Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap,...

99

description

Het cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society werden allen op enigmoment in het overheidsbeleid van de laatste decennia als ideaal gezien door deNederlandse regering. Het cultureel burgerschap werd enkele jaren geledengeïntroduceerd in het overheidsbeleid. De verschillende en soms tegenstrijdigeinterpretaties van het begrip in beleidsstukken en overheidsrapporten makenechter dat de betekenis van het cultureel burgerschap vaak onduidelijk is. Hetcultureel burgerschap zou uiting moeten geven aan de complexiteit van hetburgerschap en het belang van cultuur voor de hedendaagse Nederlandsesamenleving. De term moet worden begrepen in de context van hedendaagseontwikkelingen, zoals de globalisering, pluralisering en individualisering van deNederlandse samenleving. Deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan hettoegenomen belang van cultuur bij het denken over burgerschap. Een anderprominent thema in het recentelijk overheidsbeleid is het cultuurmecenaat, devrijwillige particuliere en bedrijfsmatige financiering van de kunsten. Deregering presenteert het cultuurmecenaat als de oplossing voor het gebrek aanfinancieel en maatschappelijk draagvlak van de cultuursector in de huidigeperiode van overheidsbezuinigingen. Het stimuleren van cultuurmecenaat is éénvan de speerpunten van het huidige cultuurbeleid.In deze scriptie worden beide termen uit het Nederlands cultuurbeleid geplaatstbinnen het denken over de civil society. In het Nederlandse overheidsbeleid is deEngelse term civil society een betrekkelijk nieuw begrip. Het begrip komt voortuit een liberale traditie en verwijst in het overheidsbeleid vaak naar deverantwoordelijkheid van burgers. In deze scriptie wordt uiteengezet hoecultureel burgerschap en cultuurmecenaat, als uitingen van actief enverantwoordelijk burgerschap, passen in het denken over en de totstandkomingvan een civil society.Door de verhouding tussen cultureel burgerschap, civil society en hetcultuurmecenaat in het Nederlandse overheidsbeleid te verhelderen, draagt dezescriptie bij aan de wetenschappelijke kennis rondom het cultuurmecenaat en debetekenis van (cultureel) burgerschap in Nederland. Daarnaast kan deze scriptieook een bijdrage leveren aan de recente discussies over de verantwoordelijkheidvan burgers in de Nederlandse cultuursector door de discussie over hetcultuurmecenaat in het ruimere kader van de civil society te plaatsen.

Transcript of Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap,...

Page 1: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society
Page 2: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

Idealen in het cultuurbeleid

Een onderzoek naar het denken over cultureel

burgerschap, cultuurmecenaat en civil society.

Gea van Schravendijk s0606189

E-mail: [email protected]

Masterscriptie Algemene Cultuurwetenschappen, Kunstbeleid en mecenaat

Radboud Universiteit Nijmegen

Begeleider: dr. Helleke van den Braber

Tweede lezer: dr. Edwin van Meerkerk

Datum: 22 december 2011

Page 3: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

1

Summary

The introduction of cultural citizenship in Dutch government policy documents in 2007 was no

coincidence, at a time when developments like globalization, individualization and pluralization

play an increasing role in Dutch society. The term was supposed to refer to the complexity of

citizenship in modern society and should emphasize the importance of culture in relation to

citizenship. The Dutch government presented cultural citizenship as an ideal active form of

citizenship. The meaning of cultural citizenship was however not very clear, despite the use in

different Dutch government policy documents, advisory reports and foresight studies.

A second recently popular topic in Dutch cultural policy is cultural philanthropy, also known as

cultuurmecenaat. As a result of the worldwide financial crisis in 2008, the Dutch economy

entered a recession. One of the consequences of this recession was that the Dutch government

needed to cut deep into different grants, among them the grants for art and culture. The

government expects however that the private support of art and culture will fill the anticipated

gap. This cultural philanthropy is presented by the government as giving back responsibility to

the Dutch society. Encouraging private support is now one of the key points of cultural policy.

In this thesis it will become clear that the use of both these terms in Dutch cultural policy is

related to the idea of civil society.

The central question of this thesis is: What is the relation between the terms of

cultureel burgerschap, civil society and cultuurmecenaat in Dutch government policy since the

mid of the twentieth century? In this master thesis, firstly cultural citizenship is discussed

according to foreign academic literature. The analysis of the meaning of cultural citizenship in

general and in Dutch policy documents takes place in chapter 1 and 2. The analysis of the

subject of the private funding of the arts in Dutch policy is presented in chapter 3. All three

chapters contain cross references between the three discussed terms. This thesis ends with a

conclusion that gives a clear view on the relations between these three terms. The scientific

relevance of this thesis lies in its scientific investigation of the current issues of cultural

philanthropy and the meaning of citizenship in Dutch society. Firstly, it contributes to scientific

knowledge on these particular fields. Secondly, it contributes to recent discussion about the

role of citizens in Dutch society and the private funding of the arts in the Netherlands. This

study used scientific theories of (cultural) citizenship, civil society and cultural philanthropy to

analyze the meaning of these terms in Dutch government policy.

The particular meaning of the word citizenship is strongly dependent on the context in

which it is found. In the western world, culture has come to play an increasing important role

in the context of citizenship. The pluralization of Dutch society has transformed Dutch

citizenship into an explicitly culturally defined term. Questions of cultureel burgerschap need to

be understood in the context of the developments of the Dutch society. The Dutch word

cultureel burgerschap is given meaning by the governments expectations of this form of

Page 4: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

2

citizenship. The result is that cultureel burgerschap is easily understood as contributing to

community goals, for example to increase community and social cohesion.

The main conclusion of this thesis is that the use of these three terms in government

policy documents is interrelated, despite the fact that the terms are rarely used in the same

documents. Cultural citizenship is an active form of citizenship and fits in the thinking about

civil society. The idea of civil society is related to ideas of rolling back the state and giving

more responsibilities to citizens and companies. The act of supporting the arts as a responsible

citizen also fits in these ideas about civil society. Thus, this thesis concludes that thinking

about cultural citizenship and cultural philanthropy could be placed in the discourse of civil

society. At the same time, cultural citizenship and the private funding of the arts both

stimulate the development of civil society, because they are both expressing active and

responsible citizenship.

Page 5: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

3

Inhoud

Inleiding ........................................................................................................ 5

1 Denken over (cultural) citizenship en de civil society ................................. 9

1.1 Burgerschap .................................................................................................... 11

1.1.1 Interpretaties van het burgerbegrip ................................................................. 11

1.1.2 Civiele, politieke en sociale rechten ................................................................. 12

1.1.3 Gelijkheid voor iedereen ................................................................................ 14

1.1.4 Kritiek op Marshall‟s rechten ........................................................................... 14

1.2 Globalisering en modernisering ....................................................................... 16

1.2.1 Positie van de natiestaat ................................................................................ 17

1.2.2 Pluralisering van de samenleving .................................................................... 18

1.3 Cultural citizenship .......................................................................................... 20

1.3.1 Één titel, verschillende visies .......................................................................... 20

1.3.2 Cultural citizenship en multiculturalisme .......................................................... 20

1.3.3 Cultural citizenship en de discursieve status van cultuur .................................... 21

1.3.4 Belang van cultuur ........................................................................................ 22

1.4 Civil society ..................................................................................................... 24

1.4.1 Ideaalbeeld .................................................................................................. 24

1.4.2 Opkomst van de civil society .......................................................................... 24

1.4.3 Civil society en globalisering ........................................................................... 26

1.4.4 Nederlandse civil society ................................................................................ 27

1.4.5 Publieke opinievorming .................................................................................. 30

1.4.6 Sociaal kapitaal............................................................................................. 31

1.4.7 Civil society en cultural citizenship .................................................................. 32

2 Cultureel burgerschap in Nederland .......................................................... 34

2.1 Burgerschap in de twintigste en 21ste eeuw ................................................... 35

2.1.1 Burgerschap in de verzorgingsstaat ................................................................. 35

2.1.2 Van verzorgende overheid naar afgekeurde verzorgingsstaat .............................. 36

2.1.3 Participatie, verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid ...................................... 38

2.1.4 Actief burgerschap en de civil society .............................................................. 39

2.1.5 Drie peilers van burgerschap .......................................................................... 40

2.1.6 Culturalisering van burgerschap ...................................................................... 41

2.1.7 Emotionalisering van burgerschap ................................................................... 42

2.2 Cultureel burgerschap als beleidsideaal .......................................................... 44

Page 6: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

4

2.2.1 Het advies: cultureel burgerschap ................................................................... 45

2.2.2 Cultuurparticipatie ......................................................................................... 46

2.2.3 Actief cultureel burgerschap ........................................................................... 47

2.2.4 Verschillen in interpretatie.............................................................................. 49

2.2.5 Huidige status .............................................................................................. 51

2.3 Cultureel burgerschap in de praktijk ............................................................... 53

2.3.1 Culturele interventies .................................................................................... 53

2.3.2 Beleidsmatige verwachtingen ......................................................................... 54

2.3.3 Grondleggers ................................................................................................ 55

3 Cultuurmecenaat en civil society............................................................... 58

3.1 Cultuurbeleid ................................................................................................... 60

3.1.1 Cultureel ondernemerschap ............................................................................ 60

3.1.2 Meer draagvlak voor cultuur ........................................................................... 62

3.1.3 Ruimte voor geven ........................................................................................ 65

3.2 Begrippen in cultuurbeleid en wetenschap ...................................................... 68

3.2.1 Van cultuurmecenaat naar civil society ............................................................ 69

3.2.2 Non-profit sector en civil society ..................................................................... 71

3.3 Cultuurpatronage in Nederland ....................................................................... 73

3.3.1 Mecenaat ..................................................................................................... 73

3.3.2 Protectoraat ................................................................................................. 75

3.3.3 Markt .......................................................................................................... 76

3.4 Civil society en mecenaat ................................................................................ 77

3.4.1 Leidend principe: vrijwilligheid ........................................................................ 78

3.4.2 Dominante factoren: verenigingen .................................................................. 79

3.4.3 Voorwaarden voor deelname: commitment ...................................................... 81

3.4.4 Besluitvormingsregel en transactiemiddel: discussie en argumenten .................... 82

3.4.5 Goederen en externe effecten ......................................................................... 83

3.4.6 Publieke opinievorming .................................................................................. 83

3.4.7 Sociaal kapitaal............................................................................................. 85

4 Conclusie en aanbevelingen ...................................................................... 88

4.1 Conclusie ......................................................................................................... 88

4.2 Aanbevelingen ................................................................................................. 91

Bibliografie .................................................................................................. 93

Page 7: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

5

Inleiding

“Cultureel burgerschap staat of valt met de mogelijkheden van burgers om zich te verdiepen in

hun verleden of zich te uiten in een kunstdiscipline.”1

Dit is de interpretatie van cultureel burgerschap van minister Ronald Plasterk in zijn

cultuurnota Kunst van Leven (2007). Hij gebruikt deze term nadat het cultureel burgerschap

eerder dat jaar werd geïntroduceerd door de Raad voor Cultuur, als uitgangspunt voor het

nieuwe cultuurbeleid. Hierbij dringt zich de vraag op wat deze term betekent, en specifiek wat

deze term betekent in de context van het Nederlands cultuurbeleid. Deze vraag vormt het

startpunt van mijn scriptieonderzoek. Zonder een volledige beschrijving van het cultureel

burgerschap te geven, is een korte toelichting hier op zijn plaats. Volgens de Raad indiceert en

onderstreept het cultureel burgerschap de complexiteit en gelaagdheid van burgerschap en

benadrukt het daarnaast de betekenis van kunst en cultuur voor de ontwikkeling van de

nationale gemeenschap in een mondiale context.2 De term verwijst dus naar de verschillende

betekenislagen van het burgerschap en accentueert het belang van kunst en cultuur voor de

hedendaagse Nederlandse samenleving. Deze beschrijving is nog niet erg specifiek en staat

voor meerdere interpretaties open, getuige ook de verschillende interpretaties in

beleidsstukken en rapporten die in deze scriptie aan bod zullen komen. Naast het gegeven dat

de term op diverse wijzen wordt geïnterpreteerd, wordt het cultureel burgerschap ook nogal

eens gebruikt zonder verdere toelichting. Dit gegeven maakt het interessant om te

onderzoeken wat cultureel burgerschap betekent en hoe de term wordt ingezet in het

cultuurbeleid.

De samenvoeging van de termen cultuur en burgerschap is geen toeval. Het belang van

cultuur in de context van burgerschap is het gevolg van verschillende wereldwijde

omstandigheden zoals globalisering, pluralisering, modernisering en de opkomst van een civil

society. Naarmate deze ontwikkelingen een steeds grotere rol zijn gaan spelen in de tweede

helft van de twintigste eeuw, is het belang van cultuur een steeds grotere rol gaan spelen in

het denken over burgerschap. Al deze ontwikkelingen zijn van invloed geweest op of

gerelateerd aan de introductie van het cultureel burgerschap en spelen daarom een belangrijke

rol bij het denken over en interpreteren van deze term. Dit betekent dat deze onderwerpen

niet kunnen worden genegeerd bij de bestudering van cultureel burgerschap in het Nederlands

cultuurbeleid.

In hetzelfde jaar waarin het cultureel burgerschap werd geïntroduceerd, 2007, ontstond

er in Amerika een kredietcrisis die wereldwijd grote economische gevolgen had. Veel westerse

landen raakten in een recessie, waaronder Nederland. In 2010 kondigde de Nederlandse

1 (Plasterk, 2007, p. 23) 2 (Swaab & Weeda, 2007, pp. 4, 13)

Page 8: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

6

regering om die reden een ingrijpend pakket aan bezuinigingen aan. Deze bezuinigingen

troffen ook de cultuursector, die hierdoor sterk onder druk kwam te staan. Het huidige kabinet

Rutte-Verhagen heeft deze bezuinigingen aangegrepen om de rol van de overheid in de

culturele sector te beperken. Volgens het kabinet moet de cultuursector minder afhankelijk

worden van overheidssubsidies. Om deze reden geeft het kabinet meer ruimte aan de

samenleving en het particulier initiatief, waar het de financiering van de culturele sector

betreft. Dit geldt overigens niet alleen voor de cultuursector, maar ook voor andere sectoren in

de samenleving. In de gehele samenleving stimuleert de overheid financiële zelfstandigheid en

maatschappelijke betrokkenheid. In de cultuursector stimuleert de overheid specifiek cultureel

ondernemerschap bij culturele instellingen en kunstenaars en cultuurmecenaat bij particulieren

en bedrijven, om zo een zelfstandige cultuursector te creëren. In de praktijk betekent dit dat

instellingen en kunstenaars een groter deel van hun eigen inkomsten uit de markt moeten

gaan halen door succesvol ondernemerschap. Daarnaast moeten instellingen en kunstenaars

inkomsten gaan verwerven via het cultuurmecenaat.3 Voordat Nederland in een recessie

raakte, werd het cultuurmecenaat in 2007 nog enkel gestimuleerd met een aantal gunstige

fiscale regelingen. In 2011 is het cultuurmecenaat inmiddels stevig verankerd in het

cultuurbeleid door verschillende stimulerende beleidsinstrumenten. De regering geeft met de

stimulering van het cultuurmecenaat een deel van de verantwoordelijkheid voor de culturele

sector terug aan de burger. Deze ontwikkeling sluit aan bij het idee van de civil society.

In het Nederlandse overheidsbeleid is de Engelse term civil society een betrekkelijk

nieuw begrip. In het overheidsbeleid verwijst het vaak naar de verantwoordelijkheid van

burgers en maatschappelijke organisaties in het publieke domein.4 Het denken over de civil

society is dus sterk verbonden met diverse aspecten van burgerschap. Beide thema‟s zijn de

laatste jaren actueel in het overheidsbeleid. De overheid geeft met de term actief burgerschap

invulling aan het begrip civil society. Deze actieve vorm van burgerschap moet een positieve

bijdrage leveren aan verschillende maatschappelijke problemen, zoals het gebrek aan sociale

cohesie en de individualisering in de samenleving. Tegelijkertijd met de stimulering van actief

burgerschap, trekt de overheid zich op verschillende vlakken in de samenleving terug door

ingrijpende overheidsbezuinigingen. Dit gebeurt niet alleen in de cultuursector, maar

bijvoorbeeld ook in de zorgsector en in het onderwijs. Met deze bezuinigingen wordt de

scheidslijn tussen de verantwoordelijkheden van burgers, instellingen en de overheid scherper.

De overheid neemt op verschillende beleidsterreinen meer afstand en geeft

verantwoordelijkheden terug aan de samenleving. Door aan de ene kant actief burgerschap te

stimuleren en aan de andere kant zichzelf kleiner te maken, probeert de overheid de

ontwikkeling van de civil society te stimuleren. De civil society is net als cultureel burgerschap

een term die vaak wordt gebruikt in het overheidsbeleid, maar zelden wordt toegelicht. Dit is

problematisch omdat ook deze term op verschillende wijzen kan worden geïnterpreteerd.

3 (Zijlstra, 2010) 4 (Jager, 2007)

Page 9: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

7

Zowel het cultureel burgerschap, de civil society als het cultuurmecenaat worden als

ideaal gezien door de Nederlandse overheid. Dat maakt het interessant om te onderzoeken wat

het verband is tussen deze termen in het Nederlandse overheidsbeleid. Mijn onderzoeksvraag

is: Hoe verhouden de begrippen cultureel burgerschap, civil society en het cultuurmecenaat

zich tot elkaar in het Nederlandse overheidsbeleid in de tweede helft van de twintigste eeuw en

het begin van de 21ste eeuw? Deze onderzoeksvraag beantwoord ik in deze scriptie in een

aantal stappen die worden uitgewerkt in het laatste deel van deze inleiding. Om deze vraag te

beantwoorden, schets ik in deze scriptie een theoretisch kader rond deze drie begrippen. In dit

onderzoek maak ik gebruik van theorieën over burgerschap (Marshall e.a.), civil society

(Dekker) en cultuurmecenaat (Hitters). Deze theoretische kennis pas ik vervolgens toe bij de

analyse van het gebruik van de begrippen in beleidsstukken, nota‟s en adviezen op het gebied

van cultuurbeleid. Ik behandel de genoemde periode omdat in deze periode het huidige

cultuurbeleid tot stand is gekomen.

Deze scriptie levert een bijdrage aan de theorievorming rond het cultureel burgerschap

en het cultuurmecenaat door de verhouding tussen het mecenaat, civil society en cultureel

burgerschap te verhelderen. Dit onderwerp is interessant binnen het kader van mijn master

Algemene Cultuurwetenschappen, Kunstbeleid en Mecenaat omdat het ingaat op het actuele

thema van de financiering van de kunsten door de maatschappij en de rol van de burger in de

cultuursector. Door het gebruik van de begrippen in het cultuurbeleid te verhelderen en ze in

relatie tot elkaar te plaatsen wordt er een nieuw licht geworpen op het thema, wat een

aanvulling kan zijn op de actuele maatschappelijke en politieke discussies over

cultuurmecenaat en de verantwoordelijkheid van de burger in de cultuursector

In het eerste hoofdstuk zal ik een overzicht geven van de algemene historische

ontwikkeling in het denken over burgerschap. Deze beschrijving is nog niet toegespitst op de

Nederlandse situatie. Met behulp van dit overzicht wordt duidelijk hoe de huidige interpretaties

van burgerschap tot stand zijn gekomen en door welke processen deze zijn beïnvloed. In de

huidige interpretaties van burgerschap speelt cultuur steeds vaker een grote rol. In Nederland

is dit terug te vinden in het denken over cultureel burgerschap. In andere westerse landen,

zoals Amerika en Groot-Brittannië, wordt er al langer nagedacht over de relatie tussen cultuur

en burgerschap. Het gaat dan over de Engelse term cultural citizenship. In het eerste

hoofdstuk zal ik mij richten op cultural citizenship, omdat het denken hierover al verder

ontwikkeld is dan het denken over cultureel burgerschap in Nederland. Het cultureel

burgerschap heeft niet als vanzelfsprekend dezelfde betekenis als cultural citizenship. Omdat

er echter in Nederland nog geen geschiedenis van theoretische reflectie op cultureel

burgerschap is, begin ik met het internationale denken over cultural citizenship om zo in het

tweede hoofdstuk het gebruik van de Nederlandse term cultureel burgerschap in perspectief te

kunnen plaatsen.

In het tweede deel van het eerste hoofdstuk ga ik dieper in op de civil society, wat een

Page 10: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

8

belangrijk onderwerp is, wanneer het gaat om burgerschap in de huidige samenleving. Het

doel van dit hoofdstuk is om te laten zien welke ontwikkelingen ten grondslag liggen aan

cultural citizenship. Daarnaast dient de theoretische kennis uit het eerste hoofdstuk om het

denken over cultureel burgerschap en cultuurmecenaat in Nederlands overheidsbeleid in het

tweede en derde hoofdstuk te analyseren.

Hoofdstuk twee gaat in op het gebruik van de term cultureel burgerschap door de

Nederlandse overheid. Dit hoofdstuk begint met een uiteenzetting van de ontwikkeling van de

rol van de Nederlandse burger vanaf 1945. Met deze korte geschiedenis van de Nederlandse

burger beschrijf ik de ontwikkelingen die richting het cultureel burgerschap hebben geleid. De

opkomst van de civil society speelt in deze geschiedenis een belangrijke rol. Vervolgens gaat

dit hoofdstuk in op de introductie en het gebruik van cultureel burgerschap in het beleid van de

Rijksoverheid en provincies en gemeenten. Het gaat hier om de manier waarop het begrip

wordt geïnterpreteerd en uitgelegd in beleidsstukken en overheidsrapporten. Hierop volgt een

beschrijving van cultureel burgerschap in de praktijk. Welke culturele praktijken getuigen van

cultureel burgerschap? Het hoofdstuk wordt afgesloten met het verband tussen cultureel

burgerschap en de civil society.

In het derde hoofdstuk wordt het cultuurmecenaat behandeld. Het mecenaat en

cultureel ondernemerschap zijn vanaf de jaren tachtig steeds vaker als onderwerp terug te

vinden in het cultuurbeleid. In dit hoofdstuk ga ik in op de manier waarop het cultuurmecenaat

zich verhoudt tot de huidige discussies rond burgerschap en de civil society. Dit doe ik ten

eerste door de beleidsmatige beschrijvingen van mecenaat en civil society met elkaar te

vergelijken en ten tweede door de wetenschappelijke benaderingen van de begrippen met

elkaar te vergelijken.

Aan de hand van mijn bevindingen sluit ik deze scriptie af met een conclusie waarin ik

een helder overzicht geef van de onderlinge verhouding tussen het cultureel burgerschap, de

civil society en het cultuurmecenaat. Naast dat ik met deze scriptie een bescheiden bijdrage wil

leveren aan de wetenschappelijke verkenning van de genoemde begrippen, hoop ik met deze

scriptie ook een bijdrage te leveren aan de discussie over het belang van cultuur in de

samenleving. Cultuur zit namelijk, zoals in deze scriptie zal blijken, als een rode draad door het

idee van burgerschap geweven en is daardoor van essentieel belang voor de hedendaagse

samenleving en civil society.

Page 11: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

9

1 Denken over (cultural) citizenship en de civil society

In de laatste decennia zijn het burgerschap en de civil society steeds vaker onderwerp van

maatschappelijke en politieke discussies in binnen- en buitenland. Alleen al in de Nederlandse

media en de Tweede Kamer vervijfvoudigde het gebruik van het begrip burgerschap in de

periode van 2000 tot 2007.5 Tot op de dag van vandaag is burgerschap een zeer actueel

thema. Dit blijkt onder andere uit de Troonrede van 2011. In de Troonrede zet de regering elk

jaar de belangrijkste plannen voor het komende jaar uiteen. In 2011 wordt het burgerschap

niet letterlijk genoemd, maar speelt het toch een prominente rol. Zo staat in de rede: „de

kracht van Nederland zit in de ruim 16 miljoen inwoners die ons land telt. Daarbij hoort een

kleine en krachtige overheid, die burgers en bedrijven meer ruimte geeft.‟6 De burger en het

burgerschap krijgen op deze manier een prominente rol in de moderne Nederlandse

maatschappij toegedicht. Een ander actueel voorbeeld komt uit de landelijke media. In

september 2011 publiceert de Volkskrant een uitgebreid artikel over de rol van de burger in de

hedendaagse Nederlandse samenleving. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek naar het

maatschappelijk draagvlak van het actuele kabinetsbeleid, wat is gericht op de

zelfredzaamheid van burgers. De grootte van het maatschappelijk draagvlak heeft namelijk

directe gevolgen voor de effectiviteit van het beleid.7 Bij een beperkt draagvlak in de

samenleving, zal het beleid ook weinig effect hebben en zullen beleidsdoelen niet gehaald

worden. Dit onderzoek ging dus in op de vraag in hoeverre burgers de grotere

verantwoordelijkheid steunden. Uit dit onderzoek bleek dat Nederlanders steeds meer achter

het idee van verantwoordelijk burgerschap staan. Uit de publicatie van dit krantenartikel blijkt

dat deze discussie zich niet alleen voltrekt binnen de politiek, maar ook daarbuiten in de

landelijke media.

Wanneer men kijkt buiten de nationale grenzen van Nederland, blijkt burgerschap ook

in internationale context een actueel thema te zijn. Onder invloed van wereldwijde

ontwikkelingen, zoals globalisering en modernisering, is burgerschap een actueel en urgent

onderwerp geworden. Ontwikkelingen als globalisering hebben nieuwe vragen opgeworpen

over de betekenis van burgerschap en haar relatie tot de natiestaat. De verhouding tussen

burgerschap en de natiestaat is één van de onderwerpen in dit hoofdstuk. Één van de meer

recente toevoegingen aan het debat rond de betekenis van burgerschap en de rol van de

burger is het cultureel burgerschap. Hoewel de term wordt gebruikt in Nederlandse

beleidsstukken, is nog niet altijd duidelijk wat de betekenis van dit begrip is. Omdat het aantal

theoretische beschouwingen over cultureel burgerschap beperkt is, wijk ik hiervoor in dit

hoofdstuk uit naar niet-Nederlandse theorievorming over cultural citizenship. In het volgende

hoofdstuk behandel ik de Nederlandse variant van het begrip, het cultureel burgerschap.

5 (Dijkman, 2010) 6 (Ministerraad, 2011) 7 (Giesen, 2011a)

Page 12: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

10

Voordat ik in dit hoofdstuk inga op cultural citizenship en haar rol in de samenleving, zal ik de

notie van burgerschap en de ontwikkeling in het denken over burgerschap bespreken. Aan het

einde van dit hoofdstuk besteed ik aandacht aan de civil society en de manier waarop het idee

van de civil society past binnen de toenemende aandacht voor burgerschap. In dit hoofdstuk

beschrijf ik historische ontwikkelingen in het denken over burgerschap en de civil society.

Hierdoor wordt de urgentie en de actualiteit van beide begrippen zichtbaar.

Page 13: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

11

1.1 Burgerschap

Het begrip burger en verwante begrippen zoals burgerlijk, burgerschap en burgermaatschappij

worden op verschillende manieren uitgelegd. Er bestaat geen vaste definitie voor deze

begrippen omdat de betekenis van het burgerbegrip sterk afhankelijk is van de context of het

vertoog waarin het wordt gebruikt. Zo heeft het burgerbegrip in de loop der tijd in

verschillende landen een eigen betekenis gekregen. Deze betekenis verschilt hierdoor niet

alleen per land of context, zij verandert ook in de loop der tijd. Dit betekent dat het

burgerbegrip voortdurend aan verandering onderhevig is, afhankelijk van de context en de

tijdsperiode waarin het wordt gebruikt.8

1.1.1 Interpretaties van het burgerbegrip

In grote delen van de westerse wereld heeft het idee van burgerschap in de laatste decennia

voornamelijk een politieke connotatie gekregen, die draait om de inmenging van particulieren

in het vormen van wetten en het nemen van besluiten in de samenleving. Deze vorm van

burgerinspraak is echter pas in de laatste decennia voor het overgrote deel van westerse

samenlevingen toegankelijk. Daarvoor was zij enkel voor een selecte groep uit de hogere lagen

van de samenleving beschikbaar.9 Tegenwoordig kunnen grote groepen burgers in de westerse

wereld hun politieke invloed laten gelden, bijvoorbeeld door het stemrecht of het

burgerinitiatief. Hieruit blijkt dat het burgerbegrip in hedendaagse samenlevingen nog altijd in

ontwikkeling is. De betekenis van het burgerbegrip zal zich ook in de toekomst blijven

ontwikkelen. Het begrip zal meegroeien en veranderen met de ontwikkelingen van de

verschillende samenlevingen en gemeenschappen.

Naast de verschillen in de betekenis van het burgerschap tussen de westerse en de

niet-westerse wereld, zijn er ook onderlinge verschillen tussen de westerse landen. De

beschrijving die zojuist gegeven is, waarin westers burgerschap voornamelijk zou refereren

aan de politieke emancipatie door zich publiekelijk uitende burgers, geldt namelijk niet voor de

gehele westerse wereld. Dit geld vooral voor de landen met een revolutionaire traditie zoals

Frankrijk en de Verenigde Staten. In landen waar revoluties een minder grote rol hebben

gespeeld, zoals Nederland en Duitsland, refereert burgerschap niet aan politieke emancipatie

maar aan de handhaving van de overwegend keurige burgermaatschappij. De laatste jaren

verschuift deze burgerlijke associatie in Nederland echter ook weer naar de achtergrond.10 De

Nederlandse interpretatie wordt verder toegelicht in het tweede hoofdstuk. Deze verschillende

interpretaties en connotaties laten zien, dat er geen overeenstemming is over de betekenis van

het begrip. De interpretatie is afhankelijk van (nationale) politieke en sociale omstandigheden.

In de niet-westerse wereld is het burgerbegrip niet op dezelfde manier verweven met

8 (Kloek & Tilmans, 2002, pp. 1, 9) 9 (Stevenson, 2003, p. 6) 10 (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 15)

Page 14: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

12

een politieke traditie. Dit komt doordat deze landen een andere ontwikkeling hebben

doorgemaakt, waardoor het burgerbegrip een andere betekenis heeft gekregen. Ideeën over

burgerschap leven onder andere in de samenleving en in de politiek. Daarnaast bestaat er ook

wetenschappelijke theorievorming over burgerschap. Deze academische benadering van

burgerschap verschilt eveneens per land, context en periode. Dit betekent, dat de begrippen

rond burgerschap altijd in hun context moeten worden bestudeerd. In dit hoofdstuk bespreek

ik toch enkele niet-Nederlandse theorieën en theoretici, zodat ik in het tweede hoofdstuk de

Nederlandse situatie beter kan duiden.

1.1.2 Civiele, politieke en sociale rechten

Sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw is een duidelijke verschuiving van focus waar te

nemen van een strikte politieke definitie van het burgerschap naar een meer sociologische

definitie van burgerschap. De definitie vanuit de politicologie werd gebaseerd op de theorie van

T.H. Marshall, waarbij de nadruk ligt op de relatie met de overheid.11 In 1950 wordt het essay

„Citizenship and Social Class‟, geschreven door de Britse socioloog Thomas Humphrey Marshall

(1893–1981), gepubliceerd. Dit essay over de historische ontwikkeling van het burgerschap is

één van de eerste grote studies op het gebied van burgerschap in de moderne tijd. Het essay

heeft grote invloed gehad op de verdere theorievorming over burgerschap. Het artikel wordt

ook nu nog aangehaald bij studies naar burgerschap. De kern van het essay is het onderscheid

tussen drie elementen van het burgerschap, namelijk de civiele, politieke en sociale rechten.

Marshall beschrijft de ontstaansgeschiedenis van deze burgerrechten in hun maatschappelijke

context. Hij presenteert deze geschiedenis als een lineaire ontwikkeling vanaf de zeventiende

tot aan de twintigste eeuw.12

Volgens Marshall's evolutionaire schema vond het burgerschap haar oorsprong in de

zeventiende eeuw met de civiele rechten. Deze „klassieke rechten‟ gaven burgers het recht op

vrijheid van de persoon, het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, het recht op

vrijheid van geloof, het recht op eigen bezit, het recht om valide contracten te tekenen en het

recht op rechtvaardigheid. Deze rechten werden in de achttiende eeuw geclaimd door de

opkomende burgerij. Zij bestond in de achttiende eeuw uit een beperkte groep stedelingen die

stadsrechten bezaten, dit waren onder andere handwerkslieden en handelaren. Daarnaast

werden de civiele rechten ook geclaimd door grootgrondbezitters. Deze civiele rechten werden

in het leven geïnstitutionaliseerd met behulp van het gewoonterecht, een op gewoonte

berustend ongeschreven recht, en rechtbanken.13

In de negentiende eeuw, tijdens de opkomst van de industrialisatie, werden de civiele

rechten uitgebreid met de politieke rechten. Deze gaven burgers het recht om politieke invloed

11 (Steenbergen, 1994, p. 2) 12 (Marshall, 1950; Stevenson, 2003, p. 6) 13 (Pakulski, 1997, pp. 74-75)

Page 15: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

13

uit te oefenen. In eerste instantie was er in de negentiende eeuw in Nederland alleen het

censuskiesrecht, bestemd voor mannen die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd het algemeen mannenkiesrecht (1917) en

vrouwenkiesrecht (1919) ingevoerd.14 Daarnaast kregen burgers ook recht op politieke

representatie. Alle bevolkingsgroepen binnen een samenleving kregen recht op een vorm van

vertegenwoordiging binnen de politiek. Deze politieke rechten werden in de negentiende eeuw

volgens Marshall geclaimd door minderheden en opkomende vakbonden. De uitbreiding van de

politieke rechten werd ondersteund door de opkomst van de democratie en de

volksvertegenwoordiging.15

De civiele en politieke rechten werden in de eerste helft van de twintigste eeuw

uitgebreid met de sociale rechten (zie figuur 1.1). Deze rechten omvatten het recht op

welvaart en sociale veiligheid. Dit zijn de rechten die burgers de mogelijkheid geven om het

leven van een geciviliseerd wezen te leiden, volgens de standaard die de voorkeur heeft in de

betreffende gemeenschap. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat of welvaartsstaat, het

sociale systeem waarin de staat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de welvaart en

het welzijn van haar burgers, ondersteunde de claims op sociale rechten.16 In de praktijk

betekende dit voor burgers, dat zij recht kregen op sociale voorzieningen, zoals ouderdoms- en

werkloosheidsuitkeringen en pensioenregelingen.

Figuur 1.1 De civiele, politieke en sociale rechten van T.H. Marshall

14 (Belinfante & Reede, 2009, p. 72) 15 (Pakulski, 1997, pp. 74-75) 16 (Pakulski, 1997, pp. 74-75, 78)

Sociale

rechten

Politieke rechten

Civiele rechten

Page 16: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

14

1.1.3 Gelijkheid voor iedereen

Marshall was van mening dat de civiele, politieke en sociale rechten in een democratische

samenleving voor iedereen beschikbaar moesten zijn, zodat iedere burger volledig en

gelijkwaardig kon deelnemen aan de moderne samenleving.17 Wanneer deze rechten voor

iedereen zouden gelden, zou de bestaande ongelijkheid worden opgeheven. Deze ongelijkheid,

een directe bijkomstigheid van het moderne klassensysteem, kwam voort uit de snelle groei

van het negentiende-eeuwse kapitalisme. Marshall achtte de autoriteit van de staten groot

genoeg om deze rechten voor ieder individu in de samenleving te laten gelden. Uiteindelijk zou

het burgerschap met behulp van deze drie rechten tot alle maatschappelijke lagen

doordringen. Alle burgers zouden worden opgenomen in het sociale systeem van de staat en er

zou een gevoel van nationale gemeenschap ontstaan. Deze beschrijving werd later gezien als

omschrijving van de moderne verzorgingsstaat. Uiteindelijk draait de theorie van Marshall om

het idee van gelijkheid. Er zou een einde komen aan de sociale ongelijkheid en de klassenstrijd

en burgers zouden eindelijk elkaars gelijken worden.18

In Marshall‟s essay wordt burgerschap geïnterpreteerd als de legale status die

staatsburgers voorziet van zowel rechten als plichten. Zo verwijst het civiele burgerschap naar

het recht van gelijke wetgeving voor iedereen, maar ook naar de plicht om zich aan deze

wetgeving te houden. Het politiek burgerschap verwijst naar het recht om op gelijke wijze in

de politiek te kunnen participeren, maar ook naar de morele burgerplicht om zich met de

inrichting van de samenleving bezig te houden. Het sociale burgerschap verwijst naar gelijke

sociale en economische rechten, maar ook naar de plicht om daar geen misbruik van te

maken.19

1.1.4 Kritiek op Marshall’s rechten

Ondanks de grote invloed van dit essay, is er ook een aantal kanttekeningen te plaatsen. Een

veelgehoorde kritiek is dat Marshall's concept van burgerschap erg eenzijdig is. Marshall

schetst een ontwikkeling van burgerschap die niet universeel van toepassing is, maar vooral

toepasbaar op de Britse situatie. Dit is logisch, omdat Marshall schreef vanuit een Brits

perspectief waarbij hij zich richtte op de ontwikkeling van de Britse nationale burgerrechten.20

Als Marshall al een universele theorie had willen schrijven, was hem dit niet gelukt, omdat,

zoals in paragraaf 1.1 aangegeven, de betekenis van burgerschap verschilt per context.

Hierdoor is een universele burgerschapstheorie onmogelijk.

Een ander kritiekpunt is, dat Marshall‟s weergave wat betreft de burgerrechten erg

optimistisch is. Marshall neemt waar, dat de maatschappelijke en politieke rechten in de

17 (Zoonen, 2002, p. 8) 18 (Hindess, 1993, p. 21; Trienekens, 2009, p. 6) 19 (Zoonen, 2002, p. 9) 20 (Delanty, 2000, p. 17)

Page 17: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

15

achttiende en negentiende eeuw werden verleend en dat deze in de twintigste eeuw werden

aangevuld met sociale rechten. De vraagstukken over maatschappelijke en politieke rechten

waren echter nog verre van standaard in de tijd dat Marshall zijn essay schreef en de sociale

rechten waren zeker niet vanzelfsprekend in het naoorlogse Europa.21 Het idee van gelijkheid

in de theorie van Marshall bestond misschien wel in de vorm van rechten, maar deze gelijkheid

kwam in de praktijk niet of zelden voor door cultureel bepaalde routines in een samenleving.

Gelijkheid heeft namelijk niet enkel te maken met rechten en plichten, maar heeft ook te

maken met de erkenning dat mensen van elkaar verschillen en dat zij niet gediscrimineerd

mogen worden op basis van geslacht, etniciteit, klasse et cetera.22 De theoretische gelijkheid

die Marshall schetste in zijn essay lag hierdoor nog ver af van de werkelijke situatie.

Een derde kritiekpunt is dat Marshall zich voornamelijk richtte op de rechten van het

burgerschap en dat hij niet inging op de mate waarin iemand onderdeel is, of zich voelt, van

een culturele gemeenschap. Dit is echter niet uitzonderlijk voor de tijd waarin Marshall zijn

onderzoek deed. Het weglaten van deze vorm van gemeenschapsbesef, was karakteristiek voor

de meeste visies op burgerschap halverwege de twintigste eeuw.23 Marshall vestigde zijn

aandacht op de contradictie tussen de aspecten van kapitalisme en de betekenis van klasse en

het principe van gelijkheid, vastgelegd in de verleende basisrechten. Deze politieke visie op

burgerschap is niet verrassend, gezien dat hij schreef in de jaren veertig en vijftig van de

twintigste eeuw, waarin identiteit en sociale conflicten in de westerse wereld grotendeels

werden bepaald door klassenverschillen.24 Hier blijkt opnieuw dat de context en tijdsgeest van

grote invloed zijn op de betekenis van burgerschap.

Het essay van Marshall is een invloedrijk werk geweest en heeft het onderzoek naar

burgerschap gestimuleerd. De concepten en interpretaties van Marshall kunnen echter niet

zonder meer worden gebruikt om de hedendaagse burgerschapsdilemma's te analyseren. Dit

komt doordat zijn tekst is geschreven in een specifieke context, een geheel andere

maatschappij waarin andere problemen golden.25 Op deze manier zijn traditionele concepten

van burgerschap, zoals die van Marshall, niet geschikt om problemen van deze tijd te

analyseren, te begrijpen en op te lossen. Hiervoor zijn nieuwe interpretaties van de huidige

maatschappij en het burgerschap nodig. Toch zijn delen van deze oude concepten nog steeds

waardevol voor de huidige tijd, omdat zij kunnen bijdragen aan de analyse van het

hedendaagse burgerschap. Zo kunnen de civiele, politieke en sociale rechten onder andere

worden gebruikt om de betekenis van culturele rechten uit te leggen, die later in dit hoofdstuk

aan bod komen. Daarnaast laten deze traditionele concepten zien hoe het burgerbegrip zich in

de loop der tijd heeft ontwikkeld en hoe het hedendaagse burgerbegrip tot stand is gekomen.

21 (Stevenson, 2003, p. 6) 22 (Trienekens, 2009, pp. 7, 11) 23 (Delanty, 2002, p. 60) 24 (Stevenson, 2003, p. 6; Turner, 1993a, p. 6) 25 (Stevenson, 2003, pp. 7, 9)

Page 18: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

16

1.2 Globalisering en modernisering

De betekenis van burgerschap staat onder invloed van verschillende factoren zoals hiervoor

uitgelegd. Er is een aantal mondiale maatschappelijke ontwikkelingen aan te wijzen die

wereldwijd een grote invloed hebben gehad op het idee van burgerschap, zoals globalisering

en modernisering. Deze ontwikkelingen zijn in de afgelopen decennia een steeds prominentere

rol gaan spelen in samenlevingen wereldwijd en hebben hierdoor grote invloed gehad op het

burgerschap.

Vanaf het moment dat de aarde werd bewoond door mensen, trokken zij rond om aan

voedsel te komen. Zij wisselden ideeën uit, ruilden goederen met elkaar en gingen

verschillende sociale relaties aan. Deze interacties met elkaar en met de wereld vormen de

basis van het globaliseringsproces. Deze basisvormen groeiden echter explosief met de komst

van moderne communicatietechnieken en transportnetwerken in de twintigste eeuw. Aan het

einde van deze eeuw wordt de globalisering verder gestimuleerd door liberalisering van handel,

internationale kapitaalstromen, de snelle ontwikkelingen van informatie- en

communicatietechnieken en de modernisering van vervoersmiddelen. Globalisering gaat dus

om een intensivering van migratiestromen van zowel mensen, organisaties, producten als

ideeën, waardoor een mondiale infrastructuur ontstaat. Dat wil zeggen dat er een toenemende

wereldwijde onderlinge verbondenheid is ontstaan, die heeft geresulteerd in een complexe

globale integratie in de 21ste eeuw.26

In Marshall‟s essay werd het idee van burgerschap gekoppeld aan de natiestaat. Dit

betekent, dat de verleende burgerrechten en -plichten afhankelijk waren van de functies,

capaciteiten en legitimering van de natiestaat. Het houdt ook in dat de inhoud van het

burgerschap gevormd en beïnvloed werd door maatschappelijke veranderingen en

ontwikkelingen in diezelfde natiestaat. Door ontwikkelingen als globalisering en modernisering

is de natiestaat echter niet langer de meest geschikte politieke kapstok voor burgerrechten. De

traditionele natiestaat is namelijk bezweken onder de druk van de groeiende wereldeconomie

en de spreiding van culturele globalisering. Globaliseringsprocessen dwingen de natiestaten om

zich open te stellen voor een verscheidenheid aan cultureel leven. Op deze manier ondermijnt

globalisering de positie van de natiestaat en hierdoor krimpt de capaciteit van de staat om te

regeren.

Deze hedendaagse complexe situatie vraagt om een nieuwe benadering van

burgerschap. Burgers over de hele wereld worden zich in het dagelijks leven in toenemende

mate bewust van internationale en wereldwijde verbanden.27 Tegelijkertijd verliezen de

nationale grenzen steeds meer betekenis door toenemende internationale betrekkingen. Dit

26 (Hewa & Stapleton, 2005, pp. 3-4) 27 (Dekker, 2002, pp. 45-46)

Page 19: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

17

heeft grote consequenties voor het bestaan van de natiestaat. Dit blijkt onder andere uit de

Europese praktijk, waarin een toenemend aantal mensen een beroep doet op supranationale

organen zoals het Europees Parlement om hun burgerrechten te claimen.28 Deze situatie vergt

nieuwe vormen van burgerschap die niet langer worden gepositioneerd binnen de natiestaat.

Op deze manier beïnvloedt en verandert globalisering de betekenis van burgerschap.

1.2.1 Positie van de natiestaat

In de klassieke benadering van het burgerschap binnen de natiestaat, verleent het

staatssysteem rechten aan haar burgers. De institutionalisering van de burgerrechten valt

veelal samen met de ontwikkeling van het politieke apparaat binnen de natiestaat. De

natiestaat wordt met de verlening van deze rechten ook verantwoordelijk voor de handhaving

van deze rechten. De natiestaat kenmerkt zich door de uitoefening van soevereine politieke

macht, namelijk het vergeven van burgerrechten, en legitimeert zich als zinvol door een

gelijkwaardige samenleving te creëren. Met elke uitbreiding van deze rechten legitimeert en

bevestigt de natiestaat haar eigen bestaan. Dit geldt in elk geval voor de invoering van de

civiele en de politieke rechten. De invoering van de sociale rechten had echter een aantal

onverwachte en paradoxale consequenties waardoor het bestaan van de natiestaat juist in

twijfel werd getrokken.29

Ten eerste leidden de sociale rechten tot een escalatie van de vraag. Door de enorme

welvaartsgroei in de tweede helft van de twintigste eeuw, werd de levensstandaard steeds

hoger en steeg de vraag. Hierdoor bleef het aanbod van de overheid voortdurend achter bij de

vraag van de burgers. Ten tweede zorgden de kalme jaren van vrede en voorspoed na de

Tweede Wereldoorlog voor een hoog opgeleide en postmaterialistisch georiënteerde generatie.

De civiele en politieke aspiraties van deze generatie, en de vragen die zij aanwakkerden,

overschreden de materialistische waarden en aspiraties van de oorlogsgeneratie en bleken

daardoor een stuk moeilijker te voldoen. De nieuwe aspiraties bevonden zich op het vlak van

de keuzevrijheid, persoonlijke ontwikkeling en de kwaliteit van leven. Deze rechten overstegen

het traditionele repertoire van de door de staat gegarandeerde sociale welvaartsrechten.30 De

natiestaat bleek niet genoeg capaciteit te hebben om aan al deze eisen te voldoen. De

welvaartsgroei, het inkrimpen van de staat en de globalisering gingen ten koste van de

uitbreiding van de sociale rechten. De natiestaat voldeed niet langer aan de eisen en hierdoor

werd haar bestaan niet langer gelegitimeerd.

Omdat de natiestaat als systeem niet langer voldeed aan de verwachtingen van de

burgers, vond er een grote teruggang van het vertrouwen in het statisme plaats aan het einde

van de twintigste eeuw. De burgerrechten, in het bijzonder de sociale rechten, werden aan een

28 (Stevenson, 2003, p. 23; Turner, 1993a, p. 15; 1993b, p. 178) 29 (Pakulski, 1997, pp. 75-76, 79) 30 (Pakulski, 1997, pp. 78-79)

Page 20: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

18

kritische herwaardering onderworpen. Dit wantrouwen in het systeem leidde in de samenleving

tot de wens om de staatsbemoeienis terug te dringen. De capaciteit van de natiestaat werd

ernstig in twijfel getrokken en het idee van „rolling back the state‟, het verminderen van

overheidsingrijpen, werd steeds populairder. Neoliberalen claimden in deze tijd dat de overheid

geen oplossingen voor maatschappelijke problemen biedt, maar ze juist veroorzaakt. De

opkomst van het neoliberalisme zal in paragraaf 1.4.1 worden besproken. Aan het eind van de

twintigste eeuw maakt het principe van welfare ook plaats voor het principe van workfare.31

Het Engelse woord workfare, een samentrekking van work en welfare, wordt afgezet tegen de

oude verzorgingsstaat. Terwijl burgers in de verzorgingsstaat recht kregen op verschillende

sociale voorzieningen, gaat men er bij het alternatieve workfare van uit dat burgers in

bepaalde mate moeten participeren in de samenleving om recht te krijgen op deze

voorzieningen. Het recht op sociale uitkeringen gaat vergezeld van de plicht om te werken.32

Workfare speelt daarom in op de verantwoordelijkheid van burgers, iedereen draagt zijn

steentje bij aan de samenleving. De overgang van de welfare maatschappij naar de workfare

maatschappij heeft zich in vele westerse landen voltrokken. In Nederland is deze omschakeling

terug te vinden in de Work First-methodiek van de Raad voor Werk en Inkomen. Deze

methodiek dwingt werklozen om weer aan het werk te gaan. Work First wordt gekenmerkt

door „de combinatie van het verplichten van werkactiviteiten (gekoppeld aan sancties) en het

vergroten van kennis en vaardigheden van de deelnemers‟.33 De Nederlandse overheid

stimuleert burgers op deze manier om mee te werken aan de samenleving. Geleidelijk aan

neemt het overheidsingrijpen steeds meer af en krijgt het burgerschap een steeds

prominentere rol.

1.2.2 Pluralisering van de samenleving

Zoals in de voorgaande paragraaf is gebleken, is de wereldwijde migratie met de komst van

moderne transportmiddelen en communicatietechnieken explosief gegroeid. Mensen kunnen

gemakkelijker in korte tijd over een lange afstand reizen, terwijl zij in contact kunnen blijven

met familie en vrienden. De verbinding tussen burgerschap en de natiestaat wordt

geproblematiseerd door deze migratiestromen en dit heeft het idee van burgerschap ingrijpend

veranderd.34 Het is niet langer vanzelfsprekend dat burgers een taal, gewoonten en tradities

met elkaar delen omdat zij in hetzelfde land wonen.35 De natiestaat is niet langer de

verbindende factor in de samenleving. In de moderne westerse wereld leven verschillende

culturen in een samenleving. Tegelijkertijd draagt wijdverbreide migratie bij aan de verdere

toename van culturele diversiteit. Dit wordt ook wel de pluralisering van de moderne

31 (Pakulski, 1997, p. 79) 32 (Delsen, 2001, p. 186) 33 (Bunt, Grootscholte, Kemper, & Werf, 2008, p. 13) 34 (Stevenson, 2003, p. 6) 35 (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 9)

Page 21: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

19

maatschappij genoemd. Als gevolg van globalisering bestaat de maatschappij uit verschillende

culturen met elk hun eigen tradities, taal, normen en waarden en leefwijzen.

De verschillende reacties op de pluralisering van de hedendaagse maatschappij zijn te

verdelen in twee categorieën. Aan de ene kant is er de reactie van angst of vrees voor het

toenemende cultureel pluralisme. Bij deze reactie wordt pluralisme snel geassocieerd met

conflict. Deze reactie wordt in de huidige tijd zichtbaar in de wijdverbreide angst voor militant

nationalisme en religieus extremisme, in het bijzonder in de nasleep van de terroristische

aanslagen op elf september 2001. Deze ingrijpende gebeurtenis heeft bijgedragen aan de

angst voor een nieuw tijdperk van cultuuroorlogen, uitgevochten op een globaal niveau. Ook in

Nederland wordt het cultureel pluralisme niet overal met open armen ontvangen. Dit kan onder

andere worden opgemaakt uit het partijprogramma van de Partij voor de Vrijheid (PVV),

waarin de partij haar pijlen richt op de immigratie van mensen uit islamitische landen.36 In dit

partijprogramma keert de PVV zich tegen vreemdelingen. Aan de andere kant is er de reactie

waarbij cultureel pluralisme wordt gezien als iets dat de structuur van de samenleving kan

verrijken in plaats van bedreigen. Vanuit dit standpunt wordt het idee van culturele diversiteit

omarmd en wordt er gepleit voor cultural citizenship, een vorm van burgerschap die wordt

toegelicht in de volgende paragraaf.37

Het is duidelijk dat globalisering een grote impact heeft gehad, en nog steeds heeft, op

het denken over burgerschap. In de verhouding tussen globalisering en het denken over

burgerschap zijn twee aspecten van belang. Ten eerste is het begrip burgerschap nog steeds

aan verandering onderhevig. De betekenis is nooit sluitend of definitief en zal zich altijd

aanpassen aan de veranderingen en ontwikkelingen in de samenleving en de wereld. Ten

tweede heeft de pluralisering van de samenleving en de aandacht voor onderlinge verschillen

bijgedragen aan de verschuiving van de sociale rechten richting de culturele rechten. Terwijl in

het klassieke idee van burgerschap de aandacht voor gelijkheid centraal stond, wordt deze nu

aangevuld met de belangstelling voor culturele diversiteit. Deze verschuiving wordt

geïllustreerd door het begrip cultural citizenship.38

36 (Delanty, 2002, p. 61; Hilhorst, 2011; PVV, 2010) 37 (Delanty, 2002, p. 61) 38 (Eurozine, 2007)

Page 22: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

20

1.3 Cultural citizenship

1.3.1 Één titel, verschillende visies

De notie van cultural citizenship biedt in hedendaagse plurale samenlevingen een alternatieve,

meer dynamische visie op burgerschap ten opzichte van de klassieke benadering van het

burgerschap. Cultural citizenship geeft ruimte aan het culturele aspect van burgerschap. Toch

is ook de notie van cultural citizenship niet volmaakt. De definitie van cultural citizenship is

namelijk niet helemaal eenduidig. Dit komt door een andere interpretatie van de notie van

cultuur, welke duidt op een andere theoretische achtergrond. In dit hoofdstuk wordt expliciet

de Engelse term cultural citizenship gebruikt en geen Nederlandse vertaling, omdat het gaat

om de buitenlandse theorievorming.

De Engelse socioloog Gerard Delanty heeft op basis van literatuur rond cultuur en

burgerschap onderscheid gemaakt tussen twee interpretaties van cultural citizenship. Deze

interpretaties zijn afkomstig uit twee verschillende wetenschapsgebieden, namelijk de

politicologie en de cultuursociologie. Beide wetenschapsgebieden hanteren hun eigen

referentiekader bij het interpreteren van cultural citizenship. Door de grote verschillen in

interpretatie van cultuur en burgerschap, komen zij beiden tot een andere uitleg van cultural

citizenship. Het verschil zit vooral in de gehanteerde interpretatie van cultuur en in mindere

mate van burgerschap. Deze verschillen worden in de volgende twee paragrafen uitgewerkt.39

1.3.2 Cultural citizenship en multiculturalisme

In de politicologie wordt een nauwe definitie van cultuur gehanteerd. Cultuur wordt

voornamelijk in verband gebracht met culturele diversiteit, minderhedenproblematiek en

etnopolitiek. Cultuur heeft in deze visie hoofdzakelijk te maken met etniciteit en wordt gebruikt

om verschillen tussen mensen aan te geven. Dit heeft als consequentie dat het cultural

citizenship zich in de politicologie vooral richt op het overbruggen van de kloof tussen

burgerschap en diversiteit. Cultural citizenship heeft in deze interpretatie betrekking op de

rechten van minderheden en draait met name om het opnemen van minderheden of

buitengesloten groepen mensen in de bestaande groep van de natiestaat.40

Het burgerschap wordt in de politicologie doorgaans gedefinieerd als een set rechten en

plichten die wordt toegekend aan een individueel lid van de politieke gemeenschap. Deze

rechten en plichten behoren in de praktijk toe aan leden van de samenleving met een paspoort

of belastingbetalers. Het burgerschap is in deze traditie nauw verbonden met de natiestaat en

beperkt zich daarom ook tot de grenzen van de gevestigde natiestaat. Binnen deze

39 (Delanty, 2002, p. 61) 40 (Delanty, 2002, pp. 62-64)

Page 23: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

21

politicologische visie constateert Delanty ook veranderingen in de interpretatie van

burgerschap in de loop der tijd. Zo is de traditionele vergelijking van burgerschap met het

individu al losgelaten en ook de aanname dat burgerschap blind moet zijn voor onderlinge

(culturele) verschillen is opgegeven. Op deze manier verandert de definitie van burgerschap

ook binnen dezelfde wetenschappelijke invalshoek.41

1.3.3 Cultural citizenship en de discursieve status van cultuur

In de cultuursociologie wordt er op een andere manier over cultuur en burgerschap nagedacht.

Hier gaat het niet zozeer over de wijze waarop verschillen tussen burgerschap en diversiteit

overbrugd kunnen worden, maar over de wijze waarop de noties van burgerschap en cultuur

bij elkaar gebracht kunnen worden. De cultuursociologie hanteert een andere definitie van

cultuur. Het onderdeel cultuur staat hier niet voor culturele diversiteit of etnopolitiek zoals bij

de politicologie, maar voor de culturele bronnen, identiteiten en culturele vooronderstellingen

in de natiestaat. Het gaat hier niet om een statisch idee van cultuur als een vaste set waarden

en gebruiken. Cultuur is een dynamisch proces dat tot stand komt in de interactie tussen

betrokkenen. Dit proces bouwt wel voort op bestaande tradities, maar hecht nieuwe

betekenissen aan deze tradities. Cultuur kan daarom niet simpel uit de geschiedenis worden

gehaald, maar moet continu worden gemaakt.42 De culturele identiteit is in de cultuursociologie

daarom geen gefixeerde identiteit die moet worden ingepast in de natiestaat om burgerschap

te creëren, zoals bij de politicologie, maar is iets dat telkens opnieuw wordt vormgegeven.

Cultural citizenship gaat in de cultuursociologie over de discursief geconstrueerde status

van cultuur. De notie van discours verwijst naar een systeem van representaties waarmee de

werkelijkheid wordt gestructureerd. Binnen een gemeenschap geven de participanten

betekenis aan mensen, objecten en gebeurtenissen. Doordat deze mensen, objecten en

gebeurtenissen op een bepaalde manier worden gerepresenteerd, wordt mede bepaald welke

waarde eraan wordt gegeven. Op deze manier worden continu betekenissen geproduceerd

door het discours. Het discours geeft zo betekenis aan materiële objecten en sociale

praktijken. Het discours verwijst hierdoor naar de context die betekenissen construeert,

definieert en produceert. De cultuursociologie richt zich op deze interpretatie van cultuur voor

een adequaat begrip van het idee van burgerschap.43

De focus verschuift in de cultuursociologische definitie van cultural citizenship weg van

het oude formele burgerschap, naar het wijdere culturele leven. Dit culturele leven omvat

ervaringen, leerprocessen en machtsvertogen. Een belangrijke dimensie van cultural

citizenship is de macht om te kunnen benoemen, betekenissen te creëren, persoonlijke

verhalen en biografieën te construeren door controle te houden over informatiestromen,

41 (Delanty, 2002, p. 62; Turner, 1993c, p. x) 42 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, p. 138) 43 (Brussel, 2009, pp. 7-8; Delanty, 2002, p. 64)

Page 24: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

22

goederen en culturele processen. Het is een actieve en procesmatige vorm van burgerschap,

die telkens opnieuw wordt vormgegeven. Burgerschap is niet langer een passieve status die

men krijgt toegewezen, maar een proces dat wordt aangeleerd en uitgevoerd.44 Delanty meent

dat:

It [citizenship] concerns the learning of a capacity for action and responsibility but essentially, it

is about the learning of the self and of the relationship of self and other. It is a learning process in

that it is articulated in perceptions of the self as an active agency and a social actor shaped by

relations with others.45

In deze definitie komt het educatieve aspect van burgerschap sterk naar voren. Burgerschap is

geen statische titel, maar een leerproces. In dit leerproces leert het subject, de burger, zichzelf

kennen door zijn handelen. Dit handelen geeft het subject inzicht in zichzelf als handelend

subject. Ten tweede krijgt het subject ook inzicht in de relatie met anderen door zichzelf te

zien als sociale actor. Deze rol van sociale actor wordt gevormd en beïnvloed door zijn relaties

met anderen. Het leer- en ontwikkelingsproces van burgerschap komt zodoende tot stand door

het eigen handelen en de interacties met anderen. Volgens Delanty gaat de cultuursociologie

er zo van uit dat burgers zichzelf als burger leren kennen door actieve participatie en sociale

interacties in de samenleving.

Uit de verdeeldheid tussen verschillende disciplines blijkt dat er een wetenschappelijke

onzekerheid bestaat over de manier waarop cultuur moet worden begrepen in de context van

burgerschap. Deze verschillen in interpretatie maken de discussie rond burgerschap zeer

gecompliceerd. In deze scriptie wordt de cultuursociologische benadering van burgerschap

nader uitgewerkt, omdat deze het meeste overeenkomsten heeft met het Nederlandse

cultureel burgerschap, zoals in het tweede hoofdstuk zal blijken.

1.3.4 Belang van cultuur

Aan het einde van de twintigste eeuw bleek het systeem van de verzorgingsstaat niet meer te

voldoen aan de wensen en eisen van de moderne samenleving. De visies op sociale

reconstructie aan het einde van de twintigste eeuw hielden in toenemende mate het idee van

een civil society in, vaak gedefinieerd in oppositie tegen de staat. De notie van de civil society

komt in het laatste deel van dit hoofdstuk aan bod. Tegelijkertijd identificeerden deze visies

cultuur als het object van civiele interventies.46 Cultuur is hierdoor geen vaststaand onderdeel

van de samenleving, maar iets wat wordt gevormd door handelingen van burgers. Zij geven

vorm en betekenis aan cultuur door de stijlen en vormen van taal, narratief, culturele modellen

en vertogen waar mensen gebruik van maken om de samenleving te begrijpen en hun plaats

44 (Delanty, 2002, p. 64) 45 (Delanty, 2002, p. 64) 46 (Pakulski, 1997, p. 79)

Page 25: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

23

in de samenleving te bepalen. Deze manieren waarop burgers vorm geven aan cultuur geven

aanleiding tot claims voor nieuwe rechten, de zogenaamde culturele rechten.47 Deze rechten

bestaan uit het recht op ongehinderde en waardige representatie van de culturele identiteit en

daarnaast ook het recht op behoud en het uitdragen van de culturele identiteit.48 Dit culturele

aspect is een belangrijk onderdeel van het hedendaags burgerschap in plurale samenlevingen.

Cultural citizenship refereert aan die punten waar culturele expressie een onderdeel

uitmaakt van de rol van burger. Deze punten kunnen worden verdeeld in culturele aspecten en

burgerschapsaspecten. Bij de culturele aspecten gaat het onder andere om het uitdragen van

identiteit, samenhorigheid en diversiteit. Bij de burgerschapsaspecten gaat het onder andere

om participatie en verantwoordelijkheid. Elk van deze punten komt door culturele expressie tot

uiting. Met behulp van deze punten doen mensen een beroep op hun culturele rechten.49 Het is

hierbij belangrijk om op te merken dat de factor cultuur burgers in staat stelt een identiteit

aan te nemen, zich tot elkaar te verhouden, om zich te verbinden, om zich te kunnen uiten en

om elkaar te kunnen begrijpen. Op deze manier is cultuur een noodzakelijk ingrediënt voor

processen van binding, gemeenschapsopbouw en reflectie op deze bindingsprocessen.50 Om

deze reden is het niet verwonderlijk dat de notie van cultuur in het hedendaagse burgerschap

een prominente rol krijgt toebedeeld. Cultuur en ook de actieve deelname aan cultuur spelen

een belangrijke rol in de totstandkoming van burgerschap. Cultuurwetenschapper Audrey Yue

stelt bovendien dat er aan de mate van cultuurparticipatie kan worden afgemeten in hoeverre

er cultural citizenship is gerealiseerd.51 In het tweede hoofdstuk wordt het concept

cultuurparticipatie en haar relatie tot het cultureel burgerschap verder uitgewerkt.

Volgens socioloog Jan Pakulski moet cultural citizenship worden benaderd als een soort

claim om opgenomen te worden in de sociale gemeenschap. Deze claims moeten worden

gezien in het licht van het terugtreden van de welvaartsstaat en de klassenmaatschappij en de

formering van nieuwe sociale en culturele verenigingen die zich concentreren op de rechten

van verschillende groepen, van kinderen tot gehandicapten.52 Deze ontwikkelingen kunnen alle

drie worden verbonden met de opkomst van de civil society, welke in de volgende paragraaf

aan bod zal komen. De notie van cultural citizenship past niet meer binnen de oude ideeën

over burgerschap zoals die werden gepresenteerd door Marshall. Cultural citizenship zal in zijn

eigen hedendaagse context moeten worden benaderd. Het toenemende belang van de civil

society speelt hierbij een belangrijke rol. Om dit verband tussen de civil society en cultural

citizenship aan te wijzen is het belangrijk om eerst te kijken naar de betekenis en de

totstandkoming van de civil society.

47 (Delanty, 2002, p. 66) 48 (Pakulski, 1997, p. 77) 49 (Delanty, 2002, pp. 65-66) 50 (Hermes, 2006, p. 303; Yue, 2009, p. 268) 51 (Yue, 2009, p. 269) 52 (Pakulski, 1997, p. 80; Stevenson, 2003, p. 7)

Page 26: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

24

1.4 Civil society

1.4.1 Ideaalbeeld

Vanaf het einde van de twintigste eeuw is er sprake van een wereldwijde opkomst van

georganiseerde, private vrijwillige activiteiten, aldus de Amerikaanse beleidswetenschapper

Lester M. Salamon. Volgens deze specialist op het gebied van de non-profitsector betekent dit

niet dat er hiervoor geen sprake was van goede doelen en wederzijdse behulpzaamheid.

Integendeel, vrijwillige activiteiten en vrijwilligersorganisaties hebben lange tijd bestaan in

samenlevingen over de gehele wereld. Deze initiatieven komen onder andere voort uit

religieuze impulsen, sociale beweegredenen, culturele of professionele belangen, gevoelens

van solidariteit en wederkerigheid en altruïsme. De toename in het aantal en de soorten non-

profitorganisaties, maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk, is echter enorm

gestegen in de laatste jaren van de twintigste eeuw en het begin van de 21ste eeuw. Salamon

ziet de hedendaagse opkomst van deze non-profitsector als een vorm van civil society.53 De

term civil society kent geen officiële of algemeen geaccepteerde definitie, omdat de meningen

uiteenlopen over wat wel bij de civil society hoort en wat niet, wat bijdraagt aan een civil

society en wat niet. Deze onenigheid maakt de discussie over de civil society lastig, omdat

men andere definities hanteert.54

Over het algemeen wordt onder een civil society een sfeer van vrijwillige associaties

verstaan, die naast de markt en de staat wordt geplaatst. Een associatie is een vereniging van

personen, organisaties of landen. De sfeer van vrijwillige associaties bestaat uit verenigingen,

pressiegroepen, sociale bewegingen, kerken, soms ook informele netwerken, familierelaties en

de non-profitsector. Daarnaast wordt de civil society in de meeste gevallen als iets

nastrevenswaardig gezien. De civil society lijkt het antwoord te zijn op vraagstukken over

sociale cohesie, individualisering van de samenleving en de kloof tussen politiek en burgers.

Op deze manier wordt de civil society een politiek en maatschappelijk ideaalbeeld.55 Salamon

vergelijkt het belang van de opkomst van de civil society in de late twintigste en vroeg 21ste

eeuw met het belang van de opkomst van de natiestaat in de late negentiende en vroege

twintigste eeuw.56 Hieruit blijkt dat de civil society een belangrijke rol speelt in de huidige tijd.

1.4.2 Opkomst van de civil society

Het idee van civil society is volgens Salamon onder andere ontstaan als gevolg van de

globalisering, de groeiende internationale onderlinge connectiviteit van mensen en instituties.

53 (Salamon, 2005, p. 137) 54 (Dekker, 2002, p. 9) 55 (Dekker, 2002, p. 9) 56 (Salamon, 2005, p. 137)

Page 27: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

25

Salamon wijst verschillende verwante internationale ontwikkelingen aan, die hebben

bijgedragen aan de wereldwijde civil society sector. Deze ontwikkelingen, nieuwe

communicatietechnieken, het opkomende neoliberalisme, de aandacht voor sociaal kapitaal en

de opkomst van sociale entrepreneurs, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de groei

van de civil society en zullen hier worden toegelicht.

De laatste decennia hebben ontwikkelingen in geavanceerde communicatietechnieken

en de toename van geletterdheid een grote vlucht genomen. Beide ontwikkelingen hebben de

groei van de civil society op grote schaal gestimuleerd en beïnvloed. Door moderne digitale

communicatietechnieken hebben mensen steeds eenvoudiger toegang tot informatie en door

een toename van geletterdheid kunnen meer mensen deze informatie opnemen en

interpreteren. Deze verspreiding en toegankelijkheid van kennis heeft grote gevolgen gehad

voor het zelfbewustzijn van burgers. Burgers worden zich namelijk bewust van het gegeven

dat hun situatie veranderlijk is en dat elders misschien betere leefomstandigheden zijn.

Burgers worden zich ook steeds meer bewust van kwesties rond gender, milieu en etniciteit en

interesseren zich meer voor mensenrechten. Op deze manier hebben moderne informatie- en

communicatietechnieken bijgedragen aan de opkomst van het burgeractivisme. Deze

geavanceerde communicatietechnieken hebben ook bijgedragen aan de verspreiding van

ideeën over empowerment en mensenrechten. Deze verspreiding leidde tot een toegenomen

aandacht voor associaties die deze waarden bevochten en zo kon de civil society groeien.57

Een andere factor die heeft bijgedragen aan de groei van de civil society sector is de

opleving van het economisch liberalisme in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. De kern

van het politieke denken in het neoliberalisme bestond uit de kritische bevraging van de

competenties van de natiestaat om de moderne problemen rond het sociale welzijn en de

milieu- en ontwikkelingsproblemen te kunnen hanteren. Binnen het neoliberalisme wordt de

natiestaat ervan beschuldigd dat zij initiatieven vanuit de samenleving onderdrukt en een

onverantwoordelijk bureaucratisch systeem creëert.58 Aanhangers van het neoliberalisme

willen om deze reden de taken van de overheid verminderen en de rol van de markt en de

private bedrijvensector vergroten.

Het neoliberalisme heeft daarnaast ook bijgedragen aan nieuwe aandacht voor de non-

profitsector en filantropie, omdat deze sectoren geacht worden om samen de problemen in de

verzorgingsstaat op te lossen wanneer subsidies en sociale regelgeving worden opgeheven. In

landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië is echter al gebleken dat privé- en

bedrijfsfilantropie de financiële tekorten als gevolg van de terugtrekking door de overheid niet

in zijn geheel konden opvangen.59 In Nederland is dit proces, waarbij de overheid sponsoring

en mecenaat introduceert als alternatieve financieringsmogelijkheden voor de

overheidssubsidies, eigenlijk pas de laatste jaren op gang gekomen. Het is echter nog maar de

57 (Salamon, 2005, p. 138) 58 (Salamon, 2005, p. 139) 59 (Salamon, 2005, p. 139)

Page 28: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

26

vraag of de financieringstekorten die ontstaan door de huidige cultuurbezuinigingen, volledig

kunnen worden opgevangen door de particuliere en bedrijfsmatige financiering. In het derde

hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de ambities van de Nederlandse overheid met het

cultuurmecenaat.

De afgelopen jaren is de aandacht voor het sociaal kapitaal in de samenleving

wereldwijd gestegen. Het sociaal kapitaal, wat verwijst naar het onderling vertrouwen, het

hanteren van normen van wederkerigheid en het bestaan van netwerken, is een essentiële

voorwaarde voor democratie en economische groei. Ten gevolge van processen van

globalisering, pluralisering en modernisering is er een wijdverbreide angst ontstaan voor een

teruggang in sociaal vertrouwen. Deze angst heeft geleid tot hernieuwde aandacht voor de civil

society, omdat deze zou bijdragen aan de oplossing voor dit probleem. In het Nederlandse

overheidsbeleid wordt deze angst vertaald in beleidsmaatregelen die zijn gericht op het

versterken van de sociale cohesie. Een voorbeeld van een beleidsinstrument om dit doel te

behalen, is de subsidie voor community art, een kunstvorm die ontstaat in de samenwerking

tussen kunstenaars en niet-kunstenaars in een gemeenschap. Deze kunstvorm wordt

gesubsidieerd met de verwachting dat zij het onderlinge contact tussen mensen bevordert. Bij

community art projecten wordt kunst gebruikt om mensen met elkaar in contact te brengen en

met elkaar te verbinden. Tegelijkertijd stimuleert community art sociale vaardigheden, zoals

samenwerken en verantwoordelijkheid.60 Dit zijn belangrijke kernwaarden binnen de civil

society, en zo dragen deze subsidies niet alleen bij aan de toename van sociaal kapitaal, maar

ook aan de ontwikkeling van een civil society.

Een andere reden voor de wereldwijde groei van de civil society, is de stijging in het

aantal sociale entrepreneurs die sociale associaties wilden opzetten. Deze stijging is in grote

mate te danken aan de groei van de wereldeconomie in de jaren zestig en zeventig, die heeft

bijgedragen aan een grote wereldwijde professionele middenklasse van dokters, advocaten,

wetenschappers, leraren en ingenieurs. Deze geleerde elite raakte politiek en sociaal

gefrustreerd door onderdrukkende politieke regimes. In dit klimaat keerden een groot deel van

deze middenklasse zich tot non-gouvernementele organisaties en verenigingen. De opkomst

van deze nieuwe groep sociale entrepreneurs was essentieel voor de opkomst van private non-

profit organisaties, die op hun beurt hebben bijgedragen aan de opkomst van de civil society.61

1.4.3 Civil society en globalisering

De genoemde historische ontwikkelingen, verwant aan het fenomeen van globalisering, hebben

bijgedragen aan het ontstaan van de wereldwijde civil society sector. Tegelijkertijd voegen de

verenigingen uit de civil society sector ook nieuwe dimensies toe aan het fenomeen van

globalisering. Nationale vrijwillige associaties die zich vormden rond specifieke onderwerpen of

60 (Ranshuysen, 2010, pp. 51-53; Salamon, 2005, pp. 139-140) 61 (Salamon, 2005, p. 140)

Page 29: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

27

industrieën, hebben de globalisering in deze onderwerpen gevolgd, door globale verbanden te

zoeken met gelijke associaties in het buitenland. Op deze manier konden deze associaties via

deze verbindingen tussen nationale organisaties op globale schaal actie ondernemen. Een

voorbeeld van een dergelijke globale organisatie is Amnesty International. Dit is een

onafhankelijke beweging die zich inzet voor slachtoffers van schendingen van mensenrechten.

Amnesty heeft drie miljoen leden, donateurs en vaste begunstigers in meer dan 150 landen.

Zij ontstond doordat een Engelse advocaat zich bekommerde om het lot van buitenlandse

gevangenen. Het feit dat deze Engelse advocaat op de hoogte was van deze buitenlandse

gevangenen was een direct gevolg van globalisering, de toenemende onderlinge verbindingen

in de wereld. Amnesty International zorgt op globaal niveau voor verdere bekendheid rond het

onderwerp mensenrechten doordat zij internationaal bekend is en veel erkenning geniet. Dit

voorbeeld van Amnesty illustreert dat de opkomst van de civil society en haar organisaties

zowel een consequentie als oorzaak van globalisering is. De civil society en globalisering zijn

op deze manier onderling gerelateerd.62

Terwijl het proces van globalisering vorderde, heeft de civil society haar plek ingenomen

als een in toenemende mate belangrijke en prominente, sociale, economische en politieke

kracht. De globale civil society sector en het bredere proces van globalisering zijn onderdeel

van dezelfde familie, elk met zijn eigen oorsprong en ontwikkeling, maar tegelijkertijd ook

beïnvloed door elkaars oorsprong en ontwikkeling. Om deze reden is het belangrijk om de

onderlinge verbinding tussen deze twee begrippen goed te begrijpen.63 Daarnaast hebben

beide begrippen ook invloed op de notie van burgerschap. Globalisering heeft, zoals in

paragraaf 1.2 beschreven grote invloed gehad op het denken over burgerschap. Hoe de civil

society invloed heeft gehad op het denken over burgerschap, wordt toegelicht aan het einde

van dit hoofdstuk.

1.4.4 Nederlandse civil society

De civil society staat de afgelopen decennia hoog op de agenda van Nederlandse politici,

beleidsmakers en wetenschappers. Politicoloog en hoogleraar Civil Society aan de universiteit

van Tilburg, Paul Dekker, doet onderzoek naar de civil society in Nederland. Waar de civil

society eerder tegenover de staat en tegenover de markteconomie werd geplaatst, wordt deze

de laatste jaren tegen een derde onderwerp afgezet, namelijk de 'moderne samenleving', die

men gekenmerkt acht door individualisme, onverschilligheid en fragmentering. In Nederland

lijkt de civil society als beleidsmatige oplossing te dienen voor sociale vraagstukken in de

samenleving. De positie van de politiek verschuift in deze discussie naar de achtergrond en de

rol van de burger neemt een steeds prominentere plaats in.64 Dekker constateert dat veel

62 (Amnesty, 2010; Salamon, 2005, p. 137) 63 (Salamon, 2005, p. 150) 64 (Dekker, 2002, pp. 13, 15)

Page 30: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

28

politici de term civil society zeer breed inzetten als omschrijving van het gebied waar

ouderwetse overheidstaken worden afgeworpen en dienen te worden opgepakt door vrijwillige

verbanden van burgers, zelfredzame individuen of commerciële initiatieven.65 Er bestaan onder

burgers, politici en theoretici heel verschillende duidingen van de civil society. Deze scriptie

behandelt de theoretische invalshoek van Dekker en het beleidsmatige gebruik van de civil

society door de Rijksoverheid.

Dekker maakt onderscheid tussen twee benaderingen van de civil society. De eerste

benaderingswijze gaat in op de civil society op institutioneel niveau. De civil society is dan het

domein in de maatschappij waarin verenigingen of vrijwillige associaties dominant zijn. Dit

domein bestaat onder andere uit het lokale verenigingsleven, ideële belangenorganisaties,

recreatieve clubs en serviceorganisaties. Deze benadering van de civil society op institutioneel

niveau wordt zichtbaar in figuur 1.2.

Figuur 1.2 ‘Locating civil society’ door Mark Warren

Bron: Dekker, P. (2002): 14.

In deze figuur worden media van maatschappelijke organisatie of coördinatie gekruist met drie

niveaus van dichtheid van sociale relaties. De media van maatschappelijke organisatie zijn

65 (Dekker, 2004, p. 15)

Page 31: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

29

„power‟, de (wettelijke en bestuurlijke) macht, „social norms & communication‟, (normatieve en

discursieve) invloed en „money‟, geld. De civil society staat in het midden van deze figuur. Het

gaat hier om de civil society als het deel van de maatschappij waarin burgers buiten de

privésfeer vrijwillige verbanden met elkaar aangaan en zich om gemeenschappelijke

aangelegenheden bekommeren. In de figuur is te zien dat de maatschappelijke organisatie van

de civil society sterk wordt beïnvloedt door sociale normen en communicatie en niet zozeer

door macht of geld. De associaties in de civil society zijn organisaties die hun kracht primair

ontlenen aan associatieve relaties. De associaties bevinden zich echter ook buiten het domein

van de civil society, in andere delen van de maatschappij en nemen daar trekken over van de

institutionele context waar zij zich in bevinden. Op deze manier vervagen de grenzen van de

civil society. De civil society is het domein van associaties waarin associatieve relaties centraal

staan. Sommige van deze associaties gaan echter geleidelijk over in associaties die zijn

verbonden met de staat en de markt.66 Hierdoor vervaagt de grens tussen de civil society en

de „political society‟ en de „economic society‟.

De tweede benadering van de civil society is de civil society als ideaaltypische

omschrijving van een manier van maatschappelijk ordenen en coördineren. Dekker heeft in

tabel 1.1 een ideaaltypische schets gegeven, naar voorbeeld van Streeck en Schmitter (1985)

van vier modellen van maatschappelijke ordening. In deze tabel worden de kenmerken en

onderlinge verschillen tussen de ideaaltypen overzichtelijk in kaart gebracht.67 In de meeste

organisaties zijn deze organisatievormen echter niet zo strikt gescheiden en wordt een

combinatie van deze ordeningsprincipes terug gevonden. In beide visies, zowel op

institutioneel niveau als op het niveau van maatschappelijke ordening, vormen organisaties die

zijn gebaseerd op vrijwillige associatieve relaties, de kern van de civil society.

66 (Dekker, 2002, p. 14) 67 (Dekker, 2002, p. 15; Seligman, 1993, pp. 157-158)

Page 32: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

30

Tabel 1.1 Kenmerken van gemeenschap, markt, staat en civil society als ideaaltypen van de

maatschappelijke ordening

Ken

merken

Gemeenschap Markt Staat Civil society

leidend

principe

solidariteit concurrentie hiërarchie vrijwilligheid

dominante

factoren

gezinnen,

buurten

ondernemingen bureaucratieën verenigingen

voorwaarde

voor deelname

toerekening koopkracht wettelijke

bevoegdheid

commitment

besluit-

vormingsregel

consensus vraag en

aanbod

gezaghebbend

oordeel

discussie

transactie-

middel

achting geld dwang argumenten

goederen solidaire

goederen

private

goederen

collectieve

goederen

-

externe

effecten

wederzijdse

genegenheid,

collectieve

identiteit

verantwoorde-

lijkheid

zekerheid,

rechtvaardigheid

sociaal

kapitaal,

publieke

opinievorming Bron: Dekker (2002): 12.

Deze tabel wordt uitgebreider besproken in het derde hoofdstuk in vergelijking met het

mecenaat. Dit hoofdstuk gaat in op de verwachtingen rond de civil society, die Dekker heeft

terug gebracht tot twee zaken, namelijk publieke opinievorming en sociaal kapitaal. Deze

positieve externe effecten van de civil society zijn voor een groot deel het gevolg van de

vrijwillige associaties. Deze associaties stimuleren namelijk de vorming van een politieke wil in

de samenleving en zetten aan tot samenwerking en daarmee tot sociaal kapitaal.

1.4.5 Publieke opinievorming

Met de aspiratie van publieke opinievorming wordt de politieke kant van de civil society naar

voren gehaald. De publieke opinievorming in een civil society verwijst naar processen van

collectieve wilsvorming en reflectie. Zij reikt van gesprekken tussen burgers via demonstraties

en beleidsbeïnvloeding van pressiegroepen tot parlementaire debatten. Deze verschillende

vormen van communicatie over en weer tussen burgers en overheden draagt bij aan de

identificatie van collectieve problemen in de samenleving. De vrijwillige associaties

(verenigingen) in de civil society spelen een belangrijke rol in het proces van publieke

opinievorming. Via informatieverschaffing, sociale stimulering en organisatorische mobilisatie

van politieke participatie en de bevordering van burgerschapsvaardigheden zoals

organisatorische en communicatieve vaardigheden, wordt de bijdrage aan de publieke

opinievorming verwacht. Door deze publieke opinievorming trachten de associaties invloed uit

te oefenen op het overheidsbeleid. Deze vrijwillige associaties reageren op wat de overheid

doet, beïnvloeden de politiek in staatsverband en leveren op deze manier een belangrijke

Page 33: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

31

bijdrage aan het democratisch bestuur. De organisatievorm van de vereniging maakt

collectieve actie mogelijk en brengt in bredere kring processen van wilsvorming en identificatie

van gemeenschappelijke belangen op gang. Dit gebeurt onder andere doordat deze

verenigingen onderlinge netwerken vormen waarmee ze als maatschappelijk middenveld een

tegenmacht kunnen vormen voor de overheid.68

1.4.6 Sociaal kapitaal

Met de aspiratie van sociaal kapitaal wordt de sociale kant van de civil society benadrukt.

Volgens Dekker bestaat het sociaal kapitaal uit 'het in netwerken opgeslagen vermogen tot

samenwerking'.69 Dit vermogen, wat wordt opgeslagen in sociale netwerken, bestaat uit

normen en vertrouwen. Deze normen benadrukken in het algemeen het belang van

gemeenschapszin en wederzijdse zorg en verantwoordelijkheid in de maatschappij. Hierbij kan

gedacht worden aan deugden als bescheidenheid, plichtsbesef ten aanzien van de

gemeenschap, openheid voor het onbekende en tolerantie tegenover vreemdelingen. Met

vertrouwen wordt verwezen naar sociaal vertrouwen. Dit sociaal vertrouwen bestaat uit het

vertrouwen in de medemens en is een belangrijke indicator voor sociaal kapitaal.70 Wanneer er

geen sociaal vertrouwen is, zal er ook geen sociaal kapitaal zijn. Gezamenlijk maken deze

eigenschappen van normen en vertrouwen samenwerking binnen deze netwerken mogelijk.

Deze driedeling van netwerken, normen en sociaal vertrouwen vormt een stevige fundatie voor

collectieve actie en bevordert de samenwerking tot wederzijds voordeel.

Dekker ontleent zijn definiëring van sociaal kapitaal aan de Amerikaanse politicoloog

Robert Putnam. Hij meent dat sociaal kapitaal „refers to features of social organization, such as

trust, norms, and networks, that can improve the efficiency of society by facilitating

coordinated action.‟ Dat is echter niet het enige, sociaal kapitaal verwijst ook naar

„connections among individuals – social networks and the norms of reciprocity and

trustworthiness that arise from them.‟71 Hieruit blijkt dat het sociaal kapitaal is gericht op

samenwerking en collectieve actie. Hier onderscheidt het zich van het sociale kapitaal van de

socioloog Pierre Bourdieu, waar het voornamelijk gaat om kapitaal voor de persoonlijke winst.

Doordat het sociaal kapitaal van Putnam is verankerd in netwerken, onderscheidt het zich van

een „voor samenwerking bevorderlijke cultuur of een geheel van coöperatieve en

gemeenschapsgezinde houdingen van individuen‟.72 Bij het sociaal kapitaal gaat het dus om de

onderlinge vertrouwensbanden die een positieve uitkomst hebben voor de gemeenschap, de

burgers en de samenwerking zelf.

68 (Dekker, 1999, p. 16; 2002, pp. 19, 21) 69 (Dekker, 2002, p. 21) 70 (Dekker, 1999, pp. 22-23) 71 (Dekker, 2002, p. 20 Citaat Putnam in Dekker) 72 (Dekker, 2002, p. 23)

Page 34: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

32

Deze externe effecten van de civil society zijn van belang voor de bestudering van

cultural citizenship omdat een communicatieve civil society cultural citizenship kan produceren,

waarbij het publiek kan leren van elkaars standpunten. De civil society is hierdoor nauw

verbonden met het idee van cultural citizenship.

1.4.7 Civil society en cultural citizenship

De notie van cultural citizenship heeft onder andere te maken met de ontwikkeling van een

samenleving die is gebaseerd op gelijkwaardige communicatie. In deze samenleving kunnen

mensen rekenen op bepaalde rechten en krijgen zij de kans om zich uit te spreken, in de

wetenschap dat de samenleving zal luisteren. Deze democratische samenleving wordt in stand

gehouden door formele instituties en procedures, en het behoud van een civil society waar

rechten van communicatie en dialoog een noodzakelijke prioriteit hebben over alle andere

sociale en economische rechten. Waar het kapitalistische systeem slechts de rechten van de

gegoede bovenlaag institutionaliseerde, wordt in de ideale civil society de alledaagse praktijk

van democratische communicatie „geïnstitutionaliseerd‟. Deze communicatieve basis is de grote

kracht van de civil society. Een sterke civil society verzekert dat haar communicatieve basis

nooit wordt verdrongen door de media van geld of macht.73 De verhouding tussen de

verschillende media, macht, communicatie en geld, en de verschillende maatschappelijke

ordeningsprincipes, respectievelijk staat, civil society en de markt, wordt zichtbaar in figuur

1.2 en tabel 1.1

Cultural citizenship is een belangrijk onderdeel en ook voorwaarde van de civil society.

Cultural citizenship gaat over mensen die zich door hun culturele uitingen tot elkaar verhouden

en verbindingen met elkaar aangaan en zo met elkaar een civil society kunnen creëren.

Tegelijkertijd draagt de civil society ook bij aan het cultural citizenship doordat zij onderlinge

communicatie garandeert waardoor burgers van elkaar leren en cultural citizenship wordt

gestimuleerd. Cultural citizenship en de civil society zijn op deze manier onderling afhankelijk

van elkaar. Dit is een belangrijke constatering, omdat dit betekent dat bij de bestudering van

cultural citizenship ook rekening moet worden gehouden met het bestaan en functioneren van

een civil society.

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden op welke manier en onder welke omstandigheden het

denken over burgerschap en de civil society zich heeft ontwikkeld. Processen als globalisering

en pluralisering zijn een belangrijke motor geweest voor het nadenken over burgerschap en de

samenleving. In een tijd waar nationaal burgerschap steeds meer verliest aan betekenis door

de afnemende dominantie van de natiestaat en de opkomst van de civil society, komt er steeds

73 (Stevenson, 2003, pp. 19, 22)

Page 35: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

33

meer ruimte voor een nieuwe vorm van burgerschap, cultural citizenship. Dit hoofdstuk begon

met het gegeven dat het burgerschap geen vaste of definitieve betekenis heeft, ditzelfde geldt

voor het cultural citizenship en de civil society. Dit maakt dat deze begrippen voor meerdere

interpretaties open staan en op meerdere manieren worden gebruikt. In het volgende

hoofdstuk ga ik dieper in op de ontwikkeling van burgerschap in Nederland en de betekenis

van het cultureel burgerschap in het Nederlandse overheidsbeleid.

Page 36: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

34

2 Cultureel burgerschap in Nederland

Aan het begin van de negentiende eeuw werd de term burger geassocieerd met een zekere

cultuurloosheid. Dit lijkt haaks te staan op het gegeven dat de termen burger en cultuur in de

21ste eeuw worden samengevoegd in het begrip cultureel burgerschap. Deze ogenschijnlijke

tegenstrijdigheid is het gevolg van de veranderde betekenis van zowel het burgerbegrip als het

cultuurbegrip. In de negentiende eeuw was het burgerbegrip vooral een klasse-aanduiding. De

burgerij bestond in die tijd uit de middenklasse van de maatschappij. Zij had weliswaar een

hogere status dan de boeren, handswerklieden en handelaars, maar had minder aanzien en

macht dan de rijke burgerij en de adel. De notie van cultuur werd in de negentiende eeuw

vooral opgevat als hoge of elitaire cultuur. Deze verheven vorm van cultuur was alleen

weggelegd voor de rijke burgerij en de adel, terwijl burgers werden geassocieerd met

cultuurloosheid en stijlloosheid.74 De categorisering van culturele uitingen in hoge en lage

cultuur werd gebruikt om klassenverschillen in de samenleving te bevestigen. Hoewel het

onderscheid tussen hoge en lage cultuur nooit volledig is verdwenen, hebben kruisbestuivingen

tussen artistieke disciplines ervoor gezorgd dat de grenzen tussen hoog en laag in de 21ste

eeuw zijn vervaagd. Het begrip cultuur betreft niet meer alleen de hoge kunsten, maar het

hele terrein van de kunsten. Cultuur wordt in de 21ste eeuw ook steeds vaker als proces of

praktijk benaderd. Deze hedendaagse interpretatie van cultuur komt in dit hoofdstuk aan bod.

Daarnaast heeft ook het burgerbegrip de nodige transformaties ondergaan. Zo wordt zij niet

meer gekoppeld aan een sociale hiërarchische orde zoals in de negentiende eeuw. Ook de

huidige Nederlandse betekenis van het burgerbegrip komt in dit hoofdstuk aan bod.

In dit hoofdstuk ga ik in op de verbinding tussen cultuur en burgerschap, de

culturalisering van het burgerschap en het cultureel burgerschap in Nederland. Alvorens het

cultureel burgerschap te bespreken ga ik in op de maatschappelijke ontwikkelingen die hebben

bijgedragen aan de aandacht voor cultuur in relatie tot burgerschap en burgerschap in het

algemeen. De Nederlandse burger krijgt anno 2011 een prominente rol toegedicht in de

maatschappij door de regering in de vorm van actief burgerschap. Deze rol past goed in het

beeld van de civil society uit het eerste hoofdstuk. Tegelijkertijd vindt er een culturalisering van

het burgerschap plaats. Beide ontwikkelingen hebben de nodige consequenties voor de rol van

de burger in de Nederlandse samenleving. Tot slot kijk ik in dit hoofdstuk hoe het cultureel

burgerschap zich verhoudt tot het ideaalbeeld van de civil society.

74 (Velde, 1998, pp. 169, 173)

Page 37: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

35

2.1 Burgerschap in de twintigste en 21ste eeuw

De aandacht voor burgerschap is niet alleen in de Nederlandse media en politiek toegenomen,

maar ook in de academische wereld. Dit bewijst de instelling van de bijzondere leerstoel Actief

Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) in 2005. Vanuit deze leerstoel wordt

wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de bevordering van actief burgerschap in de

hedendaagse maatschappij. Dit onderzoek staat (mede) onder leiding van Evelien Tonkens,

bijzonder hoogleraar bij de afdeling Sociologie en Antropologie van de UvA. Actief burgerschap

wordt vanuit de leerstoel gedefinieerd als 'het (leren) deelnemen aan en verantwoordelijkheid

dragen voor de publieke zaak.'75 De instelling van deze leerstoel is een direct gevolg van de

actualiteit van actief burgerschap. Actief burgerschap is hét nieuwe doel in veel beleidsteksten,

congressen en artikelen. De term verwijst dan meestal naar de verwachtingen van de

uitvoering van het burgerschap door burgers.

Tonkens constateert dat politici, beleidsmakers en maatschappelijke organisaties veel

verwachten van het actief burgerschap. Zij zien het actief burgerschap als de oplossing voor

maatschappelijke problemen, zoals het gebrek aan sociale cohesie, asociaal gedrag, sociale

uitsluiting en de kloof tussen burgers en politiek bestuur. Deze problemen zouden volgens

politici en beleidsmakers gebaat zijn bij een actieve vorm van burgerschap. Deze

verwachtingen komen in paragraaf 2.3.2 aan bod. Nederlanders zouden als verantwoordelijke,

fatsoenlijke, zorgzame en dialogische burgers een oplossing kunnen bieden voor deze

problemen.76 Deze omschrijving van actief burgerschap past in het idee van de civil society

zoals deze in het eerste hoofdstuk werd geschetst. De verhouding tussen actief burgerschap en

de civil society wordt verder uitgewerkt in paragraaf 2.1.4.

Het idee dat burgers meer verantwoordelijkheid moeten nemen, leeft niet alleen bij

beleidsmakers en politici. Een stijgend aantal Nederlanders gelooft dat burgers meer

verantwoordelijkheid moeten nemen. Meer Nederlanders nemen afstand van het idee van de

verzorgingsstaat en zien een zekere mate van zelfredzaamheid als ideaal.77 Er ontstaat zo een

groeiend maatschappelijk draagvlak voor een kleinere overheid en meer verantwoordelijkheid

voor burgers, met andere woorden: actief burgerschap.

2.1.1 Burgerschap in de verzorgingsstaat

De huidige betekenis van het Nederlandse burgerschap is het resultaat van een combinatie van

historische, politieke en (inter)nationale factoren. Zo heeft de historische ontwikkeling van het

Nederlandse staatssysteem in belangrijke mate bijgedragen aan de hedendaagse interpretatie

van burgerschap. De invulling van burgerschap als actief burgerschap, vindt zijn oorsprong in

75 (Tonkens, 2005) 76 (Tonkens, 2009, p. 7) 77 (Giesen, 2011a, p. 6)

Page 38: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

36

de jaren na de Tweede Wereldoorlog. In deze tijd ontwikkelde de verzorgingsstaat zich in

Nederland en werd de basis gelegd voor het actief burgerschap in de 21ste eeuw. Tonkens

verdeelt de ontwikkeling van de verzorgingsstaat in vier verschillende fases. Tijdens deze vier

fases zijn verschillende burgerschapsidealen dominant geweest. Deze burgerschapsidealen,

combinaties van de doelstellingen van de verzorgingsstaat en de middelen die zij daarvoor

inzet, zijn in de loop der tijd verschoven door veranderde opvattingen over de staatsinrichting

en de rol van de burger. Deze burgerschapsidealen worden zichtbaar in tabel 2.1. Met behulp

van variaties op deze tabel beschrijft Tonkens de opkomst van de burgerschapsidealen en de

mate waarin zij in bepaalde perioden dominant waren. In deze scriptie wordt alleen het

basismodel van de tabel gebruikt en worden de verschillende burgerschapsidealen per fase

toegelicht.

Tabel 2.1 Burgerschapsidealen: combinaties van doelen en middelen

Do

ele

n

Middelen

Bureaucratie Markt Professionals Burgers

Verzekeren rechten (passief

burgerschap)

keuzevrijheid

– zelfredzaamheid

Verzorgen rechten (passief

burgerschap)

eigen verantwoor-

delijkheid

(passief

burgerschap)

onderlinge

zorgzaamheid

Verheffen gelijke kansen competitie,

ondernemingszin

geleide zelfont-

plooiing

spontane

zelfontplooiing

Verbinden (juridische

gelijkheid)

– sociale cohesie verantwoordelijk-

heid Bron: Tonkens (2009): 8.

In tabel 2.1 worden de doelen van de verzorgingsstaat, afkomstig uit het advies van de

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid De verzorgingsstaat herwogen (2006),

afgezet tegen de middelen van de verzorgingsstaat. De vier doelen zijn verzekeren, verzorgen,

verheffen en verbinden. De middelen om deze doelen te bereiken zijn de bureaucratie, de

markt, professionals en burgers. Deze middelen zijn gebaseerd op historische vormen van

staatsinrichting, waarbij verantwoordelijkheden en taken op een bepaalde manier werden

verdeeld.78 Bij deze tabel moet worden opgemerkt dat deze middelen vaak niet zo strikt van

elkaar gescheiden waren tijdens de ontwikkeling van de verzorgingsstaat. Er waren vrijwel

altijd twee of meerdere middelen dominant in een bepaalde periode.

2.1.2 Van verzorgende overheid naar afgekeurde verzorgingsstaat

De eerste fase in de ontwikkeling van de verzorgingsstaat loopt volgens Tonkens van 1945 tot

1970. In deze periode komt de verzorgingsstaat tot stand onder leiding van de overheid. De

78 (Tonkens, 2009, pp. 7-8)

Page 39: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

37

nadruk ligt in deze tijd op het verzorgen, verzekeren en verheffen van burgers. De overheid

neemt hierbij zelf de taken van sturing, initiatief en verantwoordelijkheid op zich en laat de

uitvoering voornamelijk over aan de professionals. Kunstenaars, welzijnswerkers, activisten en

andere volksverheffers krijgen volop subsidie in deze periode. Daarnaast wordt het passief

burgerschap voor meer mensen beschikbaar. Dit betekent in de praktijk nieuwe sociale en

economische rechten en voorzieningen, zoals de werkloosheidswet (WW), Algemene

Ouderdomswet (AOW) en huursubsidie. Deze algemene voorzieningen worden ingevoerd ter

bevordering van de gelijke behandeling van burgers. Toch zijn er in deze fase impliciet twee

soorten burgers in de verzorgingsstaat, burgers die leiding geven (de overheid en

professionals) en burgers die geleid worden. Deze laatste groep burgers wordt verheven door

de eerste groep, dat was tenminste het idee achter het principe van de geleide zelfontplooiing

(zie tabel 2.1). Dit principe was gebaseerd op de gedachte dat burgers moeten worden

gestuurd in hun ontwikkeling.79

In de jaren zeventig, de tweede fase in Tonkens model, ontstaat er vanuit de

samenleving een beperkte democratische kritiek. Deze kritiek richt zich op de

verzorgingsstaat, omdat deze ongelijkheid in de hand zou werken. Hoewel de verzorgingsstaat

zou moeten bijdragen aan gelijke behandeling, bleven er verschillen tussen burgers bestaan

door afkomst en positie. In de jaren zeventig werden de verheffingspretenties en het

paternalisme van professionals en gezagdragers niet langer geaccepteerd. Er ontstond kritiek

op de leidende rol van de elite, de professionals en gezagdragers in de verzorgingsstaat. Het

principe van de geleide zelfontplooiing werd langzaam vervangen door het idee van de

spontane zelfontplooiing (zie tabel 2.1). Dit is het idee dat burgers zichzelf spontaan

ontplooien zonder dat zij hierbij worden geleid.80 Hierdoor zou het onderscheid tussen burgers

worden opgeheven en zouden zij gelijkwaardig zijn.

Gedurende de derde fase, die Tonkens plaatst in de periode van 1980 tot 2005, begint

de overheid zich geleidelijk aan terug te trekken. In de jaren tachtig verbreedde namelijk de

kritiek op de verzorgingsstaat en werd zij als geheel, samen met de sociale sector, afgekeurd.

In de samenleving gold de verzorgingsstaat als „te duur, verspillend, soft en te vaag‟. Niet

alleen was het geld op, ook wilde een geëmancipeerde burgerij zich niet meer zo gemakkelijk

laten opvoeden. Waar de verzorgingsstaat eerst een antwoord was op de groeiende welvaart

en de vraag van de burgers, werd zij nu in sommige sectoren van de samenleving

afgeschilderd als traag, duur en ineffectief. De gedachte was dat burgers door de

verzorgingsstaat passiever en afhankelijker werden, in plaats van mondiger en zelfstandiger.

Een kleinere rol voor de overheid zou dit proces kunnen omdraaien en zo tot een actiever

burgerschap leiden. In deze tijd werd de terugtrekkende overheid het ideaal en kwam er meer

verantwoordelijkheid bij de burger te liggen. De markt en het marktdenken gingen in de jaren

negentig een steeds prominentere rol spelen. Keuzevrijheid, eigen verantwoordelijkheid en

79 (Giesen, 2011b; Tonkens, 2009, pp. 8-9) 80 (Tonkens, 2009, pp. 9-10)

Page 40: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

38

ondernemingszin werden de nieuwe burgerschapsidealen in deze tijd (zie tabel 2.1). De burger

werd door de overheid ook steeds meer als zelfredzame burger en zelf kiezende klant

benaderd.81

2.1.3 Participatie, verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid

In de laatste fase, de periode vanaf 2005, signaleert Tonkens een groeiende aandacht voor

burgerparticipatie. Het gebrek aan sociale cohesie is een groot probleem in de hedendaagse

samenleving en het verbinden van burgers staat daarom centraal bij de overheid. De doelen

verbinden en verheffen van burgers zijn dominant in de moderne verzorgingsstaat. Daarnaast

is er sprake van een herontdekking van het sociale domein. Het marktsysteem heeft inmiddels

bewezen dat zij geen gemeenschappelijkheid of binding voortbrengt, met als gevolg een

gebrek aan sociale cohesie in de samenleving. Het sociale domein moest weer centraal komen

te staan en dit heeft geleid tot een herziening van de rol van burgers, bedrijven en de

overheid. De overheid zou meer moeten optreden om armoede te bestrijden en burgers aan

elkaar te verbinden, burgers moeten socialer worden, meer met elkaar in contact komen en

bedrijven moeten meer maatschappelijk verantwoord handelen.82

Tegelijkertijd wordt de laatste jaren de verantwoordelijkheid door de overheid weer

steeds vaker bij de burger gelegd. De overheid wil nu voornamelijk een verbindende en

uitnodigende rol spelen, in plaats de verzorgende rol. Burgers zouden zelf een actieve rol

moeten spelen in het publieke domein. Het zwaartepunt van de staatsinrichting zou moeten

liggen bij de burgers, boven de systemen van overheid en markt. Met behulp van de

maatschappelijke, economische en politieke rechten die burgers in voorgaande decennia

hebben verworven, worden zij nu door de overheid uitgenodigd om actieve burgers te zijn in

het publieke domein. Waar professionals nog een rol kunnen spelen in het verbinden, worden

burgers als middel ingezet voor alle vier de doelen van de verzorgingsstaat (zie tabel 2.1). Het

is duidelijk dat er een burgerschapsideaal geldt van „betrokken, actieve, verantwoordelijke

burgers die zich organiseren om de eigen problemen op te lossen in burgerinitiatieven‟.83

Sinds 2005 bestaan de dominante burgerschapsidealen uit sociale cohesie,

zelfredzaamheid, onderlinge zorgzaamheid, spontane zelfontplooiing en verantwoordelijkheid.84

In tabel 2.1 is te zien dat vier van deze vijf waarden onder het kopje burgers vallen. Hieruit

blijkt de toenemende rol van de burger in de samenleving. Deze burgerschapsidealen zouden

kunnen worden samengevat onder de noemer van actief burgerschap. De overheid zet

burgerschap in als middel om de sociale cohesie te vergroten, de maatschappelijke participatie

te vergroten en om nieuwkomers bij de samenleving te betrekken.85 Er wordt in de

81 (Giesen, 2011b; Tonkens, 2009, pp. 11-13) 82 (Tonkens, 2009, pp. 13-14) 83 (Tonkens, 2009, p. 15) 84 (Tonkens, 2009, pp. 13-15) 85 (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 16)

Page 41: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

39

samenleving en de politiek momenteel nog steeds gezocht naar de juiste rolverdeling van

burgers, instellingen en overheid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recente kabinetsplannen van het

kabinet Rutte-Verhagen, waarbij er sterk wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid van de

burger.

2.1.4 Actief burgerschap en de civil society

De huidige dominante burgerschapsidealen, zelfredzaamheid, onderlinge zorgzaamheid en

verantwoordelijkheid (zie tabel 2.1), zijn ook eigenschappen van burgers in de civil society. Zo

is er in de civil society ook sprake van een sterk verantwoordelijkheidsgevoel onder burgers,

proberen zij zichzelf te ontwikkelen en elkaar te ondersteunen. Deze nieuwe prominente en

actieve rol van de burger past dus goed in het denken over een civil society. Dit wordt nog

eens bevestigd door oud-staatssecretaris Jan Kees de Jager die op het congres Civil Society

2007 stelt dat waar burgers en maatschappelijke organisaties de verantwoordelijkheid voor

maatschappelijke vraagstukken in het publieke domein oppakken, we te maken hebben met de

civil society.86 Doordat de overheid verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid onder burgers

stimuleert, draagt zij ook bij aan de civil society. Deze actieve en verantwoordelijke burgers

kunnen worden gezien als de bouwstenen van een civil society.

Nu is er wel een kanttekening bij dit verhaal te plaatsen. Ondanks de ontwikkeling van

de civil society en het actief burgerschap, zal de rol van de overheid namelijk nooit compleet

verdwijnen. De terugtredende overheid zal burgers het werk meer zelf laten doen, maar dit

moet wel begeleid en gestimuleerd worden. Een interessante discussie rond dit onderwerp

speelt zich momenteel af in de culturele sector. De overheid voert drastische bezuinigingen

door in de cultuursector en wil meer verantwoordelijkheden teruggeven aan burgers en

bedrijven. In het eerste hoofdstuk werd al genoemd dat de overheid zich niet volledig uit deze

sector kan terugtrekken, omdat burgers niet het gehele financiële draagvlak als

vanzelfsprekend over zullen nemen. Ondersteuning en stimulering vanuit het overheidsbeleid

blijft daarom nodig in de cultuursector. Ook bij andere maatschappelijke problemen wordt

gevraagd om overheidsondersteuning zoals bij armoede en het gebrek aan binding in de

samenleving.87 Op andere plaatsen, waar burgers het zelf kunnen opvangen, zal de overheid

terugtreden om zo de burger meer ruimte te bieden.

Het is interessant dat deze actuele burgerschapsidealen op bepaalde punten overeen

komen met het idee van cultureel burgerschap. Om de verhouding tussen cultureel

burgerschap en de civil society te verduidelijken zal ik eerst ingaan op het gebruik van de term

cultureel burgerschap in Nederlands overheidsbeleid. Alvorens ik dit doe, wordt dit onderwerp

ingeleid met een beschrijving van het Nederlands burgerschap en de culturalisering van

burgerschap.

86 (Jager, 2007) 87 (Giesen, 2011b; Tonkens, 2009, pp. 13-14)

Page 42: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

40

2.1.5 Drie peilers van burgerschap

Tijdens een toespraak op het symposium Wat burgers bezielt; burgerinitiatieven in civil society

in 2006, sprak minister-president Jan Peter Balkenende over sociale cohesie in de

samenleving, het burgerschap en de rol van de overheid. Tijdens deze toespraak zei hij:

„Burgerschap is: mogen, kunnen en willen deelnemen aan de samenleving.‟88 Hoewel

Balkenende tijdens deze toespraak zelf niet inging op de betekenis van deze drie werkwoorden

voor het burgerschap, zijn zij wel interessant voor een nadere analyse van het (politieke)

denken over burgerschap. Aan de hand van deze drie werkwoorden zal ik het Nederlandse

burgerschap duiden.

Balkenende noemt als eerste het woord „mogen‟, dit woord duidt op de toegang die

mensen krijgen tot een samenleving. Het gaat hier dus om een passief recht, mensen krijgen

het recht op toegang tot de samenleving. Dit recht kan niet worden genomen, maar moet

worden verkregen. Niet iedere persoon in Nederland krijgt dit recht van de overheid. Denk

bijvoorbeeld aan immigranten die geen verblijfsvergunning krijgen. De Nederlandse overheid

bestempelt hen als illegaal, dit betekent dat zij geen dienstverbanden mogen aangaan en geen

recht hebben op sociale voorzieningen. Op deze manier krijgen illegale immigranten geen

toegang om te kunnen participeren in de samenleving.

Ten tweede het woord „kunnen‟, dit woord verwijst naar benodigdheden voor deelname

aan de samenleving. Deze benodigdheden stellen de burger in staat om te kunnen

participeren. Kunnen is een actieve term, terwijl „mogen‟ een passieve term is. Mensen moeten

bepaalde vaardigheden bezitten om zich het burgerschap eigen te maken. De Raad voor

Cultuur stelt dat „burgers […] een zekere culturele bagage nodig [hebben] om volwaardig aan

de samenleving te kunnen deelnemen.‟89 Kunst en cultuur kunnen namelijk volgens de Raad

bijdragen aan burgerschapscompetenties, culturele en sociale competenties die burgers in

staat stellen deel te nemen aan de samenleving. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de erkenning

van verschil, respect, wederzijds vertrouwen, sociale sensibiliteit, reflexiviteit, acceptatie van

onzekerheid en imperfectie en acceptatie van meertaligheid.90 Met behulp van de stimulering

van deze competenties wordt goed burgerschap gekweekt. Op deze manier kunnen kunst en

cultuur een belangrijke bijdrage leveren aan de uitoefening van het Nederlands burgerschap.

Tot slot het woord „willen‟. Dit woord verwijst naar de innerlijke motivatie van mensen.

Burgers moeten een innerlijke wil hebben om aan de samenleving deel te nemen, om loyaal te

zijn aan de Nederlandse samenleving. Deze emotionele kant van burgerschap onderscheid zich

duidelijk van de praktische kant. Zo is praktisch burgerschap gemakkelijk aan te wijzen door

het getoonde gedrag. Bij gevoelens van loyaliteit ligt dit een stuk gecompliceerder. Burgers

kunnen in gedrag aantonen dat zij de regels in de samenleving opvolgen en goede burgers

zijn. Het is echter een stuk moeilijker om te tonen dat zij het eens zijn met deze regels of dat

88 (Balkenende, 2006)

89 (Swaab & Weeda, 2007, p. 57) 90 (Engelen, Marinelli, & Rutten, 2010, p. 34; Trienekens, 2009, p. 4)

Page 43: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

41

zij ze als eigen beschouwen. Hurenkamp en Tonkens stellen dat het lijkt alsof deze vorm van

loyaliteit, het „je thuis voelen‟, tegenwoordig geëist wordt van een „goed‟ burger, maar dit is

een vrij onmogelijke eis aangezien deze emotie zo duidelijk op ervaring en gevoel is

gebaseerd.91 In paragraaf 2.1.7 wordt dieper ingegaan op de emotionalisering van

burgerschap.

2.1.6 Culturalisering van burgerschap

Gelijktijdig met de toenemende rol van de burger, zijn culturele aspecten van burgerschap in

het afgelopen decennium steeds belangrijker geworden in het publieke en politieke debat.

Waar de term burgerschap eerder voornamelijk werd geassocieerd met de bereikbaarheid van

sociale, economische en politieke rechten, wordt de term nu geassocieerd met culturele

aspecten, zoals waarden en normen, gebruiken en tradities. Deze accentverschuiving wordt

door Hurenkamp en Tonkens (2011) en Trienekens (2009) omschreven als de culturalisering

van het burgerschap. Dit is het proces waarbij cultuur, dat wil zeggen emoties, gevoelens,

culturele normen en waarden, en culturele symbolen en tradities met inbegrip van religie, een

centrale rol speelt in het debat over sociale integratie. Anno 2011 wordt het burgerschap in de

Nederlandse samenleving expliciet cultureel gedefinieerd. Naast de sociaaleconomische,

juridische en politieke rechten en plichten zijn ook culturele rechten en plichten in de 21ste

eeuw van groot belang voor een eerlijke en gelijke deelname aan de Nederlandse

samenleving.92 Culturele rechten gaan bijvoorbeeld over de acceptatie van culturele verschillen

in de samenleving en culturele erkenning.93

Een belangrijk aspect van de culturalisering van het burgerschap is de categorisering

van mensen volgens culturele richtlijnen. Het politieke en publieke debat over burgerschap

gaat steeds vaker over de verschillende gebruiken en smaken binnen een culturele

gemeenschap. De toenemende pluralisering van de Nederlandse samenleving heeft ertoe

geleid dat de culturele verschillen en overeenkomsten worden benadrukt in culturele

categorieën. Deze vorm van „hokjesdenken‟ heeft een basis gevormd voor een sterke wij/zij

kloof in Nederland. Mensen worden, al dan niet bewust, ingedeeld op basis van culturele

criteria zoals religie, cultureel geachte gedragingen en kleding, en gevoelens van

verbondenheid en loyaliteit.94 Deze laatste twee criteria onderscheiden zich van de rest, omdat

het emoties zijn en geen uitingen of gedrag.

Deze gevoelsmatige kant van burgerschap kwam ook aan bod in de vorige paragraaf bij

het „willen‟ deelnemen aan de samenleving. Het burgerschap is niet alleen een wettelijke

status of een bepaald soort gedrag, maar ook een emotionele ervaring. Er ligt in de laatste

jaren een grotere nadruk op emoties als trots, loyaliteit, verbondenheid en het gevoel er, al

91 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, pp. 159, 177) 92 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, p. 137) 93 (Zoonen, 2002, pp. 10-11) 94 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, p. 134; Trienekens, 2009, p. 12)

Page 44: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

42

dan niet, bij te horen. Deze emotie zit in het gevoel deel uit te maken van een culturele

samenleving. Men heeft als het ware een cultureel lidmaatschap. Het burgerschap in de

definitie van cultureel lidmaatschap is, ondanks het vervagen van nationale grenzen, nog

steeds verbonden aan het idee dat er sprake is van een nationale identiteit, waarin het

merendeel van de burgers zich herkent.95 Deze nationale identiteit staat echter onder druk

door processen van globalisering. Aan de ene kant willen burgers zo onderdeel zijn van de

Nederlandse culturele gemeenschap, terwijl tegelijkertijd steeds onduidelijker wordt, wat dit

Nederlanderschap is.

In de huidige Nederlandse samenleving leven verschillende culturen naast en met

elkaar. De sociale cohesie wordt vanuit het perspectief van globalisering bedreigd door een

gebrek aan gedeelde identiteit en loyaliteit. Als gevolg van globalisering is de Nederlandse

samenleving steeds meer gaan fragmenteren en pluraliseren. Mensen zijn onzeker geworden,

ze voelen zich niet (meer) thuis op de plek waar ze wonen of vandaan komen. Sinds de jaren

negentig van de twintigste eeuw wordt de categorie van de Nederlandse cultuur steeds meer

afgebeeld als iets dat moet worden afgeschermd van externe invloeden. Dit komt tot uiting in

de debatten rond burgerschap, die steeds vaker betrekking hebben op de identiteitsvorming en

loyaliteit van migranten en hun kinderen, en op de nationale cultuur en identiteit. Deze

debatten worden gevoed door een angst voor fragmentering van de samenleving.96

In de bestaande theorievorming rond burgerschap wordt de culturalisering van het

burgerschap nog niet direct in verband gebracht met het cultureel burgerschap. Toch is er een

verband tussen de opkomst en de betekenis van de begrippen. De culturalisering van het

Nederlandse burgerschap verwijst naar het toenemende belang van cultuur (waarden, normen,

gebruiken, tradities) bij het denken over burgerschap. Dat deze culturalisering in het denken

over burgerschap plaatsvindt, wordt bewezen door de introductie van het cultureel

burgerschap. Dit is de term die in de praktijk uiting geeft aan de culturalisering van het

burgerschap. Het gaat bij cultureel burgerschap niet alleen om het belang van cultuur, maar

ook om de actieve uitvoering van het burgerschap. Op deze manier bezien, zou de

culturalisering van het burgerschap voornamelijk te maken hebben met het denken over

burgerschap, terwijl cultureel burgerschap de praktische uitvoering is. De culturalisering maakt

toename van verschillen in de samenleving zichtbaar, terwijl het cultureel burgerschap gaat

over de omgang met deze onderlinge verschillen.

2.1.7 Emotionalisering van burgerschap

De huidige culturele interpretatie van het Nederlandse burgerschap is samengegaan met een

zekere emotionalisering van het burgerschap. Gevoelens van trots en loyaliteit lijken een

onderdeel geworden van het burgerschap. Hurenkamp en Tonkens zeggen hierover:

95 (Trienekens, 2009, p. 11) 96 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, pp. 133-135; Trienekens, 2009, p. 3)

Page 45: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

43

Burgerschap is, zeker in dit tijdsgewricht, meer dan alleen een status. Men verwacht dat mensen

zichzelf ook als burger zien, dat men niet alleen op de hoogte is van de eigen rechten en plichten,

maar dat men „als burger‟ een plaats in de maatschappij inneemt. Je moet jezelf tegenwoordig

ook burger of lid van de gemeenschap voelen.97

Hurenkamp en Tonkens menen dat de culturalisering van burgerschap „in wezen [vraagt] naar

de loyaliteit van mensen, niet rechtstreeks naar actief burgerschapsgedrag, maar naar de

mate waarin men geïnvesteerd heeft in de gemeenschap, er trots op is, er vrienden heeft, er

voor wil vechten.‟98 Het gaat om een soort toewijding, een gevoelsmatige investering. In het

derde hoofdstuk wordt duidelijk dat loyaliteit ook een belangrijke rol speelt in de associatie, de

dominante organisatievorm van de civil society.

Goed burgerschap gaat niet alleen over het juiste gedrag, maar in belangrijke mate

ook over het juiste gevoel. De mate waarin mensen zich Nederlands burger voelen en de mate

waarin zij loyaal zijn aan Nederland, bepaalt in welke culturele categorie zij vallen en of zij

„Nederlander‟ zijn of niet. Er gaan bepaalde verwachtingen uit van het begrip burgerschap, een

„goede‟ burger heeft bepaalde eigenschappen en gedraagt zich op een bepaalde manier. Deze

verwachtingen zullen in paragraaf 2.3.2 aan bod komen.

Gevoelens van trots en loyaliteit spelen, als gevolg van de emotionalisering van

burgerschap, een belangrijke rol in het hedendaagse burgerschap. Deze trots is voornamelijk

verbonden met het idee van Nederlanderschap, het idee onderdeel uit te maken van een

culturele gemeenschap. Waar het cultureel burgerschap als vorm van actief burgerschap past

binnen het idee van de civil society, past de categorisering volgens culturele richtlijnen en de

emotionalisering van burgerschap minder goed binnen het idee van een civil society. In de civil

society zou de focus in de gemeenschap namelijk niet bij de culturele categorieën liggen, maar

bij de vrijwillige associatieve verbanden in de samenleving. Deze associatieve verbanden

zouden idealiter de culturele scheidslijnen overschrijden. Dit betekent dat men de culturele

categorisering los moet laten om werkelijke associatieve relaties aan te gaan.

De denkbeeldige categorie van het Nederlanderschap weerhoudt ons van daadwerkelijke

associatieve gelijkwaardige relaties en remt op deze manier de ontwikkeling van de civil

society. Dit betekent dat men de groei van de civil society zou stimuleren door de culturele

categorisering meer los te laten. Wanneer er minder in culturele categorieën zou worden

gedacht, en meer in associatieve relaties, kan het burgerschap volledig worden ingezet voor

het ontstaan van een civil society. In het derde hoofdstuk wordt hier in paragraaf 3.4.2 nog

kort op teruggekomen, omdat ook in de negentiende eeuwse associaties gevoelens van

loyaliteit kenmerkend waren voor deze organisaties.

97 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, p. 38) 98 (Hurenkamp & Tonkens, 2011, p. 25)

Page 46: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

44

2.2 Cultureel burgerschap als beleidsideaal

In 2007 introduceerde de Raad voor Cultuur de term cultureel burgerschap in zijn rapport

Innoveren, Participeren!. De Raad is het wettelijk adviesorgaan van de regering en het

parlement op het terrein van kunst, cultuur en media. Hij bestaat uit negen leden die door de

minister of staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) voor vier jaar

worden benoemd. De Raad functioneert onafhankelijk en adviseert, gevraagd en ongevraagd,

over beleidskwesties en subsidiebesluiten. De Raad brengt meestal advies uit op aanvraag van

de minister van OC&W. Zo ook in 2006, toen minister Maria van der Hoeven vroeg om een

advies over de richting van het toekomstig cultuurbeleid op basis van de bestaande situatie en

ontwikkelingen in de culturele sector. Deze aanvraag voor een adviesagenda voor het

cultuurbeleid leidde uiteindelijk tot het rapport Innoveren, Participeren!.99

De Raad signaleert in zijn adviesrapport dat burgerschap en maatschappelijke

participatie onder druk komen te staan in een tijd waarin maatschappelijke ontwikkelingen als

migratie, globalisering en heterogenisering een groeiende rol vervullen. De Nederlandse

samenleving kent een grote verscheidenheid aan culturen. Deze diversiteit aan religies,

gewoonten, muziekstijlen, eetculturen, et cetera hebben de vanzelfsprekende identificatie van

burgerschap met een nationaal gebonden, politieke gemeenschap in twijfel getrokken. Het

burgerschap is geen serie formele rechten en economische zelfstandigheid binnen een

natiestaat meer, maar een proces wat continu in wording is.100

In de interpretatie van de Raad moet het burgerschap elke dag opnieuw worden

bevochten. Hieruit blijkt dat de Raad een dynamische interpretatie van het burgerschap

hanteert. Lector Actief Burgerschap Sandra Trienekens sluit zich hierbij aan door te stellen dat

„burgerschap […] een proces [is,] dat in de alledaagse praktijk continue bestreden en

omgevormd wordt.‟101 Volgens de Raad spelen cultuur en cultuurparticipatie een belangrijke rol

bij het bevechten en waarmaken van het burgerschap.102 De betekenis van cultuur voor

burgerschap en maatschappelijke participatie wordt door de Raad als volgt verwoordt:

Hier en nu is cultuur onmisbaar als bron van onderlinge binding en zingeving. Mensen hebben om

goed te kunnen functioneren, alleen of in groepsverband, een referentiekader nodig – een als

zinvol ervaren verband tussen de voortdurende stroom van ervaringen en indrukken waarin het

leven van alledag zich afspeelt. Op zoek naar een zinvol bestaan gaan zij te rade bij geordende

patronen, zoals religie, ideologie, doctrine, moraal, taal, kunst en cultureel erfgoed, of

combinaties daarvan. Zo‟n stelsel schept een band tussen mensen en fungeert vaak als basis voor

gedeelde waarden, verwachtingen en leefregels.103

99 (Hoeven, 2006; Swaab & Weeda, 2007, pp. 1-3) 100 (Swaab & Weeda, 2007, pp. 13, 17) 101 (Trienekens, 2009, p. 14) 102 (Swaab & Weeda, 2007, pp. 13, 17) 103 (Swaab & Weeda, 2007, p. 12)

Page 47: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

45

Uit dit citaat blijkt dat cultuur kan worden ingezet door individuen om hun identiteit te bepalen

en zich te verhouden tot anderen. Ook Trienekens ziet deze waarde van cultuur voor

burgerschap. Zij stelt dat de beleving van culturele aspecten centraal staat bij het alledaagse

proces van burgerschap.104 Cultuur wordt zowel door de Raad als Trienekens als een essentieel

onderdeel gezien van het burgerschap. Dit is een bevestiging van de culturalisering van het

burgerschap.

2.2.1 Het advies: cultureel burgerschap

Met het cultureel burgerschap wil de Raad recht doen aan de toenemende waarde van cultuur

voor het functioneren van de samenleving. De term moet volgens de Raad worden gezien als

aanduiding en accentuering van de complexiteit en de gelaagdheid van burgerschap, èn van de

onmiskenbare betekenis van kunst en cultuur voor de bloei en ontwikkeling van de nationale

politieke gemeenschap in een mondiale context.105 Hoewel er in deze beschrijving wel wordt

gerefereerd aan de nationale gemeenschap, gaat het cultureel burgerschap uit van een

maatschappelijke betrokkenheid, zonder dat er wordt gerefereerd aan een „oude‟ nationale of

statische culturele identiteit. De veranderde betekenis van cultuur is hier van belang. Cultuur is

namelijk, evenals identiteit, een dynamisch begrip. Dat wil zeggen, zonder vaste betekenis en

altijd in ontwikkeling. Het cultureel burgerschap legt juist de nadruk op deze dynamiek in de

identiteit en cultuur van verschillende mensen. Om deze reden kan het burgerschap dat is

gebouwd op deze begrippen ook niet statisch zijn.106

De Raad biedt in zijn advies enkele aanknopingspunten voor het cultuurbeleid, waarmee

de overheid maatschappelijke problemen kan aanpakken. In het rapport van de Raad wordt

geconstateerd dat burgers steeds meer verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf en hun rol in

de samenleving. Deze verantwoordelijkheid wordt in de 21ste eeuw sterk aangemoedigd door

de overheid, zoals ook in de inleiding van het eerste hoofdstuk werd geconstateerd. Om deze

verantwoordelijkheid te kunnen nemen, is het van belang dat burgers in staat worden gesteld

om hun democratische rechten uit te kunnen oefenen. De overheid moet ervoor zorgen dat

burgers zich kunnen uiten, ontplooien en informeren. Het gaat hierbij niet alleen om de

zelfredzaamheid van de burger, maar ook om het vermogen om invloed uit te oefenen op de

vormgeving van de samenleving.107 Dit sluit aan bij het idee van de civil society, die tot stand

komt door actieve en verantwoordelijke burgers.

De factor cultuur speelt een essentiële rol bij de vormgeving van de samenleving en de

totstandkoming van de civil society. De Raad stelt in zijn advies:

Cultuur mag […] niet worden gereduceerd tot een statisch object zoals een voorstelling, expositie

104 (Trienekens, 2009, p. 14) 105 (Swaab & Weeda, 2007, pp. 4, 13)

106 (Trienekens, 2006, p. 42) 107 (RvC, 2007a; Swaab & Weeda, 2007, p. 12)

Page 48: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

46

of een ander kunstwerk. Cultuur is een dynamisch proces dat dieper doorwerkt en meer oplevert

dan de producten die voor veel mensen dienen als besteding van vrije tijd. In feite is cultuur

datgene wat de inwoners van Nederland bindt bij wijze van eenheid in verscheidenheid. De Raad

voor Cultuur pleit dan ook voor een breed cultuurbegrip dat mensen insluit in plaats van uitsluit

en de grondslag vormt van de wijzen waarop we in Nederland met elkaar omgaan.108

Deze benadering van cultuur komt in grote mate overeen met de cultuursociologische

interpretatie van cultuur uit het eerste hoofdstuk. De beschrijving van cultuur als dynamisch

proces en cultuur als verbindende factor in de samenleving komen overeen. Zoals in het eerste

hoofdstuk werd vastgesteld, stelt cultuur burgers in staat zich tot elkaar te verhouden, om zich

te verbinden, om zich te kunnen uiten en elkaar te kunnen begrijpen. Op deze manier is

cultuur een noodzakelijk ingrediënt voor processen van binding en de opbouw van een civil

society.

2.2.2 Cultuurparticipatie

De minister van OC&W, Ronald Plasterk, reageert met de nota Kunst van Leven; hoofdlijnen

cultuurbeleid (2007) op het advies Innoveren, participeren! van de Raad voor Cultuur. In zijn

nota neemt hij veel van de adviezen van de Raad over, waaronder de notie van het cultureel

burgerschap. Het kabinet ziet het als zijn taak om iedereen de mogelijkheid te geven als

culturele burger deel te nemen aan de samenleving. De culturele burger beschikt over „een

geheel aan kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee hij zich bewust, kritisch en actief kan

verhouden tot en participeren in de huidige ingewikkelde, veranderlijke en fundamenteel

gemedialiseerde samenleving.‟109 Plasterk meent dat actieve cultuurdeelname van essentieel

belang is om dit geheel aan kennis, vaardigheden en mentaliteit op te doen en te

ontwikkelen.110 Om deze reden laat hij het Fonds voor Cultuurparticipatie oprichten. Dit fonds

heeft de notie van cultureel burgerschap vertaald in een actieve missie:

Het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van

inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en

woonplaats.111

Deze actieve cultuurparticipatie wordt geacht bij te dragen aan het cultureel burgerschap.

Opvallend aan de definitie van cultureel burgerschap van het Fonds is, dat zij niet alleen

sociale doelen benoemt, maar ook individuele doelen: „Actief bezig zijn met cultuur draagt bij

aan cultureel burgerschap: aan individueel geluk maar ook aan onderlinge binding in dorp, wijk

108 (Swaab & Weeda, 2010) 109 (RvC, 2007b) 110 (Plasterk, 2007, p. 24) 111 (Knol, Rensen, & Klaveren, 2009, p. 6)

Page 49: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

47

of stad.‟112 Juist het individuele doel van cultureel burgerschap komt zelden terug in het

overheidsbeleid, het lijkt vooral een sociaal doel te zijn. Een verklaring hiervoor is dat het

overheidsbeleid zich voornamelijk richt op gemeenschappelijke doelen. De overheid is een

maatschappelijke organisatie en het (cultuur)beleid is als onderdeel van haar maatschappelijke

opdracht gericht op maatschappelijke effecten.113 Individuele doelen van het cultureel

burgerschap zijn daarom mogelijk voor de overheid minder interessant.

Het Fonds voor Cultuurparticipatie is een gedecentraliseerd overheidsorgaan en bepaalt

op basis van het regeerakkoord en de cultuurnota de algemene richting van het cultuurbeleid

op het gebied van cultuurparticipatie. Deze algemene richting krijgt vorm in de missie en de

doelstellingen van het Fonds. Op lokaal en regionaal niveau hebben de overheden ruimte voor

eigen invulling, passend bij de lokale of regionale omstandigheden. Als gedecentraliseerd

overheidsorgaan heeft het Fonds verschillende instrumenten om haar doelen te behalen. Deze

instrumenten kunnen worden verdeeld in twee categorieën. Ten eerste is er het subsidie-

instrumentarium wat haar door de Rijksoverheid is toegekend en ten tweede ontplooit het

Fonds eigen initiatieven zoals debatten en bijeenkomsten. Het subsidie-instrumentarium

bestaat onder andere uit de Regeling Cultuurparticipatie voor provincies en gemeenten. Deze

decentralisatieregeling, specifiek bedoeld voor de lagere overheden, is een matchingsregeling

waarmee het ministerie van OC&W de eigen financiering van lagere overheden wil stimuleren.

De twaalf provincies en 35 grote gemeenten voeren elk een eigen programma uit om

cultuurdeelname te bevorderen. De middelen die daarvoor benodigd zijn, zijn gebaseerd op

een gelijke bijdrage van het Fonds en de deelnemende stad of provincie. Om voor deze

regeling in aanmerking te komen dienen de provincies en gemeenten een vierjarig beleidsplan

in te leveren bij het Fonds.114 Eind 2008 hebben de provincies en gemeenten hun programma‟s

cultuurparticipatie voor de periode 2009-2012 ingediend.

2.2.3 Actief cultureel burgerschap

Het kabinet Balkenende IV wijst in de beleidsnota Kunst van Leven het Fonds voor

Cultuurparticipatie aan als één van de belangrijkste instrumenten om de actieve

cultuurparticipatie in de samenleving te vergroten. Het kabinet verwacht dat het Fonds, door

stimulering van de Nederlandse cultuurparticipatie, zal bijdragen aan de ontwikkeling van

cultureel burgerschap. Dit cultureel burgerschap, zo is de verwachting, zal op haar beurt een

positief effect hebben op de maatschappij als geheel. Het actief cultureel burgerschap wordt

namelijk geacht bij te dragen aan sociale cohesie, betrokkenheid en verbondenheid onder

burgers.115 Deze samentrekking van het actief burgerschap en het cultureel burgerschap wordt

nu toegelicht.

112 (Knol, et al., 2009, p. 5) 113 (Knol, 2009, p. 14) 114 (Knol, et al., 2009, pp. 5-7) 115 (OC&W, 2008)

Page 50: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

48

In het eerste hoofdstuk bleek dat cultural citizenship tot stand kwam door

maatschappelijke participatie. Dit geldt ook voor het cultureel burgerschap, deze actieve vorm

van burgerschap wordt vormgegeven door participatie en in het contact tussen burgers. Dit

gegeven maakt het cultureel burgerschap een vorm van actief burgerschap. Het actief

burgerschap wordt door de leerstoel Actief Burgerschap omschreven als 'het (leren) deelnemen

aan en verantwoordelijkheid dragen voor de publieke zaak.‟116 De overeenkomst tussen beide

vormen van burgerschap zit vooral in het woord „deelnemen‟. Door het stimuleren van

cultuurparticipatie, stimuleert de overheid zowel actief als cultureel burgerschap. De

overeenkomsten tussen beide begrippen zijn geen toeval, zo constateert ook journalist Joost

Ramaer in de Volkskrant. Hij stelt, dat er weinig verschil zit tussen het cultureel burgerschap

uit de adviesagenda van de Raad en het actief burgerschap uit het Regeerakkoord van kabinet

Balkenende IV. Hierdoor gaat de Raad keurig mee in de dominante richting van het politieke

bestel.117 Hoewel dit deels klopt, moet hierbij worden opgemerkt dat de focus van cultureel

burgerschap niet primair ligt bij de verantwoordelijkheid voor de publieke zaak, zoals dat het

geval is bij actief burgerschap. De focus ligt eerder bij het belang van cultuur voor burgerschap

en de samenleving. Er wordt wel op actieve wijze deelgenomen aan de samenleving bij het

cultureel burgerschap. Deze actieve deelname is inherent aan cultuurparticipatie, een

samenvoeging van cultuur en participatie. Zo is cultureel burgerschap altijd actief burgerschap

maar actief burgerschap hoeft geen cultureel burgerschap te zijn. Actief burgerschap laat zich

namelijk ook in andere activiteiten zien, zoals vrijwilligerswerk. Als burgers zich bijvoorbeeld

inzetten als vrijwilliger bij een verzorgingstehuis, nemen zij deel aan de samenleving en

dragen zij verantwoordelijkheid voor de publieke zaak. Hierdoor is cultureel burgerschap wel

een vorm van actief burgerschap, maar is actief burgerschap niet noodzakelijkerwijs cultureel

ingevuld.

Aan het einde van het eerste hoofdstuk (paragraaf 1.4.7) werd de onderlinge

afhankelijkheid van cultural citizenship en de civil society vastgesteld. Terwijl cultural

citizenship een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van de civil society, draagt de

civil society tegelijkertijd bij aan de ontwikkeling van cultural citizenship. De civil society

garandeert namelijk onderlinge communicatie, waardoor burgers van elkaar leren en cultural

citizenship wordt gestimuleerd. Deze onderlinge afhankelijkheid tussen cultural citizenship en

civil society gaat ook op voor het cultureel burgerschap en de civil society, doordat cultureel

burgerschap actieve en verantwoordelijke burgers verondersteld.

Maatschappelijke participatie is een prominent thema in nationale politieke discussies

de laatste jaren. Dit komt doordat er van maatschappelijke participatie wordt verwacht dat het

bijdraagt aan de stimulering van burgerschap. Participatie zou bijdragen aan de ontwikkeling

tot volwaardig burger van de Nederlandse samenleving. Het begrip cultureel burgerschap past

116 (Tonkens, 2005) 117 (Ramaer, 2007)

Page 51: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

49

in dit participatiediscours.118 Burgerschap lijkt in Nederland door beleidsmakers als antwoord te

worden gezien op migratie- en individualiseringsprocessen.119 Volgens het Fonds gaat het

burgerschap om „de burger die actief participeert in de samenleving waarin hij of zij leeft. Bij

participeren gaat het om werken en/of het volgen van onderwijs en/of het deelnemen aan

culturele activiteiten, sport of andere domeinen.‟120 Het gaat hierbij om participatie in de

breedste zin van het woord: gezamenlijk in de samenleving iets maken of meemaken.

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie werd de mate van cultuurparticipatie al

genoemd als graadmeter voor het cultural citizenship. Hoe meer cultuurparticipatie, hoe meer

cultureel burgerschap in de samenleving. Het Fonds lijkt het oorzakelijke verband tussen

cultuurparticipatie en cultureel burgerschap op dezelfde manier te benaderen. Het Fonds

moedigt namelijk aan dat burgers door cultuurdeelname een eigen culturele belangstelling

ontwikkelen en zo cultureel burgerschap creëren.121 Op deze manier is cultuurparticipatie één

van de essentiële elementen van cultureel burgerschap. Wanneer er wordt gekeken naar de

werkplannen van provincies en gemeenten op het gebied van cultuurparticipatie, blijkt echter

dat niet iedereen deze verhouding tussen cultuurparticipatie (middel) en cultureel burgerschap

(doel) op dezelfde manier hanteert.

2.2.4 Verschillen in interpretatie

Cultuurnetwerk Nederland, het landelijke expertisecentrum voor cultuureducatie, heeft een

analyse gemaakt van de 44 goedgekeurde werkplannen cultuurparticipatie van provincies en

gemeenten voor het Fonds. In deze analyse werd gekeken in hoeverre bepaalde

beleidsdoelstellingen van het kabinet terugkwamen in de werkplannen. Één van deze

doelstellingen was het cultureel burgerschap. Onderzoeker Sanne van den Hoek, die heeft

meegewerkt aan deze „quickscan‟, constateert dat de term cultureel burgerschap in de meeste

plannen niet of nauwelijks wordt toegelicht.122 Uit het scriptieonderzoek van

cultuurwetenschapper Helma Geerlings blijkt ook dat de term cultureel burgerschap in de

werkplannen zelden nader wordt toegelicht of van betekenis wordt voorzien. Dit is

problematisch, omdat provincies en gemeenten met verschillende interpretaties van het begrip

werken.123

Volgens Geerlings wordt de term zowel als oorzaak, gevolg en als middel en doel

genoemd. Zo wil de provincie Noord-Brabant invulling geven aan het begrip cultureel

burgerschap door mogelijkheden te creëren voor alle Brabanders „om kennis te maken met én

actief deel te nemen aan het culturele leven.‟124 In deze provincie wordt cultureel burgerschap

118 (IJdens & Rensen, 2010, p. 23) 119 (Hurenkamp & Tonkens, 2008, p. 17) 120 (Knol, et al., 2009, p. 6) 121 (Knol, et al., 2009, p. 6) 122 (Hoek, 2010, p. 68) 123 (Geerlings, 2009, pp. 25-26) 124 (Haaften-Harkema & Uijlenbroek, 2008, p. 7)

Page 52: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

50

op deze manier ingezet om de cultuurparticipatie te vergroten. De stad Maastricht geeft een

meer uitgebreide uitleg van haar interpretatie van cultureel burgerschap. In haar werkplan

staat: „Cultuurparticipatie geeft bovendien een belangrijke “spin off” voor de ontwikkeling van

competenties als creativiteit, oordeelsvermogen, lef en innovatiekracht; anders gezegd: voor

goed cultureel burgerschap.‟125 In dit werkplan is cultuurparticipatie het middel om het doel

van cultureel burgerschap te bereiken.

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat de causale relatie tussen cultuurparticipatie en

cultureel burgerschap op twee verschillende manieren wordt uitgelegd. Sommige

beleidsplannen volgen het Fonds in de gedachtegang dat cultuurparticipatie leidt tot cultureel

burgerschap, terwijl anderen ervan uitgaan dat cultureel burgerschap bijdraagt aan vergroting

van de cultuurdeelname. In de eerste interpretatie is het beleid gericht op de bevordering van

cultuurparticipatie, terwijl dit in de tweede interpretatie is gericht op de stimulering van

cultureel burgerschap. Naast het gegeven dat de term op verschillende wijzen wordt

geïnterpreteerd, constateert Geerlings ook dat de term met een zekere willekeurigheid wordt

overgenomen en dat deze nergens wordt gelegitimeerd. Zo zijn er geen verwijzingen naar

academische teksten, enkel naar het regeerakkoord.126 De provincies en gemeenten hanteren

verschillende interpretaties van het cultureel burgerschap in de werkplannen. Hieruit blijkt dat

de beschrijving van het cultureel burgerschap in het advies van de Raad en de cultuurnota

voor meerdere interpretaties vatbaar is.

Volgens Geerlings varieert de definiëring van cultureel burgerschap in de werkplannen

van abstract tot zeer concreet. De definities lopen uiteen van „cultuurminnaars tot mondige,

creatieve en geïnformeerde inwoners.‟127 Van den Hoek weet een meer algemene definitie te

destilleren uit de verschillende werkplannen. Zij stelt dat beleidsmakers met cultureel

burgerschap over het algemeen doelen op 'de competenties en culturele bagage die individuele

burgers nodig hebben om deel te nemen aan de samenleving.'128 Deze definitie, waarin

cultureel burgerschap verwijst naar het hebben van bepaalde vaardigheden en een bepaald

cultureel repertoire, vertoont zowel overeenkomsten als verschillen met de definitie van de

Raad. Overeenkomsten zouden het meest voor de hand liggen, omdat de werkplannen zijn

geschreven op basis van het advies van de Raad voor Cultuur. De meest in het oog springende

gelijkenis is het gegeven dat een zekere culturele kennis en ervaring „nodig‟ is om volwaardig

te kunnen deelnemen aan de samenleving. Hier is ook een gelijkenis te vinden met de

gedachte van Marshall. Hij ging er van uit dat je de civiele, politieke en sociale rechten nodig

had om volledig te kunnen deelnemen aan de samenleving. Al verschillen de culturele rechten

wezenlijk van de klassieke rechten, zij zijn namelijk actief en niet passief, worden zij nu ook

gezien als essentieel voor een volwaardige deelname aan de samenleving.

125 (Jacobs & Bessems, 2008, p. 5) 126 (Geerlings, 2009, pp. 25-26) 127 (Geerlings, 2009, p. 74) 128 (Hoek, 2010, p. 68)

Page 53: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

51

Een groot verschil tussen beide definities is, dat de definitie van Van den Hoek bondiger

en concreter is dan de omschrijving van cultureel burgerschap van de Raad. De Raad heeft in

zijn advies een algemene en brede omschrijving van het begrip gegeven. Vervolgens hebben

beleidsmakers van provincies en gemeenten hier een eigen invulling aan gegeven in de

werkplannen en heeft Van den Hoek hier een soort algemene definitie uit gedestilleerd. Al

blijven de beschrijvingen wel bij elkaar in de buurt en hebben zij allen te maken met

cultuurparticipatie en het verbeteren van maatschappelijke problemen, blijven er verschillen in

interpretatie. Hieruit blijkt dat het burgerbegrip zelfs binnen de context van de Nederlandse

samenleving op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd en geen sluitende definitie

heeft.

Wat interessant is aan het onderzoek van Geerlings, is dat zij stelt dat het cultureel

burgerschap een politieke stroming lijkt te vertegenwoordigen. Zo komt het cultureel

burgerschap volgens Geerlings „uit de links-liberale hoek waar de eigen verantwoordelijkheid

alom wordt geprezen en de geestelijke ontwikkeling door onderwijs en cultuur gestimuleerd

dient te worden ter bewustmaking van de eigen verantwoordelijkheid.‟129 Deze conclusie is

interessant, omdat zoals in het eerste hoofdstuk al duidelijk werd, de opleving van het

liberalisme in de jaren tachtig heeft bijgedragen aan de groei van de civil society sector. In de

visie van Geerlings zou het cultureel burgerschap een product zijn van dit liberale

gedachtegoed, hetzelfde gedachtegoed wat de civil society sector heeft doen groeien. Het

liberalistische gedachtegoed, waarbinnen de eigen verantwoordelijkheid en het terugtrekken

van de staat belangrijke thema‟s zijn, vormt een verbinding tussen het denken over cultureel

burgerschap en het denken over de civil society. Beide begrippen zijn op dezelfde liberale

ideeën gebaseerd.

2.2.5 Huidige status

In dit hoofdstuk is besproken op welke verschillende manieren de notie van cultureel

burgerschap in beleidsadviezen, werkplannen en beleidsstukken is geïnterpreteerd. Hoewel in

dit hoofdstuk alleen het beleidsmatige gebruik van cultureel burgerschap is besproken, is het

cultureel burgerschap ook voornamelijk een thema van de overheid, en ondersteunende

instanties zoals de Raad voor Cultuur en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Het gebruik van de

term in de cultuurnota van Plasterk (2007), in het beleidsplan van het Fonds voor

Cultuurparticipatie (2009) en in de werkplannen van provincies en gemeenten (2008) heeft

nadien weinig vervolg gehad in maatschappelijke debatten. Hierbij dringt zich de vraag op hoe

het komt dat het begrip cultureel burgerschap nooit de beleidsmatige context van het

overheidsbeleid heeft verlaten en is doorgedrongen tot maatschappelijke of wetenschappelijke

discussies.

129 (Geerlings, 2009, p. 33)

Page 54: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

52

Het cultureel burgerschap werd als term in het cultuurbeleid gebruikt in de jaren 2007-

2009. In de afgelopen jaren is de term nauwelijks meer terug te vinden. Een mogelijke

verklaring voor het verdwijnen van het begrip cultureel burgerschap, is dat het begrip door zijn

brede omschrijving en verschillende interpretaties, nooit echt een bruikbaar begrip is

geworden. Doordat er in Nederland ook geen geschiedenis van wetenschappelijke

theorievorming rond dit begrip is geweest of op gang gekomen is, mist het begrip wellicht ook

de nodige theoretische fundering. Bij het gebruik van de term door provincies, gemeenten en

het Fonds voor Cultuurparticipatie wordt er vooral naar de adviesagenda van de Raad en de

cultuurnota verwezen, waardoor er geen verdieping van de term plaats vindt. Bij dit

oppervlakkige gebruik van de term, werd het cultureel burgerschap door verschillende partijen

op hun eigen manier ingevuld. Hierdoor werd de betekenis van het cultureel burgerschap niet

duidelijker en kreeg het ook geen duidelijke functie in de praktijk.

De notie van het cultureel burgerschap is bijna niet meer in het overheidsbeleid terug te

vinden. Daarnaast is het gebruik van de term ook nog niet echt overgeslagen naar andere

onderdelen van de samenleving. InterArt, de stichting die de term jaren vóór de Raad voor

Cultuur introduceerde, gebruikt de term nog wel, maar ook hun projecten rond Nieuw Cultureel

Burgerschap lijken over hun toptijd heen te zijn. De stichting InterArt en haar visie op cultureel

burgerschap wordt kort toegelicht in paragraaf 2.3.3.

Page 55: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

53

2.3 Cultureel burgerschap in de praktijk

Sociaal geograaf Sandra Trienekens (1972) is lector Actief Burgerschap aan de Hogeschool van

Amsterdam en doet onderzoek op het gebied van burgerschap, culturele diversiteit en

community art. Zij richt zich in haar onderzoek specifiek op de vraag hoe kunst en cultuur op

een positieve manier kunnen bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken als sociale cohesie

en participatie.

2.3.1 Culturele interventies

Trienekens betrekt in haar onderzoek concrete kunst- en cultuurpraktijken bij burgerschap.

Deze praktijken noemt zij culturele interventies, dit zijn concrete uitvoeringen van de bijdrage

die kunst en cultuur kunnen leveren aan de samenleving. Hierbij kan gedacht worden aan

community artprojecten en sociaal geëngageerde kunstprojecten, maar ook andere projecten

die artistieke en maatschappelijke intenties verenigen. Hoewel community art in het eerste

hoofdstuk werd geïntroduceerd als kunstvorm die werd gestimuleerd door het overheidsbeleid

om de sociale cohesie en participatie in de samenleving te verbeteren, constateert Trienekens

dat deze kunstvorm nog niet sterk verankerd is in het cultuurbeleid. Het begrip lijkt in het

nationale en lokale cultuurbeleid niet veel verder te komen dan het domein van de

amateurkunst en de stimulering van cultuurparticipatie. Volgens Trienekens is het wel een

duidelijk aandachtsgebied bij private cultuurfondsen als het VSBfonds en de Stichting Doen.130

Deze private fondsen bevinden zich overigens op de grens van de civil society sector omdat zij

ook kenmerken van de markt en de staat hebben (zie figuur 1.2). Ook in de huidige plannen

voor het cultuurbeleid lijkt de aandacht voor community art naar de achtergrond te zijn

verdwenen.

Culturele interventies kenmerken zich volgens Trienekens „door de gelijkwaardigheid

van de artistieke en maatschappelijke intenties die de bedenkers van het project hebben.‟131

Hoewel het onderzoek van Trienekens vooral ingaat op de maatschappelijke en participatieve

bijdrage van kunstprojecten, benadrukt zij dat het feit dat het om kunst gaat ook belangrijk is:

„De prikkelende kracht van culturele interventies is nu juist het feit dat het om kunst gaat.‟132

Hierdoor is de autonome waarde van kunst voorwaardenstellend voor de maatschappelijke

effecten van het kunstproject. Culturele interventies leveren op verschillende manieren een

bijdrage aan de Nederlandse maatschappij die hieronder zullen worden toegelicht.

Ten eerste worden burgerschapscompetenties als erkenning van verschil, respect,

wederzijds vertrouwen, acceptatie van onzekerheid en reflexiviteit gestimuleerd en versterkt

bij de kunstprojecten. Deze vaardigheden doen burgers op in het contact met elkaar. Ten

130 (Trienekens, 2009, pp. 21-22) 131 (Trienekens, 2009, p. 21) 132 (Trienekens, 2009, p. 22)

Page 56: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

54

tweede bevordert community art het samenkomen van burgers, het brengt burgers letterlijk

bij elkaar. Op een hoger niveau wordt ook de sociale cohesie in de samenleving bevorderd door

het onderlinge contact tussen burgers, kunstenaars en organisaties. De culturele interventies

stimuleren de banden tussen mensen op een manier die de grenzen van de groep overstijgt en

zo dragen zij bij aan de erkenning van onderlinge culturele verschillen. De kunstprojecten

kunnen daarnaast de beeldvorming over verschillende achtergestelde maatschappelijke

groepen bijstellen. Hierbij kan gedacht worden aan eerste-generatie gastarbeiders of

verstandelijk gehandicapten. Tot slot stimuleren deze kunstprojecten participatie, mensen

nemen deel aan de samenleving.133

Volgens Trienekens ligt er in het overheidsbeleid de laatste jaren een nadruk op het

stimuleren van actief burgerschap en de zelfredzaamheid van burgers.134 Culturele interventies

zouden een positieve bijdrage kunnen leveren aan deze beleidsdoelen doordat zij

burgerschapscompetenties bevorderen. Hier vormen culturele interventies een verbinding

tussen cultuurparticipatie en de civil society. Culturele interventies kunnen namelijk als vorm

van cultuurparticipatie een bijdrage leveren aan de civil society, doordat zij

burgerschapscompetenties bevorderen. Deze burgerschapscompetenties dragen op hun beurt

weer bij aan actief burgerschap en zelfredzaamheid. Met behulp van goede culturele

interventies kan zo een bijdrage worden geleverd aan maatschappelijke vraagstukken zoals

pluralisering, participatie en sociale cohesie. De culturele interventies kunnen worden gezien

als uiting van het cultureel burgerschap. Zo dragen culturele interventies bij aan de

ontwikkeling van de civil society.

2.3.2 Beleidsmatige verwachtingen

Een belangrijk thema bij het denken over burgerschap, zijn de beleidsmatige verwachtingen

van het burgergedrag. Het idee van goed burgerschap wordt door de overheid geassocieerd

met bepaald moreel gedrag en bepaalde sociale praktijken en overtuigingen. In Nederland

wordt er van een goed burger verwacht dat hij zichzelf en zijn burgerschapscompetenties

ontwikkelt en dat hij een zekere zelfbestemming heeft. Onder het laatste wordt verstaan dat

hij een bijdrage levert aan de creatie van de condities waarbinnen zijn handelen kan

plaatsvinden. Goede burgers dienen op deze manier een bijdrage te leveren aan de

samenleving. Deze verwachtingen van het burgerschap zijn in het Nederlandse overheidsbeleid

terug te vinden onder de noemer actief burgerschap.135 Het gaat hier dus om de

verwachtingen van beleidsmakers en bestuurders.

Deze beleidsmatige verwachtingen van burgerschap zijn vooral gericht op participatie.

Deze participatieve bijdrage aan de samenleving past binnen het denken over de civil society.

133 (Trienekens, 2009, pp. 4, 21) 134 (Trienekens, 2009, p. 4) 135 (Trienekens, 2009, pp. 8-9)

Page 57: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

55

In het eerste hoofdstuk werd uitgelegd dat een civil society bestaat uit een samenleving waarin

alle mensen gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor de vormgeving van de

samenleving. In Nederland wordt van burgers verwacht dat zij de samenleving vorm geven

door actief burgerschap, met andere woorden: een bijdrage leveren aan de civil society.

Trienekens signaleert een kloof tussen de verwachtingen van burgerschap vanuit het

overheidsbeleid en de uitvoering in de praktijk. De beleidsmatige verwachtingen van

burgerschap worden in Nederland vooral gericht op migranten. Van deze nieuwe inwoners

wordt verwacht dat zij zich op de juiste manier gedragen, zich aanpassen aan de Nederlandse

cultuur, de Nederlandse taal beheersen, participeren in de samenleving, interetnische

contacten onderhouden en de basale Nederlandse normen onderschrijven. Trienekens

constateert dat het algemene beeld in de samenleving en de politiek heerst dat migranten hulp

nodig hebben bij hun inburgering en dat zij zwaar leunen op de verzorgingsstaat. Deze

verwachting blijkt echter niet te kloppen met wat er in de praktijk gebeurt. Zo zijn er in de

praktijk verschillende initiatieven van migranten die organisaties opzetten met sociaal culturele

functies. Op deze manier zorgen zij juist voor zelfbestemming en vormen zij de civil society,

zoals de overheid van burgers verwacht.136

De kloof tussen de verwachtingen vanuit het beleid en de uitvoering in de praktijk wordt

veroorzaakt door verschillende factoren. Ten eerste is niet altijd duidelijk wat er nu van wie

wordt verwacht. Op deze manier is niet duidelijk wie zich waarvoor moet inzetten. Er ontbreekt

een heldere omschrijving van wat het juiste gedrag of goed burgerschap is. Anderzijds is er

onvoldoende erkenning van culturele verschillen vanuit het beleid waardoor de verwachtingen

vanuit het beleid niet aansluiten op de praktijk. Zo worden migranten volgens Trienekens als

één homogene groep benaderd, die moet integreren in de Nederlandse samenleving, terwijl er

veel culturele verschillen zijn. Dit is tegenstrijdig met de introductie van de term cultureel

burgerschap omdat de erkenning van de culturele kant van het burgerschap ook het erkennen

van verschillen in beleving van identiteiten, culturen en het gevoel van thuishoren inhoudt.137

Wanneer vanuit beleidsmatig oogpunt deze culturele verschillen in beleving ook worden

erkend, zullen beleidsmakers beter kunnen inspelen op de praktijk.

2.3.3 Grondleggers

De Raad voor Cultuur was niet als eerste met de introductie van het cultureel burgerschap in

Nederland. De stichting InterArt introduceerde al in 2003 de term Nieuw Cultureel

Burgerschap, voordat dit een onderwerp werd in het landelijke cultuurbeleid. De stichting is de

initiator van het gebruik van cultureel burgerschap. InterArt tracht met interdisciplinaire en

interculturele kunstprojecten maatschappelijke vraagstukken onder brede aandacht te

brengen. Met deze kunstprojecten wil de stichting „een nieuwe grammatica van communicatie

136 (Trienekens, 2009, pp. 9-10) 137 (Trienekens, 2009, pp. 10, 14)

Page 58: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

56

ontwikkelen die bijdraagt aan identiteitsvorming en sociale cohesie in de wereld om ons heen

die we zelf steeds minder begrijpen‟.138 Stichting InterArt stimuleert publiek en kunstmakers

tijdens deze projecten tot dialoog. Op deze manier kan kunst worden ingezet om kennis te

maken met het onbekende. InterArt vindt het belangrijk om nader tot elkaar te komen in de

huidige samenleving waarin alle vanzelfsprekendheden zijn verdwenen, om zo individualisering

tegen te gaan.

De stichting InterArt heeft vanaf 2003 verschillende publicaties uitgebracht over het

Nieuw Cultureel Burgerschap. Volgens InterArt gaat het Nieuw Cultureel Burgerschap over de

positie die burgers innemen in de moderniserende, globaliserende en individualiserende

wereld. Het gaat om het leren kennen en begrijpen van jezelf en de ander om op deze manier

samen veranderingen teweeg te brengen. Deze veranderingen bevinden zich op het vlak van

de communicatie en sociale cohesie in de samenleving.139

De stichting InterArt bevindt zich in het overgangsgebied tussen de maatschappelijke

sfeer van de civil society en sfeer van de staat (zie tabel 1.1). Deze sociaal-maatschappelijke

organisatie ontvangt namelijk subsidie van het ministerie van OC&W via het Fonds voor

Cultuurparticipatie en de gemeente Arnhem. Om voor deze subsidies in aanmerking te komen,

moet de stichting aan bepaalde voorwaarden van de overheden voldoen. Hierdoor bevind zij

zich op het grensvlak van de civil society, zowel in de sfeer van de overheid als de civil society.

InterArt past binnen het idee van civil society, omdat zij via sociale stimulering en

informatieverschaffing bijdraagt aan de publieke opinievorming en sociaal kapitaal. Dit zijn de

externe effecten van de civil society zoals die zijn geïntroduceerd in het eerste hoofdstuk. Door

het initiëren en ontwikkelen van projecten verkondigt InterArt haar standpunt in publicaties,

debatten en workshops. Op deze manier draagt de stichting bij aan opinievorming. De stichting

gaat ook in op adviesaanvragen van overheden, kunstacademies en andere (culturele)

organisaties over identiteitsvorming en sociale cohesie in de hedendaagse samenleving. Via de

interdisciplinaire kunstprojecten en workshops brengt InterArt burgers bij elkaar en nodigt hen

uit tot dialoog. Op deze manier groeit het sociaal kapitaal in de samenleving. Hieruit blijkt dat

er al initiatieven zijn vanuit de samenleving die cultureel burgerschap stimuleren en bijdragen

aan de civil society, doordat zij publieke opinievorming en sociaal kapitaal stimuleren.

Historisch besef van de ontwikkeling van de ontwikkeling van het Nederlandse burgerschap is

onontbeerlijk bij het begrijpen van de term cultureel burgerschap. De betekenis van cultureel

burgerschap is in Nederland vooral beleidsmatig ingevuld. Het is een vorm van actief

burgerschap die het belang van cultuur bij het denken over en uitoefenen van burgerschap

voorop stelt. Doordat het cultureel burgerschap vooral vanuit beleidsmatig oogpunt is ingevuld

wordt het begrip snel geassocieerd met de maatschappelijke effecten die de Rijksoverheid

138 (Jong, 2007)

139 (Jong, 2007; Najand, 2006, pp. 37, 40-41)

Page 59: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

57

ermee beoogd, zoals sociale cohesie, maatschappelijke participatie en de opname van

nieuwkomers in de samenleving. Deze maatschappelijke effecten zijn onderdeel van het

ontwikkelingsideaal dat schuilgaat achter het beleidsmatige gebruik van de notie van cultureel

burgerschap.

In dit hoofdstuk heb ik voorgesteld om het cultureel burgerschap als praktijkresultaat

van de culturalisering van het burgerschap te zien. Het cultureel burgerschap openbaart zich in

de praktijk via culturele interventies zoals de sociaal-maatschappelijke multidisciplinaire

kunstprojecten van de stichting InterArt. Het cultureel burgerschap past als actieve vorm van

burgerschap goed binnen het idee van de civil society. Door actief cultureel burgerschap treden

burgers met elkaar in contact, gaan zij de dialoog aan met elkaar en de samenleving, gaan zij

individualisering tegen, leren zij burgerschapscompetenties zoals sociale en culturele

vaardigheden, wordt de sociale cohesie bevorderd en leveren zij als actieve burgers een

belangrijke bijdrage aan de vorming van de civil society.

Page 60: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

58

3 Cultuurmecenaat en civil society

Het kabinet is van mening dat de overheid gedurende de afgelopen decennia op veel terreinen

een te nadrukkelijke rol is gaan spelen en zet daarom stappen om te komen tot een kleinere

overheid. De bezuinigingen op de subsidies voor culturele instellingen zijn hier een voorbeeld

van.140

Aldus de staatssecretaris van Financiën, Frans Weekers, in de memorie van toelichting van het

wetsvoorstel van de nieuwe Geefwet. De overheid beoogt met deze wet een drieledig doel. Ten

eerste wil zij meer ruimte geven aan de maatschappij om initiatieven te ontplooien. Ten

tweede wil zij obstakels wegnemen voor particulieren en organisaties die goede doelen

nastreven en tot slot wil zij particuliere vrijgevigheid stimuleren. De fiscale maatregelen in de

Geefwet, die vanaf 1 januari 2012 actief worden, moeten met name schenkingen in de

cultuursector stimuleren. Het stimuleren en versterken van het cultuurmecenaat, het vrijwillig

schenken aan kunst en cultuur, is een belangrijk doel van de Rijksoverheid waarbij de Geefwet

als middel wordt ingezet.

Volgens de Rijksoverheid zou het mecenaat een positieve bijdrage kunnen leveren aan

zowel het gebrek aan maatschappelijk draagvlak van de kunsten, als het gebrek aan financieel

draagvlak van culturele instellingen en kunstenaars. De overheid ziet het mecenaat als middel

om ondernemerschap bij instellingen te bevorderen. Het cultuurmecenaat zou ervoor zorgen

dat instellingen zich meer gaan richten op hun publiek en meer eigen inkomsten verwerven.141

Culturele instellingen en kunstenaars zullen namelijk in het huidige bezuinigingsklimaat

cultureel ondernemerschap moeten ontwikkelen, beter aansluiting moeten zoeken bij hun

doelgroep en zelf actief op zoek moeten gaan naar begunstigers, om het hoofd boven water te

houden. De overheid verwacht dat de tekorten die ontstaan in de culturele sector ten gevolge

van de bezuinigingen, zullen worden aangevuld door het cultuurmecenaat. De overheid

verwacht zo dat burgers de kosten voor de gesubsidieerde culturele sector voor een groot deel

zullen overnemen. Deze verwachting past in de ontwikkeling van de terugtredende overheid en

meer verantwoordelijk burgerschap zoals deze in de vorige hoofdstukken is geschetst.

Bij het schenken aan kunst en cultuur leveren burgers niet alleen een financiële

bijdrage, waardoor instellingen en kunstenaars kunnen blijven produceren en voortbestaan. De

giften dragen namelijk ook bij aan de vormgeving van de samenleving. De giften van burgers

zijn een financieringsbron voor kunst en cultuur in de samenleving en zijn daarom van

essentieel belang voor een bloeiende Nederlandse kunst- en cultuursector. Zo heeft de burger

die schenkt, invloed op de vormgeving van de maatschappij. Het cultuurmecenaat past op

deze manier in het debat over burgerschap en de civil society.

In dit hoofdstuk wordt de rol van het cultuurmecenaat in de huidige plannen voor het

140 (Weekers, 2011, p. 2) 141 (Zijlstra, 2011b, p. 2)

Page 61: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

59

cultuurbeleid behandeld. Naast deze beleidsmatige benadering, wordt het cultuurmecenaat en

haar positie in de samenleving ook vanuit theoretisch perspectief belicht. Om te beginnen

wordt ingegaan op de positie van het cultuurmecenaat in het hedendaagse cultuurbeleid.

Hierbij wordt onder andere gekeken naar de positie van het cultuurmecenaat ten opzichte van

filantropie, de non-profitsector en de civil society. Tot slot wordt op theoretisch niveau het

cultuurmecenaat met de civil society vergeleken.

Page 62: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

60

3.1 Cultuurbeleid

Aan het begin van de 21ste eeuw zoeken culturele instellingen en overheden naar manieren om

het financieel en maatschappelijk draagvlak van de cultuursector te versterken. De aanleiding

voor deze zoektocht is het ingrijpende pakket aan overheidsbezuinigingen ten gevolge van de

wereldwijde financiële crisis, dat in 2010 werd aangekondigd. Dit is niet de eerste keer dat er

wordt gezocht naar alternatieve financieringsmogelijkheden voor de culturele sector. Vanaf de

jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt er in nota‟s en beleidsstukken van de Rijksoverheid

al gesproken over manieren om de culturele sector minder afhankelijk te maken van

overheidssubsidies. Deze voorstellen waren de eerste stappen richting meer

verantwoordelijkheid voor burgers en een terugtredende overheid in de cultuursector. Beide

ontwikkelingen zijn, zoals in voorgaande hoofdstukken is gebleken, ook buiten de cultuursector

belangrijk bij de ontwikkeling van de civil society.

3.1.1 Cultureel ondernemerschap

Aan het begin van de jaren tachtig stond de particuliere en bedrijfsmatige financiering van de

cultuursector al op de politieke agenda. Minister Eelco Brinkman van Welzijn, Volksgezondheid

en Cultuur sprak in 1983 al over de mogelijkheden van „sponsoring, privatisering, toepassing

van het profijtbeginsel, differentiëring van subsidiesystemen en het introduceren van

stimulansen voor meer ondernemersgericht gedrag‟.142 Enerzijds stelde hij deze mogelijkheden

voor als middel om de afhankelijkheid van de cultuursector ten aanzien van de overheid te

verkleinen. Anderzijds dienden zij ook als legitimering van de overheidsuitgaven aan kunst en

cultuur. Dit lijkt in eerste instantie tegenstrijdig, maar Brinkman trachtte met behulp van deze

opties voor particuliere en bedrijfsmatige financiering de overheidsuitgaven juist te verdedigen

en ze te ontzien in de aankomende bezuinigingen. Door de particuliere en bedrijfsmatige

financiering van de cultuursector bewees de sector namelijk dat zij haar best deed om haar

financiële en maatschappelijke draagvlak te verbreden.143 Deze aanvullende

financieringsopties werden daarom gezien als voorwaarden voor de legitimering van de

overheidsuitgaven aan kunst en cultuur.

Terwijl de mogelijkheden om de afhankelijkheid van de overheid terug te dringen

werden onderzocht, liep de praktijk op dit vlak al enigszins vooruit op het beleid. In het begin

van de jaren tachtig deed de bedrijfssponsoring namelijk al zijn intrede bij de musea en

podiumkunsten. Deze ontwikkelde zich in de loop van de jaren tachtig en aan het einde van de

jaren tachtig kwam er al circa honderd miljoen gulden uit Nederlandse fondsen en bedrijven bij

de cultuursector terecht. Ook de particuliere ondersteuning door burgers speelde een rol in

142 (Oosterbaan-Martinius, 1990b, p. 66) 143 (Oosterbaan-Martinius, 1990b, p. 66)

Page 63: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

61

deze tijd, al was het percentage dat aan cultuur werd besteed summier ten opzichte van het

geheel aan vrijwillige giften. Ongeveer een half procent van het totaal dat Nederlanders

jaarlijks aan vrijwillige giften opbrachten, kwam terecht bij de cultuursector.144

Vanaf de jaren negentig speelde de Rijksoverheid met programma‟s voor goed bestuur,

mecenaat en ondernemerschap in op de professionalisering van de cultuursector.145 Gedurende

de jaren negentig en de beginjaren van de twintigste eeuw waren er verschillende

ontwikkelingen gaande waaruit blijkt dat de cultuursector professioneler te werk ging en meer

geld ging verdienen. Zo verworven gesubsidieerde kunstinstellingen meer extra inkomsten via

sponsoring, donaties en een scherper prijsbeleid. Er kwamen ook meer private ondernemers

binnen de museumwereld, de bibliotheeksector, de podiumkunst en aangrenzende

kunstdisciplines. Daarnaast ging een stijgend aantal particuliere fondsen haar bewegingen

beter afstemmen op het overheidsbeleid voor een optimaal rendement. Tot slot slaagden ook

steeds meer kunstinstellingen er in om een netwerk aan donateurs en vriendenverenigingen

rond hun instelling te creëren.146 Ondanks deze ontwikkelingen bleven de overheidssubsidies

een belangrijk onderdeel van de inkomsten van de culturele instellingen en de culturele

infrastructuur van Nederland.

Aan het eind van de twintigste eeuw wordt de professionalisering van de cultuursector

verder doorgevoerd met de aanstelling van econoom Rick van der Ploeg als staatssecretaris

van OC&W in het kabinet Kok II (1998-2002). Van der Ploeg ziet de culturele sector als een

economisch kansrijke sector en stelt in zijn nota Een ondernemende cultuur (1999) voor om de

sector op deze manier te benaderen. Net als minister Brinkman, wil hij de

afhankelijkheidsrelatie tussen de culturele sector en de overheid verkleinen. In Een

ondernemende cultuur introduceert hij het cultureel ondernemerschap:

Cultureel ondernemerschap is allereerst een houding die erop is gericht zoveel mogelijk

kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit culturele

voorzieningen. Cultureel ondernemerschap vereist durf, een open en naar buiten gerichte

opstelling, alertheid op het benutten van kansen en mogelijkheden, gebruik maken van

instrumenten en technieken uit de commerciële sector, niet schromen nieuwe en onconventionele

wegen te bewandelen, ontsluiten van culturele schatten voor nieuwe publieksgroepen, en open

verbindingen leggen tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde segmenten van het culturele

leven.147

Het cultureel ondernemerschap is voor Van der Ploeg geen zelfstandig doel, maar een middel

om afhankelijkheidsrelaties te vermijden. Daarnaast schept het cultureel ondernemerschap ook

meer ruimte voor particulier initiatief. Van der Ploeg ziet opdrachtgeverschap, sponsoring en

144 (OC&W, 2002, p. 64; Smithuijsen, 1990, p. 259) 145 (Plasterk, 2007, p. 31) 146 (Smithuijsen, 2011, pp. 8-9) 147 (Ploeg, 1999, p. 4)

Page 64: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

62

particuliere donaties in de cultuursector als verbindingen tussen cultuur en ondernemerschap.

Dit zijn volgens hem manieren om de culturele sector financieel te ondersteunen en het

maatschappelijk draagvlak te vergroten. De nota van Van der Ploeg was een eerste grote

aanzet om meer ondernemerschap in te zetten in de culturele sector. Hierdoor zou de culturele

sector meer financieel rendement behalen en een grotere onafhankelijkheid genieten. De nota

Een ondernemende cultuur diende als inhoudelijke basis voor de uiteindelijke cultuurnota

Cultuur als confrontatie (2000) voor de kabinetsperiode 2001-2004. Met deze nota werd het

cultureel ondernemerschap in het cultuurbeleid verankerd.148 Tijdens deze kabinetsperiode

werd de zakelijke benadering van de cultuursector op grote schaal geïntroduceerd en

nagestreefd in het cultuurbeleid.

In de daarop volgende kabinetsperiode werd cultuur in de cultuurnota 2005-2008 Meer

dan de som (2004) van staatssecretaris Medy van der Laan niet langer enkel als doel

benoemd, maar ook als middel. Zo zouden culturele instellingen en voorzieningen in

gemeenten aantrekkingskracht uitoefenen op de creatieve klasse. Dit zou een gunstig effect op

de economische groei en het culturele klimaat moeten hebben. Op deze manier kon cultuur

worden ingezet om doelen op andere beleidsterreinen te behalen. Hoewel het cultureel

ondernemerschap niet expliciet werd genoemd in de nota, werden er wel verschillende termen

genoemd die hiernaar verwezen, zoals „innovatie‟, „goed bestuur‟ en „commercieel en zakelijk

succes‟.149 Uit het gebruik van deze terminologie blijkt dat de zakelijke benadering van de

cultuursector nog niet uit het oog verloren is.

3.1.2 Meer draagvlak voor cultuur

In de notitie Kunst van leven; Hoofdlijnen cultuurbeleid (2007) van Ronald Plasterk wordt het

cultureel ondernemerschap weer expliciet genoemd. Plasterk meent dat ondernemerschap en

verdere professionalisering van de cultuursector nodig zijn om het financiële en

maatschappelijke draagvlak van culturele instellingen te vergroten. Plasterk staat met deze

notitie voor een sterke culturele sector die stevig is verankerd in de maatschappij. De culturele

sector moet volgens Plasterk voor meer eigen inkomsten zorgen en aandacht hebben voor

goed bestuur.150 Met deze nota borduurt Plasterk voort op de trend die werd ingezet door

staatssecretaris Van der Ploeg.

Tijdens de zogenaamde „honderddagenperiode‟, de inwerkperiode van het kabinet

Balkenende IV (2007-2010), dient de Cultuurformatie als gesprekspartner van Plasterk over de

toekomstige cultuurpolitieke agenda. De Cultuurformatie komt in 2006 tot stand vanuit de

culturele sector op initiatief van Kunsten ‟92, de federatie Cultuur, FNV KIEM en de Federatie

van Kunstenaarsverenigingen. Dit samenwerkingsverband, wat bestaat uit enkele tientallen

148 (Ploeg, 1999, pp. 4, 10, 27; 2000, pp. 52-53) 149 (Laan, 2004, pp. 7, 34, 52) 150 (Plasterk, 2007, pp. 5, 31)

Page 65: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

63

culturele koepels en kunstenaarsorganisaties, zoekt in wisselende samenstelling het gesprek

op met de politiek en legt verbindingen tussen de culturele sector en andere maatschappelijke

domeinen. Zij versterkt op deze manier de maatschappelijke impact van kunst en cultuur.

Tegelijkertijd vergroot zij het maatschappelijke draagvlak van cultuur. Enkele organisaties die

onderdeel uitmaken van de Cultuurformatie zijn de Mondriaan Stichting, de Nederlandse

Museumvereniging en het sectorinstituut voor de amateurkunst Kunstfactor. Op basis van de

gesprekken die minister Plasterk voert met de Cultuurformatie, besluit hij om een

onafhankelijke commissie in te stellen. Dit wordt de Commissie Cultuurprofijt onder leiding van

Martijn Sanders. Deze commissie zal onderzoek doen naar de vergroting van het

maatschappelijke draagvlak van cultuur om toekomstige begrotingstekorten van culturele

instellingen voor te zijn.151

Plasterk vraagt de Commissie voorstellen te doen over mogelijke verbindingen tussen

de cultuursector en andere maatschappelijke sectoren. In januari 2008 komt de Commissie

Cultuurprofijt met het adviesrapport Meer draagvlak voor cultuur. In het advies staat het

versterken van ondernemerschap en daarmee het versterken van culturele instellingen in de

basisinfrastructuur centraal. Het ondernemerschap is net als bij staatssecretaris Van der Ploeg

geen doel op zich, maar een middel om een sterk maatschappelijk engagement te bereiken en

een sterk financieel draagvlak te creëren.

In het rapport staat dat de overheid rijksgesubsidieerde culturele instellingen moet

stimuleren om de omvang van hun eigen inkomsten te vergroten. Hiervoor draagt de

Commissie verschillende oplossingen aan. Zo kunnen culturele instellingen, naast de

publieksinkomsten, meer geld verdienen door verbetering van de financiering door

particulieren en het bedrijfsleven. Hierdoor vergroten instellingen de eigen inkomsten en

spreiden zij het risico over de verschillende inkomstenbronnen van de markt, particulieren en

het bedrijfsleven. Door deze risicospreiding worden culturele instellingen minder kwetsbaar

voor financiële tegenvallers en wordt continuïteit gewaarborgd.152 De Commissie biedt met

deze adviezen, concrete mogelijkheden voor de ideeën in Kunst van Leven; Hoofdlijnen

cultuurbeleid van Ronald Plasterk.

Er zijn twee opvallende aspecten aan het werk van de Commissie Cultuurprofijt. Als

eerste is dat de werkwijze waarmee de Commissie tot haar uiteindelijke advies is gekomen. De

Commissie heeft veel mensen uit de praktijk gesproken. Zo heeft zij deskundigen uit het

bedrijfsleven, van departementen, uit de academische wereld en de culturele sector

geraadpleegd. Voor de discipline podiumkunsten maakte de Commissie gebruik van een

werkgroep van zes experts uit de podiumsector en voor de musea had zij vier sparringpartners

achter de hand. Verder was de Commissie ook aanwezig bij een vergadering van OC&W van de

drie directies kunsten, erfgoed en media en bij een werkconferentie van de Cultuurformatie,

waaraan ongeveer zestig genodigden deelnamen. In deze opsomming ontbreekt nog de

151 (Sanders et al., 2008, p. 11) 152 (Sanders, et al., 2008, pp. 9, 16)

Page 66: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

64

gewone burger. Burgers en andere kenners kregen ook de kans om een bijdrage aan het

advies te leveren door te reageren op de Call for Ideas. Deze oproep om bijdragen leverde

circa honderd voorstellen en reacties op uit de samenleving. Tot slot werd het conceptadvies

door nog eens twintig mensen met kennis van de culturele sector en uiteenlopende

achtergronden gelezen en verbeterd. Bij deze diverse soorten inbreng gebruikte de Commissie

zowel mondelinge, schriftelijke als digitale communicatiemethoden. Naast het feit dat deze

werkmethode veel kennis uit bestaande expertise en praktijkervaring opleverde, verkende de

Commissie met deze inventarisatie tegelijkertijd ook het draagvlak voor haar advies.153 Al deze

verschillende maatschappelijke partijen hadden bijgedragen aan het uiteindelijke advies en

stonden daarom ook achter het advies.

Het tweede opvallende aspect aan het werk van de Commissie, was de invloed van haar

rapport op het uiteindelijke cultuurbeleid. Minister Plasterk sloeg het advies van de Commissie

Cultuurprofijt niet in de wind en nam veel van de adviezen over.154 Op deze manier werd de

kennis en ervaring uit de samenleving omgezet in cultuurbeleid. Burgers en professionals

hebben zo via de Commissie Cultuurprofijt een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de

totstandkoming van het overheidsbeleid.

Enkele beleidsinstrumenten die zijn voortgekomen uit het advies van de Commissie zijn

de eigen inkomstennorm, de innovatieregeling voor cultuuruitingen en de matchingsregeling.

Deze regelingen worden hier kort toegelicht. De eigen inkomstennorm verplichtte culturele

instellingen in de basisinfrastructuur om een minimum percentage aan eigen inkomsten binnen

te halen. Deze maatregel moest culturele instellingen stimuleren om het eigen

verdienvermogen te benutten en te ontwikkelen. De Rijksoverheid hoopte dat dit zou leiden tot

een financieel sterkere positie en meer financiële ruimte voor de instellingen om activiteiten uit

te voeren. De eigen inkomstennorm krijgt ook een belangrijke rol in de beleidsplannen van

Halbe Zijlstra, de huidige staatssecretaris van OC&W. De innovatieregeling had het doel

vernieuwende activiteiten te subsidiëren, om zo het maatschappelijk draagvlak voor

cultuuruitingen te verdiepen en te verbreden. In 2010 werd echter als gevolg van de

overheidsbezuinigingen besloten om deze subsidieregeling per 2011 te beëindigen. De

matchingsregeling had ten doel om de subsidie te verhogen bij meer eigen inkomsten. Hoe

meer extra inkomsten de culturele instelling binnenhaalde, des te hoger was de

matchingssubsidie. Op deze manier werden culturele instellingen gestimuleerd om de omvang

van de eigen inkomsten te verhogen. In 2010 werd echter door het kabinet besloten ook deze

regeling met ingang van 2011 op te heffen.155 Alleen de eigen inkomstennorm is blijven staan

als regeling.

Naast de overheidsfinanciering wordt er in het rapport van de Commissie Cultuurprofijt

ook aandacht geschonken aan het mecenaat en haar maatschappelijke waarde. In het rapport

153 (Sanders, et al., 2008, pp. 7, 11, 45) 154 (Plasterk, 2008) 155 (OC&W, 2011b)

Page 67: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

65

staat dat het mecenaat verwijst naar de „particuliere bijdragen in de financiering in de vorm

van donaties zonder vormen van tegenprestaties (eventueel in de vorm van

bedrijfsvriendenclubs) alsmede subsidies van private fondsen.‟156 Het cultuurmecenaat valt

volgens het rapport, naast subsidiëring, onder de inkomsten die de instelling verwerft vanwege

het algemeen belang, dat het organisatorische doel dient. Er worden dus geen tegenprestaties

tegenover de gift gezet, behalve het dienen van het maatschappelijk belang. Dit belang wordt

behartigd door de financiële ondersteuning. Volgens het rapport is het de rol van de overheid

om het maatschappelijk belang van het geven aan cultuur op een duidelijke manier te

communiceren naar particulieren, banken en andere vermogensbeheerders, notarissen en

culturele instellingen. Voor het werven van nieuwe mecenassen dient de overheid de

intrinsieke waarde van kunst en cultuur en de maatschappelijke waarde van giften helder te

communiceren naar burgers en bedrijven.157 De Rijksoverheid heeft deze taak inmiddels op

zich genomen en wil particulieren en andere doelgroepen overtuigen van het belang van

cultuurmecenaat en hen stimuleren om te geven aan kunst en cultuur. De stimulering van het

cultuurmecenaat krijgt zo een prominente rol in het cultuurbeleid van het kabinet Rutte-

Verhagen (2010-heden).

3.1.3 Ruimte voor geven

In 2010 wordt duidelijk, dat de overheid flink zal moeten gaan bezuinigen op haar uitgaven.

Het is aan het kabinet Rutte-Verhagen om deze bezuinigingen door te voeren. In 2011 geeft de

staatssecretaris van OC&W, Halbe Zijlstra, zijn visie op het toekomstig cultuurbeleid in de brief

'Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid'. Het cultureel ondernemerschap speelt

opnieuw een belangrijke rol in deze brief, waarin Zijlstra zijn beleidsplannen uiteenzet.

Culturele instellingen worden aangesproken op hun eigen verdienvermogen en worden

gestimuleerd om meer op eigen benen te staan. Een gezonde cultuursector is volgens Zijlstra

zo min mogelijk afhankelijk van de overheid. Zo kondigt hij aan dat de overheid cultureel

ondernemerschap en mecenaat gaat stimuleren om de cultuursector sterker en minder

afhankelijk te maken. Alle instellingen in de basisinfrastructuur moeten minstens 17,5% eigen

inkomsten binnenhalen van het totaal aan subsidies van bestuursorganen. Om dit percentage

te behalen, zullen zij alternatieve inkomstenbronnen moeten aanspreken. Volgens Zijlstra

liggen er kansen op het gebied van de financiering vanuit private middelen die beter benut

kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld de financiële bijdragen afkomstig uit schenkingen,

vriendenverenigingen of private fondsen.158 Volgens Zijlstra moeten culturele instellingen een

culture of asking ontwikkelen en het publiek een culture of giving, zodat er een levendig

cultuurmecenaat ontstaat waarvan zowel het publiek als de culturele instellingen profijt

156 (AEF, 2008, p. 10) 157 (AEF, 2008, p. 9; Sanders, et al., 2008, p. 35) 158 (Zijlstra, 2010)

Page 68: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

66

hebben.159 De instellingen verwerven namelijk een groter maatschappelijk en financieel

draagvlak en burgers kunnen blijven genieten van kunst en cultuur.

Het kabinet zet een drietal instrumenten in om het geven aan kunst en cultuur door

particulieren te stimuleren. Om te beginnen gaat het kabinet een nauwe samenwerking aan

met de filantropische sector. De filantropische sector richt zich vanuit haar maatschappelijke

betrokkenheid op het publieke belang. Deze sector bestrijkt het brede terrein van algemeen

maatschappelijk nuttige zaken. De Rijksoverheid omschrijft filantropie als „het vrijwillig geven

van geld, goederen of inspanning door individuen, huishoudens, fondsen en bedrijven primair

ten behoeve van algemeen nuttige doelen.‟160 Nederland heeft ongeveer 50.000 organisaties

die worden aangemerkt als goed doel. Dit zijn zogenaamde ANBI‟s, Algemeen Nut Beogende

Instellingen. Deze organisaties zetten zich voor minimaal 90% in voor een algemeen nuttig

doel. Hierbij kan gedacht worden aan kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele

of wetenschappelijke instellingen, of instellingen die op een andere manier bijdragen aan het

algemeen nut. Het kabinet heeft op 21 juli 2011 met de sector filantropie het convenant

Ruimte voor Geven gesloten. In dit convenant zijn afspraken gemaakt voor een nauwere

toekomstige samenwerking. Het kabinet en de sector filantropie hopen door deze

samenwerking meer maatschappelijk rendement te behalen en een betere samenleving te

bevorderen.161

Het tweede instrument waarmee het kabinet het geven aan kunst en cultuur wil

stimuleren, is het aanspreekpunt voor de ontwikkeling van het cultuurmecenaat. Deze

onafhankelijke intermediair moet mecenassen, culturele instellingen en kunstenaars dichter bij

elkaar brengen en tussen deze partijen bemiddelen. Zijlstra hoopt dit aanspreekpunt in 2012

in te stellen.162 Daarnaast stelt het kabinet een Geefwet in werking, zoals deze in de inleiding

van dit hoofdstuk al werd geïntroduceerd. Dit is „een verzameling van een reeks maatregelen

en afspraken die het geven aan goede doelen nog meer zal stimuleren en faciliteren.'163 De

Geefwet moet het schenken aan kunst en kunstenaars voor particulieren fiscaal aantrekkelijker

maken, zodat de drempel om te schenken lager wordt en particuliere giften worden

gestimuleerd.

Tot slot richt het kabinet zich ook op de vergroting van de bekendheid van de

verschillende instrumenten. Zo worden er onder andere congressen georganiseerd, websites

gelanceerd (www.cultuurinbeeld2011.nl) en brochures (Geven aan cultuur, de fiscale voordelen

van uw gift, 2011) gepubliceerd. Door optimalisering van het (fiscale) instrumentarium en

vergroting van de bekendheid van dit instrumentarium, zullen de optimale voorwaarden

worden gecreëerd voor een bloeiend cultuurmecenaat, volgens Zijlstra.164

159 (Zijlstra, 2011b, pp. 2-3, 10-11) 160 (V&J, 2011, p. 3) 161 (OC&W, 2011c; Teeven, Weekers, & Zijlstra, 2011; Zijlstra, 2011b, p. 10) 162 (Zijlstra, 2011a) 163 (Teeven, et al., 2011, p. 1) 164 (Zijlstra, 2011b, p. 10)

Page 69: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

67

De visie achter deze aangekondigde maatregelen is niet zo nieuw of radicaal anders als

dat deze in de huidige discussie wordt gepresenteerd. Het kabinet ziet het mecenaat als een

manier waarop de Nederlandse bevolking haar verantwoordelijkheid neemt voor de

cultuursector. Deze visie is onderdeel van een ontwikkeling in het cultuurbeleid waarbij de

overheid zich steeds verder terug trekt en meer verantwoordelijkheid terug geeft aan de

samenleving. Ook in vorige cultuurnota‟s werd al aandacht geschonken aan het

verdienvermogen van de culturele sector. De Nederlandse overheid werkt al sinds de jaren

tachtig aan een meer onafhankelijke cultuursector. Het is de snelheid waarmee de

Rijksoverheid de huidige bezuinigingsplannen en wijzigingen in het cultuurstelsel invoert, waar

de culturele sector niet op is voorbereid. Dit tempo wordt bepaald door het streven van het

huidige kabinet om flink te bezuinigen.165

165 (Smithuijsen, 2011, p. 6)

Page 70: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

68

3.2 Begrippen in cultuurbeleid en wetenschap

De Commissie Cultuurprofijt ziet in haar adviesrapport een verband tussen het

cultuurmecenaat en de ontwikkeling van de civil society. In het adviesrapport van de

Commissie staat:

Particulieren geven in Nederland veel aan goede doelen, waarvan een deel aan cultuur. Door het

geven aan cultuur toont een schenker zijn actieve betrokkenheid bij de samenleving. Met een

schenking verandert de financiële waarde van zijn vermogen in een maatschappelijke waarde. Dit

gegeven zou het huidige Kabinet in sterke mate moeten aanspreken, omdat het aansluit bij het

mentaliteitsdebat over onze civil society.166

In dit citaat wordt gesteld dat het mecenaat binnen het denken over de civil society past. Het

is opvallend dat de Commissie Cultuurprofijt één van de weinigen is die deze koppeling maakt,

aangezien zowel het cultuurmecenaat als de civil society actuele thema‟s zijn in het

hedendaagse overheidsbeleid.

Hoewel de term civil society niet altijd letterlijk voorkomt in beleidsstukken, stuurt de

het huidige kabinet wel aan op de versterking van de civil society. Dit blijkt uit het gegeven dat

het kabinet met het convenant met de filantropische sector en beleidswijzigingen op

verschillende beleidsterreinen „een forse impuls [wil] geven aan de eigen kracht en

verantwoordelijkheid van mensen en organisaties, om ondersteund door de overheid te

investeren in behoud en verbetering van de kwaliteit van de samenleving.‟167 Dit citaat past

binnen de omschrijving van de civil society sector, die zich bevind naast de sferen van de

overheid en de markt.

Hierbij moet wel opnieuw worden opgemerkt dat er geen definitieve omschrijving van

de civil society kan worden gegeven. Daarnaast worden de grenzen van het domein van de

civil society aan het begin van de 21ste eeuw steeds minder scherp, doordat organisaties uit de

markt en de staatssfeer meer gaan lijken op organisaties in de civil society. Omgekeerd nemen

organisaties uit de civil society kenmerken over van de markt en de staat.168 Dit betekent dat

de bestudering van de civil society geen exacte wetenschap is. Er bestaan verschillende

zienswijzen en de civil society kan op verschillende manieren in de maatschappij worden

geplaatst. Deze zijn al besproken in het eerste hoofdstuk. In deze paragraaf wordt het

cultuurmecenaat aan de hand van beleidsmatige beschrijvingen in de civil society geplaatst.

166 (Sanders, et al., 2008, p. 34) 167 (Teeven, et al., 2011, p. 7) 168 (Dekker, 2002, p. 35)

Page 71: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

69

3.2.1 Van cultuurmecenaat naar civil society

De Nederlandse overheid verstaat onder cultuurmecenaat het belangeloos schenken aan kunst

en cultuur. Deze giften kunnen bestemd zijn voor een specifiek cultureel project, voor een

kunstaankoop of voor cultuur in het algemeen. Cultuurmecenaat bestaat niet alleen uit

individueel of particulier mecenaat, ook bedrijven kunnen, op vrijwillige basis, schenken aan

kunst en cultuur.169 Deze omschrijving van het mecenaat past gedeeltelijk in de beleidsmatige

definitie van filantropie. Filantropie laat zich namelijk, zoals in de vorige paragraaf is gebleken,

door de overheid omschrijven als het vrijwillig geven van geld, goederen of inzet aan goede

doelen die het algemeen nut beogen. Deze doelen zijn door de belastingdienst aangemerkt als

ANBI.170 Wanneer een particulier uit vrije wil schenkt aan een culturele instelling die is

aangemerkt als ANBI, is dit een vorm van cultuurmecenaat en ook een specifieke vorm van

filantropie (zie figuur 3.1). Wanneer een particulier schenkt aan kunstenaars of instellingen die

niet zijn aangemerkt als ANBI, valt dit wel onder cultuurmecenaat, maar niet onder de definitie

van filantropie omdat deze kunstenaars of instellingen geen algemeen nut nastreven. Het

cultuurmecenaat beperkt zich dus niet tot de ANBI instellingen. Het mecenaat past dus in de

omschrijving van filantropie van de overheid, maar beperkt zich niet tot de definiëring van

filantropie van de overheid.

De stimulerende fiscale maatregelen van de Rijksoverheid in de Geefwet zijn in eerste

instantie gericht op de ANBI‟s. Giften aan instellingen die niet door de Belastingdienst zijn

aangewezen als ANBI, komen hierdoor niet in aanmerking voor deze specifieke

belastingvoordelen. Dit betekent echter niet dat de stimulerende belastingmaatregelen zich

beperken tot de ANBI‟s. De Rijksoverheid stimuleert de particuliere financiering van de

culturele sector namelijk ook met andere fiscale maatregelen, zoals de mogelijkheid om

erfbelasting met kunst te betalen of de mogelijkheid van belastingvrijstelling en heffingskorting

bij culturele beleggingen. Tot slot is er ook nog de regeling waarbij kunst in persoonlijk gebruik

wordt vrijgesteld van inkomstenbelasting.171 Deze fiscale regelingen zijn bedoeld ter

stimulering van het geven aan en investeren in kunst en cultuur.

In de eerste alinea werd duidelijk dat het cultuurmecenaat deels kan worden gezien als

specifieke vorm van filantropie. De moderne filantropie bestrijkt het brede terrein van

„algemeen maatschappelijk nuttige zaken‟.172 Het huidige kabinet wil het particulier initiatief in

de filantropische sector verder stimuleren en het een grotere plaats geven in de inrichting van

de Nederlandse samenleving. Het kabinet plaatst deze sector binnen de Nederlandse non-

profitsector, die bestaat maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk, omdat de

filantropische sector „zich belangeloos en zonder winstoogmerk inzet voor het algemeen nut,

169 (Kunst&Zaken) 170 (Belastingdienst, 2011) 171 (Hemels, 2011, p. 12) 172 (Teeven, et al., 2011, p. 2)

Page 72: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

70

ofwel voor goede doelen' (zie figuur 3.1).173

Het aantal non-profitorganisaties is de laatste jaren van de twintigste eeuw wereldwijd

flink gestegen. Dekker constateert in 1998 dat Nederland de grootste non-profitsector ter

wereld heeft.174 In paragraaf 1.4.1 werd al duidelijk dat de non-profitsector een belangrijk

onderdeel is van de civil society. Op deze manier ontstaat er een verbinding tussen de

filantropische sector, waar het cultuurmecenaat deels onder valt, en de civil society via de non-

profitsector (zie figuur 3.1). Staatssecretaris De Jager slaat deze stap echter over en meent

dat de filantropische sector onderdeel is van de civil society.175 Doordat het kabinet de

filantropische sector binnen de non-profitsector plaatst, valt het cultuurmecenaat als specifieke

vorm van filantropie ook onder de noemer van de non-profitsector. Het mecenaat is namelijk

ook een vorm van vrijwillige actie en kan daarom gezien worden als onderdeel van de non-

profit sector en de civil society.

Figuur 3.1 Diagram van de verhouding tussen civil society, non-profit sector, filantropische

sector en cultuurmecenaat

De verhouding die hier wordt geschetst tussen de civil society, de non-profit sector, de

filantropische sector en het cultuurmecenaat, heb ik in kaart gebracht in figuur 3.1. In dit

ideaalmodel wordt de verhouding tussen deze sectoren duidelijk. Deze weergave is één van de

manieren om de verhoudingen tussen de sectoren in kaart te brengen. Dit betekent niet dat dit

de enige of juiste manier is. Zo is de positionering van het cultuurmecenaat in figuur 3.1

173 (Teeven, et al., 2011, p. 2) 174 (Burger & Dekker, 1998, p. 944) 175 (Jager, 2007)

Civil society

Non-profitsector

Filantropische sector

Cultuurmecenaat

•Organisaties buiten de sfeer van overheid, markt en verbanden van familie en vrienden

•Belangeloos en zonder winstoogmerk

•Onderdeel van civil society

•Vrijwillige giften aan goede doelen (ANBI's)

•Onderdeel van non-profitsector

•Giften aan kunst en cultuur

•Onderdeel van filantropische sector

Page 73: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

71

binnen de filantropische sector niet geheel juist, zoals eerder in deze paragraaf bleek, omdat

het cultuurmecenaat niet alleen gaat over schenken aan ANBI‟s. Daarnaast blijkt in de

volgende paragraaf dat de meningen verdeeld zijn over de verhouding tussen de civil society

en de non-profitsector. Zoals al eerder is aangekaart, kunnen de genoemde begrippen in figuur

3.1 op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Wanneer er andere interpretaties

worden gehanteerd, zal ook de onderlinge verhouding tussen de begrippen anders zijn.

Hierdoor is figuur 3.1 slechts toepasbaar op de interpretaties die ik in deze scriptie heb

gehanteerd.

3.2.2 Non-profit sector en civil society

Waar de overheid de filantropische sector expliciet een onderdeel noemt van de non-

profitsector, wordt de non-profitsector niet als onderdeel van de civil society benoemd. In

figuur 3.1 wordt de non-profitsector wel benaderd als onderdeel van de civil society. Deze

weergave is gebaseerd op het gegeven dat de non-profitsector een belangrijke rol vervult

binnen de civil society, zoals in het eerste hoofdstuk duidelijk werd. Deze weergave is echter

niet definitief, omdat de civil society geen officiële definitie heeft en er een wetenschappelijke

onzekerheid bestaat over de betekenis van het begrip. In de wetenschap zijn theoretici het er

wel over eens dat de non-profitsector en de civil society verwante verschijnselen zijn, maar de

verhouding tussen beide is niet altijd even duidelijk. Soms worden zij gelijkgesteld, soms

wordt de civil society als onderdeel van de non-profitsector gezien en soms worden zij gezien

als elkaar aanvullende benaderingen van dezelfde organisaties.176 Het is belangrijk om de

verhouding tussen de non-profitsector en de civil society te begrijpen, omdat met behulp van

de non-profitsector de verhouding tussen de civil society en het cultuurmecenaat beter in

beeld kan worden gebracht.

Dekker is van mening dat er wel degelijk verschil bestaat tussen de non-profitsector en

de civil society. Hij voert hiervoor als argument aan dat de grote dienstverlenende organisaties

die in de Nederlandse non-profitsector prominent aanwezig zijn, zoals het Nederlandse Rode

Kruis of de vereniging Natuurmonumenten, niet kunnen worden gezien als vrijwillige

associaties zoals deze in de civil society dominant zijn. Dit komt doordat zij worden

gekenmerkt door een grotere zakelijkheid en een geringe groepsbetrokkenheid. Zo kan het

vrijwilligerswerk binnen deze organisaties beter worden omschreven als „onbetaalde arbeid‟

dan als „actief lidmaatschap‟, waar men van spreekt bij vrijwillige associaties in de civil society.

Dit is een tegenargument voor de plaatsing van de non-profitsector in de civil society.

Daarentegen hebben dergelijke grote organisaties wel vaak intermediaire, sociaal-integratieve

en politiek-expressieve functies die in dezelfde lijn liggen als het politieke denken over de civil

society. Deze instituties en organisaties bemiddelen tussen individuele burgers en de staat,

176 (Dekker, 2002, p. 35)

Page 74: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

72

waardoor burgers de mogelijkheid krijgen om invloed uit te oefenen op de overheid en de

samenleving wat weer past in het idee van de civil society. Daarnaast werken deze organisaties

vaak met een groot aantal vrijwilligers.177 De intermediaire functies en het vrijwilligerswerk

passen beiden binnen het denken over de civil society. Door deze eigenschappen leveren deze

non-profitorganisaties belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de civil society.

Dergelijke grote non-profit organisaties zijn desondanks geen vrijwillige associaties en

zijn daarom niet zonder meer in de civil society te plaatsen. De voornaamste reden dat Dekker

deze grote non-profits niet ziet als vrijwillige associaties is het gebrek aan vorming van sociaal

kapitaal tussen de leden. In een vrijwillige associatie beperkt het sociale contact zich namelijk

niet tot organisatorische functies en belangen, maar wordt er ruimte geboden voor de

uitwisseling van ideeën en ervaringen daarbuiten.178 Wanneer deze ruimte ontbreekt bij de

grote dienstverlenende organisaties in de non-profitsector, passen zij minder goed in het

ideaalbeeld van de civil society. Op deze manier zijn non-profit organisaties, ondanks dat zij

belangrijke bijdragen kunnen leveren, niet altijd onderdeel van de civil society.

177 (Dekker, 2002, p. 37) 178 (Dekker, 2002, p. 37)

Page 75: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

73

3.3 Cultuurpatronage in Nederland

De socioloog Erik Hitters heeft verschillende patronen van cultuurpatronage in de Nederlandse

geschiedenis in kaart gebracht. Patronage is volgens Hitters 'het geheel van directe activiteiten

van individuen en organisaties, die zich zelfstandig of in samenwerking met anderen inzetten

voor de ontwikkeling, het behoud of de spreiding van cultuur, zowel met materiële als met

immateriële middelen.'179 Hij ziet deze patronen van patronage als de uitkomst van bepaalde

verhoudingen tussen de factoren cultuur, politiek en economie op een bepaalde plaats in een

bepaalde periode.

Hitters beschrijft drie ideaaltypische patronagemodellen, het mecenaat, het protectoraat

en de markt. Deze drie modellen heeft Hitters gebaseerd op de geschiedenis van de

organisatie van het culturele leven. Dit betekent dat elke patronagemodel een beschrijving is

van de dominante aspecten in de financiering van kunst en cultuur gedurende een bepaalde

tijdsperiode. Deze ideaaltypische omschrijvingen zijn overdrijvingen van de werkelijke situatie

om zo de kenmerkende eigenschappen te bespreken. In de historische praktijk van private en

publieke bemoeienis met kunst en cultuur zijn deze modellen niet zo strikt van elkaar

gescheiden. Hitters bespreekt elk patronagemodel aan de hand van vier aspecten, dit zijn de

financiering, het initiatief, de organisatie en de legitimatie.180

Tabel 3.1 Drie ideaaltypische modellen van patronage

Dim

en

sie

s Mecenaat Protectoraat Markt

Financiering privé publiek commercieel

Initiatief burgerij ambtenarij entrepreneurs

Organisatie associatie bureaucratie adhocratie

Legitimatie esthetisch sociaal economisch

Bron: Hitters (1994): 58.

3.3.1 Mecenaat

Het culturele stadsleven van de negentiende en begin twintigste eeuw wordt volgens Hitters

getypeerd door het mecenaatsmodel. In dit model draait het om de doelbewuste begunstiging

van de kunsten door particulieren. Hitters ziet het mecenaat als 'de individuele en autonome

basis, uit particuliere bronnen gerealiseerde en georganiseerde activiteiten gericht op de

bevordering van het culturele leven.‟181 De financiering van dit culturele leven komt uit

privémiddelen van vermogende particulieren, tegelijkertijd ook degenen die er gebruik van

maken. Hoewel Hitters duidelijk aangeeft dat het mecenaat dat hij heeft onderzocht in zijn

studie een zekere nadruk op de individualiteit van de mecenas kent, besteedt Hitters in zijn

179 (Hitters, 1996, p. 44) 180 (Hitters, 1996, pp. 44-45) 181 (Hitters, 1996, p. 71)

Page 76: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

74

studie nauwelijks tot geen aandacht aan het individuele mecenaat. Hij richt zich in zijn

mecenaatsmodel voornamelijk op de organisatievorm van de associatie waardoor het

individuele mecenaat in de negentiende eeuw niet of nauwelijks aan bod komt.

In Hitters‟ mecenaatsmodel ligt het initiatief bij de burgerij, dit is de groep die de

voorwaarden voor patronage bepaalt en er structuur aan geeft. Hierbij dient te worden

opgemerkt dat de term burgerij in de negentiende en begin twintigste eeuw een andere

betekenis had, dan dat het burgerschap nu heeft. In de negentiende eeuw verwees de term

burgerij naar de stedelijke bovenlaag in de samenleving. Hierbij kan worden gedacht aan

patriciërs, notabelen en industriële „nieuwe rijken‟. Kunst en cultuur zijn in het model van

Hitters primair een zaak van deze particulieren, de welgestelde stedelijke bovenlaag die het

zich kon veroorloven. Deze private partijen waren toonaangevend in de particuliere

bevordering en bescherming van de kunsten.182 Klassenverschillen speelden een grote rol in de

tijd van Hitters‟ mecenaatsmodel en komen daardoor tot uiting in dit model van patronage. Het

culturele leven is exclusief voor de stedelijke elite en deze elite kon zichzelf onderscheiden

door actief te zijn in het ondersteunen van kunst en cultuur. Het gaat hier enkel om de

zogenaamde hoge kunsten die zich in deze tijd voornamelijk beperkt tot de klassieke

schilderkunst en serieuze kunstmuziek. Kunst en cultuur werden zo gebruikt als

statussymbool.

Organisaties in het model van mecenaat worden gevormd volgens het principe van de

associatie, dat zich volgens Hitters kenmerkt door gelijkheid en vrijwilligheid. Voorbeelden van

associaties zijn verenigingen, comités of kunstkringen.183 Binnen deze associaties kwamen

welgestelde kunst en cultuurliefhebbers bijeen om hun gezamenlijke liefhebberij te delen en te

netwerken.

De legitimering van dit patronagemodel was in deze periode redelijk vanzelfsprekend,

doordat zij nog grotendeels was verbonden met individuele voorkeuren van een kleine kring,

namelijk de stedelijke elite. Daarbij was de intrinsieke kwaliteit van de kunst in deze tijd boven

alle discussie verheven. Kunst was nu eenmaal waardevol en zou bijdragen aan een

beschaafde samenleving. De legitimering van de kunsten lag hierdoor in de kunst zelf. Hitters

noemt dit een esthetische legitimering. Deze legitimering past binnen een elitistische traditie

waarin de waarde van kunst voortkomt uit de creaties van vrije onafhankelijke kunstenaars.

Het ging hierbij dus niet om alle kunstzinnige uitingsvormen, maar alleen de „hoge‟

kunstvormen. De elitistische traditie bestendigt de hiërarchische principes van „hoge‟ en „lage‟

cultuur.184 Dit is de ideaaltypische beschrijving die Hitters geeft van het historische mecenaat.

Deze patronagevorm verliest haar dominantie na 1940.

182 (Hitters, 1996, pp. 58, 71-72) 183 (Hitters, 1996, pp. 48, 58-59) 184 (Hitters, 1996, pp. 59, 73)

Page 77: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

75

3.3.2 Protectoraat

Vanaf de jaren vijftig bloeide de verzorgingsstaat op in Nederland en in deze tijd werd het

patronagemodel van het protectoraat dominant. Dit hield in dat de zorg voor kunst en cultuur

onderdeel werd van de ideologie van de verzorgingsstaat. In de praktijk betekende dit, dat de

kunst van de buitenwereld afgeschermd werd, zodat zij zich van binnenuit verder kon

ontwikkelen. Kunst en cultuur kwamen als het ware onder het protectoraat van de

verzorgingsstaat. Deze beschermende houding kwam onder andere tot uiting in de financiering

van kunst en cultuur uit publieke middelen, de kunstsubsidies. De bloei van de

verzorgingsstaat en deze vorm van financiering was niet mogelijk geweest zonder het hoge

welvaartsniveau en de sterke economische groei van de jaren vijftig.185

Binnen het patronagemodel van het protectoraat werd het initiatief genomen door de

overheid, specifieker door de ambtenaren die het overheidsbeleid ontwierpen en uitvoerden.

Deze ambtenaren lieten zich hierbij bijstaan door verschillende adviseurs en belanghebbende

particulieren.186 De dominante organisatiestructuur in het protectoraatsmodel is de

bureaucratie. Deze organisatiestructuur kenmerkt zich door de scheiding tussen de

verantwoordelijkheid voor oordeel en de verantwoordelijkheid voor subsidie, de strakke

regelgeving, de hiërarchische verhoudingen en een zekere onpersoonlijkheid. Voorbeelden van

deze bureaucratische organisatiestructuur zijn terug te vinden in de diverse kunstraden, -

stichtingen, rijks- en gemeentelijke diensten waarin culturele instellingen in Nederland zijn

opgenomen. Terwijl kunstraden verantwoordelijk waren voor het oordeel, namen ambtenaren

binnen de overheid de verantwoordelijkheid voor de subsidie op zich. Deze subsidies werden

onderdeel van het kunstbeleid. In de jaren zestig wordt voor het eerst in regeringsstukken het

woord „beleid‟ in relatie tot de kunsten geïntroduceerd, de term „kunstbeleid‟ verschijnt aan het

eind van de jaren zestig.187

De uitgebreide staatsinmenging vanaf de jaren vijftig, die eigen was aan de

verzorgingsstaat, werd gelegitimeerd door sociale motieven. Het Nederlandse kunstbeleid is

geworteld in de ideologie van het burgerlijk beschavingsoffensief. Dit blijkt onder andere uit de

terminologie van het cultuurbeleid waarin bevordering van maatschappelijke participatie van

de „lagere sociaal-economische strata‟ in de samenleving belangrijk werd geacht. De

legitimering van de kunst werd niet langer in de kunst zelf gezocht, maar in haar

maatschappelijke betekenis. De gedachte was dat kunst en cultuur beschaving in de

samenleving zouden bevorderen.188

185 (Hitters, 1996, p. 59) 186 (Smithuijsen, 1990, p. 255) 187 (Hitters, 1996, pp. 59-60; Oosterbaan-Martinius, 1990a, p. 57) 188 (Hitters, 1996, pp. 59-60; Oosterbaan-Martinius, 1990a, pp. 55, 57)

Page 78: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

76

3.3.3 Markt

Het derde en laatste model dat Hitters beschrijft, is de markt. Vanaf de jaren tachtig worden

positieve effecten van marktmechanismen op verschillende maatschappelijke terreinen steeds

meer benadrukt. Dit zogenaamde marktdenken is in verband te brengen met verschillende

ontwikkelingen, zoals het toenemende politieke liberalisme, de economische crisis van de jaren

tachtig, de ontwikkeling naar een postindustriële maatschappij, de ontwikkeling van een

dienstenmaatschappij, het consumentisme en de ontwikkeling van binnensteden tot centra van

cultuur en vermaak. Bij dit marktmodel zijn economische factoren en het systeem van vraag

en aanbod dominant. Hieruit volgt dat de financiering in dit model commercieel is.189

Binnen het marktmodel ligt het initiatief bij entrepreneurs in culturele zaken, dit zijn

mensen die zakelijke activiteiten ondernemen en initiatiefrijk reageren op nieuwe kansen. De

eigenschappen zakelijkheid en nuchterheid zijn kenmerkend voor het marktmodel. Deze

eigenschappen zijn ook te herkennen in de omschrijving van cultureel ondernemerschap van

staatssecretaris Van der Ploeg. De esthetische legitimering uit het mecenaatsmodel verschuift

naar de achtergrond en maakt plaats voor een economische legitimering. De marktwaarde van

kunst en cultuur is leidend in dit model. Deze „economisering‟ is volgens Hitters onder andere

te bemerken aan de intrede van economische termen als „privatisering‟ en „efficiency‟ in de

cultuursector. In de huidige tijd kunnen hier termen als „cultureel ondernemerschap‟ en

„verdiencapaciteit‟ aan worden toegevoegd. De organisatiestructuur binnen het marktmodel

van Hitters is bedrijfsmatig van opzet. Deze wordt door Hitters omschreven als adhocratie. Een

aantal kenmerken van de adhocratie zijn marktgerichtheid, generalistische professionals,

flexibiliteit en de projectmatige aanpak. Deze aspecten zijn te herkennen in de opkomst van de

vele culturele evenementen en festivals in de afgelopen decennia.190

189 (Hitters, 1996, p. 61) 190 (Hitters, 1996, pp. 61-62)

Page 79: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

77

3.4 Civil society en mecenaat

In het eerste hoofdstuk werden figuur 1.2 en tabel 1.1 gepresenteerd om de verschillende

posities en definities van de civil society te verhelderen. In dit hoofdstuk presenteer ik opnieuw

de tabel om het verband met het cultuurmecenaat aan te tonen. Aan de hand van de

kenmerken van de civil society uit de tabel van Dekker heb ik een vergelijking gemaakt met de

eigenschappen van het historische mecenaatsmodel van Hitters. De kenmerken van de civil

society in de tabel van Dekker bestaan uit het leidend principe, collectieve actoren,

voorwaarden voor deelname, centrale beslissingsregels, transactiemiddelen, typen goederen

en externe effecten. Deze zal ik stuk voor stuk behandelen en vergelijken. Bij deze vergelijking

heb ik gekeken in hoeverre de kenmerken van de civil society een rol spelen in het historische

cultuurmecenaat. Vervolgens maak ik een stap naar het heden, omdat het historische

mecenaatsmodel van Hitters verschilt van het hedendaagse mecenaat. Er zijn zowel verschillen

op het vlak van de rol van de overheid als de rol van de burger. Daarnaast mag niet vergeten

worden dat de term burger nu een andere betekenis heeft.

Tabel 3.1 Drie ideaaltypische modellen van patronage

Dim

en

sie

s Mecenaat Protectoraat Markt

Financiering privé publiek commercieel

Initiatief burgerij ambtenarij entrepreneurs

Organisatie associatie bureaucratie adhocratie

Legitimatie esthetisch sociaal economisch

Bron: Hitters (1994): 58.

Tabel 3.2 Kenmerken van gemeenschap, markt, staat en civil society als ideaaltypen van de

maatschappelijke ordening

Ken

merken

Gemeenschap Markt Staat Civil society

Leidend

principe

solidariteit concurrentie hiërarchie vrijwilligheid

Dominante

factoren

gezinnen,

buurten

ondernemingen bureaucratieën verenigingen

Voorwaarde

voor deelname

toerekening koopkracht wettelijke

bevoegdheid

commitment

Besluit-

vormingsregel

consensus vraag en

aanbod

gezaghebbend

oordeel

discussie

Transactie-

middel

achting geld dwang argumenten

Goederen solidaire

goederen

private

goederen

collectieve

goederen

-

Externe

effecten

wederzijdse

genegenheid,

collectieve

identiteit

verantwoorde-

lijkheid

zekerheid,

rechtvaardigheid

sociaal

kapitaal,

publieke

opinievorming Bron: Dekker (2002): 12.

Page 80: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

78

3.4.1 Leidend principe: vrijwilligheid

Het leidend principe is een ambitie, missie of visie die centraal staat binnen de ideaaltypen.

Het leidende principe van de civil society is volgens Dekker vrijwilligheid. Dit principe is

gerelateerd aan zijn karakterisering van de civil society door verenigingen of vrijwillige

associaties. De deelname aan deze verenigingen wordt namelijk niet bepaald door status of

afkomst, maar is gebaseerd op vrije keuze. Burgers kiezen onafhankelijk en uit vrije wil voor

lidmaatschap van een vereniging in de civil society. De beëindiging van deze deelname is

evengoed een vrije keuze, hierbij worden burgers niet belemmerd door sociale of financiële

consequenties.191 Deze voorwaarden bevestigen en verzekeren de vrijwillige deelname.

In de tabel van Hitters is het aspect van vrijwilligheid terug te vinden in de

genootschappenstructuur van het cultuurmecenaat. Verschillende lieden met een gedeelde

culturele liefhebberij organiseerden zich in een besloten genootschap of associatie. Deze

associaties kenmerkten zich door gelijkheid en vrijwilligheid.192 Vrijwilligheid speelt dus zowel

in de civil society als in het historische cultuurmecenaat een rol.

In het huidige cultuurmecenaat kan onderscheid worden gemaakt in individueel en

collectief mecenaat. Voor een goede vergelijking van het huidige cultuurmecenaat met het

historische mecenaat, worden in dit hoofdstuk alleen collectieve hedendaagse

mecenaatsvormen besproken, omdat Hitters in zijn onderzoek voornamelijk de nadruk legt op

de associaties en niet op het individuele mecenaat. De moderne vriendenvereniging is een

voorbeeld van een collectieve mecenaatsvorm. Dit is een speciale vorm van vrijwillige

betrokkenheid bij een culturele instelling of organisatie zoals een museum, schouwburg,

orkest, toneelgezelschap of koor. In Nederland hebben veel culturele organisaties een

vriendenvereniging, -kring, -stichting of vereniging van belangstellenden. Al deze titels

verwijzen naar een zelfstandige kring van donateurs. De doelstellingen van deze verenigingen

zijn niet altijd gelijk, maar zij komen vaak in grote mate met elkaar overeen. Over het

algemeen is de hoofddoelstelling het financieel bijdragen aan de instelling als donateur en

soms het werven van (financiële) steun bij het lokale bedrijfsleven. Daarnaast houden de

vrienden zich vaak bezig met het creëren van maatschappelijk draagvlak, het vergroten van de

naamsbekendheid en het organiseren van vrijwilligerswerkzaamheden. Tot slot fungeren zij

vaak als klankbord voor de instelling, door te volgen wat er leeft in de samenleving. De meeste

vriendenverenigingen werken volledig op vrijwillige basis.193 Vriendenverenigingen vragen vaak

een kleine bijdrage en in ruil hiervoor houdt de organisatie de vrienden op de hoogte van

activiteiten en krijgen zij bepaalde voorrechten zoals korting of voorrang bij de kaartverkoop.

Vriendenverenigingen zijn in zekere mate afhankelijk van hun instelling. Hoewel een

stichting of vereniging een onafhankelijke positie inneemt als organisatie met haar eigen

rechtsvorm, is haar doelstelling een afgeleide van de instelling waaraan zij steun verleend. Om

191 (Dekker, 2002, pp. 12, 15) 192 (Hitters, 1996, pp. 58-59, 73) 193 (Broek, 2011, p. 54; NFVM, 2011; OC&W, 2011a, p. 41)

Page 81: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

79

deze reden zal zij zich bij het verwezenlijken van haar doelstelling moeten richten op de

belangen van de instelling.194 Dit betekent dat er een verschil bestaat tussen vrijwilligheid en

vrijblijvendheid. Hoewel de verenigingen werken op vrijwillige basis, betekent dit niet dat zij

zelf kunnen bepalen wat ze doen. Zij zijn gebonden aan de gemaakte afspraken met de

instelling die zij steunen.

Een voorbeeld van een vriendenvereniging is de Vereniging Vrienden van Het Gelders

Orkest. Deze vereniging geeft morele en financiële steun en draagt op deze manier bij aan de

kwaliteit en mogelijkheden van het orkest. In ruil krijgen de vrienden onder andere korting op

concerten, worden zij op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen van het orkest en

kunnen zij repetities bijwonen.195 De Vereniging heeft ook ledenvergaderingen waarbij leden

uit het management van Het Gelders Orkest aanwezig zijn. Tijdens deze vergaderingen worden

onder andere afspraken gemaakt over de kortingen voor vrienden, wordt er waardering

uitgesproken voor de betrokkenheid van de vriendenvereniging en kunnen de vrienden punten

inbrengen.196

In deze vriendenverenigingen vormen burgers een collectief met een gezamenlijk doel.

Hoewel er in sommige vriendenverenigingen gebruik wordt gemaakt van betaalde krachten, al

dan niet vanuit de instelling, zijn de werkzaamheden in de meeste gevallen gebaseerd op

vrijwilligheid. Vriendenverenigingen zijn hierdoor vaak vrijwilligersorganisaties.197 Ook in de

huidige tijd lijkt vrijwilligheid nog steeds een belangrijk aspect van cultuurmecenaat.

3.4.2 Dominante factoren: verenigingen

Verenigingen zijn de dominante factoren van de civil society volgens Dekker. Hij gebruikt

echter liever de term „vrijwillige associaties‟, omdat het niet alleen gaat om verenigingen in

juridische zin, maar ook om andere associaties en clubs. Daarnaast wordt het vrijwillige

karakter van de organisaties beter onderstreept door de term vrijwillige associatie.198

In de negentiende en twintigste eeuw werd de organisatie van het mecenaat volgens

Hitters gekenmerkt door de associatie (zie tabel 3.1). De associatie is hierdoor zowel

kenmerkend voor de civil society als het historische mecenaatsmodel van Hitters. Hitters

onderscheid drie typerende eigenschappen van de associatie. De eerste is het vrijwillige

karakter, deze eigenschap is in de vorige paragraaf besproken. Ten tweede noemt hij de

democratische en niet–hiërarchische structuur van associaties in het cultuurmecenaat. De

verenigingen werden vormgegeven door een gedeelde culturele liefhebberij en alle leden

waren gelijk aan elkaar. Dit aspect van gelijkwaardigheid komt in de paragraaf 3.4.4 aan bod.

Tot slot noemt hij de gedeeltelijke loyaliteit van de leden. Deze loyaliteit bleek uit het feit dat

194 (NFVM, 2011) 195 (HGO, 2011) 196 (Timmermans, 2010) 197 (Broek, 2011, pp. 54-55) 198 (Dekker, 2002, pp. 12, 14-15)

Page 82: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

80

de leden verenigingsactiviteiten uitvoerden naast hun beroepswerkzaamheden, die zelden in

de culturele sfeer lagen.199 Hieruit kan worden opgemaakt dat de leden het niet deden voor

financieel gewin of om in hun eigen bestaan te kunnen voorzien. Het was dus geen noodzaak,

maar een vorm van getrouwheid. Dit kenmerk van loyaliteit zal ik verder uitwerken, omdat dit

begrip eerder aan de orde kwam in hoofdstuk twee.

De notie van loyaliteit of trouw werd in het tweede hoofdstuk besproken omdat het

onderdeel was van de emotionalisering van het Nederlandse burgerschap. Het idee van

burgerschap wordt in de huidige tijd steeds vaker verbonden met loyaliteit. Er wordt van

burgers verwacht dat zij loyaal zijn aan de Nederlandse samenleving. Deze verwachting komt

vaak tot uiting in de discussies over de loyaliteit van migranten. Deze discussies gaan vaak

over het hebben van een dubbele nationaliteit en de implicatie van een dubbele loyaliteit. In

deze discussies gaat men ervan uit dat deze dubbele nationaliteit integratie in de weg staan.

Dit is echter een denkfout waarbij men ervan uit gaat dat burgers met meerdere

nationaliteiten niet loyaal kunnen zijn aan Nederland. Trienekens merkt echter op dat

wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat migranten als rationeel handelende burgers

goed kunnen schakelen tussen gastland en herkomstland. Dit betekent dat meerdere

loyaliteiten niet met elkaar hoeven te conflicteren en dat burgers loyaliteit kunnen voelen voor

meerdere landen.200 Ook in de negentiende eeuwse associaties wordt volgens Hitters slechts

beslag gelegd op een gedeelte van de loyaliteit van de leden. Dit betekent dat het in die tijd

geen probleem was om lid te zijn van meerdere associaties.201 Hieruit blijkt opnieuw dat het

denken in culturele scheidslijnen en conflicterende loyaliteiten, de Nederlandse samenleving

ervan weerhoudt om tot een civil society te komen. Wanneer het Nederlandse overheidsbeleid

slechts een gedeelte van de loyaliteit van burgers zou verwachten, ontstaat er meer ruimte om

de nadruk te leggen op associatieve verbanden in plaats van culturele scheidslijnen en dit zou

bijdragen aan de groei van de civil society. De drie eigenschappen van Hitters, vrijwilligheid,

gelijkheid en gedeeltelijke loyaliteit, kenmerkten de associatie in de negentiende en begin

twintigste eeuw en kunnen worden gezien als de voorwaarden voor het ontstaan van vrijwillige

associatieve relaties. Deze kenmerken spelen hierdoor ook in de organisaties van de civil

society een belangrijke rol.

De Nederlandse cultuursector kent in de 21ste eeuw verschillende collectieve

mecenaatsvormen. Bij de vriendenverenigingen of geefkringen is de vereniging karakteristiek

voor de totstandkoming van het mecenaat. De dominante factor van de civil society,

verenigingen, speelt zo nog steeds een belangrijke rol bij hedendaagse collectieve

mecenaatsvormen.

199 (Hitters, 1996, p. 73) 200 (Trienekens, 2009, pp. 10-11) 201 (Hitters, 1996, p. 51)

Page 83: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

81

3.4.3 Voorwaarden voor deelname: commitment

De voorwaarden voor deelname beschrijven de voornaamste condities die burgers nodig

hebben om te kunnen participeren in de gemeenschap, markt, staat of civil society. Volgens

Dekker is „commitment‟ essentieel om te kunnen participeren in de civil society. Met deze term

verwijst Dekker naar het vermogen en de bereidheid om zichzelf te binden en zich te houden

aan „vrijwillig op zich genomen verplichtingen en verantwoordelijkheden‟.202 Dekker gebruikt

deze Engelse term bij gebrek aan een goede Nederlandse tegenstelling van het woord

vrijblijvendheid. In mijn interpretatie gaat het om een vorm van grote toewijding aan de

samenleving. Deze toewijding komt tot uiting door een betrokken en gemotiveerde houding

jegens de samenleving. Met deze verantwoordelijke houding verbinden individuen zich aan de

samenleving.

De eigenschappen verantwoordelijkheid en betrokkenheid staan niet letterlijk in de

tabel van Hitters. Wanneer er daarentegen wordt gekeken naar de dimensies van de

financiering en het initiatief van het historisch mecenaat in tabel 3.1, wordt duidelijk dat de

financiering uit privémiddelen komt en het initiatief voornamelijk uit de burgerij afkomstig is.

De invulling van deze dimensies duidt op een verantwoordelijke en actieve toegewijde

bovenlaag van de maatschappij. Daarnaast is het dominante organisatiemodel binnen het

mecenaat de associatie. Dit organisatiemodel wordt volgens Hitters gekenmerkt door

loyaliteit.203 Deze drie eigenschappen, het nemen van initiatief door de burgerij, de financiering

uit private middelen en de loyaliteit binnen de associaties, getuigen van toewijding en

verantwoordelijkheidsgevoel binnen het historische cultuurmecenaat. De voorwaarde van

commitment speelt dus ook in het mecenaat van Hitters een belangrijke rol.

Bij het moderne cultuurmecenaat wordt er op verschillende manieren invulling gegeven

aan de ondersteuning van kunst en cultuur. Om te kijken in hoeverre commitment hier een rol

speelt, wordt ingegaan op het voorbeeld van crowdfunding. Met behulp van crowdfunding doen

(cultureel) ondernemers een beroep op burgers om hun initiatief te ondersteunen. Bij deze

manier van fondsenwerving worden mensen, veelal via internet en social media, gevraagd om

geld te doneren voor culturele projecten. De term betekent letterlijk „financiering door de

menigte‟. Crowdfunding stelt burgers met een kleine beurs in staat om bij te dragen aan kunst

en cultuur. Doordat een grote groep mensen een kleine bijdrage doet, wordt er in totaal een

groot bedrag bij elkaar verzameld. Dit is één van de mecenaatsvormen die momenteel wordt

gezien als het antwoord op de overheidsbezuinigingen. De particulieren die doneren, krijgen

daar in sommige gevallen geld voor terug. Dan gaat het bijvoorbeeld om de winst van de

verkoop van een boek, dat wordt uitgegeven met behulp van crowdfunding. Hierbij worden dus

een soort aandelen in een boek gekocht. In andere gevallen gaat het om een gift.204 Mensen,

(cultureel) ondernemers, vinden buiten instituties om wat ze nodig hebben in de samenleving

202 (Dekker, 2002, p. 12) 203 (Hitters, 1996, pp. 50, 73) 204 (Lampe, 2011)

Page 84: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

82

via crowdfunding, in nieuwe sociale verbanden.205 Op dit punt komen de initiatieven van de

burgers en niet van beleidsmakers. Crowdfunding kan daarom ook wel worden omschreven als

een „grassroots‟ of „bottum-up‟ mecenaatsvorm. Het initiatief en de ontwikkeling komen

namelijk vanuit de basis, de maatschappij. Dit getuigt van een zekere „commitment‟ en

verantwoordelijkheidsgevoel in de samenleving. Deze houding draagt bij aan de groei van de

civil society omdat deze zich kenmerkt door vrijwillig op zich genomen verplichtingen en

verantwoordelijkheid.

3.4.4 Besluitvormingsregel en transactiemiddel: discussie en

argumenten

De besluitvormingsregel uit tabel 3.2 verwijst naar de manier waarop besluiten tot stand

komen binnen de maatschappelijke ordeningsprincipes. In de civil society komen besluiten

volgens Dekker idealiter tot stand door een open discussie op gelijkwaardig niveau. Om in een

open en gelijkwaardige discussie tot besluitvorming te komen, heeft men argumenten nodig

als transactiemiddel.206

De aspecten van discussie en argumenten zijn niet letterlijk terug te vinden in de tabel

van Hitters. Toch zijn deze aspecten wel uit de tabel af te leiden. Zoals al eerder is opgemerkt,

is de associatie het dominante organisatiemodel in het historisch mecenaat. Dit model

kenmerkt zich volgens Hitters in eerste instantie door haar democratische en egalitaire

karakter. In de associatie vindt onderlinge samenwerking plaats op basis van gelijkheid. „Ieder

lid van de associatie heeft een stem in de artistieke koers‟ van de organisatie en deze

stemmen zijn gelijk aan elkaar.207 Dit betekent dat de leden het door onderlinge discussies met

elkaar eens moeten worden om tot een beslissing te komen. Hieruit blijkt dat ook in het

historische mecenaat discussies en argumenten een belangrijke rol spelen in het

besluitvormingsproces.

In het moderne cultuurmecenaat zijn de kenmerken van discussie en argumenten alleen

van toepassing waar het de vorm van een vereniging aanneemt, zoals bij vriendenverenigingen

en bedrijvenclubs. Door de open gelijkwaardige discussies in deze verenigingen, waar

argumenten worden gebruikt om tot beslissingen te komen, draagt het huidige

cultuurmecenaat ook op dit punt bij aan de groei van de civil society. Bij andere collectieve

mecenaatsvormen zoals crowdfunding spelen de kenmerken van discussie en argumenten een

minder belangrijke rol, omdat dit geen vereniging is en de deelnemers geen gezamenlijke

besluiten hoeven te nemen.

205 (Cramer, Noortwijk, & Zanten, 2011) 206 (Dekker, 2002, p. 12) 207 (Hitters, 1996, pp. 51, 73)

Page 85: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

83

3.4.5 Goederen en externe effecten

De goederen van de civil society zijn volgens Dekker divers en lastig te typeren. Dit komt

omdat zij soms trekken hebben van private goederen, soms van collectieve goederen en soms

van solidaire goederen. Zo lijken de concrete producten van vrijwillige betrokkenheid in de

individuele hulp- en dienstverlening soms meer op private goederen, denk bijvoorbeeld aan

buddyprojecten, terwijl zij in de monumentenzorg of het natuurbehoud op collectieve goederen

lijken, denk bijvoorbeeld aan het onderhoud van het stadspark. Wanneer de distributie zich

beperkt tot een traditionele achterban, gaat het om solidaire goederen (zie tabel 3.2). Op deze

manier gaat het in de civil society om diverse goederen die tegelijkertijd ook kenmerkend zijn

voor de gemeenschap, markt en staat. Dit betekent dat de civil society geen eigen

kenmerkende goederen heeft.

Dekker stelt, dat in het geval van de civil society, de nevenproducten belangrijker zijn

dan de producten zelf. Het gaat hier om de externe effecten van activiteiten van de vrijwillige

associaties. Deze externe effecten zijn de verwachtingen die de samenleving heeft van de civil

society. Volgens Dekker zijn de verschillende aspiraties terug te brengen tot twee zaken,

namelijk publieke opinievorming en de vorming van sociaal kapitaal.208 Deze externe effecten,

die beide zijn toegelicht in het eerste hoofdstuk, overtreffen het belang van de producten van

de civil society. In de volgende twee paragrafen worden beide effecten toegelicht en wordt er

gekeken in hoeverre deze effecten een rol spelen in het historische mecenaatsmodel van

Hitters en het huidige mecenaat.

3.4.6 Publieke opinievorming

De term publieke opinievorming verwijst in Dekkers onderzoek naar een breed scala aan

verwachtingen van bijdragen van vrijwillige associaties aan de democratische staatsinrichting.

Ten eerste hebben deze organisaties collectieve functies die een direct gevolg zijn van de

grootte van de organisaties. Zij maken namelijk collectieve actie mogelijk en kunnen in

bredere kring processen van wilsvorming en identificatie van gemeenschappelijke belangen op

gang brengen. Doordat vrijwillige associaties ook onderlinge netwerken vormen, kunnen zij

gezamenlijk als tegenmacht voor de overheid fungeren. Naast deze collectieve functies,

vervullen de associaties ook politieke of politiserende functies voor de eigen leden en

achterban. Zo worden burgers via associaties blootgesteld aan politieke informatie. Dit kunnen

grote maatschappelijke problemen zijn, maar ook expliciet politieke onderwerpen. Door deze

informatievoorziening worden leden en achterban betrokken bij de politiek en zijn zij eerder

geneigd tot politieke participatie. Tijdens dit proces leren leden organisatorische en

communicatieve vaardigheden, die van pas kunnen komen in de politiek. Daarnaast leren ze

ook burgerdeugden, zoals aandacht voor het collectieve belang, respect voor de ander,

208 (Dekker, 1999, p. 16; 2002, pp. 12, 19)

Page 86: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

84

betrouwbaarheid, en kritische vaardigheden zoals reflexiviteit. De bijdrage van vrijwillige

associaties aan de publieke opinievorming wordt dus verwacht via informatieverschaffing,

sociale stimulering en organisatorische mobilisatie van politieke participatie en de bevordering

van burgerschapsvaardigheden.209

Om te kijken in hoeverre het historische mecenaatsmodel van Hitters bijdraagt aan

publieke opinievorming, zou gekeken moeten worden in hoeverre verenigingen, comités en

kunstkringen op dezelfde manier werken als de vrijwillige associaties uit het model van Dekker.

In de negentiende eeuw ontstaan er in Nederland verschillende kunstgenootschappen en

verenigingen. Kunstkringen duiken in de loop der tijd vaak daar op waar een kloof tussen

kunst en publiek moet worden overbrugd en waar de overheid zich niet bewust is van haar

culturele taak.210 Hieruit blijkt dat kunstkringen reageerden op de acties of juist de nalatigheid

van de overheid. Dit zou een argument zijn om te bewijzen dat de kunstkringen in het

historische mecenaat inderdaad bijdroegen aan de publieke opinievorming, door het gebrek

aan kunst en cultuur aan te kaarten, doelen te stellen en te reageren op de overheid.

Een belangrijk argument tegen de stelling dat het historische mecenaat zou bijdragen

aan de publieke opinievorming, is het gegeven dat de associaties binnen het cultuurmecenaat

voornamelijk bestonden uit de gegoede burgerij. Hierdoor was er maar een beperkte groep uit

de samenleving vertegenwoordigd binnen deze kunstverenigingen. Deze verenigingen hielden

zich voornamelijk bezig met de hoge kunsten, de klassieke schilderkunst en serieuze

kunstmuziek. Het publiek, de gemiddelde burger, was niet of nauwelijks betrokken bij het

cultuurmecenaat en de hoge kunsten. De kunstverenigingen richtten zich namelijk niet op de,

voor de gemiddelde burger toegankelijke, disciplines toneel, hedendaagse schilderkunst en

dans, omdat zij behoorden tot het domein van commercieel vermaak en ontspanning. Deze

disciplines waren in die tijd onderdeel van de zogenaamde lage cultuur.211 Het historisch

mecenaatsmodel lijkt dus niet bij te dragen aan publieke opinievorming, doordat alleen de elite

en niet de gehele samenleving wordt bereikt.

In deze paragraaf heb ik een korte beschrijving gegeven van de associaties in het

historisch kunstmecenaat en de invloed die zij uitoefenden op publieke opinievorming. Voor

een goede beschrijving van de invloed op de publieke opinievorming is echter nader onderzoek

nodig. Om te kijken in hoeverre het moderne cultuurmecenaat bijdraagt aan de publieke

opinievorming, zou gekeken moeten worden in hoeverre organisaties in het cultuurmecenaat,

zoals vriendenkringen en crowdfundingsinitiatieven, onderlinge netwerken vormen en invloed

op de publieke opinie uitoefenen. Dit valt, net als het onderzoek naar het historisch mecenaat

en publieke opinievorming, buiten het bestek van mijn scriptie.

209 (Dekker, 2002, pp. 19, 21) 210 (Smeets, 1991) 211 (Hitters, 1996, p. 58)

Page 87: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

85

3.4.7 Sociaal kapitaal

De tweede verwachting die de samenleving heeft van de civil society, is de vorming van sociaal

kapitaal. Volgens Dekker verwijst sociaal kapitaal naar 'het in netwerken opgeslagen vermogen

tot samenwerking.'212 Dit kapitaal, dat is opgeslagen in sociale netwerken, bestaat uit normen

van wederkerigheid en sociaal vertrouwen. Doordat burgers participeren in verenigingen,

bouwen zij hun netwerk uit en door positieve ervaringen met relatief onbekenden in deze

associaties, zijn zij sneller geneigd om in bredere kring sociaal vertrouwen te ontwikkelen. Dit

sociaal vertrouwen is de kern van sociaal kapitaal en voor gewone burgers ook een voorwaarde

om zich politiek te durven uiten. Zonder dit sociaal vertrouwen in de samenleving durven veel

mensen zich niet politiek te uiten.213 Het politieke belang van sociaal vertrouwen werd

nadrukkelijk zichtbaar toen het sociaal vertrouwen in de samenleving een flinke deuk opliep als

gevolg van de moorden op Pim Fortuyn (2002) en Theo van Gogh (2004). Er ontstond een

gespannen sfeer in de samenleving omdat het sociaal vertrouwen in de samenleving sterk was

gedaald. Burgers werden onzeker over wat er wel gezegd kon worden en wat niet.

Het lidmaatschap van een vereniging kan netwerken en normen dragen en vertrouwen

stimuleren. Om te bepalen in hoeverre het historische mecenaatsmodel heeft bijgedragen aan

de groei van sociaal kapitaal, wordt gekeken in hoeverre netwerken, normen en sociaal

vertrouwen een rol speelden in dit historische mecenaatsmodel. De eerste vereiste voor de

vorming van sociaal kapitaal is het netwerk. De kunstkringen en –verenigingen in het

historische mecenaat zijn gebaseerd op de organisatievorm van de vereniging. In de

negentiende eeuw werd een gedeelde culturele liefhebberij samen met standgenoten,

gemeenschappelijk en besloten vormgegeven in een vereniging. Deze verenigingen kunnen

worden gezien als netwerk, maar zijn vooral onderdeel van een groter netwerk aan

verenigingen die gezamenlijk als civil society kunnen fungeren door hun acties. Dit punt zal

later worden toegelicht.

De tweede vereiste voor de vorming van sociaal kapitaal is de aanwezigheid van

normen van wederkerigheid. Deze normen hebben betrekking op de wederzijdse zorg en

verantwoordelijkheid in de maatschappij. De associaties binnen het historisch mecenaat

hadden doorgaans wel maatschappelijke doelen, zoals het bijeen brengen van

kunstbeoefenaars en kunstliefhebbers. Daarnaast wilden kunstkringen vaak ook waardering

genereren voor kunstuitingen.214 Deze verenigingen speelden op deze manier een belangrijke

verbindende rol tussen publiek en kunst. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit publiek enkel

bestond uit de welgestelde burgerij. Doordat deze kunstkringen in het historische

mecenaatsmodel enkel de hogere lagen van de maatschappij bereikten, zijn de normen van

wederkerigheid maar in beperkte mate van toepassing. De wederzijdse zorg en

verantwoordelijkheid voor cultuur werd wel uitgevoerd door de kunstkringen, maar deze zorg

212 (Dekker, 2002, p. 19) 213 (Dekker, 2002, pp. 23, 25) 214 (Kalmthout, 1998, p. 651)

Page 88: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

86

beperkte zich tot het welgestelde deel van de bevolking en gold daarom niet voor de gehele

maatschappij.

Tot slot het kenmerk van sociaal vertrouwen. In het mecenaatsmodel gaven

standgenoten vorm aan hun culturele liefhebberij in gemeenschappelijk verband. Binnen deze

historische kunstkringen vond samenwerking plaats op basis van gelijkheid. Ieder individueel

lid had een aandeel in de artistieke koers van de vereniging. Om deze samenwerking te laten

slagen, zal er een soort van basisvertrouwen onder de leden moeten zijn geweest. Hitters

geeft echter in zijn analyse van het historische mecenaatsmodel geen beschrijving van de

onderlinge band binnen de associaties.215 In principe zou de theorie van Dekker, die ervan

uitgaat dat participatie in verenigingen bijdraagt aan de groei sociaal vertrouwen, ook opgaan

voor deze historische kunstkringen. Er zou nader onderzoek nodig zijn om uit te zoeken of dit

ook daadwerkelijk zo was. Dit onderzoek valt echter buiten het kader van deze scriptie.

In de moderne collectieve vormen van cultuurmecenaat zou in sommige gevallen sprake

kunnen zijn van het samenwerkingsvermogen op basis van normen en vertrouwen. Hierbij kan

gedacht worden aan vriendenverenigingen, die als vereniging op dezelfde manier zijn

georganiseerd als de associaties en kunstkringen uit Hitters mecenaatsmodel. In deze

verenigingen zou gemakkelijk een sociaal netwerk met normen van wederkerigheid en

onderling vertrouwen kunnen ontstaan. Het verlenen van steun is namelijk niet altijd het

voornaamste doel van vriendenverenigingen. Het beleven en verdiepen van de

gemeenschappelijke interesses wordt in de meeste gevallen ook belangrijk gevonden. Hierbij

staat het onderling contact in deze verenigingen centraal.216 Deze verenigingen vormen zo

sociale netwerken, op dezelfde manier als dat de historische kunstkringen sociale netwerken

vormden. Deze specifieke vormen van modern cultuurmecenaat voldoen aan de eigenschappen

van netwerken, normen en vertrouwen en passen op deze manier in het denken over civil

society. Door deze eigenschappen draagt de vriendenkring als organisatie ook bij aan de

ontwikkeling van een civil society.

Het cultuurmecenaat is de laatste jaren steeds vaker terug te vinden in beleidsstukken van de

Rijksoverheid. In de meest recente beleidsnota „Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op

cultuurbeleid‟ neemt het cultuurmecenaat een prominente plek in. In deze nota wordt het

geven aan cultuur geïntroduceerd als één van de prioriteiten in het aankomende cultuurbeleid.

Het cultuurmecenaat is enerzijds hard nodig door de ingrijpende overheidsbezuinigingen.

Anderzijds wordt het cultuurmecenaat door de Nederlandse overheid ingezet om burgers meer

verantwoordelijkheid te geven voor de cultuursector. Dit idee past binnen het denken over de

civil society. In dit hoofdstuk zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de ordening en

coördinatie van de civil society en het mecenaat besproken. In alle dimensies van de civil

215 (Hitters, 1996, p. 73) 216 (NFVM, 2011)

Page 89: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

87

society zijn overeenkomsten te vinden met de organisatie van het cultuurmecenaat. Het

cultuurmecenaat past zowel beleidsmatig als wetenschappelijk in het denken over de civil

society. Cultuurmecenaat wordt echter in het overheidsbeleid nog nauwelijks gekoppeld aan de

ontwikkeling van de civil society. Het cultuurmecenaat kan worden gezien als onderdeel van de

samenleving wat bijdraagt aan de ontwikkeling van een civil society.

Page 90: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

88

4 Conclusie en aanbevelingen

4.1 Conclusie

De inzet van dit onderzoek was om de betekenis en onderlinge samenhang van het

beleidsmatige gebruik van de termen cultureel burgerschap, de civil society en het

cultuurmecenaat in het Nederlandse overheidsbeleid te duiden. Met de verheldering van de

positie en betekenis van deze begrippen, levert deze scriptie een bijdrage aan

maatschappelijke en wetenschappelijke discussies over cultuurmecenaat en burgerschap. In

deze conclusie zal ik eerst een korte reflectie geven op elk van deze drie begrippen, voordat ik

een antwoord geef op mijn onderzoeksvraag: Hoe verhouden de begrippen cultureel

burgerschap, civil society en het cultuurmecenaat zich tot elkaar in het Nederlandse

overheidsbeleid in de tweede helft van de twintigste eeuw en het begin van de 21ste eeuw?

Op wetenschappelijk gebied is cultureel burgerschap in Nederland nog een vrij nieuw

begrip. Het begrip is sinds enkele jaren, als vertaling van het Engelse begrip cultural

citizenship, over komen waaien uit het buitenland. Het cultureel burgerschap is een actieve

vorm van burgerschap, die het belang van cultuur bij het denken over en uitoefenen van

burgerschap centraal stelt. Er is tot nu toe weinig wetenschappelijke studie gedaan naar de

betekenis van cultureel burgerschap in Nederland. Dit heeft als consequentie dat de betekenis

van cultureel burgerschap vooral beleidsmatig is ingevuld. Het cultureel burgerschap wordt

snel geassocieerd met de maatschappelijke effecten die de overheid ermee wil bereiken. De

term krijgt, met andere woorden, de beleidsmatige betekenis die de overheid eraan heeft

gegeven. De Rijksoverheid verwacht positieve bijdragen van het cultureel burgerschap op het

gebied van sociale cohesie en maatschappelijke participatie. Er bestaat echter een kloof tussen

de beleidsmatige verwachtingen van goed, cultureel burgerschap en de uitvoering in de

praktijk. Dit komt ten eerste doordat er geen concrete omschrijving is van goed burgerschap.

Het gevolg is dat burgers niet precies weten wat er van hen wordt verwacht. De beleidsmatige

verwachtingen zullen op deze manier niet worden waargemaakt in de praktijk omdat burgers

niet goed weten waar zij zich voor moeten inzetten. De kloof wordt ten tweede veroorzaakt

doordat er in het overheidsbeleid onvoldoende rekening wordt gehouden met culturele

verschillen. Hierdoor benaderd de overheid migranten vaak als een homogene groep. Het

overheidsbeleid sluit op dit punt niet goed aan op de praktijk van de hedendaagse

gepluraliseerde samenleving en lijkt bovendien haaks te staan op het idee van cultureel

burgerschap, waarbij de factor cultuur centraal wordt gesteld bij het denken over burgerschap.

De term cultureel burgerschap wordt niet door alle overheden en ondersteunende

commissies en instanties op dezelfde wijze geïnterpreteerd en toegepast in beleidsstukken en

rapporten. Sommige overheden zien het cultureel burgerschap als middel en anderen zien het

als doel. Deze verschillende, zelden beargumenteerde, interpretaties van het begrip maken het

Page 91: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

89

begrip onduidelijk en ruim in haar betekenis. Dit komt de bruikbaarheid van het begrip

logischerwijs niet ten goede. Dit zou één van de verklaringen kunnen zijn, waarom de term tot

nu toe alleen een opleving kende in de jaren 2007-2009. Het begrip heeft zich ook niet

verspreid naar andere domeinen van de samenleving, maar is blijven hangen in de context van

het overheidsbeleid, op het werk van de stichting InterArt na. Deze stichting gebruikte het

begrip echter al voordat de Raad voor Cultuur het introduceerde. InterArt legt de nadruk op de

praktijk van het cultureel burgerschap. In de praktijk wordt het cultureel burgerschap

gestimuleerd door sociaal-maatschappelijke kunstprojecten, die worden gekenmerkt door een

gelijkwaardigheid in artistieke en maatschappelijke doelen. Deze kunstprojecten dragen bij aan

de ontwikkeling van burgercompetenties en stimuleren participatie in de samenleving wat een

positieve bijdrage moet leveren aan diverse maatschappelijke problemen rond de thema‟s

sociale cohesie en participatie.

De tweede term die een centrale rol speelde in deze scriptie was het cultuurmecenaat.

In 2011 presenteert het Rijk een ingrijpend pakket aan overheidsbezuinigingen waarbij ook de

cultuursector niet wordt ontzien. Deze bezuinigingen stuiten op veel weerstand in de

maatschappij en in de cultuursector. Toch is dit geen nieuwe beleidslijn, al in de jaren tachtig

werden cultureel ondernemerschap en een zelfstandige cultuursector gestimuleerd door de

Rijksoverheid. De omvang van de huidige bezuinigingen en de snelheid waarmee zij worden

doorgevoerd, zijn echter de factoren waar de maatschappij en de cultuursector tegen

protesteren. Één van de mogelijkheden die de overheid ziet voor culturele instellingen om

meer inkomsten binnen te halen, is het cultuurmecenaat. Dit is de ondersteuning van kunst,

kunstenaars en culturele instellingen door particulieren en bedrijven. Het cultuurmecenaat is

een prominent aandachtspunt in de huidige culturele beleidsagenda van de Rijksoverheid. Het

cultuurmecenaat wordt, in deze tijd van ingrijpende bezuinigingen, door de Nederlandse

overheid ingezet als instrument om de financiële en maatschappelijke verantwoordelijkheid

voor de cultuursector terug te geven aan de burgers.

De derde en laatste prominente term in deze scriptie was de notie van de civil society.

Het idee van de civil society komt voort uit een liberale traditie, waarbij het beperken van de

inmenging van de overheid centraal staat. De civil society draait, op basis van dit

gedachtegoed, om actieve en betrokken burgers die elkaar helpen zonder daarbij afhankelijk

te zijn van de overheid. Vanuit deze liberale traditie streeft men naar een grotere rol voor

burgers en bedrijven in de maatschappij. In de huidige tijd van drastische en noodzakelijke

bezuinigingen, wordt de civil society door de overheid naar voren geschoven als ideaalbeeld

van de inrichting van de samenleving. Dit is echter niet alleen een thema van de overheid,

onderzoek wijst uit dat ook steeds meer burgers achter het idee van actief en verantwoordelijk

burgerschap staan.

Na een korte uitleg van de drie begrippen, zal ik nu de onderlinge verhouding tussen de

drie begrippen schetsen. Ten eerste de verhouding tussen cultureel burgerschap en de civil

Page 92: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

90

society. Het idee van cultureel burgerschap past als actieve vorm van burgerschap goed binnen

het idee van de civil society. Dit heeft onder andere te maken met het gegeven dat beide

termen zijn voortgekomen uit een liberale traditie, waarin eigen verantwoordelijkheid en een

kleine overheid belangrijke kernpunten zijn. De notie van civil society verwijst namelijk naar

een samenleving waar burgers een prominente en actieve rol hebben. Door actief cultureel

burgerschap leggen burgers contact met elkaar en leren zij burgerschapscompetenties, zoals

culturele en sociale vaardigheden. Deze competenties zorgen voor een grotere

gemeenschappelijkheid in de samenleving, doordat mensen nader tot elkaar komen met

behulp van deze competenties. Op deze manier heeft actief cultureel burgerschap een

positieve invloed op de bevordering van sociale cohesie en geeft zij vorm aan de samenleving.

Burgers leveren zo belangrijke bijdragen aan de totstandkoming en ontwikkeling van de civil

society.

Als tweede komt nu de relatie tussen het cultuurmecenaat en de civil society aan bod.

Het cultuurmecenaat past binnen het denken over de civil society omdat financiële en

maatschappelijke verantwoordelijkheden van de overheid worden overgedragen naar

particulieren en bedrijven. De verantwoordelijkheid wordt hierdoor teruggegeven aan burgers

en bedrijven. Deze overheveling van verantwoordelijkheid past binnen de liberale ideeën, waar

de civil society op is gebaseerd. Zowel op beleidsmatig als op wetenschappelijk niveau past het

cultuurmecenaat in het denken over de civil society. In beleidsstukken is te zien dat er bij

beide begrippen wordt verwezen naar het verkleinen van de afhankelijkheid en het vergroten

van de zelfstandigheid. Op wetenschappelijk niveau wordt er over de organisatie van

cultuurmecenaat en civil society op soortgelijke wijze nagedacht. Zowel in de wetenschap als

in het overheidsbeleid, wordt het cultuurmecenaat daarentegen nog nauwelijks gekoppeld aan

de civil society. Toch is het cultuurmecenaat een onderdeel van de samenleving dat bijdraagt

aan de ontwikkeling van een civil society, omdat het mecenaat alleen blijft voortbestaan door

actieve burgers met verantwoordelijkheidsgevoel.

De genoemde beschrijvingen van cultureel burgerschap en cultuurmecenaat passen

goed in het denken over de civil society. Dan blijft de relatie tussen het cultureel burgerschap

en het cultuurmecenaat nog over. Het cultuurmecenaat kan niet als onderdeel van het cultureel

burgerschap worden gezien, omdat dit burgerschap gaat over het belang van cultuur bij de

actieve uitoefening van het burgerschap. De termen cultuurmecenaat en cultureel burgerschap

bevinden zich wel allebei in hetzelfde discours. Cultuurmecenaat is namelijk net als cultureel

burgerschap een uiting van actief en verantwoordelijk burgerschapsgedrag. Actieve en

verantwoordelijke burgers zijn de basis van de bouw van een sterke civil society, waarbij de

factor cultuur van wezenlijk belang is.

Page 93: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

91

4.2 Aanbevelingen

Naar aanleiding van deze scriptie kunnen een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek

worden gedaan. In voorgaande conclusie plaats ik het cultuurmecenaat binnen het denken

over de civil society. Deze conclusie baseer ik op de analyse van wetenschappelijke en

beleidsmatige benadering van de begrippen. Bij de vergelijking van het wetenschappelijk

denken over cultuurmecenaat en de civil society in paragraaf 3.4.6, wordt onder andere de

mate waarin associaties en verenigingen bijdragen aan de publieke opinievorming besproken.

Dit onderwerp zou nader onderzocht moeten worden, zowel voor het historisch als het

hedendaags mecenaat, om te bepalen of deze associaties inderdaad bijdroegen aan de

publieke opinievorming. Dit zou een onderzoek zijn naar de maatschappelijke functies van het

cultuurmecenaat in heden en verleden. Bij het historisch mecenaat zou men zich dan kunnen

afvragen welke motieven een rol speelden bij het cultuurmecenaat. Ging het voornamelijk om

het verheffen van het volk of ging het toch om publieke opinievorming? Verder zou het idee

van netwerken ook een belangrijke rol kunnen spelen in dit onderzoek, omdat netwerken zowel

voor de civil society als voor het cultuurmecenaat kenmerkend zijn.

De tweede aanbeveling voor verder onderzoek richt zich op de kloof tussen de

verwachtingen van de overheid op het gebied van burgerschap en de uitvoering in de praktijk

(zie paragraaf 2.3.2). De overheid heeft verschillende verwachtingen van het burgerschap,

maar deze verwachtingen sluiten niet altijd aan op de praktijk. Het huidige kabinet Rutte-

Verhagen verwacht momenteel veel van de introductie van het cultuurmecenaat en het

particulier initiatief in de culturele sector. Deze verwachtingen hebben betrekking op de rol van

de burger in de cultuursector. Er wordt namelijk van burgers verwacht dat zij de financiële

tekorten in de cultuursector, die ontstaan als gevolg van de bezuinigingen, zullen aanvullen.

Deze verwachtingen zouden de basis kunnen zijn voor een beleidsonderzoek naar de fundering

van deze verwachtingen en de verhouding van deze verwachtingen tot de praktijk. Dit

onderzoek zou kunnen leiden tot een beleidsadvies ter verbetering van het cultuurbeleid.

Een derde en laatste aanbeveling voor verder onderzoek is de verdere uitwerking en

ontwikkeling van het denken over cultureel burgerschap in Nederland. In deze scriptie is enkel

gesproken over het beleidsmatig gebruik van de term, maar het zou ook interessant zijn om te

kijken hoe dit begrip past binnen het theoretische kader van de Nederlandse

cultuurwetenschappen. In de afgelopen jaren zijn er al een aantal scripties verschenen die het

cultureel burgerschap binnen dit theoretisch kader plaatsen.217 Hoewel deze scripties zich

voornamelijk richten op de relatie tussen cultureel burgerschap en media, wordt het cultureel

burgerschap ook in relatie gebracht met theorieën van representatie en discours. Dit

217 De Neef, J. (2007) Cultureel burgerschap in de 21ste eeuw. Een taak voor de Publieke Omroep? De Nederlandse

Publieke Omroep in de gemediatiseerde samenleving. Ongepubliceerde masterscriptie. Universiteit Utrecht. Nordeman, L. (2008) Creatief Burgerschap. Web 2.0, gebruikersparticipatie en e-cultuurbeleid. Ongepubliceerde masterscriptie. Universiteit Utrecht. Van Brussel – De Vriendt, L. (2009) Cultureel burgerschap in een multicurele samenleving: een (hoofd)rol weggelegd voor populaire media?. Ongepubliceerde masterscriptie. Vrije Universiteit Brussel.

Page 94: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

92

wetenschappelijke kader rondom cultureel burgerschap verdient echter meer uitdieping, zodat

het Nederlands cultureel burgerschap, buiten haar beleidsmatige connotaties, ook zinvolle

betekenissen krijgt in maatschappelijke en wetenschappelijke discussies. Hierdoor wordt het

cultureel burgerschap een waardevol begrip voor de Nederlandse samenleving.

Page 95: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

93

Bibliografie

AEF. (2008). Programma voor cultureel ondernemerschap: versterking zelffinanciering

Draagvlak voor cultuur. Utrecht: Andersson Elffers Felix.

Amnesty. (2010). Amnesty International. De organisatie. Retrieved 27-10, 2011, from

http://www.amnesty.nl/over-amnesty/de-organisatie

Balkenende, J. P. (2006). Toespraak minister-president op het symposium 'Wat burgers bezielt;

burgerinitiatieven in civil society'. Retrieved 2-11, 2011, from

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/toespraken/2006/11/02/toespraak-balkenende-op-symposium-over-

burgerschap.html

Belastingdienst. (2011). Wat is een ANBI? Startpagina Giften Retrieved 29-8, 2011, from

http://belastingdienst.nl/particulier/giften/giften-06.html

Belinfante, A. D., & Reede, J. L. d. (2009). Beginselen van het Nederlands staatsrecht.

Deventer: Kluwer.

Broek, A. v. d. (2011). Het draagvlak van cultuur onder de bevolking. In T. IJdens, M. v. Hoorn,

A. v. d. Broek & C. v. Rensen (Eds.), Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2011.

Participanten, projecten en beleid (pp. 44-64). Utrecht: Fonds voor Cultuurparticipatie.

Brussel, L. v. (2009). Cultureel burgerschap in een multiculturele samenleving: een (hoofd)rol

weggelegd voor populaire media? Unpublished Master thesis, Vrije Universiteit Brussel,

Brussel.

Bunt, S., Grootscholte, M., Kemper, D. R., & Werf, C. v. d. (2008). Work First en

Arbeidsmarktperspectief. Onderzoek naar de werking van Work First. Den Haag: Raad

voor Werk en Inkomen.

Burger, A., & Dekker, P. (1998, 11-12). De grootste non-profit sector ter wereld. Economische

Statistische Berichten, 944.

Cramer, J., Noortwijk, R. v., & Zanten, I. v. (2011, 18-5). Ambtenaar, verwelkom de

initiatiefrijke burger. Trouw.

Dekker, P. (1999). De civil society als kader van onderzoek. In P. Dekker (Ed.),

Vrijwilligerswerk vergeleken: Nederland in internationaal en historisch perspectief (Vol.

Deel III, pp. 15-32). Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Dekker, P. (2002). De oplossing van de civil society. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Dekker, P. (2004). De civil society als terrein en taak. In de Marge, 15-21.

Delanty, G. (2000). Citizenship in a global age. Buckingham: Open University Press.

Delanty, G. (2002). Two conceptions of Cultural Citizenship: A review of Recent Literature on

Culture and Citizenship. The Global Review of Ethnopolitics, 1, 60-66.

Delsen, L. (2001). Exit poldermodel? Sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland. Assen:

Van Gorcum.

Dijkman, P. J. (2010, 16-2). Burgerschap als medicijn. Reformatisch Dagblad.

Page 96: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

94

Engelen, J., Marinelli, V., & Rutten, S. (2010). Ruimte voor toekomst. Zicht op duurzame

interetnische ontmoetingen.

Eurozine. (2007). Cultural Citizenship. Eurozine Editorial Retrieved 6-10, 2011, from

http://www.eurozine.com/articles/2007-06-30-eurozineeditorial-en.html

Geerlings, H. (2009). Evidence based cultural policy? Een kwalitatief onderzoek naar de

empirische veronderstellingen van de maatschappelijke effecten van

cultuurparticipatiebeleid op gemeentelijk en provinciaal niveau. Unpublished Master

thesis, Universiteit Utrecht, Utrecht.

Giesen, P. (2011a, 17- 9). Burger zegt overheid vaarwel. De Volkskrant, p. 6.

Giesen, P. (2011b, 17-9). De doe-het-zelf-generatie. De Volkskrant, p. 5.

Haaften-Harkema, S. C. v., & Uijlenbroek, S. (2008). Format aanvraag Fonds voor

Cultuurparticipatie 2009-2012. Provincie Noord-Brabant.

Hemels, S. (2011). Geven aan Cultuur, de fiscale voordelen van uw gift. Den Haag: Stichting

Cultuur-Ondernemen i.s.m. ministerie van OC&W.

Hermes, J. (2006). Citizenship in the age of internet. European Journal of Communication,

295-309.

Hewa, S., & Stapleton, D. H. (2005). Structure and Process of Global Integration. In S. Hewa &

D. H. Stapleton (Eds.), Globalization, philantropy and civil society. Toward a new

political culture in the twenty-first century. (pp. 3-14). New York: Springer.

HGO. (2011). Word vriend. Vrienden Retrieved 10-9, 2011, from

http://www.hetgeldersorkest.nl/vrienden/word%20Vriend

Hilhorst, P. (2011, 6-9). 'De demonen van 11 september: het gaat meer om boerka's dan om

banen'. De Volkskrant.

Hindess, B. (1993). Citizenship in the Modern West. In B. S. Turner (Ed.), Citizenship and

Social Theory (pp. 19-35). London: Sage.

Hitters, E. (1996). Patronen van patronage. Utrecht: Jan van Arkel.

Hoek, S. v. d. (2010). De provinciale en gemeentelijke programma's cultuurparticipatie. In T.

IJdens, M. v. Hoorn, A. v. d. Broek & T. Hiemstra (Eds.), Jaarboek Actieve

Cultuurparticipatie 2010 (pp. 61-84). Utrecht: Fonds voor Cultuurparticipatie.

Hoeven, M. J. A. v. d. (2006). Brief 29-9: Adviesaanvraag agenda cultuurbeleid en culturele

basisinfrastructuur.

Hurenkamp, M., & Tonkens, E. (2008). Wat vinden burgers zelf van burgerschap? Burgers aan

het woord over binding, loyaliteit en sociale cohesie. Den Haag: Nicis Institute.

Hurenkamp, M., & Tonkens, E. (2011). De onbeholpen samenleving. Burgerschap aan het

begin van de 21e eeuw. Amsterdam: Amsterdam University Press.

IJdens, T., & Rensen, C. v. (2010). Cultuurparticipatiebeleid: leren en verbeteren. In T. IJdens,

M. v. Hoorn, A. v. d. Broek & T. Hiemstra (Eds.), Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie

2010. Bijdragen over kennis en beleid (pp. 19-44). Utrecht: Fonds voor

Cultuurparticipatie.

Jacobs, J., & Bessems, J. (2008). Cultuur is van de hele stad. Agenda cultuurparticipatie 2009-

Page 97: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

95

2012. Gemeente Maastricht.

Jager, J. K. d. (2007). Toespraak Civil Society Congres: "Wie trekt hier eigenlijk aan de

touwtjes?". Retrieved 2-11, 2011, from http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/toespraken/2008/06/11/speech-civil-society-congres-wie-trekt-hier-

eigenlijk-aan-de-touwtjes.html

Jong, D. d. (2007). Interview met Soheila Najand - directeur Interart. Kom je ook? Retrieved

16-11, 2011, from http://www.komjeook.org/page/4493

Kalmthout, A. B. G. M. v. (1998). Muzentempels. Multidisciplinaire kunstkringen in Nederland

tussen 1880 en 1914. Hilversum: Verloren.

Kloek, J., & Tilmans, K. (2002). Inleiding. In Ibidem (Ed.), Burger (pp. 1-18). Amsterdam:

Amsterdam University Press.

Knol, J. J. (2009). Conferentie monitoring en evaluatie: wat willen we van elkaar leren?

Knol, J. J., Rensen, C. v., & Klaveren, N. v. (2009). Beleidsplan Fonds voor Cultuurparticipatie

2009/2012. Den Haag: Fonds voor Cultuurparticipatie.

Kunst&Zaken. Over cultuurmecenaat. CultuurMecenaat Retrieved 7-12, 2011, from

http://c.cultuurmecenaat.nl/beta/index.php?objectID=77

Laan, M. v. d. (2004). Cultuurnota 2005-2008 Meer dan de som. Den Haag: Ministerie van

Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Lampe, B. (2011, 24-5). Financiering door de menigte. Investeren in je favoriete merk. Het

Parool, p. 2.

Marshall, T. H. (1950). Citizenship and social class: and other essays. Cambridge: University

Press.

Ministerraad. (2011). Tekst Troonrede. Den Haag: Rijksoverheid.

Najand, S. (2006). Naar een nieuw cultureel burgerschap Boekman 69 (pp. 37-41).

Amsterdam: Boekmanstichting.

NFVM. (2011). Ontstaan, doelstellingen en ontwikkelingen. Vriendenorganisaties Retrieved 30-

8, 2011, from

http://www.federatievriendenmusea.nl/vriendenorganisaties/ontstaan/ontstaan.php

OC&W. (2002). Cultuurbeleid in Nederland. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap.

OC&W. (2008). Decentrale regeling cultuurparticipatie voor gemeenten en provincies.

OC&W. (2011a). Cultuur in beeld 2011. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap.

OC&W. (2011b). Cultuurprofijt. Ministerie van OCW Retrieved 10-9, 2011, from

http://www.cultuursubsidie.nl/node/136

OC&W. (2011c). Rijk en goede doelensector gaan structureel samenwerken. Persbericht 21-6-

2011 Retrieved 20-11, 2011, from http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/persberichten/2011/06/21/rijk-en-goede-doelensector-gaan-structureel-

samenwerken.html

Page 98: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

96

Oosterbaan-Martinius, W. (1990a). Schoonheid, welzijn, kwaliteit. Kunstbeleid en

verantwoording na 1945. Den Haag: Gary Schwartz / SDU.

Oosterbaan-Martinius, W. (1990b). Schoonheid, Welzijn, Kwaliteit. Legitimerings- en

toewijzingsproblemen in het kunstbeleid. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Pakulski, J. (1997). Cultural citizenship. Citizenship Studies, 73-86.

Plasterk, R. H. A. (2007). Kunst van leven; hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van

Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Plasterk, R. H. A. (2008). Brief 10-6: Reactie op Rapport Commissie Cultuurprofijt Meer

draagvlak voor cultuur.

Ploeg, F. v. d. (1999). Een ondernemende cultuur. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur

en Wetenschappen.

Ploeg, F. v. d. (2000). Cultuurnota 2001-2004 Cultuur als confrontatie. Den Haag: Ministerie

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

PVV. (2010). De agenda van hoop en optimisme. Een tijd om te kiezen: PVV 2010-2015. Den

Haag: Partij Voor de Vrijheid.

Ramaer, J. (2007, 8-3). Allemaal meedoen. De Volkskrant.

Ranshuysen, L. (2010). Lagere drempels en nieuw publiek. Boekman 82, 50-54.

RvC. (2007a). Democratie en cultureel burgerschap Retrieved 23-8, 2011, from

http://old.cultuur.nl/dossiers_vervolg.php?id=219

RvC. (2007b). Cultureel burgerschap 7 juni 2007. Debat en dossiers Retrieved 9-12, 2011,

from http://old.cultuur.nl/debatten_en_publicaties.php?id=35

Salamon, L. M. (2005). Globalization and the civil society sector. In S. Hewa & D. H. Stapleton

(Eds.), Globalization, philanthropy and civil society (pp. 137-152). New York: Springer.

Sanders, M., Ranitz, J. d., Rienstra, R., Tabaksblat, M., Veen, C. v. t., Croon, C., et al. (2008).

Advies Meer draagvlak voor cultuur. Den Haag: Commissie Cultuurprofijt.

Seligman, A. B. (1993). The fragile ethical vision of civil society. In B. S. Turner (Ed.),

Citizenship and social theory (pp. 139-161). London: Sage.

Smeets, G. (1991). De liefde voor kunst en cultuur in onze stad. De kunstkring Tilburg 1940-

1969. Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, 4-13.

Smithuijsen, C. (1990). Gedeelde zorg. Slotbeschouwing over particulier initiatief, overheid en

cultuur in Nederland. In C. Smithuijsen (Ed.), De hulpbehoevende mecenas. Particulier

initiatief, overheid en cultuur, 1940-1990 (pp. 246-259). Zutphen: Boekmanstichting.

Smithuijsen, C. (2011). Prepare for landing. Kunst op zoek naar geborgenheid Boekman 87

(pp. 6-12). Amsterdam: Boekmanstichting.

Steenbergen, B. v. (1994). The Condition of Citizenship: an Introduction. In B. v. Steenbergen

(Ed.), The Condition of Citizenship. London: Sage.

Stevenson, N. (2003). Cultural citizenship Cosmopolitan questions. Maidenhead: Open

University Press.

Page 99: Idealen in het cultuurbeleid. Een onderzoek naar het denken over cultureel burgerschap, cultuurmecenaat en civil society

97

Swaab, E. H., & Weeda, K. (2007). Innoveren, participeren! Advies Agenda Cultuurbeleid en

Culturele Basisinfrastructuur. Den Haag: Raad voor Cultuur.

Swaab, E. H., & Weeda, K. (2010). Brief 5-10: Advies aan de informateur.

Teeven, F., Weekers, F. H. H., & Zijlstra, H. (2011). Brief 21-6: Geefwet.

Timmermans, L. (2010). Notulen Algemene ledenvergadering betreffende verenigingsjaar

2009-2010. Arnhem: Vereniging Vrienden van Het Gelders Orkest.

Tonkens, E. (2005). Over actief burgerschap - Intro. Retrieved 23-8, 2011, from

http://www.actiefburgerschap.nl/index.php?PgNr=9

Tonkens, E. (2009). Tussen onderschatten en overvragen. Actief burgerschap en activerende

organisaties in de wijk. Amsterdam: SUN.

Trienekens, S. J. (2006). Burgerschap: conflict, kunst en dramaturgie. Een gesprek tussen

Sandra Trienekens en Maarten Hajer Underground Theory 006 Nieuw Cultureel

Burgerschap (pp. 41-46). Arnhem: Stichting InterArt.

Trienekens, S. J. (2009). Kunst in het hart van de samenleving. Over burgerschap en culturele

dynamiek. Amsterdam: HvA Publicaties.

Turner, B. S. (1993a). Contemporary problems in the theory of citizenship. In B. S. Turner

(Ed.), Citizenship and social theory (pp. 1-18). London: Sage.

Turner, B. S. (1993b). Outline of a theory of human rights. In B. S. Turner (Ed.), Politics and

Culture (pp. 162-190). London: Sage.

Turner, B. S. (1993c). Preface. In B. S. Turner (Ed.), Citizenship and Social Theory. London:

Sage.

V&J. (2011). Ruimte voor geven. Convenant tussen het kabinet en de sector filantropie. Den

Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Velde, H. t. (1998). Herenstijl en burgerzin. In H. t. Velde & R. Aerts (Eds.), De stijl van de

burger (pp. 157-185). Kampen: Kok Agora.

Weekers, F. H. H. (2011). Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet). Retrieved 4-12,

2011, from

http://www.prinsjesdag2011.nl/pd09_sites/objects/8e6/32k/b583f9d10945f4a589f70e8

e9a39c/geefwet.pdf

Yue, A. (2009). Urban Screens, Spatial Regeneration and Cultural Citizenship. The Embodied

Interaction of Cultural Participation. In S. McQuire, M. Martin & S. Niederer (Eds.),

Urban Screens Reader (pp. 261-278). Amsterdam: Institute of Network Cultures.

Zijlstra, H. (2010). Brief 6-12: Uitgangspunten Cultuurbeleid.

Zijlstra, H. (2011a). Brief 22-6: Antwoord op de vragen over de brief Meer dan kwaliteit: een

nieuwe visie op het cultuurbeleid.

Zijlstra, H. (2011b). Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid. Den Haag:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Zoonen, L. v. (2002). Media, cultuur & burgerschap (tweede, geheel herziene druk ed.).

Amsterdam: Aksant.