd
was dat het gebeurde. Ik wist, ik had dat ook gezegd tegen mijn moeder ooit, paar
maanden terug van: ‘ ’t ga ne keer prijs zijn bij ons ook’.’
R4* – DK – T: ‘Tgoh, niet bang voor terreur, maar wel bang voor onze samenleving,
en voor de samenhorigheid tussen de verschillende groepen mensen. En ja, ook wel
een beetje, ja een verward gevoel, van wat mijn verantwoordelijkheid daarin is, wat ik
kan doen en hoe dat komt dat zo jonge mensen helemaal gek worden in hun hoofd
dat ze mensen dood doen op een metro enzo. Dus ik had daar wel heel veel vragen
bij, maar echt angst, eum, voor opnieuw terreur? Niet echt eigenlijk.’
Meerdere respondenten geven aan een gevoel van overdaad aan nieuws te hebben over
aanslagen in het Westen (cfr. infra 4.2.1), anderen lijken belang te hechten aan het gevoel
dat de situatie weer is genormaliseerd.
R3 – DK – T: ‘[...]Ik was een uur te vroeg voor mijn sollicitatie in Molenbeek, en ik heb
me daar dan wel zo op café gezet en gewoon een keer zitten kijken van hoe leeft dat
hier en ik zag dan zo’n een, jah, kleuterschool waar dat er dan mensen van allerlei
afkomsten hun kinderen kwamen afhalen en ik dacht dan van ja, het leven gaat hier
gewoon door.’
R1 – DK – T – Woonachtig in Deinze (niet Brussel): ‘Ja in België heeft het land
misschien twee dagen plat gelegen. Die dag inderdaad, de dag van de aanslagen,
dinsdag 22 maart, er zat niemand bij mij op de bus, maar twee dagen erna zat mijn
bus weer stampvol.’
Conclusie hypothese 3
Hypothese 3 wordt aanvaardt: De media hebben niet noodzakelijk een langdurige impact op
ons reisgedrag. Onze respondenten geven duidelijk aan dat ze niet per se banger zijn
geworden door de aanslagen en laten hun dagelijkse leven er niet door beïnvloeden. Onze
interviewees zouden hun reis wel voor een onbepaalde tijd uitstellen of zelfs annuleren als er
een negatief reisadvies zou zijn. Dit hangt echter niet alleen af van de reisadviezen, maar
vooral van hun eigen inschatting van de veiligheid die ze maken op basis van verschillende
35
bronnen. De uitspraken over de voorspelbaarheid van de aanslagen in Brussel en de
weinige angstgevoelens na de aanslagen in de Belgische hoofdstad doen ons vermoeden
dat er eveneens een zekere nieuwsmoeheid of terrorismemoeheid is, na de overvloed van
nieuws over aanslagen. Daarnaast zijn de respondenten ook niet bang om naar de Belgische
hoofdstad te reizen omdat ze het gevoel hebben dat de situatie weer is genormaliseerd.
5. Conclusie en discussie
Deze paper onderzoekt de impact van mediaberichtgeving over terreur op het reisgedrag. In
dit deel van de paper herinneren we eerst kort aan de literatuurstudie en de
onderzoekshypotheses. Daarna trekken we uitgebreid conclusies uit de resultaten, proberen
we er mogelijke verklaringen voor te geven en tonen we de relevantie van de
onderzoeksresultaten aan. Ten slotte bespreken we enkele moeilijkheden die we ervaren
hebben bij het uitvoeren van dit onderzoek en geven we een aanzet voor vervolgonderzoek.
5.1. Samenvattende conclusies verklaringen
De literatuurstudie toont eerst aan dat zowel terroristen als overheden het belang van
persuasieve communicatie via de (nieuwe) media steeds hoger in het vaandel dragen
omwille van economische- en ideologische doelen. Ten tweede maken ook reizigers in het
algemeen, en jongeren specifiek, steeds meer gebruik van de alomtegenwoordige (nieuwe)
media, die een invloed zouden hebben op de bestemmingskeuzeprocessen en
risicopercepties. Net daarom is het zo belangrijk om de link te leggen tussen het
mediagebruik van terroristen, overheden en toeristen en het reisgedrag, die we als een
studie zien binnen het onderzoek naar consumentengedrag. We stellen drie hypotheses op
die we proberen te verifiëren aan de hand van diepte-interviews met jonge hooggeschoolde
Vlaamse reizigers. Ten eerste vragen we ons af of mediaberichtgeving over terreur nog
steeds een negatieve impact heeft op ons reisgedrag (hypothese 1). We stellen dit in vraag
omdat we denken dat niet alle reizigers even snel worden afgeschrikt. Ook
persoonlijkheidskenmerken spelen een rol in de beslissing om al dan niet op reis te gaan
naar een gebied dat getroffen wordt door bijvoorbeeld aanslagen. Ten tweede stellen we dat
de nabijheid van de aanslagen de impact bepaalt van de mediaberichtgeving op de
bestemmingsperceptie (hypothese 2). Om dit te testen verdelen we de respondenten in twee
groepen. De ene groep wordt geïnterviewd over Tunesië (een verre reisbestemming) en de
andere groep over Frankrijk (een nabije reisbestemming). Ten derde veronderstellen we dat
de mediaberichtgeving over terreur geen langdurige impact heeft op bestemmingspercepties
(hypothese 3). De invloed van de media mag namelijk niet overschat worden en toeristen
houden niet altijd op een rationele manier rekening met mediaverslaggeving.
36
Uit de analyse van de interviews blijkt dat de impact van de mediaprofielen en
mediaberichtgeving op bestemmingskeuzes en risicopercepties kleiner is dan we
verwachten. Wat de bestemmingskeuze betreft, geven de respondenten enerzijds niet aan
dat ze hun bestemming kiezen op basis van nieuwsmedia, tenzij de respondent door de
media wordt geïnspireerd omdat hij/zij het nieuws op een specifieke manier interpreteert
vanuit bepaalde interesses of zijn/haar beroepsleven. Anderzijds beweren de reizigers wel
dat ze de mediaberichtgeving over hun toekomstige vakantiebestemming volgen, eenmaal
de reis is geboekt. Zo blijven de respondenten naar eigen zeggen zeker op de hoogte van
gebeurtenissen op hun reisbestemming. Het mediaprofiel is hierbij geen onderscheidende
factor. Risicopercepties worden eveneens niet uitsluitend door de mediaberichtgeving
geconstrueerd of bepaald door het mediaprofiel van de respondent. Risicopercepties zijn
vaak gebaseerd op vorige ervaringen, het in aanraking komen met andere culturen of het
verder weg zijn van huis. Indien er een aanslag is en de reis is nog niet geboekt, bepaalt de
hoeveelheid media-aandacht echter wel voor de meerderheid van de respondenten of ze al
dan niet op reis willen vertrekken naar de getroffen bestemming. De interviewees willen
minder graag op reis naar een plaats waar een aanslag heeft plaatsgevonden als daar heel
veel media-aandacht voor is. Indien de reis wel al is geboekt zijn er evenveel respondenten
geneigd te zeggen dat de hoeveelheid media-aandacht geen rol speelt, dan dat ze wel een
rol speelt. Een kleine minderheid beweert helemaal geen belang te hechten aan de
hoeveelheid media-aandacht, onafhankelijk van de al dan niet vastgelegde vakantie. Die
laatste groep uit zich kritisch tegenover de media en vindt dat de hoeveelheid media-
aandacht voor westerse aanslagen buitenproportioneel hoog is. Mogelijk is de houding van
die laatsten ook te verklaren doordat ze nog niet veel gevaren hebben ervaren voor ze op
reis vertrokken, terwijl anderen dit wel hebben meegemaakt of voorzichtiger zijn van aard.
We bevestigen met deze resultaten de literatuur (o.a. Van Raaij et al., 1984 en Sönmez et
al., 1998) die stelt dat de media niet de enige- en belangrijkste factor zijn om een
bestemming te kiezen of op reis te gaan. Desondanks hebben de media wel een
onmiskenbare rol in het reisgedrag wanneer de reis nog niet is geboekt. Daarnaast hechten
de meeste jonge hooggeschoolde reizigers naar eigen zeggen belang aan reisadviezen van
officiële autoriteiten, al geven velen ook aan dat ze niet goed weten waarop dit is gebaseerd,
wie die adviezen opstelt en wat de gevolgen ervan zijn. Een mogelijke verklaring daarvoor is
dat die informatie inderdaad niet zo duidelijk is. Tijdens het schrijven van deze masterproef
vinden we eveneens geen document terug waarin de (Europese) criteria voor het opstellen
van reisadviezen staan of door wie die precies worden opgesteld. Na e-mailverkeer met de
federale overheidsdienst reisadviezen wordt dit iets duidelijker (zie bijlage 4). Ook de
37
website 3 waarop de reisadviezen te raadplegen zijn, wordt volgens ons door weinig
respondenten bezocht, maar we verwachten weliswaar een modernisering van de website4.
Net als mediaberichtgeving zijn ook reisadviezen dus niet exclusief doorslaggevend om een
reis al dan niet te annuleren. Op basis van deze informatie kunnen we stellen dat
mediaberichtgeving nog steeds een negatieve impact kan hebben op ons reisgedrag, zoals
we stellen in hypothese 1, maar dat de respondenten zich, anno 2016, zeker niet alleen
baseren op de media of reisadviezen om hun reis al dan niet te laten doorgaan.
De interviews maken duidelijk dat de geografische nabijheid van aanslagen de impact van de
mediaberichtgeving vergroot. De herinneringen over aanslagen in Frankrijk zijn
gedetailleerder, ook bij de respondenten die normaal weinig media volgen, dan die over de
aanslagen in Tunesië. Sommige respondenten beschuldigen in die context opnieuw de
media ervan te veel aandacht te schenken aan gebeurtenissen in het Westen, of alleen te
berichten over aanslagen waar landgenoten (in dit geval Belgen) bij betrokken zijn. Of die
kritiek terecht is, kunnen we in vraag stellen. Tunesië was minder prominent in de media
aanwezig dan Frankrijk, maar er was wel degelijk een uitgebreide verslaggeving over de
gebeurtenissen in het Bardo Museum en Sousse. De journaals openden ermee en de
aanslagen haalden alle voorpagina’s. Een mogelijk juistere verklaring voor de beperktere
herinneringen over Tunesië is dat de aanslagen van 13 november 2015 in Parijs geografisch
dichter plaatsvonden (o.a. Joye, 2010) en gelinkt worden aan de aanslagen in het eigen land
België in maart 2016 (cfr. supra 4.1.). De aanslagen in Parijs zijn ook recenter dan de
‘belangrijkste’ aanslagen in Tunesië, wat de herinneringen waarschijnlijk helderder maakt.
Naast geografische nabijheid verwachten we eveneens dat de impact groter is bij
persoonlijke nabijheid. De meeste van onze respondenten beweren echter dat ze geen
belang hechten aan de nationaliteit van de slachtoffers. Hoewel het in journaals en
nieuwsberichten steeds wordt benadrukt wanneer de slachtoffers landgenoten zijn. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat de jonge hooggeschoolde Vlaamse reizigers door de
globalisering ook steeds meer met andere nationaliteiten te maken krijgen en daardoor
oordelen dat het altijd om ‘mensen’ gaat, ongeacht hun nationaliteit. We kunnen ons
uiteraard afvragen in welke mate de antwoorden van de respondenten worden bepaald door
hun geschooldheid, leeftijd en de sociale wenselijkheid van hun antwoorden. Toch geloven
we dat het niet slecht is voor journalisten om waakzaam te blijven over de evenwichtigheid
van hun nieuwsberichten. Hiermee bedoelen we dat andere landen en werelddelen op een
3 http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen 4Op 2 mei 2016, tijdens het schrijven van deze conclusie, lijken er echter al veranderingen doorgevoerd te worden. Deze boodschap vonden we bovenaan op de website terug: ‘Wegens de verhuis van de website naar een ander platform, zijn er momenteel nog problemen met de lay-out van de reisadviezen. Gelieve ons hiervoor te verontschuldigen. We proberen dit probleem zo snel mogelijk op te lossen.'
38
meer gelijkaardige manier zouden moeten worden behandeld als België (bij uitbreiding
Europa) in tijden van globalisering. Dit is onder meer ook van belang omdat consumenten
het nieuws meer als ‘waarheid’ zien bij gebrek aan andere informatie als de gebeurtenissen
zich veraf afspelen (cfr. supra 2.3.3.). We merken wel een verschil tussen de antwoorden
van de twee groepen (Frankrijk versus Tunesië) wat het belang van het aantal slachtoffers
betreft (het aantal in plaats van de nationaliteit). De meeste respondenten die over Frankrijk
worden geïnterviewd vinden het aantal slachtoffers meer doorslaggevend om al dan niet te
vertrekken naar het land dan de respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd. We
vermoeden dat dit deels te verklaren is doordat de respondenten zich concrete voorbeelden
voor de geest halen waarop ze hun antwoord baseren. Een andere mogelijke verklaring is
opnieuw de sociale wenselijkheid van hun antwoorden. Veel respondenten konden zich niet
veel over de aanslagen in Tunesië herinneren en willen nu aantonen dat ze het wel erg
vinden wat er is gebeurd en dat elk slachtoffer telt. We kunnen voor hypothese 2
concluderen dat de interviews inderdaad aantonen dat geografische nabijheid een
belangrijke factor is voor de impact van de mediaberichtgeving. De respondenten zouden
echter zelf willen dat de nationaliteit van de slachtoffers minder wordt benadrukt door de
nieuwsmedia. De respondenten tonen hiermee aan dat ze niet willen dat persoonlijke
nabijheid een selectiefactor is voor journalisten die, als gatekeepers, het nieuws selecteren.
De respondenten die over Frankrijk worden geïnterviewd hechten ten slotte meer belang aan
het aantal slachtoffers dan de respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd.
Wat de lange termijn impact van de terreurberichten betreft, beweren de respondenten niet
angstiger te zijn geworden door de gebeurtenissen en ontwikkelingen waarover we ze
bevragen. Toch houdt het maatschappelijk debat rond de onrust in het Midden-Oosten,
specifiek de oorlog in Syrië en de snelle opkomst van en strijd tegen IS, hen wel bezig. We
kunnen hieruit dus eerder stellen dat de respondenten nieuwsmoe zijn, maar niet
noodzakelijk terreurmoe. Hiermee bedoelen we dat de respondenten niet banger zijn
geworden door het nieuws, maar dat het thema ‘terreur’ hen wel bezighoudt. Sommige
respondenten die over Tunesië worden bevraagd beweren zelfs dat ze niet banger zijn
geworden, maar dat ze wel banger worden door veel over de aanslagen te lezen. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat ze zich geen details of weinig over de aanslagen
herinneren tijdens het interview, maar ervoor wel beweerden dat ze ooit naar Tunesië willen
reizen. We denken dat ze daardoor nog wat geschrokken zijn door de informatie die we hen
hebben gegeven, maar denken dat ze op lange termijn ook niet meer angst zouden hebben
door die specifieke informatie. Wanneer we het idee van de ‘angstverklaringsmodellen’ in
deze context volgen (Ruiter et al., 2001), kunnen we stellen dat de impact van de berichten
eerst groter is, maar zodra een bepaald dreigingsniveau wordt overschreden, wordt het
39
gevaar een ‘gewoonte’ en wordt het ontkend (cfr. supra 2.3.3.). Als we vragen aan de
respondenten hoelang ze hun reis zouden uitstellen na negatief reisadvies blijkt dat dit
afhankelijk is van de daaropvolgende gebeurtenissen. Ze zouden een reis naar de regio
uitstellen tot wanneer ze het gevoel hebben dat het daar opnieuw veilig is. Met andere
woorden, de precieze duur van het uitstellen is ongedefinieerd en de respondenten bepalen
zelf wanneer het terug veilig is op basis van meerdere factoren zoals media, lokale
contacten, reisadviezen, de ervaring met of kennis over het land, enzovoort. De specifieke
inschatting uit de literatuur van 3 tot 9 maanden lijkt ons daarom misschien te
veralgemenend (Sönmez, 1994; Enders et al., 1992; cfr. supra 2.2.). We kunnen hiermee
hypothese 3, die stelt dat mediaberichtgeving over terreur geen langdurige impact heeft,
weliswaar aanvaarden.
Na de bespreking van de drie hypotheses willen we ook samenvatten wat door de
respondenten over Brussel is gezegd. Ten eerste stellen ze in de context van de constructie
van risicopercepties dat het begrip ‘gevaar’ relatief is, omdat het zich ook dichtbij kan
bevinden, zoals in Brussel. Ten tweede lijkt het erop dat Brussel nog steeds als ongevaarlijk
wordt gezien door de respondenten, wanneer we de langere termijn invloed van de
verslaggeving over de aanslagen in Brussel bestuderen. De respondenten zijn wel bang voor
de maatschappelijke gevolgen van de aanslagen zoals bijvoorbeeld stigmatisering van
moslims. Een mogelijke verklaring voor de uitspraken dat ze niet bang zijn, lijkt ons dat de
respondenten het gevoel hebben dat de situatie opnieuw is genormaliseerd (Araña et al.,
2007; Baker, 2014; Pizam et al., 2002). Wat we vooral opmerkelijk vinden is dat sommige
respondenten zeggen dat ze de aanslagen in Brussel hadden verwacht, na de aanslagen in
Parijs en de ‘lockdown’ in Brussel. Wij denken dat een mogelijke verklaring hiervoor is dat
meerdere respondenten een gevoel van overdaad aan nieuws/terreur hebben waardoor ze
er niet van opkijken. De impact van nieuws over terreur en aanslagen wordt steeds kleiner
naarmate er meer terreur dichtbij is.
5.2. Relevantie van de resultaten
De wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van deze resultaten is meervoudig.
We relativeren het belang van media in de keuzeprocessen en risicopercepties van toeristen
(hypothese 1) en we bevestigen de literatuur die stelt dat de media-impact niet langdurig is
(hypothese 3) (Araña et al., 2007; Baker, 2014; Pizam et al., 2002). Ondanks het stijgende
mediagebruik door zowel terroristen, overheden en toeristen zijn nieuwsberichten geen
exclusief doorslaggevende factor om al dan niet op reis te vertrekken. Hierdoor
veronderstellen we een zekere nieuwsmoeheid. Een mogelijke verklaring hiervoor lijkt de
tabloidisering van de media en het daarmee samenhangende nieuwsselectiecriterium van
40
nabijheid. De respondenten zijn namelijk vragende partij om aanslagen in het Westen geen
buitenproportionele aandacht te geven en niet de nadruk te leggen op de nationaliteit van de
slachtoffers. De resultaten wijzen eveneens op het belang van duidelijke
overheidscommunicatie, waarbij niet noodzakelijk meer nood is aan landenmarketing, maar
er wel meer behoefte is aan duidelijke communicatie over reisadviezen door de overheid en
de media. Wat we echter eveneens onderstrepen is dat de hoeveelheid media-aandacht
voor een specifieke gebeurtenis wel bepalend kan zijn voor reizigers om al dan niet te
vertrekken. De media-impact is dus niet onbestaande en het hogere gebruik ervan door
terroristen en overheden is hiermee verklaarbaar. Het thema ‘terreur’ houdt de respondenten
ook bezig, waardoor we kunnen stellen dat ze niet terreurmoe zijn (in tegenstelling tot wat
gezegd wordt in Soenens, 2015). De vrees voor maatschappelijke problemen of debatten
wordt groter, wat niet wegneemt dat de impact van terreur op angstgevoelens kleiner wordt
naarmate de aanslagen dichterbij komen. Gezien het economische aandeel van de
toeristische sector in het wereld BBP, lijkt het ons dan ook belangrijk voor zowel overheden
als journalisten om met die gegevens rekening te houden in hun communicatie.
5.3. Beperkingen, discussie en vervolgonderzoek
In het algemeen kunnen we besluiten dat de drie hypotheses een genuanceerd beeld geven
van de invloed van mediaberichtgeving over terreur op het reisgedrag van hooggeschoolde
Vlaamse jongeren. Desondanks zijn er ook minpunten aan dit verkennend onderzoek, waar
vervolgonderzoek een antwoord op kan geven. Ten eerste selecteren we alleen Vlaamse
jonge hooggeschoolde reizigers. Het zou echter interessant zijn om ook andere
bevolkingsgroepen (bv: laaggeschoolden, ouderen,...) te selecteren, gezien de fragmentatie
van de toeristische markt (cfr. supra 2.3.2.) en de onmogelijke veralgemening van onze
resultaten. Ook de woonplaats van interviewees zou een criterium kunnen zijn. We kunnen
ons namelijk de vraag stellen of inwoners uit Brussel een andere mening hebben dan andere
Vlamingen/Belgen. Wij hebben echter slechts één respondent uit Brussel en één persoon uit
Antwerpen geselecteerd, wat te weinig is om te concluderen dat er opvallende verschillen
zijn met de andere respondenten. Ten tweede zouden ook andere landen als cases kunnen
worden genomen, waarover de respondenten worden bevraagd. Hoe denken mensen
bijvoorbeeld over de gebeurtenissen in Syrië? Zouden ze daarover net grotere
nieuws/terreurmoeheid vertonen of net meer betrokkenheid? Ten derde kiezen we personen
die positief antwoorden op de vraag: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Tunesië/Frankrijk
reizen?’. We doen dit omdat we personen willen selecteren die in de eerste plaats
geïnteresseerd zijn om ooit naar het betreffende land op reis te gaan en willen onderzoeken
in welke mate aanslagen die respondenten kunnen afschrikken. Indien ze sowieso niet
geïnteresseerd zijn om naar het bepaald land te reizen, denken we dat aanslagen in dat land
41
ook minder bepalend zijn voor hun reisgedrag. Dit selectiecriterium is echter ook een
minpunt aan ons onderzoek. Al snel merken we dat het veel moeilijker is om respondenten te
vinden die graag ooit naar Tunesië willen reizen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de
aanslepende conflicten in het Midden-Oosten en de verhoogde terreurdreiging reeds een
permanente negatieve bestemmingsperceptie hebben gecreëerd. Het zou dus ook
interessant kunnen zijn om net die mensen die niet naar Tunesië willen, te interviewen en te
luisteren naar hun motieven. Verder onderzoek naar specifieke bestemmingspercepties zou
ook interessant kunnen zijn voor overheden die hun land proberen aantrekkelijk te maken
voor investeerders en toeristen. Het lijkt ons in die context interessant om respondenten
concrete artikels te laten lezen en hen te vragen wat ze over het bepaalde land denken. Ten
vierde willen we nog benadrukken dat we bij studies over reisgedrag niet alleen mogen
blindstaren op bestemmingspercepties (al dan niet door de media gecreëerd). Ook andere
factoren bepalen ons reisgedrag. Zo is er literatuur over de invloed van economische
fluctuaties op ons reisgedrag (Baker, 2014). In onderzoek daaromtrent worden de
gebeurtenissen van 9/11 en de daaropvolgende economische crisissen van 2001 en 2009
regelmatig als voorbeeld gebruikt.
Ten slotte roept dit onderzoek nog enkele nieuwe vragen op. Ten eerste vragen we ons af in
welke mate de reisagenten gevolgen van terreur ervaren en hoe ze daarop reageren.
Interviews met de reissector of kwantitatieve analyses van de (om)boekingen kunnen
enerzijds onze resultaten toetsen, maar anderzijds ook nieuwe wetenschappelijke
verduidelijkingen met zich meebrengen. Ten tweede verwachten we dat journalisten zich
bewust zijn van de nieuwsselectiecriteria die ze hanteren en vragen we ons af wat hen
precies drijft om die te gebruiken. Waarom wordt de nadruk gelegd op nabije bestemmingen
of slachtoffers met dezelfde nationaliteit? We vermoeden dat ook journalisten hooggeschoold
zijn en kritisch staan tegenover de berichtgeving. Ten derde vinden we het nog niet helemaal
duidelijk wat onder landenmarketing wordt begrepen. De communicatiestrategieën en
motieven zijn verduidelijkt door de wetenschappelijke literatuur, maar toch vragen we ons af
of er meer concreet aantoonbare voorbeelden zijn van overheidscommunicatie die toeristen
aantrekt na terroristische aanslagen. De laatste bedenking die we hebben is in welke mate
onze resultaten worden beïnvloed door het recente karakter van de gebeurtenissen in
Brussel. Misschien zouden de resultaten helemaal anders zijn geweest indien de interviews
drie maanden eerder hadden plaatsgevonden, of de interviews binnen enkele jaren later
zouden plaatsvinden. We kunnen alleszins besluiten dat er nog diverse mogelijkheden zijn
binnen het onderzoek naar reisgedrag na terreur, waarin dit onderzoek slechts een klein,
maar wetenschappelijk relevant onderdeel van hoopt te zijn.
42
Lijst van de geraadpleegde werken
Adam, B.; Beck, U.; & Van Loon, J. (2000). The risk society and beyond: critical issues for social theory. London: Sage.
Anderson, A. (2003). Risk, Terrorism, and the Internet. Knowledge, Technology, & Policy, 16(2), 24-33.
Anholt, S. (2004). Nation-brands and the value of provenance. In N. Morgan, A. Pritchard & R. Pride (Eds.), Destination branding: creating the unique destination proposition (pp. 26-39). Oxford: Butterworth-Heinemann Ltd.
Araña, J.E. & Léon, C.J. (2007). The impact of terrorism on tourism demand. Annals of Tourism Research, 35(2), 299-315.
Avraham, E. (2000). Cities and their news media images. Cities, 17(5), 363-370.
Avraham, E. (2014). Destination image repair during crisis: Attracting tourism during the Arab Spring uprisings. Tourism Management, 47, 224-232.
Avraham, E. & Ketter, E. (2006). Media strategies for improving national images during tourism crises. In M. Kozak & L. Andreu (Eds.), Progress in tourism marketing (pp. 115-123). Amsterdam: Elsevier.
Avraham, E. & Ketter, E. (2016). Tourism marketing for developing countries. Battling stereotypes and crises in Asia, Africa, and the Middle East. Hampshire: Palgrave Macmillan.
Aziz, H. (1995). Understanding attacks on tourists in Egypt. Tourism Management, 16(2), 91-95.
Baker, D. (2014). The effects of terrorism on the travel and tourism industry. International journal of religious tourism and Pilgrimage, 2(1), 9. Bobbitt, P. (2008). Terror and Consent. The wars for the twenty-first century. Politique étrangère, 73(4), 921-923. Buckley,P.J. & Klemm, M. (1993). The decline of tourism in Northern Ireland: the causes. Tourism Management, 14(3), 184-194.
Conway, M. (2006). Terrorism and the internet: new media—new threat? Parliamentary affairs, 29(2), 283-298. Oxford Journals.
Cohen, E. (1974). Who is a tourist: a conceptual classification. The Sociological Review, 22(4), 527-555.
D’hamers, C. (2013). Masterproef: Examination of the determinants which have an impact on the booking behaviour in the touristic sector in Belgium. HoGent.
Enders, W. & Sandler, T. (2002). Patterns of transnational terrorism, 1970-99: alternative time series estimates. International Studies Quarterly, 46(2), 145-165. Enders, W., Sandler, T., & Parise, G. F. (1992). An econometric analysis of the impact of terrorism on tourism. Kyklos, 45, 531-554. Fischhoff, B., Watson, S. & Hope, C. (1984). Defining risk. Policy sciences, 17(2), 123-139.
Fodness, D. & Murray, B. (1999). A Model of tourist information search behavior. Journal of Travel Research, 37(3), 220-230.
Foucault, M. (1991). Governmentality. In G. Burchell, C. Gordon & P. Miller (Eds.), The Foucault effect (pp. 87-104). Chicago: University of Chicago Press.
43
Giroux, H.A. (2006). Beyond the spectacle of terrorism: global uncertainty and the challenge of the new media. New York: Routledge. Goodall, B. (1988). How tourists choose their holidays: An analytical framework. Marketing in the tourism industry: The promotion of destination regions, 57, 1-17. Hauttekeete, L. (2005). De tabloidisering van kranten: mythe of feit? De ontwikkeling van een meetinstrument en een onderzoek naar de tabloidisering van Vlaamse kranten. Universiteit Gent. Heyndrickx, M. (2014). Een onderzoek naar de verschillen in en perceptie van mediaberichtgeving rond terrorisme in vier Vlaamse kranten. Gent: Universiteit Gent. Holton, A.E. & Cohyi, H.I. (2012). News and the overloaded consumer: factors influencing information overload among news consumers. Cyberpsychology, behavior, and social networking, 15(11), 619-624. Jenkins, B. (1988). Future Trends in International Terrorism. In R.O. Slater & M. Stohl (Eds.), Current Perspectives on International Terrorism (pp. 246-266). London: Macmillan. Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen. Onderzoek naar de selectie van en berichtgeving over rampen in Vlaamse nieuwsmedia. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 38(2), 139-155. Kapuscinski, G. (n.d.). The effects of perceptions of terrorism and political instability risks on leisure tourists’ willingness to participate in tourism products, as mediated by tourism preference type and by personality. Bournemouth: Bournemouth University. Kelner, D. (2003). Media spectacle. London: Routledge. Klausen, J. (2015). Tweeting the jihad: social media networks of Western foreign fighters in Syria and Iraq. Studies in Conflict & Terrorism, 38(1), 1-22. Kohlmann, E.F. (2006). Real online terrorist threat, The essay. Foreign affairs, 85(5), 115-125. Korstanje, M. E. (2011). The fear of traveling: a new perspective for tourism and hospitality. Anatolia, 22(2), 222-233. Lepp, A. & Gibson, H. (2008). Sensation seeking and tourism: Tourist role, perception of risk and destination choice. Tourism Management, 29(4), 740-750.
Mathieson, A., & Wall, G. (1982). Tourism: economic, physical, and social impacts. London: Longman.
Mortelmans, D. (2011). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
de Jongh Luchsinger, F. M (2011). Nieuwsconsumptie in een digitaal tijdperk. Rotterdam: Erasmus University.
Oh, S.; Jung, C. & Yoon, T. (2016). Analysis of the development of IS (Islamic State) in its relation to conflicts within OIC (Organization of Islam Countries) by using SPSS statistical program. International Journal of Social Science and Humanity 6(10), 799-804.
Pizam, A. & Fleischer, A. (2002). Severity versus frequency of acts of terrorism: Which has a larger impact on tourism demand? Journal of Travel Research, 40(3), 337-339.
44
Reisinger, Y. & Mavondo, F.T. (2006). Cultural consequences on traveler risk perception and safety. Tourism Analysis, 11(4), 265-284.
Richter, L. K.(1983). Tourism politics and political science: a case of not so benign neglect. Annals of Tourism Research, 10(3), 313-315.
Ruiter, R., Abraham, C. & Kok, G. (2001). Scary warnings and rational precautions: a review of the psychology of fear appeals. Psychology and health, 16(6), 613-630.
Shadid, W. (2005). Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media: Beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 33(4), 330-346.
Schwaighofer, V. (2014). Tourist destination images and local culture. Using the example of the United Arab Emirates. Wiesbaden: Springer.
Seib, P. & Janbek, D.M. (2011). Global terrorism and new media. The post-Al Qaeda generation. Abingdon: Routledge.
Shin, Y. (2015). The effects of terrorism on tourism and the media’s role. In S. Kumar, M.H. Dhiman & A. Dahiya (Eds.), International tourism and hospitality in the digital age (pp. 141-155). USA: IGI Global.
Short, J.R., Breitbach, S., Buckman, S. & Essex, J. (2000). From world cities to gateway cities: Extending the boundaries of globalization theory. City, 4(3), 317-340.
Sinardet, D., De Swert, K., & Dandoy, R. (2004). Franstalig, Vlaams, commercieel, openbaar: zoek de verschillen. Een longitudinale vergelijking van de thema’s in de Belgische televisiejournaals. Universiteit Antwerpen.
Sirakaya, E. & Woodside, A.G. (2005). Building and testing theories of decision making by travellers. Tourism Management, 26(6), 815-832.
Sönmez, S. F. (1994). An exploratory analysis of the influence of personal factors on international vacation decisions within the context of terrorism and/or political instability risk. Doctoral dissertation, The Pennsylvania State University.
Sönmez, S.F. (1998). Tourism, terrorism, and political instability. Annals of Tourism Research, 25(2), 416-456.
Sönmez, S.F. & Graefe, A.R. (1998). Influence of terrorism risk on foreign tourism decisions. Annals of Tourism Research, 25(1), 112-144.
Taubman Ben-Ari, O., Florian, V., Mikulincer, M. (2000). Does a threat appeal moderate reckless driving? A terror management theory perspective. Accident Analysis & Prevention, 32(1), 1-10. The World Tourism Organization (UNWTO) (17 december 2015). Concept note: Special meeting of the Counter-Terrorism Committee with Member States and relevant international and regional organizations on “Preventing terrorists from exploiting the internet and social media to recruit terrorists and incite terrorist acts, while respecting human rights and fundamental freedoms”. New York. Vanhaelewyn, B., Pauwels, G., De Wolf, P., Accou, T. & De Marez, L. (2015). Measuring digital media trends in Flanders. Gent: Universiteit Gent. Van Leuven, S. & Joye, S. (2014). Bronnengebruik in Vlaamse nieuwsmedia. Een kwantitatieve analyse. Universiteit Gent.
45
Van Raaij, W.F. & Francken, D.A. (1984). Vacation decisions, activities, and satisfactions. Annals of tourism research, 11(1),101-112. Vovk, S. (2015). The influence of terrorism on international tourism. Journal of European economy, 14(1), 36-48. Weimann, G. & Winn, C. (1994). The theater of terror: mass media and international terrorism. New York: Longman. Weimann, G. (2004). Www.terror.net: how modern terrorism uses the internet. Washington DC: DIANE Publishing. Weimann, G. (2014). New terrorism and new media. Washington DC: Commons Lab of the Woodrow Wilson International Center for Scholars. Williams, A.M. &. Baláz, V. (2013). Tourism, risk tolerance and competences: Travel organization and tourism hazards. Tourism Management, 35, 209-221. Witt, S. F. & Moore, S.A. (1992). Promoting tourism in the face of terrorism: The role of special events in Northern Ireland. Journal of International Consumer Marketing 4(3), 63-75. Woodside, A. G. & King, R. (2001). Tourism consumption systems: Theory and empirical research. Journal of Travel and Tourism Research, 10(1), 3-27. Yang, C.L. & Nair, V. (2014). Risk perception study in tourism: Are we really measuring perceived risk? Procedia - Social and Behavioral Sciences, 144, 322-327.
Internetbronnen Nobel Prizes 2015. Nobelprize.org. Nobel Media AB 2014. Geraadpleegd op het World Wide Web op 2 maart 2016: http://www.nobelprize.org/nobel_prizes/lists/year/index.html?year=2015&images=yes
Soenens, D. (11 juni 2015). Angst mag niet mee op reis. Belgen niet bang voor terreurdreiging op populaire vakantiebestemmingen. Geraadpleegd op het World Wide Web op 2 maart 2016: http://www.demorgen.be/buitenland/angst-mag-niet-mee-op-reis-bae16df5/
The World Tourism Organization (UNWTO) (25 november 2015). Tourism highlights 2015. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://www.e-unwto.org/doi/book/10.18111/9789284416899
The World Tourism Organization (UNWTO) (n.d.). Travel advisories. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://rcm.unwto.org/risk-crisis-management/travel-advisories The Counter-Terrorism Committee (UNCTC) (17 december 2015). Concept note: special meeting of the Counter-Terrorism Committee with Member States and relevant international and regional organizations on “Preventing Terrorists from Exploiting the Internet and Social Media to Recruit Terrorists and Incite Terrorist Acts, while Respecting Human Rights and Fundamental Freedoms”. New York. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://www.un.org/en/sc/ctc/news/2015-11-18_CTED_SpecialMeeting_ICT.html
Bijlage 1
Bijlagen
Bijlage 1: Interviewguide Masterproef
De interviewees zijn jonge volwassenen tussen 20-27 jaar die interesse hebben in reizen. Ze
willen eventueel een reis naar Frankrijk of Tunesië maken in de toekomst, maar ze hebben
niet noodzakelijk reeds concrete plannen.
Deel I: Voorstelling van het onderzoek.
‘Hallo, ik ben France, masterstudente Algemene Economie aan de Universiteit van Gent. Ik
wil u van harte bedanken voor uw medewerking met het onderzoek, dat kadert binnen mijn
masterproef/thesis waarvoor ik jonge volwassenen bevraag over terroristische aanslagen en
de manier waarop die in de media besproken worden.
Vooraleer we van start gaan wil ik nog even een aantal praktische zaken overlopen. Wat de
timing betreft zal het interview ongeveer 45 minuten duren. Daarnaast wil ik benadrukken dat
de persoonlijke gegevens die u opgeeft en de opname van het gesprek, alleen worden
gebruikt voor het onderzoek en anoniem worden gemaakt tijdens de analyses. U kan ook
voluit uw mening en bedenkingen meegeven, waar in vertrouwen mee wordt omgegaan. Als
u vragen hebt tijdens het interview, vragen niet goed begrijpt, of bedenkingen heeft die met
het interview hebben te maken kan u die zeker uitspreken. Omwille van de actualiteit (bv: de
recente aanslagen in Brussel) en gevoeligheid van het onderwerp kan u er ook steeds voor
kiezen het gesprek stop te zetten als het gesprek u emotioneel zou raken. Ten slotte wil ik u
ook nog vragen uw GSM op stil te zetten, zodat we daar niet door afgeleid worden.
Heeft u nog vragen vooraleer we beginnen?’
Deel II : Drop-off: Noteren persoonlijke informatie
Door deze openingsvragen beschik ik meteen over gestructureerde basisinformatie en door
deze informatie in te vullen geraakt de interviewee meteen gewend aan de interviewsituatie
(Mortelmans, 2011).
Naam:.........................................................................................................................................
Geslacht:.....................................................................................................................................
Geboortejaar:..............................................................................................................................
Nationaliteit:................................................................................................................................
Woonplaats:................................................................................................................................
Hoogst behaalde diploma + Studierichting:...............................................................................
Bijlage 1
Deel III: Interviewvragen
Parijs Tunis
INLEIDINGSVRAGEN OVER ‘BESTEMMINGSKEUZE’
Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze? Doorvragen: - Overleg je over je reizen met familie/vrienden? - Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten? - Zijn vorige reiservaringen bepalend? (Ga je graag opnieuw naar dezelfde bestemming of kies je altijd iets anders?)
Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze? Doorvragen: - Overleg je over je reizen met familie/vrienden? - Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten? - Zijn vorige reiservaringen bepalend? (Ga je graag opnieuw naar dezelfde bestemming of kies je altijd iets anders?)
(Evt. Je hebt al verteld over je reis naar land X,Y,Z) Waar ben je al (nog) op reis geweest? Kan je een aantal bestemmingen opsommen?
(Evt. Je hebt al verteld over je reis naar land X,Y,Z) Waar ben je al (nog) op reis geweest? Kan je een aantal bestemmingen opsommen?
INLEIDINGSVRAGEN OVER ‘MEDIAGEBRUIK’
Welke nieuwsmedia volg je? (Evt. Inpikken op het vorige, bv, je zei dat je soms het nieuws over reisbestemmingen volgt, welke media volg je?) Doorvragen: - Welke kranten? - Welke radiozenders? - Welke televisiezenders? Programma’s? - Sociale media? Websites?
Welke nieuwsmedia volg je? (Evt. Inpikken op het vorige, bv, je zei dat je soms het nieuws over reisbestemmingen volgt, welke media volg je?) Doorvragen: - Welke kranten? - Welke radiozenders? - Welke televisiezenders? Programma’s? - Sociale media? Websites?
TRANSITIEVRAGEN OVER ‘REISERVARINGEN’
Hoe zou je jezelf als reiziger omschrijven? Doorvragen/verduidelijken: -Welke activiteiten onderneem je op reis? Ben je een reiziger die vooral wil sporten, ontspannen, rondtrekken,...? Geniet je van luxe of is dit geen must?
Hoe zou je jezelf als reiziger omschrijven? Doorvragen/verduidelijken: -Welke activiteiten onderneem je op reis? Ben je een reiziger die vooral wil sporten, ontspannen, rondtrekken,...? Geniet je van luxe of is dit geen must?
Heb je al reizen gemaakt naar gevaarlijke bestemmingen of bestemmingen die de reputatie hebben gevaarlijk te zijn? Doorvragen: -Wat waren de gevaren die je ervaren hebt?
Heb je al reizen gemaakt naar gevaarlijke bestemmingen of bestemmingen die de reputatie hebben gevaarlijk te zijn? Doorvragen: -Wat waren de gevaren die je ervaren hebt?
SLEUTELVRAGEN OVER ‘SCHRIK (VOOR TERREUR)’
In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Frankrijk. Wat herinner je je daarover?
In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Tunesië. Wat herinner je je daarover?
Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen? Doorvragen: -Werd daar in je omgeving veel over gesproken (al dan niet op sociale media)? Volgde je het nieuws daarover actief?
Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen? Doorvragen: -Werd daar in je omgeving veel over gesproken (al dan niet op sociale media)? Volgde je het nieuws daarover actief?
Heb je het gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur? Hoe verklaar je dat? Doorvragen: Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?
Heb je het gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur? Hoe verklaar je dat? Doorvragen: Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?
SLEUTELVRAGEN OVER ‘REISGEDRAG’
Bijlage 1
Stel: Je wil op reis naar Parijs. Je hebt nog niets geboekt (zoals accomodatie of vervoer). De stad wordt getroffen door een aanslag, waarover in de media wordt bericht. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?
Stel: Je wil op reis naar Tunis. Je hebt nog niets geboekt (zoals accomodatie of vervoer). De stad wordt getroffen door een aanslag, waarover in de media wordt bericht. Vertrek je nog? Doorvragen: -Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?
Zou de situatie anders zijn dan de vorige als je wel al alles geregeld had? Je hebt al vervoer en hotel/verblijfplaats geboekt. De stad wordt getroffen door een aanslag. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?
Zou de situatie anders zijn dan de vorige als je wel al alles geregeld had? Je hebt al vervoer en hotel/verblijfplaats geboekt. De stad wordt getroffen door een aanslag. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?
SLEUTELVRAAG OVER HOELANG ONS GEDRAG WORDT BEÏNVLOED
Stel: Frankrijk wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je rekening met dat advies? Doorvragen: -Zou je wachten om te vertrekken? Zo ja, hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan en waarom? Zo nee, waarom niet?
Stel: Tunesië wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je rekening met dat advies? Doorvragen: - Zou je wachten om te vertrekken? Zo ja, hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan en waarom? Zo nee, waarom niet?
SLOTVRAAG OVER EIGEN INSCHATTING VERANDERING REISGEDRAG DOOR RECENTE AANSLAGEN
Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben? Doorvragen: -Denk je dat die invloed langdurig is?
Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben? Doorvragen: -Denk je dat die invloed langdurig is?
Heeft u nog vragen of opmerkingen die kwijt wil? Heeft u nog vragen of opmerkingen die kwijt wil?
Bespreking van de vragen (Mortelmans, 2011)
Inleidingsvragen
In kwalitatieve diepte-interviews is het belangrijk om het gesprek op te bouwen en niet te
beginnen met diepgaande vragen die gevoelig kunnen liggen. De inleidings- of warming-up
vragen dienen als ‘opwarmertje’, waarbij de respondenten gestimuleerd worden om tot een
gesprek te komen. De inleidingsvragen zijn relatief makkelijk te beantwoorden, maar geven
wel reeds belangrijke informatie voor het onderzoek en verklaren soms het hoe en waarom
van antwoorden op latere vragen.
Bijlage 1
Wij beginnen met de vragen over ‘bestemmingskeuze’. Op die manier proberen we de
literatuur over beslissingsprocessen onder andere te verifiëren en krijgen we een zicht op de
beïnvloedende factoren op die beslissingen. Aansluitend vragen we welke media worden
gebruikt door de interviewee. Deze vraag is noodzakelijk om mediaconsumptie te kunnen
linken aan reisgedrag, maar is eenvoudig te beantwoorden door de interviewee.
Transitievragen
Na de warming-up komen we met transitievragen meer tot vragen die de
onderzoekshypothesen testen, maar de antwoorden erop geven nog geen sluitend antwoord
op onze hypotheses. Ze zijn iets moeilijker te beantwoorden dan warming-up vragen.
De transitievragen maken de ‘reiservaringen’ bespreekbaar. Met de vraag ‘Hoe zou je jezelf
als reiziger omschrijven?’ krijgen we een zicht op de activiteiten die de interviewee
onderneemt tijdens zijn/haar reizen. Daarna vragen we of de interviewee al gevaarlijke
bestemmingen heeft bezocht. Dit geeft ons een zicht op de bestemmingspercepties die
zowel door terroristische gebeurtenissen en overheidscommunicatie als media worden
gevormd. De warming-up vraag die uitzoekt welke bestemmingen de interviewee al heeft
bezocht, wordt het best op voorhand gesteld, omdat we op die manier kunnen controleren of
de interviewee geen (gevaarlijke) bestemming vergeet te vermelden, of zelf de veiligheid van
bepaalde bestemmingen bijvoorbeeld onder-/overschat.
Sleutelvragen
Sleutelvragen zijn vaak moeilijker te beantwoorden en testen de onderzoekshypotheses.
Hier kondig ik eventueel ook aan dat het over schrik voor terreur zal gaan, zodat de
respondent weet dat het onderwerp als gevoelig kan worden ervaren.
Door de vraag ‘In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Frankrijk. Wat
herinner je je daarover?’ te stellen kunnen we zien hoelang nieuws in het geheugen blijft
hangen (test deels hypothese 3, d.i.: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige
impact op bestemmingspercepties). Na deze praktische denkoefenig krijgt de respondent
een samenvatting van de gebeurtenissen in de respectievelijke landen (zie bijlage 2). Daarna
checkt de vraag ‘Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen?’ in welke mate media
als belangrijkste informatiebron diende, in vergelijking met sociale contacten. Met deze vraag
verifieren we ook de antwoorden op de eerste warming-up vraag. We proberen ook na te
gaan of de interviewee angstgevoelens ervaart. We kunnen dan bestuderen of die gevoelens
voortkomen uit mediaberichtgeving/invloed van sociale contacten. Deze laatste twee vragen
over ‘schrik voor terreur’ helpen om hypothese 1 deels te testen (d.i.: Mediaberichtgeving
over terreur heeft een negatieve impact op de bestemmingsperceptie).
Bijlage 1
Daarna stellen we concrete vragen over het reisgedrag en linken we het aan de
mediaberichtgeving. Op die manier testen we hypothese 1 (d.i. Mediaberichtgeving over
terreur heeft een negatieve impact op de bestemmingsperceptie) zeer concreet.
We vragen ook hoelang men rekening houdt met een negatief reisadvies. Dit is een vraag
die hypothese 3 (d.i. Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op
bestemmingspercepties) probeert te testen. Hypothese 3 wordt ook deels getest door de
vraag hoe veel ze zich nog herinneren van de aanslagen van vorig jaar.
Hypothese 2 (d.i. De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact op de
bestemmingsperceptie) testen we door enerzijds de antwoorden van de interviewees die we
vragen stellen over Frankrijk, en anderzijds de antwoorden op de vragen over Tunesië, te
vergelijken.
Slotvragen
De slotvraag probeert een samenvattend antwoord te verkrijgen en reflecteert vaak naar
vorige vragen.
Met de vraag ‘Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente
aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben?’ polsen we naar algemene
gevoelens, maar we hebben eigenlijk al naar hun reisgedrag en reactie op gebeurtenissen
gepolst in de dieptevragen. Toch stellen we de vraag hier om te zien wat hun eigen perceptie
is en houden we rekening met de mogelijke invloed van recente aanslagen in België. Om
wille van de grote media-aandacht en de nabijheid van het nieuws, kunnen we er niet om
heen ruimte te laten voor dit onderwerp binnen het interview. Het antwoord op deze vraag is
mogelijk ook een samenvattend antwoord dat vergelijkbaar is met onze eigen analyses van
de dieptevragen.
We sluiten af met de eindvraag waarmee we peilen naar de vragen of opmerkingen die de
inteviewee nog heeft.
Deel IV : Het interview afsluiten
Ik bedank de respondent voor zijn/haar medewerking aan het onderzoek en vraag of hij/zij
nog bijkomende vragen heeft. Ik zeg dat ik de resultaten van het onderzoek zal doorsturen
indien hij/zij daarin interesse heeft.
Bijlage 2
Bijlage 2: Samenvatting van de gebeurtenissen die de respondenten krijgen
tijdens het antwoorden op de sleutelvragen
Interview Masterproef: Fiche Tunesië
In 2015 pleegt terreurgroep IS, ook ISIS of Daesh genoemd, verschillende aanslagen in
Tunesië. We geven hier een kort overzicht van de gebeurtenissen.
In Tunesië vindt de eerste aanslag plaats in maart 2015 en treft het het nationaal Bardo
Museum in de hoofdstad Tunis. Er vallen 23 dodelijke slachtoffers, waaronder één Belg. De
tweede aanslag vindt eind juni plaats op een strand in Sousse, waarbij 38 dodelijke
slachtoffers vallen waaronder opnieuw één Belg. Deze aanslagen treffen vooral toeristen. Bij
de derde aanslag gaat het om een zelfmoordaanslag die plaats vindt op 24 november in het
centrum van Tunis bij een bus die leden van de presidentiële wacht vervoert. De aanslag
kost het leven aan 12 veiligheidsagenten. Hierna wordt de nationale noodtoestand
uitgeroepen over het gehele grondgebied van Tunesië. De drie aanslagen worden allemaal
opgeëist door IS. In maart 2016 wordt ten slotte nog een Tunesische legerbasis aangevallen
door IS en vallen er daarbij 53 doden.
Interview Masterproef: Fiche Frankrijk
In 2015 pleegt terreurgroep IS, ook ISIS of Daesh genoemd, verschillende aanslagen in
Frankrijk. We geven hier een kort overzicht van de gebeurtenissen.
In Frankrijk vindt de eerste aanslag plaats op 7 januari op de redactie van het satirische
tijdschrift Charlie Hebdo. Er vallen 12 doden, waaronder 8 journalisten, een gast, een
receptioniste en 2 politiemensen. Op 13 november 2015 vinden opnieuw aanslagen plaats in
Parijs. Hierbij komen 130 mensen om, waaronder 3 Belgen. Er vallen slachtoffers in
verschillende Parijse cafés, restaurants en de concertzaal Bataclan en er zijn 3
zelfmoordaanslagen in de buurt van het voetbalstadium Stade de France waar het Franse en
Duitse elftal een match spelen, die bijgewoond wordt door de Franse president François
Hollande. De gebeurtenissen zorgen voor het uitroepen van de noodstoestand en verhoogde
terreurdreiging.
Bijlage 3
Bijlage 3: Informatie respondenten
Nr. Mediaprofiel
Geboortejaar Geslacht Land Hoogst behaalde diploma en studierichting
Nationaliteit Woonplaats
R1 Groep 1 1995 Man Tunesië Sociaal werk, behaald diploma TSO LO-Sport
Belg Deinze
R2 Groep 3 1992 Man Tunesië Bachelor KMO-management
Belg Gent
R3 Groep 1 1992 Man Tunesië Master na Master in conflict en ontwikkeling (UGent), daarvoor master Arabistiek en Islamkunde (Oosterse talen en –culturen) en middelbaar: Latijn-Wiskunde.
Belg Gent
R4 Groep 1 1992 Vrouw Tunesië Master Taal- en Letterkunde Nederlands-Duits (Universiteit Gent) en Master Film- en theaterwetenschappen (Universiteit Antwerpen)
Belg Brussel
R5 Groep 3 1992 Vrouw Tunesië Master Communicatiewetenschappen
Belg Gent (domicilie: Brugge)
R6 Groep 2 1989 Vrouw Frankrijk Bezig aan master Biomedisch Ingenieur (afstudeerrichting van burgerlijk ingenieur), postgraduaat in weer- en klimaatsmodellering (Universiteit Gent) en master Bio-ingenieur (bos- en natuurbeheer) behaald.
Belg Gent (domicilie: Destelbergen)
R7 Groep 2 1992 Vrouw Frankrijk Master Milieuwetenschappen
Belg Antwerpen
R8 Groep 3 1992 Man Frankrijk Bachelor Geneeskunde Belg Gent (domicilie: De Pinte)
R9 Groep 1 1992 Vrouw Frankrijk Afgestudeerd als Master Communicatiewetenschappen
Belg Gent
R10 Groep 2 1992 Man Frankrijk Master Taal- en Letterkunde Engels-Nederlands
Belg Gent
Bijlage 4
Bijlage 4: E-mailverkeer federale overheidsdienst reisadviezen over
opstellingsprocedure van reisadviezen
Baleci Florinda - S1.1 ([email protected]) 1/12/2015 Geachte mevrouw Van Nieuwenborgh,
Eerst en vooral excuses voor deze laattijdige reactie.
De reisadviezen worden opgesteld door de Belgische ambassades voor de landen binnen hun jurisdictie. Er bestaan geen specifieke criteria aan de hand waarvan deze worden opgesteld. Voor de opmaak van de reisadviezen baseren onze ambassades zich in de eerste plaats op de lokale veiligheidssituatie in het land en de informatie die zij ter plaatse daaromtrent hebben kunnen inwinnen. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen ook input gevraagd van de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten die België kent. Hoewel het opmaken van de reisadviezen een nationale bevoegdheid is, wordt waar mogelijk wel gestreefd naar convergentie tussen de verschillende Europese Lidstaten.
Er zijn verschillende veiligheidsniveaus die de ambassades kunnen hanteren in hun reisadvies, en dit voor het gehele grondgebied of slechts voor een bepaald land:
1. Reizen naar land (X) verlopen doorgaans zonder problemen.
2. Bij reizen naar regio (Y)/land (X) is waakzaamheid geboden.
3. Bij reizen naar regio (Y)/land (X) is verhoogde waakzaamheid geboden.
4. Alle niet-essentiële reizen naar regio (Y)/land(X) worden afgeraden.
5. Alle reizen naar regio (Y)/ land (X) worden afgeraden.
6. Belgen van wie het verblijf niet langer essentieel is, worden verzocht om het land te verlaten.
7. Belgen worden verzocht om het land te verlaten.
Bij het opstellen van het reisadvies wordt vooral gekeken naar de impact van de veiligheidssituatie in een bepaalde regio/bepaald land op de Belgische burger, in functie van de verschillende rubrieken zoals algemene veiligheid, transport, klimaat en rampen, gezondheid en hygiëne, lokale wetgeving en praktische informatie. De reisadviezen richten zich dan ook niet enkel tot de reizigers als dusdanig, maar zijn ook een communicatietool naar de Belgen die zich reeds in het land bevinden.
De reisadviezen van de FOD Buitenlandse Zaken zijn niet bindend, maar hebben een louter adviserende waarde. Derden, zoals de reizigers, maar ook reisagentschappen en luchtvaartmaatschappijen beslissen zelf welk gevolg zij hieraan toekennen.
In de hoop u hiermee van dienst te zijn geweest,
Met vriendelijke groeten,
Dienst Reisadviezen.