Paul Verhaeghe en Christien Brinkgreve in Uden 19 januari 2016
Klinische Psychodiagnostiek II - VPPK · 2017-03-12 · vorige boek over diagnostiek (Verhaeghe,...
Transcript of Klinische Psychodiagnostiek II - VPPK · 2017-03-12 · vorige boek over diagnostiek (Verhaeghe,...
Pagina 0 van 172
Academiejaar 2014-2015
Lesgever: Paul Verhaeghe | Door: Delfien Vansteelandt
LESSEN +
NOTA’S
KLINISCHE
PSYCHODIAGNOSTIEK II
Inhoud
INLEIDING 1
Praktische informatie 1
Leerstof 1
Blik op diagnostiek bij de contextuele benadering 1 Psychopathologie = iets tussen de cliënt en de Ander 1
Over normaliteit en andere afwijkingen 2 Korte samenvatting 2 Artikel 3
Diagnostiek 5
HOOFDSTUK 6: IDENTITEIT IN TERMEN VAN EEN VERHOUDING (P. 133-153) 7
Inleiding 7 Waarom identiteit? 7 Wat is identiteit? 7 Het formuleren van een diagnose 8 Persoonlijk vs maatschappelijk criterium 9 Onderzoek 9 Intermezzo: vragen in de pauze 9
Arousal, spanning eerste affect: angst 10 Spiegeling 12
Tweede affect: depressie 13
Dubbele identiteit 13 Eerste proces: mirroring en identification 13 Separatie 14
3 theorieën m.b.t. identiteitsontwikkeling 14 Klassiek-Freudiaanse theorie 14 Lacan en attachment 14 Psychologische theorie 15
Besluit 18 4 functies van taal 19 Intermezzo: vragen in de pauze 21
HOOFDSTUK 7: TWEETIJDENTHEORIE: EEN LINEAIR MODEL (P. 155-175) 23
Identiteitsontwikkeling als een defensieve ontwikkeling 23 Primair defensiemechanisme: van non-verbaal naar verbaal 23 Secundair defensiemechanisme: talige defensie-ontwikkeling 23
Diagnostiek 23 Structuur 24
Positie 25
Klassieke en hedendaagse invulling van identiteitsontwikkeling 26 Klassieke visie 26 Hedendaagse invulling 27
Intermezzo: herhaling vorige les 29 Identiteitsontwikkeling = één langgerekte defensieve ontwikkeling 29 Overzicht (schema) 30 Identiteitsontwikkeling: dubbele ontwikkeling 31 Het basisfantasma 32 Elaboratie 32 Het verdeeld subject 32 Twee opmerkingen, aanvullingen 33 Stilaan ontwikkeling/overgang naar de kliniek 33 Lineariteit vs. tijdloosheid 35
HOOFDSTUK 8: VAN EEN RECHTLIJNIG NAAR EEN CIRCULAIR MODEL: DE SUBJECTWORDING (P. 177-198) 37
Inleiding 37
4 kenmerken van die subjectwording/identiteitsontwikkeling 37 Verdeeld 37 Narratief 37 Structureel 38 Affectregulering 38
Lacaniaanse invulling van de identiteitsontwikkeling 38 Belangrijkste aanvullingen/uitbreidingen 38 Aliënatie en separatie 39 Drie kenmerken van de identiteitsontwikkeling 42
Intermezzo: herhaling vorige les 42 Dubbele manier van kijken naar de identiteitsontwikkeling 42 Twee processen binnen de identiteitsontwikkeling (Lacan) 42 Twee toevoegingen/opmerkingen 43
Besluit hoofdstuk 8 44 Pathologische ontwikkeling: integratie in meerdere of mindere mate foutgelopen 44 Structurele vs descriptieve diagnostiek 45
HOOFDSTUK 10: BESLUIT: DE POSITIE VAN HET SUBJECT TEGENOVER ANGST, SCHULD EN DEPRESSIE (P. 219-237) 47
Inleiding 47
Angst 47 3 perspectieven op angst 48 Angst als motor 49
Schuld en de schuldvraag 51 4 invullingen van schuld 51 Schuld in de kliniek 52
Schuld en angst 52 Belangrijke toevoeging 53
Depressie 54 Depressie als deel van onze subjectwording 54 Depressie en rouw (historische visie) 55 Depressie als ontologische mogelijkheid 57 Declanchering 57 Depressie als ‘passage moment’ 58
HOOFDSTUK 11: DE AKTUAALPATHOLOGISCHE POSITIE: PANIEKSTOORNISSEN EN SOMATISERING (P. 241-259) 59
Inleiding 59
De hedendaagse kliniek in de ruimere betekenis van het woord 59 Gemeenschappelijke grond 59
Aktuaalpathologie 61 Twee positieve kenmerken 61 3 argumenten 61
Ontstaansgeschiedenis 69
Opmerking 69
Diagnostiek 69 Descriptieve diagnostiek (somatisering) 69 Verhouding Subject - Ander 70
Implicaties voor behandeling 71 Accent op de verhouding 71
HOOFDSTUK 12: TUSSEN AKTUAAL- EN PSYCHOPATHOLOGIE: POSTTRAUMATISCHE STRESSSTOORNISSEN EN BORDERLINE (P. 261-292) 75
Inleiding 75 Historische schets 75
Post-traumatische stressstoornis 76 Trauma 76 PTSD als reactie op een trauma 77 Traumaproblematiek als een aktuaalpathologische positie 77 PTSD en persoonlijkheid 80 PTSD binnen de verschillende structuren 80 Twee vragen 81 Ontwikkelingsvisie voor PTSD 82 Door elkaar lopen van een accidenteel en structureel trauma 85 Andere indeling voor trauma 89 Diagnostiek 91
Borderline persoonlijkheidsstoornis 94 Historische schets 94 BPD als neurotische structuur aan de aktuaalpathologische kant: argumenten 95 Subjectwording bij de Borderline persoonlijkheidsstoornis 97
3 cruciale kenmerken van Borderline patiënten 98 Borderline: PTSD binnen de neurotische structuur 100 Diagnostiek 101 Behandeling 102
HOOFDSTUK 13: DE PSYCHOPATHOLOGISCHE POSITIE VAN HET SUBJECT: HYSTERIE EN DWANGNEUROSE (P. 293-328) 105
Inleiding 105 Klassieke indeling van de identiteitsontwikkeling 105 Aktuaalpathologie 105 Psychopathologie 106 Van de aktuaalpathologie naar de psychopathologie: 3 overgangen 106 Fenomenen (aktuaalpathologie) vs symptomen (psychopathologie) 109 De verdeelde identiteit 112 Besluit inleiding 115
Hysterie 116 Inleiding 116 Symptomatologie: diagnostiek 116 Behandeling: psychotherapie 117 Ontstaansgeschiedenis 118 Intermezzo: herhaling vorige les 119 Twee belangrijke aanvullingen 119
Dwangneurose 120 Inleiding 120 Herhalingen (overdracht) bij de dwangneuroticus 121 Relatie met gender/verleiding/trauma 123 Dagdromen 124 Symptomatologie: bovenop het basisfantasma 124 Implicaties van de dwangneurotische structuur voor de behandeling 126
HOOFDSTUK 14: DE PERVERSE STRUCTUUR VAN HET SUBJECT VERSUS PERVERSE TREKKEN (P. 329-353) 129
Inleiding 129 Perversie als een moeilijk te begrijpen gegeven 129 Voorbij de vooroordelen: wat is perversie NIET? 130
3 fenomenologische kenmerken 132 Rigide, pregenitale scenario 132 Dwangmatigheid 132 Machtsverhouding 132
Oedipale voorgeschiedenis 133 Estella Welldon 133 Defensiemechanisme 134 Overdracht naar het volwassen leven 135
Relatie met gender/verleiding/trauma 135 Gender 135 Verleiding: op afstand 136 Trauma 136
Positie van de perversie 137 Perversie aan de aktuaalpathologische kant 137 Maar: een psychopathologische versie van perversie bestaat ook 138
Perversie als iets radicaal anders 138
Differentiaaldiagnostiek: implicaties 138 Agressie 139 Herhaling van de verhouding 140 Behandeling is mogelijk 140
HOOFDSTUK 15: DE PSYCHOTISCHE STRUCTUUR VAN HET SUBJECT (P. 355-378) 141
Inleiding 141 Situering: waar komen we de verschillende structuren tegen? 141 Historiek 141 De psychiatrie als sociaal fenomeen 142
Diagnostiek 142 Verhouding t.o.v. de grote Ander 143 De psychotische waan (waanvorming) als poging tot bemeestering 145 Evolutie 146 Opmerking 146 Fasen binnen de psychotische structuur 147 Differentiaaldiagnostiek 151 DSM (sectie persoonlijkheidsstoornissen) 154
Behandeling 155 Psychotherapeutische behandeling 155 Aandachtspunten 156 Algemeen: beïnvloedende factoren 158 Methoden 159 Doel behandeling 164
Inle
idin
g
1
Inleiding
Praktische informatie
Theorie + oefeningen
o Practica:
Zo praktijk mogelijk gericht
Permanente evaluatie (aanwezigheid, meewerken oefeningen,
voorbereiding, …)
Verantwoordelijke: Elien Trenson
Naturalistisch: gebaseerd op reële patiënten uit reële settings
Casusgericht: samen met de persoon op zoek gaan wat voor hem/haar de
beste oplossing is
Examen: open vragen – schriftelijk
o Voor beide delen slagen !!
o Nota’s en boek beiden kennen (boek: soms niet in les gezegd)
Vooral redeneerwijzen: namen minder belangrijk
Leerstof
Deel 2: H6 t.e.m. H10
Als we tot een klinische diagnose willen komen hebben we een achtergrondtheorie
nodig: een theorie over psychisch functioneren (hoe dit tot stand komt, hoe het kan
mislopen, …)
o 6 – 7 – 8: identiteitsontwikkeling en affectregulering
3x andere insteek over hoe onze psychische identiteit tot stand komt
o 9: niet kennen
o 10: brug naar deel drie (angst en depressie)
betreft de 2 belangrijkste affecten (meer fundamentele betekenis dan
emotie: ligt eronder en is vager)
Deel 3: H11 t.e.m. H16
Kliniek: aparte structuren en tegenover elkaar staande posities
o Klinische structuren: 3 verschillende structuren op bepaald continuüm
Links: aktuaalpathologie
Rechts: psychopathologie
Blik op diagnostiek bij de contextuele benadering
Psychopathologie = iets tussen de cliënt en de Ander
Fundamentele keuze in deze visie!
o Bv. ADHD: het probleem situeert zich tussen het kind en de omgeving
Het kind heeft er primair meestal geen last van, of via een omweg
‘Seizoensgebonden’: verdwijnt eind juni en komt terug midden september
bizar…
Deze visie heeft veel implicaties voor onze blik op:
Inle
idin
g
2
o Etiologie
o Behandeling
We gaan ervan uit dat psychische problemen zich voordoen tussen de cliënt en de omgeving
o Het probleem/de stoornis zit dus niet IN de cliënt
o Een probleem ontstaat tussen het subject en de Ander
Dit moet dus ook zo behandeld worden
Ook de diagnose moet zich hier op richten
We mogen de cliënt niet isoleren: we moeten de verhouding die de cliënt
opbouwt tegenover ons, net gebruiken
We zien een coherente samenhang tussen de ontstaansgeschiedenis van het probleem
(ontstaat in de verhouding), de diagnose binnen die verhouding en de behandeling
gebaseerd op die verhouding
De DSM heeft geen enkele therapeutische implicatie
o Maar: een diagnose heeft een therapeutische implicatie nodig
o Een diagnose heeft steeds therapeutische impact
IMPLICATIES OP ETIOLOGIE EN BEHANDELING
Etiologie: studie van de oorzaken
o Hoe ontstaat het? Hoe heeft iemand zijn/haar identiteit ontwikkeld?
o Onze visie op de oorzaak van de problematiek moet ook steeds een blik geven op
de verhouding (tussen de persoon en de Ander/omgeving)
Behandeling: altijd gebaseerd op de verhouding tussen de cliënt en de therapeut
o Werkzaamheid: afhankelijk, in functie van de verhouding
sterk bevestigd door wetenschappelijk onderzoek
o Specifieke technieken: pas op de tweede of derde plaats (verhouding = het
belangrijkst)
Over normaliteit en andere afwijkingen
Korte samenvatting
De centrale stelling van dit boek is dat de psychische identiteit verworven wordt in verhouding
tot de Ander, zodat een eventuele pathologie ook gediagnostiseerd moet worden op grond van
die verhouding. Het feit dat elke vorm van behandeling een flink stuk van haar werkzaamheid
ontleent aan de therapeutische relatie, maakt een dergelijke diagnostiek des te bruikbaarder.
In een eerste deel wordt een kritische evaluatie gemaakt van de hedendaagse DSM-diagnostiek.
In een tweede deel wordt een dergelijke achtergrondtheorie geschetst, op basis van een Freudo-
Lacaniaans denkkader in combinatie met hedendaags empirisch onderzoek. Er wordt uitvoerig
ingegaan op de identiteitsverwerving, waarbij aangetoond wordt dat Ik en Ander geen twee
gescheiden entiteiten zijn. Op basis van deze achtergrondtheorie en in dialoog met hedendaagse
onderzoeksresultaten wordt in een derde deel ruim ingegaan op de differentiaal-diagnostiek. De
postmoderne categorieën (angststoornissen en somatisering, persoonlijkheidsstoornissen,
posttraumatische stressstoornissen, enz.) worden begrepen vanuit een dubbele structuur.
Enerzijds de bekende opdeling in neurose, psychose en perversie. Anderzijds het minder bekende
onderscheid tussen een aktuaalpathologie en een psychopathologie. Beide worden bestudeerd
als specifieke manieren van omgaan met taal en als specifieke verhoudingen tegenover de Ander.
Inle
idin
g
3
Vandaar dat er telkens ook duidelijke implicaties geformuleerd kunnen worden voor de
behandeling.
Artikel
Met ‘Over normaliteit en andere afwijkingen’ heeft de psychoanalyticus Paul Verhaeghe een
uitstekend nieuw boek geschreven dat deels bestaat uit een herhaling en een herwerking van zijn
vorige boek over diagnostiek (Verhaeghe, 1994) en deels uit een vervolg hierop. Het nieuwe boek
is didactischer geschreven, het onderdeel over de differentiaaldiagnostiek wordt sterker
uitgewerkt en er zijn enkele nieuwigheden zoals de integratie van onderzoeksbevindingen uit de
gehechtheidstheorie en het evolutionaire onderzoek. Het is een boeiend en complex boek
geworden waarin Verhaeghe heel wat bestaande visies kritisch uitdaagt en erin slaagt om erg
abstracte en theoretische materie toegankelijk te maken. Een klassiek praktijkhandboek is het
zeker niet geworden; daarvoor laat Verhaeghe te veel over aan de creativiteit van de lezer. Toch
zullen clinici die Verhaeghe in zijn doorgedreven reflectie willen volgen heel wat potentiële
toepassingen en consequenties voor de praktijk kunnen zien, zeker wat betreft de ethische
keuzes, een domein waarover Verhaeghe zich erg duidelijk uitspreekt.
In het eerste deel maakt Verhaeghe een diepgaande analyse van de wijze waarop de hedendaagse
DSM-diagnostiek functioneert en onderwerpt hij dit soort diagnostiek aan een kritische evaluatie.
Zijn conclusie is dat een theorieloze diagnostiek altijd tekort zal schieten. Het verdere boek
bestaat uit de voorstelling van Verhaeghes alternatief. De analyse in deel I gaat bijzonder ver.
Verhaeghe komt uit bij de epistemologie, de vraag naar de relatie tussen de werkelijkheid (de
pathologie) en de benoeming ervan (de diagnostiek). Ook de aanpak is bijzonder: de
problematiek wordt geanalyseerd via een psychoanalytische theorie, namelijk de discourstheorie
van Lacan, die op zichzelf juist wordt verhelderd aan de hand van de geleidelijke concrete
toepassing op de problematiek. Bovendien blijkt gaandeweg dat ook deel 2 en deel 3
toepassingen zijn van de theorie zodat de lezer bijna ongemerkt in voeling komt met het verband
tussen psychodiagnostiek en de, eventueel pathologische, subjectvorming: beide zijn bijzondere
vormen van betekenisconstructie in dialectiek met anderen. Vandaar het gebruik van de
discourstheorie, een theorie waarin Lacan de menselijke betekenisconstructie in het algemeen
verheldert als een dialectisch proces in verhouding tot de Ander.
Zowel de moeilijke, erg abstracte theorie, als de (kritische) wijze waarop ze gepresenteerd en
toegepast wordt, maken het lezen van dit tot een erg boeiende maar verre van eenvoudige
opdracht. Ook het feit dat de discourstheorie niet eerst geïsoleerd als een aparte theorie wordt
beschreven, maakt het er niet eenvoudiger op. Toch maakten zowel de kracht en de creativiteit
van de analyses als de typische pittige schrijfstijl dit voor mij tot erg geslaagde en overtuigende
literatuur.
In het tweede deel presenteert Verhaeghe een algemene, psychoanalytische theorie over de
persoonlijkheidsontwikkeling, de subjectvorming. Deze is gebaseerd op zijn lezing van Freud en
Lacan, maar daarnaast worden ook onderzoek en ideeën uit de ontwikkelingspsychologie
geïntegreerd. Basisidee is dat de ontwikkeling van de identiteit van start gaat wanneer het kind
zichzelf gaat voorstellen of representeren. Dit voorstellingsproces gebeurt gelijktijdig met en
afhankelijk van de voorstelling van, en overigens ook door de Ander met wie het kind in interactie
treedt. Het voorstellen van ‘het zelf’ (de identiteitsvorming) en ‘de Ander’ (de vorming van de
objectrelatie) zijn dus zoals keerzijden van éénzelfde medaille: hetzelfde proces, maar vanuit een
Ander standpunt bekeken. Verhaeghe verheldert dit proces stap voor stap, vanuit verschillende
perspectieven. Het is ook hier dat hij een voor clinici verrassende bespreking maakt van de
Inle
idin
g
4
verdringing en de oerverdringing als zijnde zeer basale processen bij de constructie van de eerste
representaties. De (oer)verdringing functioneert als een soort scharnier en hierdoor kan ze een
belangrijke rol spelen bij de scheiding tussen binnen- en buitenwereld (‘ik’ en ‘niet-ik’). Deze
scheiding is fundamenteel in de subjectwording en het is de kracht van de psychoanalyse dat ze
deze scheiding niet vooronderstelt maar opvat als het te begrijpen probleem: hoe komt de
identiteit (de gescheidenheid) tot stand als eindpunt (en niet als beginpunt) van een
ontwikkeling? Verhaeghe legt dit alles (meestal) helder uit. Hij slaagt erin om vaak complexe en
abstracte ideeën uit de psychoanalyse erg bevattelijk en concreet voor te stellen en dit onder
andere door de verbinding te maken met meer toegankelijke theorieën en bevindingen,
bijvoorbeeld uit de gehechtheidstheorie.
Een belangrijke hoofdlijn die Verhaeghe verder ontwikkelt, gaat over de wijze waarop dit
voorstellingsproces kan worden begrepen. Het is hier dat Verhaeghe een sterke verwantschap
ziet tussen de gehechtheidstheorie en de theorie van Lacan. In beide modellen wordt de identiteit
immers opgevat als een ‘representationele constructie’: de voorstelling, de representatie, de
betekenaar (Lacan) staat centraal! De vraag naar de subjectvorming kan dan worden
geherformuleerd tot de vraag hoe iemand zichzelf en zijn (intermenselijke) wereld kan
‘betekenen’. De rest van het boek vormt in zekere zin het antwoord op deze vraag, waarbij twee
belangrijke inzichten het standpunt vormen. Ten eerste: het subject moet eerst door een Ander
betekend worden. Dit is wat Verhaeghe bespreekt als het aliënatieproces, dat zowel bij Lacan (het
spiegelstadium) als impliciet in de gehechtheidstheorie een belangrijke plaats krijgt. Ten tweede:
het eerste ‘deel’ van dit subject dat betekenis krijgt, is niet toevallig (ook vanuit evolutionaire
gronden) de lichamelijke aandrift waarmee de baby zelf nog niet ‘weg kan’. Het kind ‘vraagt’
hiervoor als het ware een betekenaar aan de Ander. Dit proces wordt bijvoorbeeld ook benoemd
als ‘mentalisering’, containing, ‘bemeestering’. Binnen den subjectvorming draait alles dus rond
de driftmatigheid en hoe mensen hieraan, met de hulp van anderen, betekenis geven.
Deel 3 handelt over de eigenlijke psychodiagnostiek, nog steeds hoofdzakelijk vanuit een
theoretisch perspectief, al komt de praktijk meer en meer in zicht. De drie door Lacan
onderscheiden basisstructuren (neurose/perversie/psychose) hebben volgens Verhaeghe te
maken met de manier waarop het subject de driftmatigheid en de daarbij horende verhouding
met de Ander concreet vormgeeft. Verhaeghe bespreekt hier de impact van de omgeving en wat
ontwikkelingspsychopathologisch onderzoek daarover te zeggen heeft. Hij tracht deze
omgevingsinvloeden psychoanalytisch te begrijpen. De ‘antwoorden’ van de significante anderen
op de lichamelijke aandrift en de interpretatie die het kind hieraan geeft, zullen de
persoonlijkheidsstructuur gaan bepalen. Maar ook de verhouding van deze significante anderen
ten opzichte van de driftmatigheid vormt hierin een belangrijke factor. De eigen verlangens gaan
immers een rol spelen in de verzorging van het kind. Hierrond ontwikkelt zich een hele dialectiek.
Zo kan het kind zich bijvoorbeeld gaan ‘afvragen’ welk verlangen meespeelt in de zorgen die het
van de Ander ontvangt: Wat wil jij van mij (dat me dit als antwoord geeft)? Deze vraag naar het
‘verlangen van de Ander’ is, lacaniaans begrepen, tevens een verbijzondering van de bredere
vraag naar het zogenaamde ‘tekort’. Ik ga hier voorbij aan de complexe redenering hierachter.
Het antwoord dat het kind hierop formuleert en de positie die het ertegenover inneemt, bepaalt
de structuur van de persoonlijkheid.
Wat houden deze structuren nu in? Ik beperk me hier tot enkele algemene en dus
noodgedwongen abstracte (en daardoor misschien enigszins duistere) hoofdlijnen. Bij de neurose
staat de dialectiek (rond verlangens en tekorten) erg centraal. De neuroticus is zowel in zijn
relaties als in zijn fantasieleven fel bezig met de vraag naar de verlangens en tekorten van zichzelf
Inle
idin
g
5
en anderen. Kenmerkend hierin is de verschuifbaarheid. Zo kan wat hij verlangt (en vreest) zich
telkens op andere objecten enten en kunnen tekorten (bijvoorbeeld in de typische schuldvraag)
afwisselend bij zichzelf en bij anderen worden geplaatst. Bij de psychoticus staat juist het
ontbreken van dialectiek centraal. Zijn functioneren krijgt daardoor een ‘duaals’ (alles of niets-)
karakter: ofwel is hij zonder tekort (of schuld) en verdwijnt de Ander in het niets (vergelijk
paranoia), ofwel is de Ander een almachtige waarbij hijzelf in het niets verdwijnt. De
(interpersoonlijke) dialectiek klapt hier als het ware in elkaar samen met de
symbolisatievaardigheden. Bij de perversie is er wel sprake van dialectiek, maar de omgang met
verlangens en tekorten verschilt toch grondig van de neurotische. Tekorten bijvoorbeeld worden
weliswaar erkend, maar vanwege het pijnlijke karakter ervan tegelijk ook weer terug geloochend.
Het gevolg hiervan is dat het ‘ik’ een soort splitsing ondergaat waarbij een deel de tekorten
erkent en een Ander deel ze loochent. De typische perverse omgang met genot, wet en schuld
kan hieruit worden begrepen.
Naast deze structuren ontwikkelt Verhaeghe een Ander belangrijk onderscheid in de
psychopathologie, namelijk dat tussen een ‘aktuaalpathologie’ en een psychopathologie. *Rest
artikel ontbreekt.*
Diagnostiek
Belangrijke vragen: hoe moet een klinisch diagnostisch verslag er uit zien?
Categoriale diagnostiek: categorieën
o Zowel normaliteit als psychische abnormaliteit ontstaat in verhouding tot de
Ander
Structurele diagnostiek: moet iets zeggen over de behandeling
o Klinische diagnostiek moet iets zeggen over die verhouding
o Vb. ADHD: verhouding tot de Ander
Particuliere diagnostiek: alle relevante info die te maken heeft met het particuliere van de
patiënt verslag is bij iedereen verschillend
o Problematiek moet behandeld worden binnen een therapeutische verhouding
Wat is de onderliggende redenering?
Nut behandeling: afhankelijk van de actieve rol van de patiënt in de behandeling !!
Inle
idin
g
6
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
7
Hoofdstuk 6: Identiteit in termen van een
verhouding (p. 133-153)
Inleiding
Achtergrondtheorie gebaseerd op (recent) wetenschappelijk onderzoek, de oorspronkelijke
Freudiaanse theorie, de Lacaniaanse bewerking erop en de klinische ervaring (van prof.
Verhaeghe)
Waarom identiteit?
Binnen de geschiedenis van de diagnostiek: steeds ingrijpende veranderingen
o Categorieën van 50 jaar geleden vind je nu amper terug
o Psychiatrische problemen: vaak uitdrukkelijk gekoppeld aan de omgeving
o Iets voor het jaar 2000: opgang van een ‘nieuwe categorie’: de
persoonlijkheidsstoornissen
Dezelfde wijzigingen zag hij binnen de klinische praktijk
Persoonlijkheid als synoniem van identiteit
Maar: persoonlijkheid is als begrip even (on)wetenschappelijk als
identiteit
Problematieken worden niet langer beschouwd als ‘geïsoleerd’, maar worden gezien als iets
dat de gehele persoon betreft
o Wat is er dan misgelopen in de ontwikkeling?
o Het betreft een identiteit die verstoord is
Daarom: achtergrondtheorie nodig over identiteit en de
identiteitsontwikkeling
Wat is identiteit?
Existentiële vraag: “Wie ben ik?” twee intuïtieve (‘onbewuste’) opvattingen:
o Idee van onveranderlijkheid: in essentie blijf je hetzelfde (je wordt wel ouder,
intelligenter en krijgt meer ervaring, maar je identiteit verandert niet/nauwelijks)
o Identiteit als iets dat diep vanbinnen zit
Zo diep dat we er nauwelijks bij geraken: moeilijk te bevatten
Iemand anders moet ons vaak vertellen wie we zijn
Deze twee opvattingen zijn fundamenteel verkeerd! Het is exact het tegenovergestelde!
Wat is identiteit dan wel?
o Identiteit is veranderlijk: het is een sociale constructie
Voor de geboorte: geen identiteit
Er zijn na de geboorte veel interacties nodig vooraleer de identiteit zich
ontwikkelt
o Identiteit zit langs de buitenkant en betreft sociale verhoudingen
Onze identiteit situeert zich steeds in verhouding
Bv. je 5 beste kenmerken
Identiteit is een sociale constructie die veranderlijk is
4 sociale verhoudingen betreffende onze identiteit:
1. Verhouding tot de Ander van het andere geslacht:
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
8
Dit wordt op jonge leeftijd systematisch geïnstalleerd
2. Verhouding tot de Ander van de autoriteit:
De Ander is ouder en beslist aldus over wat wij kunnen en mogen doen
We verzetten ons hier al vroeg tegen
Dit is een zeer bijzondere lijn: de enige waarin het merendeel van ons
verandert
Eerst: ondergeschikt
Maar: we willen zelf beslissen
We veranderen hier van positie
o Typisch moment om te veranderen: wanneer je zelf
moeder of vader wordt
Dan verandert alles: plots ben je zelf
verantwoordelijk voor een kind
Alle vorige ideeën over normen en waarden en
autoriteit zullen wijzigen
o Ander typisch moment: als je positie op het werk
verandert (bv. wanneer je een leidinggevende functie
krijgt)
Onze identiteit zit vol normen en waarden (trouw zijn, seks,
gehoorzaamheid, …): identiteit als ideologie
3. Verhouding tegenover de Andere gelijke:
Verhouding tegenover leeftijdsgenoten, broertjes en zusjes, … (< 4 jaar
verschil = ‘gelijke’)
Ouders geven aan hoe je met deze ‘gelijken’ moet omgaan
Maar: het blijft hier niet toe beperkt
o Het gaat over naar vrienden, buren, collega’s, …
o Elk van ons ontwikkelt hier een vrij typisch patroon, een
bepaalde verhoudingsmodaliteit ten opzichte van de
Ander
4. Verhouding tegenover onszelf:
Dit is een contradictio in terminis: het klinkt paradoxaal maar is dat niet
Typisch moment: ’s morgens in de badkamer voor de spiegel
Je start een bepaalde dialoog met jezelf die de hele dag doorgaat,
meestal op de achtergrond
Die dialoog is altijd evaluerend: men evalueert zichzelf
voortdurend (positief, negatief of neutraal)
Alle verhoudingsmodaliteiten tegenover anderen kan je ook tegenover
jezelf hebben 2 extreme voorbeelden:
Zeer verwaande mensen die altijd naast hun schoenen lopen
Mensen die zo kwaad/teleurgesteld zijn op zichzelf dat ze suïcide
plegen
Deze 4 sociale verhoudingsmodaliteiten zitten vol met waarden en normen: ze
worden geconstrueerd vanuit de omgeving
Het formuleren van een diagnose
Diagnose: bevat altijd een ethisch, evaluerend aspect
o Kan onmogelijk waardenvrij zijn
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
9
o Steeds gebaseerd op het dominante maatschappelijke normen- en
waardensysteem
In de praktijk: steeds geconfronteerd met ethische vragen
o Deze zijn soms makkelijk op te lossen (kindermishandeling), maar soms ook
moeilijk
o Klassiek dilemma: ga je een kind behandelen in functie van een aanpassing aan
maatschappelijke normen, of i.f.v. het kind (de particuliere persoon) zelf?
Je kan niet buiten die normen- en waardensysteem treden
Afwijkingen en stoornissen hebben hier ook ten volle mee te
maken
Persoonlijk vs maatschappelijk criterium
Jaren ’70-’80: therapieën revolutionair karakter (emancipatie van de vrouw, vluchtelingen,
seksuele vrijheid, …)
Persoonlijk criterium
Nu: nadruk op aanpassing, om de persoon terug binnen het maatschappelijke discours te
krijgen (bv. terug kunnen gaan werken als criterium voor een geslaagde behandeling)
Maatschappelijk criterium
Onderzoek
Binnen de psychologie: het meest overtuigende argument (experimenteel onderzoek)
meestal ethisch niet waar te maken
o Maar: wel naturalistische experimenten (adoptie als beste wetenschappelijke
bewijs voor de uitleg hierover)
o Gedachtenexperiment: “Beeld je in dat je als baby geadopteerd werd door mensen
in Afghanistan en daar opgegroeid bent”
Je zou iemand fundamenteel anders zijn
Deze naturalistische experimenten tonen aan dat deze visie
wetenschappelijk hard gemaakt kan worden
o Bv.: een kind wordt geadopteerd uit een Ander continent rond de leeftijd van 13 à
14 jaar
De identiteitscrisis zal bij deze groep vaak nog intenser verlopen
Deze personen gaan vaak op zoek naar hun roots, waar ze vandaan
komen
Maar: vaak zeer pijnlijk: met deze familieleden hebben ze zo goed
als niets gemeen, ze begrijpen elkaar niet
Ideologisch, psychologisch en sociaal gezien: geen verwantschap
We moeten ten volle kijken naar de ontwikkeling
o Waar kan het mislopen? Hoe gaat dit zich herhalen t.o.v. de therapeut? Hoe
kunnen we hier wijzigingen in aanbrengen?
o Stoornis die IN het individu zou zitten, in de hersenen
Problemen ontstaan binnen de verhouding tussen het individu/subject en de
Ander en moeten hier dan ook binnen gediagnosticeerd en behandeld worden
Intermezzo: vragen in de pauze
Vraag naar genetica: Vertrekken we echt vanuit een nulpunt? Nemen we niks mee uit de
biologie?
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
10
o Het geslacht is in 99% van de gevallen duidelijk bepaald
Sekse is ofwel mannelijk of vrouwelijk biologisch bepaald
Eerder gedragsmatig dan psychologisch (bv. manier van
slapen/stappen)
Gedragskenmerken die biologisch bepaald zijn
Genderidentiteit: ligt heel anders meer psychologisch
Ook gedragsmatig, maar niet biologisch bepaald
o Onze identiteit ligt al een stukje klaar voor we geboren worden (door de ouders)
Bv. een beweeglijke baby tijdens de zwangerschap:
“Hij zal het ver brengen later”
“Het is nu al een ADHD’er, wat zal dat later zijn?”
Zelfde gedrag, andere inkadering
Spiegeling
Klassieke fout: motherblaming
Ouders met hun spiegelingen: slechts deel van een ruimere
maatschappelijke ketting
Moeders: slechts doorgeefluiken van maatschappelijke normen en
waarden
Waarom zijn er zo’n verschillen tussen broers en zussen, terwijl ze toch in dezelfde omgeving
opgroeien?
o Neen: ze groeien niet in dezelfde omgeving op
Spiegelingen van de ouders zijn vaak totaal anders bij hun verschillende
kinderen
o De gezinsomgeving is nog maar een fractie van wat het vroeger was
Vroeger: impact vooral binnenshuis te zoeken, boeken, lectuur, …
Nu: impact van sociale media, beeldscherm, multimedia
De identiteitsinvulling en –constructie komt tegenwoordig
minder uit ‘het gezin’: het klassieke gezin is sociologisch gezien
achterhaald (scheidingen, …)
Wat is dan de impact van mijzelf? Waar ben/sta ik? Waar is de persoonlijke factor?
o Die persoonlijke factor is er zeker, maar die begrijpen we niet goed we hebben
er geen vat op
Als baby maak je al keuzes tussen wat je aangeboden wordt sommige
spiegelingen worden opgepikt en andere niet
Een baby wordt geboren, maar heeft intrinsiek geen identiteit op dat
ogenblik deze identiteit bestaat al een beetje in de hoop/fantasie van
de ouders
Begint al bij de naamgeving: je koppelt een bepaalde betekenis
aan de naam die je kiest voor je baby
Identiteit ligt dus al een stuk klaar bij de ouders
Wat is het motief voor ontwikkeling? Waarom zou een baby moeite doen
om alle identiteitsontwikkelingen door te maken?
Bv.: wat heeft er voor gezorgd dat we hier in de les zitten en
psychologie studeren?
Arousal, spanning eerste affect: angst
Freudiaans: ‘onlust’
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
11
Baby: eerste instantie in evenwicht wordt snel doorbroken door een onevenwicht (koude,
honger, eerste ontlasting, …)
o Alle prikkels die totaal nieuw zijn en een onevenwicht installeren maar: zijn
veronderstellingen, weten we niet met zekerheid
o Ervaren van onlust leidt tot een reactie bij de baby: huilen
Door de omgeving geïnterpreteerd als een appèl
Moeder: verzorgingshandeling begeleid door 2 zaken:
Vertelt wat zij denkt dat er verkeerd loopt
Toont tegelijkertijd met haar gezicht (letterlijk ‘spiegeling’) welke
gevoelsbeleving hierbij past
o Zal haar baby toespreken op een heel karikaturale manier
belangrijke functie
o Stem op een andere manier gebruikt = gemarkeerd
baby weet dat moeder het heeft over hem of haar, en
niet over zichzelf
Een baby leert zo wat hij/zij voelt, waarom, en hoe hij/zij hiermee moet
omgaan
Depressieve moeder, depressieve omgeving geen spiegeling
dit heeft gevolgen!
Motief voor onze identiteitsontwikkeling: onlust (‘er ontbreekt iets’)
o Moeder zorgt dat er een antwoord komt
Letterlijk (de verzorging zelf)
Symbolisch (er wordt een beeld en taal aangeboden)
o We vertrekken bij iets lichamelijks: de arousal
Heeft niets te maken met omgeving op zich
MAAR: op grond van de interactie zal het oorspronkelijk enkel lichamelijke
fenomeen binnen gevoerd worden in de intersubjectieve verhouding
(moeder en kind, subject en Ander)
Het lichamelijke fenomeen, de arousal, zal een betekenis verwerven in de
verhouding
Letterlijk en figuurlijk
De betekenis die de moeder eraan geeft en het kind krijgt een
antwoord (of net niet)
Onlust = vaag affect
Specifiek affect, specifieke angst: separatieangst oerangst
o Simpele conditionering: start al net na de geboorte baby huilt: er komt iemand
die het oplost
Arousal wordt gekoppeld aan een verwachtingsangst:
o Angst dat de Ander er niet zou zijn, niet zal komen om iets op te lossen eerste
angst: gekoppeld aan de blik
Baby zal alles doen om de moeder visueel te zien blik = belangrijk!
2 voorbeeldjes:
Koppel dat uiteen gaat: “Maar ik wil je nog eens zien”
Lichaam na zwaar ongeval kan niet meer getoond worden:
enorme impact op nabestaanden dat ze die persoon niet meer
kunnen zien
Separatieangst als oudste angst: oerangst
o Binnen onze allereerste interacties verwerven we enkele basisovertuigingen die
we nooit kwijt zullen raken
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
12
“Als ik een probleem heb, zal iemand anders het oplossen” verandert pas
na anderhalf à twee jaar
Bv. bij acuut trauma: je zal in veel gevallen letterlijk om je moeder roepen
automatische reactie
o Psychotherapie: iemand gaat ten rade bij de andere en verwacht hulp
Spiegeling
Moeder: moet het huilen/gedrag van de baby interpreteren in de interactie
o Kersverse moeders: heel zoekend eerste interpretaties: moe, honger, …
o Later: meer differentiatie men leert dit te interpreteren
Persoonlijke factor/interpretatie
“Hij huilt, hij is kwaad” de moeder gaat zich dan ook verhouden tot een
kwade baby
Iedereen reageert vanuit een bepaalde identiteit op de baby
o Spiegeling: je geeft het door self-fulfilling prophecy
o Invoeren van een idiosyncratische factor: al deze verhoudingen zullen steeds
anders zijn
Spiegeling = interpretatie
o Moet steeds opnieuw beginnen, want: arousal stopt niet, installeert zich steeds
opnieuw, er ontbreekt altijd wel iets
o Arousal betreft een centraal tekort, dat nooit volledig kan ingevuld worden
De laatste 10-15 jaar gaan we ervan uit dat elk tekort kan ingevuld
worden: ‘voor alles bestaat het juiste antwoord’
Deze opvatting weerspiegelt zich ook in de opvoeding effect: schuld-
gevoel
Ouders in het algemeen, en moeders in het bijzonder, hebben zich
nog nooit zo schuldig gevoeld als vandaag = motherblaming
Geen perfect kind? Het ligt aan de opvoeding
Ook: keuzestress (bv. voor het type fopspeen)
tegenreactie: “geen zorgen, het is genetisch, je kan er
niks aan doen”
De dag van vandaag komen patiënten vaak al met een eigen diagnose, die ze verkregen
hebben via het internet (zelftesten, …)
Al beginnen met een verontschuldiging: “Ja maar het internet, sorry, zo werk ik niet…”
Good enough mother: hoe wordt die term vandaag gebruikt?
o Iedereen zal tegenwoordig die uitdrukking verkeerd begrijpen
o Hedendaagse invulling oorspronkelijke invulling
o Een moeder die haar kind leert omgaan met het tekort, leert het omgaan met wat
ontbreekt en met haar eigen ontbreken (dat ze er niet altijd is)
Bv. een kind moet gaan slapen, maar wil dit rekken om bij de ouders te
blijven (separatieangst)
Dimensie van datgene dat ontbreekt: het tekort situeert zich in de verhouding
o Een tekort staat nooit op zich: “ik heb een tekort in verhouding tot iemand
anders”
o Maar: hoe zal de verhouding zich installeren rond dit tekort? Hoe ga je ermee
om?
Bv. iemand met een paranoïde waan, of een psychotisch iemand kan ervan
uitgaan dat hij zij ‘het/iets heeft en de Ander dit wil afnemen’
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
13
Dit is een verhouding tot de andere rond de invulling van het
tekort
We gaan ons allemaal verhouden tot de Ander i.f.v. een tekort
Tweede affect: depressie
Eerste ontwikkeling: eerste basisaffect separatie-angst
Tweede affect (minder duidelijk): het depressieve
Bij jonge kinderen: separatie-angst af te lezen van het gezicht
depressieve affect: ook af te lezen van het gezicht
Het moment waarop er identiteitsverlies ontstaat: vertrokken gezicht (de
identiteit die zich uitdrukt wordt even uitgeveegd)
Onze identiteit is volledig in verhouding tot de Ander we kunnen het
dus ook verliezen
Je kan je identiteit verliezen in verhouding tot de Ander
Dit identiteitsverlies treedt op bij depressie
o “Ik ben niks, ik ben niks waard, ik beteken niets, niemand
verlangt naar mij en ik verlang naar niemand”
o Je kan overal ‘voor iemand anders’ achter plaatsen
Confrontatie met een leegte (maar: we spreken hier niet over klinische
angst en depressie)
Dubbele identiteit
Binnen de identiteitsontwikkeling met voortdurende spiegelingen: dubbele identiteit
geconstrueerd eigen identiteit + identiteit van de Ander
o Bv. je hebt niet dezelfde moeder als je broer of zus andere identiteit
geïnstalleerd
o De identiteitsconstructie is een spiegeling langs beide kanten:
Kind krijgt een reactie van de moeder
Maar: moeder krijgt ook reacties/spiegelingen van het kind
Spiegelingen waar oorzaak en gevolg amper nog te onderscheiden zijn
Andere verhouding door de interacties
Twee processen:
o Mirroring en identification
o Separatie
Beide processen zijn gelijktijdig aanwezig, maar het ene proces op bepaalde
momenten meer duidelijk/uitgesproken dan het andere
Bv.: hoe gaat de omgeving om met autonomie?
Eerste proces: mirroring en identification
Mirroring: spiegelen
Identification: toont hoezeer we op elkaar lijken
Basisidentiteit: zo goed mogelijk lijken op wat men ons voorhoudt
o Maar: door het tweede proces is men niet de perfecte baby die men voor ogen
had
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
14
Separatie
Separatie: afstand nemen van
Periode rond de leeftijd van 2 jaar (“ik”, “neen”, …)
Zorgt voor originaliteit: iedereen is anders
Puberteit:
o Veel spiegelingen voorgehouden puber zal er een flink aantal weigeren: wil
zijn/haar eigen invulling naar voor schuiven
o Maar: eigen invulling
Wel: keuze voor een alternatieve spiegeling
Bij pubers spiegelingen van peers vaak veel dwingender dan die van de
ouders (dominante)
3 theorieën m.b.t. identiteitsontwikkeling
Klassiek-Freudiaanse theorie
Proces van identiteitsontwikkeling: beschreven in enkele korte artikels
Identiteit = Ego
Freud: vergelijking met ontwikkeling van eencelligen
o Eencellige: blaasje gevuld met vocht via celwand: enkele elementen uit de
buitenwereld naar binnen gebracht
o Ego: in eerste instantie een leeg omhulsel waarbij vanuit de buitenwereld dingen
naar binnen gebracht worden
o Evaluatie van het binnengebrachte door het Ego:
Positief: blijft binnen = incorporatie
Negatief: wordt terug naar buiten gestuurd = expulsie
Zo verwerft het ego inhoud
Maar: let op: de opdeling tussen ‘binnen en buiten’, ‘ik en Ander’ veel complexer dan we
vermoeden
o Binnen = positief geëvalueerd buiten
o Buiten = negatief geëvalueerd binnen
Maar: wat is dan de echte buitenwereld?
o Staan we onverschillig tegenover, want kennen we niet
o We kennen enkel wat we geëvalueerd hebben
o Psychische realiteit / Ding an Sich (Kant) kennen we niet
Peuters: verkennen buitenwereld via de mond
o Ouders: taalgebruik Freud gebruik
o Babytalk: het gebrabbel van de ouders
Positief = oraal (lekker/njamnjam)
Negatief = anaal (vies/kaka)
Incorporatie identificatie // expulsie separatie
o Op grond van taal gaat men identiteitsprocessen opnemen en buitensturen
Lacan en attachment
Onbewuste = het spreken van de Ander
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
15
Leunt aan bij onze redenering: onbewuste = talige uitdrukkingen die we hoorden van
anderen en waar we niks mee te maken willen hebben
Spiegelstadium: onze eerste identiteit komt van buiten (spiegeling) deze lichaams-
identiteit (lichaamsbeeld) zal zich rond het Reële lichaam gaan leggen
o Zie tekening optica handboek: optica met een holle spiegel
Beeld gevormd voor de spiegel
Vaas wordt rond de bloemen geprojecteerd
Geen links-rechts omkering, maar een boven-onder omkering
Bloemen = interne aandriften aangeboren en we vertrekken van daar
(‘instincten’)
Dit heeft nog niks te maken met identiteit
Identiteit komt pas wanneer de moeder via spiegeling het
lichaamsbeeld errond gaat draperen
o Zie tekening handboek: enkelvoudige spiegelopstelling
We worden wat de spiegel ons voorhoudt
Maar: we zullen allemaal enkele particulariteiten ontwikkelen en
dit blijven doen
Heeft te maken met iets dat ontbreekt: de spiegeling kan nooit
helemaal perfect zijn
Er is een verschil tussen:
Dat wat aangeboden wordt door moeder
Dat wat opgenomen wordt door het kind
Dat van waar men vertrekt
Duale verhouding: zo lang er maar 2 termen zijn, kunnen we geen
verschillen maken
o Je kan geen verschil maken tussen 2 punten als je geen
derde punt hebt
o Je hebt een derde term nodig
Dubbele spiegelopstelling nodig waar we vanuit een derde
punt kijken
Onderscheid: ideale beeld vs beeld dat je bent
o Via spiegeling zal er zeer snel aangegeven worden: ‘dit had je moeten zijn, dit is
wat je bent’
Dit is het verschil: het derde punt
Dit is het motief dat zal zorgen voor de verdere ontwikkelingen
De attachment theorie weet geen goed antwoord te geven op het gegeven van separatie
Psychologische theorie
Identiteitsontwikkeling vanuit psychologisch standpunt
Minder uniforme ontwikkeling omgeving speelt een belangrijke rol
Complexer
Het is niet omdat bepaalde dingen niet wetenschappelijk bewezen zijn, dat ze niet waar zijn
De complexiteit van ons vakgebied kunnen we niet aan met onze huidige
wetenschappelijke kennis
Identiteitsontwikkeling:
o < 2 jaar: ontwikkeling o.b.v. gelijkheid
o Vanaf 2 – 2,5 jaar: accentverschuiving in de richting van het verschil
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
16
Eigen keuzes, eigen autonomie
Meer ontwikkeling van de hersenen
Zolang het kind de taal niet machtig is zeer moeilijk onderzoek te doen
Bij baby’s: werken met veronderstellingen over hun
denkprocessen
2 manieren van denkstijlen:
Equivalentie-modus: denken = realiteit
o Bv.: 2-jarige kleuter kan zich niet verplaatsen in het
standpunt van de andere
o Overblijfsel bij volwassenen: dromen
Pretend-modus: spel = spel geen realiteitsgehalte
o Bv.: 2,5-jarige kleuter schiet papa tijdens een spelletje
‘dood’ papa speelt goed mee en gaat op een
overdreven manier ‘dood’: spelkarakter wordt benadrukt
(= ‘marking’)
Maar: papa die doet alsof hij écht doodgaat, kan er
bij de kleuter niet in en het kindje wordt angstig
Overgang van pre-oedipaal denken naar oedipaal denken
Overgang van duaal naar triangulair
Een kind moet verschil kunnen maken tussen
‘Ik’ en ‘Ander’
maar ook tussen
‘Ander’ en ‘Ander’ (bv. vader en moeder in gezin)
4 FUNDAMENTELE VERSCHUIVINGEN VOOR DE ONTWIKKELING
Typerend voor de rest van de persoonlijkheidsontwikkeling en eventuele psychopathologie-
ontwikkeling
1. Overgang van de verhouding tussen kind en 1 Ander, naar de verhouding tussen 2 anderen
o Baby: verhoudt zich in eerste instantie op een duale manier tot de buitenwereld
Cognitief functioneren: ‘ik tegen die Ander, tegen de buitenwereld’
Maar: veel veronderstellingen (we weten niet of er al objectpermanentie
is)
o Na verloop van tijd: overgang naar verhouding tussen eerste en tweede Ander
Verondersteld: vanaf een maand of 8
Verschil tussen bekende en onbekende gezichten
o Het tekort ( (a) ) wordt beantwoord door de Ander (A): (a) A
Het tekort (arousal) wordt altijd maar voorlopig ingevuld
Arousal zal ook andere vormen aannemen: niet enkel nood aan verzorging,
maar ook separatie-angst
We hebben de Ander nodig
Als het antwoord op (a) niet voldoende is bij A1, kan men zich richten tot
A2 (om eventueel een beter antwoord te krijgen)
Bv.: van mama krijgen we een neen naar papa gaan (zegt
misschien ja)
Het antwoord op (a) is nooit volledig!
Herbegint altijd
Moet geïnterpreteerd worden
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
17
Het zich kunnen richten tot A1 en A2 voor een antwoord, berust voor een
deel op cognitieve ontwikkeling
o Zelfs zeer jonge kinderen: vrij snel (3-4 jaar) in staat zichzelf te zien door de blik
van vader en moeder, maar ook om moeder te zien door de blik van vader en vice
versa
Kunnen dit in functie van een antwoord krijgen op de arousal en de angst
die hiermee gepaard gaat
Gaan zich hiertussen positioneren
2. Overgang van (a) naar a/-φ
o 3-4-5- jarigen
o Seksualiteit en perceptie van seksualiteit begint al een rol te spelen
o Seksuele nieuwsgierigheid begint te ontwikkelen + een besef dat er iets van die
orde is die moeder en vader bindt en dat zij daar ergens tussen zitten
Cf. typische kindervragen: waar komen de kindjes vandaan?
Door ouders bijna altijd als biologisch begrepen
o Maar: kinderen hebben geen belangstelling voor de
biologie
o Kinderen willen weten wat hun eigen plaats is tussen
vader en moeder
Maar: kinderen hebben belangstelling voor de familiale structuur,
en willen zichzelf daarbinnen plaatsen, binnen de parentale
structuren
Die vraag kunnen we aan (a) koppelen
o Besef dat dit ergens iets te maken heeft met het
lichamelijke
o Maar: wel vaag
“Die man/vrouw heeft ‘iets’, ‘het’ ”
Wat heeft die? kan men geen antwoord op geven
Er wordt verondersteld dat ze iets hebben dat een antwoord zou
zijn op je verlangen, maar we kunnen dit niet precies invullen
o Oorspronkelijk pregenitaal overgang naar het preseksuele
(a) wordt gefallisifeerd, het zal geseksualiseerd worden: (𝒂)
−𝝋
φ staat voor het fallische
– voor de φ staat voor het feit dat we er geen perfecte invulling/
antwoord voor hebben
Symbolische fallus (φ) = veronderstelde eindterm van ons verlangen
‘Veronderstelde’, want: kan het verlangen nooit volledig invullen
3. Overgang van kind naar sekse
o Overgang van peuter/kind naar besef: ‘ik ben klein en de Ander is groot’
o Vanaf 2-2,5 jaar zal het besef ‘ik ben een meisje/jongen’ plots doordringen
Wetenschappelijk onderzoek in de context van de vroegere ontwikkelings-
psychologie: infant studies
Het geslacht doet er op dat moment nog niet toe
o Genderdifferentiatie brengt ook seksualisering in de ruimere zin met zich mee
Ruimere zin van het woord? In het Westen is de term ‘seksualiteit’ erg
verengd: ‘het genitale’
Maar: seksualiteit is veel ruimer dan dat
o Zichzelf in de lijn plaatsen van familie: ouders – grootouders
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
18
Intergenerationele identiteit, autoriteit
o Beide verhoudingen (t.o.v. autoriteit en t.o.v. het andere geslacht) kunnen
mislopen en aldus teruggevonden worden in de pathologie
In elke klassieke diagnostische categorie zal je minstens één van deze
verhoudingen terugvinden
4. Overgang van algemene angst naar specifieke angst (bv. signaalangst, fobische angst, …)
o Vertrekken van (a), arousal/negatief affect: zal snel gekoppeld worden aan de
Ander
Want: deze persoon, de Ander, kon een antwoord bieden
o Affect verschuift naar angst, vooral separatie-angst
Chaotisch en algemeen karakter
Vergelijkbaar met een paniekaanval: breekt abrupt uit en kan massale
vormen aannemen
o Verschuiving naar het meer specifieke
Beperkter in omgeving
Makkelijker om me om te gaan
Impliceert een belangrijke wijziging
Als jong kind: elke onlust beantwoord door de Ander, zonder dat
we hier echt iets voor moeten doen (behalve huilen)
o Duurt slechts enkele maanden
o Daarna: moeder/vader beginnen eisen te stellen en
verwachtingen te tonen
Onze vraag/verlangen: pas beantwoord als we zelf
bepaalde dingen gaan doen
We moeten beantwoorden aan de spiegelingen
die ons worden voorgehouden
Aanvankelijk: respons van de moeder onvoorwaardelijk
Later: voorwaardelijke respons van de moeder
We moeten beantwoorden aan het verlangen van
de Ander opdat we een antwoord zouden krijgen
Ons verlangen wordt niet meer ‘zomaar’ ingevuld
o Algemene angst: angst dat de Ander er niet meer zal zijn
Separatie-angst
o Tweede angst: angst dat je niet meer voldoende beantwoordt aan het verlangen
van de Ander, waardoor die jou afwijst
Specifieke angst
o Schrik om niet ‘genoeg’ bevonden te worden
o Kan zich op zeer specifieke zaken nesten
o Kan tegenovergesteld zijn (bv. bij ene ouders vroeg gaan
slapen, bij de andere net laat)
o Gedachtenexperiment: probeer bij jezelf een verlangen te
ontdekken dat niet gekoppeld is aan een Ander
Zal niet lukken!
“Le désir du sujet, c’est le désir de l’autre” (Lacan)
Besluit
Functie van de concrete Andere: kan alleen duidelijk gemaakt worden via de talige
uitwisseling
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
19
De Ander:
o De concrete andere van vlees en bloed
o De taal
Maar: wat is dan precies die functie van taal?
4 functies van taal
BEMEESTERING: GREEP KRIJGEN OP HET REËLE
Via taal of symbolisatie: creëren van de overtuiging dat we bepaalde zaken van het Reële
kunnen bemeesteren
Lukt dit niet: angst
Bv. afgelegen indianenstam bezocht door antropologen met een
helikopter
In het begin zag men een enorme angst voor de helikopter, gezien
ze dit niet konden plaatsen
Helikopter: zal eerst een plaats krijgen binnen het Mythische/
Religieuze
Daarna: binnen gevoerd in een betekenisverlenend systeem: het
Imaginaire
Werkt angstreducerend: men kan het een plaats/functie
geven
Ten slotte krijgt het een plaats binnen het Symbolische (helikopter
gezien als een ‘ding’)
Wij als soort moeten ons verhouden tot het Reële, hetgeen ons bedreigt
Existentiële uitersten (geboorte, dood, seksualiteit, autoriteit, …): bezorgen ons angst
Hoe gaan we ermee om? We maken er een taalsysteem voor
3 grote taalsystemen om met de existentiële uitersten om te gaan en onze angst in te perken:
o Religie
o Wetenschap: opvolger van de religie
Geen van beide is in staat om perfecte antwoorden te geven
Dus: nog een derde symbolisch systeem om ons toe te laten het
onderliggende bemeesterbaar te maken
o Kunst
Illustratie:
o Je voelt je slecht, maar weet niet wat het is. Je gaat naar de dokter maar die weet
het ook niet direct er komt geen antwoord op (a)
o Zo lang er geen woord, geen talige uitspraak is van de Ander m.b.t. wat het is of
zou kunnen zijn, neemt de angst en onrust enkel toe
o Zelf als het slecht nieuws is, is dit geruststellend: nu weet je tenminste wat het is
en of het al dan niet behandeld kan worden
Bemeestering via de verhouding tot de Ander
Greep krijgen op het Reële
IDENTITEIT
Identiteit: talige aaneenschakeling van uitspraken
o = Wie je bent
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
20
o Typisch: krijg je nooit helemaal gezegd
o Illustratie: verliefdheid
Nieuw koppel: je probeert jezelf voor te stellen zal nooit helemaal
lukken
De vraag zal komen: ‘maar wat zie je in mij?’ vaststelling: je kan niet
helemaal zeggen wie je eigenlijk bent
Identiteit:
o Nooit af
o Uitdrukkelijk gekoppeld aan de Ander
Begonnen in (a) A1, A2
Daar kunnen we onszelf vinden of verliezen
COMMUNICATIE: HET DOORGEVEN VAN BOODSCHAPPEN
Verbijzondering: men vergeet vaak (fundamenteler en moeilijker) dat de manier waarop de
boodschap doorgegeven wordt, voornamelijk afhangt van de verhouding tussen degene die
de boodschap geeft en ontvangt
Zal bepalen of de boodschap doorgaat of niet
Goede verhouding: boodschap komt binnen (los van de kwaliteit en
juistheid van de boodschap zelf)
Slechte verhouding: er komt niets binnen, er gaat niets door
Identiteitsontwikkeling: spiegelingen en separaties
Goede verhouding: spiegeling/boodschap wordt doorgegeven
We kunnen geen voorrang geven aan de inhoud
De verhouding zal bepalen of er iets wordt geleerd
Verklaring voor de mogelijkheid tot indoctrinatie: een hele maatschappij
kan dingen overnemen omdat de verhouding ervoor zorgt dat de
boodschap doorgang vindt
BEWUSTWORDING
Hoe komt het dat we als soort in staat zijn tot het hebben van een bewustzijn?
Typische menselijke bewustzijn: gekoppeld aan woorden en taal
o Maar: hebben dieren dan geen bewustzijn?
Niet zoals wij hebben
Dieren: ‘awareness’, soort onmiddellijke ervaring
Bv.: je bent op zoek naar iets, wilt iets zeggen, … maar je vindt het woord
niet verschil tussen awareness en bewustzijn: de woorden eraan
koppelen
Neuropsychologie: onbewuste/impliciete processen
Bewustzijn en taal: uitdrukkelijk gekoppeld
Beide: ook gekoppeld aan kennis, de typisch menselijke vorm van ‘weten’
Opent nieuwe mogelijkheden:
Iets kan ook terug onbewust worden: iets kan ‘verdwijnen’ uit het
bewustzijn
Of: iets kan nooit in het bewustzijn geraken
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
21
Intermezzo: vragen in de pauze
Als je zoveel belang hecht aan taal, wat dan met mensen die door een stoornis niet over taal
beschikken?
o Het gaat niet zozeer over de woorden an sich, maar over het systeem (klanken,
beeld, betekenaars, …)
o Typisch aan het menselijk taalsysteem: geen vast verband tussen de betekenaar
(S) en het betekende (s)
o Taal is het meest frequente instrument, maar niet het enige
Vandaar: in ons vakjargon vaak gesproken over het Imaginaire en het
Symbolische
Duidt aan in welk register we zitten zonder taal
Bv. dromen passen perfect binnen dit systeem, maar dan binnen
het Imaginaire
Ho
ofd
stu
k 6
: Id
enti
teit
in t
erm
en v
an e
en v
erh
ou
din
g (
p. 1
33-1
53)
22
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
23
Hoofdstuk 7: Tweetijdentheorie: een lineair
model (p. 155-175)
Identiteitsontwikkeling gezien vanuit defensiemechanismen
Identiteitsontwikkeling als een defensieve ontwikkeling
Defensie: term uit de klassieke Freudiaanse visie
o Bepaalde zaken/begrippen: hervertaald doorheen de geschiedenis
o Hedendaagse benaming (psychologie): copingmechanismen
Freud: defensie-/copingmechanismen als iets zeer specifiek, gericht op beperkte inhouden
De volledige identiteitsontwikkeling kan begrepen worden als één groot
defensiemechanisme, zonder uitzondering
(a) = arousal, het bedreigende (zowel binnen als buiten onszelf) van het
Reële
We proberen met die arousal (a) om te gaan via identiteitsontwikkeling,
de talige ontwikkeling, de verhouding tegenover de Ander
Ruim gezien: ontwikkeling als overgang van niet-talig naar wel talig
o Kun je letterlijk observeren: bij baby van <4 maand
Bevindt zich in een soort van chaos
Zeer moeilijk om denkbeeld te krijgen van de
omgeving
o Van non-verbaal naar verbaal, van het niet-bewuste naar
het bewuste
Primair defensiemechanisme: van non-verbaal naar verbaal
Overgang van het non-verbale naar het verbale, van het bewuste naar het onbewuste
Op grond van taalontwikkelingen: iets doen met het Reële om er greep op te krijgen
Ontwikkeling van het talige: gaat steeds samen met de ontwikkeling van de verhouding tot
de Ander, de sociale ontwikkeling
Secundair defensiemechanisme: talige defensie-ontwikkeling
Deze tweede vorm van ontwikkeling: vindt plaats in het talige zelf, wanneer men al ten volle
in de taal zit
Verdediging gericht tegen de arousal
o Oorspronkelijk: arousal als iets dat binnen in ons zit
o Later: meer gericht op wat zich buiten ons bevindt
Diagnostiek
Cruciaal diagnostisch onderscheid: structuren – posities
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
24
Structuur
Meest klassieke psychiatrische structuren: o Neurose
o Psychose
o Perversie
Onderscheid ligt in de manier waarop overgegaan wordt van het niet-talige naar het talige
o Eerste 3 levensjaren: verhouding tegenover de Ander (van vlees en bloed, maar
ook de taal) in die periode bepaald
o Duidelijke differentiatie tussen de 3 structuren: getypeerd door de manier
waarop iemand in de taal staat, alsook door de verhouding tegenover de grote
Andere
Bv.: iemand die zich in een acute psychotische toestand bevindt (paranoia)
Gaat ervan uit dat de Ander achter hem aanzit
Houding tegenover de Ander: bedreiging, gevaar
Taal: equivalentie-modus (woorden en taal: letterlijke betekenis)
“De BBL denkt aan u” (reclamespotje) voor die psychoticus
letterlijk het geval, wat levensbedreigend was en hij moest tegen
denken
Andere verhouding tegenover de taal + andere verhouding
tegenover de Ander
Bemoeilijkende factor voor psychotherapie:
Taal wordt anders gehanteerd
Ook de verhouding tegenover de Ander maakt het moeilijk: ofwel
ben je goed, ofwel ben je slecht geen tussenpositie mogelijk
o Primaire defensie: overgang van het niet-talige naar het talige
Perversie: primaire verloochening
Psychose: primaire verwerping
Neurose: primaire verdringing (primair verdringing – secundair
naverdringing)
o Secundaire defensie: wanneer men al ten volle in de taal zit
Perversie: secundaire verloochening
Psychose: secundaire verwerping
Neurose: secundaire verdringing
Waarom welke structuur kiezen?
o Hebben we het raden naar
o We hebben meer zicht op het secundaire defensiemechanisme
Binnen die structuren vinden we een aantal posities (zie verder)
GEDACHTENEXPERIMENT
Probeer je oudste herinnering op te roepen…
o Geen taalherinnering: eerder een beeldkarakter gevoelsbeleving aan
gekoppeld
o Het non-verbaal geheugen moet dus vertaald worden
Bv.: we hebben overal in het Westen een enorme vluchtelingenstroom met mensen die uit
oorlogsgebieden komen en de meest traumatische ervaringen hebben meegemaakt als
volwassene. Stel dat we met iemand te maken hebben die geïsoleerd terechtkomt, zonder
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
25
familie en dat die persoon zich hier vestigt en de taal leert. Je krijgt de overgang van bv.
Afghaans naar Nederlands. Je kunt dan klinisch zien dat de traumatische beelden bewaard
blijven in de oorspronkelijke taal en niet mee vertaald worden. Men laat de slechte dingen
achter. Dit is defensie. Men laat de slechte dingen achter en men wordt er niet mee
geconfronteerd in het bewuste denken. Op momenten met cruciaal materiaal schakelt men
over naar de oorspronkelijke taal en is het niet meer vertaalbaar (dus tolk). Verhaeghe:
verplichtte ze hun ervaringen te vertalen om er op die manier greep op te krijgen.
Dit is een mooie illustratie van hoe de taal werkt: overgang van het ene symbolische systeem
naar een Ander symbolisch systeem
o Men laat de slechte dingen achter zich (defensie) niet meer mee
geconfronteerd in het bewuste
o Bij een overgang van het ene symbolische systeem naar het andere, laten we
zaken achter die teveel angst of onlust oproepen
Bij die vertaling blijven er dus dingen achter
Ook: zaken die nooit in taal gebracht worden
Positie
Vertrekt bij arousal doet appel op de Ander de Ander geeft ons betekenaars (een taal
die ons toelaat om met die arousal om te gaan)
o Maar: die betekenaars zijn nooit voldoende, er komen er nog
o S2: verzameling van alle betekenaars, de symbolische orde, de taal op zich
o Resultaat/effect: subjectontwikkeling verdeeld subject
(a) S1 S2
S
Primaire ontwikkeling: overgang van (a) (= het niet-talige) naar S1 (= de taal)
Secundaire ontwikkeling: overgang van S1 naar S2
o Steeds meer betekenaars, meer symbolisatie, meer representatie
Daardoor kunnen we (a) bemeesteren
Positie: kwestie van minder of meer in ontwikkeling van S1 naar S2.
Structuren: sluiten elkaar uit (of het een of het Ander)
Posities: kunnen meer langs S1 of S2 liggen (continuüm)
Linkerkant: aktuaalpathologie
Rechterkant: psychopathologie
Voorbeeld: neurose defensiemechanisme: verdringing
o Primaire defensie: oerverdringing
Situeert zich op niveau van overgang van talige naar niet talige
o Secundaire defensie: naverdringing
Situeert zich volledig op niveau van het talige
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
26
Klassieke en hedendaagse invulling van identiteitsontwikkeling
Verschil: te maken met het tijdsaspect
o Tijd en ruimte: fundamentele categorieën (Kant)
Moeilijkheid: voor ons lijkt het zo eenvoudig
Bv.: we leven in een voortdurend ‘nu’-moment en we zijn altijd
bezig over gisteren of morgen
o Herdefiniëring van het klassieke: te maken met die temporaliteit, dat
temporaliteitsaspect maakt het moeilijk
Klassieke visie
Één bepaald defensiemechanisme met 2 vormen en 3 tijden:
1. Terugkeer van het verdrongene
2. Secundaire verdringing
3. Primaire verdringing (oerverdringing)
In de kliniek: we zien eerst en vooral de mislukking van het defensiemechanisme
Hetgeen men probeerde weg te houden/verdringen, komt ‘terug’ op een onverwachte
manier
Terugkeer van het verdrongene: vooronderstelt een verdringingsproces
Taal: opent de mogelijkheid tot bewustwording
Maar ook: proces in omgekeerde richting
'De woorden (betekenaars) wegpakken', omdat ze ons angst/
negatief affect bezorgen: we proberen woorden weg te
wissen
Het gaat over representaties, symbolen waar affect
aan gekoppeld is
We nemen de betekenaars weg: we nemen die weg omdat het
ons angst bezorgt, het bezorgt ons een negatief affect
Dus: we proberen dat uit te wissen en terug te
sturen naar het preverbale
Maar: dat lukt niet, want het keert terug
Affect verdringing primaire verdringing als basisproces (oerverdringing)
Oerverdringing:
o Binnen de ontwikkeling: bepaald psychisch materiaal wordt achtergelaten en
nooit in taal gebracht
Is niet iets dan verdrongen wordt wel: iets dat achtergelaten wordt
Het is NOOIT in taal gebracht dat materiaal kan dus ook niet in normale
verwoording gebracht worden, want dat is er nooit geweest
o Binnen het klinische: implicatie voor behandeling:
Inhouden van de naverdringing: kunnen we binnen verbale therapie
bewerken via het talige
Bij het andere luik, de oerverdringing: limiet het talige is hier niet meer
van toepassing
o Die ontwikkeling kan zich niet enkel voordoen vanaf de leeftijd van 3 jaar, maar
ook nu: bij het meemaken van een trauma (a) S1 S2
S1 komt altijd te laat, is nooit voldoende geverbaliseerd of gesymboliseerd
Fysiek en seksueel misbruik van kinderen: veel van deze kinderen werden
vroeger niet geloofd
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
27
Waarom niet? Omdat die kinderen het niet konden vertellen
Trauma niet opgeslagen in het verbale geheugen maar: wel in
het limbisch geheugen, het affectieve geheugen (het zit daar,
maar de patiënt kan er niet bij met woorden)
o Combinatie van de twee: kinderen op het preverbale niveau die een traumatische
geschiedenis meemaken
Die wordt bewaard in het performatieve geheugen
Komt vaker tot uiting in handelingen in speltherapie
Hedendaagse invulling
We zien drie ‘tijden’ bij verdringing:
o De terugkeer van het verdrongene
o Het verdringen
o Het primair verdringen / de oerverdringing
We zien de verdringing door de terugkeer van het verdrongene
Op dat ogenblik zien we de twee kanten van een proces
Voorbeeld (ook in handboek): een vrouw die op consultatie komt omwille van rationele
moeilijkheden (keuze tussen mannen). Het opvallende is dat ze de eerste 5 minuten, nog voor
er kans is om vragen te stellen, zegt dat ze geen zin heeft om het over haar moeder en vader
te hebben, maar over het nu. Binnen het verhaal dat ze vertelt, heeft ze het over haar
familieleden en ze wil niets met die familieleden te maken hebben, behalve met een bepaalde
tante. Met die tante praat ze niet over haar ‘kelder of haar zolder’, maar over serieuze dingen.
We hebben het over iemand die zeer mooi Nederlands spreekt, en de uitspraak is dus erg
vreemd. Dit is idiosyncratisch, dat is iets van het subject op dat bepaald ogenblik. Verhaeghe
gaat daarop in en dan krijgt hij plots een Ander verhaal, wat weggaat van haar hedendaagse
problematiek. Haar moeder is niet zo lang geleden gestorven, het ouderlijk huis werd
verkocht, dat is nooit neutraal. Zij heeft als jongste dochter een aantal van de meubels
overgenomen en op zolder gezet en ze heeft alle familiealbums mee. Ze heeft verschillende
keren zitten denken dat ze die fotoalbums wil herbekijken, maar ze heeft schrik om het te
doen, omdat er dromen opduiken waarin haar moeder haar achtervolgt, …
o De eerste opmerking “ik wil niet praten over x” = defensieve uitspraak. Er werd
niet naar gevraagd, maar ze zegt al op voorhand dat ze er niet over wil praten. Als
het belangrijk is komt het vanzelf. Een aantal gesprekken later wordt duidelijk dat
er een koppeling is tussen de huidige problematiek en de problemen met moeder
en vader.
o Je ziet daar hoe die twee processen gelijktijdig gebeuren. Op grond van het feit
dat ze die uitdrukking presenteert, kun je ervan uitgaan dat daaronder iets
wegvalt en door vraagstelling kan je het naar boven halen via associatief
materiaal.
Oerverdringing: pas vanaf het ogenblik dat S1 er is
o S1: de terugkeer van het verdrongene die ertoe leidt dat (a) ‘wegvalt’, overdekt
wordt wordt non-verbaal op het moment dat S1 verbaal wordt
Klinische illustratie:
o Eigenlijk historisch omdat het teruggaat op de eerste vorm van psychotherapie en
waar we bovendien een redelijk goed verslag van hebben (1890) van Breuer
o Vandaag de dag: hypergespecialiseerde geneeskunde (Tot 100 jaar geleden had je
dat niet; je had geneesheren die aan de universiteit werkten, voor
wetenschappelijk onderzoek en de geneesheren die effectief met patiënten
= hetzelfde proces
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
28
werkten. De “huisartsen” waren familieartsen, enkel belangrijke families hadden
een arts en die was dan van de familie. Breuer was zo’n arts en wordt op een
bepaald ogenblik geconfronteerd met een dochter die vanuit ons perspectief
duidelijk psychiatrisch gestoord is. Dat bestaat op dat ogenblik nog niet. Ze wordt
thuis verpleegd. Breuer gaat grondig op zoek naar de voorgeschiedenis: je moet
zorgen dat je een goeie etiologische bevraging doet. Hij krijgt vrij verwarrende
antwoorden, wat niet zo vreemd is gelet op haar toestand. Hij verdiept zich in de
hypnose (enige voorwaarde is dat de patiënt hypnotiseerbaar moet zijn). Hij
brengt haar in de hypnose met de bedoeling de anamnese te kunnen bevragen.
Dan gebeurt er iets heel bizars: ze is in staat het hele verhaal achterwaarts te
vertellen. We krijgen de terugbeweging in de betekenaars. Je krijgt voortdurend
de elementen die terugkeren in de geschiedenis. De bedoeling van Breuer was om
daardoor beter zicht te krijgen op waarmee de ziekte te maken had. Dit had
gedeeltelijk een therapeutisch effect, niet volledig, maar toch voldoende om het
te kunnen opmerken. Breuer vertrok elke keer van een bepaald symptoom,
wandelde helemaal terug en mondde altijd op hetzelfde punt uit: op een opening,
het ontbreken van psychisch materiaal en een angstaanval. Hij botste op (a), waar
geen woorden meer zijn.
Nachtmerrie = een droom die je wakker maakt
o Maar: niet zomaar: maakt je wakker in volle opwinding en die opwinding is
nagenoeg altijd (chaotische) angst
o Vaak krijg je ook een soort motoriek
o Je wordt wakker op het moment dat “het” zal gebeuren, vlak ervoor, maar je
weet nooit wat “het” is
Je zit net daarvoor, net na (a)
Zelfs de droom slaagt er niet om (a) in beelden te brengen
Dus: we kunnen we het, (a), niet bemeesteren
Dit is het punt waar zelfs de droom mislukt
Dit is ook een voorbeeld van de primaire verdringing / de
oerverdringing (een trauma kan nooit in het verbale komen)
Temporeel (trauma, verdringing) zitten we op twee sporen:
o Je kunt het ontwikkelingspsychologisch bekijken
o Maar: je kunt het ook als een dwarsdoorsnede bekijken binnen het leven op gelijk
welk ogenblik
Waarom? Dat weten we niet
Eigenlijk is dit een heel vreemd gegeven
We hebben allemaal al dingen meegemaakt die heel belangrijk waren, die
heel (negatief) belastend waren en dat we proberen te vergeten/te
verdringen en dat gaat niet
De verdringing: geen willens-activiteit
De negatieve dingen blijven meestal veel langer en veel intenser bij
dan de positieve
o Maar: van het echt negatieve, het trauma, onthoud je niets
in het verbale kun je niet gezegd krijgen
o Vandaar ook dat het zo lang geduurd heeft vooraleer de
overheid en de psychiatrie het serieus nam: dit is vreemd,
iets wat zo ingrijpend is, iets wat zo affectief iemand
onderuit haalt, krijgt men niet gezegd
Verdringing / secundaire verdringing:
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
29
o We beginnen bij een schrikhysterie (Freud) of een traumatische ervaring: we
vertrekken bij een ervaring waarbij ons psychisme, ons psychisch apparaat, ons
bewust denken te kort schiet
Er zit zeer veel psychologie in de taal
o Het is “onvoorstelbaar”, er “zijn geen woorden voor”
o We maken iets mee dat alleen maar dat affect oplevert en
er zijn geen woorden voor (op dat moment)
Er is zelfs geen voorstelling van (op dat moment)
o De volgende stap is dat we er iets aan koppelen, we gaan er een bepaalde
representatie, een bepaalde uitdrukking aan koppelen
Iets dat altijd secundair is en naast de kwestie
Freud: “foute koppeling”, omdat het er eigenlijk niets of nauwelijks mee
te maken heeft
Die koppeling: duidelijke defensieve functie
Via de koppeling aan een bepaald symbool/voorstelling, proberen we daar
toch greep op te krijgen
Maar: dat volstaat nooit, want er is een kloof tussen
Dus: we gaan verder en we gaan daar secundaire symbolisaties
aan koppelen
o Voorbeeld: fobie
We ontdekken dat er op een bepaald ogenblik een periode geweest is van
“vrij vlottende angst”
De angst is er, steekt af en toe heel sterk de kop op in de vorm van
paniekaanvallen en op een bepaald ogenblik zet de angst zich neer op een
bepaald object of een bepaalde situatie
Voordeel van een fobische angst: je kunt het vermijden het is
hanteerbaar, het is gerepresenteerd, de angst zit netjes afgebakend
Vaak is het niet voldoende: er komt altijd iets bij
Dit is een hanteringspoging van dat oorspronkelijke
Liever S2 dan (a)
Intermezzo: herhaling vorige les
Identiteitsontwikkeling = één langgerekte defensieve ontwikkeling
Identiteitsontwikkeling = defensieve ontwikkeling
o Defensie: omgaan met het Reële dat van buitenaf op ons afkomt
o Defensie in ruime betekenis
2 OPMERKINGEN
Defensie op welke manier?
Doet denken aan agressie, geweld, …
Maar: ook andere manier: op een symbolische manier (via taal, representatie, …: woorden,
betekenaars, alles met een symboolfunctie)
defensie op een hoger niveau
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
30
Defensie waartegen?
Vertrokken vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief:
o Eerste/primaire defensie: gericht tegen het eigen lichaam, tegen wat oprijst uit het
eigen lichaam daarvoor beroep doen op de Ander
Defensie via woorden en via de Ander (samen: “de grote Ander”)
o Tweede/secundaire defensie: gericht tegen wat uit de buitenwereld komt (van de
Ander)
Maar: datgene wat vanuit ons lichaam komt, ervaren wij ook als iets wat van buiten komt
o Lichaam in de reële betekenis van het woord: ligt buiten ons psychisme wij
hebben een lichaam, we zijn het niet
o Ons lichaam stelt soms problemen, waarmee we iets moeten doen (lust en onlust)
Klassieke visie + hedendaagse visie
o Hedendaagse visie = attachement theory (identiteitsontwikkeling =
affectregulering)
Overzicht (schema)
Onze visie op identiteit en stoornissen: niet enkel te beperken tot de ontwikkelingspsychologie
(kan op elk ogenblik voorkomen)
BEGINPUNT = AROUSAL (A)
We beginnen vanuit arousal (a): kan van binnenuit of buitenaf komen (maakt weinig verschil)
zorgt voor een spanningsstijging
REACTIE: ANGST
(a) lokt een specifiek affect uit: angst (= basisaffect)
Angst bedriegt niet: gelijk welke emotie is complex gezien het een andere emotie kan
verbergen, in zich kan dragen (bv. liefde en boosheid) bij angst heb je dat niet (‘angst is
alleen maar angst’)
Eerste angst: paniekaanval: ongecoördineerde, chaotische, … we moeten niet gaan
zoeken naar een betekenis die daar voorbij ligt ( fobische angst: wel analyseerbaar,
deconstrueerbaar)
o Slechts één betekenis: uiting van separatieangst
o = Automatische angst, traumatische angst, primaire angst, …
Basaal
BEMEESTERING
Leidt tot S1: de koppeling aan de Ander en de taal (bemeestering)
S1 = een (mislukte!) bewerkingspoging
o Die eerste representatie is nooit in staat om die (a) volledig te vatten
o Er is altijd een rest
Het aanreiken van die S1 door de Ander, is ook meteen de eerste identiteitslaag (door
mirroring-processen: wat we voelen, hoe we dat voelen, hoe we daarmee moeten omgaan,
…)
o Heel beperkt, maar tezelfdertijd heel belangrijk
o Daardoor gaat een kind zijn identiteit ontwikkelen
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
31
o Fundamenteel voor onze diagnostiek: scharnierfunctie (overgang van het non-
verbale naar het verbale)
o Basis voor het onderscheid tussen de drie diagnostische structuren te maken
met de manier waarop het subject in de taal zal staan en zich zal verhouden t.o.v.
de Ander:
Neurose
Psychose
Perversie
STEEDS VOORTLOPEND PROCES
Het vervolg: iets dat niet stopt, de rest van de ontwikkeling (krullijn van S1 naar S2)
Het steeds meer aangeboden krijgen van de Ander (representaties, taal, verhalen, discours,
… waarbinnen wij groeien en wij onze identiteit uitbouwen)
o Zal heel snel weggaan van het eigen lichaam
o Zal heel snel de allures aannemen van een verhaal (familieverhaal, verhaal van de
streek waar men woont, verhaal van de cultuur, …)
o Binnen die verdere ontwikkeling van S1 en S2: belangrijke ontwikkelingen
(genderontwikkeling, …) met als resultaat het verdeeld subject (S met streep
door)
Verdeelde identiteit: omdat wat onderdelen van de verschillende
identiteitslagen soms met elkaar botsen
Identiteitsontwikkeling: dubbele ontwikkeling
Niet alleen jij ontwikkelt een identiteit, maar tezelfdertijd ontwikkelt zich ook de identiteit van
de Ander
Je eigen subjectwording/ontwikkeling gebeurt volledig in interactie met de Ander
o Het is niet enkel zo dat je zelf bekleed wordt met die betekenaars en verhalen
Maar: gebeurt in verhouding met de Ander die ook bekleed wordt door
betekenaars en verhalen
o Je wordt iemand in verhouding tot de Ander, die ook iemand wordt
o Verklaart ook waarom kinderen in eenzelfde gezin een ander beeld kunnen
hebben van hun vader/moeder wederzijdse constructies
o Mensen zijn een constructie, en tezelfdertijd ontwikkelt zich ook een bepaalde
verhouding tussen het subject in wording en de Ander zal heel snel een
patroon/structuur worden
Het patroon dat een kind ontwikkelt, zal het ook elders gaan herhalen:
daarbuiten, bij anderen leidt tot een bevestiging (in die verhouding),
die zal functioneren als een soort self-fulfilling prophecy
Karikaturaal voorbeeld van vorige keer: baby, kleuter die geluk heeft op te
groeien in een omgeving waar het een positieve spiegeling krijgt
(“temperamentskenmerken = positief) gaat naar kleuterklas en zal zich
ook op die manier gedragen zodat het bevestigd wordt in die verhouding
VS een kind met negatieve spiegeling dat zich zal wegsteken (“de
kleuterjuf moet mij ook niet hebben”) en dus ‘negatief’ gedrag zal
uitlokken bij de juffrouw opnieuw: bevestiging
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
32
Identiteit: dus: niet enkel te maken met het zelfbeeld, maar ook en vooral te maken met een
verhouding t.o.v. de Ander, die we dan ook zullen herhalen, wat leidt tot bevestiging (self-
fulfilling prophecy)
o Hij of zij IS die verhouding: komt terug in de identiteit
o Hulpverlening: we moeten gaan zoeken naar een fout gelopen verhouding die
zich tegenover ons herhaalt
Dit is wat Freud overdracht noemde (te maken met de
verhoudingspatronen die wij ontwikkelen en die we gaan herhalen t.o.v.
andere mensen, en waardoor we systematisch dezelfde verhoudingen
opnieuw gaan creëren, installeren)
Pathologie: wat zorgt ervoor dat de ontwikkeling bij sommigen normaal
verloopt, en dat dit bij sommigen de mist ingaat?
Bv. mannen/vrouwen die telkens erin slagen een partner te vinden
die hen misbruikt (kracht van die overdrachtspatronen:
‘herhalingsdwang’)
Het basisfantasma
Basispatronen in de verhouding t.o.v. onszelf en de Ander = het basisfantasma
o Gaat terug op heel vroege interacties (eerste 6-7 levensjaren wordt er heel veel
vastgelegd) “basis”
o Neemt voornamelijk vorm aan vanbinnen in ons psychisme: de realiteit heeft een
soort neerslag gekregen in onze hersenen, waardoor wij ervan uitgaan dat ‘de
wereld’ (lees: de Ander) zo in elkaar zit “fantasma”
Wij hebben een aantal vooroordelen op grond waarvan wij de Ander
zullen benaderen zal nooit neutraal gebeuren
We hebben al een aantal ideeën of opvattingen die klaar liggen
Is natuurlijk absurd (bv. wanneer je iemand niet kent)
o Andere theorieën: ‘basis cognitief script’
o Daarin wordt zowel de eigen identiteit ontwikkeld, als die van de Ander, alsook
de verhouding daartussen
Bv. man-vrouw verhouding
Elaboratie
Bovenste vlak van het schema: primaire elaboratie
Kronkellijn, ontwikkeling: secundaire elaboratie
onze identiteitsontwikkeling stopt nooit!
o Daarbinnen: angst bewerkt door betekenaars, taal
Het verdeeld subject
Resultaat van de identiteitsontwikkeling: verdeeld subject
o Visie op identiteit die volledig de richting uitgaat van het constructivisme:
identiteit = alleen maar het product van de taal, …
Is niet juist: dit is de (belangrijke) bovenlaag
Het vertrekpunt blijft die mysterieuze (a): het lichaam waar we
nog bitterweinig vanaf weten die constructie wordt daarrond
gedrapeerd
o Eerste verdeeldheid: tussen onszelf en ons lichaam
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
33
o Tweede verdeeldheid (krijgen we veel meer mee te maken): verdeeldheid tussen
de betekenaars
Twee opmerkingen, aanvullingen
WAAR LIGT HET TEKORT?
Idee van tekort: tekort in de verhouding tussen subject en Ander
Het subject gaat voor het eigen tekort beroep doen op de Ander, …
Maar: waar ligt het tekort?
o Het tekort ligt enkel en alleen binnen de orde van de representatie (het
Symbolische): er is nooit voldoende antwoord in onze antwoorden; in onze
verantwoordelijkheid ontbreekt er altijd iets
Nooit in staat om een volledig, definitief antwoord te produceren
Leidt tot verlangen naar een invulling van dat tekort
Wat ligt er dan in het Reële? Een teveel: iets waar me geen raad mee weten
o Iets dat uit ons lichaam komt, wat zich aandringt, wat teveel is en waar we een
antwoord op moeten formuleren
o In het Reële kan er nooit iets ontbreken, het Reële is er gewoon
o Voorbeeld van bibliotheek: ‘aanwezig’ boek niet in de rekken te vinden waar
ontbreekt het boek? In het symbolische
HET ‘ONBEWUSTE’
Technisch-klinisch: onbewuste, impliciete processen
Er zijn twee soorten ‘onbewuste’:
o Onderscheid te maken met het talige, de woorden
o Freud:
Systeemonbewuste/kernonbewuste: die vorm van onbewust psychisch
functioneren die nooit bewust kan worden (altijd buiten het talige
gebleven: iets waar we niet bij geraken)
Dynamisch/secundair onbewuste: bevat die aspecten van het psychisch
functioneren die gedurende een langere periode onbewust kunnen zijn,
maar die potentieel altijd in het bewuste terug kunnen komen: kunnen
terug geverbaliseerd, in woorden, gebracht worden
Stilaan ontwikkeling/overgang naar de kliniek
WAT IS PATHOLOGIE?
Symptomen (semantiek!): specifieke betekenis (niet per definitie die van binnen de medische
wereld)
Consultatie: iemand komt met een aantal klachten (meestal vaag en gekoppeld aan een
aantal Anderen)
o Diagnostisch gezien een risico: neiging die klachten te hervertalen, waardoor het
niet noodzakelijk beantwoordt aan het probleem
o Let op: ‘begrijp niet te snel’ (wacht zo lang mogelijk af vooraleer je je een vast
beeld vormt: pas na een maand of 6 krijg je de meest cruciale informatie)
Waar wij naartoe willen gaan: de zoektocht naar een symptoom
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
34
o Dan hebben we iets waar we in het beste geval mee kunnen werken
o Visie op symptoom: alles te maken met onze visie op pathologie
Visie op pathologie: elk subject functioneert op grond van een verdeeld zijn
o Zorgt onvermijdelijk voor een aantal moeilijkheden
o Die moeilijkheden worden een symptoom wanneer de verdeeldheid bewerkt
wordt door er een bovenbouw op te zetten (dit houdt de verdeeldheid weg
(winst), maar leidt tot een minder goed functioneren (verlies))
Symptoom = constructie bovenop de verdeeldheid
o Maar: komt na verloop van tijd links en rechts terug naar boven
o Bv. vrouw op consultatie met duidelijke fobische constructie: symptoom heeft een
hanteringsfunctie, bewerkingsfunctie (symptoom als genezingspoging: om een
onderliggend conflict leefbaar te houden)
Belangrijke diagnostische implicaties:
o Waarom komt men nu? Waarom blijkt dat het symptoom blijkbaar lange tijd goed
gewerkt/gefunctioneerd heeft, en nu niet meer? Waarom is de balans nu
veranderd en is er verlies?
Vragen stellen naar die verandering, …
o Doel van de behandeling is niet het wegwerken van het symptoom
Wel: geraken tot bij wat eronder zit en daaraan werken
o Symptoom zal zich ten volle tonen tussen patiënt en therapeut: het symptoom zal
binnen die verhouding liggen
o Een symptoom hoeft per definitie niet pathologisch te zijn
Voorbeeld van Freud op de trein (woord met angstbeladen betekenis kon
hij niet terugvinden)
Symptoom = een talige constructie
o Wordt talig geconstrueerd
o Kan dus ook gedeconstrueerd worden
Mensen: dubbele verdeeldheid keert ook terug binnen het symptoom
o Tegenover ons lichaam
o Binnen het talige
Freud: vergelijkt het symptoom met een parel in een oester
o Parel = symptomatische constructie (betekenislagen)
o Zandkorrel / binnenkant = het Reële waartegen het symptoom zich gevormd heeft
In een aantal gevallen zal je de ‘Reële kern’ terugvinden
o Bv. post-partum depressie
o Soms is die kern vrij belangrijk, soms is die kern banaal
Definitie van een symptoom: neutrale definitie
o Hoeft niet perse een pathologische vorm aan te nemen
o Gelukt/mislukt zijn van een symptoom (‘slaagpercentage’) te maken met:
De mate waarmee het die verdeeldheid overdekt
De mate waarin het symptoom geaccepteerd wordt door de Ander, de
omgeving de blik van de Ander speelt daar een belangrijke rol in
Voorbeeld van faalangst: gevoel van tekort te schieten t.o.v. de
Ander
o Symptoom dat in vele gevallen mislukt
Voorbeeld van slaagdwang
o Symptoom dat positieve respons ontvangt
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
35
AFWEER
Primaire afweer in de overgang van (a) naar S1: drie belangrijke structuren:
o Psychose
o Neurose
o Perversie
Secundaire afweer: posities continuümgedachte (meer – minder: geen aparte gegevens
zoals bij die structuren)
o Aktuaalpathologie: weinig/links (S1)
Veel minder representatie, symbolisatie, verbalisatie, … rond die
verhouding tegenover (a)
Typisch: bv. problematieken van somatisering en psychosomatiek
(woorden ontbreken; op het niveau van het lichaam gebleven)
Hebben we hier dan nog wel symptomen (want: talige constructie)?
Weinig symptomen andere benaming: fenomenen
o Bv. fobische constructie = symptoom
o Bv. paniekaanval = fenomeen (want: er zit niets achter/
onder je kan het niet gaan deconstrueren)
o Psychopathologie: veel/rechts (S1)
Heel veel representatie, symbolisatie, verbalisatie, …
Bv.: paranoïde waan (vaak neergeschreven in honderden pagina’s)
Gaat doorheen de structuren (posities en structuren combineren!)
Therapeutisch gezien moeten we hierbij een andere aanpak hanteren
Maar: in beide gevallen heeft het te maken met de verhouding de
therapeutische verhouding zal de werkzaamheid bepalen
Lineariteit vs. tijdloosheid
Schema = lineair
o kan ook tijdloos begrepen worden (door de formules van de discourstheorie te
gebruiken)
Formule van het hysterisch discours: verdeeld subject / a met links ervan
een pijl naar boven en rechts ervan een pijl naar rechts naar S1/S2 (beroep
op de Ander) met rechts daarvan een pijl naar beneden en in het midden
onder de pijl naar rechts een dubbele breukstreep
Fout in de benadering rond identiteitsontwikkeling (valkuil waarin we telkens opnieuw
vervallen): lineaire temporele redenering + lineaire causaliteit
o = TE determinerend
o Enkel vaststelling mogelijk, geen verandering meer
Circulair redeneren: dichter bij de realiteit
Ho
ofd
stu
k 7:
Tw
eeti
jden
theo
rie:
een
lin
eair
mo
del
(p
. 155
-175
)
36
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
37
Hoofdstuk 8: Van een rechtlijnig naar een
circulair model: de subjectwording (p. 177-198)
Inleiding
Laatste hoofdstuk waarin de identiteitsontwikkeling besproken wordt
Brengt alle gegevens die we al besproken hebben, samen we gaan die gegevens zoveel
mogelijk binnen het structurele (tijdloze) brengen
Overgang van (post-)Freudiaans model, naar een meer Lacaniaans model
o Belangrijkste winst van die overgang: we zullen zien hoe die ontwikkeling letterlijk
en figuurlijk circulair is: een aantal zaken gaan zich voortdurend opnieuw
installeren
o Altijd cruciaal: verhouding Subject – Ander, MAAR: met betrekking tot een derde
punt (gemeenschappelijk punt: een punt/iets, dat mensen samenbrengt)
De verhouding tussen het Subject (S streep) en de Ander (A streep) heeft
te maken met het tekort (a zonder haakjes)
Dat tekort situeert zich binnen het symbolische/imaginaire
Een teveel situeert zich binnen het Reële
Het lineaire schema moet je kunnen terugvinden in het circulaire schema
4 kenmerken van die subjectwording/identiteitsontwikkeling
Verdeeld
Het Subject is per definitie een verdeeld Subject
o Onze identiteit is verdeeld tussen verschillende identiteitslagen
o Daarnaast is onze identiteit ook verdeeld tussen verschillende verhoudingen t.o.v.
de Ander
Iets waar ontzettend vaak fouten tegen gemaakt wordt (heeft te maken met onze intuïtieve
overtuiging): dat er iets bestaat als een kernidentiteit (= een echte, authentieke,
oorspronkelijke identiteit)
o Voorbeeld van jongere binnen bijzondere jeugdzorg die zich eerste twee weken
vrij goed gedraagt en zich aldus conformeert, maar daarna blijkt joints te smoren
enz. reactie: “nu zien we de echte …”
Fout:
Je gaat uit van een kernidentiteit i.p.v. een verdeeld subject
Moreel oordeel i.p.v. klinisch oordeel
Wat wel moet: hoe kunnen we die verhouding leefbaar maken voor die
persoon zelf, en voor ons?
Identiteit/subjectwording betreft verdeelde verhoudingen, die zich zullen herhalen
Narratief
Wij bestaan uit verhalen, wij identificeren ons met woorden
Illustratie: wanneer verliest iemand zijn identiteit?
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
38
o Wanneer hij/zij begint te dementeren: associatiecomplexen worden weggeveegd
of ze beginnen te deconstrueren
Structureel
Een identiteit is altijd, zonder uitzondering, een verhouding t.o.v. de Ander
o Je moet dan ook in die termen denken, diagnosticeren en behandelen
o Een identiteit op je eentje bestaat niet
Wat met mensen die alleen zijn? beste illustratie van het feit dat identiteit altijd een
verhouding is t.o.v. de Ander
o Bv. film Cast Away (op eiland: persoon praat met bal)
o Bv. verhouding van mensen t.o.v. hun GPS
Structureel + narratief identiteit gebaseerd op onze geschiedenis (belangrijke figuren, …)
o Niet een geschiedenis die bepalend zal zijn
o Maar: belangrijke opmerking: een dergelijke ontwikkeling is een subjectieve
ontwikkeling waarbij er een input is en een keuze langs beide kanten
Je moet opletten dat je het verhaal van je patiënten/cliënten niet verwart
met de werkelijkheid
Iemand au serieux nemen, maar er toch niet van uitgaan dat het verhaal
volledig overeenstemt met de werkelijkheid
Er zitten in een verhaal tekortkomingen, hiaten, interpretaties, …
verhaal = bewerkingspoging (die gefaald is) van de realiteit, steeds binnen
die verhouding
Personen gaan hun verhaal vanuit het nu inkleuren (zeer selectief
en die zaken eruit halen die bij de huidige gemoedstoestand
passen)
Een betekenis is altijd retroactief en dus selectief
Affectregulering
Onze identiteitsontwikkeling/subjectwording is hier synoniem van
Wetenschappelijk gezien heeft dit een zeer ambetante neveneigenschap: de wetenschap
maakt zichzelf wijs dat ze objectief en waardevrij is
o Maar: identiteit als affectregulering is ten volle waardebeladen
o Diagnostiek van wat afwijkt van de sociale norm ( objectief: want tijds- en
plaatsgebonden) ideologische norm
Identiteit = affectregulering en zelfregulering
Lacaniaanse invulling van de identiteitsontwikkeling
Belangrijkste aanvullingen/uitbreidingen
De introductie van de Ander
o Psychologie is heel sterk een individumodel: we vervallen telkens opnieuw in het
euvel van het individumodel
o Nochtans: psychologie is altijd interactie, de verhouding t.o.v. anderen
o Twee andere theorieën waar we dat ook zien: het systeemdenken en het
contextueel denken
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
39
Verschil met Lacan: hij zal niet alleen nadenken over de concrete
verhoudingen, t.o.v. concrete anderen, maar hij geeft die Ander ook een
heel dubbele invulling heeft (de Ander van vlees en bloed, maar ook de
Taal, de symbolische orde)
Het alomtegenwoordige accent op de taal (in de ruime betekenis: het narratieve, de
betekenaars)
Aliënatie en separatie
ALIËNATIE
In plaats van identificatie/spiegeling (Freud): aliënatie (Lacan)
Eerste/primaire aliënatie: wanneer we geambeteerd worden door de arousal, waarvoor we
beroep gaan doen op de Ander, die ons een S1 aanbiedt
o Mythisch, maar toch goed zichtbaar
o Zien we bij baby’s
o Hier zien we de primaire verdeeldheid (t.o.v. lichaam en betekenaars)
Tweede/secundaire aliënatie: we krijgen verdere betekenaars, symbolisatie van de Ander en
nemen die op ons
Waarom de term aliënatie?
o < Latijn
Identificatie: < idem
Aliënatie: < alienus
o We verwerven onze identiteit door gelijk te worden aan de Ander
SEPARATIE
Het tweede proces krijgt bij Lacan veel meer aandacht ( Freud en ook de
attachmenttheorie): separatie
o Aandacht: geen toeval, want het separatieproces is zeker even belangrijk, dan niet
belangrijker voor de diagnostiek en psychotherapie
Verlangen: wij verhouden ons t.o.v. de Ander i.f.v. diens verlangen
o In eerste instantie te maken met autoriteitsfiguren die iets van ons verlangen
(braaf zijn, ons best doen, …)
o Wij moeten ons daartegenover verhouden en daarin groeien
o Maar: de invulling van wat de Ander van ons verlangt is in veel gevallen
onduidelijk (niet zwart-wit)
Daardoor gaat men na verloop van tijd kiezen
Separatie gebeurt via de opening die het verlangen toelaat
Hier krijg je het particuliere, het individuele
Mate van opening / keuzemogelijkheden: niet overal hetzelfde
Meer opening en keuze: makkelijker, maar ook beangstigender
Separatie: het Subject in wording/ontwikkeling moet zich los maken van de Ander
o = Los maken van het verlangen van de Ander
o Maar: lukt nooit helemaal
Praktijk: normatief simpele verschuiving
Los maken van het verlangen van de ene Ander richten op het
verlangen van iemand Anders
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
40
We gaan ons identificeren met dat verlangen van iemand Anders
Dit tegen het verlangen van die eerste Ander
Begint ook al heel vroeg: mama vs papa kan op een bepaalde
manier mee ‘gespeeld’ worden (bv. tegenover elkaar uitspelen)
o Zelfs daar waar we ons gaan identificeren met het verlangen van één bepaalde
Ander, dan nog moeten wij dat verlangen altijd gaan interpreteren
Die interpretatie: laat een ruimte open zorgt dat we kunnen kiezen met
wat we ons wel en niet gaan identificeren
Grijze zone: via die verschillende openingen is er ook de mogelijkheid tot
separatie (er iets anders mee gaan doen: mogelijkheid tot separatie)
Gebeurt al heel vroeg omdat kleine kinderen (3-4 jaar) zich al een aantal
fundamentele vragen gaan stellen
Gekoppeld aan hun eigen positie tegenover hun ouders
Wij vinden die vragen meestal grappig, maar zijn eigenlijk heel
fundamenteel!
Bv. 3-4 jarige: “Waar komen de kindjes vandaan?”
o Als volwassene denken wij dat dit een vraag is naar
seksuele voorlichting
o Maar: weinig of niets mee te maken
o Het kind stelt de vraag naar zijn plaats, oorsprong wie
ben ik in de verhouding?
Bv.: “Wat is het verschil tussen jongens en meisjes? En hoe zit ik
daar tegenover?”
o De antwoorden daarop zijn nooit bevredigend: want geen
volledig antwoord op te geven
o Daarom gaan kinderen op zoek, daarover fantaseren
Dergelijke fantasieën kunnen heel ingangrijk zijn
(‘familieroman’, ‘familiemythe’)
Bedoeling zichzelf daar een plaats, een identiteit,
in toe te kennen
Niet neutraal! Altijd in functie van het
verlangen naar en van Anderen
Door het feit dat er daar geen duidelijke antwoorden op mogelijk zijn:
mogelijkheid tot keuze separatiemogelijkheid
Tekening (circulair model): wisselwerking tussen Subject en Ander en een beweging die
steeds op en neer gaat, circulair is
o In de opening vinden we datgeen wat ontbreekt, datgene wat beïnvloed kan
worden dat maakt precies dat het ronddraait, dat er telkens opnieuw andere
beïnvloedingen kunnen komen
o Wat gebeurt er als die opening er niet is (twee cirkels vallen samen)? Als er sprake
is van een totale determinatie? verschillende gevolgen/effecten mogelijk
Dan krijg je een soort ‘totaaldiscours’
2 mogelijkheden bij het ontbreken van een opening, en aldus een mogelijkheid tot separatie
(= totaaldiscours):
o Beide lopen door elkaar (Subject en Ander): totaal samenvallen
Situatie waarbij het kind zich volledig gaat/moet identificeren met het
verlangen van de Ander (lees: moeder)
Moeder en kind vallen samen
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
41
Het kind functioneert als de opvulling van het tekort van de
moeder
Altijd zwaar pathologisch, zonder uitzondering
Meest banale voorbeeld: kind die nooit ‘weggeraakt van de rok van de
moeder’
Het kind functioneert alleen maar ten dienste van …
Banale invulling: infantilisering (ook vaak ‘debilisering’ van het
kind)
Ander voorbeeld: Munchausen by proxy: kind gebruikt/misbruikt om de
moeder centraal te stellen (cf. perversie/perverte verhouding)
Derde mogelijkheid (en ook de meest zware): psychotiserende
behandeling waar bij een bepaalde vorm (niet élke vorm) een
kinderpsychose tot ontwikkeling kan komen met een soort fobie (kind als
psychologisch aanhangsel van de moeder en maakt nooit een normale
cognitieve ontwikkeling door)
o Beide staan volledig los van elkaar (Subject en Ander): totale losmaking
Bv. psychose en paranoia (binnen de DSM hier geen onderscheid meer
tussen gemaakt alles gezien als een variant van schizofrenie, wat niet
echt handig is)
Paranoia: per definitie de psychoticus die zich volledig positioneert
tegenover en los van de Ander (“het is de Ander die achter mij
aanzit en er is geen ontsnapping/separatie mogelijk”) geen
enkele twijfel, en ook geen enkele zelfreflectie mogelijk
De Ander als bedreigende Ander, waar geen ontsnapping aan
mogelijk is (ook verklaring voor agressief gedrag bij paranoïde
patiënten)
Normaliteit
o De normale verhoudingen maken het noodzakelijk dat wij telkens opnieuw de
vraag moeten stellen naar het verlangen van de Ander en de mogelijkheden tot
separatie
Wat verlangt die Ander eigenlijk van mij? (bv. binnen een relatie)
= positieve versie: i.f.v. het antwoord kunnen we er iets mee doen
Negatieve versie (Wil die Ander van mij af? En waarom?)
Die verhoudingen in vraagvorm, zullen terugkomen binnen het
basisfantasma
We kunnen daar creatief mee omgaan
We zien ook dat die oorspronkelijke ontwikkeling plaatsgrijpt binnen een
liefdesverhouding nooit neutrale ontwikkelingen (nooit rationele en
objectieve verhoudingen)
We vullen die verhouding in: we willen er betekenis aan geven
o Tezelfdertijd: subjectvorming van de Ander wederzijdse spiegeling
Twee verhalen die elkaar ontmoeten
Niet alleen komt de identiteit van de Ander tot stand (naast die van ons),
maar binnen datzelfde proces komt ook onze werkelijkheid tot stand
Onze visie, ideeën over de realiteit
Bv. ‘theory of the mind’: bij uitbreiding ook een ‘theory of the
world’ bepaald wereldbeeld dat daarlangs opgebouwd wordt
o Heel die ontwikkeling moeten we hoe langer, hoe ruimer gaan bekijken
Geboorte: eerste spiegelingen van ouders m.b.t. papfles, …
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
42
Later: hoe moeten we denken over …?
Er zit daar een enorme afstand tussen, maar het zijn dezelfde processen
Kern van het verhaal: geen definitieve antwoorden, geen definitieve
invulling er kan altijd iets anders komen
Waar zit nu de normaliteit en de afwijkingen?
o Zolang het proces doorgang vindt, in beweging blijft: normaliteit
o Psychopathologie ontstaat op het ogenblik dat het proces tot stilstand komt, er
een fixatie ontstaat, en er geen mogelijkheid is om dat in beweging te krijgen
Bv. patiënte met anorexia (primair) en extreem weinig weegt, maar ervan
overtuigd is dat ze te dik is daar zit de spiegel vast en er is geen blik van
de Ander die dat in beweging kan brengen
Symptoom = fixatiepunt = er zit iets vast in de uitwisseling
Bedoeling psychotherapie: symptoom in beweging krijgen
Drie kenmerken van de identiteitsontwikkeling
CONTINGENT
= ‘Toevallig’: de ontwikkeling berust op toeval
o Bv. geboren als man of als vrouw, blond of zwart, slank of zwaarder lichaam, …
o Die toevallige factoren gaan een serieuze rol spelen
o Bv. toeval dat je suikerziekte ontwikkelt, …
NOODZAKELIJK
We moeten die ontwikkeling doormaken, die betekenaars aangereikt krijgen binnen die
verhouding met de Ander anders worden we simpelweg geen mens
Talige uitwisseling is nodig voor de ontwikkeling van de mens
ONMOGELIJK
Er komt nooit een definitief antwoord
Hoe zeer en hoeveel woorden we ook krijgen (hoe meer hoe beter), er zal nooit een definitief
punt zijn
Intermezzo: herhaling vorige les
Dubbele manier van kijken naar de identiteitsontwikkeling
Ontwikkelingspsychologisch (lineair)
Logische tijd (circulair): iets dat zich op gelijk welk moment kan herinstalleren
leunt dichter aan bij de klinische praktijk
Twee processen binnen de identiteitsontwikkeling (Lacan)
Aliënatie
o Gebeurt bovenop iets: a
o Aliëneren heeft te maken met het lichaam
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
43
Maar: verwar het niet met het lichaam
Het lichaam waar mij mee te maken hebben: imaginair lichaam
Het lichaam van de geneeskunde ligt daar altijd volledig buiten:
symbolisch lichaam
Separatie
Twee toevoegingen/opmerkingen
Identiteitsontwikkeling beperkt zich daar niet toe (aliënatie/identificatie/mirroring)
Kunnen alleen plaatsgrijpen op iets, rondom iets = a
o a staat oorspronkelijk voor arousal, spanning
o Maar: a = ook veel ruimere aanduiding voor het Reële (die aspecten van het
menselijk bestaan die existentieel zijn en aldus voor spanning zorgen)
Altijd te maken met seksualiteit, man-vrouwverhouding, ziekte, geboorte,
dood, …
Die subjectwording/identiteitsverwerving spitst zich toe op het Subject, het verdeelde
Subject
Maar: wat is dan de plaats van het lichaam daarin?
o Als wij denken over het lichaam, denken we bijna automatisch aan het medische,
organische lichaam
Wij nemen meestal aan dat het er ‘onder ligt’ bijna automatisch
verband gelegd met de eerste opmerking (dat het lichaam hetgeen is dat
onder a ligt)
Zo komen we terecht in een meer moderne denkrichting (psychologie als
soort bovenbouw, waaronder het ‘echte’, materieel object ligt)
o Dit is niet het standpunt waar wij vanuit gaan stuk complexer
Het lichaam dat wij kennen, is het lichaam dat wij verwerven tijdens die
subjectwording/identiteitsvorming (lineair en circulair)
In de spiegel kijken = maar de ‘halve waarheid’ (want: ons spiegelbeeld is
onszelf gezien door de blik van de Ander)
Wij doen ons best zoveel mogelijk te beantwoorden aan de blik
van de Ander, aan de verwachtingen die daarin schuilen
Dit begint al bij de geboorte: we zullen ons lichaam telkens
opnieuw letterlijk bekijken i.f.v. dat voorgehouden beeld
o Gaat dit enkel over het lichaamsbeeld, de buitenkant?
Neen: het gaat veel verder dan dat betreft ook de binnenkant!
Hoe wij ons lichaam ervaren en zien, betreft bv. ook zaken zoals genot,
pijn en angst
Ook daar definiëring van de buitenwereld: hoe je moet genieten,
omgaan met pijn, …
Bv. bevalling: epidurale verdoving of “natuurlijke bevalling”? (twee
verschillende discoursen/betogen, waarbij geen van beide gelijk
heeft)
o Onze visies betreffen het Imaginaire lichaam, een denkbeeldig lichaam
Maar: wat dan met het lichaam van de geneeskunde? Dat is toch van een
andere orde?
Geneigd om te denken dat dat meteen het ‘echte lichaam’ is, dat
losstaat, dat als lichaamsbeeld superieur is aan dat ‘imaginaire
lichaam’
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
44
o Maar: ook dat klopt niet
o Vaststelling: als je een medisch handboek neemt en je
vergelijkt het met een boek van 10-15 jaar geleden, zie je al
grote verschillen duidelijke verandering in visie op ‘het
lichaam’
Imaginair/denkbeeldig lichaam symbolisch lichaam
Imaginair: (de visie op) het lichaam dat de laatste 10000 jaar niet of
nauwelijks veranderd is
Symbolisch: het lichaam van de geneeskunde
o Verandert wel: evolueert voortdurend
o Bv. handelingen in de geneeskunde die je nu niet meer
mag doen (= fout), terwijl dit 15 jaar geleden wel mocht
Besluit hoofdstuk 8
Meer en meer overstap naar het klinische luik
Twee processen (aliënatie en separatie) die in de normale ontwikkeling geïntegreerd zijn
Pathologische ontwikkeling: integratie in meerdere of mindere mate
foutgelopen
2 vormen:
o Fout op vlak van aliënatie (eerste proces): te weinig spiegelingen geweest, te
weinig identificatiemateriaal aangeboden iemand die geen basisidentiteit heeft
kunnen ontwikkelen
En dus ook: geen basisvertrouwen in zichzelf en in de Ander
Populaire psychologie: ‘bodemloze kinderen’
Geen slechte metafoor
Eerste dragende spiegelingen en identificaties zijn er veel te
weinig geweest
Separatieangst
Met tezelfdertijd: wantrouwen t.o.v. de Ander
o Rare verhouding: “ik heb je nodig, maar vertrouw je niet”
(cf. Borderline pathologie)
o Zeer moeilijke verhouding binnen de context van de
behandeling
o Fout op vlak van separatie (tweede proces): opgroeien in een omgeving die veel
te dicht op het lijf zit veel te dwingende spiegelende omgevingen
Staan altijd klaar, altijd bijna onmiddellijk een antwoord of dwingende
spiegeling
Resultaat: omgekeerde angst: niet de angst voor separatie, maar de angst
dat de Ander veel te dicht komt: angst voor intrusie
Deze mensen zullen vooral proberen afstand te houden van de Ander
Kan ook serieuze pathologische vormen aannemen
IMPACT OP HULPVERLENING
Die twee verschillen hebben een enorme impact op de hulpverlening (diagnostisch en
therapeutisch)
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
45
o Eerste groep (te weinig aliënatie, te weinig dragende omgeving separatie-
angst): zal heel snel in de kliniek terecht komen, erop beroep doen
De hulpvraag ligt ‘voortdurend klaar’
Maar: op een zeer dubbele, ambivalentie manier
o Tweede groep: willen afstand houden van de Ander, die ze niet toelaten omdat
die veel te bedreigend is
Paradox: “ik moet een hulpvraag formuleren omwille van het feit dat ik de
Ander niet wil toelaten”
Ander bijna geen kans gegeven om te helpen: geen makkelijke patiënten
Lokken heel vaak uit wat ze zelf vrezen
In die twee gevallen: de problematiek die mensen ontwikkelen, moet je altijd begrijpen in
termen van een verhouding met bepaalde inhouden
o Die inhouden kun je alleen maar kaderen als je die fundamentele verhouding ziet
en kunt diagnosticeren
o Die verhouding zal je ook zien: die zullen ze op jou projecteren en overdragen (=
dat is de pathologie)
o Bedoeling therapie: proberen die verhouding te wijzigen
o Dat verklaart waarom bij elk effectiviteitsonderzoek de therapeutische
verhouding als effectieve factor naar voor komt
Structurele vs descriptieve diagnostiek
Voorbeeld om te tonen hoe we deze structurele diagnostiek kunnen hanteren en wat het
verschil is met een ‘hedendaagse’, meer descriptieve diagnostiek en hoe we dat kunnen vatten
binnen dat model dat we tot nu toe ontwikkeld hebben
o Voorbeeld van anorexia
o Even terug in de tijd: prof was student: colleges psychiatrie hoofdstuk anorexia:
prof psychiatrie: “niet te lang bij stilstaan want kleine kans dat je met dat soort
patiënt te maken krijgt” was zeer uitzonderlijk binnen de kliniek toen
o Dag van vandaag: op nauwelijks 2 generaties tijd: reusachtige verandering op vlak
van eetstoornissen
o Hoe kunnen we die evolutie begrijpen en hoe komt het dat dat 30 jaar geleden niet
het geval was?
o Huidige frequente vorm van anorexia: niet veel anders dan een uitvergroting van
dat eerste proces, de aliënatie
Heel dwingend opgelegd vanuit de grote Ander (de media, de
modewereld, de ‘health-toestanden’, …) dwingend beeld van hoe een
lichaam eruit moet zien
Kinderen gaan zich daarmee identificeren/aliëneren
Tezelfdertijd ridicuul én reëel: aantal kinderen en pubers die daaronder
leiden: grenst inderdaad aan de pathologie
Heeft niks te maken met de anorexia die die prof 30 jaar geleden
beschreef
Toont het onderscheid tussen descriptieve en structurele diagnostiek
Primaire anorexia: niks mee te maken met de anorexia van
vandaag
De anorexia zoals die altijd bestaan heeft, zet zich net helemaal af
van de Ander: iemand met primaire anorexia weigert zich te
identificeren met de Ander
Ho
ofd
stu
k 8
: Van
een
rec
htl
ijnig
naa
r ee
n c
ircu
lair
mo
del
: de
sub
ject
wo
rdin
g (
p. 1
77-1
98
)
46
o Weigert voeding, omdat dat het eerste is dat aangeboden
wordt door de Ander
o Zeer dwingende verhouding t.o.v. Anderen: zij dwingen
(de Ander te eten) en weigeren tezelfdertijd
Hedendaagse anorexia: ik wil zo goed mogelijk voldoen aan de
verwachtingen van de Ander
o primaire/klassieke vorm van Anorexia: moet niets van
de Ander hebben (“mij ga je niet hebben”): heel moeilijk te
behandelen
Fundamenteel gestoorde, negatieve verhouding
t.o.v. de Ander (therapeutische verhouding
onmogelijk in stand te brengen)
Primaire vorm van anorexia: kunnen we op grond van onze structurele
diagnostiek redelijk goed beschrijven (descriptief), maar betekent nog niet
dat we het begrijpen
Primaire vorm: kunnen we beschrijven met dat model, maar we
begrijpen het niet
Onderscheid descriptieve diagnostiek en structurele
o Descriptief: bv. DSM
Op grond van beschrijvingen tot een bruikbare klinische diagnostiek
komen
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
47
Hoofdstuk 10: Besluit: de positie van het subject
tegenover angst, schuld en depressie (p. 219-
237)
Inleiding
Hoofdstuk 10 (afsluiting van deel 2): vraag stellen naar het belang van bepaalde affecten,
basisemoties, binnen de context van onze diagnostiek
Tot 10 jaar geleden leek het erop dat zowel alles herleid kon worden tot angst- en
stemmingsstoornissen hoe komt dat?
o Iemand met problemen komt op consultatie omdat die zich slecht voelt
Zit altijd stukje depressie bij
En ook in 8 op de 10 gevallen ook stukje angst
o Wanneer niet getraind: grote kans dat je het gaat diagnosticeren als depressie of
angst
o Verklaring waarom er zo’n stortvloed is aan voorschriften voor deze beide
stoornissen/problemen (huisartsen)
Huisarts: ongeveer de helft van de patiënten komt af met niet-medische
klachten
Diagnose wordt doorgegeven en statistisch verwerkt enorme ‘stijging’
van angst- en stemmingsstoornissen
Hoe gaan wij dat proberen te begrijpen?
o Duidelijk dat die affecten ontzettend belangrijk zijn (daarvoor ook op consultatie),
maar tezelfdertijd moet het ook duidelijk worden dat we die affecten alleen maar
kunnen begrijpen binnen een structuur
Angst en depressie op zich betekenen niets
Je moet begrijpen binnen welke structuur en positie die angst en
depressie optreedt
o Duidelijke boodschap: angst en depressie in ons boek zijn géén aparte
diagnostische categorieën (wel als je louter binnen een descriptieve diagnostiek
werkt)
Bedoeling van dit hoofdstuk: kijken hoe wij angst en depressie kunnen plaatsen binnen die
structuren
Derde affect aan toevoegen (veel te weinig aandacht en nochtans even belangrijk): schuld
Angst, schuld en depressie
Angst
Angst: hét basisaffect (belangrijkst om mee te beginnen)
Angst is perfect normaal: iedereen kent angst
Zowel Freud als Darwin: gaan ervan uit dat angst noodzakelijk is om te overleven
Datgene wat ons op een bepaalde manier drijft
o Gaan er beide van uit dat angst een reactie is (evolutionair ingebouwd
reactiepatroon) op een bedreiging
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
48
o Maar: het verschil zit erin dat Darwin ervan uit gaat dat angst een reactie is op een
bedreiging vanuit de buitenwereld (bv. tijger), en Freud ervan uitgaat dat de
bedreiging zowel vanuit de buitenwereld als vanuit de binnenwereld kan komen
(bv. “a”) belangrijke uitbreiding van Freud
Heel belangrijke diagnostische boodschap: angst betekent niet dat het pathologisch is
o MAAR: de pathologie begint bij de bewerking van de angst
a (arousal, spanningsstijging): door de moeder/Ander begrepen als appel
o Arousal: meest primaire vorm van angst
Zo primair dat we er beter de term onlust voor gebruiken
Pas angst wanneer het gekoppeld is aan de Ander dan wordt het
separatieangst
In eerste instantie een spanningsstijging die voor onrust zorgt
In die primaire vorm twee componenten te onderscheiden:
Lichamelijke component (hartslag, zweten, …) somatische
begeleidingsverschijnselen, zijn niet zozeer begeleidings-
verschijnselen, maar zijn eigenlijk deel van de angst
Psychologische component
o Naast het lichamelijke, verschuiving naar de psychische
beleving gaan zich koppelen
o Angstervaring: mengeling van het somatische en het
psychologische
o Arousal: moet een antwoord krijgen van de Ander
We krijgen een manier om daarmee om te gaan: primaire vorm van angst
kan een secundaire vorm aannemen (kronkellijn)
Die oorspronkelijke ervaring gaan we koppelen aan representaties,
voorstellingen, cognities, symbolen, betekenaars
Via betekenaars kan angst hanteerbaar worden
We zien ook dat de Ander (van vlees en bloed, maar ook de taal) daarbij
een heel belangrijke plaats en functie inneemt
3 perspectieven op angst
3 ingangen, perspectieven om angst te begrijpen (klinisch gezien) en dat onderscheid te
maken
HET VERSCHIL TUSSEN DE PRIMAIRE ANGST EN DE LATERE, BEWERKTE VORM VAN ANGST (ANGST
BINNEN DE POSITIES)
Kliniek:
o Primaire angst = paniekaanval: combinatie tussen lichamelijke ervaring en het
begin van de psychische ervaring
Somatische/lichamelijke aspect: centraal
Psychische beleving: relatief beperkt en van de soort van ‘totaal verlies’
(“ik word gek, ik verdwijn, …”)
Dit is separatie-angst: het gebrek aan de dragende Ander die voor
ons op dat ogenblik iets zou kunnen betekenen
Begrepen als de “aktuaalpathologie”
o Secundaire angst = signaalangst, verwachtingsangst, fobie, dwanggedachte, …
Kan verschillende vormen aannemen
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
49
Te maken met een gedifferentieerde ontwikkeling: kan zeer particuliere
vormen aannemen van persoon tot persoon
Begrepen als “psychopathologie”
Klinisch: vreemde vaststelling:
o Angst bij een paniekaanval (primaire angst) is zeer overweldigend en komt aldus
zeer pathologisch over
Zowel bij de persoon die het meemaakt, alsook bij de Ander
Terwijl het relatief normaal is en behandelbaar is
o De secundaire angst is veel meer verdoken en zichtbaar, omdat die precies
bewerkt is
Komt daardoor veel minder pathologisch over
Terwijl het eigenlijk omgekeerd is
Veel moeilijker, complexer
De intensiteit van de angst, zegt dus niets over de graad en ernst van de
pathologie!
ANGST BINNEN DE 3 STRUCTUREN (PSYCHOSE – PERVERSIE – NEUROSE)
Paniekaanval als primaire angst: typisch voor de neurotische structuur
Equivalent daarvan binnen de psychose, gelijkt daar op maar is eigenlijk helemaal anders: in
de klassieke ( hedendaagse) psychiatrie beschreven als de psychotische hypochondrie
o De psychoticus ervaart die lichaamsfenomenen en gaat die fenomenen
interpreteren, er een eerste betekenis aan verlenen (en dan zitten we bij die
Ander)
Bv. de buurman stuurt via de tv stralen uit waardoor zijn hart sneller klopt
hypochondrische waan
Normale en neurotische mensen geven daar ook betekenis aan, maar men
vindt het eigenlijk niet en blijft twijfelen (terwijl: de psychoticus twijfelt
niet, is zeker)
De angst bij de psychose zal zich richten op de Ander, tegen de Ander en
krijgt dus letterlijk en figuurlijk een concrete vorm
Verdere verwerking: waanontwikkeling
DE KOPPELING MET DE TWEE BASISPROCESSEN VAN ALIËNATIE EN SEPARATIE
Angst gekoppeld aan aliënatie: angst dat men niet goed genoeg zal zijn voor de Ander
o Onvoldoende kunnen beantwoorden aan de voorgehouden spiegeling
o Aldus: angst om afgewezen te worden, niet meer verlangd te worden
o Allerlei neurotische vormen van separatie-angst
Angst gekoppeld aan separatie: omgekeerd:
o Ander veel te dwingend leidt tot angst voor de intrusieve Ander
o Wordt wat verzwakt en weergegeven in sociale angst
Angst als motor
Angst is eigenlijk het motief, de motor, voor 3 processen (belangrijke stelling, want angst als
iets dat ‘nodig’ is):
o De subjectwording
o De symbool-/taalontwikkeling
o De ontwikkeling van de menselijke realiteit
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
50
Die 3 processen zijn eigenlijk hetzelfde
3 verschillende benamingen en accentlegging binnen hetzelfde proces
We gaan het vertrekpunt en motief herbenoemen: angst
Illustratie met klassieke gevalsstudie uit de jaren ’30: kindje van paar jaar oud (door: Melanie
Klein)
o Tijd geduurd vooraleer men binnen de psychologie en psychiatrie aandacht begon
krijgen voor kinderen
Psychoanalyse: 2 grote figuren: Melanie Klein en Anna Freud sterk
verschillende theorie
Klein: “kinderpsychiater”: werkte met zeer zwaar gestoorde
kinderen
Freud: werkte met min of meer normale kinderen
o Perfect van toepassing om onze theorie en die 3-ledige stelling mee te illustreren
(angst als motor voor subjectwording, taalontwikkeling en de ontwikkeling van de
menselijke realiteit)
o Aan dat kind mankeert er vanalles: zowel medisch (voeding, stoelgang) als
psychologisch
Vrij duidelijke diagnose van vroege schizofrenie: zwaar gestoord
psychotisch kind
o Voorbeeld van het klinische genie van Klein: veel te veel informatie, maar haalt er
als diagnose iets uit dat er niet in zit (‘negatief symptoom’)
Altijd het moeilijkste: zien wat ontbreekt
Zij legde de vinger op het meest belangrijke: dat kind kent geen angst
Klein: “zeer zwaar gestoord”
o Eerste diagnostische evaluatie: ontwikkeling niet enkel zeer zwaar gestoord, maar
ook stilgevallen fixatie
Er moet beweging in komen: op zoek gaan naar de angst bij dat kind
o Tweede illustratie van haar klinische genie: “met mijn methode kan ik hier niks
doen”
Geeft aan dat ze dan maar op grond van haar kennis die ze opgedaan
heeft met andere kinderen, iets zal proberen
Ze zal dus het omgekeerde doen van wat ze normaalgezien doet
Normaal: deconstrueren: zaken uit elkaar trekken en daar
proberen een ordening in krijgen
‘Abnormaal’: constructie maken, er iets proberen op zetten
o Kan ze doen, want heeft gehoord dat de jongen toch een
minimale vorm van spel heeft
o Blijkbaar speelt hij af en toe met een treintje
o Op 3 sessies tijd slaagt ze erin om die jongen bang te
maken en zet ze die ontwikkeling weer in gang
o Ze confronteert het kind met dat spelmateriaal (trein, spoorweg, …) en benoemt
een trein als ‘Dick-trein’, ‘papa-trein’ en ook het station als ‘moeder-station’ en
geeft aan dat het kind nog altijd ingelijfd zit in de moeder (‘Dick-trein’ in
‘moederstation’)
o Proces van symbolische equatie: hij begint woorden te gebruiken (pipi- en kaka-
woorden datgeen wat eruit moet, zijn reëel voor hem) en gaat dat benoemen
op die treinen, dat station, … en maakt heel de boel kapot
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
51
o Er kwam een enorme agressie los, dat zich uitte op het materiaal, maar dat zich
ook uitdrukkelijk verwoordde in de verhouding t.o.v. Klein gaandeweg te zien
dat het kind zich thuis ook begon te ontwikkeling proces opnieuw in beweging
Hoe kunnen we die gevalsstudie nu koppelen aan die stelling over angst als motor?
o De ontwikkeling gebeurt rond een middelpunt van angst
en zorgt ervoor dat het voornaamste antwoord op angst woorden zijn,
en het is daarrond dat we onze identiteit ontwikkelen
en daarbinnen dat we onze visie op de wereld ontwikkelen
o Ook: ruimer maatschappelijk te bekijken
Mensen in het meervoud i.p.v. het Subject, en de dominante cultuur i.p.v.
de Ander
Als het een verandert, zal het Ander ook veranderen?
Die processen die we op individueel niveau kunnen beschrijven, hebben
ook enorme maatschappelijke repercussies
De identiteitsontwikkeling beperkt zich niet enkel tot het gezin en
de oedipale ontwikkeling
Schuld en de schuldvraag
Vreemd om te zien hoezeer dat affect verdwenen is uit de psychologie
o Weinig studies over, weinig theorievorming over, …
o Beschouwd als iets dat deel uitmaakt van het verleden
Religieus discours: schuld geïnduceerd van buitenaf, door de ‘grote Ander’
Die invulling vandaag verdwenen: schuldaspect daardoor enorm aan
belang ingeboet en is verdwenen
Illusie waar je je zo snel mogelijk van moet bevrijden
De manier waarop de schuldvraag in de diagnostiek verschijnt, is telkens wanneer we vragen
naar etiologie, de oorzaak van een psychologische stoornis
4 invullingen van schuld
De oorzaak ligt bij de ouders: de schuld ligt bij de moeder (‘mother blaming’)
De schuld ligt bij de patiënt zelf
De schuld ligt bij de maatschappij
SCHULD (uitdrukkelijk over schuld gesproken)
De schuld ligt in de genen (ziekte, aandoening)
o Perfecte antwoord op de schuldvraag, want niemand krijgt graag de schuld
o Vandaar het enorme succes van ‘labels’ bij ouders
o Ruim bekijken: maatschappelijk discours
Onze cultuur/maatschappij: boodschap: “perfectie is ongeveer
bereikbaar”
Je moet je als ouder schuldig voelen (want: perfectie is mogelijk)
Ouders op zoek naar een oorzaak, label, … belangrijkste effect: ouders
worden ‘verontschuldigd’
o Diagnostiek: perfect terug te voeren op de schuldvraag
Elke ouder met een kind met problemen, voelt zich schuldig en moet op
een bepaalde manier met die schuld zien om te gaan (extremen:
ontkenning of een extreem schuldgevoel)
Als diagnosticus moet je je daar bewust van zijn
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
52
Opnieuw terug te koppelen aan het schema: de verantwoordelijkheid van
het tekort, gaan we bij de Ander leggen
Cruciale kanteling tussen 3 en 5 jaar: “ik krijg alleen nog maar een
antwoord van de Ander, als ik zelf beantwoordt aan zijn of haar
verlangen” voorwaardelijkheid, conditionaliteit
Uitwisseling/dialectiek tussen verantwoordelijkheid en schuld
Typische uitspraak van een 5-jarige: “Het is mijn
schuld niet, ik heb het niet gedaan”
Mensen ervaren een noodzakelijkheid om een antwoord te krijgen op die
schuldvraag
Schuld in de kliniek
Meer dramatische vorm in de kliniek: wanneer de schuld inderdaad bij de Ander ligt
(misbruik, …)
o We kunnen daar iets heel belangrijks uit halen: slachtoffers willen/vragen een
bekentenis en erkenning
o Het gaat over de schuldvraag belangrijk: interactie tussen Subject en Ander,
waarbij één van de twee de schuld op zich moet nemen
Pas vanaf dat ogenblik is het slachtoffer in staat het te verwerken
Andere illustratie: psychosomatiek
o Lijkt een soort vooruitgang te zijn in het denken over problemen die mensen
kunnen hebben we beseffen nu eindelijk ook dat een aantal moeilijkheden die
mensen meemaken op lichamelijk vlak, psychisch gegrond kunnen zijn
o Minder rooskleurig plaatje: diagnose gemaakt door een arts, die vanalles
onderzoekt en aangeeft niks te vinden
“Het moet te maken hebben met iets psychisch, want ik vind niks. Ga eens
naar een psycholoog/psychiater” meer dan 60% van de mensen gaat
niet
Waarom niet? Wat zij gehoord hebben, komt over als een
beschuldiging: het heeft met jou te maken, je bent zelf de oorzaak
Even doorgaan: patiënt gaat inderdaad naar een therapeut
Evidence-based (“goede therapeut”): te maken met stress
Psycholoog zal de problemen binnen die context plaatsen
Beste manier van behandeling: bij de patiënt de perceptie van zijn
probleem wijzigen (laatste model van EBP)
o “In het probleem zit alleen een probleem omwille van
jouw perceptie”
o Ook dit is een schuldinductie!
Dus: in de meeste vormen van redeneren zit een verborgen
beschuldiging
Schuld en angst
Wat is de verhouding van schuld met angst?
Vertrekpunt van de identiteitsontwikkeling: angst daarom: ‘primair affect’
Schuld komt er pas in tweede instantie bij schuld als bewerking van de angst
o Schuld maakt eigenlijk al deel uit van die bewerkingspogingen om met angst om
te gaan
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
53
o Schuld is draaglijker dan angst: kun je toeschrijven aan iemand anders, …
Schuld geeft je de idee dat je er iets aan kunt doen
Bv. palliatieve afdeling van een ziekenhuis
Één van de moeilijkste plaatsen om te werken als psycholoog
Nog veel moeilijker als het zo’n afdeling voor kinderen betreft
Wat je vindt bij die ouders: schuldgevoel
o Voelen zich schuldig omdat ze zichzelf op een of andere
manier verantwoordelijk achten voor de ziekte van hun
kind
o Allerlei invullingen van die schuld mogelijk
o Ouders zoeken een verklaring voor dat ziekteproces,
waarbij ze zelf de oorzakelijke factor zijn
Psycholoog: neiging om die schuld weg te nemen
o Let op: moet je niet te snel doen, want dan begrijp je niet
dat dat voor hen een hantering is van die onderliggende
angst
o Geeft ouders even de illusie dat ze greep konden gehad
hebben op wat ze nu meemaken
Daarachter zit die massale angst en dat verdriet
Schuld is altijd op één of andere manier een
bewerking van die achterliggende angst
Angst en schuld komen na elkaar: schuld als een bewerking van angst
Ook het symptoom is een bewerkingspoging
Belangrijke toevoeging
Stelling: de diagnostiek waar wij voorstaan, baseert zich op de verhouding tussen subject en
grote Ander
o Niet enkel de verhouding tegenover de Ander van vlees en bloed (= simpele
interactionele psychologie), maar het is ook en vooral de verhouding tegenover
de taal
o Circulaire verhouding
o Streep: verdeeld subject en verdeelde grote Ander maar ook: niet volledig (er
schuilt een tekort in; m.b.t. de verhouding tussen elkaar)
Tekort heeft te maken met het antwoord op (a)
En wat heeft dat nu te maken met schuld?
Als er iets ontbreekt, een tekort is, is daar iemand voor verantwoordelijk
o Men gaat automatisch binnen die verhouding de vraag gaan stellen naar schuld
o Verschillende verhoudingen mogelijk t.o.v. schuld, want die schuld zit in de
verhouding subject – Ander inbegrepen
3 structuren 3 verschillende verhoudingen t.o.v. het tekort en de schuldvraag
o Neurotisch: het subject is bereid de schuld/verantwoordelijkheid op zich te nemen,
op voorwaarde dat de Ander ook bereid is minstens een deel van zijn/haar schuld
toe te geven ping pong spel
Één van de belangrijkste vereisten voor een psychotherapeutische
behandeling (klassieke psychiatrie): ziekte-inzicht (besef dat er iets
mankeert en de oorzaak niet zomaar bij de Ander gaan leggen)
Ziekte-inzicht = schuldbesef
Beseffen een eigen aandeel te hebben in de problematiek
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
54
o Pervers: het ontkennen van de eigen schuld, de eigen implicatie
Wat ergert ons het meest aan de perverse patiënt? Bv. pedofilie
Als een pedofiel het gevoel heeft dat hij vrijuit kan praten, krijg je altijd
dezelfde boodschap “Het kind heeft er zelf om gevraagd en geniet ervan”
De schuld wordt niet alleen ontkend, maar de oorzaak wordt ook bij de
Ander gelegd
Één van de redenen waarom perversie zo’n morele reactie bij ons oproept
Compleet andere verhouding tgo. het tekort en de Ander: ik ben het
instrument van de Ander
o Psychotisch: de psychotische verhouding/subject: het concept schuld is daar
simpelweg niet van toepassing
Dat raakt daar niet
Te maken met de speciale structuur van de psychose, en het speciaal
statuut
Schuld en psychose gaan niet samen
Speciaal legaal juridisch concept: ontoerekeningsvatbaarheid (want:
psychotisch persoon = schuldonbekwaam)
Psychotisch subject ook een totaal andere verhouding t.o.v. de taal
Depressie
Depressie: vandaag de dag zo ruim gedefinieerd dat alles daar onder gaat vallen
o Maar: tegelijkertijd is de definitie een stuk enger geworden (klinkt paradoxaal): in
de richting van een neurobiologische definiëring
Heeft ook een verenging met zich meegebracht op het vlak van
descriptieve beschrijving en het behandelingsperspectief
Wat weten we over depressie en de neurobiologie?
o Niets
o Allemaal hypothesen die niet bewezen zijn (ook op vlak van psychofarmaca enz.)
In wat volgt wordt een psychologische lezing van depressie beschreven
Depressie als deel van onze subjectwording
Stelling: depressie maakt deel uit van onze subjectwording/identiteitsontwikkeling
Belangrijke implicatie: iedereen kan een depressie doormaken
Verschil met de structuren (bv. overstap van neurose naar psychose is onmogelijk): depressie
zit ingebakken in onze subjectwording en is een ‘ontologische/wezenlijke’ mogelijkheid voor
iedereen van ons
Neurotische, psychotische en perverse depressie mogelijk (dus: binnen de verschillende
structuren)
Depressie is eigenlijk het omgekeerde van de identiteitsverwerving
o Want: het is identiteitsverlies (depressie als gevolg van een ervaring waarbij
iemand substantieel identiteitsverlies lijdt)
o Af te leiden uit de typische klacht die je kunt horen bij iemand die zich in een
depressie bevindt: “Ik beteken niets, ik ben leeg, ik verlang naar niets/niemand,
niemand verlangt naar mij, …” meestal verliezen we een stuk van onze
identiteit (en hoe groter het stuk, hoe zwaarder de depressie)
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
55
Depressie en rouw (historische visie)
Historische tekst: eerste psychologische beschrijving van depressie (Freud, begin vorige
eeuw): psychiatrie vooral toegespitst op de psychotische structuur in die tijd
Freud: psychotische depressie: melancholie
Hij vertrekt bij een vergelijking die, achteraf bekeken, voor de hand ligt: niets gelijkt meer op
een proces van depressie, dan een rouwproces
o Nu, 100 jaar later: zaken omgedraaid (rouwproces als soort depressie)
o Rouwproces (bij het verlies van iemand dichtbij): duurt 2 jaar (en 2e jaar = ergste)
o Iemand in rouw, is in rouw, punt
Hulp nodig? Dat wel: om dat te dragen en wat beter hanteerbaar te maken
2 lijnen bekeken: lijn van overeenkomst en verschil
OVEREENKOMST TUSSEN DEPRESSIE EN ROUW
Iets/iemand gaat verloren (en: altijd te maken met de verhouding t.o.v. de Ander, waar men
een bepaalde identiteit aanneemt m.b.t. de invulling van het tekort van de Ander, waaraan
men een stuk identiteit ontleent valt weg: stuk identiteit verloren)
Rouwproces: verlies in de buitenwereld volstaat niet die overledene is niet weg, die zit ook
vanbinnen bij de persoon die achterblijft (vanbinnen zitten moet ook beantwoorden aan de
buitenwereld: iemand/object moet ook ‘vanbinnen sterven’)
o Typisch kenmerk aan mensen in rouw: moe zijn
Freud: spreekt van ‘rouwarbeid’ (dat werk kost zeer veel energie en
neemt alles in beslag: geen tijd en energie over voor iets anders)
Herinneringen (ruim perceptueel) zitten vanbinnen, in ons rouwarbeid:
het van binnen naar buiten brengen van die herinneringen (“ik zie hem
voortdurend”)
o Verband met identificatie, eigenlijk desidentificatie: die persoon is een stuk van
jezelf geworden (zit vanbinnen in je) onze identiteit wordt gevuld met stukken,
woorden, … die deel van de Ander uitmaken
Rouwarbeid: iets leeg maken, een bepaald stuk opgeven
o Vooruitgang in de rouwarbeid: belangrijkste moment: wanneer de rouwende
persoon zelf de controle krijgt (“aan-uit knop”) duurt heel lang en lange tijd
weinig grip op
Depressie: we zien hetzelfde proces, maar het is dan zo dat er niet iemand in de realiteit
gestorven is
o Wel zo: dat er een persoon in de realiteit verdwenen is (bv. bij een relatiebreuk)
rouwproces doormaken over een persoon die verdwenen is, maar die in de
werkelijkheid wel nog bestaat
o Aantal gevallen: niet het verlies van een persoon, maar wel het verlies van een
idee of ideaal (kan ook hetzelfde effect hebben)
o Voorbeeld van een hedendaagse depressie (merendeel: werkgerelateerd): burn-
out
Meest typische vorm: te maken met mensen die zich op de werkvloer heel
sterk inzetten (heel hooggespannen idealen) en die op een bepaald
ogenblik moeten vaststellen dat dit mislukt, en die op grond van die
mislukking plots uit de verhouding vallen en in een soort leegte terecht
komen
Rouwproces doormaken m.b.t. het verloren ideaal
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
56
Bv. bij psychotherapeuten die het tekort bij hun patiënten zoveel mogelijk
willen invullen falen (en niet toe te schrijven aan de methode)
Schuld: ‘therapie-resistente patiënt’ of jijzelf als therapeut
o Het woord ‘depressie’ zegt niet zoveel op zich
Wel belangrijk: ‘leegte’
Enthousiasme (antoniem van depressie): ‘vol zijn’
o Opvallend kenmerk van depressie: het gaat over (‘vanzelf’)
Maar ook: keert heel vaak terug
Depressie gaat over wanneer er een nieuw object gevonden wordt
waarlangs die leegte opnieuw gevuld kan worden
Depressie keert terug wanneer men weer uit die verhouding valt, wanneer
die leegte zich opnieuw gaat installeren
Zit daar een systeem in? Ja concept van het basisfantasma (= basis
cognitief script)
Structurele verhouding die iedereen opgebouwd heeft: patroon,
structuur, …
Recurrent (bv. in het liefdesleven)
Er kan ook een bepaalde mislukking in zitten zal zich structureel
op hetzelfde punt voordoen
Therapeuten: depressie beschouwen als een niet te missen kans
Depressie: enorme mogelijkheden
Passage moment (overgang): in het merendeel van de gevallen van
hetzelfde naar hetzelfde
Dus: een depressie moet aangrijpen om een verandering te
installeren
Passage naar iets nieuws: fundamentele wijziging in de
verhouding niet meer dezelfde structuur
o Vergelijking rouw – depressie: die fundamentele wijziging
zie je ook soms bij mensen die een rouwproces
doorgemaakt hebben
o Resultaat: iemand die fundamenteel veranderd is (=
andere verhouding t.o.v. de Ander)
VERSCHIL TUSSEN DEPRESSIE EN ROUW
Rouw en depressie verschillen van elkaar m.b.t. het aspect schuld
Rouwproces: schuldvraag komt wel aan bod, maar de manier waarop het aan bod komt blijft
binnen de ‘normale psychologische range’
o Bv. “Ik had meer kunnen doen, ik had meer moeten doen, …” en na verloop van
tijd ook “Had hij/zij niet beter dit gedaan” (kwaadheid)
o Schuld staat meestal niet zo op het voorplan
Depressie: schuld heel vaak op het voorplan
o Schuldgevoel, gevoel van mislukt zijn
o Freud: psychotische depressie / melancholie ( neurose: verborgen) open en
bloot: ‘luidruchtige zelfbeschuldiging’
Schuldwaan: beschuldigen zichzelf van alles dat verkeerd loopt, en wordt
zeer luidruchtig geformuleerd
melanchomanie (grootheidswaan)
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
ang
st, s
chu
ld e
n d
epre
ssie
(p
. 219
-237
)
57
o neurotisch: schuldvraag ook aanwezig, maar wordt uitdrukkelijk verborgen
(“verborgen depressie”)
Mensen die voortdurend op de toppen van hun tenen staan om hun best
te doen, omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze het niet kunnen
Proberen ze ook verborgen te houden
Niet moeilijk om zo iemand ‘om te duwen’
Depressie als ontologische mogelijkheid
Wij verwerven onze identiteit door ons te identificeren met wat aan de andere kant ligt
Nooit neutrale, algemene invullingen we gaan die stukken overnemen op grond waarvan
wij iets betekenen voor de Ander (en: negatieve stukken proberen wegduwen)
Onze identiteit: in die uitwisseling proberen wij ons te identificeren met datgene wat
beantwoordt aan het verlangen van de Ander en op die manier bouwen wij onze identiteit uit
o Ideaal: zeer gediversifieerd (verschillende lagen, complex), waardoor wij een
stabiele identiteit kunnen ontwikkelen
o Hoe minder complex, hoe gevaarlijker
Depressie: één van die identificaties geraakt wij vallen uit die verhouding
o Vandaar: vaak ‘depressieve reacties’: beperken zich tot iets momentaans
o Uitbreiding: massaal uitvallen wanneer het een belangrijke verhouding betreft
(bv. 17 jaar succesvol bedrijf geleid en dan plots gouden handdruk zware
depressie, want dat was zijn identiteit: die persoon is zijn identiteit kwijt)
Verklaart waarom wij in de neurose (niet psychose) kunnen spreken over een partiële
depressie ( neurotransmittertheorie)
o Wanneer een niet onbelangrijk stuk van de identiteit geraakt is, en men dit kwijt is
(= depressief affect), maar daarbuiten zijn er nog een aantal andere zaken, andere
verhoudingsmodaliteiten die nog (min of meer) acceptabel functioneren
o Balans (iemand op consultatie): zit niet goed
Maar: is er wel
Het feit dat het er is, krijg je vaak te horen van de patiënt zelf
“Soms wel nog gelukkig” onbegrip (“Ben ik dan niet echt
depressief?”)
Te maken met de partiële identificaties
Declanchering
Declanchering: het moment waarop een depressie uitbreekt
Altijd te vinden in een concrete versie (concretisatie) van de verhouding
Voorbeeld: relatiebreuk
Uitlokkende factoren: te maken met onze identiteitsontwikkeling en geschiedenis waarin wij
een verhouding uitbouwen t.o.v. de Ander
Altijd op één of andere manier te maken met afwijzing
Bepaalde mensen zijn gevoeliger om in een depressie terecht te komen dan anderen
o Sommige mensen: groter risico
o In de voorgeschiedenis: duidelijk een aantal episodes van afwijzing ingebouwd
angst daarvoor veel groter
o Dramatisch voorbeeld: kinderen die de Holocaust (of die periode) meegemaakt
hebben en hun ouders verloren zijn
Ho
ofd
stu
k 10
: Bes
luit
: de
po
siti
e va
n h
et s
ub
ject
teg
eno
ver
an
gst
, sch
uld
en
dep
ress
ie (
p. 2
19-2
37)
58
Ouders verloren: merkwaardig mechanisme: schuldgevoel (“Mijn ouders
zijn verdwenen, ik was niet goed genoeg”) gevoel van afwijzing
Kans op terugkerende depressies heel groot
Particulier voorbeeld: iemand die lang behandeld wordt (telkens erger in
de zomer: verlofperiode ‘afwijzing’)
Voorgeschiedenis: waarin afwijzing al ingebouwd zit
Dus: declanchering altijd te maken met de PERCEPTIE van afwijzing
o Maak niet de fout van het verhaal van de patiënt voor realiteit te nemen altijd
de perceptie van de cliënt (altijd juist, maar selectief)
o In het selectieve zit de moeilijkheid: we kunnen de cliënt enkel helpen als we die
perceptie kunnen open trekken en hem/haar een andere verhouding kunnen laten
zien
Depressie als ‘passage moment’
Merkwaardig fenomeen dat in elke langdurige psychotherapie aanwezig is: de patiënt gaat
zich op een bepaald ogenblik slechter voelen
Eerste gesprekken: patiënt meegeven dat het hoogstwaarschijnlijk zo zal zijn dat hij/zij zich
binnen en ook door de behandeling slechter zal voelen, en dat dat niet het moment is om te
stoppen
Waar heeft dat mee te maken?
o Slogan: “Als je nog nooit een depressie meegemaakt hebt, ga in psychotherapie”
o Artificieel uitgelokt omdat dat verandering met zich meebrengt
o Psychotherapie (ruim bekeken): een (verbale) interactie waarbij de patiënt via
allerlei technieken zijn/haar identiteit voorstelt aan de Ander
Identiteit geverbaliseerd en aan de Ander gegeven
Identiteit wordt gepresenteerd i.f.v. een soort ideale Ander
Na verloop van tijd: door het feit dat men die identiteit gaat presenteren,
komt men meer in een zone van onzekerheid terecht
Ben ik dat eigenlijk wel? Klopt het wel wat ik vertel?
Ontstaan van twijfel en onzekerheid men komt in een stuk
identiteitsverlies terecht (men brengt het van binnen naar buiten;
~ rouwproces)
Identiteit deconstrueren tijdelijk bepaalde leegte depressief
affect/effect
Bedoeling: dat er iets anders kan geconstrueerd worden een
passage naar iets nieuws, een andere verhouding
o = het ideaal van de psychotherapie
o Het merendeel raakt daar niet, te kortdurend en
oplossingsgericht
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
59
Hoofdstuk 11: De aktuaalpathologische positie:
paniekstoornissen en somatisering (p. 241-259)
Inleiding
Eerste hoofdstuk van Deel 3
Deel 3: klinische structuren en posities + verband met de huidige DSM-diagnostiek
Doel: tot een diagnostische uitspraak komen met duidelijke implicaties voor onze
(psychotherapeutische) behandeling
Bruikbaar voor elke vorm van psychotherapie (ondanks nadruk op psychoanalyse), want elke
vorm werkt met de therapeutische verhouding
Tweede kern van de diagnostiek: accent op het talige/symbolische ook hetgeen waar elke
psychotherapie mee werkt
De hedendaagse kliniek in de ruimere betekenis van het woord
Zie voorbeeld van anorexia (eetstoornis als ‘zeldzaam fenomeen’)
o Eetstoornissen: opstap naar vaststelling: datgeen wat wij in de kliniek aantreffen
is sterk gewijzigd bij 30 jaar geleden
o Duidelijke verschuiving
o Betekent niet dat het oude volledig verdwenen is, maar wel dat de oude,
klassieke kliniek, een serieuze uitbreiding gekend heeft met een aantal nieuwe
problematieken
Oorzaak daarvan? Niet geweten (prof denkt dat het te maken heeft met
maatschappelijke veranderingen)
Kliniek: meer eetstoornissen, drugsverslaving, automutilatie, somatiseringsproblematieken,
ADHD, persoonlijkheidsstoornissen, … allemaal relatief nieuw en in een veel hogere
frequentie aanwezig dan vroeger
Gemeenschappelijke grond
Belangrijke diagnostische vraag: kunnen wij in al die disparate klinische problematieken iets
gemeenschappelijks onderkennen, een aantal terugkerende kenmerken?
Ontzettend belangrijk, want betekent dat we daar dan een groep van kunnen maken
vragen
o Naar oorsprong: ontstaansgeschiedenis
o Naar behandeling: ook gemeenschappelijke elementen?
descriptieve diagnostiek: zal al die zaken, klinische problematieken, simpelweg naast
elkaar plaatsen
o Telkens iets anders, telkens iets nieuws, dat ook telkens een andere behandeling
vereist
o Toch bepaalde stoornissen samen: comorbiditeit (maar: eerst gesplitst)
o Aparte behandelingen uitgedacht die na elkaar gegeven worden
o Vermeld (door de prof) om aan te tonen hoe determinerend een bepaalde visie
op diagnostiek is voor de behandeling
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
60
Manier waarop je denkt is bepalend voor de behandelingsstrategieën
De manier waarop je een probleem definieert, zal de oplossing sturen
Dus: belangrijk hoe je een probleem definieert
Niet zo moeilijk om daar minstens 3 belangrijke kenmerken in te zien terugkeren (we zien ze
omdat ze vrij verschillend zijn met de kenmerken van de klassieke psychopathologie)
HET LICHAAM STAAT ZEER CENTRAAL
Vreemd, want te maken met psychologische problematieken
Maar: het lichaam staat zeer centraal
Telkens opnieuw zien we dat het lichaam daar heel duidelijk naar voor komt
Lichaam in de reële betekenis van het woord ( lichaamsbeeld, fantasieën)
Hysterie, dwangneurose, fobische constructies, …: lichaam op de achtergrond aanwezig
DE MOEILIJKHEDEN/STOORNISSEN ZIJN PERFORMATIEF
Performatief: gericht op handelingen iets wat uitgevoerd wordt
Allemaal problematieken waarbij de patiënt een aantal dingen doet (en die wij grondig
gestoord vinden)
Dwangneurose, fobische constructies, …: men doet te weinig (gefixeerd) en komt te
weinig in beweging (handelingsaspect ontbreekt grotendeels)
DE STOORNISSEN LIJKEN BETEKENISLOOS TE ZIJN
Het klassieke beeld van de psychiatrische/psychologische problematiek: de symptomen
hebben een verborgen betekenis
Binnen de klassieke diagnostiek: wel degelijk zo dat de symptomen vol zitten van betekenis
(m.b.t. het levensverhaal, de actuele geschiedenis, …) overvol
o Psychotherapie: gericht op de deconstructie van die betekenis
o Ook in de cognitieve gedragstherapie (symptomen/kenmerken zijn aangeleerd en
moeten aldus gedeconstrueerd worden)
Hedendaagse problematieken: betekenis nauwelijks aanwezig
Het dient zich aan als betekenisloos (veel verbale betekenis kunnen we daar niet aan
koppelen)
Met die 3 kenmerken in het achterhoofd, is het eigenlijk verrassend dat die mensen terecht
komen bij de psycholoog
MOEILIJKE EN NEGATIEVE THERAPEUTISCHE VERHOUDING
Er is nog een 4e kenmerk (descriptief beschreven en probleem in de patiënt gezocht)
Klassieke problematieken: uitdrukkelijk een hulpvraag en de therapeut wordt van in het begin
vertrouwd, waarbij de cliënt direct veel gaat vertellen omdat de verhouding van in het begin
goed zit
Nieuwe problematieken: “moeilijke patiënten, therapie-resistente patiënten, …”
Fout: men ziet niet dat die negatieve verhouding deel uitmaakt van de problematiek, daar de
kern van is, en dat de symptomen daarrond hangen
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
61
Die groep als groep benoemd op grond van die gemeenschappelijke kenmerken:
aktuaalpathologie ( psychopathologie)
Aktuaalpathologie
Tussen de aktuaalpathologie en de psychopathologie is er een continuüm, een verhouding
die kan verschuiven
Schema:
o Kolommen: continuüm AP PP
o Rijen: 3 structuren: neurose – psychose – perversie
o Binnen de 3 structuren vinden we dat continuüm terug (je hebt bv. ook een groep
die tussenin ligt)
o Het is ook mogelijk om terug te vallen (AP <= PP)
Als groep kunnen benoemen differentiaaldiagnostiek van die groep relatief eenvoudig te
maken
o Betekent dat die groep blijkbaar geen symptomen vertoont in de klassieke
betekenis van het woord
Symptoom (klassieke betekenis): een talige/symbolische constructie
bovenop een onderliggend conflict
Bv. fobische constructie
Kunnen we behandelen via taal, spreken, deconstructie
o Nieuwe problematieken: geen symptoom terug te vinden in de klassieke
betekenis van het woord (symptoom als talige constructie)
Dus: negatieve vorm van diagnostiek
Twee positieve kenmerken
Aktuaalpathologie: die problematieken situeren zich in het vroege stadium
o Fixatie: men zit vast in dat vroege stadium
o Vroege stadium: het subject gaat zich richten tot de Ander om via symbolisatie
een antwoord te krijgen op de arousal (a) die uit het lichaam opstijgt
Twee positieve kenmerken/symptomen (zichtbaar): kunnen we begrijpen a.d.h.v. de manier
waarop die aktuaalpathologie tot ontwikkeling komt
o Affect
Angst (onlust, …)
Depressieve reactie (wegvallen van het identiteitsaspect)
o Onvermijdelijk een accent op lichamelijke fenomenen
In die vroege interactie staat het lichaam zeer centraal
Gevolg: deze groep gaat in veel gevallen in eerste instantie op consultatie
in de medische sector
Één mogelijke verklaring waarom wij die groep meer zien: psychologen
werken nu veel meer in die sector (die patiënten worden ‘zichtbaarder’)
3 argumenten
3 argumenten voor het benoemen als aktuaalpathologie (te situeren in de tijd) (niet zo
verschillend, behoren tot een verschillend discours)
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
62
HISTORISCH ARGUMENT: FREUD EN ZIJN STUDIE VAN DE ANGSTNEUROSE
Hele vroege Freud: 2-3 teksten (heel beperkt stuk van zijn ruimere theorievorming)
Midden de 40 jaar, moet op dat ogenblik aan zijn praktijk beginnen (weg van de universiteit,
want hij is joods)
Moet de overgang maken van een onderzoeker naar een clinicus
Vaststelling: kan met zijn laboratoriumkennis niets doen in de praktijk moet van nul
beginnen
Medicus: in eerste instantie zicht krijgen op de ziektebeelden en de diagnose dan: idee
voor de behandeling
Zal gedurende 5 jaar de basis leggen voor het huidig diagnostisch systeem
Beluistert, bekijkt, betast zijn patiënten
2 groepen tegenover elkaar geplaatst (duidelijk verschillend, diagnostisch gezien alsook
m.b.t. de therapeutische aanpak):
o Afweer-neurose-psychose
o Aktuaalneurose
2 groepen patiënten
Afweer-neuro-psychose
o Nog geen duidelijke differentiatie tussen neurose en psychose
o Accent op de afweer: vaststelling dat een grote groep personen waarmee hij
werkt, zich heel defensief opstelt (wel positief contact, maar terughoudendheid
om bepaalde zaken te vertellen)
o Freud zal die afweer toeschrijven aan schaamte en een schuldgevoel, maar komt
ook tot de ontdekking dat bepaalde inhouden niet bespreekbaar gemaakt
kunnen worden
o Oorzaak van die problemen: een innerlijk conflict, innerlijke verdeeldheid
conflict zo groot dat de persoon er niet meer van wil weten (zo goede afweer dat
die oorzaak buiten het bewustzijn komt, waardoor het een invloed blijft
uitoefenen op het bewuste leven)
Symptomen als constructie bovenop die innerlijke verdeeldheid
o Later: hysterie, dwangneurose, fobie, …
Aktuaalneurose
o Daar blijkt die redenering niet te kloppen geen conflict aanwezig (of toch zeker
geen psychisch conflict)
o Lichaam en seksualiteit op het voorplan, maar zonder die psychische bewerking
rechtstreeks
o Er leek ook geen geschiedenis aan gekoppeld te zijn
o Wat zich aandient als problematiek, manifesteert zich in het hier en nu, en
situeert zich in het lichaam
o Belangrijkste symptoom: angst ( eerste groep: veelheid aan symptomen)
o Aktuaal: binnen die groep geen historiseren (geen geschiedenis aan gekoppeld,
in het hier en nu, ook geen verbalisatie aan gekoppeld)
o Ook te maken met het driftleven en seksualiteit, maar dan op een totaal andere
manier
o Deze zal Freud nauwelijks uitwerken
Hij is niet enkel bezig met diagnostiek
Ook heel sterk gericht op handelingen
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
63
Stelt vast dat de eerste groep met zijn methode (geleerd van Breuer:
hypnose, verbaliseren van symptomen en van de geschiedenis) redelijk
goed geholpen kan worden
Bij die andere groep werkt dat langs geen kanten (stelt dat hij met die
groep, als therapeut, weinig kan doen)
Hij gaat er van uit dat enkel die eerste groep in aanmerking komt voor zijn
behandelingsmodel
3 beschrijvingen
Hypochondrie
o Beschrijft hij uitdrukkelijk binnen het veld van de psychose
o Andere betekenis dan die van vandaag: de confrontatie met bepaalde
lichamelijke ervaringen bezorgt enorme angst
Aan die angst kan geen symbolisatie toegekend worden
Het accent blijft op de lichamelijke ervaringen en de onmogelijkheid om
die te benoemen
Neurasthenie
o Een angstneurose, zonder angst drie eigenschappen:
Karakteristieke vermoeidheid die niet inspanningsgebonden is
Typische somatische fenomenen
Atypisch: zeer algemeen en moeilijk aan te wijzen wat het is
Vage klachten zonder aanwijsbare, lichamelijke oorzaak
Vermindering van de seksuele activiteit (geen ontlading meer)
Die drie kenmerken kunnen niet verklaard worden door anamnese of iets
dat betekenisverlenend kan zijn
o Dé modediagnose rond 1900
o Freud zal die categorie bijna leeg maken, heel sterk inperken, en invoegen binnen
dat aktuaalpathologische
o Leunt heel dicht aan bij het hedendaagse CVS
Angstneurose
o 7 klinische kenmerken:
Algemene irriteerbaarheid
Met als gevolg: slecht slapen
~ stress
Angstige verwachting
Constant aanwezige angst, maar net onder het oppervlak
Verwachting dat er iets zal gebeuren, zich zal voordoen, en die
angst dan zal doorbreken
Angstaanval
Freud: beschrijft ook de somatische begeleidende verschijnselen
(hartritmestoornissen, ademhalingsmoeilijkheden, zweten,
diarree, …)
Belangrijk aan die somatische fenomenen: Freud zegt dat dat
somatische angstequivalenten zijn
o Equivalent: heeft dezelfde waarde, is hetzelfde als die
angstervaring
o Geen somatisch substituut
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
64
Merkwaardig fenomeen (Freud): patiënten die een angstaanval
hebben die zich beperkt tot die somatische equivalenten (ze
‘voelen’ die angst niet)
Patiënten bevinden zich op een continuüm tussen die angstige
verwachting en angstaanval
Pavor nocturnis: nachtelijke paniekaanval terwijl men slaapt (maar: niet
gekoppeld aan een nachtmerrie)
Vertigo: duizeligheid
Kennen wij meer vanuit de literatuur, dan vanuit de wetenschap
Literatuur: “knikkende knieën”
Aanwezigheid van twee atypische fobieën
Een van de meest verrassende kenmerken van een angstneurose
Want: fobie ligt normaal langs de kant van de psychopathologie
1) Uitvergroting/versterking van een normale fobie
o Fobieën die vermoedelijk evolutionair vastliggen (die we
allemaal hebben)
o Bv. fobische hoogtevrees, angst voor spinnen, …
o Die ‘normale angsten’ zullen dan pathologische proporties
aannemen
2) Betekenisloze agorafobie
o De angst voor een open, grote ruimte, …(ook:
claustrofobie)
o Verklaring: het typische van die fobieën is dat ze
betekenisloos zijn
o Het zijn geen fobische constructies (‘teveel aan
betekenissen’) die 2 vormen van fobie zijn gewoon wat
ze zijn
o Niet deconstrueerbaar, niet te bewerken: er is geen
achterliggende, onderliggende betekenis aan te koppelen
o Etiologie/oorzaak van die angstneurose volgens Freud?
Terugkeren naar de idee van het somatische, de aandrift
Seksualiteit (ruime betekenis): belangrijke rol in de pathologie
Seksueel driftmatige op een dubbele manier begrepen:
Lichamelijk: ‘energetisch’
o Datgene wat ons aandrijft, zorgt voor een kracht of voor
een zwakte
Psychologisch: verlangen
o Datgene wat wij gaan invullen rond een verhouding
Binnen de aktuaalneurose: accent op het driftmatige langs de
lichamelijke kant
Hypothese: die aandrift, dat energetische, is bij deze groep niet of
niet voldoende psychologisch bewerkt
o Nooit de overgang gemaakt van het louter lichamelijke,
driftmatige, naar het psychologische binnen bv. een man-
vrouwverhouding
o Men zit vast in dat eerste veld
Angstneurose: de pathologie ligt in het feit dat die energie,
aandrift, zich gaat vertalen in angst
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
65
o Er gebeurt een soort omzetting van het energetische naar
het angstige
Leunt aan bij de idee dat toen vrij aanwezig was binnen de
menswetenschappen: mens als energetische machine
Die energie stapelt zich op en moet zich op een bepaald ogenblik
kunnen ontladen
Idee van ontlading: als die energie te hoog, te constant blijft, krijg
je moeilijkheden en vertaalt dat zich in een aantal stoornissen
o Klinkt ouderwets, maar is nog steeds de idee de dag van
vandaag (bv. stress: catharsis/ontlading als manier om
spanning kwijt te geraken)
Pathologie (Freud): foutief gelopen ontladingen
o Bv. angstaanval: ontlading waarbij die energie verdwijnt
Die idee verdwijnt (angstneurose), ook binnen de psychoanalyse
TUSSENTIJDS ARGUMENT (30 JAAR GELEDEN): HET ONTSTAAN VAN DE HYPE ROND DE
PANIEKSTOORNIS EN -AANVAL
Tweede helft vorige eeuw
Farmacologisch onderzoek: een deel van de medicijnen werkt bij psychose
o Voordien: dwangbuizen
o Nadien: aantal zaken via chemische dwangbuizen proberen hanteerbaar te
houden
Binnen die context (farmacologisch onderzoek – vooral gericht op schizofrenie): zoektocht
naar een werkzaam medicament
o Schizofrenie: heel wat angstfenomenen op zoek naar medicijn
o Maar: er is een tweede groep (binnen de diagnose van schizofrenie) waar het
medicijn niet werkt
Wat betekent dat? Wat is het verschil
o Te maken met twee verschillende vormen van angst:
Schizofrene angst
Paniekaanval (angst die niet vatbaar is voor die farmacologische aanpak)
nieuwe term (als effect van farmacologisch onderzoek)
Paniekstoornis/paniekaanval
Geschiedenis: mathematisch te volgen o.b.v. publicaties waarbij dat woord opgenomen
wordt in de keywords
Paniekaanval/paniekstoornis: term opgenomen door de DSM hype (is plots overal)
o Binnen deze hype ging het louter om de neurotische paniekaanval
Merkwaardig want: de ontdekking van de paniekaanval is binnen de
psychose gebeurd (veel onderzoekers weten dit niet)
Dus: paniekaanvallen kunnen binnen de verschillende structuren
voorkomen
o Men ziet niet dat men de overgang gemaakt heeft van iets dat beschreven werd
binnen de psychose, naar iets dat beschreven wordt binnen de neurose
Paniekstoornis (beschrijving): exact hetzelfde teruggevonden als wat Freud beschreven
heeft in 1850 (maar toen onder de term angstneurose)
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
66
o Niet exact hetzelfde: het is minder, Freud was beter (stuk subtieler)
o Men moet een aantal zaken terugvinden die men eigenlijk vergeten was voordien
o Paniekaanval zonder angst: NFPD (non-fearful panic disorder)
Herontdekking van de paniekstoornis/paniekaanval
Etiologie/oorzaak van paniekstoornissen
Men gaat op zoek naar de etiologie, oorzaak, van die paniekstoornissen
Neurobiologisch: idee dat er verschillende hersensystemen aan de basis zouden liggen van
de verschillende vormen van angst en schizofrenie maar: hypothesen niet bevestigd
Cognitief-psychologisch: catastrofale interpretaties
o Hypothese: wij voelen altijd vanalles in ons lichaam
Sommige mensen: normale lichamelijke ervaringen zouden aanleiding
geven tot een catastrofale interpretatie die zal uitmonden in een
paniekaanval
Die hypothese klopt voor het onderhouden van een paniekstoornis, maar
biedt geen verklaring voor de eerste paniekaanval
o Eerste verklaring van Freud: de driftaandrang wordt op een foutieve manier
afgereageerd
Die spanning, driftspanning wordt uitgedrukt in die paniekaanval
o Tweede verklaring van Freud: die driftaandrang is nooit psychisch bewerkt, nooit
in het psychisch apparaat binnen gevoerd
Klinisch: oorspronkelijke situatie van verlies
o Klinische argumentatie: onderzoeksgegevens vanuit de mensen die in de praktijk
staan
Vandaag de dag: merkwaardig gegeven
Empirische studies: bij dat niveau kun je je vragen stellen (vinden vaak
plaats aan de universiteit met studenten als proefpersonen
generaliseerbaarheid?)
Mensen in de klinische praktijk o.b.v. hun ervaring bepaalde zaken naar
voor schuiven
Wordt minder serieus genomen, lijkt minder waard te zijn
Terwijl de prof dit beter vindt!
Maar: niet gerandomiseerd, geen controlegroep, …
Prof: gebruik je gezond verstand en combineer de twee
(empirische en klinische evidentie)
o De Ander is verdwenen, heel vroeg
o Te maken met separatie: de Ander was in een aantal gevallen niet of niet genoeg
aanwezig
o Men ziet een belangrijk verband met een voorafgaande verlieservaring
(gehechtheidsfiguur verdwenen) effect op de uitwisseling/verhouding tussen
Subject en Ander, op grond waarvan de identiteitsontwikkeling tot stand komt
Degene die overblijft: rouwperiode (niet bevorderlijk om goede
spiegelingen te geven)
Foutgelopen verhouding tussen Subject en Ander
o Link met 1 van de descriptieve kenmerken: agorafobie
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
67
Bij het merendeel van die descriptieve kenmerken: wel begrijpbaar van
waar ze komen (te maken met somatisering, …) kadert vrij goed in het
beeld dat wij opbouwen van die etiologie
Wat heeft agorafobie daar nu mee te maken?
Agorafobie hoort thuis in een ‘voorbijgestreefde’ visie op fobie
Gaat er (foutief) van uit dat de angst te maken heeft met een
bepaald object, een bepaalde situatie
Vandaar ook die benamingen object benoemen in het
Latijn/Grieks en daar fobie aan plakken
Kernpunt van de fobie is nooit het object, het is de constructie errond!
Kernpunt van agorafobie?
Zo’n situatie: gevoel hulpeloos te zijn en dat niemand kan helpen
(in de leegte op zichzelf teruggeworpen worden)
In eerste instantie een angst dat niemand in de onmiddellijke
omgeving hulp zal geven SEPARATIE-ANGST
Sluit aan bij de oorspronkelijke ervaring dat de Ander (om een of
andere reden) niet in staat geweest is om hulp aan te bieden
(m.b.v. symbolisatie of spiegelingen om iets hanteerbaar te
maken)
HEDENDAAGS ARGUMENT: DE STUDIE VAN ‘SOMATISERING’
Alexithymie: iemand die niet in staat is om zijn gevoelens te verwoorden
o Begrip komt uit de psychoanalyse
Somatisering:
o Wij als hulpverleners zijn meer en meer aanwezig binnen de medische sector
o Medische wetenschap: enorm veel vooruitgang de laatste 50 jaar
Daardoor ook gebotst op aantal grenzen (ethische, maar ook op vlak van
kennis)
Botsing op aantal symptomen waar men geen verklaring voor heeft (
uitgebreide medische kennis) groot aantal zaken die niet kunnen
geplaatst worden
Grappig: toch gaat men die zaken die niet geplaatst kunnen
worden, een naam geven
MUS: medically unexplained symptoms somatisering
MUS: vooral toegenomen sinds de DSM-II of DSM-III
o Categorie conversiehysterie weggeveegd (kennis ervan verdwenen, maar komt
wel nog voor in de kliniek)
Conversiesymptomen die ook lichamelijke symptomen zijn, zijn van een
totaal andere aard dan somatiseringssymptomen
Conversie: lichamelijke symptomen die niet fake zijn (reëel
aanwezig), maar waar elke organische grond aan ontbreekt
verstoorde lichaamsfunctie, maar met een volledig intact lichaam
Psychosomatiek: het lichaam is wel verstoord
Twee categorieën:
o Te veel (hyperesthesie) voelen
o Te weinig (hypo-esthesie) voelen
Dit zijn symptomen binnen onze betekenis van het woord!!
o MUS ingevoerd: binnen dat onderzoek onderscheid maken tussen twee vormen:
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
68
Presenting somatisation
Accent op angst en depressie, naast lichamelijke fenomenen
Vooral: een bepaalde manier van presenteren aan de Ander, aan
de therapeut, diagnosticus, arts, …
Dit zijn mensen die snel een beroep doen op een arts
Functional somatisation
Ontbreekt: veel minder sprake van een bepaalde terugkerende
verhouding tgo. de hulpverlener
Dit zijn mensen die niet snel beroep doen op een arts
Het onderscheid ligt niet in de ‘symptomen’, maar in de manier waarop
men een verhouding uitbouwt t.o.v.. de Ander
Freud: angstaanval: beschrijft ook een aantal somatische fenomenen
o Hij merkt op dat dat somatische angstequivalenten (= geen substituten,
vervanging) zijn het is hetzelfde: continue lijn tussen de ervaring van de
angstaanval en de somatische angstequivalenten
o = Somatisering
o Angstsubstituut (symbolisatie van de angst): andere orde veel dichter bij die
conversiesymptomen
Somatisering beter te onderzoeken via alexithymie
o Men zal vaststellen dat bij mensen die lijden aan somatisering, dat kenmerk vaak
voorkomt
o Mensen die een bepaalde ‘trait’ (= persoonlijkheidstrek) gaan vertonen die
kenmerken van alexithymie vertoont
o 30 jaar geleden: hype van psychosomatiek gevolg: mensen aangemeld in de
medische sector werden doorverwezen naar een psycholoog/therapeut
Mensen gediagnostiseerd met psychosomatiek: hadden nauwelijks een
verhaal, hadden weinig te vertellen
o Voordeel van een dergelijk afgebakend kenmerk: leent zich tot onderzoek
3 factoren komen uit het onderzoek naar voor (van alexithymie)
o Difficulty in identifiying feelings
MUS: zeer hoge correlatie hiermee
o Difficulty in describing feelings to others
MUS: significante correlatie
o Externally oriented thinking (niet gericht op de binnenwereld)
MUS: lage correlatie
2 belangrijke items (statistisch):
o I have physical sensations which even the doctors do not understand
Onmiddellijk: verhouding tgo. de Ander
o I am often puzzeled by sensations in my body
Alle 3 de argumenten samen: bevestigt onze uitgangshypothese: er bestaat zoiets als een
aktuaalpathologische positie van het subject
De psychische elaboratie van die (a) is veel te weinig gebeurd het is in een soort
kiemproces blijven steken
Betekent ook dat we daarbij die twee primaire affecten in hun meest primaire vorm zullen
aantreffen
o Angst: paniekaanval, chaotische angst
o Depressie: grote leegte, identiteitsverlies, …
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
69
Ontstaansgeschiedenis
De ontstaansgeschiedenis ligt in de verhouding tussen het subject en de Ander
Maar: we moeten voorzichtig zijn met die beschrijving
Levensgroot risico geopend op de meest klassieke fout binnen de psychologie/psychiatrie:
motherblaming
o Redenering waarbij het de ouders zijn die beschuldigd worden dat zij te weinig
spiegelingen aangeboden hebben, …
Het is een proces in twee richtingen!
o Zowel het kind als de ouder spelen een belangrijke rol
o Men kan iets aanbieden, maar daarvoor wordt het nog niet overgenomen
In die vroege interactie (heel belangrijk voor de identiteitsontwikkeling en de
affectregulering): iets verkeerd gelopen
o Heeft o.a. tot gevolg dat zo iemand weinig of niet in staat zal zijn die
affectregulering te laten verlopen via het talige, het spreken, de symbolisatie
Tezelfdertijd zien we ook dat een dergelijke foutgelopen vroege ontwikkeling, heel veel
effecten kan hebben
o We mogen ons niet beperken tot die somatisering of paniekstoornis (dan denken
we teveel in hokjes)
o We zien heel wat labels binnen de DSM die perfect binnen deze groep kunnen
gedacht worden
Opmerking
Belangrijke boodschap: we hebben nu in eerste instantie een aantal gronden bekeken om die
aktuaalpathologie naar voor te schuiven
Die voorbeelden die we gezien hebben (somatisering en paniekstoornis) zijn maar twee
voorbeelden
Die groep is nog veel ruimer
Diagnostiek
Diagnostiek: sowieso altijd voor een stuk gebaseerd op beschrijving
Kritiek op het descriptieve: vooral wanneer de diagnostiek zich daartoe beperkt
Maar: wel altijd vertrekken bij een descriptieve diagnostiek vervolgens: naar het
structurele
Descriptieve diagnostiek (somatisering)
Bij deze categorie: heel sterk opletten dat we niet dezelfde fout maken zoals bij de
psychosomatiek 30 jaar geleden
o Dat de diagnose van somatisering in de ruime betekenis van het woord
uitsluitend een negatieve diagnose is
Dan: regelrechte beschuldiging van de patiënt
Deze groep komt nagenoeg altijd in eerste instantie bij de arts terecht
Vaak: meerdere artsen, diagnostisch onderzoek in het ziekenhuis
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
70
Medische sector: men vindt niets (niet overtuigend om in de
richting te wijzen van een bepaalde medische diagnose)
Negatieve diagnostiek: “we vinden niets somatisch, dus zal het
psychisch zijn” fout die je niet mag maken!
Positieve aanduidingen nodig voor deze diagnose!!
o Je mag niet op grond van het ontbrekende besluiten dat het psychisch is
o Historisch voorbeeld uit de geschiedenis van de psychosomatiek: TBC
Tot het begin van de vorige eeuw begreep men dit nauwelijks
Oorzaak onbekend
Merkwaardig fenomeen (geen enkele grond): wordt gepsychologiseerd
Vind je vandaag de dag nog altijd in het taalgebruik (de ‘tering’:
iemand die wegteert; op grond van liefdesverdriet)
o Modern voorbeeld uit de geschiedenis van de psychosomatiek (jaren ’70): kanker
ook gepsychologiseerd (mensen die niet wegkunnen met hun agressie)
Die fout mogen wij niet maken: somatisering is enkel een psychologisch probleem als je er
ook aanwijzingen voor hebt (naast het ontbreken van een lichamelijke grond)
o Aantal lichamelijke zaken die je niet kunt plaatsen: altijd doorsturen voor
lichamelijk onderzoek!!!
o Voorbeeld van iemand met karakterverandering, … (tumor)
o Anamnese goed doen: Wat was er eerst? Hoe is het begonnen?
o Neem geen risico’s: somatisering is enkel somatisering als je er positieve
aanwijzingen voor hebt
Positieve aanwijzingen (descriptief):
o Angst (geschiedenis van paniekaanvallen, agorafobie, …)
o Aard van de somatisatiefenomenen: in de richting van die angstequivalenten
Verhouding Subject - Ander
Als je bezig bent met het descriptieve, ben je onvermijdelijk ook bezig met die verhouding
Maar: moeilijk iets: je zit zelf ook in die verhouding
o Je moet die verhouding in rekening brengen terwijl je zelf deel uitmaakt van die
verhouding
Typisch: zij nemen inderdaad een bepaalde verhouding in tegenover de Ander, en dan vooral
op vlak van hulpverlening
o We kunnen dit meteen gebruiken als illustratie van onze basisstelling
“Psychische problematieken ontstaan in de verhouding tussen Subject en
Ander, en zullen zich ook herhalen in die verhouding tussen Subject en Ander,
wat betekent dat ze zich ook zullen herhalen in de diagnostische/klinische
verhouding”
o Één van de belangrijkste doelen van de behandeling: de verhouding veranderen
Symptomen (psychopathologie) en fenomenen (aktuaalpathologie):
situeren zich aan de rand van die verhouding
o Wat is hier die oorspronkelijke verhouding?
Een zich ontwikkelend subject dat die lichamelijke fenomenen (arousal)
gaat presenteren aan de Ander (appel-functie)
In die oorspronkelijke situatie zijn die antwoorden onvoldoende geweest:
onvoldoende gegeven, onvoldoende overgekomen, …
Op grond van dat verkeerd lopen is die somatisering ontstaan
Nu: patiënt 30 jaar later en last van een aantal fenomenen
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
71
Eerste vaststelling: het merendeel van die mensen is niet direct geneigd
om op consultatie te gaan ( hysterische patiënt met
conversiesymptomen)
Ze zijn niet echt geneigd die hulpvraag te richten, want
oorspronkelijk kregen ze ook geen antwoord op hun hulpvraag
Als ze komen: op aandringen van de partner
o Bij de arts: moeten hun symptomen beschrijven
Arts zegt vage klachten, diagnostisch rondje, … vindt niets en zal dit
ook op een vriendelijke manier zeggen
Die patiënt hoort afwijzing en krijgt een herbevestiging (“ik krijg geen
bewerking, geen spiegeling, geen representatie”)
De slecht zittende verhouding krijgt nog eens een bevestiging
o De diagnostische verhouding als herhaling van de oorspronkelijke verhouding
o Algemene regel: wat zich in de kliniek (verhouding tgo. de therapeut) herhaalt, is
de basis van de problematiek
Man wordt doorverwezen, stapt naar psycholoog (beste geval)
psycholoog zal proberen zicht te krijgen op de geschiedenis, de actuele
situatie, …
Er komt geen bewerking uit; heel beperkt feitelijk verhaal
Je hebt geen klassiek materiaal om mee te werken (het imaginaire,
de bewerking ontbreekt)
Dan: grote risico dat ook zo iemand door de psycholoog
weggestuurd wordt
Yoga en mindfulness kunnen wel nuttig zijn hier, maar moet wel op een
positieve manier gekaderd worden (m.b.t. de verhouding niet in het
kader van ‘wegsturen’) aanzet om die verhouding uit te bouwen
Diagnose: best baseren op die verhouding die zich zal uitbouwen t.o.v. ons als clinicus en
ook mislukt
o Die onrust die wij zelf voelen: belangrijke diagnostische aanwijzing voor een
dergelijke tekortschietende verhouding
Belangrijke aanvulling (terugkeren naar onze argumentatie – 3 argumenten): tweede
argument: ongeveer allemaal vergeten dat de oorsprong daarvan lag in de studie naar
schizofrenie
o In de voorbeelden m.b.t. somatisering en in de voorbeelden die je vandaag in de
literatuur vindt, gaat het uitsluitend over de neurotische structuur
Vergeten dat dit ook kan optreden bij de psychose
Ruimer: als we het hebben over die aktuaalpathologie spreken we over
een positie die in de 3 structuren kan optreden: je vindt die vormen van
angst en somatisering zonder de minste twijfel bij de psychose (ook daar:
verhouding verstoord en ontbreken van de mogelijkheid om dat
representationeel te verwerken)
Implicaties voor behandeling
Accent op de verhouding
Wij moeten als therapeut bijzondere aandacht hebben voor die verhouding
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
72
Want het is het herstel van die verhouding dat uiteindelijk voor die man of vrouw de
mogelijkheid zal openen om tot een betere affectregulering te komen
Was vroeger min of meer vanzelfsprekend (begindagen psychotherapie: accent heel sterk op
de therapeutische verhouding)
We moeten die verhouding weer centraal stellen!
o Dat is het belangrijkste: de verhouding tussen psychotherapeut en patiënt
o Die verhouding ligt aan de basis van de mislukking
Affectregulering, driftregulering kan niet op een goede manier gebeuren
Niet alleen betekent dit dat wij erop gericht moeten zijn om die verhouding beetje bij beetje
te herstellen; het betekent ook dat wij hier een bepaald proces gaan installeren dat
oorspronkelijk te weinig plaats gekregen heeft
o We krijgen iemand die op het vlak van affectregulering op een heel vroeg niveau is
blijven steken
o Bedoeling van behandeling: dat terug op gang trekken identiteitsontwikkeling
op die vlakken terug op gang brengen
Schema met de twee cirkels: die lagen zijn niet ontwikkeld (slechts heel dun laagje) doel
behandeling: die lagen aanbrengen
o Kan enkel als de verhouding goed zit
o I.p.v. deconstructie (klassieke neurose): CONSTRUCTIE
We moeten helpen om een aantal van die zaken erbij te voegen
“Subjectamplificatie”
Hoe doen we dat?
In eerste instantie door heel sterk spiegelend op te treden (zal pas
werken als de verhouding goed zit)
Bovendien moet je ook proberen te historiseren: niet enkel dat in
het heden bekijken, maar ook in het verleden
o Op zoek naar die eerste lagen, die restlagen die niet
voldoende ontwikkeld zijn
o Is minder moeilijk dan je denkt: vragen naar kinderziektes,
naar de manier hoe ziekte in het gezin van herkomst
beleefd werd, …
o Heden en verleden zullen zo door elkaar gaan lopen
o Zo zie je helaas ook vaak een subjectieve verslechtering
paradox (in psychotherapie gaat men zich vaak gedurende
een bepaalde periode slechter voelen dan voordien)
o Die mensen voelen weinig of niets, en datgene wat ze
voelen, wordt uitbesteed aan het lichaam
Op grond van de bewerking die we doorvoeren,
verdwijnen die lichamelijke klachten en
angstfenomenen, maar zien we plots dat ze
lettelrijk en figuurlijk voor de spiegel gaan staan en
zich een aantal vragen gaan stellen (interne
processen)
Ook effecten in de partnerrelatie
Onderzoek i.s.m. de vakgroep orthopedagogiek naar LSCI: werkt heel
goed, maar jongeren gaan zich slechter voelen
Is juist goed: teken dat het werkt, gaan voor de spiegel staan, …
Slechter voelen: bewijs dat het werkt
o Mag daar natuurlijk niet bij blijven!
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-2
59)
73
o Moeten op een bepaalde manier leren omgaan met
bepaalde zaken
Ho
ofd
stu
k 11
: De
aktu
aalp
ath
olo
gis
che
po
siti
e: p
anie
ksto
orn
isse
n e
n s
om
atis
erin
g (
p. 2
41-
259
)
74
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
75
Hoofdstuk 12: Tussen aktuaal- en
psychopathologie: posttraumatische
stressstoornissen en Borderline (p. 261-292)
Inleiding
In deel 3: leeuwendeel van de hedendaagse kliniek besproken
Twee groepen:
o PTSD: descriptieve diagnostiek met daaraan een oorzaak gekoppeld (etiologie)
o Borderline persoonlijkheidsstoornissen
Ondanks de korte geschiedenis van ons vakgebied, herhalen zich om de zoveel tijd een aantal
zaken
o Waar we nu voor staan: meest frappante voorbeeld van een herhaling in de kliniek
o Grappig, ironisch, tragisch om te zien dat we nu dezelfde fouten maken als 100
jaar geleden
Historische schets
Terug in de tijd: onze kliniek ontstaat rond 1900
o Er was toen vruchtbare grond voor omdat er op dat ogenblik een
paradigm.a.w.isseling aan de gang is (tot de helft van de eeuw daarvoor was men
ervan overtuigd dat alle psychische stoornissen een organische oorzaak hadden)
o Paradigm.a.w.isseling op grond van een teleurstelling: psychische stoornis
konden niet begrepen worden vanuit een organisch perspectief
Plots aandacht voor de psychosociale factor
o We bevinden ons in de beginperiode van de moderne psychotherapeutische
kliniek
o Heel snel het idee dat al die psychiatrische verstoringen teruggaan op een
traumatische voorgeschiedenis
Bv. ongeluk in het verkeer (vooral trein)
Bv. seksueel misbruik
Dit neemt dusdanige vormen aan dat er een tegenbeweging ontstaat
o Tegenbeweging: dat is niet waar, het is gefantaseerd, ‘fake’: het zijn bedriegers
Die groep die als bedrieger naar voor geschoven werd: “hysterie”
Rond 1900: idee van ‘echte’ patiënten (traumatische voorgeschiedenis) en
‘valse’ patiënten (zijn onze aandacht niet echt waard)
Vanaf jaren 1980: overal idee dat het merendeel van de psychiatrische en psychologische
verstoringen teruggaan op een geschiedenis van misbruik
o Hype binnen het Amerikaans systeem
o Karikaturale overdrijving gevolg: tegenbeweging
o Tegenbeweging: dat is onzin, die mensen beelden zich dat in, ze worden daar op
de koop toe in gestimuleerd door een aantal therapeuten, …
Baseline: dit is larie, onzin
Die groep patiënten: geen echte patiënten Borderline groep
Hetzelfde negatieve aureo als de groep hysterie van 80 jaar
geleden
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
76
Is niet hetzelfde! (maar: de overeenkomst betreft de verwerping)
Beide gevallen: een dergelijke discussie is moreel-ethisch beladen
o Lijkt wetenschappelijk
o Maar: gaat over de schuldvraag
Zijn het slachtoffers die misbruikt werden? schuld bij de ouders,
misbruikers
Is het gefantaseerd, ingebeeld? schuld bij de patiënt
o Een dergelijke discussie zal tot de jaren ’90 blijven bestaan
Maar: nog tot op vandaag repercussies
Men ziet niet dat het over twee verschillende groepen gaat (met de ene
groep meer psychopathologisch, en de andere groep meer
aktuaalpathologisch)
Gevolg: aantal mensen niet gehoord, …
De vraag die aan de grondslag lag van die discussie: de vraag naar de echtheid van het
trauma
Uitgangspunt om het college over PTSD te starten
Post-traumatische stressstoornis
Trauma
Trauma? Wat stellen we ons daarbij voor? Verwachtingen?
o Trauma als een zeldzaam iets
o Duidelijk: over een trauma bestaat er geen discussie: trauma als een duidelijk iets
waar we zonder veel problemen feitelijke informatie over kunnen krijgen
o Als iemand een dergelijk zeldzaam gegeven als een trauma meemaakt, heeft dat
onmiddellijk effect (eerstkomende 48u)
Onmiddellijk daarbij aansluitend: idee dat het slachtoffer heel snel een
hulpvraag zal richten
Onderzoeksgegevens tonen dat er van die opvattingen niets klopt vaststellingen
o Trauma is een zeer frequent iets (life time prevalentie: 1 op de 2 mensen in het
westen, 50%)
o PTSD als reactie zal zich slechts in een heel beperkt aantal gevallen ontwikkelen
(tussen 1% en 12%)
Betekent dat we dan voor een heel belangrijke vraag komen te staan: wat
is dan de oorzaak van een PTSD?
Niet enkel het trauma (anders zou het meer voorkomen)
Eerste antwoord: erfelijkheid resilience (daar wel/niet mee
kunnen omspringen)
o Resilience: nieuwe manier om mensen te beschuldigen
o Heeft men onderzocht: blijkt inderdaad op een of andere
manier een beperkte genetische factor te zijn, maar die is
niet enkel beperkt, maar ook niet specifiek (die factor is
ruimer terug te vinden, ook aan de basis van andere
aandoeningen)
o Dat genetische als verklaring: al bij al zeer vaag
o Recent wordt het nog veel interessanter: epigenetica:
studie van de impact van omgevingsfactoren op de genen
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
77
We weten dat de omgeving genen kan aan-
/uitschakelen (en dit tot 3 generaties ver!)
Er is niet direct een duidelijke verhouding tussen het trauma
(m.b.t. aard en intensiteit) en de daaropvolgende pathologie
o Bij een aantal mensen ontstaat er ook iets anders
o Geen duidelijk, rechtlijnig verband er kunnen zeer veel
verschillende dingen voortvloeien uit die traumatische
voorgeschiedenis
PTSD als reactie op een trauma
Er is vrij veel onderzoek naar gericht (vooral vanaf jaren ’70) omdat er duidelijk een aantal
vraagtekens zijn en dit niet beantwoordt aan onze verwachtingen
o PTSD zal zich vooral ontwikkelen als een trauma een bepaalde herhaling kent
(niet: chronisch misbruik, want = continu) herhalingsfactor duidelijk effect op
het al dan niet ontwikkelen
o Tweede onderzoekslijn (los van die genetische verklaring): kijken naar de
persoonlijkheidskenmerken
Wat is er in dat subject, die persoon, dat maakt dat hij/zij een PTSD
ontwikkelt en iemand anders niet?
Gevaar van die redenering (die overigens juist is): opnieuw beschuldiging
we moet hier dus op een genuanceerde manier mee omgaan
Wat kunnen we uit dit eerste rondje afleiden? Welke ideeën kunnen we naar voor schuiven?
o Eerste vaststelling: de diagnostiek rond PTSD is veel moeilijker dan we
verwachtten
Spontaan verwachten we dat dit de meest eenvoudige diagnose is
In heel veel gevallen (PTSD) legt de patiënt zelf het verband tussen zijn
stoornis en het trauma niet
De regel is dat men op consultatie komt met een mix van
problemen, en dat het trauma door de patiënt niet aangegeven
wordt als oorzaak, en zelfs in veel gevallen zelfs niet vermeld
wordt
Hoe gaan wij dat begrijpen vanuit onze achtergrondtheorie?
Traumaproblematiek (niet enkel PTSD en acute traumatische
stresstoornis): begrijpen vanuit die aktuaalpathologische positie
Traumaproblematiek als een aktuaalpathologische positie
Argumenten voor de stelling dat die problematieken voortkomend uit trauma, aan de kant
van de aktuaalpathologie kunnen geplaatst worden? 4 argumenten (klinisch)
1. Het meest centrale fenomeen = angst
2. Het ontbreken van secundaire elaboratie
3. De aanwezigheid van somatisatiefenomenen
4. Identiteitsverstoring
ANGST ALS HET CENTRALE FENOMEEN
Angst staat centraal binnen de traumaproblematiek
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
78
o Angst die een typische kleur vertoont: de angst die aanleunt bij de paniekaanval
of bij die angstige verwachting, of bij die irriteerbaarheid (~ Freud:
angstneurose)
DSM: PTSD = post-traumatische stressstoornis
o Stress staat centraal naast het trauma
o Stress = neutrale benaming voor arousal, spanning
o Compliment: PTSD staat in de rubriek van de angststoornissen
Het is juist deze vorm van angst die wij kunnen begrijpen vanuit die aktuaalpathologische
positie (de secundaire bewerking binnen het verbale/symbolische ontbreekt)
Opmerking: de patiënt zelf legt het verband niet
o De patiënt zal in het merendeel van de gevallen geen verband naar voor schuiven
tussen die ervaringen van angst en het trauma of de traumatische
voorgeschiedenis die hij/zij meegemaakt heeft
o ~ ontbreken van historiseren (ontbreken om datgene wat men ervaart, binnen de
eigen geschiedenis te brengen teveel focus op het hier en nu)
ONTBREKEN VAN SECUNDAIRE ELABORATIE
De onmogelijkheid bij deze mensen om datgene wat ze meegemaakt hebben in een
normale, associatieve representatie te brengen en die op een normale associatieve manier
te bewerken (secundaire elaboratie ontbreekt)
Associatieve bewerking:
o Voorbeeld: hoogoplopend conflict op vrijdag, met iemand die dicht bij je staat
wat gebeurt er tijdens dat weekend?
Om de zoveel tijd denkt men terug aan dat incident (“Ik had dit moeten
doen, ik had dat moeten zeggen”)
Bezig met allerlei scenario’s, dat voortdurend opvoeren
= secundaire elaboratie, associatieve bewerking
De scherpte, het acute is eraf
Treedt onmiddellijk op, denkbeeldig
Maar: het denkbeeldige ervan neemt niet weg dat het een dialoog
is
Je bewerkt het in een soort imaginaire dialoog met de Ander
o In een trauma gebeurt dit niet
Het trauma laat een gat na in het psychische, het bewuste opening,
lagune
Het trauma krijgt geen subscriptie in het normale, associatieve geheugen
Slachtoffers kunnen het trauma, wat ze meegemaakt hebben, zelf niet
verwoorden, en hebben er zelf ook geen aandacht voor heeft
bijgedragen tot de negatieve beeldvorming
Voorbeeld: op vlak van trauma: tijdperk voor Dutroux en tijdperk na
Dutroux
Voor: partner gaat klacht neerleggen (ontdekt dat hij/zij een
geschiedenis heeft van seksueel misbruik en wil klacht
neerleggen) ondervraging (Beschrijving? Feiten?): krijgen
weinig verhaal, ook duidelijk afweer politie: ‘Wat moet ik hier
nu mee doen?’
o Draagt bij tot de ongeloofwaardigheid
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
79
o Als je in de kliniek iemand hebt die heel uitvoerig over
misbruik kan vertellen vragen bij stellen
o En omgekeerd: moeilijk kunnen verwoorden = aanwijzing
om verder in die richting te denken
o = paradoxale vuistregel!
Freud: een trauma kan nooit herinnerd worden
o Maakt deel uit van het ‘primair onbewuste’: het trauma zit gefixeerd in het
onbewuste (oerverdringing) en zal nooit geverbaliseerd kunnen worden
o Het lukt niet: randvoorstellingen
1990: neuropsychologie
o We ontdekken dat wij verschillende geheugensystemen hebben
o Het geheugensysteem waarvan wij dachten dat dat het enige was (het verbale,
declaratieve geheugen), blijkt het minst belangrijk te zijn
Paradox: dat geheugen dient om te vergeten
We vergeten heel selectief
o We hebben ook nog het limbisch systeem als geheugen: het affectief geheugen
Hierin worden de traumatische herinneringen opgeslagen
Typisch kenmerk: is niet gekoppeld aan de prefrontale cortex (geen
rechtstreekse verbanden) je kan het dus niet vergeten
Hoe werkt dat dan? Onthouden maar je ‘weet’ het niet
Taal zorgt voor bewustwording, maar er zijn ook zaken buiten het
bewustzijn
Awareness: dat limbisch geheugen functioneert op grond hiervan
Wanneer werkt dat geheugen?
Je voelt dat in je buik
Dat geheugen heeft een verbinding met een aantal centrale
zenuwpunten in de buik, en daarvan krijg je een aantal signalen
Dit is gebaseerd op basis van een traumatische herinnering en werkt
onmiddellijk, heel snel
Heel krachtig leerproces: opslaan heel snel signalen heel
snel reageren (“fight or flight”)
Traumatische herinneringen worden onmiddellijk opgeslagen
Implicatie voor behandeling: je zal een trauma nooit perfect kunnen
herinneringen en verwoorden
Want: die oorspronkelijke verwoording is er nooit geweest (heeft
zich op een andere manier, andere modus, ‘ingeschreven’)
o Bewustwording: andere richting:
Top down: van limbisch systeem naar buik dan kan men zich bewust
worden en een aantal zaken formuleren (bewust linken leggen) het
lichaam herinnert zich het trauma (vandaar dat de eerste reacties op die
herinnering, somatisch zijn)
SOMATISATIEFENOMENEN (SOMATISERING)
Typisch die mensen waarbij het lichaam serieus aangetast is
Aantal lichaamssystemen: hoge vormen van slijtage
Somatisering ruim bekeken: vooral het lichaam komt op het voorplan
o Bij deze groep ook heel veel druggebruik, verslavingsproblematiek, …
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
80
Om op het lichaam in te werken om zaken te bewerken en aldus
bemeesterbaar te maken (ook automutilatie)
o Psychische elementen bewerkt op het niveau van het lichaam
Diagnostiek: niet eenvoudig
o Heel veel verschillende problematieken waarbij het belangrijkste
gemeenschappelijke kenmerk is dat de patiënt het verband met het trauma zelf
niet legt
IDENTITEITSVERSTORING
Achtergrondtheorie: accent op het verdeeld zijn van het Subject en daarbij aansluitend op
het verdeeld zijn van de grote Ander
o Tekeningen/schema’s: Subject en Ander lopen door elkaar (vliegwielbeweging en
niet altijd even duidelijk wat binnen en buiten is)
Uitwisselingen: taal: prachtige illustratie “mensen wisselen van
gedachten” (mag je in een aantal gevallen letterlijk nemen)
Dialectiek
Dissociatie: dissociatieve identiteitsstoornis
o Het dynamisch door elkaar lopen van ik en de Ander, van de verschillende lagen
die in mij verwerkt zijn, gebeurt niet meer opsplitsing
o Dissociatie = mechanisme, alsook effect op de identiteit
PTSD en persoonlijkheid
PTSD: persoonlijkheidskenmerken die daarvan aan de grond liggen, misschien veel beter
begrepen als een bepaalde persoonlijkheidsontwikkeling, of het ontbreken daarvan
PTSD binnen de verschillende structuren
Als wij ervan uitgaan dat PTSD een aktuaalpathologische positie is, heeft dit als implicatie dat
een PTSD zich niet tot een neurose beperkt
o PTSD kan evenzeer optreden bij een psychose en perversie
o Vrij belangrijk! Omdat als je ervan uitgaat dat de problematiek die bij iemand tot
stand gekomen is, gestoord is, te maken heeft met misbruik, is er sprake van een
slachtoffer en moet je daar ook op een bepaalde manier mee omgaan
Psychose: vandaag nog heel weinig studie gedaan naar de psychosociale context en origine
van psychose
o Stond in de jaren ’60-’70 heel centraal: allemaal verdwenen
o Vandaag: bijna uitsluitend nog bekeken vanuit een genetisch, neurobiologisch
model
o Betekent dat we vergeten zijn dat er een duidelijk verband is tussen een
traumatische voorgeschiedenis en het uitbreken van een psychose
Eerste keer dat verband: tweede WO – concentratiekampen – Holocaust
Joodse psychiaters in concentratiekampen: een van de
belangrijkste effecten door hen omschreven: het uitlokken van
een psychose
Significant aantal mensen: latente psychose
Op dit ogenblik veel te weinig aandacht voor
Hedendaags onderzoek: 20-25% genetisch bepaald (schizofrenie)
Jimm Os (??): het is een sociale ziekte
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
81
Perversie: de categorie waar we het meest afstand van willen nemen
o Die perverten die we voornamelijk ontmoeten via de forensische kliniek
o Binnen dat kader: perverten heel snel bestempelen als daders (Engels:
‘perpetrators’)
o Bijzondere jeugdzorg: bijna al die daders (80%) zijn zelf slachtoffer geweest
dan wordt het moeilijk: hoe gaan we ze benoemen?
o Merendeel van de gevallen: enkel de juridische blik gehanteerd
o Zelf dader worden: andere manier (dan PTSD) om een trauma te verwerken
niet zo vreemd, doen wij allemaal
Neutraal: passief-actief omkering: wat je passief meegemaakt hebt, zal je
actief herhalen
Onschuldig, leuk voorbeeld: met je dochter van 7 voor het eerst naar de
tandarts: kind heeft schrik zal dag nadien met poppen spelen over een
tandarts (kind = tandarts) passief-actief omkering
Dit vind je op een dramatische manier terug bij (seksueel, fysiek) misbruik,
… één van de manieren om daarmee om te gaan: positiewissel
Zeer moeilijk als je daar als therapeut tgo. staat: visie: als dader of als
slachtoffer bekijken?
Duidelijk dat die descriptieve visie op PTSD, meteen bepaalde implicaties aanneemt:
o PTSD beperkt zich niet tot één structuur
o Ook aan te treffen binnen de verschillende structuren
Volgende punt dat we moeten bespreken: hoe kunnen we die aktuaalpathologische
ontwikkeling, of het aktuaalpathologische in de primaire ontwikkeling, nu koppelen aan het
idee van trauma op zich?
o Hoe kunnen we begrijpen dat een eventuele PTSD gekoppeld kan zijn aan een
bepaalde ontwikkeling of het ontbreken daarvan?
o Gaan we doen door ervan uit te gaan dat iedereen van ons start met een trauma
Iedereen van ons gaat bij de aanvang van de ontwikkeling doorheen een
traumatische periode
Zal ervan afhangen hoe die traumatische periode bewerkt wordt
Acute stressstoornis of PTSD?
Meest tragische en frequente stuk binnen onze kliniek: PTSD en Borderline
Op de helling plaatsen van een deel intuïtieve ideeën over trauma
Op grond van die correcties botsen we op twee vragen:
Hoe ontstaat een PTSD dan eigenlijk?
Wat is een trauma dan eigenlijk? (in het licht van die PTSD)
Twee vragen
HOE ONTSTAAT EEN PTSD?
Vraag naar de voorgeschiedenis, wat maakt dat iemand een PTSD ontwikkelt of niet?
Er is geen ‘definitieve’: het is nooit helemaal klaar
Binnen de normale ontwikkeling: aantal zaken verkeerd: psychopathologische ontwikkeling
Aktuaalpathologische ontwikkeling: er ontbreekt vanaf het begin al iets (heel beperkte, heel
primaire spiegeling, representatie, mentalisatie, secundaire elaboratie, …) er werd maar
een heel beperkte ontwikkeling aangeboden
Waarom zal die groep een PTSD ontwikkelen? ontwikkelingsvisie (zie onder)
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
82
WAT IS EEN TRAUMA?
Trauma is niet per definitie synoniem van een emotioneel schokkende gebeurtenis
o Iets dat verwacht is (maar emotioneel heel schokkend en zwaar), is geen
traumatische gebeurtenis
o Trauma: wanneer er totaal geen verwachting is
Puur descriptief: makkelijk onderscheid:
o In het ene geval is het verwacht we hebben er al een secundaire elaboratie
voor, we hebben er al over nagedacht: er ligt al een bepaalde symbolisatie klaar
o In het andere geval is het onverwacht er ligt niets klaar, waardoor we het ook
niet kunnen vatten en voorstellen
Ontwikkelingsvisie voor PTSD
Elke ontwikkeling gaat van start bij een trauma, sowieso
o Trauma: structureel trauma (ingebakken in de structuur en aldus onvermijdelijk):
decollage/kloof/afstand tussen wat het kind ervaart in het Reële (het lichaam) en
het tekortschietende antwoord dat van de Ander komt
o We kunnen dit ons niet voorstellen gevoel van complete chaos, waar het kind
geen controle over heeft en niets van begrijpt
Dat structureel trauma, waar iedereen van vertrekt, wordt bewerkt door de spiegelingen,
binnen de verhouding met de Ander en binnen de processen van aliënatie en separatie (?)
Men vertrekt vanuit het motief (structureel trauma)
o Het structureel trauma wordt bewerkt
o Die ontwikkeling kan nooit volledig af zijn, gezien het nooit een volledig antwoord
kan bieden op het vertrekpunt, en omdat wij in de loop van ons leven af en toe
weer geconfronteerd worden met dat vertrekpunt (bv. ziek zijn: situatie van
hulpeloosheid)
Een stuk te begrijpen vanuit de hedendaagse hechtingstheorie: veilige verhouding waarlangs
het kind in staat gesteld wordt een secundair representatiesysteem te ontwikkelen
o Klassieke hechtingstheorie (Bowlby): veilige vs onveilige hechting
Psychotherapie: onveilige hechting veilige hechting
Als we een potentiële moeder onderzoeken, kunnen we nu al voorspellen
of het kind veilig gehecht zal zijn of niet
o Moderne hechtingstheorie: heel belangrijke aanvulling (Fonagy): vooral het accent
op datgene wat een hechting mogelijk of onmogelijk maakt
Veilige hechting: secundair representatiesysteem (primaire bij de moeder)
op grond waarvan affectregulatie kan ontstaan
Onveilige hechting: geen of defect secundair representatiesysteem
defecte affectregulatie
o Naast het goede representatiesysteem, ontwikkelen we ook een veilige
verhouding t.o.v. de Ander
Iemand met een normale ontwikkeling: traumatische gebeurtenis effect?
o Bv. een auto ongeluk
o Hij/zij wordt automatisch teruggeworpen (regressie) naar die oorspronkelijke
situatie van hulpeloosheid (= aktuaalpathologische positie)
o Persoon gaat zich een stuk als een kind opstellen, en er is een stuk zorg nodig
o Intensiteit neemt na verloop van tijd (paar weken) af: relatief kort in tijdsduur
o Men heeft in een versneld tempo terug die evolutie doorgemaakt
o Accute stressstoornis
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
83
Volgt onmiddellijk op de gebeurtenis
Onmiddellijk een hulpvraag
Relatief snel in de tijd bewerkbaar
o Traumatische gebeurtenis die bewerkt wordt in de verhouding tussen Subject en
Ander ( trauma in de betekenis van PTSD)
o Die regressie: beperkt in de tijd
Geen normale ontwikkeling (blijven steken op aktuaalpathologische positie): trauma
effect?
o Bv. ongeluk
o Traumatische gebeurtenis wordt niet het vertrekpunt om hulp te vragen aan de
Ander (vaak zelfs het omgekeerde: isolatie)
o Het trauma wordt ingekapseld en niet binnen die interactie gebracht: het wordt
niet bewerkt
o Het oorspronkelijke/structureel trauma is ook onvoldoende bewerkt er liggen
geen tools voor klaar, er is geen systeem en verhouding t.o.v. de Ander
o Het trauma zal binnen de orde van het Reële bewaard worden, en wordt niet
bewerkt binnen het symbolische/imaginaire
Structureel trauma (iedereen) accidenteel trauma (1/2)
o Verschil in bewerking afhankelijk van die voorgeschiedenis, en afhankelijk van de
manier waarop het structureel trauma bewerkt werd
PTSD: trauma wordt niet bewerkt
Het wordt dus niet binnen gevoerd binnen dat symbolico-imaginaire: niet bewerkt in de
woorden en in de verhouding
o Die interactie is in het beste geval een eigenlijke interactie (in vivo: van vlees en
bloed), maar kan ook denkbeeldig zijn
o Effect van dat ontbreken: man/vrouw wordt geconfronteerd met het reële effect
van dat trauma
o Reële effect: stress
Helaas heeft dit woord zijn betekenis verloren
Dit is nochtans de kern van de zaak: een effect binnen het reële van het
lichaam ( geneeskunde) waar men geen raad mee weet, niet mee
overweg kan
o Lacan: jouissance
Toont meteen de paradox
Genot, plezier, …, maar er zit ook angst en pijn in
Kernbeleving: spanning waar je geen controle over hebt
Voorbeeld: denk aan je laatste intense angstervaring (psychologisch en
lichamelijk) en je laatste genotservaring (ook: psychologisch en
lichamelijk) zeer veel overeenkomsten
Het overvalt ons: passiviteit en hulpeloosheid, we hebben er geen greep
op greep op krijgen door de interactie met de Ander, en door er een
symbolisatie aan te koppelen
Herhaling van de oorspronkelijke situatie zal op een andere manier bewerkt moeten
worden (in vele gevallen gebeurt dit ook op het lichaam)
o Diegene die inderdaad een PTSD trauma ontwikkelen na een accidenteel trauma,
zijn mensen die voorafgaand aan het trauma al die aktuaalpathologische positie
innamen
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
84
STELLING: IEMAND MET EEN AKTUAALPATHOLOGISCHE POSITIE ZAL EEN PTSD ONTWIKKELEN
WANNEER HIJ/ZIJ EEN TRAUMA MEEMAAKT
Zijn hier wetenschappelijke argumenten voor?
Eerste argument: in één van die zeldzame maar ook mooie epidemiologische onderzoeken
o Dit kunnen we nooit hardmaken via retroactief onderzoek (te veel bias)
o Men gaat een groep in tempore non suspectu (vrij jong) testen, onderzoeken en
men volgt ze om de zoveel tijd
Vertrekken bij een grote groep (want: veel uitval)
Vooruitzicht: onderzoek voor lange tijd (20 jaar)
Gebeurt vandaag niet meer (duur, intensief, duurt lang)
o Onderzoek waarbij zo’n 1000 mensen gevolgd en getest worden: binnen die
groep zijn er een aantal mensen die een trauma meemaken en een PTSD
ontwikkelen dan kijken naar de resultaten en testen van jaren voordien
Welke kenmerken hebben we toen gezien?
Wat blijkt: die groep die een PTSD ontwikkelde 60% vertoonde al een
vroegere verstoring:
Somatisering (AP!)
Sociale fobie (verstoorde verhouding Subject – Ander)
Combinatie van die 2 factoren: goed argument om onze stelling te
onderbouwen
(Twee andere argumenten: minder krachtig want klinische argumenten)
Tweede argument: betreft de ontwikkeling van PTSD bij jongeren (zoals dit ervaren wordt
door hun therapeuten)
o Men kan een onderscheid maken afhankelijk van de reactie van de ouders:
Groep die zegt ‘het is erg wat je meegemaakt hebt, maar laat er ons nu
over zwijgen, laten we het vergeten’ dit is de groep die een PTSD
ontwikkelt
Die ouders hebben altijd al zo’n boodschap gegeven
Groep die een klankbord biedt: uitwisseling over opzetten minder kans
op PTSD
Derde argument: Holocaust
o Massale traumatisering van een bevolkingsgroep
o Groep die het overleefd heeft: vanaf jaren ’70 stilaan groep die onderzocht wordt
(onderzoek naar PTSD)
o Eerste vaststelling: duidelijk verhoogd percentage van PTSD
o Maar: eigenaardige: de kinderen van de overlevenden (eigenlijk opgegroeid in
‘ideale’ omstandigheden) vertonen significant meer PTSD dan de ouders zelf
o Hypothese: bij die ouders is er pakweg tot de jaren ’70 massaal gezwegen
Vierde argument: accidenteel trauma als herhaling van een vorig accidenteel trauma
o Clinici die met PTSD-stoornissen werken, moeten vaststellen dat het accidenteel
trauma al een herhaling was of betekende van een vorig accidenteel trauma
o ‘Life experiences’ (dood, verlies)
o Mensen die een PTSD ontwikkelen, hebben vaak in de vroege kindertijd al
iemand verloren (fysiek, maar eventueel ook mentaal)
Bv. depressie ouder: opgroeien zonder spiegelingen
Vlakke ontwikkeling waarbij de tools en symbolisatiemogelijkheden
ontbreken om met een latere gebeurtenis of trauma om te gaan
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
85
Daarbij aansluitend: kijken naar onderzoek uit de attachment theorie: PTSD ontwikkelen: vaak
mensen uit een unresolved attachment?
AARD VAN HET TRAUMA
We werken met heel duidelijke onderscheiden op vlak van:
o Ontwikkeling (normaal – AP – PP)
o Trauma (accidenteel – structureel)
o Regelmaat (is iets wat we in de praktijk ook aantreffen
Maar: dit is niet de meest frequente groep (meestal minder duidelijk onderscheid)
Groep waarbij accidenteel trauma en structureel trauma door elkaar lopen
meest frequent: groep waarbij daar geen netjes onderscheid tussen is
Wanneer kinderen opgroeien in traumatiserende omstandigheden: geen
duidelijk temporeel onderscheid
Staar je niet blind op seksueel misbruik als trauma
o Die kinderen hebben het ‘voordeel’ dat het trauma duidelijk is
o Ook kinderen die opgroeien in slechte, traumatiserende omstandigheden waar
veel minder clementie, positieve aandacht voor is
o Uitdrukkelijke correlatie tussen psychiatrische stoornissen en sociale achtergrond
psychiatrische stoornissen = sociale stoornissen (≠ breinstoornissen)
Door elkaar lopen van een accidenteel en structureel trauma
Het traumatische heeft een impact op de identiteitsontwikkeling als dusdanig ( vorige:
traumatische: stuk los van de identiteitsontwikkeling)
DRIE KENMERKEN ROND DIE IDENTITEITSONTWIKKELING
Basic distrust
Merkwaardig fenomeen in de klinische praktijk: tot voor kort iedereen die bij ons kwam: bijna
automatisch een vertrouwen in ons verrassend
o Iemand gaat bij een wildvreemde: binnen de eerste 2-3 gesprekken al zaken
verteld dat hij/zij nog nooit iemand vertelde basisvertrouwen
o Houding die het merendeel van ons aanneemt t.o.v. de wereld: wij gaan ervan uit
dat de Ander te vertrouwen is, tot het tegendeel bewezen is
o Het merendeel van ons heeft wel een fundamenteel vertrouwen in de Ander
Gaat terug op die oorspronkelijke verhoudingen: ouders, grootouders: hebben het
fundamenteel goed voor met ons heeft dat basisvertrouwen geïnstalleerd
o Het is die verhouding die we meenemen als we hulp gaan vragen (bij een arts,
jurist, psycholoog, …)
o Als clinicus verwachten wij dat ook min of meer
Maar: bij deze groep is dat niet zo: hier krijg je exact het omgekeerde
o Want: zij hebben exact het omgekeerde meegemaakt
o ‘Verantwoordelijken’ en zorgdragenden: misbruik, vertrouwen niet waard, …
gevolg: “niemand te vertrouwen”
o Basishouding: basic distrust
Die houding: enorme impact op de hulpvraag
o Hoe kun je nu hulp vragen aan de Ander, als je die Ander niet vertrouwt?
o Praktische implicaties:
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
86
Iemand met zo’n voorgeschiedenis, komt niet snel op consultatie
serieuze vertragingsfactor, uitstel
Als die hulpvraag dan gesteld wordt, wordt ze op een heel dubbelzinnige
manier gesteld
Uit de wijze waarop de hulpvraag geformuleerd wordt en de
daarbij horende lichaamstaal, geeft die persoon eigenlijk aan dat
hij/zij ervan overtuigd is dat de Ander toch niet kan helpen
Negatief vertrekpunt
Interacties tussen mensen zijn altijd spiegelingsreacties
Patiënt: negativiteit wij gaan automatisch ook negatief
reageren
Effect van de spiegeling als wij er niet bij stilstaan
Therapeut reageert licht negatief cliënt ziet dit direct
bevestiging van wat hij/zij al vreesde
Dit is de regel, niet de uitzondering
o Basic distrust: eerste contacten zijn heel cruciaal!
o Ook te begrijpen als een effect van het door elkaar lopen van structureel en
accidenteel trauma op de identiteitsontwikkeling (en de verhouding)
wantrouwen
Dissociatie
Normale ontwikkeling: identificatieprocessen en separatieprocessen (inhouden van binnen
naar buiten, of omgekeerd) gaan tezelfdertijd gepaard met een bepaalde cognitieve
ontwikkeling
o Cognitieve ontwikkeling: we zullen in eerste instantie zien dat die identificaties
apart gehouden worden: die gaan los van elkaar functioneren binnen bepaalde
denkstijlen pas nadien: interactie
o Voorbeeld: 2-jarige die uiting geeft aan het positieve van de verhouding (‘papa is
de liefste’) en exact 5 minuten later kan dat kantelen (‘papa is stout’) zwart/wit
kanteling (kan ook bij henzelf) op dat ogenblik geen integratie: staat los van
elkaar
o Voorbeeld: hetzelfde in de puberteit: ook zwart-wit denken
o Beide gevallen: er gebeurt een integratie (in de oedipale periode en de puberteit)
Traumatische ontwikkeling: identiteitsontwikkeling binnen een traumatische geschiedenis:
dissociatieve identiteit
o Het wordt afgesplitst: aparte stukken in de identiteit die niet kunnen of mogen
geïntegreerd worden
Concept dissociatie: klinisch zeer bruikbaar
o Maar: heeft een complexe, rijke betekenis
Beperkte betekenis: dissociatie als een defensiemechanisme dat eigenlijk
redelijk afgebakend kan zijn in de tijd en ruimte
Ruime betekenis: dissociatieve identiteitsstoornis
o Verband?
Dissociatieve identiteitsstoornis: het defensiemechanisme is onderdeel
geworden van de identiteit
o Dissociatie: elk defensiemechanisme heeft een normale variant
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
87
Iedereen dissocieert (en de meesten dagelijks): dissociatie = je verdedigt je
tegen de huidige situatie door weg te vluchten in een andere
denkbeeldige situatie (ook: ‘fantaseren’)
Wanneer de huidige situatie bedreigend of beangstigend is
Figuurlijk ontsnappen door je een andere realiteit in te beelden
o Kinderen die misbruikt worden ontdekken dat mechanisme (die ‘knop’) ook
op dat moment bevinden ze zich ‘elders’
Effect als dit heel vaak optreedt, op de identiteitsontwikkeling: die
stukken blijven in de identiteit gesplitst
Het goede stuk
En het slechte stuk
o Misbruikt
o ‘Dat ben ik niet, ik ben het goede stuk’
Geen verband, geen integratie: men houdt het apart
Dit grijpt bovendien plaats in de verhouding tussen Subject en Ander:
exact dezelfde ontdubbeling:
Dader = niet vader, … = het slechte stuk in hem maar: daarnaast
is het goede stuk, en dat wil ik behouden
Daardoor: mogelijkheid voor die kinderen om de situatie leefbaar
te houden
Wij kijken vanuit de buitenwereld naar die kinderen en de verhouding, en
dan snappen wij dat niet
Hoe is dat mogelijk dat dat kind nog altijd overeenkomt met die
man?
Reactie van de buitenwereld: op grond daarvan vaak heel erg
afwijzend
Reactie die wij vertonen op vrouwen die jarenlang misbruikt
worden in hun huwelijk
Serieuze veroordeling
Bij die kinderen: realiseren dat dat een overlevingsstrategie is: een manier
om dat leefbaar te houden en concreet af te splitsen
Passief-actief omkering: omvat een aantal kenmerken
Aktuaalpathologische fenomenen:
o Aktuaalpathologie: lichaam heel centraal (lichaamservaringen die niet voldoende
gespiegeld geworden zijn, …)
o aktuaalpathologische fenomenen: gaat veel verder dan de normale lichamelijke
ervaringen
o Jongen/meisje van 14-15 jaar: lichaam al op een aantal punten ‘versleten’ (soort
slijtageslag)
Hoe komt dat? Van waar komt dat?
Iemand die opgroeit in een traumatische omgeving, ontwikkelt een
bepaalde waakzaamheid om ervoor te zorgen dat hij/zij op tijd kan weg
zijn
Die persoon moet constant hyperalert zijn fysiologisch:
lichaamssystemen voortdurend en te lang in het rood
Aantal lichamelijke/slijtagefenomenen: somatisering
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
88
o Sociologisch: meest opvallend ((Holocaust,) Vietnamoorlog, misbruik van
vrouwen): noodzaak tot studie kwam uit de groep zelf
o Heel die problematiek rond PTSD: in de verdokenheid voor de tweede keer
gevictimiseerd
o Voor het eerst ontdekt, beschreven bij de Vietnamsoldaten
De eerste oorlog waar men eigenlijk in het Westen aandacht had voor de
traumatiserende effecten op de soldaten
Eerste beschrijvingen rond somatisering
Greep plaats op een veel kortere tijdspanne
Oorlog waar geen onderscheid meer was tussen burger en soldaat:
iedereen was potentieel gevaarlijk (geen rust, nergens veilig, constante
waakzaamheid)
Wat bleek: een aantal van die soldaten sloegen op een bepaald ogenblik
door
Totale ineenstorting
Medesoldaten hadden dat door (niet de artsen of officieren)
binnen de 36 uur dood
Op dat moment vielen alle defensiemechanismen weg: lege ogen
(“thousand yard stare”)
Effect van de lichaamsmachine die veel te lang in het rood stond
o De groep die wij zien, is maar een fractie
Het deel dat overeind gebleven is, omdat ze zich op een of andere manier
staande gehouden hebben, vaak door zelf vrij agressief te reageren
(passief-actiefomkering)
Veel grotere groep die verdwenen is (in het Belgisch systeem: MPI, …)
ontwikkeling gestopt
o Somatisering: te zwakke term om die aktuaalpathologische fenomenen aan te
duiden gaat veel verder (slijtageslag op het lichaam als dusdanig)
Herhalingsdwang:
o Wij herhalen allemaal vanalles, maar wij herhalen zaken met een variatie daarin:
gevarieerde herhaling (waardoor ook verandering geïnstalleerd kan worden)
o Herhalingsdwang: geen variatie (bevat telkens hetzelfde) en de persoon in
kwestie heeft er nauwelijks controle/greep op
o Bv. traumatische dromen (tijdens de slaap)
Normale droom: droom die helpt om verder te slapen (een goede
nachtrust gaat altijd gepaard met intens dromen)
Nachtmerrie/traumatische droom: een droom die je wakker maakt
omwille van een hernieuwde confrontatie met stukken van het trauma
daarover heeft men geen controle en is zeer beangstigend
Omvang van dat traumatische
Bv. omkering dag-nachtritme bij mensen met PTSD (slapen
uitstellen, pillen, …)
Sociale gevolgen, impact op lichaam, …
Zaken die op elkaar ingrijpen en elkaar wederzijds gaan versterken
Vaak niet eenvoudig om dat vertrekpunt (= traumatische dromen) te
vinden: vaak verstopt achter al die secundaire fenomenen
o Kan verschillende vormen aannemen
Ook te begrijpen vanuit die traumatische voorgeschiedenis
o Moment van trauma: passieve, hulpeloze positie
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
89
Passief: weinig greep op de situatie
Hulpeloos: geen hulp van buitenaf
o Manier om daarmee om te gaan: passief-actief omkering
Zelf de overstap maken naar de andere positie, waarin de oorspronkelijk
getraumatiseerde nu de touwtjes zelf in handen heeft, of probeert te
hebben
Reactie: “ze zoekt het zelf”
Één van de meest traumatische gevolgen van misbruik: slachtoffers van
een traumatische voorgeschiedenis worden beschuldigd zelf oorzaak te
zijn van het misbruik
Bv. meisje in BZJ die haar begeleider probeert te verleiden (op grond
daarvan macht uitoefenen over mannen) “Jij zult mij niet hebben, ik zal
jou hebben” (bemeestering)
Vindt plaats binnen de verhouding t.o.v. de Ander
o Risicovol gedrag om te bewijzen dat men het aankan
Het kan ook (die omkering) in de verhouding t.o.v. zichzelf
o Heel de problematiek van zelfverwonding, automutilatie
o Nuancering: niet elke zelfverwonding past in dit plaatje
Fenomeen/symptoom dat in veel verschillende structuren kan optreden
en veel verschillende betekenissen kan hebben
o Bovendien zal de automutilatie in een aantal gevallen uitdrukkelijk gekoppeld zijn
aan die ervaring van spanning, stress, jouissance, … betekent dat we hier
andermaal te maken hebben met een reactie die bedoeld is als oplossing,
hanteringspoging
o Op een bepaald moment: trigger (iets wat men in het lichaam voelt) die die
spanning op korte tijd evoceert en zeer hoog maakt automutilatie om die
spanning weg te laten vloeien (alle focus op die andere pijn)
o Belangrijk: aandacht hebben voor wat er achter zit andere oplossing/hantering
nodig
Beide gevallen (verhouding t.o.v. Ander, of t.o.v. de Ander als eigen lichaam):
oplossingsfunctie iets hanteerbaar maken
In de praktijk: veel minder makkelijk onderscheid te maken: praktijk = complexer continua
Andere indeling voor trauma
VIERLEDIG SCHEMA
Individueel Collectief
Acuut Verkrachting, ongeluk Busongeluk, natuurramp
Chronisch Verkrachting Oorlogssituatie
BELANG
Welk belang heeft die indeling nu?
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
90
Als je mag kiezen: collectief acuut: groot aantal ‘voordelen’ vergeleken met de andere
soorten
o Voordeel: in het merendeel van de gevallen is er geen twijfel over het feit of er
een trauma plaatsgegrepen heeft
Individueel trauma: altijd twijfels (want: die persoon kan het niet goed
vertellen, verwoorden, …) (overtuiging: meer te maken met een dader
dan met een slachtoffer)
o En: het is ten minste maar een keer gebeurd
o Ander voordeel: het feit dat men het trauma met een aantal andere mensen deelt,
is bevorderlijk voor de verwerking
Therapeutische verwerking/bewerking: datgene wat gebeurd is wordt
binnengevoerd in een verhouding tussen Subject en Ander (liefst positieve
verhouding) en moet daar die symbolico-imaginaire bewerking krijgen
Dit is moeilijk: ze vertrouwen de Ander niet en het is ook intrinsiek
moeilijk, omdat ze er nooit in zullen slagen om die ervaringen op een
goede/afgewerkte manier in woorden en symbolen te gieten
Voordeel van collectief meemaken: is de ontstaansgrond geweest van
zelfhulpgroepen
Mensen die in dezelfde situatie gezeten hebben, vinden elkaar en
proberen in groep die reële voorgeschiedenis te verwerken en
bewerken
Er ontstaat collectiviteit
Er ontstaat zoiets als een collectieve grote Ander, waarlangs en
met wie men die ervaringen die men min of meer gedeeld heeft,
beetje bij beetje kan verwerken, telkens opnieuw
Zeer krachtig therapeutisch instrument
Historisch gezien: ontstaansgrond deels bij het feminisme en deels
bij de veteranen van de Vietnamoorlog hebben zich verenigd:
zijn in groepen gaan samenzitten en beginnen praten daarover
o Maar: niet enkel praten
o Ook: proberen bewerken via een bepaalde muziekvorm
(rap)
Veel krachtiger dan die individuele psychotherapie (daarom: goed
om dit te combineren!!)
Één voorwaarde: de persoon moet in de groep passen
aansluiting nodig
o Binnen die opdeling: survivalskills
Mensen die het wel overleefd hebben: schuldgevoel
Vinden we ook bij mensen die opgegroeid zijn in een situatie van
seksueel/fysiek misbruik: ook schuldgevoel
o Schuldgevoel:
Één van de verklaringen: schuldgevoel om het hanteerbaar te maken
Schuld makkelijker hanteerbaar dan angst
Bv. bij mensen die een oorlog overleefd hebben
Weinig verklaring voor
Maar: is belangrijk: laten bestaan en bekijken hoe het verwerkt kan
worden binnen de therapeutische context
Niet ontkennen, maar ook niet bevestigen!!
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
91
Diagnostiek
Verwijzing naar de DSM-diagnostiek (voor één keer vrij goede en vrij bruikbare beschrijving)
o Belangrijkste ‘kritiek’: men gaat ervan uit dat we al weten dat er een trauma
geweest is, dat dit al bekend is (maar: dit hebben we eigenlijk enkel bij een
collectief trauma)
o Je krijgt een beetje ‘vanalles’ in de praktijk we halen er meestal heel snel iets uit
en beginnen daaraan te werken
Correcte diagnose gesteld
Maar: niet ruimer gekeken
De diagnostische fase moet voldoende lang duren
o PTSD: veelheid aan klachten (comorbiditeit: er kan vanalles in zitten!)
Bovendien leggen zij zelf in het merendeel van de gevallen het verband
niet met hun traumatische voorgeschiedenis
Bemoeilijkt het: wij verwachten dat ze het in een van de eerste
gesprekken gaan vernoemen verband door de patiënt zelf niet ter
sprake gebracht
Klachten heel divers en heel vaak zelfs door de omgeving naar de
hulpverlening gestuurd
o Bij die beschrijving van de DSM: in eerste instantie: uitgangspunt dat er een
traumatische gebeurtenis geweest is en dat is nu net wat we vaak niet weten!
o Absoluut geen uitzondering dat je pas in de vierde of vijfde maand van de
behandeling te horen krijgt dat er een traumatische voorgeschiedenis is
Dan ben je al ver voorbij de diagnostische fase
“Het is nu pas dat ik het kan vertellen”
Dit is eerder de regel dan de uitzondering
Want: typische kenmerk van deze groep: wantrouwen
Validiteit en kwaliteit van empirisch onderzoek???
o DSM: vertrekt bij de idee dat er al een zekere bekendheid is bij de clinicus van het
trauma
o Mooie beschrijving van wat wij kunnen begrijpen onder het woord ‘trauma’:
Observeerbaar, aflijnbaar in de tijd, rolverdeling, …
Risico: dat we trauma daartoe gaan reduceren
“De betrokkene heeft ondervonden”, “Is getuige geweest van”, “Of
werd geconfronteerd met”
3 invullingen
Het statuut van trauma wordt plots iets vager, complexer
Wat ondervonden, waar getuige van, …? “Met één of meer
gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of ernstige
verwonding met zich meebracht”, “of die een bedreiging vormde voor
de fysieke integriteit van de betrokkene of van anderen”
Definitie van een trauma is dus niet zo simpel!
Voorbeeld van secundaire victimisatie (vluchtelingen tolken
zelf ook getraumatiseerd, want doorgeefluik)
Heeft ook een effect op ons, therapeuten vaak te maken met
het particuliere
o Iedereen heeft wel een zwak punt: het punt waar iets niet
voldoende gesymboliseerd is, niet voldoende bewerkt
geworden is in de vroege interacties
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
92
o Evocatie bij ons: secundaire victimisatie langs de kant van
de therapeut
DSM-DIAGNOSE
We gaan verder met onze bespreking van de descripitieve kenmerken bij de PTSD’s
o Vind je vrij netjes opgelijst in de DSM
o Je moet ze omgekeerd lezen: van beneden naar boven
Zoals het er nu staat gaat men ervan uit dat wij al weten dat die persoon
een trauma meegemaakt heeft en dat weten wij dus niet
Maar: als je in de kliniek een aantal van die kenmerken tegenkomt, kun je
stilaan aan een PTSD beginnen denken
o Je moet ze ook herordenen
o Het zijn descriptieve symptomen: zegt niets over de structuur (perversie –
psychose – neurose)
De structuurkenmerken van de 3 verschillende subjectverhoudingen zullen
ingekleurd worden door die PTSD
Het bestaat enkel binnen die 3 structuren, het bestaat niet apart
Beschrijving DSM:
o Rubriek B: constructies binnen het symbolico-imaginaire (en de AP kan dat nu net
niet) dus: noemen we fenomenen ( symptomen binnen de PP): hebben geen
enkele betekenis, behalve dat ze angst hanteren (somatische angstequivalenten)
1) Dat is het net niet! Het zijn geen herinneringen: het zijn beelden en
flashes die zich aan het subject gaan opdringen en waarbij men niet in
staat is zich deze zaken te herinneren (‘recollections’)
2) Mislukking van de normale droomfunctie (dromen helpen ons normaal
verder te slapen)
3) Herbeleving bij gebrek aan symbolisering
4) en 5) Foute beschrijving: het gaat absoluut niet over symboliseren
Mocht het symboliseren zijn, had die persoon veel minder
moeilijkheden
Evoceren i.p.v. symboliseren triggers: het maakt iets los
Bv. iemand die een PTSD overgehouden heeft aan een collectief
acuut trauma (aardbeving): 10 jaar later nog altijd paniekaanvallen
die (in eerste instantie voor haar) ‘out of the blue’ kwamen
meest kritische trigger: te dicht in de buurt van een tramlijn komen
o Rubriek C: De secundaire fenomenen als een defensieve reactie tegen B (op
grond waarvan men iets meegemaakt heeft, ontstaan er een aantal fenomenen
(A), die op zich ook problematisch zijn, en waartegen het individu zich zal
verdedigen: secundaire verdediging)
3) Dit staat niet op zijn plaats, want: is het kernkenmerk van een PTSD: de
persoon is niet in staat zich op een normale manier de traumatische
gebeurtenissen te herinneren en dit te verwoorden (zou dus eerder
helemaal vooraan moeten staan)
4) – 7) Kenmerken die de typische verhouding beschrijven van het subject
t.o.v. de Ander (heeft te maken met het feit dat het vertrouwen
ontbreekt in de Ander zal zich uiten in dat soort kenmerken)
Dit soort mensen: redelijk sociaal geïsoleerd bestaan
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
93
Bepaald bijbehorend kenmerk: het sociaal isolement bij deze
groep is bewust gekozen (is niet iets waar men over zal klagen)
“Ik vertrouw de Ander niet, dus die komt hier niet binnen”
Sociaal isolement als vorm van beveiliging
o Rubriek D: ook hier sprake van secundaire fenomenen, secundaire en tertiaire
verdediging: aantal somatisatiefenomenen
1) 4) 5) Typische reacties om de herbeleving te vermijden: alertheid om
ervoor te zorgen dat ‘het’ niet terugkeert
Maar: omgekeerd kan ook: mensen die alle reactiviteit hebben
laten vallen (hebben het opgegeven): passief bestaan
3) Moeite met concentreren: is niet helemaal correct: hebben moeite om
zich te concentreren op dat waarvoor men concentratie verwacht
(bepaalde sociale verwachtingen): volgen zij niet, omdat hun
waakzaamheid/alertheid op iets anders gericht is (op het onder controle
houden van de Ander)
o Risico: al die afzonderlijke rubrieken kun je terugvinden bij aparte labels
(stoornissen in de impulscontrole, andere angststoornissen, …)
Risico dat die mensen een partiële diagnose krijgen en het totaalplaatje
dan uit het oog verloren wordt
o Meest eigenaardige: die fenomenen of die PTSD beginnen in alle gevallen met
een serieus interval (bv. na een paar jaar) Van waar die vertraging? We weten
het niet
Meest voor de hand liggende veronderstelling: tweede traumatisering
waarbij die eerste zich gaat doorzetten (soort cumulatief effect)
Bij langdurige, chronische traumatisering: problematiek PTSD vaak niet
aanwezig
Vooral PTSD bij acute trauma’s (duidelijke afbakening in tijd en ruimte)
DIFFERENTIAALDIAGNOSTIEK
We doen weer dezelfde redenering als de vorige keer (somatisering): kijken naar een
descriptieve en structurele vorm van diagnostiek
Descriptieve diagnostiek
o Je kan zo ongeveer alles aantreffen bij PTSD op het vlak van fenomenen
Wat je niet zult aantreffen: symptomen in de psychopathologische
betekenis van het woord
Maakt het meteen zo moeilijk om achter die veelheid de achterliggende
kern te zien
o Slaapstoornissen, paniekstoornissen, alle somatiseringsproblematieken,
aanpassingsstoornissen, automutilatie, antisociale persoonlijkheidsstoornis,
Borderline persoonlijkheidsstoornis
o Comorbiditeit is een veel te zwakke term om hier te gebruiken: heel complexe en
diverse diagnose
Structurele diagnostiek: zit in die basisverhouding t.o.v. de Ander: is er uitdrukkelijk één van
wantrouwen:
o somatisering, paniekstoornissen (vorig hoofdstuk): eerder verhouding van
onverschilligheid t.o.v. de Ander: de Ander heeft niet echt belang
o Negatieve verhouding die zich heel vaak zal uiten op het vlak van agressie
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
94
o Vuistregel: als de etiologie in het Reële ligt, dan weerspiegelt het zich in
symptomen (fenomenen die in het Reële liggen)
En als de etiologie in het Imaginaire ligt, dan zullen de symptomen ook in
het Imaginaire liggen (symptomen spelen zich af in het denken van de
mensen; maar: daarom niet minder erg)
o PTSD: etiologie (oorzaak) ligt in het Reële, dus de symptomen (gevolg) liggen
ook in het Reële (fenomenen)
o Continuüm: twee kanten, ook mengvorm mogelijk
Die continuümgedachte vertaalt zich heel mooi in de opvatting over
Borderline, dat er iets bestaat als een low level borderline en een high
level borderline
Low level: zwarte lijst van psychiatrische instellingen
High level: kun je wel mee werken, aanspreekbaar, ziektebesef,
reflectiviteit
Goed te vatten binnen de continuümgedachte: hoe meer
aktuaalpathologisch, hoe moeilijker om mee te werken binnen een
klassieke psychiatrische setting, en omgekeerd
Die mensen zijn niet aanspreekbaar
Hoe meer psychopathologisch (secundaire elaboratie,
mentalisatie): veel meer aanspreekbaar en veiliger gevoel voor ons
als therapeut
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Historische schets
Vandaag: nieuwe ‘vuilbak’ in de psychiatrie
Neurastenie, hysterie, schizofrenie en Borderline: in alle gevallen een heel negatieve
categorie diagnose die een moreel oordeel inhoudt (“moeilijke patiënten, geen echte
patiënten, …”)
Historisch bekeken: midden vorige eeuw (jaren ’50)
o Oorspronkelijk ontstaan om een kleine groep patiënten aan te duiden waarvan
men niet zeker wist of ze tot de categorie van de psychose of neurose behoorden
(vandaar de naam: ‘grensgevallen’)
o Verschillende psychiatrische scholen: vraag of er geen vloeiende
overgangsvormen (tussen psychose – neurose) bestaan meningen zijn
verdeeld
o Borderline categorie: effect van die discussie: tussenzone/niemandsland
o Vandaag is die discussie grotendeels verdwenen en wordt Borderline als een
aparte categorie beschouwd
Onze stelling: Borderline behoort tot de neurotische structuur en dit bovendien langs de
aktuaalpathologische kant
o Belangrijk: betekent dat wij die categorie als dusdanig aan de kant gaan schuiven:
te descriptief en te moraliserend/beschuldigend
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
95
BPD als neurotische structuur aan de aktuaalpathologische kant: argumenten
NIET PSYCHOTISCH
Één belangrijk argument: bij Borderline gaat op geen enkel ogenblik het realiteitsbesef
verloren
o Onderscheid neurotische dwanggedachte en psychotische waan
Neurotische dwanggedachte: bv. “ik heb aids” ondervraagd: zal relatief
snel toegeven dat hij/zij wel weet het niet te hebben onderliggend een
intact realiteitsbesef
Psychotische waan: bv. “het televisietoestel zendt stralen uit waarlangs ik
beïnvloed word” wordt gezien als de realiteit: niet-intact realiteitsbesef
tijdens de waan
Maar: iemand kan langere periodes hebben waarbij die waan
verdwenen is en het realiteitsbesef redelijk intact is
o Borderline: realiteitsbesef altijd intact
Betekent niet dat zij geen vreemde ideeën kunnen hebben (maar hebben
wij eigenlijk allemaal)
Maar: het sociaal realiteitsbesef kan wel aangetast zijn
o Veel moeilijker om het over eens te zijn
o Sociaal realiteitsbesef: veel minder makkelijk controleerbaar
o Doet sommige mensen denken dat er toch iets psychotisch aan de hand zou
kunnen zijn
o Heeft alles te maken met het feit dat iemand met deze voorgeschiedenis
nauwelijks in staat is zich te verplaatsen in de ander (de reflectieve functie, het
mentaliseren, zich empathisch kunnen opstellen, … is zwaar verstoord)
ACCENT OP HET HIER EN NU
Aktuaalpathologische positie: alle accent op het hic et nunc
Geen historisering: het wordt niet in geschiedenis, verhaal gebracht
ACCENT OP HET PERFORMATIEVE
Alle accent: gelegd op het concrete, op het handelingsaspect, op het performatieve
Zorgt voor de nodige moeilijkheden
Binnen de normale ontwikkeling (affectregulatie): affecten reguleren via het symbolische,
de woorden
o Affectregulatie: gebaseerd op remming (spreken i.p.v. vechten)
Niet aanwezig: stap naar handeling veel groter
Sociale verhoudingen: moeilijker
Wat is de grond daarvan? Een oorspronkelijk gestoorde verhouding tussen Subject en Ander
in die heel vroege ontwikkeling
o Zeer opvallend dat we midden vorige eeuw al een aantal beschrijvingen krijgen
o Verschillende auteurs los van elkaar: bewoordingen naar voor geschoven die
hetzelfde betekenen
Het ontbreken van een ‘holding environment’ (Winnicott): die mensen zijn
niet vastgehouden geweest (letterlijk en symbolisch)
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
96
Primary love (Balint): een primaire liefdesverhouding die ontbreekt en een
fundamenteel tekort met zich meebrengt
Het ontbreken van primaire empathie (Hoghut?)
Gebrek aan containment: voorloper van de attachmenttheorie: interactie
tussen moeder en kind, tussen ik en Ander, waarbij de hoofdfiguur (grote
Ander) moet functioneren als een afvalcontainer (alle negatieve emoties
die bij het kind aanwezig zijn, in zich opnemen, daar ‘verwerken’ en
teruggeven aan het kind op een manier waardoor die emoties
bruikbaar/bewerkbaar zijn)
o Stuk voor stuk voorlopers van de hedendaagse attachment theorie
geculmineerd in de idee van mentaliseren
Mentaliseren (attachmenttheorie): een kind leert nadenken over zichzelf en over de Ander,
over het eigen lichaam, over de verhouding t.o.v. de Ander, op grond van de spiegelingen
dat het gekregen heeft
o Mentaliseren: overgang van het Reële naar het mentale (van het
aktuaalpathologische naar het psychologische)
o Verschil met ons: binnen de attachmenttheorie te weinig accent op dat psychisch
materiaal (betekenaars, …)
o Effect: “Ik denk dat jij denkt dat ik denk dat jij denkt” (wij schatten voortdurend in
wat wij denken dat de Ander denkt o.b.v. die inschattingen wordt ons
antwoord gemoduleerd)
o Het mentaliseren staat in het beste geval ook toe om te reflecteren, om na te
denken over onszelf
“Ik denk na over mijzelf” nadenken over onszelf in verhouding tot de
Ander
In functie daarvan kunnen we een aantal zaken gaan corrigeren, wijzigen
Is cruciaal voor psychotherapie, om een aantal veranderingen
te gaan installeren!
Probleem bij Borderline: het reflecteren ontbreekt, en het mentaliseren neemt een heel
speciale vorm aan
o Zij kunnen hypermentaliseren, maar dat mist zijn doel
o Zij zijn zeer goed in staat om lichaamstaal te lezen, en dus ook om een affect te
lezen (‘hypermentaliseren’): zij zien iets waar je je zelf niet bewust van bent
o Fout van hen: zij gaan dat meteen koppelen aan de verhouding en aan het hier en
nu
Best: niet ontkennen, maar wel: “Waarom denk jij dat dat met jou te
maken heeft?”
BORDERLINE IN DE CONTEXT VAN EEN TRAUMATISCHE VOORGESCHIEDENIS
Borderline: begrijpen binnen de context van de identiteitsontwikkeling en binnen de
verhouding t.o.v. de Ander derde: Borderline begrijpen in de context van een
traumatische voorgeschiedenis (en een grondig verstoorde verhouding)
Eerste aspect beschrijving (p. 283): disorganized and …
o = De identiteit is gestoord en de affectregulering is gestoord (achtergrondtheorie:
wij weten ondertussen al dat dat samen gaat!)
Tweede lemma: disfunctional and distorting …
o De verhouding Subject – Ander is volledig gestoord (hangt volledig samen met het
eerste)
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
97
Derde lemma: vulnerability to trauma …
o De herhalingsfactor van die mislukte basale verhouding t.o.v. de Ander, in andere
latere en intieme verhoudingen
Subjectwording bij de Borderline persoonlijkheidsstoornis
Via spiegelervaringen (mirroring) zal het kind een eigen identiteit ontwikkelen en
tezelfdertijd een eigen regulering van de aandriften en affecten
o Op basis daarvan leert een kind zichzelf te lezen, en leert het kind de Ander te
lezen
Leerproces (soms heel duidelijk: “mama, ben jij nu boos?”)
Gevolg: geleidelijk aan een duidelijk onderscheid tussen wat eerst samen
ligt
Ik en Ander lopen in eerste instantie door elkaar (in de vroege
ontwikkeling)
Resultaat van een goede ontwikkeling: Ik en Ander meer
afgesplitst
Is niet het geval bij Borderline: minder afsplitsing en blijven meer
door elkaar lopen
Cf. mechanisme van projectieve identificatie
Borderline: geen garanderende spiegeling, geen veilige hechting
Wat is het effect, hoe toont zich dat?
o Meest verrassende: bij deze groep: geen basisidentiteit en geen basiszekerheid
o Alle beschrijvingen: er is een innerlijke leegte (ergste vorm) of er is een innerlijke
chaos, in combinatie met angst
Gevolg van die leegte op het vlak van identiteit: een noodzakelijk zoeken
naar de Ander
‘Zuchtigheid’: Ander aanklampen om daar een stuk identiteit te gaan halen
Maar: tezelfdertijd ook afwijzing van de Ander zeer dubbelzijdig iets:
men heeft de Ander nodig, maar tezelfdertijd wordt die Ander ook
afgewezen
De blik van de Ander nodig om te bestaan, om het idee te hebben
dat men bestaat (geen blik = leegte en chaos) noodzaak aan de
blik in de realiteit, hier en nu
Ander ook zeer bedreigend, en dan gaat men zelf ook gaan
afwijzen
“Push and pull overdracht”
De basisidentiteit is er niet en moet telkens opnieuw gerealiseerd worden in de verhouding
in het hier en nu tegenover de Ander
o Geen reflectieve functie, geen afstand, nauwelijks mentaliseren
o Verklaring waarom het sociaal realiteitsbesef ontbreekt en zo gestoord is
o Heel vaak gaan zij uitsluitend de negatieve en agressieve dingen lezen bij de Ander
(waar ze ook oorspronkelijk mee geconfronteerd zijn)
Borderline: geen eenvoudige groep (diagnose wel) op vlak van hun achtergrond en welke
impact dit heeft op onze positie en op onze mogelijkheid/onmogelijkheid om die persoon te
helpen
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
98
3 cruciale kenmerken van Borderline patiënten
Verklaren en geven een beschrijving waarom we het zo lastig hebben met die groep, waarom
het zo onder ons vel kruipt
Een van de belangrijkste verschillen met andere klinische problematieken: je bent geraakt,
betrokken, wil mensen helpen, … maar blijft altijd met een zekere afstandsname
o Bij deze groep is dat niet het geval: het kruipt onder je huid, je neemt het vaak
mee naar huis
SPLITTING
Identiteitsontwikkeling/subjectwording: één van de centrale kenmerken: de idee van het
verdeelde subject
o Vrij belangrijke stellingname: afstand genomen van een vrij courante opvatting in
de psychologie (er wordt namelijk impliciet vanuit gegaan dat wij een eenheid
zijn)
o Wij vertrekken van exact het tegenovergestelde idee: normale ontwikkeling zorgt
voor een verdeeldheid
o Die verdeeldheid, de manier waarop dat gaat functioneren: daarop kunnen we
dan voor een stuk onze diagnostiek gaan baseren
o Merendeel van de gevallen: dynamische verdeeldheid
Verschillende stukken op elkaar gaan afstemmen en daar iets mee doen
Bv. identiteit vrouw en identiteit moeder
Splitting: neemt bij Borderline een heel andere vorm aan
o Verschillende identiteiten gaan naast elkaar en los van elkaar staan
o Kunnen elkaar op een heel korte tijdspanne opvolgen aparte stukken, los van
elkaar, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben en los van elkaar gaan
functioneren
o ~ Dissociatie: splitting als een verdere vorm van dissociatie
Heel snelle switch (3 seconden: bv. van rustig naar extreem verdrietig)
o Heel onduidelijk: hoe komt het dat dat zo snel van het ene naar het andere gaat?
Ontwikkelingspsychologisch voorbeeld: 2-jarige die op 2 seconden tijd een overstap maakt
(‘lieve papa’ – ‘stoute papa’)
o Meestal gaan we daar mee lachen (niet zichtbaar), we kunnen daarmee omgaan:
kind een spiegeling geven dat dit mag en we ons daardoor niet bedreigd voelen,
en dat we op een of andere manier dat affect ernstig nemen, zonder het als
realiteit te aanschouwen! voorbeeld van die containment (negatief affect in
ons opnemen, verteren, en het terug geven op een manier waardoor het
hanteerbaar, bruikbaar wordt)
o Of: ouder die het als waar aanneemt en daar een totaal andere spiegeling op gaat
produceren effect bij het kind: dat hij/zij het eigen affect ook als realiteit moet
aannemen
Consultatiekamer: als wij reageren op agressie met een spiegeling op grond waarvan wij
aangeven dat wij die agressie als realiteit aannemen, geven wij de boodschap dat die
agressie echt is en hebben wij geen mentalisatieprocessen in gang gezet
o We moeten een spiegeling geven waardoor het reguleerbaar wordt
o En tezelfdertijd moeten we het affect ernstig nemen
o We moeten leren omgaan met onze eigen angst om met die mensen te werken
(truc van prof: er een ‘kind’ in zien)
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
99
Wat is de trigger geweest? Wat is de kanteling geweest van het ene naar het ander?
Affectlabiliteit maar: zwakke omschrijving: veel meer dan labiel
Heeft te maken met de identiteit (de eigen identiteit en die van de Ander)
PROJECTIEVE IDENTIFICATIE
Defensiemechanisme
o = (klassiek begrepen) een manier om om te gaan met de eigen libidineuze
(agressieve en erotische) aandriften (1)
o = (ruim begrepen) deel uitmakend van de identiteitsontwikkeling op zich (2)
Laat bovendien toe om er nog een derde iets aan toe te voegen: dit defensiemechanisme is
heel bepalend voor de verhouding t.o.v. de Ander
Projectieve identificatie:
o Identificatie: betekent dat wij iets overnemen van de Ander, dat wij ons gaan ver-
een-zelvigen met de Ander
o Projectie: betekent dat wij een stuk van onze eigen aandrift proberen kwijt te
spelen door het bij de Ander te leggen en dan te bevechten
o Die 2 mechanismen tonen eigenlijk al het vertrekpunt van de
identiteitsontwikkeling: dat punt van oorspronkelijke wisselbaarheid van Ik en
Ander
Projectieve identificatie: veel moeilijker te begrijpen als geheel
o Betekent dat ik inderdaad een aandrift die van mij is (seksueel, agressief, …) op
de Ander projecteer en op een dusdanige manier dat die Ander dat inderdaad
overneemt (zich daarmee identificeert)
o Dubbel mechanisme: ik projecteer op de Ander en die Ander neemt het over
In het merendeel van de klinische situaties zijn wij beheerst, hebben wij onszelf onder
controle we nemen het niet op ons
o Borderline patiënt: de patiënt waarbij je op een bepaald moment zal staan roepen
van kwaadheid, …
o De agressie die bij die man/vrouw zat is bij jou toegekomen, je hebt die
opgenomen en je hebt erbij geageerd?
o Onze normale reflectieve positie en afstandsname, functioneert dan op een
bepaald ogenblik ook niet meer
Voordeel van de patiënt: dubbel (defensiemechanisme)
o Hij/zij is dat affect kwijt
o Het laat de patiënt toe om de Ander beter te controleren
Een dergelijk mechanisme kan heel snel aanleiding geven tot een negatieve spiraal, een
negatieve overdrachtshouding (als de therapeut er zich niet bewust van is) intervisie
nodig!
Begrijpen i.f.v. de oorspronkelijke spiegelingen tussen moeder en kind
Iets dat zich ogen-blikkelijk (te maken met ogen en de blik) installeert
ENACTMENT
‘Acting out’, ‘ageren’
Zelfde onderscheid te maken als het onderscheid tussen somatisering en conversie
o Conversiesymptoom (context van de hysterie): impact op het lichaam, een
lichaamsfunctie (bv. zintuiglijk, neurologisch, …) die daardoor grondig verstoord
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
100
wordt (bv. hysterische blindheid, hysterische verlamming) reële impact op het
lichaam
Typisch (blijkt uit de behandeling): die conversiesymptomen dragen een
betekenis
Niet ‘een’ betekenis: wel degelijk zo dat een conversiesymptoom
in een context ligt van betekenissen
Gevolg: via verbale therapie …
o Somatisering: lichaamsfunctie is ook aangetast, maar geen enkel
betekeniscomplex dat er onder kan gevonden worden
Fenomenen vooral als spanningsreductie en angstequivalenten
Hetzelfde bij enactment en fouthandelingen
Fouthandelingen: het performatieve heeft uitdrukkelijk een betekenis
o Bv. iets van emotionele waarde dat je weggelegd hebt, en niet meer terug vindt
o Bv. altijd misrijden naar geboortedorp waar herdenkingsmis plaatsvindt (terwijl
die persoon anders wel goed de weg vindt)
o Fouthandelingen: hebben een betekenis, rijzen op boven een onderliggend
betekeniscomplex; het gaat altijd terug op een onderliggend conflict
Dat men niet graag wil verwoorden
Maar wel kan verwoorden
Enactment: spanningsontlading (enkel dat, geen andere betekenissen achter te vinden)
o Vreemde vorm van enactment (beetje paradoxaal)
Borderline: niet in staat om te mentaliseren
Op grond van de beschrijving (AP) zou je ervan kunnen uitgaan dat deze
mensen dus ook eigenlijk niet zo verbaal zijn
Dit zijn vaak mensen die niet stoppen van spreken, en waarbij het spreken
heel dikwijls over de Ander gaat vreemd in het licht van onze
verwachting (we verwachten iemand die nauwelijks praat over de Ander,
en die sowieso weinig praat)
Aantal situaties: woordenvloed over ons, waarbij het onderwerp de Ander
is en in vele gevallen wij
o Hypermentaliseren: dit hypermentaliseren is een vorm van enactment
Functie van ‘afvoer’ van de spanning, niet van symboliseren
Vandaar ook dat het ook geen enkele zin heeft om op dat moment in te
gaan op de betekenis van wat er gezegd wordt
Je moet wel ingaan op de functie, en dat is de afvoer van spanning
Soort motorische afvoer: via de spieren, via de motoriek van het spreken
zorgt ervoor dat iets hanteerbaar wordt
Best: zo’n woordvloed ondergaan (“het ijzer smeden terwijl het koud is”,
cf. LSCI)
Borderline: PTSD binnen de neurotische structuur
Dit is binnen de hedendaagse kliniek nog altijd veel te weinig aanvaard
Men weet het wel, maar het dringt niet door
WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De eerste groep vertrekt bij de diagnose van Borderline persoonlijkheidsstoornis
o Dan kijken welke kenmerken men kan terugvinden binnen de voorgeschiedenis
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
101
o Keert systematisch terug: bij 80% van die mensen is er een voorgeschiedenis van
seksueel misbruik
o Ook: significant lage reflectieve functie (het kunnen nadenken en reflecteren over
zichzelf en de Ander = ‘mentaliseren’)
o Dus: hier te maken met een groep die wij in een ander discours als slachtoffer
zouden beschouwen ( ons aanvoelen: ambetante patiënten) veronderstelt
een andere opstelling als hulpverlener
Effect van splitting bij ons: we vergeten liever dat slachtofferschap
Al verschillende pogingen geweest om Borderline te herbenoemen als
‘complexe posttraumatische stressstoornis’ (maar: vindt geen doorgang)
is beter, want:
Geeft de slachtofferrol (?) aan
Trekt onmiddellijk dat negatief aureool weg
Tweede groep onderzoekingen: vertrokken bij de groep waarvan men weet dat ze een
geschiedenis hebben van seksueel misbruik
o Niet iedereen van deze groep, vertoont een Borderline persoonlijkheidsstoornis (~
PTSD na trauma)
o Groep die borderline ontwikkeld heeft: vertonen een lage reflectieve functie
o Cf. door gebrek aan containment/primary love/empathie …
‘Voordeel van sekuseel misbruik’ is de duidelijkheid (tenminste als het ontdekt wordt)
o Maar: er bestaat ook misbruik waarbij er geen feitelijke seksuele daden gesteld
worden, maar waarbij de situatie, de verhouding pathologisch is veel moeilijker
om te identificeren en juridisch vast te krijgen
Effect van die situatie van misbruik: passief-actief omkering, wat leidt tot een beschuldiging
(patient blaming)
o Anderen misbruiken, …
o En nog veel erger: zij zullen als volwassenen beschuldigd worden van oorzaak te
zijn van dat misbruik (want: controle proberen krijgen door seksualiteit te
hanteren als een ‘wapen’)
o Gevolg: “ze zullen dat toen ook wel al gedaan hebben”
o Het aspect patient blaming is in ons vakgebied minstens even erg als mother
blaming moet je heel voorzichtig mee zijn!
Resilience als kenmerk: “je bent niet flink genoeg”
Secundaire victimisatie: ze worden nogmaals slachtoffer gemaakt, voor
hun hanteringsmethode
Diagnostiek
Deze diagnose ga je niet makkelijk mankeren
Niet bedoeling hoe je die diagnose moet maken, wel hoe je die kenmerken diagnostisch
gezien kunt bekijken
Descriptief: fenomenen, geen symptomen er kan geen betekenis aan gekoppeld worden
o Nog meer dan elders duidelijke functie: het afvoeren van spanning (arousal)
o Ook nagenoeg altijd: middelenmisbruik (spanning hanteren via producten)
Descriptief op het vlak van identiteit (overgang naar het structurele): hoe kunnen we de
verhouding typeren die zijn gaan installeren tussen subject en Ander?
Structureel: op vlak van de verhoudingen: 2 mogelijkheden
o Separatie-angst: ander nodig, ander opeisen, …
o Intrusie-angst: ander wegduwen, schrik voor
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
102
Deze groep (Borderline): de 2 tezelfdertijd (‘push and pull’)
Vuistregel (diagnostisch gezien) om de ernst een beetje te kunnen inschatten: te maken met
hun relationeel leven
o Typisch aan een borderline patiënt: niet in staat om een langdurige stabiele relatie
te onderhouden
Als we dat wel aantreffen, is dat meestal een goed prognostisch teken
Professioneel en persoonlijk leven bekijken en nagaan welke stabiliteit
hier zit
Hier of daar toch langdurige verhouding/werksituatie: daarop inzoomen
(want daar ligt blijkbaar iets dat wél gelukt is)
Waarom is het daar wel gelukt?
Zo kun je daar iets mee aanvangen
Behandeling
Vrij duidelijk dat elke klassieke vorm van psychotherapie hier niet zal werken
o Waarom? Werkt op symptomen, deconstructie en gaat uit van een reflectief
vermogen bij de patiënt hebben we allemaal niet bij Borderline
o Wel: vertrekken bij het hier en nu en telkens proberen iets te installeren dat er
niet is
Bekijken als een overdoen van een proces dat oorspronkelijk niet alleen
ontbrak, maar dat bovendien serieus foutief gelopen is
Vergelijking met de meer ‘gewone’ aktuaalpathologische positie: een
proces heeft niet plaatsgegrepen dat proces (opnieuw) installeren
Bij de Borderline is het een gradatie erger: niet alleen ontbrak dat proces,
maar er is ook iets negatief geïnstalleerd (door misbruik): we moeten het
niet enkel overdoen, maar ook corrigeren!
Op grond van die ontwikkeling vertrouwen ze de Ander niet, die ze
tezelfdertijd nodig hebben geldt ook voor de figuur van de therapeut
(niet zomaar een ‘neutraal instrument’): wij worden in die positie
geplaatst van de gevaarlijke Ander
Behandeling met deze groep patiënten: uitdaging
o Maar: het zijn behandelingen waar je zeer veel zult leren over jezelf
o Dit zijn de mensen die perfect in staat zijn een ander te lezen (op het vlak van die
affecten; de betekenisverlening is een ander verhaal) en ze geven ze ook terug
o Het zijn ook die mensen die je weinig ruimte toelaten: zij eisen oplossingen en
eisen dat je iets doet binnen dat performatieve, binnen dat hier en nu, binnen dat
enactment veel grotere appelfunctie (zitten veel dichter op de huid)
o Dus: als persoon/subject veel sterker betrokken waardoor je zelf ook een stuk
verandert (de confrontatie is vrij groot)
o Ook serieuze ‘risico’s’ voor de therapeut: voor grensoverschrijdend gedrag
Het wordt gesommeerd (geëist) dat je tussenkomt als persoon
Voor je het weet ga je je normale regelgeving, normale grenzen, te buiten
(bv. veel misbruik in die sector)
o Goede nieuws: dit zijn de meest authentieke patiënten waarmee je gaat werken
Het affect is hier wat het is: er zitten geen verborgen boodschappen,
dubbelzinnigheden achter
“You get what you see”
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
103
Ho
ofd
stu
k 12
: Tu
ssen
akt
uaa
l- en
psy
cho
pat
ho
log
ie:
po
sttr
aum
atis
che
stre
ssst
oo
rnis
sen
en
Bo
rder
line
(p. 2
61-
292)
104
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
105
Hoofdstuk 13: De psychopathologische positie
van het subject: hysterie en dwangneurose (p.
293-328)
Inleiding
Nieuwe groep tussen de oppositie AP – PP
o Let op: dat onderscheid ligt op een continuüm!
o In de praktijk: heel veel mensen bevinden zich daartussen en vertonen beide
‘kenmerken’
We beginnen weer met onze klassieke indeling van onze ontwikkeling
Klassieke indeling van de identiteitsontwikkeling
Arousal appel op de Ander nooit volledig antwoord (breukstreep) Ander: poging tot
antwoord (spiegeling, symbolisatie, representatie) resultaat: identiteitsontwikkeling/
subjectwording (= realiteitsverwerving)
o Tezelfdertijd: ontwikkeling van de Ander waartegen wij ons gaan verhouden
o 4 fundamentele verhoudingen: Ik tegenover …
De Ander van het ander geslacht
De Ander van de autoriteit/andere generatie
De Andere gelijke
Mijzelf (altijd evaluerend)
o Structureel bekeken: het belangrijkste kenmerk bij het volgende: het verdeeld
zijn (identiteit is nooit een totaliteit, nooit perfect af en nooit coherent interne
botsing)
Aktuaalpathologie
Blijven steken bij die primaire ontwikkeling (heel vroeg niveau waarbij die Ander te weinig
antwoorden gegeven heeft, of waarbij de verhouding zo was dat die antwoorden te weinig
overgekomen zijn)
Boodschappen, betekenaars, … zijn niet voldoende overgekomen
Oorzaak: voorzichtig mee zijn (bv. klassieke fout ‘mother blaming’)
De uitdrukkingswijzen zullen vrij primitief blijven: zijn blijven steken op dat eerste niveau
(‘primitieve defensiemechanismen’)
o Primitief = primair in de ontwikkeling
Negatieve ‘kijk’: niet-gedifferentieerde mechanismen (blijven zeer algemeen)
o Bv. angst ( verbijzonderde angst): paniekaanvallen
o Bv. somatische angstequivalenten (in plaats van het ontwikkelen van
gedifferentieerde emoties, voelt die persoon dat in zijn/haar buik: het wordt op
het lichaam geplaatst en kan niet verwoord/gesymboliseerd worden)
Reactieve vermijdingsgedragen
Weinig psychologisch materiaal met een bepaalde geschiedenis
Onderscheid met psychopathologie die problemen, ‘symptomen’, benoemen we in de
aktuaalpathologie als fenomenen (semantisch onderscheid)
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
106
Aanvankelijke arousal (lichamelijk niveau): blijft uitdrukkelijk vaag, algemeen
o Psychopathologie: arousal zal al heel snel binnen gevoerd worden binnen de
man/vrouw verhouding en binnen de verhouding tgo. de autoriteit
Arousal al heel snel te maken met het (verbod op) genot, verlangen, …
Psychopathologie
Psychologie/psychopathologie: betekent dat die aktuaalpathologische kern/vertrekpunt
blijft en de verdere ontwikkeling zich daarrond zal gaan plaatsen
o Kern blijft erin zitten: belangrijke klinische implicatie/repercussie: iedereen van
ons kan teruggeworpen worden op die aktuaalpathologische kern (paniekaanval,
somatisering, …)
Typisch voorbeeld: wanneer we blootgesteld worden aan een accidenteel
trauma
Maar: dat zal heel snel terug bewerkt worden we maken in een
versneld tempo die vroege ontwikkeling nog eens door
Psychopathologische ontwikkeling: kunnen we in termen van de discourstheorie beschrijven
o Biedt ons een beter structureel beeld
o Opnieuw vertrekken bij de arousal die het subject verdeelt (de verdeling die ieder
van ons voelt t.o.v. het eigen lichaam, op momenten van lust/onlust)
o Die formule (bord) is die van het hysterisch discours
Vanwaar die analogie?
Hysterisch discours/ontwikkeling, is meteen ook de normale
ontwikkeling (iedereen gaat daar doorheen)
Wat is dan het onderscheid tussen een normale/pathologische hysterie?
o Discourstheorie: bovenkant en onderkant
Bovenkant: het zichtbare
Onderkant: het minder zichtbare, het meer onbewuste (in de kliniek
worden we hier meer mee geconfronteerd)
Overgang van het aktuaalpathologische naar het meer psychopathologische: 3 belangrijke
overgangen die ervoor zullen zorgen dat het geheel een stuk complexer wordt
o Aktuaalpathologie: vrij eenvoudig, rudimentair, weinig gedifferentieerd veel
appelerender (omdat het zich zo zwaar ‘aandient’)
Maar: in de kliniek minder erg en minder complex
Paradox: dat wat zich zo zwaar en luidruchtig aandient, is meer primitief
en minder complex, waardoor het makkelijker ‘behandelbaar is’
Van de aktuaalpathologie naar de psychopathologie: 3 overgangen
EERSTE OVERGANG: VAN EEN CONFRONTATIE T.O.V. ÉÉN GROTE ANDER, NAAR EEN ONTDUBBELDE
VERHOUDING T.O.V. EERSTE EN TWEEDE ANDER
Voordeel abstracte theorie: loskomen van het traditioneel gezinsmodel
Kijken hoe een triangulaire i.p.v. duale verhouding ontstaat
o Duale verhouding: twee termen
o Triangulaire verhouding: drie termen
Woord ‘termen’ gebruikt i.p.v. personen
In een gezin van 3 mensen, kun je bv. ook maar 2 termen hebben
In een gezin van 2 mensen, kun je bv. ook 3 termen hebben
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
107
o Wanneer een duale verhouding bestaat, is die altijd zwaar pathologisch
Van de verhouding t.o.v. een niet-gedifferentieerde Ander, naar een ontdubbelde Ander
o In de literatuur zal men het soms ook op de volgende manier beschrijven: de
eerste Ander als de Ander van het lichaam, en de tweede Ander als de Ander van
het Symbolische
Ander van het lichaam: Ander van de onmiddellijkheid
De tweede Ander: het derde punt, daarbuiten, datgene wat ons bezig
houdt en maakt dat we binnen die duale verhouding toch ook iets moeten
gaan zoeken, ons gaan richten naar dat andere buiten dat strikte 1-op-1
aspect
In die verschuiving van duaal naar triangulair: omkering in vergelijking met die eerste
verhouding
o Dit zal een belangrijk verschil uitmaken tussen AP en PP
o Primaire verhouding (appel op de Ander): we leren dat als wij een probleem
hebben, een spanning voelen, dat er altijd een ander klaar staat om dat op te
lossen
Oorspronkelijk vage angst, wordt separatieangst
Reden waarom moederliefde onvoorwaardelijk genoemd wordt (in de
vroege kindertijd)
Vanaf het ogenblik dat we een stuk verder in de ontwikkeling
staan, zal dat zich beginnen omkeren
o Ontdubbeling: we zullen vrij snel vanuit de positie van de Ander voorwaarden
gesteld krijgen, opdat die Ander een antwoord geeft
Kind: moet/gaat zich modelleren naar de verwachtingen van de Ander
Cruciale kanteling: het is niet meer onvoorwaardelijk; het wordt
voorwaardelijk
Vroege periode: ons tekort/verlangen sowieso ingevuld door de Ander
Na korte tijd (1 jaar) kantelt dat: mijn verlangen/tekort wordt alleen maar
ingevuld als ik mij identificeer aan het verlangen van de Ander
Vanaf dan: ons verlangen schatplichtig aan het verlangen van de Ander
We gaan een bepaalde verhouding/positie innemen i.f.v. het verlangen
van de Ander
Lacan: “het verlangen van de mens is het verlangen van/naar de Ander”
TWEEDE OVERGANG: VAN HET ALLEEN MAAR KRIJGEN VAN EEN ANTWOORD, NAAR DE DIALECTIEK
DAT JE JE MOET IDENTIFICEREN MET HET VERLANGEN VAN DE ANDER
Dialectiek: langs beide kanten moet het verlangen van de Ander geïnterpreteerd worden
o Maar: ons verlangen kan nooit volledig verwoord/uitgedrukt worden (er is altijd
een ‘rest’)
o Vanuit de eigen interpretatie proberen we dat verlangen in te vullen: is altijd
onvolledig, en in sommige gevallen verkeerd (want: interpretatie)
o We zien een wisselwerking/dialoog die niet meer zal stoppen
Complexer: niet te maken met één Ander, maar ook met de ontdubbeling eerste Ander –
tweede Ander
o Klassiek voorbeeld: de verhouding van het oedipale kind tgo. de vader en tgo. de
moeder: je kunt zien dat kinderen heel snel leren bij wie dat ze moeten gaan om
een bepaalde invulling te krijgen van hun verlangen (+ hoe ze zich moeten
opstellen om dat antwoord te krijgen)
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
108
o Dus: opvoeding is ‘manipulatie’ (met de beste bedoelingen)
Die omkering/ontdubbeling zal heel centraal staan in de psychopathologie
o Dat blijft zo en staat centraal
o Aktuaalpathologie
o Dialectiek waar je niet meer weet waar het beginpunt, middelpunt, … was
We zijn vertrokken bij die niet-gedifferentieerde a (arousal, spanning)
o Doordat het binnen een dialectiek binnen gevoerd wordt, zal het een invulling
krijgen binnen een geslachts- en generationeel onderscheid
Te maken met lust/onlust: plezier, wat toegelaten/niet toegelaten is
DERDE OVERGANG: VAN A NAAR 𝒂
−𝝋
We krijgen een falississering van de a: vanaf dat ogenblik: 𝒂
−𝝋 twee
betekenissen/verschuivingen
o Wordt op de een of andere manier geërotiseerd (in de ruimere betekenis (genot-
lichaam, bv. snoep))
o Het wordt partieel: iets dat ingeperkt, bijna tastbaar is
In vergelijking met die oorspronkelijke aktuaalpathologie waar we dat
massale hebben
Onderscheid paniekaanval (massale angst) – dwangneurotische fobie
(partiële angst, 1 klein onderwerp)
Er ontstaan meteen een aantal mogelijkheden om dat te gaan
bewerken, in de verhouding tot de Ander: iets waarbinnen je dat
kan voeren
Dialectiek geven – nemen in die verhouding (continuüm)
Psychoanalytisch luik:
o Ten volle begrijpen binnen de oedipale uitwisseling/structuur: die verhoudingen
tussen het kind en de belangrijke figuren in zijn omgeving waar het kind z’n eigen
genderpositie zal verwerven (zeer cruciaal onderdeel van de identiteit)
o Hoe ontwikkelen we die genderidentiteit?
In verhouding tot de Ander
Ontwikkelen van de eigen genderidentiteit tegenover de Ander, en door
het verschil te maken in de uitwisseling
Te maken met het verlangen: de invulling van het tekort = de
motor die ons drijft
o Wat gaan we doen? We moeten ons identificeren met het verlangen van de
Ander (we moeten iets geven dat het verlangen van de Ander invult two-way
verkeer)
Dat wat wij denken te moeten geven aan de Ander (binnen die
genderverhouding): 𝒂
−𝝋
Staat voor datgene waarvan wij denken dat als wij dat kunnen
geven, het in orde is (verlangen compleet)
Imaginair karakter: geen enkele term die in staat is om een
perfect/volledig antwoord te geven op het tekort/verlangen van
de Ander (+ ook heel veel verschillende invullingen)
o Hoe drukken we dat nu uit in psychoanalytische termen?
De fallus: het is het fallische dat we willen geven
2 werkwoorden:
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
109
De vrouw kan nooit genoeg het fallische ZIJN
De man zal nooit voldoende de fallus HEBBEN
Fallus om af te stappen van de biologie die we nog bij Freud vinden: fallus
heeft te maken met het meer symbolische om het tekort/verlangen van
de Ander te kunnen invullen
Lukt nooit helemaal eindeloosheid van die pogingen, het voortdurend
verschuiven van die invullingen en vandaar ook de nodige misverstanden
Die 2 werkwoorden (ZIJN-HEBBEN): 2 angsten definiëren: de angst om
het niet voldoende te zijn/hebben
Belangrijk: dit situeert zich weer in de verhouding t.o.v. de Ander
Niet voldoende het verlangen van de Ander kunnen invullen + de daarbij
horende angst: angst die wij allemaal kennen (= daarom de meest
algemene angst)
Verrassend als wij in de kliniek moeten vaststellen dat er ook een
omgekeerde angst bestaat (zeldzamer): de angst om te goed te
kunnen beantwoorden aan het verlangen van de Ander (cf.
dwangneurose)
Meest normale, meest voorkomende angst: dat we niet voldoende
kunnen beantwoorden aan het verlangen van de Ander basis
van de hysterische verhouding
Belangrijkste winst: op het vlak van de angsthantering: we kunnen de
angst gaan inperken, koppelen aan een bepaald object/constructie
(daardoor: complexer) waardoor we daarmee iets kunnen doen (
oorspronkelijke niet-gedifferentieerde angst: kunnen we weinig mee
doen)
Tweede winst: van het partieel maken en het binnen brengen in die
ontdubbeling (mijn verlangen = schatplichtig aan dat van de Ander):
confrontatie met de schuldvraag
Aktuaalpathologie: schuldvraag nauwelijks ter sprake (die
complexe dialectiek is daar nog niet)
Dialectiek rond de schuldvraag: wie kan er iets geven, wie kan er
iets aanbieden, wie heeft dat niet gedaan, wie heeft dat op een
foute manier gedaan, …?
Zal zich ook verklaren binnen de kliniek: verband met ziekte-inzicht
o = inzicht in het eigen aandeel in de pathologie (maar:
betekent eigenlijk: inzicht in die schuldverhoudingen)
Fenomenen (aktuaalpathologie) vs symptomen (psychopathologie)
In de aktuaalpathologische ontwikkeling: fenomenen
o Letterlijk en figuurlijk vrij simpel: betreffen de primaire verhouding t.o.v. de Ander
– primaire angst met somatische angstequivalenten en somatisering
o We zien geen achterliggende betekenis, het is wat het is
In de psychopathologische ontwikkeling: flink stuk complexer: de complexiteit zal zich ook
vertalen in de symptomen
o In deze optiek: symptomen zijn altijd constructies binnen die verhouding tussen
subject en Ander
o Constructies die te maken hebben met het verlangen, genderconstructie, …
o Symptomen = ideosyncratisch
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
110
Heel individueel bepaald (1 ‘probleem’ kan bij verschillende individuen een
totaal andere invulling krijgen, bv. aidsfobie), particulier
Klinisch gezien zeer belangrijk: wij redeneren binnen de diagnostiek en
kliniek nog altijd veel te vaak vanuit een medisch model (en daar:
syndromen die overal dezelfde zijn, bv. TBC)
Onze diagnostiek: iets benoemen als een syndroom (bv. aidsfobie), terwijl
het een symptoom is en bovendien denken we dat het telkens hetzelfde is
2 keer verkeerd: telkens anders en telkens het particuliere zoeken
o Die symptoomvorming grijpt altijd plaats in die verhouding tgo. de Ander: het
symptoom bestaat nooit op zich
Geen hysterisch, dwangneurotisch symptoom mogelijk los van de Ander
Altijd de vraag stellen: welke functie heeft het voor welke Ander?
Die Ander: kunnen we weer heel concreet gaan begrijpen (soms is
die Ander aanwijsbaar, … maar dat is niet belangrijk)
Veel belangrijker te weten tgo. welke abstracte Aander het
symptoom zich zal richten (de Ander van het ander geslacht, de
Ander van de autoriteit/de andere generatie, …?)
Een symptoom is altijd een antwoordpoging (vaak met heel veel verlies,
op sociaal/individueel vlak), maar het blijft een antwoordpoging
Belangrijk: niet te snel wegnemen
Kijken naar de functie, voor wat het dient
Symptoom als antwoordpoging: ‘verrassende’ implicatie
Je hebt symptomen die gelukt zijn, een gelukte antwoordpoging
op het tekort binnen die bepaalde verhouding
o In de praktijk ga je dat heel snel vaststellen:
Dat de symptomen heel oud zijn
En dat er lange tijd geen hulp voor gezocht werd
Wanneer men op consultatie komt: betekent dat er meer verlies is
dan winst
o Er is iets veranderd in de situatie waardoor het symptoom
zijn oorspronkelijke functie niet meer kan waarmaken
o Het symptoom is aan kracht verloren en er moet iets
anders bijkomen
Datgeen wat anders is: altijd te maken met het
relationele (concreet binnen de verhoudingen)
Je kan dat ook vaak terugvinden bij de declanchering (daar waar de
pathologie doorgebroken is)
Daar vinden we die ontwikkeling op een soort tijdloze manier
terug
We zien telkens iets van het lichaam dat zich in verhouding t.o.v.
de ander situeert men moet er iets mee doen, men kan het niet
reëel laten symbolisch antwoord
o Dikwijls zien we hier de eerste symptomen
Laatste opmerking: die complexe ontwikkeling/verhouding tussen het gedeelde subject t.o.v.
de gedeelde Ander (die ontdubbeld is) maakt dat we soms een bepaald aspect over het
hoofd zien
o Dat er tussen die twee altijd een opening is, altijd een tekort is (tussen subject –
Ander)
Moeilijk omdat we iets moeten zien dat er niet is
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
111
We moeten ervan uitgaan dat er daartussen een tekort is, iets dat
ontbreekt is cruciaal: impliceert de mogelijkheid tot afstandname
o Wat is de implicatie daarvan?
We kunnen allemaal nadenken over onszelf
Wanneer doen we dat? Als er problemen zijn met die Ander
Je moet dus nadenken over het feit dat je kunt nadenken over
jezelf
Wat is de voorwaarde om te kunnen nadenken over onszelf?
Dat er een opening/tekort is, dat er geen massieve verhouding is,
dat we niet samenvallen met onszelf
Moesten we volledig samenvallen met onszelf, zouden we niet
over onszelf kunnen nadenken
Nog een ander effect: als we aan het nadenken zijn over onszelf, hebben
we af en toe de indruk dat we ‘niet echt’ zijn / fake zijn / een rol spelen
betekent dat we daar geconfronteerd worden met het feit dat we
bestaan/ontstaan zijn uit identificaties
Paradox: ondanks het feit dat het complexer wordt (PP), is het veel beter invoelbaar
o Staat veel dichter bij ons maar gevaar: te snel begrijpen
o Opening/tekort laat afstandname toe, nadenken over onszelf
2 CORRECTIES
Zoals het nu beschreven werd, ga je ervan uit dat er binnen die groep van de
psychopathologie symptomen aangetroffen worden
o Het conflict kan niet bewust gehanteerd worden, wordt defensief weggehouden,
maar daar bovenop krijgen we die constructie (symptomatische bovenbouw) enz.
enz. verwachting op grond van die beschrijving
o 2 correcties: 2 groepen/voorbeelden waar je die symptomen niet krijgt (1 geval:
zijn er niet – ander geval: zo massaal aanwezig dat je het niet herkent als
symptomen)
Eerste geval: depressie: symptomen niet aanwezig
o Depressieve reactie: het basisfantasma functioneert goed, maar mislukt op een
bepaald ogenblik partieel
Je gaat ervan uit dat de Ander tevreden is met wat je doet, met de
verhouding
Maar: afwijzing (basisfantasma even onderuit gehaald) depressieve
reactie
Er komt even een leegte, omdat hetgeen je normaal gebruikt/doet, niet
werkt
= partieel
o Klinische depressie: leegte: identiteitsverlies
Neem nu aan dat het geheel mislukt, je basisverhouding wordt op een
bepaald ogenblik massaal onderuit gehaald ( partiële mislukking)
Verlies in de verhouding t.o.v. de Ander
In dit geval zijn er geen symptomen aanwezig
Tweede geval: de hedendaagse groep van de zogenaamde persoonlijkheidsstoornissen:
symptomen massaal aanwezig
o De persoonlijkheidsstoornissen lijken een nieuw ontdekte categorie te zijn (vanaf
1990)
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
112
o Psychiatrie: gemiddeld 2,7 persoonlijkheidsstoornissen/persoon
o Eigenlijk is dit helemaal niet nieuw: gaat terug op het oorspronkelijke
psychoanalytische denkkader (post-freudiaans): vanaf 1930: karakterpathologie,
karakterneurose
o Waar zit dan dat idee van symptoom?
Hierbij is de volledige persoonlijkheid, ‘karakter’, het symptoom geworden
Geen afzonderlijke symptomen meer: strekken zich uit over de volledige
verhouding
Maakt het natuurlijk nog veel moeilijker
Symptomen: concreet en afgebakend vertrekpunt om mee te werken
(isoleren en daarop focussen onvermijdelijk steeds ruimer werken met
veel ruimere verhoudingen, enz., maar hoe dan ook is het een goed
vertrekpunt)
Bij persoonlijkheidsstoornissen is dat niet zo en krijg je alles in één
keer: veel moeilijker om mee te werken
Het basisfantasma is het massale symptoom geworden
De verdeelde identiteit
Daarbij aansluitend: idee van het verdeeld zijn: onze identiteit is een verdeelde identiteit
Vandaar dat die verhoudingen ook een vrij complex karakter kunnen krijgen
In die verdeeldheid, in dat verdeeld zijn, zullen een aantal van die identiteiten/identificaties
onderling botsen
o Dan niet alleen meer een verdeeldheid, maar ook een conflict (stap verder)
o In onze identiteit/verdeeldheid: sowieso een aantal interne conflicten
Maar: hoeft niet pathologisch te zijn
Daar zijn geen definitieve antwoorden op mogelijk: heeft te maken met
die structuur
Bv. hoe vul je die rol in
Er is sprake van een pathologie (overstap van een conflict naar een pathologische bewerking
ervan) wanneer het conflict niet meer bewust ervaren mag worden (moet eronder
gehouden worden, we willen er niet meer mee geconfronteerd worden)
o Doen we door er symptomen op te zetten (= constructie bovenop een
onderliggend conflict)
o Klinische vuistregel: een symptoom in de betekenis van de psychopathologie,
houdt eigenlijk altijd een weigering in om te kiezen (een moeilijkheid,
onmogelijkheid om te kiezen)
o Die conflicten binnen de identiteit, verdeeldheid enige oplossing: op een
bepaald ogenblik een keuze maken
Symptoom als constructie daarbovenop, vermijdt een keuze en legt een
aantal zaken stil
Vandaar een vaak voorkomend effect van psychotherapie: dat die
onderliggende conflicten terug naar boven komen
o Wat is het meest gekende symptoom vandaag de dag? Kalmeermiddelen
Maken vaak het symptoom niet meer nodig: leggen de zaak plat, zorgen
ervoor dat het leven ‘on hold’ gezet wordt
Kunnen helpen om tijdelijk iets hanteerbaar te maken
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
113
Intern conflict: heeft te maken met die verschillende identiteiten en verhoudingen t.o.v. de
Ander en de verschillende pogingen om dat in te vullen daaronder ligt een nog veel ruimer
conflict
o We moeten hiervoor teruggrijpen naar de twee processen die aan de basis liggen
van de identiteitsontwikkeling: identificatie/aliënatie (willen samenvallen met)
tegenover separatie (willen afstand nemen van): fundamenteel verschillende
processen
Vraag: Van waar komen die twee processen, wat is de grond daarvan?
Mythische verklaringen
Freud: axiomatische verklaring: in alle levende organismen zijn er
twee fundamentele krachten aan het werk die tegenover elkaar
staan vandaar: basisconflict
o Eerste fundamentele kracht: gericht op de versmelting (van
aparte entiteiten tot een steeds groter wordend geheel,
de fusie) = eros drift (levensdrift)
o Andere fundamentele kracht: gericht op het uit elkaar doen
vallen, op splitsing, individualisering = tanatos drift
(doodsdrift)
o Schept de indruk dat eros goed is en tanatos slecht is
Maar: de zogenaamde doodsdrift zorgt voor onze
autonomie, individualiteit, …
En de erosdrift betekent dat wij eigenlijk
verdwijnen in de Ander, ophouden te bestaan
DUS: je kan afhankelijk van hoe je het bekijkt de
twee kanten zowel als positief als negatief
beschrijven
o We hebben beide krachten nodig voor onze
identiteitsontwikkeling
o Die 2 zorgen eigenlijk voor een fundamenteel conflict dat
iedereen van ons meemaakt
EROS EN TANATOS DRIFT: BASAAL CONFLICT
Die twee driften zijn samen aan het werk en zorgen voor een basaal conflict
o Meest voor de hand liggende voorbeeld: in een dichte relatie (liefdesverhouding
of ouder-kind verhouding): binnen de kortste keren het verlangen daar ook iets
buiten te doen: afstand
o Hoe meer je het ene hebt (bv. eros), hoe meer ondergronds het verlangen naar
het ander (bv. tanatos) gaat optreden
o Telkens: wisselwerking tussen de 2
o Freud: in de normaliteit zijn die 2 driften tezelfdertijd aanwezig, in een bepaalde
verhouding
o Betekent dat in de normaliteit dat conflict ook werkzaam is
Overstap naar de pathologie: we zullen vaak zien dat een van de twee uitdrukkelijk het
overwicht heeft, en dat de andere kant maar heel zwak aanwezig is
o Bv. hysterie: eros drift (gericht op identificatie, samenvallen, invullen van het
verlangen van de Ander) heel centraal ( separatie: bijna tussen haakjes)
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
114
o Bv. dwangneurose: omgekeerd: tanatos drift (gerichtheid op splitsing,
afstandname, autonomie massaal op de voorgrond en het symbiotische staat
tussen haakjes) heel centraal
Conflict binnen de identiteit
o Basisconflict (eros – tanatos) daaronder
o Hoe krijgt dit nu vorm?
Krijgt letterlijk vorm/inhoud binnen het basisfantasma
Verhouding met betrekking tot datgene wat ontbreekt (bij het subject en
bij de Ander)
Datgene wat ontbreekt, gaan we invullen
Wat ontbreekt moet er onder verondersteld worden
Hetgeen wat we zien is slechts een invulling
Uitwisseling rond verlangen en genot structuur die voortdurend gaat
ronddraaien
Binnen die invulling hebben we 2 fundamentele gerichtheden
Binnen eros (willen samenvallen, …) identificatie
Binnen tanatos (niet willen geven, alleen willen zijn, afstand, …)
separatie
We zien een fundamenteel andere verhouding
Bv. paranoia: “die gaat mij niet hebben hoor” psychotische
waan (= basisfantasma): gaat altijd de verhouding t.o.v. de ander
beschrijven
o Psychotisch: ervan overtuigd dat dat waar is
Overstappen naar het basisfantasma: we zijn er ons minder van
bewust: we moeten erover nadenken, en bovendien twijfelen we
(nooit helemaal zeker dat dat klopt)
Welke verhoudingen? (cf. identiteit, subjectwording)
De verhouding t.o.v. de Ander van het ander geslacht
De verhouding t.o.v. de Ander van de andere generatie / autoriteit
De verhouding t.o.v. de Andere gelijke
De verhouding t.o.v. onszelf
Onze opvatting dat het basisfantasma altijd twijfel bevat:
Zelfs in de verhouding t.o.v. onszelf, zit er twijfel: we zijn nooit
zeker
CONFLICTEN BINNEN HET BASISFANTASMA
Binnen dat basisfantasma, dat meteen ook uittekent hoe wij in het leven staan, zitten die
conflicten en eventueel ook die pathologie
o Onderscheid normaal – abnormaal enkel mogelijk als je sociale normen gebruikt
o Klinische diagnostiek: een andere basis hanteren
In welke mate is het conflict (binnen het basisfantasma) nog hanteerbaar,
of in welke mate is dat conflict bedolven onder symptomatische
constructies?
Normale houding: het conflict als zodanig aangaan en daar keuzes in
maken onderscheid normaal – abnormaal is zelfs daar een ethisch
onderscheid (waardeoordeel)
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
115
Symptomen: hebben in nagenoeg alle gevallen de functie van het vermijden van keuzes
(stilleggen van een bepaald conflict, een bepaalde botsing en het niet moeten maken van
bepaalde keuzes)
Vandaar (onderscheid AP – PP) dat we die twee groepen op een andere manier kunnen
benoemen:
o Aktuaalpathologie: defectpathologie: er ontbreekt iets, er is iets niet voldoende
tot ontwikkeling gekomen (verhouding, symbolisatie, …)
o Psychopathologie: conflictpathologie
o Het onderscheid geeft meteen al een richtlijn aan voor behandeling: de manier
waarop je een probleem definieert, bevat eigenlijk al de oplossing (vuistregel)
dus heel voorzichtig zijn met probleemdefiniëring
Defect/ontbreken: behandeling = dat aanbieden, iets proberen bij te
brengen, tot ontwikkeling brengen
Conflict: behandeling = conflict oplossen
2 verschillende ‘oplossingen’: juist toepassen: bv. niet iets aanbieden bij
een conflict
Besluit inleiding
Binnen de 3 structuren (neurose, psychose, perversie) kunnen we de aktuaalpathologie en
psychopathologie bekijken
Aktuaalpathologie Psychopathologie
Psychose
Neurose
Perversie
HYSTERIE EN DWANGNEUROSE: PSYCHOPATHOLOGISCHE BEWERKING BINNEN DE NEUROTISCHE
STRUCTUUR
Neurotische structuur aan de psychopathologische kant 2 groepen: hysterie en
dwangneurose
o Ook hier weer dezelfde didactische opmerking: die 2 staan ook op een continuüm!
Je kan dus zonder veel moeite in een dwangneurotische patiënt, een aantal
hysterische elementen terugvinden (goede zaak: meestal die hysterische
elementen als aanknopingspunt voor de behandeling) en omgekeerd
o Het verschil zit hem in de structurele verhouding t.o.v. de Ander, in het overwicht
van een van die 2 processen (identificatie – separatie)
o Voor ons: van belang om te redeneren in termen van structuren (laat je niet te
snel verleiden door de invulling van de structuur: dan ben je blind, dan zie je die
verhouding niet meer) want: die inhoud kan zeer verschillend zijn
Drama van de hysterie (zo vaak niet meer gezien): men maakt die
structuurredenering niet meer
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
116
Hysterie
Inleiding
Hysterie = een bepaalde verhouding van het subject t.o.v. de Ander, met betrekking tot
hetgeen in het midden staat (verlangen/genot)
o Basisfantasma/basisverhouding: hysterische variant
o Binnen die structuur kunnen dan zeer veel verschillende symptomen optreden
Maakt niet zoveel verschil uit, zolang die structuur dezelfde blijft
Niet enkel binnen die hysterische structuur zeer veel verschillende
invullingen, het is bovendien typisch voor de hysterie dat er zoveel
verschillende invullingen kunnen komen
HISTORIEK
Historisch: beeld van de hysterie dat ons het meest bekend is: de hysterische aanval (is
‘verdwenen’, bestaat niet meer)
o Betekent niet dat de hysterie verdwenen is (dan: redeneerfout: enkel kijken naar
wat (on)zichtbaar is, en niet naar de structuur)
o We zien een verschuiving binnen de historiek van de hysterie
Rond 1900: te maken met hysterie of epilepsie?
Rond 1900: epilepsie we zien inderdaad dat hysterie zich
daaraan modelleert
Fake? Simulatie? Neen
Vanaf 1970: andere diagnostische vraag: te maken met hysterie of met
schizofrenie?
Moreel waardeoordeel: hysterie is een nagebootste stoornis =
bedriegers
Verdwijnt uit de mode: rond jaren 1970: heel veel belangstelling
voor de schizofrenie
o Maatschappelijk thema op dat ogenblik
o Hysterie gaat dat meevolgen
Hysterie in die periode leek heel sterk op de schizofrenie
o Ook gezien dat er daar een moreel waardeoordeel in schuilt verdwijnt
Symptomatologie: diagnostiek
Kleinschalig onderzoek (korter in tijd)
o Patiënten die in eerste instantie behandeld werden in een somatische/medische
context
o Vertonen allemaal een aantal symptomen die somatisch zijn
o Die groep patiënten wordt doorverwezen voor psychotherapie
o Die conversiesymptomen verdwijnen meer en meer op de achtergrond, en in de
plaats daarvan komen er mee psychologische problemen
o Je ziet ook dat dezelfde patiënten een beweging maken van het ene
symptomencomplex naar een ander symptomencomplex
Diagnostische redenering: als je je blindstaart op de uiterlijke verschijningsvormen, zal je
nooit hysterie snappen
o Hysterie = ‘kameleon’ die van kleur kan veranderen
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
117
o Opnieuw: waardeoordeel andere benaming die dat negatieve naar voor
schuift: de theatrale persoonlijkheidsstoornis (wordt opgevoerd, getoond aan de
Ander)
o 2 negatieve beschrijvingen:
Simulatie / nabootsing
Theatrale persoonlijkheidsstoornis
Stap achteruit en niet naar de hysterische patiënt kijken, maar naar de
structuur/verhouding/basisfantasma: dan kunnen we plots begrijpen hoe het komt dat we die
veranderingen/verschuivingen krijgen (in een jaar, maar ook op 100 jaar) wat is er
veranderd?
o De grote Ander:
1900: keek gefascineerd naar de epilepsie en wilde er iets mee doen
1970: de grote Ander heeft geen belangstelling meer voor epilepsie: alle
belangstelling voor de schizofrenie
o Patiënt t.o.v. arts: medische symptomen
patiënt t.o.v. psychotherapeut: psychologische/psychische symptomen
o Hysterisch subject gaat zich bij uitstek identificeren met datgene waarvan hij/zij
denkt dat dat het verlangen is van de Ander
Zorgen dat het zelf verdwijnt: een ander worden die zelf verdwijnt
o Verschil met de andere formule?
Waar staat het subject dan? 𝑎
−𝜑 is het subject: het hysterisch subject gaat
samenvallen met wat hij/zij denkt dat de invulling is van het tekort van de
Ander, met wat hij/zij denkt dat het verlangen van de Ander is zo totaal
en volledig mogelijk proberen doen
Vandaar: in die verhouding tot de Ander, schrijven we een ander zonder
tekort
Het hysterisch subject gaat die ander ‘volledig maken’: zo goed
mogelijk dat tekort invullen
De dialectiek zit vast
Het hysterisch subject verdwijnt, bestaat niet meer
o Bestaat alleen maar i.f.v. de invulling van de Ander
Diagnostiek wordt moeilijk als je je alleen maar richt op de kenmerken,
want die zullen zeer verschillend zijn
Bovendien: de kenmerken die voor jou belangrijk zijn, krijg je
terug, je zult heel snel een spiegel krijgen
Behandeling: psychotherapie
Dramatisch bij hysterische patiënten: psychotherapie lukt veel te goed
Want: dat subject is erop gericht ons verlangen en tekort zo goed mogelijk in te vullen
o Psycholoog/therapeut als ‘meester’ gezien, beschouwd
o Patiënt volgt massaal, identificeert zich perfect met wat de therapeut doet
gevolg: “zie je wel, het werkt”
o In die aanvangsperiode krijg je daar die hysterische structuur, waardoor de ander
krijgt wat hij geïnstalleerd heeft: soort bevestiging van het eigen groot gelijk
De structuur gaat zich herhalen binnen de psychotherapie
Na de eerste 12-15 sessies begint dat te haperen: plots gaat het niet meer
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
118
o De verbeteringen worden snel teniet gedaan: aantal scheuren, openingen, de
angst treedt naar voor en de therapeut krijgt het moeilijk: die hysterische patiënt
komt veel te dicht, want vult ons verlangen in
o Vandaar een van de klassieke kenmerken van die patiënten: afhankelijkheid (oude
term ‘zuchtigheid’)
Een van de paradoxen van de geslaagde behandeling: de behandeling lukt en slaagt
wanneer de behandeling niet stopgezet wordt
o Belangrijk dat het lukt, dat het geïnstalleerd blijft
o Stop zetten afwijzing (afronding nieuwe ‘symptomen’)
Boodschap: kijk niet naar de oppervlakte, het descriptieve, maar vraag je telkens af binnen
welke structuur hetgene dat je ziet, valt, en welke positie je daar zelf in inneemt
Ontstaansgeschiedenis
Alle accent ligt op het eerste proces, de identificatie, op het willen invullen van het
verlangen en tekort van de Ander
Dat verklaart dan meteen ook waarom hysterie de structuur van de normaliteit is: daar zijn
we allemaal vertrokken
o Hoe gaat de normale ontwikkeling dan verder? Dit lukt niet of niet voldoende
dus maken wij in die ontwikkeling de verschuiving naar de tweede Ander, waar we
ook die invulling proberen te installeren en we vanaf dan een dialectiek van 3
(triangulair) krijgen, wat zorgt voor de separatiemogelijkheid
o Normale ontwikkeling: separatie als uitweg uit de 1-op-1 verhouding
Hysterie in de pathologische betekenis: krijgt die ontsnappingsmogelijkheid nauwelijks
o Geen verschuiving omdat de tweede Ander gediskwalificeerd wordt (meestal
door de eerste Ander)
o Het basisfantasma = het willen herstellen van de Ander (zowel de eerste als
tweede Ander): het willen invullen van dat tekort waarbij er nauwelijks een eigen
verlangen ontwikkeld kan worden
Via de ontsnappingsmogelijkheid/uitweg kunnen wij eigen invullingen
gaan ontwikkelen
Hysterie: dit lukt niet: daardoor verdwijnt men zelf
Hysterie: constant het gevoel van niet echt te zijn, van alleen maar te
bestaan i.f.v. de Ander, alleen maar te staan in de invulling van de Ander
Structuur: betekent dat de invulling, de kleur, om het even wat kan zijn
Voorbeeld:
o Conversiesymptomen bij hysterie: symptomen in de eigenlijke betekenis van het
woord impact op lichaam (bv. niet meer kunnen stappen)
o Eerste symptomen op 18 – medisch onderzoek levert niets op, 25 jaar opnieuw, 40
jaar psychoanalyse, 45 jaar krukken
o Typisch hysterie: aan- enafwezigheid symptomen
o Therapeut heeft betekenis gegeven in enkele jaren tijd
o Studeren of niet studeren (op 18 jaar)? Maar papa wil dat zij blijft moet kiezen:
weggaan of niet weggaan (kan niet kiezen ontwikkelt een symptoom: letterlijk
niet meer kunnen gaan)
o Herval op 45: opnieuw conflict en geen keuze kunnen maken opnieuw:
symptoom
o Zijn typisch hysterische conversiesymptomen
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
119
Intermezzo: herhaling vorige les
Gisteren: neurose – psychoneurose: klassieke neurose waar Freud mee begonnen is
o Klinische stukken uit handboek m.b.t. hysterie: te kennen!
o Derde deel uit handboek is het belangrijkste
Twee belangrijke aanvullingen
Basisstelling: wij gaan een diagnose baseren op de verhouding tussen het subject en de
Ander gaan wij begrijpen als de psychologische verhouding t.o.v. de concrete Ander
o Maar: is slechts de helft van het verhaal
o We mankeren het structurele: daar moeten we in rekening brengen dat de
verhouding ook t.o.v. de taal staat
Neurose: gebruikt de taal zoals wij die gebruiken
o Normale taal: taal met een soort dubbelzinnigheid: we gaan ervan uit dat de
woorden allemaal een vaste betekenis hebben en we elkaar perfect begrijpen
M.a.w.: we gaan er niet van uit dat er een tekort is: een fundamentele
opening
We weten dat eigenlijk wel, maar gaan ervan uit dat de taal perfect te
begrijpen is
o Taal: zelfde invulling t.o.v. taal als t.o.v. verlangen: invulling mogelijk, maar we
moeten zien dat we de juiste invulling hanteren
Hysterische neurose: taal
o Linguïstiek: taal berust op 2 centrale assen: de verdichting en de verschuiving
(metonymie)
Verschuiving: betekenisketting een betekenaar, symbool moet in een
langere reeks zitten en kunnen verschuiven, opdat betekenis zou kunnen
ontstaan (horizontale as)
Verdichting: verschillende betekenaars/symbolen samenbrengen om bij de
betekenis te geraken (denk aan ‘beeldspraak’, de metafoor) zorgt voor
de betekenisproductie (verticale as)
Beperkt zich tot één woord, uitdrukking, …: het wordt allemaal
samen gebracht
Context nodig
o Die twee processen zijn te koppelen aan de neurose en het verschil in
accentlegging tussen de hysterie en de dwangneurose
Hysterie: accent op de metafoor of op de verdichting: verschillende
elementen worden samengebracht in het hysterische symptoom, dat een
metafoor/verdichting is
Er zijn meerdere betekenissen
Bv. “Daar praat ik niet over mijn zolder of de tandarts”
Het symptoom zit bovenop het conflict
Het symptoom als metafoor binnen de hysterie, brengt de plus en
de min van het conflict, samen (in hetzelfde symptoom)
Vandaar: via de analyse/deconstructie ook die twee kanten terug
te vinden
Je krijgt van de patiënt heel veel informatie
Dwangneurose: accent op de metonymie/verschuiving
De betekenisproductie blijft ‘uit’: je krijgt weinig informatie
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
120
Dwangneurose
Inleiding
Klassieke benaming, door Freud geïntroduceerd
Probleem met de descriptieve diagnostiek de dag van vandaag: men snapt het onderscheid
niet meer tussen dwangmatig gedrag/handelen, en een dwangneurose
o Dwangmatige gedrag zowel bij de schizofrenie of perversie aan te treffen
o Omgekeerd: je kan een dwangneurotisch subject hebben, waarbij je weinig of
geen dwanggedachten of –handelingen zult aantreffen, maar waarbij alle nadruk
ligt op de typische dwangneurotische structuur en interpersoonlijke verhouding
o Descriptieve diagnostiek mist in vele gevallen de kern van de zaak
Hysterie en neurose in het algemeen: geschrapt uit de DSM
OCD zit er nog in: zowel als angststoornis als persoonlijkheidsstoornis (narcistisch)
o Autisme of narcistische persoonlijkheidsstoornis: verschil: afstand t.o.v. de Ander
DE DWANGNEUROSE BINNEN DE VERHOUDING TUSSEN SUBJECT EN ANDER
Bekijken vanuit subjectwording:
o Hysterie: alle accent op de identificatie: het zich willen identificeren met het tekort
van de Ander (= in zich opnemen)
o Dwangneurose: alle accent op separatie: het willen afstand houden van de Ander
(= expulsie)
2 pregenitale driften/pulsies aan te koppelen
o Hysterie: oraal
o Dwangneurose: anaal (expulsie)
Anaal karakter klassiek 3 kenmerken
o Hyperpropere ( maar kan ook extreem vuil)
o Gierige ( maar ook mensen die alles zouden weggeven)
o Koppige ( maar ook mensen die iedereen gelijk geven)
Dat klopt, maar je kan ook exact het tegenovergestelde vinden
DUS: geen ‘vaststaande trait’
We moeten zien dat die kenmerken zich situeren in de verhouding t.o.v.
de Ander en daar een bepaalde functie hebben functie? De Ander op
afstand houden op een dusdanige manier dat het ik als subject niet in
gevaar komt en zich niet moet engageren
Functie: afstand houden, separatie
Dat kunnen we begrijpen op grond van de oedipale voorgeschiedenis
OEDIPALE VOORGESCHIEDENIS
Oedipale voorgeschiedenis bij de hysterie
o Het hysterisch subject moet alle accent leggen op de identificatie en het invullen
van het verlangen van de (eerste) Ander dubbel antwoord:
Het is niet goed genoeg
Die tweede Ander (vader) kan het ook niet
o Daardoor: soort constante afhankelijkheid van de goedkeuring van de Ander
o Vandaar: sterke angst voor afwijzing
Dwangneurose: tegenovergestelde
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
121
o Dubbel antwoord:
Je volstaat wel, het antwoord volstaat wel voor de eerste Ander
o Correctie op het boek:
Variante waarbij het kind bejubeld wordt (positieve context)
Kille, koele variante waarbij ook aangegeven wordt dat het kind die
invulling kan maken
o Tezelfdertijd wordt de tweede Ander geïnvalideerd, volstaat niet belangrijk
onderscheid met hysterie
Hysterie: verwezen naar een externe figuur
Dwangneurose: verwezen naar externe principes (de regel, de wet)
o Dus: positieve boodschap dat het kind “het kan” invloed
o De geïnstalleerde basisverhouding zal later terugkeren tegenover andere Anderen
Grosso modo: dat keert terug in de verhouding tgo. de Ander van het
ander geslacht en tgo. de Ander van de autoriteit
Die herhaling = overdracht
Kun je je min of meer letterlijk voorstellen: het wordt over-
gedragen van vroeger naar later
Overdracht: altijd een gevarieerde herhaling (nooit identiek, maar
die structuur zit erin)
OVERDRACHT
Hysterie: overdracht: overtuiging ‘ik ben niet goed genoeg’
o Angst voor afwijzing, separatie
o Als er toch zo iemand is, wordt die onmiddellijk aan de kant geschoven
o Geen correctie vanuit de buitenwereld
o Verhouding tgo. de Ander van de autoriteit: oorspronkelijk gedevalueerd: binnen
de hysterische structuur een eindeloze zoektocht naar de meesterfiguur (iemand
die het toch zou kunnen weten)
Daar speelt het hysterisch fantasma een rol: de beste manier om zo’n
meesterfiguur te vinden, is om er zelf een te maken (doen ze door het
tekort van de Ander in te vullen en daardoor die Ander als meesterfiguur
te maken)
Dwangneurose: heel andere voorgeschiedenis (‘je kan het, je hebt het’ en ‘die vader/tweede
Ander is niks’, wel ‘de wet/regelgeving daarbuiten staat stevig’) hoe zal dit zich gaan
herhalen?
o Eerst kijken welke angst hier een rol speelt: eerder zeldzame angst: de angst voor
de intrusie, de angst dat wij door die Ander (voor wie wij blijkbaar goed genoeg
zijn), onze autonomie zouden verliezen, zouden ophouden te bestaan als apart
individu
o Daarom: afstand houden
o Herhaling via de overdracht zal gebeuren op grond van die onderliggende angst
(intrusieangst)
Herhalingen (overdracht) bij de dwangneuroticus
Eerste herhaling: dwangneuroticus stelt zich zeer ‘narcistisch’ op ( niet die persoon die
laat uitschijnen het niet te kunnen): arrogant
o Betekent bv. dat als we de vergelijking maken tussen dwangneurose en hysterie,
dat een dwangneuroticus nauwelijks jaloers is
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
122
o Hysterie: gaat altijd concurreren met een derde, in de overtuiging dat ze het
toch zullen verliezen
o Een dwangneuroticus gaat ook heel sterk rivaliseren, maar dan met zichzelf (om
de prestaties nog hoger te trekken)
o Binnen die genderverhoudingen: in de herhaling nog een tweede factor erbij:
ondanks de overtuiging van het te hebben/kunnen/aanbieden (precies omwille
daarvan) gaat de dwangneuroticus afstand houden
Want als het zich installeert, is hij/zij bang te verdwijnen
Tweede herhaling, overdracht: t.o.v. de Ander van de autoriteit
o Eigenaardig iets
Acht zichzelf duidelijk superieur, MAAR kan/mag toch die Ander niet
voorbij steken
Die Ander heeft hij nodig als buffer tussen zichzelf en die abstracte Ander,
als buffer tussen zichzelf en het moment waarop hij zou verdwijnen
Typische situatie voor de dwangneurose op de werkvloer: hij/zij
werkt zich op tot positie nummer 2 en doet de boel draaien en
iedereen weet dat wel min of meer
o Maar: hij houdt zich onder die nummer 1
o Bv. bewust wat fouten in hun werk steken, want het mag
niet perfect zijn (men wil zich eronder plaatsen want die
verhouding is nodig)
o Kunnen we best zien wanneer het onvermijdelijke gebeurt,
dat nummer 2 promoveert naar nummer 1 binnen de 4
weken “burn-out”: hij kan die positie niet verdragen
Er is geen beveiliging meer
Ander voorbeeld binnen de liefdesverhouding: dwangneurotische
man: binnen het koppel ontstaat een driehoeksverhouding (de
vrouw neemt een minnaar buiten het huwelijk)
o Lijkt op een vreemde manier te functioneren, maar
iedereen beklaagt die man
o Dan, op een bepaald ogenblik stopt die
driehoeksverhouding grote kans dat er binnen de
maand een echtscheiding komt (want: de buffer is
weggevallen)
o Je kunt heel vaak zien dat het de man is die de
driehoeksverhouding geïnstalleerd heeft (= buffer als
‘beveiliging’)
Ander voorbeeld: de fameuze verbouwingen: dwangneurotische
man die heel het huis zelf bouwt/verbouwt en nooit thuis is
o Dubbele winst: doet alles voor zijn vrouw, hoeft er niet bij
te zijn en kan ondertussen tonen dat hij het kan
DUS: er wordt een buffer geïnstalleerd tussen het koppel, tussen
‘ik’ en de Ander om die angst hanteerbaar te houden
o Structureel kunnen we zien: declanchering wanneer die buffer wegvalt
Banaal voorbeeld: na doctoraat altijd een korte periode van een
‘depressief’ gevoel: “post-doctorale depressie”
Hysterische variant: “eigenlijk is mijn doctoraat slecht hoor, maar
ze hebben er mij doorgelaten”
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
123
Dwangneurotische variant: behaalt het doctoraat, krijgt de
officiële bevestiging dat hij/zij het kan angst: plots in het vizier,
plots niet meer verbergen: lopen dan letterlijk/figuurlijk weg
Relatie met gender/verleiding/trauma
RELATIE MET GENDER
Gender: traditioneel gesproken over de hysterica en de dwangneuroticus
o Klopt niet
o Het heeft niets te maken met een veronderstelde essentiële koppeling aan gender
wel: maatschappelijke koppeling aan een actieve/passieve
Hysterische structuur gaat terug op een passieve positie: subject afhankelijk geplaatst t.o.v.
de Ander
Omgekeerd: actieve positie: gaat veel sterker aanleunen bij die dwangneurotische structuur:
het innemen van die positie waarbij men in staat is dat tekort in te vullen
Lange tijd uitgegaan van de passief afwachtende vrouw en actief handelende man klopt
niet, dit zijn maatschappelijk geïnstalleerde posities
Nu: doordat die posities veranderd zijn: geen koppeling meer aan gender
o Zelfs bepaalde omkering: passieve positie eerder dichter bij de mannelijke positie
nu en omgekeerd (door het verdwijnen van het patriarchaat)
o Mannelijke identiteit nu minder makkelijk in te vullen
RELATIE MET VERLEIDING
Eerst en vooral: van waar komt die vraag?
o Terugkeren in de tijd toen Freud begon met zijn praktijk en theorievorming
o Hij moest inderdaad ook vaststellen dat er serieuze problemen waren met
seksueel misbruik (toen “verleiding” genoemd)
Hysterie: duidelijk een koppeling aan een traumatische voorgeschiedenis
o Maar: dan niet noodzakelijk in de betekenis van PTSD en dus niet binnen de
context van die aktuaalpathologie
o Even terugkeren naar de basisstructuur van de hysterie: hysterisch subject is ervan
overtuigd dat hij het verlangen van de Ander niet kan invullen en weer afgewezen
zal worden MAAR: zal wel zijn uiterste best doen om toch maar te kunnen
beantwoorden aan het verlangen van de Ander (beetje paradoxaal)
Met andere woorden: het hysterisch subject gaat zich heel sterk
identificeren met het verlangen en dus ook het seksueel verlangen van
de Ander
Dan wordt het gevaarlijk: vreemde verhouding
Verhouding van de vrouw die zich heel erotiserend, verleidelijk
opstelt (want denkt dat de man dat verlangt)
Man denkt dat de vrouw seks wil
Vrouw: ervan overtuigd niet goed te zijn
Dan mismatch: verkeerde communicatie
Grote kans op één van de volgende twee situaties:
o Vrouw loopt weg (= geen seks) en dan voelt die man zich
bedrogen
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
124
o Seksuele interactie (zal door het hysterisch subject als een
inbreuk beschouwd worden en zeker niet als iets dat
bevredigend is)
Trauma zit hem dus in de mismatch
Kan evengoed omgekeerd: man – vrouw heel vaak reactie van
impotentie
Dwangneurose: combinatie met verleiding
o Ook vrij makkelijk te begrijpen, maar er zal geen of nauwelijks trauma aan te pas
komen
o De dwangneuroticus stelt zich zeer hautain op, wat voor een aantal mensen ook
aantrekkelijk is, maar: je geraakt er niet bij, ze zijn altijd weg
o Ruimere afstand gecreëerd waardoor de boodschap (“ik heb het en kom het maar
halen”) heel dubbelzinnig is, want op dat moment is hij/zij al lang verdwenen
o Understatement: ‘playing hard to get’
o Een van de manieren om afstand te houden (cf. dwangneurotisch fantasma):
nogal paradoxaal: door heel veel te geven
Paradox met dat anale karakter (gierig en koppig)
Zie je in de formule verschijnen: het basisfantasma van de dwangneurose
Streep
Heel belangrijk: het tekort moet blijven bestaan
De φ heeft geen negatief teken: er komt dus wel degelijk een
invulling, maar het is een invulling van object na object na object
na object … metonymische: verschuiving
Dwangneuroticus die heel veel geeft om te vermijden dat hij/zij
zichzelf moet geven (klacht partner “je engageert je niet zelf”)
Dat voortdurend geven aan de Ander: de dwangneurotische oblativiteit
tegenhanger bij hysterie: het revindicatieve (eisen)
o Formule van het basisfantasma: dat zijn ‘lege structuren’
Dagdromen
Welke dagdroom typisch voor de hysterie en de dwangneurose?
Hysterie: zeer algemene dagdroom: wij fantaseren over onze eigen dood
o Centrale punt van de fantasie: gaat over wat er gebeurt na onze dood (de reacties
van de anderen, de overlevenden op onze verdwijning: zullen ze mij missen, hoe
belangrijk was ik voor hen?)
o Gaat over de centrale hysterische vraag: ik ben niet goed genoeg, maar hoeveel
ben ik waard in de blik van de ander? Kan die ander het zich permitteren mij te
verliezen, het zonder mij te doen?
Dwangneurose: droomt over de dood van de Ander (eigen partner, vader/moeder,
leidinggevende, …) als die Ander dood is, kan het leven eindelijk beginnen
o In de praktijk: als dat echt gebeurt: heel zware depressie en daaraan gekoppeld
een zwaar schuldgevoel (‘gecompliceerde rouw’)
Die dagdromen gaan terug op de onderliggende fantasmatische verhouding t.o.v. de ander
Symptomatologie: bovenop het basisfantasma
Hysterie: verdichting
Dwangneurose: metonymie/verschuiving
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
125
Hoe toont dat zich op vlak van de taal?
o Dwangneurose: meestal heel vervelende mensen: krijgen het niet gezegd, het
verschuift voortdurend (wachten: wanneer komt het nu eindelijk? Maar: het komt
nooit)
o Hysterie: het zeer sterk gebalde
Betekent dat bij de dwangneuroticus de plus en de min van het onderliggende conflict niet
samengebald worden, maar na elkaar komen en niet gekoppeld worden
Alle elementen: los van elkaar, mogen elkaar niet raken (de plus moet losstaan van de min)
o Eigenaardige is: je kunt dat af en toe in het spreken horen
o Hysterisch spreken: vloeiend spreken waar je niets tussen krijgt, alles samen zit
o Dwangneurotisch spreken: gekapstrookt: elk woord apart uitgesproken, veel
pauzes, …: de elementen worden losgeschakeld
Isolierung niet enkel binnen de symptoomopbouw, maar ook binnen het
spreken gezien
Zelfs te zien binnen de inrichting van het huis: alles netjes geordend en
niets zal elkaar aanraken
Test: op de verkeerde stoel gaan zitten
Het niet mogen aanraken, versmelten, zien we in de structuur, en krijgt
zelfs concrete neerslag
Die symptoomopbouw (plus en min na elkaar) wordt dan ook eindeloos
o Omdat er telkens na een plus een min moet komen, enz. typische
dwangneurotische spiraal
Elke bocht die genomen wordt :soort reactieformatie tegen het vorige en
iedere keer al iets meegepakt voor het volgende
o Zeer complex symptomencomplex waar zeer moeilijk mee te werken is
o Ook: gewoonlijk pas laat op consultatie
Hysterisch subject: vrij snel op consultatie (stelt zich sowieso
afhankelijk op van de Ander)
Dwangneuroticus: heel andere sociale situatie dan bij de hystericus
o Persoon zal niet snel hulp vragen (Ander = gevaarlijk en ik weet het toch beter)
o Bovendien: dwangneurotische mensen vaak uiterst succesvol op de werkvloer
(‘gedromde werknemers’)
o M.a.w.: niet direct een reden op grond waarvan ze op consultatie zullen gaan
(heel vaak: na 40 jaar: op het ogenblik dat de partner het niet meer ziet zitten
dan: heel negatieve prognose)
Dwangneuroticus spiraal: begint altijd met een zelfverwijt
o Men gaat zichzelf iets verwijten en daarover piekeren/rumineren probeert
men te beantwoorden door daar een aantal dingen tegenover te gaan stellen:
‘tegengedachten’
o Die tegengedachten gaan vrij snel dwangmatige vormen aannemen, en
daartegen moet men zich weer gaan verdedigen (bv. tegen gedachten die zich
voortdurend opdringen, bv. ‘moest er daar iemand in zitten, zou die mee
exploderen’ schuldgevoel en angst tegengedachten (+) die even
dwangmatig zijn)
o Op bepaald ogenblik: overstap naar dwanghandelingen (want gedachten gaan
niet meer volstaan)
o Typische dwanggedachten/fenomenen/handelingen:
Dwangmatige angst voor scharen/messen
Dwangmatige smetvrees
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
126
Dwangmatig controleren van deuren
Inhoud: gaat altijd over het buitenhouden van de Ander, of de agressie
t.o.v. de Ander
Telkens: het installeren van de coupure: dwangneurotische
afstand
Elementaire vuistregel: soms kun je je diagnose stellen op grond van een aantal ‘onnozele’
details
o Bv. eerste consultatie:
Stoel dichter zetten: hysterie
Stoel ostentatief verder zetten: dwangneurose
Implicaties van de dwangneurotische structuur voor de behandeling
TWEE VARIANTEN VAN DE DWANGNEUROSE
Twee varianten van dwangneurose die er op het eerste zicht weinig mee te maken hebben
Het dwangneurotische karakter (DSM: persoonlijkheidsstoornissen)
o Minder of geen symptomen
o Volledige verhouding als implementatie/neerslag van die dwangneurotische
structuur
o Eigenlijke probleem: die verhouding tgo. de Ander (en minder de symptomen)
De dwangneurotische depressie
o Zeldzamer dan de hysterische depressie
Het depressieve zit er voor een stukje ingebakken in die hysterische
structuur komt dus meer voor
o Dwangneuroticus wordt depressief op het ogenblik dat hij/zij moet vaststellen dat
hij/zij niet beantwoord heeft aan die hoge normen die hij/zij zichzelf oplegt
Afwijzing komt niet van de Ander, maar vanuit de eigen structuur (cf.
boven: ze ‘rivaliseren’ met zichzelf)
Een ‘fout’: is voor hen het einde van de wereld
Omgeving/kliniek: vaak een onbegrijpelijke reactie en willen geruststellen
Bv. een hooggeschoolde die binnen een competitieve omgeving
werkt en daarbinnen een professionele (niet-gevaarlijke) fout
maakt voor die persoon is dat het einde: heel zware depressie
op een week tijd
o Geruststelling werkt daar niet, daar moet je naar die
structuur gaan
Bv. postdoctorale depressie bij dwangneuroticus: eerder te maken
met de angst (te dicht bij de Ander) die doorbreekt
IMPLICATIES VOOR DE BEHANDELING VAN DE DWANGNEUROTICUS
Dwangneurotici komen vrij laat op consultatie symptomencomplex vaak zo ingewikkeld
dat het muurvast zit
o Spiraal zo ver verwijderd van het vertrekpunt
Komt daarbij dat de dwangneurotische structuur net zoals elke structuur, die
basisverhouding tgo. de Ander, zal herhalen in de behandeling
o Twee mogelijkheden:
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
127
Deze persoon houdt het heel snel voor bekeken en neemt zeer snel
afstand (stoppen na sessie 3-4)
Betekent dat we daar eigenlijk (klassiek freudiaans) te maken
hebben met een negatieve overdracht vanaf het begin
Klassieke consultatie: begonnen met een gematigde positieve
overdracht
Dwangneurotisch subject komt binnen met een negatieve
overdracht: die Ander kan mij niet helpen, en ik weet het toch
beter
Freud: “negatieve overdracht zo snel mogelijk interpreteren”
anders zijn ze weg en kun je er niet mee werken
Dus: in die situatie die dwangneurotische structuur boven leggen
(“je bent ervan overtuigd dat ik je niet zal kunnen helpen”
shock-effect: ‘die heeft dat hier door’) en dan zaken beginnen
bespreekbaar maken
Dwangneurotisch subject gaat zich niet identificeren met ons verlangen,
maar gaat het overnemen
Hysterie: therapie lukt té goed omdat de patiënt zich gaat
identificeren met wat wij verlangen spiegeling van onze eigen
invulling (lijkt te werken, en werkt ook voor een stuk, maar blijft
niet duren)
Risico: dat die persoon de behandeling overneemt en tot een
bepaalde perfectie zal voeren (“beter dan dat wij het zouden
kunnen”)
Resultaat: het werkt niet (als je iets perfect uitvoert, werkt het niet
meer)
Therapie wordt een herhaling van de structuur
Je moet ernaast kunnen gaan staan: zeker niet in rivaliteit gaan
De beginnende dwangneurotische structuur krijg je in beweging, en dan wel als de angst
groot is
o Slagen: motief/motor nodig: altijd angst en/of depressie (liefst angst, want
depressie legt mensen te veel stil)
o Onze visie: symptomen als oplossingspogingen die een bepaalde verhouding
leefbaar maken
Hoe invaliderend ze ook zijn, toch hebben ze een bepaalde winst
Freud: symptoombalans positief: geen motief om te veranderen
Kans op slagen van een behandeling, kun je inschatten a.d.h.v. het
‘lijden’: er moet voldoende lijdensdruk zijn
o Dwangneurose: meest kans op succes wanneer de angst vrij groot is:
doorbraak/scheur in de structuur waardoor de angst op het voorplan treedt
Bv. iemand die in de medische wereld werkte en daar als dwangneuroticus
zeer goed functioneerde plots moment dat vader aan een dodelijke
ziekte lijdt verwachting van vader dat zijn zoon een deel van die
behandeling op zich neemt nachtmerrie dat hij zijn zoon vermoordt
met een mes durft bijna niet meer rijden (want dacht ’s ochtends een
kind aangereden te hebben) angst angst wordt algemeen (dat hij
iemand iets zou aandoen) consultatie (angst begon zich als
symptomencomplex op te bouwen)
Door dat motief (angst): iemand wel in staat om dat proces door te maken
Ho
ofd
stu
k 13
: De
psy
cho
pat
ho
log
isch
e p
osi
tie
van
het
su
bje
ct: h
yste
rie
en d
wan
gn
euro
se (
p. 2
93-
328
)
128
Psychotherapie in de ruime betekenis van het woord: etappes
o Is heel vaak zo dat iemand bij jou komt, een aantal maanden blijft en dan stopt,
terwijl je weet dat het ‘niet af’ is niet erg: kans dat die persoon een aantal jaar
later bij iemand anders een volgend stuk zal doen
o Niet denken in termen van ‘één zaligmakende behandeling’
Let op: de kliniek is complexer dan de theorie
o Eerste correctie: de dialectiek dwangneurose – hysterie werd hier te sterk
onderscheiden, te simpel naar voor gebracht: er bestaan wel zuivere vormen,
maar in de praktijk ga je meer mengvormen zien
Want: de dwangneurose kan gezien worden als een verdere ontwikkeling
op de hysterie
o Tweede correctie: dwangneurose werd nu heel beperkt beschreven realiteit:
altijd meer belangrijke figuren (dan enkel eerste en tweede Ander) aanwezig
Het kan dus zijn dat er andere figuren centraal staan
o Normaliteit = combinatie van alle pathologieën
o Pathologie = het blijven zitten op één punt
Hoe beperkter dat stuk is, hoe groter de pathologie
Hoe complexer, des te meer we de normaliteit benaderen
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
129
Hoofdstuk 14: De perverse structuur van het
subject versus perverse trekken (p. 329-353)
Inleiding
Perversie als een moeilijk te begrijpen gegeven
GEBREK AAN KLINISCHE ERVARING
Eerste reden (niet van deze tijd, veel ouder) waarom het bespreken van de perversie moeilijk
is: het gebrek aan klinische ervaring
Psychiatrische instellingen: vol psychotische patiënten moeten tegen zichzelf beschermd
worden
Psychotherapie: vol van de neurotische patiënten hulpvraag eerder snel gesteld
Het perverte subject valt daarbuiten: heeft geen hulpvraag
o Het perverte subject heeft een aanbod: zal in een groot aantal gevallen betekenen
dat de wet in de juridische betekenis van het woord, overtreden wordt
o Gevolg: we zien het perverte subject nauwelijks in de consultatiekamer, maar wel
in de gevangenis dus moeten we ons wenden tot het veld van de forensische
psychiatrie/psychologie
Maar: dat is natuurlijk niet hetzelfde als het klinische veld
Belangrijkste verschil waardoor we een stuk minder kennis opdoen:
binnen het forensische veld speelt de sociale wenselijkheid een enorm
belangrijke rol
We zitten daar met een enorm probleem om toegang te krijgen tot de
‘innerlijke wereld’ want context van beoordeling en sociale
wenselijkheid
Op de koop toe moeten we er eigenlijk vanuit gaan dat we daar (in het
forensische veld) met een selectie zitten: het is niet zo dat alle perverse
mensen in de gevangenis terecht komen
Te maken met iemand met een perverte structuur, die zich heeft
laten betrappen
Heeft geleid tot de idee: ‘die mensen behoren tot de lagere sociale
klasse en zijn dom’ te maken met sociale deprivatie,
achterstandswijken
o Wat we niet zien: ons gevangenissysteem en juridisch
systeem heeft daarmee te maken richt zich op die
groep
o Dus: perversie komt evenzeer in de andere
bevolkingsgroepen voor (maar die zijn ‘te intelligent’ om
zich te laten vangen)
Dus: uitdrukkelijk een sociale selectie die niets wezenlijks zegt
over de perversie als dusdanig
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
130
PERVERSIE ALS EEN TOTAAL ANDERE STRUCTUUR
Belangrijkste moeilijkheid om het te begrijpen: we kunnen het eigenlijk niet begrijpen, het is
een totaal andere structuur
Vuistregel: 3 structuren diagnosticeren op basis van de verhouding (en dus ook op basis
van de verhouding tussen onszelf en de Ander)
o Context subject – Ander bij de neurose: spontaan empathie (je herkent die, dat is
je spiegelbeeld, je hebt zelf al zo’n dingen meegemaakt)
o Context subject – Ander bij de psychose: ümheimliche (het klopt niet, je snapt het
niet, er is geen communicatie mogelijk)
o Context subject – Ander bij de perversie: (in de veronderstelling dat er gesproken
wordt) zeer dubbelzinnig gevoel: horror en fascinatie (fascinatie voor die andere
vorm van genieten)
Drie vuistregels waar je die verhouding kunt gebruiken als een soort diagnostisch
instrument (maar: niet voldoende!)
Voorbij de vooroordelen: wat is perversie NIET?
Makkelijk en noodzakelijk te zeggen: op voorhand bepaalde vooroordelen duiden en aan de
kant zetten
EERSTE VOOROORDEEL: PERVERTEN ZIJN DADERS
Moreel oordeel: wij zullen sowieso die mensen veroordelen (zie onze taal: slachtoffers –
daders)
o Maar: we vergeten dat een groot deel ook slachtoffer was
Dat moreel oordeel heeft vandaag merkwaardig genoeg een bijzondere vorm aangenomen:
een paradoxale vorm: het lijkt alsof dat wij nu veel minder veroordelend zijn (is tot op
zekere hoogte ook juist) maar daardoor is het oordeel ook veel zwaarder geworden
o Tot 30-40 jaar geleden: seksualiteit was enorm normatief beladen werd
massaal via religie, moraal, … er ingeprent vanaf zeer jonge leeftijd
Dan: meteen een gamma aan seksuele afwijkingen (alles dat afwijkt van
die norm) heel sterk moreel oordeel
o Nu: meer tolerante maatschappij
Maar: keerzijde: al datgene wat vroeger verboden was (en we niet
mochten doen), is nu verplicht
Nieuwe dwangsituatie: er mag eigenlijk geen klinisch oordeel meer
gegeven worden, want ‘alles is normaal’
Perversie bestaat niet meer in die optiek
Wat dan wel nog bestaat en wel nog gemoraliseerd wordt? De huidige blik
op perversie beperkt zich tot twee zaken die eigenlijk het zelfde zijn:
Pedofilie
Sexual harrassment
Dat zijn nog de enige vormen die we gaan bestraffen perversie wordt
gereduceerd tot een juridische categorie (en al de rest: niet druk over
maken, is toch normaal)
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
131
TWEEDE VOOROORDEEL: PERVERTEN ZIJN MANNEN
Als je gaat kijken naar de DSM diagnostiek, en ook ruimer naar de opvattingen over perversie
altijd gereduceerd tot de man
Betekent ook dat de perverte seksualiteit bekeken wordt in het licht van erectie, ejaculatie
en orgasme
Perverte vrouwen bestaan ook
o Die perverte vrouwen zijn perverte moeders
o Seksualiteit van een totaal andere aard (in aantal gevallen nog nauwelijks als
seksualiteit beschouwd; omwille van die enge blik van erectie, …)
We moeten afstand nemen van die blik die zich alleen toespitst op mannen
Als we de perverte structuur willen begrijpen, moeten we 3 generaties zien
o Man/vrouw (gediagnosticeerd als pervers)
o Moeder
o Ouders van de moeder
ONDERSCHEID TUSSEN PERVERSE TREKKEN EN EEN PERVERTE STRUCTUUR
Derde moeilijkheid: we moeten een onderscheid installeren tussen perverse trekken en een
perverte structuur
o Perverte trekken: kunnen we ook anders verwoorden: het is het onderscheid
tussen het descriptieve en het structurele
John Money: term ‘parafilie’
Die term op zich heeft een duidelijke boodschap: dit is niet
abnormaal, dit is gewoon naast het normale (normofilie)
Die parafilieën worden beschreven enkel en alleen op grond van
het gedrag pure descriptie van een bepaald gedrag dat het
meest in de focus springt en dat men gaat beschouwen als iets
anders dan de normofilie
Bv. apotemnofilie = onweerstaanbare aandrang om je eigen penis
af te snijden kun je af en toe aantreffen bij de psychosen,
schizofrenie
Het descriptieve (enkel gericht op het gedrag) vergeet de structurele
context (verhouding) en is daarom onbruikbaar
Bijna iedereen vertoont perverte trekken
Voornaamste problematiek vandaag: niet zozeer het seksueel gedrag,
maar wel de genderinvulling (hoe vul ik mijn identiteit in als man/vrouw?)
die verschuiving wordt ook niet meegenomen in die diagnostische blik
die zich teveel op het descriptieve richt
o Perverte structuur: is een structurele beschrijving en heeft wel oog voor de
structuur binnen het subject (?)
BESLUIT
We moeten dus 3 dingen in acht nemen:
o We moeten afstand nemen van dat moreel oordeel
o We moeten afstand nemen van de idee dat perversie zich beperkt tot de man en
de mannelijke seksualiteit
o We moeten afstand nemen van de idee van parafilie en dat descriptieve
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
132
We gaan kijken/luisteren naar die plek waar we wel ‘klinische’ ervaring hebben kunnen
opdoen 2 plaatsen
o De forensische sector/kliniek: ons beeld van perversie komt vooral vanuit de
forensische sector leidt tot bias
Want: daar speelt sociale wenselijkheid een belangrijke rol
We zien slechts een deelgroep: diegene die tegen de lamp gelopen zijn
Maar: er is dus nog een andere groep waarmee wij niet in contact komen
Die mensen stellen zelf ook geen hulpvraag
o In beperkte mate de psychiatrische instellingen
Maar: lagere zekerheidsgraad m.b.t. onze kennis ( Borderline, …: meer zekerheid: theorie
als redelijk goede weergave van wat daar te begrijpen valt)
We zullen zien dat de oedipale voorgeschiedenis de basis zal leggen voor de latere perverte
structuur
3 fenomenologische kenmerken
Bij de perverte structuur als diagnose vinden we 3 fenomenologische kenmerken terug:
o Opvoeren van een rigide pregenitaal scenario
o Dat zich dwangmatig opdringt
o En de machtsverhouding voorstelt
Rigide, pregenitale scenario
Perversie: vooral het pregenitale speelt een rol
Rigide: scenario dat telkens opnieuw moet opgevoerd worden (en waarbij tot in de details
dezelfde dingen moeten herhaald worden)
o Bv. bordeel: contract afsluiten van hoe het scenario moet verlopen
o Verplicht ons onmiddellijk om een bepaalde correctie op onze visie door te voeren
perverten zijn niet zo vrij als wij zouden denken
Dwangmatigheid
Voor die man/vrouw is er geen ontsnappen aan: moet uitgevoerd worden
We zien een ‘delictketen’: een opbouw die onbewust begint en waarbij de perverte persoon
een aantal stappen doorloopt tot een soort punt waar geen terugkeer meer mogelijk is
Dat scenario moet uitgevoerd worden
Anders: massaal angstaffect
o Leidt tot een tweede correctie op onze visie beeld van de pervert die alleen
maar geniet
Machtsverhouding
Nog los van het specifieke van het pregenitale scenario
Wordt geïnstalleerd en waarbij je vaak verder moet kijken dan datgene wat zich voordoet
Bv. masochisme: masochist beschouwd als diegene die zich onderwerpt
o Maar: als we dit van dichter gaan bestuderen: blijkt exact het omgekeerde te zijn
Met die 3 kenmerken hebben we al een aantal aanduidingen om perversie te bekijken als
een aparte structuur (het descriptieve is niet voldoende)
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
133
o Pregenitale scenario: even goed aan te treffen binnen de structuur van de neurose
o Dwangmatige: vrij typisch voor de pervert, maar toont zich bv. ook bij de
dwangneuroticus
o Machtsverhouding: elke liefdesverhouding is een machtsverhouding het is
alleen maar de vraag hoe het geïnstalleerd wordt
Ondanks de redelijk goede beschrijving, moeten we opletten (bv.
dwangneurotische structuur verwarren met een perverte structuur)
Oedipale voorgeschiedenis
Estella Welldon
De informatie die we hebben uit de kliniek: afkomstig van Estella Welldon
Heeft een forensische afdeling geleid
Op grond van haar klinische ervaring: aantal dingen naar voor geschoven, die zowel op het
vlak van de behandeling als van de etiologie, heel erg de moeite waard zijn
Die vrouw zal iets ondergraven (de mythe van de moederliefde) dat heel gevoelig ligt: zal
aangeven dat het vertrekpunt van de perversie bij de moeder ligt
Perversie ontstaat binnen 3 generaties, met als vertrekpunt een bepaalde moeder en een
bepaalde moeder-kindverhouding
Wat weten we al: daders zijn bijna altijd ook slachtoffers
o Heel sterk nuanceren: niet iedere ‘dader’ is een pervert en niet elke dader is
oorspronkelijk een slachtoffer geweest
o Maar: correlatie: meer dan voldoende significant om daar heel ernstig rekening
mee te houden
Terugkijken naar de voorgeschiedenis van de pervert: ervan uitgaan dat zij zelf oorspronkelijk
in de slachtofferpositie gezeten hebben
o Eerste waar we aan denken: de misbruikende vaderfiguur
Maar: dat is de tweede generatie
Kind: de derde generatie
o De oorspronkelijke moeder-kindverhouding zal de basis leggen van de perverte
structuur bij het kind, die dat later zal herhalen
De moeder is dus de eerste generatie!
Kind: passieve positie t.o.v. de moeder (immaturiteit), maar ook passieve positie binnen de
psychologische context (perfecte invulling van het verlangen van de moeder)
Steeds binnen die normale ontwikkeling: kind/baby probeert vrij snel de overgang maken
van de passieve naar de actieve positie
o Beperkt op vlak van het Realistische
o Grijpt ook plaats op psychologisch vlak
De oorspronkelijk heel dichte moeder-kindverhouding zal verschuiven en uitgebreid worden
tot een derde figuur: de vader
o Belangrijk, want een een-op-een verhouding (duaal) is heel dwingend; er is niet
echt een ontsnappingsmogelijkheid
o Dat derde punt zorgt ervoor dat er een mogelijkheid is tot verschuiving,
autonomie, …
Maar: binnen de perversie: die oorspronkelijke duale verhouding (kind als passief object van
verlangen van de moeder) moet behouden blijven omwille van de moeder
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
134
o Moeder belet dat het kind weggaat, moeder houdt het kind bij zich (letterlijk en
figuurlijk)
o Vader: volledig gediskwalificeerd (door de moeder)
o Metapsychologisch:
Neurose: overgang van duaal naar triangulair: er zal zich in die driehoek
het idee van een tekort installeren, waardoor de verschuivingen mogelijk
worden (= basis van creativiteit, van het verlangen)
Perversie: het tekort en het verlangen wordt niet geïnstalleerd cruciaal
onderscheid
Neurose: alle accent op het verlangen, op het al dan niet kunnen
beantwoorden aan het verlangen (van de Ander)
Perversie: alle accent op het genot (‘Jouissance’: genot, angst en
trauma in één woord)
Het kind wordt in die positie gehouden en heeft dus winst en verlies
o Winst: het kind wordt naar voorgeschoven als de perfecte invulling van wat het
genot van de moeder gaat bepalen (er is geen tekort; het kind vult het tekort in)
o Verlies: er is geen autonomie mogelijk (kind blijft vastzitten in die oorspronkelijke
passieve positie)
Oplossing (winst behouden – verlies opgegeven): passief-actief omkering
o Het tekort blijft weg (ik vul het tekort in, er is geen tekort)
o Maar: i.p.v. het ik in de passieve positie als invuller van het genot, ga ik de ander
daartoe verplichten
De perverte verhouding is geen man-vrouwverhouding, maar een (heel gestoorde) moeder-
kind verhouding
Defensiemechanisme
Defensiemechanisme bij de neurose: verdringing of isolierung
Defensiemechanisme: altijd gericht op angst probeert de angst i.v.m. het tekort op een of
andere manier hanteerbaar te houden
Neurose: vertrekken bij de erkenning van het tekort
o Iets dat ontbreekt schuld
Bij de perversie hebben we dat niet: heel vreemd mechanisme: de loochening
o Wat wordt geloochend? Het bestaan van het tekort als dusdanig
“Er is geen tekort in die privéverhouding tussen moeder en kind, noch
later in die privéverhouding tussen dader en slachtoffer”
Geen tekort: alleen maar een volheid, volledigheid
En: daar geldt de eigen wet, regelgeving (privéwereld)
Volledig afgescheiden van de buitenwereld
Daarbuiten (de wereld daarrond) is er wel een tekort voor de Ander en
daar wordt de regelgeving/conventie perfect gevolgd
Vreemde splijting: opsplitsing in twee aparte werelden zeer radicaal
o In de praktijk:
Bv. krant: “pervert ontmaskerd”: altijd over mannen die de
conventionaliteit zelf zijn (bv. Ronald Janssens)
Vrij typisch: die radicale splitsing (en vandaar ook die idee van
‘ontmaskeren’)
Daarom denken we dat we te maken hebben met bedriegers die heel
bewust een dubbel leven gaan leden
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
135
Maar: is niet het geval: hebben zelf nauwelijks zicht op hun
motieven
Voorgeschiedenis, planning: iets dat in het merendeel van de
gevallen aan hun bewustzijn ontsnapt
o Staat ons niet aan: want wij vragen/willen een bekentenis
o En gaan we niet krijgen, want past niet in hun
subjectstructuur (in hun ogen doen zij niks mis; de idee van
schuld ontbreekt volledig)
In die oedipale voorgeschiedenis: het kind wordt gereduceerd tot object van genot van de
moeder en de vader wordt niet enkel buiten spel gezet, maar ook uitgedaagd
o Uitgedaagd: komt neer op het uitdagen van de wet (conventionele regelgeving,
normen en waarden)
Overdracht naar het volwassen leven
Belangrijke vraag: Hoe wordt die oedipale voorgeschiedenis overgedragen later in het
volwassen leven? Hoe zal de pervert zich gaan verhouden tgo. diegene die in de plaats komt
van de eerste en tweede ander?
In de verhouding t.o.v. de eerste Ander: bij de pervert ten volle de overtuiging dat hij zicht
ten dienste stelt van (het genot van) de Ander
o Vandaar ook het ontbreken van schuldgevoel
o Beschouwen zichzelf als uitvoerend instrument (‘executive’)
o Vandaar ook de morele verontwaardiging (“De Ander heeft erom gevraagd en
geniet ervan”)
In de verhouding t.o.v. de tweede Ander (positie van de vader, de derde): aspect van
uitdaging
o De conventionele wet wordt uitgedaagd en geridiculiseerd
o Het arbitraire karakter ervan wordt aangetoond en doorprikt
o Bv. Marquis De Sade: periode van de Franse revolutie, sadisme
Beschrijvingen van een seksuele machinerie (maar één klein luik)
Vooral: uiteenzettingen over recht en wet
Voortdurend over de natuurwet (“veel beter en consistenter dan
de burgerwet”): pleidooi voor zijn genot
Probleem in het recht: het fundament van het recht is compleet
arbitrair
Typisch voor de pervert: het uitdagen van de conventionele wet,
om in de plaats daarvan de eigen regelgeving (gericht op een
soort totaal genot waar de Ander niet kan bijgeraken) te gaan
opdringen als zijnde beter
Relatie met gender/verleiding/trauma
Gender
Traditioneel gezien gaat men ervan uit dat perversie mannelijk is
Klopt maar voor de helft: Welldon: 3 generaties waarbij het vertrekpunt bij de moeder ligt
o Als het kind volwassen geworden is (volwassen geworden zoon of dochter)
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
136
Volwassen zoon: perverte dader die een object uitkiest waarmee het
oorspronkelijke scenario opgevoerd wordt met die passief-actiefomkering
Volwassen dochter: hoogstwaarschijnlijk de moeder van een perverte
zoon
Munchausen by proxy: hoort daarbij
Daar kunnen wij niet onmiddellijk het seksuele in herkennen
Seksuele: voor ons partieel (oraal, anaal, …)
Verhouding tgo. het lichaam dat daar een totaliteit wordt (niet
meer opgedeeld in die partiële stukken)
Het lichaam van het kind wordt eigenlijk door de moeder
beschouwd als nog steeds een onderdeel van haarzelf
Het seksuele zoals wij het verwachten is daar eigenlijk niet zo zichtbaar
(pas in de volgende generatie: mannelijke pervert die dat scenario zal
heropvoeren)
Meest zichtbare = mannen, maar op de achtergrond zien we dus ook de
vrouw
Verleiding: op afstand
Cf. de fascinatie die wij hebben als zoiets in de krant verschijnt: naast de afschuw en
kwaadheid/morele veroordeling, ook altijd een belangstelling (wat ligt er daar dat wij niet
kunnen bereiken/hebben, dat meer is?)
Er gaat daar zonder de minste twijfel een verleidingsaspect van uit
o Maar: zodanig gekoppeld aan angst dat de verleiding weinig doorgang zal vinden
Trauma
Perversie: alles te maken met trauma het begint met het trauma en gaat door met het
trauma
o Is zowel aanwezig langs de kant van de dader als van het slachtoffer
We kunnen daar onmiddellijk die klassieke affecten (zoals bij PTSD) aan koppelen
o Dus: perversie beschouwen als PTSD
o Natuurlijk zullen die 3 kenmerken specifiek gekleurd worden
DISSOCIATIE/SPLITSING
Verloopt hier zeer radicaal
2 aparte werelden: wereld van de conventie en de wereld vanbinnen, waar het perverte
scenario opgevoerd wordt
Zo radicale splitsing dat de ene wereld de andere wereld niet gaat besmetten
Bv. zelf de wet overtreden je wordt daarover ondervraagd en je weet dat je verkeerd
geweest bent
o Kans is heel groot dat je een uitleg geeft op grond waarvan een ondervrager met
enige ervaring doorheeft dat je schuldig bent (schuldgevoel zit erin; je begint je te
verdedigen)
o Gaat zover dat bij een groot aantal mensen die niet schuldig zijn, zij zich zo gaan
verdedigen dat de ander denkt dat er iets niet klopt
o Wij gaan ons verdedigen, ook voor dingen die we niet gedaan hebben
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
137
o Dat schuldgevoel, die twee werelden, die subjectverdeeldheid loopt dynamisch
door elkaar
o Is één van de redenen waarom een leugendetector kan helpen, maar ook een
aantal vals positieven heeft
o Pervert: twee werelden perfect gescheiden, geen schuldgevoel een
ondervraging levert niets op
Splitsing, twee aparte werelden
Als je ze in de andere wereld krijgt, zie je iets heel anders (maar: daarvoor
vertrouwen installeren)
Loochening waarbij de ja en neen eigenlijk voor twee aparte werelden
gaat zorgen
HERHALINGSDWANG
Natuurlijk te maken met de traumatische voorgeschiedenis en alle accent ligt op de controle
Ze zorgen dat ze alles gezien hebben en niets aan het toeval overlaten
DISTRUST
Duale verhouding, nooit authentieke verhouding
o Nooit sprake van een intimiteitsverhouding
o Moeilijk termen vertrouwen/wantrouwen te gebruiken, want geraken daar niet bij
o Te duaal om die termen te gebruiken
Positie van de perversie
Basisidee: 3 verschillende structuren en 2 verschillende posities
De vraag is nu: Waar kunnen we de pervert situeren, hoe kunnen we de perversie begrijpen als
we het continuüm van die twee posities nemen?
Perversie aan de aktuaalpathologische kant
Waarom? Wat we best kennen (= meest beschrijvingen): de zogenaamde delictketen
We zien dat er bij een dader, een pervert subject, een soort opbouw is van spanning die vanaf
een bepaald punt gepaard gaat met handelingen, voorbereide handelingen om het scenario
te kunnen uitvoeren, en vanaf een bepaald ogenblik is er geen terugkeer meer mogelijk en
gaat het zich opdringen
Klinkt vrij sterk aktuaalpathologisch: aandrang die zich opdringt, die lichamelijk gevoeld
wordt, en gepaard gaat met een bepaald gedrag en op een bepaald ogenblik doorgaat
(uitvoering scenario, …)
Met die persoon praten: weinig invulling (de motieven, hun motieven, hun achtergrond is
nauwelijks bekend voor henzelf geen zicht op)
Als het scenario niet kan uitgevoerd worden: angst breekt door en zal dan aanvalsgewijze
zijn (eerder paniekaanvallen dan een bewerkte angst)
= Allemaal argumenten om het langs die AP kant te plaatsen
Maar: we vergeten een ding: dat we te maken hebben met een selectie
o Het forensische selectiecriterium
o Wie wordt opgepakt en op grond waarvan?
Niet omwille van je fantasieën, maar omwille van je gedrag
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
138
o De selectie die gebeurt in het forensische veld moet überhaupt wel uitmonden bij
die groep
o Dus: met zekerheid te zeggen dat er een aktuaalpathologische kant van perversie
bestaat
Maar: een psychopathologische versie van perversie bestaat ook
Is veel meer vervat binnen onze cultuur (bv. Marquis de Sade)
o Hij heeft bijlange niet het gedrag vertoond dat hij beschrijft, maar hij heeft er wel
uitdrukkelijk over geschreven en heeft uitdrukkelijk ook dat tweede aspect
(verhouding t.o.v. de Ander van de Wet) beschreven (wet uitgedaagd)
Vind je vaak binnen de kunstwereld
Ander voorbeeld: het Lolitasyndroom (verliefd worden op een klein meisje)
o Komt van de titel van een boek, beschreven door Navokov
o Perfecte boek van de pervert (je zal op het einde denken: ‘wat is daar nu verkeerd
aan?’)
o Teheraanse auteur: beschreven vanuit het meisje zelf
Perversie als iets radicaal anders
Vergelijking met de neurose: altijd te maken met het verlangen
o Heeft zeer veel implicaties
Perversie: te maken met genot radicaal anders en dat radicale mankeren wij vaak
Een pervert presenteert zich als instrument van het genot van de Ander, en zal bovendien de
wetgeving en conventie van de tweede Ander omdraaien en bevragen, om zelf een
alternatief naar voor te schuiven
o Wat betekent dat nu in de verhouding t.o.v. de Ander? de diagnostiek richt zich
daarop
o Elke neuroticus wil op een of andere manier een plaats innemen in het verlangen
van de Ander neuroticus zal zich presenteren als object van het verlangen van
de Ander
In beide gevallen (hysterie en dwangneurose) zal de Ander ook geplaatst
worden in de positie gekoppeld aan het weten
o Bij de pervert zien we het radicale andere: de pervert presenteert zich niet als een
object van verlangen, maar van genot
o Tweede radicale andere: de pervert presenteert zich niet tegenover de Ander, die
in de positie van het weten geplaatst wordt: HIJ weet het (gaat de Ander
onderwijzen) radicale omkering dat zich ook in de kliniek gaat tonen
Differentiaaldiagnostiek: implicaties
Puur descriptieve: nauwelijks onderscheid te maken tussen iemand met een perverte
structuur en iemand met perverte trekken
Ook nog: onderscheid met wat nog niet aan bod gekomen is, met name de psychopathie
o Zeker geen variante (wat het dan wel is, is voorlopig nog een vraagteken)
Differentiaaldiagnostiek: niet moeilijk
o Bekendste geval: Dutroux: vanaf het begin naar voor geschoven als een pedofiel
(meest frequente vorm van perversie, want al de rest is toegelaten; liberalisering)
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
139
Mensen met ervaring: “neen, dit is geen pedofiel” (geen enkele pedofiel
zal zich bezighouden met meisjes van 20-22): Dutroux deed het allemaal
Ontbreken van het rigide, pregenitale scenario
Een pervert is ‘gespecialiseerd’, kan er niet van afwijken
Psychopathie: ontbreken van angst, instrumenteel geweld, theatrale, …
o De descriptieve kenmerken kunnen we niet in één beeld krijgen
Psychopathie en perversie zijn niet hetzelfde!
o Makkelijkste onderscheid: bij de perversie: het ontbreken van dat rigide, het zich
beperken tot één scenario
o Psychopaat: veel diverser en veel functioneler (geld), veel meer gepland en meer
manipulerend
Differentiaaldiagnostiek:
o Beginnersfout: de dwangneuroticus voor een pervert aanzien
Er zijn zeker een aantal overeenkomsten (dwangneurose)
Dat dwangmatige
De overtuiging dat hij/zij ‘het’ kan, heeft
Maar: er zijn twee heel belangrijke verschillen!
Dwangneurose: accent op verlangen, niet genot
o Neurose: subject zal er alles aan doen binnen de dimensie
van het verlangen te blijven en niet geconfronteerd te
worden met het genot (veel te beangstigend/bedreigend;
men vermijdt het)
o Perversie: verlangen heel snel kortgeschoten en men gaat
snel over naar het gedrag
Dwangneuroticus: zal een externe wetgeving zo principieel
mogelijk proberen te volgen (zal nooit een eigen wet naar voor
schuiven)
o Differentiaaldiagnostiek met hysterie
Bv. ook vreemde vorm van seksualiteit, zekere theatraliteit, en dat verhaal
ook gebracht met een soort uitdagend karakter (‘en jij nu, ik kan het
beter’)
Kan perfect hysterisch zijn; bij iemand die een verhouding heeft
met een pervert subject
In de identificatie daarmee (met de perverte partner): een bepaald
verhaal brengen dat je de indruk geeft dat het om perversie gaat
o Differentiaaldiagnostiek met de psychose: die fout zal je nauwelijks maken
Agressie
Bij het perverte subject (zeker in de eerste generatie) kunnen we vaak een gevaarlijke vorm
van agressie aantreffen
o Infanticide door moeders: minstens in een aantal gevallen zal de moeder het kind
doden op het moment dat het kind zou weggetrokken worden (wanneer bv. een
externe instantie tussenkomt)
o Tweede aspect van agressie dat we ook vaak aantreffen (bij de mannelijke
pervert): daagt de wetgever uit en als die op iemand botst die niet wijkt en de wet
blijft verwoorden, dan is een agressieve reactie allesbehalve uitzonderlijk
o Gevaar: te maken met het duale karakter: geen derde weg, geen ontsnapping
mogelijk
Ho
ofd
stu
k 14
: De
per
vers
e st
ruct
uu
r va
n h
et s
ub
ject
ver
sus
per
vers
e tr
ekke
n (
p. 3
29-3
53)
140
Herhaling van de verhouding
In de consultatiekamer zien we een herhaling van de verhouding
De pervert presenteert zich niet als iemand die verlangd wil worden, maar presenteert zich
als een object van genot of als iemand die de Ander van de wet zal uitdagen
Toont zich via het spreken
Doel: de Ander opwinden en bang maken, of uitdagen (want: therapeut heeft zwijgplicht, dus
gebeurt steeds in de context van de zwijgplicht)
Zal je niet veel tegenkomen: wel in omgeving waar die mensen niet veel meer te verliezen
hebben
Behandeling is mogelijk
Estella Welldon: behandeling is wel degelijk mogelijk
Zij legt alle accent op groepsbehandeling (met daders en slachtoffers samen)
o In haar ervaring: therapeutische relatie en overdrachtsrelatie niet hanteerbaar
binnen een één-op-één verhouding
o In een groep: meer gediversifieerd
Aanknopingspunten om te behandelen: angst en depressie
o Angst bij de pervert sterk aanwezig, omdat het niet bewerkt kan worden
o Belangrijkste aanknopingspunt: depressie bij de pervert is massaal
Depressie = uit de verhouding met de Ander, uit het verlangen van de
Ander vallen
De pervert: valt uit het genot van de Ander
De depressie bij de pervert is grenzeloos
Goed vertrekpunt om een poging te ondernemen om terug iets op te
bouwen
Het risico op suïcide is massaal
o Dit zijn behandelingen binnen een residentieel kader: gesloten afdeling waar
mensen jarenlang verblijven
Vlaanderen: forensische afdelingen
o Als je daarin werkt: belangrijk dat je in eerste instantie je differentiaaldiagnostiek
goed uitvoert want afhankelijk daarvan is er een totaal andere behandeling!
o Daar: die splitsing gaan maken
o Moeilijk: want de diagnostiek en behandeling vandaag de dag gericht op het
gedrag en het vermijden van de recidive
Maar: werkt niet
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
141
Hoofdstuk 15: De psychotische structuur van het
subject (p. 355-378)
Inleiding
Situering: waar komen we de verschillende structuren tegen?
Perversie/psychopathie: forensische veld
Neurose: ambulante behandeling
Psychose: psychiatrie
Historiek
Tot 1950: nauwelijks psychofarmaca voor de psychose
o Haldol: aantal symptomen van psychose onderdrukken
o Tot 1960 konden psychiaters niet veel doen (mensen beschermen tegen zichzelf,
menswaardig bestaan geven, …)
o Doordat ze niets konden doen, deden ze wel iets: observeren (tot dan: zeer goede
beschrijvingen van de psychose)
Na 1960 verdwijnt dat en tot vandaag de dag bestaat dat nog nauwelijks
o Die kennis is op grond van twee zaken verdwenen
Egaliserende effect van de neuroleptica
De waanopvatting dat psychose een neurobiologische aandoening is
(maar: geen neurobiologische grond)
Er is daar geen enkele aanwijzing voor: geen enkel bewijs
Schizofrenie: prof denkt dat er wel een (beperkte) genetische
grond van is
o Zweeds onderzoek: er is een genetische factor, maar die
verhoogde kans wordt teniet gedaan als ze opgevoed
worden in een andere (normale) omgeving
Op de koop toe: de subgroep van kinderen van een
schizofrene moeder die geadopteerd waren en
TOCH schizofrenie vertoonden, en die bleken het
ongeluk te hebben opgevoed te zijn in een
pathologische familie
o Dichter bij ons: onderzoeker Jim Van Os: studie van de
oorzakelijke factoren binnen het uitbreken van een
psychose
Zijn besluit: schizofrenie voor meer dan 70% sociaal
bepaald (dus: schizofrenie = sociale aandoening)
Zeer diverse factoren: geen duidelijke lijn in terug
te vinden
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
142
De psychiatrie als sociaal fenomeen
Psychiatrie in haar ontstaansgeschiedenis: is uitdrukkelijk een sociaal fenomeen geweest
o Psychiatrie: gegroeid uit het verwijderen van de sociaal marginale mensen uit de
kern van de samenleving (mentaal gehandicapten, melaatsen, psychotische
mensen)
o Betekent dat psychiatrie tot vandaag de dag als instelling/instituut functioneert op
grond van een sociale selectie (lagere sociale klasse, allochtonen, derde/vierde
wereld, …)
o Effect daarvan: een bias, vooroordeel in onze visie op psychiatrische
aandoeningen
Te maken met een cognitief defect, heeft te maken met mensen die
intellectueel disfunctioneren, …
Wat we niet zien: dat dat een effect is van de selectie die de psychiatrie
uitoefent
Men heeft heel lang gedacht dat een psychose een cognitief
defect is (lees: mentale handicap)
Oorspronkelijke benaming van schizofrenie: dementia precox
(vroege dementering)
Vergeet dat: er zijn ontzettend veel hoog functionerende
psychotische mensen die zich sociaal gezien vrij goed staande
houden
o Bv. film ‘A beautiful mind’: berust op een reëel gegeven
Twee dingen heel mooi uit te halen:
De psychose blijft (maar: ingekapseld,
apart gehouden)
Hij houdt zich recht omdat er een figuur
naast hem staat (zijn vrouw)
Psychose: betekent niet knettergek zijn, of niet dat men niet in staat is
sociaal te functioneren of niet cognitief kan functioneren
Diagnostiek
Diagnostiek: feit dat we er geen duidelijke lijn in kunnen trekken, wijst meestal op het feit dat
we te maken hebben met een heterogene groep
o Psychose (in de psychiatrie): verzamelnaam waar de gemeenschappelijke noemer
gevormd wordt door een aantal ‘vreemde’ symptomen (hallucinaties,
waanvorming, … gestoorde verhouding t.o.v. de Ander)
o Maar: dat zijn symptomen die ongeveer overal kunnen voorkomen (iedereen kan
hallucineren: drugs, koorts, …; idem met waanopvattingen)
o Moeilijk om op grond van die kenmerken differentiaaldiagnostiek te gaan
voeren
o Breuer: als eerste de schizofrenie beschreven
Vanaf het begin 2 termen:
De groep van de schizofrenieën: diversiteit
De Schube (golven): een psychotische patiënt kan gedurende een
aantal jaar relatief normaal zijn en plots breekt het dan weer door
(psychotische golf) en praktisch onmogelijk een aanknopingspunt
te vinden waarom dat plots gestart is
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
143
o Moeilijk die groep als geheel te beschouwen
o Voordien (voor Breuer): mengeling van termen (verwarrend)
Één term die er boven uit stak: paranoia
o Europese psychiatrie zal zich toespitsen op: paranoia vs schizofrenie
o Derde term ernaast: manisch-depressieve psychose (in handboek weinig aandacht
aan besteed)
Binnen de klassieke psychiatrie (tot ‘85-‘90): vraag of manisch-depressieve
psychose tot het veld van de psychose hoort of niet
Kwestie van definitie:
MDP: zelden hallucinaties, duidelijk minder en anders gestoord
realiteitsbesef
Popularisering van de psychotherapie (vanaf jaren 70): theorie en
concepten komen binnen in de mainstream cultuur
Veel mensen herkennen zich daarin (“ik heb ook zo periodes …”)
Vanaf bepaald ogenblik: DSM-diagnostiek: verdwijnen van de idee
van de manisch-depressieve psychose, en overgang naar de
bipolaire stoornis (maar: weinig bruikbaar = de vuilbak)
Het manische vinden we wel terug: zoals iemand die speed gebruikt
heeft: taal zwaar aanwezig, niet meer slapen, schulden maken, … kan
aantal weken duren tot men opgebrand is
Manisch-depressieve psychose: geeft de indruk dat die fasen
elkaar netjes opvolgen, maar is niet zo (bv. meerdere manische
periodes achter elkaar)
o Behandeling verschrikkelijk ambetant: neuroleptica
werken niet
o Antidepressiva: effect is vaak zelfmoord
o Hedendaagse behandeling: lithium (zout, zwaar giftig):
met lithium kan men die dingen bij elkaar houden: het
manische aftokkelen en depressieve naar boven halen
Is verdwenen binnen het vat van de bipolaire stoornissen: die
kennis daarover is aan het verdwijnen
Feit dat we die vraag stellen (is dit een psychose?): toont het gebrek aan
kennis hierover
Met die groep (psychose) werken: klassieke handboek van een Nederlandse psychiater:
Rümke
o Keek vanuit de fenomenologie en schreef zeer goede klinische beschrijvingen
neer
Wat krijg je vandaag de dag: niks (geen literatuur, geen kennis)
Verhouding t.o.v. de grote Ander
Terugkeren naar onze diagnostiek: verhouding t.o.v. de Ander (de taal en de concrete Ander
versmelten binnen het concept grote Ander)
Neurose: accent eerder op de verhouding t.o.v. de concrete Ander, omdat wij de taal delen
(onze taal is meteen ook de neurotische taal, die gekenmerkt wordt door de voortdurende
verschuiving: betekenissen verschuiven voortdurend omdat er daar een opening zit, een
centraal tekort, maar we doen alsof we daarom heen kunnen dansen en elkaar perfect
begrijpen)
Perversie: splitsing (ene vs andere wereld: ene wel tekort, andere niet): of-of structuur
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
144
o Binnenwereld: duale verhouding zonder tekort
o Buitenwereld, conventionele wereld: wel tekort
Psychose: verhouding ZO anders dat we het niet verstaan
o Ümheimliche (gevoel dat het niet klopt)
o Hoe proberen begrijpen?
Zowel bij neurose als perversie: uitgegaan van het idee van een tekort (in
het Symbolische, in de verhouding t.o.v. de Ander) waar dan een bepaald
of bepaalde antwoorden op gegeven moeten worden
Neurose: verlangen
Perversie: genot
Psychose: radicaal anders: er is geen tekort, maar er is eerder een teveel,
en er is geen verdeeldheid
Verhouding van een volledig subject t.o.v. een volledige: iets is
massaal aanwezig en dringt zich massaal op, waartegen de
persoon zich moet teweerstellen
o Maar: geen ontsnappingsmogelijkheid (door massale
karakter)
o Taal zal dan ook helemaal anders verlopen
Oorzaak aan te koppelen?
o Ervaring: psychoticus zou tijdens de oedipale periode een
heel bijzondere positie t.o.v. de vader innemen (de vader
als derde punt die de cesuur zal installeren): houding van
verwerping: forclusie
Hele tijd lang als hypothese naar voor geschoven
Betekenis: psychose terug te voeren naar een
bepaalde oedipale voorgeschiedenis vandaag
de dag sterke twijfel daaraan
o Bij kinderen: we zien dat er niet iets verworpen wordt in
die verhouding t.o.v. de vader, maar zien we eerder dat er
niet iets geïnstalleerd wordt
o DUS: we vallen terug op het punt waar we vertrokken zijn,
met name dat we het niet echt weten
Maar: wel beschrijving
Beschrijving: psychoticus: iets massaal, te veel aanwezig en
geconfronteerd met een Ander die massaal aanwezig is
Verschil zien met de normale neurotische structuur
o Verdeeldheid (breukstreep) en iets dat ontbreekt daardoor kunnen we die
verschuivingen installeren
o Psychotische verhouding: tussen het psychotisch subject en zijn haar invulling
van de Ander
Die verhouding is massaal: er is geen terugvallen mogelijk
2 volle entiteiten die tegenover elkaar gaan staan (zonder tekort,
zonder verdeeldheid)
Voorbeeld: megalomanie
De psychoticus presenteert zich op dat ogenblik als iemand
zonder tekort: een volledig subject dat volledig samenvalt met de
grote Ander
Je krijgt een massief samenvallen met die identiteit: er is geen
verdeeldheid, geen opening, geen twijfel ook geen
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
145
dialectiseerbaarheid (het woord zal op het ding plakken: één
geheel, geen afstand meer mogelijk)
Voorbeeld: paranoia
Die ander zit achter mij aan en heeft het alleen maar kwaad met
mij voor
Kunnen dat niet binnen de dialectiek brengen: heel andere
verhouding tgov. die identiteit en tgov. die Ander
Voorbeeld: melancholie
Psychotische vorm van depressie
Het subject wordt simpelweg leeg: er zit niets meer in (lichaam
leeg, ‘leeggeroofd’)
Tegenovergestelde van de megalomanie (vol) syndroom van
Cottard/melancholie (leegte)
De psychotische waan (waanvorming) als poging tot bemeestering
Net zoals bij de neurose zijn de symptomen een genezingspoging: stabiliseringspoging:
poging om te bemeesteren
De symptomen (hallucinaties en zeker de waanvorming): poging tot bemeestering
o Bemeestering: van datgene wat zich aandient als een teveel, wat overrompelend
werkt en waar het psychotisch subject een antwoord moet op bieden
o Vergelijking met neurose: hebben wij tot op zekere hoogte ook: wat zich aandient
vanuit ons lichaam gaan wij heel snel binnenvoeren binnen die oedipale en
sociale dialectiek wat ons ambeteert als individu, is ook wat ons collectief
ambeteert (seksualiteit, seksuele verhoudingen, verhouding tgov. de autoriteit)
o De psychoticus moet dit op zijn eentje doen: heeft niet de luxe van het te kunnen
halen in de cultuur
Hij/zij moet daar zelf antwoorden op maken
o Psychotische waan: die 3 centrale themata keren daarin terug
Bv. heel typisch bij de psychotische waan: de afstammingswaan (van waar
kom ik?) de vraag naar de vader, naar de autoriteit
Bv. op vlak van seksuele identiteit: heel dikwijls waan waarbij de
psychoticus van geslacht verandert
Belangrijke voetnoot: men kent dit in de psychiatrie: daardoor
vaak gedacht dat transseksuelen psychotici waren
Afstammingswaan, ideeën over de seksuele verhoudingen (MAAR: die
verhouding is altijd a-seksueel: via stralen, toxische producten, …)
o Die waanvorming: knettergek: dan vergeet men dat dit niet de ziekte is: is een
poging om een antwoord te geven, om de angst hanteerbaar te houden
Lukt in een aantal gevallen vrij goed, en in een aantal gevallen mislukt het
Voorbeelden: extreem, en in hun extreem karakter zijn ze vrij makkelijk
herkenbaar
o Ook waanfenomenen mogelijk binnen een veel meer sociaal aanvaarde context,
bv. armoedewaan, schuldwaan, … het duurt dan even vooral de psychotische
term duidelijk wordt
o De verhouding tgov. de (achtervolgende) Ander: soms heel waanzinnig, maar
soms lijkt het in eerste instantie op een burenconflict
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
146
o Die waanvormingen zijn pogingen om dat ‘Reële’ van die a beheersbaar te
maken, maar dan op een manier waarop de psychoticus zich verhoudt t.o.v. de
taal
De taal verliest daar zijn normale functie
Heel massief karakter
Spreken van de psychoticus: op vlak van het concrete spreken: 2
extremen/polen die in een aantal gevallen vrij duidelijk herkenbaar zijn
Langs de ene kant: de volle betekenis, het volle spreken
o Gaat over dé betekenis (zonder tekort, zonder twijfel)
o De psychoticus overtuigt dat hij de waarheid doorheeft en
het snapt (geen twijfel)
o Vaak worden wij als clinicus ook in die verhouding gesleurd
(“jij weet het toch ook hé”)
Andere kant: het compleet lege
o Het spreken heeft zijn functie verloren (de
betekenisdimensie is verloren gegaan)
o Spreken als leeg, motorisch produceren van klanken
o Zie ook bij de manie
o Je ziet ook dat in de taal het accent gaat liggen op een
soort geritualiseerd iets (vaak dezelfde klanken die
herhaald worden) kan overkomen als iets dat bijna zoals
dementie is (bv. film Shine)
In beide gevallen: psychoticus heeft geen realiteitsbesef meer
De woorden zijn voor hem ofwel werkelijkheid geworden (alleen
maar waar), ofwel betekenen ze niets meer (buiten de realiteit)
Ons (‘normaal’) realiteitsbesef: berust op de twijfel
Evolutie
Belangrijkste opmerking van eerder: de psychose is een groep
o En daarbinnen zitten er zeer diverse problematieken en aandoeningen
o Niet iedereen die tot de groep van de psychose behoort, maakt deel uit van de
psychotische structuur !!!
Bv. ook intoxicatiepsychose bij jonge mensen
o Problematiek van de dubbeldiagnostiek!
Opmerking
Klassieke educatie van de psychotische structuur
o Voor- en nadeel van de didactiek
o Beschrijving: betekent niet dat elke psychoticus door al die fasen gaat
o Praktijk: psychotische patiënt aan te treffen in elk van die fasen
Dikwijls ook mensen waar je die opdeling wél kunt volgen
Psychose: in de les een didactisch model
o Bruikbaar
o Maar: doet afbreuk aan de complexiteit uit de klinische realiteit
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
147
Fasen binnen de psychotische structuur
INLEIDING
Didactisch model: geeft een veronderstelde evolutie in het psychotisch proces
o Verondersteld: bij een aantal patiënten zijn die fasen heel duidelijk aan te treffen,
maar bij het merendeel van de patiënten ga je vaststellen dat ze maar in één van
die vier veronderstelde fasen zitten
o Maar: er is voldoende klinische evidentie om die 4 fasen als een evolutie te
beschouwen
o 4 fasen: houden een evolutie in van één bepaalde pool naar een andere pool (met
een ‘arbitraire’ opdeling in 4 fasen): van de aktuaalpathologische naar de
psychopathologische kant
AP kant:
Veel minder gementaliseerde, gepsychologiseerde bewerkingen
van de a (arousal)
Verhouding tgo. de Ander: eerder afwerend, onverschillig, afstand
nemend (want: er is origineel iets mislukt)
PP kant:
Veel meer van die gementaliseerde, gepsychologiseerde
bewerkingen van a
Verhouding tgo. de Ander: de Ander is heel sterk aanwezig (zowel
de Ander van de taal, als de concrete Ander)
o Dus: al bij al weinig verschil met datgene beschreven in de neurotische structuur
Waar zit dan wel een verschil?
De manier waarop het subject zich verhoudt t.o.v. het symbolische, het
gerepresenteerde
Eerste wat naar voor treedt: de idee van de inhoud: het zullen
andere inhouden betreffen dan bij de neurose
Andere inhouden: knettergek, compleet waanzinnig soort
karikaturaal beeld van ‘de gek’
Maar: dit klopt niet!
o Fobische constructies, dwangneurotische redeneringen
(ook op het vlak van inhoud): zijn even knettergek (in de
betekenis van: ze beantwoorden niet aan een
conventionele, gedeelde werkelijkheid: ze vallen daaruit)
o Zowel fobische constructies als dwangneurotische
redeneringen zijn allemaal ver verwijderd van de
conventionele werkelijkheid
Maar: hoe komt het dan dat het een neurotisch is en
het ander psychotisch?
Niet op basis van de inhoud!
Nadeel van de descriptieve diagnostiek!
Het heeft wél te maken met de manier waarop het subject zich
verhoudt t.o.v. het symbolische, het gerepresenteerde
o Die constructies/inhouden zijn denksystemen, gedachten-
constructies
o Wat is die verhouding? Vuistregel:
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
148
Elke neuroticus: twijfelt aan de eigen constructies
(weet dat ze kant noch wal raken): besef dat het
niet beantwoordt aan een bepaalde werkelijkheid
(maar: dat besef neemt de angst niet weg)
Psychoticus: geloof 100% aanwezig: hun
constructie is waar en daar bestaat geen twijfel
over
Een andere verhouding t.o.v. de taal, het symbolico-imaginaire
Structureel gezien is dit het belangrijkste verschil
Neurotische/onze verhouding t.o.v. de taal: uitgegaan van een
tekort: in de taal, het symbolische, zit een tekort waardoor de
woorden voortdurend verschuiven en nooit helemaal vastgeplakt
worden op de realiteit: het ‘massieve’ karakter van de betekenis
ontbreekt
Psychose: het tekort ontbreekt: daardoor kan de taal, de
betekenaars niet meer verschuiven massieve taal: taal waarbij
de woorden op de dingen gaan kleven en ze dus plots een
realiteitsgehalte krijgen waar je niet meer aan ontsnapt: het is
waar, het is duidelijk, het is zo
VERTREKPUNT: DECLANCHERING (= DE ACUTE UITBRAAK VAN DE PSYCHOSE)
Bij mannen stukje vroeger (voor het 20ste levensjaar) dan bij vrouwen
Vroege psychose: hebefrenie
Psychose: zeer ingrijpende psychische verandering (totaal andere psychische structuur)
o Als die structuur nog niet aanwezig was (want eerst bv. 16-17 jaar normaal
gefunctioneerd) vraag: hoe kan dat?
o Als die structuur voordien al aanwezig was vraag: waarom treedt het nu dan
naar buiten?
o Nog vreemder bij de ontwikkeling van een psychose op 40 jaar
Als men gaat terugblikken wordt er vanalles gevonden
Maar: natuurlijk een serieuze bias (je weet dat die persoon psychotisch is
dingen vinden waarvan je zegt: ‘je moet wel psychotisch geworden
zijn’): de terugblik stuurt het verklaringsmodel
Vertrekpunt: declanchering: we hebben er redelijk goede beschrijvingen van
o Een confrontatie voor het psychotisch subject met iets dat uit het lichaam oprijst
(confrontatie met iets dat men niet begrijpt: vreemde lichaamsgewaarwordingen)
aantal reactiemogelijkheden
Bv. perplexiteit: het niet kunnen begrijpen kan 2 richtingen uitgaan
Angst, bv. psychotische hypochondrie
Genot, bv. ontwikkeling in de richting van het mystieke
(lichaamservaringen genotsvol, …)
Die bizarre lichaamservaringen kunnen wij vaak interpreteren als seksueel:
vaak te maken met orgastische ervaringen, erectie, …
Eigenaardig: door de patiënt zelf niet in die context benoemd
Dit wordt niet opgepakt in de therapie/behandeling omdat dit niet
… (??)
o Dus: confrontatie met die (a) van die arousal reactie daarop bij het uitbreken
van de psychose op jonge leeftijd: combinatie van:
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
149
Perplexiteit
Wat is dit? Dit kan niet…
Het proberen beschrijven en vatten in het symbolische
Een angst en onrust daarbij (die zich heel vaak zal vertalen in een
hypochondrie)
Klassieke, psychiatrische hypochondrie: de confrontatie met iets in
het lichaam dat niet begrijpelijk is en waar de patiënt bij wijze van
spreken met een toenemende wanhoop op zoek gaat naar iemand
die daar een antwoord op weet
Typische van die psychotische hypochondrie: welke betekenaar
(door de arts, deskundige) ook aangereikt wordt: het zal nooit
voldoende zijn, nooit iets dat als antwoord aanvaard wordt
Die lichaamservaringen: worden in de meeste gevallen als
beangstigend beschouwd, maar worden soms ook als mystiek
genot ervaren (eerder de uitzondering vandaag)
VOLGENDE STAP: DE KLASSIEKE SCHIZOFRENIE
Angst staat centraal
o Angst in de betekenis van de paniekaanvallen
o Eerste hallucinaties
Altijd verwijtend (ze worden verweten voor alles en nog wat)
o Begrip uit de klassieke psychiatrie: xenopathisch
Wij hallucineren allemaal (belangrijkste verschil tussen ons en de
psychose: wij weten dat dat onze stem is)
Het wordt ervaren als komende vanuit een ander, als komende vanuit iets
vreemds
Hetzelfde met de lichaamservaringen worden ook ervaren als iets
vreemds
o Hier krijgen we de massale angst, eerste hallucinaties en de verbrokkeling
Schizofrene patiënten: lichaamsbeeld volledig vervormd, verbrokkeld
Schizofrenie: een van de ergste psychiatrische verstoringen die iemand kan meemaken: zeer
beangstigend, zeer verbrokkelend, kans op suïcide massaal
Lichaamservaringen worden nu overspoelend, waardoor de patiënt eigenlijk blootgesteld
wordt aan een angst die nauwelijks hanteerbaar is
o Vrij typisch syndroom: iemand die ‘verlamd’ is door angst: catatonie
Die ervaringen worden ervaren binnen een verbrokkeld lichaam:
o Ons lichaam = totaliteit (vanaf 8-9 maand begint een baby zijn lichaam min of
meer als een geheel te beschouwen en dat zal alleen maar toenemen)
o Bij schizofrenie is dat niet het geval: het lichaam ligt uit elkaar
o Vreemde figuren: worden gekoppeld aan de lichaamservaringen en bijhorende
(betekenisloze) angst
Binnen die periode zien we ook de eerste hallucinaties (verbaal)
o Die hallucinaties zijn verwijtend: en dat heel vaak binnen een seksueel schema
o Kans op suïcide heel groot: en op dat ogenblik: noodzakelijk om tussen te komen
met medicatie (neuroleptica werken op die symptomen meestal vrij goed)
o Die hallucinaties: zijn niet alleen verwijtend en bedreigend, maar worden ook als
intrusief ervaren
Intrusief: binnen de context van de psychose vrij belangrijk
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
150
Het psychotisch subject ervaart dat dingen, woorden, objecten uit
de buitenwereld hem binnendringen en moet zich daar tegen
teweerstellen
Xenopathisch: die hallucinaties zijn vreemd aan het subject zelf en
hebben uitdrukkelijk een agressieve context
Dit is het beeld van de klassieke schizofrenie
o Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat men op basis van dit beeld, tot midden
vorige eeuw dacht dat men te maken had met een vorm van dementie: een soort
gehandicapt iemand die ontremd is, …
DERDE STAP: DE PARANOIA
Derde periode: nu krijgen we min of meer een vloeiende overgang (men kan al die stappen
niet zo strikt gaan afleiden)
Behelst de overgang van die klassieke schizofrenie naar de paranoia
o Belangrijk verschil: op het ogenblik dat een schizofrene (= psychotische) patiënt
die overgang maakt naar het paranoïde: hij/zij zal een systeem/constructie
uitwerken die betekenis verleent, een verklaring geeft, aan wat hij/zij in die vorige
fase meegemaakt heeft
o De paranoïde waanopbouw biedt dus een verklaring voor wat hij/zij in de fase van
de schizofrenie meegemaakt heeft
Wat is de grond/verklaring voor die vreemde lichaamservaringen,
verwijtende hallucinaties?
Dat wordt nu in een systeem gegoten: een systeem dat een verklaring
biedt
Duidelijke overgang van de aktuaalpathologische naar de psychopathologische positie: het
wordt bewerkt
o In die bewerking: zeer opvallend dat er een antwoord komt op de schuldvraag
Dus: niet enkel een verklaring, maar ook: wie ligt er aan de basis daarvan,
wie is de oorzaak daarvan?
Paranoïde patiënt: heel snel opdeling tussen de Ander als gevaarlijk/de
bedreigende Ander, en de Ander die het goed met hem voorheeft, die
hem gaat beschermen daartegen, enz.
Belangrijk kenmerk: paranoïde subject: is daar 100% van overtuigd: er is dus geen twijfel
o Implicatie: de oorzaak ligt bij een derde die via welke machinaties ook, hem
beïnvloed/benaderd heeft die persoon is daar 100% van overtuigd en zal dus
heel geloofwaardig overkomen (toch bij ‘banale’ uitlatingen)
o Wat gaat die persoon dan doen?
Stapt niet naar een psycholoog, psychiater, …
Stapt wél naar een jurist, advocaat, de politie legt klacht neer
Eigenaardige: als een normaal neurotisch iemand klacht neerlegt: altijd
met enige twijfel (want: we weten dat we er zelf ook voor iets tussen
zitten)
Psychoticus: die twijfel ontbreekt effect: komt zeer
geloofwaardig over
En als de aard van de klacht eerder banaal is (= beantwoordend
aan een mogelijke werkelijkheid): kans bijna 100% dat die klacht
aanvaard wordt en een juridisch gevolg krijgt
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
151
In de praktijk: vaak klachten die op het eerste zicht een bepaalde
werkelijkheid kunnen bevatten duurt vaak een hele tijd voor
men ontdekt heeft te maken te hebben met een psychotische
structuur
Typisch: hoe verder de paranoia tot ontwikkeling komt, hoe meer systeem er in de waanzin
komt
o De waan wordt hoe langer hoe meer een (gesloten) systeem dat een verklaring
biedt voor alles en aldus zeer geruststellend is
o Bij deze mensen: vaak opdeling in 2 werelden:
Conventionele wereld waar ze min of meer kunnen functioneren: zolang ze
daarbinnen blijven, lijkt er niet zoveel aan de hand
Wereld van de waan
Evenwicht tussen die twee zal bepalen hoe psychotisch iemand overkomt
o In die periode helpt medicatie niet !!
Weinig zin om daar nog zware doses neuroleptica te gebruiken (zeker als
je weet dat die niet-omkeerbare neveneffecten hebben)
LAATSTE/VIERDE PERIODE: DE PARANOIA VERA
In de klassieke psychiatrie beschreven als de paranoia vera
Betekent dat we te maken hebben met een ‘ingekapselde waan’ (= betere term uit de
klassieke psychiatrie):
o De waan is ingekapseld
o Op dat ogenblik is die man/vrouw in staat een relatief normaal leven te leiden
Maar: wel een vrij teruggetrokken leven
Die waan is niet weg, maar wel ‘opgeborgen’
o Bv. “Ik hoor die stemmen nog wel, maar ze roepen zo hard niet meer”: ze zitten
op de achtergrond en het is leefbaar geworden
OPMERKING
Dat is een continuüm: bij een aantal mensen kun je het volledige parcours zien, maar bij een
aantal andere mensen niet (blijven in één fase: nooit een evolutie mogelijk)
o Beetje moeilijk om te weten of het ontbreken van die evolutie een gevolg kan zijn
van het gebruiken van psychofarmaca
o Wat je ook kunt afleiden uit die beschrijving: dat wij de verschijnselen/symptomen
die beschouwen als de ziekte op zich
Maar: zijn een poging om de situatie leefbaar te houden
Naarmate meer ontwikkeling in de richting van de paranoia: minder hallucinaties (typisch
voor de eerste en twee periode)
Differentiaaldiagnostiek
INLEIDING
Op het eerste zicht lijkt die differentiaaldiagnostiek niet zo moeilijk
o Is inderdaad het geval als we het hebben over die acute psychose (zowel eerste
fase, hebefrenie, als acute schizofrenie)
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
152
o Bij de paranoia en paranoia vera ligt dat wat moeilijker: we zullen meer tijd nodig
hebben om te zien dat we daar ook die psychotische structuur kunnen
terugvinden
We vertrekken bij een descriptieve diagnostiek (wat horen en zien we), maar gaan dat
vertrekpunt gebruiken om vrij snel over te gaan naar een structurele diagnostiek
(verhouding t.o.v. ons en de taal)
3 moeilijke punten voor de differentiaaldiagnostiek
o De niet-gedeclancheerde psychose (is de belangrijkste)
o Psychotische fenomenen die niet plaatsgrijpen binnen een psychotische structuur
o Psychotische melancholie
NIET-GEDECLANCHEERDE PSYCHOSE
Iemand met een psychotische structuur (die verhouding tgov. de Ander – de taal en de
concrete Ander) maar waar het pathologische ontbreekt: gedragen zich redelijk acceptabel in
een sociale omgeving en slagen er in toch aan een aantal klassieke normen te beantwoorden
(tewerkstelling), …
Hoe kunnen we dat nu indenken? Twee antwoorden
o Eerste antwoord: suppletie
= een steunstok bij een boom
Bij bepaalde psychotische mensen: structuur binnen de perken omdat er
iets of iemand naast staat die ervoor zorgt dat het leefbaar blijft
Een ouder, partner, …, maar ook bv. een bepaalde tewerkstelling
(natuurwetenschappen, …)
o Tweede antwoord: alsof-identificatie
Onze identiteit: wij doen normaal/abnormaal omdat we ons identificeren
met iemand: onze (ab)normaliteit is een product van een aantal
identificaties met sociaal aanvaarde normen
Bij de psychose hebben we hetzelfde, maar de identificatie bij de psychose
is een totale identificatie: een alsof-identificatie
Men doet alsof en daardoor kan men zich handhaven
Klinisch voorbeeld: psychotische vrouw die zich vrij goed kon handhaven in
haar sociale omgeving, was hoogopgeleid zij benoemde dat zelf als
volgt:
“Ik moet voldoende ‘mensen’ ” (als werkwoord)
ze deed zoals anderen deden en ze kon dat zeer goed: had een
aantal modellen en nam dat over
Bepaalde schijn van normaliteit gegeven
Link met behandeling: re-educatie
Volgende effecten: re-educatie werkt met die alsof-identificatie:
men houdt een dwingend model voor die in de plaats komt van de
waan (maar heeft wel dezelfde functie)
PSYCHOTISCHE FENOMENEN DIE NIET PLAATSGRIJPEN BINNEN EEN PSYCHOTISCHE STRUCTUUR
Mensen die duidelijk psychotische symptomen of fenomenen vertonen, maar waar we die
psychotische structuur niet terugvinden (of alleszins niet zoals we die tot nu toe beschreven
hebben)
Om dat te begrijpen: even ruimer gaan bekijken
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
153
o Psychose = groep waar heel veel verschillende dingen in geplaatst worden
Psychotische structuur: een onderdeel van die groep
Maar: wat vinden we nog in die groep?
Vandaag de dag zeker de psychoses die het gevolg zijn van
drugsgebruik
o Ook daar weer probleem: daarbinnen mensen met of
zonder psychotische structuur
o Iemand die een psychotische structuur bezit, zal
waarschijnlijk veel sneller declancheren
o Zonder structuur: psychotische compensatie? (op gebruik)
Ander voorbeeld: postnatale psychose
o Vrouw die bevallen is: meestal pas aantal weken of
maanden na de bevalling: psychose ontwikkelen die heel
snel een waankarakter aanneemt (en die waanvorming:
vrij gevaarlijk, zowel voor moeder als kind)
o Cf. boek: ‘hart van steen’ (Renate Dorfstein): belangrijk in
dat boek: wat zij bespreekt is het effect op de omgeving
o Dit is ook geen psychotische structuur in de manier
waarop wij het beschreven hebben
o Wel (onbekende) organische factor
o Tweede: hysterische waan / hysterische psychose
Past niet in het plaatje: het pijnlijke van een psychotische structuur is dat
die niet overgaat (komt om de zoveel tijd terug)
In die tussenperiodes (remissie): psychotische structuur blijft
aanwezig, maar netjes afgekapseld, leefbaar, hanteerbaar
Anders bij de hysterische waan: 3 maand acute psychose (waanvorming,
hallucinaties: altijd visuele wanen, bijna nooit auditief), bijna altijd
vrouwen, weinig bij mannen en na die periode zie je dat er een volledige
terugkeer is naar de normale toestand
Kans dat er een terugval optreedt, is vrij klein
Maar: moeilijk: tijdens het optreden weet men niet goed hoe het
onderscheid te maken
Nog verschil: bij de hysterische waan: vaak een duidelijke trigger/oorzaak
aan te wijzen in de periode die voorafgaat aan het uitbreken van de waan
Bij de psychose hebben we dat bijna nooit
Vandaar een ander psychiatrisch begrip: een psychose is insidieus
(= sluipend): niemand ziet het aankomen
Maar: bij de hysterische waan vaak wel een bepaalde oorzaak aan
te duiden
PSYCHOTISCHE MELANCHOLIE
Moeilijke aan een ‘depressie’: de patiënt is letterlijk en figuurlijk niet meer in beweging te
krijgen (kun je zelf klinisch zien: niet bewegen, spreken, …)
o Betekent dat het natuurlijk moeilijk is daar een diagnose op te plakken (want:
wijst alle sociale interacties af)
Onderscheid neurotische depressie en melancholie/psychotische depressie
o Kun je pas zien eens het spreken terug op gang komt: melancholie is veel
massiever
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
154
Ook dat kunnen we perfect begrijpen vanuit die psychotische structuur
Psychotische verhouding tgov. de Ander/de taal: geen tekort, wel massief
alles of niets
Neurose: tekort: altijd een bijna alles of een bijna niets (en door dat
‘bijna’ kunnen we verschuiven)
Melancholie ( megalomanie)
o Megalomanie: patiënt zal zich identificeren met het alles
(en zal zichzelf dus de schuld geven van alles, wat hij/zij
redelijk luidruchtig doet)
Meestal in die overdrijving kunnen de clinici zien
dat er iets anders aan de hand is dan een
neurotische depressie (totale schuld partiële
schuld)
o Melancholie: patiënt zal zich identificeren met het niets
o Piet Kuiper: Ver heen
Heeft op latere leeftijd een psychotische depressie
doorgemaakt: nadien uitgeschreven
Risico op suïcide heel hoog
DSM (sectie persoonlijkheidsstoornissen)
Redelijk goede beschrijving (mits hervertaling) van de niet gedeclancheerde psycose
Ook evolutie in te zien van het AP naar het PP
Zoveelste illustratie dat een descriptieve diagnostiek enkel bruikbaar wordt als je het binnen
een structuur gebruikt
3 persoonlijkheidsstoornissen die niet als psychotisch beschouwd worden (in de marge):
niet-gedeclancheerde versie/psychose!!
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis (= AP kant)
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis (= PP kant)
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis (= midden tussen AP en PP)
Helikopterview: de niet-gedeclancheerde psychose kan dus blijkbaar ook bekeken worden
binnen die evolutie (van een niet-gedeclancheerde AP kant naar een niet-gedeclancheerde PP
kant)
o Die groep is vrij groot: ‘psychose ordinaire’: gewone psychose (geen
psychiatrische symptomen, geen opname in psychiatrie, maar toch voldoende
vreemd om er een aantal vraagtekens bij te plaatsen)
SCHIZOÏDE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
De Ander wordt buitengesloten of de Ander wordt geneutraliseerd (staat er niet bij, lezing
van prof): kenmerken, zie boek
PARANOÏDE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
De Ander is gevaarlijk en het is mislukt om hem buiten te sluiten, dus moeten daar andere
dingen mee gebeuren
o De man of vrouw die de Ander ofwel niets vertelt, ofwel volledig in vertrouwen
neemt (‘too much information’: het kan dus evengoed het omgekeerde zijn)
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
155
o Belangrijkste kenmerk: de zekerheid ( neurotische twijfel)
SCHIZOTYPISCHE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Tussen de twee: al een aantal psychotische bewerkingen, maar die blijven min of meer
binnen de sfeer van de normaliteit (structuur niet echt gedeclancheerd) dit is de groep
waar je het meest bij gaat twijfelen: is dit een neurose of psychose?
o Eerste kenmerk: betrekkingsideëen: die mensen die altijd denken dat alles over
hen gaat: alles wordt betrokken op de eigen persoon, en meestal op een vrij
negatieve manier hierbij moet je als hulpverlener een weegschaal hanteren die
je niet hebt (is dat nu normaal of niet normaal?)
o Tweede kenmerk: eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden die het
gedrag beïnvloeden en niet in overeenstemming zijn met de culturele norm
Beginnende waanvorming
o Derde kenmerk: ongewone perceptuele waarnemingen en ongewone
lichamelijke ervaringen
~ hypochondrie
o Achterdocht, …
o Laatste kenmerk (is FOUT): buitensporige sociale angst die niet afneemt in een
vertrouwde omgeving …
Wat eruit moet: zij hebben geen negatief oordeel over zichzelf
Behandeling
Dramatisch: hedendaagse discours/paradigma binnen de psychiatrie: zwart-wit: psychose als
hersenstoornis die genetisch bepaald is
o Dit is een pijnlijk voorbeeld van hoe een probleemdefiniëring ook de oplossing
bepaalt
Hersenstoornis = oorzaak dus: medicijnen = oplossing
o Psychotherapeutische aanpak: laatste jaren drastisch gedaald
o Gereduceerd tot een farmacologische aanpak
Effecten zijn vrij goed bij de acute en schizofrene fase: om de symptomen
te dempen
Maar: werken op geen enkele manier genezend
Maar: die medicijnen werken niet meer bij die andere groep
Psychotherapeutische behandeling
We gaan ervan uit dat die structuur blijvend is: we zullen een persoon met zo’n structuur via
behandeling dus nooit kunnen brengen tot een normale neurotische structuur
Wat kunnen we dan doen met psychotherapie?
o Boek Elyn Saks: ‘Geschiedenis van mijn gekte’ / ‘The center cannot hold’
Psychotische patiënte: psychotisch gedeclancheerd rond de 20 jaar: die
psychose heeft haar niet belet universitaire studies te doen en later een
hoge positie in te nemen binnen de medische wereld
Geschiedenis van haar psychose/waanzin
Psychotherapeutische effect: “de medicijnen hebben mij uit de psychose
gehaald, de psychotherapie heeft mij een leven gegeven”
o De vraag vandaag: “kunnen we dit nog betalen?”
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
156
Perfecte antwoord: allemaal euthanasie (ironisch)
Kosten-baten analyse: vrij duidelijk dat psychotherapie de goedkoopste
behandeling is voor een psychose
Functie van psychotherapie: iemand uit opname houden (want
één maand opname = 1,5 jaar intensieve psychotherapie)
o Wanneer is een psychiatrie wel nodig? Twee omstandigheden (cf. ontstaansgrond)
Als het sociaal netwerk van de patiënt hem/haar niet meer kan dragen
(‘asielfunctie’ van de psychiatrie)
Om de patiënt tegen zichzelf te beschermen (bv. acute schizofrene
periodes waar de kans op suïcide heel groot is)
o Er is geen psychiatrische instelling (dus: opname) nodig om te behandelen!
Psychotherapie kan bij psychose duidelijke effecten hebben, maar niet in de zin van genezing
o Wat is dan de bedoeling van psychotherapie bij psychotische patiënten?
Komt in veel gevallen neer op het ‘secretaris’ zijn van de
psychoticus/psychotica: bijhouden wat de ander brengt en produceert:
bijhouden op een min of meer neutrale manier
Dus niet doen: systematisch die waan/hallucinaties gaan ontkennen (heeft
geen zin), maar natuurlijk ook niet het omgekeerde doen van erin mee te
gaan (even dom of even gevaarlijk)
Secretaris: neemt de dingen over, kan daar eventueel mee werken en een
bepaalde erkenning aan geven: rustgevend effect: ander daarbuiten die
buiten het dualisme probeert te blijven (gevaarlijke vs
alwetende/beschermende ander)
Werken met psychotische patiënten: zeer fascinerend
o Je gaat daar op een andere manier leren aankijken tegen dingen
Aandachtspunten
Wat je niet moet doen: beperken tot labels (≠ diagnostiek!! Dit is een duplicering): een
diagnostisch verslag moet wel degelijk een verslag zijn, op grond waarvan meteen ook
indicaties aangegeven worden voor de behandeling!!
Levensgroot gevaar: we moeten ons er sterk bewust van zijn: we leven in een digitale wereld
o Alle dossiers zijn elektronisch
o Twee voorbeelden
Patiënte (30-40 jaar) die bij prof komt: 10 jaar terug zeer moeilijke periode
gehad waar alles verkeerd liep, psychiatrische opname wat bleek:
tropische ziekte
Digitaal dossier: diagnose depressie (maar klopt niet: zij krijgt dit
niet weg, krijgt het er niet uit)
Dus: let enorm op met labels en met wat je in een dossier zet!
Ethisch en klinisch gezien enorm risico waar we ons veel te weinig
van bewust zijn
o Andere anekdote: persoon die psychologie gestudeerd heeft
Rond haar 20 jaar opgenomen
Op grond van haar patiëntenrechten: nu dossier opvragen was niet
aangenaam voor die vrouw
Verwittiging! Psychiatrische labels gaan een eigen leven leiden
Bedoeling van diagnostiek: repercussies voor de behandeling
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
157
o Onze diagnostiek is gebaseerd op een verhouding: we willen uitvissen wat de
habituele/structurele verhouding is van de patiënt tegenover de Ander (de
concrete Ander, als de ander van de taal)
o 3 structuren: neurose – psychose – perversie 3 aparte verhoudignen tov de taal
en de concrete ander eventuele psychopathologie moeten we binnen die
structuur aanpakken!!
Telkens werken binnen die structuren
o Die structuren vullen we aan met 2 posities: AP en PP
Die posities hebben niet alleen te maken met de mate van
psychologische/symbolico-imaginaire bewerking (van de arousal), maar
het heeft ook te maken met de verhouding weer (hoe meer AP, hoe
minder dat die verhouding tov de ander gedifferentieerd is, hoe meer
zwart-wit of hoe meer onverschillig; hoe meer opschuiving naar de PP
kant, hoe meer gedifferentieerd en complexer de verhouding zal zijn)
o Twee assen waarop we onze diagnostiek gaan baseren: structuren en posities
o Implicaties voor de behandeling
Op het vlak van de AP en PP: technische aspect (technieken en de daarbij
behorende bedoeling van de behandeling):
PP kant: een teveel waar iemand onder gebukt gaat
behandeling/psychotherapie zal altijd neerkomen op een
deconstructie (uit elkaar halen van de symptomatische
bovenbouw en terugvoeren naar een onderliggend conflict om
daar een oplossing voor te zoeken)
o Psychotherapie = deconstructie (kun je invullen vanuit de
verschillende psychologische stromingen)
o = het klassieke onderwerp van de psychotherapie: alle
richtingen gebaseerd op die vorm vna problematiek
o Gaan er dan ook vanuit (impliciet) dat die therapeutische
verhouding min of meer goed zit (en zal in het merendeel
van de gevallen ook juist zijn)
AP kant (en dit wordt meer en meer de hoofdgroep in de
consultatiekamer): exact het omgekeerde: er is een tekort aan een
constructie, een tekort aan representationele bewerking van die
affecten, van die aandriften
o Dat tekort moet op een of andere manier aangevuld
worden: mensen helpen om iets te construeren, om een
psychisch representatiesysteem te makne op grond
waarvan zij die effecten en arousal veel beter kunnen
hanteren (manier waarop ze het nu doen (agerende
manier, gericht op het lichaam, binnen slechte verhouding
tov de ander): bezorgt hen en omgeving problemen)
Deze vaststelling (behandeling moet zichook richten op
consturctie): vandaag meer gemaakt
o Veel benaderingen: fout: men ziet iets niet
Te maken met het dominante, cogniteive discours
Men denkt dat het ontbrkeen van die psychische
bewerkingen (mentalisering) te maken heeft met
het ontbreken van bepaalde vaardigheden (die
mensen hebben dat niet geleerd, nooit
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
158
aangeboden gekregen omwille van een bepaalde
reden en de oplossing is dus hen dit aanleren
hen die technieken, vaardigheden,
copingmechanimsen aanbieden, waardoor ze dit
kunnen overnemen en op een betere manier mee
kunnen omgaan)
Fout in die redeninger: daarbij vergeten dat het
niet aanwezig zijn van die mogelijkheden, juist
berust op een foutgelopen verhouding tussen
subject en ander foutgelopen … : gevolg dat die
mislukking ook terugkeert in de therapeutische
verhouding
Dus therapie: niet richten op aanleren van … (zie
boven): behandeling moet zich in eerste instantie,
en voldoende lang, richten op de uitbouw van die
veilige verhoudign pas als die er is, zal die
constructieproces van start kunnen gaan
Grote verschil met andere groep: verhoduign van
die aard dat de therapie nagenoeg onmogelijk
wordt gemaakt
Algemeen: beïnvloedende factoren
Paar algemene opmerkingen (vanzelfsprekend, maar toch even vermelden)
Eerste gegeven dat toch wel een effect heeft op onze diagnostiekvoering: hebben we te
maken met een acute of chronische problematiek?
o Dubbel: het chronische geeft je meer tijd (meer rust om daar tijd voor te nemen
en minder risico op suïcide)
Tweede: wordt heel vaak vergeten: komt iemand vrijwillig of in opdracht van?
o Jonge mensen/kinderen: heel vaak bijna altijd in opdracht van is een compleet
andere situatie
Denken in termen van die verhouding
Clinicus/clinica geassocieerd met diegene die de opdracht gegeven heeft
dat zal de informatie-uitwisseling en de uitbouw van de therapeutische
verhouding heel sterk kleuren
Dus: je moet dit doorbreken vanaf het eerste gesprek!
o “Ik ga nu eens naar jou luisteren, wil jou mening horen en
in eerste instantie met jou werken”
o Moet je een aantal keren herhalen in de verschillende
gesprekken
o Kan best zijn dat je dat vertrouwen pas een aantal maand
later krijt (en dat je dan je diagnostiek grondig moet
herzien)
Alle gegevens die je verkrijgt en de verhouding, worden daardoor
gekleurd!
Heel goed in de gaten houden: de klassieke diagnostiek ging ervan
uit dat de clinicus/diagnosticus een soort objectief instrument was
(aangevuld met vragenlijsten, …); m.a.w. dat de clinicus weinig rol
speelde
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
159
o Doel van het diagnostisch proces: verzamelen van zoveel
mogelijk relevante informatie om tot een diagnose te
kunnen komen (cf. medisch model)
o Dat is niet het geval bij ons: doel diagnostische
methode: wel het verzamelen van informatie, maar dit om
zicht te krijgen op de verhouding, die zich tezelfdertijd
tgov. ons aan het installeren is: complex en boeiend
Derde gegeven: leeftijdsverschil
o Speelt een rol (weliswaar tijdelijk, maar ook rekening mee houden!)
o Interessant om in een multidisciplinair team mee rekening te houden
o Of: voor een 8-jarige ben jij als 25-jarige de ‘juffrouw’
o Voor een 40-jarige ben jij een ‘snotneus’
o Die verhouding zal zich tegenover jou voordoen
Laatste factor die een rol speelt: het geslachtsverschil
Methoden
Grote vraag voor ons: hoe doen we dit? Hoe gaan we tot een dergelijke diagnostiek komen?
Welke methoden kunnen we daarbij gebruiken?
o Vroeger: testdiagnostiek maar: voldoet duidelijk niet
o Welke methoden kunnen we dan wel gebruiken om tot deze vorm van diagnostiek te
komen?
o 3 groepen van methodes op grond waarvan wij tot een diagnostiek kunnen
komen: interview, observatie, testdiagnostiek
Duidelijk dat dat ook door elkaar loopt (bv. bij een interview observeer je
ook)
Huidige vorm van testdiagnostiek: komt er heel vaak op neer dat men een
patient achter de computer zet geen goed idee want je mankeert de
mogelijkheid tot observatie en interactie
Interview en observatie: de beste en minst betrouwbare methodes
o Ongelukkige combinatie
o Testdiagnostiek: meer betrouwbaar (maar niet zo hoog als men soms laat
uitschijnen) dan interviews en observaties, maar veel minder bruikbaar
o Alle 3 de methodes: een achtergrondtheorie nodig!
Meest praktische instrument is de theorie: zal je toelaten te zien wat je
moet zien en te horen wat je moet horen (maar: risico dat het te sluitend
wordt)
INTERVIEW
Interview: voor prof belangrijkste methode
Doel: niet alleen informatie (‘feitelijke’ gegevens) verzamelen, maar ook en vooral informatie
verwerven over de verhouding
Semi-gestructureerd: belangrijk voor ons als beginnende clinicus (eerste 10 jaar)
Algemeen: welke grote vragen moeten wij in ons achterhoofd houden?
o Waarom komt men?
Lijkt voor de hand liggend, maar is het niet
In eerste instantie peilen naar wat de vraag/klacht is van die man of vrouw
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
160
Belangrijk omdat we in de consultatiekamer heel veel problematieken
krijgen die wij niet kunnen oplossen met psychologie of psychotherapie
Niet makkelijk om in te schatten
Altijd nakijken of wij in eerste instantie niet geconfronteerd
worden met een psychosociale problematiek dan zal onze
behandeling niet veel helpen
o Voorbeeld: iemand met een ‘depressie’ (antidepressiva
voorgeschreven) en die via via bij de prof terecht gekomen
is: wat bleek: moeilijkheden hadden alles te maken met zijn
werksituatie, en met de verhouding tgov. een bepaalde
leidinggevende, waar die man aan kapot ging
Clinicus: volgende vraag: is die situatie iets waar de
patiënt in kwestie zelf een aandeel in heeft (of zelf in
stand houdt) of is dat niet het geval?
Moeilijke vraag, maar eigenlijk niet zo moeilijk daar
een antwoord op te vinden vragen stellen naar
het sociaal en psychologisch functioneren binnen
die werksetting
Dit is een differentiaaldiagnostiek die je ook moet
voeren: de problemen waar iemand mee komt: zijn
dat psychologische/ psychiatrische problemen, of
zijn dat psychosociale problemen?
Niet van uitgaan dat iedereen die je
consultatiekamer binnen komt, psychotherapie
nodig heeft
o Ander voorbeeld: medische diagnostiek: niet aarzelen
iemand binnen de medische diagnostiek te sturen om een
aantal zaken te kunnen uitsluiten
Bv. vrouw met tropische ziekte: differentiaal-
diagnostische fout!
Dus: voer je differentiaaldiagnostiek goed genoeg!
o Waarom komt men nu?
Belangrijke vraag, omdat men in heel veel gevallen moet vaststellen dat
de (psychologische/psychiatrische) problemen veel ouder zijn dan het
moment van consultatie
Vreemd: iemand heeft eigenlijk al vrij lang last van een aantal dingen en
heeft daar nooit voor geconsulteerd, en nu worden die problemen plots
zwaarder of minder verdragen of …
Voorbeeld: 45-jarige man komt op consultatie met de klassieke vage
klachten van angst en depressie verder doorgevraagd: angst neemt
vooral de vorm aan van zelfbeschuldigingen: blijkt dat al jaren te hebben
maar is nu erger geworden, nu gaat het niet meer
Dus: vraag: waarom komt hij nu, waarom is er voordien nooit een
hulpvraag geweest?
Vragen: over werk, partnerrelatie, gezin, …
Wat blijkt: zijn partner, vrouw is al een aantal jaar ziek, hij heeft
daar altijd zorg voor gedragen, en nu is zij genezen, ze is erdoor
o Dus die man: is zijn positie kwijt
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
161
o Dan begin je heel snel de dwangneurotische structuur te
zien (afstand kunnen behouden nu genezen: die vrouw
eist hem op als partner en dat kan hij niet)
o Dat kun je maar vatten als je vragen stelt naar wat er
veranderd is
o Waarom komt men naar hier? Waarom komt men bij mij?
Groot aantal gevallen: antwoord op die laatste vraag = belangrijk (bv.
dichte afstand, …) banale redenen die geen rol spelen: neutraal
vertrekpunt
Maar: aantal gevallen: niet neutraal
Op het ogenblik dat we te maken hebben met een bepaald soort
doorverwijzingen (wij: tweede of derde lijn patiënten die
doorverwezen worden)
Dan is het de vraag: hoe is die doorverwijzing verlopen?
Een goede doorverwijzing gebeurt na 2, maximum 3 gesprekken
(moet je dan ook in het begin aankondigen: “eerst hebben we een
aantal gesprekken, en op het einde daarvan gaan we beslissen wat
voor u het beste is”: dan is dat gekaderd, van in het begin
aangegeven)
Slechte doorverwijzing: iemand die al x aantal maanden in
behandeling is bij iemand en het loopt daar fout: er is een acting
out gebeurd, de therapeutische relatie is niet meer hanteerbaar,
…
o De desbetreffende therapeut kan het niet meer aan, slaat
eventueel in paniek, …
o In plaats van dat eerst te bespreken: doorverwijzing omdat
de therapeut het niet meer ziet zitten patiënt zal dat
altijd ervaren als een afwijzing, wegwijzing dat zal dan
onderdeel van de problematiek zijn als hij bij een nieuwe
therapeut komt: dat moet je dan eerst bespreken,
behandelen (want een nieuwe interventie bij een nieuwe
therapeut zal daar volledig door gekleurd worden)
Laterale/zijdelingse overdracht: “ik ben naar hier gekomen omdat jij een
vriendin van mij behandeld hebt” (of: moeder, collega, …): betekent dat
wij op dat ogenblik niet meer vertrekken vanuit een neutrale positie: we
zijn al ingekleurd en je weet niet welk kleur
Je moet weten dat je ingekleurd bent en je moet daar een beetje
beducht op zijn (weten welk ‘kleur’ je toegeschreven werd)
3 leidinggevende vragen waar me moeten proberen een antwoord op te krijgen
Prof: gaat iemand minstens 3 keer zien (diagnostisch gesprek)
Even pragmatisch: semi-gestructureerde interviews: is niet zo dat je letterlijk die vragen
moet voorlezen (eerder een inspiratiebron van topics, …)
Algemeen idee van hoe je die vragen stelt (cf. Winnicott): “het ambetante van vragen
stellen, is dat je antwoorden krijgt”
o Hij bedoelt dat het merendeel van onze vragen zeer suggestief zijn: bevatten
eigenlijk al een richting en heel vaak ook een antwoord
o Banaal voorbeeld: “vertel mij eens over uw vader en moeder”
Al aangegeven dat het daarover moet gaan + aangegeven dat het over de
twee moet gaan
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
162
Anders vragen: “vertel eens over uw familie” wordt veel breder (dan
kans gegeven aan iemand om zelf de volgorde te bepalen, die meteen ook
het belang aangeeft)
o Dus: onze vragen moeten zo OPEN mogelijk zijn!
Bij een gesloten vraag liggen de antwoorden bij wijze van spreken al klaar
o Al naargelang je die gesprekken doorvoert: meer en meer gesloten vragen
Want op grond van de informatie die je verkrijgt en de idee die je krijgt van
de therapeutische relatie: hypothesen meer gerichte (en dus gesloten)
vragen stellen
Normale evolutie van open naar gesloten vragen
o Maar: bij alle twee de soorten vragen: let op met het begrijpen (cf. Lacan):
Zo weinig mogelijk begrijpen en zo veel mogelijk doorvragen
Begrijpen is een illusie
Vandaag de dag nog veel meer nodig: aangezien veel van de mensen hun
eigen diagnose meebrengen
Bv. iemand vertelt last te hebben van ‘angst’ ook daar denken we het te
begrijpen (en dus reële kans dat we niet doorvragen): maar belangrijk
door te vragen: telkens particulariseren!! Wat daar specifiek mee bedoeld
wordt
3 grote rubrieken die in normale semi-gestructureerde interviews terugkomen (informatie
verzamelen maar ook zicht krijgen op de verhouding):
o Anamnese van de klacht
Aanleiding? Waarom komt men? Wat zijn de huidige en vroegere psychische
klachten (geschiedenis!)? Waren er vroegere behandelingen (en welke waren
dat dan?)?
Waarom vroeger in behandeling, bij wie, wat heeft dat
opgeleverd, hoe/waarop is die gestopt (vaak: op die verhouding)?
o Verhouding: kans niet mankeren daar zicht op te krijgen,
want dit zal zich herhalen bij ons!!
Medicatiegebruik? Druggebruik?
o Familiale anamnese
Vandaag teveel verwaarloosd: zicht krijgen op de geschiedenis (minstens 2
generaties)
Vraag daarnaar en blijf daarnaar vragen
Waar plaatst de patiënt zich binnen de geschiedenis, welk discours is er
geweest? Familiale geheimen?
Problematiek komt hierdoor vaak aan het licht!
Je moet het familieverhaal vastkrijgen!!
Om te weten hoe die symbolisatie de problematiek inkleurt, wat
het familiaal discours is over een aantal zaken, …
o ‘Psychologisch/psychiatrisch onderzoek’: loopt doorheen het andere
Meer intuïtief te werk gaan: gaat over de denkpatronen, de manier
waarop het cognitieve en affectieve functioneert
Hier zitten we al dicht bij observaties
Bv. aantal bizarre denkpatronen (niet passend binnen het conventionele)
dan moeten we al een aantal vragen beginnen stellen
Hyperaffectief (emoties heel sterk geuit) of heel kil/afstandelijk
Intuïtief vatten en rekening mee houden
Aantal specifieke moeilijkheden bij het afnemen van een interview:
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
163
o Iemand die ergens tegen zijn zin zit: betekent niet per definitie dat we te maken
hebben met iemand die gestuurd is = omgaan met weerstand
Bv. iemand met een dwangneurose zal ook heel veel weerstand vertonen
Die weerstand moet je als dusdanig bespreekbaar maken
Betekent ook weer dat het gaat over de verhouding
Bv. 35-jarige man, al twee jaar in behandeling: komt ongeveer 3 op de 4
keer niet of te laat
Verwittigt bijna altijd, betaalt ook de sessie, …
Therapeut is dat beu: voelt zich afgewezen, en de behandeling kan
niet beginnen, geen doorgang vinden
Binnen de supervisie: de problematiek van die man heeft alles te
maken met zijn verhouding tgov. zijn moeder (uiterst dominante
moeder waar hij een heel dichte verhouding mee had; grondig
verkeerd gelopen tijdens puberteit) plaatje beginnen zien:
plaatje waarbinnen de Ander hem wil helpen (dus: vrouw die mij
wil helpen = gevaarlijke vrouw = afstand van houden)
Je ziet dat de weerstand die daar aanwezig is, ten volle deel
uitmaakt van die problematiek en verhouding
Dit moet je (zo snel mogelijk) bespreekbaar maken!
o Omgaan met stiltes
Een van de moeilijkste dingen als therapeut: de stiltes die vallen tijdens het
spreken (zowel tijdens de diagnostische als klinische fase)
Meestal wordt een stilte heel snel ingevuld
Mensen hebben schrik voor stilte: soort confrontatie met een
(symbolisch) tekort
Binnen ons werk is die stilte ontzettend belangrijk en je moet die durven
laten bestaan
Dan zal je tot de vaststelling komen dat je soorten stiltes hebt
Bv. een dragende stilte (iemand die iets verteld heeft wat niet
vanzelfsprekend is en daardoor stilvalt: daarin meegaan om
hetgeen wat verteld werd te laten bestaan en dat te dragen)
Bv. een medeplichtige stilte (iemand vertelt iets binnen een
context van deels uitdagen, deels goedkeuring: ‘zwijgen is
instemmen’)
Bv. een confronterende stilte
Verschillende vormen van stilte: als therapeut/clinicus moet je weten
wanneer te zwijgen
Je spontane impuls houd je beter buiten de consultatiekamer
Omgaan met een zwijgzame patiënt: quasi onmogelijke positie op vlak van
diagnostiek
Heel vaak depressieve patiënten waarbij de depressie eigenlijk
alles stillegt
Dit is niet gemakkelijk
Hoe kun je daarmee omgaan?
o Vooral niet: die gesprekken stopzetten en hem/haar laten
terugkeren wanneer hij/zij wel kan spreken
o Waarom niet? Depressie heeft al te maken met het gevoel
afgewezen te zijn…
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
164
o Wat je wel kan doen: ik zie dat je het moeilijk hebt om te
spreken, ik vind het heel belangrijk dat je naar hier komt,
dus ik zou je graag wat meer zien, 3 keer per week maar
dan een kwartier dan is de diagnostische interventie
meteen ook een therapeutische interventie (toch mensen
laten komen ondanks het feit dat ze ‘niks te zeggen
hebben’)
OBSERVATIE
Kan alleen maar binnen de context van een instelling, een opname
Observeren is nog moeilijker dan interviewen (want meestal zien we wat we verwachten te
zien)
Hier ook: semigestructureerde observatielijsten (meestal getrainde verpleegkundigen of
opvoeders die daarin getraind zijn) zeker bruikbaar
o Omdat we een unieke kans krijgen ( gewone kliniek) om een vergelijking te
maken tussen het gedrag en het zelfbeeld
Gedrag zelfbeeld: die banale vaststelling kan dan helaas vaak op een
zeer moraliserende manier geïnterpreteerd worden (“nu zien we de echte
… en dat andere is vals”: het gedrag is echt, dus datgeen wat
verteld/geverbaliseerd wordt zal dan wel vals zijn)
Hoe moet je dat dan wel lezen?
Als een illustratie van de subjectverdeeldheid waar je in de
therapie juist mee moet kunnen werken
Aantal dankbare aanknopingspunten om mee te werken
TESTDIAGNOSTIEK
Krijg je voldoende elders
Kwalitatief testonderzoek: staat vandaag een beetje in een slecht daglicht
o Omdat dat binnen de huidige visie op wetenschap moeilijk te vatten is; het past
daar niet echt bij
o Projectieve testen (Rosbach, …): er wordt beeldmateriaal aangeboden (soms
ongestructureerd, soms gestructureerd) en aan de patiënt wordt er gevraagd om
daar een verhaal over te maken en daar associaties bij te brengen
o Dit is vrij bruikbaar: je kan op die manier vaak informatie krijgen die je elders niet
zou krijgen
o Vorm van geleide vrije associatie
o Maar: je kunt dit niet structureren, wetenschappelijk gezien niet zo goed vatten,
hard maken
Doel behandeling
Eerder: constructie en deconstructie
Nu: klassieke tweespalt binnen het denken over behandeling
o Enerzijds het idee van inzichtstherapie (mensen veranderen omdat ze bepaalde
inzichten verwerven)
o Anderzijds idee van gedragstherapie (mensen veranderen omdat ze bepaalde
gedragingen aanleren en andere gedragingen afleren)
Maar: foute tegenstelling!
Ho
ofd
stu
k 15
: De
psy
cho
tisc
he
stru
ctu
ur
van
het
su
bje
ct (
p. 3
55-3
78)
165
Omdat de verandering die in therapie plaatsgrijpt met geen van beide te
maken heeft
Het is niet omdat je een inzicht verwerft, dat je daardoor verandert: dat is
een illusie (sinds de verlichting, en zie je als rode draad lopen doorheen de
verschillende psychotherapieën)
Gedragsverandering: men heeft dat geprobeerd, maar ook dat lukt
eigenlijk nauwelijks (vandaar dat we cognitieve gedragstherapie hebben)
Wat het wel is: het is het AFFECT dat veranderd wordt
o Psychotherapie werkt in op de affecten!
o Al onze technieken werken op een of andere manier daarop (angst, …) en het is
daarop dat we dan ook onze focus moeten gaan richten
Heel concreet (overgang diagnostische naar therapeutische fase)
o Vraag beantwoorden: wat is de visie van de patiënt zelf op zijn problemen en wat is
volgens hem/haar de oplossing? probleemvisie en oplossingsvisie
o En: omgekeerd: wat is mijn visie op zijn problemen/moeilijkheden en dus, wat is mijn
visie op de eventuele oplossing?
o En dan: kijken of er tussen die twee een bepaalde match mogelijk is, of je daar iets
mee kan doen
o Heel algemene vraag, los van je conceptueel en psychotherapeutisch model, en
efficiëntiebenaderingen, die zich nagenoeg altijd zullen gaan richten op de
symptomen