Invloed van terrorismeverslaggeving op het...

58
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 2016 Invloed van terrorismeverslaggeving op het reisgedrag van consumenten Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Algemene Economie France Van Nieuwenborgh onder leiding van Dr. Goedele Krekels

Transcript of Invloed van terrorismeverslaggeving op het...

Page 1: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

Invloed van terrorismeverslaggeving op het reisgedrag van consumenten

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Algemene Economie

France Van Nieuwenborgh

onder leiding van

Dr. Goedele Krekels

Page 2: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

I

_______________________________________________________________

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of

gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Naam student: France Van Nieuwenborgh

__________________________________________________________________________

Page 3: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

II

Woord vooraf

Twee jaar geleden begon ik, na het behalen van een Master in de

Communicatiewetenschappen, vol goede moed aan de Master in de Algemene Economie

aan de Universiteit Gent. Ik hoopte hiermee meer kennis op te doen over het economisch

(politieke) beleid en deze verwachting is zeker ingevuld. Ik wil hier graag een aantal

personen oprecht bedanken, omdat ze deze studie zo uitdagend en interessant maakten.

Mijn promotor Dr. Goedele Krekels wil ik bedanken voor haar toegankelijkheid en het geven

van veel terechte feedback. Het was interessant om samen te werken met een jonge

dynamische onderzoekster die alle vrijheid gaf in het uitvoeren van het onderzoek voor deze

masterproef, maar weliswaar een kritisch oogje in het zeil hield.

De professoren die betrokken zijn bij de opleiding Algemene Economie wil ik eveneens

danken omwille van hun inspirerende lessen. Ze moedigen de studenten aan te durven

denken, zoals de slogan van de Universiteit Gent luidt.

Mona, Sylvie en Elke verdienen een dankjewel voor het nalezen en corrigeren van mijn

masterproef.

Aan mijn mama: bedankt! Het is door haar dat ik deze extra studie heb kunnen genieten.

Mijn familie en vriendinnen, bedankt voor de steun tijdens de examens en de ontspannende

momenten. Hanne wil ik ook nog eens uitdrukkelijk bedanken. Twee jaar geleden besloten

we roomies te worden en ik besef dat ik niet altijd even aangenaam was tijdens de

examenperiodes en tijdens het schrijven van deze masterproef. Toch hebben we veel

fantastische, onvergetelijke momenten gedeeld. Merci!

Page 4: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

III

Inhoudsopgave

1. Inleiding............................................................................................................................p.1

2. Literatuurstudie...............................................................................................................p. 2

2.1. Toerisme en terrorisme............................................................................................p. 2

2.2. De band tussen landen en toeristen........................................................................p. 4

2.3. De invloed van media op toeristen: beslissingsprocesmodellen en

risicopercepties........................................................................................................p. 6

2.3.1. Beslissingsproces- en angstverklaringsmodellen..........................................p. 6

2.3.2. Invloed van risicopercepties en persoonlijke kenmerken op beslissingen.....p. 9

2.3.3. Nieuwsselectiecriteria die toeristen beïnvloeden...........................................p. 9

3. Hypotheses over de mogelijke reactie van toeristen op mediabeïnvloeding................p. 11

4. Empirisch onderzoek ...................................................................................................p. 13

4.1. Methodologie.........................................................................................................p. 13

4.2. Resultaten..............................................................................................................p. 16

4.2.1. Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact op

de bestemmingsperceptie......................................................................................p. 17

4.2.2. Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de

mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie.................................................p. 26

4.2.3. Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op

bestemmingspercepties.........................................................................................p. 31

5. Conclusie en discussie.................................................................................................p. 35

5.1. Samenvattende conclusies en verklaringen..........................................................p. 35

5.2. Relevantie van de resultaten.................................................................................p. 39

5.3. Beperkingen, discussie en vervolgonderzoek........................................................p. 40

Lijst van de geraadpleegde werken....................................................................................p. 42

Internetbronnen...................................................................................................................p. 45

Bijlagen.........................................................................................................................Bijlage 1

Bijlage 1: Interviewguide Masterproef...............................................................Bijlage 1

Bijlage 2: Samenvatting van de gebeurtenissen die de respondenten krijgen tijdens

het antwoorden op de sleutelvragen.................................................................Bijlage 2

Bijlage 3: Informatietabel respondenten........................................................... Bijlage 3

Bijlage 4: E-mailverkeer federale overheidsdienst reisadviezen over

opstellingsprocedure van reisadviezen............................................................ Bijlage 4

Page 5: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

IV

Lijst van tabellen en figuren

Figuur 1: het ‘vakantiecyclus’-model van Van Raaij & Francken (1984)..............................p. 7

Figuur 2: beslissingsprocesmodel van Sönmez & Graefe (1998)........................................p. 7

Tabel 1: Informatie over de respondenten..........................................................................p. 17

Page 6: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

1

1. Inleiding

Terrorisme heeft een negatief effect op toerisme. Verblijfsboekingen en vluchten worden

geannuleerd en de toeristische sector misloopt biljoenen dollars na een aanslag of

terreurdreigingen. In de literatuur wordt dit veelal verklaard door de rol van de media, die

onze perceptie van regio’s, landen en steden bepalen (o.a. Araña & Léon, 2007; Avraham &

Ketter, 2006; Baker, 2014; Buckley & Klemm, 1993; Shin, 2015; Sönmez & Graefe, 1998).

Maar in welke mate laten we, als consumenten (of toeristen), onze vakantiebestemming

anno 2016 nog beïnvloeden door verslaggeving over terroristische aanslagen? Dit is het

onderwerp van deze paper. Het belang van dit onderzoek is veelvoudig. Ten eerste hebben

we hierbij aandacht voor het stijgende gebruik van (nieuwe) media door zowel terroristen als

toeristen, en de gevolgen daarvan. Ten tweede doen landen en reisagenten, vanuit

economische overwegingen, steeds meer beroep op marketingstrategieën waarmee ze de

negatieve berichtgeving over landen proberen te sturen. Theorieën over ‘landenmarketing’

en ‘bestemmingspercepties’ komen hierbij ter sprake. Ten derde kunnen we ons afvragen of

consumenten niet steeds meer (terreur)nieuwsmoe zijn door de overvloed aan nieuws en de

vele aanslagen en oorlog, waardoor de daling van toerisme bij rampen net beperkt zou

blijven. De rol van de mediaberichtgeving wordt daarbij dus in vraag gesteld. Dit laatste

gebeurt niet alleen in de wetenschappelijke literatuur. Ook in de Vlaamse krant De Morgen

wordt bijvoorbeeld gesteld dat toeristen net niet terug deinzen voor rampen,

vluchtelingenstromen en aanslagen (Soenens, 11 juni 2015). Professor consumentengedrag

aan Universiteit Gent, Maggie Geuens, reageert in dat artikel: ‘Ik ben verrast dat mensen hun

vakantiebestemming niet meer aanpassen aan de toegenomen dreiging. Het enige wat ik

kan bedenken, is dat we intussen zo veel over terreur gehoord hebben, dat we er minder

mee bezig zijn. Terreurmoe, zo u wil. We weten dat het in principe overal kan voorvallen.’

Tegenstrijdige trends dus –stijgend mediagebruik versus nieuws-/terreurmoeheid– waarvan

deze paper de gevolgen voor ons reisgedrag wil proberen in kaart te brengen.

In de literatuurstudie bekijken we de driehoeksverhouding tussen toeristen, terroristen en

overheden, met aandacht voor modellen over toeristische beslissingen waarin de media een

rol spelen. Daarna bespreken we onze methodologie, waarin we de keuze voor diepte-

interviews met jonge hooggeschoolde Vlaamse reizigers over recente aanslagen in Frankrijk

en Tunesië motiveren. Ten slotte bespreken we de analyses van de interviews. Ten eerste

kunnen we daaruit besluiten dat de mediaberichtgeving over aanslagen een minder grote

negatieve impact heeft op bestemmingspercepties dan gedacht. De respondenten geven

grotendeels aan dat ze hun reisbestemming niet kiezen op basis van de mediaberichtgeving.

Ook risicopercepties worden niet uitsluitend op basis van mediaberichtgeving geconstrueerd.

Indien er een aanslag is, bepaalt de hoeveelheid media-aandacht voor die aanslag wel de

Page 7: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

2

keuze om al dan niet op reis te vertrekken. Die invloed is echter groter als de reis nog niet

geboekt is. Ten tweede bepaalt de geografische nabijheid van de aanslagen hoe groot de

impact van de mediaberichtgeving is op het reisgedrag. Wat de persoonlijke nabijheid betreft

zijn de resultaten minder éénduidig. Ten derde wordt de impact van de berichtgeving over

terreur op lange termijn kleiner.

2. Literatuurstudie

De toeristische sector is nog steeds een groeiende business. In 2014 was ze

verantwoordelijk voor maar liefst 9% van het wereld bruto binnelands product (BBP). De

World Tourism Organization (UNWTO) stelt zelfs dat ze (minstens) even groot is als de

exportbusiness van olie, voedingswaren of de automobielsector (UNWTO, 25 november

2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het opsomt, onder

andere toe te wijzen aan ‘een snelle economische groei, hogere inkomens, toename van

vrije tijd, het wegvallen van reisrestricties, promoties van en door de sector en de politieke

erkenning van toerisme als belangrijke economische sector’. In deze literatuurstudie

bestuderen we eerst waarom zowel terroristen als landen en reisagenten het nieuws

proberen te domineren. Aansluitend bekijken we de beslissingsprocessen van consumenten

(toeristen) en bestuderen we hierin de rol voor de media. Ten slotte tonen we aan dat

bestaand wetenschappelijk onderzoek weinig aandacht heeft voor de reactie van toeristen

op de mediaverslaggeving over terroristische aanslagen.

2.1. Toerisme en terrorisme

Hoewel er geen sprake is van één eenduidige definitie van ‘terrorisme’, kiezen we de

definitie van Enders & Sandler (2002, p. 145-146): ‘Terrorisme is het met voorbedachte rade

gebruiken van geweld, of dreigen met geweld, door subnationale groepen om een politiek-,

religieus- of ideologisch doel te bereiken. Meestal wordt een groot publiek geïntimideerd dat

niet direct betrokken is bij de beleidsvorming.’ Baker (2014) wijst erop dat terroristische

groeperingen kunnen ontstaan door gevoelens van ontevredenheid. Die ontevredenheid

vindt zijn oorsprong meestal in situaties van economische globalisering, modernisering,

zwakke regeringen en het wegvallen van grenzen. Er kunnen verschillende terroristische

doelen worden onderscheiden, namelijk: revolutionaire, ideologische, tactische en

strategische veranderingen. Elementen die in de meeste definities terug te vinden zijn, is dat

vaak onschuldige slachtoffers in het vizier worden genomen en dat niet winst opstrijken,

maar angst zaaien het hoofddoel is van aanslagen (Heyndrickx, 2014).

Er wordt gesteld dat het terroristen helpt hun doelen te bereiken indien ze toeristische

trekpleisters als doelwit zien. Ten eerste wordt dit verklaard doordat sommige terroristische

groeperingen zich ideologisch verzetten tegen toerisme (Baker, 2014; Richter, 1983).

Page 8: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

3

Toerisme en westerse (reis)gewoonten worden als onaantrekkelijk gezien en reizigers

worden bekeken als ambassadeurs van hun land. Aziz (1995) verklaart dit door

‘onverantwoordelijk toerisme’ waarbij fricties ontstaan door taalbarrières en culturele- en

socio-economische verschillen tussen toeristen en de lokale bevolking. Vaak leeft de lokale

bevolking in slechte omstandigheden en krijgen ze te maken met toeristen die een luxueus

leven leiden. In zijn onderzoek benadrukt hij dat religie en armoede geen directe oorzaken

zijn van terrorisme, maar één van de vele factoren zijn die kunnen leiden tot fanatieke daden.

Er is geen geloof dat zich tegen de toeristische sector kant (Aziz, 1995; Baker, 2014; Seib &

Janbek, 2011). Ten tweede worden reizigers in het vizier genomen omdat aanslagen en

terroristische doelen internationale nieuwsaandacht krijgen als de slachtoffers van

verschillende nationaliteiten zijn (Richter, 1983). De gebeurtenissen worden gedramatiseerd

door de media en censuur door de eigen regering wordt onmogelijk gemaakt (Baker, 2014).

Weimann en Winn (1994) wijzen op de wederzijdse afhankelijkheid van terroristen en

journalisten: indien er geen verslaggeving over de aanslag is, verdwijnt ze in de vergetelheid.

Dat journalisten afhankelijk zijn van terroristen lijkt misschien onlogisch, maar wordt

verklaard door de grote nieuwswaardigheid van terreur. Nieuws over aanslagen voldoet aan

de criteria van ‘nieuwsevents’ en vaak hebben journalisten ook persoonlijk contact met

terroristische groeperingen omwille van bijvoorbeeld het verkrijgen van exclusieve beelden

en interviews. Ook door de opkomst van nieuwe en sociale media is er steeds meer globale

nieuwsaandacht voor aanslagen gericht op toeristen (UNWTO, 17 december 2015).

Anderson (2003) heeft het in die context zelfs over het ‘nieuwe terrorisme’, waarmee hij

verwijst naar het stijgende gebruik van ‘nieuwe’ media door terroristen. Over het gebruik van

nieuwe media door terroristen is er de laatste jaren veel geschreven (Giroux, 2006;

Kohlmann, 2006). Er wordt door sommigen gesteld dat terroristen door die ontwikkelingen

net minder afhankelijk zijn geworden van journalisten. De mogelijkheden die het internet

biedt om zelf communicatienetwerken uit te bouwen, informatie te verzamelen, financiering

te zoeken, een groot publiek te bereiken en te overtuigen en video’s te verspreiden zijn

oneindig (Conway, 2006; Weimann, 2004; Weimann, 2014). Ook consumenten en toeristen

gebruiken steeds meer internet en sociale media, naast klassieke media zoals kranten,

televisie en radio (cfr. infra 2.3.3. en 4.1.).

Tot slot illustreren we de relatie van de media met terroristische groeperingen aan de hand

van het specifieke voorbeeld van de Islamitische Staat (IS), die verschillende aanslagen

heeft opgeëist in onder andere Frankrijk en Tunesië in 2015 en in België in het begin van

2016 (cfr. infra 4.1.). IS, ook ISIS of Daesh genoemd, is een radicale soenitische

terreurgroep die het kalifaat (religieus-, politiek- en militair Islamitisch gezag) wil uitroepen in

onder andere Syrië, Libanon, Israel en Zuid-Oost Turkije. Net als Al-Qaida, de terreurgroep

Page 9: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

4

die onder meer achter de aanslagen van 9/11 in de Verenigde Staten zat en werd geleid

door Osama Bin Laden, maken ze intensief gebruik van internet en sociale media (Anderson,

2003; Seib et al., 2011). Ze zijn uitgegroeid tot de grootste terroristische organisatie aller

tijden, ze hebben tot nu toe 25.000 buitenlandse leden –verspreid over meer dan 100

landen– met hun propaganda overtuigd en worden zeer gevreesd door de publieke opinie en

de politiek (Oh, Jung & Yoon, 2016; UNCTC, 17 december 2015). Naast tweets en

facebookberichten, maken ze ook (gruwelijke) camerabeelden die regelmatig door de media

worden opgepikt. Een bekend voorbeeld zijn de filmpjes daterend uit de zomer van 2014

waarin Amerikaanse journalisten, gekleed in oranje overalls die verwijzen naar de uniformen

van de omstreden Amerikaanse gevangenis Guantanamo Bay, worden onthoofd door ‘Jihadi

John’ (Klausen, 2015).

2.2. De band tussen landen en toeristen

Naast terroristen willen ook regeringen hun boodschap bij de burgers (of consumenten)

brengen. Ook zij maken daarvoor gebruik van de media. Eerst worden hun motieven

besproken, daarna hun communicatiestrategieën.

Steeds meer overheden zijn zich bewust van het economisch belang van de toeristische

sector. Alle gebeurtenissen die de komst van toeristen verhinderen of verminderen zijn

daarom allesbehalve welkom voor regeringen (Sönmez et al., 1998; Vovk, 2015). De

toeristische sector brengt namelijk inkomsten voor een land en jobs met zich mee. Dit

verklaart waarom regeringen een hoge populariteit van hun land of regio als reisbestemming

willen bereiken. Dit wordt onder meer bepaald door het beeld dat toeristen ervan hebben,

wat in deze paper de ‘bestemmingsperceptie’ wordt genoemd. Volgens Avraham & Ketter

(2006; 2016) is de bestemmingsperceptie samengesteld op basis van verschillende

componenten (locatie, leiderschap, economische situatie,...), gebaseerd op stereotypen die

verspreid worden door de media. Wanneer de reputatie van een regio, land, of stad erg

slecht is en de perceptie moet veranderen, spreken Buckley & Klemm (1993) van

‘probleemregio’s’. Ontwikkelingsprojecten voor toeristen krijgen daar geen steun, het

bezoekersaantal ligt laag en er zijn meestal socio-economische problemen vast te stellen.

Dat terrorisme één van de grootste oorzaken is van negatieve bestemmingspercepties

(naast ander negatief nieuws zoals natuurrampen, e.d.) spreekt voor zich. Hoe sterk

angstgevoelens het toerisme bepalen hangt uiteraard ook af van socio-economische

karaktereigenschappen van de reizigers, de terreurdreiging tegenover de groep, de reactie

van de autoriteiten en de mediaverslaggeving.

Overheidscommunicatie over regio’s kan een tegenwicht bieden aan negatief nieuws of de

reisadviezen die opgesteld worden door federale overheidsdiensten van andere landen

Page 10: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

5

(UNWTO, n.d.; cfr. infra 5.). Avraham et al. (2006) analyseren 10 communicatiestrategieën

die gebruikt worden door overheden om een negatief beeld over het eigen land bij te sturen.

Ze maken een onderscheid tussen het gebruik van public relations (PR), reclame, promoties

en direct mailing. Vooral PR zijn voor deze paper belangrijk. Ze worden namelijk gebruikt om

de manier waarop bestemmingen worden voorgesteld in de media, te beïnvloeden. Dit wil

zeggen dat ze bepalen wat in de media komt, maar ook wat er niet in komt. De andere

technieken zijn directer gericht op het publiek (of een deel ervan) en niet op de media zelf.

Avraham (2014) doet later ook een kwalitatieve inhoudsanalyse van nieuwsmedia en

reclame en ontdekt daarin verschillende strategieën waarmee een positief beeld wordt

gecreëerd van het Midden-Oosten tijdens de Arabische Lente, een golf van opstanden voor

democratisering in verschillende Arabische landen sinds 2010. In zijn SAM-model vat hij

samen dat er drie soorten boodschappen zijn: er is marketing die inspeelt op de bron

(source), het publiek (audience) en de boodschap (message). De eerste strategie focust op

het verspreiden van nieuws via journalisten, de tweede probeert gelijkenissen aan te tonen

tussen het publiek en de lokale bevolking, de derde toont via boodschappen dat de regio

veilig is. Volgens Schwaighofer (2014) moeten landen vooral inzetten op

marketingstrategieën die de authenticiteit van het land tonen. In die context neemt ze

Frankrijk als voorbeeld voor een land met een globaal goede reputatie en een goed gekend

‘merk’ op de toeristische markt. Men spreekt in deze context ook over ‘landenmarketing’.

Landenmarketing komt in de media terecht door het gebruik van public relations en probeert

de voorstelling van regio’s onder controle te houden en bestemmingspercepties te

beïnvloeden (Avraham et al., 2006; Short, Breitbach, Buckman & Essex, 2000). Op die

manier positioneert een land zich op de internationale markt wat niet alleen de toeristische

sector, maar ook de exportsector ten goede komt en investeerders aantrekt (Anholt, 2004).

Hoewel de impact van die marketinginspanningen op de bestemmingsperceptie langs de ene

kant niet onderschat mag worden, is het effect wel beperkt als de regio steeds wordt

geassocieerd met oorlog, terreur en geweld (Avraham, 2014; Witt & Moore, 1992). Langs de

andere kant worden percepties over onveiligheid snel vervangen door gevoelens van

veiligheid en bescherming eens een situatie weer genormaliseerd is (Araña et al., 2007;

Baker, 2014). Onderzoek toont aan dat het vooral de frequentie en opeenvolging van

gevaarlijke gebeurtenissen is, die toeristen afschrikken. De ernst van de aanslagen speelt

een minder grote rol (Pizam & Fleischer, 2002). Daarom beklemtonen onderzoekers ook dat

het belangrijk is dat nieuwe aanslagen in alle omstandigheden worden vermeden. Indien dit

het geval is kan de toeristische sector relatief snel herstellen van de klappen, wat betekent

dat er 3 tot 9 maanden nodig zijn (Sönmez, 1994; Enders, Sandler & Paris 1992). Als

bekendste en meest onderzochte voorbeeld in de recente geschiedenis van aanslagen en de

Page 11: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

6

daaropvolgende overheidscommunicatie, die de bestemmingsperceptie sterk wijzigde, geldt

9/11, de aanslagen in de Verenigde Staten in 2001. Het belang van landenmarketing is

duidelijker geworden door de internationale gevolgen: naast een onmiddellijke devaluatie van

de dollar en daling van het vertrouwen in Amerika, daalden wereldwijd ook de inkomsten uit

toerisme en het aantal geboekte vluchten. Het aandeel autovakanties steeg. Maar in de

periode tussen 2002 en 2007 steeg het aantal vliegvakanties weer naar het pre-9/11 niveau,

mede door de duidelijke communicatie van de overheid (Araña et al., 2007; Baker, 2014;

Heyndrickx, 2014; Kellner, 2003; Shadid, 2005; Vovk, 2015).

2.3. De invloed van media op toeristen: beslissingsprocesmodellen en

risicopercepties

2.3.1. Beslissingsproces- en angstverklaringsmodellen

Informatieverwerkingstheorieën worden vanuit verschillende invalshoeken beschreven,

waardoor het onmogelijk is om een exhaustief overzicht te geven over de modellen die

consumentengedrag en beslissingsprocessen bestuderen (Sirakaya & Woodside, 2005; voor

een overzicht zie D’hamers, 2013). Ze zijn ook vrij theoretisch aangezien het moeilijk is om

deze handelingen en beslissingen in een model te gieten (Sirakaya et al., 2005). Toch

herkennen we in verschillende modellen telkens de volgende vijf stappen: de

probleemherkenning door de consument (1), informatieverzameling over mogelijke

oplossingen (2), het vergelijken van de alternatieven (3), het maken van de keuze tussen de

verschillende mogelijkheden (4) en de evaluatiefase (5) (Mathieson & Wall, 1982). Twee

voorbeelden van modellen die regelmatig aangehaald worden binnen de literatuur die de

beslissingsprocessen van toeristen bekijken en deze vijf stappen bespreken, zijn enerzijds

het ‘vakantiecyclus’-model van Van Raaij & Francken (1984) en anderzijds het

‘beslissingsprocesmodel voor internationaal toerisme’ van Sönmez & Graefe (1998). Het

eerste model (zie figuur 1) bespreekt eerst de fase waarin de keuze gemaakt wordt om al

dan niet op reis te gaan. Daarna wordt informatie verzameld aan de hand van verschillende

informatiebronnen zoals vrienden, familie en media. Vervolgens wordt binnen het gezin

overlegd over de bestemming en wordt de reis vastgelegd. Er worden op dat moment ook

beslissingen gemaakt over de vakantie-activiteiten. Op het einde wordt geëvalueerd wat

voldoening gaf en wat de klachten waren. Sociale en individuele factoren beïnvloeden het

interactieproces dat op haar beurt de verschillende fases van de vakantiecyclus bepalen.

Sönmez et al. (1998) tonen met hun model (zie figuur 2) hoe specifiek media, als externe

factor naast reisadviezen en sociale contacten, invloed hebben op het bewustzijn over en het

kennis hebben van terrorisme. Ze splitsen het keuzeproces op in vier stappen: De beslissing

om te reizen in het binnen- of buitenland (1), het opzoeken van informatie (2),

Page 12: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

7

Page 13: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

8

het evalueren van alternatieven (3) en de uiteindelijke keuze van bestemming en het boeken

van de reis (4). Op elke stap in het keuzeproces kan teruggekeerd worden indien nieuwe

informatie of gebeurtenissen de kosten of de risicoperceptie wijzigen. Uiteindelijk wordt,

afhankelijk van het profiel van de consument (of de toerist), het product (of de reis) met de

laagste kost gekozen. Opvallend in hun model is dat de externe factoren (media,

reisadviezen en sociale contacten) op alle stappen in het keuzeproces invloed hebben. Ook

andere auteurs maken een onderscheid tussen verschillende factoren die

beslissingsprocessen van toeristen bepalen (Avraham et al., 2006). Enerzijds zijn er ten

eerste interne- of psychologische factoren (zoals percepties, levensstijl,

persoonlijkheidskenmerken, demografische kenmerken,...) en ten tweede externe- of niet-

psychologische factoren (zoals beperkingen, familie, vrienden, marketing,...) die analytisch

onafhankelijk van elkaar bestudeerd kunnen worden, maar in de realiteit elkaar beïnvloeden

(Goodall, 1988; Sirakaya et al., 2005). Anderzijds halen toeristen informatie uit twee soorten

bronnen: er zijn formele bronnen (zoals tips van reisagenten, brochures, reisboeken,

kaarten, radio en televisie) en er zijn informele bronnen (zoals aanbevelingen van vrienden

of ervaringen van reizigers) (Goodall, 1988). Media worden binnen dit model alleszins gezien

als één van de vele factoren/bronnen die ons reisgedrag mede beïnvloeden. Hoe groot deze

invloed is hangt dan weer af van andere elementen zoals persoonlijkheidskenmerken en

onder andere de opbouw of het onderwerp van de nieuwsberichten. De opbouw van

nieuwsberichten wordt bepaald door nieuwsselectiecriteria (cfr. infra 2.3.3.).

Een verklaring van de invloed van media kunnen we eveneens zoeken in ‘fear appeal-

models’ of angstverklaringsmodellen, die hun oorsprong vinden in ‘terreur-/angst

management theorieën’. Die modellen bestuderen communicatie die enerzijds angst doet

ontstaan en anderzijds defensieve reacties uitlokt, die op hun beurt onder andere cognitief of

affectief kunnen zijn en de bedreiging verkleinen of elimineren. Mediacommunicatie bestaat

bijvoorbeeld enerzijds uit een waarschuwing voor het gevaar en anderzijds geeft het advies

over mogelijke beschermingsmogelijkheden tegen het gevaar (Ruiter, Abraham & Kok,

2001). Vaak wordt aangetoond dat vooral dat laatste een grote impact heeft op

consumenten. Ruiter, et al. (2001) geven voorbeelden uit de gezondheidszorg, waarbij

voorzorgscampagnes een gedragsverandering bewerkstelligen. Taubman Ben Ari, Florian &

Muckinger (2000) geven gelijkaardige resultaten op vlak van roekeloos rijgedrag. Gezien het

voorgaande, kunnen die angstverklaringsmodellen ook van toepassing zijn op toeristen en is

er zowel voor terroristen, overheden en media een rol weggelegd binnen die modellen, maar

concreet onderzoek dat angstgevoelens linkt aan terrorismeverslaggeving lijkt tot nu toe te

ontbreken.

Page 14: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

9

2.3.2. Invloed van risicopercepties en persoonlijke kenmerken op beslissingen

Een reden dat er aandacht is voor beslissingsprocessen van toeristen is omdat reizen vaak

het imago heeft risico’s met zich mee te brengen. Dit is te verklaren door het feit dat de

aankoop (of betaling) van de reis en de reiservaring zelf niet gelijktijdig plaats vinden,

waardoor dat laatste onzekerder is. Net als bij andere diensten ervaren consumenten een

groter risico bij diensten dan bij de aankoop van tastbare/direct consumeerbare goederen

(Fischhoff et al., 1984; Kapuscinski, n.d; Reisinger & Mavondo, 2006; Yang & Nair, 2014).

Risicoperceptiemodellen en risicoreductiestrategieën vertrekken van het idee dat, wanneer

reizigers een hoog aantal risico’s ervaren, ze wantrouwiger zijn. Dit beïnvloed de

beslissingsprocedure negatief (Baker, 2014; Sirakaya et al., 2005). Er worden telkens

verschillende soorten risico’s onderscheiden waarmee toeristen te maken krijgen. Vaak

vermeld zijn de risico’s op geweld en politieke instabiliteit, praktische tegenslagen of

tekortkomingen van materiaal, ziekte en fysieke letsels en slechte weersomstandigheden

(Yang et al., 2014; Kapuscinski, n.d.). In ieder geval zijn het, net als bij

beslissingsprocesmodellen, interne en externe factoren zoals persoonlijkheidskenmerken en

marketing die een invloed hebben op de attitude tegenover bepaalde bestemmingen

(Fodness & Murray, 1999; Shin, 2015; Woodside & Lysonski, 1989). De profielen van

reizigers bepalen of ze meer/minder kunnen omgaan met risico’s. D’hamers (2013) wijst erop

dat er de laatste jaren een ongeziene fragmentatie is van de (Belgische) reizigers. Dit toont

aan dat het belangrijk is om reizigers met verschillende profielen te bestuderen en op te

passen voor veralgemeningen over risicopercepties. Verschillende auteurs verdelen reizigers

in groepen met verschillende risicopercepties. Zo hebben Roehl & Fesenmaier (1992) het

over een ‘risico neutrale groep’ die denkt dat ze geen gevaar loopt op hun bestemming, over

een ‘functionele risico groep’ die bang is voor praktische problemen, en een ‘locatie-

gebonden risico groep’ die vreest dat de plaats van hun vakantiebestemming gevaarlijk kan

zijn. Cohen (1974) maakt eveneens een onderscheid tussen meer avontuurlijke reizigers, die

risico’s als een onderdeel van het reizen zien, en toeristen die liever het zekere voor het

onzekere nemen. Demografische kenmerken, zoals gender, leeftijd, opleiding en inkomen

zijn factoren die de toeristische markt fragmenteren (Buckley et al., 1993; Lepp & Gibson,

2007). Williams & Ballaz (2013) vinden bijvoorbeeld een significant verschil tussen een

jongere-, lager geschoolde groep, die minder goed kan omgaan met risico’s en een iets

oudere, hoger geschoolde groep die daar wel goed mee om kan.

2.3.3. Nieuwsselectiecriteria die toeristen beïnvloeden

Naast persoonlijkheidskenmerken en demografische kenmerken worden risicopercepties

steeds meer bepaald door de mediaconsumptie van toeristen. Ten eerste wordt dit verklaard

Page 15: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

10

door het grotere gebruik van (nieuwe) media door toeristen en terroristen en de

alomtegenwoordigheid ervan (Avraham et al., 2007). Nieuwe media dienen bijvoorbeeld als

informatiebron en marketingkanaal voor reisagenten, en als ‘boekingskantoor’ voor reizen.

Reizigers delen hun ervaringen ook steeds meer op Facebook, Instagram, Swarm en andere

sociale netwerken (D’hamers, 2013). Ten tweede is er een globalisering van media en

burgers waarneembaar: het boeit de consumenten/mensen wat aan de andere kant van de

wereld gebeurt en de mogelijkheden om te berichten over verre gebeurtenissen zijn

toegenomen.

Het onderzoek dat de invloed van media bekijkt is tot nu toe vooral te situeren binnen de

traditie die journalisten, die gebruik maken van nieuwsselectiecriteria, als gatekeepers ziet.

Op dat vlak is er veel aandacht voor de tabloidisering van de media, waarbij redacties meer

aandacht hebben voor negatief nieuws omwille van ‘commerciële’ redenen (Avraham, 2014;

Jenkins, 1988; Weimann et al., 1994). Onder andere daardoor nemen terroristische

aanslagen een steeds groter aandeel in binnen de huidige nieuwsbulletins. De reactie van

toeristen zou hierbij zijn dat de vrees voor terrorisme meer stijgt dan de kans dat individuele

toeristen effectief met aanslagen te maken krijgen. Reizigers kunnen het gevaar niet meer

realistisch inschatten –ondanks de overvloed aan nieuws– en zien zichzelf als ‘makkelijk

prooi’ (Bobbitt, 2008; Buckley et al., 1993; Foucault, 1991). Academisch wordt hierbij vaak

stilgestaan bij het verschil tussen ‘mogelijke risico’s’ en ‘waarschijnlijke risico’s’, waarbij het

eerste refereert naar meetbare kansen op een risico en de tweede soort risico’s vooral

ingebeeld zijn (Korstanje, 2011; Reisinger et al., 2005). Anderson (2003) en Adam, Beck &

Van Loon (2000) hebben specifieke aandacht voor waargenomen/echte en ingebeelde

risico’s, die niet alleen door de (nieuwe) media worden vermeld maar zelfs door de media

worden ‘gecreëerd’. Naast de grotere aandacht voor negatief nieuws kiezen journalisten,

ondanks de globalisering, ook vaker voor nieuws van nabij. Joye (2010) toont aan dat in

Vlaamse media nabijheid (geografische afstand, psychologische en emotionele afstand,

culturele affiniteit, en zelfbelang zoals de aanwezigheid van landgenoten onder de

slachtoffers), de economische en geopolitieke status van het getroffen land en

rampspecifieke factoren (zoals het aantal slachtoffers) een grote rol spelen bij de

nieuwsselectie. Er wordt bijvoorbeeld aangetoond dat naarmate het aantal Westerse

slachtoffers stijgt, ook de nieuwsaandacht voor de gebeurtenissen stijgt. Vooral wanneer

gebeurtenissen zich veraf afspelen doen consumenten nochtans beroep op berichtgeving

van nieuwsmedia en ervaringen van de directe omgeving, om zich een beeld te vormen van

plaatsen (Sönmez et al.,1998). Bij gebrek aan andere informatie aanzien consumenten het

nieuws in dat geval als ‘waarheid’.

Page 16: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

11

Het belang van media moet echter ook gerelativeerd worden. Gatekeeper-onderzoek krijgt

vaak de kritiek ervan uit te gaan dat consumenten zich zomaar blindelings laten beïnvloeden.

Ook andere factoren spelen een belangrijke rol in beslissingsprocessen (cfr. supra 2.3.1.).

De kritiek stelt ook dat consumenten niet altijd rationeel handelen op basis van nieuws

(D’hamers, 2013). Ten slotte zijn er verschillende onderzoekers die benadrukken dat

consumenten nieuwsmoe zijn, waardoor we ons kunnen afvragen of de bedreigingen door

terroristen en landenmarketing nog doordringen (Holton & Chyi, 2012). Vanuit

angstverklaringsmodellen wordt ook gesteld dat de respons op boodschappen die angst

proberen te verminderen onduidelijk is. Ruiter et al. (2001) vermelden dat die relatie eerst

positief is, dit wil zeggen dat naarmate de bedreiging stijgt, ook de impact van de

geruststellende berichten groter wordt. Eens een bepaald dreigingsniveau wordt

overschreden, is de relatie echter negatief en wennen we aan de waarschuwingen en

ontkennen we het gevaar.

3. Hypotheses over de mogelijke reactie van toeristen op mediabeïnvloeding

Uit het bovenstaande onderzoek naar de beslissingsprocessen van toeristen wordt

geconcludeerd dat die worden beïnvloed door de media. Maar concreet onderzoek naar de

reactie van toeristen op mediaverslaggeving over terrorisme ontbreekt (Araña et al., 2007;

Baker, 2014). Hoe toeristen reageren op de acties van terroristen, de reacties van overheden

en de mediaberichtgeving daarover, is daarom de centrale vraag van deze paper. In dit deel

worden de onderzoekshypotheses verduidelijkt.

Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact op de

bestemmingsperceptie

Om deze hypothese te testen, linken we eerst de verschillende mediaprofielen van de

respondenten aan de manier waarop ze hun bestemming kiezen. We proberen te

achterhalen hoe belangrijk de mediaverslaggeving is als bepalende factor voor de

bestemmingskeuze in vergelijking met andere factoren. Daarna brengen we de

mediaprofielen van de interviewees in verband met hun risicopercepties over bezochte

bestemmingen, en in welke mate die net meer afhangen van andere persoonlijkheids- en

demografische kenmerken dan van mediaconsumptie. Ten slotte bestuderen we de

antwoorden op de vragen naar hypothetisch reisgedrag, en gevoelens en percepties over

gevaar doordat de media er veel of weinig over berichten. Het belang van het bestuderen

van deze antwoorden is meervoudig. Uit de literatuur kunnen we namelijk enerzijds

concluderen dat terroristische aanslagen een terugval van het toerisme veroorzaken. Maar

anderzijds dat niet alle reizigers zich even snel laten afschrikken, waardoor we de negatieve

impact van terroristische aanslagen op de toeristische sector in vraag kunnen stellen.

Page 17: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

12

Concreet verwachten we dat de respondenten ten eerste hun bestemmingskeuze en

risicoperceptie laten afhangen van de media. Ten tweede verwachten we dat de

respondenten aangeven dat de hoeveelheid media-aandacht voor een aanslag bepalend is

voor het vertrek naar hun reisbestemming. Hoe meer media-aandacht er is voor een

aanslag, hoe minder graag ze naar de plaats willen reizen waar die aanslag plaats vindt. Ten

derde zouden we wel denken dat het advies van officiële autoriteiten een grotere impact

heeft dan de mediaberichtgeving, gezien het stijgende belang van overheidscommunicatie

gericht naar toeristen. Daarom polsen we ook rechtstreeks naar het belang dat de

respondenten hechten aan reisadvies van officiële autoriteiten en vergelijken we dit met de

invloed van de media.

Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de mediaberichtgeving

op de bestemmingsperceptie

Nabijheid is een belangrijk nieuwsselectiecriterium, maar in welke mate nieuws over nabije-

of verre bestemmingen ons reisgedrag anders beïnvloedt is onduidelijk. We vergelijken in dit

onderzoek Tunesië en Frankrijk, respectievelijk verre versus nabije vakantiebestemmingen

en bekijken op die manier of berichtgeving over beide landen een even grote impact heeft op

onze bestemmingsperceptie (cfr. infra 4.1.). We verwachten dat de kennis over nabije

gebeurtenissen groter zal zijn dan de kennis over verre gebeurtenissen en dat de

respondenten meer belang hechten aan informatie over nabije reisbestemmingen. Deze

hypothese is gebaseerd op de vaststelling dat onder andere door de globalisering en

politieke verwevenheid aanslagen niet alleen ver weg, maar ook dichtbij kunnen

plaatsvinden. Daarnaast vragen we onze respondenten ook naar het belang van de identiteit

van de slachtoffers van aanslagen en het aantal slachtoffers. We denken dat onze

interviewees het belangrijk vinden dat het onderscheid tussen Belgische slachtoffers en

slachtoffers van andere nationaliteiten wordt gemaakt, omdat journalisten nieuws namelijk

niet alleen selecteren op basis van geografische nabijheid, maar ook op basis van

culturele/persoonlijke nabijheid en de identiteit van de slachtoffers benadrukken indien het

gaat over landgenoten.

Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op

bestemmingspercepties

Ondanks de alomtegenwoordigheid van media denken we dat de impact ervan beperkt kan

zijn op langere termijn. We verwachten dat de respondenten geen grotere angstgevoelens

hebben na de specifieke gebeurtenissen. Ten eerste kan dit zijn omdat negatieve beelden

snel worden vervangen door positieve wanneer de situatie opnieuw is genormaliseerd. Ook

Page 18: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

13

na 9/11 zien we na enkele jaren een herstel van de toeristische sector. Ten tweede mag de

invloed van de media niet overschat worden. Een zekere nieuwsmoeheid of terreurmoeheid

kunnen ervoor verantwoordelijk zijn dat nieuws over terreur niet lang blijft hangen. Ten derde

zijn toeristen niet altijd rationeel, waardoor ze niet altijd rekening houden met

mediaverslaggeving. Dit leidt ertoe dat het erop lijkt dat toeristen zich niet lang laten

afschrikken. Ten vierde wordt Brussel in maart 2016 getroffen door aanslagen (cfr. infra

4.1.). Wanneer aanslagen dichter bij huis plaats vinden, wordt de invloed van berichtgeving

over terreur vermoedelijk kleiner, omdat de respondenten het idee krijgen dat aanslagen

altijd en overal kunnen plaatsvinden. Ten slotte vragen we onze respondenten ook om in te

schatten hoelang ze, na de instelling van een officieel negatief reisadvies door de overheid,

niet zouden reizen naar het getroffen gebied. Wij vermoeden dat ze na een bepaalde tijd niet

meer naar het reisadvies zouden luisteren.

4. Empirisch onderzoek

4.1. Methodologie

In dit verkennend onderzoek doen we kwalitatieve diepte-interviews bij jonge volwassenen

tussen 20 en 27 jaar. Net als Woodside & King (2001) zijn we er namelijk van overtuigd dat

we met een kwalitatieve onderzoeksmethode beter rekening kunnen houden met de relatie

tussen de verschillende variabelen die de beslissingsprocessen van reizigers beïnvloeden,

namelijk karaktereigenschappen en mediaconsumptie. We selecteren jonge mensen die

reiservaring hebben en geïnteresseerd zijn om in de toekomst te reizen naar Frankrijk of

Tunesië. We zouden verwachten dat vanaf de leeftijd van 20 jaar, jongeren zelf

verantwoordelijk zijn voor hun reisboekingen, maar eventueel ook nog overleggen met hun

familie en vrienden over hun reisplannen. De jongeren zijn dan namelijk meerderjarig en

mogen wettelijk alleen of met vrienden reizen zonder toestemming van hun ouders, maar ze

zijn vaak nog financieel afhankelijk van hun ouders waardoor we enig overleg niet uitsluiten.

We selecteren jongeren die een studie volgen aan de hogeschool of universiteit of geslaagd

zijn en hun hoger diploma reeds op zak hebben. We proberen de socio-economische

verschillen op die manier te verkleinen en selecteren zo ook een doelgroep die een hoger en

vermoedelijk redelijk gelijklopend mediagebruik heeft, in vergelijking met de rest van de

bevolking. Het (nieuwe) mediagebruik ligt bij jongeren eveneens hoger dan bij oudere

generaties, wat het interessant maakt om hun bestemmingspercepties te bestuderen (de

Jongh Luchsinger, 2011; Vanhaelewyn, Pauwels, De Wolf, Accou & De Marez, 2015).

Concreet spreken we mogelijke interviewees aan als ze voldoen aan de criteria van leeftijd

en diploma. We stellen het onderzoek formeel voor tijdens een face-to-face gesprek of een

privé-facebookbericht. Indien de respondent wil meewerken, stellen we hem of haar één

Page 19: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

14

vraag, namelijk: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Tunesië reizen?’. Andere respondenten

stellen we de vraag: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Frankrijk reizen?’. Indien ze daar positief

op antwoorden, maken we een afspraak voor het interview dat respectievelijk over Tunesië

of Frankrijk zal gaan (cfr. infra 4.1.). We doen dit omdat we willen onderzoeken of de

mediaberichtgeving erover hen zou afschrikken. Indien de respondenten hoe dan ook niet

geïnteresseerd zijn om naar die landen te gaan zal de impact ook kleiner zijn (cfr. infra 5.2).

We selecteren 5 respondenten per groep. Indien de vijfde respondent nog volledig nieuwe

informatie geeft, zouden we nog een zesde persoon interviewen. Indien die nog nieuwe

invalshoeken heeft, selecteren we nog een zevende, enzovoort. Deze sneeuwbaltechniek

hanteren we verder tot we per groep maximum 8 interviewees hebben. Het verloop van het

interview waarmee we de drie hypotheses testen is terug te vinden als bijlage van deze

paper (bijlage 1). De eerste hypothese (‘Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve

impact op de bestemmingsperceptie’) wordt getest aan de hand van de inleidingsvragen

naar het mediagebruik. Op basis daarvan stellen we het mediaprofiel van de respondent op.

Dit profiel linken we daarna aan de inleidingsvragen over ‘bestemmingskeuze’, de

transitievragen over ‘reiservaringen’ (die polsen naar risicopercepties) en de subvragen over

hypothetisch reisgedrag die het belang van de hoeveelheid media-aandacht in kaart

brengen. Hypothese 2 (‘De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de

mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie’) wordt getest door de vergelijking van de

antwoorden (tussen twee groepen respondenten) op de vragen over ‘schrik (voor terreur)’ en

de subvragen over hypothetisch reisgedrag die polsen naar het belang van de nationaliteit

van en het aantal slachtoffers. Hypothese 3 (‘Mediaberichtgeving over terreur heeft geen

langdurige impact op bestemmingspercepties’) testen we door de antwoorden te analyseren

op de vraag naar angstgevoelens door de specifieke gebeurtenissen en de vragen over

‘hoelang wordt ons gedrag beïnvloed’. Daarna worden de opnames van de interviews

getranscribeerd en geanalyseerd met het softwarepakket ‘Nvivo 11’. De interviews worden

eerst per respondent bestudeerd, daarna worden ze ook met elkaar vergeleken.

We verdelen de respondenten, zoals gezegd, in twee groepen. Bij de ene groep wordt

gepolst naar hun perceptie over Tunesië, bij de andere over Frankrijk. Zoals hoger vermeld,

pleegt de terreurgroep IS in 2015 verschillende aanslagen in deze landen en wordt er

uitvoerig over de gebeurtenissen bericht door de media (cfr. infra 2.1.). We geven hier een

kort overzicht van de gebeurtenissen1. In Tunesië vindt de eerste aanslag plaats in maart

1 De opsomming van de gebeurtenissen werd geschreven aan de hand van informatie die te lezen is op verschillende nieuwswebsites (onder andere: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws, http://www.standaard.be/, http://www.demorgen.be/), de nieuwsdatabank GoPress (http://www.gopress.be/) en de website van de federale overheid (http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen).

Page 20: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

15

2015 en wordt het nationaal Bardo Museum in de hoofdstad Tunis getroffen. Er vallen 23

dodelijke slachtoffers, waaronder één Belg. De tweede aanslag vindt eind juni plaats op een

strand in Sousse, waarbij 38 dodelijke slachtoffers vallen waaronder opnieuw één Belg. Deze

aanslagen treffen vooral toeristen. Bij de derde aanslag gaat het om een zelfmoordaanslag

die plaats vindt op 24 november in het centrum van Tunis bij een bus die leden van de

presidentiële wacht vervoert. De aanslag kost het leven aan 12 veiligheidsagenten. Hierna

wordt de nationale noodtoestand uitgeroepen over het gehele grondgebied van Tunesië. De

drie aanslagen worden allemaal opgeëist door IS. In maart 2016 wordt ten slotte nog een

Tunesische legerbasis aangevallen door IS en vallen er daarbij 53 doden. Naast deze

recente aanslagen zijn er verschillende gebeurtenissen in Tunesië die de perceptie over het

land, verschillende delen in het Midden Oosten en Sub-Sahara Afrika beïnvloeden (Baker,

2014). Veel daarvan heeft te maken met (de aansleep van) de Arabische Lente, een golf van

opstanden, protesten en revoluties in de Arabische wereld (Tunesië, Egypte, Libië, Jemen,

Marokko,...) en een burgeroorlog in Syrië. ‘Het Kwartet voor Nationale Dialoog in Tunesië’

krijgt in 2015 nochtans de Nobelprijs voor de Vrede ‘voor zijn beslissende bijdrage aan het

bouwen van een pluralistische democratie in de nasleep van de Jasmijnrevolutie in 2011’

(Nobel Prizes 2015, 2 maart 2016). Hoewel de politieke rust lijkt teruggekeerd te zijn na de

democratische verkiezingen in 2014 en Tunesië de ‘bloem van de Arabische lente’ wordt

genoemd, verlengt België begin 2016 het negatief reisadvies, waarna touroperator Jetair hun

reisaanbod naar Tunesië schrapt tot na de zomer van 2016. Na de aanslag op het hotel in

Sousse, verschijnt nochtans een krantenartikel in de Belgische pers dat stelt dat de

toeristische sector niet onmiddellijk grote gevolgen ondervindt van de aanslagen (Soenens,

11 juni 2015). De andere groep wordt geïnterviewd over Frankrijk. In Frankrijk vindt de eerste

aanslag plaats op 7 januari 2015, op de redactie van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo.

Er vallen 12 doden. Op 13 november 2015 vinden opnieuw aanslagen plaats in Parijs. Hierbij

komen 130 mensen om, waaronder 3 Belgen. Er vallen slachtoffers in verschillende Parijse

cafés, restaurants en de concertzaal Bataclan en er zijn 3 zelfmoordaanslagen in de buurt

van het voetbalstadium Stade de France. In het stadium spelen op dat moment het Franse

en Duitse elftal een match, die bijgewoond wordt door de Franse president François

Hollande. Opnieuw eist IS de aanslagen op. De gebeurtenissen zorgen voor het uitroepen

van de noodtoestand in Frankrijk en verhoogde terreurdreiging in Europa2.

2 Op de site van de federale overheidsdienst reisdviezen wordt bij de reisadviezen van alle Europese landen gemeld dat ‘in Europa de algemene dreiging van terrorisme heerst’ sinds de aanslagen in Parijs in november. (Geraadpleegd op 10 mei 2016: http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen).

Page 21: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

16

Naast de aanslagen in Tunesië en Frankrijk, willen we ook nog de aanslagen in België

vermelden. Tijdens het schrijven van deze masterproef vinden er op dinsdag 22 maart 2016

aanslagen plaats in de hoofdstad Brussel, waarbij 32 dodelijke slachtoffers vallen, waarvan

17 Belgen en 15 buitenlanders, en er meer dan 300 mensen gewond raken. De aanslagen

worden gepleegd op de nationale luchthaven van Zaventem, Brussels Airport, en in het

metrostation Maalbeek in het centrum van Brussel. Ze worden opnieuw opgeëist door IS.

Vlak voor het weekend, op vrijdag 18 maart 2016, wordt eveneens de meest gezochte man

in Europa, Salah Abdeslam, gearresteerd in Sint-Jans-Molenbeek, een gemeente in Brussel.

Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij de aanslagen van november in Parijs. De media

linken de aanslagen in Parijs en Brussel en er wordt zelfs over ‘wraakacties’ gesproken. De

daaropvolgende weken overheersen de gebeurtenissen de Belgische media. Gezien de

recentheid, de gevoeligheid en de nabijheid van het onderwerp, zien we ons genoodzaakt

deze gebeurtenissen te betrekken in de vragen voor onze interviewees. Indien de

interviewees zich over deze gebeurtenissen willen uitlaten, verwachten we dat dit

verduidelijkt in welke mate mediaberichtgeving over aanslagen een invloed heeft op ons

(reis)gedrag.

4.2. Resultaten

In dit stuk van de masterproef trachten we aan de hand van de interviews de voorgestelde

hypotheses (cfr. supra 3.) te accepteren of te verwerpen. Er zijn 10 Vlaamse jonge

volwassenen geïnterviewd (zie bijlage 3 voor meer gedetailleerde informatie over de

respondenten). De respondenten zijn hoofdzakelijk woonachtig in Oost-Vlaanderen, maar er

woont ook één persoon in Brussel* en één persoon in Antwerpen. We interviewden twee

jongens en drie meisjes over Frankrijk, en drie jongens en twee meisjes over Tunesië. Dit

maakt dat er in totaal evenveel jongens als meisjes werden geïnterviewd. Alle interviewees

studeren aan een Vlaamse universiteit of hogeschool of hebben hun studie recent afgewerkt

en zijn net begonnen aan hun beroepsloopbaan. In de bespreking van de resultaten geven

we regelmatig citaten van de respondenten, die we genummerd hebben van R1 tot R10,

gevolgd door de codes die verwijzen naar hun mediaprofiel (DK, BDK of NK, cfr. infra 4.2.1.)

en het land waarover ze worden geïnterviewd (T of F). De letter I staat voor de citaten van de

interviewer. Irrelevante stukken uit de citaten duiden we aan met [...], zo missen de citaten

hun verduidelijkende functie niet.

Page 22: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

17

Tabel 1: informatie over de respondenten

Nr. respondent

Mediaprofiel Land waarover ze bevraagd zijn

Reiservaringen (bestemmingen)

R1 Dagelijks kwalitatief (DK)

Tunesië (T) Heeft vooral (hoofd)steden binnen Europa bezocht, kampeert graag met vrienden, bezocht Japan net na de kernramp in Fukusjima.

R2 Niet kwalitatief (NK) Tunesië (T) Heeft enkel reizen binnen Europa gemaakt. Geniet van sportieve luxereizen en citytrips. Boekte een reis naar Tunesië in de zomer van 2015 die werd geannuleerd.

R3 Dagelijks kwalitatief (DK)

Tunesië (T) Heeft reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa onder meer Thailand, Cambodja, Palestina, Egypte, Japan,... Maakte zowel avontuurlijke reizen, als reizen waarin hij artikels schreef/studeerde.

R4* Dagelijks kwalitatief (DK)

Tunesië (T) Heeft veel reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa onder meer Zuid-Korea, Thailand en Zuid-Afrika. Geniet van het contrast backpacken vs. luxe.

R5 Niet kwalitatief (NK) Tunesië (T) Heeft veel reizen binnen en buiten Europa gemaakt. Buiten Europa vooral rondgereisd met familie. Onder meer in New York, Midden Amerika, Marocco, Thailand,...

R6 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)

Frankrijk (F) Heeft veel reizen gemaakt binnen Europa, doet voornamelijk citytrips en sportieve reizen (naar zonnige bestemmingen en skigebieden). Reisde naar Istanbul in februari 2016, nadat de stad getroffen werd door een aanslag in januari.

R7 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)

Frankrijk (F) Heeft nog niet zo veel reizen gemaakt binnen Europa. Ging op Erasmus in Portugal, bezoekt nu graag vrienden in het buitenland (zoals in Jordanië). Maakte haar masterproef in Zimbabwe.

R8 Niet kwalitatief (NK) Frankrijk (F) Heeft met vrienden vooral citytrips gedaan binnen Europa. Buiten Europa vooral toeristische gebieden bezocht met familie (bv: Nijlcruise in Egypte, Zanzibar,...). Reisde niet naar Istanbul in februari 2016, omwille van de aanslag in januari.

R9 Dagelijks kwalitatief (DK)

Frankrijk (F) Heeft veel reizen gemaakt binnen Europa, omschrijft zichzelf als all-round reiziger (geniet van luxe, kamperen,...). Buiten Europa reeds Vietnam bezocht.

R10 Bijna dagelijks kwalitatief (BDK)

Frankrijk (F) Heeft vooral (hoofd)steden binnen Europa bezocht, is nog niet buiten Europa geweest.

4.2.1. Hypothese 1: Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve impact

op de bestemmingsperceptie

Om deze hypothese te testen hebben we de verschillende mediaprofielen van de

respondenten opgesteld. We verdelen ze in drie groepen. Terwijl de meeste respondenten

dagelijks (groep DK (dagelijks kwalitatief)= R1, R3, R4 en R9) tot bijna dagelijks (groep BDK

(bijna dagelijks kwalitatief)= R6, R7 en R10) kwalitatieve media volgen, houden anderen de

media minder actief in de gaten, dit wil zeggen: niet dagelijks en vaak gecombineerd met het

consumeren van minder kwalitatieve media uitsluitend via Facebook (groep NK (niet

kwalitatief)= R2, R5, R8). Het onderscheid tussen ‘kwalitatieve-‘ en ‘minder kwalitatieve

Page 23: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

18

media’ is echter relatief in Vlaanderen, maar is vergelijkbaar met het onderscheid tussen de

‘quality/midmarket kranten’ en ‘tabloids’ in de Angelsaksische landen. Terwijl de eerste

focussen op diepgang en langere nieuwsstukken, zijn de tweede kenmerkend door hun

gebruik van expliciete beelden en de focus op humanintrestverhalen. In Vlaanderen worden

in deze paper onder meer Het Journaal van de openbare omroep VRT en diens online

platform deredactie.be, en de kranten De Tijd, De Standaard en De Morgen als voorbeelden

van kwalitatievere media gezien. De kranten Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws (met de

populaire website hln.be) worden als minder kwalitatieve media gezien (Hauttekeete, 2005;

Van Leuven & Joye, 2014). Het Nieuws op de commerciële televisiezender VTM wordt vaak

als minder kwalitatief gezien, maar Het Journaal en Het Nieuws zouden vormelijk (en

inhoudelijk?) steeds meer op elkaar lijken (Sinardet, De Swert & Dandoy, 2004). Deze

opsomming is uiteraard niet exclusief, omdat we alleen media vermelden die door de

respondenten worden aangehaald in de interviews.

We hebben de mediaprofielen uiteindelijk gelinkt aan de manier waarop de reisbestemming

wordt gekozen en risicopercepties worden geconstrueerd. Maar uit die analyses blijkt dat het

mediaprofiel van de interviewees desbetreffende geen onderscheidende factor is. Dit wil

zeggen dat de respondenten van de eerste (DK), tweede (BDK) en derde (NK) groep niet

fundamenteel verschillen in de manier waarop ze hun reisbestemming kiezen, hun

risicoperceptie construeren en of ze al dan niet vertrekken naar een bestemming die

getroffen is door een aanslag, afhankelijk van de hoeveelheid media-aandacht die de

aanslag krijgt. Hieronder bespreken we dus de manier waarop de drie groepen handelen en

hoe ze reageren.

Media als factor voor de bestemmingskeuze en risicoperceptie

Het mediaprofiel is geen onderscheidende factor voor de manier waarop de

bestemmingskeuze wordt gemaakt, zo antwoordt geen enkele respondent (zowel van groep

DK en BDK, als van groep NK) op de eerste inleidingsvraag –die als volgt wordt gesteld:

‘Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze?’– uit

zichzelf, dat de media de meest beïnvloedende factor is voor de keuze van de

reisbestemming. De respondenten laten hun keuze naar eigen zeggen vooral afhangen van

factoren die ook in de besproken modellen Van Raaij et al. (1984) en Sömnez et al. (1998)

worden vermeld, namelijk: reispartners, budget en activiteiten.

R9 – DK – F: ‘Tgoh ja misschien sowieso al met wie, de partner met wie ik op reis zou

gaan. Of dat dat een vriendin is, of mijn vriend [...] en ook eum wat voor reis, is het

een citytrip, is het een langere reis, [...] en ja hoeveel budget ik ter beschikking heb.’

Page 24: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

19

De subvraag van de inleidingsvraag, polst explicieter naar de invloed van nieuwsberichten

op de bestemmingskeuze: ‘Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten?’. In de

antwoorden hierop kunnen we twee trends onderscheiden. Ten eerste beweren de

respondenten niet dat het nieuws over reisbestemmingen zal bepalen naar waar ze een reis

boeken. Nieuwsberichten lijken met andere woorden niet belangrijk voor het maken van hun

bestemmingskeuze. Tenzij de respondent beroepsmatig, door studies, of uit interesse voor

bepaalde culturen, de berichtgeving over een bepaalde regio in de gaten houdt en die

daardoor op een andere manier interpreteert dan andere respondenten. Indien dat het geval

is kan de mediaberichtgeving wel doorslaggevend zijn voor de bestemmingskeuze. R3 is

hiervan een voorbeeld. Ook hij laat zijn reisbestemming in eerste instantie vooral afhangen

van de activiteiten ter plaatse en zijn vriendin (als reispartner), maar als antwoord op de

subvraag vertelt hij dat hij het als student Oosterse Talen en -Culturen (dit is een studie die

onder meer de Arabische Wereld bestudeert) niet altijd eens is met de manier waarop wordt

berichtgegeven over Palestina en koos er nét daarom voor om zelf naar het land en de regio

te reizen.

R3 – DK – T: ‘[...]Mm, als ik alleen naar Palestina ging eigenlijk net wel, omdat ik het

niet echt eens was met de berichtgeving erover en omdat ik daar ook wel wat over

had gelezen. En bij mij is dat ook wel een beetje omdat ik het zelf wil zien, wat er

gaande is. Eum... Naar Egypte, [...]Ik had daar iets over gelezen over de Egyptische

revolutie. Twas dan 2012, dat ik daar een half jaar heb gestudeerd.’

De tweede trend die duidelijk wordt door die specifieke subvraag (‘Hou je het nieuws over

reisbestemmingen in de gaten?’) is dat de respondenten, of ze nu veel of weinig media

consumeren, ervan overtuigd zijn dat ze het belangrijkste nieuws over hun

vakantiebestemming wel zouden opmerken. Ze maken hier impliciet het onderscheid tussen

het a priori kiezen van hun bestemming, waarvoor de media voor de meesten niet

doorslaggevend is, en het a posteriori volgen van nieuws over het land waar ze een reis naar

geboekt hebben in de toekomst. De boeking staat dus centraal: vóór de boeking bepaalt het

nieuws niet waar ze in de toekomst naartoe gaan –tenzij ze er specifieke interesse in hebben

zoals R3. Eenmaal de reis geboekt is, volgen ze wél de mediaberichtgeving over hun

bestemming.

R5 – NK – T: ‘Wel, eigenlijk totaal niet. [...] Allee, als er zo net een tsunami of een

orkaan is geweest, dan misschien wel, maar over het algemeen bekijk ik dat niet.’

R7 – BDK – F: ‘Eum, goh ik ben nu aan het denken aan Jordanië. Eum, omdat ik

daar naartoe ging gaan heb ik dat op het einde zo wat gevolgd. Eum, om te zien, het

was toen ook met Syrië, dat zo.’

Page 25: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

20

R6 – BDK – F: ‘Eum, ik heb gelijk De Standaard op mijn facebook en als er dan iets

over dat land inkomt ga ik dat wel openen maar ik ga niet speciaal op een site gaan

zoeken van informatie over dat land bijvoorbeeld. Gelijk toen ik naar Istanbul ging

dan, ahja, was er dan een aanslag in Ankara, ga ik daar dan wel extra op letten [...].’

R4 – DK – T: ‘Er was inderdaad een dreiging [in Zuid-Korea] en onze media stonden

er vol van dat er ook raketten waren. En Noord-Korea was ook filmpjes aan het

verspreiden van raketten die op Seoel werden gestuurd, en enkele dagen nadat die

filmpjes verspreid werden vertrok ik naar Zuid-Korea, allee naar Seoel, maar in Seoel

was de sfeer echt super rustig.’

De respondenten volgen telkens het nieuws over hun reisbestemming, nadat hun reis al is

geboekt, en specifiek wanneer ze bijna op reis vertrekken. Wanneer gebeurtenissen plaats

vinden op hun vakantiebestemming, volgen ze het nieuws daarover dan ook op de voet. De

geciteerde respondenten, konden –ondanks de negatieve berichten over hun

vakantiebestemming– hun reis uiteindelijk laten doorgaan en de mediaberichtgeving was niet

doorslaggevend om de boeking te annuleren.

Naast de bestemmingskeuze worden ook risicopercepties niet noodzakelijk door de mate

van mediaconsumptie (of in ander woorden, het mediaprofiel) bepaald. Dit wil zeggen dat

respondenten van de groepen DK, BDK en NK geen fundamentele verschillen vertonen op

vlak van wat ze als gevaarlijk aanzien. Als antwoord op de vraag of ze al naar een

gevaarlijke bestemming zijn geweest, geven bijna alle respondenten voorbeelden van

bezochte landen of steden waar ze zich onveilig voelden en vertellen verhalen over gevaren

die ze meegemaakt hebben. Enkele meisjes (bv: R4 en R5, resp. uit groep DK en groep NK)

vertellen bijvoorbeeld over mannen die ze niet vertrouwden, anderen (bv: R2, R3, R6, resp.

uit groep NK, DK en BDK) praten over (geplande) reizen waar een aanslag plaatsvond, nog

andere respondenten (bv: R1 en R9, allebei uit groep DK) vermelden verhoogde

gezondheidsrisico’s of kansen op natuurrampen.

R5 – NK – T: ‘Dus ik dacht op een bepaald moment, ik zag hem zo op een bepaalde

manier kijken naar m’n zus en ik dacht f*ck we moeten hier echt weg, maar je hebt

daar zo, ja in een woestijn gaat je niet zomaar ergens zo weglopen en eu, ik ben dan

excuses beginnen zoeken dat ik medicatie moest hebben en dat we zo rap mogelijk,

dat we gewoon weg moesten en dat we achteraf dachten, dat hadden we zo op

voorhand kunnen weten dat die slechte bedoelingen had.’

R3 – DK – T: ‘Tgoh, ik denk toch dat dienen bomaanslag zo wat het dichtste, allee

dat ik toen wel het meest bang ben geweest. Want dat was uiteindelijk niet zo ver, ik

denk dat dat ne kilometer was vanwaar ik sliep. En dan schiet je zo wakker.’

Page 26: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

21

R9 – DK – F: ‘We waren aan het kamperen tussen de bomen en het was enorm aan

het onweren en [er was] bliksem, en dan was ik wel efkes aan het denken, amai,

moest er nu de bliksem in een boom slaan dan zou die op ons tent kunnen vallen.’

Risicopercepties lijken dus in hoge mate gebaseerd te zijn op vorige ervaringen, het in

aanraking komen met andere culturen, en het ver weg zijn van huis en staan niet

noodzakelijk in verband met de manier van mediaconsumptie. Geen enkele respondent lijkt

een gevoel van gevaar te ervaren door mediaberichtgeving. Sommige respondenten lijken

zelfs te stellen dat gevaar een relatief begrip is, en stellen de risico’s die de media

aankaarten in vraag. Verschillende interviewees stellen de interviewer of zichzelf de vraag,

‘wat is gevaarlijk?’ of staan stil bij het begrip van een ‘gevaarlijke bestemming’.

R1 – DK – T: ‘Tga ja, wat dat gevaarlijk is. Kijk, we hebben daar [in Japan] in een

tyfoon gezeten en er zijn daar zeker duizenden tyfoons op een jaar. Zeker wekelijks

twee. [...] de tyfoons die heel gevaarlijk zijn, zo één op de honderd, doden hebben of

iets kapot maken, die komen in het Westen ook in het nieuws dus iedereen denkt dan

in het Westen oh no, tyfoons zijn kei gevaarlijk. Toen dat wij daar waren, waren

tyfoons twee keer niets. Dat is eigenlijk gewoon een harde regenbui en that’s it.’

Sommigen betrekken de gebeurtenissen in Brussel in het gesprek en wijzen erop dat alle

bestemmingen gevaarlijk kunnen zijn. Hiermee bevestigen we het idee dat hoger wordt

besproken: gevaar lijkt volgens Vlaamse toeristen overal om de hoek te loeren en kan zich

zowel dichtbij als veraf bevinden (cfr. supra 2.3.3.en 3. en infra 4.2.2.).

R6 – BDK – F: ‘Eum, toen dat wij ons reis naar Istanbul gepland hadden eum, dan

vier dagen erna ofzo was er een aanslag in Ankara, of nee [denkt] in Istanbul zelfs,

en dan paar dagen voor we vertrokken was het in Ankara. En dachten we ja, ’t is toch

al geboekt enerzijds en we gingen dat niet afzeggen en anderzijds ja, de controles

zijn strenger zeker als er net iets gebeurd is en we denken ook ja, toen waren de

aanslagen in Brussel nog niet gebeurd, maar Brussel is even gevaarlijk als... Allee’

Hoeveelheid media-aandacht als factor voor toerisme

Hoewel de mediaconsumptieprofielen of mediaberichtgeving dus geen invloed lijken te

hebben op de bestemmingskeuze of risicopercepties en respondenten aangeven geen grote

invloed te ondervinden van mediaberichtgeving, blijkt wanneer aan de respondenten

hypothetische situaties worden voorgesteld, dat de hoeveelheid mediaberichtgeving over

een specifieke aanslag wel bepalend zou zijn. Wanneer een aanslag in Parijs/Tunis zou

plaatsvinden zou de hoeveelheid media-aandacht voor de aanslag dus hun beslissing om al

dan niet te vertrekken beïnvloeden. Dit is zeker het geval indien de reis nog niet geboekt is.

Page 27: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

22

R4 – DK – T: ‘Ja, sowieso. Dat maakt mensen ook banger, en mij

waarschijnlijk onbewust ook en dan zou ik niet gaan.’

R10 – BDK – F: ‘Eigenlijk alles, ik denk als ze er niet veel over berichten denk

je ook van er is niets gebeurt of er is niet veel gebeurt dus het zal wel

meevallen. Als de media daar nu intensief over bericht dan ga je ook denken

van ah f*ck, ‘k ga daar zeker en vast niet naartoe gaan.’

Wanneer de reis wel al is geboekt, is de hoeveelheid mediaberichtgeving over een aanslag

echter minder bepalend dan als ze nog niet is geboekt. Er zijn evenveel respondenten die

toch zouden vertrekken, dan respondenten die niet zouden vertrekken als alles al is

geregeld. Indien de reis geboekt is zijn mensen dus sneller geneigd toch te gaan of er

uitgebreid over te spreken met hun reisgenoten.

R9 – DK – F: ‘Ja, ik denk dat ik toch nog zou gaan ze [hoeveel de media daar over

bericht]. Want dat wordt allemaal niet terugbetaald en [lacht]. En het is net gebeurd,

en ok het is niet leuk om daar dan rond te lopen maar, ja.[...] Ja, ik denk dat ik toch

zou gaan ja [giechelt].’

R6 – BDK – F: ‘Ik denk het niet [dat de hoeveelheid media-aandacht zou uitmaken].

Ik ben vrij standvastig daarin. Maar ja, ik laat me meer beïnvloeden door wat mensen

in mijn dichte omgeving zeggen dan door de media denk ik.’

Het onderscheid tussen de antwoorden op de geboekte versus niet geboekte situaties

verduidelijkt waarom de respondenten na de negatieve berichtgeving over onder andere

Istanbul/Jordanië/Zuid-Korea (cfr. supra citaten over risicopercepties) toch nog vertrekken:

de berichtgeving is negatief, maar de reis is al geboekt. Indien de reis al gepland is en er

gebeurt iets op de vakantiebestemming zal de hoeveelheid mediaberichtgeving erover

minder bepalend zijn om de reis al dan niet te laten doorgaan, dan als er nog niets is

geboekt. Indien de bestemmingskeuze nog gemaakt moet worden zullen de media sneller

bewust bepalen of hij/zij ergens heen gaat of niet.

Een kleine minderheid beweert dat het voor hen helemaal niet uitmaakt hoeveel de media

over een aanslag berichten, zowel wanneer de reis al is geboekt als wanneer dit niet is

gebeurd. Wat opvalt is dat deze minderheid zich vrij kritisch uitspreekt over de media. Zo

vinden ze bijvoorbeeld dat de mediaberichtgeving niet evenwichtig is en zijn ze van mening

dat een aanslag in het Westen hoe dan ook buitenproportionele nieuwsaandacht krijgt. Of ze

nu veel of weinig media consumeren lijkt opnieuw niet bepalend te zijn (R9 uit groep DK en

R8 uit groep NK). We herinneren ons wel dat deze twee respondenten lang moesten

nadenken om zich gevaarlijke situaties uit het verleden voor de geest te halen. Misschien

Page 28: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

23

verklaart dit waarom ze van mening zijn dat de media-aandacht voor gevaren overdreven is,

ze zijn er namelijk zelf nog niet echt mee in aanraking gekomen.

R9 – DK – F: ‘Goh, ja ik denk sowieso een aanslag in Europa in een Westers land,

dat er daar wel eindeloos over gediscussieerd en over bericht zal worden. Dus. Pfff,

ik denk ondanks zelf, dat de media, daar dag en nacht over zou praten en doen, dat

ik mij daar misschien niet te veel van zou aantrekken.’

R8 – NK – F: ‘Nee, tgoh ja, opnieuw, moest je een hele reis geboekt hebben naar het

noorden van Congo, en je leest ergens in een krantenartikel dat er de helft van de

unief [in Congo] is afgeschoten. Terwijl moest je in Parijs iets geboekt hebben, ja je

wordt bijna overdonderd van de artikels. Ik denk dat je het alletwee, als hetzelfde

moet, allee over één kam moet scheren. Eum, ja nee dat zou niet veel verschil

uitmaken.’

Een andere reden waarom mensen zich niets zouden aantrekken van de hoeveelheid media-

aandacht kan liggen in het bewustzijn van de mogelijke invloed van nieuws op hun mening,

waartegen ze zich willen verzetten.

R2 – NK – T: ‘Nee, ik hou daar eigenlijk redelijk weinig rekening mee. [I: ‘Maar toch

zei je daarnet dat de media alles bepaalt wat we denken?’] R2 – NK: ‘Ik ben me daar

van bewust, maar ik probeer daar zo weinig mogelijk rekening mee te houden. Omdat

de media geven gewoon een vertekend beeld. Hoe dat zij het opvatten, wordt door de

meerderheid aanvaard als de waarheid terwijl dat dat niet altijd zo is, in mijn ogen.’

Overheidscommunicatie als factor voor toerisme

Veel respondenten vragen zich in de eerste plaats af op basis waarvan de reisadviezen

opgesteld worden, door wie die gecommuniceerd worden en wat ze inhouden (cfr. infra 5.1.),

wat de stelling –‘Stel: Frankrijk/Tunesië wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan

om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je

rekening met dat advies?’– voor velen onduidelijk maakt. Daardoor geven ze geen

éénduidige antwoorden.

R4 – DK – T: ‘Een negatief reisadvies, door wie wordt dat gegeven?’

R8 – NK – F: ‘Negatief reisadvies, wat is dat dan, dat een terreurdreiging heel hoog

is, staat en dat?’

R9 – DK – F: ‘Eum, ik weet niet zo goed, wat houdt dat dan in? Je mag gaan maar ze

raden het je af.’ [Antwoord I: ‘Ja’ ] R9 – DK: ‘Dus voor de rest is het niet dat je illegale

dingen aan het doen bent.’ [I: legt uit dat je er moeilijker kan geraken en dat de reis

Page 29: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

24

zeer sterk wordt afgeraden.] R9: ‘Goh ja, misschien dat ik daar dan toch wel naar zou

luisteren.’

Slechts één persoon (R2) beweert kordaat naar het reisadvies te luisteren. Hij vertelt in die

context eveneens dat hij vorige zomer naar Tunesië wou vertrekken kort nadat de aanslagen

in Sousse plaatsvonden. Door het negatief reisadvies had hij geen andere keus dan de reis

te annuleren.

R2 – NK – T: ‘Heel snel, heel snel. [...] Ja, ik heb daar wel naar geluisterd. Als zij dat

zeggen. ’t Was zelfs gecancelled. We konden zelfs niet gaan. De vliegtuigen waren

gecancelled. We hadden geen keuze eigenlijk zelfs. We kregen ons geld gewoon

terug.’

Alle andere respondenten klinken meer genuanceerd. Zowel de nabijheid van de

reisbestemming (Tunesië of Frankrijk) als het mediaprofiel (NK, BDK, NK) lijken hier geen

onderscheidende factoren te zijn. Het belang van het reisadvies is afhankelijk van hoe goed

de respondenten de regio kennen (bv: R3), of ze lokale contacten hebben die het reisadvies

nuanceren (bv: R6), of ze op de plaats van de aanslagen of in een andere regio in het land

moeten zijn (R7), de opeenvolging van de gebeurtenissen (R7), welke soort reis ze hebben

gepland, enzovoort. Afhankelijk van deze of enkele factoren gaan de respondenten dan

beslissen of ze al dan niet vertrekken. Sommige respondenten (R6 en R3) stellen

bijvoorbeeld dat ze niet naar de adviezen zouden luisteren, onder meer omdat ze denken dat

de autoriteiten te extreem het zekere voor het onzekere nemen.

R3 – DK – T: ‘Hangt ervan af e. Als je dat land kent, gelijk ik in Egypte weet ik redelijk

goed wat er aan de hand is, en dan weet ik ook redelijk goed waar je wel en niet mag

gaan. Eum, Tunesië ken ik minder, maar stel nu, allee, dan nog ken ik mensen die

daar veel over weten dus kan hen dat wel vragen of vandaar helpen naar

contactpersonen die zo wat kunnen helpen. Maar als ik nu naar Mali ga ofzo. Dan ga

ik meer rekening houden met het reisadvies omdat ik er heel weinig over weet en

omdat ik ook geen netwerk heb ofzo daar.’

R6 – BDK – F: ‘Ik denk dat die adviezen, allee ze kunnen niet anders dan een

negatief reisadvies geven. Gelijk een vriendin X die is van Libanon. En voor heel

Libanon is er een negatief reisadvies, maar ze zegt [...] dat de perceptie bij die

bevolking wel totaal anders is, dus ik denk dat de autoriteiten vaak niet anders

kunnen dan een negatief reisadvies geven. Dus ik denk niet dat ik mij daar zo zou

door laten beïnvloeden.’

Page 30: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

25

R7 – BDK – F: ‘Het hangt ervan af waar ik naartoe zou gaan. Bijvoorbeeld als ik zou

gaan wandelen in de Pyreneeën zou ik dat niet, geen rekening mee houden. Als ik

naar steden zou gaan wel. [...]hoeveel dat er veranderd ook in het proces van

bijvoorbeeld de mensen te vinden, of, over. [Antwoord I: ‘De daders te vinden bedoel

je dan?’] R7: ‘Ja, of er nog extra dingen gebeuren of dat het gewoon stil blijft, allee,

dat hangt er allemaal een beetje vanaf.’

‘R8 – NK – F: ‘Ik denk dat dat vooral van mijn compagnie afhangt. Gelijk Istanbul toen

dat daar die aanslag was gebeurt, ik wou daar nog altijd naartoe gaan. [...] Maar

persoonlijk, ja kweenie, ik zou willen weten op wat dat dat negatief reisadvies is

gegrond, en toch een beetje uitspitten en. Ze gaan dat niet voor niets doen [...]’

Net als bij de hoeveelheid mediaberichtgeving wordt er dus geluisterd naar de adviezen,

maar is het niet de enige- en belangrijkste factor die bepaalt of de reis al dan niet doorgaat.

De invloed van de sociale contacten is voor velen belangrijker dan de reisadviezen (en de

media).

Tot slot willen we nog vermelden dat ook hier een aantal respondenten illustreren waarom ze

het belang van reisadviezen relatief vinden, door Brussel als voorbeeld te nemen.

R3 – DK – T: ‘En dan nog, ik zeg het dan moet je eigenlijk het komende half jaar niet

naar Brussel gaan want dat was op de luchthaven, dat was ook tegen toeristen. En

als we sommige media mogen geloven is dat daar een broeinest van terroristen

enzovoort, dan moet je ook niet meer naar Brussel gaan e. [...] Allee niet dat je daar

moet op gaan fixeren maar je moet het gewoon beetje relativeren ook. Het kan in

België blijkbaar tegenwoordig ook gebeuren e. Of in Frankrijk, [...]’

R5 – NK – T: ‘Want als je dat nu bekijkt van Brussel, bijvoorbeeld de eerste. Ik weet

nog dat er een paar dingen [respondent doelt op concerten/evenementen] waren in

Brussel maar dat ik dan gewoon geen zin had om daar naartoe te gaan [...] dat gaat

wel rap over na een week of twee weken is dat wel wat gepasseerd [...]. Als ik in een

ander land zou zijn, zou ik ook zoiets hebben denk ik.’

Conclusie over hypothese 1

We concluderen dat hypothese 1 –Mediaberichtgeving over terreur heeft een negatieve

impact op de bestemmingsperceptie– slechts deels wordt aanvaard. De media lijken namelijk

minder invloed te hebben op bestemmingskeuzes en risicopercepties dan verwacht. Ten

eerste is er de vaststelling dat onze respondenten aangeven dat ze hun reisbestemming niet

kiezen op basis van de media. Tenzij de media de interviewees inspireren omdat die laatste

specifieke interesses hebben in landen waarover wordt bericht. De interviewees geven wel

Page 31: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

26

aan dat ze de media over hun reisbestemming volgen wanneer er iets ernstigs gebeurt op de

plaats waar de respondent naartoe wenst te gaan. Ten tweede zien we ook dat de

risicopercepties niet afhankelijk zijn van de mediaberichtgeving. Tot slot geeft de

meerderheid van de respondenten zoals verwacht aan dat hoe meer media-aandacht er is

voor een aanslag, hoe minder graag ze naar de plaats willen reizen waar die aanslag

plaatsvond. De hoeveelheid media-aandacht is echter minder bepalend als een reis al is

geboekt, in vergelijking met wanneer nog niets is vastgelegd. Het mediaprofiel lijkt nooit een

onderscheidende factor te zijn. Ten slotte merken we op dat onze doelgroep belang hecht

aan reisadvies van de autoriteiten, maar dat het –net als de mediaberichtgeving– niet de

enige factor is die de basis vormt om ergens al dan niet heen te gaan. Voor veel

respondenten is eveneens niet duidelijk wie deze reisadviezen opstelt en wat de gevolgen

ervan zijn.

4.2.2. Hypothese 2: De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact van de

mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie

Impact van mediaberichtgeving door geografische nabijheid

Met de ‘sleutelvragen over schrik (voor terreur)’ worden de respondenten bevraagd over hun

kennis naar de aanslagen in, afhankelijk van de groep waartoe ze behoren, Frankrijk en

Tunesië in 2015 (‘In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in

Frankrijk/Tunesië’. Wat herinner je je daarover?’). Na analyse van de interviews kunnen we

duidelijk stellen dat de herinneringen over de aanslagen in Frankrijk veel gedetailleerder zijn

dan de herinneringen over de gebeurtenissen in Tunesië. De respondenten waaraan we

vragen wat ze nog weten over de aanslagen in Frankrijk in 2015, beginnen telkens met een

bespreking van de gebeurtenissen in Parijs in november. De antwoorden zijn in de meeste

gevallen gedetailleerd en er is opnieuw geen verschil op te merken tussen respondenten die

veel of weinig media consumeren. Ook over de aanslagen op de redactie van de satirische

krant Charlie Hebdo kunnen alle respondenten iets vertellen, al moeten we hiervoor meestal

wel doorvragen of ze zich nog aanslagen herinneren die in Frankrijk plaatsvonden, naast die

van 13 november. Het lijkt erop dat de respondenten die in het algemeen weinig kwalitatieve

media volgen (R6, R8, R10), wel veel media consumeren bij een ingrijpende gebeurtenis

(zoals die van de aanslagen van Parijs).

R8 – NK – F: ‘Ah eu, van Parijs, dat ze daar beginnen schieten zijn. Eerst in een café

en dan naar die concertzaal Bataclan zijn geweest. Eagles of Death Metal was aan

het optreden. Ze zijn daar lukraak in het rond beginnen schieten. Eum, ja veel doden

e. Tgoh, ik zou nu niet meer weten hoeveel, maar het waren er wel een aantal. [...] [I:

‘Was het enkel Bataclan?’] R8 – NK: ‘Neeneenee, het waren er nog e. Eu, aan het

Page 32: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

27

voetbalstadion is er een, allee gaan er geruchten dat er enen gestruikeld is en zijn

eigen heeft opgeblazen, maar moesten ze daar binnengeraakt zijn, zouden er daar

ook wel heel veel doden gevallen zijn. Ik was denk ik zelfs naar die voetbalmatch aan

het kijken [...]. [I: ‘[...] Zijn er nog aanslagen in 2015 in Frankrijk, niet per se die dan?’]

R8 – NK: ‘Charlie Hebdo, eum met diene je suis charlie.’. [I: ‘En weet je nog wat er

daar gebeurd is? Wat is Charlie Hebdo?’] R8 – NK: ‘Dat was die satirekrant e, eum

waar dat er twee zijn binnengestormd en waar dat ze de redactie overhoop hebben

geschoten. Allee, of toch de helft van de redactie, eum.[...].’

R9 – DK – F: ‘OK, eum, dus, tgoh ik weet zelfs niet meer op welke dag dat dat was.

Geen idee, ik denk in het weekend ofzo. Of op een vrijdagavond, of op een

zaterdagavond. Ik weet het niet. Eerst en vooral hebben ze geprobeerd in het

voetbalstadium binnen te breken, omdat dan de match Wolfsburgh-Paris Saint

Germain was denk ik. Maar dat is dan niet gelukt en dan heeft iemand zich ook buiten

opgeblazen, maar helemaal niet zo veel mensen daarmee meegehad. [...] maar in de

buurt van allemaal vele cafeetjes, op een terras heeft er dan iemand het vuur

geopend. En dan, eum, in de concertzaal. Ik ben efkes de naam vergeten. Waar dat

the Eagles of Death Metal aan het spelen waren, [...] zijn ze binnengebroken en

hebben ze daar mensen doodgeschoten. Eum, ja ik denk dat er drie waren, drie

schutters.’ [I: ‘Dat waren inderdaad de aanslagen van november, weet je nog van

daarvoor?’]. R9 – DK: ‘[...] Ah, in Parijs. Ik denk in de metro. Ah nee! Charlie Hebdo,

ja juist! Eum dat ze dan ook binnengebroken zijn in Charlie Hebdo. Daar wat mensen

doodgeschoten hebben en ook zelf, ik denk onthoofd ofzo, of een hoofd

meegesleurd, zoiets.’

Nadat de respondenten hebben verteld wat ze nog weten over de aanslagen, krijgen ze

extra informatie van de interviewer over de aanslagen in Parijs in 2015. De interviewees

bevestigen dan dat ze zich de extra informatie eigenlijk wel herinneren, maar er niet aan

hebben gedacht om erover te vertellen of bepaalde zaken even vergeten waren.

R10 – BDK – F: [Tijdens het lezen] Ah ja tuurlijk! Ik heb daarover mijn thesis

geschreven zelf! [we lachen]. Ok dat weet ik wel, echt wel. [I: ‘Ja, van Charlie

Hebdo.’] R10 – BDK: ‘Ja, want de dag erna is het boek verschenen waarover ik mijn

thesis schrijf. Dat gaat over Islamisering in Frankrijk, dus.’

R8 – NK – F: [Tijdens het lezen] Januari, ok. November, oktober, dat is al dicht bij

elkaar e. Ja juist, Frankrijk-Duitsland.

Over de aanslagen in Tunesië daarentegen weten de interviewees heel weinig, en kennen

ze al helemaal geen details. De meerderheid herinnert zich wel nog dat er een aanslag

Page 33: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

28

plaatsvond op het strand, maar van de andere aanslagen herinneren de meesten zich niet

veel. Opnieuw speelt het mediaprofiel van de respondent geen rol.

[I: ‘[...]Wat herinner je je daarover?] R4 – DK – T: [Denkt even na]. Niets... [I: ‘Niets?

Kan je je iets herinneren over het strand?’]. R4 – DK: ‘Ja, er werd geschoten op een

strand, eum op mensen die gewoon op het strand lagen. En toen zijn er mensen

weggevlucht, in een hotel. Ik herinner me die beelden, maar ik herinner me niets van

de context of wie daar juist achter zat. Ja IS natuurlijk, maar welke terroristen of

waarom net Tunesië, dat weet ik niet.’. [I: ‘Zijn er nog dingen die je je kan

herinneren?’] R4 – DK: ‘Nee...’

De respondenten die worden geïnterviewd over Tunesië krijgen eveneens aanvullende

informatie over de gebeurtenissen. Sommige respondenten blijven echter aantonen dat ze

zich, ondanks de informatie, niet veel meer weten te herinneren. Anderen menen zich wel

één en ander te herinneren. De meeste respondenten stellen zelf dat dit te verklaren is

doordat er minder mediaberichtgeving over aanslagen is, waar geen landgenoten bij

betrokken zijn. Ze voegen vaak mediakritiek toe aan hun antwoorden.

R2 – NK – T: [Tijdens het lezen] Die 24 november, dat is dan vorig jaar dan ook? [I:

‘Ja’] R2 – NK: [Leest verder] Ja maar dat is echt typisch e, dus alles wat er gebeurt

waar dat wij echt veel mee te maken hebben, bijvoorbeeld gelijk in Zaventem wordt in

de media enorm uitvergroot en eum, terwijl dat er eigenlijk dingen gebeuren overal in

de wereld. [...] als er meer Belgen zijn bij betrokken of als het echt een toeristische

plaats is, is dat veel dichter bij ons.’

R5 – NK – T: ‘[Tijdens het lezen] Ah ok ja, dat van dat museum dat weet ik wel. [...]

Ok, dat tweede weet ik ook. [...] Ok, juist dat van die Tunesische legerbasis dat

herinner ik me wel niet. [...] Nee dat [doelt op aanslagen legerbasis en presidentiële

bus] weet ik niet meer. Dat is zo typisch dat ik wel dan dat van dat museum en waar

dat de Belg dan bij is, maar als er geen Belgen bij betrokken zijn dan weet ik het niet.’

R3 – DK – T: ‘Amai, ik wist dat zelfs niet. Van dat ze vorige maand een legerbasis

hebben aangevallen. Maf. [...] Tga ja, de rest heb ik wel gehoord, maar het is soms

moeilijk om bij te blijven. Eu, ja...’ [I: ‘Dus herinner je u Bardomuseum als je het

leest?’] R3 – DK: ‘Ja, want ik weet nog dat ze dan een Belg hebben geïnterviewd die

in Tunesië woont op Het Journaal. [zucht ergerend]’

We kunnen hieruit concluderen dat de impact minder groot is bij verre bestemmingen.

Page 34: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

29

Impact van mediaberichtgeving door persoonlijke of culturele nabijheid

De ‘sleutelvragen over reisgedrag’ stellen de respondenten voor hypothetische situaties

waarbij hen wordt gevraagd of ze zouden vertrekken naar, afhankelijk van de groep waartoe

ze behoren, Frankrijk of Tunesië indien daar net een aanslag is geweest. In elke situatie

(nabije versus verre bestemming en geboekt versus niet geboekt) krijgen ze ook de vraag

‘Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?’ Uit de analyse van de

antwoorden blijkt dat de alle respondenten aangeven dat het niet uitmaakt of de slachtoffers

al dan niet Belgen zijn, tenzij toeristen of Belgen de expliciete doelwitten zijn van de

aanslagen of ze de slachtoffers persoonlijk kennen.

R10 – NK – F: ‘Nee, dat vind ik niet. Slachtoffer is slachtoffer. Je bent rapper

geschrokken als het in uw land gebeurt, maar een slachtoffer is slachtoffer. Of dat dat

nu een Tunesiër is, of Vlaming of Frans, maakt niet uit.’

R5 – NK – T: ‘[...] Identiteit dat zou echt wel nooit een rol spelen. Of dat dat nu een

Belg is of niet, allee. Ik denk wel dat ’t een rol kan spelen of dat ze op toeristen

gemunt zijn. Moesten ze nu enkel op toeristen gemunt hebben dan gaat dat natuurlijk

wel wat meer doorwegen. Maar voor de rest niet denk ik.’

Wat opmerkelijk is, is dat er wel een verschil is tussen de twee groepen respondenten

(Frankrijk versus Tunesië) wat betreft de antwoorden op het belang van het aantal

slachtoffers (‘Hangt het ervan af of er veel/weinig slachtoffers zijn?’). Het mediaprofiel speelt

geen rol, de mate waarin de reis al dan niet op voorhand gepland is ook niet. De meeste

reizigers die over Frankrijk worden geïnterviewd, stellen dat het aantal slachtoffers een rol

speelt.

R7 – BDK – F: ‘Hmm, ik denk in zeker zin wel, maar dan in grootorders. Niet zo, allee

bijvoorbeeld als er één iemand is doodgeschoten door iemand ten opzichte van, ik

weet het niet, 300 of 500 mensen gestorven dat dat wel een verschil maakt. Wat dat

irrationeel is e, [lacht]. Maar ja.’

De reizigers die over Tunesië worden geïnterviewd en één iemand die over Frankrijk wordt

geïnterviewd (R10) vinden niet dat het uitmaakt hoeveel slachtoffers vallen, maar klagen

vooral de motieven aan achter een aanslag. De meesten geven opnieuw aan dat het eerder

uitmaakt of ze al dan niet tot de doelgroep behoren van de slachtoffers en of ze naar de

specifieke plaats van de gebeurtenissen gaan.

R2 – NK – T: ‘Nee, of dat je nu 10 slachtoffers hebt of 1. Het feit dat dat gebeurt, is

eigenlijk al uit geloof, religie...’

Page 35: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

30

R5 – NK – T: ‘Dat is een moeilijke. Ja, nee ik denk het niet. Ja als het gewoon, een

aanslag is een aanslag, [...] Maar als dat een aanslag is of dat er daar nu 100

slachtoffers vallen, ja eigenlijk niet. Het is gewoon het idee erachter.’

R10 – BDK – F: ‘Gog, ik weet dat niet. Alhoewel ja nee, ja in Charlie Hebdo dat was

maar een klein aantal en dat heeft zo’n schokgolf veroorzaakt. ’t Zelfde met dat

restaurant dat ze in Parijs hebben beschut. Dat toont aan dat het overal kan

gebeuren, of dat dat nu veel aantal zijn of weinig aantal.’

Waardoor het voor de respondenten die over Frankrijk praten meer lijkt uit te maken, dan

voor respondenten die over Tunesië praten, is moeilijk te verklaren. Mogelijkerwijs geven de

respondenten (onbewust) sociaal wenselijke antwoorden, en geven ze aan dat elk slachtoffer

belangrijk is, hoewel ze zich daarvoor weinig van de Tunesische aanslagen herinneren. Een

andere mogelijke verklaring is dat sommige respondenten een specifiek voorbeeld in hun

gedachten lijken te hebben, waarmee ze hun antwoord lijken te motiveren. Uit het citaat van

R10 blijkt bijvoorbeeld dat hij dit linkt aan Charlie Hebdo, waarover de respondent ook zijn

thesis schrijft, en waarover hij vindt dat dit een enorme schokgolf heeft veroorzaakt. R6

weerspiegelt haar antwoord op de gebeurtenissen in Istanbul, waar ze naartoe is gereisd.

R6 – BDK – F: ‘Ja want dat was het gelijk in Istanbul bij zo een gedenkding van iets

Duits. Dan waren er ‘maar’ 15 slachtoffers en dan vind ik dat dat wel, dan denk ik: ja

ok, dat is echt pech hebben dan. Terwijl als er 130 en zoveel gewonden zijn... Ja ik

vind dat dat een grote invloed heeft, eerlijk gezegd.’

Conclusie over hypothese 2

Hypothese 2 kunnen we grotendeels aanvaarden. De nabijheid van de aanslagen bepaalt de

impact van de mediaberichtgeving op de bestemmingsperceptie in die zin dat de

respondenten zich de berichtgeving over aanslagen die nabij plaatsvinden veel beter

herinneren. Toch kunnen we de hypothese niet helemaal aanvaarden: op vlak van

persoonlijke nabijheid lijken onze respondenten geen voorkeur te hebben voor de

nationaliteit van de slachtoffers. Het belang van het aantal slachtoffers lijkt dan weer wel

belangrijker. Vooral voor de respondenten die over Frankrijk worden geïnterviewd. De

respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd laten meer blijken dat het aantal

slachtoffers niet uitmaakt en klagen terreur in het algemeen aan, onafhankelijk van het aantal

doden of gewonden.

Page 36: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

31

4.2.3. Hypothese 3: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige

impact op bestemmingspercepties

Dappere Belgen of nieuwsmoeë Belgen?

Na de ‘sleutelvragen over schrik (voor terreur)’ die polsen naar de herinneringen over de

aanslagen in Frankrijk en Tunesië in 2015, stellen we de vraag: ‘Hoe kwam je aan de

informatie over de aanslagen in 2015?’. Alle respondenten antwoorden dat ze de informatie

over de aanslagen onder meer hoorden via de media. De media blijven dus de belangrijkste

alomtegenwoordige informatiebron, ook al zijn ze geen exclusieve factor voor de

bestemmingskeuze en risicopercepties. Of de gebeurtenissen zich nu dichtbij of veraf

afspelen maakt weinig uit.

[I: ‘Ok, je zegt dat je de beelden herinnert van het strand. Dus dat nieuws ben je

vooral te weten gekomen via het Journaal of via de krant of? Herinner je je dat nog

een beetje?’] R4 – DK – T: ‘Ja, ik moet dat toen via het Journaal hebben gezien,

maar...’

R6 – BDK – F: ‘Eum, sowieso via het nieuws. We [respondent bedoelt met haar

vrienden] praten daar niet zo veel over [...]’

R8 – NK – F: ‘[...] Ik was naar de voetbal aan het kijken en in een keer, we zaten hier

met een paar op kot [...]. En eum, maar de voetbal stond eigenlijk zo op op de

achtergrond. ’t Was Frankrijk-Duitsland [...] Eum, we waren hier eigenlijk gewoon zo

iets aan het drinken en ja in één keer, ja het moet iemand waarschijnlijk via facebook,

ik weet nu niet meer wie, iets gezien hebben en het stond direct bomvol en dan

hebben we het daar direct op gezet. Ja, en dat was het. En bij Charlie Hebdo weet ik

wel nog dat ik het pas eum, ietske later gezien had.[...]. Maar ’t was wel nog zo die

klopjacht op één van die gasten e. En dat heb ik wel nog zitten volgen.’

We vragen de respondenten eveneens of ze banger zijn geworden door die aanslagen om

een zicht te krijgen op de invloed van de media op de bestemmingsperceptie –‘Heb je het

gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur?’. Als

antwoord op die vraag benadrukt de meerderheid dat ze hierdoor niet meer schrik hebben

gekregen.

R8 – NK – F: ‘Nee, totaal niet.’

R3 – DK – T: ‘Goh, nee niet echt.’ [I: Dus je zou nu nog naar Tunesië reizen?’] R3 –

DK: ‘Liever naar Tunesië dan naar Egypte, ja [De respondent voelt zich geviseerd in

Egypte omwille van zijn onderzoeksactiviteiten].’

Page 37: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

32

Sommigen voegen daar weliswaar aan toe dat –ondanks dat ze niet meer angst hebben dan

voor de aanslagen– de gebeurtenissen hen wel bezig houden. Een aantal respondenten

beweren ook dat angstgevoelens moeten onderdrukt worden.

R9 – DK – F: ‘Nee, eigenlijk niet. Eum, allee, misschien niet bewust, misschien wel

onbewust. Dat klinkt misschien zeer raar, maar ik droom er wel soms over.’

R1 – DK – T: ‘Neen, zeker niet. Ik ben helemaal niet angstig, want dat is juist het doel

van die mensen. Die proberen ons angst in te boezemen. Maar, klinkt zo arrogant,

maar eigenlijk heb ik totaal geen schrik.’

We merken wel een verschil tussen de antwoorden van de twee groepen. De helft van de

respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd zegt dat ze banger worden door erover

te lezen.

[I: ‘Ok, dus als je enkel die berichtgeving weet over Tunesië. Heeft u dat angstiger

gemaakt? Dus enkel dit dan?] R4 – DK – T: ‘Ja, dit wel. Ja, ik weet het niet, maar dit

stuk zat precies zo ver in mijn geheugen.’ [I: ‘Maar als je het nu herleest, maakt het u

wel.’] R4 – DK: ‘Ja, ja toch wel. Want op zich Tunesië, is een land dat ik wel nog

graag naartoe zou gaan. Maar natuurlijk mocht ik daar concreet naartoe gaan zou ik

me wel informeren en had ik dit ook wel nog eens te weten gekomen denk ik dan.’

R5 – NK – T: ‘Ik zou niet angstiger om naar Tunesië te gaan omdat ik zoiets heb van

ja het is daar al gebeurd dat gaat geen twee keer zijn. Eum, maar eigenlijk als ik daar

veel van lees dan kom ik daar wel bang van.[...]’

R2 – NK – T: ‘Voor daar naartoe te gaan is dat ja, dat doe wel iets met ne mens en

zeker nu dat zwart op wit staat [verwijst naar net gelezen informatie] denk je wel keer

na van oei, tzijn eigenlijk wel drie aanslagen op korte tijd. Maar eum, ja... Je kan je in

u leven altijd ongerust maken e, over die aanslagen e, en wat gaat het opbrengen?

Niets.’

Het is echter niet omdat de mediaverslaggeving geen langdurig gevolg lijkt te hebben voor

angstgevoelens, zoals uit deze citaten blijkt, dat de respondenten onverschillig zijn over het

maatschappelijk debat dat ontstaan is rond terrorisme, geloof, radicalisering, enzovoort. Dit

blijkt duidelijk uit de antwoorden op onze slotvraag –‘Heb je zelf het gevoel dat de recente

aanslagen en ontwikkelingen je (reisgedrag) verandert hebben?’. Sommige respondenten

stellen bijvoorbeeld ook dat ze worden tegengehouden om naar het Midden-Oosten te reizen

door de huidige conflicten.

Page 38: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

33

R4 – DK – T: ‘Mm, mijn reisgedrag, tgoh ja, sowieso wel e. Ik wil bijvoorbeeld ook

graag naar Beiroet, en dat is al een tijdje geleden dat ik, allee drie jaar geleden ofzo,

dat ik daar heel graag naartoe wil voor Thailand, en toen zag ik ook negatief

reisadvies en dat was dan ook direct afgeschreven dan. Eum, en dan denk ik zo wel

het beïnvloedt sowieso wat ik wil doen en waar ik naartoe ga.’

We willen ook nog proberen achterhalen hoelang iemand zijn of haar reis zou uitstellen bij

een negatief reisadvies en hoelang ze zouden luisteren naar negatief reisadvies (‘[...]

Hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan?’[...]).

De meeste respondenten zouden in de hypothetische situatie waarin de reis al is geboekt,

hun reis onbepaalde tijd uitstellen tot wanneer ze denken dat het weer veilig is om te gaan.

Dit lijkt tegenstrijdig aan de uitspraken waarbij respondenten stellen dat ze toch gegaan zijn

ondanks de negatieve berichtgeving (cfr. infra 4.2.1), maar dit toont opnieuw aan dat de

respondenten de adviezen niet als enige bepalende factor zien. Ze proberen zelf de

veiligheid in te schatten en bepalen zelf hoelang ze de adviezen als accuraat zien.

R4 – DK – T: ‘Eum, uitstellen tot wanneer het reisadvies verandert naar positief

reisadvies, of gewoon dan zou ik heel veel proberen te weten te komen over de

situatie en dan gaan, wanneer het naar mijn eigen gevoel ok is, ofzo.’

R9 – DK – F: ‘Ik denk als het negatief is, ga ik sowieso wachten en dat hangt er ook

een beetje vanaf hoe de situatie daar is. Als het daar puur oorlog is, ja dan ga ik daar

niet naartoe gaan, ja. Maar als ik het gevoel heb, van het is een beetje opgeblazen

gelijk nu met die waakzaamheid, ok ja.’

Anderen zouden de reis dan weer meteen annuleren wanneer ze denken dat het reisadvies

niet snel zal wijzigen.

R5 – NK – T: ‘Moest het gewoon, moest je gewoon zo merken dat dat een situatie is

gelijk waar dat er zo, als je merkt dat dat een situatie is die langere tijd gaat duren

dan denk ik dat ik dat gewoon eerder uit m’n hoofd zou zetten die reisbestemming en

gewoon iets zou hebben van er zijn plaatsen genoeg waar dat je wel naartoe kan

gaan.’

Wanneer we de invloed van de verslaggeving over de aanslagen in Brussel bekijken, met de

vraag: ‘Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?’, lijkt het er op dat

Brussel nog steeds als ongevaarlijk wordt gezien. Al onze respondenten zouden nog naar

Brussel gaan, al zouden ze wel aan de aanslagen denken omdat die een indruk op hen

hebben nagelaten. Een aantal respondenten beweren dat ze de aanslagen op Brussel

hadden zien aankomen. Een aantal personen zijn eerder bang voor de maatschappelijke

Page 39: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

34

impact en laten tijdens het interview blijken dat ze vrezen voor een ‘wij-zij denken’, waarmee

de stigmatisering van moslims of polarisering van de maatschappij mee wordt bedoeld.

R5 – NK – T: ‘Ik zou nog altijd evenveel naar Brussel gaan gelijk, zoals vroeger, maar

ik snap wel dat als je daar werkt dat je zo wat banger bent omdat allee, dat dat iets is

waar je dagelijks mee geconfronteerd wordt.’

R1 – DK – T: ‘Het probleem, nee ik schrok van mezelf dat ik niet meer verwonderd

was dat het gebeurde. Ik wist, ik had dat ook gezegd tegen mijn moeder ooit, paar

maanden terug van: ‘ ’t ga ne keer prijs zijn bij ons ook’.’

R4* – DK – T: ‘Tgoh, niet bang voor terreur, maar wel bang voor onze samenleving,

en voor de samenhorigheid tussen de verschillende groepen mensen. En ja, ook wel

een beetje, ja een verward gevoel, van wat mijn verantwoordelijkheid daarin is, wat ik

kan doen en hoe dat komt dat zo jonge mensen helemaal gek worden in hun hoofd

dat ze mensen dood doen op een metro enzo. Dus ik had daar wel heel veel vragen

bij, maar echt angst, eum, voor opnieuw terreur? Niet echt eigenlijk.’

Meerdere respondenten geven aan een gevoel van overdaad aan nieuws te hebben over

aanslagen in het Westen (cfr. infra 4.2.1), anderen lijken belang te hechten aan het gevoel

dat de situatie weer is genormaliseerd.

R3 – DK – T: ‘[...]Ik was een uur te vroeg voor mijn sollicitatie in Molenbeek, en ik heb

me daar dan wel zo op café gezet en gewoon een keer zitten kijken van hoe leeft dat

hier en ik zag dan zo’n een, jah, kleuterschool waar dat er dan mensen van allerlei

afkomsten hun kinderen kwamen afhalen en ik dacht dan van ja, het leven gaat hier

gewoon door.’

R1 – DK – T – Woonachtig in Deinze (niet Brussel): ‘Ja in België heeft het land

misschien twee dagen plat gelegen. Die dag inderdaad, de dag van de aanslagen,

dinsdag 22 maart, er zat niemand bij mij op de bus, maar twee dagen erna zat mijn

bus weer stampvol.’

Conclusie hypothese 3

Hypothese 3 wordt aanvaardt: De media hebben niet noodzakelijk een langdurige impact op

ons reisgedrag. Onze respondenten geven duidelijk aan dat ze niet per se banger zijn

geworden door de aanslagen en laten hun dagelijkse leven er niet door beïnvloeden. Onze

interviewees zouden hun reis wel voor een onbepaalde tijd uitstellen of zelfs annuleren als er

een negatief reisadvies zou zijn. Dit hangt echter niet alleen af van de reisadviezen, maar

vooral van hun eigen inschatting van de veiligheid die ze maken op basis van verschillende

Page 40: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

35

bronnen. De uitspraken over de voorspelbaarheid van de aanslagen in Brussel en de

weinige angstgevoelens na de aanslagen in de Belgische hoofdstad doen ons vermoeden

dat er eveneens een zekere nieuwsmoeheid of terrorismemoeheid is, na de overvloed van

nieuws over aanslagen. Daarnaast zijn de respondenten ook niet bang om naar de Belgische

hoofdstad te reizen omdat ze het gevoel hebben dat de situatie weer is genormaliseerd.

5. Conclusie en discussie

Deze paper onderzoekt de impact van mediaberichtgeving over terreur op het reisgedrag. In

dit deel van de paper herinneren we eerst kort aan de literatuurstudie en de

onderzoekshypotheses. Daarna trekken we uitgebreid conclusies uit de resultaten, proberen

we er mogelijke verklaringen voor te geven en tonen we de relevantie van de

onderzoeksresultaten aan. Ten slotte bespreken we enkele moeilijkheden die we ervaren

hebben bij het uitvoeren van dit onderzoek en geven we een aanzet voor vervolgonderzoek.

5.1. Samenvattende conclusies verklaringen

De literatuurstudie toont eerst aan dat zowel terroristen als overheden het belang van

persuasieve communicatie via de (nieuwe) media steeds hoger in het vaandel dragen

omwille van economische- en ideologische doelen. Ten tweede maken ook reizigers in het

algemeen, en jongeren specifiek, steeds meer gebruik van de alomtegenwoordige (nieuwe)

media, die een invloed zouden hebben op de bestemmingskeuzeprocessen en

risicopercepties. Net daarom is het zo belangrijk om de link te leggen tussen het

mediagebruik van terroristen, overheden en toeristen en het reisgedrag, die we als een

studie zien binnen het onderzoek naar consumentengedrag. We stellen drie hypotheses op

die we proberen te verifiëren aan de hand van diepte-interviews met jonge hooggeschoolde

Vlaamse reizigers. Ten eerste vragen we ons af of mediaberichtgeving over terreur nog

steeds een negatieve impact heeft op ons reisgedrag (hypothese 1). We stellen dit in vraag

omdat we denken dat niet alle reizigers even snel worden afgeschrikt. Ook

persoonlijkheidskenmerken spelen een rol in de beslissing om al dan niet op reis te gaan

naar een gebied dat getroffen wordt door bijvoorbeeld aanslagen. Ten tweede stellen we dat

de nabijheid van de aanslagen de impact bepaalt van de mediaberichtgeving op de

bestemmingsperceptie (hypothese 2). Om dit te testen verdelen we de respondenten in twee

groepen. De ene groep wordt geïnterviewd over Tunesië (een verre reisbestemming) en de

andere groep over Frankrijk (een nabije reisbestemming). Ten derde veronderstellen we dat

de mediaberichtgeving over terreur geen langdurige impact heeft op bestemmingspercepties

(hypothese 3). De invloed van de media mag namelijk niet overschat worden en toeristen

houden niet altijd op een rationele manier rekening met mediaverslaggeving.

Page 41: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

36

Uit de analyse van de interviews blijkt dat de impact van de mediaprofielen en

mediaberichtgeving op bestemmingskeuzes en risicopercepties kleiner is dan we

verwachten. Wat de bestemmingskeuze betreft, geven de respondenten enerzijds niet aan

dat ze hun bestemming kiezen op basis van nieuwsmedia, tenzij de respondent door de

media wordt geïnspireerd omdat hij/zij het nieuws op een specifieke manier interpreteert

vanuit bepaalde interesses of zijn/haar beroepsleven. Anderzijds beweren de reizigers wel

dat ze de mediaberichtgeving over hun toekomstige vakantiebestemming volgen, eenmaal

de reis is geboekt. Zo blijven de respondenten naar eigen zeggen zeker op de hoogte van

gebeurtenissen op hun reisbestemming. Het mediaprofiel is hierbij geen onderscheidende

factor. Risicopercepties worden eveneens niet uitsluitend door de mediaberichtgeving

geconstrueerd of bepaald door het mediaprofiel van de respondent. Risicopercepties zijn

vaak gebaseerd op vorige ervaringen, het in aanraking komen met andere culturen of het

verder weg zijn van huis. Indien er een aanslag is en de reis is nog niet geboekt, bepaalt de

hoeveelheid media-aandacht echter wel voor de meerderheid van de respondenten of ze al

dan niet op reis willen vertrekken naar de getroffen bestemming. De interviewees willen

minder graag op reis naar een plaats waar een aanslag heeft plaatsgevonden als daar heel

veel media-aandacht voor is. Indien de reis wel al is geboekt zijn er evenveel respondenten

geneigd te zeggen dat de hoeveelheid media-aandacht geen rol speelt, dan dat ze wel een

rol speelt. Een kleine minderheid beweert helemaal geen belang te hechten aan de

hoeveelheid media-aandacht, onafhankelijk van de al dan niet vastgelegde vakantie. Die

laatste groep uit zich kritisch tegenover de media en vindt dat de hoeveelheid media-

aandacht voor westerse aanslagen buitenproportioneel hoog is. Mogelijk is de houding van

die laatsten ook te verklaren doordat ze nog niet veel gevaren hebben ervaren voor ze op

reis vertrokken, terwijl anderen dit wel hebben meegemaakt of voorzichtiger zijn van aard.

We bevestigen met deze resultaten de literatuur (o.a. Van Raaij et al., 1984 en Sönmez et

al., 1998) die stelt dat de media niet de enige- en belangrijkste factor zijn om een

bestemming te kiezen of op reis te gaan. Desondanks hebben de media wel een

onmiskenbare rol in het reisgedrag wanneer de reis nog niet is geboekt. Daarnaast hechten

de meeste jonge hooggeschoolde reizigers naar eigen zeggen belang aan reisadviezen van

officiële autoriteiten, al geven velen ook aan dat ze niet goed weten waarop dit is gebaseerd,

wie die adviezen opstelt en wat de gevolgen ervan zijn. Een mogelijke verklaring daarvoor is

dat die informatie inderdaad niet zo duidelijk is. Tijdens het schrijven van deze masterproef

vinden we eveneens geen document terug waarin de (Europese) criteria voor het opstellen

van reisadviezen staan of door wie die precies worden opgesteld. Na e-mailverkeer met de

federale overheidsdienst reisadviezen wordt dit iets duidelijker (zie bijlage 4). Ook de

Page 42: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

37

website 3 waarop de reisadviezen te raadplegen zijn, wordt volgens ons door weinig

respondenten bezocht, maar we verwachten weliswaar een modernisering van de website4.

Net als mediaberichtgeving zijn ook reisadviezen dus niet exclusief doorslaggevend om een

reis al dan niet te annuleren. Op basis van deze informatie kunnen we stellen dat

mediaberichtgeving nog steeds een negatieve impact kan hebben op ons reisgedrag, zoals

we stellen in hypothese 1, maar dat de respondenten zich, anno 2016, zeker niet alleen

baseren op de media of reisadviezen om hun reis al dan niet te laten doorgaan.

De interviews maken duidelijk dat de geografische nabijheid van aanslagen de impact van de

mediaberichtgeving vergroot. De herinneringen over aanslagen in Frankrijk zijn

gedetailleerder, ook bij de respondenten die normaal weinig media volgen, dan die over de

aanslagen in Tunesië. Sommige respondenten beschuldigen in die context opnieuw de

media ervan te veel aandacht te schenken aan gebeurtenissen in het Westen, of alleen te

berichten over aanslagen waar landgenoten (in dit geval Belgen) bij betrokken zijn. Of die

kritiek terecht is, kunnen we in vraag stellen. Tunesië was minder prominent in de media

aanwezig dan Frankrijk, maar er was wel degelijk een uitgebreide verslaggeving over de

gebeurtenissen in het Bardo Museum en Sousse. De journaals openden ermee en de

aanslagen haalden alle voorpagina’s. Een mogelijk juistere verklaring voor de beperktere

herinneringen over Tunesië is dat de aanslagen van 13 november 2015 in Parijs geografisch

dichter plaatsvonden (o.a. Joye, 2010) en gelinkt worden aan de aanslagen in het eigen land

België in maart 2016 (cfr. supra 4.1.). De aanslagen in Parijs zijn ook recenter dan de

‘belangrijkste’ aanslagen in Tunesië, wat de herinneringen waarschijnlijk helderder maakt.

Naast geografische nabijheid verwachten we eveneens dat de impact groter is bij

persoonlijke nabijheid. De meeste van onze respondenten beweren echter dat ze geen

belang hechten aan de nationaliteit van de slachtoffers. Hoewel het in journaals en

nieuwsberichten steeds wordt benadrukt wanneer de slachtoffers landgenoten zijn. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat de jonge hooggeschoolde Vlaamse reizigers door de

globalisering ook steeds meer met andere nationaliteiten te maken krijgen en daardoor

oordelen dat het altijd om ‘mensen’ gaat, ongeacht hun nationaliteit. We kunnen ons

uiteraard afvragen in welke mate de antwoorden van de respondenten worden bepaald door

hun geschooldheid, leeftijd en de sociale wenselijkheid van hun antwoorden. Toch geloven

we dat het niet slecht is voor journalisten om waakzaam te blijven over de evenwichtigheid

van hun nieuwsberichten. Hiermee bedoelen we dat andere landen en werelddelen op een

3 http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/Op_reis_in_het_buitenland/reisadviezen 4Op 2 mei 2016, tijdens het schrijven van deze conclusie, lijken er echter al veranderingen doorgevoerd te worden. Deze boodschap vonden we bovenaan op de website terug: ‘Wegens de verhuis van de website naar een ander platform, zijn er momenteel nog problemen met de lay-out van de reisadviezen. Gelieve ons hiervoor te verontschuldigen. We proberen dit probleem zo snel mogelijk op te lossen.'

Page 43: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

38

meer gelijkaardige manier zouden moeten worden behandeld als België (bij uitbreiding

Europa) in tijden van globalisering. Dit is onder meer ook van belang omdat consumenten

het nieuws meer als ‘waarheid’ zien bij gebrek aan andere informatie als de gebeurtenissen

zich veraf afspelen (cfr. supra 2.3.3.). We merken wel een verschil tussen de antwoorden

van de twee groepen (Frankrijk versus Tunesië) wat het belang van het aantal slachtoffers

betreft (het aantal in plaats van de nationaliteit). De meeste respondenten die over Frankrijk

worden geïnterviewd vinden het aantal slachtoffers meer doorslaggevend om al dan niet te

vertrekken naar het land dan de respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd. We

vermoeden dat dit deels te verklaren is doordat de respondenten zich concrete voorbeelden

voor de geest halen waarop ze hun antwoord baseren. Een andere mogelijke verklaring is

opnieuw de sociale wenselijkheid van hun antwoorden. Veel respondenten konden zich niet

veel over de aanslagen in Tunesië herinneren en willen nu aantonen dat ze het wel erg

vinden wat er is gebeurd en dat elk slachtoffer telt. We kunnen voor hypothese 2

concluderen dat de interviews inderdaad aantonen dat geografische nabijheid een

belangrijke factor is voor de impact van de mediaberichtgeving. De respondenten zouden

echter zelf willen dat de nationaliteit van de slachtoffers minder wordt benadrukt door de

nieuwsmedia. De respondenten tonen hiermee aan dat ze niet willen dat persoonlijke

nabijheid een selectiefactor is voor journalisten die, als gatekeepers, het nieuws selecteren.

De respondenten die over Frankrijk worden geïnterviewd hechten ten slotte meer belang aan

het aantal slachtoffers dan de respondenten die over Tunesië worden geïnterviewd.

Wat de lange termijn impact van de terreurberichten betreft, beweren de respondenten niet

angstiger te zijn geworden door de gebeurtenissen en ontwikkelingen waarover we ze

bevragen. Toch houdt het maatschappelijk debat rond de onrust in het Midden-Oosten,

specifiek de oorlog in Syrië en de snelle opkomst van en strijd tegen IS, hen wel bezig. We

kunnen hieruit dus eerder stellen dat de respondenten nieuwsmoe zijn, maar niet

noodzakelijk terreurmoe. Hiermee bedoelen we dat de respondenten niet banger zijn

geworden door het nieuws, maar dat het thema ‘terreur’ hen wel bezighoudt. Sommige

respondenten die over Tunesië worden bevraagd beweren zelfs dat ze niet banger zijn

geworden, maar dat ze wel banger worden door veel over de aanslagen te lezen. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat ze zich geen details of weinig over de aanslagen

herinneren tijdens het interview, maar ervoor wel beweerden dat ze ooit naar Tunesië willen

reizen. We denken dat ze daardoor nog wat geschrokken zijn door de informatie die we hen

hebben gegeven, maar denken dat ze op lange termijn ook niet meer angst zouden hebben

door die specifieke informatie. Wanneer we het idee van de ‘angstverklaringsmodellen’ in

deze context volgen (Ruiter et al., 2001), kunnen we stellen dat de impact van de berichten

eerst groter is, maar zodra een bepaald dreigingsniveau wordt overschreden, wordt het

Page 44: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

39

gevaar een ‘gewoonte’ en wordt het ontkend (cfr. supra 2.3.3.). Als we vragen aan de

respondenten hoelang ze hun reis zouden uitstellen na negatief reisadvies blijkt dat dit

afhankelijk is van de daaropvolgende gebeurtenissen. Ze zouden een reis naar de regio

uitstellen tot wanneer ze het gevoel hebben dat het daar opnieuw veilig is. Met andere

woorden, de precieze duur van het uitstellen is ongedefinieerd en de respondenten bepalen

zelf wanneer het terug veilig is op basis van meerdere factoren zoals media, lokale

contacten, reisadviezen, de ervaring met of kennis over het land, enzovoort. De specifieke

inschatting uit de literatuur van 3 tot 9 maanden lijkt ons daarom misschien te

veralgemenend (Sönmez, 1994; Enders et al., 1992; cfr. supra 2.2.). We kunnen hiermee

hypothese 3, die stelt dat mediaberichtgeving over terreur geen langdurige impact heeft,

weliswaar aanvaarden.

Na de bespreking van de drie hypotheses willen we ook samenvatten wat door de

respondenten over Brussel is gezegd. Ten eerste stellen ze in de context van de constructie

van risicopercepties dat het begrip ‘gevaar’ relatief is, omdat het zich ook dichtbij kan

bevinden, zoals in Brussel. Ten tweede lijkt het erop dat Brussel nog steeds als ongevaarlijk

wordt gezien door de respondenten, wanneer we de langere termijn invloed van de

verslaggeving over de aanslagen in Brussel bestuderen. De respondenten zijn wel bang voor

de maatschappelijke gevolgen van de aanslagen zoals bijvoorbeeld stigmatisering van

moslims. Een mogelijke verklaring voor de uitspraken dat ze niet bang zijn, lijkt ons dat de

respondenten het gevoel hebben dat de situatie opnieuw is genormaliseerd (Araña et al.,

2007; Baker, 2014; Pizam et al., 2002). Wat we vooral opmerkelijk vinden is dat sommige

respondenten zeggen dat ze de aanslagen in Brussel hadden verwacht, na de aanslagen in

Parijs en de ‘lockdown’ in Brussel. Wij denken dat een mogelijke verklaring hiervoor is dat

meerdere respondenten een gevoel van overdaad aan nieuws/terreur hebben waardoor ze

er niet van opkijken. De impact van nieuws over terreur en aanslagen wordt steeds kleiner

naarmate er meer terreur dichtbij is.

5.2. Relevantie van de resultaten

De wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van deze resultaten is meervoudig.

We relativeren het belang van media in de keuzeprocessen en risicopercepties van toeristen

(hypothese 1) en we bevestigen de literatuur die stelt dat de media-impact niet langdurig is

(hypothese 3) (Araña et al., 2007; Baker, 2014; Pizam et al., 2002). Ondanks het stijgende

mediagebruik door zowel terroristen, overheden en toeristen zijn nieuwsberichten geen

exclusief doorslaggevende factor om al dan niet op reis te vertrekken. Hierdoor

veronderstellen we een zekere nieuwsmoeheid. Een mogelijke verklaring hiervoor lijkt de

tabloidisering van de media en het daarmee samenhangende nieuwsselectiecriterium van

Page 45: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

40

nabijheid. De respondenten zijn namelijk vragende partij om aanslagen in het Westen geen

buitenproportionele aandacht te geven en niet de nadruk te leggen op de nationaliteit van de

slachtoffers. De resultaten wijzen eveneens op het belang van duidelijke

overheidscommunicatie, waarbij niet noodzakelijk meer nood is aan landenmarketing, maar

er wel meer behoefte is aan duidelijke communicatie over reisadviezen door de overheid en

de media. Wat we echter eveneens onderstrepen is dat de hoeveelheid media-aandacht

voor een specifieke gebeurtenis wel bepalend kan zijn voor reizigers om al dan niet te

vertrekken. De media-impact is dus niet onbestaande en het hogere gebruik ervan door

terroristen en overheden is hiermee verklaarbaar. Het thema ‘terreur’ houdt de respondenten

ook bezig, waardoor we kunnen stellen dat ze niet terreurmoe zijn (in tegenstelling tot wat

gezegd wordt in Soenens, 2015). De vrees voor maatschappelijke problemen of debatten

wordt groter, wat niet wegneemt dat de impact van terreur op angstgevoelens kleiner wordt

naarmate de aanslagen dichterbij komen. Gezien het economische aandeel van de

toeristische sector in het wereld BBP, lijkt het ons dan ook belangrijk voor zowel overheden

als journalisten om met die gegevens rekening te houden in hun communicatie.

5.3. Beperkingen, discussie en vervolgonderzoek

In het algemeen kunnen we besluiten dat de drie hypotheses een genuanceerd beeld geven

van de invloed van mediaberichtgeving over terreur op het reisgedrag van hooggeschoolde

Vlaamse jongeren. Desondanks zijn er ook minpunten aan dit verkennend onderzoek, waar

vervolgonderzoek een antwoord op kan geven. Ten eerste selecteren we alleen Vlaamse

jonge hooggeschoolde reizigers. Het zou echter interessant zijn om ook andere

bevolkingsgroepen (bv: laaggeschoolden, ouderen,...) te selecteren, gezien de fragmentatie

van de toeristische markt (cfr. supra 2.3.2.) en de onmogelijke veralgemening van onze

resultaten. Ook de woonplaats van interviewees zou een criterium kunnen zijn. We kunnen

ons namelijk de vraag stellen of inwoners uit Brussel een andere mening hebben dan andere

Vlamingen/Belgen. Wij hebben echter slechts één respondent uit Brussel en één persoon uit

Antwerpen geselecteerd, wat te weinig is om te concluderen dat er opvallende verschillen

zijn met de andere respondenten. Ten tweede zouden ook andere landen als cases kunnen

worden genomen, waarover de respondenten worden bevraagd. Hoe denken mensen

bijvoorbeeld over de gebeurtenissen in Syrië? Zouden ze daarover net grotere

nieuws/terreurmoeheid vertonen of net meer betrokkenheid? Ten derde kiezen we personen

die positief antwoorden op de vraag: ‘Wil jij ooit in de toekomst naar Tunesië/Frankrijk

reizen?’. We doen dit omdat we personen willen selecteren die in de eerste plaats

geïnteresseerd zijn om ooit naar het betreffende land op reis te gaan en willen onderzoeken

in welke mate aanslagen die respondenten kunnen afschrikken. Indien ze sowieso niet

geïnteresseerd zijn om naar het bepaald land te reizen, denken we dat aanslagen in dat land

Page 46: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

41

ook minder bepalend zijn voor hun reisgedrag. Dit selectiecriterium is echter ook een

minpunt aan ons onderzoek. Al snel merken we dat het veel moeilijker is om respondenten te

vinden die graag ooit naar Tunesië willen reizen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de

aanslepende conflicten in het Midden-Oosten en de verhoogde terreurdreiging reeds een

permanente negatieve bestemmingsperceptie hebben gecreëerd. Het zou dus ook

interessant kunnen zijn om net die mensen die niet naar Tunesië willen, te interviewen en te

luisteren naar hun motieven. Verder onderzoek naar specifieke bestemmingspercepties zou

ook interessant kunnen zijn voor overheden die hun land proberen aantrekkelijk te maken

voor investeerders en toeristen. Het lijkt ons in die context interessant om respondenten

concrete artikels te laten lezen en hen te vragen wat ze over het bepaalde land denken. Ten

vierde willen we nog benadrukken dat we bij studies over reisgedrag niet alleen mogen

blindstaren op bestemmingspercepties (al dan niet door de media gecreëerd). Ook andere

factoren bepalen ons reisgedrag. Zo is er literatuur over de invloed van economische

fluctuaties op ons reisgedrag (Baker, 2014). In onderzoek daaromtrent worden de

gebeurtenissen van 9/11 en de daaropvolgende economische crisissen van 2001 en 2009

regelmatig als voorbeeld gebruikt.

Ten slotte roept dit onderzoek nog enkele nieuwe vragen op. Ten eerste vragen we ons af in

welke mate de reisagenten gevolgen van terreur ervaren en hoe ze daarop reageren.

Interviews met de reissector of kwantitatieve analyses van de (om)boekingen kunnen

enerzijds onze resultaten toetsen, maar anderzijds ook nieuwe wetenschappelijke

verduidelijkingen met zich meebrengen. Ten tweede verwachten we dat journalisten zich

bewust zijn van de nieuwsselectiecriteria die ze hanteren en vragen we ons af wat hen

precies drijft om die te gebruiken. Waarom wordt de nadruk gelegd op nabije bestemmingen

of slachtoffers met dezelfde nationaliteit? We vermoeden dat ook journalisten hooggeschoold

zijn en kritisch staan tegenover de berichtgeving. Ten derde vinden we het nog niet helemaal

duidelijk wat onder landenmarketing wordt begrepen. De communicatiestrategieën en

motieven zijn verduidelijkt door de wetenschappelijke literatuur, maar toch vragen we ons af

of er meer concreet aantoonbare voorbeelden zijn van overheidscommunicatie die toeristen

aantrekt na terroristische aanslagen. De laatste bedenking die we hebben is in welke mate

onze resultaten worden beïnvloed door het recente karakter van de gebeurtenissen in

Brussel. Misschien zouden de resultaten helemaal anders zijn geweest indien de interviews

drie maanden eerder hadden plaatsgevonden, of de interviews binnen enkele jaren later

zouden plaatsvinden. We kunnen alleszins besluiten dat er nog diverse mogelijkheden zijn

binnen het onderzoek naar reisgedrag na terreur, waarin dit onderzoek slechts een klein,

maar wetenschappelijk relevant onderdeel van hoopt te zijn.

Page 47: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

42

Lijst van de geraadpleegde werken

Adam, B.; Beck, U.; & Van Loon, J. (2000). The risk society and beyond: critical issues for social theory. London: Sage.

Anderson, A. (2003). Risk, Terrorism, and the Internet. Knowledge, Technology, & Policy, 16(2), 24-33.

Anholt, S. (2004). Nation-brands and the value of provenance. In N. Morgan, A. Pritchard & R. Pride (Eds.), Destination branding: creating the unique destination proposition (pp. 26-39). Oxford: Butterworth-Heinemann Ltd.

Araña, J.E. & Léon, C.J. (2007). The impact of terrorism on tourism demand. Annals of Tourism Research, 35(2), 299-315.

Avraham, E. (2000). Cities and their news media images. Cities, 17(5), 363-370.

Avraham, E. (2014). Destination image repair during crisis: Attracting tourism during the Arab Spring uprisings. Tourism Management, 47, 224-232.

Avraham, E. & Ketter, E. (2006). Media strategies for improving national images during tourism crises. In M. Kozak & L. Andreu (Eds.), Progress in tourism marketing (pp. 115-123). Amsterdam: Elsevier.

Avraham, E. & Ketter, E. (2016). Tourism marketing for developing countries. Battling stereotypes and crises in Asia, Africa, and the Middle East. Hampshire: Palgrave Macmillan.

Aziz, H. (1995). Understanding attacks on tourists in Egypt. Tourism Management, 16(2), 91-95.

Baker, D. (2014). The effects of terrorism on the travel and tourism industry. International journal of religious tourism and Pilgrimage, 2(1), 9. Bobbitt, P. (2008). Terror and Consent. The wars for the twenty-first century. Politique étrangère, 73(4), 921-923. Buckley,P.J. & Klemm, M. (1993). The decline of tourism in Northern Ireland: the causes. Tourism Management, 14(3), 184-194.

Conway, M. (2006). Terrorism and the internet: new media—new threat? Parliamentary affairs, 29(2), 283-298. Oxford Journals.

Cohen, E. (1974). Who is a tourist: a conceptual classification. The Sociological Review, 22(4), 527-555.

D’hamers, C. (2013). Masterproef: Examination of the determinants which have an impact on the booking behaviour in the touristic sector in Belgium. HoGent.

Enders, W. & Sandler, T. (2002). Patterns of transnational terrorism, 1970-99: alternative time series estimates. International Studies Quarterly, 46(2), 145-165. Enders, W., Sandler, T., & Parise, G. F. (1992). An econometric analysis of the impact of terrorism on tourism. Kyklos, 45, 531-554. Fischhoff, B., Watson, S. & Hope, C. (1984). Defining risk. Policy sciences, 17(2), 123-139.

Fodness, D. & Murray, B. (1999). A Model of tourist information search behavior. Journal of Travel Research, 37(3), 220-230.

Foucault, M. (1991). Governmentality. In G. Burchell, C. Gordon & P. Miller (Eds.), The Foucault effect (pp. 87-104). Chicago: University of Chicago Press.

Page 48: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

43

Giroux, H.A. (2006). Beyond the spectacle of terrorism: global uncertainty and the challenge of the new media. New York: Routledge. Goodall, B. (1988). How tourists choose their holidays: An analytical framework. Marketing in the tourism industry: The promotion of destination regions, 57, 1-17. Hauttekeete, L. (2005). De tabloidisering van kranten: mythe of feit? De ontwikkeling van een meetinstrument en een onderzoek naar de tabloidisering van Vlaamse kranten. Universiteit Gent. Heyndrickx, M. (2014). Een onderzoek naar de verschillen in en perceptie van mediaberichtgeving rond terrorisme in vier Vlaamse kranten. Gent: Universiteit Gent. Holton, A.E. & Cohyi, H.I. (2012). News and the overloaded consumer: factors influencing information overload among news consumers. Cyberpsychology, behavior, and social networking, 15(11), 619-624. Jenkins, B. (1988). Future Trends in International Terrorism. In R.O. Slater & M. Stohl (Eds.), Current Perspectives on International Terrorism (pp. 246-266). London: Macmillan. Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen. Onderzoek naar de selectie van en berichtgeving over rampen in Vlaamse nieuwsmedia. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 38(2), 139-155. Kapuscinski, G. (n.d.). The effects of perceptions of terrorism and political instability risks on leisure tourists’ willingness to participate in tourism products, as mediated by tourism preference type and by personality. Bournemouth: Bournemouth University. Kelner, D. (2003). Media spectacle. London: Routledge. Klausen, J. (2015). Tweeting the jihad: social media networks of Western foreign fighters in Syria and Iraq. Studies in Conflict & Terrorism, 38(1), 1-22. Kohlmann, E.F. (2006). Real online terrorist threat, The essay. Foreign affairs, 85(5), 115-125. Korstanje, M. E. (2011). The fear of traveling: a new perspective for tourism and hospitality. Anatolia, 22(2), 222-233. Lepp, A. & Gibson, H. (2008). Sensation seeking and tourism: Tourist role, perception of risk and destination choice. Tourism Management, 29(4), 740-750.

Mathieson, A., & Wall, G. (1982). Tourism: economic, physical, and social impacts. London: Longman.

Mortelmans, D. (2011). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.

de Jongh Luchsinger, F. M (2011). Nieuwsconsumptie in een digitaal tijdperk. Rotterdam: Erasmus University.

Oh, S.; Jung, C. & Yoon, T. (2016). Analysis of the development of IS (Islamic State) in its relation to conflicts within OIC (Organization of Islam Countries) by using SPSS statistical program. International Journal of Social Science and Humanity 6(10), 799-804.

Pizam, A. & Fleischer, A. (2002). Severity versus frequency of acts of terrorism: Which has a larger impact on tourism demand? Journal of Travel Research, 40(3), 337-339.

Page 49: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

44

Reisinger, Y. & Mavondo, F.T. (2006). Cultural consequences on traveler risk perception and safety. Tourism Analysis, 11(4), 265-284.

Richter, L. K.(1983). Tourism politics and political science: a case of not so benign neglect. Annals of Tourism Research, 10(3), 313-315.

Ruiter, R., Abraham, C. & Kok, G. (2001). Scary warnings and rational precautions: a review of the psychology of fear appeals. Psychology and health, 16(6), 613-630.

Shadid, W. (2005). Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media: Beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategieën. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 33(4), 330-346.

Schwaighofer, V. (2014). Tourist destination images and local culture. Using the example of the United Arab Emirates. Wiesbaden: Springer.

Seib, P. & Janbek, D.M. (2011). Global terrorism and new media. The post-Al Qaeda generation. Abingdon: Routledge.

Shin, Y. (2015). The effects of terrorism on tourism and the media’s role. In S. Kumar, M.H. Dhiman & A. Dahiya (Eds.), International tourism and hospitality in the digital age (pp. 141-155). USA: IGI Global.

Short, J.R., Breitbach, S., Buckman, S. & Essex, J. (2000). From world cities to gateway cities: Extending the boundaries of globalization theory. City, 4(3), 317-340.

Sinardet, D., De Swert, K., & Dandoy, R. (2004). Franstalig, Vlaams, commercieel, openbaar: zoek de verschillen. Een longitudinale vergelijking van de thema’s in de Belgische televisiejournaals. Universiteit Antwerpen.

Sirakaya, E. & Woodside, A.G. (2005). Building and testing theories of decision making by travellers. Tourism Management, 26(6), 815-832.

Sönmez, S. F. (1994). An exploratory analysis of the influence of personal factors on international vacation decisions within the context of terrorism and/or political instability risk. Doctoral dissertation, The Pennsylvania State University.

Sönmez, S.F. (1998). Tourism, terrorism, and political instability. Annals of Tourism Research, 25(2), 416-456.

Sönmez, S.F. & Graefe, A.R. (1998). Influence of terrorism risk on foreign tourism decisions. Annals of Tourism Research, 25(1), 112-144.

Taubman Ben-Ari, O., Florian, V., Mikulincer, M. (2000). Does a threat appeal moderate reckless driving? A terror management theory perspective. Accident Analysis & Prevention, 32(1), 1-10. The World Tourism Organization (UNWTO) (17 december 2015). Concept note: Special meeting of the Counter-Terrorism Committee with Member States and relevant international and regional organizations on “Preventing terrorists from exploiting the internet and social media to recruit terrorists and incite terrorist acts, while respecting human rights and fundamental freedoms”. New York. Vanhaelewyn, B., Pauwels, G., De Wolf, P., Accou, T. & De Marez, L. (2015). Measuring digital media trends in Flanders. Gent: Universiteit Gent. Van Leuven, S. & Joye, S. (2014). Bronnengebruik in Vlaamse nieuwsmedia. Een kwantitatieve analyse. Universiteit Gent.

Page 50: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

45

Van Raaij, W.F. & Francken, D.A. (1984). Vacation decisions, activities, and satisfactions. Annals of tourism research, 11(1),101-112. Vovk, S. (2015). The influence of terrorism on international tourism. Journal of European economy, 14(1), 36-48. Weimann, G. & Winn, C. (1994). The theater of terror: mass media and international terrorism. New York: Longman. Weimann, G. (2004). Www.terror.net: how modern terrorism uses the internet. Washington DC: DIANE Publishing. Weimann, G. (2014). New terrorism and new media. Washington DC: Commons Lab of the Woodrow Wilson International Center for Scholars. Williams, A.M. &. Baláz, V. (2013). Tourism, risk tolerance and competences: Travel organization and tourism hazards. Tourism Management, 35, 209-221. Witt, S. F. & Moore, S.A. (1992). Promoting tourism in the face of terrorism: The role of special events in Northern Ireland. Journal of International Consumer Marketing 4(3), 63-75. Woodside, A. G. & King, R. (2001). Tourism consumption systems: Theory and empirical research. Journal of Travel and Tourism Research, 10(1), 3-27. Yang, C.L. & Nair, V. (2014). Risk perception study in tourism: Are we really measuring perceived risk? Procedia - Social and Behavioral Sciences, 144, 322-327.

Internetbronnen Nobel Prizes 2015. Nobelprize.org. Nobel Media AB 2014. Geraadpleegd op het World Wide Web op 2 maart 2016: http://www.nobelprize.org/nobel_prizes/lists/year/index.html?year=2015&images=yes

Soenens, D. (11 juni 2015). Angst mag niet mee op reis. Belgen niet bang voor terreurdreiging op populaire vakantiebestemmingen. Geraadpleegd op het World Wide Web op 2 maart 2016: http://www.demorgen.be/buitenland/angst-mag-niet-mee-op-reis-bae16df5/

The World Tourism Organization (UNWTO) (25 november 2015). Tourism highlights 2015. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://www.e-unwto.org/doi/book/10.18111/9789284416899

The World Tourism Organization (UNWTO) (n.d.). Travel advisories. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://rcm.unwto.org/risk-crisis-management/travel-advisories The Counter-Terrorism Committee (UNCTC) (17 december 2015). Concept note: special meeting of the Counter-Terrorism Committee with Member States and relevant international and regional organizations on “Preventing Terrorists from Exploiting the Internet and Social Media to Recruit Terrorists and Incite Terrorist Acts, while Respecting Human Rights and Fundamental Freedoms”. New York. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2016: http://www.un.org/en/sc/ctc/news/2015-11-18_CTED_SpecialMeeting_ICT.html

Page 51: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 1

Bijlagen

Bijlage 1: Interviewguide Masterproef

De interviewees zijn jonge volwassenen tussen 20-27 jaar die interesse hebben in reizen. Ze

willen eventueel een reis naar Frankrijk of Tunesië maken in de toekomst, maar ze hebben

niet noodzakelijk reeds concrete plannen.

Deel I: Voorstelling van het onderzoek.

‘Hallo, ik ben France, masterstudente Algemene Economie aan de Universiteit van Gent. Ik

wil u van harte bedanken voor uw medewerking met het onderzoek, dat kadert binnen mijn

masterproef/thesis waarvoor ik jonge volwassenen bevraag over terroristische aanslagen en

de manier waarop die in de media besproken worden.

Vooraleer we van start gaan wil ik nog even een aantal praktische zaken overlopen. Wat de

timing betreft zal het interview ongeveer 45 minuten duren. Daarnaast wil ik benadrukken dat

de persoonlijke gegevens die u opgeeft en de opname van het gesprek, alleen worden

gebruikt voor het onderzoek en anoniem worden gemaakt tijdens de analyses. U kan ook

voluit uw mening en bedenkingen meegeven, waar in vertrouwen mee wordt omgegaan. Als

u vragen hebt tijdens het interview, vragen niet goed begrijpt, of bedenkingen heeft die met

het interview hebben te maken kan u die zeker uitspreken. Omwille van de actualiteit (bv: de

recente aanslagen in Brussel) en gevoeligheid van het onderwerp kan u er ook steeds voor

kiezen het gesprek stop te zetten als het gesprek u emotioneel zou raken. Ten slotte wil ik u

ook nog vragen uw GSM op stil te zetten, zodat we daar niet door afgeleid worden.

Heeft u nog vragen vooraleer we beginnen?’

Deel II : Drop-off: Noteren persoonlijke informatie

Door deze openingsvragen beschik ik meteen over gestructureerde basisinformatie en door

deze informatie in te vullen geraakt de interviewee meteen gewend aan de interviewsituatie

(Mortelmans, 2011).

Naam:.........................................................................................................................................

Geslacht:.....................................................................................................................................

Geboortejaar:..............................................................................................................................

Nationaliteit:................................................................................................................................

Woonplaats:................................................................................................................................

Hoogst behaalde diploma + Studierichting:...............................................................................

Page 52: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 1

Deel III: Interviewvragen

Parijs Tunis

INLEIDINGSVRAGEN OVER ‘BESTEMMINGSKEUZE’

Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze? Doorvragen: - Overleg je over je reizen met familie/vrienden? - Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten? - Zijn vorige reiservaringen bepalend? (Ga je graag opnieuw naar dezelfde bestemming of kies je altijd iets anders?)

Stel, je wil op reis. Hoe kies je een reisbestemming? Wie/wat bepaalt je keuze? Doorvragen: - Overleg je over je reizen met familie/vrienden? - Hou je het nieuws over reisbestemmingen in de gaten? - Zijn vorige reiservaringen bepalend? (Ga je graag opnieuw naar dezelfde bestemming of kies je altijd iets anders?)

(Evt. Je hebt al verteld over je reis naar land X,Y,Z) Waar ben je al (nog) op reis geweest? Kan je een aantal bestemmingen opsommen?

(Evt. Je hebt al verteld over je reis naar land X,Y,Z) Waar ben je al (nog) op reis geweest? Kan je een aantal bestemmingen opsommen?

INLEIDINGSVRAGEN OVER ‘MEDIAGEBRUIK’

Welke nieuwsmedia volg je? (Evt. Inpikken op het vorige, bv, je zei dat je soms het nieuws over reisbestemmingen volgt, welke media volg je?) Doorvragen: - Welke kranten? - Welke radiozenders? - Welke televisiezenders? Programma’s? - Sociale media? Websites?

Welke nieuwsmedia volg je? (Evt. Inpikken op het vorige, bv, je zei dat je soms het nieuws over reisbestemmingen volgt, welke media volg je?) Doorvragen: - Welke kranten? - Welke radiozenders? - Welke televisiezenders? Programma’s? - Sociale media? Websites?

TRANSITIEVRAGEN OVER ‘REISERVARINGEN’

Hoe zou je jezelf als reiziger omschrijven? Doorvragen/verduidelijken: -Welke activiteiten onderneem je op reis? Ben je een reiziger die vooral wil sporten, ontspannen, rondtrekken,...? Geniet je van luxe of is dit geen must?

Hoe zou je jezelf als reiziger omschrijven? Doorvragen/verduidelijken: -Welke activiteiten onderneem je op reis? Ben je een reiziger die vooral wil sporten, ontspannen, rondtrekken,...? Geniet je van luxe of is dit geen must?

Heb je al reizen gemaakt naar gevaarlijke bestemmingen of bestemmingen die de reputatie hebben gevaarlijk te zijn? Doorvragen: -Wat waren de gevaren die je ervaren hebt?

Heb je al reizen gemaakt naar gevaarlijke bestemmingen of bestemmingen die de reputatie hebben gevaarlijk te zijn? Doorvragen: -Wat waren de gevaren die je ervaren hebt?

SLEUTELVRAGEN OVER ‘SCHRIK (VOOR TERREUR)’

In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Frankrijk. Wat herinner je je daarover?

In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Tunesië. Wat herinner je je daarover?

Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen? Doorvragen: -Werd daar in je omgeving veel over gesproken (al dan niet op sociale media)? Volgde je het nieuws daarover actief?

Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen? Doorvragen: -Werd daar in je omgeving veel over gesproken (al dan niet op sociale media)? Volgde je het nieuws daarover actief?

Heb je het gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur? Hoe verklaar je dat? Doorvragen: Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?

Heb je het gevoel dat je door die specifieke gebeurtenissen angstiger bent geworden voor terreur? Hoe verklaar je dat? Doorvragen: Ben je angstiger sinds er ook aanslagen in Brussel plaatsvonden?

SLEUTELVRAGEN OVER ‘REISGEDRAG’

Page 53: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 1

Stel: Je wil op reis naar Parijs. Je hebt nog niets geboekt (zoals accomodatie of vervoer). De stad wordt getroffen door een aanslag, waarover in de media wordt bericht. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?

Stel: Je wil op reis naar Tunis. Je hebt nog niets geboekt (zoals accomodatie of vervoer). De stad wordt getroffen door een aanslag, waarover in de media wordt bericht. Vertrek je nog? Doorvragen: -Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?

Zou de situatie anders zijn dan de vorige als je wel al alles geregeld had? Je hebt al vervoer en hotel/verblijfplaats geboekt. De stad wordt getroffen door een aanslag. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?

Zou de situatie anders zijn dan de vorige als je wel al alles geregeld had? Je hebt al vervoer en hotel/verblijfplaats geboekt. De stad wordt getroffen door een aanslag. Vertrek je nog? Doorvragen: - Waarom wel/niet? - Hangt het ervan af of de media veel/weinig focussen op de gebeurtenissen? - Hangt het ervan af of er veel slachtoffers zijn? - Hangt het ervan af of de slachtoffers al dan niet Belgen zijn?

SLEUTELVRAAG OVER HOELANG ONS GEDRAG WORDT BEÏNVLOED

Stel: Frankrijk wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je rekening met dat advies? Doorvragen: -Zou je wachten om te vertrekken? Zo ja, hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan en waarom? Zo nee, waarom niet?

Stel: Tunesië wordt getroffen door een aanslag. Je was van plan om er naar te vertrekken, maar de autoriteiten geven een negatief reisadvies. Hou je rekening met dat advies? Doorvragen: - Zou je wachten om te vertrekken? Zo ja, hoelang zou je wachten/duurt het tot het land weer aantrekkelijk is om heen te gaan en waarom? Zo nee, waarom niet?

SLOTVRAAG OVER EIGEN INSCHATTING VERANDERING REISGEDRAG DOOR RECENTE AANSLAGEN

Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben? Doorvragen: -Denk je dat die invloed langdurig is?

Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben? Doorvragen: -Denk je dat die invloed langdurig is?

Heeft u nog vragen of opmerkingen die kwijt wil? Heeft u nog vragen of opmerkingen die kwijt wil?

Bespreking van de vragen (Mortelmans, 2011)

Inleidingsvragen

In kwalitatieve diepte-interviews is het belangrijk om het gesprek op te bouwen en niet te

beginnen met diepgaande vragen die gevoelig kunnen liggen. De inleidings- of warming-up

vragen dienen als ‘opwarmertje’, waarbij de respondenten gestimuleerd worden om tot een

gesprek te komen. De inleidingsvragen zijn relatief makkelijk te beantwoorden, maar geven

wel reeds belangrijke informatie voor het onderzoek en verklaren soms het hoe en waarom

van antwoorden op latere vragen.

Page 54: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 1

Wij beginnen met de vragen over ‘bestemmingskeuze’. Op die manier proberen we de

literatuur over beslissingsprocessen onder andere te verifiëren en krijgen we een zicht op de

beïnvloedende factoren op die beslissingen. Aansluitend vragen we welke media worden

gebruikt door de interviewee. Deze vraag is noodzakelijk om mediaconsumptie te kunnen

linken aan reisgedrag, maar is eenvoudig te beantwoorden door de interviewee.

Transitievragen

Na de warming-up komen we met transitievragen meer tot vragen die de

onderzoekshypothesen testen, maar de antwoorden erop geven nog geen sluitend antwoord

op onze hypotheses. Ze zijn iets moeilijker te beantwoorden dan warming-up vragen.

De transitievragen maken de ‘reiservaringen’ bespreekbaar. Met de vraag ‘Hoe zou je jezelf

als reiziger omschrijven?’ krijgen we een zicht op de activiteiten die de interviewee

onderneemt tijdens zijn/haar reizen. Daarna vragen we of de interviewee al gevaarlijke

bestemmingen heeft bezocht. Dit geeft ons een zicht op de bestemmingspercepties die

zowel door terroristische gebeurtenissen en overheidscommunicatie als media worden

gevormd. De warming-up vraag die uitzoekt welke bestemmingen de interviewee al heeft

bezocht, wordt het best op voorhand gesteld, omdat we op die manier kunnen controleren of

de interviewee geen (gevaarlijke) bestemming vergeet te vermelden, of zelf de veiligheid van

bepaalde bestemmingen bijvoorbeeld onder-/overschat.

Sleutelvragen

Sleutelvragen zijn vaak moeilijker te beantwoorden en testen de onderzoekshypotheses.

Hier kondig ik eventueel ook aan dat het over schrik voor terreur zal gaan, zodat de

respondent weet dat het onderwerp als gevoelig kan worden ervaren.

Door de vraag ‘In 2015 pleegde de terreurgroep IS verschillende aanslagen in Frankrijk. Wat

herinner je je daarover?’ te stellen kunnen we zien hoelang nieuws in het geheugen blijft

hangen (test deels hypothese 3, d.i.: Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige

impact op bestemmingspercepties). Na deze praktische denkoefenig krijgt de respondent

een samenvatting van de gebeurtenissen in de respectievelijke landen (zie bijlage 2). Daarna

checkt de vraag ‘Hoe kwam je aan de informatie over de aanslagen?’ in welke mate media

als belangrijkste informatiebron diende, in vergelijking met sociale contacten. Met deze vraag

verifieren we ook de antwoorden op de eerste warming-up vraag. We proberen ook na te

gaan of de interviewee angstgevoelens ervaart. We kunnen dan bestuderen of die gevoelens

voortkomen uit mediaberichtgeving/invloed van sociale contacten. Deze laatste twee vragen

over ‘schrik voor terreur’ helpen om hypothese 1 deels te testen (d.i.: Mediaberichtgeving

over terreur heeft een negatieve impact op de bestemmingsperceptie).

Page 55: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 1

Daarna stellen we concrete vragen over het reisgedrag en linken we het aan de

mediaberichtgeving. Op die manier testen we hypothese 1 (d.i. Mediaberichtgeving over

terreur heeft een negatieve impact op de bestemmingsperceptie) zeer concreet.

We vragen ook hoelang men rekening houdt met een negatief reisadvies. Dit is een vraag

die hypothese 3 (d.i. Mediaberichtgeving over terreur heeft geen langdurige impact op

bestemmingspercepties) probeert te testen. Hypothese 3 wordt ook deels getest door de

vraag hoe veel ze zich nog herinneren van de aanslagen van vorig jaar.

Hypothese 2 (d.i. De nabijheid van de aanslagen bepaalt de impact op de

bestemmingsperceptie) testen we door enerzijds de antwoorden van de interviewees die we

vragen stellen over Frankrijk, en anderzijds de antwoorden op de vragen over Tunesië, te

vergelijken.

Slotvragen

De slotvraag probeert een samenvattend antwoord te verkrijgen en reflecteert vaak naar

vorige vragen.

Met de vraag ‘Heb je, dit is de vraag waarmee we eindigen, zelf het gevoel dat de recente

aanslagen en ontwikkelingen je reisgedrag verandert hebben?’ polsen we naar algemene

gevoelens, maar we hebben eigenlijk al naar hun reisgedrag en reactie op gebeurtenissen

gepolst in de dieptevragen. Toch stellen we de vraag hier om te zien wat hun eigen perceptie

is en houden we rekening met de mogelijke invloed van recente aanslagen in België. Om

wille van de grote media-aandacht en de nabijheid van het nieuws, kunnen we er niet om

heen ruimte te laten voor dit onderwerp binnen het interview. Het antwoord op deze vraag is

mogelijk ook een samenvattend antwoord dat vergelijkbaar is met onze eigen analyses van

de dieptevragen.

We sluiten af met de eindvraag waarmee we peilen naar de vragen of opmerkingen die de

inteviewee nog heeft.

Deel IV : Het interview afsluiten

Ik bedank de respondent voor zijn/haar medewerking aan het onderzoek en vraag of hij/zij

nog bijkomende vragen heeft. Ik zeg dat ik de resultaten van het onderzoek zal doorsturen

indien hij/zij daarin interesse heeft.

Page 56: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 2

Bijlage 2: Samenvatting van de gebeurtenissen die de respondenten krijgen

tijdens het antwoorden op de sleutelvragen

Interview Masterproef: Fiche Tunesië

In 2015 pleegt terreurgroep IS, ook ISIS of Daesh genoemd, verschillende aanslagen in

Tunesië. We geven hier een kort overzicht van de gebeurtenissen.

In Tunesië vindt de eerste aanslag plaats in maart 2015 en treft het het nationaal Bardo

Museum in de hoofdstad Tunis. Er vallen 23 dodelijke slachtoffers, waaronder één Belg. De

tweede aanslag vindt eind juni plaats op een strand in Sousse, waarbij 38 dodelijke

slachtoffers vallen waaronder opnieuw één Belg. Deze aanslagen treffen vooral toeristen. Bij

de derde aanslag gaat het om een zelfmoordaanslag die plaats vindt op 24 november in het

centrum van Tunis bij een bus die leden van de presidentiële wacht vervoert. De aanslag

kost het leven aan 12 veiligheidsagenten. Hierna wordt de nationale noodtoestand

uitgeroepen over het gehele grondgebied van Tunesië. De drie aanslagen worden allemaal

opgeëist door IS. In maart 2016 wordt ten slotte nog een Tunesische legerbasis aangevallen

door IS en vallen er daarbij 53 doden.

Interview Masterproef: Fiche Frankrijk

In 2015 pleegt terreurgroep IS, ook ISIS of Daesh genoemd, verschillende aanslagen in

Frankrijk. We geven hier een kort overzicht van de gebeurtenissen.

In Frankrijk vindt de eerste aanslag plaats op 7 januari op de redactie van het satirische

tijdschrift Charlie Hebdo. Er vallen 12 doden, waaronder 8 journalisten, een gast, een

receptioniste en 2 politiemensen. Op 13 november 2015 vinden opnieuw aanslagen plaats in

Parijs. Hierbij komen 130 mensen om, waaronder 3 Belgen. Er vallen slachtoffers in

verschillende Parijse cafés, restaurants en de concertzaal Bataclan en er zijn 3

zelfmoordaanslagen in de buurt van het voetbalstadium Stade de France waar het Franse en

Duitse elftal een match spelen, die bijgewoond wordt door de Franse president François

Hollande. De gebeurtenissen zorgen voor het uitroepen van de noodstoestand en verhoogde

terreurdreiging.

Page 57: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 3

Bijlage 3: Informatie respondenten

Nr. Mediaprofiel

Geboortejaar Geslacht Land Hoogst behaalde diploma en studierichting

Nationaliteit Woonplaats

R1 Groep 1 1995 Man Tunesië Sociaal werk, behaald diploma TSO LO-Sport

Belg Deinze

R2 Groep 3 1992 Man Tunesië Bachelor KMO-management

Belg Gent

R3 Groep 1 1992 Man Tunesië Master na Master in conflict en ontwikkeling (UGent), daarvoor master Arabistiek en Islamkunde (Oosterse talen en –culturen) en middelbaar: Latijn-Wiskunde.

Belg Gent

R4 Groep 1 1992 Vrouw Tunesië Master Taal- en Letterkunde Nederlands-Duits (Universiteit Gent) en Master Film- en theaterwetenschappen (Universiteit Antwerpen)

Belg Brussel

R5 Groep 3 1992 Vrouw Tunesië Master Communicatiewetenschappen

Belg Gent (domicilie: Brugge)

R6 Groep 2 1989 Vrouw Frankrijk Bezig aan master Biomedisch Ingenieur (afstudeerrichting van burgerlijk ingenieur), postgraduaat in weer- en klimaatsmodellering (Universiteit Gent) en master Bio-ingenieur (bos- en natuurbeheer) behaald.

Belg Gent (domicilie: Destelbergen)

R7 Groep 2 1992 Vrouw Frankrijk Master Milieuwetenschappen

Belg Antwerpen

R8 Groep 3 1992 Man Frankrijk Bachelor Geneeskunde Belg Gent (domicilie: De Pinte)

R9 Groep 1 1992 Vrouw Frankrijk Afgestudeerd als Master Communicatiewetenschappen

Belg Gent

R10 Groep 2 1992 Man Frankrijk Master Taal- en Letterkunde Engels-Nederlands

Belg Gent

Page 58: Invloed van terrorismeverslaggeving op het …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/273/637/RUG01-002273637...2015). De groei van de toeristische sector is, zoals Baker (2014, p. 64) het

Bijlage 4

Bijlage 4: E-mailverkeer federale overheidsdienst reisadviezen over

opstellingsprocedure van reisadviezen

Baleci Florinda - S1.1 ([email protected]) 1/12/2015 Geachte mevrouw Van Nieuwenborgh,

Eerst en vooral excuses voor deze laattijdige reactie.

De reisadviezen worden opgesteld door de Belgische ambassades voor de landen binnen hun jurisdictie. Er bestaan geen specifieke criteria aan de hand waarvan deze worden opgesteld. Voor de opmaak van de reisadviezen baseren onze ambassades zich in de eerste plaats op de lokale veiligheidssituatie in het land en de informatie die zij ter plaatse daaromtrent hebben kunnen inwinnen. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen ook input gevraagd van de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten die België kent. Hoewel het opmaken van de reisadviezen een nationale bevoegdheid is, wordt waar mogelijk wel gestreefd naar convergentie tussen de verschillende Europese Lidstaten.

Er zijn verschillende veiligheidsniveaus die de ambassades kunnen hanteren in hun reisadvies, en dit voor het gehele grondgebied of slechts voor een bepaald land:

1. Reizen naar land (X) verlopen doorgaans zonder problemen.

2. Bij reizen naar regio (Y)/land (X) is waakzaamheid geboden.

3. Bij reizen naar regio (Y)/land (X) is verhoogde waakzaamheid geboden.

4. Alle niet-essentiële reizen naar regio (Y)/land(X) worden afgeraden.

5. Alle reizen naar regio (Y)/ land (X) worden afgeraden.

6. Belgen van wie het verblijf niet langer essentieel is, worden verzocht om het land te verlaten.

7. Belgen worden verzocht om het land te verlaten.

Bij het opstellen van het reisadvies wordt vooral gekeken naar de impact van de veiligheidssituatie in een bepaalde regio/bepaald land op de Belgische burger, in functie van de verschillende rubrieken zoals algemene veiligheid, transport, klimaat en rampen, gezondheid en hygiëne, lokale wetgeving en praktische informatie. De reisadviezen richten zich dan ook niet enkel tot de reizigers als dusdanig, maar zijn ook een communicatietool naar de Belgen die zich reeds in het land bevinden.

De reisadviezen van de FOD Buitenlandse Zaken zijn niet bindend, maar hebben een louter adviserende waarde. Derden, zoals de reizigers, maar ook reisagentschappen en luchtvaartmaatschappijen beslissen zelf welk gevolg zij hieraan toekennen.

In de hoop u hiermee van dienst te zijn geweest,

Met vriendelijke groeten,

Dienst Reisadviezen.