Inleiding psychodiagnostiek - VPPK Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een...

208
1 Psychodiagnostiek I 1INLEIDING PSYCHODIAGNOSTIEK De doelstellingen van het vak psychodiagnostiek is … het kader bieden voor het nadenken over psychodiagnostische testen en procedures kennis verwerven over met één specifiek diagnostisch domein, namelijk emotionele intelligentie eerste kennismaking plaatsvinden met het afnemen en interpreteren van psychologische testen. Deze les komt de introductie en de geschiedenis van de psychodiagnostiek aan bod. De definitie van psycholoog volgens de Belgische psychologen commissie is: ‘Beroep dat zich richt op: (1) de evaluatie, (2) interventie in, (3) onderzoek en ontwikkeling van methoden voor evaluatie van en interventie in, en (4) disseminatie van informatie over menselijk gedragsmatig functioneren en mentaal functioneren op basis van de wetenschappelijke discipline van de psychologie. Het is zeker nodig om ons te oriënteren en eventueel interveniëren. Er zijn 3 grote praktijkvelden: 1. Klinische psychologie en gezondheidspsychologie 2. Personeels-, beroepskeuze, arbeids-, en organisatiepsychologie 3. Onderwijspsychologie Klinische psychologie en gezondheidspsychologie richten zich op gedrag en belevingen die niet aan een norm voldoen en veranderingsgericht is. Daarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. Het individu staat (meestal) centraal. Instellingen die zich hier mee bezighouden zijn CGGZ, crisiscentra, revalidatiecentra, klinieken, bedrijfsgezondheidsdiensten en algemene en psychiatrische ziekenhuizen. Diagnostische procedures zijn diagnostische protocollen

Transcript of Inleiding psychodiagnostiek - VPPK Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een...

Page 1: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

1

Psychodiagnostiek I1 INLEIDING PSYCHODIAGNOSTIEKDe doelstellingen van het vak psychodiagnostiek is …

het kader bieden voor het nadenken over psychodiagnostische testen en procedures kennis verwerven over met één specifiek diagnostisch domein, namelijk emotionele intelligentie eerste kennismaking plaatsvinden met het afnemen en interpreteren van psychologische testen.

Deze les komt de introductie en de geschiedenis van de psychodiagnostiek aan bod.

De definitie van psycholoog volgens de Belgische psychologen commissie is:

‘Beroep dat zich richt op: (1) de evaluatie, (2) interventie in, (3) onderzoek en ontwikkeling van methoden voor evaluatie van en interventie in, en (4) disseminatie van informatie over menselijk gedragsmatig functioneren en mentaal functioneren op basis van de wetenschappelijke discipline van de psychologie.’

Het is zeker nodig om ons te oriënteren en eventueel interveniëren. Er zijn 3 grote praktijkvelden:

1. Klinische psychologie en gezondheidspsychologie2. Personeels-, beroepskeuze, arbeids-, en organisatiepsychologie3. Onderwijspsychologie

Klinische psychologie en gezondheidspsychologie richten zich op gedrag en belevingen die niet aan een norm voldoen en veranderingsgericht is.

Daarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. Het individu staat (meestal) centraal. Instellingen die zich hier mee bezighouden zijn CGGZ, crisiscentra, revalidatiecentra, klinieken, bedrijfsgezondheidsdiensten en algemene en psychiatrische ziekenhuizen. Diagnostische procedures zijn diagnostische protocollen (DSM), intelligentie- en persoonlijkheidstesten, projectieve testen, functionele gedragsanalyse en diagnose van het omgevingssysteem.

Vraagstellingen OnderzoeksproceduresIs er sprake van een psychiatrische stoornis? Het toepassen van de psychiatrische classificatie-

criteria (DSM), het afnemen van anamnese, interviews en tests

Wat is de draagkracht/last van de persoon? Vergelijking van intellectuele en emotionele capaciteiten in verhouding tot de ernst van de stressoren

Wat is het klimaat op een afdeling, leefgroep of instelling?

Het observeren en beoordelen met behulp van schalen

Is er sprake van een problematische gezins- of echtpaarrelatie?

Het maken van gezin/relatie-analyse aan de hand van gesprekken, observaties en vragenlijsten.

Page 2: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

2

Personeelspsychologie richt zich op de individuele verschillen in prestaties, functie-analyse, functiewaardering, werving, selectie, plaatsing, loopbaanbegeleiding, prestatiebeoordeling, functioneringsgesprekken en training.

De instellingen die zich hier mee bezig houden zijn de afdelingen personeelszaken binnen bedrijven (HRM). Diagnostische procedures zijn testbatterijen voor selectie en plaatsing, diagnostiek van leiderschap en macht. In de praktijk lijken intelligentie- en geschiktheidstesten sterk op elkaar, maar ze zijn niet hetzelfde.

Beroepskeuzepsychologie richt zich op het proces van het kiezen van een opleiding, beroep, werkkring en info over beroepen en vereisten.

Instellingen hiervoor zijn beroepskeuzebureaus. Diagnostische procedures zijn tests voor geschiktheid, interesse, intelligentie en persoonlijkheid.

Arbeidspsychologie richt zich op de kwaliteit van het werk, arbeidssatisfactie, motivatie, ziekteverzuim, stress, betrokkenheid en pesten.

Instellingen die zich hier mee bezighouden zijn selectie- en organisatiebureaus, bedrijfsgezondheidsdiensten, voorlichten en preventie. Diagnostische procedures zijn diagnostiek van individuen, groepen, werkomgevingen, en het ontwikkelen van een bedrijfscultuur. Een verwant domein van de arbeidspsychologie is de ergonomie.

Organisatiepsychologie richt zich op het functioneren van personen en groepen in organisaties, en op samenwerking, competentie, coalitievorming, groepspolarisatie, communicatie, macht en leiderschap.

Instellingen die zich hier mee bezighouden zijn staffuncties bij organisatieadviesbureaus, de overheid en bedrijven. Diagnostische procedures zijn de doorlichting van het bedrijf via interviews en tests. Een hoge werkdruk op zich niet slecht mits er voldoende regelruimte is.

Vraagstellingen OnderzoeksproceduresVoldoet de kandidaat aan de functie-eisen? Screening van de kandidaat met behulp van tests

en interviews op vooraf gedefinieerde criteria via klassieke tests en assessmentcenters

Is er sprake van stress-oproepende werkomstandigheden?

Het beoordelen van werkomgeving op inhoud, omstandigheden, voorwaarden, en verhoudingen door middel van observatie en gesprekken

Heeft de arbeidsorganisatie een goed sociaal klimaat?

Beoordelen van organisatie op ordelijkheid, doelgerichtheid, vertrouwen, waardenoriëntatie via observatie en onderzoek van de omgeving

Hoe functioneert de persoon in zijn baan? Beschrijven van werkwijze, gedragsstijl; beleving en prestaties

Hoe verloopt het werkoverleg in het team? Beschrijven van teambesprekingen in besliskundige en groepsdynamische categorieën

Voor welk beroep heeft de persoon belangstelling?

Onderzoek van beroepsinteresses en –waarden, zelfbeeld en identiteit

Is de persoon geschikt voor het gekozen beroep? Onderzoeken van voor dat beroep vereiste intellectuele niveau en vaardigheden

Waarom kan de persoon niet tot een keuze Onderzoek van persoonlijkheid, levensloop,

Page 3: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

3

komen? levensomstandigheden, en de betekenis van de keuze

Onderwijspsychologie richt zich op het bestuderen van onderwijsleerprocessen, cognitieve en persoonlijkheidskenmerken, groep en groepsleiding en taakkenmerken.

De instelling die dit bestudeert is het CLB. De diagnostische procedures die ze gebruiken zijn individueel onderzoek van leerlingen en hen behaalde resultaten.

Vraagstellingen OnderzoeksproceduresIs er sprake van een hoge begaafdheid? Het onderzoeken van intelligentie, creativiteit,

interesses en motivatieWat is het prestatieprofiel van een leerling? Het onderzoeken van schoolvorderingen,

interesses en motivatieHeeft het kind voldoende verstandelijke capaciteiten om de leerstof van de lagere school te kunnen opnemen?

Onderzoeken van intelligentie en leervermogen

We kunnen dus concluderen dat de diagnostiek een centrale rol speelt in vrijwel alle toepassingsgebieden van de psychologie. Voor veel van deze toegangsgebieden is de diagnostiek van de persoonlijkheid en van de intelligentie relevant. Ook is het zéér relevant voor wetenschappelijk onderzoek.

Hier volgen enkele gangbare definities van belangrijke termen:

Psychodiagnostiek: Διαγνωσισ: onderscheiding, onderscheidingsvermogen, beslissing Systematisch beslissingsproces waarin verschillende theoretische en empirische

onderzoekslijnen samengebracht worden (De Bruyn 1988)psychodiagnostiek =/= enkel de correlatiesPsychodiagnostiek gaat over het gebruik van empirische methoden en schalen, data en bewijzen dat de methode werkt

Individuele verschillen tussen mensen vaststellen om deze kennis toe te passen op het enkele individu, de persoon ten dienste van zijn of haar belang in persoonlijk of maatschappelijk opzicht (De Zeeuw 1983)psychodiagnostiek = individuele verschillen

Op wetenschappelijk verantwoorde wijze verzamelen van informatie omtrent de persoon en zijn omgeving met het oog op het nemen van beslissingen (Van Aerle 1990)

Proces van hulp bieden aan personen met hun vragen en problemen (informatieverzameling, begrijpen van de informatie, integreren van de informatie tot een oordeel en advies, interventie om het probleem op te lossen)(Walsh en Betz 2001) “Hoe gaan we de omgeving inrichten dat mensen dit als aangenaam ervaren?”

Wetenschappelijke discipline die methoden ontwikkelt en toepast om relevante kenmerken van personen, groepen, situaties, instituties en zelfs voorwerpen vast

Page 4: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

4

te stellen, die vervolgens in een oordeel geïntegreerd moeten worden (Jäger en Petermann 1999)

Psychologische test: Een psychologische test of vragenlijst is een systematische procedure om

gedragingen te classificeren of te meten. Hij stelt in staat om een bewering te doen over een theoretisch attribuut of latente trek van personen of over niet-test gedragingen, bijvoorbeeld, criteriumgedrag, aan de hand van objectief vastgestelde antwoorden op een aantal items. De betekenis van deze antwoorden wordt duidelijk door ze te vergelijken met een representatieve steekproef, of binnen de persoon in de loop van de tijd of op verschillende tijdstippen (Drenth en Sijtsma 2005)Drenthe & Sijtsma nemen 1 methode namelijk bepaalde vragenlijst of test vergelijken met een steekproef of in de loop van de tijd.Vb. Intelligentie(trek) meten obv taakjes/tests zelden interesse in het construct op zich. Intelligentie = gemiddeld genomen de Single best predictionWeetje:Intelligentie draagt bij aan de jobprestatie

The board agreed a definition of assessment as a systematic method or procedure* for ascertaining the psychological characteristics of an individual or group of individuals, or the performance of an individual or group of individuals. The Board emphasizes that it intends a broad view of psychological characteristics (EFPA Board of Assessment)

*Systematic procedures: op voorhand ligt het vast hoe gedrag gaat lijken en op een test beoordeeld wordt. VB. 12/20 hoe schatten we dit in? Goed of slecht? Door een test van representatieve verhouding tot representatieve groep schatten we dit in.Mogelijke verklaring: Vragen te moeilijk of te makkelijk

x < 12, als gevolg is 12/20 goedX >12, als gevolg is 12/20 slecht

Zo zie je waarom de definitie van assessment belangrijk is! Dit zorgt voor een onderscheid tussen het psychologische en de performance skills

Verschillende assessmentmethoden…

Tests Bij performance test weinig bedrog, iedereen doet zijn best. Bij persoonlijkheidstest minder eerlijk zeker als test niet anoniem is

interviews (gesloten / open weinig validiteit/betrouwbaarheid), gedragsobservaties (vb. 1 kind in klas observeren), portfolio (bij beoordelen van competenties) case history (anamneses, ervaringen en geschiedenis van de persoon) rollenspel (bij vb. lastige werknemers in conflict)

De betrokken partijen zijn de testontwikkelaar, de testgebruiker en uiteraard de geteste persoon.

Page 5: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

5

Er is een probleem voor de betrokken partijen als er ≠ belangen zijn en er een potentieel belangenconflict is.

testgebruiker = de psycholoog (NIET de proefpersoon) Test is nodig voor het inschatten van iemands kenmerk van een bepaald construct

(intelligentie in dit geval)o VB. Nieuwe test in Australië ontwikkeld afgeraden om te gebruiken in België

Waarom? Er zijn culturele verschillen in de reacties op snelheidstest door een verschillende trade-off van snel – accuraat zijn. Vlaamse kinderen gaan liever voor accuraatheid dus er is een tragere reactie dan bij Australische kinderen. De test is dus genormeerd naar Australische kinderen!

De testontwikkelaar probeert test zoveel mogelijk te verkopen maar dit betekent niet noodzakelijk dat deze test de juiste is voor de testgebruikers.

Daarnaast zijn er ook nog de verwanten/instellingen/organisaties zoals scholen, werkgevers en The Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD). En natuurlijk is de maatschappij op zich ook een betrokken partij. Diagnostici hebben dus zéker ook een verantwoordelijkheid in verband met de maatschappij.

Page 6: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

6

2 GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHODIAGNOSTIEKGeschiedenis van de psychodiagnostiek kan worden onderscheiden in… [TMT]

Theorievorming belangrijkste theoretische modellen Meetmodellen Mathematische modellen zijn nodig voor verantwoorde scores Testbeweging “Wat zijn de voorlopers vanuit het psychologische standpunt?”

Belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van de psychodiagnostiek

Geschiedenis van de theorievorming

Het ontstaan van de psychologie gebeurde in Duitsland in de 19de eeuw.

Voorheen had Descartes een onderscheid gemaakt tussen de relatie tussen het lichaam en de geest. De kenmerken van het lichaam zouden meetbaar zijn, maar die van de ziel niet. M.a.w het lichaam kon je bestuderen maar de ziel niet.

Wetenschappelijke psychologie probeert de kenmerken van het psychisch functioneren in kaart te brengen ondanks de filosofie van Descartes die in die tijd hevig aanwezig was. Volgens het experimenteel onderzoek van Fechner en Wundt was er wél een relatie tussen de lichaam en de geest. Zo beschrijft de wet van Fechner dat de subjectieve ervaring proportioneel is aan het logaritme van de stimulusintensiteit. Volgens Wundt zijn de individuele verschillen in snelheid van zenuwgeleiding de oorzaak van verschillen in waarneming. Assistent van Wundt was altijd trager in het opschrijven en registreren van tijden ontslagen. Later bleek dat de oorzaak hiervan de individuele verschillen kwam door tragere snelheid van zenuwgeleiding Er was een systematisch individueel verschil.

Ze toonden dat Descartes ongelijk had. Deze bevindingen leidden tot de opkomst van de empirisch pragmatische epistemologie in VS. Deze stelt dat een criterium om dat waarde van kennis te bepalen is wat je er mee kan doen.

Geschiedenis van de meetmodellen

Dit heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van psychologische testen. Andere voorlopers van de geschiedenis van meetmodellen zijn Laplace, Gauss en Legendre die de theorie van meetfouten ontwikkelden. Deze houdt in dat meetfouten normaal verdeeld (klokcurve) zijn. Men dacht dat de meeste meetfouten klein zijn en dat de grotere meetfouten minder frequent zijn en een duidelijk patroon volgt.

Karl Pearson, grondllegger van variantieanalyse heeft dit gegeven toegepast op menselijk oordelen, maar helaas hebben we in de psychologie geen exact referentiepunt. Charles Spearman (1910) bedacht de betrouwbaarheidscoëfficiënt als de correlatie tussen twee testhelften.

Dit leidde tot de ontwikkeling van de klassieke testtheorie. Deze stelt dat de ware score de waarde is over een oneindig aantal herhalingen ( S = T + E ).

KTT speet nog altijd een rol in psychodiagnostiek in psychologische diagnostiek en testconstructie.

Page 7: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

7

Spearman speelde belangrijke rol in het intelligentieonderzoek, hij ontwikkelde de G-theorie. Hij is de grondlegger van factoranalyse en had het idee om de betrouwbaarheid van psychologische testen te meten. Belangrijk: Tot op de dag is er nog geen definitief besluit hoe we intelligentie meten. We weten wel dat intelligentietesten werken.

De klassieke testtheorie blijkt niet geheel te kloppen, en dus kwam de item-responsetheorie als reactie. Deze theorie werd bedacht door Georg Rasch, die stelde dat de kans op een correct antwoord gemodelleerd is als logistische functie van vaardigheid van een persoon en de moeilijkheidsgraad van het item.

Moderne testtheorie (Rasch) waarbij je je een mathematisch model test. Itemrespontheorie is een model voor hoe mensen testen beantwoorden, hoe men de positie op de trek meet, hoe men gaat antwoorden, hoe men dit verband expliciteert via een mathematische formule als een logistisch verband.

Elk item heeft een bepaalde positie kans dat je correct antwoordt gegeven onderliggende vaardigheid op trek. IRT vertrekt niet van aannames, het is het statistisch nagaan of mathematisch model klopt met de bevindingen.

bovenste items (groen): makkelijkst te beantwoorden

Onderste items (rood): moeilijkst te beantwoorden

Klassieke testtheorie wordt nog gebruikt omdat die eenvoudiger is en het niet noodzakelijk is om de itemresponstheorie te gebruiken voor bepaalde situaties. De itemresponstheorie gebruikt men voor equivalentie, om te kijken of de ene groep een voordeel heeft onafhankelijk van hun onderliggende score op de trek die gemeten wordt. Culturele bias in test? Gebruik dan IRT : Rasch model

Geschiedenis van de testbeweging

Historische voorlopers

In het Chinese keizerrijk bestond er in 605 tijdens de Sui dynastie al een selectiesysteem die sterk georiënteerd was op kennis van Confuciaanse teksten en filosofie. Het was een Hiërarchisch selectiesysteem met selecties op districts-, provinciaal- en hoofdstedelijk niveau. Er was sprake van zeer hoge druk en er werd veel moeite gedaan om fraude te voorkomen. In 1906 tijdens de Qing dynastie werd het systeem afgeschaft. In Europa was Bologna in de 13de eeuw de eerste universiteit die examens invoerde, de eerste die aan systematische evaluaties van de competenties deden. Oxford deed dit pas in de 17de eeuw. Vanaf 1860 werden examens veralgemeniseerd in Europa en de VS.

Page 8: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

8

Voorlopers vanuit de psychiatrie

Voorlopers in de testbeweging in de psychiatrie waren Esquirol (1850) en Segin (1860). Deze testen maakten enkel het onderscheid tussen idiotie (~blijvende mentale beperking) en dementie (opkomen & weggaan). De patiënten in de instellingen waren een attractie die mensen konden komen bezichtigen.

Toch werden de patiënten ook wel daadwerkelijk geholpen. Het classificatiesysteem van Kraeplin leidde tot de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI). Het MMPI is een psychologisch instrument dat volledig empirische cyclus heeft meegemaakt.

Volgens het medisch model is een syndroom het gevolg van een pathologisch proces. Het medische model hield in dat men het syndroom in kaart brengen en kijken wat de aanleiding. Het probleem met dit model is dat de oorzaken vaak onduidelijk zijn. Vb. Depressie

De DSM werd ontwikkeld als een geheel van afspraken, maar er is recente discussie over de DSM-V. Deze is namelijk niet empirisch, maar op basis van afspraken (conventie) opgesteld, hoewel dit op basis van afspraken van experts is gebeurd. Een voordeel aan de DSM is dat zorgt voor een kader om duidelijk te maken wat we bedoelen, er is convergentie in de woorden. Maar de DSM is geen classificatiecriterium dat volledige empirische cyclus heeft doorgelopen!

De MMPI is wél heel empirisch tot stand gekomen in 1943, met als doel om psychopathologie en persoonlijkheidsaspecten efficiënt te inventariseren. Er werden uit bestaande vragenlijsten, beoordelingsschalen, psychiatrische interviews, psychiatriehandboeken en persoonlijke ervaring 1000 potentiële items opgesteld.

MMPI : itemselectie

Deze items werden vervolgens voorgelegd aan klinische groepen en normale groepen. Items gekozen die aan bepaalde criteria voldeden, die genoeg differentiëren tussen de klinische en normale groepen.

Zo konden de klinische groepen van de normale groepen worden gedifferentieerd en werden de klinische groepen onderling onderscheiden, niet op theoretische basis maar op feit dat sommige klachten zich meer voordeden bij de klinische groep. Items moesten onderscheiden tussen klinische groepen, vertrokken van een bep. Diagnose (vb. depressie of schizofrenie). Die beoordelingen werden als ‘waar’ aangenomen. Dan was de vraag :”wat differentieert de klinische groepen van de depressieve klinische groep?”

Er konden ook matige niet-psychopathologische vormen worden ontdekt via empirische itemselectie, kritiek op deze itemselectie is dat het amper op theorie gebaseerd is.

De testbeweging moet geplaatst worden binnen de maatschappelijke context voor het ontstaan van de testbeweging. Deze vond plaats tijdens een sterke bevolkingsgroei, industrialisering, verstedelijking en het complexer worden van de maatschappij. Manieren om de ontwikkeling van de maatschappij te sturen waren maken van een intelligentietest obv bevel van de minister. Er was vraag naar een instrument om kinderen die extra begeleiding in het onderwijs nodig hebben te identificeren.

Page 9: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

9

Sir Francis Galton is omstreden omdat hij de theorieën van zijn neef Charles Darwin heeft toegepast op interindividuele verschillen en theorieën over eugenetica verspreidde. Darwin heeft dit aanvankelijk bestreden maar is er uiteindelijk toch in mee gegaan. Galton heeft gezegd: ‘Whenever you can, count.’ en hij was degene die de term co-relations introduceerde. De huidige concepten binnen de testbeweging vinden hun oorsprong bij Sir Francis Galton.

Galton was een aanhanger van genetische benadering en grondlegger van psychodiagnostiek EN was verantwoordelijk voor…

Zo objectief mogelijk iets vaststellen/bestuderen Begrip correlations: samenhang tussen variabelen nagaan

Cattell was een leerling van Galton en Wundt en hij ontwikkelde Mental Tests met een fysiologische en sensorische focus (1890). In deze test werd de sterkte van de handgreep, de snelheid van handbewegingen, het onderscheiden van gewichten, het oordeel over verstreken tijd, en de hoeveelheid die nodig is om pijn te voelen, gemeten. Hij deed dit omdat hij deze factoren zag als primaire basisfactoren van intelligentie.

In 1901 neemt Wissler de Mental tests af bij universiteitsstudenten, maar hij vindt geen onderliggende maat van intelligentie. Wissler was zo gefrusteerd met deze resultaten dat hij antropoloog werd. Nu weten we dat een mogelijke oorzaak het beperkte bereik is van zijn onderzoek (Jensen 1998). Er was een klein verband maar Wissler zijn psychometrische meting was niet betrouwbaar daardoor kwam hij tot een verkeerde conclusie

Alfred Binet was de eerste met een test die wel werkte. Zijn focus lag op de hogere mentale processen, en zijn test bestond uit eenvoudige taken waarbij het niet moeilijk was om de aandacht er bij te houden (voorgaande testen waren zeer saai). Hij ontwikkelde zijn test om kinderen te kunnen selecteren voor bijzonder onderwijs in Frankrijk. Zijn eerste test maakte hij in 1905, en ik 1908 introduceerde hij de mentale leeftijd. [IQ = Mental age / Chronical age * 100 ]

In 1911 introduceerde hij vijf items per leeftijdscategorie. Zijn tests zijn in de VS verder ontwikkeld en ook geïntroduceerd door Terman: de Stanford-Binettest.

Terman volgde de kinderen die hoog scoorden op deze test (Termites) gedurende de jaren en hij ontdekte dat deze kinderen succesvoller waren in het leven dan anderen. Een punt van kritiek hierop is dat deze kinderen ook een hoger dan gemiddelde socio-economische status hadden.

Page 10: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

10

Henry Herbert Goddard paste de Simon-Binettest toe in zijn ‘Training school for feeble minded boys and girls’. Hij raakte er van overtuigd dat hele geledingen van de Amerikaanse maatschappij gebruik zou moeten maken van intelligentietesten. Men begon ook immigranten te testen en het bleek dat zo’n 80% van de Oost-Europese immigranten gediagnosticeerd werden als ‘morons’. Goddard was een aanhanger van de eugenetica. Er werd gedacht (ook door psychologen) dat de test aangeboren intelligentie kon meten Dit leidde tot een grote anti-immigratiestroming in de VS waar psychologen een kwalijke rol in hebben gespeeld.

Yerkes begon na aanleiding van de Eerste Wereldoorlog met groepstesten ontwikkelen in het leger. Dit werd de Army-Alpha test in 1921. Hij ontwikkelde ook nog de Army-Beta test die non-verbaal was en met pantomime werkte, omdat er veel immigranten in het leger zaten die geen Engels spraken. Dit zorgde natuurlijk voor de vraag in welke mate de verbale test hetzelfde mat als de non-verbale test.

Bringham ontdekte in 1923 dat er verschillen waren in de intelligentie tussen verschillende etnische groepen, wat een oorzaak was voor de toenemende segregatie in de VS. Dit is een kwalijk gegeven, maar Bringham erkende óók dat er géén intellectuele verschillen zijn tussen mannen en vrouwen.

Tot slot de intelligentietest is de ‘single best predictor’. Na de intelligentietest volgden de SAT in de VS en de persoonlijkheidstesten.

Page 11: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

11

3 INTRODUCTIE OP HET BEGRIP VALIDITEITVan de geschiedenis gaan we naar het theoretische kader dat we gebruiken om tests te beoordelen. Een van de centrale vragen is validiteit. Validiteit in het algemeen houdt dus verband met in welke mate de test wat de test bedoelt te meten. Wat betekent dat? We kunnen niet werken met rechtstreekse observaties van het fenomeen. We observeren een bepaald gedrag wat wij interpreteren als bijvoorbeeld hoge of lage intelligentie. Hoe kunnen we testen maken die inderdaad meten wat wij bedoelen te meten? Hiervoor is een heel uitgebreid theoretisch kader ontwikkeld. Het antwoord is echter zeker niet eenvoudig. We gaan ons vooral baseren op Samuel Messick. Hij is een van de belangrijke theoretici van dit domein. Zijn benadering is theoretisch gezien heel sterk, en wordt dan ook gezien als referentiepunt als het om validiteit gaat.

Naar welke evidentie moeten we kijken als het om validiteit gaat?

3.1 DEFINITIE VAN VALIDITEITSamuel Messick is een belangrijk figuur geweest in de ontwikkeling van het woord ‘validiteit’ geweest. De definitie die wordt gegeven voor validiteit is: ‘validity is an integrative evaluative judgement of the degree to which empirical evidence and theoretical rationales support the adequacy and appropriateness of inferences and actions based on test scores and other modes of assessment’.

Als we een test afnemen wat ga je op basis daarvan aanwijzen? Wat ga je aanraden? Het is niet enkel observaties bekijken MAAR ook naar het theoretische kader én de data, bovendien speelt de interactie tussen het kader en de data ook een rol. Validiteit geeft een oordeel over een test.

Testscore

Wat we met testscores doen is….

kijken naar consistentie in gedrag en itemresponsen. Depressie bestaat bijvoorbeeld uit een aantal symptomen. We gaan er dan van uit dat

iemand met depressie consistent zal antwoorden op een aantal items. Specifiek gedrag heeft veel verklaringen, we gaan dus kijken naar de consistentie van de

antwoorden. Dus nooit enkel 1 item in een test, zo kunnen we de itemconsistentie niet berekenen!

Meten van een testscore hierbij is de samenvatting van consistenties in een score. Met als gevolg je krijgt een bredere betekenis van score

Validiteit = de inductieve samenvatting (≠ bronnen van evidentie samenleggen) van zowel de bestaande evidentie vóór, en de mogelijke consequenties van de score-interpretatie en scoregebruik.

Dus niet alleen wat weten we over een test, maar ook wat doen we met de testscore? Dat moeten we meenemen in het validiteitsoordeel.

Belangrijk hierbij is dat de score-interpretatie wordt gevalideerd, en niet de test zelf. We valideren niet de big-five, maar de testscore over de verschillende schalen van de test. De inhoud van onze test is

Page 12: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

12

zeer belangrijk, maar het is niet omdat onze inhoud perfect in orde is dat het gedrag op die test het gedrag is dat we willen observeren.

Bijvoorbeeld, je geeft een persoon een persoonlijkheidstest die theoretisch perfect in elkaar zit, maar de persoon vult de test niet in. Wat betekent dit? Misschien heeft de persoon dyslexie, dan test de test niet het gedrag dat het beoogt te meten. De score-interpretatie is wat telt. Een test op zich heeft geen validiteit, de interpretatie van de test heeft soms weinig validiteit omdat sommige mensen oneerlijk antwoorden.

Validiteit is een kwestie van mate, en het is een zich ontwikkelende eigenschap: validering is een continue proces!

Nieuwe inzichten die een bepaalde interpretatie volledig kunnen omverwerpen zorgen weer voor nieuwe interpretaties. Het is essentieel om literatuur van verschillende domeinen bij te houden. Je moet de validiteit aanpassen aan verschillende tijdsperiodes en aan verschillende culturen.

De kernaspecten van Messick’s benadering zijn …

dat validiteit een unitair begrip is (vroeger ging men er van uit dat er ≠ vormen van validiteit zijn) gebruikt methoden van de wetenschap:

o Hierin gelden inferenties als hypotheseno gebruik van alle experimentele, statistische en filosofische middelen.

We hebben inferenties (voorgestelde interpretaties van onze testscores), maar dat zijn hypotheses waar we wetenschappelijke evidentie voor moeten aandragen, en dan zoveel mogelijk evidentie (experimenteel, quasi-experimenteel, statistisch, filosofisch en theoretisch).

3.2 SCORES IN CONTEXTScores moeten we telkens in hun context bekijken. We kijken naar hoe mensen ze zich gedragen in een bepaalde testcontext. Die scores zijn afhankelijk van de persoon én van de meetcontext.

We moeten ons telkens afvragen of een bepaalde test een goede test is voor die persoon VB. geen geschreven test voor een persoon met dyslexie of gesproken taalvaardigheid meten obv geschreven taaltest

Dus afvragen of de test relevant voor een specifieke context. We moeten een instrument telkens valideren voor de specifieke context waarin het gebruikt wordt. Dat maakt dat er gradaties zijn van de generaliseerbaarheid van de testscores. Dit moeten we telkens onderzoeken, en of het gebruik van de test generaliseerbaar is of niet.

3.3 SCORES ALS TEKEN OF ALS STEEKPROEFWat is de betekenis van de scores?

Moeten we het testgedrag zien als een steekproef van het domein van gedrag, of moeten we het zien als teken van onderliggende processen en trekken? Waar komen de responsconsistenties vandaan?

Page 13: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

13

Bij een examen met allerlei vragen over de inhoud van een bepaald domein interpreteren we het testgedrag als die van een steekproef van alle mogelijke vragen die er zijn over het domein.

Bij een intelligentietest wordt er iets ander gemeten. De bedoeling van de score bij een intelligentietest is om een onderliggende trek te meten. Het testgedrag is een teken van de onderliggende trek.

(vb. aantal pushups doen niet nodig in jobfunctie maar wel indicator van fysieke competentie)

Van waar komen responsconsistenties? Het kan op verschillende manieren. Het kan gaan om een …

Trek : stabiel kenmerk, proces of dispositie , verklaart consistenties die tot stand komen.o Genetisch bepaald meest extreme vorm, inherent aan persoon, onveranderlijko Bij intelligentie past dit best door de stabiliteit van intelligentie doorheen de tijd.

Toestand : tijdelijke conditie van gemoed, specifieke toestand van een persoono Vb . Door test anxiety, slechtere testing

Responsklasse : Dat houdt in dat er dezelfde functionele relaties kunnen zijn met antecedente, concurrente en consequente stimuluscondities kunnen zijn. Dit komt uit de leerpsychologie.

Bijvoorbeeld: als je voor dit vak goed leert kan het zijn dat je op het examen alles goed beantwoordt. Dit kan door cognitief vermogen komen, maar waarschijnlijk ook omdat je alle informatie van dit vak samen instudeert. Zo kan ook de positieve intercorrelatie tussen verschillende intelligentietesten evidentie zijn voor een onderliggende trek intelligentie bij mensen, maar het kan echter ook betekenen dat je opgevoed bent in een milieu waarin de items van de testen veel meer voorkomen (responsklassen). Trekvaliditeit verwijst niet dat als men iets meet dat dat per definitie over persoonlijkheidstrekken gaat.

3.4 BRONNEN VAN EVIDENTIEEvidentie = data + rationale = feiten + theorie

Data kunnen niet voor zich spreken. Evidentie is niet alleen een kwestie van observaties, het is een combinatie van de theorie die we hebben en de data. In welke mate correleren theorie en de data?

3.5 TRADITIONELE VISIES OP VALIDITEIT De traditionele visies zijn ook belangrijk om te kennen, ook al worden ze nu niet meer gevolgd.

Er waren vroeger drie vormen van validiteit:

Inhoudsvaliditeit (in welke mate is de steekproef representatief voor de werkelijkheid), Criteriumvaliditeit (werd onderscheiden in voorspellende validiteit en de concurrente validiteit) Constructvaliditeit (over het begrijpen wát je aan het meten bent.)

Deze types validiteit stonden op zichzelf en waren dus onafhankelijk van elkaar.

Messick zei echter dat we al deze types moesten onderbrengen in één unitair begrip van validiteit. Voorheen was het zo dat als een test aan één van de vormen van validiteit voldeed het al een goede test was. Waarom klopt dit niet? Inhoudsvaliditeit gaat over de relevantie en de representativiteit, maar omvat geen testresponsen. Het is op zich geen validiteit omdat het niet gaat over score-inferenties. De

Page 14: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

14

criterium gerelateerde validiteit kent evenveel vormen als er criteria zijn. Het is dus op zich kwetsbaar voor gebrek aan inhoudsrelevantie en nadelige sociale consequenties. Je weet dus niet waarom je test voorspelt, en of het voor de goede redenen voorspelt.

Bij constructvaliditeit proberen we te begrijpen wat we aan het meten zijn. We stappen af van een strikt operationalisme.

Want bij strikt operationalisme kan je niet zeggen dat je een ‘betere’ intelligentietest hebt ontwikkeld. Het omvat inhoudsrelevantie, inhoudsrepresentativiteit en criterium gerelateerde aspecten, maar de inschatting van sociale consequenties ontbreekt. Als we weten wat we willen meten dan moeten we ook een uitspraak kunnen doen over welk gedrag we iets willen zeggen. Als we weten wat we willen meten

dan kunnen we ook theoretisch voorspellen waar we er iets mee kunnen doen.

Meet dit de inhoud van het gewenste domein?

Al dan niet slagen voor bepaalde criterium

Voorspelt iets over criterium in de toekomst

Meestal is er interesse in de predictieve validiteit maar concurrente validiteit komt vaker voor in onderzoek.

OZ Leuven: Studenten geneeskunde longitudinaal opgevolgd van secundair tot het einde van hun opleiding. Wat bleek? De predictieve valiteit ↑ naarmate verder in de opleiding !

Inhoudsvaliditeit (≠ vorm van criteriumvaliditeit!):

Relevantie en representativiteit, maar omvat geen testresponsen Is op zich geen validiteit want het gaat niet over score-inferenties

Criteriumgerelateerde validiteit:

Evenveel vormen als er criteria zijn Op zich kwetsbaar voor gebrek aan inhoudsrelevante en nadelige sociale consequenties

o Zijn de items relevant of representatiefo VB. Door testen systematisch te gebruiken, kun je het mensen van een lage socio-

economische klasse moeilijker maken om te studeren.

Constructvaliditeit:

Geen strikt operationalisme

Page 15: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

15

Omvat inhoudsrelevantie en –representativiteit en criteriumgerelateerde aspecten Inschatting van sociale consequenties ontbreekt

o Concrete criteria die je dus kan verzinnen en dan afvragen of die voor test relevant is om criterium te voorspellen

3.6 HISTORISCHE TRENDS

Als we de historische trends verder bestuderen, dan zien we een overgang van specifieke criteria over typen van validiteit naar een unitaire conceptualisering.

In 1946 stelde Guilford: ‘in a very general sense, a test is valid for anything with witch it correlates’. Van het ogenblik dat we een psychologische test hebben die correleert met een bepaald gedrag waar we in geïnteresseerd zijn, dan mogen we die test gebruiken om dat gedrag te voorspellen.

De APA Standards van 1974 stelden de drie grote vormen van validiteit voor (inhouds-, criterium-, en inhoudsvaliditeit). Deze werden ook wel de ‘holy three of validity’ genoemd.

In 1980 zegt Cronbach al ‘all validation is one’. We moeten de verschillende aspecten in rekening brengen om een uitspraak te kunnen doen over de validiteit van ons instrument.

Dit impliceert een fundamentele verschuiving van focus van predictie naar verklaring.

Vroeger was er dus een focus op predicties/ voorspellingen maar nu gaat de focus naar de verklaring:

Wat meten we ? Waarom kan ik dit voorspellen? Begrijp ik wat ik met mijn instrument meet? Kan ik aantonen dat dát is wat ik meet, en niet iets anders.

3.7 BETEKENIS EN WAARDEN Wat Messick voorstelt is om de validiteitsvraag op te delen in vier op basis van twee principes. Dat is typisch Messick, namelijk het idee dat validiteit één is wat nu volledig verworven in ook de APA Standards. Dit is echt een benadering van Messick.

2 facetten om unitair validiteitsconcept op te splitsen:

Bron van de rechtvaardiging van het testen. o op basis van de evidentie o ook op basis van de consequenties.

Functie van het testen : waarvoor doen we het?o de functie kan gewoon wetenschappelijk zijn, nl. testinterpretatie. o Het kan ook testgebruik zijn.

Als we die vier combineren krijgen we de vier facetten van validiteit ↓ (belangrijk kader!!!)

TESTINTERPRETATIE TESTGEBRUIK

OP BASIS VAN EVIDENTIE Constructvaliditeit Constructvaliditeit + Relevantie en Utiliteit

Page 16: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

16

OP BASIS VAN CONSEQUENTIES Waardenimplicaties Sociale consequenties

Facet 1 : Constructvaliditeit gaat over de empirische/theoretische evidentie die we hebben om een testscore op een bepaalde manier te interpreteren.

Facet 2 : Wanneer we de test willen gebruiken in de praktijk en we kijken wederom naar de evidentiële basis, dan spreekt constructvaliditeit ook een belangrijke rol. We mogen geen test gebruiken waarvan we weten dat hij iets anders meet dan wat we willen meten. Maar daar komt nog iets bij, namelijk: de test moet ook relevant zijn voor de specifieke context. Zo is de WAIS een zeer goed intelligentie-instrument, maar dat wil niet zeggen dat je hem in zomaar elke context moet afnemen. Je moet kunnen aantonen dat de test in het gebruik van dié context relevant is. Daarnaast is er nog utiliteit, namelijk: wat win ik er mee? In een bedrijfscontext is dit heel belangrijk. Een selectieprocedure kost geld en iemand aanwerven die niet bekwaam is voor die job kost ook geld. Constructvaliditeit + Relevantie en Utiliteit

Facet 3 : Dan is er de consequentiële basis van testinterpretatie, namelijk wat is de waarde-implicatie van de testinterpretatie. Als je van iemand een psychopathie-instrument afneemt, en die persoon scoort daar hoog op, dan is zeggen ‘u scoort hoog op psychopathologie’ geen neutrale uitspraak. Daar zitten waardenimplicaties aan vast. Je zegt dan eigenlijk tegen diegene dat hij/zij een gevaarlijk persoon is voor de maatschappij. waardenimplicaties

Facet 4: Tot slot is er nog de consequentiële basis voor het testgebruik, en dat zijn de sociale consequenties. Bijvoorbeeld: als in het hoger onderwijs systematisch psychologische testen worden ingelast als verplichting en als selectiemechanisme, wat zijn daar dan de sociale gevolgen van?

Het idee als we over validiteit spreken is dat we naar al deze aspecten moeten kijken. Dus niet enkel naar de constructvaliditeit.

Evidentie voor testinterpretatie

Als evidentie voor testinterpretatie hebben we constructvaliditeit:

Omvat het inhoudsaspect en criteriumaspect (inhouds-, en criteriumvaliditeit). Het is belangrijk dat we vooral niet in de verleiding komen om maar naar één vorm van

evidentie te kijken. Vragen bij constructvaliditeit: Wat is het construct? Hoe gaan we het meten? Waarom zou die

test ……(trek X) voorspellen?

Evidentie voor testgebruik De evidentie voor testgebruik moet…

Relevant zijn voor de specifieke toepassing . o Als voorbeeld: de SAT wordt gebruikt in de VS als toegangsproef voor het hoger

onderwijs. Als je kijkt naar de inhoud van de items, dan overlapt die nogal met die van klassieke intelligentietesten, maar er is één aspect dat helemaal niet wordt gemeten door de SAT, en zijn items over visueel-ruimtelijke vaardigheden. Dat komt doordat je voor de richtingen in het hoger onderwijs geen visueel-ruimtelijke vaardigheden nodig hebt.

Page 17: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

17

Utiliteit omvat de kosten/baten analyse in, maar ook testcriteriumcorrelaties . o Zo ga je bijvoorbeeld kijken hoe sterk een intelligentietest met schooluitslagen

correleert en vragen stellen zoals (Vaak gebruikt in selectiebureaus) :“hoeveel kost de test? Hoe groot moet de steekproef zijn?”

constructvaliditeit vertonen : Sluit relevantie en utiliteit aan bij betekenis van item- en testscores?

o Als we weten wat we aan het meten zijn, en dat we inderdaad iéts aan het meten zijn dat terecht ons criterium voorspelt.

Consequenties van testinterpretatie Dit zijn dus

de waardenimplicaties. opnieuw de constructvaliditeit: Zijn de waardenimplicaties het gevolg van wat de test bedoelt te

meten? Zijn de waardenimplicaties terecht?o Veronderstel opnieuw het voorbeeld met de psychopathie.

Je hebt een maat voor psychopathie, maar dit is niet neutraal. Als je zegt dat iemand hoog scoort op een psychopathievragenlijst dan geef je diegene een heel vervelend label. Mag dit? De vraag is of de test inderdaad meet wat hij bedoelt te meten. Psychopathie wil zeggen dat je een potentiële bedreiging vormt voor anderen en voor de maatschappij. Als je een test ontwikkelt die inderdaad dat meet (dat iemand potentieel gevaarlijk is), dan is het label terecht. Dan heb je een waardenimplicatie die het gevolg is van het begrip dat je aan het meten bent. En verder dat je dat begrip op een betrouwbare manier meet (een valide manier). Als je geen evidentie kan aantonen voor constructvaliditeit, is dit een groot probleem! Want dan geef je iemand een label, en dat label beantwoord niet aan een reëel gevaar. We moeten altijd deze waardenimplicaties in het oog houden, en afzetten tegenover de validiteit (constructvaliditeit).

Consequenties van testgebruik

de sociale consequenties. Opnieuw constructvaliditeit:

Zijn de sociale consequenties het gevolg van wat de test bedoelt te meten?o Stel dat er een toegangsproef wordt gemaakt voor de opleiding psychologie, en we

steken hier allemaal testjes in van mechanisch redeneren. Mechanisch redeneren is een deel van intelligentie, maar er zit een geslachtseffect op (mannen zijn er doorgaans beter in dan vrouwen). Als we zo’n test gebruiken voor de opleiding psychologie, dan zullen er meer mannen geselecteerd worden. Dat is een probleem omdat voor deze opleiding wel intelligent moet zijn, maar niet zo zeer mechanisch moet kunnen redeneren. Er zouden dan mensen ten dele onterecht worden geselecteerd voor de opleiding, op basis van een vaardigheid die je niet nodig hebt voor de opleiding psychologie. Dan is de sociale consequentie een probleem, omdat er een probleem is met de constructvaliditeit.

o Als we dezelfde test gebruiken voor de opleiding burgerlijk ingenieur, dan doet zich hetzelfde fenomeen voor (meer mannen dan vrouwen worden geselecteerd). Is dit een probleem? Vanuit een validiteitsstandpunt niet, want als je burgerlijk ingenieur wil

Page 18: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

18

worden dan moet je goed mechanisch kunnen redeneren. Als je die vaardigheid dus meet met het instrument is het geen probleem dat mannen daar dan toevallig beter op scoren. Het is misschien een maatschappelijk probleem indien men graag meer vrouwen vertegenwoordigd wil zien in de opleiding burgerlijk ingenieur.

o Dit voorbeeld is opnieuw context specifiek. Als je de test gebruikt voor twee verschillende opleidingen ga je hetzelfde fenomeen krijgen, maar in het ene geval sluit dit aan bij het begrip constructvaliditeit, en in het andere geval niet. We moeten telkens binnen de context kijken of het zinvol is om de test te gebruiken, wat de sociale consequenties zijn en in welke mate kunnen we deze consequenties verantwoorden binnen deze context, of binnen de andere context. Dat kan dus helemaal anders liggen.

Conclusie : Constructvaliditeit is ALTIJD belangrijk, we moet altijd weten wat we precies meten!

3.8 FILOSOFISCHE ACHTERGRONDEN Waarom is dit belangrijk? Het is belangrijk om te begrijpen waar onze validiteitsbegrip vandaan komt. Dit sluit voor een belangrijke mate aan bij wetenschapsfilosofische theorieën. En het validiteitsbegrip is ook wel bekritiseerd geweest.

Een van de belangrijke kritieken op validiteitsconcepten: gebaseerd op wetenschapsfilosofische kaders die al voorbijgestreefd waren. Een van de belangrijke validiteitsbegrippen is die van het nomologisch netwerk wat is ingebed in het logisch positivisme. Echter zijn wetenschapsfilosofen al lang niet meer bezig met het logisch positivisme. Toch hebben psychologen dit heel lang gehanteerd als hét criterium voor validiteit.

huidige unitaire begrip van validiteit sluit wel aan bij de huidige wetenschapsfilosofische benaderingen.

We gaan de filosofische achtergronden als verklarend gebruikend, niet gebruiken als normatief (van zó moet het zijn).

a) Logisch positivismeb) Positivisme – Relativisme – Rationalismec) Van instrumentalisme naar realismed) Theorieën van kennisvergaring

Het logisch positivisme is de basis van ons validiteitsdenken geweest. Het is dus sterk bekritiseerd geworden. Uiteindelijk zijn we bij het rationalisme terecht gekomen, en dit heeft een grote impact gehad op hoe wij validiteit vandaag de dag zien. We zien ook dat er op basis daarvoor een evolutie is geweest van instrumentalisme naar realisme. Tot slot gaan we eindigen met theorieën van

kennisverwerving. Filosofische benaderingen over hoé je tot kennis kan komen. Deze spelen ook een belangrijke rol in ons validiteitsonderzoeken.

A ) Logisch positivisme

Page 19: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

19

Het logisch positivisme heeft de basis gevormd voor constructvaliditeit.

Meer bepaald door een artikel van Cronbach en Meehl uit 1955 waarin ze dit begrip naar voren hebben geschoven, en daarin heel duidelijk en prescriptief hebben gesteld waaraan psychologische tests moeten beantwoorden.

Waar gaat dat logisch positivisme van uit?

Wetenschappelijk gezien kan je alleen van betekenis spreken wanneer je een combinatie hebt van enerzijds een logische of mathematische structuur feitelijke verificeerbaarheid corresponentieregels

Je kan dus op een empirische wijze observeren, maar de gegevens die je bekomt moet je op een logische of mathematische manier kunnen vertalen. Hiervoor gelden correspondentieregels.

Op basis van deze benadering kan je twee toegangswegen hebben:

de empirische benadering: je begint dingen te meten, de relaties ertussen te meten en geleidelijk aan kom je tot een bepaalde logisch mathematisch gestructureerde theorie, oftewel operationalisme

syntactische benadering: nomologische benaderingEen voorbeeld is de relativiteitstheorie van Einstein. Hij is niet begonnen met allerlei proefjes doen, maar met héél diep nadenken op basis van de theorieën die al aanwezig waren, en heeft op basis daarvan zijn relativiteitstheorie ontwikkeld. Dit is een hele goede logische mathematische theorie. Er zijn heel veel predicties van Einstein die de laatste tien jaar pas empirisch zijn bevestigd. Voordien waren de meetinstrumenten nog insufficiënt.

Je kan dus enerzijds beginnen vanuit de empirie (operationalisme), en anderzijds vanuit de theorie (de syntactische benadering). Tussen die twee benaderingen is er een feedback, en wat te verwachten is, is dat er convergentie is: wat je theoretisch veronderstelt moet je empirisch terugvinden.

Omgekeerd: als je empirische verbanden vindt, dan moet je tot een logisch mathematische theorie kunnen komen. Cronbach en Meehl vertrokken van deze definitie van wetenschappelijke betekenis (de definitie van het logisch positivisme waarin verificatie centraal stond).

Je moest kunnen verificeren dat je logisch mathematische theorie terug te vinden is in je empirische bevindingen. Ze stelden dat er een noodzaak was van een nomologisch netwerk (alle mogelijke verbanden tussen de theoretische constructen) om te kunnen spreken van validiteit.

B ) Positivisme, relativisme en rationalisme

Het logisch positivisme is héél zwaar bekritiseerd geworden. Een van de centrale kritieken was dat het werkte met verificeerbaarheid. Het veronderstelde een correspondentie tussen de theorie en de observatie. Wat is hier het probleem mee? Je kan nooit een theoretische stelling bevestigen op een empirische manier. De stelling alle zwanen zijn wit, dat is de stelling. Vervolgens begin je te observeren

Page 20: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

20

en na honderd dagen heb je alleen nog witte zwanen gezien. Betekent dit dat alle zwanen wit zijn? Nee, want het kan zo zijn dat je op dag 101 een zwarte zwaan observeert.

Dit was het kritiek van Popper, die zegt dat we nooit een algemene uitspraak kunnen bevestigen. We kunnen ze wel verwerpen (falsificeren). Het idee is dat we in ons onderzoek niet kunnen verificeren, we kunnen enkel stellen dat tot dusver een bepaalde theorie nog niet is verworpen.

We moeten dus proberen onze theorieën te verwerpen om tot kennis te komen. Dit gegeven is ook belangrijk wanneer we aan diagnostiek doen.

Wat we vaak zien is dat psychologen héél confirmatorisch werken. Het is heel belangrijk om ook falsificatie toe te passen tijdens diagnosticeren. We moeten kijken naar strijdige bevindingen, en vervolgens alternatieve theorieën ontwikkelen.

Een van de andere grote problemen (die geldt voor het logisch positivisme én Popper) is dat beide benaderingen stellen dat wat we onderzoeken en de theorie die we hebben onafhankelijk zijn van elkaar. Die assumptie is heftig aangevallen geweest. Het is niet de bedoeling dat we zomaar in het wilde weg gaan observeren, maar we gaan daarnaast ook taken maken en onderzoek opzetten omdat we een bepaalde theorie hebben. Onze theorie zal sturen wat we onderzoeken.

Onafhankelijkheid van theoretische en observationele termen?

Theorie maakt het mogelijk om fenomenen te onderzoeken volgens Hanson.

Kuhn heeft ook aangetoond dat wetenschap werkt met paradigma’s en paradigmashifts.

Dit wil zeggen dat op een bepaald ogenblik een bepaalde theoretische benadering dominant is (bv. het behaviorisme in de jaren 60), maar door een paradigmashift er daarna een hele andere theoretische benadering dominant is. Hierbij horen nieuwe methodes van onderzoek en nieuwe vraagstellingen. Binnen een paradigma wordt er héél veel onderzoek gedaan, tot men op een punt de vaststelling maakt dat er problemen zijn die binnen het huidige dominante theoretische kader niet beantwoord kunnen worden. Hierop volgt er de paradigmashift.

Feyerabend is nog een stukje verder gegaan. Hij heeft gezegd dat heel veel theorieën eigenlijk fundamenteel incommensurabel zijn. Het gaat niet over verschillende theorieën over dezelfde fenomenen, maar verschillende theorieën praten over verschillende fenomenen. Als je kijkt naar de psychoanalyse en de leerpsychologie. Heel veel fenomenen waar deze theoretische benaderingen behandelen zijn in feite verschillende fenomenen.

Incommensurabiliteit: als je verschillende theorieën hebt die met elkaar in strijd gaan, maar eigenlijk andere fenomenen bestuderen, dan spreek je naast elkaar en draag je niet bij aan een vooruitgang in de theorievorming. We hebben de theorie dus nodig, en gebruiken die om fenomenen te observeren. Fenomenen zijn er niet zo maar, en we observeren die niet zomaar. We observeren die omdat we er in geïnteresseerd zijn.

Reactie op Feyerabend was het Relativisme: er bestaan geen absolute waarheden. Het enige wat we hebben zijn theoretische kaders die mensen zelf maken.

Extreem relativisme

Page 21: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

21

Het enige wat we kunnen is die gewoon bekijken, en proberen te kijken welke theoretische kaders mensen gebruiken om de werkelijkheid te begrijpen en er betekenis aan te geven.

Het idee daar achter is dat ‘mind and world cannot be separated’.

Er is geen objectieve realiteit die je kan observeren. Je opvattingen bepalen mee wat je ziet, dus je construeert de realiteit. Dit geldt voor mensen zelf, maar het is ook van toepassing op de wetenschap. Je geeft met je benadering en je concepten vorm aan de wereld.

Hoe gaat men dan te werk? Via naturalistische en kwalitatieve onderzoeksmethoden, maar dit wil zeggen dat er uiteindelijk geen wetenschap mogelijk is want wetenschap kan niet objectief meer zijn. Door dit extreem relativisme is er een scheiding meer tussen wetenschap en objectiviteit. Het is niet meer mogelijk vanuit deze benadering om een soort absolute verklaring te geven. Deze benadering wordt tot op de dag van vandaag nog gebruikt : vb. ”mijn verklaring is enkel mijn verklaring”

Problemen met verschillende stromingen:

positivisten en falsificationisten : te statisch, vanuit hun benadering is het niet duidelijk hoe je van je ene theorie tot een andere theorie komt geen verandering ! Geen idee hoe een theorie zich ontwikkelt !

probleem van het relativistische antwoord dat je eigenlijk niet aan wetenschap kan doen. Je kan geen theorieën vergelijken, dus op dat moment stopt de wetenschap! Je kan observaties enkel interpreteren binnen 1 bepaald theoretisch kader.

Welke antwoorden zie je tegenwoordig op deze problemen?

Graduele evolutie van theorieën

Vandaag de dag gaan we veel meer uit van kijken naar hoe correct een theorie is, maar dat men veel meer gaat kijken naar wat de ontwikkeling van theorieën is.

Lakatos : onderzoeksprogramma’s. o Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de kerntheorie en de

achtergrondtheorieën. Wanneer we onderzoek doen, doen we altijd onderzoek met een bepaalde methode. Wanneer een bepaalde theorie niet bevestigd is, dan kan het zijn doordat onze theorie verkeerd is, maar het kan ook zijn dat we de verkeerde methode hebben gebruikt (VB. Wissler – Cattle). Wanneer we willen gaan kijken naar onderzoeksbenaderingen en onderzoeksprogramma’s, dan moeten we zowel kijken naar de theorie als naar de methode die wordt gebruikt.

o Wat we in het validiteitsonderzoek zien terugkomen is dat we wanneer we validiteit willen onderzoeken we een multimethodebenadering nodig hebben. Dat we met verschillende methodes werken om te onderzoeken wat we willen onderzoeken. Wanneer we diagnostiek doen bij mensen dan is het belangrijk om met ≠ informanten te werken, want deze kunnen allemaal een ander beeld geven van de situatie.

Shapere: wetenschappelijk domein

Page 22: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

22

o Een hele belangrijke vraag is ‘waarover wil mijn onderzoek een uitspraak doen? Welke fenomenen wil ik begrijpen? Wat hebben verschillende theoretische benaderingen over mijn fenomenen te zeggen?’ Je moet je domein identificeren zodat je uitspraken kunt doen. Dan kan je wel convergenties vinden. Dit wil zeggen dat wanneer we heel sterk focussen op het domein waar we een uitspraak over willen doen, dat we dan wel in staat zijn om verschillende theoretische benaderingen tegen elkaar af te wegen. Total body of information a theory is expected to account for

o Hoe zien we dit terug in het validiteitsdenken? o “Unloading” van informatie: observaties veelvoudig theoriegeladen op ≠ niveaus

Strikte interpretatie binnen theorie er af te halen, hoe past dit ? Wat zegt dit over het domein van fenomenen die we observeren?

VB. depressieve symptomen = duidelijke problematiek MAAR proces dat erachter ligt is complex. We hebben 2 benaderingen die komen tot hetzelfde onderscheid over depressie maar een verschillend proces doorlopen bij de behandeling. Zelfde onderscheid, 2 ≠ theorieën convergentie

o We moeten kijken naar de begrippen relevantie en representativiteit. We moeten ons heel goed afvragen waarover we een uitspraak willen doen. De fenomenen die we observeren zo goed mogelijk proberen af te grenzen en dan kijken naar de verschillende mogelijke theorieën die daar iets over te vertellen hebben. Die moeten we dan opnemen in ons validiteitsonderzoek.

Toulmin: Rationaliteit van menselijke activiteit. o Hij zegt dat wetenschap eigenlijk voortdurend een weddenschap is. We weten niet waar

we uitkomen, maar we gaan telkens op een rationele manier nieuwe paden bewandelen waarvan we denken dat die ons de meeste informatie gaan opleveren. Hij benadrukt daar dat wetenschap zich ontwikkeld, en die ontwikkeling is eigenlijk een weddenschap. We gaan op een zo redelijk mogelijke basis dié onderzoeksdaden te stellen die ons toelaten om zo veel mogelijk informatie vergaren (rationaliteit). Validiteit is op deze manier ook iets wat voortdurend in beweging is. Wetenschap is dynamisch!

C ) Van instrumentalisme naar realisme

Wat we historisch gezien is dat we een evolutie van het instrumentalisme (de nadruk ligt op het instrument) naar het realisme doorlopen. We kijken hier naar de …

Ontologische status van theoretische entiteiten. o Wat houden theoretische begrippen precies in?o In het logisch positivisme heeft een begrip enkel betekenis als het ingebed is in een

nomologisch netwerk met andere begrippen. Binnen het logisch positivisme is betekenis contextueel. Je hebt de theoretisch begrippen of concepten die met elkaar in verband staan op theoretisch niveau, en die wil je met empirische observaties bevestigen. Hiervoor heb je dan een instrument nodig, om te kijken of de concepten inderdaad empirisch geconfirmeerd kunnen worden via operationalisaties. (coherence or instrumentalist theory)

Page 23: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

23

o Bij het relativisme speelt het instrument een centrale rol, want het is binnen één theorie een manier om de realiteit (zoals we die zelf construeren) in kaart te brengen want de theoretische begrippen hebben maar betekenis binnen 1 theorie. Dit instrument toont jouw weerspiegeling van de werkelijkheid en bepaalt wat je zal zien of niet zal zien.

o Het grote probleem bij het relativisme is dat het stelt dat er geen (objectieve) realiteit bestaat. Van wanneer je veronderstelt dat je een theorie kan falsificeren en dat er een graduele ontwikkeling is van theorieën, dan moet je er ook van uit gaan dat er ergens een realiteit is.

Realiteitstesting in falsificationisme en graduele evolutie van theorieëno Wanneer we kijken naar de reactie op het logisch positivisme, nl het falsificationisme,

dan zie je dat deze uit gaan van een realiteit buiten de theorie (dit is het realisme). o Echte empiristen gaan hier ook van uit, want als het extreme relativisme zou kloppen

dan zouden er zelden experimenten zijn die onze hypotheses niet bevestigen. Het Realisme gaat er dus van uit dat er reëel bestaande attributen zijn in de realiteit, en dat die ons wetenschappelijke onderzoeken gaan sturen.

o Er zijn nog twee versies van het realisme namelijk de realistische benadering, en de kritisch of constructivistische benadering.

De realistische benadering veronderstelt dat de correlaties die we observeren moeten toeschrijven aan een onderliggende realiteit, een reëel en bestaand onderliggend attribuut. Dat attribuut (of die trek) verklaart waarom we op een bepaalde manier scoren op een test, en ook waarom we op een bepaalde manier scoren op een andere test.

De kritische of constructivistisch realistische benadering (eigenlijk een combinatie van de realistische benadering en de constructivistische benadering) is genuanceerder, want die gaat er van uit dat mensen wel degelijk constructies maken van de realiteit. En dat we er waarschijnlijk niet in zullen slagen om objectief de realiteit te weerspiegelen in onze theorieën. Maar dat de realiteit er wél is, en dat deze er voor zorgt dat onze theorieën wel steeds meer zal lijken op de realiteit.

o De constructivistische benadering stelt niet dat er een realiteit is. Wat ook belangrijk is in deze realistische benadering is dat we veronderstellen dat er causaliteit is. Er is bijvoorbeeld een causaal verband tussen iemands intelligentie en hoe diegene scoort op een intelligentietest, en hoe diegene bijvoorbeeld een opleiding afwerkt. Echter veronderstellen we geen gesloten systeem. Dat wil zeggen dat iemands gedrag door heel veel factoren wordt beïnvloed. Onze instrumenten kunnen niet al deze factoren bevatten. Hoe zien we dit terugkomen in onze validiteitsbenadering?

o We zien het begrip constructrepresentatie naar voren komen. We gaan een test valideren door de onderliggende psychologische processen in kaart te brengen die leiden tot het testgedrag. Welke processen beïnvloeden je testgedrag?

Conclusie: we zien een verschuiving van een focus op het instrument naar een focus op het idee dat er een onderliggende realiteit is die we geleidelijk beter leren begrijpen.

Page 24: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

24

Visuele voorstelling: Realistische benadering

Er is een trek die bestaat en beïnvloedt wat er gebeurd in de testen EN ook een causaal effect heeft buiten de testsituatie.

Vb. Intelligentie bepaalt score op de test EN hoe we ons op het werk gedragen.

Constructivistische benadering

Er is niet één realiteit, er is enkel de constructie van de realiteit volgens de wetenschapper. Wetenschappers proberen een verhaal te vertellen van wat we zien in de realiteit, verbanden tussen variabelen overzichtelijk te maken ZONDER dat je aanspraak maakt op de onderliggende realiteit.

Deze extreme positie zorgt ervoor dat je theorieën niet meer kunt vergelijken!

Constructivistische – Realistische benadering

Je veronderstelt dat er een realiteit is maar we kunnen die niet rechtstreeks kennen. We kunnen wel wetenschappelijke theorieën formuleren en theorieën aanpassen bij negatieve bevindingen, zo komen we langzaamaan dichter bij benadering van die werkelijkheid.

We kennen realiteit door constructen MAAR we erkennen dat er een realiteit is die toelaat om het beter te doen

D ) Van formele naar recursieve systemen van onderzoek

Van ‘hoe moet wetenschappelijk OZ er uitzien?’ naar ‘hoe moeten we aan wetenschappelijk OZ doen?’ Onderzoek moet verantwoord en rationeel zijn. Er zijn 5 ≠ onderzoeksystemen om aan rationeel onderzoek te doen.

Page 25: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

25

Er zijn verschillende manieren waarop we validiteitsonderzoek kunnen doen. Eerst gaan we het filosofisch bekijken, en later meer concreet naar welke methoden psychologen de facto gebruiken om validiteit aan te tonen. Beginnend dus met een meer conceptuele benadering. Messick heeft de onderzoekssystemen voorgesteld en telkens gelabeld aan de hand van een belangrijk filosoof die die benadering heel sterk heeft uitgewerkt in zijn filosofie.

Het 1ste onderzoekssysteem is het Leibniziaans onderzoekssysteem. o Formele,symbolische benadering: sterk deductief o VB. relativiteitstheorie van Einstein. Einstein is niet begonnen met fysische proefjes,

maar hij heeft een volledig theoretisch, logisch, mathematisch model uitgewerkt en dat heel ver doorgedreven.

o We maken een heel sterk formeel model. We kunnen dit alleen maar doen als we al heel veel weten over een domein. In de psychologie komt dit niet veel voor.

o Borg(=reden waarom het werkt): doordat men de standaarden specificeert: het is heel duidelijk in zo’n logisch formeel mathematisch systeem wat de criteria zijn voor wat juist en wat fout is. Daarnaast is het consistent, volledig en omvattend. Je vertrekt vanuit een aantal basisassumpties (axioma’s) en op basis hiervan kan je een bepaald model ontwikkelen. Deze benadering is dus ook heel sterk deductief.

De 2de benadering is het Lockeaans onderzoekssysteem (vaak gebruikt in de psychologie)o Empirische inductieve benadering: elementaire data, aanvaarde methoden.

Het idee van de Lockeaanse benadering is dat je gaat kijken naar de empirie, en op basis daarvan kennis gaat vergaren. Het is essentieel om te werken met aanvaarde methoden waarvan we weten dat ze betrouwbare valide evidentie genereren. In domeinen die we nog niet goed kennen beginnen we vaak met een factoranalyse

VB. de Big Five, uitgegaan van een empirische benadering. Achteraf kan er kritiek komen op de methode en dit heeft ook conclusies voor de uitkomsten.

VB. Onderzoek over emotionele intelligentie ook empiristischo Borg: consensus over de objectiviteit van de data en de methoden .

Namelijk of je kan aantonen dat je data op een objectieve manier verzameld zijn en in de methode die je gebruikt structuur in te brengen, zodat ze toelaten op een adequate manier structuur te laten zien.

Het 3de onderzoekssysteem is het Kantiaans onderzoekssysteem o Doelbewuste formulering of identificatie van alternatieve (niet antagonistische)

perspectieven

Page 26: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

26

hiervoor is kenmerkend dat we verschillende alternatieve modellen gaan poneren voor hetzelfde fenomeen te verklaren. Zijn er verschillende mogelijke verklaringen voor onze observaties?

Dit gebeurt tegenwoordig heel veel. Dan wordt er gekeken welk model de data het beste kan verklaren.

VB. intelligentie : 2 visies Gekristalliseerd vs vloeibaar Mechanisch vs school/verbaal

o De borg is de ‘goodness of fit’ tussen theorie en data: “hoe goed past de theorie bij de data.”

De 4de benadering is het Hegeliaanse onderzoekssysteem, o Doelbewuste formulering van antagonistische, antithetische perspectieven

Dit zien we veel terugkomen in de psychologie (in de intelligentie). Deze manier helpen impliciete assumpties naar boven te brengen.

In het intelligentiedomein zie je dat mensen die uitgaan van het genetisch perspectief kijken typisch kijken naar de correlaties in intelligentie van verwante personen. Mensen die overtuigt zijn van het omgevingseffect gaan niet naar die correlaties kijken. Ze kijken naar andere dingen. In een Hegeliaanse benadering worden beide zienswijzen geïntegreerd.

o Borg: conflict. Door het conflict ga je verborgen assumpties en inconsistenties naar boven

brengen.

Het 5de onderzoeksysteem is het Singeriaans onderzoekssysteem door 2 aspecten gekenmerkt: o Observeren van onderzoeksystemen: recursief toepassen op elkaar

door de verschillende onderzoeksystemen op elkaar toe te passen, het probeert eigenlijk het voorgaande met elkaar te integreren. Zo krijg je een beter overzicht van wat de mogelijke implicaties zijn van de verschillende theorieën.

Kijken naar de gevolgen van de testinterpretatie.o Onderzoeken van ethische implicaties

Het is erg belangrijk om te kijken naar de waardenimplicaties. Niet alleen van puur cognitief van wat is de waarde van de theorie, maar ook als we die toepassen wat gebeurt er dan en wat doen we daar dan mee.

o Borg: Vooruitgang door successieve benaderingen. Je past eigenlijk verschillende onderzoeksbenaderingen toe en uiteindelijk krijg

je een beter zicht op het construct dat je aan het meten bent.

Conclusie

Page 27: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

27

Geen onderzoekssysteem (als het gaat om de validering van een instrument) is per definitie beter dan een ander onderzoekssysteem. Alle 5 benaderingen hebben hun waarde en kunnen belangrijke informatie opleveren.

Elk onderzoekssysteem komt in aanmerking om de validiteit te onderbouwen, MAAR je moet zowel zoek gaan naar convergente als discriminante evidentie. Naast het verificeren gaan we proberen naar evidentie te zoeken die we kunnen verwerpen.

Het moet geen leibziniaanse benadering zijn zoals het logisch-positivisme beweert

Page 28: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

28

4 DE VIER ASPECTEN VAN VALIDITEITWe hebben nu de filosofische achtergrond van het validiteitsbegrip besproken, nu gaan we de vier grote aspecten van validiteit volgens Messick bespreken. De eerste (evidentie als basis voor testinterpretatie) is het belangrijkste, en de drie andere zullen iets korter besproken worden.

4.1 EVIDENTIE ALS BASIS VOOR TESTINTERPRETATIE: CONSTRUCT VALIDITEIT

Welke evidentie hebben we om onze testinterpretatie te rechtvaardigen?

Het begrip dat daar naar voren komt is constructvaliditeit . Messick definieert deze als volgt:

‘the evidence and rationales supporting the trustworthiness of score interpretation in terms of explanatory concepts that account for both test performance and relationships with other variables’.

Dit is een combinatie van correlaties, experimentele resultaten, mét de theorieën die we daarvoor gebruiken. M.a.w een combinatie van data én theorie.

Voor we de andere aspecten van validiteit kunnen weten, moeten we de constructvaliditeit kennen, we moeten weten wat we aan het testen zijn. Je gaat er vanuit dat je met je test het verklarend begrip (bv. depressie) meet/operationaliseert. Gedrag op test wordt dan verklaard door dat theoretisch begrip.

Verder valideren we geen tests, maar wel een bepaalde score-interpretatie.

Vervolgens verklaren we testscore aan de hand van onderliggende trekken. De constructvaliditeit valt uiteen in vier grote belangrijke aspecten, namelijk de inhoud, de interne structuur, de responsprocessen (hoe komt het testgedrag tot stand), en de relatie met andere variabelen. Eerst beginnen we met de algemene bedreigingen van validiteit.

4.1.1 Bedreigingen van constructvaliditeitWanneer we meten maken we fouten, dit is altijd zo. We kunnen hierin een onderscheid maken in toevalsfouten (betrouwbaarheid en meetprecisie) en systematische fouten.

Construct A,B,C gemeten als A+B+X, A+C+Y, B+C+Z

Hoe komt het dat we systematische fouten maken?

Dat komt doordat onze meting een onvolmaakte operationalisatie is van ons construct.

Er kunnen zich twee bedreiging voordoen van de constructvaliditeit:

Een belangrijk onderdeel van het construct zit niet in onze meting. construct onderrepresentatie

We meten iets wat we niet bedoelen te meten, we meten teveel. constructirrelevante surplus

o Twee vormen van constructirrelevante surplus:

Page 29: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

29

constructirrelevante moeilijkheid (term ‘dozijn’ heeft niks te maken met rekenvaardigheid te moeilijke woorden, items worden niet begrepen)

constructirrelevante gemakkelijkheid (testwiseness: trucjes bij giscorrectie).

Meestal kunnen we constructirrelevante surplus er wel uithalen met psychometrische methoden.

We hebben twee types van evidentie nodig:

Aantonen van implicaties van het construct = Convergente validiteito A+B+C, maar enkel A+X en B+X gemeteno convergente evidentie : aantonen dat test samenhangt waar we voorspellen dat de

samenhang moet zijn VB. Goed inductief – Goed deductief redeneren

Relaties niet toe te schrijven aan alternatief construct = discriminante validiteito divergente evidentie : verbanden waarvan we verwachten er niet te zijn mogen we ook niet

vinden.o Rivaliserend construct: methodeo Meting = construct-methode-eenheid, specifieke methodevariantie leidt tot

monomethodebias

Beide moeten bevestigd worden om ons geloof in de kwaliteit van de meting te onderbouwen. Aan de hand van de voorspelling die we maken (convergent en divergent) kunnen we kijken of dit wel of niet wordt bevestigd, en in functie daarvan kunnen we ons instrument of zelfs onze theorie verbeteren.

Wanneer we geen bevestiging vinden dan is de vraag hoe dit komt.

Het kan zijn dat de test het construct niet goed meet (methode-effect). Het moet duidelijk zijn een meting een construct-methode-eenheid is. Wanneer we een test maken dan willen we daarmee een construct meten, maar we doen dat met een bepaalde methode.

Wanneer we systematisch dezelfde methode gebruiken om dingen te onderzoeken lopen we het risico op van monomethodebias.

Het is dus belangrijk om verschillende methoden te gebruiken, ook in de diagnostiek.

Wanner we dus vinden dat onze hypotheses niet bevestigd worden is het niet eenvoudig wat we hier mee moeten doen omdat er verschillende mogelijke verklaringen kunnen zijn.

Gebrek aan convergerende evidentie en divergerende evidentie:

Test meet het construct niet goed Constructtheorie is fout

o Bijvoorbeeld: bestaat emotionele intelligentie wel? Aanvullende hypothesen deficiënt:

Page 30: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

30

o Je maakt altijd assumpties die wellicht niet blijken de kloppen. Er kunnen aspecten zijn in de omgeving die er toe leiden dat mensen in specifieke contexten zich niet gedragen zoals je verwacht.

Onderzoek(experimenteel opzet) is niet adequaat. o Vb. de steekproef te klein, onbetrouwbaarheid

Deze bedreigingen van de constructvalidatie maken het heel moeilijk om te falsifiëren.

4.1.2 Evidentie op basis van inhoudTraditioneel werd de inhoudsvaliditeit gezien als een op zich staande vorm van validiteit. We hebben al gezien dat we dat niet meer kunnen beargumenteren. Het is echter wel een zeer belangrijk aspect van validiteit. Traditioneel werd het gezien dat een test een steekproef is van een bep. gedragsdomein of itemuniversum moet zijn.

Een goede steekproef moet representatief zijn en relevant om te voldoen aan het inhoudsaspect van validiteit.

De drie belangrijke vragen rondom het inhoudsaspect van validiteit zijn:

a. ‘Wat behoort tot ons inhoudsdomein, en wat niet?’ Specificatie van aard en grenzen van domein

b. ‘Zijn de items die we opnemen relevant voor het construct dat we willen meten?’ relevantiec. ‘Is ons itemuniversum representatief voor wat we willen meten?’ representativiteit

Vandaag de dag zijn er drie mogelijke vormen van inhoudsvaliditeit.

1. de klassieke vorm: de inhoud van de test vormt een steekproef uit de inhoud van het domein.2. Daarnaast ook: de gedragingen in de test vormen een steekproef van de gedragingen in het

domein BV: welk type van gedrag moet iemand typisch vertonen in zijn job? In rollenspellen

worden dan juist dát type gedrag nagebootst.3. Een derde interpretatie van het inhoudsaspect is dat de processen van de test een

weerspiegeling moeten zijn van de processen in het domein. Benadering die we gebruiken bij een intelligentiebatterij. We gaan die testjes gebruiken

die op ons op een zo efficiënt mogelijke wijze toelaten om de intelligentieprocessen in kaart te brengen. Om een algemeen beeld te krijgen over iemands intelligentie gaan we proberen om de verschillende processen zo goed mogelijk te representeren in ons instrument.

4. De aard van het gedragsdomein belangrijk bij… om aan testconstructie (testblauwdruk) te kunnen doen, kijken naar het testgebruik: relevantie en representativiteit voor toegepast domein

Waar is de test relevant? Dat kan je alleen weten als je goed weet wat de test meet.

Page 31: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

31

Bij de domeinconceptualisering zijn de grenzen dus heel belangrijk, maar ook de verschillende facetten. De constructtheorie is essentieel voor de domeinbeschrijving : referentiedomein = het geheel van informatie waarvoor het construct een verklaring moet bieden.

We hebben dus twee aspecten, namelijk de inhoudsrelevantie en de inhoudsrepresentatie.

De inhoudsrelevantie zijn de oordelen voor de relevantie van de testitems of testtaken. Het gaat dus om oordelen (judgemental evidence). Experts gaan kijken naar wat is beantwoord en of dit relevant is voor het domein.

We beoordelen de relevantie van alle aspecten van de testprocedure van de meting:

inhoud, gedragingen en processen de stimulusopmaak : Hoe bieden we de stimulus aan? antwoordalternatieven, uitvoeringscondities, criteria voor het scoren van items

Bij de inhoudsrepresentatie wordt een specificatie van grenzen en onderverdelingen in het domein veronderstelt. We kunnen subdomeinen representeren volgens…

Uniformiteit : even vaak aan bod laten komen Het voorkomen : hoe vaak komt het voor in de realiteit? Belangrijkheid

Beperking van inhoud als enige basis voor validiteit

Historisch was het zo dat het inhoudsaspect werd gezien als een volwaardige vorm van validiteit. Iemand die dit lange heeft verdedigd is Ebel. Hij stelde in 1961 ‘if the test we propose to use provides in itself the best available operational definition, the concept of validity does not apply’.

Maar is de ‘best available’ het ‘best conceivable’?

Misschien zijn er benaderingen om zo’n test te maken die nog beter zijn, maar hebben we die nog niet gevonden. In 1983 zei Ebel: wat we eigenlijk nodig hebben: ‘operational definition + ‘rational justification’. MAAR men zegt hierover dat rationele verantwoordingen gewoon hypotheses zijn (en dus constructvaliditeit), en die geven geen garanties voor validiteit.

Dus met onze inhoudsvaliditeit geven we een definitie van een domein (van de grenzen/onderliggende subcomponenten van het domein) en we gaan beoordelen of wat in de test zit het domein (en de subcomponenten) goed weergeeft.

Belangrijk is dat inhoudsvaliditeit geen eigenschap is IN de test, maar een oordeel is van experts:

Over domeinrelevantie en – representativiteit Over de relatie tussen de test- en het referentiedomein

In sommige gevallen van inhoudsvaliditeit alléén kunnen we toch al iets zeggen. Inhoudsgebaseerde inferenties zijn in het beste geval unidirectioneel:

Hoge scorers moeten de vaardigheid bezitten

Page 32: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

32

Over lage scorers kan men weinig zeggen

Wanneer we te maken hebben met vaardigheidsopdrachten waarbij het zo is dat iemand deze correct oplost. dan we weten we dan dat die persoon het kán oplossen, dat het mogelijk is. Dit is relevant wanneer we bijvoorbeeld intelligentietesten gebruiken bij allochtonen. Als een allochtoon laag scoort, dan kunnen daar veel verschillende oorzaken voor zijn.

De conclusie is dat de inhoud onvoldoende is (contexteffecten en irrelevante methode-effecten zijn steeds mogelijk), maar het is een essentieel onderdeel van het valideringsproces. We moeten om te beginnen goede argumenten hebben waarom we bepaalde items opnemen in een test. Vervolgens moet er worden gekeken naar wat mensen dan effectief doen.

4.1.3 Evidentie op basis van interne structuurHet is essentieel dat we iets willen zeggen over het testgedrag, en niet de test op zich.

De substantieve component van validiteit : confronteren van de beoordeelde inhoudsrelevantie/-representativiteit én de empirische antwoordconsistentie.

Dat kunnen we eigenlijk alleen als we een hele duidelijke theorie hebben over wat we verwachten (BV: verschillende vormen van intelligentie moeten positief met elkaar correleren).

We gaan dan de interne structuur bekijken. De interne structuur : het modelleren van empirische antwoordconsistenties.

Hoe kunnen wij die antwoordconsistenties modelleren? Aan de hand van psychometrische modellen. We hebben verschillende modellen.

1. De meest voorkomende zijn de cumulatief-kwantitatieve modellen. Dit houdt een lineair effect in. Hiervoor worden dikwijls factoranalyse en IRT-modellen gebruikt.

2. Op andere momenten, zoals bij politieke voorkeuren, gebruikt men een nabijheidsmodel.

3. Het niet-compensatorisch intensiteits/kwaliteitsmodel. Gebruikt bij VB. creativiteitstesten

4. Het klassenmodel is een model waarbij je veronderstelt dat er ≠ typen van mensen zijn. Dit wordt gebruikt binnen de psychopathologie. Dit is anders dan bij het niet-compensatorisch intensiteits/kwaliteitsmodel want die verondersteld onderliggende domeinen, hier gaat het om kwalitatieve verschillen tussen groepen (typologieën).

5. Het dynamisch model komt in de praktijk weinig voor maar is toch een zeer interessant model. Het stelt dat een bepaald construct op verschillende manieren tot uiting kan komen, maar niet tegelijkertijd. Mensen die angstig zijn kunnen helemaal verlamd raken, óf ze kunnen gaan vluchten. Toch zijn ze allebei het gevolg van onderliggende angst.

6. Tot slot is er het ipsatief model (6) , waarbij een persoon niet vergeleken wordt met andere personen, maar met zichzelf. Dit model wordt wél vaak gebruikt. Het is heel belangrijk om deze

Page 33: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

33

verschillende modellen te onderscheiden van elkaar, want ze kunnen niet allemaal in dezelfde situatie kunnen worden toegepast.

Een concept dat hier in dit kader wordt gebruikt is structurele getrouwheid (structural fidelity)

Structurele getrouwheid : overeenkomst hebben van structurele relaties tussen het testitem en andere manifestaties van het construct.

Overeenkomst tussen score model en score-interpretatie:o Modelvermenging : elk model moet worden verantwoord (vb. dimensie & cut-off)o Modelverwarring : scores via één en interpretatie via ander meetmodel (vb. MMPI)

Als we inderdaad denken te maken hebben met discrete kwalitatief verschillende patiëntengroepen, dan veronderstellen we dat afhankelijk van de pathologie die iemand heeft hij/zij een bepaalde probabiliteit heeft in het vertonen van symptomen. Als we zo ons instrument opzetten, dan moeten we ook kunnen aantonen dat dit ook het geval is in de realiteit.

De MMPI werkt theoretisch met een klassenmodel, maar dikwijls wordt er gebruik gemaakt van een cumulatief-kwantitatief model. Er is dan een probleem, omdat er dan een vermenging is van modellen. Als we ons hier niet van bewust zijn kan dit problemen opleveren.

Stel dat we een instrument gebruiken om te voorspellen of iemand slaagt of niet. Dan willen we een dichotoom antwoord (ja of nee). De test moet dan heel goed ontwikkeld worden om het niveau van de cut-score te bepalen. Wanneer je gewoon een algemene uitspraak wil doen over de intelligentie van een persoon dan wil je meerdere scores van elkaar kunnen onderscheiden.

Als je dus de WAIS gebruikt (een cumulatief-kwantitatief model voor intelligentie) om een dichotome uitspraak te doen, dan is er sprake van modelvermenging. Het kan wel zijn dat je modelvermenging toepast, maar dan moet je dat kunnen aantonen en verantwoorden.

Als je dit niet kan aantonen dan is er sprake van modelverwarring, dan heb je scores via het ene model en de interpretatie via een andere meetmodel.

4.1.4 Evidentie op basis van responsprocessenDe derde grote vorm van constructvaliditeit is evidentie op basis van responsprocessen. Het is al lang in de wetenschappelijke theorievorming van validiteit aanwezig, maar het is recent pas volledig opgenomen als een afzonderlijke vorm in de APA-Standards.

Het gaat hier om het realisme, over het idee dat er een werkelijkheid is die aanleiding geeft (verklaart) waarom wij ons op een bepaalde manier gedragen.

Causaal modelleren van item- of taakprestaties:

Identificeren van mechanismen onderliggend aan taakprestaties Decompositie van taak i.t.v componentprocessen VB. Componentieel model voor analoog redeneren

o Opsplitsen van globale taak in subtakeno Meten van elk van de subtaken

Page 34: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

34

Wat dit dus inhoudt is dat we gaan proberen om die causale verbanden in kaart te brengen. Wat zijn de cognitieve processen die tot een succesvolle testafname leiden?

Het houdt in dat we de taak gaan decomposeren in de onderliggende componentprocessen.

1. Encoderen: coderen van de attributen (groot, blij, man, zwarte hoed)2. Inferentie van relatie tussen A en B : blij naar droevig, man naar vrouw3. Mapping (afbeelden) relatie A en C : van groot naar klein4. Toepassing van AB relatie op CD: droevig ,klein, vrouw met zwarte hoed5. Produceren van correct antwoord: subcomponenten

a. Genereren van kandidaatb. Vergelijken tussen alternatievenc. Proces van verantwoording indien ze niet matchen

4.1.5 Evidentie op basis van relatie met andere variabelenDe vierde grote vorm van constructvaliditeit is evidentie op basis van relatie met andere variabelen.

Cronbach & Meehl stelden dat hét criterium voor validiteit het nomologisch netwerk is:

de relatie van de test met andere metingen (met andere constructen) die theoretisch moeten samenhangen met het begrip dat de test meet. –

Toch is het breder dan enkel de nomologische validiteit.

Wat we hier hebben is de overeenkomst tussen de verwachte en de geobserveerde relaties van de test met andere testen en non-test gedrag.

Het construct moet de relaties kunnen verklaren Meestal met totaalscore (= tussenliggende variabele tussen geobserveerde consistenties en

externe variabelen)

Vanuit het idee van constructvaliditeit is dat je de verklarende variabelen (explanatory variable) kan gebruiken om dat verband te verklaren.

Voorbeeld: Dus als je vindt dat er een verband is tussen je selectieproef voor de opleiding geneeskunde, en de slaagkans dan is je verklarende variabele dat je selectieproef belangrijke cognitieve vaardigheden meet die je nodig hebt om te kunnen slagen voor de opleiding, en om uiteindelijk een goede arts te zijn. Je moet kunnen aantonen dat het inderdaad die cognitieve vaardigheden zijn die dat verband verklaren.

Page 35: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

35

Stel dat je test eigenlijk gewoon een verkapte meting is van conformisme, en dat in de opleiding vooral de studenten die zich conformistisch gedragen hoge punten halen, dan is er een probleem. Want dat wil zeggen dat de test wel een verband laat zien, maar dat dat verband niet mag worden toegeschreven aan de bedoelde cognitieve vaardigheden.

Er zijn twee typen van relaties:

De relaties tussen een test en andere methoden om hetzelfde en onderscheiden constructen te meten en dit noemen we trekvaliditeit.

De relaties met maten van andere constructen, dit is de nomologische validiteit.

Wat is het verschil tussen deze twee?

Bij de trekvaliditeit hebben we niet noodzakelijk een sterke theoretische basis. Bij nomologische validiteit wel.

Bij trekvaliditeit is het gewoon de vraag 'kan ik aantonen dat ik iets anders aan het meten dan wat we al kennen?'. Je wilt daarnaast ook nagaan dat je construct niet ongehoord beïnvloed wordt door een methode. Het construct is niet steeds ingebed in sterk uitgewerkt theoretische kader, soms gewoon lekenconstructen: niet goed voor nomologisch netwerk maar wel voor de convergente en divergente validiteit.

Twee typen van redundantie:

Gewenste redundantie wil zeggen dat we gewenste overlap observeren bij twee testen die hetzelfde construct meten (over methoden)

Ongewenste redundantie is wanneer twee metingen overlappen die verschillende constructen trachten te meten. Je kan wel een bep verband verwachten, maar dit mag niet te sterk zijn (met andere constructen)

De manier om dit te onderzoeken is met de multimethode-multitrekmatrix ( Campbell & Fiske)

Zie psychometrie als de matrix niet duidelijk is!

Hiermee ga je verschillende trekken of psychologische begrippen waarvan je als

enige veronderstelling hebt dat ze te onderscheiden zijn (dat ze niet hetzelfde betekenen) met minstens 2 verschillende methoden meten.

Je wil dan dat de scores van de verschillende methoden op hetzelfde construct zo hoog mogelijk correleren. Je wilt ook dat de verschillende constructen onderling niet te veel correleren. Op deze manier kan je nagaan of er sprake is van methode-effecten.

Page 36: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

36

Nomologische validiteit en nomothetische spanwijdte

nomologische validiteit: de overeenkomst van de theoretische relaties van een construct en de geobserveerde relaties met andere variabelen.

Een probleem wat zich kan voordoen is nomologische ruis:

Ongewenste impact van methodefactoren , dwz dat er allerlei methode-artefacten zijn waardoor we een te sterk verband observeren of een juist geen verband. Het kan dan ook zo zijn dat we verbanden vinden die we verwachten, maar dat die eigenlijk toegeschreven moeten worden aan methode-effecten. (werken met multitrekbenadering)

Verschillen in scorebetrouwbaarheid

Nog een veel voorkomend begrip is de nomothetische spanwijdte, of het empirische netwerk van relaties van de test met …

metingen van andere constructen andere metingen van hetzelfde construct het criteriumgedrag.

We hebben nu de vier vormen van evidentie besproken. Dit zijn niet vier vormen van validiteit, maar vier aspecten, die alle vier bijdragen tot de constructvaliditeit!

Nu zijn er twee mogelijke vormen van constructvalidering waarin we die vier vormen van evidentie kunnen gebruiken.

Sterke versus zwakke constructvalidering Een sterke vorm van constructvalidering is er een heel duidelijke theorie en gaan we heel

deductief te werk (sterk Leibniziaans). Bij een zwakke constructvalidering gaat men meer empirisch te werk (Lockeaans). Deze twee staan in interactie met elkaar. Meestal begin je met zwakke constructvalidering

waarop een sterke constructvalidering volgt.

4.1.6 Soorten gegevens en data-analyses

Welke soorten gegevens en data-analyses hebben we nodig om validiteit aan te tonen?

a) experts beoordelings- en logische analyses gaan toepassenb) correlatie- en covariantieanalyses

Page 37: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

37

c) analyses van het procesd) analyses van groepsverschillen en veranderingen doorheen de tijde) Gevoeligheid van scores voor experimentele behandelingen en manipulaties van condities.

A ) Beoordelings- en logische analyses

Identificeren van mogelijke rivaliserende hypothesen voor score-interpretatie:

Uitbreiden van itempool Aanpassen van antwoordformaat : niet iedereen is gewend om met een computer te werken Aanpassen van procedure : in plaats van via een tekst een video laten zien Keuze van data analyse

We hebben gezien dat het inhoudsaspect van validiteit een beoordelingsaspect is: je vraagt aan experts om de inhoud van items te beoordelen. Ze vellen een oordeel over de relevantie en de representativiteit. Het is belangrijk om na te denken over mogelijke biases, of mogelijke fouten die kunnen optreden. Je moet nadenken over wat eventueel de meting kan verstoren.

Naarmate je meer weet en beter heb nagedacht over waar je mee bezig bent kan je het dus meer confirmatorisch aanpakken. Je kan dan beter anticiperen op mogelijke problemen van de test.

Je begint dus met na te denken wat je test wil meten en wat eventueel alternatieve verklaringen kunnen zijn voor de uitkomst.

Voorbeeld: Test voor leesbegrip,

-Alternatieve hypothesen: woordenschat, geheugen, leessnelheid

-Mogelijkheden: aanpassen woordenschat, minder directe matching vragen, tijdslimieten aanpassen

B ) Correlatie- en covariantieanalyses

Dan hebben we een tweede grote bron van informatie en dat zijn correlatie- en covariantieanalyses. Hiermee gaan we kijken hoe itemsscores met elkaar correleren, hoe ze verband houden met schaalscores, hoe schaalscores met elkaar correleren, enzovoort.

multimethode-multitrek:

1. Convergentie van indicatoren2. Onderscheidingsvermogen ten overstaan van andere constructen3. Consistentie over methoden

VB. Wanneer we het begrip neuroticisme meten zou je dit kunnen meten via zelfbeschrijving en via beschrijvingen van andere mensen. We willen dat deze twee uitkomsten zo hoog mogelijk met elkaar

Page 38: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

38

correleren: we willen dat verschillende indicatoren van hetzelfde begrip positief met elkaar samenhangen.

Nog een stapje verder: als we verschillende methoden gebruiken om een zelfde construct te meten, dan willen we ook consistentie over methoden. Van de andere kant willen we dat het geen dat we methoden ook duidelijk onderscheiden is van andere constructen. Dit kunnen we nagaan via de multimethode-multitrekmatrix.

Hiermee probeer je methode-effecten en constructeffecten uit elkaar te halen.

Een andere methode die héél veel wordt gebruikt is een (exploratorische) factoranalyse.

Exploratorische factoranalyse

Dit is de meest gebruikte methode om de interne structuur van een test aan te tonen en te onderzoeken.

De factoranalyse gaat op zoek naar een beperkt aantal onderliggende factoren aan de correlatiematrix (BV. een test met 60 items reduceren tot 6 onderliggende factoren).

Factorinterpretatie : formuleren we een te toetsen hypothese. Die naamgeving zelf moet je ook kunnen aantonen en verder valideren (Hypothese : mensen die hoog scoren op neuroticisme zijn vatbaarder voor depressie).

Meer dan één factor hebt kan je via de factoranalyse zowel convergerende als divergente informatie bekomen. Een kritiek op de factoranalyse is dat je altijd onderliggende factoren krijgt, maar het voordeel is dus dat je ook convergerende als divergente krijgt.

Als je niet de verwachte structuur krijgt en dus onregelmatige bevindingen hebt, kan dit leiden tot een aanpassen van de theorie.

Confirmatorische factoranalyse

Deductieve benadering o Het verschil met exploratorische factoranalyse is dat je bij een confirmatorische

factoranalyse op voorhand moet zeggen wat je verwacht. Met beide vormen ga je de interne structuur van de test na.

De regressieanalyse, padanalyse en structurele vergelijkingsmodellen:

Modellen die het nomologisch netwerk onderzoeken. Ze gaan de causale structuur van de verschillende constructen modelleren.

Belangrijk om te onthouden is dat correlatie- en covariantieanalyses verreweg het meeste terugkomen.

Procesanalyses

Procesanalyses worden gebruikt om te proberen begrijpen hoe de score tot stand komt. Er zijn hier heel veel manieren voor:

protocolanalyses : luidop nadenken tijdens de test computermodellering :op welke items gaan we groter verschil verwachten na aanpassing vh WG chronometrische analyses : snelheid meten

Page 39: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

39

cognitieve correlaten : VB. cognitieve maat afnemen en correleren met gedrag dat je bestudeert analyse van de redenen : vragen ‘waarom doe je dit?’ analyse van oogbewegingen analyse van de systematisch fouten (Gestalt-taak bij baby’s van ≠ leeftijden) analyse van de strategieën en stijlen van taakprestatie : individuele verschillen.

Dan hebben we nog de mathematische/psychometrische modellering. Aan de hand van onze mathematische modellen proberen we het proces mee in te bouwen.

Complexiteitsfactoren : o VB. encoderingscomplexiteit + transformatiecomplexiteit = moeilijkheid geometrische

analogieëno als we complexe rotatietaken hebben kan de moeilijkheid van het item zal bepaald

worden door… encoderingscomplexiteit (hoe complexer het figuur hoe moeilijker het item) transformatiecomplexitei t( hoe ver moet het figuur gedraaid worden om tot het

juiste antwoord te komen). Deze typen van complexiteit kunnen we opnemen als itemparameters.

Dan kunnen we nagaan of de itemmoeilijkheid in welke mate functie is van deze itemparameters.

Subtaken.o VB. Genereren + beoordelen = divergente productietaako Bij een divergente productietaak kan je mensen vragen wat je allemaal kan doen met

een baksteen. Als je hierbij zegt dat de persoon alles op mag schrijven wat in hem opkomt (genereren). Anderzijds kan je een lijst met mogelijke antwoorden geven en bij elk antwoord vragen of het zinvol is of niet (beoordelen).

Analyses van groepsverschillen en verschillen doorheen de tijd

Via een longitudinale analyse: de relatieve stabiliteit en ontwikkelingsveranderingen nagaan van een trek binnen een persoon.

Ook kun je nagaan of er verwachte verschillen zijn tussen vooraf gekende groepen o Bij een groep gevangenen komt er waarschijnlijk meer psychopathie voor dan bij een

groep studenten. Je kan verschillen tussen experts en beginnelingen analyseren om zo na te gaan wat de

kwalitatieve verschillen zijn. Test-hertestbetrouwbaarheid overeenkomstig met het construct dat we meten.

o Bv. Trek vs gemoedstoestand : o bij een trek moet deze hoog zijn, bij een gemoedstoestand niet.

Kijken naar veranderingen in het scoreniveau, de scorevariabiliteit, en de dimensionale structuur

Page 40: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

40

Scoregevoeligheid voor experimentele behandeling en manipulatie van condities

Is de impact van behandeling, interventie, instructie in overeenstemming met theoretische verwachtingen?

Systematische manipulatie van item-eigenschappen of testcondities (instemming is belangrijker onder hoge tijdsdruk)

VB. We kunnen kijken in welke mate ons instrument gevoelig is voor de experimentele condities.

Stel dat je een goede behandelingsmethode hebt voor depressie, en je pretendeert een goede depressiemaat te hebben, dan moeten mensen op die maat lager scoren na de behandeling dan vóór de behandeling. Je kan ook manipulaties aanbrengen aan de testcondities.

Veralgemening van constructbetekenis

4.1.7 Generaliseerbaarheid en beperkingen van score-interpretatieIn welke mate kunnen we de interpretatie die we geven aan een bepaalde score van een bepaalde test in een bepaalde context generaliseren naar andere populaties en situaties?

Belangrijk hierbij is dat we niks mogen veronderstellen.

Er zijn verschillende soorten van generaliseerbaarheid:

populatiegeneraliseerbaarheid o De test is gedaan op autochtone kinderen, maar is dit valide voor allochtone kinderen? o VB. Aandachtstest kinderen Australië vs België is niet generaliseerbaar

rekening houden met cultuur , In België meer focus op accuraatheid dan in Australië ecologische generaliseerbaarheid: standaardisering als mogelijke bron van verschillen

o Kunnen we testsituatie generaliseren naar andere context?o Vb. Anonieme context vs bekende context, in anonieme context zijn de personen meer

open. temporele generaliseerbaarheid : voor het meten van stabiliteit en continuïteit

o Vb. Betekenis woorden verandert doorheen de tijd "gay bachelor" taakgeneraliseerbaarheid : van assessment-taak naar reële taak.

o Vb. Assesment taak voor sollicitant

Belangrijk: Generaliseerbaarheid is niet validiteit!

Page 41: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

41

Je valideert een bepaalde test voor een bepaalde doelgroep in een bepaalde context. Voor elke nieuwe doelgroep en/of context moet de test opnieuw gevalideerd worden. Toch: als de test voor meerdere doelgroepen en contexten valide blijkt te zijn, dan stijgt wel de generaliseerbaarheid. Gebrek aan generaliseerbaarheid wijst NIET op een gebrek aan validiteit.

4.2 CONSEQUENTIE ALS BASIS VOOR TESTINTERPRETATIE: WAARDENIMPLICATIES

We gaan nu kijken naar consequentie als basis voor testinterpretatie. We hebben het dan over waardenimplicaties die vasthangen aan onze implicatie. We zijn nooit neutraal bezig. We hebben geen puur objectieve wetenschap die volledig losstaat van waardenoriëntatie.

Het is dikwijls het doel in de wetenschap om zo objectief mogelijk te zijn, maar het is nooit waardenvrij.

Waarden eigen aan validiteit:

We moeten erkennen dat de connotatie er is en die moeten we onderzoeken en hoe we er mee omgaan. De vraag is niet of we waarde al dan niet in rekening moeten brengen, maar hoe.

Als we etiologisch kijken naar het begrip validiteit, zien we dat ‘validity’ van dezelfde Latijnse stam ‘valere’, wat ‘sterk zijn’ betekent. In het Frans hebben we ‘valoir’, oftewel ‘waard zijn’.

Waarde en validiteit hebben etiologisch gezien dus dezelfde betekenis (ze hangen intrinsiek samen). Wanneer vormen waarden een probleem, en wanneer hebben we ze juist nodig?

Volgens Messick is waardenvertekening (bias): ‘intrusion of ordinarily tacit extrascientific motives or beliefs into the fullfillment of scientific purposes’.

Hiermee bedoelt hij dat op voorhand bestaande waardeninterpretaties en ideologieën gaan bepalen wat je moet zien, en wat je ziet in onderzoek. A priori overtuigingen zorgen ervoor dat we in een bepaalde gebied ongenuanceerd bent, dat je mogelijk zelfs belangrijke wetenschappelijke evidentie naast ons neerleggen. Maar waarden zijn ook belangrijk, want ze zijn essentieel als we ons beroep gaan toepassen. Ze zijn ook belangrijk als we onderzoek doen wanneer ze onze aandacht vestigen op een probleem, maar niet als ze bepalen wat het resultaat moet zijn van het onderzoek.

Kaplan: ‘values make for bias, not when they dictate problems, but when they prejudge solutions’. We kunnen hier het beste mee omgaan door de waarden expliciet aan de orde te stellen in het onderzoek, en vervolgens kijken wat je hiermee kan aanvangen (zegt het onderzoek er iets over?). Op basis van bepaalde waardeoriëntatie zeggen hoe dat de resultaten gaan zijn.

Waarden kunnen op ≠ niveaus een rol gaan spelen. Zo kunnen waarden al een rol spelen wanneer je een naam gaat geven aan een construct. De namen die we geven aan constructen hebben een bepaalde connotatie. We moeten er zo veel mogelijk naar streven dat die connotatie overeenkomt met wat we bedoelen te meten.

Page 42: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

42

Wat ook belangrijk is als we constructnamen gaan gebruiken en interpreteren is dat we niet alleen iets zeggen over wat we strikt geobserveerd hebben in ons valideringsonderzoek, maar dat we ook een aantal assumpties meenemen van toekomstige relaties die we nog denken te gaan vinden.

Wanneer we een naam geven moeten we niet alleen denken aan wat we hebben gevonden, maar ook wat we in de toekomst nog kunnen vinden. Een niveau hoger waarop waarden een rol kunnen spelen is die van theorieën.

Bronnen van waardenimplicaties bij metingen en constructen: de waarde van constructnamen

"flexibilteit vs rigiditeit" (A) vs "verwarring vs consistentie" (B)o Hier zie je dat door andere verwoording de connotatie van het woord verandert.

We moeten maken dat bij flexibilteit (A) positief is voor het oplossingsvermogen van vraagstukken.

"Geïnhibeerd vs impulsief" of "zelfcontrole vs expressiviteit" "Stress" versus "uitdaging"

o Het is dus het is heel belangrijk hoe we constructen benoemen! Streven naar trekimplicaties en evaluatieve implicaties van de naam of uitklaren van

conflicterende waardenimplicaties Constructen verwijzen zowel naar mogelijke als actuele relaties

De waarde van theorieën:

Niet alleen constructnamen, maar bredere theorieën bepalen hoe we fenomenen gaan interpreteren

o De theorieën die we hebben gaan bepalen waar we naar kijken en wat we goed en minder goed vinden. Onze theorieën zijn niet neutraal: er zit een bepaald idee achter over wie de mens is, of hoe hij zich ontwikkelt.

o Voorbeeld : intellectuele vaardigheden Oorsprong en ontwikkeling Beperking en mogelijkheden van leren Favoriete onderzoeksbenaderingen

Impliciete waardenovertuigingen over aard van mens-zijn en maakbaarheid van de mens

De waarde van ideologieën:

Verschil theorie & ideologie:o Een theorie gaat over het domein waarover je een uitspraak wil doen. o Een ideologie gaat verder ook over hoe bijvoorbeeld de maatschappij ingericht moet

worden. Dikwijls zijn theorieën ook ingebed in bepaalde ideologieën. Ideologieën geven ook perspectief en richting Ideologie : complexe configuratie van gedeelde waarden, affecten en overtuigingen die een

interpretatiekader van de wereld bieden.

Page 43: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

43

VB. institutioneel-universalistisch paradigma vs participatorisch-selectivistisch paradigma

Voorbeeld VS : Intelligentie gezien als iets bijna volledig genetische bepaald, dus in politiek gebruikt als argument om interventies en intelligentie stimulerende projecten tegen te houden

NATURE: Verband tussen biologische moeder en kind stijgt naarmate het ouder worden én de samenhang kind met adoptiemoeder daaltNURTURE: Het feit dat je kinderen brengt van een moeilijke situatie naar intelligentie stimulerende context kan zorgen voor een stijging van 15 IQ punten.Ookal door bevestiging van eigen theorie ,betekent niet noodzakelijk dat je andere theorie ontkracht. Deze ideologieën bepalen hoe je resultaten op psychologische testen interpreteert.

Methodologieën voor het identificeren van waarden en waardenvertekeningen:

Hoe subtiele impact namen, theorieën en ideologieën op het spoor komen? Kantiaanse, Hegeliaanse en Singeriaanse benaderingen Niet consensus maar conflict

Ook waardenimplicaties moeten empirisch ondersteund en rationeel onderbouwd worden

VOORBEELD

Vanuit linkse benadering streeft men naar gelijkheid in populatie, heir kan intelligentie als problematische gezien worden. VB. Hogere intelligentie – hoger inkomen(negatief) (Positief) door dat verschillen in intelligentie opgemerkt worden en men er aandacht aan kan besteden.

Rechtse benadering heeft geen problemen met het feit dat intelligentie verschillend is in de populatie.

Het is belangrijk dat we deze verschillende waarden aan de orde stellen. Dit kunnen we doen door typische Kantiaanse, Hegeliaanse en Singeriaanse benaderingen met elkaar te vergelijken, en het liefst met elkaar in conflict te laten gaan. Dit moet om te bepalen of een bepaald debat gevoerd wordt met empirische argumenten, of met een ideologische stellinginname (die óók terecht kan zijn).

Het idee is dat als we waarde op het spoor willen komen we niet werken met consensus, maar dat we het conflict gaan opzoeken. Met dit conflict gaan we proberen te achterhalen wat de onderliggende assumpties zijn die iemand maakt om een bepaalde stelling in te nemen. Wat belangrijk is: we hebben waarden, ze zijn betrokken in onze procedures, maar we moeten ze aan de orde stellen én kunnen verantwoorden.

4.3 EVIDENTIE ALS BASIS VOOR TESTGEBRUIK: CONSTRUCT VALIDITEIT + RELEVANTIE + UTILITEIT

Uiteindelijk willen we als psychologen onze testen gebruiken in de realiteit om concrete problemen op te lossen. Hiervoor hebben we in de eerste plaats constructvaliditeit nodig, de test moet relevant zijn, én het moet bruikbaar zijn in de situatie. We hebben constructvaliditeit nodig om te achterhalen wát we precies meten. Op basis daarvan kunnen we beslissen of dit type van instrument in een bepaalde

Page 44: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

44

situatie van belang is. Het is belangrijk om te weten waarom je voorspelt. Constructvaliditeit is in de praktijk dus erg belangrijk, maar het is niet het enige. We moeten ook kijken in welke mate je instrument relevant en representatief is voor het domein waarin je het wil toepassen. Daar komt ook nog de utiliteit (bruikbaarheid) boven op.

Construct validiteit: oordeel over relevantie, utiliteit en passendheid alleen in licht van scorebetekenis

Zelfs bij diplomering of voorspelllen van jobsucces: achterliggende theorie van curriculum of van job

Correlatie zonder score-interpretatie op zich is onvoldoende:o VB. predictie van schoolsucces op basis van prestatiemotivatie of volgzaamheid

Daarvoor zijn de testcriterium-correlaties erg belangrijk: Hoe sterk hangen de testprestaties samen met het criterium dat je wil voorspellen? Hoe sterk hangt resultaat test samen met succes in opleiding?

Relevantie en representativiteit ten overstaan van...

Curriculum/ onderwezen stof prestatie: kennis als resultaat van instructie competentie: kennis en vaardigheid in inhoudelijk gebied ongeacht hoe ze tot stand

gekomen is Job

We moeten maken dat er samenhang is tussen bep. criterium en opleiding psychologie is, we gaan dus niet meten hoe mechanische redeneren van student is aangezien dit niet noodzakelijk is.

Test-criterium relaties

Betrouwbaarheid van de criteriummeting

Ook constructvaliditeit van criteriummeting: De testcriterium-correlaties worden niet alleen bepaald door de kwaliteit van onze test, maar ook door de kwaliteit van het criterium.

o Als het criterium mede wordt bepaald door constructirrelevantie is er sprake van criteriumcontaminatie.

o Als er construct-onderrepresentatie is, is er sprake van criteriumdeficiëntie.

Ander probleem is dat testcriterium-correlaties meestal georiënteerd zijn op convergerende verbanden (je wil je criterium zo goed mogelijk voorspellen), en zelden op discriminante evidentie (andere constructen, methodevariantie).

Page 45: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

45

Selectie- versus classificatiebeslissingen : ja / nee versus toewijzing aan behandeling

o Als we een test willen gebruiken moeten we ons ook afvragen in welke context. Binnen de werkcontext kan je nog een onderscheid maken tussen selectie en classificatie. Selectie vindt plaats wanneer je een job hebt en een aantal kandidaten waarvan de beste wordt geselecteerd voor die job.

o Bij classificatie wordt een (al competent gebleken) persoon ingedeeld in een bepaalde functie. Iedereen moet onderwijs volgen, maar dan rest de vraag nog welke onderwijsvorm het beste past bij elk individu.

Concurrente versus toekomstige criteria

o het verschil tussen concurrente en toekomstige criteria: Wanneer we criteriumvaliditeit gaan onderzoeken doen we dit dikwijls met concurrente criteria (dingen die we nú kunnen meten). Maar we voorspellen dat onze test iets zegt over toekomstig functioneren in een bepaald domein.

o De vraag is dan in welke mate dit zo is (toekomstige criteria).

Vb. Toelatingstest VS : wordt SES gemeten of intelligentie? Intelligentie wordt gemeten.

We moeten ook kijken naar de beslissingsutiliteit :

niet alleen naar de sterkte van de test-criteriumrelatie, maar ook naar de

o de base rate : hoeveel mensen zullen potentieel slagen voor een bepaald programma o de selectieratio: de proportie van mensen boven de predictor cut-offo De kosten die de testprocedure met zich meebrengt.

We moeten zeker ook fairheid in rekening brengen.

Naarmate de testcriteriumcorrelatie hoger wordt, zal je meer mensen terecht aanwerven en minder mensen onterecht aanwerven!

.00 = perfect slechte test

Page 46: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

46

Zwakke test met hoge selectieratio: dan heb je toch al een substantiële verbetering in personeelskeuze

Waarde van testing hangt niet enkel af van testcriteriumcorrelatie maar ook van de base rate of succes rate en selectie ratio.

Maar deze tabel houdt geen rekening met wie je verwerpt the cut off.

Validiteitsgeneralisatie

Specifieke validiteit vs gegeneraliseerde validiteit: grote variatie in criterium-predictorcorrelaties omwille van meetfouten en artefacten (vb. administratieve fouten, te kleine steekproeven, correlaties met niet-continue variabelen, beperking van bereik, onbetrouwbaarheid van criterium)

Schmidt & Hunter: niet situatie, maar vooral meetfouten en artefacten (r = .50 tussen ‘general mental abilities’ en ‘work sample tests’)

Belang van meta-analysestudies voor cumulatie van kennis : o maar opletten met confirmation bias, kijk ook naar niet gepubliceerde studies!

4.4 CONSEQUENTIES ALS BASIS VOOR TESTGEBRUIK: SOCIALE CONSEQUENTIES

Anticiperen van neveneffecten en bijproducten:

Nadelige effecten die het gevolg zijn van constructrelevantie of constructirrelevante testvariantie

VB. meerkeuze prestatietoetsen kunnen leiden tot meer nadruk op geheugen en analytische vaardigheden dan op divergent denken en synthetische vaardigheden

Dus niet alleen bedoelde doelstelling , maar geheel van effecten moeten in rekening worden gebracht

Voorgesteld gebruik afzetten tegen alternatieven:

Tegenvoorstellen: gebruik van andere assesmentprocedures

Page 47: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

47

Sociale consequenties van gebruik versus niet-gebruik

Implicaties bekijken vanuit verschillende waardenperspectieven,

Bijvoorbeeld: distributieve rechtvaardigheid vaardigheden, inzet, realisaties, billijkheid, noden, gelijke mogelijkheden, vraag en aanbod op de markt, principe van reciprociteit, algemeen belang, boven een bepaald minimum, gelijkheid…

Distributieve rechtvaardigheid kan ≠ dingen betekenen voor verschillende mensen. Duidelijk expliciteren van wat de distributieve rechtvaardigheid inhoudt.

VB . Capabel genoeg in opleiding OF recht op gelijke kansen

Page 48: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

48

5 BETROUWBAARHEIDHet begrip validiteit hebben we nu heel uitgebreid besproken. Als we kijken naar de standaarden is validiteit het eerste en belangrijkste criterium. Het tweede criterium is die van betrouwbaarheid. Het derde is het criterium van fairheid.

5.1 ONDERSCHEID TUSSEN SYSTEMATISCHE EN TOEVALSFOUTEN Wanneer we meten, en psychologische problemen in kaart willen brengen maken we fouten. We maken altijd fouten die we kunnen onderscheiden in:

Systematische fouten : construct irrelevante surplus validiteitsprobleem Toevalsfouten : fouten die niet eigen zijn aan de meting of gestandaardiseerde context van de

meting betrouwbaarheidsprobleem

Toevalsfouten zijn onderhevig aan verandering, maar systematische problemen niet.

5.2 OORZAKEN VAN ONBETROUWBAARHEID

Testconstructie : oorzaak van onbetrouwbaarheid kan hetgene zijn wat je hebt opgenomen in je instrument. In een instrument neem je een representatieve relevante steekproef op van een bepaald inhoudsdomein, gedragsdomein en specifieke processen.

Het is een steekproef en dit kan betekenen dat er per toeval veel items in kunnen zitten die een persoon met een bepaalde vaardigheid normaal wél had kunnen oplossen, maar op de test niet.

Bij testafname spelen ook andere toevalsfactoren zoals:o factoren eigen aan de testcontext, o factoren eigen aan de geteste persoon,o factoren eigen aan de testleider.

Bij testscoring en testinterpretatie kunnen zich ook fouten voordoeno Dit zijn allerlei mogelijke factoren die een impact kunnen hebben op testscore. o Vb. klik tussen testleider en geteste persoon. Deze factoren variëren sterk. We kunnen

proberen in kaart te brengen hoe sterk die toevalsfactoren over het algemeen een rol spelen in de scores. Dat is het meten van de betrouwbaarheid.

TOEVALSFOUTEN : FOUTEN TUSSEN TESTAFNAMES ZIJN NIET GECORRELEERD. GEEN VERBAND TUSSEN FOUTEN DIE JE MAAKT EN JE WARE SCORE.

BETROUWBAARHEID : PROPORTIE VAN DE VARIANTIE DIE JE MOET TOESCHRIJVEN AAN DE WARE SCORE. (ONDUIDELIJKHEID, ZIE PSYCHOMETRIE H1)

Page 49: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

49

5.3 BETROUWBAARHEID BINNEN KLASSIEKE TESTTHEORIE

Hoe kunnen we achter toevalseffecten komen? We kunnen proberen een zicht te krijgen op de grootte van de toevalseffecten.

Dit kan op twee grote manieren: de klassieke testtheorie en de moderne testtheorie. In de klassieke testtheorie is de standaardmeetfout een heel belangrijk gegeven.

Hoe kunnen we de betrouwbaarheid schatten? Er zijn vier mogelijke manieren.

1. test-hertestbetrouwbaarheid . a. 2 afnames b. Afhankelijk van lengte van het testinterval c. Betrouwbaarheid van stabiele kenmerken d. Foutenbron: testafname Het

idee is dat er geen herinneringseffecten zijn, en dat er ook geen leereffecten zijn. Je mag de tweede afname niet te kort laten volgen op de eerst afname. Vanwege reële evoluties mag er ook niet te veel tijd tussen beide afnames zijn. Test-hertest heeft alleen zin als je het toepast op stabiele kenmerken (die we ook willen meten). De foutenbron is alles wat te maken heeft met de specifieke toevalsfenomenen van de testafname. Maat: Pearson correlatie (stabiliteitscoefficiënt)

2. P arallelle vormen/alternatieve vormen betrouwbaarheid .a. 1 of 2 afnames b. Je kunt ze op hetzelfde moment afnemen of op verschillende momenten.* c. Indien er nood is aan verschillende versies…

i. Parallelle vormen: zelfgeobserveerde gemiddelden, standaarddeviaties, correlatie met ware score (=psychometrisch identiek, zeldzaam)

ii. Alternatieve vormen: enkel equivalent in termen van inhoud en itemmoeilijkheid (= meest gebruikt)

*PROBLEEM: vermoeidheid en leermomentenOplossing: Als de testafname verspreid is over 2 momenten,

Is er minder last van deze effecten d. Foutenbron : Testconstructie en testafnamee. Maat : Pearson correlatie.

Page 50: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

50

3. Interne consistentie . a. 1 afname b. Samenhang tussen items binnen een schaal: evalueren van homogeniteit

Er wordt gekeken naar de homogeniteit (samenhang) van de test, in hoeverre de verschillende items hetzelfde construct meten.

c. foutenbron : testconstructie. d. Maten :

i. de split-halfbetrouwbaarheid via de Spearman-Brownformule. De interne consistentie van een test wordt betrouwbaarder naarmate je meer items opneemt. De Spearman-Brownformule wordt nu niet meer gebruikt want het geeft een onderschatting van de betrouwbaarheid.

ii. Vandaag wordt Kuder-Richardson 20-formule( dichotome items) vaker gebruikt iii. Cronbach’s alfa (voor Likertschalen)

Maar zelfs die twee onderschatten nog de betrouwbaarheid. iv. Beiden gaan na in hoeverre de items van een test in dezelfde richting (construct)

wijzen kijken naar homogeniteit

Page 51: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

51

4. Interscorersbetrouwbaarheid. a. 1 afname b. Overeenkomst tussen beoordelaars van zelfde antwoord c. Foutenbron : scoring en interpretatied. Maten

i. Cohen’s kappaii. Pearsoncorrelatie

iii. Intraklasse correlatieInterscorersbetrouwbaarheid kijkt naar verschillende beoordelaars die eenzelfde test beoordelen. Het is essentieel dat er overeenkomst is tussen de beoordelingen. Het is zo dat men geleerd moet worden hoe ze scores moeten geven op een test en hoe ze deze kunnen interpreteren.

Het is heel belangrijk om rekening te houden met de aard van de test om te weten welke betrouwbaarheidscoëfficiënten we kunnen berekenen:

1) homogeniteit versus de heterogeniteit van de test 2) Meting van trekken(stabiel) of toestanden 3) snelheids- versus krachttests (power tests) 4) criteriumbepaalde tests :

o waarbij we een bepaald criterium proberen te voorspellen. Het verschil met een gewone test is dat we enkel geïnteresseerd zijn in de plaats van het criterium. Daarom is een klassieke betrouwbaarheidsbepaling niet adequaat.

Nu hebben we 2 betrouwbaarheidskwesties:

Page 52: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

52

Beperking van het bereik :o De beperking van het bereik kan betekenen dat een bepaalde correlatie tussen twee

variabelen daalt. Het gevolg is dat we ook lagere betrouwbaarheden gaan observeren. De belangrijke les hierbij is dat betrouwbaarheid altijd bekeken moet worden in het licht van de doelpopulatie.

o Betrouwbaarheid is niet alleen een kenmerk van de testscores, maar ook van de testscores in een specifieke doelpopulatie.

Regressie naar het gemiddelde: o Dit fenomeen doet zich voor als we het (niet perfecte) verband bekijken tussen twee

variabelen. Als we dit toepassen op een testsituatie en een betrouwbaarheid van een test krijgen we dat extreme scores de volgende keer de neiging hebben om meer naar het gemiddelde te liggen.

o Als je in een homogene groep een test afneemt, dan zal de betrouwbaarheid dalen door de beperking van het bereik

Grafiek Regressie naar het gemiddelde Significant verband maar niet perfect. Hoe meer je naar de extremen kijkt, hoe meer verschil er is Regressie naar gemiddelde (psychometrie) Gebruik de formule onder de grafiek! VB. 1st hoog IQ, volgende keer gemeten lager score IQ dit effect komt door regressie van gemiddelde

Hoe groot moet je betrouwbaarheidscoëfficiënt zijn?

2 antwoorden: ‘hangt af van wat je aan het meten bent’ én ‘als je stabiele kenmerken van een persoon aan het meten bent dan hangt het er van af in welke context’.

Eigenlijk zijn het altijd vuistregels of afspraken tussen experts betreffende belangrijke beslissingen op individueel niveau, minder belangrijke beslissingen op individueel niveau, en bij ‘experimenteel’ gebruik (op groepsniveau).

Page 53: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

53

5.4 GENERALISEERBAARHEIDSTHEORIE De eerste grote benadering om de betrouwbaarheid te meten is de klassieke testtheorie, de theorie die het meest wordt gebruikt.

Er is nog een andere methode en dat is de generaliseerbaarheidstheorie.

Generaliseerbaarheidstheorie

Verschillende vormen van betrouwbaarheid relevant voor verschillende aspecten van de test Deze theorie wil de verschillende aspecten van betrouwbaarheid in één onderzoek/design samenbrengen.

Identificeren van alle facetten die mogelijkerwijze aanleiding geven tot fouten in de meeting en samen onderzoeken in een generaliseerbaarheidsstudie Op voorhand specificeren welke factoren een invloed kunnen hebben op de betrouwbaarheid. Vervolgens gaat men deze verschillende facetten expliciteren en met elkaar kruisen/manipuleren. Voor elke factor de grootte van de geschatte variantie berekenen.

o Wat interessant is aan de generaliseerbaarheidstheorie is dat het de verschillende aspecten die de betrouwbaarheid kunnen beïnvloeden identificeert en een design maakt die die aspecten systematisch tegen elkaar afweegt (aan de hand van een experimenteel design).

o Zo kan je de verschillende vetrouwbaarheidscomponenten schatten in één design, en daarbij kan je ook naar interactie-effecten kijken. Dit kan niet met de klassieke benadering, maar toch wordt het in de praktijk niet veel gebruikt.

Voorbeeld:

2 bronnen van betrouwbaarheid, 1ste facet item, 2de facet tijdstip. Je kunt verschillende bronnen van variantie in kaart brengen vb. Variantie tussen personen.

Dan je heb ook de interactie-effecten van de verschillende componenten die je kan schatten in MANOVA MODEL .

In dit onderzoek zie je dat tijdstip weinig bijdraagt, 36 % variatie die je aan niets kunt toeschrijven. Dit model wordt weinig gebruikt.

Page 54: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

54

5.5 BETROUWBAARHEID BINNEN MODERNE TESTTHEORIE

Deze theorie is een stuk complexer dan de klassieke testtheorie. Hier maken we een model voor onze antwoorden en we gaan na of onze geobserveerde antwoorden/antwoordpatronen beantwoorden aan dat model.

Er zijn drie belangrijke modellen die veel gebruikt worden:

het één-parameterlogistisch (1PL) het twee-parameterlogistisch model (2PL) het drie-parameterlogistisch model (3PL).

Vervolgens gaan we kijken naar de iteminformatiefunctie, de testinformatiefunctie, en de standaardmeetfout in elk van die modellen.

ÉÉN-PARAMETERLOGISTISCH MODEL

Page 55: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

55

Het één-parameterlogistisch model of Rasch-model wordt gekenmerkt door de relatie tussen de onderliggende trek (theta) en de probabiliteit om een item op te lossen mathematisch vormgegeven.

Die kansfunctie modelleren we als een logistische functie.

Figuur 8 meeste informatie in het midden, minste informatie aan de uiteinden

Dus we maken het minste fouten in het midden, naarmate de vaardigheid boven of onder het gemiddelde ligt maken we meer fouten.

In het één-parameterlogistisch model is het kenmerkend dat in die functie maar één parameter gaat variëren van item tot item. Deze parameter is de moeilijkheidsgraad, de rest is hetzelfde. De moeilijkheidsgraad van een item is het vaardigheidsniveau van een item dat je nodig hebt om dat item met vijftig procent kans correct op te lossen. Een moeilijker item is een item waar je meer vaardigheid voor moet hebben om dat item met vijftig procent kans correct op te lossen. Dit Rasch-model wordt veel gebruikt bij bijvoorbeeld pisa-onderzoeken. In termen van psychometrische kenmerken het meest interessant is.

Page 56: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

56

TWEE-PARAMETERLOGISTISCH MODEL

In het twee-parameterlogistisch model (2PL) gaan we opnieuw de kans dat een item correct wordt opgelost modelleren aan de hand van iemands onderliggende vaardigheidsniveau, maar nu zijn er twee kenmerken namelijk: de moeilijkheidsgraad en de discriminatiewaarde.

De discriminatiewaarde is de steilheid van de logistische curve. Hoe steiler de curve, hoe meer dat item differentieert tussen mensen die laag scoren op vaardigheid en mensen die daar hoog op scoren.

DRIE-PARAMETERLOGISTISCH MODEL

Page 57: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

57

Het drie-parameterlogistisch model (3PL) is van belang is bij meerkeuzevragen.

Wanneer mensen meerkeuzevragen beantwoorden kunnen ze gokken en hebben ze dus een zekere kans om een item altijd correct te hebben ongeacht hun vaardigheid. Dit gegeven wordt opgenomen in het model. Dit zijn mathematische modellen die we gaan toetsen. In de empirische data kunnen we min of meer bekijken of deze modellen gevonden worden (en in welke mate). Wanneer we de moderne testtheorie toepassen is dit dus hetzelfde principe als bij een confirmatorische factoranalyse (het is een confirmerende benadering).

Wat het gebruik van de moderne testtheorie interessant maakt (in het bijzonder ivm betrouwbaarheid) is dat we een trekspecifieke betrouwbaarheid kunnen gaan berekenen. Eerst en vooral kunnen we een iteminformatiefunctie* berekenen. *Dit zegt wat de hoeveelheid informatie is die we krijgen voor één item afhankelijk van het vaardigheidsniveau.

Het vaardigheidsniveau wordt heel eenvoudig berekend: het is een functie van het aantal mensen dat het item correct hebben beantwoord maal de kans dat je het item incorrect oplost gegeven een bepaalde vaardigheid. Het is eigenlijk de variantie van de antwoorden gegeven de bepaalde vaardigheid. De meeste informatie krijg je rond de moeilijkheidsgraad van dat item.

Begrijpen dat je bij moderne testtheorie een conditionele schatting krijgt van de onderliggende vaardigheid!

Je kan ook nog de testinformatiefunctie berekenen. Je kan de informatie berekenen die je hebt wanneer je alle items in de test te samen neemt. Dat is eigenlijk gewoon de som van de iteminformatiefuncties. In de testinformatiefunctie zie je dat je de meeste informatie hebt in het midden (van de vaardigheid), en het minste naar de uiteinden toe. Wanneer we de testinformatie hebben kunnen we de standaardfout van meting (of variabiliteit) berekenen. Dit wil zeggen dat per geschat vaardigheidsniveau we een andere standaardfout van meting kunnen hebben. Een belangrijke bijdrage van de moderne testtheorie is dat we de standaardfout van meting kunnen schatten afhankelijk van het vaardigheidsniveau (of het trekniveau).

Dat is een groot verschil met de klassieke testtheorie. De meeste informatie wordt gegeven door items met een hoge discriminatieparameter. Waarom is het belangrijk om de standaardfout van meting te schatten? Het is belangrijk om zo op de individuele assessment een betrouwbaarheidsinterval te kunnen identificeren.

Page 58: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

58

5.6 MEETPRECISIE OP HET INDIVIDUELE NIVEAU

Je kan ook kijken naar verschilscores.

Hoe gaat dit in zijn werk?

Je neemt een meting af op tijdstip 1 en na drie weken nog eens, en dan ga je kijken of een individu vooruitgang heeft gemaakt. Opnieuw zit daar onbetrouwbaarheid op die verschilscore.

Verschilscores zijn eigenlijk altijd onbetrouwbaar. De reden is dat de standaardfout van een verschilscore de vierkantswortel is van de som van de standaardfouten van beide metingen.

Dus vooral op individueel niveau is het verstandig om de verschilscore te vermijden.

*

Standaardfout van 3,35

*Als we iemand hebben met met IQ 120 kunnen we met 95 % zekerheid zeggen dat persoon IQ zitten tussen 116,65 en 123,35.

A priori voorzichtig zijn met verschilscores, die zijn onbetrouwbaar !

5.7 KEUZE TUSSEN KLASSIEKE EN MODERNE TESTTHEORIE Vanuit de moderne testtheorie zet men zich heel sterk af tegen de klassieke testtheorie.

KRITIEK OP KTT

1. Omdat je met de klassieke testtheorie werkt met de somscore in plaats van met de gewogen somscore waardoor het geen rekening houdt met het verschil in discriminatie.

2. De klassieke testtheorie gevoelig is voor homogeniteit van de steekproef. Je kan een instrument dat in de ene groep in een bepaalde context uitstekend betrouwbaar is, maar in een andere context totaal niet. betrouwbaarheid gevoelig voor homogeniteit van de steekproef

3. De regressie naar het gemiddelde . 4. Altijd moeten werken met normering wanneer we te doen hebben met de klassieke testtheorie.

Een score bij de klassieke testtheorie heeft geen betekenis op zich, maar pas als we die vergelijken met de groep waar we een uitspraak over willen doen. noodzaak van normering

5. men zegt dat het gaat om measurement by fiat (assumpties): er wordt bijvoorbeeld een intervalniveau verondersteld, maar dit wordt niet aangetoond. Niet getoetst, we gaan gewoon er vanuit dat dit klopt.

Page 59: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

59

6. Binnen de klassieke testtheorie kan je de prestaties alleen maar kan interpreteren binnen de test, en dus niet met andere scores uit andere testen.

7. De klassieke testtheorie er van uit gaat dat de standaardmeetfout gelijk is op ieder niveau van vaardigheid. Dat is geen redelijke veronderstelling.

Het grote voordeel van de klassieke testtheorie echter is dat het een zeer eenvoudige theorie is die makkelijk is om toe te passen.

Kritiek op de moderne testtheorie

mathematisch zeer complex is voor normaal gebruik van test zie je maar weinig verschillen in de predictieve validiteit en het

nomologische netwerk tussen een test die (zorgvuldig) volgens de klassieke testtheorie ontwikkeld en een test die volgens de moderne testtheorie ontwikkeld is. Zelden hogere testcriteriumcorrelatie voor MTT dan voor KTT.

Voordelen MTT

Beide manieren lijken het voor het klassieke gebruik ongeveer even goed te doen. Uiteraard zijn er ook voordelen aan de moderne testtheorie.

1. Zo is er een aanzienlijk validiteitsvoordeel omdat de moderne testtheorie een model geeft voor de interne structuur van een test en dat model wordt empirisch geverifieerd. je maakt een model op van hoe die antwoordpatronen zich moeten ontwikkelen in functie van de onderliggende vaardigheid en je kan dit nagaan in de data. Dit is een grote troef van de moderne testtheorie. valideren interne structuur : unidimensionaliteit

2. Een tweede voordeel is dat je een specifieke standaardmeetfout hebt afhankelijk van het vaardigheidsniveau. Vooral rond de cutoff score is de betrouwbaarheid goed te meten en dit is een groot voordeel bij dichotome testen.

3. Een derde groot voordeel is dat de moderne testtheorie kan equivaleren. Dit wil zeggen dat als je verschillende testen hebt die gedeeltelijk overlappen de parameters kan schatten van de dezelfde onderliggende dimensies. Op die manier kan je wél vergelijkingen maken tussen twee verschillende testen op die onderliggende dimensies. In KTT is equivaleren problematisch!

4. Een vierde voordeel van de moderne testtheorie is dat het een goed instrument is voor het bestuderen van itemvertekening. Het kan nagaan of de itemparameters hetzelfde zijn voor de verschillende groepen waarvoor je het instrument gebruikt. Vb. Werkt item hetzelfde tussen Vlaamse kinderen en kinderen van Turkse herkomst

Page 60: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

60

5.8 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT Betrouwbaarheid vormt de bovengrens van validiteit. Naarmate de betrouwbaarheid stijgt, kan de validiteit stijgen (niet per definitie).

Linksboven onvalide en onbetrouwbaar

Linksonder, gooit regelmatig en is betrouwbaar maar je bent naast de kwestie bezig. Je zit niet in het midden, je bent niet valide

Rechtsboven, (≠correct) gewoon onbetrouwbaar

Rechtsonder betrouwbaar en valide

Betrouwbaarheid als psychometrisch en psychodiagnostisch kernbegrip

Herhaalbaarheid van het meetresultaat Systematische/constante vs toevalsmeetfouten Standaardmeetfout: standaarddeviatie van de meetfouten

Betrouwbaarheid als alledaags begrip

Een gewaardeerd kenmerk van een persoon Een kenmerk waarop mensen te onderscheiden zijn Verantwoord vaststellen van kenmerken Verwarring validiteit en betrouwbaarheid!

Onbetrouwbaarheid van onze meting, is de correlatie die we observeren lager dan de ware score bij toegangsproef en ware score die we zouden behalen op criterium.

Daarom gebruiken we de correctie voor attenuatie, we schatten de ware correlatie van de onbetrouwbaarheid. Het kan zijn dat het criterium slecht is en relatief onbetrouwbaar, dan gaat de maximum geobserveerde correlatie al vrij laag zijn. Als we mensen systematisch observeren op werkplaats, dan zien we dat correlatie met hoge score op cognitieve test + correleert.

Dus als de test betrouwbaar is MAAR je via een slecht criterium meet, vindt je niet de juiste correlatie!

Figuur 2: Betrouwbaarheid en validiteit. De afbeelding rechtsboven geldt eigenlijk niet, want als er geen betrouwbaarheid is dan is er ook geen validiteit.

Page 61: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

61

6 FAIRHEIDNu hebben we het begrip betrouwbaarheid uitgebreid besproken, dit was (na validiteit) het tweede grote begrip binnen ons diagnostisch kader. Een derde groot begrip is het begrip fairheid. Het is altijd wel belangrijk geweest, maar het is meer en meer op de voorgrond gekomen. In het Engels is het ‘fairness’, rechtvaardigheid, redelijkheid, billijkheid, of schappelijkheid. In het Nederlands betekent fair ‘eerlijk’, of ‘oprecht’. Het heeft veel betekenissen, waaronder ook het creëren van gelijkheid van kansen in onze maatschappij. We willen niet dat er mensen worden benadeeld ten gevolge van onze testen. We willen juist dat onze testen bijdragen tot een objectivering van iemands vaardigheden en op die manier gelijkheid van kansen te creëren. Historisch gezien werd fairheid vooral gericht op subgroepen (minderheden, mensen met een handicap). Nu is het zo dat de testen zich richten op alle individuen binnen hun respectievelijke doelpopulatie.

We zien dus dat het een fundamentele kwestie is, iets waar een testontwikkelaar, maar ook een testgebruiker absoluut naar moet kijken. Ze moeten kijken naar de gevoeligheid voor individuele kenmerken en testcontexten zodat de testscores op een valide wijze kunnen worden geïnterpreteerd voor het bedoelde gebruik (validiteitskwestie). Het verschil met de manier waarop we validiteit eerst hebben behandeld is dat validiteit zich bezig houdt met de score-interpretatie in het algemeen, daar waar fairheid zich bezig houdt met het individu. Fairheid is dus eigenlijk validiteit op het individuele niveau. Het idee is dat alle verschillende individuele kenmerken een effect kunnen hebben op de validiteit. Het is dus een validiteitskwestie die aandacht moet krijgen in alle fases van testontwikkeling tot interpretatie van scores in specifieke contexten. Het is daarbij belangrijk om vooraf al te denken over mogelijke vertekeningen (omwille van taal, leeftijd, geslacht) en die meenemen in de constructie van het instrument, de validering van het instrument, en ook zeker in het uiteindelijke gebruik van het instrument. Deze fairheidsissue is context gebonden. Opletten dat we niet ten onrechte mensen bevooroordelen.

6.1 ALGEMENE VISIES OP FAIRHEIDEr zijn verschillende visies op fairheid.

Vanuit een technisch-diagnostische benaderingen zijn er 4 soorten van fairheid. Zo is er:

1. Fairheid van behandeling gedurende het proces van testen2. fairheid als afwezigheid van meetvertekening (=psychometrisch gezien)3. fairheid als toegang tot het construct zoals gemeten4. fairheid als validiteit van individuele testscore interpretaties voor bedoeld gebruik.

Die 4 vormen van fairheid sluiten elkaar niet uit. De laatste vorm omvat eigenlijk de eerste drie vormen van fairheid.

6.1.1 Fairheid van behandeling gedurende het proces van testenOns doel is hier om de mogelijkheden te maximaliseren voor personen die test afleggen om aan te tonen welke positie ze innemen op het construct dat de test bedoelt te meten.

We willen alle deelnemers aan de test zo gelijk mogelijk behandelen, en vermijden dat er allerlei toevalsfactoren een rol gaan spelen in de score die ze gaan hebben op de test.

Page 62: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

62

Dit gaan we doen door te standaardiseren, op een hele duidelijke manier de test gelijk maken voor iedereen. VB. zelfde tijdslimieten en technische kwaliteit van apparaten

Meestal is dit voldoende om iedereen een gelijke kans te bieden op de test.

Soms is er flexibiliteit nodig, namelijk wanneer je de test gebruikt in een bepaalde context waarin sommige deelnemers benadeeld zijn in het deelnemen aan de test. VB. vertaling test of groter lettertype

We proberen unfaire effecten te bestrijden door zeer duidelijk te zijn over hoe en waar de test wordt afgenomen standaardiseren is the answer! Standardiseren kan op zich zelf unfairheid in de hand werken.

6.1.2 Fairheid als afwezigheid van meetvertekeningDit is een psychometrische vorm van fairheid.

We kunnen bijvoorbeeld kijken naar differentieel item-functioneren (items verschillen over ≠ talen/culturen in hoe ze geïnterpreteerd worden).

Er kan sprake zijn van uniforme vertekening/bias en er kan sprake zijn van niet-uniforme bias :bep item wordt in de ene cultuur beter gedifferentieerd dan in de andere. Dit is dus op itemniveau.

Je kan ook op het niveau van de test kijken: differentieel testfunctioneren , naar de vergelijkbaarheid van een construct (BV. intelligentie over verschillende culturen), en naar de predictieve meetvertekening (in welke mate voorspellen we op dezelfde manier).

Een faire test is een test waarmee we voor ≠ individuen dezelfde voorspellingen kunnen maken.

Je gaat de prestatie van zwarten ondervoorspellen, je gaat voorspellen dat zwarte minder goed gaat scoren dan de persoon in werkelijkheid zou scoren systematische vertekening bij zwarten.

Ongeacht hun vaardigheidsniveau zwarten gaan we systematisch onderschatten dan de blanken.

Figuur 3: Links uniforme bias, en rechts niet-uniforme bias.

Page 63: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

63

Je kunt je afvragen: meten we wel hetzelfde construct? Is het begrip intelligentie niet een culturele constructie? We moeten nagaan of begrip hetzelfde is. vergelijkbaarheid van construct

6.1.3 Fairheid als toegang tot het construct zoals gemetenHier is het centrale idee dat iedereen in de doelgroep waar je het instrument voor ontwikkelt dezelfde mogelijkheid moet hebben om zijn/haar kenmerken te tonen. Individuele kenmerken van de persoon mogen niet benadelen of bevoordelen bij het laten zien van haar/zijn positie op het construct zoals gemeten.

Er zijn heel veel mogelijke factoren waar we aan kunnen denken waarbij er wél benadering optreedt: Bedoelde vs niet-bedoelde variantie. VB.

gezichtsbeperking en grootte van de letters in persoonlijkheidsvragenlijst zegswijzen en beperkte taalkennis dyslexie en taalbegrip Dit wordt complex wanneer meer dan één kenmerk interfereert met testing

(vb. oudere niet-Nederlandstalige patiënten)o In de praktijk kan het zijn dat een aantal van dit soort problemen samenkomen. Het is

niet altijd gemakkelijk om hier zorgvuldig mee om te springen. Het belangrijkste blijft de vraag of (en in welke mate) het effect behoort tot het bedoelde construct of niet.

De context en het individu bepalen of een test (in dat geval) wel of niet valide is.

6.1.4 Fairheid als validiteit van individuele testscore interpretaties voor bedoeld gebruik

De vierde interpretatie omvat alle vorige interpretaties.

Belangrijk hierbij is dat het niet enkel gaat over subgroepen(geslacht, taal, cultuur, beperkingen,..) maar dat je ook moet kijken naar de persoon die de test aflegt.

Je moet kijken naar de individuele kenmerken van getesten die kunnen interageren met contextuele kenmerken van de testsituatie. (kan zeer complex zijn bv. Taalscores bij iemand met andere moedertaal)

Belangrijk: FAIRHEID ≠ ‘gelijke gemiddelde scores voor iedereen! . Bij verschillen in gemiddelde uitslagen moet er vooral aandacht zijn voor bronnen van

vertekening, maar het is geen bewijs voor vertekening op zich. Het kan zo zijn dat het gaat om reële verschillen.

6.2 BEDREIGINGEN VAN FAIRHEIDNu kunnen we kijken naar hoe fairheid in de praktijk wordt bedreigd:

Testinhoud Testcontext Testrespons Kans om te leren

Page 64: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

64

Dit gebeurt doorheen de gehele test en testprocedure.

6.2.1 TestinhoudEr kunnen verschillende dingen mis zijn met de testinhoud.

Het is mogelijk dat de inhoud van de taken van de opdrachten die we stellen mogelijk bijkomende persoonlijkheidstrekken uitlokken dan de bedoeling is.

We spreken dan van constructirrelevante variantie. Voorbeelden hiervan zijn…

Zeer moeilijke woorden gebruikt in een test voor kritisch lezen. Het gevolg is dat de test niet alleen kritisch lezen meet, maar ook kennis over moeilijke woorden. Dat betekent dat alleen bij mensen met een grote woordkennis je puur kritisch lezen meet. Ook kan het zijn dat er woorden worden gebruikt die meer of juist minder voorkomen in een bepaalde cultuur.

Verschillen in de interesse in het testmateriaal Verschillen in de herkenning van het testmateriaal (bijvoorbeeld bij puzzels). In sommige gevallen kan het zijn dat voor sommige mensen bepaalde items een beledigend

karakter hebben. o (Vb. Vragen over Islam betere score voor marokkaanse jongeren dan bij vlaamse

jongeren)

6.2.2 TestcontextHierbij kan de vaagheid van de testinstructies een rol spelen. Noodzakelijk is dat je testinstructies heel duidelijk formuleert waar er geen meerdere interpretaties mogelijk zijn. Sommige mensen zijn het bijvoorbeeld heel gewoon om meerkeuzevraagtesten in te vullen en kennen hiervoor bepaalde truukjes om dit effectiever te doen. Mensen die er nog niet goed mee vertrouwd zijn hebben meer uitleg nodig.

Verder kunnen interacties met de examinator een rol spelen. Soms klikt het wel met de proefpersoon, en andere keren niet. Dit kan een invloed hebben op de testscore. Een systematische vorm hiervan is stereotypedreiging. (Vb. zwarte examinator – blanke tester stereotype bedreiging)

VOORBEELD / Koreaanse vrouwen test

Conditie 1 geprimed op “vrouw zijn” Slechte prestatie Conditie 2 geprimed op “Koreaans zijn” Goede prestatie

Nog iets wat problemen kan veroorzaken is de taal van de testing. Zo kunnen meertalige kinderen vaak meer contextspecifieke taalkennis hebben.

Vb. Seswana ≠ standaardtaal, weinig standaardiseren van taal vooral spreektaal.

Test was in nette vertaling van Seswana maar het is niet de spreektaal aangezien Seswana verschilde van stad tot stad. onduidelijkheid bij sommige vragen.

6.2.3 TestresponseEr kunnen verschillen zijn in vertrouwdheid en/of een voorkeur voor bepaalde antwoorden.

Page 65: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

65

In Zuid-oost Azië(Singapore) voorkeur om bescheiden te zijn (nederigheidsvertekening), geven zichzelf lage score terwijl ze objectief gezien zelf beter zijn dan de jongeren van Zweden.

Ook kan de vorm van de antwoorden additionele vaardigheden vereisen). VB. Bepaalde culturen leren ze kinderen al heel snel tekenen zorgt voor verschillende manuele coördinatie over culturen.

Verder kunnen er ook onderlinge ≠ interpretaties zijn wat een goede wijze van antwoorden is (beknopt, of juist uitgebreid). Duidelijk zijn in wat je verwacht van een goed antwoord.

De testresponse kan ook interageren met de scoringssleutel (VB. het kan zijn dat je alleen hoge punten krijgt als je veel informatie geeft).

6.2.4 Kans om te lerenHadden de personen de kans om de inhoud van de vaardigheden van de test te kunnen leren?

Vaak is dit niet het geval bij recente immigranten en scholieren in achtergestelde buurten. Anders creeëren we unfairheid. Het is belangrijk om af te vragen in welke mate de inhoud van de test aansluit bij de leefwereld van de geteste persoon. Of dit een probleem is of niet hangt ook af van de context.

Fairheid is afhankelijk van de context:

Indien zowel opleiding als testing door dezelfde instantie gebeuren Niet noodzakelijk in het geding bij toegang tot gespecialiseerde opleiding/hoger onderwijs

Het idee van kans op leren is theoretisch heel belangrijk, maar het is heel moeilijk te meten op het individuele niveau. We moeten er wel rekening mee houden.

Dit maakt het wel problematisch bij het toekennen van een diploma bijvoorbeeld. Geen differentiatie meer tussen kinderen die eindtermen behalen en degene die dit niet behalen. PROBLEMATISCH

6.3 OMGAAN MET FAIRHEIDWe moeten hiermee omgaan op verschillende momenten: Vanaf het testdesign tot aan het moment dat we de test gaan toepassen in de praktijk.

1. Universeel proefopzet2. Bij testconstructie3. Bij testvalidering4. Bij testgebruik

6.3.1 Universeel proefopzet (Universal design)Het eerste idee is dat we nieuwe testen moeten opzetten aan de hand van een universeel proefopzet. Het begrip ‘universal design’ komt uit de architectuur en heeft als bedoeling omgevingen zo te ontwikkelen van bij de start dat ze tegemoet komen aan de noden van zoveel mogelijk gebruikers.

Page 66: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

66

Bij een testinstrument moeten we op voorhand duidelijk specificeren welk construct men precies wenst te meten en voor welke doelgroep de meting precies is bedoeld: duidelijk identificeren welke kenmerken van de geteste kunnen interfereren met de meting van het bedoelde construct (testinhoud, testcontext, testrespons, kans op leren).

Daarbij moeten we de test zo ontwikkelen dat hij fair is voor individuen in de doelgroep.

6.3.2 Bij testconstructie: beoordeling van iteminhoudBij het maken van de test verzinnen we items, maar we gaan die nog niet direct gebruiken. We houden ons aan de transparante richtlijnen van beoordelaars:

Alle items moeten eerst grondig beoordeeld worden om er voor te zorgen dat er geen constructirrelevante variantie wordt toegeschreven aan de te meten cognitieve bronnen.

Zo mogen de items geen verwijzingen geven naar specifieke hobby’s of religies er moet steeds gecheckt worden of de taal niet te moeilijk is.

Ook moeten affectieve bronnen van constructirrelevante variantie vermeden worden:

Omstreden standpunten De evolutie Religie Seks Stereotypen Terminologie voor groepen ( vb. people of colour vs coloured people) Als termen slechte

gevoelens met zich meebrengen voor proefpersonen dan moet je die termen uit je test laten. Representeren van diversiteit in de test

Ten derde moeten ook fysische bronnen van constructirrelevantie vermeden worden

zoals visuele/auditieve weergaven.

Let op: Het gaat hier wel om beoordelingen door experts. Het is niet noodzakelijk zo dat de items ook effectief vertekend zijn.

6.3.3 Bij testvalideringEenmaal we de items hebben gaan we ze afnemen. Het is belangrijk wanneer je een test valideert te kijken naar hoe verschillende versies van de test functioneren en of ze wel dezelfde interne structuur (factorstructuur van vb. PH) hebben.

Ook moet er gekeken worden naar de itemvertekeningsanalyses: heeft elk item dezelfde betekenis (over de verschillende versies)?

Vb. “how often are you angry?” vs “hoe vaak ben je geirriteerd?” verschil in intensiteit

Tot slot: als je de test gaat gebruiken in een predictieve context, dan moet je nagaan of er predictievertekening is. Je moet dus nagaan of de test wel degelijk hetzelfde voorspelt of niet.

Page 67: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

67

6.3.4 Bij testgebruikHet kan nog altijd zo zijn dat wanneer we de test in een bepaalde context gaan gebruiken we niet echt bezig zijn met individuele personen. Adapteren van tests:

Test-accommodatie , de vergelijkbaarheid van de scores blijft behouden, in principe het obstakel wegnemen maar de aanpassing biedt geen voordelen.

o vb. vergroten van het lettertype voor slechtzienden Testmodificatie Dit leidt tot niet-vergelijkbare scores die het bedoelde construct veranderen.

o Vb. gebruik van rekenmachine bij dyscalculie

7 TESTONTWERP EN TESTONTWIKKELINGWe gaan nu kijken naar hoe je een test moet maken: de test ontwerpen en vervolgens de test ontwikkelen. 4 grote fasen :

1. Testbestek2. Itemontwikkeling en- beoordeling3. Samenstellen en evalueren van testvormen4. Ontwikkelen van procedures en materiaal voor afname en scoring

7.1 TESTBESTEKVolgens de Vandale is een testbestek de ‘nauwkeurige beschrijving van opzet, uitvoering, te gebruiken materialen, regeling van de werkzaamheden en kosten’. Het is een begrip dat voornamelijk gebruikt wordt in de bouw.

We moeten vooraf over een heel wat aantal punten nadenken, zoals de omschrijving van …

het doel en het gepland gebruik de inhoud de vorm, de testlengte de psychometrische benadering de scoring de testafname

Daarnaast moeten we ook nog nadenken over:

het verfijnen van de testomschrijvingen het adaptief testen.

Afhankelijk van hoe we de test gebruiken, gaan we de test anders moeten construeren.

7.1.1 Omschrijving van het doel en gepland gebruikDe centrale vraag is ‘wat we willen doen met de test’, dus ‘wat is het doel’. Een eerste vraag is wie de test zal afnemen (psychologen, of leerkrachten). DOEL VAN DE TEST

Page 68: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

68

Een tweede vraag is ‘wat is het gepland gebruik?’ voor advies, begeleiding, selectie, vormende en beoordelende evaluatie). Afhankelijk van het gebruik van de test zullen er andere psychometrische eisen worden gesteld. GEBRUIK

Een derde vraag is ‘wat willen we meten?’ TE METEN CONSTRUCT / INHOUDSDOMEIN

Ten slotte is de vraag op welke populatie de test gaat worden afgenomen. TESTPOPULATIE

Vervolgens moet er ook nagedacht worden mogelijke aanpassingen er gedaan kunnen worden (test-accomodatie). BV. geslacht, SES, taal, cultuur…

Het is ook belangrijk om af te vragen of we met de test toekomstig gedrag willen voorspellen, of willen we gewoon beschrijven.

WAT WILLEN WE VOORSPELLEN

o VB. Beslissen of dat iemand naar speciaal onderwijs moet, meet je aan de onderkant van het vaardigheidscontinuüm.

o VB. Toegangstest voor geneeskunde, meet je bovenkant van het vaardigheidscontinuüm.

Voorspellen kan op twee manieren: door de psychologische constructen te meten waarvan we weten dat ze een voorspellende kracht hebben (intelligentie) OF door bestaande prestaties op het domein te meten als predictor op toekomstig succes.

Een volgende belangrijke vraag is: ‘hoe gaan we de scores interpreteren?’.

Dit kan norm-gebaseerd (vergelijken met een representatieve steekproef), criterium-gebaseerd (prestatie afzetten tegen een vooraf bepaald criterium), of ipsatief (de persoon vergelijken met zichzelf).

Die drie soorten interpretaties hebben elk hun nadelen:

Norm-gebaseerde interpretaties kunnen vloer- en plafondeffecten hebben en de spreiding van de items is afhankelijk van het doel.vb. Toegangstest geneeskunde te makkelijke vragen, zitten iedereen aan de bovenkant (=plafondeffect)

Criterium-gebaseerde interpretaties differentiëren maar in twee categorieën, vb. Geslaagd of al dan niet geslaagd. Of geslaagd(onderscheiding of voldoende) vs niet geslaagd

Bij ipsatieve interpretaties moet er gelet worden op sociale wenselijkheid. Verplichte keuzeformaat (vb. sociale is het meeste dat eruit springt van persoonlijkheid, niet omdat persoon meest sociaal is) Items kiezen die vergelijkbaar zijn met sociale wenselijkheid.

7.1.2 Omschrijving van inhoud Beschrijving van grootte van het inhoudsdomein of de reikwijdte van het construct Wat hoort erbij en wat niet? (vb. hoort gedrag bij zelfwaardegevoel?) Afbakenen van inhoudsdomein op basis van de theorie of analyse van het inhoudsdomein

o VB. jobvereisten

Page 69: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

69

7.1.3 Omschrijving van vormAard van de items:

Toegankelijkheid van itemvormen Complexe itemvormen

o Prestatiebeoordeling (vb. gestandaardiseerde job of werkproef) : speciferen van kritische dimensies

mensen dezelfde taak laten uitvoeren en systematisch scoren) VB. mensen een verhaal laten schrijven voor beurs, beoordeling obv grammatica, spelling,inhoud,…

o Simulaties: VB. kijken hoe mensen omgaan met conflict op het werk Zo beslissen wie promotie krijgt

o Portfolio’s: Ervaring die persoon al heeft, welk persoon heeft juiste ervaring voor de jobo Aard van antwoordvorm

juist/fout Meerkeuze Open antwoorden (korte/uitgebreide)

o Aard van de scoring

7.1.4 Testlengte Percentage items voor elk facet Evennwicht tussen testlengte en precisie van meting Ook afhankelijk van welke scores worden gerapporteerd: alleen totaal of ook subscores

lange instrumenten kort maken voor in grote populaties af te nemen:

Populatie-onderzoek kort instrument gebruiken met mindere betrouwbaarheid, voor variatie te voorzien tussen leeftijd & geslacht

Klinisch onderzoek lang instrument gebruiken met hoge betrouwbaarheid, aangezien het wordt gebruikt per individu. Belangrijk dat instrument gedetailleerd meet

Bij heel wat selectie onderzoek, zie je duidelijk geen visualiseringsitems aangezien je voor je heel wat opleidingen dit niet nodig hebt(WEL vb items voor abstract redeneren..)Dus bepaalde componenten worden niet zo uitgebreid gemeten. Alle intelligentie-subtesten zijn positief gecorreleerd.

7.1.5 Omschrijving van het vereiste gebruikHet volgende belangrijke punt is de beschrijving van de grootte van het inhoudsdomein, of de reikwijdte van het construct. Dit afbakenen moet op basis van theorie of analyse van het inhoudsdomein. Dit kan op een theoretische manier, maar ook op een empirische manier. Vervolgens moeten we nadenken over de vorm van de test: de aard van de items.

Als eerst is er de fairheidsvraag, namelijk ‘heeft iedereen in gelijke mate toegang tot de items?’.

Bij complexe itemvormen moeten mensen zelf heel veel doen, zoals prestatiebeoordeling in een rollenspel, simulaties, of portfolio’s. Het voordeel van complexe itemvormen is dat ze veel realistischer

Page 70: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

70

zijn, maar het is wel moeilijk om ze te beoordelen op een betrouwbare en valide manier. De antwoordvorm kan voorkomen in dichotome vragen, meerkeuzevragen, en open antwoorden. De aard van de scoring houdt in hoe/wanneer we bepalen wanneer een bepaald antwoord goed of fout is.

Ook is het belangrijk om af te vragen hoe lang de test moet zijn. Het mag niet te lang duren (het moet praktisch blijven), maar er moet ook een minimaal aantal items beantwoord worden om tot betrouwbare resultaten te kunnen komen. Het hangt uiteraard of welke scores uiteindelijk worden gebruikt voor het onderzoek.

7.1.6 Omschrijving van de vereiste psychometrische benaderingEr zijn twee meest gebruikte benaderingen, die beiden binnen het cumulatief-kwantitatief model zitten:

de klassieke testtheorie de moderne testtheorie

Het is relevant om hier vooraf over na te denken omdat de benadering die je gebruikt bepaalt wat je met de test kan gaan doen.

Beiden hebben voor- en nadelen (de steekproef moet groter zijn bij moderne testtheoretische benadering).

Je moet een beschrijving hebben van de psychometrische kenmerken VB. vorm en grootte van betrouwbaarheid

7.1.7 Omschrijving van de vereiste scoringWelke scoring ga je gebruiken?

Scoring van individuele itemso a priori responsen (meerkeuze items)o items met een kort antwoordo items met een uitgebreid antwoord

Holistische scoring : bij complexe en sterk gecorreleerde vaardigheden. Analytische scoring : door middel van rubrieken en sterkte-zwakte analyse waar

je kijkt naar specifieke kenmerken beschrijving van noodzakelijke kwalificaties van beoordelaars.

Combineren van de items in totale testscore

Creativiteit is niet te meten met items waar alle antwoorden al instaan, je kan dit wel meten door open vragen te stellen of de persoon essays te laten schrijven.

holistische : vb. hoe overtuigend het essay was.

analytische: vb. hoeveel infrequente woorden er gebruikt worden in het essay

Kwalificaties van beoordelaars : vb. 1st training nodig op het scoren, als ze geslaagd zijn voor het examen. Mogen ze de test afnemen?. Doel examen: verhogen van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Page 71: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

71

7.1.8 Omschrijving van de testafnameDit is een omschrijving over het materiaal(papier-potlood of pc), de instructies, de accomodatieprocedures, tijdslimiet of niet, het opvolgen van de testing, het voorkomen van fraude, en de testbeveiliging.

Testafname zodat je niet de ene groep benadeelt of bevoordeelt.

Tijdslimieten: zorgen dat je structuur van de test onder controle hebt. Accomodatieprocedures: aanpassingen die geen verandering hebben op score test. VB. groter lettertype Voorkomen van fraude : VB. bij toerekeningsvatbaarheid proberen mensen zich minder intelligent te voor te doen dan ze zijn. Testbeveiliging: maken dat test niet op het internet of publieke media verspreidt geraakt.

7.1.9 Verfijnen van testomschrijvingen In functie van wat we vinden als we een test aan het ontwikkelen zijn kunnen we het testbestek gaan aanpassen. Er is dus een uitwisseling tussen het testbestek en de testontwikkeling waarbij testomschrijvingen kunnen worden aangepast op basis van resultaten van testontwikkeling.

Bij criteriumgebaseerde meting worden items gekozen op basis van de relatie met het criterium. We rekening houden met de specifieke steekproef waarmee we de test hebben gedaan. Het is van belang om nadien opnieuw te gaan bevestigen nood aan cross-validering. Het mag niet zo zijn dat er items in de test opgenomen zijn die toevallig voor die specifieke steekproef werkten. Onderzoek opnieuw doen bij andere groep om te kijken of zelfde items goed functioneren.

7.1.10 Adaptief testenIn sommige gevallen hebben we de mogelijkheid tot computer adaptief testen. Hierbij gaan we niet alle participanten alle items laten afnemen, maar enkel items die aansluiten bij zijn/haar vaardigheden/kenmerken (in functie van de al eerder beantwoorde items).

De voordelen hiervan zijn:

voor elke participant dezelfde meetprecisie hebt: meer items nodig onderaan en bovenaan de dimensie)

minder items moeten worden aangeboden: tot 50 % reductie in testtijd).

Nadelen zijn dat

alle items eerst moeten worden getest in een grote steekproef de participant het testverloop moeilijk kan inschatten.

Je kan kiezen voor een vast aantal items, of je kan kiezen voor een vaste meetprecisie. Verder bestaan er algoritmes om de volgorde van de items te bepalen.

Bij heel vaardige of heel onvaardige mensen Verveling of frustratie

Page 72: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

72

7.2 ITEMONTWIKKELING EN ITEMBEOORDELING1. Ontwikkeling van items2. Beoordeling van items3. Pilootstudie4. Veldstudie

7.2.1 Ontwikkeling van itemsWanneer we items gaan ontwikkelen is het belangrijk dat we werken met mensen die expertise hebben in het inhoudsdomein. Ook is het belangrijk om meer items te formuleren dan je uiteindelijk zal gebruiken omdat er altijd items zullen afvallen. De relevantie en representativiteit moeten aanwezig zijn op basis van de gespecificeerde inhoud. Er moet rekening worden gehouden met een universeel opzet (items moeten zo opgesteld zijn dat ze voor iedereen toegankelijk zijn). Redigeren van items is ook belangrijk.

7.2.2 Expertoordelen van items Kwaliteit van de inhoud Duidelijkheid Constructirrelevantie Fairheid (vb. toegankelijkheiid, beledigend karakter) Beoordelen van scoringsrubrieken. Je moet ook duidelijk aangeven wie er geschikt zijn als experts en waarom.

7.2.3 PilootstudieDe pilootstudie is een kleine studie die nagaat hoe de test overkomt op kleine groep participanten. Op die manier kunnen er al direct dingen vastgesteld worden die mankeren aan de test. Worden de items begrepen zoals ze worden bedoeld?

Cognitieve labs: luidop-denken protocollen

7.2.4 VeldstudieDe veldstudie is de try-out op een grote groep om psychometrische kenmerken van items te identificeren. Het is belangrijk dat de steekproef komt uit de beoogde populatie en dat er een

Page 73: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

73

vergelijkbare context is: alleenstaande of ingebedde afname (in een al bestaande test). Je kan ook gebruik maken van cognitieve labs (luidop-denken protocollen).

Als je de veldstudie hebt gedaan kan je de data psychometrisch gaan analyseren, en bijvoorbeeld kijken naar differentieel item functioneren (tussen verschillende versies van de test).

De meeste testen zijn gebaseerd op het cumulatief-kwantitatief model zoals de klassieke- en de moderne testtheorie. (KTT en MTT)

De twee centrale parameters (in de moderne testtheorie): o moeilijkheidsgraado het onderscheidingsvermogen.

In de klassieke testtheorie zijn er analoge maten. Dat hangt af of er met meerkeuzevragen wordt gewerkt, of met een Likert-schaal.

Itemselectie op basis van de klassieke testtheorie:

moeilijkheidsgraad: o Bij dichotome items is de proportiewaarde de moeilijkheidsgraad ( vb.hoge

proportie = makkelijk)o Bij Likert-schaal is de gemiddelde itemscore de moeilijkheidsgraad

Het onderscheidingsvermogen o kan berekend worden door middel van de item-gecorrigeerde totaal correlatie.

(punt-biseriële correlatiecoëfficiënt bij dichotome items)o Itemdiscriminatie index bij dichotome items : d = (U-L) / N

Kijken hoeveel persoon slagen voor bep. Item bij top 27 en laagste 27.

Vb. item 1 (d= 30-0) / .30 = 1(aantal mensen die meededen)

Item 4 = problematisch, meer laagscorers die het juist hebben dan hoogscorers negatieve correlatie

Discriminatie-index loopt van -1 tot +1. +1 goed item, - 1 is problematisch.

Page 74: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

74

Steekproefgroote : 200 participanten (maar discussie)

Itemselectie op basis van moderne testtheorie:

Moelijkheidsgraad : b –parameter in 2 PL (cfr. P of itemgemiddelde) Onderscheidingsvermogen : a – parameter in 2PL (cfr. Item – gecorrigeerde totaal correlatie) Steekproefgrootte : 500 participanten voor 2 PL (afhankelijk van precies IRT model, ook

discussie)

7.3 SAMENSTELLEN EN EVALUEREN VAN TESTVORMEN Domeinrepresentatie verzekeren:

o Bij het samenstellen van de test moet je er voor zorgen dat het je domein goed representeert. Er kunnen zich problemen voordoen wanneer een groep van items niet goed functioneert.

Indien je meerdere testvormen hebt, moet je zorgen voor gelijkmatige kwaliteit Ook moet je items vervangen die te gelijkend zijn op elkaar, er is geen bijdrage als ze bijna

identiek zijn. Opnieuw hier het belang van cross-validering : psychometrische kenmerken bevestigen in een

onafhankelijke steekproef (validity shrinkage).

7.4 ONTWIKKELEN VAN PROCEDURES EN MATERIAAL VOOR AFNAME EN SCORING

1. De instructies bij de testafname moeten duidelijk zijn.2. het testmateriaal moet gebruiksvriendelijk zijn.3. In de handleiding van de test moet duidelijk de standaardisering van de testafname uitgelegd

zijn (voorzien van mogelijke test-accommodaties),

Page 75: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

75

4. Je moet de hardware- en softwarevereisten specificeren in het geval van computerafname. 5. Tot slot moet er sprake zijn van een goede testbeveiliging zodat de test goed beschermd is.

7.5 TESTREVISIEEen mogelijke vijfde fase is die van de testrevisie.

Als je een test voor een langere tijd wil blijven gebruiken kunnen er een aantal zaken gedateerd raken zoals taalgebruik, testmateriaal, en normen. Ook kunnen nieuwe wetenschappelijke inzichten er voor zorgen dat de test gereviseerd moet worden. Daarnaast kan de populatie veranderd zijn waardoor de test opnieuw gevalideerd en/of aangepast moet worden. Er kan ook een veranderde curriculum –of jobinhoud zijn waardoor een revisie nodig is.

Intelligentietest mag maar 15 jaar gebruikt worden en dan moet hij vernieuwd worden.

7.6 NORMEN, CESUREN, SCOREKOPPELINGWanneer we psychologische testen afnemen en we berekenen een score, moeten we die op een bepaalde manier interpreteren. Testscores hebben zelden op zichzelf betekenis

Er zijn twee manieren van interpreteren:

norm-gebaseerde interpretaties : vergelijken met duidelijk gedefinieerde populatie criterium-gebaseerde interpretatie : scores interpreteren in functie van een criterium.

o criterium-gebaseerde interpretatie kan op drie manieren worden toegepast: om te bepalen of iemand wel/niet genoeg kent over een bepaald breed domein, of iemand wel/niet een psychopathologie heeft, of voor de waarschijnlijkheid om toekomstig gedrag te stellen. Dit zijn telkens dichotome antwoorden.

In de praktijk lopen norm-gebaseerde interpretaties en criterium-gebaseerde interpretaties vaak in elkaar over. Van norm- naar criterium-gebaseerde interpretaties en vice versa: o Uitgebreid onderzoek over norm-gebaseerd onderzoek kan info geven over wat over een

domein gekend is. o Anderzijds kan uitgebreid onderzoek over criterium-gebaseerde interpretatie leiden tot

informatie over de verdeling in de populatie.

De cesuur van de test wordt bepaald op basis van criterium- OF norm-gebaseerde interpretaties.

Wanneer we met de scores werken op verschillende testen kunnen we die aan elkaar gaan koppelen om te bepalen of de verschillende scores vergelijkbaar zijn of niet. nood aan scorekoppeling

NORMEN

Normen wil zeggen dat we een persoon gaan vergelijken met een normgroep.

Page 76: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

76

Hierbij is het belangrijk dat we heel duidelijk en expliciet zijn over de aard van de vergelijkingsgroep. Vervolgens moeten we een representatieve steekproef gaan trekken met een voldoende steekproefgrootte.

VB. VS representatieve steekproef trekken uit Desmoines (gem. mini representatie van VS)

We moeten ons er ook van bewust zijn dat normen erg tijdsgebonden kunnen zijn (Flynn-effect), en dat we om die reden moeten gaan hernomeren. In Vlaanderen veel testen met verouderde tijdsnormen, met vb. normen van 20 jaar geleden.

CESUREN

Cesuren kunnen op twee manieren worden bepaald (criteria):

op basis van rangorde: gebaseerd op relatieve vergelijkingen op basis van testcriteriumverbanden.

o We kunnen nooit perfect voorspellen omdat we altijd vals-positieven en vals-negatieven afwegen op basis van concrete toepassing waarbij de fout het grootste is rond de cesuur.

Op basis van a priori bepaling van de standaard: beslissing van experts en verantwoordelijken, en het belang van betrouwbaarheid van oordelen.

SCOREKOPPELING

Bij scorekoppeling zijn we geïnteresseerd in het koppelen van de scores van verschillende testen of testversies. In heel veel situaties is dit inderdaad belangrijk.

Een manier om dit te doen (vooral bij de moderne testtheorie) is equivaleren: het op zelfde schaal brengen van scores op verschillende testversies (parallelle en equivalente versies).

Je kan verschillende versies samen afnemen (maar dan riskeer je vermoeidheids- en leereffecten) vb. inzicht verkrijgen in wiskunde test door herhaling

We hebben ook verschillende versies bij equivalente steekproeven gaan vergelijken (maar op deze manier kan je geen directe correlaties bekomen). Vb. 1 groep krijgt versie A en andere groep krijgt versie B. kun je percentielscores berekenen.

Wat je ook kan doen is ankeritems inbedden. In sommige designs is dat de enige manier van werken (bijvoorbeeld wanneer je verschillende leeftijdsgroepen na elkaar wil testen en met overlappende testen wil werken).

Page 77: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

77

verschillende versies zijn nodig bij …o Het vaststellen van ontwikkeling en groei,

o Het vergelijken van de scores van de nieuwe versie van de test met die van de oude (vanwege het Flynn-effect bijvoorbeeld)

o Internationale vergelijkingen van verschillende taalversies

o Verschillende tests die hetzelfde construct meten

o Tests voor verschillende constructen

o Computer-adaptief testen (want iedere participant gaat een andere samenstelling van items krijgen)

o Vergelijkbaarheid van beoordeling bij verschillende complexe items.

Om de koppeling te doen hebben we twee grote methoden: de psychometrische methode (equivaleren) OF expertbeoordelingen (bij portfoliobeoordelingen op verschillende locaties).

We moeten er altijd rekening mee houden dat deze koppelingen context- en populatiegebonden zijn.

7.7 TESTAFNAME, SCORING, RAPPORTERING EN INTERPRETATIEHier is het principe van standaardisering erg belangrijk, omdat zo iedereen op de zelfde manier toegang heeft tot het construct dat je wil meten en we nadien iedereen op dezelfde manier kunnen behandelen.

We standaardiseren…

Het testmateriaal: voorbeeldvragen toevoegen Afname van de test : duidelijk maken wat de regels zijn tijdens de afname, het stellen van vragen

moet hetzelfde zijn, oefenen de scoring van de test computerscoring of expertscoring (kwaliteitsscore) de rapportering : groeps- of individueel niveau, totaalscore of subscores

o (welke informatie gaan we vrijgeven?) Interpretatie : rekening houden met context en bijkomende informatie

Soms is er een goede reden om af te wijken van standaardisering (bijvoorbeeld in verband met fairheid). Het moet wel goed beargumenteerd en gedocumenteerd zijn.

7.8 ONDERSTEUNENDE DOCUMENTATIE VOOR TESTENEen goede test zal een testhandleiding hebben.

Page 78: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

78

Deze moet informatie bevatten over…

de aard van de test, het gebruik waarvoor de test is ontwikkeld, de technische informatie over scoring, interpretatie en evidentie voor validiteit,

betrouwbaarheid/precisie en fairheid. Ook moet het informatie bevatten over de schaalberekening, de normering, of de bepaling van

de standaard. Tot slot moet het ook richtlijnen bevatten voor de testafname, de rapportering, en de

interpretatie o Zowel juist als fout gebruik van de testo zowel juiste als foute interpretaties.

Zo’n handleiding is om verschillende redenen belangrijk.

Ten eerste is hij belangrijk voor de testgebruiker zodat die…

de waarde van de test kan beoordelen, kan beoordelen wat de geschiktheid is van de test voor een concrete situatie.

Ten tweede is de handleiding ook van belang voor degene die bedoeld is om de test af te leggen…

informatie over de niet-technische beschrijving van de test: Zo kan de deelnemer een keuze maken om wel of geen geïnformeerde toestemming te geven. Soms brengt dit problemen mee omdat niet altijd het doel van de test kenbaar mag zijn bij de

deelnemer.

7.9 RECHTEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN PERSONEN DIE TEST AFLEGGEN

Het belangrijkste recht van de personen die een test afnemen is het recht op een valide test die voldoet aan de kwaliteitscriteria (validiteit, betrouwbaarheid/precisie, fairheid).

Ze hebben ook het recht om vooraf basisinformatie te krijgen over:

de aard van de test het gebruik van de test de confidentialiteit.

Een deelnemer moet voldoende informatie krijgen om een geïnformeerde toestemming (actieve/passieve vorm) te kunnen geven voor vrijwillige deelname(uitzondering mogelijk).

Ook vóór de testdeelname heeft de deelnemer bepaalde rechten, zoals…

het eventueel aanbieden van oefenmateriaal (moet gelijkaardig zijn aan het testmateriaal) het eventueel aanbieden van informatie over antwoordstrategieën het informeren over mogelijkheden voor testaccommodaties.

Page 79: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

79

Na de testdeelname …

heeft de deelnemer recht op feedback over zijn/haar testprestaties. (tenzij men er expliciet afstand van doet voor de testing)

Tot slot hebben alle deelnemers ook het recht op de garantie van de veiligheid van het individuele materiaal (dat de informatie niet terecht komt bij mensen waar die informatie niet hoort).

Als participant heb je ook een aantal verantwoordelijkheden.

Ten eerste moet je bereid zijn om de test af te leggen. Ook is het belangrijk om de richtlijnen te volgen van de testleider (dit gebeurt niet altijd). Ook hebben de deelnemers de verantwoordelijkheid om eerlijk te antwoorden. Ze moeten de veiligheid van het testmateriaal beschermen (geheim blijft).

7.10RECHTEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN TESTGEBRUIKERS

De testgebruikers zijn de mensen die de test selecteren, afnemen, interpreteren en gebruik maken van de testscores. VB. psychologen, pedagogen, werkgevers, testontwikkelaars,..

Voor hen staan vooral de verplichtingen centraal.

Testgebruikers hebben als plicht om…

Een adequate test te selecteren Valide uitspraken te doen over de test ivm score interpretaties Betrouwbaarheid/precisie Adequaatheid van normen Rekening houden met de gevolgen van de positieve en negatieve gevolgen van de testing bij

individuele gevallen. Ze moeten de juiste kennis en training hebben over het afnemen van de test ze moeten bezitten over een integratie van test- en niet-test informatie.

Er zijn ook een aantal verplichtingen betreffende de verspreiding van de informatie.

Je moet accurate informatie geven over de test, testafname, testgebruik, bijhouden van testinformatie, en delen van informatie.

Ook moet de gebruiker de deelnemer informeren over diens rechten(in high stakes context), informatie bieden over het opnieuw afleggen van de test de privacy van de deelnemer beschermen (tenzij expliciet anders overeengekomen).

Ten slotte is de testveiligheid en de copyright iets wat de testgebruiker moet beschermen.

Testmateriaal moet veilig bijgehouden worden De intellectuele eigendomsrechten op psychologische testen moeten gerespecteerd worden.

Page 80: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

80

7.10.1 Klinisch voorspellen tegenover statistisch voorspellen en het diagnostisch proces

Het vertrekpunt van het diagnostisch proces en de reden voor het voorspellen van gedrag, is:

de vraag van de van cliënt, omgeving, maatschappij:

o In verband met schoolsucceso fraude in bedrijveno succes van trainingen:

Heeft de training een positief effect later in de werkprestaties?o succes in beroepo recidive

Wat is de kans dat een crimineel of junkie hervalt in het vroegere patroon?o psychiatrische diagnose (differentiaal diagnose neurose-psychose)

Historische

wetenschapsfilosofische achtergrond

• Nomothetische versus idiografische benadering (Windelband: ‘Geschichte und Wissenschaft’)

• Stern – Allport• Gebrek aan objectiviteit versus gebrek aan oog voor het unieke• Casussen voor algemene wetmatigheden• Onderscheid niet meer houdbaar : contextualisering van wetten door tijdstip, plaats en

persoon

Verloop van de controverse

• Opkomst van statistische predictie

• Allport (1942): gebrek aan flexibiliteit

• Sarbin (1944):

Page 81: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

81

Frequentieopvatting

Hoogstens gelijkspel

Foute generalisaties en intuïties

• Meehl (1954)

Kwalitatief verschil: intuïtie of statistische formule Slechts in 1 op 20 studies klinische predictie beter

• Sawyer (1966): 45 studies, 75 vgl, objectieve tests en statistische predictie (75%)

• Holt (1970 ): kritische bedenkingen

Kruisvalidering (crossvalidation)

Niet-realistische voorspellingen

Ervaring van de clinicus

• Dawes, Faust & Meehl (1993): statistische predictie superieur

Succes op school

Fraude in bedrijven en instellingen

Levensverwachting

Succes in militaire opleidingen

Hartinfarct

Neuropsychologische aandoeningen

Vrijlaten op borgtocht en recidive

Onderscheid neurose en psychose

Statistische predictie beter in 19 v/d 20 gevallen

• Grove, Zald, Lebow, Snitz, & Nelson (2000):

klinische predictie helemaal niet zo slecht (47%, 6%) op basis van 136 studies, 617 vergelijkingen

Het onderzoek van 2000 bevestigt dat statistische predictie voornamelijk beter is…

MAAR in 47 % is de statistische predictie beter MAAR in de andere 53 % is de klinische predictie even goed als de statistische predictie. Voor heel wat gevallen is het dus niet zo problematisch als gedacht om klinische predictie te gebruiken.

‣ Geen relatie met tijdstip

‣ Geen relatie met soort publicatie‣ Statistische predictie iets beter in medische en forensische setting dan in onderwijs en

klinische setting

Page 82: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

82

‣ Medici niet beter dan psychologen

‣ Geen effect van ervaring zeer robuust effect• De hypothese gaat als volgt :Bij het begin van je job , ga je zeer zorgvuldig te

werk en maak je soms fouten in de interpretatie. Ervaren in job: je hebt inzicht in de job maar je ben iets te zelfzeker door vroegere ervaringen en zo maak je fouten.

• Aegisdóttir et al. (2006): gelijkaardige resultaten als Grove et al.

DEBAT

• Einhorn (1986)

‣ Paradox: determinisme versus accepteren fouten

• Mensen die klinisch denken gaan dikwijls deterministisch benaderen Vb. de persoon kan dit OF de persoon kan dit niet MAAR 2 opties volgens hen

‣ Geloof in niet-bestaande systemen: fout begrijpen van toeval‣ Maar, kan leiden tot ontdekkingen

• Kleinmuntz (1990) en Westen & Weinberger (2004 ): combinatie van formules en hoofden

• Dawes et al. (1993 ): “… we urge people to use their heads to improve their models”

‣ Sterkte van statistische benaderingen : vertrekkend van hypotheses EN met empirisch onderzoek trekken we deze hypotheses na.

• Predictie: mensen die hoger scoren op positieve emoties, dat die minder negatieve emoties ervaren doordat ze het het beter reguleren…

7.10.2 Weerstand tegen statistische predicties

De bezwaren tegen statistische predictie zijn:

(Kleinmuntz, 1990)

Onderzoek nooit definitief je hebt nooit 100 % zekerheid

Complexe en onduidelijke structuur van klinische situatie : Het opnemen van extra informatie kan in klinische situatie tegenwerken door de intuïtie van de therapeut/psycholoog.

Duur

Het is maar een beperkte weergave van de werkelijkheid, een mens is meer dan een aantal scores.

Er zijn nog een aantal redenen voor weerstand tegen statistische predicties namelijk de oneigenlijke argumenten tegen clinici (Meehl, 1986), Zoals….

Page 83: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

83

Onbekendheid met statistiek

Verlies werk

Strijdig met zelfconcept

Onwil tot veranderen, vasthouden aan theorie

Formules zijn onmenselijk, tegen ethische gevoelens

Argwaan tegen computer

Moeilijk accepteren van eigen beperktheden

7.10.3 INFORMATIE-INTEGRATIE DOOR DE CLINICUS• Lineair-additieve of configurationele benadering?

• Studie met MMPI-profielen (zie schalen instrument)‣ Lineair model beter dan kwadratisch en interactiemodel‣ Interactiemodel beter bij negatief gecorreleerde variabelen (de uitzondering op regel)‣ Onderscheid model-realiteit

‧ Het model is best lineair, dus door de objectieve indicatoren (de symptomen) op te tellen

• Onderzoek bij huisartsen: wel enige evidentie voor configurationele benadering!‣ Huisartsen kijken naar de configuratie van de symptomen, dit is niet zo verrassend

aangezien er bekende ziektebeelden zijn.

Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2): Validiteitsschalen

L-schaal: naïeve poging om zichzelf goed voor te doen (leugenschaal)

F-schaal: ongewone antwoordpatronen, poging om zichzelf slecht voor te doen (infrequentieschaal)

K-schaal: defensieve houding (correctieschaal)

constructie: 50 patiënten met normale profielen

- T-score hoger dan 60 op L-schaal- diagnose zou aanleiding moeten geven tot verhoogd profiel- produceerden normaal profiel

22 items geselecteerd, 8 items toegevoegd

Page 84: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

84

INFORMATIE – INTEGRATIE DOOR DE CLINICUS

• Process-tracing modellen Luidop nadenken Slechts correlatie van .46 bij andere casussen Lineair model beter in voorspellen van aan- of afwezigheid van een stoornis: .79 ipv .46

Wat we ook zien, dit zijn mogelijke biases in het denken van de clinicus.

7.10.4 Beperkingen diagnosticus bij informatieselectie- en integratie

• Verwerving of verzameling informatie

Availability heuristiek

• VB. kleuterleidster: “wat een babyboom “

doordat ze omringd is door kinderen altijd, gelooft ze dat het aantal kinderen in haar omgeving significant gestegen is.

Recency & primacy effecten

Selectieve perceptie

Focus op opvallende kenmerken

Geen rekening houden met frequentie (base-rate)

Concrete directe info boven statistieken

Volgorde effecten :

Page 85: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

85

• De manier waarop je iets vertelt, heeft een invloed op hoe je iets interpreteert.

Antwoordtendensen

• VB. instemmingstendens of het sociale wenselijkheidseffect

• Verwerking informatie

Halo-effect : ten onrechte positieve generalisatie aan persoon toekennen

Nieuwe niet-kloppende info wordt genegeerd

Beroep op consistente info zonder nieuwswaarde

o consistente info wordt extra in de verf gezet

Correlaties niet goed waarnemen: .30-.75

o veel verbanden die we vinden, zijn kleiner dan wat we kunnen waarnemen met het blote oog.

Groeiprocessen nauwelijks waarnemen (snelle groei onderschatten)

Vuistregels

Niet representatieve gegevens / té kleine steekproeven

Post-hoc verklaringen : zoeken naar iets dat het fenomeen voorspelde

Regressievertekening (regressie naar het gemiddelde)

Oppervlakkig oordelen onder tijdsdruk

Gevoelig voor druk van anderen

Gevoelig voor volgorde-effecten

Gevoelig voor framing

Fouten tegen logisch redeneren en statistische inferenties

Te snel conclusies trekken op grond van enkele aanwijzingen

Geen rekening houden met toeval

• Beoordelen van uitkomst

Impact van de schaal

Zien wat we willen zien

Illusoire correlaties op basis van impliciete theorie of stereotype

Illusie van controle

Page 86: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

86

Succes aan eigen kunnen, falen aan omstandigheden toeschrijven: té veel vertrouwen in eigen oordeelsbekwaamheid

Reconstructie uit geheugen

Reacties op beperkingen diagnosticus

Trainen van de diagnosticus:

Niet volgen van statistiek

Rekening houden met base rate

Availability heuristiek niet overschatten

Niet genoegen nemen met één verklaring (tegengaan van foreclosure)

Vorm geven van diagnostisch proces

8 GASTCOLLEGE : PSYCHODIAGNOSTIEK IN EEN NOTENDOP NOTITIES

9 HET DIAGNOSTISCH PROCES: VAN INDIVIDUELE TEST NAAR HET DOORLOPEN VAN DE DIAGNOSTISCHE CYCLUS

Tot zo ver de centrale begrippen validiteit, betrouwbaarheid en fairheid, en de toepassing ervan in het testgebruik. Tot nu toe hebben we eigenlijk alleen maar gekeken naar psychologische testen, naar welke criteria ze moeten voldoen, hoe we ze maken, en hoe we ze kunnen interpreteren.

EVOLUTIE

Individuele test Testbatterij Toevoegen van interviews, case studies, gedragsobservaties Proces van diagnostiek

Diagnostiek bestaat uit veel meer dan het testen alleen. Afhankelijk van de context moeten we nadenken over welke test we gaan gebruiken, hoe we die testen moeten interpreteren, en welke additionele informatie we nodig hebben. Dat kan gaan van een klinische context, het kan gaan om

Page 87: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

87

mensen die een bepaald advies nodig hebben, of in een selectiecontext. Telkens moet men zich afvragen wat in die specifieke context de beste manier is om aan psychodiagnostiek te doen.

ALLEDAAGSE OPVATTINGEN

Binnen de klinische psychologie wordt er gesproken van het diagnostische proces om een adequate inschatting te maken van iemands problemen. In het dagelijks leven doen we dit eigenlijk ook: we proberen verklaringen te geven voor gedrag dat afwijkt van hetgene dat we verwachten.

Er is wantrouwen tegen alledaagse diagnostiek, het heeft zich afgezet tegen de normatieve modellen. Het grote verschil met de psychodiagnostiek is dat we binnen de psychodiagnostiek we dit aanpakken op een zo rationele en objectieve manier. We proberen vooral te komen tot een geheel van consistente uitspraken. We proberen dit, maar helaas komen er nog vaak biases voor in onderzoek. Om die vertekeningen zo veel mogelijk tegen te gaan hebben we psychologische testen (die gevalideerd zijn), maar we moeten ook onze psychodiagnostiek en onze procedure disciplineren en op een systematische manier gaan aanpakken. Zo komen we bij het hypothesetoetsend model dat is de praktijk heel veel wordt gebruikt.

9.1 INDIVIDUELE VERSCHILLENWat zijn de individuele kenmerken die voorspellen wat een goede diagnosticus is?

Mensen die erg narcistisch zijn doen minder goede diagnostiek, net als mensen met een ernstige zelfonderschatting.

Daarnaast zijn buitenstaanders vaak beter dan de persoon zelf om te diagnosticeren. Verder verschillen mensen in de ‘inherent need for cognition’ (het belangrijk vinden om te

begrijpen wat er gebeurt) en dit blijkt een goede predictie te zijn voor goed diagnosticeren (≠ geen fouten maken).

Weinig evidentie voor een ervaringseffect (kritiek is wel dat er in de onderzoeken een normatief model wordt gebruikt, terwijl dit wellicht onterecht is).

9.2 PRODUCTEN VAN DIAGNOSTIEK1. Predictie2. Categorisering/onderkenning (probleem van comorbiditeit bij DSM)3. Verklaring : controle uitoefenen4. Beslissing (advies, indicatiestelling)

Page 88: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

88

9.3 DE EMPIRISCHE CYCLUSDe Groot heeft voorgesteld dat we de wetenschappelijke empirische cyclus toepassen op de psychodiagnostiek. Hij stelt voor om te werken volgens een nomologisch-deductieve werkwijze.

Er zijn vijf (kern)fasen:

1. de vraagstelling (bijvoorbeeld ‘slaapprobleem’)2. observatie (anamnese, leefcontext)3. inductie (proberen regulariteit te ontdekken, een hypothese formuleren)4. deductie (‘als dit de verklaring is, wat verwachten we dan?’)5. toetsing (bijvoorbeeld door een test af te nemen)6. evaluatie (zijn de verwachtingen uitgekomen)7. eventueel voorstel voor een nieuw onderzoek (als de verwachtingen niet zijn uitgekomen).

Dit is dus het toepassen van een wetenschappelijke beredenering op de psychodiagnostiek. Er is een groot verschil tussen het klassieke wetenschappelijke gebruik van dit model en de diagnostiek. In de diagnostiek ben je typisch geïnteresseerd in de score van een persoon, in de persoonsparameter.

MAAR het doel is NIET HET TOETSEN VAN DE POPULATIEPARAMETER!!!

Wanneer je een wetenschappelijke vraag hebt, dan ben je geïnteresseerd in de populatieparameter. Je bent dan niet geïnteresseerd in de persoonsparameter. Dit heeft geleid tot het hypothesetoetsend model.

9.4 HET HYPOTHESETOETSEND MODEL (VAN AARLE)Als zeer belangrijk ervaren in Nederland, in Vlaanderen wordt dit ook belangrijker. Dit is het standaardmodel dat wordt gebruikt in de diagnostiek. Het is gelijkaardig aan de empirische cyclus, maar er zijn een aantal verschillen (dit heeft ook te maken met de evolutie in het validiteitsdenken):

1. Oriëntatie op de klacht: Je vertrekt met de vraag waar het persoon mee komt. Je gaat niet zomaar van alles onderzoeken die daar niets mee te maken hebben.

2. Probleemidentificatie: Exploratorische fase waarin je via een interviewgesprek een zicht te krijgen op wat het probleem is.

3. Genereren onderling onafhankelijke hypothesen (vermijden van foreclosure): Hier zit een verschil met de empirische cyclus van De Groot. We moeten onderling onafhankelijke hypothesen ontwikkelen. Hierbij moet de diagnosticus vermijden om een beeld te vormen die hij probeert te confirmeren (foreclosure). Dit sluit dus aan bij een Kantiaanse onderzoeksbenadering. Model schrijft voor om naar meerdere verklaringen te zoeken in het onderzoek, naar onderlinge afhankelijke hypothese. Vermijden van snelle conclusies.

4. Toetsen van hypothesen: Elk van de geformuleerde hypothesen toetsen.

5. Formuleren van advies en interventie: Op basis van welke hypothese bevestigd is gaat men een advies formuleren en een interventie uitvoeren.

Page 89: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

89

6. Evaluatie en vervolgstudie: Nagaan of de interventie gewerkt heeft. Dit is een essentieel onderdeel voor de psychologie.

CASUS BART voorbeeld van hypothesetoetsend model

Bart: 11 jaar, groep 6, zusje in groep 5, moeder huisvrouw, vader zelfstandig ondernemer

Schooladviesdienst (CLB)

ouders: concentratieproblemen, belemmerend?

leerkracht: gedragsproblemen, doorverwijzen naar RIAGG (CGGZ)

1. Anamnese: in kaart brengen van klachtena. Ouders:

i. Geen problemen bij leren lopen en pratenii. Huilen uit frustratie

iii. Werkjes slordig als kleuteriv. Blijven zitten in groep 3, langzaam lezen en schrijven, concentratieproblemen,

niet goed overweg met leerkrachtv. Wilde liever thuisblijven in groep 6, werkte beter achter in de klas

Bart…

Heeft structuur nodig Wil alles goed doen, blij met goede resultaten Toont brede belangstellling Goede band met vader Voorbeeldig gedrag op scoutskamp

b. Leraari. Werkt chaotisch

ii. Zet zich niet iniii. Straf werkt nietiv. Gemiddeld leesniveau, onder leeftijdsnormv. Slordig: schrijven rekenen

vi. Goed op wereldoriëntatievii. Zoekt contact, maar sluit zich ook af

viii. Conflicten met leeftijdsgenoten: moeilijk fouten toegevenix. Advies: contact RIAGG Volgens leerkracht heeft kind een gedragsprobleem!

Clustering van klachten door diagnosticus:

Page 90: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

90

concentratieproblemen, chaotisch, aandacht vragen, rekenachterstand, lezen niet op niveau, lezen en schrijven slordig, weinig inzet, problemen met klasgenoten, weet niet waar grenzen liggen, op school niet gemotiveerd tot sociale contacten

Eerste beeld van de oorzaken:

ontoereikende visuele organisatie, ontbreken van planning, gebrekkige fijne motoriek, relatie tot leraar staat onder druk, veel structuur nodig, dwingen helpt niet en leidt tot gebrek aan motivatie, negatief zelfbeeld, mijdt omgang met leeftijdsgenoten

Formuleren hypothesen en middelen ter toetsing:

1. Ontoereikende perceptuele organisatie en verminderde concentratie: instrumenten, observatie en toetsingscriteria (+)

2. ADHD: observatie, voorgeschiedenis, ADHD meetinstrument (-)3. Negatief zelfbeeld: observatie, gesprek, twee vragenlijsten (-)4. Gebrek aan leermotivatie: vragenlijst (-)5. Slechte relatie met leerkracht: interview Bart, leerkracht en observatie (+)

Uitslag:

1. Gemiddeld intelligent2. Perceptuele organisatie uitschieter naar beneden3. Aandachttekort4. Slechte relatie met leerkracht5. Gaat niet graag naar school6. Normaal zelfbeeld7. Normaal gemotiveerd

Handelingsadviezen:

Volgend schooljaar bij andere leraar Nadruk op goede relatie met leraar Afspraken over wanneer Bart vragen mag stellen Planning werk elke dag Verdelen werk in kleine eenheden Korte duidelijke uitleg Vermelden hoe lang opdracht mag duren

Evaluatie na drie maanden:

Normale relatie leerkracht Blijft afdwalen, maar niet problematisch Onder toezicht, werk op tijd klaar Resultaten goed op rekenen na Meer betrokken bij klas en heeft vriend Gaat met plezier naar school

Page 91: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

91

9.5 BEPERKINGEN VAN DE DIAGNOSTICUS BIJ INFORMATIESELECTIE EN INFORMATIE-INTEGRATIE

Het is belangrijk om het hele proces van diagnostiek te structureren omdat mensen in het algemeen (dus ook diagnostici) beperkingen hebben in termen van informatieselectie en informatie-integratie.

Dit probleem bevindt zich zowel op het niveau van het verwerven als op het niveau van omgaan met de informatie.

Er zijn een heel aantal biases waarvan we experimenteel kunnen aantonen dat die bestaan.

Het is belangrijk dat we ons daar bewust van zijn. Zo zijn er de ….

availability heuristiek’ (gebruik maken van informatie die direct beschikbaar is) ‘recency’- en ‘primacy’-effecten, selectieve perceptie (vooral kijken naar waarin we geïnteresseerd zijn of wat we verwachten),

focus op opvallende kenmerken het geen rekening houden met frequentie (baserate). Ook zijn mensen vaak meer gevoelig voor concrete informatie dan voor statistische informatie Tot slot zijn er nog volgorde-effecten antwoordtendensen (zoals sociale wenselijkheid).

Page 92: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

92

Er zijn ook nog allerlei effecten bij de verwerking van informatie. Zo zijn er

het ‘halo-effect’ (één positief kenmerk van een persoon generaliseren naar zijn hele persoonlijkheid),

nieuwe niet-kloppende informatie niet meewegen (als je heel confirmerend te werk gaat), correlaties niet goed waarnemen (we kunnen alleen correlaties goed interpreteren die heel

hoog, of heel laag zijn), groeiprocessen nauwelijks waarnemen, vuistregels , informatie van niet-representatieve gegevens of té kleine steekproeven. Verder zijn we ook gevoelig voor post-hoc verklaringen (achteraf is iets pas duidelijk), regressievertekeningen, oppervlakkig oordelen onder tijdsdruk gevoelig voor druk van anderen We doen beroep op ‘consistente info zonder nieuwswaarde.

Tot slot maken we ook nog fouten in het beoordelen van de uitkomst, zoals:

de impact van de schaal (door simpelweg de schaal te vergroten lijkt een bep. effect groter), zien wat we willen zien, illusoire correlaties op basis van impliciete theorie of stereotype, de illusie van controle, succes aan eigen kunnen toeschrijven, en falen aan omstandigheden toeschrijven, reconstructie uit het geheugen.

We zien dus dat we vatbaar zijn voor een aantal cognitieve biases. Bij het trainen van de diagnosticus blijkt het niet te helpen om hem/haar statistiek te laten volgen. Wat wel helpt is leren rekening te houden met de baserate en de availability niet te overschatten. Om foreclosure tegen te gaan kan men leren om geen genoegen te nemen met maar één enkele verklaring.

Het is hypothesetoetsend model is er dus om ons zo min mogelijk beïnvloedbaar te maken tegen deze cognitieve biases tijdens het diagnostische proces.

Page 93: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

93

9.6 ALTERNATIEVE MODELLEN VOOR HET DIAGNOSTISCHE PROCES

Het lensmodel is een model om diagnostiek te begrijpen. Het gaat er van uit dat je een ‘target’ hebt (een persoon) die een aantal ‘cues’ (kenmerken) uitstraalt. Onze ‘judgement’ (interpretatie) van die persoon gaat ook een beroep doen van die ‘cues’.

Idealiter vallen die twee (target en judgement) samen: psychodiagnostiek bestaat er uit om ze zo goed mogelijk op elkaar af te laten stemmen.

Een ander model dat vooral in de adviesdiagnostiek wordt toegepast is het multiple attribute utility model.

Wanneer mensen een beslissing moeten nemen wordt er geïdentificeerd welke aspecten (attributes) hierin een rol kunnen gaan spelen, én goed expliciteren in welke mate de verschillende mogelijke

Page 94: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

94

beslissingen gekenmerkt kunnen worden door die attributen (en hoe belangrijk die attributen zijn).

Weer een andere regel is de regel van Bayes.

Deze helpt vooral wanneer we te maken hebben met fenomenen die niet vaak voorkomen (Bv. bij de mishandeling van kinderen).

De regel van Bayes gaat een a priori-probabiliteit omzetten in een a posteriori-probabiliteit.

.10 10% vd kinderen die blauwe plekken hebben, worden niet mishandeld.

Dus bij blauwe plekken kan de psycholoog niet zomaar zeggen :” dit kind wordt mishandeld.”

Een andere benadering van diagnostiek die we vooral in de gedragstherapie zien is case formulation. Aan de hand van een uitgebreid interview met en persoon wordt er gekeken naar alle mogelijke verschillende factoren die een rol kunnen spelen bij een bepaald probleemgedrag.

Door een case formulation te maken kan men systematisch de therapie er op gaan richten. Kwalitatieve benadering

Page 95: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

95

Je moet kijken of je de data verder kan uitbreiden.

Tot slot is er nog de laatste benadering die zich af zet tegen de gehele traditie die zegt dat mensen slechte informatieverwerkers zijn. Een van hun sterke argumenten is dat heel veel van die onderzoeken gebeuren in situaties waarin er een hele duidelijke ‘correcte’ manier van handelen is. In heel veel dagdagelijkse situaties (en ook professionele situaties) is er niet één correcte oplossing.

Zijn de normatieve modellen die worden gebruikt om de prestaties van diagnostici te beoordelen dan wel ecologisch valide? Bovendien is het zo dat het gebruik van heuristieken ook dikwijls tot goede antwoorden leiden.

Onderzoek dat aantoont dat eenvoudige en zuivere heuristieken ook juist kunnen zijn, we zijn wel gevoelig voor biases maar dat de biases soms juist zijn.

Page 96: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

96

10 DE DIAGNOSTIEK VAN DE PERSOONTot nu toe hebben we het gehele theoretische kader doorgenomen, de belangrijke concepten en het proces van testconstructie. Nu gaan we focussen op twee vormen van diagnostiek die heel veel gebruikt worden, namelijk: de diagnostiek van de persoon, en de diagnostiek van de intelligentie en het cognitief functioneren. Beide vormen komen in heel veel domeinen terug.

10.1BETEKENIS VAN HET BEGRIP PERSOONHet woord ‘persoon’ komt van het Latijnse ‘persona’, wat onder andere ‘rol in het theater’, ‘aanzien, of reputatie’, en ‘kenmerkende eigenschappen die iemand onderscheiden van iemand anders’.

Wij zullen enkel de laatste definitie van persoon gebruiken. Twee andere begrippen die in die context ook voorkomen zijn ‘karakter’ (wat komt van het Griekse woord ‘charassoo’, wat inkerving betekent), en ‘individu’ (een duurzame organisatie van trekken, gedrag, cognities, emoties en motivaties).

Een kritiek op de klassieke persoonlijkheidsbenadering is dat het aan de ene kant weinig aandacht heeft voor ontwikkeling en context. Het gevaar is dat we teveel gedrag intern aan persoon toeschrijven en te weinig aan de geschiedenis en context. In het domein van de persoonlijkheid heerst er een theoretisch debat over hoe we ontwikkeling en context kunnen integreren in de persoonlijkheidsbenadering.

10.2IMPLICIETE THEORIEVORMINGDeze theorievorming gaat over hoe ‘leken’ zich persoonlijkheid voorstellen.

Hofstee stelt dat deze benadering zeer sterk is, het is beter om een grote groep mensen te vragen wat persoonlijkheid is dan dat enkele ‘experts’ dit doen. Kortom, hij stelt het referendum boven de theoretische benadering.

Centraal hierbij is dat er wordt vertrokken vanuit het woordenboek: wat zijn de woorden die wij dagdagelijks gebruiken om persoonlijkheid weer te geven.

Het idee daarachter (de ‘lexicale’ of ‘sedimentatie’ hypothese) is dat mensen een bepaalde persoonlijkheid hebben en dat het interessant is dat we daarover kunnen communiceren. Die kenmerken die relevant zijn voor ons dagelijks leven en de interactie met anderen, zijn de kenmerken die gesedimenteerd raken in onze taal. Er is dus een persoonlijkheid los van de taal, maar over die persoonlijkheid kunnen we communiceren omdat we bepaalde persoonlijkheidstrekken van belang vinden. In het emotiedomein wordt deze benadering ook toegepast.

De benadering is al zeer oud: Allport en Odbert kwamen in 1932 uit op 18000 termen,

Cattell in 1943 kwam uit op 4000 á 4500 woorden,171 clusters via correlaties kregen ze 35 clusters. (uiteindelijk de ‘Sixteen Personality Factors’).

In 1968 kwam er de striemende kritiek van Mischel dat deze benaderingen niet veel variantie konden verklaren in het dagdagelijkse gedrag. Mischel beschreef dat er ook nog een interactie is tussen persoon en situatie waarvan persoonlijkheid deels afhankelijk is. Als je alleen kijkt naar de stabiele kenmerken van de persoon, dan zegt dit niet zo veel over het uiteindelijke gedrag van mensen.

Page 97: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

97

Het gedrag van mensen is minder stabiel dan eerder gedacht werd op basis van de toenmalige beschrijving van persoonlijkheid. Deze benadering is dan ook na de kritiek van Mischel bijna volledig verdwenen, maar in de jaren 80 werd het weer terug populair (ondanks dat de kritiek van Mischel nog altijd terecht is), onder andere door Costa en McCrae.

Costa en McCrae hebben toen de NEO-PI ontwikkeld in 1985 wat nog steeds een grote invloed heeft binnen het domein van de persoonlijkheid. Zij vonden vijf grote factoren: openheid, consciëntieusheid, extraversie, aangenaamheid, en neuroticisme (OCEAN) Deze vijf komen telkens terug over andere studies heen (dankzij factoranalyse). Het idee hiervan is dat je dus de persoonlijkheid kan beschrijven met vijf cijfers, m.a.w. de trekbenadering(van de vijf factoren).

----------slide 1-3 ------------------

10.2.1 Aard van de Big FiveMeehl heeft in 2006 een onderzoek gedaan waarin ze een aantal mensen voor twee dagen gevolgd zijn, en gedurende die tijd alle activiteiten opgenomen om vervolgens te coderen (aan de hand van de vijf factoren). Zij vonden sterke correlaties tussen deze studie en de zelfbeoordeling van de persoonlijkheid (geen sterke correlatie met openheid).

Er is dus wel samenhang tussen hoe mensen zichzelf beschrijven en hoe ze zich daadwerkelijk gedragen.

Er is ook onderzoek gedaan naar erfelijkheid. Men stelt hierbij vast dat er wel degelijk een genetische component is van persoonlijkheid (die groter is dan die van intelligentie)→ intraklasse correlaties voor eeneiïge .42 en voor twee-eiïge .27 tweelingen

Men heeft ook onderzoek gedaan naar mogelijke samenhang tussen de vijf factoren. Ze zijn niet helemaal onafhankelijk, want er konden twee hogere-orde factoren worden uitgehaald:

alfafactor staat voor stabiliteit (aangenaamheid, consciëntieusheid en emotionele stabiliteit) bètafactor staat voor plasticiteit (extraversie en openheid).

o Er is enige evidentie dat dit ook samenhangt met serotonine- en dopamineproductie in de hersenen (we moeten wel voorzichtig zijn om het hier toe te reduceren).

Page 98: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

98

In welke mate zijn de vijf factoren ‘natural kinds’, dingen die reëel bestaan in de werkelijkheid, óf zijn het gewoon samenvattingen die wij gemaakt hebben van een grote database van verschillend gedrag? Costa en McCrae denken dat het ‘natural kinds’ zijn die zich gedragen als causale latente trekken die het gedrag bepalen. Een andere vraag is of het wel vijf factoren zijn, en niet een ander aantal.

Afhankelijk van het onderzoek kunnen het er meer of minder zijn (meestal meer), maar over de verschillende onderzoeken heen krijg je meerder factoren.

Brokken en Land :

5960 adjectieven uit Grote Van Dale Wat voor iemand is dat? 1203 termen in 42 catergorieën Factoranalyse per groep: 143 factoren 96 triaden 7 factoren vonden Big Five + agressie en progressiviteit (bij zelf en partner)

In die tijd was Nederland heel progressief en identificeerden nederlanders hier zich ook mee. Als je dit onderzoek nu zou uit voeren kan het zijn dat men nu progressiviteit niet terugvindt in Nederland.

De Raad en Barelds vonden de Big Five + ‘virtue’, ‘competence’ en ‘hedonism’. (2007)

Ashton vond de Big Five + ‘honesty-humility’ en ‘religiosity’. (2004)

Er is ook onderzoek gedaan naar de grammaticale vorm waarin we persoonlijkheid onderzoeken. Zo kan je met adjectieven werken/ beschrijvende zinnen, of met enkel zelfstandige naamwoorden, of enkel met werkwoorden.

1. Effect van adjectieven/zinnen (alle 5 factoren) √

2. Effect van zelfstandige naamwoorden (4: openheid, extraversie, gewetensvolheid & aangenaamheid)

3. Effect van werkwoorden (2: aangenaamheid en emotionele stabiliteit)

In de laatste twee gevallen wordt de big five niet terug gevonden, maar hier hoeven we niet veel waarde aan te hechten.

Over verschillende studies heen blijft de big five telkens weer naar boven komen.

Het is wel belangrijk om te weten dat factoranalyse geen echte ‘mechanical truth generator’ is. Factoranalyse + VARIMAX rotatie (simpele structuur) vereist het nemen van beslissingen!

10.2.2 Kan de big five gegeneraliseerd worden over populaties?

10.2.2.1 STABILITEIT IN FUNCTIE VAN GESLACHTEr is hier veel onderzoek naar gedaan, ten eerste onderzoek van stabiliteit in functie van geslacht: is persoonlijkheid op dezelfde manier gestructureerd voor mannen als voor vrouwen?

Dit kan je onderzoeken door verschillen op zelfbeschrijvingen tussen mannen en vrouwen. Als je voor mannen en vrouwen dan een factoranalyse doet blijkt het dat er geen verschillen zijn in de externe structuur, wat wil zeggen dat we dezelfde concepten kunnen gebruiken.

Page 99: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

99

Er zijn wel kwantitatieve verschillen, zo zijn mannen opener, minder consciëntieus, onaangenamer, assertiever en emotioneel stabieler. Mogelijk zijn hier evolutionaire/genetische en culturele verklaringen mogelijk.

10.2.2.2 STABILITEIT IN DE FUNCTIE VAN DE CONTEXT EN VAN DE LEEFTIJD

We kunnen ook kijken naar de stabiliteit in de functie van de context en van de leeftijd.

‣ Beschrijving kind door ouders: Big Five (70 à 80%) + 9 andere factoren (onafhankelijkheid, rijp voor leeftijd, ziekte en handicaps, regelmaat van eten en slapen, gedrag passend bij geslacht, schoolprestaties, plezier hebben aan contact, relatie met ouders, broers, zussen, en overige familie en restfactor)

Er is onderzoek gedaan waarin ouders hun kinderen moesten beschrijven en wat men dan opnieuw vaststelt is de Big Five met nog een aantal restfactoren.

‣ California Q-set:

Big Five + motorische activiteit en afhankelijkheid of + prikkelbaarheid en positieve activiteit

10.2.2.3 KAN BIG FIVE GEGENERALISEERD WORDEN OVER CULTUREN?

Men heeft de lexicale benadering toegepast in de Filipijnen, mensen getest en daar vervolgens een factoranalyse op toegepast.

• 1st werd de Big Five niet gevonden Filipijnse termen: verantwoordelijkheid, ontwikkelen van sociaal vermogen, emotionele controle, begaan zijn met lot van anderen emotioneel welbevinden

• MAAR na toepassing van Procustes rotatie vond men de Big Five + sociale nieuwsgierigheid, risico nemen, nieuwe uitdagingen aangaan, religiositeit

Page 100: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

100

Russische onderzoek: 2090 trektermen in 75 clusters Big Five in andere volgorde + 6de onduidelijke factor

In een onderzoek in Hong Kong werd er gevraagd aan mensen wat er nu kenmerkend is aan Chinezen en hun persoonlijkheid. De 5 factoren werden teruggevonden en daarnaast ‘interpersonal relatedness’ (de mate waarin een persoon waarde hecht aan interpersoonlijke relaties). Mogelijk is dit een kenmerkend aspect binnen de Chinese cultuur.

Echter, wanneer deze test werd vertaald naar andere culturen werd deze zesde factor ook gevonden, hoewel in veel mindere mate. Er zijn dus wel verschillen in persoonlijkheid tussen culturen.

Er is ook onderzoek gedaan in Los Cinco Grandes bij Castilianen: maar meer termen mbt humor, sociaal/emotioneel engagement, goede geaardheid, onconventioneel zijn

Big Five teruggevonden bij 5109 adolescenten in 24 verschillende landen (De Fruyt et al., 2009)

Culturele verschillen in zelfrepresentatie

Ook zijn er verschillen mensen in hoe ze antwoorden op vragen. In sommige culturen zullen mensen eerder geneigd zijn om confirmerend te antwoorden op een vraag. Ook zal men in bepaalde culturen voor de meer extremere opties gaan bij bijvoorbeeld een Likertschaal. Daarnaast zijn er ook de verschillen in de sociale wenselijkheidschaal.

Afhankelijk van cultuur waarin je leeft zijn er bepaalde termen belangrijker en die zullen veel verschillende synoniemen hebben. Maar dit betekent niet dat andere culturen deze termen niet kennen of belangrijk vinden.

Er is verschil tussen culturele groepen in onafhankelijke en onderling afhankelijke zelfconstructie!

Heeft de Big Five correlaties met andere persoonlijkhei

Page 101: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

101

10.2.2.4 HEEFT DE BIG FIVE CORRELATIES MET ANDERE PERSOONLIJKHEIDSCONSTRUCTEN?

De Big Five heeft correlaties met …

De 16 persoonlijkheidsfactoren van Cattell,

Eysencks Personality Inventory,

California Personality Inventory

, Jackson Personality Inventory

, Tellegens Multidimensional Personality Questionnaire,

Attachment styles

Deze correlaties zijn niet extreem hoog!

dus dit maakt de vragenlijsten niet inwisselbaar: r < .70

10.2.2.5 VOORSPELLEN DE BIG FIVE INTERESSANT CRITERIUMGEDRAG ?Ook is het zo dat we wel degelijk gedrag kunnen voorspellen aan de hand van de big five.

De Big Five voorspellen..

• Waargenomen lichamelijke en geestelijke gezondheid, positieve en negatieve gevoelens voorspeld door Extraversie, Neuroticisme, en Aangenaamheid

• As II van DSM-IV persoonlijkheidsstoornissen

• Relatie met houding tijdens therapie : Extraversie met enthousiasme en Consiëntousness met het opvolgen van suggesties

• Kicks zoeken met Extraversie

• Antisociale uitingen met Neuroticisme

• Weerspannig gedrag met Consciëntousness

Maar volgens Smedslund is er een probleem van semantische gelijkenis. in welke mate zijn de relaties die we vinden reële relaties die we inderdaad kunnen interpreteren in termen van causaliteit?

Een relatie tussen neuroticisme en depressie kan je theoretisch aan elkaar linken. De vraag is echter of we een correlatie die we observeren op een big five-test en een depressieschaal wel causaal mogen interpreteren. Misschien meten deze twee instrumenten niet twee verschillende dingen, maar juist twee gelijkaardige dingen (met vragen die semantisch op elkaar gelijken).

Page 102: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

102

10.2.2.6 VOORSPELT DE BIG FIVE PRESTATIES EN BEROEPSINTERESSES?

Voorspellen BIG FIVE- trekken prestatie en beroepsinteresses ?

Conscienteusheid in samenwerking met integriteit draagt bij tot prestaties op het werk. Diepe manier van info verwerken is positief gecorreleerd met Consciënteusheid(inzet) en

Openheid (nieuwsgierig) Schoolprestaties : Consciëntousness, Extraversie, Agreeableness en Openness afhankelijk van de

studie Beroepsinteresses :

o Artistiek gecorreleerd met Openheido Ondernemen gecorreleerd met Extraversieo Sociaal beroep gecorreleerd met Extraversie en Agreeablenesso Onderzoeker gecorreleerd met openheid.

Big Five is met heel veel verschillende variabelen gecorreleerd De big five blijkt zeker een goede voorspeller voor prestatie- en beroepsinteresses.

We kunnen dus concluderen dat er een dominantie is van de Big Five binnen de peroonlijkheidsmetingen. Belangrijk is wel de invloed van hypes op de ontwikkeling van de wetenschap. Verder is er de discussie dat de big five de persoonlijkheid ziet als een monolithisch mono-formeel zelf (het idee dat elk persoon op elk van die vijf dimensies kan worden geplaatst). We hebben ook gezien dat er in dit type van onderzoek een gevaar is voor de tautologie van de semantische relaties.

Tot slot vinden we veel correlaties, maar die correlaties zijn klein tot middelmatig. Persoonlijkheidsmetingen zijn niet heel sterk als we gedrag in de toekomst willen voorspellen. Het is bruikbaar om te beschrijven, maar niet zo zeer om te voorspellen.

Page 103: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

103

10.3EXPLICIETE THEORIEVORMINGBij de expliciete theorievorming hebben we te maken met theorieën die vooral vanuit een theoretische reflectie zijn ontwikkeld. Er zijn drie grote benaderingen. De belangrijkste (die ook aansluit bij de big five) is de trektheorie: het idee dat er stabiele kenmerken zijn binnen een persoon. Een andere benadering is de ontwikkelingsbenadering. De laatste benadering is die van de sociale context.

10.3.1 Individuele verschillen: trektheorie

10.3.1.1 het hiërarchische persoonlijkheidsmodel – Eysenck Hans Eysenck ontwikkelde het hiërarchische persoonlijkheidsmodel. Hij ziet de

persoonlijkheidstrekken op vier niveaus van abstractie. o Typen: Psychoticisme – Extraversie – Neurotocismeo Trekken: vb. sociabiliteit voor Extraversieo Gewoonten: Vb. Onderhoudend zijn voor vreemden voor sociabiliteito Situatiespecifieke responsen: vb. vertellen van grapjes op feestjes voor

onderhoudendheid

Eysenck stelt dus dat onze situatiespecifieke responsen dus wel degelijk een functie zijn van ons persoonlijkheidstype. Hij ging er ook van uit dat persoonlijkheid biologisch bepaald is.

Hij heeft gekeken naar biologische en genetische verklaringen (+socialisatie) voor het onderscheid in die drie verschillende persoonlijkheidstypen.

Zo stelde hij dat extraverten minder makkelijk conditioneerbaar zijn. Mensen met de neuroticisme-persoonlijkheidstype een verhoogde vegetatieve prikkelbaarheid

hebben (ivm limbisch systeem en hypothalamus). Groot verschil tussen mannen en vrouwen bij mensen met de psychoticisme-

persoonlijkheidstype: mannen scoren er veel hoger op dan vrouwen. Oorzaak: verschil in het evenwicht tussen androgeen – en oestrogeenhormonen.

o Invloed van de context niet overschatten!

Page 104: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

104

Dit is echter een theorie dat niet heel sterk empirisch ondersteund is!

10.3.1.2 CHC-Model – Cattel

Een tweede soort van trektheorie is het CHC-model van Cattell (welke nu niet meer zo’n grote rol speelt). Hij vond het heel belangrijk om naar meer te kijken dan enkel vragenlijstdata. Hij vond dat deze data aangevuld moest worden met ‘life-data’ (wat mensen in het reële leven doen), en testdata (gecontroleerde situaties waarin je het gedrag van mensen observeert).

Cattel maakte een onderscheid tussen:

Oppervlaktetrekken: geobserveerde gedragingen die worden samengebracht Dieptetrekken: geobserveerde trek bepaalt het gedrag.

Op basis van zijn data heeft hij een test gemaakt met 16 primaire dieptetrekken die gecorreleerd zijn aan elkaar. Als je daar vervolgens een factoranalyse op los laat krijg je de big five. Volgens Cattell was de Big Five te algemeen.

10.3.2 De ontwikkelingsbenaderingDe benaderingen van Eysenck en Cattell sluiten dus aan bij de big five.

Een hele andere theoretische benadering is de ontwikkelingspsychologische benadering.

Deze gaat er niet van uit dat je bepaalde trekken hebt die eigen zijn aan de persoon, maar over hoe persoonlijkheden ontwikkelen. Het is een 19de eeuws idee van dat gedragingen in de loop van de tijd steeds beter worden en uiteindelijk een evenwichtig eindpunt bereiken. Dit gebeurt in ≠ stadia.

Belangrijk aan ontwikkelingsdenken of stadiumtheorieën…

Verschillende gedragingen in één categorieo Één onderliggende structuuro Één geheel van betekeniso Empirische samenhang

Er is sprake van een sequentieel en cumulatief verloop. o Er is een vaste volgorde o Er is een evolutie van eenvoudig naar complex.

Er kan een onderscheid gemaakt tussen een sterke (er is geen regressie mogelijk) en een zwakke organistische theorievorming (er is wél regressie mogelijk).

Dit zijn sterk geformuleerde theorieën, maar er is maar weinig empirisch onderzoek naar gedaan, omdat het heel moeilijk in kaart te brengen is vanwege het idee van stadia (onze statistische modellen zijn daar niet goed aan aangepast).

Deze ontwikkelingsmodellen hebben echter wel aanleiding gegeven voor empirisch onderzoek.

Page 105: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

105

Vb. Erikson stadia model

Stadia van de psychosociale ontwikkeling volgens Eriksono 8 stadiao Elk stadium bevat een crisis, oplossing leidt tot volgend stadium, Als het stadium niet

opgelost is, leidt dit tot stagnatie.o Vooral theoretisch kadero Alleen empirisch onderzoek naar identiteit-rolverwarring: identity, foreclosure,

confusion, moratorium

Er is één model binnen de ontwikkelingspsychologische benadering waar we wél een goed meetinstrument voor hebben. Dit is de ego-ontwikkeling volgens Loevinger. Zij is een ontwikkelingspsychologe binnen een psychoanalytisch denkkader. Volgens Loevinger volgt de ontwikkeling van het ik een heel duidelijk stadiumproces.

Ego-ontwikkeling volgens Loevinger Ego is het centrale thema is van de ontwikkeling Zo zijn er 7 mijlpalen die zich voordoen in 4 ≠ domeinen :

de controle van impulsen, karakterontwikkeling, doelgerichte inzet sociale interactie en cognitieve stijl.

Zinvaanvultest (ZALC) Loevingers H

Loevinger heeft de Loevingers H-test ontwikkelt die psychometrisch nagaat of die stadiumontwikkeling inderdaad terug te vinden is. Dit gebeurt aan de hand van de zinaanvultest (ZALC) waarbij participanten zinnen moeten aanvullen.

Page 106: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

106

10.3.3 De sociale contextbenadering

Historisch gezien valt contextbenadering binnen de leerpsychologie, en zet zich af tegen de trekbenadering en de ontwikkelingsbenadering die er beiden van uit gaan dat er kenmerken zijn die eigen zijn aan de persoon. Vanuit de leerpsychologie gaat men de nadruk leggen op de context.

Het is dus een mechanistisch model:

Er wordt dus geen eindpunt verondersteld. De richting van de ontwikkeling is neutraal, de persoon past zich aan aan zijn omgeving.

Herwaardering VB. Depressie in functie van recente sociale gebeurtenissen en interacties

Context Stimuli, gebeurtenissen, situaties, training op gedragswijzen

Rotter ging uit van een volledig leerpsychologisch model.waarin het idee dat het gedragspotentiaal (=de kans dat je een bep gedrag stelt) een functie is van de verwachting van de bekrachtiging én de waarde van de bekrachtiging.

• Rotter: Leerpsychologisch model houdt in dat…

‣ Gedragspotentiaal ( de kans dat je een bep. gedrag stelt) = een functie van de verwachting van bekrachtiging EN de waarde van bekrachtiging

‣ Wanneer mensen leren bouwen we een leergeschiedenis op. Deze is sterk contextspecifiek, maar er zitten ook aspecten aan die zich generaliseren over contexten: uiteindelijk leren we een interne- of een externe locus of control aan. Dit gebeurt in functie van het persoonlijke verleden van bekrachtiging.

• VB. Groepen die in gebieden woonden waar ze weinig controle hadden over de omgeving, ontwikkelden een externe locus.

‣ Bandura heeft dit concept verder uitgewerkt. Hij gaat dus ook van uit dat leerpsychologische processen een rol spelen, maar dat er daarnaast een wederzijdse beïnvloeding is van gedrag en situatie: de leergeschiedenis van een individu leidt tot een ‘zelfsysteem’. Door het gedrag dat we stellen leren we iets over de situatie en gaan we een soort van zelfbeeld ontwikkelen. Bandura introduceerde ook het begrip ‘self-efficacy’ wat een goede voorspeller blijkt te zijn voor het gesteld gedrag.

10.4INTEGRATIE VAN EXPLICIETE THEORIEVORMINGHoe zit het met de ontwikkeling van trekken?

Deze vraag is een integratie van de trekbenadering en de ontwikkelingsbenadering.

Stabiliteit en continuïteit tegenover verandering Persoon-situatie debat

Page 107: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

107

10.4.1 Stabiliteit en continuïteit tegenover veranderingVanuit een trekbenadering verwachten we stabiliteit, maar het begrip stabiliteit kan verschillende betekenissen krijgen.

homotypische stabiliteit o de stabiliteit van ‘hetzelfde’

hoe scoort persoon op zelfde vragenlijsten doorheen de ontwikkeling?o Absolute/niveaustabiliteit (normatieve stabiliteit op groepsniveau):

is de score exact hetzelfde?o Differentiële of rangordestabiliteit: wat is de relatieve positie tegenover anderen?o Ipsatieve stabiliteit : hoe scoort een persoon tegenover zichzelf?

Handig voor studiekeuze/beroepskeuze

heterotypische stabiliteit/Coherentie : wanneer we naar ≠ kenmerken kijken die theoretisch met elkaar te maken zouden moeten hebben.

Roberts & DelVecchio (2001) deden metastudie naar rangordestabiliteit. Uit deze studie bleek dat rangordestabiliteit stijgt met de leeftijd.

.31 in kindertijd .54 in adolescentie .64 op 30-jarige leeftijd .74 bij 50-70-jarigen

Robins et al. (2001) deed onderzoek bij studenten naar rangordestabiliteit.

Normatief : Neuroticisme daalt, Agreeableness, Consciëntieusheid en Openheid nemen licht toe

Absoluut: tussen 73% (N) en 91% (O) Rangorde : tussen .53 (N) en .71 (O) Structureel : zelfde structuur

Er is evidentie voor stabiliteit, maar deze is niet absoluut, er is ook evidentie voor instabiliteit!

Onderzoek van Caspi (2000)

Alle 3- jarige inwoners

Typen van Block

Ego resilients minste kans op psychiatrische problematiek & criminaliteit op 21 jaar

Overcontrolled meer internaliserende problemen

Undercontrolled meer externaliserende problemen

Dit is een mooi voorbeeld van heterotypische stabilteit.

Page 108: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

108

Stams et al. (2002)

Onderzoek met geadopteerde kinderen Hechtingsstijl op jonge leeftijd voorspelt sociale aanpassing op 7-jarige leeftijd Veilig gehechte kinderen gaan terug naar moeder en zijn gesust.

In metastudie gemiddelde stabiliteit van .55 met gem. interval van 9.5 jaar, met verschillen voor ..

leeftijd tijd methode

• Stabiliteit geldt niet voor iedereen (20 à 25%)

Conclusie: evidentie voor stabiliteit, maar niet absoluut. Evenzeer evidentie voor instabiliteit

10.4.2 Kritiek op trektheorie : Persoon-situatie debat

Er heeft ook een confrontatie tussen de trekbenadering en de omgevingsbenadering plaatsgevonden.

Mischel (1968): R² < .10

Mischel betwistte in 1968 het basisuitgangspunt van de trekbenadering, namelijk dat je mensen een positie kan geven op een persoonlijkheidstrek en dat voorspelt hoe die persoon zich zal gedragen in het algemeen.

Mischel heeft experimenteel onderzoek opgezet waarin hij trekken ging meten, en vervolgens die personen in reële situaties ging observeren. Hij vond dat mensen niet systematisch zich gedragen over situaties heen.

Funder (2001): .15 < r < .40 = geringe tot gemiddelde effect grootte

Vervolgens is de trekbenaderingsonderzoek voor twintig jaar van de kaart verdwenen, maar daarna werd het weer zeer populair. Er werd toen namelijk gevonden dat bepaalde trekken toch in staat waren om bepaald gedrag te bepalen. Het blijkt dat trekken redelijk robuust zijn, en dat trekken belangrijker zijn dan gewijzigde omstandigheden voor het voorspellen van gedrag.

Kritiek : Weinig goede meetinstrumenten ontwikkeld door situationisten/ Mischel

Trekken alleen voorspellen niet heel goed. Situaties alleen voorspellen niet heel goed.

Page 109: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

109

• Balans van persoon-situatiedebat

Nadruk op trekken sluit geen verandering op basis van plaats en tijd uit . Terugkijkend blijkt dus dat er wel degelijk sprake is van stabiliteit, maar het is niet zo dat een persoon zich altijd in elke situatie op dezelfde manier zal gedragen.

Er bestaat geen goede situatietaxonomie (≠ soorten situaties waarin een persoon terecht kan komen), waardoor de studie van de interactie geen hoofdstroom is geworden.

Wetenschap heeft niet als doel te voorspellen wat iemand zal doen in eender welke concrete situatie.

10.5ALTERNATIEVE THEORIEVORMING De trektheorie is de meest gebruikte benadering in de praktijk. Nu gaan we een aantal alternatieve theorieën bekijken.

Kelly

Hermans

Csikszentmihalyi

Van Halen

Persoonlijkheid als verhaal

Ontwikkelingsscript

Sociaal constructivisme

10.5.1 Kelly

Persoon is onderzoeker

o In zijn persoonlijkheidsbenadering gaat Kelly er van uit dat de mens zelf betekenis genereert voor zijn omgeving. Als je een persoon wil begrijpen dan moet je begrijpen hoe een persoon zelf zijn omgeving, zichzelf, en anderen, en zijn relatie met anderen construeert. Volgens Kelly moet je de persoonlijke constructie van zichzelf en van anderen in kaart brengen .

Page 110: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

110

Constructensysteem over sociale wereld : uniciteit van persoon

o Als je een persoon wil begrijpen dan moet je begrijpen hoe een persoon zelf zijn omgeving, zichzelf, en anderen, en zijn relatie met anderen construeert. Volgens Kelly moet je de persoonlijke constructie van zichzelf en van anderen in kaart brengen .

o Het grote verschil met het sociaal constructivisme is dat Kelly wél heeft voorgesteld om die persoonlijke constructen systematisch in kaart te brengen en hier op een kwantitatieve manier mee om te gaan.

Role Repertory Contruct : eigen keuze van rollen, personen en kenmerken

o Bij een cliënt gaat hij in eerste geval proberen te bepalen (omtrent zijn persoonlijkheid) wie de relevante personen zijn met wie de cliënt interageert, en wat de rollen zijn die die personen vervullen. Via een interview gaat Kelly dan na wat er nu kenmerkend is aan die personen en voor de cliënt zelf in vergelijking met die personen.

o Uiteindelijk krijg je een rooster waarbij je personen hebt die bepaalde rollen hebben en ook bepaalde kenmerken. Dit zijn dus de constructen die relevant zijn voor de cliënt. Op deze wijze krijg je dus kwantitatieve gegevens over de personen met hun rollen aan de ene kant, en hun kenmerken aan de andere kant.

Factoranalyse met de hand, cluster-analyse of hiërarchische klassenanalyse

o Deze kwantitatieve gegevens kan je op een systematische manier analyseren met bijvoorbeeld een factoranalyse, of een clusteranalyse of hierarchische klassenanalyse.

Geen betrouwbaarheid in de klassieke zin

o Wat belangrijk is dat je met deze benadering geen klassieke betrouwbaarheid hebt (en dus ook geen klassieke validiteit), en je kan dus geen verschillende gevallen met elkaar kan vergelijken. Verschillend van klassieke benadering, je kunt dus geen betrouwbaarheid berekenen ook al heb je kwantitatieve gegevens.

Het gemaakte rooster heeft enkel betekenis voor de persoon die het maakte!

Page 111: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

111

10.5.2 Hermans

Hermans heeft de zelfconfrontatiemethode ontwikkeld vanuit een humanistisch-psychologische benadering die ook wordt gebruikt bij therapeutische begeleiding.

Het idee is dat de persoon zelf moet proberen achterhalen wat relevant is in zijn leven. Het is de diagnosticus die zich gedraagt als helper. Ook Hermans werkt met een rooster, maar hij gaat middels een standaardinterview (over verleden, heden en toekomst) waardengebieden identificeren.

Vervolgens gaat hij die waardengebieden(≠ waarden zoals sociale gelijkheid…) en belevingen laten beoordelen op een vaste set van zestien items (affecten). Deze affecten kunnen worden verdeeld in 4 typen: positief, negatief, gevoelens over een ander, en gevoelens die te maken hebben met je zelfwaarde-gevoel.

Men bekijkt de veranderingen in waardengebieden en belevingen.

De benadering is individueel maar laat toch toe om kwantitatieve berekeningen te doen. Unieke van persoon is er in verwerkt, dus er zijn geen standaard waardengebieden.

10.5.3 CsikszentmihalyiCsikszentmihalyi bevindt zich in de ‘ positive psychology’ -beweging . Zijn idee van persoonlijkheidsontwikkeling is succesvol. Hij zet zich af tegen de traditionele psychologiebenadering die vooral kijkt naar waar het verkeerd gaat (angst, depressie). Binnen de positieve psychologiebenadering kijkt men naar wat er nu voor zorgt dat mensen juist goed functioneren. Hij is op het begrip ‘flow’ gekomen: het met overtuiging en plezier opgaan in een taak. Hij heeft dit ook verder uitgebreid in termen van persoonlijkheid.

Hij zegt dat een persoonlijkheidsontwikkeling te maken heeft met een toename in complexiteit. Dit maakt dat mensen beter in staat zijn om een balans te houden tussen twee extremen.

Een aantal extremen die hij heeft benoemd zijn :

Agency & communion: o agency: actief optreden, iniatief nemeno Communion: openstaan voor relaties en anderen

Subjective involvement & detached objectivity Divergent en convergent denken

o Divergent: creatieve oplossingen voor de dag komeno Convergent: logische gestructureerde oplossing

Rust en onrust Speelsheid en discipline Introversie en extraversie

Page 112: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

112

Traditioneel en vooruitstrevend

Hier zien we iets geheel anders dan de big five waarbij je introvert óf extravert bent, want volgens Csikszentmihalyi kan een optimale persoonlijkheid deze dingen combineren. We gaan dit na via een uitvoerig interview. Dit is een interessante theorie, maar het is geen empirische theorie.

10.5.4 Van Halen

Van Halen heeft het over de antithetische aspecten van zelfdefinities. Dit is opnieuw een benadering die heel anders is dan de klassieke trekbenadering, waarin wordt verondersteld dat mensen zichzelf goed kennen en een goede zelfbeschrijving kunnen geven. Van Halen heeft er op gewezen dat dit niet noodzakelijk zo is, en dat veel mensen hier onzeker over zijn. Het blijkt zo te zijn dat deze zelfbeschrijvingsproblemen het hoogst zijn in de adolescentie. Naarmate men ouder wordt krijgen mensen een beter beeld over wie ze zijn. Dit heeft een impact op de validiteit van een Big Five test of andere persoonlijkheidstesten.

10.5.5 De narratieve oriëntatie

Hier gaat men heel kwalitatief te werk. Er wordt gekeken hoe een persoon zijn eigen levensverhaal opbouwt. Het idee is dat mensen structuur gaan inbouwen in dit levensverhaal, en dat we deze structuur kunnen achterhalen (aan de hand van een interview).

Er zijn volgens Frye vier grote verhaaltypen die veel voorkomen:

de roman de komedie de tragedie de satire.

Volgens Elsbree zijn er centrale verhaalthema’s waar omheen mensen hun levensverhaal kunnen opbouwen:

1. huis bouwen2. gevecht aangaan3. reis maken4. lijden verdragen5. streven naar vervolmaking

10.5.6 Het ontwikkelingsscript Hier komt de samenleving heel sterk in voor. In de samenleving zijn er bepaalde ontwikkelingstaken gekoppeld aan een periode of traject (regels over waar aan je moet voldoen om iets te bereiken). Via een jury of publiek wordt er op momenten nagegaan of je aan specifieke voorwaarden voldoet, en dit wordt sociaal bepaald. Dit houdt ook het gecontroleerd en doelgeoriënteerd gebruik van persoonlijke, sociale en materiële bronnen in.

Uiteindelijk beslist de maatschappij wanneer een bepaald moment voldoet aan de criteria die ze naar voren heeft geschoven, en vanaf dat moment krijgt de persoon het recht van handelen toegekend.

Page 113: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

113

Er wordt dus de nadruk gelegd op de ontwikkelingsbenadering, maar ook zeker op de sociale context.!

10.5.7 Het sociaal constructivisme

De pure constructivistische benadering verwerpt het idee dat er algemene principes zijn die op iedereen van toepassing zijn.

Net zoals Kelly gaat deze benadering er van uit dat mensen hun eigen perceptie construeren, maar het gaat nog een stapje verder: hoe wij onze wereld vormgeven met gebruik van alledaagse psychologische begrippen dient bepaalde belangen (groeps- of persoonlijke). Men gaat dus geen vragenlijsten afnemen, maar men gaat heel kwalitatief met interviews aan het werk.

Het gevolg daarvan is wat Ter Laak noemt: zo krijg je enkel ‘circumstantial evidence’, en dus geen harde evidentie. Vanuit dit constructivisme is aangetoond dat wanneer mensen hun levensverhaal vertellen ze streven naar consistentie.

Kinderen die geplaatst worden in tehuis: plaatsing is uitdaging of plaats die ze toegewezen krijgen want slachtoffer van omstandigheden

Werkende moeders geloven meer in biologische maturatie dan moeders die thuisblijven. Adaptatie van de opvatting als men werkt of thuisblijft naargelang eigen belangenVb. Werkende moeder zou veel schuldgevoel krijgen als ze niet gelooft in de biologische maturatie.

Schrijven van biografie: streven naar consistentie

10.6OPERATIONALISERING EN METEN VAN TYPEREND GEDRAG VAN DE PERSOON

Afbeelden van individuele verschillen Big Five: exploratorische factoranalyse + eenvoudige structuur (VARIMAX-rotatie)

Het belangrijkste meetmodel dat gebruikt wordt is de exploratorische factoranalyse, waarmee we vertrekken van een groot aantal items waarmee mensen zichzelf beoordeeld hebben, en dan gaan we kijken hoeveel factoren we nodig hebben om die informatie zo efficiënt mogelijk voor te stellen. Een eenvoudige structuur heeft drie grote kenmerken.

Het eerste kenmerk is dat elk item ofwel een hele hoge positieve óf juist een hele hoge negatieve lading heeft op één factor, en een nul-lading op de anderen.

Een tweede criterium is dat elke factor ofwel hele positieve, nul, of hele negatieve ladingen heeft.

Een derde criterium is dat het patroon van ladingen anders is voor elke factor, zodat elke factor dus duidelijk een eigen interpretatie heeft. Dit is de meest gebruikte methode.

Page 114: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

114

Een alternatieve benadering is de alternatief voor de eenvoudige structuur. Dat model wordt het circumplexmodel van Wiggins genoemd. Dit circumplex is op basis van nurturance en dominance. Dit model veronderstelt dat er telkens alleen maar items zijn op de uiteindes van elke dimensie.

Dan is er ook nog het Abridged 5 Factor circumplex : 10 circumplexen MAAR hier is wel geen hogere predictieve validiteit

Figuur 4 : Circumplex van Wiggins

Exploratische of confirmatorische factoranalyse: Big Five is zeer stabiel met EFA met procrustesrotatie,(doelrotatie) maar niet bevestigd met CFA

Topologische weergave: geometrische representatie van persoonlijkheidsfacetten in 2 dimensies met multidimensionale schalering.

Page 115: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

115

Figuur 5 = eenvoudig model

Afbeelden van persoonlijkheid via testtheorie: o Meestal klassieke testtheorieo IRT

Afbeelden van ontwikkeling via IRT (vb. ZALC), maar geen stadia

Op de grafiek zie je de kans dat dat je op hogere antwoordcategorieën scoort, stijgt als je een hoog ego-ontwikkeling hebt.

Probleem: beeld is niet meer gradueel verschil MAAR het is wel ontwikkelingspsychologische evidentie van de fases (???)

Page 116: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

116

Page 117: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

117

11 HET VASTSTELLEN EN ANALYSEREN VAN DE INTELLIGENTIE, COGNITIE, GESCHIKTHEID EN PRESTATIE VAN DE CLIËNT

11.1INHOUD Begrippen Impliciete theorievorming Expliciete theorievorming Intelligentie en cognitie: integratie of confrontatie van theoretische oriëntaties Alternatieve theorievorming Operationalisatie en meten

11.2BEGRIPPEN : INTELLIGENTIE, COGNITIE, GESCHIKTHEID EN PRESTATIE

Intelligentie

Het dieperliggend vermogen omvat het redeneervermogen, plannen, probleemoplossen, abstract denken, het begrijpen van complexe ideeën, de snelheid van leren, en het leren van ervaringen (ook uit het hoofd leren en specifieke schoolse vaardigheden).

Intelligentie kunnen we op verschillende manieren definiëren: er bestaat geen sluitende definitie waar iedereen het over eens is. We kunnen wel een aantal aspecten van het intelligentiebegrip naar voren halen. Er is grote discussie over de vraag of intelligentie moet geconceptualiseerd worden als een algemeen mentaal vermogen, of als een reeks van ≠ mentale vermogens. Sommigen zien intelligentie als een algemeen dieperliggend vermogen tot inzicht in en het begrip van het dagelijks leven, waarin het helpt beslissen wat gedaan moet worden. Dit is een belangrijk aspect van intelligentie: het is relevant voor het dagelijks leven.

Intelligentie verschilt wel degelijk van creativiteit, karakter en persoonlijkheid.

Cognitie is volgens Ter Laak:

het leren kennen van de fysische en sociale wereld en processen van informatieverwerking (experimentele benadering).

Het begrip verschilt met intelligentie in dat intelligentie typisch een interindividueel verschillenbegrip is, we vragen ons af hoe een persoon verschilt van een andere persoon in termen van cognitief functioneren. De klassieke cognitieve psychologie gaat niet kijken naar interindividuele verschillen, maar gaat onderzoek doen naar hoe mensen algemeen informatie verwerken.

Geschiktheid (of aptitude)

Het vermogen om op een bepaald domein te presteren na doelgerichte training.

Page 118: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

118

Geschiktheid is heel sterk gefocust op wie een bepaalde training succesvol gaan afronden. Bij prestatie gaan we na een bepaalde training kijken wie heeft geleerd van de training. In de praktijk blijkt dat intelligentie en geschiktheid vaak door elkaar worden gehaald, wat voor verwarring kan leiden.

VB. toegangstest geneeskunde is persoon geschikt voor de opleiding succesvol af te ronden?

Prestatie

Wat verworven is na het volgen van een training.

Het concept prestatie is dan weer wat beter afgebakend van de andere concepten. Een prestatietest is meer voor specifieke schoolse kennis te meten van een bepaald domein

Alle drie de begrippen intelligentie, geschiktheid en prestatie gaan over verschillen tussen mensen, en het zijn alle drie ‘maximum performance’ constructen : ze gaan niet over wat mensen typisch doen, maar wat hun potentie is. In dat opzicht verschilt het dus duidelijk van persoonlijkheid.

11.3IMPLICIETE THEORIEVORMING

• Impliciete persoonlijkheidstheorie van intelligentie: onderliggend prototypisch concept

• Nevo (1993): bestuderen van objectieve regels voor correctheid

Correspondentie met algemeen aanvaarde kennis

Het staat in de boeken bestaande literatuur

Ik weet het antwoord gewoon intuïtie

Je kunt er achter komen door goed te kijken of luisteren

Logische procedure of wiskundige regel

Conventionele en wetenschappelijke argumenten

In 1981 Sternberg vroeg aan 500 leken en 150 experts om de ideale intelligente persoon te beschrijven.

‣ Leken: practical problem solving ability, verbal ability, social compentence

‣ Experts: verbal intelligence, problem solving ability, en practical intelligence

De ideale intelligente persoon was vergelijkbaar maar de accenten lagen anders van de leek en expert. Bij leken was er meer nadruk op sociale competenties en praktische problemen oplossen. Leken gebruiken criteria die mooi aansluiten bij wat we vinden in wetenschappelijk onderzoek.

In 1995 deed Sternberg onderzoek naar de impliciete persoonlijkheidstheorie van intelligentie, wijsheid en creativiteit

Er werden 100 termen gegenereerd door proffen in kunstgeschiedenis, filosofie, fysica en economie

Page 119: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

119

Elk kenmerk werd beoordeeld op prototypicaliteit voor de drie concepten (9-punten schaal) door studenten en proffen

Sorteertaak : drie bipolaire dimensies via Multidimensionale Schaalmethoden (R²=.82)

Multidimensionale schaalmethode zorgde voor 3 onderscheidbare dimensies:

(1) vaardigheid om praktische problemen op te lossen versus verbale vaardigheid (goed overweg kunnen met taal vs praktische problemen op te lossen)

(2) intellectuele balans en integratie vs doelgericht

(3) contextuele intelligentie versus ‘fluid thought’

Intelligentie is het verschillen zien in waar het vergelijkbaar is en gelijkenissen te vinden tussen verschillende dingen. Intelligentie is een zeer breed en complex begrip, dit zien we bij leken en experten terugkomen.

Er is een redelijke overeenkomst tussen intelligentie en wijsheid.

Er zijn weinig overeenkomsten tussen intelligentie en creativiteit

Creativiteit bevat ook: kennis van inhoudelijk vakgebied, zelfsturende denkstijl, tolerantie voor onzekerheid, hoge motivatie

Pas op voor onderzoek naar gepercipieerde facetten van intelligentie, dit is niet naar intelligentie op zich!

Creativiteit is heel erg domeinspecifiek

VB. getalenteerde schrijver waarschijnlijk is persoon enkel daarin creatief, maar niet in andere dingen

Het is onwaarschijnlijk dat mensen in meer dan 2 domeinen creatief zijn, dit blijkt ook uit onderzoek. Voor creatief te zijn, moet je vooral hard werken. Dit is niet zo vanzelfsprekend als intelligentie.

• Cultuurspecificiteit:

‣ onderzoek van Berry en Bennett (1992) bij de Cree

‧ 20 termen gerelateerd aan intelligentie bij 60 personen (zie exta tekst)

‧ Stapeltjes met gelijke termen‧ Twee dimensies:

o Wijs/denkt hard/schenkt aandacht/heeft richtingsgevoel/toont respect vs dom/gek/backward thinking

o Volhardend/stevig/moedig vs begrijpt nieuwe dingen/is religieus‧ Geïnterpreteerd ifv sociale organisatie

Bij the Cree worden sociale vaardigheden (verantwoordelijkheid en gehoorzaamheid) als deel van intelligentie zien.

Page 120: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

120

EXTRA TEKST In order to begin analyzing Cree intelligence, they first had to categorize Cree language. Interviewing a small group, they gathered twenty Cree words pertaining to competence.

The cultural values and connotations within the Cree words were determined by having 60 individuals judge the words.

The answers were then complied in order to form a reference plot. This plot led the researchers to determine which traits were favorable in terms of competence .

A cluster of words in the middle of the plot could be divided into three sub-groups. Ultimately, they determined three themes: taking time, independence, and development.

With the Cree people observational learning is the cultural standard. This unique approach to learning supports the theory that Cree have an entirely different concept of intelligence than their western counterparts.

Taking time not only emphasizes the importance of being patient but the merit of perseverance. Cree perceive good thinking, or intelligence, as avoiding impulsive action.

Chewa in Zambia: intelligentie werd gezien als sociale verantwoordelijkheid, samenwerking, gehoorzaamheid

Yang en Sternberg bij Taiwanezen had intelligentie 5 factoren

1. Algemene cognitieve factor2. Interpersoonlijke intelligentie

‧ sterk culturele neiging naar bescheidenheid (=bescheidingsbias) Dit komt vanuit culturele norm die stelt dat het niet goed is om uit te pakken met eigen vaardigheden.

‧ Maar in traditionele academische wereld worden sociale vaardigheden (interpersoonlijke intelligentie) niet inbegrepen in intelligentie.

3. Intrapersoonlijke intelligentie4. Intellectuele zelfbewustheid5. Intellectuele bescheidenheid

Westerse en niet-Westerse leken verschillen op zelfde manier van experts!

Page 121: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

121

Zelfinschatting van intelligentie

Overschatting : Als mensen iets hebben tegen intelligentietesten komt dit meestal doordat hun intelligentiescore lager is dan verwacht.

mannen schatten zichzelf hoger in dan vrouwen (vooral op wiskunde en ruimtelijke taken)

men verwacht dat men hoger scoort dan de grootouders en beetje lager dan kinderen Flynn effect (of dit kan ook liggen aan de reactiesnelheid)

Tot zover de onderzoeken naar de alledaagse opvattingen over intelligentie !

Er is geen onderzoek naar alledaagse opvattingen over geschiktheden.

Er is geen onderzoek naar alledaagse opvattingen over prestatie, maar er zijn wel…

examens en proefwerken

niet valide of betrouwbaar, maar schooladvies in 87% hetzelfde als IQ-test

• In het secundair heb je veel testen maar die zijn weinig betrouwbaar. Als we op het einde van het secundair advies geven op basis van die testen, heeft dit advies toch een goede betrouwbaarheid.

• Verklaring : Dit komt door de grote kwantiteit van de testen, over een schoolcarrière worden toevalsfouten uitgestreken waardoor het schooladvies een bijkomende predictor is voor de intelligentietest.

formatieve functie

• Groot aantal testen heeft vanuit onderwijsstandpunt wel nut. Dit laat de leerling weten hoe goed hij bezig is en stuur mensen om zich meer in te zetten.

Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) & College Admission Tests

• Verschil in interpretaties van scores: 60/100 goed in ene land of ‘stop maar met studeren’ in een ander land.

11.4EXPLICIETE THEORIEVORMING

11.4.1 Spearman – G –factor

We gaan nu kijken naar de verschillende intelligentietheorieën die zijn voorgesteld. Er is een discussie over dat er één intelligentie is, of juist meerdere.

Spearman nam de eerste positie in, hij ging er van uit dat er een G-factor is van intelligentie. Hij kwam hier op door factoranalyse toe te passen op intelligentietesten. Zijn model wordt ook wel de twee-factorenmodel genoemd omdat hij veronderstelde dat cognitieve prestaties verklaard konden worden door enerzijds een algemene intelligentiefactor, en anderzijds een

Page 122: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

122

specifieke intelligentiefactor. Een van de grote predicties van de G-factortheorie is het ‘positive manifold’, oftewel dat alle intercorrelaties tussen alle intelligentiesubtesten positief moeten zijn (wat ook zo blijkt te zijn). Het maakt niet uit welke subtesten je opbouwt maakt niet uit, zolang er een wat verschillende subtesten zitten kun je de G-factor meten. Indifference of indicator

Volgens Spearman zitten er drie onderliggende principes aan de G-factor, namelijk:

apprehension of experience (weten wat je ervaart), education of relations (inductief redeneren) education of correlates (deductief redeneren).

Historisch is het Spearman die de G-factortheorie heeft ontwikkeld in de jaren 20, maar hij heeft nooit een test ontwikkeld om die G-factor empirisch te testen.

Wie dit wel heeft gedaan is Raven, in de jaren 40, hij heeft het een instrument gemaakt om om de algemene G - factor te meten. Hij heeft de Raven Progressive Matrices waarin dat inductief redeneren zo zuiver mogelijk wordt gemeten, namelijk met figuratief materiaal (matrix-redeneren), en het blijkt dat dit een van de beste maten voor intelligentie is.

11.4.2 Thurstone - Primary Mental Abilities

Thurstone ontwikkelde de Primary Mental Abilities in 1941, hij kwam tot deze mentale vaardigheden door een factoranalyse op 56 tests.

Na de factoranalyse waren er 7 groepjes van tests met hoge lading op telkens één factor:

verbaal inzicht (verbal comprehension)

woordvlotheid (word fluency)

rekenkundig inzicht (number facility)

visueel-ruimtelijk inzicht (spatial visualization)

associatief geheugen (associative memory)

waarnemingssnelheid (perceptual speed)

logisch redeneren (reasoning)

Een heel andere theoreticus en onderzoeker is Thurstone volgens wie het niet zo is dat er één algemeen vermogen is van intelligentie (maar er zijn verschillende intelligenties).

Volgens Thurstone kon Spearman één factor vinden omdat hij volgens Thurstone factor onzuivere-tests gebruikte. Als je mensen een test aflegt waarvoor ze verschillende mentale vaardigheden nodig hebben om die test op te lossen, dan gaan inderdaad verschillende testen correleren. Thurstone heeft geprobeerd om factor-zuivere tests te maken die elk maar één mentale vaardigheid meten.

Page 123: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

123

Hij nam deze testen af bij studenten (homogene groep, ook iets intelligenter dan gemiddeld) en hij vond dat de correlaties tussen de verschillende testen inderdaad heel laag waren wat zijn vermoedens bevestigde. Met ander woorden bij kinderen die laag scoren op intelligentie, was de predictie betrouwbaar maar bij de hoog intelligente kinderen niet

Als je die grote steekproef opdeelt in 4 subgroepen ( laag / gemiddeld / bovengemiddeld / begaafd) dan was de predictie meer op toepassing bij de laag intelligente subgroep. hoe hoger de intelligentie hoe meer diversiteit!

Het probleem echter is dat wanneer hij dezelfde testen afnam bij een representatieve steekproef van de populatie (heterogene groep) er wél correlaties waren. Dus tussen de factor-zuivere tests waren toch nog correlaties terwijl de subtesten verschillende mentale vaardigheden meten!

11.4.3 Guilford – Structure of Intellect

Guilford heeft een theoretisch model ‘Structure Of Intellect’ ontwikkeld om typen van intelligentie te classificeren volgens drie criteria:

120 soorten intelligenties : 5 x 4 x 61. Operaties : wat doet de respondent

Cognitie, geheugen, divergente productie, convergentie productie evaluatie2. Inhoud : wat is de aard van het materiaal of informatie waarop de operaties worden uitgevoerd

Figuratief, symbolisch, semantisch, gedrag3. Producten : de vorm waarin de informatie verwerkt wordt door de respondent

Eenheden, klassen, relaties, systemen, transformaties, implicaties Onderzoek gestimuleerd naar divergent denken creativiteitsonderzoek

Volgens Guilford kunnen alle intelligentietaken worden opgedeeld volgens deze drie typen: zo zijn er dan uiteindelijk 120 vormen van intelligentie. Dit model is interessant omdat het aanmoedigt om zeer veel verschillende testen te ontwikkelen. Echter als je gaat kijken naar de intercorrelaties tussen deze 120 testen, dan vind je geen 120 factoren.

De grootste bijdragen van Guilford zijn eigenlijk de introductie van gedragsmatige intelligentie en divergent denken (creativiteit: Out-of-the Box-denken). Guilfords model heeft invloed gehad doordat het zorgde voor een stimulans voor nieuwe intelligentie testen.

Page 124: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

124

11.4.4 Vernons hiërarchisch model (1960): Spearmans G

Twee brede groepsfactoren:

• Verbal-educational

• Spacial-mechanical

• Kleinere groepsfactoren: verbaal, nummer, …

• Specifieke factoren

Hiërarchische factoranalyse : 1ste , 2de , 3de orde factoren, oblieke rotatie

In de literatuur vinden we dat er een soort integratie is ontstaan van het één-factorenmodel en de meerdere factoren-modellen. Spearman bleek gelijk te hebben over de G-factor, maar Thurstone bleek ook niet helemaal verkeerd te zijn want het blijkt dat je groepjes van subtesten kan identificeren die meer met elkaar delen dan met andere subtesten.

Dit heeft aanleiding gegeven tot het hierarchisch model van Vernon. Zo komen we uit op een soort van tussenmodel waarbij de G-factor er nog altijd is, maar dat deze onvoldoende is omdat er groepen zijn van subtesten. In 1960 heeft Vernon het hiërarchisch model voorgesteld waarbij hij enerzijds de G-factor veronderstelde, en vervolgens twee onderliggende groepsfactoren (verbal-educational factor en de spacial-mechanical factor), met daaronder weer kleinere groepsfactoren, met daaronder weer meerdere specifieke vaardigheden.

11.4.5 ‘Definitieve’ factoranalyse van intelligentietests door Carroll Systematische ordening van alle intelligentieonderzoek vanaf jaren 30

Factoranalyse als methode

Three stratum theory of cognitive abilities

• Stratum I: specifieke cognitieve begaafdheden (specific)

• Stratum II: brede cognitieve begaafdheden (broad abilities)

Verbaal vermogen Redeneervermogen Geheugen en leren Ruimtelijk inzicht Auditieve perceptie Vermogen kenmerken van zaken en personen uit geheugen op te halen Cognitieve snelheid Verwerkingssnelheid

o Als je beter bent in ene brede begaafdheid, ben je ook vaak beter in andere begaafdheid

• Stratum III: g

Page 125: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

125

Carroll heeft dit model enorm verfijnd in een boek waarin hij 90 jaar intelligentie-onderzoek samenbracht waarop hij een grote factoranalyse heeft gedaan. Carrols model is het meest gepopulariseerd en dominant. Hij ontwikkelde aan de hand van dat onderzoek de ‘three stratum theory of cognitive abilities’.

Op het laagste niveau (stratum 1) zitten de specifieke cognitieve vaardigheden, op het tweede niveau brede cognitieve vaardigheden (stratum 2), en het derde niveau is de G-factor (stratum 3). Dit model van Carroll is een heel belangrijk model in vandaag de dag.

Wat we tot nu toe gezien hebben is de klassieke testbenadering (psychometrische benadering).

Page 126: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

126

11.4.6 InformatieverwerkingsbenaderingEen hele andere benadering is de cognitieve benadering, die zich afvraagt welke cognitieve processen men moet doorlopen om een taak op te lossen (informatieverwerkingsbenadering). De taken die tot deze cognitieve benadering horen worden vaak beoordeeld aan de hand van reactietijd.

Informatieverwerkingsbenadering:

• Componentieel model voor analoog redeneren:

Opsplitsen van globale taak in subtaken

Meten van elk van de subtaken

Figuur 6: kijken naar kenmerken en relaties van de mannetjes - AB AC AD ...

Hier wordt de taak cognitief opgesplitst :

1. Encoderen : coderen van de attributen (groot, blij, man, zwarte hoed)

2. Inferentie van relatie tussen A en B: blij naar droevig, man naar vrouw

3. Mapping (afbeelden) relatie A en C: van groot naar klein

4. Toepassen van AB-relatie op CD : droevig, klein, vrouw met zwarte hoed

5. Produceren van correct antwoord : subcomponenten

1. Genereren van kandidaat

2. Vergelijken tussen alternatieven

3. Proces van verantwoording indien ze niet matchen

Je kunt gaan manipuleren wat de persoon 1st te zien krijgt. Reactie op volledige taak uit elkaar halen in specifieke componenten.

Page 127: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

127

Decompositie van reactietijd (twee vormen):

1. Eerst deel van probleem presenteren en dan pas beginnen meten of variëren van onderdelen

2. Afstanden variëren tussen onderdelen (meer of minder attributen)

WAT IS DE BASISASSUMPTIE VAN DEZE BENADERING?

Onderscheid tussen performatiecomponenten en metacomponenten

Dit soort van onderzoek heeft wel één belangrijke assumptie, namelijk dat iedereen dezelfde stappen doorloopt in dezelfde volgorde, maar niet iedereen doet het in die volgorde. Mensen verschillen in hoe ze de taak oplossen. Deze assumptie is niet heel erg redelijk omdat mensen niet alleen verschillen in de snelheid, maar ook in de manier waarop ze het doen. Dit gegeven wijst op het bestaan van metacomponenten.

Daarom is er een onderscheid tussen de performantiecomponente(EIMTP) en de metacomponenten.

Metacomponenten:

• Herkennen van bestaan van probleem

• Beslissen over de aard van het probleem

• Selecteren van lagere-orde processen op het op te lossen

• Selecteren van strategie om deze componenten te combineren

• Selecteren van mentale representatie waarop zowel de componenten als de strategieën kunnen werken

• Toewijzen van mentale bronnen

• Monitoren van de probleemoplossing (tijdens)

• Evalueren van probleemoplossing (na)

Onderzoek : Elementaire cognitieve taken

• Reactietijdtaak : Variatie in reactietijd correleert -.23 met IQ

Reactiesnelheid blijft negatief te correleren met IQ. Hoe sneller, hoe meer gecorreleerd met intelligentie (probleem homogeniteit: onderzoek studenten)

Page 128: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

128

Inspectietijdtaak : Correlatie met IQ tussen -.30 en -.50

Ook in het geval van deze snelheidstaak is het verschil zien tussen de armpjes, negatief gecorreleerd met intelligentie.

Lexicale toegang : correleert -.30 met verbaal IQ

• Gecombineerde ECT’s correleren tussen -.50 en -.70 met g-factor: belang van snelheid

Duidelijke samenhang met snelheid waarmee je eenvoudige reactietijdtaken oplost en algemene intelligentie.

11.4.7 De hersenbenadering

Hebb (1949): IQ-verschillen gaan terug op het centrale zenuwstelsel Evidentie voor 3 types van intelligentie.- Intelligentie A : efficiënt metabolisme in de hersenen

o Hoe efficiënt is het functioneren?- Intelligentie B : intelligent gedrag in leven- Intelligentie C : intelligentie zoals gemeten met IQ-test

Das en Naglieri: IQ test op basis van werk van Luria (Cognitive Assessment System)- Gelijktijdig coderen- Opeenvolgend coderen- Aandacht - Planning

EEG & EVP: kleine maar stabiele verbanden met IQ

Page 129: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

129

GESCHIKTHEID

Vaardigheidstaxonomie van Fleishman (1975):

• 4 vaardigheden verwijzen niet naar algemene G-factor maar specifieke vaardigheden. Soms is het belangrijker om specifieke vaardigheden te testen. VB piloottraining, wordt het perceptuele getest, zicht is heel belangrijk

‣ Cognitieve : Oral Comprehension, Written Comprehension, Oral Expression, Written Expression, Fluency of Ideas, Originality, Memorization, Problem Sensitivity, Mathematical Reasoning, Number Facility, Deductive Reasoning, Inductive Reasoning, Information Ordering, Category Flexibility, Speed of Closure, Flexibility of Closure, Spatial Orientation, Visualization, Perceptual Speed, Control Precision

‣ Psychomotorisch e: Multilimb Coordination, Response Orientation, Rate Control, Reaction Time, Arm-Hand Steadiness, Manual Dexterity, Finger Dexterity, Wrist-Finger Speed, Speed of Limb Movement, Selective Attention, Time Sharing

‣ Perceptuele : Near Vision, Far Vision, Visual Color Discrimination, Night Vision, Peripheral Vision, Depth Perception, Glare Sensitivity, General Hearing, Auditory Attention, Sound Localization, Speech Hearing, Speech Clarity

‣ Fysische : Static Strength, Explosive Strength, Dynamic Strength, Trunk Strength, Extent Flexibility, Dynamic Flexibility, Gross Body Coordination, Gross Body Equilibrium, Stamina

CHC-model: zoals nu gebruikt door de CLB’s

Vb. kind vloeiende intelligentie, goed in taal.

PRESTATIE-TOETSEN

Niet aan theorie gebonden

Page 130: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

130

11.4.8 Ontwikkelingspsychologische benadering

Piaget: ontwikkeling van menselijke intelligentie‣ Van biologische wezen tot formele denker: assimilatie en accommodatie‣ Vier grote ontwikkelingsstadia:

‧ Sensorimotorisch stadium :: cognitie opbouwen via directe motorische vaardigheden zo een intern beeld maken van de omgeving

‧ Preoperationeel stadium : Sterk bepaald door directe contact met objectenVb. Taakjes water “Niet evenveel water in de 2 glazen.”

‧ Concreet operationele stadium : Vb. Taakjes water “Evenveel water in de 2 glazen zitten.”

‧ Formeel operationele stadium

• Onderzocht via specifieke taken• Piaget heeft verschillende taakjes gezocht voor de stadia’s zodat je het verschil kunt zien in

gedrag of gedachten.

Page 131: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

131

Sociale context

• Gedragsgenetische studies, wat is de impact van de genetische baggage?

Erfelijkheid: +/- 50%

Verschillen binnen gezinnen belangrijker dan verschillen tussen gezinnen. Als de SES en woonplaats heel belangrijk is dan zouden kinderen van één gezin heel sterk op elkaar gelijken MAAR dit is niet zo!

Erfelijkheid van intelligentie > Erfelijkheid van persoonlijkheidsfactoren

• Relatie IQ-inkomen: .31-.37 inkomen van ouders hangt samen met je intelligentie.

• Zeer hoge correlatie op landsniveau tussen schoolprestatie en IQ (Lynn & Vanhanen, 2002):

86 landen Wiskunde, wetenschappen, lezen Correlatie van .917 Belang van scholing naarmate een land meer investeert in scholing, zien we

dat de gemiddelde intelligentiescores stijgen.• Effecten van interventie zijn niet blijvend, alleen bij langdurige interventies!

‣ Evidentie dat als kinderen naar kleuterschool of créche gaan, ze beter voorbereid zijn op 1ste leerjaar

• Relatie met school- en beroepssucces: .50

11.5INTELLIGENTIE EN COGNITIE: INTEGRATIE OF CONFRONTATIE VAN THEORETISCHE ORIËNTATIES

Individuele verschillen en ontwikkeling

• Mate van stabiliteit, Hoe stabiel is de G-factor ?:

‣ Absolute stabiliteit:

‧ Tot volwassenheid: • stijging van de stabiliteit G-factor, naarmate persoon ouder wordt

‧ In volwassenheid – ouderdom: Gf neemt af, Gc blijft lang stabiel (schattingen verschillen afhankelijk van onderzoeksopzet)

Page 132: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

132

‣ Onderzoek Absolute stabiliteito CROSSECTIONEEL ONDERZOEK

In oude versie WAIS wordt onderscheid gemaakt tussen verbale en performale vaardigheden. Uit dit onderzoek bleek dat personen vanaf 40 jaar hun intelligentie daalt.

Probleem onderzoek verwarring leeftijdseffecten met cohorteffecten. Een andere verklaring is dat dat de samenleving complexer wordt.

o LONGITUDINAAL ONDERZOEK

Hier hebben we grote periode van stabiliteit in intelligentie. Hier blijkt dat intelligentie pas begint te dalen vanaf 55 à 60 jaar.

Page 133: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

133

‣ Rangorde stabiliteit: zeer stabiel vanaf begin van lagere school

‧ Correlatie van .70 7 jaar – 40 jaar

‧ Intelligentie is hier stabiel, maar veranderingen zijn wel mogelijk

‣ Heterotypische stabiliteit:

‧ Weinig verbanden met ontwikkeling in baby/peutertijd met Bayley’s schalen

‧ Sommige dachten hierdoor dat omgeving een zeer sterk effect had op intelligent rond peuterleeftijd.

‧ Substantieel verband intelligentie - habituatie bij baby's (r = .37)

‣ Habituatie : gewend worden aan bepaald speelgoedje, mentaal beeld vormen van stimulus

Idee dat schommelingen in de intelligentie alle kanten kan opgaan voor de lagere school is niet correct!

‣ Weinig onderzoek naar structurele en ipsatieve stabiliteit

Demetriou en Efklides hebben in 1987 de Multipele Factor Theorie ontwikkeld:

‣ Niet resultaat van exploratieve analyse, maar past in veronderstelde organisatie van menselijke intellectuele vermogens (vgl. Thurstone’s PMA-traditie)

‣ Neo-Piagetiaans : ‘genetisch’ karakter (stadiumgewijze ontwikkeling)

‣ Multipele factor theorie: psychometrisch

‧ Kwantitatief-relationele capaciteit ‧ Kwalitatief-analytische capaciteit ‧ Ruimtelijk voorstellingsvermogen ‧ Oorzakelijke verbanden vaststellen‧ Verbale capaciteit‧ Metacognitieve reflectie

‣ Exploratieve factoranalyse (Case et al., 2001):

‧ Toch is er de G - factor, de bevinding van g-factor is heel robuust.

Individuele verschillen en sociale context

Intelligentietesten zijn eigenlijk ontwikkeld om mensen uit lagere klasse ook een kans te geven in het onderwijs. Intelligentietesten zijn selectietesten voor de universiteiten. Mensen uit hogere SES, scoren beter op die testen. Nu zeggen ze dat SAT een verkapte test is waarop men mensen uit lagere klasse uitsluit.”

Page 134: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

134

Men haalt de variabiliteit van SES uit de test, Dan zou dit effect* moeten weggevallen zijn. Maar er is wel een verband met hoge SES en intelligentie, waarschijnlijk doordat ze naar betere scholen kunnen.

Relatie tussen SAT en prestaties is niet toe te schrijven aan SES (Sackett e.a., 2009):

rSAT-prestatie = .47

rSAT - prestatie.SES = .44*

SES is antecedent van cognitieve ontwikkeling.

Flynn-effect:

‣ Begin vorige eeuw was er een verband tussen SES en aantal kinderen maar ook verband tussen SES en intelligentie. Men dacht dat er weinig intelligente kinderen gingen komen en meer laag intelligente kinderen uit lage SES. NIET WAAR

‣ Op basis van rekruten bij dienstplicht & nieuwe normeringen van bestaande instrumenten. Rekruten worden 1st psychologisch en cognitief getest m.a.w. de helft van de mannelijke populatie wordt getest elk jaar. Op basis van die gegevens zien we dat intelligentie gestegen is doorheen de voorbij 100 jaar.

‣ Gemiddelde stijging van ongeveer één SD (15 IQ-punten)‣ Effect het grootste op maten voor Gf, de vloeiende intelligentie

Mogelijke verklaringen voor dit effect:

‣ Testwiseness‣ Voeding ‣ Bestrijding van kinderziektes : vb. vaccinatie mazelen‣ Toegenomen SES : vroeger meer arbeiders stijging in bedienden

M.a.w. Stijging van de SES ‣ Verbeterde scholing, …

Wordt ook vastgesteld tijdens de babyleeftijd (Bayley- en Griffith-schalen) Het verschil tussen blank en zwart in VS is echter stabiel gebleven tussen 1954 en 2008

(Rushton & Jensen, 2010) Flynn effect kun je enkel door de omgeving verklaren niet door genetica!

Omgeving heeft een substantiële invloed op intelligentie.

11.6ALTERNATIEVE THEORIEVORMING

Interindividuele verschillen

• Gardners (1983/84) Naturalistische benadering

‣ Multipele intelligenties:

Page 135: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

135

• linguïstisch, logisch-wiskundig

• ruimtelijk

• muzikaal

• lichamelijk-motorisch : is dit wel intelligentie?

• interpersoonlijke, intrapersoonlijk : hij heeft dit op de kaart gezet, dit hangt samen met emotionele intelligentie

• PROBLEEM : Hij stelt dat dit onafhankelijke intelligenties zijn en dit klopt niet !

‣ Over langere tijd gedragingen in natuurlijke omgeving vaststellen: tests, gesprekken, interviews

‣ Maar geen bruikbare en psychometrisch verantwoorde instrumenten voor theorie gebruikt.

‣ Vanuit theoretische en wetenschappelijk standpunt moeten we hier zeer kritisch over zijn!

• Competenties’ volgens Greenspan en Driscoll

‣ Kwaliteiten van managers en professionals

‣ Oplossen van concrete problemen en bereiken van professionele doelen

‣ Competentie = kwaliteit die personen aanzet tot bereiken van doelen

‣ 4 domeinen van competenties:

1. Persoonlijke competenties

2. Affectieve competenties

3. Alledaagse competenties : hoe je praktische problemen oplost

4. Academische competenties: lijkt op klassiek intelligentie begrip

‣ Evidentie? Klassieke intelligentie is beste voorspeller van succes op het werk‣ Klassieke intelligentie > persoonlijke/affectieve/alledaagse competenties

• Leerpotentieel & dynamisch testen‣ Klassieke test : hoeveel items correct? zo het IQ berekenen‣ Dynamisch testen= niet gestandardiseerd, aanpassen aan testsubject +Feedback geven

• Succesvolle intelligentie volgens Sternberg

‣ Nadruk op feit dat intelligentie & vaardigheden sociocultureel bepaald zijn

‣ Succesvolle intelligentie = vermogen om succes in het leven te bereiken gegeven je eigen standaarden in een specifieke socio-culturele omgeving

‣ Maximaal benutten van sterke kanten, compenseren van zwakke kanten: balans van analytische, creatieve en praktische vaardigheden

Page 136: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

136

‧ Idee dat mensen onderling verschillen in sterke en zwakke kanten hebben, mensen die intelligent zijn , kennen hun vaardigheden heel goed en ontwikkelen die.

‣ Relatie tussen intelligentie en interne wereld, ervaring van de persoon, externe wereld Interactie

‣ Klassieke intelligentietest (SAT) voorspelt het best

• Emotionele intelligentie (bespreken we later)

Sociale context

• Sociaal constructivisme : kensystemen als symbolische realiteit voor de sociale gemeenschap

‣ Gelijkwaardigheid tussen alledaagse en wetenschappelijke kensystemen

‣ Eén constructie waarnaar wordt gehandeld

‣ Mugny & Carugati (1989):

Omschrijving van algemene en specifieke intelligentie Hoe wiskunde, talen, tekenen leren Welke informatiebronnen zijn van belang Gedragingen van een intelligent kind Hoe intelligentie vaststellen

Vier centrale thema’s:

(1) waar komen individuele verschillen vandaan

(2) relatie met sociale regels van samenleving

(3) product van ‘hogere processen’

(4) beïnvloedbaarheid (SES, erfelijkheid)

Sociale representaties functie van bekendheid en sociale identiteit: o Mensen vertrouwd met intelligentie (vb. prof, leerkrachten,…) meer

idee dat intelligentie bepaald worden door omgeving, opvoeding en SES,…

o Minder vertrouwd met thema intelligentie, meer invullen als ‘natural giftedness’, niet voorspelbaar, mysterieus

o Buitenhuiswerkende moeders zagen intelligentie meer als gevolg van biologisch rijpingsproces (zie vorige les)

Page 137: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

137

11.7OPERATIONALISATIE EN METEN

Afbeelden van individuele verschillen in intelligentietests

1. Exploratorische factoranalyse

‣ Één factor: G + S (vb. Spearman)

‣ Multipele factoren : principale factoranalyse + orthogonale rotatie naar éénvoudige structuur (vb. Thurstone)

• Elke factor heeft hoge of lage lading

‣ Hiërarchische factoranalyse (vb. Carroll) beter met confirmatorische factoranalyse

Tabel

Exploratorische factoranalyse op WISC-III met drie factoren bij Vlaamse lagere-school kinderen 3 factoren komen hieruit

2. Confirmatorische factoranalyse

‣ A - priori model toetsen met empirische gegevens Verwachte factorstructuur voorspelling van te observeren variantie-covariantiestructuur

‣ Berlin intelligence structure ‧ Gf = processing capacity, snelheid & geheugen‧ Gc = fluency & kennis

‣ getoetst bij 9520 studenten‣ Maar, niet slechts één model dat bij de gegevens past.

Page 138: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

138

Hoe dichter 2 subtesten bij elkaar liggen , hoe hoger ze correleren. De redeneersubtesten correleren onderling hoog en het hoogste met andere testen. Absract redeneren is dus heel belangrijk.

2. Multidimensionale schalering

Afstandsmaat dij = 1-rij

Twee-dimensionale oplossing

Raven (complexere) testen in het midden

Page 139: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

139

Afbeelden van (school)prestaties met klassieke en moderne testtheorie

Klassieke testtheorie

‣ p-waarden

‣ Discriminatie tussen goede en slechte presteerders

‣ Item-test correlaties

Page 140: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

140

‣ Betrouwbaarheid

Moderne testtheorie

• Educational Testing Service & Centraal Instituut voor Testontwikkeling• Confirmatorisch : toetsen van interne structuur van de test (unidimensionaliteit)

• Twee-parameter logistisch model : moeilijkheidsgraad en discriminerend vermogen (zie volgende

• Geen aanwijzingen voor betere predictie (maar standaardmeetfout, differentieel itemfunctioneren, partiële overlap(=hoe iemand zich ontwikkelt door zijn schoolcarrière)

12 CONCEPTUALISERING EN METING VAN EMOTIONELE INTELLIGENTIE

12.1CONCEPTUALISERING VAN BASISBEGRIPPEN

Emotionele intelligentie persoonlijkheid en vaardigheid Aanverwante begrippen: sociale intelligentie, praktische intelligentie, alexithymie en

psychologische oriëntatie

Page 141: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

141

Vanuit de persoonlijkheidsbenadering is emotionele intelligentie geen cognitieve vaardigheid maar een deel van de persoonlijkheid.

Alexithymie : belangrijk begrip in psychosomatiek, waar men onderzoek doet naar hoe het komt dat sommige mensen veel lichamelijke klachten hebben

12.1.1 Introductie : Emotionele intelligentie

Mayer, J. D., DiPaolo, M. T., & Salovey, P. (1990). Perceiving affective content in ambiguous visual stimuli: A component of emotional intelligence. Journal of Personality Assessment, 54, 772-781.

Salovey, P., & Mayer, J. D. (1990). Emotional intelligence. Imagination, Cognition, and Personality, 9, 185-211.

Goleman, D. (1995). Emotional intelligence. New York: Bantam. Time-magazine, The EQ factor, oktober 1995 Metro-dagblad Wijd verspreid concept met zeer veel betekenissen

Het begrip emotionele intelligentie werd eerst gebruikt om een fenomeen te verklaren in het artikel van Salovey. Dit werd heel moeilijk gepubliceerd aangezien men de combinatie emotie en intelligentie een onredelijk vond toen.

5 jaar later wordt emotionele intelligentie gepopulariseerd door Daniel Goleman. Hij schreef gepopulariseerde literatuur voor het grote publiek. In oktober 1995 kwam het begrip EQ (vs IQ) dan werd er ook de slogan uitgevonden : IQ gets you hired and EQ gets you promoted.

Hoe komt het dat emoties en intelligentie zijn samengebracht?

- Deels door de neurowetenschappen (onderzoek naar emoties mogelijk) - maar ook door onderzoek Bell curve die zei dat je IQ meest bepalend is in je leven.

Dan komt Goleman die zegt dat EQ belangrijker is.

12.1.2 EI als Persoonlijkheid

12.1.2.1 Goleman

Nadat Golemans boek zo succesvol werd, heeft hij zich weer toegelegd op onderzoek.EQ bestaat uit 5 competenties volgens Goleman :

1. emoties kennen2. omgaan met emoties3. zichzelf motiveren4. herkennen van emoties in anderen5. omgaan met relaties

Page 142: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

142

Latere toevoegingen zijn…zelfbewustzijn, impulscontrole, uitstel van gratificatie, en omgaan met stress en angst

In 1977 had Goleman 25 competenties door alle toevoegingen. vb. politiek bewustzijn, klantoriëntatie, zelfvertrouwen, gewetensvolheid, prestatiedrang,…

Kritiek:Deze competenties zijn vaag omschreven en lijken niet allemaal emotionele vaardigheden.VB. Waarom is “zichzelf motiveren” emotioneel? Is het herkennen van emoties in anderen geen sociale vaardigheid?

Waarschijnlijk dragen deze latere toevoegingen (specifieke competenties) bij aan werkprestaties MAAR waarom zou je dit toeschrijven aan emotionele intelligentie?

Relationschip management:- Change catalyst? verandering teweeg brengen in werkcontext.

Is handig maar hoort dit bij een competentie van emotionele intelligentie?

Te breed opengetrokken van het begrip emotionele intelligentie!

Page 143: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

143

ECI: Emotional Competence Inventory Betrouwbaarheid en validiteit

• Zelf- en anderenbeoordeling: betrouwbaarheden tussen .61 en .93

• Bij factoranalyse Factorstructuur = 1 grote factor terwijl er 4 factoren worden verwacht

Wat zou een verklaring kunnen zijn?

- Het is een Reëel fenomeen : alle aspecten hangen zo sterk samen dat 1 dominante factor heeft.

- Het kan zijn dat mensen totaalbeeld hebben van zichzelf en anderen dat daarom 1 dominante factor is, alles wordt beantwoordt in functie van dit globale beeld.

- Negatieve mogelijkheid is dat er sociale wenselijkheid een groot probleem is (klikt het tussen mentor en ik?)

De 1ste en 2de verklaring sluiten elkaar niet uit!

Predictieve validiteit Bijdrage aan winst bij partners in consultancy bedrijf

‣ Hoog vs laag op zelfregulatie: 390% meer winst

‣ Hoog vs laag op sociale vaardigheden: 110% meer winst

‣ Hoog vs laag op analytisch redeneren: 50% meer winst

Kan dit? Gerapporteerd in 2000, bij deze studie is achterdocht nodig!

Dit onderzoek beweert dat persoonlijkheid veel belangrijker is dan klassieke intelligentie. Dit past bij de hype van maar klopt niet met de vele jaren van empirische evidentie over intelligentie. Intelligentie = single best predictor!

Bar-On (1997)

Dit begrip van emotionele intelligentie is meer wetenschappelijk aangepast dan Golemans begrip.

5 composietschalen, 15 subschalen

1. Intrapersoonlijk EQ : zelfaandacht, emotioneel zelfbewustzijn, assertiviteit, onafhankelijkheid, zelf-actualisering

- Is zelfactualisering gelijk aan emotionele intelligentie?

2. Interpersoonlijk EQ : empathie, sociale verantwoordelijkheid, interpersoonlijke relaties

- Is het zo dat mensen die emotionele intelligenter zijn meer verantwoordelijkheid opnemen? Is emotionele intelligentie een moreel begrip?

3. Stressmanagement EQ : stress tolerantie, impulscontrole

4. Adaptabiliteit EQ: realiteitstesting, flexibiliteit en probleemoplossing

Page 144: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

144

5. Algemeen gemoedstoestand EQ : optimisme en geluk

- Geluk zit in algemene gemoedstoestand, wat moet emotionele intelligentie dan voorspellen?

- Als je welzijn in begrip (EI) steekt kan je welzijn niet voorspellen. Het zou logische zijn om een verband te vinden . Hier stuiten we op het probleem van tautologische relaties.

EQ-i: Emotional Quotient Inventory (Bar-On, 1997)

Page 145: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

145

Bij een latere versie EQ – i werd geluk uit Algemene gemoedstoestand gegooid.

Geslachtsverschillen

‣ Geen algemene verschillen maar wel verschillen op subcomponenten in geslacht:

‣ vrouwen hoger interpersoonlijk EQ

‣ mannen hoger intrapersoonlijk, stress management en adaptabiliteits EQ

• Leeftijd: scores stijgen tot begin 50

• Bij klassiek persoonlijkheid neuroticisme daalt ook rond die leeftijd

• Geen etnische verschillen in de VS

• Zwakke/ Matige correlatie met positieve impressie: .19=> sociale wenselijkheid

• Hoge correlaties tussen subschalen: .50• Redelijke interne consistentie: .69-.86• Stabiliteit: .66 / .73• Slechts 10 factoren van emotionele intelligentie in confirmatorische factoranalyse te

onderscheiden

1 onderlinge correlatie die naar boven komt drijven bij die 10 factoren

1 grote emotionele factor (~ G –factor ? )

Divergente en convergente validiteit:• Afwezigheid van correlaties met IQ-testen

• Maar: hoge correlatie met persoonlijkheids- en psychopathologievragenlijsten:

‣ r = +.64 tussen EQ-i Zelfaandacht en Emotionele stabiliteit PF16

‣ r = -.85 tussen EQ-i Probleemoplossing en Obsessief-Compulsief SCL-90

‣ r = -.85 tussen EQ-i Interpersoonlijke relaties en Interpersoonlijke sensitiviteit SCL-90

De correlaties zijn te hoog, je meet voornamelijk wat al bestaat in de literatuur. Terwijl je lagere correlaties nodig hebt om te zeggen dat het hier over een nieuw begrip gaat.

Page 146: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

146

Grootste probleem bij BAR-on en Goleman: is het afgrenzen van het begrip. Wat hoort wel of niet bij het begrip. Vraag naar theoretisch duidelijk afgrenzen van het concept.

Kritiek:

Veel aspecten klassieke persoonlijkheid worden hier teruggevonden in nieuwe noemer. Klassieke persoonlijkheidsonderzoek wordt opzijgeschoven door het onderzoek naar emotionele intelligentie.

Wat behoort niet tot het concept EI?

Gevaar van het herbenoemen van persoonlijkheid als EI !

‣ Vroeger onderzoek wordt vergeten: herontdekking van het wiel

‣ Niet één onderliggend concept, maar verschillende soms tegenstrijdige concepten

‧ Prestatiedrang versus gewetensvolheid

• Uit onderzoek blijkt dat mensen met hoge prestatiedrang soms ongewetensvol gedrag vertonen voor goede prestaties te leven (& omgekeerd)

•‧ Hoog zelfvertrouwen en rekening houden met anderen

‣ Pretenties niet hard te maken EQ > IQ Geen enkele empirische evidentie

Waaraan moet een goed construct voldoen?

1. Goede operationalisering : overeenkomst tussen concept en meetinstrument

2. Incrementele validiteit : de test moet iets anders meten dan wat reeds bestaat

Vb. EI schaal van Schutte : houdt positief verband met punten op einde van het jaar .32, maar is dit specifiek? Sterk verband met positief gemoed niet voldoende onderzocht

EI-concept confronteren met persoonlijkheid !Je moet bovenop persoonlijkheid ook iets anders voorspellen de emotionele intelligentie !!

In sommige contexten is emotionele intelligentie zeer essentieel MAAR je moet niet zeggen dat we hier een nieuw construct hebben gevonden (dat beter voorspelt dan IQ).

EI als mentaal vermogen• Visie van Mayer, Salovey, & Caruso

• EI=‘an intelligence that processes and benifits from emotions’

Page 147: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

147

Construct= duidelijk afgebakend, het gaat over cognitief functioneren met emoties als inhoud

• Emotionele intelligentie is een afzonderlijke vorm van intelligentie

• Niet al wat belangrijk of goed is is intelligentie: probleemoplossing centraal

Cognitieve activiteit waar probleem oplossen centraal staat conflict kunnen oplossen zonder dat mensen gekwetst zijn.

• Sociaal zijn VS in stand houden sociale relaties (overtuigen, teambuilding, enz.)

EI als unitair concept met vier takken

1. Emotionele perceptie en identificatie : herkennen en invoer van informatie van het emotiesysteem

2. Emotionele facilitering van denken : gebruik van emoties om cognitieve processen te verbeteren (sceptisch vs optimistisch)

Inzicht in hoe emoties je denken kunnen bevorderen of problematisch kunnen zijn : o Vb. Creatieve groepstaak : Dan heb je opgewekte stemming nodig o Vb. Droefheid goed bij overlopen van paper je let meer op details

3. Emotioneel begrip: cognitieve verwerking van emoties

Emoties in termen hebben heel duidelijke logica o Vb. Begrijpen dat kwaadheid het gevolg is van gepercipieerde onrechtvaardigheid

in een bepaalde situatie.

4. Emotiemanagemen t: management van eigen emoties en die van anderen

MSCEIT: Mayer, Salovey, and Caruso Emotional Intelligence Test (1999)

MSCEITTak 1: Perceptie van emoties

1. In gelaatsuitdrukkingen

2. In landschappen

3. In abstracte tekeningen

4. Weinig verbale aspecten

5. Aanduiden op 5-puntenschaal in welke mate aanwezig

Tak 2: Emotionele facilitering

1. Synesthesiesubschaal belangrijkste (smaak, gevoel, kleur)

2. Gebruik van emoties bij redeneren en probleemoplossing

Page 148: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

148

Tak 3: Begrijpen emoties

1. Mengvormen : VB. emoties die jaloezie vormen kennen

2. Transities

3. Progressies : snap je hoe de emoties evolueren?

Tak 4: Managen van emoties

1. Reguleren van emoties bij zichzelf

2. Reguleren van emoties bij anderen

MSCEIT : Mayer, Salovey, and Caruso Emotional Intelligence Test correlaties• Betrouwbaarheden: .64 - .88, .94 voor totaal EQ

• .36/.45 verbale intelligentie

• .05 Raven Progressive Matrices

• .46 EQ-i totaalscore

• Toename met leeftijd : Hoe ouder de persoon wordt, hoe beter men kan omgaan met emoties!

• .36 met EQ-i

• .28 met zelfgerapporteerde levenstevredenheid

• .31 maximale correlatie met persoonlijkheidsmaten (nl. self-esteem)

• Minder zelf- & andergerapporteerde agressie bij adolescenten en universiteitsstudenten -.40 ‣ Verklaring: Als je je gevoelens meer begrijpt van jezelf en anderen, kan je op een meer

constructieve manier met emoties en conflict kunnen omgaan.

• r = .51 tussen EI en rangorde van effectiviteit van teamleiderschap

• Het probleem van het juiste antwoord:

• Hoe bepalen wij of iets correct is of niet? Als we niet weten wat het goede antwoord is , kunnen we niet spreken van een max performance test. Voor de juiste antwoorden te bepalen zijn er 3 criteria

‣ Doelcriteria• Vb. Foto trekken, vragen hoe de persoon zich voelde ? Probleem we zijn ons

niet altijd bewust van emoties of voelden die pas later (vb. Ongeluk)

‣ Expertcriteria• Zijn onderzoekers de meeste beste mensen om te vragen voor te reageren in

situaties? Weten zij wat de beste manier is om emotioneel te reageren?

‣ Consensuscriteria

Page 149: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

149

• Groep is referentiepunt voor juiste antwoord, maar moeilijke items worden meestal fout beantwoord door de meerderheid.

• Probleem: Kunnen we dan nog moeilijke items creeëren?

‣ Problematisch (cultureel bepaald?), maar niet arbitrair

• Er zijn cultuurverschillen in wat er verwacht wordt van uitingen van emoties in bepaalde situaties.

12.2GERELATEERDE CONSTRUCTEN

• Sociale intelligentie

• Praktische intelligentie

• Alexithymie

• Psychologische oriëntatie (‘Psychological mindedness’)

12.2.1 Sociale intelligentie‣ vaardigheid van om te gaan met mensen, interpersoonlijke kennis, inzicht in

gemoedstoestand en trekken van anderen, correct beoordelen van gevoelens, gemoedstoestanden en motivaties, effectief sociaal functioneren, decoderen van niet-verbale cues, empathie

‣ probleem : substantiële correlatie met IQ (vooral verbaal), behalve voor decoderen van niet-verbale cues

Vanaf jaren 30 is dit begrip aanwezig in de intelligentie literatuur, het houdt in…

- Empathisch kunnen zijn

- Niet verbale cues kunnen decoderen

Metingen van sociale intelligentie correleren hoog met klassieke intelligentie

12.2.2 Praktische intelligentie‣ probleemoplossing in alledaagse situaties, impliciete kennis, niet geleerd via expliciete

instructies‣ te onderscheiden van persoonlijkheid, het is leren uit ervaring

‣ empirische evidentie voor bijdrage naast IQ:

‧ Impliciete kennis van business managers : r = .20 tot .40 met loon, jaren ervaring, werken voor topbedrijf

‧ Kennis van geneeskundige krachten in Kenia: negatieve correlatie met IQ

Page 150: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

150

Praktische intelligentie is sterk gepromoot door Sternberg. Hij maakte een onderscheid tussen klassieke intelligentie en praktische intelligentie.

Sternberg heeft dit te proberen operationaliseren via MBA spelers en werknemers op weksituatie volgens expertcriteria.

Hun score op praktische intelligentie is gecorreleerd met loon en het aantal jaren ervaring werken voor een topbedrijp (m.a.w. men leert het on-the-job, ↔ nature)

In Kenia werd er een onderzoek gedaan in Kenia waar men een negatief verband vond met de kruidenkennis en de klassieke intelligentie.

Verklaring voor dit negatieve verband is…

kruidenkennis geleerd door impliciet te leren uit omgeving MAAR ze hebben minder klassieke intelligentie omdat ze niet naar school gaan ( en omgekeerd)

12.2.3 Alexithymie belangrijk concept in psychosomatisch onderzoek, komt uit psychoanalytische hoek

a – lexos – thymos (Sifneos) = Zonder woorden voor gevoelens

o Dit gaat over mensen die niet in staat kunnen zijn emoties te kunnen conceptualiseren of verwoorden.

o Als men dit niet kan verwoorden, gaat men de emoties vooral somatiseren.

‘La pensée opératoire’ 2 & 3

‘Hyposymbolization’

drie pijlers

1. moeilijkheid met het identificeren van emoties (MGI)

2. moeilijkheid met het beschrijven van emoties (MGB)

3. extern georiënteerd denken (EGD)

Stabiliteit van factorstructuur o Duits, Hindi, Italiaans, Koreaans, Litouws, Portugees, Spaans, Zweeds, Vlaamso Zowel bij klinische als niet-klinische steekproeven

de factorstructuur wordt systematische teruggevonden ook over culturen heen.

Externe relaties:

Big-Five: • MGI / MGB: positief met neuroticisme

Page 151: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

151

• MGB / EGD: negatief met extraversieo Naarmate mensen meer extravert zijn, kunnen ze meer hun gevoelens verwoorden.

• EGD: negatief met openheid• Niet gecorreleerd met vriendelijkheid en gewetensvolheid

MGI : positief met functioneel somatische symptomen Relatie met EQ-i: -.94 (TOT), -.78 (MGI), -.70 (MGB), -.55 (EGD)

o TAS en EQ –i Correlatie van - . 94 je bent dus eigenlijk het zelfde aan het meten. We gebruiken verschillende bewoordingen maar

meten hetzelfde. Het gaat beide over het omgaan met de gevoelens.

12.2.4 Psychologische oriëntatie

analyseerbaarheid : geschiktheid voor psychoanalyse (ingebed in psychoanalyse)

vaardigheid om intrapsychische (dynamische) componenten te identificeren en in verband te brengen met zijn of haar problemen

Meting via twee video’s van patiënt-therapie-interacties: na elke video de vraag “Wat is het probleem van deze vrouw?”

o betrouwbaar te scoren

o In welke mate is de persoon in staat om het probleem te interpreteren

o Negatief verband met alexithymie: -.68 (TAS-TOT)

Wie profiteert van een psychoanalyse? Voor wie is dit mogelijk voordelig of niet?

Is er een verband tussen het intrapsychische en interpersoonlijke aspect?

Is psychologische oriëntatie positief? “Wiser but sadder”, “Mixed blessing”

o Idee van Goleman: Hoe beter je emotionele intelligentie, hoe beter je kan functioneren.Emotionele intelligentie maakt je functioneren niet noodzakelijk beter

o Wiser but sadder hoe meer je de emoties van anderen begrijpt, ga je je minder goed voelen. Ze spreken hiervan een mixed blessing

Onderscheid tussen proces en resultaat

Onafhankelijk van psychopathologie : hoog op psychologische oriëntatie en veel psychopathologie: analyseerbaarheid

Gemakkelijk te veranderen? Stabiel, ook na therapie

Page 152: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

152

Toch positief? Indirect: via empathie, betere sociale relaties en uitgebreider sociaal netwerk (cfr. schuldgeoriënteerdheid)

o Als het niet via analyse is, kun je het mss op andere wijze verandereno VB. Via empathie kan je betere sociale relaties te ontwikkelen en een uitgebreidere

sociaal netwerk krijgen.o Schuldgeorienteerdheid, mensen die meer negatieve gevoelens rapporteren maar ook

meer gevoelens van vriendschap en liefde.

12.2.5 Conclusies over emotionele intelligentie Wetenschappelijk construct dat (te?) snel is doorgedrongen tot dagelijks taalgebruik: kan alles

betekenen (behalve IQ) wat zijn waarde uitholto In dagelijkse gebruik kan begrip alles betekenen, veel verkeerde

gepopulariseerde definities

Emotionele intelligentie? Andere naam voor persoonlijkheid?

Intelligentie mbt. emoties: mentale vaardig-heid in het kader van probleemoplossingo Emotionele intelligentie = Overlap klassieke intelligentie en persoonlijkheid

12.3ASSESSMENT VAN EI : PRELIMINAIRE RESULTATEN VAN VERGELIJKING TUSSEN “TYPICAL” EN “MAXIMUM” PERFORMANCE BENADERING

Maximum performance benadering heeft de voorkeur.Probleem is dat er nu voorkeur is voor SCEIT, terwijl het niet beste meetinstrument is en ook zeer duur is.

12.3.1 Instrumenten

Typical performance :

o TAS20: Moeilijkheid om gevoelens te identificeren, moeilijkheid om gevoelens te beschrijven, extern georiënteerd denken

o TEIQUE: komt vanuit algemene intelligentie benadering

Maximum performance: o Verkorte ratingversie STEU

Page 153: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

153

Uit Australië

o Verkorte ratingversie STEM

Uit Australië

o Verkorte ratingversie GERT

Uit Genéve

12.3.2 STEU & STEM

MacCann, C. & Roberts, R. D. (2008).

New paradigms for assessing emotional intelligence: Theory and data. Emotion, 4, 540-551.

Situational Test of Emotional Understanding Situational Test of Emotion Management

Sterke theoretische achtergrond voor STEU

Situational Test for Emotional Understanding (STEU)

Gebaseerd op appraisaltheorie van Roseman

o Idee dat als je weet hoe iemand de situatie interpreteert, weet je welke emotie er volgt.

Page 154: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

154

Appetitive : iets te veranderen in positieve manier ( blijheid)Aversive : iets proberen vermijden (opluchting)Bij droefheid heb je een verlies. Bij angst is er een dreiging.High control of low control over de emoties, afhankelijk van welke emotie het is. Kijken wat de verschillende appraisal patronen zijn bij verschillende emoties

4 verschillende families Toenadering Agressie Afstand nemen Uitsluiten van anderen

VB. van een vraag uit de STEU

Page 155: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

155

Iemand zal zich waarschijnlijk verrast voelen nadat … ?• Er iets onverwachts gebeurt.• Er iets onbekends gebeurt.• Er is ongewoons gebeurt.• Er iets engs gebeurt.• Er iets onnozels gebeurt.

STEM : Situational Test of Emotional Management STEM gebaseerd op “situational judgement approach”: experts beoordelen goede reactie

o Men identificeert kritische situaties uit eigen leven, men vraagt aan persoon hoe die reageert en dan vraagt men het aan experten.

o Expert oordelen aan de grondslag geen theorie als basis!

12.3.3 GERT : Geneva Emotion Recognition Test

Schlegel, K., Grandjean, D., & Scherer, K. R. (2014) An example of Rasch-based test development Multimodaal : gelaat, stem, houding 14 emoties:

o Trots, Blijheid, Amusement, Plezier, Opluchting, Interesse, Verassing, Ongerustheid, Angst, Wanhoop, Verdriet, Irritatie, Kwaadheid, Walging

Definitie van de emoties wordt gegeven Tonen van foto’s

o probleem : in het echte leven zien we de transformatie van de persoon, verandering in de gebaren en toon.

o Oplossing : Professionele actoren beelden de verschillende emoties uit Aan experts voorgelegd en de beste video’s gekozen die het meest reëel leken

Onderzoeksvragen

1. Hoe correleren de STEU, STEM, en GERT met elkaar?i. Alle 3 maxperformance testen hadden positeve correlatie

2. Hoe correleren de STEU, STEM, en GERT met TAS-schalen en TEIQue?3. Wat is het nomologische netwerk?

Steekproeven

1. 228 vrouwen, 168 mannen2. Gemiddelde leeftijd: 20,43

Page 156: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

156

Instrumenten

PANAS (uitgebreid): positief affect, negatief affect + interpersoonlijk affect

Rosenberg Self-Esteem

Interpersonal Reactivity Index :

personal distress, empathic concern, perspective taking, fantasy

HEXACO: Honesty-Humility, Emotionality, Extraversion, Agreeableness, Conscientiousness,

Openness to Experience

TAS-20, TEIQue-sf,

Verkorte rating versie van STEU(60) STEM(60), GERT(70)

Resultaten

o Correlaties tussen STEU, STEM, GERT

Zeer hoge correlaties

Zeker bij GERT: ook al zijn het daar non –verbale testen

Evidentie dat de 3 testen substantieel gecorreleerd zijn

Evidentie dat we kunnen denken in hierarchisch model

Resultaten : vervolg

o Correlaties tussen TAS en TEIQue

Evidentie voor 1 grote factor

Page 157: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

157

o Correlaties van STEU, STEM, GERT met TAS en TEIQueo Factoranalyse STEU, STEM, GERT

Resultaten : vervolgo Factoranalyse TAS en TEIQue

Page 158: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

158

Resultaten : vervolg

o Nomologisch network typical performance maten

Enkel bij fantasy is hoogste correlatie bij max performance Figuur 7

Correlaties bij Typical performance zijn hoger, niet zo onlogisch aangezien men hierbij vragen stelt aan de personen zelf. (zelfrapportage benadering)

Bij herinterpretatie van een situatie kun je je emoties makkelijker onder controle krijgen.

Behavioral disengagement (= drugs en drank) Figuur 8

Page 159: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

159

Discussieo STEU, STEM, GERT zijn onderling hoog gecorreleerd en vormen één factor

Maximum performance EI

o TAS-schalen en TEIQue-sf zijn onderling hoog gecorreleerd en vormen één factor

Typical performanc EI (wel iets minder goed dan max performance)

o Typical performance EI is matig tot hoog gecorreleerd met zelfrapportage

persoonlijkheidsmaten (extraversie in het bijzonder) en coping iets te hoog

o Maximum performance EI is niet hoog gecorreleerd met zelfrapportage

persoonlijkheidsmaten en coping, maar gelijkaardig patroon dat je verwacht.

o Bevestigt probleem van incrementele validiteit van zelfrapportagematen, maar niet van

maximumperformance maten.

o Kritiek : Onderzoeken van relatie met klassieke intelligentie ontbreekt!

Figuur 7Figuur 8

Page 160: Inleiding psychodiagnostiek - VPPK  Web viewDaarnaast is preventie van de ontwikkeling van een pathologie of een burn-out natuurlijk ook belangrijk. ... wat een oorzaak was

160

Leerstof

Slides & wat in de les is behandeld Inzicht in diagnostisch kader Geen vragen naar correlaties Vb –vraag. Wat was de correlatie voor zelfrapportage en persoonlijkheid? Zeer hoog Te kennen namen

Te kennen namen:1. Galton, McKeen Cattell, Binet, Goddard, Yerkes2. Messick3. Costa & McCrae, Eysenck, Cattell, Mischel, Kelly,

Hermans, Erikson, Loevinger, Rotter, Bandura, Csikszentmihalyi

4. Spearman,Thurstone, Guilford, Vernon, Carroll, Gardner, Sternberg

Zie oefenvragen minerva Psychodiagnostiek info examens

VRAAG 1 : 3 VRAAG 2 : 3 past bij de 7 vaardigheden VRAAG 3 : 3 zie Messinck VRAAG 4 : 1 Belangrijk voor Messinck is constructvaliditeit (je moeten weten wat je meet!) VRAAG 5 : 1 Lockeaans : men heeft gekeken binnen mensen met bepaalde pathologie.