Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s)...

31
Burgermetingen stofhinder Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1

Transcript of Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s)...

Page 1: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1

Page 2: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer
Page 3: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

DCMR Milieudienst Rijnmond

Parallelweg 1

Postbus 843

3100 AV Schiedam

T 010 - 246 80 00

F 010 - 246 82 83

E [email protected]

W www.dcmr.nl

Burgermetingen stofhinder Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1

Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer :22303075 Datum :1 December 2020

Kwaliteitstoets Paraaf Autorisatie Paraaf

Naam Saskia Willers Naam Klaas Groot Functie Bureauhoofd Lucht en Energie

Page 4: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 4 van 31

Inhoud

1 Samenvatting 5

2 Inleiding 6

2.1 Aanleiding onderzoek 6

3 Methode hinderonderzoek 7

3.1 Burgeronderzoek, mogelijkheden en beperkingen 7 3.2 Onderzoeksopzet en -vragen 9 3.3 Deelname in kentallen 11

4 Resultaten 12

4.1 Gerapporteerde hinder 12 4.2 Het aandeel kolen- en ertsstof 15 4.3 Mogelijke oplossingen? 20

5 Conclusies 21

6 Literatuur 22

Bijlagen 23

B1 Onderzoeksvoorstel stofwerkgroep 23 B2 vragenlijst deelnemers 26 B3 Gevoeligheidsanalyses 27

Page 5: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 5 van 31

1 Samenvatting

Dit is deel 1 van een onderzoek naar stofhinder in Hoek van Holland, dat samen met een groep bewoners is uitgevoerd in de zomer van 2020. In dit onderzoek hebben inwoners van Hoek van Holland gedurende drie maanden stofhinder bijgehouden en stofmonsters genomen. De DCMR heeft de monsters geanalyseerd naar de samenstelling en hierop analyses verricht. Dit deelrap-port beschrijft de onderzoeksaanpak en presenteert de resultaten van de samenstelling van het stof. In deel 2 zal worden ingegaan op de relatie tussen hinder en windsnelheden, hinder en DCMR-stofmetingen van totaalstof, fijnstof (PM10 en PM2.5) en roet. In deze fase van het onderzoek zijn, met medewerking van een dertigtal vrijwilligers, meer dan 500 monsters verzameld, die inzicht geven in de samenstelling en de herkomst van het stof dat op verschillende plaatsen en verschillende momenten hinder veroorzaakt in Hoek van Holland. Deze hindermeting geeft aanvullend inzicht bovenop de klachtenmeldingen die DCMR registreert. Er zijn zogenoemde plakmonsters genomen om de samenstelling van het stof te bepalen. Dit on-derzoek geeft dus geen inzicht in de hoeveelheid stof die neerdaalt. Het aangetroffen stof bevat gemiddeld 0 tot 40% kolenstof, met uitschieters (zoals tijdens de klachtengolf) tot 80% op sommige plaatsen. Ook tijdens de klachtengolven, op momenten dat er veel hinder is, zijn er mensen die geen hinder ervaren. Hinder is een subjectief begrip. Wat voor de een zeer hinderlijk is, is dat voor de ander misschien niet. Ook op momenten dat de wind niet uit het zuidwesten komt, wordt hinder ervaren. Soms al bij zeer kleine hoeveelheden stof (zoals blijkt uit de plakmonsters). In hoeverre de aandacht voor, en de commotie over stofoverlast hier een rol bij speelt is niet duidelijk. Zelfs op momenten met veel kolenstof, is het grootste deel van het stof (gemiddeld) iets anders: zand en bodemstof, vuil, enz. Die samenstelling is te begrijpen uit het feit dat bij harde wind al het losliggende materiaal (niet alleen kolen- en ertsstof) stuift. Ook al is het stof donker van kleur, het aandeel kolenstof is vaak minder dan de helft (de periode met harde zuidwesten wind uitgezonderd). Ook bodemstof kan donker van kleur zijn, verder is er relatief weinig kolenstof nodig om een monster donker te laten kleuren. Harde wind speelt een rol bij het merendeel van de overlast. Proactief reageren door de op- en overslagbedrijven bij harde zuidwestenwind kan mogelijk tot verbeteringen leiden. Het feit dat ook zand en bodemstof bij harde wind een flink deel van het stof en de ervaren hinder uitmaken, suggereert dat er naast maatregelen om het aandeel kolenstof terug te dringen mogelijk ook verbeteringen te verwachten zijn van bijvoorbeeld het inzaaien van braakliggend terrein.

Page 6: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 6 van 31

2 Inleiding

2.1 Aanleiding onderzoek

De metingen van fijnstof en totaalstof in Hoek van Holland laten langzaam dalende concentraties zien [1]. Toch geven bewoners aan dat er de laatste jaren meer stofoverlast is. Kijkend naar de jaargemiddelde milieukwaliteit, is er geen relatie tussen de gemeten luchtvervui-ling en het vóorkomen van hinder. Hinder heeft vooral te maken met incidenten en vooral kortdu-rende weersomstandigheden waardoor stof verwaait. De hindermomenten hebben weinig te ma-ken met de gemiddelde bedrijfsvoering of de gemiddeld heersende weersomstandigheden. Naar aanleiding van een klachtenpiek in 2019 is een stofwerkgroep opgericht onder leiding van de gebiedscommissie en met deelname van een aantal gemeentelijke diensten (GGD, DCMR), de op- en overslagbedrijven in de regio, ondernemersvereniging Deltalinqs en een aantal verontruste bewoners. De werkgroep heeft na een aantal overleggen besloten over te gaan tot drie onder-zoeken (zie onderzoeksvoorstel in Bijlage 1). • DCMR - luchtkwaliteitmetingen

De trends van totaalstof, fijnstof PM10 en PM2.5, roet en metalen worden per windrichtingsector geanalyseerd. De resultaten staan in het DCMR rapport over de luchtkwaliteit in Hoek van Holland in de afgelopen twintig jaar.1 Aanvullend op de reguliere metingen worden gedurende één jaar extra metingen aan stof en metalen gedaan. De resultaten worden verwacht begin 2021.

• Bedrijfsmetingen Meetcijfers van de meetnetten van DCMR en de bedrijfsmeetnetten van EMO en EECV wor-den geanalyseerd om relaties te leggen tussen windsnelheid en windrichting enerzijds en ge-meten concentraties anderzijds. De metingen van de bedrijven worden ook gecorreleerd met de DCMR-metingen. De resultaten worden in de loop van 2021 verwacht als deel 2 van dit rapport.

• Burgermetingen van hinder Gedurende 3 maanden houden een aantal inwoners in Hoek van Holland systematisch bij of er hinder is, en zo ja, dan wordt het gevonden stof bemonsterd (‘plakmonster’ zie 3.2 ).

De doelstellingen van dit rapport zijn 1) meer inzicht krijgen in wanneer stofhinder ontstaat, 2) bepalen van omstandigheden waaronder hinder optreedt en 3) bepalen van de samenstelling van het stof waarover gerapporteerd wordt.

1 www.dcmr.nl/publicaties/trendonderzoek-luchtkwaliteit-hoek-van-holland.html

Page 7: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 7 van 31

3 Methode hinderonderzoek

3.1 Burgeronderzoek, mogelijkheden en beperkingen

3.1.1 Waarom een extra hinderonderzoek

Uit de klachtenregistratie van DCMR is veel informatie beschikbaar over aard en herkomst van het stof en de omstandigheden waaronder klachten optreden. Een verdiepingsslag is toch gewenst om ook gerichter naar mogelijke oplossingen te kunnen kijken. Hinder is een subjectief begrip. Verschillende mensen ervaren hetzelfde stof anders en bovendien kan bij weinig stof niet iedereen het stof onderscheiden. Dat laatste wordt ook beïnvloed door de ondergrond. Tot slot zullen mensen in periodes met mooi weer, als ze vaker buiten zijn, gemakke-lijker hinder ervaren dan in een natte periode waar men vooral binnen blijft. Bovendien geldt dat een klachtenregistratie positief en negatief beïnvloed kan worden door externe factoren zoals:

• Men wordt moedeloos van de situatie en houdt op te klagen - was er bijvoorbeeld op da-gen dat er geen hinder werd gemeld inderdaad geen hinder?

• Activisme en gebruik van social media stimuleren mensen om juist veelvuldig te klagen. Een wat actiever en systematischer onderzoek naar hinder helpt om de hindersituatie zoveel mo-gelijk te objectiveren waardoor preciezer naar oorzaken gekeken kan worden. Tevens wordt ge-tracht in de onderzoeksperiode een relatie te leggen tussen luchtkwaliteitmetingen (fijnstof, roet) en hinder. De luchtkwaliteitmetingen zijn continu en over langere tijd beschikbaar en kunnen, als er een goede relatie te vinden is, mogelijk een belangrijke en objectievere bron van informatie worden. Dit specifieke onderdeel wordt behandeld in het later te verschijnen deel 2. Hinder, stofconcentraties, wind Als het hard waait en er stof verwaait, verwacht je – in elk geval kortdurend – ook hogere concen-traties op het DCMR-meetpunt aan de Berghaven. De figuur laat vier filters zien (24-uurgemiddeld totaalstof (TSP)) met wisselende tinten grijs, dus verschillend belast met zwart/donkergrijs stof. De windrichting is in alle gevallen zuidwest. Onder de figuur zijn het aantal klachten van die dag, de windsnelheid en hoogste uurlijkse fijnstof (PM10) concentratie gegeven. Het zwartste filter is van een dag met veel klachten maar op de andere dagen lijkt er weinig verband (licht filter met veel klachten, donker filter bij geen klachten); reden om dieper in het mechanisme van het ontstaan van stofhinder te duiken.

Figuur 1. Vier TSP-filters op verschillende dagen, bij verschillende omstandigheden en hoeveelheden klachten.

Page 8: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 8 van 31

3.1.2 Sterke kanten en beperkingen van het onderzoek

Sterke kanten Het onderzoek is eind juni gestart en loopt tot begin september. Hoewel het onderzoek in de tijd vertraagd is en de kans op (voorjaars)stormen kleiner was, zijn er een aantal momenten met (zeer) harde wind geweest. Dit is kenmerkend voor de hinderperiodes die tot klachtengolven heb-ben geleid. Ook is er een periode met vrij rustig weer geweest. De relevante weerssituaties zijn goed gerepresenteerd. Er is een redelijk constante groep deelnemers, die de hele onderzoeksperiode heeft meegedaan. Zie bijvoorbeeld Figuur 4. Er is daarmee een goede set waarnemingen. In de vakantieperiode is het aantal dagelijkse waarnemingen wel lager. De hoeveelheid waarnemingen is veel groter dan de paar monsters die bij klachten door de DCMR-meldkamer worden genomen. De simpele me-thode met plakband en transparant werkt vrij goed, behalve op momenten dat het testoppervlak nat is. Dan is het lastig om een goed monster te nemen. Het hinderonderzoek geeft ook informatie over de spreiding van de samenstelling van het stof. Treft iedereen op dezelfde dag hetzelfde materiaal aan? Verder zijn de monsters verspreid over Hoek van Holland genomen. Aan de hand van de adressen kan bepaald worden of bepaalde ge-bieden in Hoek van Holland meer stofoverlast ervaren dan andere. Beperkingen In 3.1.1 is aangegeven dat een klachtenregistratie niet geschikt is om een goed hinder onderzoek te doen. De klachtenregistratie kent te veel andere invloedsfactoren. Vandaar dit gestructureerde-re onderzoek. Echter, ook dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Het is denkbaar dat door de grote aandacht voor de hinderproblematiek het ‘bewustzijn’ van de hinder actiever werd gemaakt. Dat kan de hinderervaring kan beïnvloeden. Een voorbeeld is pu-blieke verontwaardiging (‘weer een hinderincident’) die geleid hebben tot mobilisatie in Hoek van Holland (zie ook Figuur 2). De mogelijkheid bestaat dat de beleving van de hinder werd beïnvloed door de aandacht in de politiek en in de media voor het stof in Hoek van Holland. Het verschil dat in de enquête was aangebracht tussen ‘zie je stof?’ en ‘is dat hinderlijk?’ lijkt hier-door bij sommige deelnemers verloren te zijn gegaan. Ook de instructie ‘alleen een plakmonster te nemen bij hinder’ is niet door iedereen gevolgd: er kwamen van sommige deelnemers ook dage-lijks, en soms vrijwel lege plakmonsters binnen.2 Het tegenovergestelde kwam ook voor: mensen die stof in zakjes, of opgeveegd met een tissue, meestuurden.

Figuur 2. Onrust in Hoek van Holland haalt uitgebreid de pers

2 Bij de interpretatie van de resultaten is hier wel aandacht aan besteed, zie sectie 3.2.4

Page 9: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 9 van 31

Door de coronamaatregelen waren bijeenkomsten tussen de onderzoekers en de deelnemers niet mogelijk en werd de beoordeling van de plakmonsters vertraagd. Tussentijds bijsturen was hier-door niet mogelijk. Daarnaast werden de instructies voor het invullen van het schema niet altijd door ieder deelnemer even consistent opgevolgd. Zo is de testplaats bij een aantal deelnemers veelvuldig verplaatst tijdens de onderzoeksperiode. De testplaats is het door elke deelnemer zelf gekozen oppervlak dat dagelijks bekeken moest worden. Doordat het onderzoek heeft plaatsgevonden in de vakantieperiode is de respons niet altijd even hoog geweest. Dit bemoeilijkt het leggen van relaties in deze periode tussen hinder enerzijds en weersomstandigheden en luchtkwaliteitsmetingen anderzijds. Samenvattend is het onderzoek dus niet in alle rust uitgevoerd. Echter, door het meer systemati-sche karakter, en de redelijke uniforme uitvoering gedurende de hele periode, is het wel een be-langrijke aanvulling op de klachtenregistratie. Bij klachten worden normaal gesproken maar één of enkele plakmonsters genomen en nu is er een flinke hoeveelheid dagelijkse informatie beschik-baar over de samenstelling van het stof.

3.2 Onderzoeksopzet en -vragen

3.2.1 Onderzoeksopzet

De onderzoeksopzet bestaat eruit dat vrijwilligers in Hoek van Holland dagelijks een testoppervlak (bijvoorbeeld een vensterbank of tuintafel) bekijken en daarover rapporteren via een vragenlijst (zie bijlage 2). Een plakmonster wordt genomen door een reepje plakband op het stoffige oppervlak te plakken, daarna weg te halen en dat op een transparant vel te plakken. Deze transparanten worden onder de microscoop beoordeeld door medewerkers van de DCMR. De plakmonstermethode is bij DCMR al jaren in gebruik om de herkomst van hinder of stof met behulp van een microscoop vast te stellen.

Figuur 3. Voorbeeld van een plakmonster tijdens een klachtengolf periode.

Vrijwilligers werden via lokale media gezocht door de gebiedscommissie. Er werd gestreefd naar een aantal van ten minste 30 vrijwilligers verspreid over Hoek van Holland. Dit zou een represen-tatief beeld moeten opleveren van stofhinder in het gebied. Er is gestart met ruim 30 deelnemers. In de eerste dagen van het onderzoek waren er enkele af-hakers en een aantal nieuwe aanmeldingen. De eerste dagen vielen samen met een nieuwe klachtengolf die voor een aantal mensen motiverend en voor andere demotiverend werkte. Het verzamelen van stof op een plakbandje maakte op sommige deelnemers een ‘knullige indruk’ en voldeed niet aan de verwachtingen die ze bij het woord onderzoek hadden (bepalen hoeveelheid stof, chemische analyses). Het saldo van aan- en afmeldingen in de eerste week was 33. Niet ieder deelnemer heeft voor elke periode de vragenlijsten en transparanten met plakmonster gere-tourneerd.

Page 10: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 10 van 31

3.2.2 Onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen voor deel 1 van het rapport zijn als volgt: • Wat is de stofoverlast precies? Waar bestaat het stof dat overlast veroorzaakt uit? Gaat

het bij overlast altijd om kolenstof? Of ook om andere stoffen? • Hoe ontstaat stofoverlast? Onder welke omstandigheden (weer) ontstaat de overlast?

Ontstaat stofoverlast door kortdurende hoge stofconcentraties (‘pieken’) of door langdu-rende lage stofconcentraties?

• Hoe is stofoverlast verspreid in Hoek van Holland? Verschilt dat en wat kan daarvan de verklaring zijn?

Zoals uit de onderzoeksvragen blijkt was het niet de bedoeling om vast te stellen hoeveel stof er nu feitelijk in Hoek van Holland neerdaalt. Daarvoor is een ander soort meting nodig. Dit onder-zoek richt zich op de hinderbeleving en wat op hindermomenten de volumesamenstelling van het stof is.

3.2.3 Beoordelen plakmonsters

De plakmonsters zijn beoordeeld onder een microscoop met opvallend en doorvallend licht met een vergroting van 400x. Ter verificatie zijn ook monsters van het stof van de kolen van EECV en EMO onderzocht. Bij de beoordeling van de monsters is gebruik gemaakt van de volgende ken-merken. • Kolendeeltjes die zich verspreiden bij een hogere windsnelheid hebben de grootte van zand-

korrels of kleiner. Kenmerkend voor kolendeeltjes is dat deze met onderbelichting volledig on-doorzichtig zijn.

• Zwart organisch materiaal is in ieder geval aan de randen, maar meestal volledig door-schijnend. Vaak is ook aan de randen een celstructuur zichtbaar. Die celstructuur is kenmer-kend voor organisch materiaal dat ook in veel monsters is aangetroffen.

• Van een monster van ijzererts is ook een monster onderzocht als voorbeeld. IJzerertsdeeltjes zijn erg zwaar en verspreiden zich zelfs met veel wind nauwelijks. De roodbruine roest die hierop aanwezig is kan wel verwaaien en is dan zichtbaar als heel kleine roestkleurige korrel-tjes.

• De grotere roestbruine deeltjes zijn zandkorrels. In de monsters zijn ook hele kleine witte kor-reltjes aangetroffen die afkomstig zijn uit de Sahara, die ook in deze periode hierheen zijn ge-waaid.

• Koolstof ofwel roet als gevolg van verbranding is veel kleiner dan de deeltjes van kolen. Ook de totale massa van roet is veel kleiner. Dit kon met gebruikte methode in deze monsters niet worden bekeken. Roet wordt wel op het meetpunt gemeten.

• Als overig is bodemstof en straatvuil zoals plastic in de monsters aanwezig. Op 12 juli, na een klachtengolf, is een veegmonster genomen in Hoek van Holland dat door TNO in meer detail geanalyseerd is, enerzijds met microscopie, zoals ook ingezet voor de plakmon-sters, anderzijds met elektronenmicroscopie om de chemische samenstelling nader te bepalen [zie 2]. De conclusies van TNO over de samenstelling van het stof komen goed overeen met de bevin-dingen van DCMR uit de plakmonsters in die periode.

3.2.4 Acceptatie plakmonsters

Volgens het stramien van de enquête wordt alleen een plakmonster genomen als er hinder is vastgesteld. Plakmonsters waarbij hinder is ervaren én waarbij men in de enquête heeft aangege-ven een plakmonster te hebben genomen zijn meegenomen in de analyses. Er zijn ook deelnemers die dagelijks hinder rapporteren en dagelijks een plakmonster nemen. Dit is onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk. Besloten is die monsters wel mee te nemen in de analy-se (de interpretatie van hinder door de deelnemer krijgt altijd het voordeel van de twijfel). Wel is besloten om monsters met zeer weinig stof – op momenten dat de onderzoekers op grond van het

Page 11: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 11 van 31

plakmonster moeten concluderen dat hinder onwaarschijnlijk is – apart te coderen. De interpretatie van deze monsters is immers lastig. Laag belaste en daardoor slecht te beoordelen monsters (27% van het totaal, overwegend niet bij zuidwestenwind) zijn in sommige analyses weggelaten. Waar dat het geval is wordt dat duidelijk gerapporteerd en worden de totale data in de bijlagen getoond.

3.3 Deelname in kentallen

Het onderzoek is vertraagd uitgevoerd ten opzichte van de planning (in Bijlage 1). Bij burgermetin-gen zijn bijeenkomsten voor instructie en motivatie van de deelnemers altijd belangrijk. Ook een controle kort na de start of de werkinstructies duidelijk zijn, is wenselijk. Door de ‘intelligente lock-down’ als gevolg van het coronavirus waren bijeenkomsten niet mogelijk. In eerste instantie is gewacht of de situatie zich zou verbeteren en na enige tijd is besloten toch te starten en de inter-actie via post, email en telefoon te doen. Door de vertraging is het onderzoek deels in de vakantieperiode uitgevoerd. Dat is een risico. In 2020 waren, door de omstandigheden, ook de vakanties uitzonderlijk. De vakantieperiode heeft echter geen grote invloed gehad op de resultaten. De gebiedscommissie heeft nog een fysieke ronde langs alle deelnemers gemaakt om vragenlijsten te op te halen/brengen en de reacties on-der de deelnemers te peilen. Dergelijk contact is goed voor de betrokkenheid. Het stofonderzoek is uitgevoerd tussen 22 juni en 8 september van 2020 en bestond uit drie peri-oden met in totaal 79 observatiedagen. Tabel 1. Onderzoek in kentallen

Periode Respondenten Observaties Observaties met hinder

Observaties zonder hinder

Plakmonsters

22-6 / 9-7 27 384 197 187 150 10-7 / 9-8 24 569 248 321 169 10-8 / 8-9 23 489 245 244 185 Totaal 1442 690 752 504

3

3 Verschillen tussen gerapporteerde hinder en genomen plakmonsters zijn te verklaren doordat de vraag ‘Plakmonster genomen?’ niet is beantwoord, terwijl er wel hinder is gerapporteerd. Het niet nemen van een plakmonster in een dergelijke situatie is mogelijk omdat de respondent vergeten is dit te noteren in de enquê-te of omdat het testoppervlak te nat was voor bemonstering.

Page 12: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 12 van 31

4 Resultaten

4.1 Gerapporteerde hinder

4.1.1 Enquêteresultaten

In Figuur 4 worden de enquêteresultaten gepresenteerd. Er is een vrij constant aantal4 van ca. 20 respondenten die de enquêtes invullen. In augustus daalt het enigszins vanwege vakantie en tij-dens de klachtengolf begin juli is de deelnamemotivatie kennelijk iets hoger. De deelname aan het onderzoek varieert enigszins. Gemiddeld werd 44 van de 79 dagen de testplaats bekeken. De meest trouwe deelnemer bekeek de testplaats 71 van de 79 dagen die het onderzoek duurde. Uit de enquête blijkt dat er dagelijks wel iemand hinder ervaart, ook op dagen dat de wind niet uit de hoek van de op- en overslagbedrijven komt. Ook uit het trendonderzoek [1] blijkt dat er de afge-lopen twintig jaar bij wind uit alle windrichtingen (niet alleen zuidwest) soms klachten zijn, maar het lijkt nu systematischer. Hoe dit komt is niet duidelijk, De politieke en media-aandacht zou een rol kunnen spelen (Zie ook de discussie in 3.1.2 en 3.2.4). Ook blijkt dat op dagen met veel gerapporteerde hinder (bijvoorbeeld begin juli) waarop ook veel klachten werden ontvangen, er enkele respondenten zijn die geen hinder ervoeren. Dit kan ver-klaard worden door de ligging van het testoppervlak (voor- of achtertuin) en/of doordat hinder door iedereen anders ervaren wordt. De een ervaart eerder hinder dan de ander. Dit wordt onderstreept door het aantal keer dat een deelnemer hinder bemerkt (als percentage van het aantal waarne-mingen door die deelnemer): dat varieert van minder dan 10 tot 100%.

Figuur 4. Aantal deelnemers per dag die de testplaats hebben bekeken en het aantal gevallen van hin-

der (in het rood).

4 De dip op 17 juli wordt veroorzaakt door het feit dat die dag, onbedoeld, in het enquêteformulier ontbrak. Enkele deelnemers hebben die dag zelf aangevuld in de enquête en informatie verstrekt.

0

5

10

15

20

25

30

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Aa

nta

l wa

arn

em

ing

en

Hinder = nee

Hinder =ja

Page 13: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 13 van 31

4.1.2 Gemelde klachten bij de DCMR in de onderzoeksperiode

Het patroon in de gerapporteerde hinder volgt in grote lijnen het patroon van de klachten. Zie Fi-guur 4 en Figuur 5. De klachtengolf en de hinderpiek zijn te relateren aan de windrichting en de windsnelheid. In Figuur 5 is met een rode kleur het aantal klachten aangegeven wanneer de wind-richting (gemiddeld over een dag) op de klachten dag, of de dag ervoor, uit het zuidwesten (180-240o) kwam. In het blauw worden de klachten weergegeven op dagen dat de wind de desbetref-fende dag of de vorige dag uit andere richtingen dan het zuidwesten kwam. Soms wordt het stof pas een dag later opgemerkt, dus het is belangrijk ook de windsituatie op de vorige dag te bekij-ken.

Figuur 5. Geregistreerde klachten in de onderzoeksperiode; dagen met een daggemiddelde kritische windhoek (180-240 graden) in rood, overige windrichtingen in blauw.

Uit Figuur 5 blijkt dat er ook stofklachten zijn als de wind niet afkomstig is uit zuidwestelijke rich-ting. Echter, de meeste klachten worden gemeld als de wind uit het zuidwesten komt. Onder de deelnemers, die bewust gevraagd is hinder bij te houden, wordt ook buiten de klachtengolven hinder gerapporteerd (figuur 4).

4.1.3 Windrichting en windsnelheid belangrijke factoren

De windrichting en windsnelheid zijn belangrijke factoren om het merendeel van de hinder en de klachten te verklaren. Dit ligt tamelijk voor de hand en het onderzoek probeert juist ook inzicht te geven in de uitzonderingen op de regel, om de mechanismen die hinder veroorzaken preciezer in beeld te brengen. Het voorlopige beeld staat in Figuur 6.5 Bij de klachten eind juni begin juli komt de wind vrij con-stant uit het zuidwesten. De daggemiddelde windsnelheid schommelt rond de 5 m/s (windkracht 3) met soms dagen rond de 10 m/s (windkracht 5). Vooral de maximale windsnelheid6 per dag loopt

5 In Figuur I van de bijlage worden de uurgemiddelde windrichting- en snelheid getoond. 6 De maximale windsnelheid per dag wordt uitgedrukt als een maximaal uurgemiddelde snelheid, of als de sterkste ‘windstoot’ van die dag – een korte hoge windsnelheid.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Aa

nta

l kla

chte

n

Overige windrichtingen

Zuidwest

Page 14: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 14 van 31

op tot 20 m/s (windkracht 8). De gemiddelde windsnelheid lijkt niet altijd een voldoende indicator voor het optreden van klachten.

Figuur 6. Klachten per windrichting en windsnelheid (ws) in de onderzoeksperiode. Getoond wordt de

maximale windstoot (dik zwart) en de daggemiddelde windsnelheid (dun zwart).

De windmaxima zijn soms twee tot drie keer hoger dan de dag- of de uurgemiddelde windsnel-heid. Welke windsnelheidsparameter de beste voorspeller is voor stofhinder moet nog blijken uit deel 2 van het onderzoek. Het is mogelijk dat stofhinder juist in zeer korte tijd ontstaat (enkele minuten) tijdens de windstoten. Ook laat de figuur zien dat het belangrijk is naar de wind op de dag voor de klachten te kijken. Zo hangen de klachten van 28 juni waarschijnlijk samen met een zeer krachtige windstoot op de 27ste. Het belang van de wind als oorzaak voor verwaaiend stof wordt ook duidelijk uit een tabel van het KNMI [Figuur II van de bijlage; 3]. Vanaf windkracht 3 zal stof verwaaien en vanaf windkracht 5 is er hinder door opwaaiend stof. Bij de windsnelheden zoals tijdens de klachtengolf van 28 juni t/m 6 juli zal al het losliggend materiaal verwaaien. Het gaat dan om bodemstof, duinzand, zeezoutspray uit de branding, vuil en organisch stof en kolen- en ertsstof waar dat aanwezig is. • Het kolen- en ertsstof dat opgeslagen is bij de op- en overslagbedrijven wordt gefixeerd met

korstvormers waardoor de stuifgevoeligheid voor een belangrijk deel vermindert. Vanaf welke windkracht het materiaal alsnog gaat stuiven is onbekend.

• Strand en duinen (vrijwel onbeschermd zand) zullen bij harde wind stuiven. Braakliggend ter-rein kan eventueel beschermd worden door vegetatie (bodembedekkers).

• Stof dat ontstaat bij werkzaamheden (laden, lossen, storten, enz.) zal bij harde wind worden meegenomen over grote afstanden. Om daar iets aan te doen zouden bedrijven eerder dan nu in de vergunningen staat kunnen ophouden met werken. Daarbij moet waarschijnlijk gelet worden op de hardste windstoot en niet zozeer op de verwachte gemiddelde windkracht. Dit wordt verder onderzocht in deel 2 van het rapport.

0

5

10

15

20

25

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Win

dsn

elh

eid

(m

/s)

Aa

nta

l kla

chte

n

Overige windrichtingen

Zuidwest

ws dagemiddeld

windstoot max

Page 15: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 15 van 31

4.2 Het aandeel kolen- en ertsstof

4.2.1 Samenstelling plakmonsters

Op de plakmonsters is het aandeel kolen-, erts- en overig stof bepaald. Het gaat dan om monsters van deelnemers die zowel hinder hebben gerapporteerd én een plakmonster hebben ingestuurd waarop kolenstof is aangetroffen. Op zeven van het totale aantal van 79 dagen werd wel door minstens één iemand hinder gemeld, maar werd geen kolenstof aangetroffen. Hier worden alleen de monsters besproken waarin kolenstof is aangetroffen. In 3.2.4 is besproken dat de interpretatie van sommige zeer licht beladen plakmonsters lastig is. Op sommige dagen zijn er ook maar één of twee deelnemers met plakmonsters. Uitschieters kunnen het resultaat dan flink beïnvloeden. Hier laten we de gegevens zien zonder de licht beladen filters, en van dagen met minstens drie waar-nemingen. Bij het meenemen van dagen met minder dan drie monsters zijn de resultaten erg af-hankelijk van toeval.7 Zie verder Bijlage B3 voor de complete dataset. De gemiddelde samenstelling van de plakmonsters wordt getoond in Figuur 7. Ook is het aantal geanalyseerde plakmonsters op de desbetreffende dag bovenaan de figuur weergegeven. Het gemiddelde gehalte kolenstof in de monsters varieert van 5 tot 50%. Erts wordt veel minder aan-getroffen. Dat is zwaarder en verwaait minder gemakkelijk. Er is een flink deel zand in alle mon-sters en een redelijk deel overig stof (bodemstof, organisch materiaal, zeezoutspray, vuil).

Figuur 7. Gemiddelde samenstelling stof op plakmonsters en dagen met niet-kritische windrichting. Aantal plakmonsters zijn bovenaan aangegeven in het zwart. ‘Wind niet zw’ wil zeggen dat de wind

die dag, of de dag ervoor, niet uit het zuidwesten kwam.

De gevonden resultaten komen redelijk overeen: • met de verwachtingen (bij harde wind verwaait al het losliggende materiaal in omgeving Hoek

van Holland); en • met de chemische analyse die is uitgevoerd op een monster na de klachtengolf tussen 28 juni

en 6 juli (TNO [2]).8

7 Hoe meer monsters hoe betrouwbaarder het resultaat. Maar wordt de grens bijvoorbeeld op vijf gelegd (in plaats van drie) dan blijven er erg weinig dagen met observaties over. 8 Op 12 juli is een veegmonster genomen in Hoek van Holland en chemisch geanalyseerd. Het aangetroffen stof heeft zich waarschijnlijk op die plek verzameld in de voorliggende dagen.

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Sa

me

nst

ell

ing

(%

)

kolen erts zand overig wind Niet zw

Page 16: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 16 van 31

Buiten de klachtengolf tussen 28 juni en 6 juli en eind augustus zijn er weinig monsters. Dat maakt de bepaling van het gehalte kolenstof wat onzekerder. Daarom is in Figuur 7 een selectie gemaakt van dagen met minimaal drie monsters. De gehele dataset staat in figuur III van bijlage B3. In fi-guur IV is hier tevens de verdeling gegeven als de licht beladen monsters wel worden meegeno-men. Het patroon in de tijd is vergelijkbaar maar het gemiddelde gehalte kolenstof daalt dan uiter-aard iets (van 20 naar 15% in de gehele onderzoeksperiode).

4.2.2 Variatie kolenstofgehalte in plakmonsters

De spreiding in het aandeel kolenstof is bepaald. Figuur 8 toont zowel de gemiddelde-, als de mi-nimum- en maximum kolenstofpercentages in de onderzoeksperiode. De selectie uit Figuur 7 wordt gebruikt (dagen met minstens 3 monsters, geen licht beladen filters). De kolenstofgehaltes variëren van 5 tot 80%.

Figuur 8. Spreiding kolenstofgehalte. De grijze rechthoekige staven tonen het gemiddelde koolstofpercen-

tage bij zuidwestenwind en de blauwe staven bij overige windrichtingen. De zwarte verticale strepen ge-

ven het minimum en maximum gehalte kolenstof. Het aantal monsters is weergegeven in het geel.

Figuur 7 toont een aantal zaken: • De gehaltes kolenstof lopen sterk uiteen. Als het milieupiket van de DCMR na een incident

een plakmonster neemt is het dus afhankelijk van de plaats wat de conclusie zal zijn. • Op de dagen dat de wind niet uit het zuidwesten komt wordt er nog steeds redelijk wat kolen-

stof aangetroffen en de spreiding is vergelijkbaar met die op de andere dagen. Dit is onver-wacht en zal verder moeten worden uitgezocht.

• In de tweede klachtenperiode, vanaf 21 augustus, is het aantal klachten lager (zie ), en lijkt het gehalte aan kolenstof gemiddeld iets lager. Kan hieruit geconcludeerd worden dat de maatre-gelen van de bedrijven, en de extra inspecties door DCMR, effect hebben? Figuur 8 laat zien dat de variatie dermate groot is dat er geen duidelijk zichtbaar effect is. Figuur 6 laat boven-dien zien dat de weersomstandigheden iets verschilden. Dat op zich zou (een deel van) de verklaring kunnen zijn.

Hoge uitschieters in kolenstof zien we ook op dagen dat er weinig klachten gemeld zijn (bijvoor-beeld op 27 juli). Een verklaring kan zijn dat er een periode is geweest waarop de testplaats niet bezocht is, bijvoorbeeld door vakantie, en dat het kolenstof in de tussentijd is opgehoopt op de

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Ge

ha

lte

ko

len

sto

f

Overige windrichtingen

Zuidwest

Page 17: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 17 van 31

testplaats. Dat zou dan uit de vragenlijst moeten blijken. Als we de monsters waar dit gebeurd is weglaten verandert er echter amper iets. Dit lijkt niet de oplossing.

4.2.3 Zwart stof of kolenstof?

Figuur 7 laat zien dat de meerderheid van het bemonsterde stof geen kolenstof is. Zand, bodem-stof, organisch materiaal en vuil bepalen voor een groot deel het aangetroffen stof. Een ogen-schijnlijk zwart ‘kolenstof’ monster uit Hoek van Holland blijkt onder de microscoop allerlei materi-aal te bevatten. Zie figuur 9. Dat is ook consistent met de verwachtingen op basis van de kennis van weer en wind (zie 4.1.3) en het blijkt uit de metingen die de bedrijven zelf uitvoeren.

Figuur 9. Verwaaid zwart stof op een witte achtergrond en onder de microscoop (monster DCMR,

foto TNO [2])

Gemiddeld is het grootste deel van het aangetroffen materiaal dus geen kolen- of ertsstof. De donkere kleur van kolen overheerst echter in het aangetroffen materiaal. Overigens kan bodemstof en vuil ook een donkere kleur hebben en bijdragen aan de impressie dat het volledig om kolenstof gaat. Dit kan de oorzaak zijn geweest bij de klachtendagen in augustus, een periode met weinig sterke zuidwestenwind. Roet van verbranding, dat eveneens voor donkere aanslag kan zorgen, draagt hier verder aan bij. In deel 2 van het onderzoek wordt een mogelijke relatie onderzocht tussen fijnstof en roetconcentraties en de gemelde stofklachten bij de DCMR. Hoewel kolenstof niet de enige reden is voor hinder en klachten, nemen beide doorgaans wel toe als er meer kolenstof wordt aangetroffen. Zie Figuur 10. Goed is te zien dat er bij klachten hogere kolenstofpercentages worden aangetroffen (zeker in het begin van een klachtengolf). Ook valt op dat bij wind die niet uit het zuidwestenkomt er eigenlijk amper klachten zijn, ook al wordt er wel kolenstof aangetroffen. Ook op enkele dagen met zuidwestenwind én kolenstof, zijn er soms geen/amper klachten.

4.2.4 Wel kolenstof, geen wind uit de kritische hoek?

Zoals gezegd wordt op een aantal dagen kolenstof gevonden terwijl de wind niet uit de hoek van de op- en overslagbedrijven komt. Het kan zijn dat stof zich eerder op een andere plaats verza-meld heeft en vanaf daar overlast veroorzaakt. Zoals een van de deelnemers opmerkt “zelfs met westenwind, van daken afkomstig?”. Bijvoorbeeld 15 en 16 juli zijn opvallend (zie figuur 10). Er zijn die dagen maar drie monsters genomen en de spreiding is redelijk groot (met name de 16e). Een enkel monster met veel stof heeft dan mogelijk een onevenredig grote invloed. In hoeverre we hier naar een echt probleem kijken of ruis in de data bij weinig monsters is nog niet duidelijk. Tijdens de klachtengolven worden meer plakmonsters genomen en wordt bij veel meer deelnemers kolen-stof aangetroffen. Daardoor is er meer vertrouwen in die resultaten.

Page 18: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 18 van 31

Figuur 10. Relatie tussen gemelde klachten bij de DCMR en kolenstofpercentages (gemiddelde, mini-

mum en maximum). De rode lijn zijn de gemelde klachten, de zwarte staven geven het kolenstofgehal-

te aan bij zuidwestenwind en de blauwe staven bij de overige windrichtingen. Het minimum en maxi-

mum kolenstofpercentage wordt met verticale strepen getoond.

4.2.5 Geografische spreiding plakmonstersamenstelling

In figuur 11 zijn de locaties van de deelnemers die een plakmonster hebben genomen en de deel-nemers die geen hinder hebben ervaren op 5 juli 2020 weergegeven. Dit is de dag waarop er het meest is gerapporteerd over stofhinder. In figuur 12 is dit gedaan voor 22 augustus, een dag waarop er relatief weinig hinder is gerapporteerd. Duidelijk is te zien dat op 5 juli op meerdere plakmonsters een relatief hoog percentage kolenstof is aangetroffen. De plakmonsters met hoge kolenstofpercentages liggen, gelet op de windrichting, op één lijn met de op- en overslagbedrijven. Ook valt op dat de deelnemers die geen hinder hebben gerapporteerd niet ver wonen van deel-nemers waar kolenstof in de plakmonsters is aangetroffen. Dit kan verklaard worden door het feit dat hinder subjectief is en/of door de precieze ligging van de testplaats ten opzichte van de wind. Op 22 juni is te zien dat er op de plakmonsters geen tot weinig kolenstof is aangetroffen, maar toch wordt door enkele deelnemers gerapporteerd over stofhinder. Deze deelnemers wonen ver-spreid over Hoek van Holland. De figuren V t/m IX van de bijlage onderbouwen dat relatief hoge kolenstofpercentages op een lijn liggen (gegeven de windrichting) met de op- en overslagbedrij-ven. Ook is te zien dat het gemiddelde kolenstofpercentage sterk beïnvloed wordt door de plak-monsters van enkele deelnemers, terwijl er bij de rest van de deelnemers geen tot weinig kolen-stof is aangetroffen. Bij een klachtengolf wordt er kolenstof aangetroffen bij meerdere deelnemers verspreid over het dorp.

0

20

40

60

80

100

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Ge

ha

lte

ko

len

sto

f (

%)

Aa

nta

l kla

chte

n

Zuidwest

Overige windrichtingen

Klachten

Page 19: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 19 van 31

Figuur 11. Locaties woonadres deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van

de plakmonsters die genomen zijn op 5 juli. De blauwe rondjes zijn representatief voor de deelnemers

die geen hinder hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).

Figuur 12. Locaties woonadres deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van

de plakmonsters die genomen zijn op 22 juni. De blauwe rondjes zijn representatief voor de deelne-

mers die geen hinder hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).

Page 20: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 20 van 31

4.3 Mogelijke oplossingen?

Bij de meeste deelnemers wordt hinder gerapporteerd wanneer er een sterke zuidwestenwind is. Het is nog onduidelijk of een kortdurende windvlaag voldoende is om stofhinder te veroorzaken. Dat wordt indeel 2 van het stofonderzoek verder onderzocht. Mogelijke oplossingen op basis van dit onderzoek zijn: • Een deel van het stof zal onvermijdelijk zijn (strand, branding) maar ander bodemstof kan

mogelijk verminderd worden als in het havenindustriegebied zoveel mogelijk braak terrein wordt ingezaaid met bodembedekkers.

• Niet alle stof is kolen en erts, in de voorlichting kan een deel van de zorgen (niet van het on-gemak!) mogelijk worden weggenomen met communicatie.

• Er is een duidelijke relatie tussen het aandeel kolenstof en de ervaren hinder. Het verder te-rugdringen van de stofemissies bij verwachte harde wind uit de kritische hoeken zal de hoe-veelheid stof verminderen, en de beleving van de ernst van de situatie mogelijk verbeteren.

• Bij harde wind eerder stoppen met werken dan nu in de vergunning wordt voorgeschreven kan waarschijnlijk helpen om de stofhinder te reduceren.

Page 21: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 21 van 31

5 Conclusies

Het burgeronderzoek is onder lastige omstandigheden uitgevoerd en de begeleiding van de deel-nemers was door de coronamaatregelen noodgedwongen extensief en op afstand. Desondanks kon een groot aantal monsters worden verzameld die inzicht geven in de samenstelling en de herkomst van het stof dat op verschillende plaatsten en verschillende momenten hinder veroor-zaakt in Hoek van Holland. Dit onderzoek geeft aanvullend inzicht boven op de klachten die DCMR registreert. Het onderzoek geeft geen inzicht in de hoeveelheid stof die neerdaalt. De onderzoeksvragen voor deel 1 van het rapport zijn als volgt: • Wat is de stofoverlast precies? Waar bestaat het stof dat overlast veroorzaakt uit? Gaat het bij

overlast altijd om kolenstof? Of ook om andere stoffen?

Het aangetroffen stof bevat gemiddeld 5 tot 40% kolenstof, met uitschieters (zoals tijdens de klachtengolf) tot 80% op sommige plaatsen. Ook tijdens de klachtengolven, op momenten dat er veel hinder is, zijn er mensen die geen hinder ervaren. Hinder is een subjectief begrip. De kleur van het stof speelt een rol: donkergrijs of zwart stof draagt bij aan het hinderlijke karakter. Zelfs op momenten met veel kolenstof is het meeste stof (gemiddeld) iets anders: zand en bo-demstof, vuil, en dergelijke. Die samenstelling is te begrijpen uit het feit dat bij harde wind, al het losliggende materiaal (niet alleen kolen- en ertsstof) stuift.

Ook al is het stof donker van kleur, het aandeel kolenstof is vaak minder dan de helft (de periode met harde zuidwestenwind uitgezonderd). Ook bodemstof kan donker van kleur zijn, verder is er relatief weinig kolenstof nodig om een monster donker te laten kleuren. • Hoe ontstaat stofoverlast? Onder welke omstandigheden (weer) ontstaat de overlast? Harde wind speelt een rol bij het merendeel van de overlast. Proactief reageren door de op- en overslagbedrijven bij harde zuidwesten wind kan mogelijk tot verbeteringen leiden. Het feit dat ook zand en bodemstof bij harde wind een flink deel van het stof en de ervaren hinder uitmaken, suggereert dat er naast maatregelen om het aandeel kolenstof terug te dringen mogelijk ook verbeteringen te verwachten zijn van bijvoorbeeld het inzaaien van braakliggend terrein. De indruk bestaat dat korte harde windstoten belangrijk zijn voor de overlast. Dit wordt nog verder onderzocht met behulp van het luchtmeetpunt van de DCMR in Hoek van Holland. Ook op momenten dat de wind niet uit het zuidwesten komt wordt hinder ervaren. Soms al bij zeer kleine hoeveelheden stof (zoals blijkt uit de plakmonsters). In hoeverre de aandacht voor de stof-overlast hier een rol bij speelt is niet duidelijk. • Hoe is stofoverlast verspreid in Hoek van Holland? Verschilt dat en wat kan daarvan de verkla-

ring zijn? De meeste stofoverlast wordt gerapporteerd bij deelnemers die bij zuidwestenwind op één lijn liggen met de op- en overslagbedrijven. Hier worden ook de hoogste gehaltes aan kolenstof aan-getroffen. Sommige deelnemers ervaren echter geen overlast, terwijl ze wél in het verlengde van de bedrijven wonen. Dit kan verklaard worden doordat hinder subjectief is, maar ook omdat de locatie van de testplaats afwijkt van de andere deelnemers.

Page 22: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 22 van 31

6 Literatuur

1. Özdemir, Emre en anderen. 2020. Trend luchtkwaliteit Hoek van Holland - Hinder en langduri-

ge blootstelling. DCMR/GGD. https://www.dcmr.nl/publicaties/trendonderzoek-luchtkwaliteit-hoek-van-holland.html

2. TNO. 2020. Bepaling van de samenstelling van zwart gekleurd stof afkomstig uit Hoek van Holland en vergelijk met kolen en ijzerertsreferentiemateriaal. TNO-rapport TR 2020-0064.

3. KNMI. Definities van windkrachten met de Beaufortschaal. https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/windschaal-van-beaufort (bezocht 2-10-2020).

Page 23: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 23 van 31

Bijlagen

B1 Onderzoeksvoorstel stofwerkgroep

Page 24: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 24 van 31

Page 25: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 25 van 31

Page 26: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 26 van 31

B2 vragenlijst deelnemers

Page 27: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 27 van 31

B3 Gevoeligheidsanalyses

Figuur I. Uurgemiddelde windrichting- en snelheid in Hoek van Holland tussen 22 juni en 8 september van 2020.

Figuur II. Relaties tussen windsnelheid, windkrachten en optredende effecten.

Page 28: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 28 van 31

Figuur III. Samenstelling plakmonsters tussen 22 juni en 8 september van 2020, exclusief de laag belaste

monsters. Alle dagen (ook die met een of twee monsters). Het aantal monsters is aangegeven in het

zwart.

Figuur IV. Samenstelling plakmonsters tussen 22 juni en 8 september van 2020, inclusief de laag belaste

monsters. Alle dagen (ook die met een of twee monsters). Aantal monsters zijn aangegeven in het zwart.

Door het betrekken van de laag belaste monsters in de analyse daalt op sommige dagen het ge-halte kolenstof iets ten opzichte van de vorige figuur.

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Sa

me

nst

ell

ing

(%

)

overig zand erts kolen

0

20

40

60

80

100

21-jun 28-jun 5-jul 12-jul 19-jul 26-jul 2-aug 9-aug 16-aug 23-aug 30-aug 6-sep

Sa

me

nst

ell

ing

(%

)

overig zand erts kolen

Page 29: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 29 van 31

Figuur V. Locaties deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van de plakmon-

sters die genomen zijn op 29 juni. De blauwe rondjes zijn locaties van deelnemers die geen hinder

hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht). De deelnemer recht tegenover de

kolen- en erts- op en overslagbedrijven had relatief veel erts in zijn/haar plakmonster.

Figuur VI. Locaties deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van de plakmon-

sters die genomen zijn op 26 juli. De blauwe rondjes zijn locaties van deelnemers die geen hinder

hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).

Page 30: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 Blad 30 van 31

Figuur VII. Locaties deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van de plakmon-

sters die genomen zijn op 27 juli. De blauwe rondjes zijn locaties van deelnemers die geen hinder

hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).

Figuur VIII. Locaties woonadres deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van

de plakmonsters die genomen zijn op 23 augustus. De blauwe rondjes zijn locaties van de deelne-

mers die geen hinder hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).

Page 31: Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel 1...Hinderonderzoek Hoek van Holland – Deel1 Auteur(s) :Emre Özdemir &Sef van den Elshout Afdeling :Reguleren en Advies Documentnummer

Burgermetingen stofhinder – deel 1 blad 31 van 31

Figuur IX. Locaties woonadres deelnemers hinderonderzoek. De staven tonen de samenstelling van

de plakmonsters die genomen zijn op 26 augustus. De blauwe rondjes zijn locaties van de deelne-

mers die geen hinder hebben gerapporteerd (maar wel de testplaats hebben bezocht).