I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op...

56
I HOLLAND I REGIONAAL-HISTORISCH TIJDSCHRIFT VIJFDE JAARGANG NUMMER 5 OKTOBER 1973

Transcript of I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op...

Page 1: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

I HOLLAND I REGIONAAL-HISTORISCH TIJDSCHRIFT

VIJFDE JAARGANG NUMMER 5

OKTOBER 1973

Page 2: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

INHOUD

blz.

Drs. C. L. Deelder en Drs. A. H. Huussen, Opmer­kingen betreffende de kuilvisserij op de voormalige Zuiderzee, voornamelijk in de zestiende eeuw . . 221

Mr. J. Belonje, De Rietveldlaan in de Zijpe . . . 243 Drs. J. C. Kort, Een schilderij van Leeuwenhorst. . 256 J. R. Persman, Het jacht van 's-Graveland . . . . 260 A. M . Hulkenberg, 'Dever' te Lisse 268 C. Hoek, De oudste vermelding van het Huis te Mer-

wede 271 Mededelingen 272 Agenda 272

REDACTIE

DRS. I. W . L . A. CAMINADA, DRS. J . FOX, C . HOEK, DRS. M . L . J . C . NOORDAM-CROES, N . PLOMP, MR. J . H . ROMBACH, A. G. VAN DER STEUR.

VASTE MEDEWERKERS

DRS. P . A. HENDERIKX (bronnenpublicatie), DR. J. G. KRUISHEER (Hollandse Studiën), DRS. R . RENTENAAR (bi­bliografie), DRS. H. SARFATIJ (archeologie), DRS. W. VROOM (musea).

REDACTIESECRETARIS

Mevrouw DRS. M . L . J. C . NOORDAM-CROES, Jan Vethkade 50, Dordrecht, telefoon (078)-37781.

Kopij (getypt) en te bespreken boeken en tijdschriften te zenden aan de redactiesecretaris. Contributiebetalingen, ledenadministratie, oude jaargangen en losse nummers: zie omslag achterin.

Ten behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk aan de aan­dacht ontsnappen te melden aan drs. R. Rentenaar, Bureau voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis, Keizersgracht 569-571, Amsterdam-C, telefoon (020)-234698.

Page 3: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

H O L L A N D

Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland onder de zinspreuk 'Vigilate Deo Confidentes' en de Stichting Contactcen­trum voor regionale en plaatselijke geschiedbeoefening in Noord- en Zuid-Holland.

V I J F D E J A A R G A N G N U M M E R 5 O K T O B E R 1973

c. L . D E E L D E R en Opmerkingen betreffende de kuil-A. H . H U U S S E N JR. ^g^jj Q p y Q Q r m g | jgg Z | J j d e r z e e ,

voornameli jk in de zestiende eeuw*

Inleiding

Zelden zal een tak van visserij zoveel hartstocht losgemaakt en zoveel ver­bittering gekweekt hebben als het vissen met de kuil op de vroegere Zuider­zee. De controversen die hierbij optraden, ontstonden reeds vele eeuwen ge­leden en vonden hun weerklank tot in het hoogste rechtscollege van het land, de Grote Raad van Mechelen, zoals ook uit kort geleden ontdekte archivalia is gebleken. Het is de bedoeling van de auteurs (resp. visserij-bioloog en historicus) in dit artikel de achtergronden van de kuil-controverse te belichten en van com­mentaar te voorzien. Allereerst moet worden duidelijk gemaakt wat een kuil is. Ruw gezegd is dit een trechtervormig net dat over de bodem van een water wordt voortge­sleept, in ons geval door een schip. Uiteraard komt de grote opening van de trechter voorop. De tuit van de trechter is dichtgebonden en heet van ouds­her het 'aatje'. In feite is het net niets anders dan een zeef, die vangt wat voor de opening komt. Slechts door regeling van de maaswijdte kan getracht worden enige invloed uit te oefenen op de vangst. Bij de Nederlandse Noordzeevisserij vindt men de naam 'kuil ' slechts terug in het achterste deel van het trawlnet, die de benaming 'aatje' heeft verdrongen.

* Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de doctoraalscriptie van S. Groenveld en W. B. Tol, vervaardigd in 1964 voor het vak oud-Nederlandsrecht (Universiteit van Amster­dam, prof. mr. J. Th. de Smidt).

221

Page 4: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 1. G. A. Kampen, 'Digestum Vetus', 1459 (Inv. I, nr. 8) fol. 33r: steur en net. Foto: Stuurop, Kampen.

222

Page 5: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Op de Zuiderzee echter, en later op het IJsselmeer, zijn de namen 'kuil' en 'aatje' tot op heden blijven bestaan.

Het ontstaan van de kuilvisserij

Wanneer is het kuilvissen ontstaan? Hierover zijn wij goed geïnformeerd. Tijdens een in 1556 gehouden enquête aangaande de Zuiderzee-visserij door mr. Everaert Nicolai \ blijkt dat reeds rond 1500 volop gekuild werd. Enke­le voorbeelden volgen hier: - Jacob Willems, alias Heroudt Henneken, te Purmerend en ± 70 jaar oud,

heeft 56 jaar op een waterschip gevist. - Jacob Gerritsz., uit Edam, oud ± 66 jaar, is bij zijn vader aan boord ge­

komen toen hij 8 jaar oud was. - Clais Claesz. Stalpart, oud 64 jaar en wonende te Amsterdam, begon circa

50 jaar geleden, toen hij 14 of 15 jaar was, als knecht op een waterschip te varen.

- Guert Jaenss uit Marken en 66 jaar oud, kwam meer dan 50 jaar geleden op het waterschip van zijn vader.

De titel en de inleiding van dit artikel doen vermoeden dat het kuilvissen op de Zuiderzee punt van discussie is. In de hierboven aangehaalde enquête­passages wordt echter uitsluitend gesproken van 'waterschepen'. Wij zullen dus moeten bewijzen dat het toenmalige waterschip voor de kuilvisserij werd gebezigd. Welnu: - Dirk Woutersz. uit Amsterdam, 43 jaar oud, en uitsluitend sprekende over

water-schepen: '. . . weet oyck wel dat eenen van Amsterdam by die vande Cuynred oft Blankenham eens eenen cuyl genomen werde ende eenen van Sparrendam geheeten Claes Janss Brauw noch levendich twee cuylen; zon­der oick te weten die oirsaecke waarom, ende creech die van Amsterdam zyn cuyl weder'2.

- Zoals wij hierna zullen zien wordt in 1546 door de stadsregering van A m ­sterdam in een nota een opsomming gegeven van de vissoorten die op de Zuiderzee worden gevangen, waaronder: aal en garnaal. Uit het stuk blijkt dat geen hoekwant of fuiken worden bedoeld, zodat wat de aal betreft slechts de kuilvisserij als enige mogelijkheid overblijft. Voor de vangst op garnaal is de kuilvisserij een 'conditio sine qua non'. Een ander vistuig hiervoor bestaat niet.

1 De enquête bevindt zich in het Rijksarchief van Overijssel te Zwolle Statenarchief nr. 4812, f ol. 331-434. Op de enquête van Mr . Nicolai komen wij nog nader terug.

3 Enquête, als voren, fol. 356vo.

223

Page 6: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb.

2.

G.

A. K

ampe

n, G

eaut

hori

seer

de k

opie

van

een

kaa

rt d

oor

Ove

rijs

sel

op 3

0 ap

ril

1534

inge

dien

d (p

apie

r: 2

9,5

x 40

,5 c

m).

Fot

o: S

tuur

op, K

ampe

n.

224

Page 7: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

- Als laatste argument zouden wij hier willen aanvoeren het schrijven uit 1564 van de stadhouder van Overijssel, Aremberg (zie hierna), die een exacte beschrijving geeft van de wijze waarop met waterschepen met de kuil wordt gevist. (Deze vismethode werd tot voor enkele jaren nog vanuit Volendam onder de naam 'kwakkuil-visserij' beoefend. De latere naam werd ontleend aan de aanspanning van het kuilnet, waarbij een groot type botter, de zgn. 'kwak', werd gebruikt.)

Uit het bovenstaande volgt dus dat rond de eeuwwisseling van de 15e naar de 16e eeuw het vissen met de kuil geen nieuwtje was 3 . Maar er is meer. Enkele van de ondervraagden refereren namelijk ook aan de visserij die hun vader reeds beoefende: - Zo verklaart Adriaen Gerrijts uit Amsterdam dat zijn schoonvader Floris

Cornelisz. circa 19 jaar geleden op een leeftijd van 70 jaar is overleden en dat deze van 'ioncx aft' met de kuil heeft gevist. Indien wij de leeftijd van Floris Cornelisz., toen deze met vissen begon, op circa 15 jaar stellen, komen wij uit op circa 1482. Maar ook de vader van Floris, dus Cornelis zelf, heeft met de kuil gevist, hetgeen dus wel omstreeks 1450 zal zijn ge­schied.

- De reeds genoemde Jacob Gerritsz. vertelt dat zijn vader 22 jaar geleden op 74-jarige leeftijd is overleden. Ook hij heeft van 'ioncx kints' gekuild, dus ook hier komen wij terecht in de 15e eeuw.

- Peeter Maechielsz. uit Amsterdam is 70 jaar en begon 'van ioncx kints aft' te varen op het schip van zijn vader die toen 30 jaar was. Hij zegt van zijn vader en moeder gehoord te hebben 'dat der selve zyn vader de voirsz. neringhe van mitte waterschepen te vaeren gedaen ende gepleecht hadden van dat hy zyn moeder eerst te hilicke naem'.

- Hubert Pauwelsz. uit Katwoude vermeldt dat zijn vader op 75-jarige leef­tijd 27 of 28 jaar geleden overleed. Deze heeft altijd gevist.

- Van de reeds hierboven aangehaalde Dirk Woutersz. is nog het volgende vermeld: 'Seggende voirts dat hy wel weet dat zyn bestevaer, te weten zyns moeders vader die een out man was doen hy storft, mede mitte water-scepen gevaeren hadde zonder dat hy anders weet wair die waterscippers voir zyn tyt gevischt hebben'4. Aangezien Dirk omstreeks 1513 werd ge­boren, mag men redelijkerwijs aannemen, dat zijn grootvader in de 15e eeuw heeft gekuild.

- Tenslotte verhaalt Cryn Jansse uit Spaarndam dat zijn vader op 60-jarige

3 Y . N . Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, z.pl. 1962 (diss.) p. 50, zegt dat de Hollanders sinds 1520 een nieuwe vistechniek toepasten (zie ook p. 59 waar Ypma de enquête noemt).

1 Enquête, als voren, fol. 354ro.

225

Page 8: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

leeftijd in 1544 overleed. Deze had weer vanaf zijn 12e jaar aan boord van zijn vaders schip gevist, d.i. dus vanaf 1496. Crijn's grootvader was dus al vóór 1496 aan het vissen.

Wij hopen met het bovenstaande te hebben aangetoond dat de kuilvisserij op de Zuiderzee zeker al in het midden van de 15e eeuw werd beoefend. Aan­gezien niemand echter refereert aan het ontstaan van deze visserij kan dit ons inziens gevoeglijk vóór 1450 worden gesteld. Uit de talrijke verhoren van Everaert Nicolai, waarvan wij er zojuist enkele aanhaalden, komt ook naar voren dat de kuilvisserij in de loop der jaren in­tensiever werd beoefend. Niet alleen werden de schepen groter - hetgeen uiteraard gepaard moet zijn gegaan met groter zeiloppervlak dus groter trek­kracht, en grotere bunnen dus groter bergingsvermogen - maar de 'water­schepen' (zo genoemd naar de aanwezigheid van een bun) werden ook tal­rijker. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. Aan het woord is Jacob Willems, alias Heroudt Henneken, uit Purmerend 5: 'Seght oick hy deposant, dairnaer gevraecht zynde, wel gehoirt te hebben dat men voir zynen tyt niet vele met watersoepen onder de custen van Overijssel en plach te visschen, en plagen oick doen tertyt zoe vele waterscepen in de Zuyrzee niet te varen alse nu doen; ende mach hem gedencken dat te Bun­schoten ende tot Harderwyck niet een waterscip en was daer der nu tot Bun­schoten wel achtijen ofte negentijen ende tot Harderwyck wel acht oft neghen zyn; ende plegen te varen mit tocheners die geen ruym ofte water int scip en hadden ende plagen wel te varen omtrent den Elborch, Ens [d.i. tot aan de lijn tussen Elburg en Ens] ende oick somtyt binnen d'Eylant van Ens ende Emeloirt, mair niet vele omdat zy geen water in heur scip en hadden om heure visschen te conserveren, ende dairvoir begeirden altyt des avonts thuys te wesen; zyn oick deselve waterscepen tot Amsterdam, Sparrendam ende Edam gemeerdert ende tot Mercken gemindert ende en plagen de selve waterscepen op veel naar nijet zoo groot te wesen als zy nu zyn ende hebben nu wel vier, vyff oft zess voet kiels meer dan zy plagen, ende oick meerder breedte deen meer dander min, naerdat den luyden goet dunckt'. Heel duidelijk komt hieruit naar voren, dat door de aanwezigheid van een bun in het schip de actieradius belangrijk vergroot kon worden. Jacob Gerritsz. uit Edam merkt het volgende op: 'Seggende voirts dat de waterscepen doen zo groot nyet en waren als zy nu syn, alsoe sy doen duer-gaens mair XXXVI voet lanck ende XVI voet breet ende waren daer zy nu zom XL voet lanck ende XXII voeten breet zyn; ende syn nu carveelschwys gemaeckt zoe dat zy veel dieper gaen dan die oude scepen plagen te doene; en wairen oick doen soe vele waterscepen in getaele nyet als dair nu zyn . . .'6.

s Enquête, als voren, fol. 347vo-349ro. 6 Enquête, als voren, fol. 351.

226

Page 9: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

De ontwikkeling van de Hollandse kuilvloot heeft moeten leiden tot een ge­stage vergrote aanvoer van zoetwatervis, waarvoor kennelijk een gerede af­zetmogelijkheid bestond. Dit laat zich goed begrijpen: de Hollandse steden breidden zich uit en de eiwitvoorziening was voor de lagere bevolkingsgroe­pen niet gunstig. Vis was toen praktisch de enige mogelijkheid voor het volk om eiwit tot zich te nemen 7 . Zo stelden Burgemeesteren en regeerders van Amsterdam in 1546 dat, zo lang het iemand heugde, met de tegenwoordige netten vis gevangen was: 'aell, post, voorn, spieringh ende ander wintervisch; mitsgaders den harinck, daer de tybuckink aff gedroecht wordt ( = Zuider-zeeharing), die aell geheeten nebbelinck, garnaerts (garnalen), snoecken, baerssen, blinck, kerpers, brasemen en andere witvisch'8. Dit is het typische assortiment van zee- en zoetwatervis zoals alleen de vroegere Zuiderzee kan hebben opgeleverd. De aanwezigheid van garnalen is een bewijs dat er toen met kuilnetten werd gevist, aangezien deze diersoort alleen met dergelijke netten kan worden gevangen. Deze opsomming van vissoorten moge interessant zijn, en de vis zelf moge een belangrijke aanvulling zijn geweest op het toenmalige voedselpakket, maar de genoemde soorten zijn toch niet van een dergelijke kwaliteit dat men hierover hooglopende twisten zou verwachten tussen de Staten van Holland en West-Friesland en die van Overijssel. Neen, het ging om een ge­heel andere vissoort, die de Hollanders angstvallig vermeden te noemen, maar waarvoor de Overijsselaars bijzonder geporteerd waren: de steur (zie afb. 1). Het is daarom goed dat wij eerst enige aandacht aan deze vissoort besteden. Zoals Boddeke 9 heeft opgemerkt, is de steur een vis van een dermate hoge kwaliteit, dat landsheren zich de vangst ervan voorbehielden. Dit gold niet alleen voor vrijwel geheel West-Europa, maar ook voor China en Japan. De steur paait in de zomer op de ondiepe gedeelten in riviermondingen. In ons land gebeurde dat in de 15e en 16e eeuw slechts op twee plaatsen, nl. in de Biesbos en rondom het Kampereiland. Dit had o.a. tot gevolg dat juist in Kampen veel steur werd aangevoerd, terwijl hogerop de IJssel van steur-vangst geen sprake was, evenmin op Rijn en Maas. De steurvisserij rond de IJsselmonding werd beoefend door Kampenaren en Vollenhovers, en wel tussen 1 mei en St. Jacobsdag (25 juli). Het visgebied werd daarbij nauwkeurig afgezet met bakens, waarover in vroegere tijden veel strijd is geweest, totdat op 4 april 1459 overeenstemming werd bereikt. Men besloot tot een verdeling van het water, door jaarlijks in overleg een 'steurbaeck' te plaatsen. Uitgaande van dit vaste punt werden dan de andere

7 Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, p. 30. 8 P. C. Molhuysen, De visscherij in de Zuiderzee, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Ge­

schiedenis en Oudheidkunde, nieuwe reeks deel 3 (1864) 306-319, p. 308. 0 R. Boddeke, Vissen en vissen, 1971, p. 169 e.v.

227

Page 10: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 3. G.A. Kampen, Kaart van de kom van de Zuiderzee met omliggend gebied door mr. Jaspar Adriaensz. in 1556 vervaardigd (papier; 80 x 103 cm). Foto: Stuurop, Kampen.

228

Page 11: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

bakens gesteld. Als oriëntatiepunten voor de steurbaak dienden de kerk­torens van Vollenhove, Kampen en Kuinre. Deze overeenkomst werd in 1461 door de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië, bekrachtigd. Ondanks verscheidene ruzies hierna bleef deze regeling van kracht. De bisschop, en na 1528 de keizer, kreeg van de steurvangst de tiende pen­ning; hij had tevens het recht van voorkoop. Tevens werd de eerste steur aangeboden op het huis van Vollenhove, waar de drost resideerde. Wij wijzen hier op het merkwaardige feit dat de steur in de loop van de Mid ­deleeuwen in ons land zeldzamer is geworden als gevolg van de drooglegging van vele moerassen. Dit tastte het paaigebied van de steur aan - een ingreep waartegen geen enkele vissoort bestand is. Het is dus niet in de eerste plaats de visserij - die overigens ongetwijfeld intensief was wegens de hoge prijs die deze vis opbracht - welke de steurpopulatie heeft uitgedund en tenslotte uit de IJsselmond heeft verdreven. Die van de Biesbosch heeft zijn bestaan nog enkele eeuwen kunnen rekken dankzij de St. Elisabethsvloed van 1421, waardoor weer uitgebreide paaige-bieden voor de steur ontstonden. De steurpopulatie van de IJsselmond had echter niet zo'n 'overstromings-meevaller', en het is duidelijk dat deze reeds in de 16e eeuw sterk was teruggelopen. Het is echter evenzeer duidelijk dat wegens een totaal gebrek aan kennis van visserij-biologie de terugval van de steurvangsten bij Kampen door de tijd­genoten niet aan eigen activiteiten, doch aan menselijke invloed van buitenaf werd toegeschreven, en als zondebok fungeerde in dit geval de steeds toene­mende Hollandse kuilvisserij, die hooguit het einde van populatie versneld zal hebben door het wegvangen van jonge steurtjes. Nu hadden de Hollandse kuilvissers ook wel de schijn tegen zich. Hierboven werd reeds uiteengezet, dat de kuil een soort trechter van netwerk is, waar­van de mondopening op kunstmatige wijze moet worden opengehouden. Dit geschiedde toentertijd door aan beide zijden van het schip een zware boom naar beneden te steken waaraan de uiteinden van het net werden bevestigd. Een dergelijke aanspanning heet 'kwakkuil', en dit is het type waarmede enkele eeuwen geleden uitsluitend werd gevist. Deze wijze van vissen had twee belangrijke gevolgen: a. het was bijzonder moeizaam om na een vistrek alleen op handkracht (zelfs handlieren bestonden toen niet) met de ongelijke hefboomverdeling, bij slingerend schip, de bomen en het net boven water te krijgen; b. een kwakkuiler kon uitsluitend pal vóór de wind vissen, er kon niet mee worden gemanoeuvreerd. Aan het eind van een streek moest het schip dus eerst weer de lange weg tegen de wind in terug laveren voordat opnieuw ge­vist kon worden, een even moeizame als onrendabele affaire. Men denke zich nu eens in wat geschiedde bij de in Nederland overheersen­de westelijke winden: de kuilschepen gingen dan vlak bij de Hollandse kust

229

Page 12: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 4. R.A. Overijssel, Kaart van de Zuiderzee, met kust van Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland, 56,5 x 58,5 cm, ca. 1558. Foto: Rijksarchief in Gelderland, Arnhem.

aan het net om vóór de wind dwars de Zuiderzee over te vissen, waarbij uit­eindelijk bij Overijssel werd geëindigd. Het is alleen maar menselijk dat hier gepoogd werd om het onderste uit de kan te halen door de vistrek zo dicht mogelijk tegen de Overijsselse wal te laten eindigen. Ja, men moet zelfs aan­nemen dat schepen die daar de kans toe zagen, het Zwarte Water in zouden zeilen. Inderdaad is hierover van Overijsselse zijde geklaagd. De hierboven geschilderde gang van zaken had tot gevolg dat de Overijsse­laars regelmatig met de toenemende kuilvisserij werden geconfronteerd. Deze joeg bij tijd en wijle ook nog dwars door de staande netten die voor de kust

230

Page 13: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

van Overijssel waren geschoten; met grote schade als gevolg. Een en ander had tot resultaat dat de Hollanders wel de schuld móesten krijgen van de afnemende steurvisserij. Dit leidde uiteindelijk tot grote onenigheid, gepaard gaande met onplezierige situaties en grote ambtelijke activiteiten. Wij zullen hierna slechts de hoofdlijnen van de visserijgeschillen in de 16e eeuw schetsen 1 0 .

De geschillen over de kuilvisserij in het begin van de 16e eeuw

De eerste blijken van onenigheid worden na 1520 waargenomen. Zo schrijft de Drost van Vollenhove in zijn brief van 3 februari 1526 aan Amsterdam 1 1

over de schade die werd toegebracht aan Overijsselse netten door Hollandse vissers. Daarin vraagt hij te willen bevorderen dat de Hollandse vissers niet in 'onse wateren' komen vissen. Het gaat hier dus niet om de steurvangst, maar om schadevaringen. Uit andere brieven blijkt bovendien dat toentertijd het aantal Hollandse vissers nog te gering werd geacht om er veel aandacht aan te besteden. In deze jaren behoort Overijssel nog tot het Sticht. Hierin komt echter in 1528 verandering wanneer Karei V , die sinds 1515 graaf van Holland is, landsheer van Overijssel wordt 1 2 en belooft alle privileges van Overijssel te zullen blijven erkennen. Het is mogelijk dat dit heeft geleid tot een veran­derd, agressiever gedrag van de Hollandse vissers, die zich toen wellicht, met het machtige Amsterdam in de rug, meer gevrijwaard hebben gevoeld tegen represailles. De verhoudingen worden nu snel slechter. De Overijsselaars klagen over voortdurend toenemende nettenschade, de Hollanders over ar­restaties. E n dus komen in september 1533 voor het eerst de onderhande­laars der twee Staten bij elkaar te Kampen, onder leiding van mr. Abel van Coulster, raadsheer in het Hof van Holland. Van deze eerste 'dagvaart' is het verslag bewaard gebleven, waardoor wij een uitstekend beeld krijgen van de wederzijdse standpunten 1 3 . Men komt niet tot overeenstemming, zodat

1 0 Z i e daarover u i tvoer ig : Y p m a , Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, p . 49vv. en de script ie van G r o e n v e l d en T o l .

1 1 Gemeentea rch ie f K a m p e n , inv. deel I, dossier nr. 2729. 13 Geschiedenis van Overijssel. O n d e r red. van B . H . S l i che r van B a t h e.a. Deven te r 1970,

p . 119 en 135. 1 3 G A A m s t e r d a m , archief Burgemeesters nr. 614, Geweste l i jke Aange legenheden III , f o l .

6-15. R A Overi jssel , Z w o l l e , Statenarchief 4812, f o l . 445-476. A R A Brusse l , G r o t e R a a d van M e c h e l e n dossiers Eerste A a n l e g nr. 3238 sub d, z ie: A . H . Huussen jr . , Inventaris en beschrijving van de processtukken (dossiers) behorende tot het fonds Eerste Aanleg berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen. D e e l I I I , A m s t e r d a m 1972. Y p m a , Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, p. 55.

231

Page 14: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

het geharrewar nog enige jaren voortduurt , met als hoogtepunt de arrestatie van een viertal Ho l l andse vissers door Overijssel. I n het kort komt het standpunt van Overijssel hierop neer: D e strook water voor de kust van Overijssel behoort niet tot de Zuiderzee, hetgeen bli jkt uit de privileges, die door de K e i z e r worden erkend. D i t is 'een besloeten waeter, niet gemeens hebbende mitte Zuyderzee'. Z o is bijv. het gebied voor K u i n r e niets anders dan de overstroomde heerl i jkheid K u i n r e , eens aan bisschop R u d o l f van Diepho l t verkocht. Ve rde r brengen de Hol landers schade aan de staande netten, en vissen zij met nauwe mazen! D e Hol landers dienen buiten de grens van Wi el diepte bli jven.

D e Hol landers daarentegen stellen dat zij van oudsher op de gehele Zu ide r ­zee hebben gevist. Temeer n u de zee aan de K e i z e r behoort - dus ook het gedeelte dat vroeger well icht van de bisschop is geweest - zodat 'naeden keyserlicken rechten eenen yegelycken vry solden zyn dair in te moghen visschen'. Derha lve zijn zij gerechtigd te vissen waar zij w i l l en . Z i j w i l l en desnoods wel wegblijven uit het Zwar te Water en uit het kustgebied tijdens de steurvangst.

Z o a l s gezegd komt men niet tot elkaar, en de diplomatieke activiteiten duren nog een tweetal jaren voort, waarbij voor het eerst ook de naam van mr . Everaer t N i c o l a i opduikt , over wie later meer.

Tussen de regels doorlezende kan men alvast over deze periode de volgende conclusies t rekken:

a. D e Hol landers hebben kennelijk dringende behoefte aan (goedkope) zoet­watervis, die slechts voor de Overijsselse kust i n voldoende mate is te van­gen. D e behoefte is kennelijk zó groot, dat de Staten van H o l l a n d de aan­voer ervan vei l ig wi l l en stellen.

b. A l s uitvloeisel hiervan weigeren de Staten van H o l l a n d enig begrip op te brengen voor Overijsselse privileges, zelfs al worden deze gedekt door het w o o r d van K a r e i V . Kenne l i jk voelen zij z i ch hiertoe machtig genoeg. P r i v i ­leges hebben geen enkele waarde door 'onse oude deuchdelicke possessie' van de Zuiderzee .

c. Scrupules ten opzichte van de staande-netvissers hebben de Hol landers niet erg veel. Slechts vermaant A m s t e r d a m de kuilvissers o m toch niet des nachts bij Overijssel te vissen. H i e r komt reeds duideli jk de controverse tus­sen gaand want en staand want aan het l icht .

d. Overijssel begint z i ch zorg te maken over de stand van de steur en klaagt over te nauwe mazen.

Het plakkaat van 1546

Tussen 1536 en 1546 heerst er op het visserij-front een periode van betrek-

232

Page 15: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

kelijke rust, waaraan de oorlog tussen Karei V en Karei van Gelre ook medegewerkt zal hebben. De Geldersen hielden toen een oorlogsvloot in zee, die zeer wel in staat geweest zal zijn om de vóór de wind afdrijvende Hol ­landse kwakkuilers op te vangen. Later zullen dan ook verscheidene kuil-vissers verklaren dat zij tijdens de oorlogen, met name die tegen Gelderland, niet visten. Enkele jaren na de nederlaag van Karei van Gelre steekt echter de visserij-storm weer op en nu goed, met een voor een visserij-bioloog uiterst interes­sante ontwikkeling. Kennelijk begonnen de steurvangsten drastisch te ver­minderen, hetgeen door de Overijsselaars werd toegeschreven aan het weg­vangen van jonge steur door de kuilnetten met te nauwe mazen. Het aspect van vissen vlak voor de kust van Overijssel komt dus min of meer te verval­len, en de klemtoon komt te liggen op de visserij in de gehele Zuiderzee. Op aandrang van Overijssel vaardigt Karei V op 8 januari 1546 te Utrecht een plakkaat uit waarbij aan alle vissers in de Zuiderzee verboden werd om met netten en kuilen te vissen die nauwere mazen hadden dan vijf duimen van gemeene zeelieden 1 4 . De Keizer nam daarbij in aanmerking, dat, zo er niet in voorzien werd, de visserij na verloop van tijd geheel ten onder zou gaan, aangezien alle kleine vis, grom of zaad ervan in de thans gebruikte netten gevangen werd. Wie netten of kuilen met minder grote mazen had, moest die binnen acht dagen afstaan en het visverbod werd door zware straf­fen bekrachtigd. Ook aan alle controlerende ambtenaren werd, onder bedrei­ging van 100 Carolus gulden boete en verlies van hun post, strenge uitvoe­ring van het plakkaat geboden. (Voor zover kan worden nagegaan, was dit de eerste maaswijdte-verordening voor ons land.)

In Holland waren de belanghebbenden vanzelfsprekend onaangenaam getrof­fen. Immers, door dit gebod werden verscheidene takken van visserij, waar­onder de kuilvisserij, onmogelijk gemaakt. Een periode van grote ambtelijke activiteit volgde, waarvan hier slechts enkele punten zullen worden aange­stipt. Aan de landvoogdes, Maria van Hongarije, werd een memorie gezonden waarin haar wordt aangeraden eerst eens deskundige lieden te raadplegen, en een deputatie reisde naar de Keizer te Utrecht. Amsterdam kwam o.a. met de opsomming van vissoorten, die wij hierboven reeds aanhaalden, en die niet meer gevangen zouden kunnen worden met de wijdere mazen. Ook zou er geen aas voor de Noordzeevisserij geleverd kun­nen worden. Enkhuizen stelt, dat men daar vooral op haring vist en zeker niet op riviervis bij Overijssel. Men vist met netten 'daer geen harinck duer en mach', en ook deze visserij zou door het gebod onmogelijk worden ge­maakt.

1 4 G A Amsterdam, arch. Burgemeesters nr. 614, Gew. Aangel. III, 56-60.

233

Page 16: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Heel slim is het volgende argument van de Hollanders: de visstand op de Zuiderzee zou in het geheel niet afhankelijk zijn van de maaswijdte, want ook in de periode na de oorlog met Gelre was de vangst niet groter dan voorheen, hoewel de kuilvisserij tijdens de oorlog had stilgelegen.

Het plakkaat van 1547 en de geschillen voor Grote en Geheime Raad

De gezamenlijke protesten hebben succes: Op 12 november 1547 vaardigt de Keizer een nieuw plakkaat uit, waarin hij verklaart oor te hebben voor de klachten van Holland 1 5 . Karei V besluit de Hollandse vissers in hun oude rechten te herstellen: zij mogen weer vissen met de van oudsher gebruikte netten. Echter mag geen vis gedood worden door de netten te lang achter de schepen aan te slepen, noch mag dode vis aan land gebracht worden. Der­halve bepaalt de Keizer dat men na elke trek van 3 uur de netten moet op­halen, en dat alle nest ( = bijvangst) overboord geworpen moet worden. Op overtreding van deze maatregelen staan weer strenge straffen. Dit nieuwe gebod is een typisch compromis, dat absoluut geen effect gesor­teerd zal hebben. Bij volledig gebrek aan controle zal geen enkele kuilvisser er ook maar over gedacht hebben om zich aan de voorgeschreven tijdslimiet te houpden, noch zal hij vis van waarde overboord gegooid hebben als de mogelijkheid bestond deze aan land te verkopen. Terecht zijn Overijssel en Friesland ontevreden; een eindeloos touwtrekken is het gevolg. Overijssel stelt dat het plakkaat van 1547 'subrepticelick en obrepticelick' (op achterbakse en slinkse wijze) verkregen is en begint telkens weer te klagen over het overschrijden van de toegestane visserijgrenzen, met alle schadegevolgen van dien. Men zet zijn klachten kracht bij door het inbe-slagnemen van Hollandse kuilschepen en het gevangenzetten van vissers. Na de nodige voorbereidingen komen Holland en Overijssel andermaal bij elkaar, en wel te Utrecht op 26 november 1550. De standpunten blijven dia­metraal tegenover elkaar staan. Holland presteert het om 'aan te tonen' dat nauwe mazen veel beter voor de visstand zijn dan wijde mazen, aangezien de vis door de wijde mazen veel beter kan ontsnappen hetgeen verwondingen tot gevolg heeft. (Dit is werkelijk een fraai staaltje van bedriegelijke voor­lichting.) Derhalve zijn de bezwaren der Overijsselaars tegen de nauwe netten ongegrond; evenmin gaan hun aanspraken op de afgebakende wateren op, temeer daar de Zuiderzee van de Keizer, tevens graaf van Holland, is. Overijssel betoogt dat de Hollanders vissen met zéér nauwe netten, met wel 150 waterschepen. Daardoor wordt zóveel vis vernietigd, dat de voorraad

1 5 J. van de Water, Groot Placaatboek . . . Utrecht, deel II, p. 428 en H. Noordkerk, Hand­vesten der stad Amstelredam, deel I, p. 20-21.

234

Page 17: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

schaars wordt en dientengevolge de prijs hoog. Dat alles is helemaal niet nodig, want voorheen konden de Hollanders op haring en aal vissen zonder desastreuze gevolgen. De Hollanders zouden met hele vloten van 30, 40 en 50 schepen tegelijk onder hun kusten komen, geëscorteerd door convooi-schepen met geschut, geweer en volk, waarbij: 'de cuillen van hoer netten soe enge waren, dat sy al dat gruys ende saet van de visschen wegnamen, vangende dagelix vele menningten van jonge viskens, die tot geen nut van menschen en quamen, waer oock vele jonge steur (!) jaerlix mit onder was, die hoer anders nergens te nutte en quamen dan hoer verkens daermede te mesten ende hoer enden daermede te voeren'16. De vis zou dus primair niét bestemd zijn voor menselijke consumptie, maar dienen om varkens en een­den te mesten. Holland oppert nog een voorstel om de gaten in de bunnen van de water­schepen van een zekere doorsnede te voorzien. Ook wordt de schade van de Overijsselse staande netten geweten aan passerende vrachtschepen en wordt de duurte van vis toegeschreven aan de sterk toenemende bevolking en aan uitvoer, maar men komt niet tot overeenstemming. De zaak wordt verwezen naar de Geheime Raad des Keizers. Een stroom van nota's gaat nu naar de Geheime Raad, waarin Holland o.a. nog stelt dat er slechts 90 kuilschepen zijn, en dat er slechts 's winters voor de kusten van Overijssel wordt gevist, aangezien 's zomers op aal bewesten Urk wordt gevist. Dan gaat men aan de slag om tot een oplossing te komen. Maar meer dan een voorlopige uitspraak kan de Geheime Raad niet geven. Deze komt eerst op 23 juli 1555, en bestaat uit twee delen 1 7'. In het ene deel, betreffende de 'enge netten' vermeldt de Raad dat hij geen doorslaggevend bewijs kan vinden voor de juistheid van het Overijsselse standpunt. Daarom besluit de Raad dat er een commissaris zal worden be­noemd, die getuigen zal horen en bij wie men binnen de tijd van 3 maanden verdere bewijsstukken kan inleveren. Tot zo lang wordt het de Hollanders verboden binnen een aangegeven grens te vissen met netten waarvan de mazen nauwer zijn dan 2 duim. In het tweede gedeelte van zijn uitspraak beslist de Geheime Raad dat ook ten aanzien van de visserijgrenzen door een commissaris een nader onder­zoek ingesteld moet worden. Totdat een definitieve beslissing zal zijn geno­men, moet voorlopig een gebied afgebakend worden voor de Overijsselse kust waar de Hollanders niet mogen vissen. Door de reeds eerder genoemde mr. Everaert Nicolai, als lid van de Geheime

w Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, p. 58. 1 7 Officiële publicatie op 31 juli 1555, afgedrukt in: J. van de Water, Groot Placaatboek . . .

Utrecht, deel II, p. 429.

235

Page 18: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

R a a d 1 8 , werd een instructie opgesteld voor de onderzoekingen welke de Geheime Raad had gelast. Op 23 augustus 1555 werd hijzelf met de uitvoe­ring ervan belast. Daarom ook verdienen de uitspraak van de Geheime Raad en de erop volgende procedures voor de Grote Raad van Mechelen onze aandacht, omdat hier voor de eerste maal getracht wordt om via gericht visserij-onderzoek tot een uitspraak van bepaalde problemen te komen. Mr . Everaert Nicolai is de eerste ambtenaar van ons land en wellicht in de ge­hele wereld, die officieel visserij-onderzoek heeft verricht. Alleen al om deze reden verdient hij het dat zijn naam aan de vergetelheid wordt ontrukt. In april 1556 verricht mr. Nicolai zijn onderzoekingen, o.a. door proefvisserijen te houden met netten van verschillende maaswijdten, waarna in de verschil­lende gewesten getuigen worden gehoord I 9 .

Eind 1556 kan de Geheime Raad beginnen met hernieuwd onderzoek, dat pas op 11 april 1559 wordt beëindigd. De zaak wordt dan overgegeven aan de Grote Raad van Mechelen, die op 29 april 1559 arrest wijst bij een sen­tentie, waarin over de visserij-grenzen én over de maaswijdte een beslissing wordt genomen. Beide sententies worden op 10 mei bij plakkaat openbaar gemaakt 2 0 . De Hollanders mogen niet vissen op het Kamperzand tot op een diepte van 3V2 el, noch in riviermonden, zoals het Zwarte Water. De uitsluitende rech­ten van de steurvangst komen toe aan Vollenhove. De Hollanders mogen van 1 mei tot 25 juli niet vissen binnen de door Vollenhove afgezette wate­ren. Wat betreft de maaswijdte worden minimummaten voor de mazen van de Hollandse netten vastgesteld. Bepaald wordt o.a. dat 'de aetkens of steer-ten' van zomernetten niet nauwer van mazen zouden zijn dan 'van vieren­twintig ommegangen in een vierendeel van een el'. Bovendien mochten zij niet langer dan twee uren achtereen vissen zonder hun netten te lichten. Daarna moesten de grote en eetbare van de kleine en oneetbare vissen ge­scheiden worden. De laatste dienden dan voorzichtig direct over boord ge­worpen te worden. Het aatje, d.w.z. het achtereind van de kuil, moest dus een maaswijdte hebben van 14 mm, gerekend over de gestrekte maas. Een en ander hield in dat de Overijsselaars het pleit verloren hadden, aange­zien de maaswijdte ten enenmale onvoldoende was om vis van formaat te be­schermen, maar ook omdat controle uitgesloten was, aangezien de Holland-

1 8 Zie R. Baelde, De collaterale raden onder Karei V en Philips II (1531-1578). Brussel 1965, p. 260-261.

1 9 R A Overijssel, Zwolle, Statenarchief 4812; G A Kampen, inv. deel 1, dossier nr. 2729, en A . van der Goes, Register van alle dachvaerden . . . gehouden over de jaren 1524 tot 1560, deel IV.

2 0 De sententie is niet bewaard in de sententieregisters van de Grote Raad op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Afgedrukt: Van de Water, Groot Placaatboek . . . . Utrecht, deel II, p. 429-432; H . Noordkerk, Handvesten . . . der stad Amstelredam, deel I, p. 21-22.

236

Page 19: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

se waterschepen, machtige zeilers als deze waren, eenvoudig niet achterhaald konden worden.

De visserij-geschillen in later tijd

De lezer zal begrepen hebben dat bij deze historische twisten de doelmatig­heid van de kuil door geen der partijen betwijfeld werd; iedereen was het er over eens dat de kuil alles ving wat hem in de bek kwam. De Hollanders stel­den echter dat er nog meer gevangen moest worden om er de omliggende lan­den mee te voorzien, de Overijsselaars waren terecht beducht voor hun zoet­watervis. De stand hiervan verminderde zienderogen. Zo stelden Overijssel, Gelderland en Friesland in een request in 1565 dat de toenmalige duurte in vlees en zuivel ook door de schaarsheid van vis veroorzaakt werd, en aan de graaf van Bentheim werd door de Kamper regering in 1571 het volgende geschreven: 'Wij hadden wel verhoopt en hartelijk begeert V.Gen. met gro­teren en beteren steur te begroeten, dan alzoo vermitz den verderffelijken schaden der waterscepe en enge netten in der Zuyderzee die vischvangst ver­dorven en onser stadtz wateren en visscheriën te nytte gaen, hebben wij nijet beters kunnen bekomen'21. Telkens weer probeerden de Overijsselaars te redden wat er nog te redden viel. In september 1564 diende de stadhouder een petitie in, waarin de grieven weer werden opgesomd. Het was de oude klacht over de vernieling der visserij door de kuil. Zo waren in één zomer uit één waterschip meer dan honderd tonnen versmoorde vis overboord geworpen; als men twee of drie uur gekuild had, gingen telkens vijf of zes tonnen grom of kleine vis, steur en zalm verloren; er werd honderd maal meer versmoord dan aan wal gebracht; het tiende gedeelte van vroeger werd niet gevangen, en te Vollen­hove bijv., waar eertijds jaarlijks 250 steuren gevangen werden, verkreeg men nu 30, 40 of 50 stuks. Zeilden vroeger slechts 50 of 60 waterschepen uit Holland, nu kwamen er 600 en meer, 'waarvan etlijcke scepen wel soe veele seijls gebruijcken als een scip van LXXX lasten, nemende en beghinnende haeren course oft segelatie altijt voor die wijndt onder Hollandt, Gelrelant, Overijssel oft van die costen van Frieslandt ende gemeenlijk haer netten lichtende oft optreckende voer ende alleer sie van den eenen lande tot ten anderen gekomen sijnt. Tot welcke scepen zy cuijlen oder netten gebruicken, daervan die massen nu ter tijt enger sijn dan men over een ganzeveder solde kunnen maken ende sint an twee driffboomen ofte spreten op elck boert van scip met groote ijzeren ringen en banden stijff staende vastgemaakt. . .' 22.

2 1 Molhuysen, De visscherij in de Zuiderzee, p. 317. 2 2 Ibidem p. 316.

237

Page 20: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Uit deze beschrijving blijkt duidelijk dat het hier om echte kuilschepen ging, zoals deze tot voor kort nog vooral bij Volendammers in gebruik waren, de zgn. kwakkuilers, en waarmede uitsluitend vóór de wind kon worden gevist. Hardnekkig probeerde Overijssel zich nog te verzetten, nu eveneens gesteund door Gelderland en Friesland, o.a. door te pogen in 1570 deze zaak op de Rijksdag te Spiers ter sprake te brengen. Er wordt dan ook een argument van algemene strekking naar voren gebracht: de toenmalige duurte van vlees en zuivel (!) zou ook door de schaarste van vis worden veroorzaakt. De controverse werd niet bijgelegd en leidde zo nu en dan letterlijk tot moord en doodslag. Ten einde raad grepen de Overijsselaars dan weer hun oude middel: het palen slaan in de zeebodem, waardoor de kuilnetten stuk scheurden. Hiermede gingen de Hollanders natuurlijk niet akkoord, zodat er dan een officiële protestnota volgde, bijv. op 17 maart 1611: 'Is geordonneert geschreeven te worden aan de Staaten van Over-Yssel, de Visscherye op de Zuyderzee niet wyders te willen incommoderen met af-paalinge, maar veel eer ordre te geeven dat de paaien die alreeds geslaagen zyn, moogen werden opgenoomen, gelyck se na reedenen ende sententie in den Hoogen Raade van Mechelen, in het jaar 1599 [lees 1559] ghewesen schuldig zyn . . .'.

Men dient echter goed te begrijpen dat de tolerantie van de Staten van Hol ­land en West-Friesland jegens de kuilvisserij niet voortvloeide uit een onbe­grip inzake de schade. Want wanneer men tracht om de kuilvisserij te gaan beoefenen in eigen binnenwater wordt er onmiddellijk ingegrepen, zoals op 27 januari 1593: 'De Ridderschap, Edelen ende Steeden van Holland ende West-vrieslandt (. . .) goed en noodig bevonden hebben, dat niet alleen op de Schermer, Lange-Meer, Uytgeester-Meer ende Sterre-Meer, mitsgaders in de binnen-landsche Wateren, Braaken en Gragten, leggende in Uitgeest en Akker sloot, maar ook op de Beemster, voortaan metegeene Waterscheepen, Waterschui­ten, Trekzeinen, of andere diergelycke gaande Wand of Trekwand eenigsints gevischt sal werden, overmits de groote meenigte van kleine Visch die daer door werd versmoort (. . .)'. Op 3 juni 1609 werd dit verbod uitgebreid met het IJ en het Hoornsche Hop - wel delen dus van de Zuiderzee, doch niet behorend tot Overijssels of Gelders gebied! 2 3 . Het Hoorns Hop en het IJ behoorden dus plotseling niet meer tot het 'van rechtwegen gemeene water van de Zuiderzee' waarop de regels van het Romeinse recht van toepassing zouden zijn. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier weer door de Hollanders een fraai staaltje van opportunistische politiek werd gedemonstreerd.

2 3 (Gedrukte) Resolutien van . .. Hollandt en Westvriesland, resp. 1611 p. 296; 1593 p. 35 en 1609 p. 937.

238

Page 21: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Wanneer nu de officiële stukken zwijgen over de controverse rond de kuil­visserij op de Zuiderzee, wil dat nog niet zeggen dat de zaak tot een algeheel bevredigende oplossing was gebracht, ook al zal er in de 17e eeuw bitter weinig steur en zalm meer rondgezwommen hebben. Heel duidelijk blijkt dit uit het volgende voorbeeld: Toen de oostelijke gewesten in 1674 bevrijd werden van de Franse bezetting die in 1672 begon, stelden de Staten van Holland en West-Friesland in allen gemoede voor aan de Staten-Generaal, om Overijssel en Gelderland weer toe te laten tot de Republiek mits aan Holland het recht van de onbegrensde visserij op de Zuiderzee zou worden gegeven. Dit voorstel werd afgewezen en het resultaat was weer de overbekende strijd tussen de vissers onderling, met alle gevolgen van nettenbeschadiging en arrestaties 2 4 . Weer volgde overleg, dat er toe leidde dat op 17 december 1682 een conven­tie werd gesloten, krachtens welke gearresteerde vissers werden vrijgelaten en waarna vervolgens aan een reglement werd gewerkt, dat op 10 april 1683 als plakkaat openbaar werd gemaakt 2 5. Het was kennelijk niet genoeg want op 2 april 1688 volgde hernieuwd overleg tussen Holland en Overijssel aan­gaande de Hollandse waterschepen, die te dicht bij de Overijsselse kust kwamen, netten vernielden, zelf onbehoorlijke netten gebruikten en op onge­oorloofde tijden visten. Op 30 maart 1698 werden weer plakkaten afgekon­digd waarbij nu eindelijk de sententie van de Grote Raad van Mechelen door beide partijen werd erkend. Op 21 januari 1699 werden bijv. aan de vissers te Amsterdam die met waterschepen voeren, de sententies van 1559 (dus van 140 jaar geleden) voorgelezen en hun door schout, burgemeesters en schepe­nen bevolen deze op plechtige eed na te komen, op gevaar niet alleen naar de inhoud maar ook als meinedige gestraft te worden, terwijl zij die de eed niet wilden afleggen, niet meer met hun waterschepen mochten vissen. En hier­mee schijnt de controverse Holland-Overijssel ten lange leste geregeld te zijn 2 6 .

Slotopmerkingen

Wanneer hierna de kuilvisserij nog van zich laat spreken, dan ligt het accent geheel anders, namelijk op dat van de hoge visserij-intensiteit. Dit komt voor­al tot uiting in de periode waarin men meer en meer ging vissen met twéé

24 Secrete Resolutien van E.G.M.H. Staten van Hollandt ende West Vrieslandt, deel 3 (1669-1677) p. 423-429 (sub 24 maart 1674), i.h.b. 426. Zie A . Beaujon, Overzicht der ge­schiedenis van de Nederiandsche zeevisscherijen, Leiden 1885, p. 179. J. J. Tesch en J. de Veen, Die Niederliindische Seefischerei, Handbuch der Seefischerei Nordeuropas, Bd. VII, Heft 2, 1933, p. 59.

25 Groot Placaet-Boeck, deel IV, p. 1358-1359. 2 0 Molhuysen, De visscherij in de Zuiderzee, p. 318.

239

Page 22: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

schepen die één kuil voortsleepten, waarbij de snelheid natuurlijk aanmerke­lijk werd opgevoerd: de zgn. 'wonderkuilvisserij'. Zo verschijnt er op 15 de­cember 1786 een plakkaat tegen de wonderkuil: 'bij deezen te interdiceeren het allerverderjelijkst sleepend visschen met twee aaneen gehegte botters', waarbij 'de jonge Teelvis omgebracht en het Zaad ter voortteeling vernield wordt'Bij gebrek aan controle was dit verbod natuurlijk een wassen neus.

Toen in de jaren vóór 1880 de vangsten op de Zuiderzee schrikbarend af­namen - en het geloof dat het met de vroegere visrijkdom van de Zuiderzee geheel gedaan was overeenkomstig toenam - , kwam uiteindelijk de Wet van 21 juni 1881 tot stand, waarbij het gebruik van kwakkuil en wonderkuil werd verboden. Deze wet had echter een voorlopig karakter, omdat ze telkens na drie jaar moest worden herzien 2». Het vervolg van deze kwestie had een interessant staatkundig aspect: Bij de eerste herziening in 1884 werd het gebruik van de kwakkuil weer toe­gestaan, doch het verbod van de wonderkuil bleef voor drie jaar gehand­haafd. Het lid van de Tweede Kamer Reekers poogde echter in 1885 om dit verbod ongedaan te maken, en hoewel de Tweede Kamer na een tweedaags (!) debat akkoord ging met 41 tegen 32 stemmen, verwierp de Eerste Kamer het voorstel met 23 tegen 11 2 9 . Het punt kwam vervolgens in 1887 automatisch aan de orde. De regering wilde het verbod weer voor drie jaar handhaven, het voorstel Reekers om de wonderkuil weer toe te laten werd echter in de Tweede Kamer aangenomen met 42 tegen 20 stemmen, doch dolf vervolgens in de Eerste Kamer het on­derspit met een minderheid van 10 stemmen 3 ° . Een derde poging van de heer Reekers in 1889 had eindelijk het gewenste succes: de Tweede Kamer nam het initiatief-ontwerp met 69 tegen 19 stemmen aan; in de Eerste Kamer, waar Reekers zijn voorstel mocht toelichten, kreeg het ontwerp een meerderheid van 34 tegen 10 stemmen »i. Hiermee was de visserij op de Zuiderzee weer vrij, en dit was tevens een van de zeldzame keren dat een

27 Groot Placaet-Boeck, deel IX, p. 1312. 3 8 Zie: Verslag van de Handelingen van de Staten-Generaal, Tweede Kamer 1880-81 p

159)™ ( 7 9 e Z ' t t i n g ' 6 1 8 8 1 ) ; B ' j l a g e 2 4 ( Z ' e V O ° r v r o e g e r e s t u k k e n 1879-80 Bijlage Tekst van de wet: Staatsblad (1881) no. 76 en H . van der Hoeven (ed), Wetgeving betref­fende de zee- en zalmvisscherijen, Leiden 1897, p. 1.

29 Verslag, als voren, Tweede Kamer 1883-84, p. 795-796 (48e zitting, 22 dec. 1883)- ibidem 1884, p. 55-59 (6e zitting, 24 sept. 1884), Bijlage 38; ibidem 1884-85, p. 699-702' 707-709 (44e zitting, 24 maart 1885) en 1148-1169 (69e en 70e zitting, 24-25 juni 1885) Bijlage 130; ibidem Eerste Kamer 1884-85, p. 275-276, 288, 301-303 en 1885-86, p 11-14 én 52-60 (30 november 1885).

30 Verslag, als voren, Tweede Kamer 1887-88, p. 666-671 (23 december 1887) Bijlagen 44 en 70; Eerste Kamer 1887-88, p. 203-213 (20 januari 1888).

31 Verslag, als voren, Tweede Kamer 1889-90, p. 979-986 en 992-995 (19 maart 1890) Bij lage 85; Eerste Kamer 1889-90, p. 401-405 (8 mei 1890).

240

Page 23: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

wetswijziging op initiatief van onze volksvertegenwoordiging tegen de wens van de regering plaats vond.

Aantekeningen bij de kaarten

Bij de procedures waarvan hierboven sprake was, werden enkele kaarten in­gediend. Deze zijn van belang omdat ze tot de oudste van het betreffende ge­bied behoren. Aan de tweede kaart ligt blijkbaar een nauwkeurige meting ten grondslag. De kaarten zijn vroege specimina van de categorie welke zijn ont­staan dankt aan juridische geschillen die aan de centrale overheid of het hoogste rechtscollege in de Nederlanden, de Grote Raad van Mechelen, wer­den voorgelegd 3 2 . De kaarten worden hier voor het eerst naar de originelen gereproduceerd 3 3 . Tijdens de onderhandelingen welke in april 1534 onder leiding van de Mrs. Abel van Coulster en Geleyn Zeghers, raadsheren in het Hof van Holland, tussen de Hollanders en Overijsselaars werden gevoerd, dienden de laatsten op 30 april een kaart in (afb. 2). Deze kaart, waarvan de maker onbekend is, heeft het westen boven; ze is getekend op een schaal van ca. 1 : 38.000. Er ligt kennelijk geen nauwkeurige meting aan ten grondslag. De kustlijn is, al dan niet opzettelijk, in het voordeel van het Overijsselse standpunt in het geschil weergegeven: het water van de Zuiderzee lijkt hier een nauwe baai te vormen. Toch hebben blijkens een aantekening van de beide commissarissen op de achterkant van de kaart de Hollanders zich met de tekening akkoord verklaard 3 4 . Op deze kaart vinden we, met de klok meedraaiend, de volgende topografi­sche aanduidingen. Langs de kust: Veenhuyssen, Cuyrskercke, tslot ter Cuynre, Blanckenham, Blockzyl, Vollenhoven, die Voerst, Genemuyden, Graffhorst, Campen, Camperveen, Oosterwolde en Elborch. In het midden: Ens. Emeloert, Camper bolbaecke, Camper wisscherien, Camper vryheit op iiii elle, Camper visscherien, tZwarte Water, Camper eylanden, Soeveningen, Mandemakers weert. Vanaf de landpunt bij Camperveen gaat een rechte haarlijn achter de Camper 'bolbacke' en Ens langs naar de kust boven Veen­huyssen, welke lijn de limiet moet verbeelden van het Overijsselse 'besloten water'. De tweede kaart die wij hierbij afbeelden (afb. 3) werd in het kader van de 3 2 Zie daarover o.a. J. Th. de Smidt en A. H . Huussen jr., De Grote Raad van Mechelen

als hoogste rechtscollege in de Nederlanden, in: Holland, regionaal-historisch tijdschrift 2 (1970) 104-106. Ter gelegenheid van de herdenking van de oprichting van het Parle­ment van Mechelen in 1473 hopen wij een overzichtsartikel te kunnen wijden aan de regionale kaarten van Nederland welke hun bestaan te danken hebben aan procedures voor de Grote Raad.

3 3 H . J. Moerman heeft in zijn artikel De Usselmonden, in: Tijdschrift Kon. Ned. Aard­rijkskundig Genootschap 2e serie, deel 35 (1918) 313-314, van de eerste en tweede kaart (afb. 2 en 3) slechts onvolledige natekeningen gepubliceerd.

3 4 Zie ook: G .A . Amsterdam, archief Burgemeesters nr. 614; Gew. Aangel. III fol. 19-20.

241

Page 24: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

door mr. Everaert Nicolai in april 1556 gehouden enquête gemaakt. Eind april maakte een commissie onder leiding van Nicolai een tocht op zee voor het nemen van proeven met netten met diverse maaswijdten. Tevens plaatste men bakens en verrichtte peilingen. Voor dit laatste werk was aan de com­missie meester Jaspar Adriaensz., landmeter, toegevoegd. Hij kreeg tevens de taak de situatie ter plaatse in kaart te brengen. Hij moet zijn werkstuk in 1556 voltooid hebben, want begin 1557 klagen de Hollanders dat Overijssel nog steeds haar fiat niet aan de kaart heeft gegeven. Blijkens de toelichting op de kaart, waarbij overigens geen jaartal is ingevuld, is Overijssel nadien toch met de kaart akkoord gegaan 3 5 . Voor een uitvoerige bespreking van deze kaart van Jaspar Adriaensz. verwijzen wij naar Moerman die haar te­recht een 'kartografisch gedenkstuk' noemt 3 6 . De kaart is helaas in deplora­bele toestand, hetgeen vanzelfsprekend zijn weerslag vindt in de kwaliteit van de afbeelding.

Tot slot merken wij op dat de kaart het monogram I A draagt, terwijl in de toelichting de naam van Jaspar Adriaensz. (Andriesen) genoemd wordt. Dit­zelfde monogram vinden we op een kaart van het verdronken land van Put­ten uit 1542 3 7 welke dus nu definitief aan Jaspar Adriaensz. kan worden toegeschreven38. Een ander prachtig werkstuk van deze landmeter, die van 1541 tot 1545 ook Schieland opmat 3 9 , is de grote kaart van de limietschei­ding tussen de graaflijkheid van Holland en de heer van Asperen uit 1549 i 0 . Volledigheidshalve reproduceren wij nog een kaart van onbekende hand, welke blijkens een dorsale aantekening eveneens heeft gediend in de proces­sen over de visserij met de nauwe netten vóór eind april 1559 (afb. 4) « . Aan deze kaart, welke het noorden boven heeft, ligt blijkbaar geen nauwkeurige meting ten grondslag 4 2 .

8 6 De tekst van deze toelichting is afgedrukt bij Moerman, Uselmonden, 316-317. 3 8 Ibidem, 315 e.v. en bijlage 338-342. De natekening welke Moerman afbeeldt, is slechts

een fragment van de kaart. 3 7 A . R . A . 's-Gravenhage, Kaartverzameling, inv. Hingman nr. 2078. 3 8 Catalogus van de tentoonstelling Eilanden en waarden in kaart en beeld. De groei van

Zuid-Hollands rivierengebied. Rotterdam (Maritiem Museum Prins Hendrik) 1953 nr. 55.

3 9 S. Muller Hzn., Over de oudste geschiedenis van Schieland. Amsterdam 1914, 13. J. Keuning, Meting en kartering van Schieland, in: Zuid-Hollandse Studiën 2 (1952) 128-129; dezelfde, XVlth century cartography in the Netherlands, in: Imago Mundi 9 (1952) 53.

1 0 A . R . A . 's-Grav., Kaartverzameling, inv. Hingman nr. 2452. Catalogus Eilanden en waarden nr. 130. De kaart is mogelijk ingediend in het geschil tussen Wessel (VI) vanden Boetzelaer en de Staten van Holland; zie: Huussen jr., Inventaris . . . Eerste Aanleg deel III nrs. 2774 en 2787.

1 1 Rijksarchief in Overijssel, Zwolle, archief Staten van Overijssel vóór 1795 nr. 4814 kaart nr. 203.

1 2 Voor een vergelijking van deze kaart met die van Jaspar Adriaensz. en van Tramezini (1558) zie Moerman, Uselmonden, 319-320. Moerman heeft deze kaart niet afgebeeld.

242

Page 25: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

M R . J . B E L O N J E De Rietveldlaan in de Zijpe

Naamgeving van straten, wegen, lanen en zelfs ook paden heeft in onze tijd een omvang aangenomen als zeker nooit tevoren. Daarom schijnt het nau­welijks denkbaar te zijn, dat het tegenwoordig nog kan voorkomen, dat een oude weg zijn naam niet alleen officieel verloren heeft maar dat zelfs de om-of aanwonenden niet meer weten, dat hij ééns met een bepaalde naam werd aangeduid. Zo'n geval nu doet zich voor in de Noord-Hollandse Zijpe. Het object, waarom het hier gaat, is de Rietveldlaan. Weliswaar zijn er noch oude, noch nieuwe kaarten voorhanden, waarop het woord Rietveldlaan vastgehouden is, duidelijk echter tonen ons met uitzondering van de alleroudsten de meeste polderkaarten van 'de Zijpe en Hazepolder' en trouwens ook vele andere kaarten van Hollands Noorderkwartier het beloop van die laan: hij vormde een verbinding tussen de westelijke weg langs de Grote Sloot en de Ruige-weg. In de moderne kunstschilders-, componisten-, vogel- of rivierbuurt levert de verklaring der diverse aanduidingen geen enkele moeilijkheid op, maar wan­neer er van eeuwenoude benaming sprake is, kan de verklaring der herkomst of betekenis in een even gecompliceerde als dubieuze zaak uitmonden. Op het eerste gezicht schijnt het evenzo gesteld te zijn met de Rietveldlaan. Im­mers, dat er in dit geval aan de meest natuurlijke verklaring: een veld van riet of een rietland gedacht moet worden, lijkt weliswaar de oplossing, maar zij valt niettemin gemakkelijk uit te sluiten. Zulks namelijk in de eerste plaats aangezien het beloop van de laan zich uitstrekt over hooggrondig ter­rein. E n ten tweede, omdat rietland in de Zijpe in het algemeen steeds op slechts zeer beperkte schaal aantoonbaar is geweest. Het is dan ook daarom dat aanstonds de vraag rijst of het niet een eigen­naam kan zijn waaraan deze Rietveldlaan zijn oorsprong te danken kan heb­ben. En het moge nu uit het hierna volgende vrij gecompliceerde relaas blij­ken, dat er voor dit vermoeden inderdaad alle reden aanwezig is. Om tot deze definitieve verklaring te komen moet men wel een eindweegs in de Alkmaarse stadsgeschiedenis terug gaan, zelfs tot in de 16e eeuw. Er woonde daar ter plaatse toen een vrij aanzienlijke poorter met name Claes Cornelisz. Limmen, die aanvankelijk als biersteker in de Kit (of Kitten) en later als houtkoper in de Langestraat genoemd wordt. Hij moet een rijk man zijn geweest, die het niet alleen tot stads-fabriekmeester (1608) heeft gebracht, maar die in verband met zijn uitgebreid grondbezit in de korte­lings tevoren bedijkte Egmondermeer als hoofdingeland en mede als molen-meester heeft gefungeerd. Na zijn eerste vrouw verloren te hebben is Limmen in 1578 hertrouwd met de weduwe van Jan Pietersz.: Alijdt, de dochter van

243

Page 26: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 1. Het zegel (diameter 33 mm) van Claes Cornelisz. Rietveld, door hem gebruikt als schepen van Alkmaar. Collectie Alkmaarse Schepenzegels nr. 295 in: Gemeentearchief,

Alkmaar. Foto J. Steyn.

244

Page 27: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Frans Meijnertsz. Boon en van Trijn Veriaën, aan wie naast een tamelijk aanzienlijk vermogen ook al grondbezit in de Egmondermeer toebehoorde. Hun gezamenlijke goederen omvatten o.a. de 4e, 5e en 6e stukken Nieuwland in het vijfde blok, een 'wooninge met zijn werff, laen ende bouwhuys ge­legen in de Egmondermeer genaemt Nievelt met 4 stukken rietland', de Noorder- en Zuidkamp van de Craene-meer, het Oosterstuk van de Grooten Ommeloop ofte Stekelkamp met nog drie andere riet-stucken, de Speek Camp, het Nachtglas, Boonen-ven en rietland bij 't Schelvisch genaemt Boonen Bosch en dan tenslotte nog het 'Huijs te Rietvelt'. Voor de juiste situatie van deze talrijke gronden moge ik voor zoveel nodig verwijzen naar de oudere hs-kaarten, die van de Egmondermeer bestaan.1

Bij zijn tweede vrouw, die op 22 november 1612 in de Alkmaarse Grote- of St. Laurenskerk begraven werd, werden geen kinderen nagelaten. Zijn Alijdt, wier begrafenis daar terzelfder plaatse op 16 maart 1623 gevolgd is, heeft omdat zij geen 'lijfserven' naliet, haar bezittingen bij testament gedistribueerd over een verscheidenheid van begunstigden. Daarnaast heeft zij in haar ge­boortestad een stichting in het leven geroepen dienende tot onderhoud van drie proveniersters met het geven van een bestemming tevens van enige kamers in de Kitsteeg te Alkmaar achter 'De Buys' gelegen. In de nabijheid daarvan, aan de zuid-zijde van het Verdronkenoord had zij voor haar huwe­lijk zelf gewoond.2

Zoals dit in die periode geen uitzondering was, is Limmen alias 'in de Kitten' nog een derde achternaam gaan voeren. Kort voor zijn dood heeft hij deze gekozen omdat hij haar zonder twijfel een meer passende geacht heeft en zeker moeten wij hierin verband zien met 's mans eigendommen gelegen in de Egmondermeer. Want hij noemde zich toen Rietveld en het was deze naam, die vervolgens met uitsluiting van de andere hier genoemden op zijn nakomelingschap is overgegaan. Na hem werd de achternaam Rietveld het eerst gebruikt door zijn in 1577 geboren zoon Claes Cornelis. Had de vader reeds een flink vermogen bijeen gebracht, de zoon zou daarvoor zeker niet onderdoen. Claes was in zijn jonge jaren wonende op het Verdronkenoord biersteker van 'De Papegay'. Daarna wordt hij genoemd als 'panneman' (zoutzieder) en ter plaatse als eigenaar van het huis 'De Blauwe Molen' op de noord-zijde van het Luttik Oudorp. Regentenposten hebben hem evenmin ontbroken want weldra trad hij op als aalmoezenier en ook als heemraad (1616-1621) van de Wieringer-waard in verband met blijkbaar zeer recente aankoop van gronden daar, im-

1 Prentverzameling Alkmaar ms.-kaart op perkament door de landmeters vader en zoon Langedijk van 1621.

2 Haar laatste testament voor notaris H . J. van der Lijn te Alkmaar van 6 januari 1607, invent. deel 18, fol. 106. Haar geschilderd portret op doek 113 x 84 cm berustte laatstelijk in het R .K. Weeshuis, Alkmaar.

245

Page 28: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 2. Gedeelte van de gedrukte kaart van Zoutman van de Zijpe en Hazepolder (1664) tussen Gr. Sloot en Ruigeweg waarop als verbinding tussen beiden de beboomde Rietveld­

laan.

mers tot de bedijkers heeft hij niet behoord. Een plaats in de Alkmaarse Vroedschap werd voor hem ingeruimd op 12 december 1617 en zulks vrij zeker ten gevolge van het feit, dat de stiefvader van zijn vrouw Eva van Brederode, dochter van Claes en van Griete Pieters Slachten de Oude wedu­we van Claes Harcxsz., namelijk deze Claes Harcxsz. vele jaren burgemees­ter, raad en schepen van Alkmaar was geweest. Ook het schepen-ambt van Alkmaar heeft Claes Cornelisz. Rietveld bediend en in die hoedanigheid heeft hij tussen de jaren 1612 en 1617 gefungeerd. In die periode heeft hij zich van een kennelijk zelf ontworpen ambts-wapen bediend, zijnde gedeeld: a) drie rietstengels, 2 en 1; b) twee zwemmende zwanen boven elkaar; de helm gekroond, dekkleden en als helmteken een zwaan uit het schild. Zie afbeelding 1.

246

Page 29: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Aan een zekere familie-trots heeft het Claes en de zijnen zeker niet ontbro­ken, want niet alleen, dat na de dood van zijn vrouw ter ere van haar een rouwkas werd opgehangen, vanzelfsprekend met het wapen Van Bredero-de(!), ook beriep hij er zich op, dat de gouverneur-generaal van Indië zijn 'cosijn' was. Daarnaast heeft hij een zekere bekendheid verworven door de uitvinding van een bepaald systeem watermolen, waarvan hij er tenminste vier voor de destijds boven water komende Schermer geleverd heeft.3 Intus­sen heeft hij niet bij voortduring en alleen te Alkmaar verblijf gehouden aan­gezien hij een tijd lang 'op de Zijpe' en ook in Den Haag gewoond heeft. Met dat al schijnt Claes' vader een nogal gering vertrouwen te hebben gehad in de bekwaamheden van zijn zoon want bij testament heeft hij hem in de strikte legitieme portie gesteld met bepaling, dat de nalatenschap onder be­wind van de Alkmaarse Weeskamer zou worden gebracht, bezwaard met een fideicommissair verband ten gunste van zijn kleinkinderen.4

Claes Rietveld is als eerste in zijn vaderstad wonende aan de Zuidzijde van de Langestraat overleden. Hij werd in de parochiekerk begraven op 26 okto­ber 1652 en zijn weduwe, die in februari 1654 al niet meer schrijven kon 'alsoe haer hant beroert was'5 op 28 maart van dat laatste jaar. Deze vrouw heeft na de dood van haar echtgenoot heel wat met haar kinderen uitstaande gekregen, want weldra heerste er onder hen behalve hardnekkige achterdocht een algemene onvrede. Men begon processen zowel met de moeder als on­derling voor de Alkmaarse schepenbank en in appèl voor het Hof van Hol ­land terwijl pogingen om de uitstaande kwesties in der minne te regelen, al dan niet door officiële organen of particulieren, ten enenmale gefaald heb­ben. De kinderen Rietveld waren behalve een zoon Nicolaas junior een drietal dochters: Agatha, die op 26 oktober 1645 huwelijkse voorwaarden had ge­maakt met Lourens van de Camer een commissaris van het kleinzegel te Den Haag, een zoon van de Haarlemmer Cornelis Willemsz.; Sara Petro-nella Rietveld gehuwd met mr. Jacob Hoogcamer, een door Hendrik Hoog-camer bij Elssien Crystiaensen verwekte zoon, die bij 's vaders testament ge­wettigd was geworden, wonende op een huis in de polder S. van de Zijpe en ten laatste Eva Rietveld, die tegen de zin van haar ouders getrouwd was met de glazenmaker Jan van Brunt op de Koningsweg te Alkmaar, van wie be­kend is, dat zij een tijd lang te Egmond-Binnen op het huis Vredestein ge­woond heeft en dat zij reeds in december 1657 overleed. Van Brunt moet een alles behalve gemakkelijk heerschap geweest zijn, want een getuigen­verklaring van weleer onthult ons, dat hij kort na Nieuwjaar 1654 een tumult

3 le Polderrekening, fol. 198. 4 Aangifte bij de Weeskamer te Alkmaar 27 april 1618 (Weezenboek, gem.archief Alk­

maar). " Notaris J. Hertog te Alkmaar acte van 12 febr. 1654, inv. deel 191, no. 268.

247

Page 30: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 3. De Rietveldlaan, gezien van de Ruigeweg naar de Gr. Sloot.

van belang veroorzaakte door het huis van zijn schoonzuster Sara op het Verdronkenoord tegenover de Vismarkt bij de Kapelkerk binnen te dringen, daarbij de huisvrouw dreigende 'haer beek van onder tot boven te sullen op­snijden' «. En zo waren er meer onderlinge 'questien en onheilen' waarbij de moeder, klagende, dat zij zich 'misleijt en bedrogen' achtte, zich al evenmin onbetuigd liet.

Over dit familie-krakeel, dat allengs zelfs nog groter vormen aannam wil ik hier verder het zwijgen maar toe doen om nu in het bijzonder de aandacht te verzoeken voor de reeds genoemde zoon Nicolaas Rietveld junior, ofwel Claes Rietveld de jonge, die heel wat minder fortuinlijk in zaken geweest is nog dan zijn vader. Zijn beide ouders hadden hem op 27 april 1653 voor ƒ 14.000 - een woning, boomgaard, plantage en landerijen overgedragen, lig­gende in de Zijpe ten westen van de Ruigeweg in de kleine polder van de ooster N . De zoon was daar gaan wonen en uit de aard der zaak in verband met zijn stand had het dijksbestuur hem de post van aalmoezenier tevens van armenvoogd toegekend. Zijn vader had deze bezitting, toen omvattende 60 morgen land met woning, schuur en boomgaard gelegen in de polder N . in de ooster-einden van de kavels c , e. en g. tussen de Ruigeweg en de

0 Dez. notaris, deel a.v. fol. 258, acte van 9 januari 1654.

248

Page 31: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Ooster-Egalementsloot op 1 februari 1606 aangekocht van de toenmalige penningmeester van de Zijpe Du Gardijn, die ten deze als gemachtigde was opgetreden van de door het gerecht van Amsterdam geordonneerde curato­ren over de boedel van Jan Bincken aldaar.7 Eer hij het aan zijn zoon had toebedacht had de vader het Zijpse bezit verpacht: het beschikbare bouw­land voor de bezaaiing, deels met 'tarruw', verder met 'Lijnsaet', met 'graeu-we orten', haver, bonen en gersten. De pachter was de verplichting opgelegd om per morgen 25 'koemisse' te strooien, waartegenover hij 'het landt den ommeloop aen t' huijs gelegen' zou mogen gebruiken, maar toestaan moest, dat de eigenaar zou 'stoocken vuijer in den oven ende haer broot daer bac­ken' en daarbij 'op de werff sonder tegenspreecken van den huijerder te mogen houden ende laten loopen hondert capoenen, calcoenen, etc. op zijn eijgen costen'. Een curieuze verplichting voor de pachter was daarenboven zeker, dat hij tenslotte gehouden zou zijn 'alle jaren eens in de soomer soo wanneer tden eijgenaer geleegen sal zijn den eijgenaers vrunden van Meden-bliek met de wagen te halen, ende weederom t'huijs te brengen', zonder voor deze dienst ook maar iets op de 'huurpenningen' te mogen korten.8

De nieuwe bewoner van het Zijpse huis in de N . , Nicolaas Rietveld junior was reeds vóór 1637 gehuwd met Geertruijd Jans, een dochter van Jan Cor­nelisz. Houtkooper en van Niesje Pieters. Deze Geertruid was de bezitster geworden na Pieter de Wit van de fidei-commissaire goederen, nagelaten door haar tante Vrouwtje Cornelis, de zeer oud geworden weduwe van de befaamde zeevaarder en eerste gouverneur van Ambon, Frederik Pieterszoon Houtman. Frederik Houtman, die ook lid van de Raad van Indië is geweest, de man naar wiens wapen het sterrebeeld De Pauw naam verkreeg en wiens naam ook voor altijd verbonden zal blijven aan de atollen, de Abrolhos of Houtman-rotsen op 40 zeemijlen vóór de dorre westkust van Australië, had al vroeg betrekkingen met de stad Alkmaar. Hij was er op 28 april 1590 poorter geworden blijkens de inschrijving in het register: 'frederick pietersz van der goude'. Zijn zuster Stijntje, waarschijnlijk geboren te Gouda in 1562, woonde reeds voor 1603 met Meijnart Jacobsz. Caescooper alias Schipper te Alkmaar en dit echtpaar verscheen tezamen met de Oostinjevaarder voor de Alkmaarse notaris H . J. van der Lijn op 27 oktober 1612 om hun 'cosijn' Dirck Jansz. Steenwijck opdracht te verlenen ter Weeskamer van Gouda het hen competerende te lichten uit het depot bij die instelling tot stand gebracht op 2 juli 1583 door hun moeder Agnies Fredericks, destijds weduwe van hun vader Pieter Cornelisz. Houtman, in leven ontvanger der geconfiskeerde en geestelijke goederen te Gouda, tezamen met de voogden over haar kinderen Cornelis, Frederick, Stijntgen en Weijntgen; met verhypothekering door de

7 Oud-rechterlijk archief 's-Rijksarchief in N.-Holland deel 6530, fol. 175 sqq. 8 Acte notaris H . I. van der Lijn, Alkmaar, inv. notar. archief Alkmaar dl. 44, fol. 161.

249

Page 32: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 4. De Rietveldlaan: het w.-einde met gezicht op de Ruigeweg.

moeder deswege van haar huis en erf te Gouda aan de Botermarkt 'naest den hollantschen thuijn westwaert'.9

Vrouwtje Cornelis nu - de bovengenoemde tante van Geertruijd Jans - was een dochter van de plaatselijke schepen Cornelis Nanninx Clock, een hout­koper op het Heilige Land te Alkmaar en van Griet Matthijs. Haar man, Frederik Houtman heeft, zolang hij niet op zee of in de Oost verkeerde, zich ook te Alkmaar gevestigd en hij heeft er in 1613 aan de westzijde van de Coorstraat een royaal woonhuis gekocht, genaamd De Drie Schabellen en zijn betrekking tot de regeringsfamilie waartoe zijn vrouw door vader en oom van vaderszijde behoorden heeft hem, toen hij eenmaal ter plaatse 'in ruste' leven ging, behalve het kapiteinschap der schutterij in het groene ven­del, het schepenambt en voorts het lidmaatschap van de vroedschap bezorgd. In verband met eigen landbezit tezamen met dat van zijn zuster Stijntje heeft men hem tenslotte de post van hoofdingeland van de kortelings drooggeval­len Wieringerwaard aangeboden. Te Alkmaar overleed hij op 21 oktober 1627 en in de Grote kerk werd hij vier dagen later begraven aan de westrand van de zuider-zijbeuk, waar nu nog zijn met de wapens van Gouda en van

" Zie notar. archief Alkmaar deel 37, fol. 297 en archief Weeskamer Gouda, Gemeente­archief aldaar dl. 2, fol. xiiii sqq.

250

Page 33: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

hemzelf (de pauw!) benevens zijn merk versierde dubbele grafsteen aan de beroemde zeevaarder herinnert. - Vrouwtje Cornelis heeft, zoals gezegd, haar man tal van jaren overleefd. Zij zal in 1564 geboren zijn; te Alkmaar was zij gedurende het tijdvak 1619-1623 regentes van het Vrouwen-Gast­huis. Ook zij vond haar graf in de St. Laurenskerk en wel op 25 mei 1650. 1 0

Het ligt ten zeerste voor de hand, dat Nicolaas Rietveld junior gebruik ge­maakt heeft van de betrekkingen van zijn vrouw en niet te vergeten die van haar tante en oom. Met laatstgenoemd echtpaar moet wel een nauwe relatie hebben bestaan gelet op de omstandigheid dat Nicolaas en Geertruijd hun zoon zowel met voor- als achternaam naar de Zeevaarder hebben genoemd.11

Omdat het hem desondanks in zaken allerminst voor de wind is gegaan heeft Nicolaas Rietveld zich genoodzaakt gezien ten einde aan zijn schuldeisers te ontkomen een tijdlang te Vianen verblijf te houden, het bekende toevluchts­oord van de bankroetiers . . . En eindelijk moest het de O.-Indische Com­pagnie zijn waarin hij zijn fortuin hoopte te herstellen. Toch was het hoogst twijfelachtig of hij ook daartoe eigenlijk de man wel voor was. Er bestaat namelijk een getuigen-verklaring van 25 september 1651, afgelegd nota bene ten verzoeke van zijn eigen huisvrouw over zijn gedrag in het verre land, waar hij heen gereisd is. Zij bevat berichten van een zekere Joost van Hasell, die op dat moment gereed stond opnieuw naar de Oost te vertrekken.12

Deze comparant verzekerde dat hij sedert 1643 bij herhaling in gezelschap van Nicolaas junior verkeerd had, toen deze te Dammeles aan het strand van Suratta 'tot verscheijde maelen hem heeft verhopen met hoeren, daer mede heeft huijs gehouden'. De getuige voegde daaraan toe, aangezien hij zelf altijd als eerste aan land van alle gastschepen kwam, van verschillende perso­nen te hebben vernomen 'dat gemelte Rietvelt int jaer 1645 bij een moorsche

1 0 Vgl . mijn 'Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken der Provincie Noord-Holland', I, Utrecht 1928, bldz. 103/4 sub 226.

1 1 Frederik Houtman (alias Rietveld) was aanvankelijk klerk bij notaris van Everdingen (1646) en hij heette in een acte v. notaris S. Spont te Alkmaar inventaris deel 285, no. 101 dd. 9 december 1666 'jegenwoordich vaardich omme voor Coopman naar Indien te gaan', terwijl hij op 13 d.a.v. heette 'varende voor Commandeur opt Schip de Jonge Prins voor de Camer van Enchuijsen' in de acte v. notaris P. van Everdingen te Alkmaar deel 294 dd. 23 april 1677, waarna hij secretaris werd van de stad Cochim en de Custe van Malla-baar in november 1670. Na repatriëring woonde hij te Alkmaar in de 'Cromme Elle-booghs steegh' en hij fungeerde voorts nog als Regent van het Mannen-Gasthuis, collec­teur van de Lands bieren, fabriekmeester te Alkmaar, Heemraad van de Zijpe en Haze-polder en van de Wieringerwaard, aalmoezenier en armenvoogd van de Zijpe en Haze-polder en poldermeester in de Beneden G.-H. , de I en de L . van de Schermer. In het graf van zijn illustere naamgenoot werd hij begraven op 16 april 1693. Hij was getrouwd ge­weest op 1 mei 1656 met Hester, nagelaten dochter van Laurens lansz. van Nes, lakenbe-reider van Dieuwer lans en op 10 april 1667 met Catharina de Groot, dochter van de burgemeester en raad Cornelis lacobsz. (4 kinderen).

1 3 Notaris J. van Everdingen te Alkmaar, invent. notarieel archief Alkmaar deel 143, fol. 126 vso.

251

Page 34: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

vrou in Mocha heeft geboeleert, daer over hij vande arabiers lichtelijck om de hals gecoomen soude hebben ten sij hij van anderen was ontset geworden. Noch dat hij int Cabelgat int jaer 1646 hem heeft laeten cureren van de spaenschen pochen, noch dat hij anno 1649 inde Teerlinck bij de punt Am­sterdam door den fiscael Cuneus uijt den huijse van seecker swartin genaemt Maria gehaelt welcke sijn gecofte slavinne was die hij nijet alleen vrijheijt maer gecleet als een coopmans vrou, opten respecte hij vruntschap van den Heer Generael was ten huyse van d'Heer Fiscael gebracht alwaer des anderen daechs d'Heer Generael bij hem is gecoomen en selffs tegens hem onderweg op een reijs nae Suratta op de Witte Haen heeft geseijt dat hij vreesde dat de voornoemde Marij swanger was, en over sulx be­ducht was dat de heer Vander Lijn 't selve seer quaelicken soude nemen. Noch int jaer 1646 met het Schip Nassauw in Persien te Gambron sijnde dat het gebeurt is dat hij Rietvelt aldaer in een hoerhuijs sijnde daer hij met de hoer was boelerende, gesteurt is bij den Commandeur van die plaets waer dat hij vluchtende sijn plun 13 ende cleeren liet ende verclaerde noch te pre­sumeren dat hij Rietvelt van de hoeren iets heeft ingecregen dat hem sijn sinnen alsnoch bij tijds raesende maeckt alsoo hij soodaenige intervallen heeft dat hij als een dul mens steect en breect datter bij nae geen huijs is met te houden voor soo veel mijn gebleecken is in de ses weecken als hij daer nu bij gewoont heeft.' 14

Het ziet er naar uit blijkens deze akte dat de wettige huisvrouw van Nicolaas junior althans een poging heeft ondernomen om tot een gerechterlijke schei­ding te geraken, maar doorgezet is een dergelijke actie niet. Het is stellig tot een verzoening gekomen want op 25 maart 1652 reeds passeerden de echte­lieden voor dezelfde notaris Van Everdingen een mutueel testament. Te Alkmaar teruggekomen woonde Rietveld eerst 'achter de Vismarkt daer de mijter uithangt', om in mei 1654 te verhuizen naar 'De Vergulde Bot' in de Houttil . 1 5 Geertruijd overleed daar en zij werd in de noordergang no. 300 begraven op 3 juni 1677. M i n of meer in het voorbijgaan is eerder reeds bericht, dat Nicolaas Rietveld junior voor een betrekkelijk geringe prijs door koop van zijn ouders eigenaar geworden is van de aanzienlijke bezitting met daaraan verbonden uitgestrekt terrein liggende in hoofdzaak onder de polder-afdeling van de N . in de Zijpe. Bovendien nog had hij ten huwelijk ontvangen een som van ver over de vijfduizend gulden, maar de ongeluksvogel was tengevolge van 'quader

1 3 'Wambuijs' is hier doorgehaald. 1 1 Zie betreffende deze materie dr. J. Aalbers 'Rijklof van Goens', Groningen 1916, bldz.

68 en 77 (met afbeelding); Maandblad 'Neerlandia', X L , 1936, bldz. 78/9; W. J. Wij-naendts van Resandt 'De Gezaghebbers der Oost-Indische Compagnie op hare Buiten-Comptoiren in Azië', Amsterdam 1944, bldz. 250; H . Terpstra 'De Nederlanders in Voor-Indië', Amsterdam 1947 en het daarin aangehaalde bldz. 202/3/4.

m Acte no. 1 notaris F. F. Hoogsant v. 2 januari 1656, inventaris a.v. deel 166.

252

Page 35: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

fortuin als andere excessieve sware lasten en schulden' zozeer in moeilijk­heden geraakt, dat hij bij zijn vader moest aankloppen om de crediteuren te­vreden te stellen. Laatst genoemde 'siende de groote noot', bewilligde. Maar zelfs deze hulp mocht geen verbetering brengen en tenslotte was het Jacob Jansz. Turck van Alkmaar, die 'de kat de bel aanbond' door, na op 5 augus­tus 1659 vonnis tegen Nicolaas junior verkregen te hebben wegens een on­betaald gebleven geldschuld een executie van het aan zijn debiteur toebeho­rende goed in de Zijpe aan te vangen. Na drie achtereenvolgende markt- en zondagse geboden, met affictie van biljetten en nader verkregen autorisatie van het plaatselijke gerecht op 24 oktober daarna, is ten overstaan van bal­juw en schepenen van de Zijpe te Alkmaar op de Oude Schutters Doelen de veiling van het goed gevolgd. Kopers werden daar de Alkmaarse kunstschil­der-fabriekmeester Gillis Schagen en zijn broeder Laurens, de penningmees­ter van de Zijpe tezamen voor 10.303 gulden, 4 stuivers en 10 penningen, betaalbaar in drie jaartermijnen, ongerekend de kosten der executie en die van de wijnkoop. 1 6 Lang heeft dit gecombineerde bezit echter niet geduurd, want de eerstgenoemde koper overleed op 18 april 1668, terwijl de tweede 7 september 1683 zijn broer in de dood gevolgd is. Zij lieten geen kinderen na; neven en nichten erfden. Deze laatsten hebben het goed collectief nog een reeks van jaren behouden, doch toen was het aantal gerechtigden allengs zodanig uitgegroeid, dat tot verkoop moest worden overgegaan. Mr . Jacob van Strijen, destijds secretaris van de stad Amsterdam werd de nieuwe eige­naar.1 7

Nu de naam van de Rietveldlaan hiermede voldoende verklaring heeft ge­vonden, wil ik niet nalaten over het object zelf nog enkele bijzonderheden te laten volgen. De laan, die ter hoogte van de bocht in de Groote Sloot de westelijke weg daarlangs in een rechte lijn verbond met de Ruigeweg, loopt op de grens van de kavels letters c. en d. van de kleine polder H . van de Zijpe. Zij komt nog niet voor op de polderkaart door Baptista Doetecomius (1600).1 8 E n evenmin op de oudste ms.-kaart van even latere tijd. Toch be­hoort de oorsprong van de laan reeds gezocht te worden in of vóór 1631, toen Dirck Groen, een van de Heemraden van de Zijpe, het terrein in kwestie aankocht terwijl zij in elk geval bestond vóór 1635 toen op 17 maart deze eigenaar aan zijn collega in officio Nicolaas Cornelisz. Rietveld de gerechte helft heeft verkocht in 1052 roeden contribuabel land, onverdeeld liggende met de overige gronden van Groen in de polder H , zoals dat in de akte heet­te: 'om tapproprieren tot een gemeene laen en notweg, waer toe de costen en

Oud-recht, archief 's-Rijks Archief in Noord-Holland deel 6530, fol. 78 vso. sqq. A.v. deel 6535, fol. 117 vso. sqq. Zie mijn 'De Zijpe en Hazepolder', Wormerveer 1933 (bijlage).

253

Page 36: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

profijt soedanich die soude mogen sijn, sullen gaen halff en halff'.S1 En bij akte van 31 december 1649 stond Pieter Groen te Alkmaar, destijds heem­raad van de Zijpe, aan Jan Jongkees aldaar in erfpacht af 'die helfte van een laen met hoornen beplant . . . waer van d'andere helfte E. Niclaes Rietvelt toecomt'. Bedongen werd o.a. dat de erfpachter 'den hauw van den eist' en het recht van beweiding zou mogen genieten, maar dat hij moest toestaan, dat Groen en diens pachter een 'vrije overrede' zouden hebben. Roiement van deze erfpacht is eerst gevolgd op 27 januari 1731. 2 0 De grootte van deze helft bedroeg 542 Zijpse roeden. En de andere helft van zijn laan stond Groen in eigendom af aan Rietveld met vergunning om het hakhout van de bomen tot zich te nemen maar met verplichting om alle polderlasten en molengelden blijvend voor eigen rekening te nemen. Toen Claes Cornelisz. Rietveld zijn Zijpse bezitting overdeed aan Nicolaas zijn zoon op 27 april 1652 werd bij de overdracht melding gemaakt van 'een gemeene laen waer van de helfte de erfgenamen van Dirck Groen competeert streckende van de grote sloots cade tot aende ruijgewech' . 2 1 Ter gelegenheid van de executie van de bezittingen van bovengenoemde Nicolaas junior kwam opnieuw de aan de erven Groen competerende helft ter sprake en daarbij het hakhout van de bomen. De laan werd met zorg onderhouden, want, zo verzekerde in een akte van 13 maart 167 6 2 2 de 50-jarige Gerrit Arentsz., watermolenaar in de polder H . ten verzoeke van dr. Simon Ooms, medicinae doctor te Alk­maar: 'dat omtrent 16 a 17 jaren geleden sonder in de perfecte tijd behaelt te willen sijn, hij attestant met sijne meede hulpers heeft gespeet ende opge-schooten, die sloot leggende in de voorsz polder tusschen de landen vande requirant ende de laen, in de wandelinge genaemt Rietvelts laen, van de Ruijgewech aff tot halff weege de groote sloot toe - ende dat het opschieten vande selve sloot is betaelt d'een helft bij Mr. Jan Clock, wegens Juffw Alida Stuijvers wed', van sal de heer Pieter Groen ende d'ander helft bij Gillis Schagen sa:' - Verder wordt nog in het transport aan mr. van Strijen van 1699 met zoveel woorden de aanwezigheid vastgesteld van 'een vrije door­gang en overreede over Rietvelts laen'.

Toen de Alkmaarse landmeter Jan Dirksz. Zoutman zijn door Regnerus a Persijn gegraveerde kaarten van de Zijpe en Hazepolder in 1664 ontwierp vergat hij de laan daarop niet, die met een boombeplanting op de beide bermen over haar gehele lengte was voorzien. Men vergelijke de foto van het betrekkelijke detail van deze kaart, gegeven hierbij als afbeelding 2. En de beplanting langs zowel als de passage over de Rietveldlaan is aldus ge-

1 9 Oud-recht, archief Rijksarchief a.v. 6532, fol. 36. 2 0 A.v.; a.v. 6549, fol. 138 ro. et vso. - Zie voor de Alkmaarse familie Groen mijn 'Gedenk­

waardigheden' N.-Holland I, bldz. 84 sub 112. 2 1 Oud-recht, archief Rijksarchief a.v. deel 6533, fol. 122 vso. 2 2 Notaris J. W. Brederoe, Alkmaar, inv. notar. archief Alkmaar deel 239, fol. 329.

254

Page 37: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

handhaafd gebleven tot in de 19e eeuw, zoals bevestigd wordt door een bijzonder zorgvuldig getekende hs-kaart van 180 0 2 3 . Tenslotte valt op het kadastrale minuut-blad zowel als op de oudste editie van onze 'Stafkaart' de laan, ofschoon niet meer met name aangeduid en in het laatste geval evenals thans geheel ontbloot van beplantingen, ongewijzigd en doorlopend aan te wijzen. Tegenwoordig is er van een doorlopend pad tussen Ruigeweg en Groote Sloot over de Rietveldlaan tengevolge van vergravingen overdwars geen sprake meer, maar het hoge profiel van de oude verbinding is volstrekt niet verdwenen, terwijl de parallelle wegsloten langs de zijden evenmin ontbre­ken. Het best bewaard is de situatie der laan aan het westelijke einde en om dit te demonstreren worden hierbij de naar recente foto's gemaakte afbeel­dingen no's 3 en 4 bijgevoegd. Tot zover mijn relaas over de Rietveldlaan. Opmerkingen over onze wegen vormen weliswaar een allerdaags onderwerp, maar in een tijd als de onze, waarin het gebruik van de wegen steeds toeneemt, mag voor de historische zijde van het 'wegenvraagstuk' wel eens bijzondere aandacht worden ge­vraagd. Temeer, omdat, zoals een Engelse schrijver het typerend uitdrukt: 'Much has been written of travel, far less of the road. Writers have treated the road as a passive means to an end, and honoured it most when it has been an obstacle; they leave the impression that a road is a connection between two points which only exists when the traveller is upon it.' 2 4

Alkmaar, febr. '73.

2 3 Collectie Bodel Nijenhuis, Univ. Bibliotheek Leiden 31 M 87 'Kaart van de Zijp' ge­tekend door den Lt.-Ingenieur van Outheusden en de Lt.-Colonel Ingenieur G. J. Ie Fèvre de Montigny. - Ook de diverse gedrukte kaarten van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland te Edam geven de Rietveld­laan duidelijk weer.

2 1 Edw. Thomas 'The Icknield Way', London 1916, p. 1.

255

Page 38: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

256

Page 39: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

j . c . K O R T Een schilderij van Leeuwenhorst

Boven mijn bureau in het Algemeen Rijksarchief hangt een schildering van de voormalige abdij Leeuwenhorst, geschetst in haar bloeitijd omstreeks de helft van de zestiende eeuw. Het hangt er al sinds mensenheugenis. Waar mag dit schilderij vandaan komen? Men weet, dat de bezittingen der geestelijke instellingen na het jaar 1572 aan de Staten getrokken zijn, die de goederen van de abdijen Rijnsburg en Leeu­wenhorst hebben laten beheren door de ridderschap. Het ligt voor de hand, dat ons schilderij deel heeft uitgemaakt van het bezit van Leeuwenhorst. Ik wil dit hier nader bezien. De ridderschap benoemde na 1572 uit haar midden een rentmeester voor het beheer van Leeuwenhorst. Hij hield zijn verblijf op de rentmeesterswo­ning van de abdij, waar zich ook alle huisraad bevond. Thans sla ik de achttiende-eeuwse inventarissen der meubelen van Leeuwenhorst op. 1 Inder­daad staat in de Schotse kamer een schilderij genoteerd, dat voor de schoor­steen is geplaatst. De Schotse kamer zal wel dezelfde zijn als de kelderkamer, waar bij een andere beschrijving het schilderij voor de schoorsteen geschat wordt op ƒ 15,-. Een schilderij is dus achterhaald. Er waren er echter meer zoals blijkt in het jaar 1781, wanneer in de grote zaal van de rentmeesters­woning alleen al vier schilderingen genoemd worden naast de ons bekende uit de Schotse kamer. Een van de vier gaf eveneens de abdij te zien zoals blijkt uit de natekening door Cornelis van Alkemade bij zijn beschrijving van Leeuwenhorst.2 Deze auteur vermeldt ook een gravure te Leiden. Van geen van beide is thans een spoor te bekennen noch via het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage noch middels het museum de Lakenhal te Leiden. Ons schilderij is zodoende het schilderij van Leeu­wenhorst geworden! Gelijkenis met ons zeldzame exemplaar zie ik in een prent, afgebeeld door H . van Heussen en H . van Rhijn. 3 Een gravure bij A . Rademaker's Kabinet van Nederlandsche outheden en gezichten, Amsterdam 1725, nr. L X X I I I , is daarentegen gemaakt naar het schilderij, dat C. van Alkemade heeft nage­tekend. Dit wil intussen niet zeggen, dat onze schildering niet primair zou zijn. Inderdaad zijn de verhoudingen aangepast om alle toebehoren van de abdij erop te krijgen maar datzelfde is het geval met de kaart van 'De drie

1 Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven, 1925, Het archief van de ridderschap van Holland (door P. A . Meilink), pp. 84 vlgg., Inv. nr. 283.

2 Alg . Rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften van de 3e afdeling, nr. 646 na titelpagina, getekend 26 augustus 1700.

8 Oudheden en gestichten van Rhijnland, Leiden 1719, tegenover p. 629.

257

Page 40: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Afb. 2. Tekening Leeuwenhorst.

Schieën' alhier. In deze kaart hebben wij te doen met een oorspronkelijke afbeelding, daterend uit het begin van de zestiende eeuw en ook hier zijn de maten aangepast. Het schijnt mij toe, dat het schilderij ook uit de zes­tiende eeuw moet dateren. Nu het duidelijk is geworden, dat het schilderij van Leeuwenhorst afkomstig is uit de rentmeesterswoning aldaar, lijkt het mij goed nog even stil te staan bij de verdwijning van de abdij. Over de toedracht ervan is weinig bekend. Van Heussen laat de verdelging p. 641 plaats vinden tijdens de Spaanse oor­log. De Tegenwoordige Staat van Holland vermoedt er reeds de hand van de Spanjaarden in en A . J. van der A a verheft deze gissing tot een zekerheid. Grappig is, dat zij alleen de toegang tot de gebouwen konden zien. In 1750 waren dat nog twee poorthuizen, honderd jaar later nog maar een. Nu staat

258

Page 41: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

er niets meer overeind. Dat de Spanjaarden de ondergang van Leeuwenhorst op hun geweten hebben, wil ik echter ontkennen. Men weet, dat zij in boos­heid de zestiende-eeuwse tegenhangers van de Noormannen der negende zijn. Toch gaat het niet aan om een gebouw door Spanjaarden te laten verwoes­ten na het jaar 1625, wanneer Jan Pietersz. Dou in zijn kaartboek van Leeuwenhorst ook de abdij kan tekenen.4 Een willekeurige rekening uit de­zelfde tijd komt het bestaan van de abdij bevestigen door uitgaven voor timmer- en metselwerk voor de gebouwen.3 Het lijdt daarom geen twijfel, dat de gebruikers van de abdij zelf het bouwwerk hebben gesloopt. Men weet, dat dit meer voorkwam. Ik twijfel er niet aan, dat de rekeningen der rentmeesters van de ridderschap een nauwkeurig verslag van de neergang van de abdij Leeuwenhorst kunnen leveren. Tenslotte wil ik de aandacht vestigen op de onzekere staat van de tilbare have op Leeuwenhorst. Steeds vangen de inventarissen der meubelen van Leeuwenhorst aan met de spiegel met de vergulde lijst. Op het jaar 1775 wordt bovendien genoteerd, dat de spiegel is meegenomen door Jacob Gode-froi, baron van Boetzelaer, heer van Nieuwveen, naar zijn kasteel Teilingen. Wij kunnen vaststellen, dat de verantwoordelijke ambtenaar rijkelijk laat is met de waarneming van de euveldaad want de baron van Boetzelaer was rentmeester van Leeuwenhorst in de jaren 1725 en 1726 getuige de door hem overgeleverde rekeningen.6 Bovendien behoorde hij niet meer tot het rijk der levenden aangezien hij reeds in 1736 het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Begrijpelijk, dat de ambtenaar geen werk heeft gemaakt van de vordering, die zijn inventaris inhield. Hij heeft de lijst geheel in orde bevon­den. Overigens gaat de knecht van de baron ook niet vrijuit. Hij heeft zich over de theeketel ontfermd.

1 5. H . Hingman, Kaartboek P, bv. nr. L X X X . = Ridderschap Inv. nr. 480 ao 1629, fol. 67. 0 Ridderschap Inv. nrs. 557-558.

259

Page 42: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Het

jach

t va

n '

s-G

rave

lan

d. A

rch

ief

Pol

der

's-G

rave

lan

d n

r. L

55.

260

Page 43: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

j . R . P E R S M A N Het jacht van 's-Graveland

Tijdens de vergadering van hoofdingelanden van 's-Graveland van 12 ja­nuari 1766 werd de opmerking gemaakt, dat de jaarlijkse schouw door dijkgraaf en heemraden nog altijd plaatsvond in een open bootje, iets dat in ons Hollandse klimaat niet altijd een waar genoegen genoemd kan worden.1

Bij de verdere discussie over dit onderwerp vroeg men zich af of het niet mogelijk was een overdekt vaartuig te kopen of te laten bouwen. De kosten van zo'n 'glaze chaloup' zouden dan voor rekening moeten komen van de gezamenlijke hoofdingelanden zonder daarvoor een beroep te doen op de dorpsfinanciën. Twee leden van het college, mr. Salomon Dedel en Andries Bicker, werd de taak opgelegd voor een en ander zorg te dragen. Zij moesten dan wel deskundig advies gaan inwinnen bij Mostert, de schipper van het jacht van de Westindische Compagnie. Tot goed begrip een stukje poldergeschiedenis. De Staten van Holland en West-Friesland verleenden op 17 maart 1625 octrooi tot inpoldering aan een groep Amsterdamse regenten. In 1634 werd bepaald, dat al het gezag in de polder toeviel aan zes hoofdingelanden, die ieder twintig morgen land moesten bezitten. Voor de uitoefening van de waterstaatkundige taak konden zij een dijkgraaf benoemen (met goedkeuring van de Rekenkamer) en drie heemraden. Twee jaar later kregen de hoofdingelanden van de Staten van Holland toestemming tot het vaststellen van eigen keuren, zij het met advies van de baljuw van Gooiland. Het toezicht op de naleving van de keuren werd toevertrouwd aan schout en (vijf) schepenen, benoemd door de baljuw. De criminele rechtspraak hield de baljuw aan zich. 2 Het kwam er dus op neer, dat de hoofdingelanden het bestuur uitoefenden over polder én dorp (en over de kerk, maar dat is een ander verhaal). Ook in 1766 waren de hoofdingelanden nog steeds Amsterdamse regenten, die 's zomers op hun buitenplaatsen in 's-Graveland woonden en in de wintermaanden in A m ­sterdam. Behalve de al genoemde heren Andries Bicker en Dedel waren in die tijd hoofdingelanden Andries' broer Jan Berndt Bicker, mr. Jacob de Leeuw, mr. Joan Hubert van Meel en Jacob Roeters.

In de vergadering van 7 juni bracht Dedel, mede namens Bicker, verslag uit van zijn bevindingen. Ze hadden geen geschikte boot kunnen kopen en er daarom maar een laten bouwen bij de scheepstimmerman Cromhout in A m ­sterdam. Het vaartuig was inmiddels zover klaar, dat het kon worden ge­bruikt. Zo gezegd, zo gedaan. De schouw werd er meteen maar mee gehou-

1 Archief polder 's-Graveland, inventarisnummer 5. 2 G . P. vanTrojen. De Gemeente en Polder 's-Graveland. Uitgave 1889.

261

Page 44: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

den. Na afloop ging men eens praten over de financiering, die zodanig dien­de te zijn, dat ieder van de hoofdingelanden eenzesde van de koopsom ging betalen. Bicker en Dedel kregen het verzoek te gaan denken over een regle­ment voor het gebruik van het jacht. Op 12 augustus was er weer een vergadering. Dedel deed nu gedetailleerde voorstellen, die uiteindelijk leidden tot de volgende besluiten: Tot berging van het jacht zal 'buijten beswaar van het gemeen' een jachthuis worden gebouwd bij de Kerkvaart tussen de Langeweg en het kerkhof. Het jacht was gemeenschappelijk eigendom van de zes hoofdingelanden en ook het onderhoud zou voor gezamenlijke rekening zijn, met het oog waarop een nauwkeurige boekhouding uiteraard een eerste vereiste was. Het feit, dat het jacht gemeenschappelijk bezit was van de hoofdingelanden, die tijdens de bouw toevallig in functie waren, hield in, dat er ook maatrege­len moesten worden getroffen voor wat er diende te gebeuren bij vervanging van één of meer van deze functionarissen. Men werd het eens over de vol­gende regeling. Mocht zich binnen zes jaar na dato zo'n geval voordoen dan was de opvolger verplicht aan zijn voorganger of diens nabestaanden het volle eenzesde gedeelte van de bouwkosten te vergoeden. Na die periode van zes jaar mocht dit bedrag worden verlaagd met ƒ 10 - per jaar wegens waardevermindering. Ook het laatste besluit was van financiële aard. Het eerste doel, waartoe tot de bouw van het jacht was besloten, was het schouwen door dijkgraaf en heemraden. In 1689 was het daggeld voor deze functionarissen tijdens het verrichten van de schouw vastgesteld op ƒ 2,50 per persoon. Voorzover viel na te gaan was de betaling van dit bedrag de laatste tijd achterwege ge­bleven. Bij de eerstvolgende schouw zou dit echter wel weer gebeuren, met dien verstande, dat de heren deze bedragen niet zelf gingen ontvangen. De gelden zouden uit de dorpskas worden gestort in de onderhoudskas van het jacht. Laten we nu eens kijken, wat het jacht heeft gekost en wie er aan hebben gewerkt. Enkele posten zullen wat gedetailleerder ter sprake komen, omdat ze ons een beeld kunnen geven, hoe het jacht er uitgezien heeft en hoe het was ingericht. De reproductie van de schetstekening laat zien, welke afmetingen het jacht had. Het grootste vertrek was de 'heere kaamer'. Nu de kosten:

gulden/stuivers Doede Cromhout, timmerman ƒ 1488.10 Hendrik Broekerhoff, koperslager f 313. 1 Christiaan Romp, schilder f 230.00 A. M. Post, behangsel-/matrassemaakster f 164. 9 Jan en Nicolaas Lenormant, glazenmaker f 104.10

262

Page 45: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Joost Crammer, voor lood tot ballast ƒ 64. 4 Albert Hardenberg, vlaggenmaker ƒ 33. 8 Jan Doorneman, zeilmaker ƒ 15.2 Martinus Watering, zadelmaker ƒ 11.14 kleinigheden in het jacht ƒ 82.00 present aan de kapitein van het Westindisch jacht - Mostert - . f 31.10 het schuitenhuis ƒ 284.15 Helders, voor het drukken van het reglement ƒ 9.7

f 2832,10

Christiaan Romp nam tot genoegen van de hoofdingelanden het schilderwerk voor zijn rekening: hij zette het jacht eerst van binnen en van buiten in de grondverf, waarna het afschilderen plaatsvond, van binnen in zeegroen en van buiten groen in verschillende tinten. Juffrouw Post leverde voor ƒ 164.9 de volgende zaken: 'Voor het maken van 4 matrassen (zitkussens) mei randen en vallen en voor 4 dito in de rug ƒ 20.00 Voor het maken van 10 gordijnen / 5.4 Voor 33 ellen best groen trijp a 42 stuivers ƒ 69. 6 Voor 60 pond best paarde haar a 11 stuivers ƒ 33.00 Voor 175 ellen groen passement a 3 stuivers ƒ 26. 5 Voor 16 ellen Vlaams linnen a 9 stuivers ƒ 7.4 Voor pluijsen, haken, ringen, koord en lint f 3.10 Haar nota dateerde van 14 juni 1766, maar ze moest wel tot 20 januari van het volgende jaar op haar geld wachten . . . Een jacht is niet compleet zonder vlag. Albert Hardenberg zorgde er voor, dat die er kwam: 'Gelevert een Prinse vlag onder en bove Prinse van alderbest dubbelt vlag-doek 5V2 cleet (hier in de betekenis van lap) met linte en vranje een dito wimpel met vergulde cnope en hartje een Prinse vleugel 1V2 cleet een vergulde cnoop op de vlagstok een dito op de mast een verguit walvisbeen hek' Ook Hardenberg moest even lang op zijn geld wachten als juffrouw Post. A l met al kunnen we zeggen, dat het jacht er uiterlijk best mocht zijn en dat het beslist wel indruk op de 's-Gravelanders moet hebben gemaakt. Toch was het voor de hoofdingelanden nog niet mooi genoeg, want op 3 april 1767 moest Hardenberg er nog weer aan te pas komen 'voor het schilderen van een vlag vleugel met een wimpel met het wapen van Schravelandt'. Het wapen van 's-Graveland: rood, met een trapgans van zilver, gekroond van goud, zoals het wapen van de tegenwoordige gemeente 's-Graveland in

263

Page 46: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

1816 door de Hoge Raad van Adel is bevestigd. Bezien we nu eens het interieur dan ontkomen we niet aan de indruk, dat de heren het zich zo comfortabel mogelijk maakten. Gezeten op 'matrassen' konden ze hun ambtsplichten vervullen in een omgeving, die qua meubilering zeker wel overeenkomst vertoonde met wat ze op hun buitens gewend waren. Hun natje en droogje kregen ze beslist ook wel. Illustratief daarvoor is een staatje, dat enkele jaren later is gemaakt. 'Notitie van de goederen die in het jagt sijn. Porcelijn: 1 groote schotel le soort, 1 ditto 2e soort, 2 ditto 3e soort, 2 ditto 4e soort, 4 assietten, 24 bor­den, 1 trekpott en patipan, 1 melkkan en patipan, 1 spoelkom, 1 grote schaal, 1 suijkerkom en deksel, 1 klijne schaal, 12 paar teegoet, 6 paar coffygoet, 2 kandelaars, 2 soutvaaten, 6 stoven en 6 testen, 1 teeblaatje, 1 teebos, 1 tee-stoof met een blikkebak, 1 copere ketel en confoor, 1 moriaan, 1 tabakscon-foor, 1 coffykan, 12 wijnkelken, 6 groene roemers, 4 bierglaasen, 1 inkt­koker, 12 silvere vorken met porcelijne heften, 12 messen met porcelijne hef­ten. Dit navolgende porcelijn is nog onder de Heer S. Dedel berustende: 2 schootels le soort, 3 ditto 2e soort, 2 ditto 3e soort, 2 ditto 4e soort, 2 as­sietten, 26 borden'. De 'mijde kaamer' was beslist geen overbodige weel­de . . .3

Klagen we tegenwoordig over de fiscus, ook in die tijd wist men van wanten. In 1767 werd het jacht voor de impost op de karossen, afdeling rijtuigen en speeljachten, getaxeerd op ƒ 2000.00; de aanslag bedroeg maar liefst ƒ 110.00. De waarde verminderde echter tamelijk snel. In 1773 waren de bedragen respectievelijk ƒ 1500.00 en ƒ 82.50, in 1776 en volgende jaren ƒ 1000.00 en ƒ 55.00. Een belangrijke zaak moet nog aan de orde komen, namelijk het reglement, waarover de heren Bicker en Dedel immers moesten gaan denken. Het sul­faat van hun denkwerk kwam ter sprake in de al eerder gememoreerde ver­gadering van 12 augustus. De hoofdingelanden sloegen spijkers met koppen en namen het volgende besluit:

Reglement en ordre omtrent het opzicht ende gebruik van het jagt, op kosten van de gezamentlij-ke heeren hoofdingelanden van 's Graveland opgebouwd; om te werden ge­observeerd bij de geene, die het aangaan zal.

Articul I Het zelve jagt zal bij provisie werden gesteld onder het opzigt en bestuur van schipper Gerbrand Kruijff, die daar voor genieten zal jaarlijks een somma van twaalf guldens.

II

De voornoemde schipper zal daarvoor gehouden zijn behoorlijk toezigt te 3 Archief polder 's-Graveland, inventarisnummer L. 55.

264

Page 47: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

neemen op het jagt, zorge te dragen, dat het zelve en schuitenhuis bij nagt altoos geslooten is, dat het jagt bij bekwaam weer zal werden gelucht, dat het zelve benevens de meubelen, die daar in zijn behoorlijk werden schoon ge­houden en ten allen tijden gereed tot gebruik.

III Wanneer het jagt gebruikt word zal hij schipper genieten voor eider dag of reis voor hem f 1.10.00 en voor zijn knegt f 1.00.00 en daar en boven voor jaagloon na Amsterdam en na Maarsen f 3.10.00, na Muiden ƒ 2.00.00, na Muiderberg f 2.10.00, na Utrecht ƒ 5.00.00 en na andere plaatsen meerder of minder naar advenant van derzelver meerder of mindere verheid.

IV Het gebruik van het jagt zal niet mogen verleend worden aan imant buiten de heeren hoofdingelanden als aan derzelver huisvrouwen, weduwen, kinde­ren en allen, die bij voornoemde heeren hoofdingelanden gelogeert zijn of koomen logeren; en voorts ook aan zodanige ingelanden, die gequalificeerd zijn om hoofdingeland te kunnen worden, en ook bij siekte of nood aan zodanige, die de qualificatie hier vooren vermeld niet bezitten en in dezen gevallen niet anders als met consent van allen de als dan present zijnde hoofdingelanden.

V Wanneer een der hoofdingelanden zelf het jagt zal willen gebruiken zal het genoeg zijn zig dieswegens te addresseeren aan de oudste heer hoofdingeland alhier in loco present, die daartoe terstond een billet van concessie en ordre aan schipper Kruijff geeven zal, zonder welk billet voornoemde schipper met het jagt niet zal moogen vaaren.

VI Wanneer het jagt buiten de heeren hoofdingelanden door imand word ge-vraagt zal hij van de concessie van dien een billet als vooren moeten versoe­ken van de oudsten heer hoofdingeland in loco present, die het zelve niet verleenen zal als na dat hij zal zijn geïnformeerd, dat geene der presente hoofdingelanden van het zelve op dien tijd gebruik willen maaken en daar en boven ook in het geval articul IV vermeld, van derzelver consent en welk billetten vervolgens vertoond zullen moeten werden aan schipper Kruijff voornoemd, die dezelve als dan zal intrekken en liasseeren om dezelve ver­volgens eens 's jaars enwel des Maandags voor den eerste Augustus te extra-deeren aan den penningmeester benevens het geld voor het gebruik ontfan-gen om het zelve in zijne rekening van het jagt te kunnen verantwoorden.

VII Eider gebruiker van het jagt, het zij gequalificeerd of ongequalificeerd in de gevallen hier vooren gemeld zal voor het gebruik van het zelve ten behoeven van de jagts kas in handen van dezelve schipper Kruijff moeten betaalen een

265

Page 48: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

somma van zes guldens voor eider dag of reis; van welke betaalinge nogtans de heeren hoofdingelanden, derzelver huisvrouwen, weduwen en kinderen zullen weezen geëximeert, en zulks boven de ordinaire ongelden aan dagloon van schipper en knegt, mitsgaders jaagloonen articul III vermeld en van allen tollen, sluis- en brug gelden en diergelijke en andere noodige verschotten.

VIII Niemand zal het jagt langer moogen in dienst houden als den tijd waar voor het hem toegestaan is, het welk in articul V en VI vermeld zal moeten ge-ëxpresseert staan.

IX Zo wanneer door de schuld of toedoen van de gebruikers, wie het ook zijn, van hun gezelschap of domestiquen eenige schaade aan het jagt mogte wer­den toegebragt, het zij door het breeken van spiegelglasen, het breeken en bederven van meubilen of anderzints, zal de schaade door de gebruikers moeten werden vergoed; ten welken einde hij schipper voor dat het gezel­schap aan wien het gebruik van het jagt is geconcedeert, uit het jagt gaat, of immers ten spodigste daags daar aan, moeten visiteeren, wat schaade of hinder daar aan is toegebragt en de vergoeding van dien van den zelve moeten afvorderen; dog ingevallen zodanige schadens toegebragt zullen wer­den door schuld of onvoorzigtigheid van den schipper of zijn knegts zal die schade bij den schipper of zijn knegts geleden en door hen hersteld of in 's jagts kas vergoed moeten werden. Zullende de schadens, die door toeval­len van weeder en wind of anderzints mogten bijkomen, zijn voor reekening en ten lasten van de kas van het jagt. En zal ten deezen einde aan de schip­per ter hand gesteld worden een lijst of inventaris van alle de meubilen, die in het jagt gefourneerd zijn, met de prijs van ider stuk der breekbaare waaren daar agter gevoegd, allen welken meubilen door hem zullen moeten verant­woord worden en volgens dezelve van de bruikers gevordert vergoeding van het geen door haar of de haaren zouden moogen zijn gebrooken en zal van dezelve inventaris ook een copie in het jagt moeten blijven berusten als mee-de ook van dit reglement? De artikelen 4 en 7 werden tijdens de vergadering van hoofdingelanden van 9 augustus 1774 zo gewijzigd, 'dat van nu voortaan aan een der heeren hoofdingelanden meede zal vrijstaan om perzoonen, die bij haar weledelen komen logeeren of van hun weledelen vertrekken met het zelve jagt te laten haaien en transporteeren (mits observeerende het geen bij het 5. articul is gereguleert) zonder daar voor nogtans te betaalen de somma van f 6.00.00 ten behoeve van de kas van 't jagt.' 4

1 Archief polder 's-Graveland, inventarisnummer 5.

266

Page 49: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

In het archief van de polder 's-Graveland bevindt zich een aantal 'billetten van concessie', waaruit blijkt, dat er een tamelijk intensief gebruik van het jacht is gemaakt, vermoedelijk ook bij het vertrek uit de stad naar de buiten­plaatsen in het voorjaar en in omgekeerde richting in het najaar. In het kader van de revolutie in 1795 werd door de Provisionele Represen­tanten van het Volk van Holland al het gezag in de polder 's-Graveland op­gedragen aan de municipaliteit, met terzijdestelling van de hoofdingelanden. Deze laatsten hebben zich hier weliswaar tegen verzet, omdat zij hun machts­positie verloren, maar zonder succes. Een aantekening in een index op de resolutiën geeft aan, wat er met het jacht gebeurde: 'Dit jagt is verkogt na de suppressie van het College anno 1803'.5

Om niet geheel in mineur te eindigen: na de bevrijding van het Franse juk hervatten de hoofdingelanden de strijd om hersteld te worden in hun privi­leges. De actie had nu wel succes. Bij Koninklijk Besluit van 20 juli 1815 werd het college in zijn waardigheid hersteld, voorzover een en ander niet in strijd was met de Grondwet. Naast het college van hoofdingelanden bleef echter het gemeentebestuur bestaan.

5 Archief polder 's-Graveland, inventarisnummer 14.

N.B. Archief polder 's-Graveland: Rijksarchief Haarlem.

267

Page 50: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

268

Page 51: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

A. M. HULKENBERG , Dever' te Lisse

Zaterdag 29 september 1973 was voor de geschiedenis van het Huis Dever te Lisse een gedenkwaardige dag. Toen werd namelijk bij ontstentenis van de burgemeester door de Wethouder van Openbare Werken een loden koker met een oorkonde en een zilveren jubileumtientje ingemetseld in de twee meter dikke kasteelmuur. De eerste fase van het herstel kon daarmede be­ginnen. Het slot moet omstreeks 1380 door Heer Reinier d'Ever (Dever) zijn ge­bouwd. De oude weergang werd onlangs teruggevonden. Na het beleg van Haarlem en Leiden werd het huis door Jonker Johan van Matenesse hersteld en iets vergroot, van deze fase bestaat een oude afbeelding. Tussen 1628 en 1631 verrees in opdracht van Jhr. Johan van Schagen Jr. tegen de ronde voorgevel het grote herenhuis, vooral bekend door de afbeeldingen van Roeland Roghman in 1647. De bovenverdieping van de oude donjon werd tot kapel ingericht en verkreeg zeer waarschijnlijk toen pas zijn gewelven en zijn uitgebouwde dakkapel. Bij een zeer hevige storm van 8 december 1703 verloor Dever al zijn daken. Opnieuw herstel. Na jaren van verwaarlozing stortte in augustus 1848 het grote huis tenslotte in, de middeleeuwse toren bleef overeind. Pas in oktober 1862 kwam het dak en het gewelf van de donjon naar beneden. Sindsdien was het de, weliswaar gehavende, maar zeer authentieke Ruïne van Dever. Het herstel van Dever is waarachtig een sociale en culturele daad van de eerste rang te noemen. Van de middeleeuwse kastelen is zo weinig gered: Brederode, Teylingen, Medemblik, Muiden, de kale muren van Ravestein bij Heenvliet, twee torens bij Schagen en nog zo wat. In ruimeren zin kan men de Burcht te Leiden en de Ridderzaal hier ook toe rekenen. Maar zulk een kleine middeleeuwse ridderwoning als Dever vindt men in Holland in het geheel niet meer. Bovendien is ze door haar vorm - aan de voorzijde rond, achter vlak - waarlijk iets unieks. In september is aldus het derde herstel van Dever ingeluid, althans de eerste fase. Door de steeds stijgende bouwkosten leek het aanbrengen van een plat nooddak haast onvermijdelijk. De bouwval is sinds 1949 eigendom van de gemeente Lisse, maar het was vooral de 'Stichting Dever' die actie ontplooi­de. Aanzienlijke schenkingen en renteloze voorschotten maakten het tenslotte mogelijk toch tot het aanbrengen van het definitieve dak te besluiten. De 'Vrienden van Dever' lieten zich evenmin onbetuigd. Bijgaande tekening van architect P. van der Sterre biedt een toekomstblik op het geheel herstelde Dever. In afwijking tot deze schets zal te zijner tijd de gracht het huis ook aan de voorzijde omgeven. Bovendien dient op de nok

269

Page 52: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

een windvaan met de halve leeuw van Dever en Lisse te worden aange­bracht. Wethouder De Kort sprak de wens uit, dat men op de verwezenlijking van de tweede fase niet nog eens tien jaar zou moeten wachten. 'Dever' is inder­daad jarenlang een moeilijke zaak geweest. Met de medewerking van Rijk (Monumentenzorg), Provincie en vooral ook de steun van de Gemeente Lisse, zoals die de laatste jaren wordt ervaren, is de 'Stichting Dever' echter vol goede moed!

270

Page 53: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

C.HOEK De oudste vermelding van het Huis te Merwede

In de studie 'De heren van der Merwede, 1243-1403' in 'Hollandse Studiën', 3, vermeldt de auteur W. H . Lenselink op blz. 22 dat de oudste verlijding met het huis te Merwede dateert van 25 april 1335, maar voegt in een voetnoot hieraan toe, dat het ook genoemd wordt in het zogenaamde Oude Francijnboek B, folio 27, het oudst bewaarde register van de heren van Putten, van welke heren de van der Merwedes het huis ca . in leen houden. De vermelding in dit laatste register maakt deel uit van een lijst van leen­mannen van de heer van Putten en Strijen, ingeschreven op folio 30 tot en met 34 v en waarvan het deel, dat betrekking heeft op de leenmannen, die in Zuid Holland (in middeleeuwse zin) wonen, op folio 27 voorkomt. De leenheer is heer Nicolaes van Putten, overleden op 27 october 1311. Deze lijst is door mij uitgegeven in 'Ons Voorgeslacht', 1970, blz. 61 e,v., waarbij getracht is deze nader te dateren. Hierbij bleek dat Jan Persijn, die op 22 januari 1304 beleend wordt, er in voorkomt, maar heer Diederic Bokel, die op 6 april 1306 hulde doet, niet meer. Nog dichter wordt de datering benaderd doordat Daniël van der Merwede er nog niet als ridder in wordt vermeld, wat hij op 11 augustus 1305 wel is. Tenslotte wordt de leenheer in het begin van de lijst nog als knape aan­geduid en aan het einde ervan als ridder. Nicolaes van Putten ontving de ridderslag kort voor de strijd met de Vlamingen op Duiveland, welke plaats vond op 20 maart 1304. Dit is reden om de lijst op circa 1304 te dateren. De tekst betreffende Merwede luidt als volgt: 'Danel van der Marwede 't huus der Marwede ende een hoeve lands, daer 't huus op staet ende 't huys bider Nieuwer kerke metten bleeccampe.' De omschrijving komt dus overeen met die van 25 april 1335 (zie Lenselink, blz. 22, noot 107).

271

Page 54: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Mededelingen

DRIE E E U W E N G E M E E N T E L I I K E K R E D I E T B A N K De Gemeentelijke Kredietbank van 's-Gravenhage heeft 1 mei 1973 haar drie­honderdjarig jubileum als gemeentelijke instelling gevierd. Ter gelegenheid hiervan zag een keurig verzorgd gedenkboek het licht onder de titel 'Drie eeuwen Gemeen­telijke Kredietbank 's-Gravenhage 1673-1973. De auteurs zijn de gemeente-archivaris

van 's-Gravenhage drs. H . M . Mensonides, mejuffrouw drs. A . M . J. de Haan, even­eens aan het Gemeente-archief verbon­den, en de directeur van de bank mr. J. Roos. Het boek gaat ook op de voorgeschiede­nis van de bank in: het optreden van Lom­barden in Den Haag sedert de dagen van Karei de Stoute. Het is bij de Gemeente­lijke Kredietbank verkrijgbaar voor de prijs van ƒ 15,-.

Agenda

W A N D E L I N G E N V A N I A N D A V I D Z O C H E R I N U T R E C H T 1829-1861

Kort reeds na de tentoonstelling over de kerkelijke archieven wordt er in het Ge­meentelijk Archief een expositie geopend (7 november a.s.) met als: uitgangspunt de plattegrond van de stad Utrecht van 1829 door de tuinarchitect Jan David Zocher (1791-1870). Men moet weten, dat op deze plattegrond door Zocher de basis werd gelegd voor de 'wandelingen', die hij zich om de oude binnenstad gedacht had. Pre­cies heeft hij daarom op de kaart aan­gegeven welke veranderingen hem gewenst voorkwamen. En dat was nogal wat. De wallen en poorten waren in het begin van de 19e eeuw zo vervallen, dat het te duur werd om ze te herstellen. Bovendien was de verdedigende funktie praktisch verdwenen. Utrecht's burgemeester lonkheer H . M . A. J. van Asch van Wijck (1827-1839) vatte het plan op om de stad Utrecht van deze bouwvallige resten te bevrijden en naar de mode van die dagen een groen uiterlijk te geven. In het reeds vermelde jaar 1829 werd Zocher door de 'Commissie tot uitbreiding en verfraaiing' aangezocht om een ont­

werp te maken en met een voorstel te komen. Het reeds genoemde ontwerp vormde het uitgangspunt voor de afbraak van de wallen en voor de aanleg der plant­soenen. Op de tentoonstelling wordt een overzicht gegeven van Utrecht vóór de afbraak van de wallen (dus. van vóór 1830), van de werkzaamheden van Zocher en tenslotte worden afbeeldingen van de plantsoenen getoond. Daarenboven worden ook recen­te foto's getoond om te laten zien hoe in de loop van meer dan 100 jaar de plant­soenen van Zocher zijn uitgegroeid. J. D. Zocher heeft zich niet alleen in Utrecht met de aanleg van plantsoenen bezig gehouden. In het gehele land heeft hij vele tientallen buitenhuizen, tuinen en parken, gedeeltelijk in samenwerking met zijn zoon, Louis Paul, aangelegd. Vandaar dat deze tentoonstelling stellig een meer dan plaatselijke betekenis heeft. Er zal een goed gedocumenteerde catalogus ver­schijnen. De tentoonstelling wordt gehouden van 8 november-19 december 1973 in het Ge­meentelijk Archief, Alexander Numan-kade 199 te Utrecht. Openingstijden: maandag t/m vrijdag 10.00-16.00 uur. Zaterdag 9.00-12.00 uur.

272

Page 55: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

H O L L A N D wordt toegezonden aan de leden van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland en aan de aangeslotenen bij de Stichting Contactcentrum.

De Historische Vereniging voor Zuid-Holland, opgericht in 1947, stelt zich ten doel de kennis van haar leden betreffende de geschiedenis van de provincie Zuid-Holland te be­vorderen door middel van publikaties en het organiseren van excursies naar voor de ge­schiedenis van dit gebied belangrijke plaatsen, dit in combinatie met lezingen en rond­leidingen door deskundigen. De Stichting Contactcentrum, opgericht in 1967, stelt zich ten doel voorlichting te geven aan en contact te leggen tussen de aktieve beoefenaars van de lokale en regionale ge­schiedenis in Noord- en Zuid-Holland. Behalve door middel van dit blad tracht zij dit doel te bereiken door het organiseren van werkcursussen en een jaarlijkse Contactdag. Voor Noord-Holland heeft zij daarnaast een voorlichtende taak ten behoeve van de pas­sieve geschiedbeoefenaar, op dezelfde wijze als de Historische Vereniging voor Zuid-Holland die in Zuid-Holland heeft.

De leden van beide organisaties ontvangen de gezamenlijk uitgegeven H O L L A N D S E STUDIËN, waarvan jaarlijks één of meer delen verschijnen. De H O L L A N D S E STU­DIËN worden toegezonden aan hen die op het moment van verschijnen lid zijn van één van beide organisaties. Degenen die in de loop van een kalenderjaar lid worden ontvan­gen wel de reeds verschenen nummers van H O L L A N D , voor zover voorradig, niet de reeds verschenen H O L L A N D S E STUDIËN.

Historische Vereniging voor Zuid-Holland: gewone leden ƒ 20 - per jaar, combinatieleden ƒ 15 - per jaar, gemeenten, waterschappen enz. ƒ 4 5 - per jaar, gemeenten met minder dan 3000 inwoners ƒ 30 - per jaar. Stichting Contactcentrum: aangeslotenen ƒ 20 - per jaar.

Contributiebetalingen: Voor de Historische Vereniging voor Zuid-Holland: postgiro 339121 t.n.v. de penningmeester van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland, Oostvoorne. Voor de Stichting Contactcentrum: postgiro 26 800 34 t.n.v. de penningmeester van de Stichting Contactcentrum, Boshui-zerlaan 11, Leiden. Combinatieleden van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland betalen de contributie aan de penningmeester van hun plaat­selijke vereniging.

Ledenadministratie: De penningmeester van de Historische Vereniging voor Zuid-Holland: I. Kuyper, Kamperfoelielaan 15, Oostvoorne. De penning-meester van de Stichting Contactcentrum: H . M . van den Heuvel, Boshuizer-laan 11, Leiden.

Losse nummers van H O L L A N D , voor leden ƒ 3,-, voor niet-leden ƒ 4 - , dubbelnummer, resp. ƒ 4,- en ƒ 5 - , zijn verkrijgbaar door storting op post­giro 424780 ten name van Uitgeverij J. H . Gottmer te Haarlem, onder ver­melding van de gewenste aflevering. De prijzen zijn inclusief portokosten.

Page 56: I HOLLANDTen behoeve van de rubriek bibliografie van Holland verzoeken wij de lezers publikaties op het gebied van de geschiedenis van Holland, die door de wijze van uitgave gemakkelijk

Druk: Drukkerij Amicitia, Bloemendaal