CAMPAGNE LASROOK-LASSEN LASROOK 29 FEBRUARI 2012 VDAB WONDELGEM Emil VERHULST.
HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK...
Transcript of HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK...
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK: EEN POËTICAAL- INSTITUTIONELE BENADERING Promotor: Prof. dr. Yves T‘Sjoen Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Hanne Janssens
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK: EEN POËTICAAL- INSTITUTIONELE BENADERING Promotor: Prof. dr. Yves T‘Sjoen Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Hanne Janssens
2
Voorwoord
Een scriptie maakt men niet uitsluitend op eigen kracht. Ik maak dan ook graag gebruik van
dit voorwoord om enkele mensen te bedanken.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. dr. Yves T‘Sjoen bedanken voor zijn kritische
begeleiding en aanmoediging.
Verder dank ik Iwein Cardinael en Ellen Janssens voor het herlezen en het verbeteren van
mijn scriptie.
Ten slotte gaat mijn dank uit naar Laura Debussche, Kirsten Dewit, Eva Janssens en naar
vrienden en familie voor hun belangstelling en steun.
3
Inhoudsopgave
INLEIDING............................................................................................................................................... 4
HOOFDSTUK 1: LEVEN EN WERK ...................................................................................................... 6
1.1 INLEIDING ........................................................................................................................................ 6
1.2 LEVEN EN WERK ............................................................................................................................... 6
1.3 SITUERING ..................................................................................................................................... 10
HOOFDSTUK 2: DE LITERATUUROPVATTINGEN VAN DIMITRI VERHULST ................................ 13
2.1 IN DE THEORIE ............................................................................................................................... 13
2.2 IN DE PRAKTIJK .............................................................................................................................. 14
2.2.1 De kamer hiernaast; Niets, niemand en redelijk stil; Liefde, tenzij anders vermeld ............. 15
2.2.2 De verveling van de keeper & Problemski hotel .................................................................. 20
2.2.3 Dinsdagland. Schetsen van België ....................................................................................... 25
2.2.4 De helaasheid der dingen..................................................................................................... 25
2.2.5 Mevrouw Verona daalt de heuvel af ..................................................................................... 32
2.3 BESLUIT ........................................................................................................................................ 36
HOOFDSTUK 3: DE ROL VAN INSTITUTIONELE FACTOREN EN LITERATUUROPVATTINGEN IN
DE RECEPTIE VAN VERHULSTS WERK ........................................................................................... 38
3.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 38
3.2 THEORETISCH KADER ..................................................................................................................... 38
3.2.1 De ideeën van Bordieu ......................................................................................................... 39
3.2.2 Complementariteit van de reconstructie- en de institutionele benadering ........................... 40
3.3 DE RECEPTIE VAN HET WERK VAN VERHULST IN DE LITERAIRE KRITIEK .............................................. 47
3.3.1 De literaire kritiek van 1999- 2007 ........................................................................................ 47
3.3.2 Gegevensverzameling .......................................................................................................... 57
3.3.3 De literair-kritische receptie .................................................................................................. 58
3.4 DE ONTWIKKELING VAN CONSENSUS OVER HET WERK VAN VERHULST ............................................... 68
3.5 BEELDVORMING OVER HET WERK VAN VERHULST............................................................................. 79
3.6 BESLUIT ........................................................................................................................................ 92
HOOFDSTUK 4: DE ROL VAN VERHULST IN DE BEELDVORMING OVER ZIJN WERK .............. 94
4.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 94
4.2 ROL VAN DE SCHRIJVER .................................................................................................................. 94
4.3 BESLUIT ...................................................................................................................................... 100
BESLUIT ............................................................................................................................................. 102
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................... 105
4
Inleiding
Het werk van Dimitri Verhulst geniet sinds kort grote bekendheid. Met zijn bestseller De
helaasheid der dingen verwierf de schrijver in 2006 zowel bij de literatuurcritici als bij het
publiek veel succes. Hij wordt beschouwd als de coming man van het Nederlandstalige
letterenlandschap, maar toch werd er nog amper wetenschappelijk onderzoek verricht naar
deze auteur en zijn boeiend oeuvre. Afgezien van twee bijdragen van Carl de Strycker, bleef
het in de academische wereld verrassend stil rond Verhulst. Met deze scriptie willen wij daar
verandering in brengen. Uiteraard vormde ook een persoonlijke waardering van zijn werk
een extra motivatie voor het schrijven van deze verhandeling.
In deze scriptie combineren wij een poëticaal onderzoek met een receptieonderzoek. Dit wil
zeggen dat wij ons enerzijds focussen op de literatuuropvattingen van de schrijver en
anderzijds op de receptie van zijn werk in de literatuurkritiek. Onze onderzoeksvraag in deze
scriptie is dan ook niet eenduidig maar meerledig. Ten eerste vragen wij ons af wat de
literatuuropvattingen van Verhulst zijn. Ten tweede stellen we ons de vraag hoe institutionele
factoren en literatuuropvattingen een rol spelen in de literatuurkritiek bij de receptie van
Verhulsts werk. En ten slotte onderzoeken we hoe Verhulst de receptie van zijn werk en de
beeldvorming er rond beïnvloedt aan de hand van zijn literatuuropvattingen.
Deze onderzoeksvragen willen wij beantwoorden in vier hoofdstukken. In het eerste
hoofdstuk stellen we de schrijver en zijn werk voor en we situeren hem kort in het literaire
veld.
In het volgende hoofdstuk beschrijven en analyseren we de literatuuropvattingen van
Verhulst. Dit doen we aan de hand van de poëticale theorie van Abrams, Sötemann en Van
den Akker. Om Verhulsts literatuuropvatting te reconstrueren maken we gebruik van zowel
versinterne als versexterne bronnen: primaire teksten, poëticale teksten, essays, interviews
en recensies geschreven door Verhulst.
In het derde hoofdstuk verschuiven we de focus van de schrijver naar het literaire veld en de
literaire kritiek, aangezien een auteur, zijn werk en zijn literatuuropvattingen niet geïsoleerd
zijn, maar functioneren binnen een breder literair veld. We analyseren in dit hoofdstuk de
receptie van Verhulsts werk in de literaire kritiek en de institutionele factoren die een invloed
uitoefenen op die receptie. Eerst en vooral schetsen we de institutionele theorie die enkele
Nederlandse academici ontwikkelden op basis van de ideeën van de Franse
cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Vervolgens beschrijven we kort de ontwikkelingen en
heersende opvattingen in de literaire kritiek van 1999 tot 2007 en we geven een algemeen
beeld van de receptie van Verhulsts werk. In de volgende onderdelen analyseren we de
ontwikkeling in de waardering van Verhulsts werk, de wijze waarop Verhulsts werk
5
gekarakteriseerd wordt en hoe die karakteriseringen zich verbreiden. We onderzoeken dus
de institutionele processen van consensusvorming en beeldvorming in de literair-kritische
receptie van het werk.
In het vierde en laatste hoofdstuk tonen we ten slotte aan dat schrijvers hun individuele
literatuuropvattingen in het literaire veld kunnen gebruiken als instrumenten in de
beeldvorming rond hun werk. We analyseren dus hoe Verhulst zijn denkbeelden aanwendt
om invloed uit te oefenen op de receptie van zijn oeuvre in de literatuurkritiek.
6
Hoofdstuk 1: Leven en werk
1.1 Inleiding
In dit eerste hoofdstuk willen we de jonge schrijver Dimitri Verhulst en zijn werk voorstellen.
We stellen zowel zijn poëzie en proza voor als zijn toneelstukken en zijn journalistieke
essays en reportages. Verder willen we Verhulst kort situeren binnen het huidige literaire
veld.
1.2 Leven en werk
Dimitri Verhulst is op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zijn jeugd beleefde hij aan de rand
van de maatschappij. Zijn moeder, Nicole Maesschalk, verliet het gezin toen Verhulst nog
een kind was. Daarom nam Pierre Verhulst zijn zoon mee naar zijn ouderlijk huis, waar
Dimitri opgroeide tussen zijn grootmoeder en zijn nonkels drinkebroers. Op zijn twaalfde
werd Dimitri Verhulst aan de marginaliteit onttrokken en werd hij in een instelling geplaatst.
De rest van zijn jeugd verhuisde hij van het internaat naar een pleeggezin, en dan naar een
gezinsvervangend tehuis. Middelbaar onderwijs volgde hij op verschillende scholen, want
wegens opstandig gedrag werd hij steeds weggestuurd. Op negentienjarige leeftijd trok
Verhulst naar Gent om er Germaanse filologie te studeren, maar hij brak die studie al snel af.
Later begon hij nog aan kunstgeschiedenis, maar die studie moest hij stopzetten wegens
geldgebrek.1
Dimitri Verhulst beleefde dus een turbulente, moeilijke jeugd, al bleek ze een dankbare
inspiratiebron voor zijn later literair werk:
Mijn afkomst heeft het mij vergemakkelijkt om te beginnen schrijven. Het was een onderwerp dat ik al had. Ik hoefde mij niet de kop te breken over wat ik zou gaan schrijven of welk type mens ik zou schetsen. Dat was een last minder.
2
Ondanks weinig aanmoediging van thuis uit wou Verhulst al vanaf zijn negen jaar schrijver
worden. In de periode voor zijn officiële debuutroman De kamer hiernaast had hij al heel wat
bij elkaar geschreven. Zijn ongepubliceerde oeuvre bevat zowel toneelstukken (Sterven voor
Beginnelingen, Schetsen van angst & vrees, Tatoeages) als een verhalenbundel
(Assevrijdag). In 1994 werd voor het eerst literair werk van Verhulsts hand gepubliceerd. De
dichtbundel Werf en wrak is uitgegeven bij de Dilbeekse Cahiers, maar wordt door de
schrijver en de literaire kritiek niet gezien als zijn officieel debuut. Verhulst schreef in die tijd
1 C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na
1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006, p. 1. 2 F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De
Morgen, 25 jan. 2006.
7
ook prozastukken die werden gepubliceerd in het Nieuw Wereld Tijdschrift, Deus Ex
Machina, Revolver en De Brakke Hond. Hij was ook een tijdje hoofdredacteur van De Brakke
Hond, werkte als presentator bij Studio Brussel en werd redacteur van Underground, een
jong literair tijdschrift dat een kort leven beschoren was. Het werd uitgegeven van 1997 tot
1999.
Na talloze weigeringen bij verschillende uitgeverijen wou de Nederlandse uitgeverij Contact
de verhalenbundel De kamer hiernaast in 1999 dan toch publiceren. Verhulst, die toen
animator in Mallorca was, haalde opgelucht adem. Ik was geen animator meer. Ik was zoveel
niet meer. Ik was iets, waarvan ik vond dat ik het altijd al was geweest. Schrijver.‖3 Zijn
prozadebuut bevat autobiografisch gekleurde verhalen over een ik-personage, de jonge
Dimitri, die ons laat kennismaken met zijn drinkende, gewelddadige vader en zijn
overspelige, waanzinnige moeder. We volgen Dimitri doorheen zijn jonge leven, elk
hoofdstuk verhaalt over een belangrijke stap in zijn miserabele bestaan. In het laatste en
langste titelverhaal vrijt zijn vriendin, die koste wat kost een kind wil, met zijn beste vriend in
de kamer ernaast. Die vrijpartij is er één op aanvraag, want Dimitri wil zelf geen kinderen. In
dit laatste verhaal wordt de samenhang tussen alle verhalen duidelijk, aangezien Dimitri het
wachten op het vrijende duo doodt door zich al schrijvend te bezinnen over zijn
levenswandel.
Verhulsts debuut kon over het algemeen rekenen op lovende en aanmoedigende recensies.
Zijn wrange humor, tragikomische verhalen, puntige stijl en zijn woordgebruik dat meerdere
registers bestrijkt lokte positieve reacties uit. De bundel werd genomineerd werd voor de
NRC Literair Prijs. De verhalenbundel kreeg ook extra media-aandacht aangezien Verhulsts
moeder zich herkende in het personage Nicole, de vergruisde moeder van het ik-personage.
Ze dagvaardde de jonge schrijver en eiste een schadeclaim. Dit was het eerste contact
tussen moeder en zoon in vijftien jaar. De klacht werd geseponeerd en Verhulst hield vol dat
hij geen autobiografie had geschreven. Al zegt hij wel in een later interview over zijn tweede
boek: ―Mijn eerste boek was op alle vlakken autobiografisch. In dit boek is de sfeer
autobiografisch." 4
Zijn tweede boek, de roman Niets, niemand en redelijk stil verscheen in 2001 bij Contact. De
korte roman heeft het verlangen naar en de onbereikbaarheid van de liefde als thema. Een
man, die net als in de eerste bundel Dimitri Verhulst heet, observeert op een terras in
Barcelona een vrouw voor één uur. Als hun blikken kruisen wordt hij stante pede verliefd op
haar. De vrouw verlaat het terras, maar zal de gedachten van het hoofdpersonage steeds
blijven beheersen. Hij noemt haar zijn miserlou, zijn woestijnprinses. Verhulsts roman is
3 D. Verhulst, ― Vlaamse kermis in de Spaanse hel‖, in De Morgen, 8 juli 2006.
4 J. de Preter, ―De drijfveer is wrok, het doel poëzie‖, in De Morgen 9 mei 2001.
8
bestaat uit verschillende verhalen, die allemaal het relaas zijn ―van een falen.‖5 Waar
Verhulst in zijn debuut op zoek was naar het ware schrijverschap, is hij hier op zoek naar de
ware liefde, die onbereikbaar blijkt. Romantische motieven als eenzaamheid, smart en
tragiek voeren bijgevolg de boventoon. 6
De dichtbundel Liefde, tenzij anders vermeld handelt eveneens over de zoektocht naar
liefde. Verhulsts dichtbundel werd ook in 2001 uitgegeven en is onthaald op overwegend
positieve reacties. De bundel werd ook genomineerd voor de C. Buddingh‘- prijs 2002. Toch
bleven kritische noten niet uit. De critici struikelden over Verhulsts rijmdwang en de
overvloed aan alliteraties.
Dimitri Verhulst schrijft aan een hoog tempo. In 2002 komt de voetbalroman De verveling van
de keeper uit. Deze roman heeft voor het eerst een hoofdpersonage met een andere naam,
de doelman Zarcko Vandegeneugten. De roman is naast een grotesk en absurd verhaal over
de beste keeper van de wereld die nooit een bal hoeft te vangen omdat zijn team zo
fantastisch speelt, ook een somber toekomstbeeld. Verhulst verhaalt over het
wereldkampioenschap voetbal van 2034 en schetst een verrechtst, onafhankelijk Vlaanderen
dat met ijzeren hand geregeerd wordt door Das Blok. De maatschappijkritiek die Verhulst in
De verveling van de keeper uit, vinden we ook in Problemski hotel. Toch werden beide
romans zeer anders beoordeeld.
Problemski hotel wordt uitgegeven in 2003 en ontstond uit een project van het literaire
tijdschrift Deus ex machina. Voor dit tijdschrift verbleef Verhulst een week in het asielcentrum
in Arendonk, waar hij als asielzoeker tussen de asielzoekers leefde. Uit deze ervaring
ontstond de korte roman, die het ellendige, rauwe bestaan van asielzoekers op een al even
rauwe wijze beschrijft. Waar De verveling van de keeper op weinig gratie van de vakpers kon
rekenen, leverde de maatschappijkritische mokerslag Problemski hotel unaniem positieve
recensies op. Problemski hotel werd vertaald in het Duits, Deens, Frans, Hebreeuws, in het
Engels en het Italiaans. Deze roman werd dan ook beschouwd als zijn beste werk tot dan
toe. De auteur verwierf er erkenning mee in het literaire veld.
In 2004 verschijnt Dinsdagland, schetsen van België. Een bundeling van ―reportages van
een thuisblijver‖ die Dimitri Verhulst schreef voor De Morgen. 7 Deze reportages schetsen de
volkse bezigheden van de Belgen, van duivensport tot wielerkoersen en thé dansants.
In 2006 verwierf Dimitri Verhulst met De helaasheid der dingen niet alleen erkenning in het
literaire veld, hij vergaarde ook succes in brede kringen. Zijn roman werd een bestseller. In
zijn meest lijvige roman tot nu toe maakt Verhulst voor de laatste keer komaf met zijn
5 C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na
1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006, p. 4. 6 Idem, ibidem.
7 D. Verhulst, Dinsdagland, schetsen van België, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2004.
9
turbulente, marginale jeugd. De roman is bestaat opnieuw uit verschillende verhalen, die
samen een hilarische maar schrijnende beschrijving van het leven op de rand in het Vlaamse
dorp Reetveerdegem vormen. De helaasheid leverde Verhulst talloze vergelijkingen met zijn
stadsgenoot Louis Paul Boon op en mede dankzij deze succesroman noemt de Nederlandse
criticus Arjen Fortuin in NRC Handelsblad de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers beter dan
de Nederlandse. Dit artikel, dat heel wat stof deed opwaaien in het literaire landschap,
vestigde Verhulsts naam definitief in Nederland en Vlaanderen. Zijn roman werd
genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, voor de Libris literatuurprijs, won De Gouden Uil
publieksprijs en wordt in de loop van 2007 verfilmd.
De meest recente publicatie van Verhulst, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, werd ook in
2006 uitgegeven. Deze korte novelle draait rond de stokoude mevrouw Verona uit het
afgelegen, Ardense dorpje Oucwègne. Op een dag daalt ze de heuvel waarop zij woont af in
de wetenschap dat de tocht omhoog fysiek onmogelijk is. Mevrouw Verona blikt terug op
haar leven, op haar dorp en vooral op haar grote liefde: Meneer Pottenbakker. In deze
laatste roman is Verhulst stijl poëtischer, gedragen en sierlijk. De critici kunnen deze
beheerste, minder choquerende Verhulst zeer goed smaken en ook deze novelle werd
genomineerd voor de Libris Literatuurprijs.
Verhulst maakte in 2003 ook een nieuwe versie van Boons reportage ―Hij was een zwarte‖.
Hij schrijft ook kortverhalen die in de bloemlezingen Mooie jonge honden, Magazijn en
Gelezen en Goedgekeurd gepubliceerd zijn.
Verhulst is een veelzijdige auteur. Naast proza en poëzie schrijft hij ook toneelstukken.
In 2005 ging Aalst, de aankomst in de bleke morgen op dat bleke plein, een productie van
het Gentse theaterhuis Victioria in première. Verhulst baseerde zijn toneelstuk op de
ophefmakende moordzaak van ‗99. Een drugsverslaafd koppel bracht toen hun dochter en
hun zoontje om te Aalst. Het stuk verhaalt het familiedrama aan de hand van het
assisenproces van het koppel en het dwingt de toeschouwers tot morele reflectie over de
gruwelijk gebeurtenissen. Aalst wordt door het theaterhuis Victoria zelf factietheater
genoemd. Het verhaal is dus zowel gebaseerd op nieuwe, fictieve elementen als op de
realiteit, want ook uitspraken en interviews van de daders worden erin verwerkt.8 Naar
aanleiding van Aalst werd Verhulst voor de tweede keer voor de rechter gedaagd, deze keer
door de beschuldigden van de moordzaak. Hij won de zaak over de hele lijn.
Verder bewerkte Verhulst Yerma, een stuk van de Spaanse schrijver Federico Garcia Lorca
op aanvraag van regisseuse Marijke Pinoy. Yerma vraagt een toefeling werd in 2005 en
2006 opgevoerd door theater Zuidpool en het Muziek Lot. Verhulst zette Lorca‘s stuk
8 Anoniem, 16/02/2005, ―Archief: Aalst‖, Site Toneelhuis Victoria, <www.victoria.be> (05/12/2006).
10
helemaal naar zijn hand en maakte er een eigentijdse tragedie van over een vrouw die
smacht naar kinderen maar een man heeft die geen kinderen wil. Deze thematiek vinden we
ook terug in Verhulst debuut.
Tenslotte schreef Dimitri Verhulst voor een project van Antwerpen Wereldboekenstad 2004
in samenwerking met circusartiest Danny Ronaldo het korte stuk De Gigantomaan. Deze
dialoog tussen een circusartiest die aan gigantonomie lijdt en zijn verouderd paard hebben
de twee ook opgevoerd in het planetarium van de Antwerpse Zoo.
Verhulst is niet enkel een schrijver, maar ook een journalist. Hij schreef onder andere voor
De Morgen. Daar maakte hij reisreportages over de Belgische volkscultuur (gebundeld in
Dinsdagland) en maakte hij voor de boekenbijlage reportages over Wallonië en de Waalse
literatuur. Hij schreef ook kritische essays over communautaire kwestie. Sinds februari 2007
is hij ook vaste columnist bij De Morgen.
1.3 Situering
Dimitri Verhulst situeren in het literaire landschap is geen sinecure. Zelf beweert hij in een
poëticaal artikel in het literaire tijdschrift Neerlandica extra muros wars te zijn van stromingen
en stijlen:
Weinig heersende normen, concepten, modes of theorieën raken mijn koude kleren. Ze kunnen geen trap op. Een boek hoeft voor mij niet meer te zijn dan een leverancier van schoonheid. Hoe ik die schoonheid lever is mijn zaak, en mijn genot.
9
Vele literaire journalisten plaatsen sinds 2006 Verhulst onder de noemer Dertiger. Deze term
kwam voor het eerst uit de pen van Frank Hellemans, literair journalist bij Knack. Hij
benoemde er de nieuwe Vlaamse generatie schrijvers en schrijfsters mee, die de
―Nederlandstalige literatuur een nieuwe élan geven.‖10 Al in 2005 doet Hellemans in de
boekenspecial van het tijdschrift Knack een schuchtere poging om deze nieuwe generatie te
lanceren. Aangezien vele van de jonge auteurs rond de dertig zijn, lag de naam voor de
hand. En ook al profileren die schrijvers zich niet als groep, toch ziet Hellemans
verwantschap tussen Chika Unigwe, Jeroen Theunissen, Leen Huet, Bart van Lierde, Margot
Vanderstraeten, Stefan Brijs, Yves Petry, Bart Koubaa, Peter Terrin, Erwin Mortier, Jan van
Loy, Annelies Verbeke, David van Reybrouck, Tom Naegels en in 2006 ook Dimitri Verhulst.
Hellemans stelt namelijk dat ze ―één ding gemeen hebben: ze willen opnieuw echte,
9 D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, vol. 40, afl. 1, feb. 2002, p.
45-50, p. 50. 10
F. Hellemans, 9/10/2006, ―De achterblijver is een voorloper‖, De Brakke Hond blogt, <www.brakkehondblogt.be/2006/09/09/de-achterblijver-is-een-voorloper>, (21/11/2006).
11
degelijke verhalen schrijven.‖11 Of de naam Dertigers stand zal houden is zeer de vraag.
Aangezien de schrijvers zich niet als groep profileren en geen gedeelde literatuuropvatting
naar voren schuiven, blijkt Dertigers louter een verzamelnaam. Om de term betekenisvol te
maken moet de vinger kunnen gelegd worden op diepere overeenkomsten tussen de
schrijvers. Dit werd in de loop van 2006 getracht door zowel Vlaamse als Nederlandse
literaire critici, al bleef de controverse niet uit.
De nieuwe Vlaamse generatie schrijvers bleef niet onopgemerkt boven de Moerdijk. Er
ontstond namelijk een polemiek rond het eerder aangehaald artikel van Arjen Fortuin in NRC
Handelsblad, waarin geclaimd wordt dat de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers (met o.a.
Dimitri Verhulst) beter werk afleveren dan hun Nederlandse collega‘s. Artikelen in De
Morgen, De Standaard, Het Parool, Trouw en in NRC Handelsblad zelf verschenen als
reacties op Fortuins provocerende stelling. In NRC reageerde de Vlaamse literatuurcriticus
Frank Albers meteen relativerend en hij liet niet veel heel van Fortuins argumenten. Fortuin
noemde de Belgen beter omwille van hun eigengereide en compromisloze manier van
schrijven, om hun taalgevoel en stijl en hun lef om de confrontatie met hun eigen obsessies
aan te gaan.12 Albers noemt de criteria die Fortuin aanhaalt conventioneel en romantisch-
individualistische en vindt dat hedendaagse literatuur met ruimere cultuurhistorische criteria
beoordeeld dient te worden. Verder twijfelt Albers of we de generatie schrijvers wel als een
groep kunnen naar voren schuiven:
Als je literaire betekenis op deze manier zou herdefiniëren, ruimer dus, dan zou de door Fortuin samengestelde generatie meteen weer uit elkaar vlokken. Dan zou blijken dat de onderlinge verschillen tussen de hier vorige week bejubelde schrijvers veel groter en significanter zijn dan hun bijna toevallige gelijkenissen. De Nieuwe Belgen zijn alleen op een uiterst indirecte manier familie van elkaar, zoals ze ook alleen maar op een banale manier erfgenamen van Boon kunnen worden genoemd.
13
Bert Bultinck van De Morgen relativeert de hype ook maar graaft tegelijkertijd dieper naar
onderliggende gelijkenissen bij de Dertigers. Bultinck schetst zo een beeld van een generatie
en in dat beeld blijkt ook Dimitri Verhulst te passen. Bultinck stelt ten eerste vast dat de jonge
auteurs het schrijven in de vingers hebben. Hij prijst hun stijl en structuur, en beschrijft hun
vakmanschap als efficiënt, doeltreffend: ―Voor een groot aantal van de dertigers zijn romans
in de eerste plaats verhalen en gaat het erom die verhalen zo goed mogelijk te vertellen.‖14
Op vlak van de inhoud stelt hij vast dat de auteurs dicht op de huid van de maatschappij
zitten en dat hun engagement tegenover de maatschappij en tegenover het schrijven vertrekt
11
F. Hellemans, ―Opgepast de dertigers komen‖, in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67. 12
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 13
F. Albers, ―Zijn de Belgen wel beter?‖, in NRC Handelsblad, 3 feb. 2006. 14
B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5 apr. 2006.
12
vanuit het individuele: intieme ervaringen, persoonlijke anekdotes, eigen emoties.15 Dit
merken we ook bij Verhulst, die bijvoorbeeld in De helaasheid der dingen maatschappijkritiek
spuide, maar daarvoor vertrok vanuit zijn eigen jeugdbelevenissen. Verder merkt Bultinck op
dat velen van de Dertigers ―worstelen met een of andere vorm van romantiek‖. Maar dat de
spanning tussen verwachtingen en realiteit ook niet zelden leidt tot cynisme. 16 Vooral in
Verhulsts eerste publicaties De kamer hiernaast en Niets, niemand en redelijk stil komen
romantische en decadente motieven aan bod en aan cynisme ontbreekt aan het ik-
personage Dimitri niet. Bultincks goed beargumenteerde criteria maken de noemer Dertiger
meer dan louter een verzamelnaam. Door de gemeenschappelijkheden aan te duiden weet
Bultinck de naam te verdiepen en betekenisvoller te maken.
Of de benaming Dertigers nu relevant is en stand zal houden is koffiedik kijken. De lancering
van de nieuwe term is alvast ook een goede marketingstrategie, aangezien de ontstane hype
rond de Dertigers vele commerciële voordelen biedt. Toch blijkt duidelijk dat er een nieuwe
wind door het huidige Nederlandstalige literaire landschap waait, en dat Verhulst mee aan
het blazen is.
15 Idem, ibidem.
16 Idem, ibidem
13
Hoofdstuk 2: De literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst
2.1 In de theorie
In dit tweede hoofdstuk willen we de poëtica van Dimitri Verhulst reconstrueren en
analyseren. We hanteren hier de definitie die Van den Akker, naar het voorbeeld van A.L.
Sötemann heeft opgesteld: poëtica is ―het geheel van opvattingen van een auteur (of groep
van auteurs) over literatuur, blijkend uit uitspraken gedaan in en buiten het literaire werk.‖17
We beschouwen hier de termen poëtica en literatuuropvatting als synoniemen.
Het poëticale onderzoeksmodel dat beide academici hanteren is gebaseerd op de inzichten
van M.H. Abrams, die hij beschrijft in zijn studie The mirror and the lamp. Abrams stelt dat er
vier criteria zijn volgens welke we de literaire werken kunnen evalueren en analyseren: het
werk, de dichter of schrijver, het universum en het publiek. Naar gelang de schrijver meer
nadruk legt op één van de vier elementen wordt zijn werk verbonden met één van de vier
poëtica‘s. Van den Akker neemt dit schema over en geeft nadere beschrijvingen bij de
verschillende literatuuropvattingen. De pragmatische poëtica benadrukt het belang van het
publiek. De poëzie en het proza zijn geschreven om effect te sorteren bij het publiek. De
mimetische poëtica wil een weergave van de werkelijkheid zijn. De expressieve poëtica
plaatst de auteur centraal. De literatuur is het klankbord van de schrijver die er zijn
persoonlijkheid, percepties, gedachten en gevoelens in legt. Tenslotte is er de
autonomistische poëtica die de nadruk legt op het gedicht of het literaire werk zelf. Het
literaire werk verwijst niet langer naar de buitenwereld en staat ook los van de schrijver. Het
is autonoom. Hoewel elke auteur één van de vier aspecten benadrukt, betekent dat volgens
Abrams en van den Akker niet noodzakelijk dat hij de andere aspecten verwaarloost.18
Sötemann stelt bijgevolg ook dat de literatuuropvattingen van een schrijver kunnen
evolueren:
An author is not obliged to profess a specific poetic orthodoxy. […] There is no reason why an artist should not change his ―poetical‖ views in the course of his life.
19
Om Verhulsts literatuuropvatting te beschrijven doen we een beroep op zowel zijn uitspraken
over literatuur en schrijven binnen zijn literaire werk (expliciete werkinterne poëtica), als op
zijn uitspraken in interviews en poëticale artikelen (expliciete werkexterne poëtica). Ook de
impliciete werkinterne poëtica wordt geanalyseerd: de woordkeuze, onderwerpskeuze en
opvallende formele kenmerken van zijn werk worden bij de reconstructie betrokken. Enkel
17
W.J. van den akker, Een dichter schreit niet. Aspecten van M. Nijhoffs versexterne poetica, Veen, Utrecht, 1985, p.10. 18
W.J. van den akker, Een dichter schreit niet. p. 54. 19
A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, Wolters-Noordhoff, Groningen, p. 102.
14
aan de impliciete werkexterne poëtica wordt geen aandacht besteed. Deze categorie ligt te
veel open voor speculaties om ze mee in rekening te brengen.
2.2 In de praktijk
In het artikel ―Een zoon van Boon‖ beschreef academicus Carl de Strycker in 2005 de
literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst. De Strycker merkte een focusverschuiving in
Verhulsts oeuvre op en stelde de vraag of daar ook een verschuiving in literatuuropvatting
mee gepaard ging. Hij bakende twee periodes af binnen het oeuvre van Verhulst. In de eerst
fase, die de werken De kamer hiernaast, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij
anders vermeld omvat, zou Verhulsts poëtica sterk expressionistische trekken vertonen.
Verhulst flirt daar met het autobiografische genre, de focus ligt op zijn eigen ik. Hij
verliteratuurt zijn eigen leven en laaft zich gulzig aan de inspiratiebron die zijn verleden is.
Zijn werk vertoont in die eerste periode ook uitgesproken romantische kenmerken. In de
tweede fase, die De verveling van de keeper, Problemski hotel en Dinsdagland behelst, zou
Verhulst zijn referentiekader opentrekken, de buitenwereld centraler plaatsen en zich
ontpoppen tot een haast maatschappijkritische schrijver. Toch concludeert De Strycker dat
met de thematische verschuiving geen verschuiving in Verhulsts poëtica verbonden is:
[…]Telkens opnieuw is de (literaire) tekst voor Verhulst een mogelijkheid om zijn eigen gevoelens en gedachten te presenteren. In de eerste periode expliciet, in de tweede via de omweg van het fictieve romanpersonage dat losgemaakt lijkt van de persona biografica Verhulst of via de omweg van een specifiek genre ( de reportage). Het gehele werk kan echter gekarakteriseerd worden als een uiting van de subjectieve gedachte- en gevoelswereld van de auteur Dimitri Verhulst.
20
Deze conclusie snijdt hout, ook volgens onze analyse verder in dit hoofdstuk. Maar de door
De Strycker geopperde verschuiving van focus in Verhulst werk wordt wel tegengesproken
door de verdere ontwikkeling van Verhulsts oeuvre. In 2006 kwam Verhulst namelijk met zijn
meest autobiografische roman tot nu toe op de proppen: De helaasheid der dingen. Het is
een roman waarin de focus uitdrukkelijk op het ―ik‖ komt te liggen. Deze roman vraagt om
kritische bedenkingen bij de voorgestelde opdeling in twee periodes. Ook de laatste
publicatie Mevrouw Verona daalt de heuvel af sluit niet naadloos aan bij de idee dat Verhulst
zou evolueren naar een meer wereldse thematiek. Die autobiografische, sprookjesachtige
novelle is bovenal een stijloefening en lijkt niet goed te passen in de aangehaalde periodieke
onderverdeling.
Wij trachten in onze analyse aan te tonen dat er van een onderverdeling in twee periodes
volgens ons geen sprake kan zijn, maar dat de kern van Verhulsts poëtica inderdaad
doorheen zijn hele oeuvre expressief blijft. Vanuit zijn expressieve literatuuropvatting groeit
20
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, 2005, p.5-26, p. 24.
15
en experimenteert Verhulst en verlegt hij accenten. Zo lijkt hij steeds verder af te dwalen van
zijn originele denkbeelden. Toch is er (nog) geen voldoende bewijs dat zijn
literatuuropvatting nu een andere koers vaart dan bij zijn debuut in 1999. Daarvoor is een
rode draad doorheen zijn oeuvre te opvallend. We kunnen dus enkel op
accentverschuivingen, op een verruiming, maar niet op een verschuiving van denkbeelden
wijzen. Verhulst scherpt zijn literatuuropvattingen aan in elk werk. Naargelang het werk
vestigt hij naast de expressieve aspecten aandacht op ofwel de pragmatische ofwel de
mimetische ofwel op de autonomistische aspecten van zijn literatuur. De drang naar
originaliteit en het non-conformisme die Verhulsts werk kenmerken blijven de draaiende
motor achter diens literaire en poëticale ontwikkelingen en veranderingen. We bespreken
Verhulsts poëticale denkbeelden chronologisch, aan de hand van zijn romans.
2.2.1 De kamer hiernaast; Niets, niemand en redelijk stil; Liefde, tenzij
anders vermeld
De kamer hiernaast, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij anders vermeld zijn de
eerste drie werken van Verhulst. We willen ze beschouwen als een drieluik omdat ze
thematisch heel nauw bij elkaar aansluiten. De twee romans en de dichtbundel willen we
beschouwen als werken die nadrukkelijk de ―allerindividueelste expressie van de
allerindividueelste emotie‖21 van Verhulst zijn. Verhulst gunt ons een blik in zijn leven, door
zijn zwartgeblakerde bril. De neoromantiek druipt van de glazen. Dat Verhulst
neoromantische aspiraties koestert komt tot uiting in de thematiek en het is een belangrijk
aspect van zijn poëtica. Typisch romantische motieven als het onvervulbare verlangen, het
pathos, de zelfspot en het contrast tussen werkelijkheid en ideaal worden ook bij Verhulst in
dichterlijke taal en in archaïsche vorm ironisch verwoord.22
Het onvervulde verlangen fungeert als centrale thema binnen het drieluik. Het
hoofdpersonage Dimitri verlangt en streeft naar liefde, schoonheid en het schrijverschap.
Maar in de romans wordt hij voortdurend geconfronteerd met het contrast tussen zijn
verlangen en de werkelijkheid. Hij wordt erdoor heen en weer geslingerd en valt ten prooi
aan een romantisch dualisme. De personages verlangen, dromen en vluchten. De koude
douches die hen dat opleveren, worden door Verhulst verhaald met een troostende geut
zelfspot en ironie.
21 G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse, 07/07/2000, ―W.J.T. Kloos, in De Nederlandse en Vlaamse
auteurs ‖ De Haan, 1985, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001nede01/kloo003.htm>, (10/02/2007). 22
G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse & G.J. Vis, 16/11/2006, ―Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek”, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/index.htm> (10/02/2007).
16
Verhulsts gelijknamige personages verlangen ten eerste naar de ultieme liefde. Dimitri heeft
van al zijn verlangen een vrouw gemaakt, die hij zijn Miserlou noemt. 23 Hij zoekt haar op zijn
reizen, hij schrijft over haar, fantaseert een heel leven met haar en hij schrijft haar brieven,
die hun bestemmeling nooit zullen bereiken. Dimitri weet namelijk dat hij haar nooit zal
vinden. Zij is de metafoor van het onvervulde verlangen.
Ten tweede verlangen zowel Verhulst als zijn personage naar het schrijverschap. De kamer
hiernaast is dan ook een soort Bildungsroman over hoe een kleine ongefortuneerde jongen
het schopt tot - weliswaar nog onsuccesvolle - schrijver. Dit verlangen is het enige van de
drie dat ten volle vervuld is geraakt in het drieluik.
Ten derde verlangt Dimitri naar schoonheid. Het kost het personage veel moeite om die te
vinden in zijn miezerig bestaan. Maar niet alleen het personage Dimitri koestert dit
verlangen, ook de schrijver tracht de miserie mooi te beschrijven. Hij wil de dagdagelijkse
ellende verliteraturen, ze wikkelen in een cadeauverpakking. Dat is zijn engagement
tegenover de literatuur. Of zoals hijzelf in een poëticaal artikel in Neerlandica extra muros
stelt: ―een boek hoeft voor mij niet meer te zijn dan een leverancier van schoonheid‖.24
Verhulst schenkt dan ook ruime aandacht aan de muzikaliteit en het ritme van zijn zinnen. Hij
rijmt, herhaalt en allitereert er op los. Verhulst wil muziek en ritme oproepen met woorden,
zoals blijkt uit het gedicht ―Tango‖:
TANGO
Zonder zonden gaat dit zoeken niet maar tevergeefs is de hooggehakte tango met je zachte moordenares, het betuttelen van de getuite lippen, het nippen aan haar nat van jou, haar gevaarlijke vat op jou.
25
Dat estheticisme wordt bij hem uitgelokt door de taal. Verhulst is namelijk verliefd op ―zijn
Nederlands‖ en laat ze dan ook alle mogelijke hoeken van haar registers zien. 26 Hij is een
meester in het spelen met stijlen. Hij ironiseert volkse uitdrukkingen, goochelt met woorden
en gemeenplaatsen en maakt er een heilige plicht van om ook minder alledaagse woorden in
zijn literatuur te gebruiken:
Zoveel machtige, prachtige woorden die wij ongebruikt laten. Uit schrik, denk ik, om blasé bevonden te worden, en uit angst omdat zo‘n woord wel eens dialect zou kunnen zijn […] Ik laat mij geen taalgrenzen opleggen. Geen tralies rond mijn taal.
27
Het verlangen naar schoonheid is zodoende niet enkel een thematisch motief in Verhulsts
drieluik, maar ook een aspect van zijn poëtica, dat zich manifesteert in zijn schrijfstijl en zijn
23
D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, Contact, Amsterdam, p. 7. 24
D. Verhulst,―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, vol. 40, afl. 1, feb.2002, p. 50. 25
D. Verhulst, Liefde, tenzij anders vermeld, Contact, Amsterdam, p. 12. 26
D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 16. 27
L. Van De Velde, ― Dimitri Verhulst waagt zich aan de liefde‖, in Elle België, okt. 2006, p. 104.
17
taal- en woordgebruik. Het verlangen naar schoonheid ligt dus niet enkel het
hoofdpersonage maar ook de schrijver na aan het hart.
Dat de verlangens en drijfveren van het personage Dimitri parallel lopen met de drijfveren
van de schrijver zelf kan goed zijn. Vele aanwijzingen en uitspraken van de schrijver tonen
namelijk aan dat we het drieluik een autobiografisch karakter mogen toedichten. Of zoals
Verhulst het zelf verwoordt in 2002 in Neerlandica extra muros:
Autobiografisch schrijven, zo commandeert de modieuze opinie, is vies. Afblijven, jongen, dat is kaka, foei! De gelijkenis van een bestaand persoon met een personage uit mijn boeken berust op louter mensenkennis. Om geen enkel andere reden is de ik-figuur in mijn verhalen een Dimitri Verhulst. Ik ben namelijk de enige mens die ik min of meer een beetje ken.
28
Verhulst geeft hier de reden van zijn autobiografisch schrijven. De auteur wil schrijven over
wat hij kent, over waar hij weet van heeft. Hij concludeert in deze passage dat hij alleen
zichzelf kent. Bijgevolg zijn de onderwerpen en thema‘s waarover hij schrijven kan eerder
beperkt.
Werkinterne aanwijzingen over het autobiografische karakter van de boeken vinden we
onder andere in De kamer hiernaast. Daar vertelt de vader aan de kleine Dimitri dat zijn
leven nog niet echt begonnen is. Dimitri ontdekt dan dat er twee katalysators zijn die zijn
leven op gang zullen brengen: de liefde en bovenal het schrijverschap.
Later wou ik de mensheid laten lezen wie ik was nog voor ik was. Poëet zijn, journalist van het ongebeurde. Het leven ging pas beginnen als ik de woorden kende. Dat was het. Ik was nog klein en voor de echtheid ongeboren. Ik kon mijn treurigheid nog steeds haar naam niet geven.
29
―Journalist van het ongebeurde zijn‖, journalist zijn van hetgeen hij beleefde nog voor hij het
kon verliteraturen, lijkt een levenslange opdracht voor de schrijver Verhulst. Een opdracht die
hij zowel in dit drieluik als jaren later in de roman over zijn jeugdjaren, De helaasheid der
dingen, tracht te voltooien. Verhulst reist door middel van zijn literatuur in zichzelf. Hij is de
touroperator die de lezer gidst doorheen zijn eigen tragikomische universum. Het adagium
dat Verhulst in zijn hele oeuvre gebruikt: ―We reizen om te leren‖, kunnen we dan ook
parafraseren tot: we reizen om te leren over onszelf. 30 Elke echte reis, elke vlucht die het
personage Dimitri onderneemt, is dan ook gedoemd te mislukken:
Ik heb gereisd, redelijk veel gereisd, en geleerd dat het tevergeefs is, dat reizen altijd de eerste stap naar terugreizen is. Ik ben een slecht reiziger omdat ik mezelf overal mee naartoe neem.
31
28
D. Verhulst,―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. 29
D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 11-12. 30
D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 55. 31
D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 67.
18
Verhulst blijkt dus duidelijk vast te zitten aan zichzelf. Hij neemt zichzelf overal mee naartoe,
tot in zijn romans. Zoals hij duidelijk maakt in de quote uit Neerlandica extra muros op de
vorige pagina kent hij alleen zichzelf, en kan hij dus enkel over zichzelf schrijven. Hij plaatst
zichzelf noodgedwongen centraal, aangezien het hem aan kennis over anderen en de
buitenwereld nog ontbreekt. Daarom draagt het hoofdpersonage ook steeds zijn naam.
Verhulsts literatuur staat anno 2002 dus helemaal niet in dienst van een sociaal, politiek of
maatschappelijk ideaal. De auteur houdt zich bij het schrijven enkel het ideaal van de
schoonheid voor. Hij fulmineert dan ook in datzelfde poëticaal artikel in Neerlandica extra
muros tegen diegenen die zulke pragmatische opvattingen over het schrijverschap
koesteren:
Nog een actuele scheet die mij niet van mijn schrijverplezier houden kan betreft het engagement van de schrijver. Dat het de norm moet zijn. De artiest als maatschappelijk werker in tijden van oprukkend extreem-rechts. Niets lijkt mij zo pervers als de geëngageerde schrijver. De vreugde die ik vind in het schrijven is zo groot dat ik intrinsiek zou moeten verlangen naar veel miserie voor heel veel mensen, opdat ik eindelijk schrijven mag.
32
Dat zijn opvattingen over engagement zullen veranderen blijkt alleen al uit de thematiek van
Problemski hotel.
Waar zoekt Verhulst dan wel naar in de kunst en in de literatuur? Hij is op zoek naar een
kunst die zich niet zal conformeren aan huidige modes. Zoals blijkt uit het bovenstaande
citaat in Neerlandica extra muros is hij wars van al wat hem opgelegd wordt, of het nu
engagement of een anti- autobiografische houding is. Verhulst wil tegen de schenen
schoppen, imponeren en verontrusten en tussendoor nog enkele heilige huisjes neerhalen.
In De kamer hiernaast verklaart Dimitri dit: ―Ik had altijd al gehouden van kunst die mij nog
choqueren kon en had mij hoop wat dat betreft al een poosje laten varen. De moderne kunst
werd impotent.‖33 Choqueren tracht Verhulst dan ook te doen in zijn verhalen, zoals in ―Voor
onze kinderen, rijd voorzichtig!‖. In dit verhaal gaat Dimitri naar de begrafenis van een meisje
van negen dat hij heeft doodgereden. Hij parkeert zijn wagen voor de kerk, maar raakt in
paniek als hij bedenkt dat er nog stoffelijke resten aan zijn velgen zouden kunnen kleven:
―Hoogst onverstandig van mij om niet eerst naar de carwash te gaan.‖34 Verhulst drijft het
cynisme ten top en deinst niet terug voor het gebruiken van gitzwarte humor. Ook in zijn
taalgebruik schuwt Verhulst explicietere bewoordingen niet. Over vrijen schrijft hij
bijvoorbeeld: ―Ik zie mij in jouw ogen zien […]Hoe ik je/ luid, likkend aan de klepel/ van je
vuig bebaarde klok.‖35
32
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 50. 33
D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 97. 34
D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 60. 35
D. Verhulst, Liefde, tenzij anders vermeld, p. 22.
19
Verhulst gruwelt van het literaire experiment. Met de avant-garde wordt in zijn romans
steevast gespot en het postmodernisme is ook aan hem voorbijgegaan. Hij vestigt de
aandacht op het schrijfplezier dat hij beleeft en wil de lezer ook bovenal leesplezier
bezorgen. Hoogdravend taalexperiment of een problematisering van de relatie tussen taal en
werkelijkheid zouden dat doel enkel in de weg staan: hij wil zijn publiek met zijn woorden
―betoveren, ontroeren, aan het lachen brengen.‖36 Verhulst verkiest dan ook bewust het
anekdotische verhaal boven het experiment. Zoals Bultinck al aangaf zijn voor de Dertigers
romans verhalen en komt het er voor hen op neer die zo goed mogelijk te vertellen.37 Zo is
het ook bij Verhulst: hij wil kost wat kost een goed verhaal vertellen. Dat merken we ook in
de structuur van zijn romans. De onderverdeling in verschillende verhalen benadrukt het
groot belang dat Verhulst hecht aan een goed en afgerond verhaal.
Verder wordt Verhulst ook gestuwd door een voortdurende drang naar originaliteit. De
schrijver beseft dat hij in een tijd leeft waarin alles al geschreven en verteld is. Maar hij
gelooft in het hervertellen en in het daarmee gepaarde vertel- en leesplezier. Originaliteit ligt
bijgevolg niet in de thematiek, maar in de invalshoek, in de vorm van het verhaal en in het
hervertellen:
Het vertelplezier, en dat heb ik, vinden we terug in kleuterklasjes, waar de juf gevraagd wordt nog eens dat ene sprookje te vertellen, en nog eens, en nog eens. Alleen de herverteller slaagt erin iets nieuws te brengen. De vorm is het verhaal. Het is de invalshoek die we vertellen. Bovendien rust de grootsheid van een thema in het onbepaald lidwoord. Over de liefde en de dood moet je emmeren. Een liefde. Een dood.
38
Verhulst vertelt de verhalen vanuit zijn perspectief. Hij blaast de thema‘s van liefde en dood
nieuw leven in door ze op een hoogsteigen manier vorm te geven. Door zich vanuit zijn eigen
perspectief uit te laten over die aloude thema‘s kan hij teruggrijnzen naar de Gentse
Boekentoren, die in Niets, niemand en redelijk stil de jonge schrijver imponeert met ―een
versteende grimas omdat alles al een keer of duizend geschreven is.‖39 Verhulsts
expressieve opvattingen komen ook hier weer tot uiting.
Aan de hand van het poëticamodel van M.H. Abrams kunnen we besluiten dat Dimitri
Verhulst het meest de nadruk legt op de auteur zelf. We hebben aangetoond dat Verhulsts
werk autobiografisch georiënteerd is en dat hij in zijn werk expliciet uitdrukking geeft aan zijn
eigen verlangens, gevoelens en inzichten. Hij plaatst zichzelf bewust centraal. We
concluderen dus dat Verhulst in dit drieluik een overwegend expressieve poëtica aanhangt.
36
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 46. 37
B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5apr. 2006. 38
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. 39
D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 91.
20
2.2.2 De verveling van de keeper & Problemski hotel
In De verveling van de keeper en Problemski hotel benadrukt Verhulst vooral het
pragmatische aspect van zijn literatuuropvatting. Toch kunnen we aantonen dat de kern van
zijn poëtica expressief blijft.
De verveling van de keeper vormt een opmerkelijke verandering binnen het oeuvre van
Verhulst. Deze roman is namelijk geen uitdrukkelijk autobiografisch verhaal meer. Zoals De
Strycker al aanduidde verschuift de aandacht hier voor het eerst van het eigen subject naar
de ander.40 Het verhaal heeft ten eerste een hoofdpersonage met een andere naam, Zarcko
Vandegeneugten. Hoewel Zarcko een groot aantal gelijkenissen heeft met Dimitri, duidt de
andere naam toch op een grotere afstand tussen schrijver en zijn werk. Ten tweede is De
verveling niet geschreven vanuit de ik-persoon, het verhaal wordt verteld door de
reservekeeper van het nationale elftal. Ook uit deze tweede verandering blijkt dat er bewust
een grotere afstand is gecreëerd tussen schrijver en werk.
Ook Verhulsts schrijfstijl is geëvolueerd. Opvallend is dat Verhulst directer schrijft. De stijl is
minder hoogdravend of lyrisch, er zijn geen gezochte alliteraties of uitgekiende oneliners
meer. Verhulst hanteert een rechttoe rechtaan stijl en focust volop op het verhaal. Hij tracht
de aandacht te vestigen op zijn boodschap. Verhulst schreef De verveling van de keeper dan
ook met een welbepaald pragmatisch doel voor ogen:
Dat boek was een aanval op extreem-rechts, op een gekke manier. Het was een schijnbeweging. Ik wilde de sympathisanten van extreem rechts bereiken met een boek over voetbal. Op de achterflap staat helemaal niet waarover het gaat of wie ik ben. Het moest gewoon een boek over voetbal lijken. Zelf vind ik het overigens een zeer mislukt boek, dat een beetje is blijven steken in zijn bedoelingen.
41
Deze opmerkelijke uitspraak wijst op een verandering in Verhulsts denkbeelden over
literatuur. Waar hij in 2002 nog te kennen gaf dat hij de geëngageerde schrijver pervers vindt
en dat literatuur enkel een leverancier van schoonheid moet zijn, schrijft Verhulst in 2003 een
boek met een maatschappelijk ideaal voor ogen: de democratie.
In De verveling schetst Verhulst zijn dystopie: een antidemocratie. Hij voert een onafhankelijk
Vlaanderen in 2034 op dat geleid wordt door Das Blok. Het is een Vlaanderen waar racisme
heerst, waar Das Blok militanten allochtonen, holebi‘s en vrouwen met topfuncties
vermoorden en waar een voetbalstadion staat dat naar Philip Dewinter genoemd is.
Doorheen de voetbalroman wordt er voortdurend gezinspeeld op de huidige en de mogelijk
toekomstige positie van extreem rechts in Vlaanderen. Toch vormt deze maatschappijkritiek
40
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, p. 21. 41
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006.
21
enkel de achtergrond waartegen zich het absurde voetbalepos van de doelman Zarcko
afspeelt. Verhulst uit zijn maatschappijkritiek enkel in de marge, het absurde verhaal staat
voorop. Duidelijk is wel dat Verhulst zijn ogen heeft opengetrokken en de wereld binnenlaat
in zijn literatuur.
De maatschappijkritiek die Verhulst in De verveling van de keeper uit in de marge vinden we
nadrukkelijker aanwezig in Problemski hotel. Deze roman over de cynische vluchteling Bipul
Masli die in een Vlaams asielcentrum terechtkomt, is een aanklacht tegen racisme, zowel
racisme buiten als binnen het centrum.
In een artikel uit 2005 over de roman en de democratie in De Gids spreekt Verhulst zich uit
over Problemski hotel. Verhulst stelt daar dat de functie van literatuur voor hem tweeledig is:
Ik ben een schrijver, een die gelooft in literatuur als een esthetisch gegeven. En ik geloof in literatuur als een medium dat de wereld kan veranderen, verslechteren zowel als verbeteren.
42
Waar Verhulst in 2002 alleen de esthetische waarde van literatuur en het leesplezier
benadrukte, beklemtoont hij hier ook de maatschappelijke functie van literatuur. De schrijver
stelt dat literatuur iets kan uitmaken in de wereld. Hoewel hij vroeger de lezer enkel wou
―betoveren, ontroeren en aan het lachen brengen‖43, neemt hij in dit boek een grotere
verantwoordelijkheid op zijn schouders:
Problemski hotel is een geëngageerde roman. Waarom? Omdat ik met dit boek het droeve lot van een bepaalde groep mensen wou aantonen. Ik hekelde de manier waarop hun dossiers werden behandeld, de traagheid waarmee evenzeer. […] En ja, ik wou daar iets aan doen. Schrijvers krijgen makkelijker dan vele anderen een podium, vaak ten onrechte ook, maar dit keer maakte ik er graag gebruik van.
44
Verhulst wil de mensen bewust maken van de problematiek van asielzoekers en hij wil de
onwetendheid wegwerken die aan de basis ligt van racisme. In zijn roman confronteert hij de
lezers met ellende en onrecht en hij choqueert traditiegetrouw met wrange verhalen over o.a.
zelfmoord, moord, foltering en honger. Hij schrijft bewust choquerend en cynisch opdat de
lezer niet onbewogen zou kunnen blijven tijdens en ook na het lezen. Verhulst wil met
Problemski hotel een effect teweegbrengen bij de lezer, zijn literatuur heeft een pragmatisch
doel.45 Hij wil de lezers verontwaardigen, choqueren en hen aanmoedigen een halt te roepen
aan het onrecht. Verhulsts poëtica krijgt hier een pragmatische dimensie.
Om dit boek te kunnen schrijven verbleef Verhulst een week in een asielcentrum. Deze
werkwijze is voor hem ongewoon. Verhulst schreef zijn eerste drie werken vanuit zichzelf,
over zichzelf: ― Schrijven is een stiel, en dat moet je leren. Dus begon ik maar met mezelf,
42
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, jg. 169, afl. 3, mrt. 2006, p. 229-235, p. 231. 43
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 46. 44
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 232. 45
W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p.53.
22
een onderwerp dat ik al had. Zo kon ik me meer op stijl en vorm concentreren.‖46 Voor
Problemski hotel houdt Verhulst zich echter voor het eerste bezig met de gevoelens en
gedachten van anderen. De schrijver reist niet langer alleen door zichzelf, hij wil niet langer
zichzelf onderzoeken. Zijn verblijf in het centrum noemt hij in een poëticaal artikel in De Gids
dan ook emotionele research.
Toch verklaart de schrijver dat die inleving niet helemaal gelukt is en ook nooit nauwkeurig
kan zijn. Verhulst komt uit voor zijn onvermogen om de realiteit in het asielcentrum volledig
en klakkeloos te kunnen weergeven. Want hij is geen asielzoeker. Kunst vraagt volgens
Verhulst juist omwille van dat onvermogen om fictie:
Daarom is er fictie in mijn roman geslopen. Omdat de roman als kunstvorm daar op een bepaald ogenblik om vroeg, en om afstand te nemen van de pretentie dat ik mij volledig zou kunnen verplaatsten in het hoofd van een asielzoeker.
47
Verhulst distantieert zich hier van een mimetische poëtica, die de nadruk legt op de
nabootsing van de werkelijkheid. Want de nagebootste werkelijkheid heeft volgens hem altijd
verzinsels nodig opdat ze literatuur kan worden:
Zoals ik de roman zie, en zoals ik ook geloof dat het een grote troef is van de roman, is het een artistiek medium dat het niet in zich heeft om de werkelijkheid weer te geven, maar om haar te reflecteren. En dat reflecteren, men mag dat zien als een synoniem van weerspiegelen, maar dan uitsluitend zoals dat gebeurt op de kermis, in de spiegelzalen die steeds zeldzamer worden opgebouwd door foorkramers: gigantische spiegels waarin mensen zichzelf in verdikte, verdunde, opgeblazen, conische, piramidale versie kunnen bekijken.
48
Als een roman de werkelijkheid op een bijzondere manier reflecteert en vormgeeft, zoals een
kermisspiegel, ontstaat volgens Verhulst literatuur. In Problemski hotel is Verhulst zelf die
kermisspiegel. De lezer krijgt zijn persoonlijke reflecties, zijn impressies van die realiteit te
lezen. Hij vertelt niet het relaas van de asielzoekers, maar zijn relaas over de asielzoekers.
Verhulst filtert zichzelf niet uit zijn literatuur, hij laat er gewoon voor het eerst andere
personages in, dat is het verschil met zijn eerste drie werken. Hijzelf en zijn onvervulbare
verlangens zijn niet langer het hoofdthema, maar toch lezen we nog steeds Verhulsts
gedachten en inzichten over het asielcentrum. Ze worden nu enkel verwoord door andere
personages.
Dat Verhulst met Problemski hotel mimetischer dan ooit te werk is gegaan, staat buiten kijf.
En zowel in De verveling van de keeper als in Problemki hotel, manifesteert Verhulst zich als
een geëngageerde schrijver en hij benadrukt zo het pragmatische aspect van zijn poëtica.
Toch zijn er dus duidelijke aanwijzingen dat Verhulsts literatuuropvatting, net zoals in zijn
46 F. Rogiers, J. de Preter, ―Interview van oud naar nieuw met Walter Van den Broeck en Dimitri
Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002. 47
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 233. 48
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 234.
23
drieluik, expressief is gebleven. In het aangehaalde poëticaal artikel ―De roman, de
democratie‖ benadrukt Verhulst vooral zijn engagement als schrijver, dus de pragmatische
aspecten van zijn poëtica. Daar dit artikel geschreven werd voor De Gids, die net die maand
een nummer wijdde aan vrijheid en engagement, moeten we zijn uitspraken in die specifieke
context plaatsen en ze bijgevolg nuanceren. Als we Problemski hotel analyseren, merken we
namelijk dat er veel indicaties zijn die wijzen op een eerder expressieve poëticale opvatting,
iets waarvan Verhulst in het artikel geen gewag maakt. Dat poëzieleer en poëziepraktijk
discrepanties kunnen vertonen49, zoals Van den Akker al opmerkte, blijkt dus tevens
wanneer we Problemski hotel en De verveling van de keeper onder de loep nemen. We
halen drie argumenten aan om Verhulst zijn intrinsieke expressieve opvattingen aan te
tonen.
Ten eerste is er de blijvende nadruk op autobiografische elementen. In Problemski hotel en
in De verveling van de keeper zien we opmerkelijk veel gelijkenissen tussen de
hoofdpersonages Bipul Masli en Zarcko Vandegeneugten en Verhulst zelf. Zarcko is net als
Verhulst een jongen die uit een marginaal milieu moet opklimmen om zijn droom waar te
maken, ook hij wordt ―kleine‖ genoemd door zijn familie en ook hij schrijft verzen. Zarcko
verlangt net als het vroegere alter ego Dimitri naar ultieme liefde en ook hij wordt daarin diep
teleurgesteld door zijn Joods vriendinnetje. De jonge Zarcko verlangt er verder naar om
keeper te worden, net zoals Dimitri in De kamer hiernaast verlangt naar het schrijverschap.
Deze ambitie is, net als Dimitri‘s ambitie, die enige die waargemaakt wordt, al rouwen beide
personages erom dat het hen zo weinig waardering oplevert. Ook Bipul Masli wordt door De
Strycker ontmaskerd als Verhulsts alter ego.50 Uit het eerder aangehaalde poëticale artikel
uit De Gids blijkt dat Verhulst niet te zeer vertrouwde op zijn vermogen om zich te kunnen
inleven in de gedachten van de asielzoekers. Daarom creëerde hij iemand die dichter bij
hem stond, de fotograaf Bipul. Met dit personage deelt hij niet alleen het cynisme maar ook
het voyeurisme.51 Verhulst voert dus personages op die verder van hemzelf staan dan zijn
eerdere literaire gelijknamigen, maar die wel nog karaktereigenschappen met hem delen en
die ook deels een spreekbuis voor zijn gedachten en inzichten zijn.
Ten tweede zijn de thema‘s die Verhulst aansnijdt nog steeds dezelfde. Het onvervulbare,
romantische verlangen naar liefde en schoonheid, de eenzaamheid en de problematiek rond
kinderen worden weer aangehaald. Bijvoorbeeld in het verhaal ―Rocky III‖, waar uitgerekend
Dmitry het pasgeboren kind van de Albanese Martha wil vermoorden. Tot hij uiteindelijk in
huilen uitbarst en de moed niet kan opbrengen. Eerder in De kamer hiernaast drukte ook
49
W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p 37. 50
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, p. 22. 51
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p.234.
24
Dimitri zijn afschuw voor kinderen al uit. Ook het marginale dorpsleven, deze keer heet de
setting Dendermongo of Flutopia, en de nostalgie van het verenigingsleven worden opnieuw
hilarisch omschreven. Op deze ongure plaatsen gaan Verhulst alter ego‘s steevast op zoek
naar iets moois, ―naar de bloem op de mestvaalt.‖52 Net zelden blijven ze slechts met de
teleurstelling (zoals een succesvolle keepercarrière maar geen waardering) achter. Deze
herhaling van thema‘s en motieven is een aanwijzing dat de poëticale opvattingen van de
auteur alvast niet radicaal veranderd zijn. Verhulst blijft, zoals aangetoond, het belang van
het hervertellen huldigen, steeds vanuit een andere invalshoek, want alleen de herverteller
slaagt er volgens Verhulst in iets nieuws te brengen.53
Ten derde is de structuur en de verteltoon van de verhalen geen haar veranderd. Verhulst
schrijft nog steeds korte verhalen, die samen een overkoepelend verhaal vormen. Zijn
verhalen bestaan uit een resem uitvergrote, groteske, tragikomische anekdotes, die
doorspekt zijn met zijn gitzwarte humor. Verhulst vertelt moppen, enerzijds om de ellende op
de spits te drijven, anderzijds om ze dragelijk te maken. Zoals in Problemski hotel, waar
Maqsood vriendelijke, groetende mensen denkt tegen te komen in een Vlaams dorp
―Daar, aan de deur van het café, ze wenken ons met hun arm.‖ ―Doorlopen Maqsood, dat is de Hitlergroet.‖ En gezien er groeten in duizend variaties bestaan en er in de westerse asociale wereld al zo weinig wordt gegroet, doet Masqood ze vriendelijk de Hitlergroeten terug. Met de glimlach. Doe ook de Hitlergroeten aan uw moeder, en aan al uw zussen. Het is toen dat we de coopertest liepen, achternagezeten door veertien kale knikkers met een missie. Het café in kwestie heette De Welkom.
54
De ellende, die de auteur heeft aanschouwd in het asielcentrum, wordt in Problemski hotel
op zijn hoogstpersoonlijke, compromisloze wijze verhaald. Verhulsts anekdotische stijl, die
volgens hemzelf dicht bij de orale verteltraditie aanleunt,55 blijft een constante in zijn werk.
De schrijver blijft dus de nadruk leggen op het belang van een goed geconstrueerd verhaal.
Zoals we hebben aangetoond belicht Verhulst in De verveling van de keeper en Problemski
hotel andere facetten van zijn literatuuropvatting. Waar Verhulst ten tijde van zijn drieluik een
nadrukkelijk expressieve poëtica koestert, gruwelt hij nu niet langer van engagement. In De
Verveling beperkt zijn engagement zich tot kritiek in de marge op extreem rechts, maar in
Problemski hotel wordt de maatschappijkritiek substantiëler. Verhulst wil met die roman de
lezers confronteren met de rauwe realiteit en het onrecht. Hij wil zijn lezerspubliek wakker
schudden. Zijn literatuuropvatting krijgt hier een pragmatische dimensie.
52 B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 5.
53 D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49.
54 Dimitri Verhulst, Problemski hotel, p. 68.
55 Dimitri Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, p. 116.
25
Problemski hotel is volgens een heel andere werkwijze ontstaan dan de andere romans.
Verhulst verbleef enkele dagen in een asielcentrum en observeerde daar de gebeurtenissen.
Deze werkwijze lijkt mimetisch, maar de schrijver geeft in zijn roman weliswaar geen zuivere
nabootsing van de realiteit in dat centrum. Daarvoor gaat het er vaak te onrealistisch aan
toe. Verhulst verliteratuurt daarentegen zijn impressies en gedachten bij het asielcentrum en
de bewoners en vult de realiteit aan met zijn verzinsels. Verhulst is de kermisspiegel, die de
werkelijkheid vervormd weerspiegeld. Verder zijn de hoofdpersonages in beide romans
ontmaskerd als alterego‘s van de schrijver. Verhulsts poëtica blijft volgens onze analyse
bijgevolg overwegend expressief.
2.2.3 Dinsdagland. Schetsen van België
In Dinsdagland trekt Verhulst erop uit als reporter. In zijn schetsen van België portretteert hij
zijn België: het land van kermiskoersen, van bier, carnaval, trekpaarden en duivenmelkers.
Verhulst is geen echte reporter, telkens wanneer hij zich waagt aan journalistiek veldwerk
valt zijn hele opzet in het water. Zijn reportages zijn eerder verhalen, want ze beginnen
allemaal vanuit een persoonlijke anekdote, zoals de vete van de Verhulsten met hun
buurman-duivenmelker Bloemkool of Verhulsts jeugdige bewondering voor Lucien Impe.
Verhulst gaat in Dinsdagland op zoek naar de ware aard van zijn land, maar merkt dat al de
volkse absurditeiten waar hij zo van houdt en die - volgens hem - zijn België karakteriseren
aan het uitsterven zijn. De volkse sport kaatsen, het Brabants trekpaard en het landschap
van de ronde van Vlaanderen zijn met uitsterven bedreigd. Verhulst vond op zijn reizen
vooral een troosteloosheid omwille van al dat uit- en afsterven, ―Een gevoel van dinsdagheid.
Hier is het dinsdag, alle dagen, ik weet het zeker. Dit is een dinsdags land.‖56
Het boek is Verhulsts persoonlijk en nostalgisch weerzien met het België van dertig jaar
geleden, dat aan het verdwijnen is. Zijn romantische verlangen naar het volkse en naar het
verleden is de rode draad doorheen het boek. Dinsdagland is dus geen bundeling objectieve
reportages over wat België nu eigenlijk karakteriseert, maar een subjectieve ode aan het
volkse België uit Verhulsts herinnering. Verhulst toont ons zijn kijk op België en niet België
tout court. Deze persoonlijke inslag zorgt ervoor dat dit boek de expressieve
literatuuropvatting van de schrijver lijkt te bevestigen.
2.2.4 De helaasheid der dingen
De roman De helaasheid der dingen bevestigt grotendeels de literatuuropvattingen die we
eerder aangehaald hebben. Toch komen enkele nieuwe denkbeelden over literatuur aan de
56
D. Verhulst, Dinsdagland, Schetsen van België, Contact, Amsterdam, p.173.
26
oppervlakte. Verrassend is dat ook deze autobiografische roman toch een
maatschappijkritische insteek blijkt te hebben.
De helaasheid der dingen is heel nadrukkelijk een autobiografie. De schrijver keert, naar
eigen zeggen, voor de laatste keer terug naar zijn geboortedorp. De helaasheid der dingen
is, net als De kamer hiernaast, een Bildungsroman over ―Dimmetrie‖ die overleeft in de
marginale brousse die Reetveerdegem heet en er zich uiteindelijk van weet los te rukken.
Het boek focust op de jeugdjaren van Dimmetrie en schakelt daarna over naar de periode
waar hij ouder, gelukkiger en vader is geworden en zich vervreemd voelt van zijn roots en
zijn nonkels. Dat dit boek autobiografisch is, bewijst alvast de mededeling waarmee het
aanvangt: ―De eventuele gelijkenis van bepaalde personages in dit boek met bestaande
personen berust op louter mensenkennis.‖ 57 De gelijkenis met bestaande personen berust
dus zeker niet op toeval. Verhulst heeft zijn literaire personages daarentegen bewust
gecreëerd naar bestaande personen omdat hij, zoals hij in 2002 in Neerlandica extra muros
al aangaf, enkel wil schrijven over hetgeen hij kent.
In het literaire tijdschrift Revolver publiceerde Verhulst in 2004 een hoofdstuk van De
helaasheid dat hij liet voorafgaan door een stukje dat ―Duiding‖ heet. In dit korte artikel zien
we dat Verhulst zijn al eerder uitgedrukte poëticale opvattingen opnieuw aanhaalt. Over De
helaasheid der dingen en de verhalen die hij erin (her)vertelt schrijft Verhulst:
Het is nu eenmaal mijn verhaal. Ik vertel het graag. En ik hervertel het graag. De personages zijn authentieke mensen, hun tong is niet de grijze dweil die ik vaak zie druipen uit de monden van mensen die mij veel te leren hebben over kunst en literatuur. Personages die ik al kende voordat ik er aan dacht hen te zullen beschrijven. Personages, zoals ik er zelf één had kunnen worden in het boek van een ander, veel kan dat niet hebben gescheeld. Hen beschrijf ik graag, hun verhalen zijn mij dierbaar. Het vuil van de straat, ik veeg hen op mijn blad.
58
Verhulst geeft eerst en vooral aan dat zijn boek autobiografisch is en daarom authentiek. Dat
de personages echte mensen zijn en de beschreven gebeurtenissen over een hoog
waarheidsgehalte beschikken. Hij wil duidelijk alleen schrijven over wat hij kent of van nabij
heeft meegemaakt. Deze nadruk op authenticiteit gaat hier hand in hand met schrijvers
blijvend non-conformisme. Verhulst beseft dat de huidige literatuurkritiek geen hoge dunk
heeft van autobiografische verhalen over een jeugd in een Vlaams dorp: ―Ik doe [in de
helaasheid der dingen] ongeveer alles waar Vlaamse critici op neerkijken.‖59 Toch wil hij zijn
verhaal vertellen en zo de miserie en ―het vuil van de straat‖ bezingen. Hij haalt de
authenticiteit, de waarheidsgetrouwheid van zijn verhaal aan om deze drang te
verantwoorden. Verhulst beschouwt authenticiteit als een belangrijk aspect van literatuur, als
57 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, Contact, Amsterdam, p. 6.
58 D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, vol. 31, afl. 124, dec. 2004, p. 57-58, p. 57.
59 Idem, ibidem.
27
een kwaliteitslabel. Dit facet van zijn poëticale opvatting kunnen we zeker expressief
noemen.
Verhulst licht in het citaat uit ―Duiding‖ ook toe waarom hij in zijn nieuwe boek wederom zijn
verleden zal oprakelen en hervertellen. In 2002 in Neerlandica extra muros gaf hij al aan dat
alleen de herverteller erin slaagt iets nieuws te vertellenen in 2004 verdedigt hij die stelling
duidelijk nog steeds.60 Verhulst geeft aan in een later artikel in Revolver dat hij beïnvloed is
door zijn vaders kroegverhalen en hun structuur. Goede moppen en anekdotes blijven
namelijk bij de zoveelste herhaling nog steeds grappig, als men maar de vorm aanpast, de
clue uitstelt of een andere invalshoek kiest. 61 Zo is het volgens Verhulst ook bij geschreven
verhalen: door een andere invalshoek te kiezen en andere accenten te leggen slaagt de
schrijver er toch in iets nieuws te vertellen. Zo verantwoordt de auteur dat hij dezelfde
thematiek kiest als in zijn debuut. Hij brengt in 2006 de gebeurtenissen vanuit een andere
invalshoek, met een ander doel dan in 1999. Want ―zijn verhaal‖ is deze keer in De
helaasheid een afscheid vol mededogen van zijn miserabele jeugd, een afscheid van de
helaasheid geworden. In het laatste hoofdstuk van De helaasheid beseft Dimitri namelijk dat
hij vervreemd is geraakt van zijn roots: ―Ik ben allang geen meer van hen, het bewijs is dat
ze ook tegen mij iets gaan praten zijn dat zou moeten doorgaan voor algemeen
Nederlands.‖62
Vertel -en leesplezier blijven steeds belangrijke pijlers in Verhulsts poëtica, ook in De
helaasheid de dingen, zo blijkt uit het aangehaalde citaat uit ―Duiding‖. Verhulst schrijft graag
en wil dat de lezer die schrijfsels graag leest. Dat de lezers zich moeten kunnen herkennen
in zijn verhalen, zorgt voor extra leesplezier en is één van de redenen, naast authenticiteit,
waarom Verhulst autobiografisch schrijft:
Als het een vereiste moet zijn dat lezers zich kunnen herkennen in verhalen, dan doe ik er verstandig aan om over mezelf te schrijven. Maar memoires zijn het niet, ik weiger mij te herinneren wat ik niet verliteraturen kan.
63
Toch geeft Verhulst opnieuw aan dat hij niet louter autobiografisch schrijft, maar van zijn
herinnering literatuur maakt. Hij wil zijn herinneringen niet mimetisch weergeven, maar ze
reflecteren als door een kermisspiegel, zoals hij al aangeeft in Problemski hotel. Hij geeft
subjectieve literaire impressie van zijn verleden, hij maakt er verhalen en groteske anekdotes
van en voegt fictieve elementen toe. Hij herverzint en construeert zijn eigen verleden.
Tegelijkertijd is Verhulst de drang om te choqueren nog niet kwijt. De auteur wil op tijd en
stond tegen schenen schoppen en geeft in De helaasheid op cynische wijze zijn ongezouten
60
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. 61
D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 116. 62
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 199. 63
D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, p. 58.
28
mening over sociale taboes. In het hospitaal bevalt Dimitri‘s vriendin van hun kind, terwijl hij
buiten een sigaretje rookt en zichzelf beklaagt:
Geen mens had ooit zo luid staan roepen dat hij geen kinderen wou als ik, en kijk, op een boogscheut van mij leed er iemand de gangbare pijnen om een kind, mijn kind, op aard te persen. […] Er was nog een waterkansje dat het kind straks dood geboren werd, of zodanig verminkt, chimerisch indien nodig, en plantaardig ter aardkloot kwam dat het niet levensvatbaar wou worden bevonden. Het zou mij in dat geval moeite kosten om mijn vreugde te verbergen.
64
Deze grove passages deden heel wat stof opwaaien in de Vlaamse pers.
Al deze beschreven elementen van Verhulsts poëtica zijn door de auteur eerder geuit in zijn
proza en poëzie en in zijn poëticale artikelen. Ze zijn de constanten in zijn hoofdzakelijk
expressieve denkbeelden over literatuur. Maar Verhulsts opvattingen evolueren ook en er
grijpen thematische verschuivingen plaats, zoals zal blijken uit wat volgt.
De thematiek van Verhulst roman lijkt op het eerste gezicht niet anders dan bij zijn
debuutroman, het is een Bildungsroman over een jongen die uit een marginaal milieu komt
en eraan ontsnapt. Toch vindt er een bijzondere verschuiving plaats. In De kamer hiernaast
( en ook bij de andere twee werken uit het drieluik) gaven we al aan dat het hoofdpersonage
een verlangen naar liefde, schoonheid en naar het schrijverschap koesterde, en dat enkel
dat laatste verlangen vervuld geraakte. Ook in De verveling van de keeper wordt die
thematiek geëvoceerd. Echter in De helaasheid der dingen heeft het hoofdpersonage in de
laatste hoofdstukken die verlangens eindelijk vervuld gekregen. Hij heeft zijn ultieme liefde
gevonden, hij is nu een succesvolle schrijver en schoonheid vindt hij bij zijn vriendin of
creëert hij bij het schrijven. Zijn zoektocht naar liefde, die in al zijn eerdere romans werd
gethematiseerd, is succesvol beëindigd:
Houden van, ik weet wat dat is. Mijn meisje en ik doen het, als zeldzame dwazen van elkaar. Ik kom ze bijna nooit tegen, de anderen die houden van elkaar, terwijl het helemaal niet moeilijk is. Weet ik nu.
65
De vervulling van die verlangens zorgt ervoor dat het hoofdpersonage zich vervreemd voelt
van zijn nonkels. Hij is gelukkig geworden, dus hij kan en wil zich niet langer wentelen in de
miserie en de helaasheid. Deze ommezwaai in de thematiek is ook autobiografisch te
noemen, aangezien de schrijver ook in zijn privé-leven gelukkig is geworden, zoals blijkt uit
de vele interviews. Andere thema‘s zoals geluk en wederzijdse liefde komen centraal te
staan in Mevrouw Verona daalt de heuvel af. De neoromantische, getormenteerde thematiek
heeft Verhulst dus na De helaasheid afgezworen. Maar dat de vernieuwde thematiek deze
keer weer autobiografisch geïnspireerd is, staat buiten kijf.
64
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 167-168. 65
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 196.
29
De helaasheid der dingen verschilt nog op andere vlakken van De kamer hiernaast. Verhulst
verklaart namelijk zelf dat De helaasheid der dingen, in tegenstelling tot zijn debuut, ook een
kritische, geëngageerde inslag heeft. Hij noemt zichzelf anno 2006 een geëngageerde
schrijver, maar alleen als hij zin heeft.66 Verhulsts geëngageerde boodschap is geen
moraliserend opgestoken vingertje, want dat haat hij. In tegenstelling tot de geweten
schoppende Louis Paul Boon wil Verhulst ―de mensen een geweten kietelen‖. Hij wil steeds
een boodschap, een mening meegeven, stukken informatie aanreiken en lezers aan het
denken te zetten, maar meer ook niet. Want wie laat zich nu vrijwillig schoppen? 67
Ook De helaasheid der dingen is uiteindelijk een geëngageerde roman. Het vertelt een verhaal uit de jaren tachtig dat mijn persoonlijke verhaal is, maar dat nog steeds actueel is. Als ik uit Gent naar huis ga, dan kijk ik die groezelige cafeetjes binnen en dan zie je kinderen slapend op het biljart liggen terwijl hun vader nog zit te zuipen. Dat gebeurt nog steeds. Iemand moet dat opschrijven. Al verandert er niets.
68
In De helaasheid der dingen wil Verhulst aantonen dat de dingen niet zo helaas hoeven te
zijn als ze soms lijken. Zijn nonkels die foert zeggen tegen het leven, en bij elke misstap
enkel ―helaas‖ denken, zullen niet loskomen van de miserie. Deze onverschilligheid wil
Verhulst dan ook aanklagen. Hij stelt dat mensen de vrijheid kunnen grijpen om keuzes te
maken die hen boven de omstandigheden uittillen, zoals hij heeft gedaan. Deze boodschap
houdt ook een verantwoordelijkheid in voor de maatschappij: zij mogen de ogen niet sluiten
voor miserie en armoede. Deze sociale inzichten noemt Verhulst de wijze raad van nonkel
Dimitri.69
Verder heeft De helaasheid ook, naast een levensles, een politieke dimensie. Rechtstreekse
kritiek op het politieke landschap is er niet in te vinden. Er zijn enkel de sneren naar extreem
rechts die de linkse georiënteerde auteur toedient in de marge. In De helaasheid zijn de
nonkels van meet af aan rode rakkers, maar op het eind zal blijken dat ze gehoor hebben
gegeven aan de lokroep van extreem rechts. Nonkel Potrel blijkt namelijk bij een quiz de
naam te kennen van de Duitse herder die Blondi, de hond van Hitler, mocht bevruchten:
Harrar. Op de vraag van Dimitri hoe het komt dat hij die naam kende, antwoordde Potrel: ―Ge
moet u geen zorgen maken, ze hebben mijn burgerrechten afgenomen dus mag ik niet gaan
stemmen.‖ 70 Deze uitspraak wijst mogelijk op het extreem-rechtse verleden van Potrel. Niet
toevallig spelen er in de voorgaande verhalen al twee honden mee die Blondie en Harrar
heten, honden wiens naam dus gelieerd is aan Adolf Hitler. Het zijn dan ook agressieve,
boosaardige honden waar de kleine Dimitri ook niet toevallig heel bang van is. De schrijver
66 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een
geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 67
Idem, ibidem. 68
Idem, ibidem. 69
G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 70
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 204.
30
vreest immers de opkomst van extreem rechts al langer, zoals blijkt uit zijn dystopie De
verveling van de keeper. Blondi, de teef wier puppies Dimitri heeft moeten laten verdrinken,
ontsnapt later omdat iemand haar ketting had doorgesneden. Dimitri is heel zijn jeugd
bevreesd voor de wraak van de hond, die ―als een zwaard van Damocles‖ boven zijn hoofd
hangt. 71 Blondi staat vermoedelijk symbool voor extreem rechts, dat als een continu gevaar
niet alleen Dimitri maar ook de samenleving bedreigt. De andere hond is de reu Harrar, de
hond van Dimitri‘s jeugdvriend Franky, een jongen uit de Reetveerdegemse verkavelingen
die Duitse, elektrische treintjes verzamelde en later ook judaïca. Hetgeen Franky, die wordt
afgeschilderd als een ―pantocraat, en de oppermeester van een namaakwereld‖72 uiteindelijk
leidde naar een wrede combinatie, want ―de kleine joodjes die hij ook gaan verzamelen was,
zaten allemaal dicht opeen in de beestenwagonnetjes gepakt.‖73 Franky krijgt dus een
heleboel trekken van Hitler mee. Zijn hond Harrar lust de linkse Dimitri rauw. Harrar, die ook
symbool staat voor extreem rechts, is een verzorgde waakhond van rijkelui in de villa‘s. De
opkomst van extreem rechts gedachtegoed situeert zich dus niet alleen in de onderbuik van
de samenleving, maar ook in de nette huishoudens. Dat de schrijver die opkomst vreest is
één van de (vele) redenen waarom hij naar Wallonië is verhuisd: ―omdat het verzuurde
Vlaanderen en de verrechtsing mijn kloten uithingen.‖74
Dat Verhulst op verschillende verdoken manieren kritiek uit is hierbij aangetoond. Verhulst
schetst in de marge de opkomst van het Vlaams Belang en de groeiende angst voor
vreemdelingen. Want waar nonkel Potrel in de jaren ‗80 verbroedert met een pas ingeweken
Iranees gezin tijdens de tv-uitzending van een concert van Roy Orbison, is hij decennia later
een vogel voor de extreem-rechtse kat. Verhulst geeft in zijn literatuur aldus blijk van een
betrokkenheid, zowel op sociaal als op politiek vlak. Dit engagement vormt het pragmatische
facet van Verhulsts poëtica.
In De helaasheid der dingen komt een laatste element van Verhulsts literatuuropvattingen
tevoorschijn. De auteur geeft voor het eerst aan dat hij tevergeefs schrijft voor de
eeuwigheid. Zoals uit het motto van Pierre Michon blijkt:
Het verbaasde me dat je daaraan je leven kon wijden, de wereld nabootsen en daar niet helemaal in slagen, en wanneer je daar wel in slaagt voeg je slechts het vergankelijke aan het vergankelijke toe, dat wat je niet kunt krijgen aan dat wat je niet hebt.
75
Verhulst stelt dat hij wil schrijven voor de eeuwigheid, dat hij onvergankelijke schoonheid wil
creëren. Dat hij, net als in Dinsdagland, een kleine encyclopedie wil maken van dingen die
71
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 41. 72
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 123. 73
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 145. 74
R. Goossens, ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006. 75
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 5.
31
verloren dreigen te gaan.76 Tezelfdertijd is er het tegenstrijdige besef dat alle schoonheid
vergankelijk is.
Wanneer in het verhaal ―Voer voor etnologen‖ enkele professoren volkskunde de
dronkemansliederen van de Verhulsten willen opnemen en archiveren, vindt Dimitri dat
pervers: ―Wat zaten die kunstboeren de sterfelijkheid van het schone, een pleonasme,
voortdurend te negeren.‖ 77 Dit is een duidelijke uithaal naar de intellectuelen, die zich
doorgaans distantiëren van het volk en die de regels van de wetenschap en het schone door
elkaar halen. Want schoonheid kan je niet archiveren, ze is vergankelijk. Toch is het ook een
zelfkritiek, zoals Verhulst in een interview met De Standaard verklaart.78 Verhulst wil namelijk
zelf ook de hilarische verhalen, de oude anekdotes, moppen en liederen hervertellen opdat
ze niet vergeten zullen worden. Hij wil ze archiveren in zijn boeken. Dit haalt hij aan in De
helaasheid:
Herinnering is de troostende stuiptrek van een leven, een hogere soort van nageboorte. Pas wanneer de herinnering is opgedroogd treedt de dood helemaal in, de ontbinding begint wanneer men opgehouden heeft van ons te dromen, en indien geen van de getuigen het risico neemt voor een leugenaar te worden versleten zullen de verhalen van café Liars delen in ons eigen lot te worden vergeten, wat zoveel is als er nooit zijn geweest.
79
Omdat die verhalen over het café, de wedstrijd naaktfietsen en de ronde van Frankrijk voor
drinkeboers niet verloren mogen gaan, schrijft Verhulst. Al weet hij dat dit schrijven vechten
tegen de bierkaai is. De herinnering en de verhalen zijn een troostende stuiptrek, maar meer
ook niet, aangezien definitieve registratie voor Verhulst een leugen is.80
Op die manier valt eerder aangeduide neiging om te hervertellen ook te verklaren: definitieve
registratie om zo te bewaren is namelijk een illusie. Verhalen moeten zich, zoals Verhulst
aangeeft in het verhaal ―Voer voor etnologen‖, net als dronkemansliedjes verbasteren,
opgaan in andere liedjes met andere teksten en zo overleven.81 Want definitieve registratie
betekent de eigenlijke ondergang. Door te hervertellen, verhalen aan te dikken en door er
fictieve elementen aan toe te voegen, koestert Verhulst de ijle hoop dat de verhalen van zijn
jeugd tegen de vergankelijkheid bestand zullen zijn.
In De helaasheid der dingen geeft Verhulst blijk van een reeks denkbeelden over literatuur
die hij al eerder aan de dag legde. Verhulst heeft met De helaasheid der dingen heel
duidelijk een autobiografie geschreven, die handelt over zijn groeiproces van jongen uit een
marginaal milieu naar een volwassen, gelukkige man, een schrijver. In De helaasheid
76
R. Goossens, ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006. 77
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 186. 78
G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 79
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 42-43. 80
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 186. 81
Idem, Ibidem.
32
worden we geconfronteerd met Verhulsts opvattingen, inzichten en emoties. We krijgen de
verliteratuurde impressie van zijn verleden te lezen. Opnieuw staat de schrijver dus centraal
in dit werk. Toch moeten we benadrukken dat De helaasheid ook maatschappijkritiek en
politieke kritiek bevat, zodat we de schrijver in dit werk ook geëngageerd kunnen noemen.
Dit pragmatische facet van Verhulsts poëtica is echter enkel in de marge aanwezig. Verder
benadrukt de schrijver dat hij tervergeefs wil schrijven voor de eeuwigheid. Voor hem is één
van de redenen voor het schrijven dat de verhalen zo hopelijk minder snel verloren zullen
gaan.
2.2.5 Mevrouw Verona daalt de heuvel af
Mevrouw Verona daalt de heuvel af is een novelle over liefde van de zuiverste soort. Het is
een fabel, een idyllisch dorpsverhaal en een oefening in sierlijkheid. Verhulst gooit het met
dit boek bewust over een heel andere boeg. Eerder hebben we Verhulsts drang naar
originaliteit en zijn non-conformisme aangeduid als motor achter diens literaire ontwikkeling
en ook hier blijkt deze veronderstelling, zoals we zullen aantonen, hout te snijden.
In ―Beroep: spons‖, een artikel over invloed dat Verhulst in 2006 voor het literaire tijdschrift
Revolver schreef, poneert Verhulst dat sommige schrijvers zich te veel houden aan één
hoogstpersoonlijke stijl, zodat ze uiteindelijk al hun romans in dezelfde moule gieten:
Volstrekt eigenheid is rampzalig, of het moest zijn dat het zich kon beperken tot één boek. Dan maar Hugo Claus, onze meest onderschatte. Want de meest complete atleet is de tienkamper.
82
Verhulst wil zichzelf als schrijver voortdurend vernieuwen, zich niet houden aan één stijl. Hij
wil zich meerdere genres en stijlen aanmeten en zo een complete schrijver worden, een
tienkamper. Hij heeft bij het schrijven van Mevrouw Verona dan ook heel bewust een andere
werkwijze toegepast:
Bij Mevrouw Verona wilde ik me wat inhouden. Ik ben bang om altijd hetzelfde boek te schrijven, dus ik dacht: ik ga de methode veranderen en dan komen we vanzelf tot iets anders. Toen heb ik een velletje voor me op tafel gelegd en dwong ik mezelf om een week bij dat vel te blijven.
83
Deze veranderde werkwijze leverde een andere, meer poëtische stijl op. Verhulsts stijl is
gedetailleerd, verzorgd en zwierig. Zijn nadrukkelijke originaliteitsdrang zorgt er opnieuw
voor dat zijn oeuvre onverwachte wendingen neemt, deze keer met Mevrouw Verona daalt
de heuvel af.
Verhulst zelf noemt zijn novelle een liefdesverhaal en een stationsroman:
82 D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, p. 115.
83 J. Posthuma, ―Interview: misschien moet ik toch eens een kaars in mijn gat steken‖ in De Groene
Amsterdammer, 9 mrt. 2007.
33
Mijn ambitie was om een stationsroman te schrijven. In de literatuur wordt heel cynisch gedaan over de liefde. Eigenlijk zijn de opvattingen heel kleinburgerlijk: geluk ziet er overal hetzelfde uit, ongeluk is een thema dat je kunt waarderen. Kennelijk bestaat er een taboe. Geluk is een van de weinige grote uitdagingen die er nog liggen in de literatuur.
84
Dit citaat verraadt Verhulsts drang om tegen schenen te schoppen. Deze keer doet hij dat
niet met cynisme, expliciet taalgebruik of bieranekdotes maar nota bene met de liefde.
Verhulst wil met zijn ―l‘amour pour toujours‖- thematiek een taboe in de literatuur doorbreken.
Met zijn ode aan de liefde weigert hij opnieuw om zich te conformeren aan de ongeschreven
maar geldende wetten binnen het literaire veld. Verhulst beseft dat de thematiek van de
eeuwige, gelukkige en dus kleffe liefde thuis hoort in het genre van de stationsromans, maar
weigert daaraan toe te geven. Bijgevolg schrijft hij geen ordinaire maar een literaire
stationsroman. Verhulsts non-conformisme blijkt dus een tweede verklaring voor de
ommezwaai in zijn oeuvre.
Mevrouw Verona verschilt veel van Verhulsts overige werken, maar vertoont er alvast één
grote gelijkenis mee, want net als zijn andere werken is de roman autobiografisch getint. In
een interview in De Standaard bevestigt de auteur dit:
Ik heb het zelf ook graag als ik iets lees dat ik herken en dat kan je alleen zo neerschrijven als je het zelf hebt meegemaakt. Mevrouw Verona is nog autobiografischer dan De helaasheid, en ik vind dat het mijn beste boek is. […] Ik vertel een verhaal over de liefde zoals ik die voor mijn vrouw voel, in een afgelegen huis op een heuvel, zoals wij ook wonen.
Ik heb cynisme in
mij, maar graag zien vind ik machtig.85
In deze uitspraak bevestigt de auteur dat hij nog steeds autobiografisch te werk gaat en
zichzelf, zijn gedachten en ervaringen centraal stelt. Verhulst geeft zijn persoonlijke kijk op
de werkelijkheid rondom zich: ―Ik zie zo‖n stelletje oude mensen, het grijpt mij aan en dat wil
ik vanuit mijn perspectief doorgeven.‖ 86 Zijn poëtica is nog steeds sterk expressief. Het
personage Meneer Pottenbakker kunnen we dan ook ontmaskeren als een alter ego van
Verhulst zelf. Het personage is ook een kunstenaar die kampt met melancholische buien. Hij
heeft een geliefde die hij doodgraag ziet, heeft longkanker ( de grote angst van de auteur) en
is gefascineerd door cellospeelsters, een motief dat al eerder in o.a. Niets, niemand en
redelijk stil werd opgevoerd. Pottenbakker koestert dezelfde interesses, obsessies en
denkbeelden als Verhulst en valt dus aan te duiden als diens alter ego.
De auteur vestigt in het bovenstaande citaat uit De Standaard opnieuw de aandacht op de
onlosmakelijke verbondenheid tussen schrijven over wat je zelf hebt meegemaakt en
herkenbaarheid. ―Goede‖ literatuur is voor Verhulst authentiek en op die manier herkenbaar.
84 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een
geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 85
G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 86
J. Vulling, ―Volgens Dimitri Verhulst‖, in Vrij Nederland, 11 nov. 2006.
34
Dit facet van diens literatuuropvatting is een constante doorheen zijn hele oeuvre. Eerder bij
Problemski hotel stelde de auteur dat hij zijn inlevingsvermogen in andere mensen niet
vertrouwde. Sindsdien is Verhulst in zijn werken weer dichter naar de autobiografie toe
gegroeid.
Zoals we aangegeven hebben gooit Verhulst het met deze novelle over een totaal andere
boeg. We tonen aan dat Mevrouw Verona op twee grote vlakken verschilt met al het vorige
dat Verhulst al geschreven heeft en dat daarmee ook een nieuw aspect van Verhulsts
poëtica mee aan het licht komt.
Het eerste verschil tussen Mevrouw Verona en de eerdere werken van Verhulst speelt zich
af op het niveau van de thematiek. In De helaasheid der dingen treffen we nog steeds
elementen van de Bildungsroman aan ( het jonge personage groeit en zoekt en wordt
volwassen) en ook het romantische verlangen naar liefde en schoonheid wordt er opnieuw in
aangehaald. In de laatste hoofdstukken van De helaasheid zijn deze verlangens weliswaar
vervuld en op dat moment neemt Mevrouw Verona de draad weer op. Mevrouw Verona is
namelijk een idylle die draait rond de liefde die de dood overwint en rond het geluk dat door
die allesomvattende liefde ontstaat. Volgens Keunen bestaat een idylle uit portretten waaruit
het negatieve is weggelaten; zij cultiveren een absoluut ―binnen‖ en houden het
onregelmatige ―buiten‖. 87 Zo ook in Mevrouw Verona, waar de geliefden eenzaam op een
heuvel wonen, in volstrekte rust en geluk en waar de ongure, kwade wereld die Verhulst in
eerdere romans schetste ver weg lijkt. Reetveerdegem, Flutopia, Dendermongo en hun
marginalen zijn nog nooit zo veraf geweest. In de roman wordt weliswaar ook een
dorpsgemeenschap opgevoerd, met mannen die houden van pastis, pétanque en
tafelvoetbal, maar die boerengemeenschap wordt vol mededogen en geïdealiseerd
geportretteerd. Mevrouw Verona is dus Verhulsts utopie, waar De verveling van de keeper
zijn dystopie was.
Het tweede radicale verschil tussen Mevrouw Verona en Verhulsts vorige werken is de stijl.
In deze roman zijn de zinnen langer, poëtischer en sierlijker dan ooit. Verhulst is opnieuw
een estheet, zoals hij in zijn drieluik al was, maar deze keer blijft de neoromantische
thematiek dus achterwege. In 2002 vermeldde hij in Neerlandica extra muros dat literatuur
voor hem een leverancier van schoonheid moet zijn 88, en in 2006 lijkt hij die stelling opnieuw
volmondig te beamen. In Mevrouw Verona zweven, dansen en zingen de zinnen, ze zijn
gestileerd en met zorg geschreven:
Beneden beschreef de rivier zijn weg in kalligrafische krullen, in sierlijke majuskels waarvan men sinds het gebruik van het schrijfklavier haast geen weet meer had. En terwijl ze naar dat
87 B. Keunen, Verhaal en verbeelding. Chronotopen in de Westerse verhaalcultuur, Academia Press,
Gent, 2007, p. 59. 88
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 50.
35
landschap keken overwogen ze of ze de eenvoudige schoonheid ervan zouden blijven verdragen, of ze op den duur niet zouden worden meegesleept door de eenzaamheid van deze omgeving.
89
Waar Verhulst zich bijvoorbeeld in De helaasheid der dingen liet meeslepen door de hilariteit
van de verhalen en de anekdotes, wordt hij hier meegesleept door de muzikaliteit en het
ritme van het Nederlands. Verhulst schrijft nog steeds anekdotische verhalen, maar het
accent is nadrukkelijker op de stijl komen te liggen. Het boek zit vol alliteraties (vb:
kalligrafische krullen), woordspelingen en mooie woorden die in onbruik zijn geraakt, zoals
merkeldag, boezelaar en lochting. Verhulst verklaart in het artikel ―Beroep: spons‖ hoe de
stijlverandering in Mevrouw Verona tot stand is gekomen:
Ik hou namelijk nogal van het Nederlands, te zeggen mijn Nederlands. Een taal met een mooie ―z‖ en een mooie ―g‖. Op de cadans van een Nederlandstalige zin kan je een boot te water laten, en hij zou gezellig dobberen. Ik stel vast dat de taal het soms van mij overneemt, mijn papier zich vult met zinnen die ik op het commando van de cadans en van de klank heb neergeschreven. Woorden geboortig uit andere woorden. Zodat ik soms in slechts de rol van vroedvrouw aan tafel zit.
90
Hier brengt Verhulst een statement naar voren dat een ander licht werpt op zijn
literatuuropvattingen. Verhulst benadrukt voor het eerst dat de taal zijn taak als schrijver
soms overneemt, dat de woorden uit elkaar lijken voort te vloeien. De auteur geeft aan dat hij
uit zijn proza geweerd wordt, dat de woorden zelfstandig ontstaan en hij enkel als een
vroedvrouw, als een tussenpersoon, die ontstane woorden kan neerschrijven. De taal zelf
neemt het heft in handen. Deze opvatting over literatuur vinden we terug bij dichters van de
zuivere lyriek, zoals Mallarmé, Kouwenaar en Auden. Deze dichters hangen, volgens
Abrams‘ indeling, een autonomistische poëtica aan en hebben heel specifieke ideeën in
verband met taalconceptie. In Over poetica en poëzie van Sötemann treffen we een analyse
van de opvattingen van Mallarmé aan, die het heeft over ―het initiatief aan de woorden
overlaten‖91 en vinden we de inzichten van Auden terug, die stelt: ―bij de voltooiing bestuurt
het gedicht zichzelf van binnen uit en wordt de dichter ontslagen.‖92 Sötemann trekt
bijgevolg, samen met Auden, een zelfde conclusie als Verhulst, namelijk dat de taal de
moeder en de dichter de vader is van het gedicht: ―hij moet het verwèkken niet alleen, hij
moet ook als vroedmeester optreden.‖93
Verhulst lijkt zeer bewust te flirten met deze autonomistische opvattingen in verband met
taal. Toch mogen we ons door deze programmatische passage uit Revolver niet laten
meeslepen. De schrijver gaat niet heel ver in zijn autonomistische ideeën: literatuur is voor
89 D. Verhulst, ―Mevrouw Verona daalt de heuvel af‖, Amsterdam, Contact, p. 20.
90 D. Verhulst, ―Beroep spons‖, in Revolver, p. 117.
91 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 88. Geciteerd naar Mallarmé.
92 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 88. Geciteerd naar Auden.
93 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 45.
36
hem niet compleet autonoom en objectief, noch onafhankelijk van de schrijvers inzichten en
emoties. We hebben juist aangetoond dat Verhulst doorheen zijn hele oeuvre zichzelf als
schrijver centraal stelt en dat elk werk autobiografisch gekleurd is. Het citaat uit Revolver
moet daarom genuanceerd worden. We vermoeden dat de passage enkel slaat op de stijl die
Verhulst door zijn nieuwe werkwijze ontwikkeld heeft. Verhulsts heeft zich dus een poëtische
stijl aangemeten en hij heeft zich daarvoor meer laten leiden door het ritme van zijn taal. Dit
kunnen we een autonomistisch aspect van zijn poëtica noemen. Verhulst toont verder weinig
affiniteiten met het bredere denkkader van de autonomistische poëtica.
In Mevrouw Verona daalt de heuvel af blijft het engagement, dat Verhulst in De helaasheid
der dingen en Problemski hotel tentoonspreidde, achterwege. Hij is duidelijk, zoals hij zelf
beweert, enkel een geëngageerde schrijver als hij zin heeft.94 Verhulst hekelt wel de
stadsmens, de leegloop van de agrarische gehuchten en de drang van de mens om de
natuur te overheersen, maar van een sociale of politieke inslag is geen sprake.
Met Mevrouw Verona heeft Verhulst opnieuw een werk geschreven dat nauw aansluit bij de
autobiografie. Toch heeft hij het deze keer op een totaal andere manier aangepakt. Zijn
opvattingen wat betreft originaliteit en zijn non-conformisme hebben er hem toe aangezet
een novelle te schrijven die anders is qua thematiek en qua stijl. Voor het eerst verwijst
Verhulst ook naar een autonomistische dimensie van zijn poëtica. Toch blijft de kern van zijn
literatuuropvattingen, zoals we aangetoond hebben, expressief.
2.3 Besluit
In dit tweede hoofdstuk hebben we Dimitri Verhulsts literatuuropvattingen onder de loep
genomen. We kunnen zijn opvattingen over literatuur het best met zijn eigen woorden
omschrijven: ―Ik heb het zelf ook graag als ik iets lees wat ik herken, en dat kan je alleen zo
neerschrijven als je het zelf hebt meegemaakt.‖95 Verhulst schrijft in zijn hele oeuvre over
zichzelf, zijn verleden, zijn heden en over dingen die hij zelf heeft beleefd. Omdat dat de
enige dingen zijn die hij echt kent. De schrijver streeft op die manier naar authenticiteit en
herkenbaarheid. Autobiografie, authenticiteit en herkenbaarheid komen dan ook uit onze
analyse als dé drie belangrijkste pijlers van zijn poëtica naar voren. Duidelijk is dat Verhulst
zichzelf als schrijver doorheen zijn hele oeuvre centraal stelt. Zijn literatuur is de uitdrukking
van zijn gedachten, fascinaties, inzichten en emoties. Verhulsts hoofdpersonages zijn dan
ook steeds alter ego‘s van de schrijver zelf. Daarom kunnen we de kern van zijn poëtica
expressief noemen.
94 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging. AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een
geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 95
G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007.
37
Verhulst geeft ook steeds een eigen kijk op de werkelijkheid rondom zich. Hij bootst de
werkelijkheid niet klakkeloos na, maar reflecteert en vervormt de realiteit als een
kermisspiegel. De mimetische dimensie van Verhulsts poëtica wordt nooit echt in de verf
gezet. Juist in Problemski hotel geeft de schrijver bewust aan dat hij getracht heeft zich in te
leven in andere mensen, dat hij afstand neemt van zichzelf. Enkel in die roman gaat Verhulst
echt de confrontatie aan met een werkelijkheid die hem vreemd is, die zich ver van zijn bed
afspeelt. Toch stelde de auteur dat hij zijn inlevingsvermogen in andere mensen niet
vertrouwde. Sindsdien is de schrijver in zijn werken weer dichter naar de autobiografie toe
gegroeid. Problemski hotel is een buitenbeentje in Verhulsts oeuvre.
Verhulst legt ook het accent op andere elementen van Abrams‘ schema. In De verveling van
de keeper, Problemski hotel en De helaasheid der dingen toont Verhulst zijn engagement als
schrijver: hij verkondigt politieke en maatschappelijke kritiek. Zoals Bultinck in De Morgen al
aangaf, vertrekt dit engagement ook bij Verhulst steeds vanuit de eigen ervaring en
persoonlijke anekdotes.96 Verhulst geeft ook aan dat hij enkel een geëngageerde schrijver is
als hij zin heeft. Die kritiek speelt zich weliswaar enkel af in de marge, toch duidt ze op de
pragmatische dimensie van Verhulst poëtica.
In Mevrouw Verona daalt de heuvel af benadrukt Verhulst dan weer een autonomistisch
aspect van zijn poëtica. Hij benadrukt dat de taal het soms van hem overneemt wanneer hij
schrijft, dat hij soms uit zijn proza wordt geweerd wordt. Maar we vermoeden dat de passage
enkel slaat op de stijl die Verhulst door zijn nieuwe werkwijze ontwikkeld heeft. Verhulst gaat
niet heel ver in zijn autonomistische ideeën: literatuur is voor hem niet compleet autonoom,
objectief en onafhankelijk van de schrijver. Integendeel!
We kunnen dus concluderen dat de literatuuropvatting van Verhulst in hoofdzaak expressief
gekleurd is, maar dat elk ander aspect van Abrams‘ model niet verwaarloosd wordt. Verhulst
scherpt zijn literatuuropvattingen aan in elk werk. Naargelang het werk vestigt hij naast de
expressieve aspecten aandacht op de pragmatische, mimetische of autonomistische
aspecten van zijn literatuur. We kunnen besluiten dat Dimitri Verhulsts poëtica gekenmerkt
wordt door een soort ongrijpbaarheid, omdat hij steeds, als een kameleon, de kleur van zijn
romans aanpast. Tezelfdertijd blijft de kern constant. Zoals een kameleon ook steeds een
kameleon blijft, of hij nu een groene, gele of paarse kleur aanneemt.
96
B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5 apr. 2006.
38
Hoofdstuk 3: De rol van institutionele factoren en literatuuropvattingen in de receptie van Verhulsts werk
3.1 Inleiding
In dit derde hoofdstuk willen we onderzoeken hoe het werk van Dimitri Verhulst wordt
onthaald in de literaire kritiek en door wat de waardeoordelen van de Vlaamse en
Nederlandse literaire critici gestuurd worden. Wij geven dus gehoor aan de kritiek van de
academici G. Dorleijn en C.J. van Rees op de theorieën van Abrams, Sötemann en Van den
Akker. Zij stellen dat we het poëticaonderzoek verder moeten open trekken. Ze verleggen de
focus van de literatuuropvatting van de auteur naar de literatuuropvattingen van de
instituties. Dit omdat een auteur, zijn werk en zijn literatuuropvattingen niet geïsoleerd zijn,
maar functioneren binnen een breder literair veld.
We analyseren in dit hoofdstuk de receptie van Verhulsts werk in de literaire kritiek en de
institutionele factoren die een invloed uitoefenen op die receptie. Eerst en vooral beschrijven
we de institutionele theorie die enkele Nederlandse academici ontwikkelden op basis van de
ideeën van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Vervolgens beschrijven we kort de
ontwikkelingen en heersende opvattingen in de literaire kritiek van 1999 tot 2007 en we
schetsen een algemeen beeld van de receptie van Verhulsts werk. In een volgend onderdeel
analyseren we de ontwikkeling in de waardering van Verhulsts werk, de wijze waarop
Verhulsts werk gekarakteriseerd wordt en hoe die karakteriseringen zich verbreiden. We
onderzoeken dus de processen van consensusvorming en beeldvorming in de literair-
kritische receptie van het werk. Kortom, we analyseren in dit derde hoofdstuk het
institutionele karakter van de literair-kritische reacties op het werk van Verhulst. In hoofdstuk
vier onderzoeken we dan welke de rol van de schrijver en diens individuele poëticale
opvattingen is in de beeldvorming en de classificatie van zijn romans.
3.2 Theoretisch kader
In het vorige hoofdstuk hebben we de literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst onderzocht
en gereconstrueerd aan de hand van de theorie van M.H. Abrams, Van den Akker en
Sötemann. Aan deze eerder beschreven traditionele poëticale benadering, die ook de
reconstructiebenadering wordt genoemd, gaan echter enkele vooronderstellingen vooraf die
niet onbetwist zijn gebleven. De poëticale denkbeelden worden er gepresenteerd als zijnde
hoogst individueel, op zichzelf staand en onafhankelijk van enige context. Van den Akker gaf
al in zijn inleiding bij Een dichter schreit niet aan dat die benadering een vertekend beeld
geeft van poëticale opvattingen:
39
Een dichter reflecteert niet alleen vanuit zijn eigen poëzieconceptie, maar reageert tevens op de actuele literaire situatie en staat in contact met mededichters of collegae-critici. Deze polemische context oefent een belangrijke invloed uit zowel op de poeticale denkbeelden als op de wijze waarop deze worden geformuleerd.
97
Van den Akker gaat er dus vanuit dat de denkbeelden van een schrijver niet los van hun
literaire context kunnen gepresenteerd worden.
3.2.1 De ideeën van Bordieu
De beschreven bedenkingen van Van den Akker werden eerder al uitgesproken door de
Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Bourdieu maakte vanaf midden de jaren ‗60
sociologische analyses van het Franse culturele veld en kwam met enkele ophefmakende
conclusies naar voren. Ook volgens hem kan men kunst en kunstopvattingen niet als
autonoom beschouwen, aangezien ze voortdurend in interactie met het actuele culturele veld
staan.
Bourdieu definieert het ―culturele veld‖ als de instellingen en personen die betrokken zijn bij
de materiële en symbolische productie van kunst. 98 De materiële productie maakt en
verspreidt de culturele producten, waar de symbolische productie instaat voor de vorming
van meningen over kunst en het toekennen van waarde. Tot de materiële productie rekenen
we de kunstenaars, de kunst- en boekhandels en de uitgeverijen en musea. De symbolische
productie bestaat uit zowel auteurs, critici, letterkundigen en leraren, als uit kunsttijdschriften,
de kunstkritiek en het kunstonderwijs.
De kunstenaar en zijn kunst staan in interactie met dat culturele veld en zijn dus volgens
Bourdieu niet onafhankelijk. Bourdieu verwerpt dan ook het beeld van de kunstenaar als
autonome uitvoerder van een individueel scheppingsplan. Hij verzet zich tegen het idee van
de criticus of kunstbeschouwer als een objectieve deskundige, die in een willekeurig
kunstwerk de artistieke kwaliteiten kan aangeven waaraan dat werk zijn plaats in de
hiërarchie van gerenommeerde kunstwerken te danken zou hebben. Verder kant Bourdieu
zich tegen de voorstelling van de ware kunstconsument, die vanuit een aangeboren liefde
voor kunst gedreven wordt om zich bezig te houden met kunst.99 Deze traditionele
denkbeelden noemt hij ―de charismatische ideologie‖.
In tegenstelling tot wat de charismatische ideologie beweert heeft kunst, volgens Bourdieu,
geen artistieke essentie. Hij maakt brandhout van ―het idee dat het ‗kunst‘ zijn van een object
een immanente eigenschap ervan vormt en dat de hoge maatschappelijke status van
97
W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p. 29. 98
S. Janssen, In het licht van de kritiek, Hilversum, 1994, p. 15. Geciteerd naar Bourdieu. 99
C.J. van Rees, G.J. Dorleijn, 22/02/2005,―De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld.‖ ‗s- Gravenhage, Stichting Literatuurwetenschap, 1993, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001impa01_01/colofon.htm> (07/10/06), p. 14. Naar Bourdieu.
40
kunstwerken voortvloeit uit hun intrinsieke kwaliteiten.‖100 De waardetoekenning aan
bepaalde kunstwerken gebeurt dus volgens de Franse cultuursocioloog niet op basis van
kwaliteit, maar op basis van de beeldvorming, die door de symbolische productie wordt
bewerkstelligd. Het kunstwerk beschikt zodoende niet over een artistieke essentie, maar
bestaat alleen als kunstwerk op grond van het beeld dat het kunst is.101 Bijvoorbeeld in het
literaire veld scheppen de literatuurcritici, de leraren Nederlands en de letterkundigen, door
middel van hun classificaties en karakteriseringen een bepaald beeld van een literair werk.
Dit beeld kan vervolgens ingang vinden in andere maatschappelijke velden, zodat er een
consensus, een geloof in de kwaliteiten van dat werk ontstaat. Dit proces noemt Bourdieu
―de productie van geloof‖.102 Maar het gaat niet alleen om het geloof in de kwaliteiten van
een werk, maar ook om het geloof in het belang van kunst en in de onafhankelijkheid en
professionaliteit van critici. Dorleijn en Van Rees beschrijven het geloof als volgt:
Het gaat om geloof in een grote verscheidenheid aan immateriële verschijnselen: geloof in de symbolische meerwaarde van kunst; geloof in de consacrerende en legitimerende activiteiten van critici en kunstkenners; geloof in het kunstproducerende talent van deze of gene kunstenaar; geloof in de verheffende, en tevens distingerende functie van omgang met kunst.
103
Deze standpunten van Bourdieu zijn op heel wat kritiek van het culturele veld gestoten, maar
vonden toch hun ingang in de academische wereld. Bourdieu‘s ideeën werden in de jaren ‗80
opgepikt door o.a. Nederlandse academici zoals Verdaasdonk, Van Rees, Janssen en
Dorleijn. Zij dachten ze verder uit en pasten ze specifiek toe op het Nederlandse literaire
veld. Hun benadering van het literaire veld en literatuuropvattingen werd de ―institutionele
benadering‖ gedoopt.
3.2.2 Complementariteit van de reconstructie- en de institutionele
benadering
In 1993 gaven Van Rees en Dorleijn, hun kritiek op de traditionele poëticale benadering
duidelijk vorm in hun artikel ―Literatuuropvattingen in het literaire veld: over de integratie van
twee benaderingen.‖ In dat artikel bekritiseren zij de poëticale theorie van M.H. Abrams en
Van den Akker, die ze ―de reconstructiebenadering‖ noemen en pleiten ze voor een
verbreding van het poëticale onderzoek. Zij stellen, net als Van den Akker, dat in de
reconstructiebenadering de poëticale uitspraken van auteurs uit hun context worden gehaald
en worden omgevormd tot een nieuw poëticaal betoog. Ze verdedigen de opvatting dat de
100
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 14. Naar Bourdieu. 101
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 14. Naar Bourdieu. 102
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 14. Naar Bourdieu 103
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 14.
41
denkbeelden van een schrijver niet autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de
literaire, polemische en institutionele context kunnen gepresenteerd worden. Van Rees en
Dorleijn stellen dus in hun artikel vast dat de reconstructiebenadering niet los kan staan van
de institutionele context, zodat beide benaderingen als complementair kunnen beschouwd
worden. De onderzoekers breken een lans voor het soort onderzoek dat beide perspectieven
integreert en zich dus richt ―op een analyse van de ontwikkeling en het gebruik van
literatuuropvattingen door deelnemers uit het literaire veld.‖104
De institutionele benadering, die zoals eerder vermeld haar mosterd bij Bourdieu haalde,
behoeft hier nog enige uitleg. In deze studie staan de interacties tussen de verschillende
literaire instituties centraal. De studie toont het literaire veld als een dynamisch geheel van
krachtsverhoudingen tussen die instituties. Ze wil inzicht verschaffen in de aard van de
krachtsverhoudingen en in de aard van de waardebepalingen waaraan teksten worden
onderworpen.105 De term ―literaire institutie‖ word door Janssen in In het licht van de kritiek
gedefinieerd als:
Een constellatie van actoren die een specifieke taak vervullen in de materiële produktie en verspreiding van teksten èn in het vormen en verkondigen van opvattingen, oftewel in de beeldvorming, over die teksten.
106
Onder die verzamelnaam horen onder andere de uitgeverijen, de bibliotheken, de
literatuurkritiek, de beleidsorganisaties voor literatuur, de boekenwinkels en het
literatuuronderwijs. Al die instituties vormen samen met de lezers en de auteurs het
dynamische literaire veld.
De institutionele studie van het literaire veld berust op het basisidee dat literatuur over geen
intrinsieke kwaliteit beschikt, maar dat de classificatie van een tekst als literatuur en de
waarde die eraan toegekend wordt het resultaat zijn van een complex proces dat
gereguleerd wordt door een aantal instituties uit het literaire veld, in wisselwerking met de
auteurs.107 Een zeer belangrijke institutie in dat classificeringsproces is de literaire kritiek.
Maar men gaat er van uit, zoals Bourdieu al aangaf, dat literaire critici geen objectieve,
onafhankelijke deskundigen zijn. Zij vormen hun waardeoordeel over de teksten niet volgens
objectieve methodes. Dat is ook niet mogelijk, want volgens Dorleijn en Van Rees ontbreekt
het hen aan absolute of eenduidige criteria om een tekst te beoordelen en is de waarde van
een tekst dus een relatieve zaak. Wat dan wel de waardeoordelen van critici stuurt is een
van de interessegebieden van de institutionele benadering. Onder andere Van Rees en
104
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. 105
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 13. 106
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 19. 107
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 19.
42
Janssen gaan in hun analyses van de literaire kritiek op zoek naar de factoren en processen
die van invloed zijn op de praktijk van de critici.
Een proces dat van groot belang is voor de praktijk van de critici is het proces van
beeldvorming. Dit proces wordt gekenmerkt door orkestratie. Dorleijn en Van Rees
omschrijven beeldvorming als volgt:
De notie beeldvorming verdient verheldering. Doordat critici van reputatie en gezag bepaalde omschrijvingen aanwenden wanneer ze een literair werk of zelfs het oeuvre van (een groep) schrijvers bespreken, vinden die karakteriseringen ingang in een bredere maatschappelijke context.
108
Bepaalde karakteriseringen van werken en auteurs worden dus, als ze zijn gevormd door
gerespecteerde, belangrijke critici, aanvaard in de maatschappij, via andere literaire critici,
via het literatuuronderwijs of de media. De omschrijvingen over auteurs en hun werk kunnen
dus geaccepteerd worden en zich verder verspreiden, zodat ook bijvoorbeeld mensen die
nog nooit een werk van Claus hebben gelezen, weten dat hij de grootste schrijver van België
zou zijn. Het beeld dat rond een literair werk of een auteur wordt gecreëerd komt als het
ware voor het werk te staan en stuurt vervolgens elke verdere discussie over die auteurs en
hun werken.109
Een kenmerk van het proces van beeldvorming is orkestratie. Doordat het de critici aan een
objectieve beoordelingsregels ontbreekt, veroorzaakt dit volgens Dorleijn en Van Rees
onzekerheid. Critici laten dan ook hun oordeel afhangen van de uitspraken en oordelen van
gereputeerde collega-critici, dus van de gangbare beeldvorming rond het werk. De reputatie
en legitimering van het gezag van een criticus hangt namelijk af van de oordelen van andere,
gewaardeerde recensenten. Als die hem bevestigen in zijn oordeel, komt dat zijn
geloofwaardigheid en zijn reputatie ten goede. Van Rees toont aan in zijn empirische studies
dat binnen de literaire kritiek over het oeuvre van een schrijver na een zekere periode een
consensus optreedt, ook al hangen die critici verschillende literatuuropvattingen aan. Dit
proces van orkestratie noemt hij consensusvorming.110
Tot zo ver de institutionele analyse. Als we nu terugkeren naar het eerder aangehaalde
artikel ―Literatuuropvattingen in het literaire veld: over de integratie van twee benaderingen‖,
zien we dat in het proces van beeldvorming een belangrijke taak voor literatuuropvattingen
weggelegd is. Volgens Van Rees en Dorleijn worden die opvattingen zowel door de
literatuurbeschouwing als door de schrijvers gebruikt als instrumenten om de beeldvorming
te bepalen.
108
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 16. 109
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. 110
C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 83.
43
De literatuurbeschouwing, waarmee zowel de literaire kritiek als de essayistische en de
academische kritiek bedoeld wordt, gebruikt literatuuropvattingen om waardeoordelen te
vellen over teksten, om die teksten te classificeren en de beeldvorming er rond te sturen.
Eerder verklaarden we dat het literatuurbeschouwers ontbreekt aan objectieve maatstaven
om de waarde van teksten te beoordelen. Toch zijn critici genoodzaakt om hun keuzes en
oordelen te legitimeren. Ze wenden daarom hun literatuuropvattingen aan om het literaire
aanbod te ordenen en er waarde en betekenis aan toe te kennen.111 Onrechtstreeks dragen
ze via hun recensies en beschouwingen bepaalde opvattingen over literatuur uit, en worden
die via de beeldvorming opgepikt door andere instituties in het literaire veld. Zoals door
bibliotheken en boekhandels, die hun aankopen laten afhangen van de literaire kritieken, of
door uitgeverijen, die de door de pers bejubelde debutant de kans geven een tweede boek te
publiceren.
Ook schrijvers kunnen literatuuropvattingen in het literaire veld gebruiken als instrumenten.
Zij kunnen de beeldvorming rond hun werk sturen, door bijvoorbeeld interviews te geven
over hun werk, commentaar te geven over het gevormde oordeel erover, of door in poëticale
artikelen hun literatuuropvattingen te expliciteren. Op die manier kan de auteur het literaire
veld kennis laten maken met zijn denkbeelden, kan hij zich manifesteren en aangeven waar
hij geplaatst wil worden in de literaire traditie. Susanne Janssen toonde in In het licht van de
kritiek al aan dat literaire critici graag en vaak de geëxpliciteerde literatuuropvattingen van
schrijvers aanhalen in hun recensies, om zo hun oordeel te rechtvaardigen. Op die manier
kan de auteur via zijn opvattingen en uitspraken invloed uitoefenen op de receptie van en de
beeldvorming rond zijn werk.112
Literatuuropvattingen hebben via de beeldvorming dus een grote impact op het literaire veld.
Volgens Van Rees en Dorleijn loont het dan ook de moeite om de rol van die opvattingen in
het literaire veld nader te onderzoeken. Literatuuropvattingen, die in de inleiding van het
artikel door Van Rees en Dorleijn als ―het geheel aan ideeën over doel, functie, aard en
middelen, effecten en ontstaan van literatuur‖113 omschreven zijn, worden in het licht van de
institutionele analyse in datzelfde artikel gedefinieerd als:
Een verzameling normatieve denkbeelden over de aard en functie van literatuur alsmede een verzameling definities van teksteigenschappen en literaire technieken ( procédés), waardoor de tekst geacht wordt bepaalde effecten op de lezer te hebben.
114
In deze definitie ligt de kern van de complementariteit van de reconstructie en de
institutionele benadering. Van Rees en Dorleijn willen het begrip ―literatuuropvattingen‖ niet
111
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. 112
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81. 113
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. 114
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 3.
44
als de autonome opvattingen van een schrijver definiëren, maar als ―normatieve
denkbeelden‖ binnen het literaire veld. Ze verleggen het onderzoeksterrein van de
individuele schrijver naar het dynamische veld. Ze willen uitzoeken hoe bepaalde
opvattingen over literatuur zich verbreiden, hoe ze de beeldvorming sturen en hoe ze, naast
andere economische en sociale factoren, belangrijk zijn in de waardeoordelen over literatuur.
Ze willen dus ―de ontwikkeling en het gebruik van literatuuropvattingen door deelnemers in
het literaire veld analyseren.‖115
Als de reconstructie en de institutionele benadering als complementair worden aangenomen,
zullen beide benaderingen een sprong voorwaarts maken. Enerzijds zal de institutionele
benadering baat hebben bij het verdisconteren van eerder onderzoek naar individuele
literatuuropvattingen. Anderzijds zal de reconstructie van de literatuuropvatting van een
auteur betrouwbaarder worden wanneer die niet als autonoom wordt behandeld. Dan zal
blijken dat, zoals wij in onze scriptie willen aantonen, ―kennis van het institutionele kader
waarbinnen een literatuuropvatting werd ontwikkeld zinvol is voor de reconstructie ervan.‖116
De beeldvorming rond een auteur, zijn positionering in het literaire veld en de receptie van
zijn werk in de literatuurbeschouwing vormen belangrijke aspecten in het onderzoek naar
diens literatuuropvattingen. Dat opvattingen die ontstaan zijn binnen een literaire context er
niet los van gepresenteerd kunnen worden, is een opmerking die Van den Akker al maakte in
1985. In 2007 geven wij er gehoor aan in deze scriptie.
Tegelijkertijd willen wij ons in dit derde hoofdstuk niet uitsluitend richten op de persoonlijke
poëtica van Dimitri Verhulst. Want in 2006 werpen Dorleijn en Van den Akker in hun artikel
―Literatuuropvattingen als denkstijl‖ op dat literatuuropvattingen weliswaar een individuele
dimensie hebben, maar in wezen collectief zijn. Dat deze dus, volgens hen, gevormd zijn op
basis van wat men in een literair socialisatieproces heeft aangeleerd.117 Beide academici
wijzen dan ook poëticaal en institutioneel onderzoek met de vinger dat er stilzwijgend vanuit
gaat dat een auteur of een criticus een individuele poëtica heeft:
Veel institutioneel onderzoek, dat qualitate qua de sociaal georiënteerdheid van het proces van symbolische productie als uitgangspunt hanteert, doet paradoxalerwijs herhaaldelijk uitspraken over hoe een individuele actor zijn positie verwerft, ook al vormen het literaire veld en mechanismen als orkestratie of consensusvorming de context waarbinnen de positionering wordt bezien en waar naar relevante factoren wordt gezocht.
118
In deze scriptie gaan we er – in tegenstelling tot wat Van den Akker en Dorleijn in het
aangehaalde artikel neerschrijven- weldegelijk vanuit dat een individuele poëtica kan en mag
115
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. 116
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 8. 117
G. J. Dorleijn, W.J. van den Akker, ―Literatuuropvattingen als denkstijl. Over de verbreiding van normen in het literaire veld rond 1900‖, in De productie van literatuur, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 91. 118
G. Dorleijn, W.J. van den Akker, ―Literatuuropvattingen als denkstijl‖, p. 91.
45
onderzocht worden ( zie het tweede hoofdstuk), en zeker wanneer de literaire context erbij
betrokken wordt. Hiervoor baseren wij ons op eerder succesvol onderzoek van o.a. Dorleijn
en Van den Akker zelf, en van Janssen en Van Dijk.119 We schetsen in ons onderzoek
bovendien ook de rol van de individuele actor, Dimitri Verhulst, in het literaire veld en in de
beeldvorming rond zijn werk. Toch trachten wij aan de verzuchtingen van de Nederlandse
onderzoekers tegemoet te komen door in dit hoofdstuk aandacht te hebben voor het literaire
veld en zijn institutionele mechanismen zoals orkestratie, beeldvorming en
consensusvorming. Ook uit in onze casus ( de receptie van het werk van Verhulst) zal
namelijk blijken dat literatuuropvattingen in het literaire veld het best te omschrijven vallen
als:
[…]een aangeleerd, dus sociaal overgedragen instrument dat mensen in staat stelt om een mening over literatuur te verwoorden en hun selecties van wat wel en niet goede literatuur is te rechtvaardigen. Hier is een literatuuropvatting niet de oorzaak van de keuzen en het gedrag, maar een hulpmiddel in een ex post facto toelichting op dit gedrag.
120
In deze casus blijken de keuzen, waardeoordelen en karakteriseringen van de critici over
Verhulsts werk grotendeels bepaald door institutionele mechanismen. De verschillende
individuele denkbeelden of literatuuropvattingen van de critici kunnen namelijk niet beletten
dat onder die critici een consensus kan ontstaan over het werk van Verhulst. Daarom
hanteren wij in dit hoofdstuk over de receptie van Verhulsts werk de bovenstaande
interpretatie van het begrip literatuuropvatting.
Verder moet nog aangehaald worden dat we in deze scriptie het Vlaamse en Nederlandse
literaire veld als één geheel beschouwen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Dorleijn en Van
Rees in De productie van literatuur. Zij beschouwen het Nederlands en het Vlaamse literaire
veld in dat boek als afzonderlijk, omdat het Vlaamse veld een eigen geschiedenis, eigen
instituties en eigen spelers zou hebben.121 Voor deze scriptie lijkt deze opsplitsing weliswaar
niet aangewezen, daar Verhulsts werk in Nederland gekend is en gewaardeerd wordt. Als we
de Nederlandse literaire kritiek buiten beschouwing laten, vallen ongeveer de helft van de
recensies weg. Op die manier wordt het onmogelijk een representatief overzicht te geven
van de receptie van Verhulsts oeuvre.
119
Zie voor poëticaal onderzoek Dorleijn, Schuilgelegen uitzicht (Leopold), Van den Akker, Een dichter schreit niet (Nijhoff). Voor institutioneel onderzoek Janssen, In het licht van de kritiek, Van Dijk De politiek van de literatuurkritiek. 120
W. De Nooy, ―Eenheid door polarisering. Het Nederlandse literaire veld tussen 1970 en 1980‖, in De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 187. 121
K. Van Rees, G.J. Dorleijn, ―Het Nederlands literaire veld 1800-2000‖, in De productie van literatuur, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 23.
46
Concreet betekent dit alles dat we vooreerst een korte analyse geven van de ontwikkelingen
en opvattingen in de literaire kritiek rond de eeuwwisseling. We onderzoeken vervolgens hoe
Verhulsts werk ontvangen wordt in de literaire kritiek. We analyseren de ontwikkeling in de
waardering van het werk en leggen de mechanismen van consensusvorming en orkestratie
hierin bloot. Verder analyseren we de wijze waarop Verhulsts werk gekarakteriseerd wordt
en hoe de beeldvorming rond het werk tot stand komt.
47
3.3 De receptie van het werk van Verhulst in de literaire kritiek
3.3.1 De literaire kritiek van 1999- 2007
Wanneer we de receptie van het werk van Verhulst in de Vlaamse en Nederlandse
literatuurkritiek willen analyseren, mogen we de relatie tussen de recensies en de ruimere
literaire context niet uit het oog verliezen. Daarom is het nodig eerst een beeld te schetsen
van de huidige stand van zaken binnen de literaire kritiek. Wat zijn de taken van een literaire
criticus, aan welke werken wordt veel aandacht en waarde verleend en waar draaien de
contemporaine polemieken rond? We onderzoeken dus de trends, de kopzorgen, de
ontwikkelingen en de heersende opvattingen binnen de literatuurbeschouwing vanaf 1999,
toen de naam Verhulst voor het eerst in de boekenbijlagen werd gesignaleerd, tot nu. In dit
deel trachten we weliswaar geen integraal beeld te geven van de literaire kritiek van die
periode. We schetsen uitsluitend enkele opvallende grote lijnen die in verband kunnen
gebracht worden met de receptie van Verhulst zijn werk.
De literaire criticus moet, volgens Maarten Doorman, vier taken vervullen. Doorman legt in
zijn rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de literaire kritiek uit
dat de critici moeten informeren, oordelen, beargumenteren, en zich ten slotte engageren.
Dit engageren houdt in dat de recensent de overtuiging toegedaan is dat vooruitgang in de
kunst mogelijk is. Doorman benadrukt dat de critici, omwille van dit vooruitgangsidee, een
oordeel moeten uitspreken over het gerecenseerde werk, zodat ze blijk geven van een
welbepaalde visie op literatuur. Enkel op die manier blijft de literatuurkritiek vrij van
relativisme. Doorman pleit dus voor niet- vrijblijvende interpretaties en diepgravende
debatten en dit,
niet alleen voor de kritiek, maar minstens evenzeer voor de kunst, die niet kan bestaan zonder interpretatie en zonder discussie over die interpretatie. Wanneer kritiek ontbreekt, wordt receptie van kunst consumptie.
122
Doorman raakt hier een gevoelige snaar. De onheilsberichten over de dalende kwaliteit van
recensies zijn namelijk talrijk. De literaire kritiek zou enkel nog informeren en vanuit een
relativerende houding geen oordelen meer vellen. Criticus Rob Schouten schreeuwde in
Trouw van de daken dat: ―kwaliteitsbewakers hun posten massaal hebben verlaten.‖123
Nochtans moet, volgens Schouten, in deze moderne, gecommercialiseerde tijden waarin de
media de scepter zwaait, meer dan ooit het kaf van het koren gescheiden worden.
122 M. Doorman, De vrede graast zonder genade. Over literaire kritiek, Bakker, Amsterdam, 2001, p.
10. 123
R. Schouten, ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005.
48
In zijn analyse van de literatuur en de literatuurkritiek rond de millenniumwisseling, stelt
academicus Hugo Brems dat:
De belangrijkste literaire controverses rond de eeuwwisseling zijn verweven met discussies over de toenemende commercialisering en mediatisering van het literaire bedrijf. Zowel in verband met de literaire kritiek als met betrekking tot proza en poëzie komt de tegenstelling naar voren tussen literatuur als een enigszins afgezonderd en bijzonder verschijnsel – als Kunst- en literatuur als een cultureel verbruiksgoed.
124
De commentaar van de critici op de commercialisering en mediatisering van het literaire veld
vertrekt vanuit een bezorgdheid over de kwaliteit van de huidige en vooral de toekomstige
literatuur. Vast staat dat er de laatste tien jaar heel wat veranderd is in het literaire veld en de
instituties. Ten eerste werden in de jaren ‗90 vele uitgeverijen opgeslokt door vier grote
concerns: PCM Uitgevers, WPG, Veen Bosch & Keuning en Foreign Media Group. Dat de
kleine opgeslokte uitgeverijen vanaf dan de winstquota en eisen van het bedrijfsleven meer
dan ooit in het achterhoofd moeten houden is volgens Brems onvermijdelijk. En omdat deze
gecommercialiseerde concerns hun grootste omzetten halen uit bestsellers en hypes, wordt
vooral in deze populaire boeken veel geld en promotie gepompt.125
Ten tweede hebben er ook in de boekhandelsector grote omwentelingen plaatsgevonden. In
Nederland bijvoorbeeld hebben vele boekhandels zich verenigd in concerns ( e.g. Bruna,
AKO, Libris), zodat ze, ondanks de vaste boekenprijs, toch grotere winstmarges kunnen
bekomen op goed en snel verkopende boeken. Die bestsellers vormen dan ook het
merendeel van het aanbod in de winkels.
Dat deze, en andere commercialiseringen, zoals de commercialisering van de literaire prijzen
en de marketingtrucks die schuilgaan achter ―toptienlijsten‖, hun stempel drukken op het
literaire veld en op het boekenaanbod staat buiten kijf. Sommige critici vrezen dan ook dat de
literatuur volledig gecommercialiseerd zal worden. Dat er hoofdzakelijk nog bestsellers en
zogenaamde prikkelliteratuur in de rekken zal liggen en dat het literaire boek zijn weg naar
de lezer niet langer zal vinden. Onder andere criticus Elsbeth Etty van NRC Handelsblad
vreest de hete adem van de markt die hijgt in de nekken der literatuur en zij waarschuwt voor
de ―talpaïsering‖ (naar de commerciële Nederlandse tv-zender Talpa) en trivialisering van de
literatuur.126 Zij hekelt de romans die zijn geschreven volgens vaste formats. Die sleutel-op-
de-deurromans zouden de lezer enkel vermaken en drijven op de kracht van clichés en
herkenning. Etty maakt in haar artikel dan ook een duidelijk onderscheid tussen kunst en
commercie, tussen ontspanningslectuur en echte literatuur, tussen Nicci French en Jan
124
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlands literatuur 1945-2005, Amsterdam, 2006, p. 630. 125
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p. 616. 126
E. Etty, ―Weerzien met domineesland. De literaire trends van 2005‖, in NRC Handelsblad, 30 dec. 2005.
49
Siebelinck, tussen ―leesbare‖ en ―schrijfbare‖ teksten als het ware. Etty wil, net als uit het
voorgaande citaat van Brems blijkt, de tegenstelling tussen literatuur als kunst en literatuur
als een cultureel verbruiksgoed goed in de verf zetten. Zij wil de autonome status van
literatuur verzekeren. Op de vermenging van ―hoge‖ en ―lage‖ literatuur, die volgens
academici Van Boven en Kemperinck eigen is aan de contemporaine literatuur, wordt door
haar afwijzend gereageerd. 127 Critici als Etty willen de grensbewakers van de literatuur zijn.
Zij voelen meer dan ooit dat de vaste grenzen van de literatuur vervagen. Niet alleen de
markt en triviale lectuurgenres maar ook andere kunstvormen, de media en internet, sjouwen
aan de omheining rond de literatuur, sluipen het zwaar bewaakte terrein binnen en klimmen
de ivoren letterentoren in. Of de grenzen van de literatuur extra beveiligd of juist opengesteld
moeten worden is alsnog het onderwerp van vele discussies die binnen de literaire kritiek
gevoerd werden en worden.
Maar dat de grens tussen ―hoog‖ en ―laag‖, tussen markt en kunst, niet langer duidelijk is,
laat de Vlaamse schrijver Tom Naegels blijken. In een artikel in De Morgen bekent Naegels
zijn liefde voor Harry Potter. Hij stelt dan ook dat bestsellers niet per se vergruisd moeten
worden omdat ze commercieel succesvol zijn, maar dat er juist dieper moet gegraven
worden op zoek naar oorzaken van dat succes:
Wat is het toch met bestsellers, dat de boekengemeenschap ze altijd uitspuwt. Waarom zijn ze nooit goed genoeg? Waarom doet niemand zijn best om te begrijpen waarom zo velen net dat boek kiezen, en niet de ongetwijfeld veel betere romans van veel getalenteerde schrijvers die helaas jammer het is een schande niet zo gehypet worden?
128
Nagels toont hier dat zijn geloof in een scherpe grens tussen kunst en commercieel succes
verdwenen is. Onder andere dit contemporaine verlies van het geloof in zo een duidelijke
grens leidt volgens literatuursocioloog Verdaasdonk tot ―het verkleinen van het verschil in
legitimiteit tussen de auteurs met een grote literaire reputatie en de auteurs met een grote
lezerskring.‖129 De discussies rond de commercialisering en de trivialisering van de literatuur,
de vermenging van ‗hoge‘ en ‗lage‘ literatuur en de vervagende grens tussen literatuur en
commercieel amusement zijn, zoals aangetoond, hete hangijzers binnen de literatuurkritiek
van 1999 tot 2007.
Een ander discussiepunt binnen de literaire kritiek dat hand in hand gaat met de
commercialisering van de literatuur, is de mediatisering. Televisie, radio en internet,
publiciteit en promotiestunts worden dan ook vaak ingezet om de aandacht voor een
127
E. Van Boven, M. Kemperinck, Literatuur van de Moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19
e en 20
e eeuw, Uitgeverij Coutinho, Bossum, 2006, p. 304.
128 T. Naegels, ― Allemaal Harry‖, in De Morgen, 23 nov. 2005.
129 H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in
Literatuur, 16, 5, 1999, p. 293.
50
schrijver en zijn werk te vergroten. De mediatisering van de literatuur houdt vooral in dat
vanaf de jaren ‗90 televisie en ook bladen meer aandacht schenken aan pas verschenen
titels.130 Maar ook dat het boek zijn weg naar het internet heeft gevonden, waar het
besproken wordt op literaire websites, poëzieblogs of op forums van leesclubs. Verdaasdonk
verklaart bijgevolg in 1999 dat het aantal plaatsen waar literatuur wordt beoordeeld sterk is
toegenomen.131
Meer aandacht voor literatuur via verschillende kanalen lijkt een evolutie die het literaire veld
enkel kan toejuichen. Maar volgens bezorgde critici zijn die media slechts een verlengstuk
van de markt, aangezien het leeuwendeel van de media-aandacht naar een relatief klein
aantal boeken en auteurs gaat. Op die manier kunnen een handjevol schrijvers nationale
bekendheden worden, wat zich laat doorrekenen aan de kassa. Critici zoals Rob Schouten
klagen dan ook de groeiende macht van de media in het literaire bedrijf aan, en eveneens de
(vaak onterechte) sterrenstatus van sommige schrijvers:
Schrijvers zijn publieke figuren geworden, een soort van sterren, zoals omgekeerd publieke figuren schrijvers zijn geworden. In feite zijn we getuige van het ontstaan een nieuw soort hybride, iets tussen schrijver en publieke figuur in.
132
Ook Hugo Brems stelt in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur eenzelfde
fenomeen vast:
dat een kleine categorie schrijvers die zijn uitgegroeid tot publieke personen, ook daar meer aandacht krijgen dan anderen, eerder op grond van bekendheid dan op grond van de literaire waarde van hun werk. In literaire programma‘s[…] en helemaal in algemene talkshows zijn zij vrijwel de enigen die er nog toe doen, en dan niet zozeer door hun werk als wel vanwege kwesties van human interest.
133
Brems stelt hier tevens een huidige trend aan de kaak. De interesse van de media en het
publiek naar ‗de vent‘ achter de auteur drukt zijn stempel op de verslaggeving over literatuur.
Die interesse kadert binnen een bredere human interest tendens in de media, die men
opmerkt als men het aanbod van huidige televisieprogramma‘s aanschouwt of er tijdschriften
en kranten op naslaat. F. Jensma, hoofdredacteur van NRC Handelsblad, wijst ook op deze
tendens: ―er is in de loop der jaren toch ook journalistieke belangstelling gegroeid voor
menselijke drijfveren, voor gevoels- en identiteitskwesties, voor passie en persoon.‖134
Schrijvers worden in de media niet alleen aangesproken over hun nieuwste boek, maar ook
130
H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur‖, in Literatuur, p. 293. 131
H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur‖, in Literatuur, p. 293. 132
R. Schouten, ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005. 133
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 631. 134
F. Jensma, ―De lezer schrijft, de krant antwoordt: Human interrest‖, in NRC Handelsblad, 21 aug. 2004.
51
over hun privé-leven, hun politieke inzichten en de inhoud van hun kleerkast. In De Morgen
worden ze dan weer gevraagd om hun ultieme zomerhit te kiezen.
Die zucht naar persoonlijke verhalen en anekdotes kent ook zijn weerslag op de meer
beschouwende literaire kritiek. Vele literaire critici zijn niet te spreken over de veranderingen
die zich in hun vakgebied hebben voorgedaan ten gevolge van de human interest tendens.
Zoals Karl van den Broeck, die in Knack opmerkt dat boekenbijlagen ―alsmaar minder
recensies of beschouwende artikels over de Schone Letteren bevatten, maar steeds meer
interviews met schrijvers en columns.‖135 Deze evolutie werd ook door ex-poëziecriticus van
De Standaard Jos Joosten opgemerkt en noopte hem ontslag te nemen.
De mediatisering en de invloed van het internet oefenen ook een andere druk uit op de
literaire kritiek. Zij doen namelijk een aanslag op de alleenheerschappij en het belang van de
kritiek. Televisie en radio bereiken vooraleerst een veel groter en breder publiek, waardoor
hun impact op de verkoop en de algemene opinie groter is. Internet zorgt op zijn beurt voor
een forum voor de mening van Jan en alleman. Op literaire sites telt elke opinie mee, komen
literaire discussies van de grond, is er een snellere verspreiding mogelijk en is het bereik
groter dan bij pakweg een literair tijschrift. Jos Joosten stelt dan ook dat ―internet […] stilaan
volledig meekan als ―volwaardig‖ kritisch medium.‖136 Of dat literaire critici door deze
ontwikkelingen in het literaire veld hun voortrekkersrol aan het verliezen zijn, is een vraag die
de tijd zal beantwoorden.
Dat het literaire debat, dat nu ook op internet gevoerd wordt, in de traditionele pers nog niet
doodgebloed is, bewijst het autobiografiedebat dat ontstond rond I.M. van Connie Palmen
(1998) en Het Bureau van J.J. Voskuil (1996-2000). Het debat richtte zich, volgens Brems,
niet op de autobiografie als genre. Dat genre bestaat al sinds de romantiek en het leverde in
de jaren ‘60 vele gewaardeerde titels op van Geeraerts, De Wispelaere, Reve en
Robberechts. Ook in de jaren ‗80 en ‗90 beleefde de autobiografische literatuur een opleving
met werken van De Wispelaere en Brouwers en ook van De Kuyper, Verpale en Pleysier.
Hugo Brems merkte de ambivalente en vaak afwijzende houding die critici aannamen
tegenover die autobiografisch getinte werken van 1985 tot 1995 wel op, maar stelt dat zowel
het publiek als de kritiek uiteindelijk overstag ging. Vele literaire prijzen werden toen ook
uitgedeeld aan werken met een autobiografische insteek.137 De commotie rond I.M. en Het
Bureau heeft dus andere oorzaken dan enkel het genre.
135
K. van den Broeck, ―De toekomst van de literaire kritiek‖, in Knack, 2 nov. 2005. 136
J. Joosten, ―Kritiek op een keerpunt. Recenseren in tijden van internet en weblog‖, in Nieuwzuid 18, 2005, p. 88. 137
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p. 551-554.
52
Het Bureau, een zevendelige reeks hyperrealistische romans rond het hoofdpersonage
Maarten Koning, werd door vele critici zeer enthousiast onthaald, maar werd door enkelen
verworpen als zijnde geen literatuur. Ook Brems meent dat deze roman de grens tussen
literatuur en het trivialere soapgenre aftast. Recensente J. Roodnat van NRC geeft in een
recensie toe dat ze in de ban was van Voskuils personages, van wie ze ―heel kinderachtig,
steeds wilde weten hoe het verder met ze ging‖, het soort effect dat ook een soapserie
opwekt. 138 Maar Roodnat eindigt haar recensie van het laatste deel van Het Bureau met de
bevestiging dat Het Bureau wel degelijk grote literatuur is. De vermenging van ―hoge‖ en
―lage‖ genres wordt in het geval van Het Bureau door vele critici op applaus onthaald.
I.M. leverde meer tegenstrijdige reacties op. Palmens relaas over haar vierjarige relatie met
de bekende Nederlandse journalist Ischa Meijer werd door bepaalde ontroerde critici en door
het publiek op lof onthaald, maar werd door een meute ontstemde recensenten de grond in
geschreven. I.M. was op zijn minst gezegd een controversieel boek. Belangrijk is dat dit boek
het debat rond autobiografie weer op gang trok. Vragen over sentimentaliteit, voyeurisme,
herkenning, commercialisering en het belang van fictie voor literatuur, werden opnieuw
gelanceerd. W. Kuipers schreef in de Volkskrant over de indrukken die I.M. bij hem opriep:
Als haar boek een ‗roman‘ is, dan is het een naïeve roman, een die niet evoceert, maar beschrijft, en die daarmee afhankelijk is van zijn (van tevoren vaststaande) onderwerp. […] I.M. is, literair gesproken, een beperkt boek, beperkter dan een volledig fictief verhaal over liefde en dood, dat de lezer immers niet opzadelt met ongemakkelijkheden als het gaat om intimiteiten, maar hem juist bevrijdt door veel verder te gaan dan menigeen zichzelf zou toestaan. In dit autobiografische boek is, ondanks de kwaliteiten die het heeft, de verbeelding aan banden gelegd, ten koste van een dieper inzicht in de fenomenen waarover Palmen schrijft.
139
Kuipers expliciteert dat een roman nood heeft aan fictie, om los te komen van het banale en
om te kunnen graven naar diepere werkelijkheden en fenomenen. Dit argument blijft de
literaire kritiek, ook na I.M., bij sommige autobiografische werken aanhalen.
Een gelijkaardig geluid horen we in 2005 bij Knack-criticus en mediadocent F. Hellemans. In
een essay in Deus ex machina rond 30 jaar autobiografie in Vlaanderen maakt Hellemans
een duidelijk onderscheid tussen twee soorten autobiografie. Enerzijds is er de autobiografie
die zich niet enkel op de eigen navel richt maar ook de wereld mee in beschouwing neemt.
Anderzijds is er het realityproza dat zich spiegelt aan de reality-tv. Realityproza maakt weinig
gebruik van literaire principes, maar teert op voyeurisme, herkenning en anekdotiek:
138 L. Roodnat, ―J. Voskuil voltooit Het Bureau. Dertig jaar overspel‖, in NRC Handelsblad, 17 nov.
2000. 139
W Kuipers, ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998.
53
Wie als auteur in zijn autobiografische boeken de lezer geen zicht geeft op die grote werkelijkheid, die verzandt volgens mij in de slappe anekdotiek die zo typisch is voor het hersenloze reality-proza van vandaag.
140
De argumenten die Hellemans hier aanhaalt, komen overeen met de argumenten van
Kuipers. Beiden stellen dat de autobiografie meer moet zijn dan ―een verslag van een
werkelijkheid‖, anders blijkt het boek een reportage.141 De literaire autobiografie moet dieper
peilen, verder graven dan de gebeurde werkelijkheid en verbanden leggen met grotere
gehelen. En fictie kan daarbij helpen. Bij Hellemans blijven ook de sneren naar de
commercialisering van de literatuur, die dit soort ―hersenloze realityproza‖ zou uitlokken, niet
uit. De grenzen tussen literatuur en lectuur, markt en cultuur, moeten volgens deze criticus
scherp bewaakt worden.
Kuipers klachten over I.M. en Hellemans tirade tegen een bepaalde vorm van
autobiografisch proza, zijn volgens Brems een verzet tegen vormen van literatuur die enkel
gericht zijn op herkenning. Ze zijn een verzet tegen proza dat een transparante
doorverwijzing is naar gebeurtenissen uit de werkelijkheid of naar echt beleefde emoties.142
Ook het toegankelijke, no-nonsense taalgebruik en het idee dat deze boeken zich expliciet
zouden richten op de smaak van de lezer - die zogezegd enkel wil meeleven en herkennen-
vormen voor vele critici een struikelblok. Dat dit verzet nauw verstrengeld is met het protest
tegen de opkomst van de media en de commercie in het literaire bedrijf, gaf Hellemans al te
kennen.
En het aangehaalde autobiografiedebat wordt nog steeds aangewakkerd. Bij de publicatie
van autobiografische romans zoals Helena, een relaas van de bekende Nederlander Edwin
De Vries over de dood van zijn zoontje, steken dezelfde argumenten de kop op. Criticus
Elsbeth Etty staat in NRC Handelsblad zeer afwijzend tegenover dit autobiografische boek,
dat volgens haar geschreven is in ―clichés die geen literator nodig hebben om te worden
geformuleerd.‖143 Etty verwijt de auteur dat hij geen verbeelding aan de werkelijkheid heeft
toegevoegd, zodat de roman eendimensioneel proza wordt. Zij voelt zich een voyeur die
door het sleutelgat kijkt, en is genegeerd bij de aanblik van al die ongestileerde intimiteiten.
Etty noemt Helena dan ook geen literatuur, maar ―een nauwelijks gestileerde weergave van
de werkelijkheid, eerder journalistiek of documentair dan literair.‖144 Ook enkele
vergelijkingen met commerciële genres zoals het feuilleton in damesbladen worden niet
140 F. Hellemans, ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖,
in Deus ex Machina, nr.113, juni 2005. 141
W Kuipers, ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998. 142
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 636. 143
E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005. 144
E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005.
54
geschuwd. Deze critica trekt, net als Hellemans, een duidelijke lijn tussen twee soorten
autobiografisch proza. Waar Schaduwkind van Thomèse in dezelfde recensie geprezen
wordt als uitzonderlijke autobiografische literatuur, is Helena niets meer of minder dan
realityproza. Ook hier wordt weer met nadruk gewezen op de strikte grens tussen hoge en
triviale genres.
Naast deze ontwikkelingen in de literaire kritiek rond de markt, de media en de autobiografie,
is er nog een polemiek in het literaire veld die aandacht verdient. Zoals aangehaald in
hoofdstuk één, schreef criticus Arjen Fortuin in 2006 een artikel in NRC Handelsblad met de
provocerende titel: ―De Belgen zijn beter‖. Fortuin doelde daarmee op de aanstormende
Vlaamse generatie schrijvers en schrijfsters die beter zouden schrijven dan hun Nederlandse
generatiegenoten. Fortuin haalde Slaap van Annelies Verbeke en De helaasheid der dingen
van Dimitri Verhulst.aan om zijn stelling kracht bij te zetten. Hij prees de nieuwe Vlaamse
lichting om hun lef, vitaliteit, taalgevoel en stijl en om hun eigengereidheid:
Hun eigengereide en compromisloze manier van schrijven brengt risico‘s met zich mee (...), maar betekent vooral dat de boeken een urgentie uitstralen die in veel werk van Nederlandse schrijvers ontbreekt.
145
Volgens Fortuin zijn de Vlaamse schrijvers dan ook ―waardige erfgenamen van Louis Paul
Boon, door een eigenzinnige zoektocht naar iets wat nieuw en betekenisvol is.‖146 Fortuins
gewaagde stellingen lokten heftige reacties uit. Nochtans gingen behoorlijk veel van zijn
Nederlandse collega-critici grotendeels akkoord met zijn observaties. Dannielle Serdijn,
recensente bij Het Parool laat in De Morgen optekenen dat ze de Vlaamse schrijvers
bewondert omwille van hun engagement, iets wat ze bij de huidige Nederlandse auteurs
mist.147 Ook Rob Schouten van Trouw ziet positieve evoluties in de Vlaamse literatuur en
stelt dat de jonge garde het Vlaamse platteland en de streekroman ontgroeid is, en resoluut
zijn voorbeelden kiest uit de internationale letteren.148 Maar de Vlaming Frank Albers
relativeerde Fortuins argumenten in NRC dan weer op scherpzinnige wijze en ook Kees ‗T
Hart en Mark Reugebrink verzetten zich tegen de ongenuanceerde stellingen van Fortuin. Er
werd een polemiek op gang getrokken.
Eerder in 2005 merkte Frank Hellemans in de boekenspecial van Knack de nieuwe generatie
al op. Hij trachtte deze auteurs te verzamelen onder de noemer ―de generatie van de
Dertigers‖. Naast het feit dat al deze auteurs een leeftijd hebben bereikt met een drie ervoor
zag Hellemans nog andere gronden om deze generatie te verenigen. Volgens Hellemans
145
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 146
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 147
J. de Preter, ―Jonge Vlaamse schrijvers beter dan Nederlandse‖, in De Morgen, 31 jan. 2006. 148
R. Schouten, ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Het Parool, 13 mei 2006.
55
willen deze schrijvers allen ‖authentieke, neorealistische verhalen‖ vertellen, pretentieloos en
‖met de voeten op de grond.―149 Of deze naam Dertigers stand zal houden is zeer de vraag.
Aangezien de schrijvers zich niet als groep profileren en geen gedeelde literatuuropvatting
naar voren schuiven, blijkt Dertigers enkel een verzamelnaam.
Ook zouden de nieuwe naam en de polemiek rond de betere Belgen louter een
marketingstrategie van de pers kunnen zijn om deze jonge schrijvers meer in de
schijnwerpers te plaatsen. Daarin zijn ze alvast geslaagd. Door de auteurs te verzamelen
onder één noemer en ze aan te kondigen als een nieuwe, beloftevolle lichting, leken deze
jonge auteurs hét onderwerp van literaire discussies in 2006. In Nederland is er sindsdien
ook meer aandacht voor de Vlaamse letteren, wat zich vertaald in nominaties voor
Nederlandse literaire prijzen en recensies in dagbladen. Dat de verzamelnaam ook
aangename financiële gevolgen heeft, met name in de boekenverkoop, spreekt voor zich.
Als marketingstrategie hebben de benaming Dertigers en de polemiek alvast goed werk
geleverd.
Ook heerst er sinds Arjen Fortuins artikel in NRC een opgetogen hoera-sfeer in het Vlaamse
literaire veld over de kwaliteit van de romans van de jonge garde. De critici zijn voorzichtig,
maar toch optimistisch over de evoluties, getuige Bert Bultinck in De Morgen:
Is er dan reden tot juichen in letterenland? Wel ja, een beetje wel. Niemand zal het jammer vinden dat de Vlaamse schrijfvaardigheid er zienderogen op vooruit is gegaan. Dat lezers ook iets lijken te hebben aan romans als Problemski hotel (de vorige roman van Verhulst, die inhoudelijk een stuk straffer is dan zijn huidige succesboek) of Elvis Peeters‘ De ontelbaren kan ook niet tot ontevredenheid stemmen. De Nederlandse aandacht is daarbij meegenomen en financieel interessant. Zolang de zelfgenoegzaamheid haar lelijke kop niet opsteekt, lijkt de literaire toekomst in Vlaanderen zonder meer veelbelovend. Maar veelbelovend betekent meteen ook dat vele van de genoemde dertigers (en jonge veertigers - onder meer Jan Van Loy) een en ander nog moeten waarmaken. Zowel Saskia De Coster, Jeroen Theunissen als Peter Terrin brengen deze maand nieuw werk uit, dat u wekelijks in deze bijlage besproken zult vinden. Net als bij Tom Naegels en Jan Van Loy is het afwachten of het bij dat ene spraakmakende boek blijft. Maar dat die vraag in zekere zin echt spannend is - en dat er dus met een zekere nieuwsgierigheid naar de nieuwe romans wordt uitgekeken - dat geeft op zijn minst aan dat er iets bougeert. Dat is, enkele straffe boeken van Mennes, Hoste of Berckmans niet te na gesproken, in een niet zo ver verleden namelijk weleens anders geweest.
150
Veel reactie is er tot nu toe niet gekomen van de schrijvers zelf. Als ze erop worden
aangesproken, blijkt dat de jonge schrijvers bovenal de aandacht willen vestigen op hun
eigenheid en niet op de verzamelnaam. Op de vraag in De Morgen of hij zichzelf ziet als de
aanjager van de nieuwe golf, antwoordde Stefan Brijs:
149 F. Hellemans, ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67
150 Bert Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖ in De Morgen, 5apr.
2006.
56
Ik beschouw me zeker niet als vaandeldrager van een generatie. Daarvoor volg ik te zeer mijn eigen parcours. Toch koester ik me in een groep van een tiental jonge, talentvolle Vlaamse auteurs die geduldig aan een oeuvre timmeren.
151 Uiteraard benadrukt Brijs hier zijn eigen onafhankelijkheid en individualiteit als schrijver.
Toch geeft ook hij toe dat er een gunstige wind uit het Zuiden waait.
In navolging van de polemiek rond de betere Belgen, kwam ook het debat rond
―straatrumoer‖ opnieuw op gang in Nederland. De voorzet werd gegeven door Joost
Zwagerman, schrijver en voormalig vertegenwoordiger van de Maximalen, die eind de jaren
‗80 al vochten voor meer straatrumoer in de poëzie. Op 13 februari 2006 haalt Zwagerman
dit debat, dat eerder al gevoerd werd naar aanleiding van een artikel van Ton Anbeek over
de wereldvreemde Nederlandse literatuur, terug van onder het stof met zijn Frans
Kellendonklezing in Nijmegen. Zwagerman houdt in die lezing een pleidooi ― tegen de
literaire quarantaine.‖ Hij poneert dat:
die zelfopgelegde literaire quarantaine tot gevolg heeft gehad dat er in Nederland relatief weinig romans verschenen die zich én stevig verankerden in de eigen tijd én afdaalden in de contreien van de eeuwiger vragen naar de menselijke ervaring.
152
Dit voelt de schrijver aan als een groot gemis voor de literatuur in Nederland. Hij pleit dan
ook voor ―de literaire sensibiliteit van schrijvers‖ en heeft het over ―de voelhoorns die
schrijvers in hun werk kunnen uitsteken wanneer zij algemeen menselijke drama‘s
verbeelden, drama‘s die zich aftekenen tegen een achtergrond van actuele gebeurtenissen
in een land.‖153 Net als Hellemans breekt Zwagerman een lans voor literatuur die niet enkel
ik-betrokken is, maar zich ook richt op ―die grote werkelijkheid.‖154 Hij dist ook een lijstje
namen op van schrijvers die wel over een paar sensitieve ―voelhoorns‖ beschikken. Onder
hen zijn o.a. de Vlaamse schrijvers Louis Paul Boon, Cyriel Buysse, Walter van den Broeck
en Tom Lanoye. Volgens Zwagerman is de literaire struisvogelpolitiek dan ook enkel eigen
aan de Nederlandse schrijvers.
Dat de nieuwe Belgen, de zogenaamde erfgenamen van de straatrumoerige Boon, in
interviews vaak geconfronteerd worden met vragen over hun engagement lijkt een direct
gevolg van het gemis aan maatschappelijke betrokkenheid in de literatuur in Nederland. De
polemiek rond het zogezegd betere proza van de Vlamingen gaat duidelijk hand in hand met
de Nederlandse oproep voor meer straatrumoer in de letteren.
151
D. Leyman, ―De Engelmaker Interview‖, in De Morgen, 3 mei 2006. 152
J. Zwagerman, 13/10/2006, ―tegen de literaire quarantaine‖, site Joost Zwagerman, < www.joostzwagerman.nl/boekboek/show/id=73979 >, (03/03/ 2007). 153
J. Zwagerman, ―tegen de literaire quarantaine‖. 154
F. Hellemans, ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖, in Deus ex Machina, nr.113, juni 2005.
57
3.3.2 Gegevensverzameling
Er zijn voor dit receptieonderzoek gegevens verzameld over Dimitri Verhulst en zijn werk in
de Vlaamse en Nederlandse pers. Deze gegevens zijn in deel twee en drie van de
bibliografie terug te vinden.
Er is ten eerste een bestand van 80 recensies bij elkaar gesprokkeld. In dit bestand,
bevinden zich zowel recensies uit Vlaamse en Nederlandse dag -en weekbladen als uit
Vlaamse en Nederlandse literaire tijdschriften. Voor elke recensie hebben we de naam van
de recensent, de naam van het blad waarin de recensie is verschenen, de titel en datum van
de recensie, de omvang van de recensie en de waardering die in de recensie wordt
uitgesproken, geregistreerd. In de waardering wordt net zoals in In het licht van de kritiek van
S. Janssen, onderscheid gemaakt tussen overwegend positieve, overwegend negatieve en
gemengde/onduidelijke recensies. In de zoektocht naar recensies in dag-en weekbladen is
er vooral digitaal gezocht via de digitale archieven van Mediargus ( voor Vlaanderen) en
LexisNexis (voor Nederland). Deze zoekmachines verzamelen alle artikelen die kranten en
enkele tijdschriften hebben gepubliceerd de laatste negen jaar. Om de hiaten in die
zoekwijze op te vullen, is er via andere kanalen nog gespeurd naar artikelen. Het digitale
bestand van de literaire knipselbank Literom werd aangeboord, alsook de knipselmappen
van de vakgroepbibliotheek voor Nederlands Letterkunde (UGent) en het kranten- en
tijdschriftenarchief van de Gentse universitaire bibliotheek in de Boekentoren. Verder werd
gezocht via de archieven op de sites van de bewuste kranten en tijdschriften. Recensies in
literaire tijdschriften werden opgezocht via de Bibliografie van de Nederlandse en Friese taal-
en literatuurwetenschap (BNTL) en via de Bibliografie van de Literaire Tijdschriften in
Vlaanderen en Nederland (BLTVN) van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek. De artikelen
werden vervolgens verkregen via de archieven van de Gentse universitaire bibliotheken. Ook
via de sites van literaire tijdschriften ( o.a. De Brakke Hond, Revolver) en op poëziesites
zoals Meander werden recensies gevonden.
Er werden ook tijdschriftpublicaties en essays van Verhulsts hand, essays over zijn werk en
interviews opgezocht en verzameld, hoofdzakelijk via de hierboven beschreven kanalen. Ook
informatie over literaire prijzen, subsidies en verkoopcijfers werd verkregen, via de uitgeverij
Contact en de sites van literaire prijzen zelf.
Zeker is dat deze verzameling niet compleet is. Maar ze is wel omvangrijk en kan daardoor
toch een representatief beeld geven van de receptie van Verhulsts werk in de
literatuurkritiek.
58
3.3.3 De literair-kritische receptie
In dit deel schetsen we een algemeen beeld van de receptie van Verhulsts werken in de
journalistieke literaire kritiek. We analyseren de reacties op de werken en bestuderen de
argumenten die recensenten aanhalen om een werk positief of negatief te beoordelen. We
gaan er uiteraard vanuit dat literaire teksten niet over intrinsieke kwaliteiten beschikken,
maar dat kwaliteit door verschillende actoren en institutionele factoren ―aan teksten en hun
makers worden verleend in een sociaal proces.‖ 155 De verschillende recensies en essays
zijn terug te vinden in de bibliografie, deel drie.
De verhalenbundel De kamer hiernaast werd in 1999 tien maal besproken in de Vlaamse
kranten en tijdschriften. De Nederlandse dagbladen wijdden geen enkele recensie aan de
bundel. Enkel het Nederlandse tijdschrift De Groene Amsterdammer plaatst een laaiend
enthousiaste reactie. Rob van Erkelens prijst de debutant om zijn ritmische stijl en zijn zwarte
humor en noemt de bundel een ―pleizier‖ om te lezen. Bovenal verwondert Van Erkelens zich
om het feit dat Verhulst nog redacteur is van het tijdschrift Underground, iets wat volgens
hem niet meer van deze tijd is en des te meer bewonderenswaardig. De recensent-schrijver
schreeuwt het dan ook van de daken:
Wat een opluchting. En de opluchting komt voor de zoveelste keer uit België. Dimitri Verhulst heet hij, en ik wil hem voordragen voor het nieuwe-heldendom.
156
Deze ode wordt prompt op de flap van Verhulsts volgende boek geplaatst. Van Erkelens
benadrukt verder nog dat ―alleen iemand die het een en ander heeft gezien en gehoord‖
zulke tragische gebeurtenissen humoristisch kan beschrijven.157 Hij benadrukt dus het
belang van ―de vent‖ achter de schrijver.
Bijna alle recensies over deze bundel zijn overwegend positief. In Knack schrijft F. Rogiers
dat hij vreesde dat de bundel ―een zoveelste ikkerig ontwikkelingsromannetje‖ zou zijn, maar
dat hij de scepsis naast zich neer heeft moeten leggen. Ook Thielemans is in De Morgen
zeer te spreken over Verhulsts debuut, dat een ―aangrijpende bezinning over het leven, het
eigen bestaan‖ brengt, in een weldoordachte stijl, die zowel lichtvoetig, als ironisch, droef als
baldadig is.158
Toch werden er ook enkele minpunten aangehaald. In De Tijd stoorde Verheyden, die
overigens vrij positief uit de hoek kwam, zich aan de stijl van Verhulst, die ‖stilistische
155 G.J., Dorleijn, ― Niet de knikkers maar het spel, of De poëziecriticus als symbolische producent.
Een institutionele close reading‖, in Neerlandica Extra Muros, jg.44, nr. 2, mei 2006. 156
R. Erkelens, van, ―Opluchting‖, in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. 157
Idem, Ibidem. 158
D. Thielemans, ― Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999.
59
onhebbelijkheden‖ vertoonde.159Jeroen Overstijns plaatste op zijn beurt in De Standaard een
vernietigende kritiek. Overstijns ziet in De Kamer Hiernaast te veel weltschmerz en te weinig
zelfrelativering, waardoor de verhalen niet verder gaan ―dan wat ironische-larmoyante
beschouwingen.‖160 Verder blijkt hij niet onder de indruk van Verhulsts stijl, die gericht is op
―leukdoenerij‖. Overstijns laat geen spaander heel van het debuut. Toch is de gangbare
receptie van Verhulst zijn eersteling overwegend tot zeer positief. Over het algemeen kunnen
we stellen dat Verhulst wordt beschouwd als een beloftevol jong schrijver met veel talent. Hij
wordt op de koop toe genomineerd voor de NRC-literair prijs.
Niets, niemand en redelijk stil krijgt aanzienlijk minder aandacht dan Verhulsts debuut. De
roman leverde maar vijf besprekingen op, die weliswaar allemaal een overwegend positief
oordeel uitspreken. Al zijn de reacties wel niet even extatisch te noemen als die over de
eerste bundel. Hilde Proot spreekt in De Standaard met lof over Verhulsts tweede publicatie:
Dit is geen proza met de mokerslag, het werd gehouwen met de beitel van een steenkapper. Het moet hard labeur zijn geweest, maar het resultaat mag gelezen worden. Dimitri Verhulst is iemand die zijn vak verstaat en het omzichtig, met veel geduld, beoefent. Literatuur op zijn traagst, zullen we maar zeggen.
161
Proot analyseert de roman vrij uitvoerig en geeft aan dat achter de wansmakelijke en soms
macabere motieven een arsenaal aan grotere thema‘s en verlangens verscholen ligt. Zij
raakt zo aan de kern van Verhulsts symbolisme:
Verhulst behandelt graag grote literaire thema‘s, maar benadert ze vanuit de banaliteit. Zijn asbak, zijn doorrookt gebit, stinkende treintoiletten staan achtereenvolgens symbool voor eenzaamheid, verlangen naar liefde, maatschappelijk onrecht.
162
Toch weet Proot niet elk verhaal even goed te smaken. In de meeste verhalen waardeert zij
de stijl van Verhulst, die hij zelf -volgens Proot - ―gongorisch‖ noemt. Maar in de twee laatste
verhalen voelt de critica Verhulsts stijl aan als te nadrukkelijk geconstrueerd.
In Vrij Nederland weerklinkt ook een overwegend positief geluid. Agnes Andeweg geeft aan
dat Verhulst zijn romantische idealen over liefde en literatuur in zijn boek tracht waar te
maken, maar dat hij die meteen zelf kan relativeren door een serieuze scheut zelfspot.163
Andeweg prijst Verhulst zijn ―aandacht voor de vorm‖. Ze noemt zijn stijl vol alliteraties
‖traag, verzorgd en precies‖ en hoopt op meer werk van zijn hand. Ook Joris Hulle schat in
Leesidee de stijl van Niets, niemand en redelijk stil hoog in: ―mooi en beheerst proza.‖ De
krant De Morgen geeft geen recensie over de roman, maar publiceert twee interviews met de
159
T. Verheyden, ―Literatuur met pukkels‖, in De Tijd, 22 juni 1999. 160
J. Overstijns, ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999. 161
H. Proot, ―Liefde op het snelste gezicht‖, in De Standaard, 3 mei 2001. 162
Idem, ibidem. 163
A. Andeweg, ―Het Kraken van de Kakkerlak‖, in Vrij Nederland, 16 juni 2001.
60
schrijver. Ook het Vlaamse Mannenblad Menzo haalt Verhulst, samen met Mennes en Aerts,
twee andere jonge schrijvers, voor de micro en de lens, en noemt de heren ―De nieuwe
generatie in de Nederlandse Letteren‖164
Later in 2001 publiceerde Verhulst zijn dichtbundel Liefde, tenzij anders vermeld. De bundel
kreeg acht recensies, en werd in 2002 genomineerd voor de C Buddingh’ Prijs. Liefde, tenzij
anders vermeld werd op gemengde reacties onthaald. De meeste critici lijken het er over
eens dat de bundel over veel potentieel beschikt, maar allen leggen ze ook de vinger op
enkele gebreken. Piet Gerbrandy is in de Volkskrant enthousiast over de jonge schrijver en
zijn gedichten. In Verhulst ziet hij eindelijk nog een dichter die probeert zijn gedicht ―alle
hoeken van de taal‖ te laten zien. Een dichter die ―woedend in opstand‖ wil komen en een
―Umwertung aller Werte beoogt.‖165 Gerbrandy bewondert dat Verhulst in zijn bundel blijk
geeft van deze romantische idealen en vindt het taalplezier waarmee de dichter de liefde
beschrijft ―aanstekelijk‖. Ook Yvan De Maesschalk noemt Verhulst een neoromanticus.
Adriaan Jaeggi en Reinier Spreen zijn op hun beurt opgetogen over de bundel en Spreen
kopt in het Dagblad van het Noorden: ―Rijk aan beelden, bont van taal‖.166
Maar zoals aangegeven wijzen al deze critici ook op enkele pijnpunten. Gerbrandy vat die
negatieve punten goed samen wanneer hij een citaat uit de bundel becommentarieert:
Dit is regelrecht gemaniëreerd, niet alleen in de formulering, maar ook in de beeldspraak. Het gebeurt in de bundel meermalen dat Verhulst zich zo laat meeslepen door klankspel, wellustige woordherhalingen en elkaar in hoog tempo afwisselende beelden dat het resultaat een troebele brij van lekker bekkende onzin is.
167
Vooral de alliteratie- en rijmdwang en de vaak overvloedige beeldspraak stoten de critici
tegen de borst. De schrijver-criticus I.L. Pfeiffer besluit in een NRC-artikel over de
genomineerden van de C Buddingh’ Prijs dat Liefde, tenzij anders vermeld ―onevenwichtig‖
is, maar dat Verhulst ―niet hoeft te treuren, want hij gaat heel goed worden, zolang hij zijn
branie maar niet verliest.‖168 Verhulst wordt hier opnieuw voorgesteld als een belofte, als een
jonge schrijver die zich nog ontpoppen moet.
In de receptie van Liefde, tenzij anders vermeld neemt het artikel ―De poëzie van de
toekomst‖ van Koen Vergeer een aparte plaats in. Vergeer schetst naar aanleiding van de
jaarlijkse gedichtendag een beeld van de huidige Vlaamse poëzie en hekelt ondertussen de
poëzieopvatting die achter zulke literaire evenementen schuilgaat. Poëzie moet volgens de
164
S. De Groeve, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001. 165
P. Gerbrandy, ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. 166
R. Spreen, ―Rijk aan beelden, bont van taal‖ in Dagblad van het Noorden, 9 okt. 2001. 167
P. Gerbrandy, ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. 168
I.L. Pfeijffer, ―Een vleugje hier, een snufje daar en afblussen maar. De maximale poëzie-oogst voor de C. Buddingh‖-prijs‖, in NRC Handelsblad, 14 juni 2002.
61
organisatoren namelijk ―weer onder de mensen komen‖, ―midden in het leven staan‖ en
―entertainen‖.169 Die organisatoren lijken bijgevolg vlot wegleesbare poëzie en podiumpoëzie
te propageren als poëzie van de toekomst. Dat je de tijd moet nemen om een gedicht te
lezen, doen die evenementen vergeten. In dit kader plaatst Vergeer de dichter Verhulst als
de juiste man op het juiste moment. Volgens de poëziecriticus past Verhulsts poëzie perfect
in het populariseringsplaatje van onder andere de toenmalige Nederlandse Dichter des
Vaderlands Gerrit Komrij. Want Verhulsts poëzie is, net zo als het hoort, ―eigentijds en
herkenbaar‖. Het is ―rauwe en pretentieuze romantiek ‖ met een hoog ―recht-voor-zijn-raap-
gehalte‖, met ―knoertlelijke beeldspraak‖ en ―grootse pretentie‖.170 Koen Vergeer geeft snedig
aan dat als deze bundel een ―opluchting‖ voor de Nederlandstalige poëzie is, men blijkbaar
zeer wanhopig moet zijn. 171 De criticus ziet Verhulst dus als hét voorbeeld van ―de poëzie
van de toekomst‖, maar hij betwijfelt of dat soort poëzie een stap in de goede richting is.
Duidelijk is wel dat deze reactie van Vergeer perfect past in het beeld van de literaire kritiek
die we in het vorige onderdeel geschetst hebben. Ook Vergeer trekt de huidige tendens van
herkenning en no-nonsense taalgebruik in vraag en hij verzet zich tegen poëzie die zich via
zulke strategieën te expliciet zou richten op de smaak van de lezer.
In 2002 komt Verhulsts vierde publicatie uit: De verveling van de keeper. Dit werk krijgt
behoorlijk veel literair-kritische belangstelling (negen recensies) maar de oordelen van de
critici variëren sterk. Overwegend positieve berichten zijn te lezen in Het Nieuwsblad,
Algemeen Dagblad, Muziek en Woord, De Morgen en Leesidee. Hemelaer noemt de roman
een ―een bijzonder aangename en vlotte satire‖ en Yvan De Maarsschalk vindt in M&W dat
deze groteske satire ―bewijst dat Verhulst van vele markten thuis.‖172 Het Nieuwsblad acht de
onheilspellende, satirische toekomstschets eveneens geslaagd, want ―het Vlaanderen van
2034 vertoont trekjes van een ander land, een eeuw voordien.‖173 Maar juist die satirische
dimensie van de roman wordt door vele andere critici negatief beoordeelt. Reinier Spreen
vindt in Dagblad van het Noorden dat Verhulst er niet in slaagt ―de vele verwijzingen naar
politieke ontwikkelingen (―Das Blok‖) betekenisvol te maken‖ 174 en ook A. Truijens plaatst in
de Volkskrant negatieve kanttekeningen bij het dystopische aspect van de roman:
Het werkt niet, deze toekomstsatire. Geen huiver, geen gruwel. Geen overtuigingskracht. De pennenstreken van Verhulst zijn te grof, hij lijkt zelf niet in zijn grimmige overdrijving te geloven.
175
169
K. Vergeer, ―De poëzie van de toekomst‖, in De Morgen, 30 jan. 2002. 170
Idem, Ibidem. 171
R. Erkelens van, ―Opluchting‖, in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. 172
Y. Maarsschalk De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002. 173
Anoniem,‖ De verveling van de keeper‖, in Het Nieuwblad, 19 okt. 2002. 174
R. Spreen, ― Wachten op het verlossend eindsignaal‖, in Dagblad van het Noorden, 1 okt. 2002. 175
A. Truijens, ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002.
62
Arjen Fortuin van NRC en Jeroen De Preter, die zich in De Morgen overwegend gunstig over
Verhulsts werk uitlaat, beamen beiden deze bezwaren. En de schrijfstijl waarin De verveling
van de keeper is opgetekend wordt in De Standaard door Karel Ostyn zelfs omschreven als
―studentikoze slapstickstijl‖.176 De meningen over Verhulsts vierde publicatie zijn dus op zijn
minst gezegd verdeeld.
In 2003 oogstte Verhulst met Problemski hotel dan weer veel waardering binnen de
literatuurkritiek. Dit boek levert hem erkenning op in het letterenlandschap. Zijn roman over
de asielzoeker Bipul Masli werd vol lof onthaald: de critici lieten zich bijna eensgezind uit
over dit ―indringend portret van een groep mensen zonder toekomst. ‖177 Enkel de recensent
van De vrijzinnnig lezer en Roeland Sprey van de Leeuwarder Courant geven uiting aan hun
bedenkingen bij de roman. In De vrijzinnige lezer struikelt men vooral over het taalgebruik
dat wordt omschreven als: ―direct, hard en soms op het vulgaire af. ‖178 Roeland Sprey stelt
zich eerder vragen bij de focalisatie in Problemski hotel:
Zijn relaas had zeker aan kracht gewonnen als Verhulst het verhaal vanuit zijn eigen gezichtspunt geschreven had. Nu dient de lezer keer op keer te bedenken dat een Somalische asielzoeker aan het woord is. Het is soms net of een Vlaamse buikspreker zich bedient van een negerpop.
Waar dit perspectief gekunsteld overkomt voor Sprey, is het voor Arjan Peters juist een
meerwaarde. Peters verklaart in de Volkskrant dat Verhulsts korte roman juist dankzij het
vertelperspectief en dankzij een gedurfd stijlregister aankomt als een mokerslag:
Niet verslaggever Verhulst vertelt ons met ingehouden meewarigheid over de toestanden die hij heeft aangetroffen, maar hij geeft het woord aan een asielzoeker, de fotograaf Bipul Masli, die de stumperds in zijn ‗blok‘ met cynisme beziet. Zijn verslag bulkt van de incorrecte grappen.
179
Doordat Verhulst de cynische asielzoeker een stem verleent en een ―woeste‖ stijl hanteert
houdt hij zich volgens Peters en ook volgens Arjen Fortuin ver weg van een meelijkwekkend
verslag over onfortuinlijke asielzoekers. 180 De schrijver bereikt iets meer. Volgens Fortuin
geeft hij de lezer een ―boos en machteloos gevoel‖, ―een gevoel van onbehagen en behoefte
om iets te doen.‖181 Fortuin vraagt zich dan ook af of Verhulst zijn engagement te vergelijken
valt met dat van Boon. Ook hij wou de mensen een geweten schoppen.
176
K. Osstyn, ― Dimitri Verhulst herkauwt Handke‖, in De Standaard, 10 okt. 2002. 177
E. Vissers,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. 178
J. van Hulle, ―Asiel‖, in Leesideeën Off Line, 31 dec. 2003. 179
A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. 180
A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 181
A. Fortuin,, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003.
63
Dinsdagland, een bundel reisreportages over België, krijgt negen uiteenlopende
besprekingen. Het gaat van zeer lovende besprekingen in NRC Handelsblad, De Standaard
en Leeswolf, naar matige in De Tijd tot ronduit vernietigende kritieken in de Volkskrant en in
Ons Erfdeel. Paul Depondt kraakt Dinsdagland in de Volkskrant af. Hij noemt de verzameling
schetsen ―goedkoop sentiment‖ en ―clichématig‖. Hij vindt dat Verhulst zijn taalgebruik te veel
parallellen vertoont met dat van Boon en verwijt Verhulst een gebrek aan een eigen stem. 182
Cyrille Offermans merkt in Ons Erfdeel op dat Verhulst te veel afstand neemt van de
beschreven gebeurtenissen, waardoor zijn ironie te voorspelbaar wordt. Offermans meent
aan te voelen dat de auteur zich ver verheven voelt boven de volkse gebruiken waarover hij
verhaalt.183 Het lijkt alsof de literatuurbeschouwer bovenal aanstoot neemt aan Verhulsts
vreemde, volgens hem neerbuigende houding tegenover zijn land. Toch vonden vele critici
dat de schrijver juist met veel nostalgie, met spot, maar vooral met liefde de Belgitude
genadeloos scherp wist te vatten.184 Ook Niels Lange maakt zich niet druk over enige
verhevenheid, maar kan de ironie van de schrijver juist zeer smaken. Hij noemt het boek in
Elsevier ―een 174 bladzijden durende ode aan onze Zuiderburen, die door subtiele ironie en
een verklarende toon ook geschikt is voor kaaskoppen.‖185 Een zeer positieve reactie kwam
opnieuw van Arjen Fortuin. Deze criticus lijkt na Problemski hotel een regelrechte fan. In
NRC Handelsblad hoopt hij dat Verhulst, die al vijf jaar een beloftevolle schrijver is, zijn naam
―zoon van Boon‖ zal waar maken. Door zijn voortdurende vergelijkingen met Louis Paul
Boon, plaatst deze criticus Verhulst op de hoogste sport van de literatuurladder.
Eind 2006 is het dan zo ver. De helaasheid der dingen, Verhulst zijn zevende publicatie, kan
rekenen op een enorm enthousiasme binnen de literaire kritiek. De commentaren zijn in
achttien van de twintig recensies uitzonderlijk lovend. Arjen Fortuin kopte, zoals eerder
vermeld, ―De Belgen zijn beter‖ en hij roept Verhulst en enkele van zijn jonge Vlaamse
collega‘s uit tot waardige erfgenamen van Boon.
Alle literaire critici waarderen Verhulst ―zijn laconieke registratie van diepdroevige taferelen ‖
en ze beweren dit boek ook nog meer is dan enkel een dolkomisch relaas. 186 Zoals Herman
Brusselmans die in een recensie voor de leesclub van NRC Handelsblad een pluim op de
hoed van zijn collega steekt:
Niet enkel de gulle lachbui valt de lezer ten deel, doch evenzeer de ontroering, de herkenning, de tristesse, het medevoelen, en niet in het minst de hoop. Ja, de hoop op een betere wereld voor ons allen! Mag ik bij deze Dimitri Verhulst volop feliciteren met z‘n meesterwerk?
187
182
P. Depondt, ―Het taaltje van Boontje‖, in de Volkskrant, 8 okt. 2004. 183
C. Offermans, ― België, twee visies‖, in Ons Erfdeel, feb. 2005. 184
J. Hulle, ―Dinsdagland Schetsen van België‖, in Leeswolf, nov. 2004. 185
N. Lange, ― Dimitri Verhulst Dinsdagland‖, in Elsevier, 9 okt. 2004. 186
F. Hellemans, ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006. 187
H. Brusselsmans, ―De dokter bellen van het lachen‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 19 jan. 2007.
64
Brusselmans prijst De helaasheid niet enkel om zijn literaire kwaliteiten, maar ook omdat de
roman hem raakte en hem deed meeleven. Opmerkelijk is dat ―herkenning‖, een woord dat
vaak geassocieerd wordt met autobiografisch realityproza dat de grens tussen lectuur en
literatuur aftast, hier wordt gebruikt als een positief criterium. Ook Marc Cloostermans,
recensent bij De Standaard, stelt dat Verhulsts roman meer is dan een klucht. Want Verhulst
slaagt er volgens Cloostermans in om ―doorleefd gevoel in de komedie te smokkelen.‖188
Voor hem is de roman bovenal een vaderboek:
Elk hoofdstuk is een miniklucht en pas laat realiseer je je dat dit ook een vaderboek is. […] Tegen de tijd dat je dit beseft, is het al te laat en zit je plots een heel ander boek te lezen: een bloedmooi, uniek relaas van een man die hulde brengt aan zijn vader, terwijl zijn eigen vaderschap een fiasco aan het worden is.
189
Ook de verzuchting al zou de roman een zoveelste autobiografische streekroman zijn over
de jeugd van een schrijver, wordt gepareerd. Arjan Peters stelt dat een bepaalde spanning
de roman verheft boven ordinaire streekromantiek. Dit is enerzijds de spanning tussen ―de
drang om af te rekenen‖ met de heimat en ―de weemoed‖ en anderzijds de tensie tussen het
―opspelende sentiment‖ en de ―snijdende humor‖.190 Verhulst weet volgens het gros van de
critici weemoed en humor, tragiek en hilariteit strak in balans te houden. Verder wordt ook
Verhulsts schrijfstijl erg positief onthaald en zelfs ―meesterlijk‖ genoemd.191 De helaasheid
der dingen wordt dan ook door de andere literaire instituties en de media met open armen
ontvangen. En ook het publiek blijkt in de wolken met deze roman. Boek en schrijver worden
een hype.
Dat er ook tegen de stroom in kan en moet geroeid worden bewijst Hugo Bousset in de
Dietsche Warande en Belfort. Bousset leest voor dit tijdschrift systematisch de romans van
de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers en maakt de balans op. In de recensie ―Wie van de
drie‖ becommentarieert hij de recentste romans van Anneslies Verbeke, Jeroen Theunissen
en Dimitri Verhulst en beslist hij wie een plaats krijgt op zijn lijstje van graag gelezen auteurs.
Dimitri Verhulst is daar alvast niet bij, en wel om twee redenen. Ten eerste beargumenteert
Bousset dat Verhulst zijn autobiografische roman niets toevoegt aan het interview dat de
schrijver gegeven heeft in Humo. In dit interview vertelt Verhulst over zijn jeugd en het
gevecht om los te komen van zijn roots. Bousset noemt dat interview ―spannend, net zoals ik
sommige anekdotes uit Het leven zoals het is of Man bijt hond spannend vind.‖192
188
M. Cloostermans, ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006. 189
Idem, ibidem. 190
A. Peters, ―Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006. 191
E. Etty, ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. 192
H. Bousset, ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006.
65
Ten tweede bekritiseert Bousset de alwetende verteller in het boek. Bousset stelt dat door de
alwetende interventies de vrijheid van de lezer om te interpreteren en er het zijne van te
denken wordt beknot. Bousset verwijst ook via dit argument terug naar het aangehaalde
interview in Humo:
De alwetende verteller geeft zijn hoofdpersonage gelijk, dat op zijn beurt naadloos aansluit bij wat alle andere personages denken. Als auteur, verteller, personage(s) met elkaar samenvallen, volstaat het eigenlijk om het interview van de auteur te lezen, of zijn optreden mee te maken in een reality show.
Zoals blijkt uit dit citaat en het vorige, spelen er ook andere onuitgesproken motieven mee in
dit discours. We kunnen Boussets argumentatie ook in het licht zien van het eerder
aangehaalde autobiografiedebat en het artikel van Frank Hellemans over autobiografisch
schrijven. In dat artikel maakt Hellemans een duidelijk onderscheid tussen de autobiografie
die ook de wereld mee in beschouwing neemt en het ―realityproza‖ dat zich spiegelt aan de
reality-tv en teert op voyeurisme, herkenning en anekdotiek. Het bovenstaande citaat uit
DWB maakt duidelijk tot welk soort Bousset De helaasheid der dingen rekent: realityproza.
De academicus verwijst in het citaat zelfs naar een reality show en stelt dat de roman
nauwelijks meer te bieden heeft dan human interest. Bousset contrasteert Verhulsts roman
vervolgens met de autobiografische romans van Leo Pleysier, Walter van de Broeck en Pol
Hoste. Volgens Bousset beschrijven die auteurs ―met een mengeling van schaamte en
melancholie het nest waaruit ze komen. En doen ze met dat gegeven literair prachtige
dingen, die hun privé-ervaringen uittillen boven het particuliere.‖193 Volgens de indeling
behoren zij tot de eerste categorie en Verhulsts roman tot het realityproza. De helaasheid
steunt te veel op anekdotiek en analyseert de beschreven thuissituatie te weinig. Opvallend
is wel dat juist Frank Hellemans zelf, de man van de opdeling, de roman positief evalueert.
Dat vakjes slechts vakjes zijn, wordt hiermee aangetoond. Maar ook dat het delen van
bepaalde opvattingen over literatuur niet per se leidt tot een zelfde waardeoordeel.
Bousset kant zich in de recensie niet alleen tegen de vertelinstantie en de anekdotiek in de
autobiografische roman, maar keert zich ook subtiel tegen het mediacircus en de markt die
van deze roman een bestseller hebben gemaakt. Op het eind van het lange artikel vertelt hij
dan ook: ―Verder ben ik van plan nog meer mijn intuïtie te volgen, me niet meer te laten
meeslepen door persoffensieven, nominaties of verkoopcijfers.‖194 Boussets afwijzing van de
roman is ook een afwijzing van de hypes, de mediatisering en de commercialisering van het
literaire veld.
193 Idem, ibidem.
194 Idem, ibidem.
66
Ook Verhulsts laatste publicatie, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, was opnieuw een
schot in de roos. De novelle kreeg ruime belangstelling en werd in twaalf dagbladen en
tijdschriften besproken. Alle recensenten kwamen overwegend tot zeer lovend uit de hoek.
Verhulst werd naar aanleiding van zijn nieuwe boek ook veel geïnterviewd en deze keer ook
door enkele damesbladen. Zijn nieuwe publicatie bezingt dan ook de romantische, eeuwige
liefde.
Vele critici verbazen zich in hun artikelen over de omslag die de schrijver op het vlak van stijl
en thematiek gemaakt heeft. Jaap Goedegebuure merkt op dat Verhulst door zijn
dorpsnovelle ―zijn schrijverschap een onverwachte wending heeft gegeven.‖195 In alle
recensies wordt deze omslag positief geëvalueerd, want op die manier zou de jonge schrijver
bewijzen wat hij echt waard is. De critici verwonderen zich vooral over de veranderde
verteltoon en stijl van de ―woordbronstige novelle‖:
Het is de verteltoon die gewoon zo drastisch verschilt, véél statiger én breedsprakeriger is. Onvermoeibaar spint Verhulst guirlandes van woorden, zodanig dat je wel eens aan de taalbouwsels van Pjeroo Roobjee moet denken, die even hoogstaand en dynamisch over akkefietjes kan fabuleren. Lezen in Mevrouw Verona daalt de heuvel af is als rondwandelen in een aangeharkt bloemenperk met wellustig begroeide pergola‘s. Met een mierzoet geduld én merkbare liefde voor zijn creaturen schrijft Verhulst de vertraagde tijd naar zich toe. Soms schurkt hij dicht tegen een soort pointillistische schoonschrijverij aan. Maar wanneer de zinnen al te zeer hun eigen krolse loop volgen, roept de auteur ze vakkundig tot de orde.
196
Dirk Leyman van De Morgen stelt dus vast dat de stijl van de schrijver een grote, sierlijke
omwenteling heeft gemaakt sinds De helaasheid der dingen. Ook in De Standaard kan
Verhulsts hernieuwde ―wonderlijke stijl‖ met ―originele formuleringen‖ en ―archaïsche
woorden‖ op lof rekenen, al is de recensent Matthijs De Ridder minder te spreken over de
―overtrokken beeldspraak‖.197 Verder kan niet alleen de elegante stijl maar ook de thematiek
van de eeuwige liefde critici zoals Arjan Peters in de Volkskrant bekoren: ―Je moet een
reddeloze valse hond zijn om voor het cellospel van Mevrouw Verona niet sniffend door de
knieën te gaan.‖198
Een apart geluid weerklinkt in Humo. Hermans Brusselmans maakt in zijn vaste column in
dat weekblad een rebelse parodie op Mevrouw Verona daalt de heuvel af. Brusselmans
kondigt in zijn column aan dat zijn nieuwe boek Mevrouw Pamplona graast de weide af zal
heten en brengt een korte inhoud van de toekomstige roman. Mevrouw Pamplona is
natuurlijk ook een eenzame weduwe en naast treuren over haar overleden man houdt zij van
graassessies in de wei. Brusselmans pastiche bekritiseert de volstrekt ongevaarlijke en
195
J. Goedegebuure, ―Een zachte streling van de pen‖, in BN De Stem, 13 okt. 2006. 196
D. Leyman, ― Duet met de eenzaamheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 197
M. De Ridder, ― Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. 198
A. Peters, ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006.
67
sentimentele thematiek van Verhulsts roman. Verder hekelt hij ook het mediacircus en de
hoerastemming die rond de schrijver zijn ontstaan.
Het is mijn mening dat een schrijver, of een filmmaker, zich moet bezighouden met totaal ongevaarlijke materie, en bovenal moet hij zo politiek correct zijn dat hij het niet eens zou aandurven om in het openbaar, in het midden van de nacht, tegen een muurtje te urineren. Uiteraard moet hij er, ter wille van de publiciteit, voor zorgen dat iedere krant en weekblad hem interviewt, waarbij hij wel moet vermijden om bepaalde [politiek incorrecte]overtuigingen te ventileren.
199
In dit citaat verkondigt Brusselmans een mening die heel duidelijk de zijne niet is. Het enfant
terrible stelt juist de houding van zijn collega-schrijver Verhulst aan de kaak. Dat Verhulst
een roman heeft geschreven die niet tegen de schenen schopt maar enkel harten beroert,
vindt Brusselmans bespottelijk. Ook het feit dat de jonge schrijver zo gewillig meedraait in
het mediacircus wordt door Brusselmans beschimpt.
Verder spelen ook nog andere gebeurtenissen een rol. In de column wordt namelijk tussen
de regels door verwezen naar de verfilming van Brusselmans‘ roman Ex-schrijver. Die prent
lokte veel controverse uit en werd door pers en publiek onthaald op boegeroep. Dat
uitgerekend een volstrekt ongevaarlijke en politiek correcte roman als Mevrouw Verona wel
alle lof van de media krijgt, wordt door de auteur uiteraard scherp bekritiseerd. Brusselmans‘
parodie is dus niet enkel een sneer aan het adres van Verhulst, maar ook één aan het adres
van de media en de journalistieke kritiek.
199
H. Brusselmans, ― Het beroeren der harten‖, in Humo, 13 feb. 2007.
68
3.4 De ontwikkeling van consensus over het werk van Verhulst
Zoals we in 4.3.3 hebben aangetoond is er langzamerhand een consensus gegroeid over de
kwaliteit van Verhulsts werk. De positieve waardering van zijn werk is in de loop der jaren
gegroeid en in 2006 heeft ze met De helaasheid der dingen een hoogtepunt bereikt. Ook
Mevrouw Verona daalt de heuvel af kon rekenen op een ruime belangstelling en vele
lovende recensies. Het lijkt alsof de critici anno 2006 een overeenstemming hebben bereikt
over de kwaliteiten van de auteur en zijn werk. Nochtans waren de meningen over deze
schrijver ooit zeer verdeeld.
In dit deel onderzoeken we het institutionele karakter van de literair-kritische reacties op de
publicaties van Verhulst aan de hand van het artikel van C.J. Van Rees ―Consensusvorming
in de literaire kritiek.‖ In dit artikel tracht Van Rees aan te tonen dat:
de overeenstemming die recensenten bereiken over de aard en de kwaliteit van bepaalde werken afhangt van buiten-tekstuele faktoren, m.n. van de stellingnames die gezaghebbende critici ontwikkelen. Deze stellingnames worden door de andere critici gereproduceerd.
200
Van Rees geeft aan dat critici beweren dat zij de kwaliteit van een literair werk bepalen aan
de hand van louter tekstuele factoren. Deze bewering noemt Van Rees ―de
continuümthese.‖201 Dit betekent ten eerste dat de critici er vanuit gaan dat ―beschrijvende
uitspraken‖ over een literaire tekst een goede basis zijn voor ―de interpretatieve uitspraken‖
die ze erover doen. Ten tweede betekent dit dat critici er vanuit gaan dat ―beschrijvende en
interpretatieve uitspraken‖ gezamenlijk de basis zouden leveren voor de ―evaluatieve
uitspraken.‖202 In het aangehaalde artikel gaat de literatuursocioloog in tegen deze these
omdat volgens hem het vooronderstelde logische verband tussen de beschrijvende en
interpretatieve uitspraken en de evaluatieve uitspraken onbestaande is. De critici beschikken
namelijk niet over een objectief beoordelingsinstrumentarium waarmee zij hun
waardetoekenningen kunnen onderbouwen en verantwoorden. Zij kunnen zich enkel
verantwoorden voor hun keuzes en waardetoekenningen aan de hand van hun
literatuuropvatting. Toch stelt Susanne Janssen, net als Van Rees, vast dat:
de afwezigheid van absolute of eenduidige beoordelingscriteria noch het bestaan van uiteenlopende literatuuropvattingen in de praktijk een beletsel blijken voor de totstandkoming van overeenstemming in de kritiek: zowel over de vraag welke werken de aandacht verdienen, als over het belang en het specifieke karakter dat een gegeven werk zou hebben.
203
200 C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de
smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 59. 201
Idem, ibidem 202
Idem, ibidem. 203
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 26.
69
De constatering dat er ondanks verschillende literatuuropvattingen toch een consensus over
een literair werk kan bereikt worden, bracht Van Rees ertoe na te gaan hoe critici met elkaar
in wisselwerking staan. Ook Janssen doet dit in haar proefschrift. Zij stelt vast dat critici
elkaars recensies lezen, rekening houden met elkanders karakteriseringen en die
verdisconteren in hun eigen kritieken. Janssen merkt als gevolg hiervan op dat de literair-
kritische uitspraken over een literair werk de tendens vertonen ―om in de loop van de tijd
steeds meer op elkaar te gaan lijken.‖204
Er wordt dus in de literaire kritiek doorheen de jaren een algemeen aanvaard beeld gevormd
over een schrijver en zijn werk. Dit beeldvormingsproces wordt gekarakteriseerd door
orkestratie. Het orkestratieproces wordt gestuwd door gerenommeerde critici, die verwikkeld
zijn in een concurrentiestrijd om gezag met hun andere collega‘s. Deze strijd is aan de gang
omdat het alle critici aan objectieve beoordelingscriteria ontbreekt en ze dus onzeker zijn
over hun beslissingen. Ze laten bijgevolg vanuit die onzekerheid hun oordeel vaak afhangen
van de uitspraken en oordelen van gereputeerde, gezaghebbende collega-critici, dus van de
gangbare beeldvorming rond het werk. Naarmate steeds meer critici een overeenstemming
bereiken over een bepaald werk, wordt het moeilijker voor andere critici om in hun
tegendraadse opvattingen te volharden. Hun reputatie en gezag staan op het spel, ―want in
feite vormt alleen de overeenkomst of vergelijkbaarheid van hun uitspraken met die van
andere critici een aanwijzing of hij het ‗bij het rechte eind‘ heeft.‖205 Er zit dus niet veel anders
op voor een dwarse recensent om zich te conformeren aan de gangbare oordelen.
Tegelijkertijd wil een criticus zich ook profileren en zich onderscheiden van zijn collega‘s. Dit
omdat elke recensent er ook naar streeft om een eigen positie in de literaire kritiek te
verwerven. Om dit te verwezenlijken moet hij zijn eigenheid benadrukken en zijn oordeel dus
expliciet laten contrasteren met dat van de anderen. Als zijn ideeën later toch navolging
krijgen, levert hem dat meer gezag op. Samenvattend wil dit zeggen dat de concurrentiestrijd
binnen de literaire kritiek vaak leidt tot de vorming van een consensus over de kwaliteiten
van literaire werken, ondanks uiteenlopende literatuuropvattingen en het ontbreken van strak
omlijnde literaire beoordelingscriteria.
Als we nu terugkeren naar de receptie van Verhulsts werk zien we dat Van Rees‘ theorie
over de consensusvorming ook in deze casus van toepassing blijkt. Er is namelijk binnen de
kritiek een consensus bereikt over de kwaliteit en de aard van Verhulsts publicaties. In dit
deel analyseren we de evolutie in de belangstelling en waardering van de literaire kritiek. In
het volgende deel (3.5) richten we onze pijlen op de beeldvorming en de karakterisering van
Verhulst en zijn publicaties.
204
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 27. 205
Idem, ibidem
70
Dat er een consensus wordt bereikt over Verhulsts werk, wordt bevestigd door de cijfers in
Tabel 1. Deze tabel geeft aan dat de indicatoren van aandacht en waardering fluctueren
maar uiteindelijk een sterke stijging ondergaan in 2006. Ook bij een tweede publicatie later in
2006 blijven de indicatoren constant hoog.
TABEL 1. EVOLUTIE VAN DE AANDACHT EN WAARDERING VOOR VERHULSTS WERK
Uit deze tabel blijkt duidelijk dat sinds De helaasheid der dingen het aantal recensies fors is
toegenomen, dat de besprekingen positiever zijn en ook langer. Verder kunnen we de
bereikte overeenstemming ook afleiden uit de snelheid waarmee de recensies volgen op de
publicatie van een roman. Waar bij de eerste drie titels een periode van vier maanden voorbij
gaat vooraleer het gros van de recensies is gepubliceerd, duurt dat bij de twee recentste
werken veel minder lang. Bij De helaasheid verschijnt het leeuwendeel van de kritieken
namelijk binnen de twee maanden na publicatie, bij Mevrouw Verona binnen de maand (zie
bibliografie, deel 3.1).
Jaar van publicatie
Totaal aantal recensies
Overwegend positief (%)
Gemiddeld aantal woorden per recensie
De kamer hiernaast
1999 10 88% 489
Niets, niemand en redelijk stil
2001 5 75% 432
Liefde, tenzij anders vermeld
2001 8 50% 564
De verveling van de keeper
2002 9 56% 512
Problemski hotel 2003 10 80% 464
Dinsdagland. Schetsen van België
2004 9 56% 585
De helaasheid der dingen
2006 20 90% 713
Mevrouw Verona daalt de heuvel af
2006 12 91% 625
71
In de tabel zien we dat Verhulst als debutant heel welwillend wordt ontvangen in de literaire
kritiek. Janssen gaf in haar proefschrift aan dat critici normaal gezien vrij gereserveerd zijn bij
een debuut, aangezien ze steeds een slag om de arm willen houden als het uiteindelijk op
niets uitdraait met de schrijver. Maar de receptie van De kamer hiernaast vertoont een ander
patroon. Verhulst wordt met de grote trom en tien recensies binnengehaald. Het merendeel
(88%) van de critici is enthousiast tot euforisch en ze roepen: ―Er is hier nog talent.‖206 Maar
op veel publieke belangstelling kon de auteur zich desalniettemin niet verheugen, want zijn
debuut scoorde slecht.
Het verdere verloop van de receptie van Verhulsts werk is ietwat grillig. Niets, niemand en
redelijk stil krijgt slechts 5 recensies, waarvan er wel 75 % overwegend positief zijn. Toch
wijst het lage aantal besprekingen waarschijnlijk op een mindere waardering. De reacties op
Verhulsts dichtbundel variëren nog sterker, slechts de helft van de besprekingen zijn
overwegend positief te noemen. Maar de bundel levert Verhulsts wel een nominatie voor de
C. Buddingh’ prijs op en dit heeft dan weer andere aangename gevolgen. Vanaf dat moment
wordt de schrijver namelijk opgepikt door de Nederlandse dagbladpers. De besprekingen
van De verveling van de keeper zijn ook zeer wisselend. Slechts 56 % van de recensies zijn
overwegend positief. De critici lijken een beetje teleurgesteld in de jonge schrijver. Bert van
Raemdonck spreekt in zijn essay in naam van meerdere critici wanneer hij zegt:
Ik was ontgoocheld in de prozaschrijver Dimitri Verhulst. Na een eenvoudig optelsommetje vreesde ik dat Verhulst toch niet het oeuvre in de vingers had, waar ik in stilte op zitten hopen had. Niets, niemand en redelijk stil had niets afgedaan aan de eerste positieve indruk die hij had verwerkt, maar ook niets toegevoegd. De verveling van de keeper was in mijn ogen een stap in de verkeerde richting. Eén plus nul min één is nul: terug naar af.
207
Opvallend is wel dat de aandacht voor het werk van Verhulst constant blijft, ondanks de
gemengde kritieken. De pers blijft een vrij groot aantal recensies schrijven over Verhulsts
publicaties.
Problemski hotel was wel opnieuw een schot in de roos. Bert van Raemdonck oppert: ―En
toen klaarde de hemel uit. Na regen komt zonneschijn […].‖208 Dit boek lijkt het eerste
positieve keerpunt in de receptie van Verhulst. Nadat de waardering voor Verhulsts werk na
zijn debuut in een dipje was beland, krijgt ze door Problemski hotel opnieuw een duwtje in de
rug. Acht van de tien recensies over deze roman zijn zeer positief. Dat Dinsdagland,
Schetsen van België opnieuw zeer uiteenlopende besprekingen krijgt, ligt ten dele aan het
feit dat dit boek slechts een bundeling is van eerder verschenen verhalen. Het is dus geen
206
Anoniem, ―Een meisje om de dood te vergeten‖, in Het Nieuwsblad, 22 mei 1999. 207
B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 10. 208
Idem, ibidem.
72
compleet nieuwe roman. Toch valt er ook bij deze publicatie over persaandacht niet te
klagen. De bundel krijgt negen recensies, waarvan enkele zeer uitgebreid.
Dat De helaasheid der dingen een tweede positief keerpunt in de receptie van Verhulst werk
is, is te bescheiden uitgedrukt. Deze roman is dé grote doorbraak. Zowel pers en publiek
springen op de kar. De roman krijgt binnen een korte tijdspanne zestien recensies en allen
zijn ze uitzonderlijk lovend. In 2007 volgen er nog vier recensies, waarvan drie hele
positieve. De recensies zijn ook gemiddeld langer dan die over de eerdere romans. Deze
trend zet zich verder bij de receptie van Mevrouw Verona daalt de heuvel af. De pers
vertoont een grote interesse in Verhulsts publicatie en elf van de twaalf recensies
bewieroken de gestileerde novelle. Mevrouw Verona blijkt een bevestiging van Verhulsts
kunnen en vormt dus de legitimering van zijn succes. We kunnen dus stellen dat met De
helaasheid der dingen een algemene consensus is ontstaan over de waarde van Verhulsts
werk. De enthousiaste ontvangst van Mevrouw Verona toont aan dat Verhulst sindsdien in
de bovenste lade ligt. De Vlaamse en Nederlandse critici vellen unaniem positieve oordelen
over Verhulsts laatste twee werken en ze lijken het eens over de kwaliteit en het talent van
de jonge schrijver.
Een andere factor waaraan we de waardering en belangstelling van Verhulsts werk in de
pers kunnen afleiden is de hoeveelheid interviews. Waar het aantal interviews van 1999 tot
2005 zeer laag is, verschijnen er in 2006 maar liefst twaalf interviews. Ook in de eerste vier
maanden van 2007 werden er al vijf interviews gepubliceerd. Dit wijst nogmaals op de
bereikte consensus in de geschreven pers over het belang van Verhulsts werk.
TABEL 2. EVOLUTIE VAN HET AANTAL INTERVIEWS PER JAAR
Jaar Aantal interviews
1999 1
2000 0
2001 3
2002 1
2003 1
2004 3
2005 3
2006 12
januari- april 2007 5
De ontwikkeling naar meer belangstelling en waardering realiseert zich niet enkel in de
literaire kritiek, maar ook in het bredere literaire veld. Verhulst kreeg weliswaar al vanaf zijn
debuut vrij veel aandacht in dit veld. Zo werden vier kortverhalen van hem opgenomen in
73
bloemlezingen, kreeg hij steeds een forum voor zijn literaire uitspattingen in verschillende
literaire tijdschriften en kranten en werd zijn werk bekroond met twee nominaties: één voor
de C. Buddingh‘ prijs en één voor de NRC Literair prijs. In de loop der jaren valt er echter
een ontwikkeling naar meer aandacht en waardering op te merken. De helaasheid wordt
bijvoorbeeld opgenomen in de toplijst van de AKO literatuurprijs en in de shortlist van De
Gouden Uil en zowel De helaasheid als Mevrouw Verona kregen een plaatsje op de longlist
van de Librisprijs. Eind maart 2006 wint Verhulst nog de Gouden Uil publieksprijs. De
schrijver wordt door de jaren heen een gewaardeerde gast op literaire evenementen zoals
Saint Amour, De Nachten en Crossing Border. En de academische wereld toont eveneens
zekere blijken van waardering. Verhulst wordt bijvoorbeeld opgenomen in het Kritisch lexicon
van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945. Het is duidelijk dat de consensus zich
niet enkel manifesteert in de literaire kritiek, maar ook in andere literaire instituties. Dat de
verschillende literaire instituties elkaar beïnvloeden over de waarde van bepaalde literaire
teksten en elkaar versterken in de consensusvorming, staat buiten kijf.
Naast de literaire instituties springt in 2006 de media eveneens op de kar. In de media wordt
ook een consensus bereikt over het belang van het werk van Verhulst en de waardering die
het toekomt. De schrijver mag sinds januari 2006 steeds vaker opdraven in praat- en
cultuurprogramma‘s op één, Canvas, Radio één en Studio Brussel. Hij komt in een ware
mediastorm terecht. Verhulst wordt, zoals Hugo Brems het zou uitdrukken, een publiek
persoon. 209 De interviews met de schrijver draaien dan ook heus niet alleen om zijn boeken,
maar evenzeer om zijn privé-leven en zijn verleden. De interesse van de media voor Verhulst
is ongetwijfeld voor een deel een kwestie van human interest. Verder zijn de filmrechten van
de bestseller opgekocht door de Vlaamse regisseur Felix van Groeningen. In 2008 zal De
helaasheid der dingen spelen in de zalen.
Na een succesvol optreden in de De laatste show, loopt ook het publiek storm voor de
nieuwe roman. Verhulst vertelde in die talkshow heel geamuseerd over zijn miserabele jeugd
en won de harten van de kijkers. Dat er van De helaasheid der dingen al 30.000 exemplaren
over de toonbank gingen en dat zijn boek op nummer één in de toptienlijst kwam te staan,
schrijft de auteur zelf toe aan dat gesprekje op de sofa bij Mark Uytterhoeven:
De helaasheid der dingen volgt op drie veel minder gelezen romans. Hoe komt het dat lezend Vlaanderen je nu pas ontdekt? Dat begrijp ik zelf niet zo goed. Mijn vorige boek Problemski hotel sloeg bijvoorbeeld wel heel goed aan in het buitenland. Het staat op de lijst van Unesco van ‗relevante boeken‘ en is in een stuk of tien talen vertaald. Niettemin is het boek nauwelijks opgemerkt door het grote publiek. Terwijl je met je nieuwste boek in De laatste show mocht komen zitten. Ik vrees dat dat het grote verschil maakt, ja, hoe jammer dat ook is voor goede schrijvers die
209
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 631.
74
niet voor dat programma worden uitgenodigd. De mensen moeten weten dat je boek bestaat, anders verkoopt het niet, zo simpel zit dat in elkaar.
210
De rol van de media in de publieke receptie van het werk valt dus volgens de schrijver niet te
onderschatten.
Uit dit verslag van het verloop van de receptie en de consensusvorming over Verhulsts
oeuvre blijkt dat er in 2006 niet enkel in de literaire kritiek een besluit is gevormd over de
kwaliteit van Verhulst werk, maar ook in andere literaire instituties, de media en bij het
publiek. De consensus beslaat dus het hele literaire veld en de media.
De brede consensusvorming in deze casus toont aan dat, zoals Verdaasdonk al stelde, het
geloof in een scherpe grens tussen kunst en commercieel succes grotendeels verdwenen is.
De jonge schrijver geniet namelijk media-aandacht én commercieel succes, maar hij verliest
daarvoor de gratie van de gespecialiseerde pers niet. Dirk Leyman vindt bijvoorbeeld in De
Morgen dat Verhulst ―in alle mediageweld ook zijn authenticiteit bewaart.‖211 In de huidige
literaire context is het voor Verhulst mogelijk om een vrij ―grote literaire reputatie‖ te
combineren met een ―een grote lezerskring.‖212 Dus enkel door het verlies aan geloof in de
grens tussen commercie en kunst kon er zowel in de kritiek, als in de media en bij het
publiek een globale consensus ontstaan over de aard en de kwaliteit van Verhulsts oeuvre.
Wanneer we terugkeren naar de literaire kritiek, valt het op dat parallel aan de toename van
waardering voor Verhulsts werk ook veranderingen vast te stellen zijn in de manier waarop
recensenten zich uitspreken over de kwaliteit van het proza. De oordelen van individuele
critici veranderen en evolueren namelijk naar gelang de consensus groeit. Naarmate de
reputatie van de schrijver groter wordt en meer critici het eens worden over de kwaliteit van
het werk, wordt het, zoals eerder vermeld, voor de tegendraadse recensent moeilijker om te
volharden in zijn afwijkend oordeel. Er blijft uiteindelijk volgens Susanne Janssen weinig over
voor die individuele criticus ―dan te zwijgen of zich aan te sluiten bij de consensusgroep‖213
Jeroen Overstijns koos voor het laatste. Deze De Standaard-criticus maakte brandhout van
De kamer hiernaast. Hij hekelde onder andere Verhulsts zelfspot en ironie en omschreef de
humor als ―ik lach maar een beetje met mijn ellende in een poging om mijn pathetiek te
stelpen.‖214 Na deze ene recensie schreef de criticus geen artikels meer over het werk van
Verhulst. Maar in 2005 verscheen een bespreking van de bloemlezing Gelezen en
210
J. de Preter, ―Dimitri Verhulst stoot Dan Brown van de troon‖, in De Morgen, 22 feb. 2006. 211
D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007. 212
H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in Literatuur, 16, 5, 1999, p. 293. 213
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 127. 214
J. Overstijns, ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999.
75
goedgekeurd van zijn hand, waaruit blijkt dat hij toch aangenaam verrast was door
Houcwègne, de bijdrage van Verhulst. Hij wist zelfs diens humor te smaken.
Toch eindigt het boek vrolijk. In wellicht zijn beste literaire verhaal tot nog toe schetst Dimitri Verhulst een kleine gemeenschap in een regio die aan de Ardennen doet denken. Het is een stuk vol humor en leuke personages.
215
De recensent licht zijn koerswijziging niet toe, maar sluit zich stilzwijgend aan bij de
consensusgroep.
Ook andere critici zoals Mark Cloostermans draaiden bij. Deze criticus van De Standaard
had voor 2006 nog geen enkele recensie over Verhulst zijn werk geschreven. Hij heeft enkel
in 2005 een interview afgenomen over de toneeltekst Yerma vraagt een toefeling. In zijn
enthousiaste recensie over De helaasheid der dingen doet Cloostermans het relaas van zijn
persoonlijke receptie van Verhulsts oeuvre:
HET is waar en het spijt me: na zijn teleurstellende roman De verveling van de keeper was ik Dimitri Verhulst wat uit het oog verloren. Mijn aandacht werd weer geprikkeld door de talige schoonheid van zijn toneeltekst Yerma verdient een toefeling (2005). Toen was er ,,Houcwègne‖, een fragment uit een novelle-in-wording, dat Verhulst afstond voor de bundel Gelezen en goedgekeurd. ,,Houcwègne‖ deed mijn adem stokken. Hier was een volwassen schrijver aan het woord. Zijn taal tastte niet meer zoekend om zich heen, zoals ooit in het mooie, maar nogal gezochte Niets, niemand en redelijk stil (2000), maar vloeide, alsof ze nooit anders gedaan had. Poëtische toetsen vind je her en der in dit verhaal over een oude vrouw die de heuvel afdaalt waarop ze woont, in de wetenschap dat ze nooit meer de kracht zal vinden om hem op eigen houtje weer te beklimmen. Tegelijk schrijft Verhulst over het moeizame overleven van een kleine gemeenschap, aan de rand van de bewoonde wereld. Leg daar de nieuwe roman De helaasheid der dingen naast en je ziet dat Verhulst niet alleen zijn stijl, maar ook zijn thematiek gevonden heeft.
216
Cloostermans doet hier een uitgebreid verslag over zijn beweegredenen om de jonge
schrijver terug in de armen te sluiten. De criticus verantwoordt de omslag in zijn appreciatie
door het aanhalen van tekstuele, zowel stilistisch als thematische, ontwikkelingen in het
proza. Ongeacht de aannemelijkheid van die vaststellingen, blijkt evenwel dat Cloostermans
zich voegt naar de gangbare meningen over het oeuvre.
Maar niet elke criticus loopt in het gareel. Er zijn in 2006 ook twee critici, Ilja Leonard Pfeijffer
en Hugo Bousset, die pertinent en met behoorlijk wat poeha weigeren om in de pas te lopen
en de courante waardeoordelen te volgen. Op die manier onderscheiden zij zich nadrukkelijk
van hun collega‘s en profileren ze zich als zijnde onafhankelijk. We zouden de beoordelingen
van deze critici in verband kunnen brengen met hun mogelijk afwijkende literatuuropvatting.
Maar ook al verschillen de denkbeelden van deze critici met die van de anderen, de aan een
literatuuropvatting ontleende termen zijn volgens Van Rees sowieso meerzinnig. Het
begrippenapparaat van de criticus is dus onvoldoende welomlijnd om op basis van een
215
J. Overstijns, ―De vele gedaanten van de Vlaamse letteren‖, in De Standaard, 4 nov. 2005. 216
M. Cloostermans, ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006.
76
literatuuropvatting te voorspellen hoe de oordelen zullen uitdraaien.217 Critici met
overeenkomstige literatuuropvattingen maken dus niet per se dezelfde literair-kritische
keuzes. Andersom wijzen verschillende oordelen niet automatisch op verschillende
literatuuropvattingen. Deze tegendraadse recensies indiceren eerder dat deze critici zich
bewust afzetten tegen de courante opvattingen om zo hun eigenheid te benadrukken. Want
uiteraard hebben ook deze recensies de bijkomende functie om de positie van de criticus in
de verf te zetten.218
Niet toevallig zijn deze twee eigenzinnige critici, Ilja Leonard Pfeijffer en Hugo Bousset,
gerenommeerd en hebben ze hun strepen in het literaire veld al verdiend. Hun gezag binnen
het veld verleent hun namelijk de vrijheid om radicaal tegen de stroom in een eigen koers te
varen. Hun recensies komen ook vrij laat na de publicatie van De helaasheid der dingen. Op
die manier konden beide recensenten de vorming van de hype rond de roman waarnemen,
becommentariëren en hun positie ertegenover expliciteren in hun besprekingen.
Ilja Leonard Pfeiffer, schrijver, NRC-recensent en geducht polemist wierp zich eerder al op
als fan van de jonge schrijver. Hij beoordeelde in 2002 de oogst voor de C Buddingh‘- prijs
als zeer mager, maar de dichtbundel van de buitenstaander Verhulst wist hem toen toch te
verrassen. De kaarten liggen in 2006 echter anders. Verhulst is een succesvolle schrijver
geworden en hij krijgt de steun van het gros van de Vlaamse en Nederlandse critici. Pfeiffer,
die volgens Dorleijn sowieso meer met positioneren dan met interpreteren zou bezig zijn,
geeft niet expliciet aan waarom zijn oordeel ten negatieve is omgeslagen.219 Wel
beargumenteert hij zijn betoog aan de hand van tekstuele factoren, zoals een tekort aan
samenhang en een teveel aan overdrijvingen en ―interessantdoenerij.‖220 Los van het feit of
deze vaststellingen plausibel zijn, blijkt uit Pfeiffers beoordeling dat hij rekening heeft
gehouden met de kritieken van zijn collega‘s, maar dat hij er zich bewust heeft van willen
distantiëren.
Hugo Bousset, academicus en hoofdredacteur van Dietsche Warande en Belfort, hield
evenzeer rekening met de eerdere besprekingen van de literatuurkritiek. Zijn oordeel staat er
diametraal tegenover. Bousset ironiseert de hype rond het De helaasheid en relativeert ze
door te wijzen op de vele onvolkomenheden in de roman. Hij profileert zich op die manier als
een criticus met een eigenzinnige, persoonlijke kijk op literatuur, onafhankelijk van de
medecritici en van ―persoffensieven, nominaties en verkoopcijfers.‖221
217 C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 62.
218 G.J., Dorleijn, ― Niet de knikkers maar het spel‖, in Neerlandica Extra Muros, 2006.
219 Idem, ibidem
220 I. L., Pfeijffer, ―Roman of kluwen van losse eindjes?‖, in NRC Handelsblad, Leesclub, 26 jan. 2007.
221 Bousset, H, ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006.
77
Zoals we hebben aangetoond spelen in de receptie van Verhulsts werk hoofdzakelijk
institutioneel bepaalde reacties mee. Het merendeel van de critici vormen in 2006 een
overeenstemming over de waarde van Verhulsts werk. Zij aanvaarden en bevestigen de
algemene beeldvorming die rond het werk van Verhulst is ontstaan. Enkele critici maken zelf
een bocht van 90 graden om zich te schikken in het algemene oordeel. Twee andere
literatoren zetten zich juist bewust af tegen de gangbare consensusvorming en distingeren
zich op die manier van de middenmoot. Verder mag in het proces van consensusvorming het
belang van gerenommeerde critici niet onderschat worden. Pas wanneer die gezaghebbende
critici zich opstellen als pleitbezorgers van een schrijver, kan een consensus bereikt worden
via reproductie:
De bedoelde overeenstemming komt tot stand doordat enkele gezaghebbende critici een aantal algemene uitspraken doen over de aard die het werk van een auteur zou bezitten […]De omschrijvingen die gezaghebbende critici geven van de aard van het werk van een auteur worden gereproduceerd door de andere critici.
222 In de receptie van en de beeldvorming rond het werk van Verhulst treedt criticus Arjen
Fortuin van NRC Handelsblad consequent op de voorgrond. Fortuin heeft een groot aandeel
gehad in de beeld- en consensusvorming over het werk van Verhulst. Zoals te zien in de
bibliografie (deel 3.1) publiceerde deze recensent vier uitermate positieve besprekingen over
het werk -waaronder het ophefmakende artikel over de betere Belgen- en een uitgebreid
interview met Verhulst over zijn engagement als schrijver. Bovendien zit de criticus in de
redactie van Magazijn, een jaarlijkse bloemlezing die de ―schrijvers aanwijst die de toon
zullen zetten voor de komende jaren‖.223 Bij de eerste publicatie van Magazijn in 2004 werd
door Fortuin een verhaal van Verhulst opgenomen in de bundel. Een teken van waardering.
Arjen Fortuin legt in zijn artikelen vaak de nadruk op de gelijkenissen tussen Verhulst en
Louis Paul Boon. Om die vergelijking meer diepgang te verlenen wijst de criticus op de
maatschappelijke betrokkenheid die Verhulst in zijn werk uit en op de ―bijzondere mengeling
van agressie en mededogen‖ waar de beide auteurs in hun proza blijk van geven.224 Fortuin
is zeker niet de eerste die deze verwantschap tussen Verhulst en Boon suggereert, want
Knack- recensent F. Rogiers en Verhulst zelf waren hem voor. Maar de criticus lanceert de
vergelijking voor het eerst in Nederland en dankzij de polemiek die hij met ―De Belgen zijn
beter‖ heeft gecreëerd, staat de vergelijking meer dan ooit centraal in de beeldvorming rond
de schrijver. Fortuin kreeg in Nederland en ook in Vlaanderen, naast protest van o.a. Kees ‗T
Hart en Frank Albers, ook veel aandacht en navolging in zijn karakteriseringen en oordelen.
Nochtans waren vrijwel alle critici het er over eens dat Fortuin in zijn ophefmakend artikel
222 C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 73.
223 A. Fortuin, M. Hartman, D. de Heer, J. Janssen, Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004.
224 Fortuin, A., ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb. 2006.
78
een overhaast, te zwart-wit beeld had geschetst van literaire situatie in Vlaanderen en
Nederland:
Kortom, het is allemaal erg met de grove borstel geschreven, een vlot stukje met een pakkende kop die misschien — wie weet? — wel voor controverse zal zorgen. De suggestie is toch een beetje dat het vooral werd geschreven om het Hollandse hoederhok weer eens op stelten te zetten, en minder omdat men wérkelijk geïnteresseerd is in wat er in de hedendaagse Vlaamse literatuur gebeurt.
225
Fortuin, die in debatten rond zijn artikel toegaf dat hij de argumentatie voor zijn stelling niet
voldoende had uitgewerkt omdat een krantenartikel ―newsy‖ moet zijn, beoogt uiteraard nog
een ander doel dan het schetsen van een heersende tendens.226 Ook Fortuin staat midden in
een institutionele context, waarin hij zijn gezag als criticus probeert te vergroten en zich
probeert te onderscheiden van zijn collega‘s. Een polemiek aangaan met andere literatoren
is ook een strategie voor een criticus om zich te profileren en zich als vooraanstaande
literator te positioneren. Deze polemiek leverde Fortuin alleszins veel bijval en aandacht op.
In het volgende deel rond beeldvorming onderzoeken we o.a. hoe Fortuins karakteriseringen
ingang vonden in de literaire kritiek en de consensusvorming in de hand werkten.
225
M. Reugebrink, 31/01/06, ―Vlaanderen boven‖, Inwijkeling: Literair journaal, <reugebrink.skynetblogs.be/archive-month/2006-01>, (01/04/07). 226
M. Reugebrink, 04/12/06, ―newsy‖, Inwijkeling: literair journaal, op <reugebrink.skynetblogs.be /post/3936584/newsy>,(01/04/07).
79
3.5 Beeldvorming over het werk van Verhulst
Een proces dat van groot belang is met betrekking tot de receptie en de consensusvorming
over Verhulsts werk is het proces van beeldvorming. Dorleijn en Van Rees omschrijven
beeldvorming als volgt:
Doordat critici van reputatie en gezag bepaalde omschrijvingen aanwenden wanneer ze een literair werk of zelfs het oeuvre van (een groep) schrijvers bespreken, vinden die karakteriseringen ingang in een bredere maatschappelijke context.
227
Het beeld dat door gerenommeerde critici over de aard en de waarde van een auteur en zijn
literaire werk wordt gecreëerd, wordt door andere critici gereproduceerd en komt dan als het
ware voor dat werk of die auteur te staan. Op die manier stuurt de gangbare beeldvorming
elke verdere discussie over die auteurs en hun werken en kan er een consensus ontstaan.228
In 4.5 onderzoeken we de meest invloedrijke uitspraken en karakteriseringen die in de
literaire kritiek over Verhulsts oeuvre ontstaan en verbreid zijn.
Doorheen de tijd kreeg Verhulst al vele etiketten opgekleefd. De non-conformistische
schrijver laat zich dan ook niet gemakkelijk in een hokje duwen. Wanneer hij bijvoorbeeld in
2001 door Jeroen de Preter wordt omschreven als een romanticus, noemt Verhulst deze
typering eng, net als ―een kot waarin je gevangen zit.‖229 Dirk Leyman geeft bij zijn recensie
van Mevrouw Verona een beknopte samenvatting van de vele verschillende beelden die de
pers rondom de schrijver heeft geweven:
In zijn jonge maar reeds veelbewogen schrijversbestaan mocht Dimitri Verhulst (°1972) zich al met de meest uiteenlopende literaire emblemen tooien. Vanwege zijn sarcastisch mededogen en de tedere anarchie waarmee hij over de gewone man schrijft, zien velen hem als dé echte nazaat van Louis Paul Boon, even geniaal maar met weliswaar kortere beentjes. Andere literaire speleologen beschouwen hem als een ietwat nostalgische heimatschrijver […]. Als een soort conciërge van la Flandre profonde portretteerde Verhulst gruizig de duivensport, de koers, de voetbal, de thé-dansants en dat "op het ritme van een zatte kusjesdans", zoals in de reportagebundel Dinsdagland. Maar Verhulst is ook geëngageerd, zij het dan met een barmhartig cynisme als handelsmerk. Het zijn gaven waarmee hij Problemski hotel perfect in evenwicht hield. Sinds De helaasheid der dingen, zijn eerste bestseller, krijgt Verhulst dan weer het label van beroepschroniqueur van zerpe bierluchten en gore familiale sores (gelukkig vergezeld van een forse snik en een brede grimlach). Toch heeft Verhulst in wezen een broertje dood aan al die verpakkingen.
230
De beeldvorming rond Verhulst gaat dus verschillende richtingen uit. Toch staan er steeds
drie terugkerende aspecten centraal in de stellingnames en de analyses van de critici. Ten
eerste is er de autobiografie. Zoals aangetoond in hoofdstuk twee hebben alle boeken van
Verhulst een autobiografische inslag. De critici blijven zich dan ook vragen stellen over het
227
Van Rees en Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 16. 228
Van Rees en Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. 229
J. de Preter, ―Ambities? Een vertaling naar het IJslands‖, in De Morgen, 12 jan. 2001. 230
D. Leyman, ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006.
80
spel dat de schrijver in zijn literatuur speelt met waarheid en leugen, met fictie en realiteit. Op
basis van deze karakteristiek trachten ze Verhulst in een lange rij van Vlaamse en
Nederlandse autobiografische schrijvers te plaatsen. Het tweede aspect dat centraal staat in
de beeldvorming zijn de tekenen van sociaal engagement en maatschappijkritiek in Verhulst
zijn romans. Ook dit levert hem verschillende vergelijkingen op met schrijvers die dicht op de
huid van de maatschappij zitten. Ten derde is er Louis Paul Boon. De analogie met deze
schrijver wordt in de beeldvorming rond Verhulst zo belangrijk dat ze een eigen leven gaat
leiden.
In de besprekingen van Verhulsts eerste drie werken wordt meermaals gewezen op het
autobiografische karakter van zijn literatuur. Bijna alle recensenten haasten zich evenwel om
aan te geven dat Verhulsts debuut weldegelijk literair autobiografisch proza bevat. Het zou
het soort proza zijn dat zich verheft boven het banale realityproza, waar de literaire
opiniemakers zo van gruwelen. Verhulst zijn debuut zou, volgens Daniël Thielemans, in de
eerste plaats lijken op
Het zoveelste ironische relaas van het wel en wee van een getormenteerde jeugd, kwajongensproza over van de pijn van het prille zijn, het makkelijke, oppervlakkige en anekdotische gemekker over het jonge lijden. Maar al vlug wordt duidelijk dat Verhulst meer in huis heeft.
231
Ook in Het Nieuwsblad, in Knack, in Leesidee en in de Groene zijn ze het over deze typering
eens, want ook in deze bladen geeft men aan dat Verhulst weldegelijk een
―ontwikkelingsromannetje‖ heeft geschreven, maar daarom niet het eerste het beste.
Verhulst zou de scepsis in verband met het genre van zijn debuut neerslaan ―tja, met wat?,
met literatuur zeker.‖232 Omwille van die omschrijvingen wordt het proza van Verhulst
vergeleken met dat van Jeroen Brouwers en Pol Hoste. Deze vergelijkingen houden ook een
extra waardetoekenning in. Het vergelijken van een auteur met een andere auteur dient
namelijk volgens literatuursocioloog Verdaasdonk niet alleen om het werk te classificeren,
maar ook om het te evalueren.233
Ook wordt Verhulst eerder toevallig in Knack voor het eerst vergeleken met Louis Paul Boon.
Filip Rogiers bespreekt namelijk in dezelfde recensie het nieuwe boek van Jeroen
Olyslaegers, Open gelijk een mond, een boek waarvan de titel is ontleend is aan Boons
Paradijsvogel. Zodoende wordt ook Verhulsts debuut vergeleken met Boon omdat het meer
231
D. Thielemans,‖ Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. 232
F. Rogiers, ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. 233
H. Verdaasdonk, ―analogies as tools for classifying and appraising literary texts‖, in Poetics, 22, 1994, p. 373-388, p. 373.
81
dan Olyslaegers roman blijk zou geven van het ―blijvend moderne besef van onvermogen, in
kunst en leven.‖234
Verder wordt het debuut beschreven als cynisch, vol zelfspot, overgoten met zwarte humor
en ―met een zuurzoete vrolijkheid die een diepe tristesse verraadt.‖235 Deze omschrijvingen
zullen doorheen de receptie van Verhulst oeuvre blijven weerklinken.
Verhulst volgende publicaties, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij anders vermeld
werden ook gekarakteriseerd als zijnde autobiografisch maar kregen daarenboven het label
romantisch of neoromantisch. En omdat Verhulst zijn proza in Niets, niemand en redelijk stil
dicht bij poëzie aanleunt, behoort Verhulst volgens De Preter en Rogiers van De Morgen ook
tot de lichting van de ―nieuwe estheten‖, samen met Erwin Mortier en Peter Verhelst.236
Verhulst wordt ook met Aerts en Naegels opgevoerd als ―de nieuwe generatie in de
Nederlandse Letteren.‖237 Verder wordt hij vaak in verband gebracht met andere debutanten
uit het jaar 1999, zoals Christophe Vekeman en opnieuw Jef Aerts. In de beeldvorming is
duidelijk nog geen overeenstemming ontstaan. Deze omschrijvingen en classificaties blijken
dan ook een zeer beperkte houdbaarheid te hebben.
In 2003 en 2004 wordt de beeldvorming rond de schrijver over een andere boeg gegooid,
want men merkt een ontwikkeling op in zijn oeuvre. De critici spreken niet meer over
autobiografisch proza. Zij verleggen het accent op de thematische evolutie in het oeuvre en
op het ontluikende engagement van de jonge schrijver in De verveling van de keeper en
vooral in Problemksi hotel.
Deze roman [De verveling van de keeper]bewijst alvast dat Verhulst van vele markten thuis is én dat hij zijn materiaal steeds meer uit de hem omringende realiteit betrekt. Daarmee plaatst hij zich in een traditie waarvan schrijvers als Boon en Lanoye de onbetwiste vaandeldragers zijn? Wie zich ten overvloede wil overtuigen van Verhulsts sociale bewogenheid, leze zijn verhaal Problemski hotel […]. Of de schrijver hiermee een nieuwe richting is ingeslagen, zal de toekomst snel uitwijzen.
238
Verhulst, die bij zijn vorige roman nog een estheet en een neoromanticus werd genoemd,
wordt bij zijn volgende roman dus in de maatschappijkritische traditie van Lanoye en Boon
geplaatst. Deze bedenkingen van Yvan De Maarsschalk in Muziek en Woord hebben
weliswaar geen invloed gehad op de verdere beeldvorming rond De verveling van de keeper.
Het artikel verscheen hiervoor veel te laat na de publicatie van de roman. Pas in de
234
F. Rogiers, ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. 235
D. Thielemans,‖ Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. 236
F. Rogiers, J. de Preter, ―Van oud naar nieuw met Walter van den Broeck en Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002. 237
S. De Groeve, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001. 238
Y. Maarsschalk De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002.
82
beeldvorming rond Problemski hotel merken we soortgelijke analyses over een mogelijke
ontwikkeling in Verhulsts oeuvre op. Bijvoorbeeld in het Algemeen Dagblad, waar A.T.
Mulder een verschuiving opmerkt in Verhulsts werk. Ook zij stelt dat de schrijver met
Problemski hotel een heel andere weg dan de autobiografische heeft ingeslagen:
Hij beaamt dat Problemski hotel, in vergelijking met zijn eerdere werk, een buitenbeentje is. Met name Verhulsts debuut, maar ook Niets, niemand en redelijk stil en de dichtbundel waren erg persoonlijk en gingen voornamelijk over de roerige jeugd van de schrijver, die zijn kindertijd grotendeels doorbracht in internaten, pleeggezinnen en gezinsvervangende tehuizen[…].
239
Deze vaststelling werd gereproduceerd door Bert van Raemdonck, die in zijn essay over het
oeuvre van Verhulsts verkondigt: ―Hij heeft het keurslijf van zijn schijnbaar autobiografische
vertelsels losgerukt, en dat heeft hem deugdgedaan.‖240 Deze bevindingen vinden ook later
ingang in het academische essay van Carl De Strycker over de poëtica van Verhulst. Ook De
Strycker wijst op een thematische verschuiving van ―sterk ik-betrokken‖ proza naar een
―onderzoek van de buitenwereld.‖241
Op de vraag wat voor soort literatuur Verhulst dan met Problemski hotel wel heeft
geschreven, aangezien het niet langer autobiografische getint is, wordt door Arjan Peters
―faction‖ geantwoord. 242 Dit omdat de schrijver in zijn roman fictie en feiten uit het
asielcentrum vermengt. Deze vaststelling vindt veel weerklank bij de andere recensenten,
want ook zij gaan zich focussen op de wisselwerking in het boek tussen ―fantasie en harde
realiteit.‖243 Roeland Sprey noemde het boek een ―fictieve documentaire‖, hetgeen neerkomt
op ―faction‖, en ook Arjen Fortuin reproduceert de vaststelling van Peters. Fortuin vindt
namelijk dat dit boek
door zijn heftigheid duidelijk maakt waarom non-fictie niet volstond. Want de sporen die het verblijf in het centrum bij Verhulst achterliet, waren beestachtiger dan de feiten die hij er aanschouwde. Hij moest overdrijven, hij moest vervormen. Bij Verhulst is de verbeelding de baas[…].
244
Ook Fortuin analyseert dus de verhouding tussen fictie in non-fictie en hij bevestigt de
karakterisering "faction.‖ Verder vond deze karakterisering ook ingang in de academische
239
A.T. Mulder, ―Ik schrijf een taal die van mij is‖, in Algemeen Dagblad, 19 sep. 2003. 240
B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 11. 241
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖ in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, okt. 2005, p. 5-26, p. 17. 242
A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. 243
Y. van Durme, ―Problemski hotel‖, in Muziek en woord, okt. 2003. 244
A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003.
83
literatuurbeschouwing. In het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na
1945 wordt het proza van Verhulst ook als ―faction‖ omschreven.245
Bij de analyse over de synthese tussen feit en fictie begint Arjen Fortuin zich in zijn recensie,
in navolging van De Maarsschalk, ook te verwonderen over het engagement van Verhulst.
Een vergelijking tussen de sociale bewogenheid van Verhulst en die van Boon komt op de
proppen.
Dat laatste verraadt dat Verhulst ook een wereldlijke missie heeft, al is onduidelijk hoe ver die gaat. Misschien niet veel verder dan het Louis Paul Boons aloude ―Schop de mensen, tot ze een geweten krijgen‖.[…] Problemski hotel geeft je een gevoel van onbehagen en behoefte om iets te doen. Niet dat Verhulst aanknopingspunten voor een oplossing biedt. Het goede doel ontbreekt. Verhulst laat je boos en machteloos achter.
246
Waar Arjen Fortuin deze vergelijking met Boon op het vlak van engagement vandaan haalt,
kan achterhaald worden. Alvast niet bij De Maarsschalk, die al eerder een toespeling maakte
op Verhulst zijn voorzichtig engagement. De kans dat een Nederlands criticus een recensie
leest uit Muziek en Woord, het Vlaamse culturele programmablad van Klara en Canvas, is
namelijk klein. Er moet eerder verwezen worden naar Verhulsts bijdrage aan Hij was een
Zwarte. Over oorlog en collaboratie, een bundel opstellen rond Boons reportage over een
fascist. Verhulst, die een remake van deze reportage maakte, treedt op die manier expliciet
in de voetstappen van zijn stadsgenoot. Al werd Verhulsts bijdrage, behalve door Arjen
Fortuin, door de literaire pers de grond in geschreven, toch profileerde hij zich zo als een
kritische schrijver die uit zijn ivoren toren durft te komen. Arjen Fortuin merkte dit op en
schreef in zijn recensie over Hij was een zwarte:
Eerst lees je vooral Boons empathie met zijn ―zwarte‖, pas later valt op hoeveel minachting er tussen de regels is gestopt […].Boons dubbele perspectief is ver te zoeken in de andere twee stukken. Verhulst bezoekt anno 2003 een oude collaborateur, probeert hem te bezien met de blik van Boon en schrijft er een mooi stuk over, maar hij stikt in zijn woede - wat gezien de weerzinwekkende opmerkingen van zijn gastheer begrijpelijk is.
247
In deze recensie die enkele dagen voor de recensie over Problemski hotel verscheen, ziet
Fortuin al linken tussen de benaderingswijzen van beide schrijvers, ook al zou Verhulst zijn
versie niet helemaal geslaagd zijn. Deze remake van Boons reportage is duidelijk dé
inspiratiebron geweest voor Fortuin om verdere vergelijkingen over het engagement tussen
de twee schrijvers te beschrijven. De vergelijking over de maatschappelijke betrokkenheid
van beide auteurs zal blijven centraal staan in het discours dat pleitbezorger Arjen Fortuin
uitdraagt over het oeuvre van Verhulst. Andere literatuurbeschouwers zullen deze analyse
245
C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, feb. 2006, p. 5. 246
A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 247
A. Fortuin, ―Medelijden met verraders‖, in NRC Handelsblad, 3 okt. 2003.
84
van de gerenommeerde criticus reproduceren, want naar aanleiding van Dinsdagland en De
helaasheid der dingen zal men in de literaire kritiek blijven zoeken naar parallellen tussen
beide schrijvers.
Verder omschrijft men Problemski hotel in de literatuurkritiek als cynisch, maar met
mededogen. 248 Het boek zou opgebouwd zijn uit ―woeste passages‖249 vol ―wrange humor
en af en toe wat choquerend taalgebruik.‖250
In de beeldvorming rond De verveling van de keeper en Problemski hotel zien we dus een
grotere aandacht ontstaan voor de thematische ontwikkeling in het oeuvre en voor het
opkomende engagement van de jonge schrijver. De aard van zijn schrijfsels wordt
herhaaldelijk bestempeld als faction, een combinatie van feiten en fictie. Overigens wordt er
ook aandacht besteed aan de verwantschap tussen Verhulst en Boon op het vlak van sociale
bewogenheid. Op deze vergelijking wordt voortgeborduurd in de recensies over Verhulsts
volgende publicaties.
Bij de receptie van Dinsdagland. Schetsen van België wordt de beeldvorming rond Verhulst
als zoon van Boon gestaag uitgebreid en beargumenteerd. De critici zien in Dinsdagland
bijkomende overeenkomsten tussen de twee schrijvers opduiken. De gelijkenissen zouden
zich niet enkel meer op het vlak van engagement situeren, maar ook op dat van het
taalgebruik en reportagestijl. Wederom lijkt de criticus Arjen Fortuin hierin de aanvoerder.
Onder andere Volkskrant-criticus Paul Depondt reproduceert de eerdere opvattingen van
Fortuin in zijn recensie over Dinsdagland: ―Boon schopte de mensen een geweten, Verhulst
wil dat met zijn roman Problemski hotel en zijn ‗ sociale‘ reportages ook.‖251 Maar Depondt
gaat verder. Hij vergelijkt ook de taal van Verhulst met die van de Boon:
Verhulst is een razende reporter, een nieuwe Egon Erwin Kisch - maar in een oubollige taal, een Boonse taal, een vreemd muziekje.[…] Elke schrijver heeft natuurlijk zijn eigen muziekje, sa petite musique, zijn eigen tongval. Het ‗taaltje van de Vlaam‘ in het proza van Verhulst is echter folklore. Het is een mythe. […]Het ‗brabbelnederlands‘ van Hugo Claus, zoals Ten Braven het ooit in Vrij Nederland omschreef, is puur Clausiaans; dat ‗kunstmatig samenraapsel van gallicismen, fantasievlaams, namaakvlaams, boerenvlaams en Nederlands‘ is geen Vlaams maar literatuur. Maar Verhulstiaans, bestaat dat? Nee. Verhulst loopt ietsje te gemakkelijk in het voetspoor van Boontje.
252
Hier wordt Verhulst na-aperij verweten. De jonge schrijver zou teveel op zijn grote voorbeeld
gaan lijken en zo zijn eigen stem verliezen. Deze opmerking wordt echter niet
gereproduceerd.
248
A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. 249
A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 250
E. Vissers,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. 251
P. Depondt, ―Het taaltje van Boontje‖, in de Volkskrant, 8 okt. 2004. 252
Idem, ibidem.
85
Ook Fortuin breidt zijn discours rond de overeenkomsten tussen de twee schrijvers verder uit
en hij steekt ondertussen nog wat pluimen op de hoed van de auteur:
Journalistiek in de ambachtelijke zin van het woord zijn de stukken van Verhulst niet - wat hij gemeen heeft met het journalistieke werk van Boon. De verslaglegging loopt vaak op een mislukking uit.
253
En verder:
Hij is een van de grootste, meest woeste talenten van de Vlaamse letteren, die het in zich heeft een roman te schrijven zoals een eenentwintigste-eeuwse Louis Paul Boon dat zou doen.
Deze laatste complimenteuze opmerking wordt op de flap van De helaasheid der dingen
gedrukt. Het merendeel van de recensenten die dit boek in 2006 becommentariëren gaan
dan ook uitgebreid in op deze stelling, zoals verder zal worden aangetoond. Volgens Van
Rees kan de flaptekst daarom als een vorm van orkestratie beschouwd worden.254
De wisselwerking tussen realiteit en fictie blijft eveneens onder de aandacht. De critici
ondervinden namelijk moeilijkheden om het genre van Dinsdagland te bepalen. Fortuin stelt
dat de zinnen van Verhulst in zijn ―reportages‖ meer worden ―gestuurd door de verbeelding
dan door de realiteit.‖255 Dirk Leyman merkt in De Morgen op dat Verhulst ―een dubbelzinnig
soort reisjournalistiek‖ bedrijft, want hij leeft zich ―volop in zijn onderwerp in‖, maar hij blijft
tegelijkertijd ―een waarnemer aan de zijlijn.‖256 Ook Philip Hoorne vindt dat de reportages niet
getuigen van de gebruikelijke journalistieke objectiviteit:
Ik spreek liever over verhalen i.p.v. reportages, want een reportage dient vooral informatief en leerrijk te zijn, terwijl Dimitri Verhulst aan zijn verslagen enkele ingrediënten toevoegt waarmee hij dit boek helemaal op literaire smaak brengt. Het boek leest als een sneltrein en dat is uitsluitend te danken aan de vlotte taal en een milde vorm van ironie en zelfspot die de auteur het hele boek door weet aan te houden. Ik ben dol op zelfspot: de kleine mens die zich bewust is van zijn kleinheid, die aanvaardt en er om kan lachen. Dimitri Verhulst, een jongen van eenvoudige komaf, weet waarover hij spreekt.
257
Deze drie critici blijven zich verwonderen over het spel dat de schrijver speelt met realiteit en
fictie, met waarheid en leugen. Het persoonlijke, autobiografische aspect van zijn reportages
wordt steeds opnieuw benadrukt. Toch wordt zijn literatuur nog steeds hoofdzakelijk
gekarakteriseerd als een combinatie van verbeelding en werkelijkheid, van feiten en fictie:
een soort ―faction‖.
253
A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 254
C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 84. 255
A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 256
D. Leyman, ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, De Morgen, 27 okt. 2004. 257
P. Hoorne, 01/10/2005, ―België van binnenuit bekeken‖, in Meander, een site vol van literatuur, <meander.italics.net/recensiesproza /index.php?pag=1&ord=1 > (03/11/2006).
86
Naar aanleiding van Dinsdagland wordt er, zoals blijkt uit het vorige citaat, ook een nieuw
beeld rond de schrijver geweven. Verhulst wordt de schrijver die de zelfkant van de Vlaamse
maatschappij, ―de kleine mens‖ en diens besognes benadert. Eerder al schetste hij in De
verveling van de keeper een beeld van het fictieve Vlaamse dorpje Dendermongo. Toen ging
hij, volgens de recensenten, op zoek naar ―de schoonheid van het banale‖ in zijn ―kluchtige
vertelling over een racistische Vlaamse volksgemeenschap.‖258 Nu in Dinsdagland doet
Verhulst er een schep bovenop en schetst hij een nostalgisch, volks beeld van België:
Verhulst begeeft zich voor zijn onderzoek het liefst tussen het volk. De reden daarvoor: ―Het leven speelt zich af tussen de soep en de patatten‖. […]Zijn boek is ook niets anders dan de neerslag van zijn eigen diepgewortelde nostalgie. Hij doet niets liever dan die echo‘s van vroeger te laten weerklinken.
259
Verder wordt ook de haat-liefde verhouding van de schrijver tot zijn land, tot de volkse
tradities en tot de wereld door meerdere recensenten onder de loep genomen. Verhulst is
volgens de literatuurbeschouwers een schrijver die de volkse gebruiken verheerlijkt en
tegelijkertijd beschimpt. Bert Raemdonck verwondert zich als eerste over deze karakteristiek
van Verhulsts schrijverschap:
Ook dat is typisch Verhulst: hij kan het niet laten de mensen en de dingen die hij het meeste koestert, tegelijk ook mild maar treffend te bespotten. Zo beschrijft hij met walging de taferelen van pis en kots en vuile janetten die jaarlijks met het carnaval van Aalst gepaard gaan, maar hij geeft toe dat hij ook wel elke keer van de partij is.
260
Ook Arjen Fortuin registreert deze opmerkelijke houding van de jonge schrijver en hij denkt
ze verder uit:
Die dubbelhartige houding tot Aalst wordt vergroot in zijn verhouding tot België en - onvermijdelijk - tot de rest van de wereld. Mensen zijn beesten en Verhulst weet walgend dat hij erbij hoort.
261
De haat-liefde verhouding staat ook centraal in het interview met Verhulst dat Dirk Leyman
afnam.
In zijn woordwoeste Dinsdagland schuwt Dimitri Verhulst evenmin de schimpscheut. Voor hem is België een "klein land gelegen tussen een glas water en een bidon mosterdgas". Toch bolwast hij zijn heimat zelden zonder gloedvolle compassie.
262
De karakterisering van Verhulst als een nostalgische, beschimpende ―heimatschrijver‖, als
een liefhebber en een hater van de Vlaamse – Belgische volkscultuur, zal blijven doorwerken
in de beeldvorming. Ook hier is het weer bijzonder opvallend hoe verschillende critici steeds
258
A. Truijens, ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002. 259
B. van Raemdonck, ,‖‖Tussen de soep en de patatten‖, in Financieel Economische Tijd, 25 sep. 2004. 260
Idem, ibidem. 261
A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 262
D. Leyman, ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, in De Morgen, 27 okt. 2004.
87
aan dezelfde karakteristieken van een literair werk aandacht besteden. Ze reproduceren de
aandachtspunten die al eerder zijn beschouwd en voegen hun eigen commentaar eraan toe,
zoals hierboven is aangetoond.
Bepaalde adjectieven om die karakteristieken te benoemen worden ook steeds herhaald.
Leyman noemt Dinsdagland in het bovenstaande citaat bijvoorbeeld ―woordwoest‖. Sinds
Arjen Fortuin de schrijfstijl van Verhulst in Problemski hotel ―woest‖ heeft genoemd, komt dit
adjectief te pas en te onpas voor in de beschouwingen van andere critici om deze typische
stijl te benoemen. Zoals in de bespreking van De helaasheid van Atte Jongstra, waarin ook
hij de verhalen van Verhulst ―woest‖ noemt.263 Fortuin zelf blijft ―woest‖ in elke volgende
recensie herhalen. Deze vaste adjectieven zijn het resultaat van het reproductieproces, dat
alweer is begonnen bij Arjen Fortuin, en dat zich blijkbaar ook op het vlak van de
beschrijvende terminologie afspeelt.
In 2006 komen heel wat beelden samen die in de loop van de receptie van Verhulsts oeuvre
zijn ontstaan. In de beeldvorming over De helaasheid der dingen zal namelijk de nadruk
opnieuw liggen op het autobiografische karakter van de roman, op de gelijkenissen met
Boon en later ook in de interviews op de maatschappijkritiek en het engagement van de
schrijver. Daarnaast blijft het beeld van de dubbelhartige ―heimatschrijver‖ die liefdevol maar
spottend schrijft over de onderkant van de maatschappij, opduiken in de recensies. Zoals zal
aangetoond worden, vertonen de twintig kritieken over De helaasheid der dingen meer
onderlinge overeenkomsten dan voorheen, zodat het reproductieproces duidelijk zichtbaar
wordt.
Vooraleerst schrijft Verhulst volgens de critici niet langer ―faction.‖ Zijn boek wordt in elke
recensie als een autobiografische roman gekarakteriseerd, net als zijn debuut. Enkele critici
verwijzen naar voorgaande bundels om deze opgemerkte autobiografische omslag te
verklaren:
In ‗De helaasheid der dingen‘, zijn nieuwe autobiografische roman heeft Verhulst[…] alle ingrediënten van zijn vroegere verhalenbundels en romans bij elkaar geshaket om het mythische Reetveerdegem van zijn jeugd voorgoed in de literaire annalen te schrijven.
264
Verhulsts boek over zijn jeugd in een Vlaams dorp levert hem vaak vergelijkingen op met
schrijvers die deze thematiek ook ter harte hebben genomen: ―Luuk Gruwez heeft ervan
verhaald, Walter van den Broeck, Boon en Claus vanzelf, Erwin Mortier en Leo Pleysier
weten ervan. Nu heeft ―onze Dimmetrieken‖ zijn eigen versie afgeleverd.‖265 Naast deze
schrijvers wordt Verhulst ook vergeleken met Urbanus, de jonge Brusselmans en de jonge
263 A. Jongstra, ―Niet bij bier alleen‖, in Leeuwarder Courant, 24 feb. 2006.
264 F. Hellemans, ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006.
265 A. Peters, ―Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006.
88
Gerard Reve en Erik Vlaminck. In De Standaard hoopt men dat hij de ―Jacques Brel van de
Vlaamse literatuur‖ wordt. Frank Hellemans categoriseert Verhulst dan weer bij de Dertigers.
Hellemans ziet namelijk verwantschap tussen o.a. Jeroen Theunissen, Leen Huet, Margot
Vanderstraeten, Stefan Brijs, Yves Petry, Bart Koubaa, Peter Terrin, Erwin Mortier, Jan van
Loy, Annelies Verbeke, David van Reybrouck, Tom Naegels en Dimitri Verhulst, omdat zij
allemaal opnieuw degelijke verhalen willen schrijven.266 Ook Arjen Fortuin stelt in zijn
polemische NRC-artikel ― De Belgen zijn beter‖ dat Verhulst hoort tot een nieuwe,
beloftevolle lichting Vlamingen. Tot deze lichting van de Vlaamse renaissance behoren
volgens hem ook het leeuwendeel van de schrijvers die Hellemans al eerder aanhaalde. De
Nederlandse recensies over De helaasheid zijn omwille van dit ophefmakende artikel niet
alleen een reactie op het boek, maar ook vaak een reactie op Fortuins artikel en op zijn
boude stellingen. Naar aanleiding van dit artikel vergelijken de meeste recensenten Dimitri
Verhulst ook vooral met Louis Paul Boon.
In de opmars van de vergelijkingen met Boon speelt orkestratie een enorme rol. Dit komt
omdat het gros van de critici deze evaluatieve Boonvergelijking van Arjen Fortuin lijkt te
reproduceren. Doordat deze criticus het artikel ―De Belgen zijn beter‖ naar aanleiding van De
helaasheid heeft geschreven en doordat dit artikel een controverse uitlokte, kunnen de
andere recensenten niet om zijn opvattingen over ‖de waardige erfgenaam van Boon‖
heen.267 En aangezien nog eens op de flap van de roman een eerder aangehaald citaat van
Fortuin over Verhulst als ―een eenentwintigste-eeuwse Louis Paul Boon"268 gepubliceerd
staat, reproduceren vele critici deze vergelijking tussen de twee schrijvers. Ook de
regelmatige verwijzingen van Verhulst naar zijn stadsgenoot in interviews en in zijn artikelen,
helpen dit reproductieproces een handje.
Het reproductiemechanisme rond de karakterisering ―zoon van Boon‖ toont zich zeer
duidelijk aan de hand van een eenvoudige optelsom. Want wanneer ten tijde van Problemski
hotel enkel Arjen Fortuin in zijn bespreking Boon aanhaalt, volgt Paul Depondt zijn voorbeeld
bij Dinsdagland. En in 2006 bij De helaasheid der dingen noemen maar liefst negen
recensenten deze schrijver in hun recensie en valt de naam van Boon in bijna elk interview
met de schrijver. Het reproductiemechanisme rond de verwantschap met Boon,
voorgetrokken door Arjen Fortuin, gaat geheid zijn gang.
Fortuins redenen om Verhulst uit te roepen tot ―waardige erfgenaam van Boon‖ verklaart hij
in zijn artikel ―Toch schrijven de buren beter‖. Dit artikel is een repliek op Frank Albers, die in
zijn NRC-artikel ―Zijn de Belgen wel beter?‖ Fortuins argumentatie om de nieuwe lichting
Vlaamse schrijvers waardige erfgenamen van Boon te noemen onderuit haalde. Fortuin
266 F. Hellemans ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67.
267 A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006.
268 A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004.
89
noemde de nieuwe lichting in zijn eerste artikel vaagweg erfgenamen omwille van ―hun
eigenzinnige zoektocht naar iets wat nieuw en betekenisvol is, als het moet dwars door de
pijn heen.‖269 In zijn repliek op Albers verduidelijkt Fortuin zijn opvattingen en stelt hij het
volgende:
Wat de overeenkomsten tussen het werk van Dimitri Verhulst en Boon betreft, die liggen in hun belangstelling voor wat ik maar even ‗sociale vraagstukken‘ zal noemen en een bijzondere mengeling van agressie en mededogen. De verwantschap tussen Verhulst en Boon kwam eerder aan de orde in het boekje Hij was een zwarte (2003) waarin Boons beroemde reportage over een collaborateur werd ―overgedaan‖ door Verhulst.
270
De andere recensenten vergelijken Verhulst ook met Boon, maar omwille van andere
redenen. Over het sociale engagement en de maatschappijkritiek in Verhulsts roman wordt
verrassend genoeg bijna niet geschreven in de recensies. Pas in de interviews komen er
vragen over deze onderwerpen aan bod, zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk. Enkel
Wim Vogel stelt in navolging van Fortuin dat Verhulst een van de vele jonge Vlaamse
schrijvers is die met kop en schouders boven hun Nederlandse collega‘s uitsteken onder
andere omwille van zijn ―maatschappelijke betrokkenheid‖271 Verhulst wordt in de andere
recensies met Boon vergeleken omwille van zijn verteltoon en omwille van zijn taal. Hij zou
namelijk het ―het sappige Vlaams van Boon‖ bezigen.272
Naast de talloze vergelijkingen met Boon wordt De helaasheid vooral gekarakteriseerd als
een hilarisch en tegelijkertijd tragisch portret van een marginale zuipfamilie in een stereotiep
Vlaams dorp. Opvallend is de uniformiteit van de recensies. Twaalf van de twintig
recensenten beschrijven het bewuste Tour de France- drankverhaal in hun recensie, en vele
recensenten tonen aan dat dit boek meer is dan wat verzamelde, autobiografische
zuipverhalen. Ze wijzen daarvoor op de verschuiving in perspectief, op het verraad van het
hoofdpersonage dat zijn familie afvallig is of op de onderliggende vader-thematiek. Want
beide vaders in het boek falen helaas in hun vaderschap.
Het rapport van jurylid Wim Sanders van de AKO-literatuurprijs vat de algemene
beeldvorming in de literaire kritiek over de roman en de schrijver goed samen. Uit deze
bespreking blijkt duidelijk dat ook de jury‘s van literaire prijzen rekening houden met de
reacties van de literaire kritiek en die verdisconteren en reproduceren in hun eigen betoog:
In eerste instantie lijkt De helaasheid der dingen een hilarische roman over de vader en `nonkels‘ van de dertienjarige verteller Dimitri Verhulst. Zij slijten hun dagen voornamelijk met stevig doorzuipen onder het motto `God schiep de dag en wij sleepten ons erdoorheen.‘ […]
269
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan 2006. 270
A. Fortuin, ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb 2006. 271
W. Vogel, ―Opgewekte ellende van Dimitri Verhulst‖, in Noordhollands Dagblad, 16 feb 2006. 272
T. Hakkert, ―Hakkert, T., ―Het is maar goed dat oma het niet hoeft mee te maken‖, in Twentsche Courant, 4 feb 2006.
90
Maar De helaasheid der dingen is meer dan de beschrijving van een armoedige en toch liefdevolle dronkemansjeugd. De roman gaat ook over het falen van vaders en over de kwetsende zelfgenoegzaamheid van degelijke burgers. De vader van de verteller wordt steeds tragischer in zijn aandoenlijke en vergeefse pogingen om van de drank af te komen. Zijn streven om een normale vader te zijn, wordt hem fataal. Ook de verteller is als ouder een fiasco. Hij houdt niet van het kind dat hij heeft verwekt en zijn zoon weet dat intuïtief maar al te goed. […]
273
We kunnen besluiten dat de beeldvorming rond De helaasheid der dingen vooral kaderde
binnen de polemiek rond de betere Belgen die Fortuin in gang zette. Verhulst wordt gezien
als een voortrekker van die nieuwe lichting Vlaamse schrijvers, die zich allen waardige
erfgenamen van Boon zouden mogen noemen. In de recensies wordt Verhulst dan ook als
ware nazaat van Boon opgevoerd. Verder worden schrijver en boek steeds in verband
gebracht met de hilarische verhalen over marginaliteit, alcohol en werkloze en gewelddadige
nonkels, al hebben de meeste critici wel aandacht voor de onderliggende thematiek en de
perspectiefverschuiving. Hoe de schrijver zich op zijn beurt verzet tegen deze
eendimensionale ―familie Flodder‖ -beeldvorming, analyseren we in het volgende hoofdstuk.
Bij de karakterisering van Verhulsts volgende roman, Mevrouw Verona daalt de heuvel af,
wordt de schrijver nauwelijks nog vergeleken met andere schrijvers. Eerder worden de
verrassende ontwikkelingen in zijn werk een centraal aandachtspunt. Vrijwel alle critici
verwonderen zich over de wending die de schrijver neemt met zijn nieuwe publicatie en ze
trachten de novelle in te passen in het beeld dat ze tot dan toe van de schrijver en zijn werk
hebben gecreëerd. Het kost hen desalniettemin moeite om het beeld dat ze gecreëerd
hebben vol te houden. De ―zoon van Boon‖-analyse verdwijnt op de achtergrond en wordt
alleen nog aangehaald wanneer men naar het eerdere werk van Verhulst verwijst. Ook de
etiketten ―autobiografisch‖ of ―faction‖ worden niet langer gebruikt. Mevrouw Verona wordt
omschreven als een dorpsnovelle, een ode aan de liefde, een sage en een moderne fabel
waarin ―van enig autobiografisme geen sprake is‖. 274 En ook het beeld van Verhulst als ―de
ongepolijste chroniqueur van veel wat smerig is in de wereld‖, lijkt op de gestileerde novelle
niet van toepassing.275 In De Morgen schrijft Leyman de omslag in het oeuvre toe aan het
non-conformisme van de schrijver:
Met het flinterdunne Mevrouw Verona daalt de heuvel af verstoort Verhulst allicht zonder verpinken het verwachtingspatroon van een boel nieuwbakken fans. Wie zich in een sequel van De helaasheid der dingen had verkneukeld, zal vreemd opkijken van dit bewust maniëristische verhaal.
276
273
W. Sanders, ―Juryrapport AKO‖, op www.akoliteratuurprijs.nl, 13 okt. 2006. 274
T. van den Berg, ―Oefening in verdwijnen‖, in Elsevier, 7 okt. 2006. 275
Jann Ruyters, ―Er is bier, en een tafelvoetbalspel; Verrassend ingetogen dorpsroman; van Dimitri Verhulst‖, in Trouw, 7 okt. 2006. 276
D. Leyman, ―Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006.
91
Ook in Trouw en in de Volkskrant wijt men het ontstaan van dit onverwachte verhaal aan zijn
tegendraadse houding, waarvan de schrijver al in verscheidene interviews heeft blijk
gegeven.
Een kerstverhaal zonder Kerstmis. Speelt in februari, verschijnt in oktober. Geschreven door een Vlaming, als in gans België iedereen zich met de zorgwekkende actualiteit engageert. En waar komt Dimitri Verhulst mee voor de dag, de jonge solist die alweer dat doet waar niemand op heeft gerekend? Een teder sprookje over een bejaarde weduwe in het geïsoleerde Waalse dorpje Oucwègne […]
277 Tevens haalt Arjan Peters in de bovenstaande quote aan dat Verhulsts laatste publicatie ook
geen tekenen van maatschappelijk engagement bevat. Het beeld van de jonge auteur die wil
proberen ―de mensen een geweten te kietelen‖, zoals bleek uit een interview in De Morgen,
mag dus ook voor onbepaalde tijd de kast in.278 Verhulst gooit het volgens de critici dus over
een heel andere boeg en dat bewijst voor Filip Rogiers van De Morgen het volgende:
De Kleine Windop heeft een hart en hersenen in zijn lijf die hem veel verder zullen voeren dan Reetveerdegem. Verder ook, in de letteren, dan de sociaal-realistische traditie van Louis Paul Boon, Gerard Walschap of Walter Van den Broeck waarin hij door de literaire kritiek geplaatst wordt.
279
Hier geeft Rogiers aan dat deze schrijver aan het groeien is en zich losmaakt van zijn
literaire voorbeelden. Rogiers benadrukt de eigenheid van de schrijver en de onmogelijkheid
om hem in vakjes of tradities te plaatsen. Volgens de Nederlandse oud-criticus Kees Fens
zijn zulke reacties een gevolg van een institutioneel proces dat zich voltrekt in de receptie
van een oeuvre. Literaire critici trachten bij een debutant te wijzen op de verwantschappen
van die ene schrijver met andere vaste waarden. Zo proberen zij de beginnende schrijver
door middel van vergelijkingen te karakteriseren en hem in te passen in de literaire
constellatie. Maar eenmaal de schrijver meer publiceert en een oeuvre uitbouwt, lijken de
invloeden van andere schrijvers voor de literatuurbeschouwers minder aanwezig en leggen
de critici net de nadruk op de eigenheid van de schrijver, zoals Rogiers. De aandacht van de
kritiek voor eventuele invloeden verdwijnt naar de achtergrond en maakt plaats voor betogen
over de evoluties in het oeuvre en over de oorspronkelijkheid van het werk.280
Ook in de karakterisering van Verhulst en zijn werk heeft deze ontwikkeling zich voltrokken.
Eerst en vooral werd Verhulst te pas en te onpas vergeleken met Boon. Deze vergelijking
viel niet in zijn nadeel uit, integendeel, ze was een uiting van grote waardering. Maar
277
A. Peters, ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006. 278
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen.‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 279
F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 jan. 2006. 280
K. Fens, ―Het witte achterland‖, in Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie, Querido, Amsterdam, 1987.
92
naarmate er een consensus werd gevormd over de aard en de waarde van de schrijver, en
naarmate de waardering voor deze auteur groeide, werd juist de ontwikkeling in zijn werk en
de originaliteit ervan in de verf gezet. De vergelijking met Boon wordt naar het achterplan
geschoven, zodat de nadruk kan liggen op het eigene van het literaire werk.
Mevrouw Verona wordt dus getypeerd als een volstrekt eigen werkje. Het is een klein
verhaal dat het grote verhaal van de liefde vertelt.281 Het zou geschreven zijn in een sierlijke
stijl, vol ―trefzekere volzinnen, waarin meer en meer archaïsche woorden en wendingen
opduiken.‖282 En het zou vooral bewijzen dat Verhulst ―vele pijlen op zijn schrijfboog‖ heeft.283
We kunnen besluiten dat de literaire kritiek moeite heeft met het scheppen van een
eenvormig beeld over het werk van Verhulst. Naargelang het boek wordt de beeldvorming
steeds aangepast. Afhankelijk van het werk werd de literatuur bestempeld als
autobiografisch, faction of als een soort moderne liefdesfabel. Ook Verhulst zelf kreeg
verschillende etiketten opgekleefd: hij was zowel een neoromanticus, een Boonkloon, een
chroniqueur van het Vlaamse, volkse grauwe dorpsleven, een geëngageerde
maatschappijcriticus en een poëtische chansonnier die de eeuwige liefde bezingt. De literaire
critici wijzen dan ook in de recensies over de laatste roman op het feit dat deze schrijver
zoals hij beweert, hoopt een tienkamper te zijn, omdat hij zich niet wil vastpinnen op één
stijl.284 Hoewel de beeldvorming rond deze schrijver en zijn werk vaak varieerde, kon het
institutioneel bepaalde reproductieproces toch bloot gelegd worden. Want in deze casestudy
bleken de recensies vaak behoorlijk uniform, doordat de omschrijvingen en vergelijkingen
van gezaghebbende critici, en dan vooral van Arjen Fortuin, werden gereproduceerd. Op die
manier ontstond er zowel over de aard als over de waarde van de schrijver en zijn werk een
consensus.
3.6 Besluit
In dit hoofdstuk over de receptie van Verhulsts werk bleken de individuele
literatuuropvattingen van de critici niet de oorzaak van hun keuzen en karakteriseringen te
zijn. We konden namelijk aantonen dat die keuzen en karakteriseringen bovenal werden
gestuurd door institutionele factoren zoals consensusvorming en beeldvorming.
In deel 3.4 hebben we de vorming van een consensus over Verhulsts oeuvre vastgesteld en
geanalyseerd. We kwamen tot de conclusie dat de overeenstemming die de literatuurcritici
hebben bereikt, navolging kreeg in de media en bij het publiek. Zo besloten we dat er een
brede, algemene consensus in het literaire veld en de media tot stand is gekomen over de
281
M. Kaan, ―Het verhaal van de liefde‖, in De Groene Amsterdammer, 10 nov. 2006. 282
M. De Ridder, ―Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. 283
D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007. 284
K. Knols, ―Grof en gevoelig, cynisch en weemoedig‖, in de Volkskrant, 27 mei 2006.
93
waarde van Verhulsts werk. Die consensusvorming kon weliswaar alleen ontstaan doordat
enkele krachtige beelden en karakteriseringen ingang vonden bij het gros van de critici.
In deel 3.5 analyseerden we die beeldvorming. Hoewel er geen eenduidig beeld over
Verhulsts werk geschept wordt in de literaire kritiek, konden we wel drie steeds terugkerende
thema‘s identificeren: de vergelijking met Boon, de autobiografie en het spel tussen realiteit
en fictie. Verder analyseerden we de belangrijke rol van pleitbezorger Arjen Fortuin in het
beeldvormingsproces en konden we het reproductieproces meerdere malen aantonen.
Ten slotte wezen we op tijd en stond op de invloed van de ontwikkelingen binnen het literaire
veld op de receptie. Zo toonden we aan dat bepaalde critici zoals Bousset en Vergeer in de
beoordeling van Verhulsts werk rekening hielden met de commercialisering en mediatisering
van het letterenlandschap. De band die Verhulst heeft met de media en de markt is voor hen
de aanleiding tot een negatieve beoordeling.
Hoe de schrijver op zijn beurt de beeldvorming over zijn werk in de hand werkt, analyseren
we in hoofdstuk vier.
.
94
Hoofdstuk 4: De rol van Verhulst in de beeldvorming over
zijn werk
4.1 Inleiding
In dit vierde hoofdstuk onderzoeken we de rol van de schrijver in de beeldvorming over zijn
werk. Want ook de schrijver kan, naast de gerenommeerde critici, invloed uitoefenen op de
waardering en karakterisering van zijn werk in de literaire kritiek. Hij kan dit doen door o.a.
interviews te geven over zijn werk, door in poëticale artikelen zijn individuele
literatuuropvattingen te expliciteren of door deel te nemen aan literaire debatten. Op die
manier kan de auteur het literaire veld kennis laten maken met zijn denkbeelden, kan hij zich
manifesteren en aangeven waar hij geplaatst wil worden in de literaire traditie. Janssen
toonde in In het licht van de kritiek al aan dat literaire critici graag en vaak de geëxpliciteerde
literatuuropvattingen van schrijvers aanhalen en reproduceren in hun recensies, om zo hun
oordeel te rechtvaardigen. Op die manier kan de auteur via zijn opvattingen en uitspraken
invloed uitoefenen op de receptie van en de beeldvorming rond zijn werk.285
Hier tonen we aan dat Verhulst daadwerkelijk tussenkomt in de receptie en de beeldvorming
rond zijn werk. De schrijver reageert namelijk in interviews en artikelen op de
meningsvorming van de critici. Hij probeert misverstanden betreffende zijn romans recht te
zetten, tracht te anticiperen op eventuele tegenwerpingen van de literatuurkritiek en
expliciteert zijn literatuuropvattingen. Daarnaast geeft hij ook zijn literaire voorbeelden aan en
hij schenkt in interviews aandacht aan thema‘s die volgens hem te weinig aan bod zijn
gekomen in de literair-kritische receptie van zijn werk. Deze tussenkomsten en uitspraken
van de auteur worden door de critici hoog aangeschreven en ze worden dan ook vaak
gereproduceerd. Deze casestudy illustreert bijgevolg de grote impact die de poëticale en
andere uitspraken van een schrijver kunnen hebben in de beeldvorming rond zijn werk.
4.2 Rol van de schrijver
Dat Verhulst weldegelijk een grote rol speelt in de beeldvorming blijkt uit onze analyse
omtrent de vergelijking met Louis Paul Boon. Deze vergelijking staat, zoals in 4.5 is
aangetoond, centraal in de classificatie en karakterisering van de schrijver en zijn romans en
ze blijkt tot stand gekomen door een wisselwerking tussen de auteur en de kritiek. Uit onze
analyse komt namelijk naar voren dat Verhulst zichzelf veelvuldig in de voetsporen van Boon
heeft geplaatst. Zowel in zijn krantenreportages, in zijn boeken als in interviews haalde hij
285
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81.
95
veelvuldig de auteur Boon aan. Soms doet hij dit terloops, zoals hier in een reportage van
zijn hand over carnaval in Aalst: ―Het regent en het blijft maar regenen. Het regent zoals het
in Boons boeken regent.‖286 Andere keren wijst hij uitvoerig op de gemeenschappelijke
afkomst en de verwantschap met zijn literaire voorbeeld. Zoals in een artikel voor De
Morgen, waarin Verhulst verhaalt over een welbepaalde dinsdag waarop hij de
begrafenisstoet van Boon zag passeren, terwijl hij zijn eerste communiekleren paste:
Later die dag heeft hij [d.i. Verhulsts vader] met paars plakband het doodsprentje van Louis Paul Boon in zijn (en inmiddels mijn) exemplaar van Mieke Maaike‘s obscene jeugd gekleefd. Een wit doodsprentje, gedrukt bij Van Nuffel op de Moorselbaan met een tekst van Boontje zelf. […] Mijn communieprentjes zijn ook bij Van Nuffel gedrukt, ook zonder hoofdletters. […]Wij hebben daar elkaar gekruist, onze namen zijn in dezelfde maand in hetzelfde drukkersatelier in lood gezet. Drukkers kennen de seizoenen van het leven.
287
De schrijver benadrukt hier het feit dat zijn en Boons wegen elkaar gekruist hebben. Zulke
details worden door Verhulst wel vaker aangehaald om zichzelf te associëren met de
―gemankeerde Nobelprijswinnaar.‖288 Dat hij ook een grote fan was van Boon, geeft hij toe bij
de uitgave van een bundel met drie versies van Mijn kleine oorlog. In een artikel over dit
werk biecht de schrijver zijn jeugdige adoratie voor Boon op: ―Mijn boekenplank boog onder
zijn titels, aan mijn muur kwam een geëtst portret van de meester te hangen.‖289
Maar de schrijver wijst ook op poëticale gelijkenissen tussen hem en Boon. In een artikel
naar aanleiding van de publicatie van het eerste deel van Boons verzameld werk, schrijft hij:
Wat de literaire kritiek nog moest leren, en wat de grote sterkte was van Boon, was dat hij de hele wereld en haar problemen langs een klein kiertje in zijn novelle binnenliet. Soms heel ironisch.
290
Deze analyse van het pragmatische facet van Boons poëtica vertoont opvallend veel
gelijkenissen met onze analyse van Verhulsts poëtica in hoofdstuk twee. Ook Verhulsts
individuele literatuuropvatting omvat een pragmatische dimensie en ook zijn
maatschappijkritische opmerkingen bevinden zich vooral in de marge. Bovendien is ironie
hem eveneens niet vreemd. Hier duidt Verhulst op diepere overeenkomsten tussen hem en
zijn literaire grootvader.
Verder maakt de jonge schrijver zoals vermeld nog een opgemerkte remake van Boons
reportage ―Hij was een zwarte‖ en schreef hij in Problemski hotel een hoofdstuk getiteld:
286
D. Verhulst, ―Dikke memmen in een vellen frak‖, in De Morgen, 16 feb. 2002. 287
D. Verhulst, ―Een dinsdag en de dood‖, in De Morgen, 1 dec. 2003. 288
Idem, ibidem. 289
D. Verhulst, ―De drie versies van ―Mijn kleine oorlog‖ gebundeld. De geile stotter- en brabbeltaal van losgeslagenen van het anker Gods‖, in De Morgen, 20 nov. 2002. 290
D. Verhulst, ― Er gaat heel veel wereld door een kleine kier‖, in De Morgen, 9 nov. 2005.
96
―Inburgeringsoefening N°: 4545KFSD45bis ―Louis Paul Boon vertelt een grol in ‘t
estaminet.‖291 In dit hoofdstuk vertelt hij een platte mop in de stijl van Boon.
Dit voortdurende verwijs naar Boon werd uiteraard opgepikt door de literaire kritiek en vooral
door Arjen Fortuin. Zoals we in 3.5 hebben aangetoond wordt deze vergelijking
alomtegenwoordig in de beeldvorming rond de auteur. Verhulst wordt vergeleken met Boon
omwille van zijn schrijfstijl en verteltoon, om zijn maatschappelijk engagement en om ―zijn
sarcastisch mededogen en de tedere anarchie waarmee hij over de gewone man schrijft.‖ 292
Wegens deze overeenkomsten wordt hij ook in de sociaal-realistische traditie van Boon
geplaatst.
Maar in 2006 wil de auteur niet langer beschouwd worden als zoon van. In deze
ontvoogdingsstrijd vestigt hij in interviews en beschouwende essays steeds meer de
aandacht op zijn eigenheid als schrijver. Waar Verhulst eerder nog prat ging op de
gelijkenissen, beklemtoont hij anno 2006 de verschillen tussen hem en zijn stadsgenoot.
Het is natuurlijk pech dat ik in Aalst gewoond heb, en dat ik bijvoorbeeld in Problemski hotel humor combineer met een sociaal geëngageerd thema, zoals Louis Paul Boon dat deed. Maar voor het overige vaar ik mijn eigen koers. Ik scheur nog geen blote meisjes uit boekjes, schrijf geen porno, heb geen dikke buik. Ik heb veel van Boon gelezen, dat wel, dus misschien heeft hij me wat gevormd.
293
In de interviews verhult Verhulst de invloed niet die Boon op hem als schrijver heeft gehad.
Maar hij verzet zich heel duidelijk tegen een karakterisering in de schaduw van zijn literair
voorbeeld. Vervolgens noemt hij de door de kritiek geopperde gelijkenissen te oppervlakkig:
―Ik word weleens ―de zoon van Boon‖ genoemd. Dat zit me niet lekker. De vergelijking ligt
voor de hand, omdat mijn wegen en die van mijn familie die van Boon zijn gekruist.‖294 In zijn
artikelen en columns komt deze naam vanaf 2006 dan ook plots niet meer voor.
Verhulst vertoont in dit opzicht tekenen van een zekere ―anxiety of influence.‖295 Hoewel hij
de invloed van Boon nooit ontkend heeft, geeft hij in een essay over beïnvloeding toe dat hij
veel moeite heeft gedaan om diens stijl uit zijn manuscripten te schrappen en een eigen stijl
te ontwikkelen. Verhulst verklaart in dit essay dat hij deze invloeden wegmoffelde omdat zijn
drang naar originaliteit als jeugdig schrijver zo groot was. Maar ook in 2005 bestrijdt hij nog
steeds zijn grote inspiratiebron en hij voelt zich gekrenkt wanneer de literatuurkritiek toch
enkele gelijkenissen opmerkt.
291
D. Verhulst, Problemski hotel, p. 101. 292
D. Leyman, ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 293
G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 294
F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 jan. 2006. 295 Bloom, Harold, The anxiety of influence. A theory of poetry, Oxford University Press, New York/ Oxford, 1997.
97
Wanneer je echter je best hebt gedaan om zijn invloed van je af te schudden, of die op zijn minst te verduisteren, dan lees ik in die vergelijking mijn persoonlijke mislukking als schrijver. […] Wie achter deze mening een vadermoord wenst te zien, hij doet maar. De jongste zoon van Boon…Dag, papa.
296
Deze commentaar van Verhulst op de beeldvorming werpt zijn vruchten af, want enkele
critici maken gebruik van zijn gewijzigde opvattingen in hun recensies. Zoals Elsbeth Etty,
die een jaar na de publicatie van De helaasheid der dingen voor de NRC Leesclub een
recensie schrijft over de bestseller. Zij zet een boompje op over de Boon-vergelijking en haalt
daarvoor gelijkaardige argumenten aan:
Eerlijk gezegd zie ik behalve het rauwe en voor Nederlandse oren tegelijk zangerige Vlaams waarvan Verhulst zich bedient weinig overeenkomsten met de onvergelijkbare experimenteerzucht van de onovertroffen Louis Paul Boon. Of het moest de locatie zijn van de roman, een godvergeten buitenwijk van Aalst.
297
Deze gerenommeerde critica keert zich uitdrukkelijk tegen de gangbare beeldvorming als
erfgenaam van Boon. Andere critici pikken eveneens de klachten van Verhulst op en
schrijven bijvoorbeeld naar aanleiding van de Gouden Uil dat de auteur vindt dat:‖we mogen
ophouden hem te vergelijken met Louis Paul Boon.‖298 Verder wordt er bij de receptie van
Mevrouw Verona daalt de heuvel af door de critici niet meer over Louis Paul Boon gerept.
Alle recensenten verklaren dat Verhulst het over een andere boeg heeft gegooid en in hun
recensies staat de eigenheid en de evolutie van het oeuvre in het middelpunt. Ongeacht de
tekstuele factoren die de recensenten aanhalen om de vergelijking met Louis Paul Boon niet
meer onder de aandacht te brengen, staat vast dat Verhulst een invloedrijke stem heeft
gehad in de literair –kritische beeldvorming rond zijn werk.
Verhulst probeert ook te ―anticiperen op mogelijke bezwaren van de literaire kritiek.‖299 Hij
trachtte bijvoorbeeld in 2003 om door middel van een nawoord in Problemski hotel de
beeldvorming rond de roman te sturen. In dit nawoord expliciteert Verhulst het tot stand
komen van de roman en hij geeft terwijl ook deze poëticale aanwijzing aan de lezers en de
critici mee: ―Om misverstanden te vermijden voel ik mij genoopt te melden dat zowat de helft
van deze verhalen verzonnen is, en dat geen enkel verhaal een leugen bevat.‖300 Deze
regels indiceren dat men de roman niet moet lezen als een waarheidsgetrouw verslag, maar
als een mix van feiten en fictie. In De Gids verklaart Verhulst waarom hij deze regels in zijn
nawoord heeft opgenomen en welk effect hij ermee beoogde op de receptie:
296
D. Verhulst, ―Beroep spons‖ in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 16. 297
E. Etty, ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. 298
Anoniem, ―De line-up van de kandidaten‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 299
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81. 300
D. Verhulst, Problemski hotel, p. 110.
98
Blijkbaar had ineens de schrik te pakken gekregen dat de lezer dit boek aan een of andere leugendetector zou hangen die, naar gelang het soort waarheid dat die machine nastreefde, mij zou ontmaskeren als een oplichter. Dat moest vermeden worden, vond ik. Wat ik naar de drukker droeg was een geloofwaardig boek, qua vorm zowel als qua inhoud. Ik gaf het antwoord op een vraag omdat ik hoopte dat ze daarmee nooit zou worden gesteld, uitsluitend en alleen omdat die vraag niet relevant was voor dit boek. De vraag: wat is daar nu van aan, van al deze vertellingen hier.
301
Verhulst heeft met zijn nawoord het beoogde effect bereikt. In de gehele literair-kritische
receptie is deze vraag niet aan bod gekomen. Tegelijkertijd geeft hij via deze
programmatische regels enkele van zijn denkbeelden over literatuur mee. Zoals we in 2.2.2
hebben aangetoond, bootst literatuur voor Verhulst de werkelijkheid niet na. Ze reflecteert
eerder de werkelijkheid, zoals een kermisspiegel dat zou doen.302 Literatuur heeft dus voor
Verhulst altijd verzinsels nodig, opdat het literatuur zou zijn.
Deze opvatting over literatuur vindt gemakkelijk ingang in de recensies over Problemski
hotel. De critici vatten de uitlatingen van de schrijver op als betrouwbare omschrijvingen over
de aard van het werk.303 Verhulsts opmerking in het nawoord wordt voortdurend geciteerd en
het merendeel van de critici richt zich in hun bespreking op de wisselwerking tussen fantasie
en realiteit. Naar aanleiding van deze regels worden Problemski hotel en ook Dinsdagland
als ―faction‖ bestempeld. Volgens het Kritisch literatuur lexicon is de poëticale uitspraak dan
ook ―op het gehele oeuvre van Verhulst van toepassing.‖304
Ook uit deze casus blijkt dat Verhulst een hand heeft in de beeldvorming over zijn romans.
Via zijn nawoord heeft hij de aandacht getrokken naar het opzet van zijn boek en naar zijn
literatuuropvattingen. Vervolgens lazen de critici het boek in het licht van zijn poëticale
aantekeningen en ze hielden uitgebreid rekening met zijn beschrijvingen over de aard van de
roman. Hij was hun eventuele bezwaren een stapje voor.
Een laatste voorbeeld van de wijze waarop Verhulst de receptie van zijn werk tracht te
beïnvloeden, betreft De helaasheid der dingen. Verhulst tracht namelijk in interviews enkele
misverstanden over deze roman recht te zetten en hij vraagt veelvuldig aandacht voor
bepaalde aspecten ervan die volgens hem te weinig aan bod zijn gekomen in de literair-
kritische receptie. Eerder bij een voorpublicatie van een hoofdstuk uit De helaasheid in
Revolver loopt Verhulst vooruit op mogelijke bezwaren van de critici:
In dit hoofdstuk, en in dat hele boek waar ik aan bezig ben, ben ik teruggekeerd naar Reetveerdegem, het dorp uit mijn debuut. Niet alleen ben ik naar dat dorp teruggekeerd, maar ook naar de jaren waarin die eerste verhalen zich afspeelden. Ik doe daarmee ongeveer alles waar Vlaamse critici op neerkijken: schrijven over een jeugd in Vlaanderen in het algemeen,
301
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, jg. 169, 3 mrt. 2006, p. 229-235, p. 229. 302
D. Verhulst, ―De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 234. 303
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 140. 304
C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, feb. 2006, p. 5.
99
en schrijven over een Vlaams dorp in het bijzonder. En autobiografisch op de koop toe, dat is vragen om gezeik. Het zij zo. Het is nu eenmaal mijn verhaal.
305
Verhulst geeft hier blijk dat hij de opvattingen van de Vlaamse literaire critici over de
streekliteratuur en de autobiografie kent. Hij stelt zijn expressieve literatuuropvatting recht
tegenover hun mogelijke ideeën en benadrukt zijn non-conformisme. Zoals we in 3.3.1
hebben onderzocht heeft de autobiografie of het bekentenisproza inderdaad last van een
wisselvallige reputatie. Dankzij het autobiografiedebat blijft dit genre ietwat gecontesteerd.
Ook de reputatie van de streekroman waar Verhulst op alludeert, is aan de twijfelachtige
kant. Maar in de receptie van De helaasheid geven vooral Nederlandse, en geen Vlaamse
critici blijk van hun afkeer van dit genre. Zoals Rob Schouten, die in een overzichtsartikel
naar aanleiding van ―De Belgen zijn beter‖ toegeeft zijn buik vol te hebben van die
―veredelde streekliteratuur over de persoonlijke of collectieve geschiedenis en de verhouding
tot Vlaanderen.‖306 Opvallend genoeg geven alle critici die gewag maken van dit genre, aan
dat De helaasheid de streekromantiek ontstijgt. Of dit aan Verhulsts voorwoord in Revolver
lag, valt moeilijk te achterhalen. Eerder lijkt het reproductiemechanisme dat eigen is aan de
consensusvorming hier aan het werk. Maar het feit dat Verhulst de bovenstaande quote
opnam in zijn artikel, duidt op zijn wil om te participeren in de receptie en beeldvorming rond
zijn roman.
Verhulst wil ook enkele misverstanden in de beeldvorming rond deze roman wegwerken.
Zoals bleek uit 4.5 vinden enkele critici dat Verhulst in de beeldvorming te eenzijdig wordt
geportretteerd als een beschrijver van met drank overgoten braspartijen. In de recensies
staan dan ook vaak de zuipavonturen van de Verhulsten centraal. De schrijver verzet zich
eveneens tegen deze eendimensionale beeldvorming, zoals te lezen valt in een interview in
de Gouden Uil-bijlage van het tijdschrift Humo:
VERHULST « Maar het gaat over zoveel meer dan alleen maar over zuipende mensen. Het gaat ook over de verschuiving van links en rechts in de maatschappij. Ik schets een milieu van mensen die vroeger met de borst vooruit in de 1 mei-optochten meeliepen en die nu rechts stemmen. Dat is iets anders dan alleen maar het wereldkampioenschapzuipen in Reetveerdegem.» HUMO Ergert het je dat mensen vooral de hilarische heldendaden van je familie lijken te onthouden? VERHULST « Wel, op den duur lijkt het zo‘n beetje de familie Flodder. Als ik mensen er soms over bezig hoor, denk ik dat ik het slecht geschreven heb, anders zouden ze dat er niet uitpikken.»
307
Verhulst wijst hier vooral op de gewichtigere, door de recensenten bijna onopgemerkte
aspecten van De helaasheid. Aangezien hij af wil van die oppervlakkige beeldvorming,
305 D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, vol. 31, afl. 124, dec. 2004, p. 57-58, p. 57
306 R. Schouten, ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Het Parool, 13 mei 2006.
307 Anoniem, ―De Gouden Uil bijlage‖, in Humo, nr. 3472, 20 mrt. 2007.
100
vestigt hij de aandacht op de politieke kwesties die hij hekelt en de maatschappijkritiek die hij
spuit in de roman. Ook in andere interviews beklemtoont Verhulst zijn maatschappelijk
engagement en hij expliciteert de boodschap die hij via de roman tracht mee te geven:
Ook De helaasheid der dingen is uiteindelijk een geëngageerde roman. Het vertelt een verhaal uit de jaren tachtig dat mijn persoonlijke verhaal is, maar dat nog steeds actueel is. Als ik uit Gent naar huis ga, dan kijk ik die groezelige cafeetjes binnen en dan zie je kinderen slapend op het biljart liggen terwijl hun vader nog zit te zuipen. Dat gebeurt nog steeds. Iemand moet dat opschrijven. Al verandert er niets.
308
Hiermee bevestigt Verhulst de vermoedens van Arjen Fortuin, die als pleitbezorger van
Verhulst steeds weer focuste op het engagement van de schrijver. Verhulst verzet zich
weliswaar in dit interview tegen de door Fortuin gepromote vergelijking met Boon, maar hij
bevestigt wel dat hij een geëngageerde schrijver kan zijn, als hij zin heeft. Ook in De Morgen
vertelt Verhulst over zijn betrokkenheid als schrijver:
Ik vind het altijd vreemd dat je je als schrijver moet verantwoorden voor je engagement. Ik heb niets tegen l‘art pour l‘art en het moet ook bij mij eerst en vooral goed en mooi geschreven zijn. Het is literatuur, geen journalistiek. Maar ja, ik hoop toch een beetje dat ik deze boodschap kan meegeven: dat de dingen niet zo helaas hoeven te zijn als ik ze om mij heen zag. Je kunt je eraan onttrekken. Ik deed het.
Door deze aspecten van zijn schrijverschap en zijn roman te accentueren, wil Verhulst
aantonen dat De helaasheid meer is dan een Vlaamse, autobiografische streekroman of een
hilarisch, ongenuanceerd drankrelaas. Hij biedt weerstand aan de gangbare beeldvorming
door onopgemerkte aspecten van de roman onder de aandacht te brengen. Terwijl
expliciteert Verhulst ook het pragmatische aspect van zijn literatuuropvatting. Dat deze
aanpak werkt, bewijst onder andere het artikel dat Dirk Leyman in De Morgen schrijft naar
aanleiding van de Gouden Uil. In dit artikel vreest Leyman dat de roman de schrijver ten
onrechte dreigt ―te reduceren tot een behendig en woorddronken chroniqueur van de zerpe
onderbuik.‖309 In navolging van Verhulst bekritiseren de critici nu ook uitdrukkelijk de te
eenzijdige beeldvorming.
4.3 Besluit
In dit vierde hoofdstuk werd duidelijk dat literatuuropvattingen die ontstaan zijn in een literaire
context, niet los van die context kunnen gepresenteerd worden. We hebben aangetoond dat
Verhulsts literatuuropvattingen, die we in het tweede hoofdstuk bespraken, in wisselwerking
staan met het literaire veld. De schrijver wendt zijn denkbeelden namelijk aan om invloed uit
te oefenen op de receptie van zijn oeuvre, en die strategie blijkt te werken.
308 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een
geweten kietelen.‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 309
D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007.
101
In dit laatste hoofdstuk illustreerden we de grote impact die de poëticale en andere
uitspraken van Verhulst hebben in de beeldvorming rond zijn werk. Literatuurcritici houden
namelijk rekening met deze uitspraken en reproduceren ze in hun recensies als zijnde
betrouwbare aanwijzingen bij de romans. Dit werd bewezen aan de hand van drie casussen.
Uit de eerste casus bleek dat Verhulst zelf een hand heeft in de classificatie van zijn werk.
Wanneer hij meerdere malen aangeeft niet meer geplaatst te willen worden in de traditie van
Boon, houden de critici daar rekening mee. Bij de publicatie van Mevrouw Verona vergelijkt
geen enkele criticus hem nog met zijn stadsgenoot.
Ten tweede namen vele critici de poëticale aanwijzing in het nawoord bij Problemski hotel
over in hun recensie. Verhulst vermelde in dit nawoord dat zijn roman bestaat uit een mix
van feiten en fictie. De critici lazen de roman in het licht van die kanttekening en kleefden er
vervolgens de noemer faction op.
Ten slotte wist de auteur via interviews de nadruk te leggen op enkele onderbelichte
aspecten van De helaasheid der dingen, zoals de maatschappijkritische dimensie van de
roman. Met die uitspraken wil de auteur erop wijzen dat zijn succesroman meer is dan een
ordinair zuiprelaas. Vele critici houden rekening met deze opmerkingen en reproduceren ze
in hun artikelen.
Dat een schrijver zijn opvattingen kan aanwenden als instrumenten om de literair-kritische
beeldvorming rond zijn oeuvre te manipuleren, komt duidelijk naar voren in dit laatste
hoofdstuk.
102
Besluit
In deze scriptie combineren wij zoals vermeld een poëticaal onderzoek met een
receptieonderzoek. Daarvoor baseerden we ons op de theorie van Dorleijn en Van Rees, die
ervan uit gaat dat de institutionele benadering en de reconstructiebenadering complementair
zijn. Dorleijn en Van Rees verdedigen de opvatting dat de denkbeelden van een schrijver
niet autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de literaire, polemische en institutionele
context kunnen gepresenteerd worden. Ook in dit poëticaal-institutioneel onderzoek over het
oeuvre van Dimitri Verhulst en de literaire kritiek gingen wij van deze stelling uit.
In de inleiding van de scriptie zijn er drie onderzoeksvragen voorop gesteld. Ten eerste
vroegen wij ons af wat de literatuuropvattingen van Verhulst zijn. Ten tweede stelden we ons
de vraag hoe institutionele factoren en literatuuropvattingen een rol spelen in de
literatuurkritiek bij de receptie van Verhulsts werk. En ten slotte wilden we onderzoeken hoe
Verhulst de receptie van zijn werk en de beeldvorming er rond beïnvloedt aan de hand van
zijn literatuuropvattingen. De antwoorden op deze vragen worden in dit besluit samengevat.
Eerst werd er volop gefocust op de schrijver Verhulst. We stelden zijn leven en werk voor en
analyseerden zijn individuele poëticale opvattingen, als waren zij autonoom. We concluderen
dat authenticiteit, autobiografie en herkenbaarheid de drie belangrijkste pijlers van zijn
poëtica zijn. Uit onze analyse kwam verder naar voren dat Verhulst zichzelf als schrijver
doorheen zijn oeuvre centraal stelt en dat zijn literatuur hoofdzakelijk de uitdrukking is van
zijn gedachten, inzichten, emoties en fascinaties. Naar het poëticamodel van Abrams
noemen we de kern van zijn literatuuropvattingen dan ook expressief. Toch bleek dat
Verhulst in elk werk zijn literatuuropvattingen aanscherpt: naargelang het werk vestigt hij ook
de aandacht op de pragmatische, mimetische of autonomistische aspecten van zijn
literatuur.
Vervolgens verlegden we de focus van de individuele actor naar het literaire veld voor het
receptieonderzoek. We gingen op zoek naar factoren die de receptie van Verhulsts werk
bepalen. De institutionele benadering gaat er namelijk van uit dat het waardeoordeel van de
literatuurcritici niet gebaseerd is op de kwaliteit van het werk, maar op buiten-tekstuele
factoren. Doordat de literatuurcritici niet beschikken over objectieve maatstaven om over de
kwaliteit van literatuur te oordelen, zijn die waardeoordelen vooral afhankelijk van de
stellingnames en karakteriseringen van gerenommeerde critici. Via een reproductieproces
kan er dan een consensus ontstaan over de aard en de waarde van het werk van een
schrijver.
103
Dit proces van consensusvorming speelt een enorme rol in de receptie van Verhulsts werk.
Waar de critici verdeeld reageerden op Verhulsts eerste werken, wordt De helaasheid der
dingen quasi unaniem bewierookt. Sinds de publicatie van dit werk zijn de recensenten het
dan ook eens over de waarde van Verhulsts proza. Het consensusproces omvatte ook in
deze casus een vorm van orkestratie: de overeenstemming kreeg een dwingend karakter.
Naarmate de reputatie van Verhulst groeide en meer critici akkoord gingen met de positieve
omschrijvingen over het werk, bleek het voor enkele critici moeilijk om te volharden in hun
afwijkend oordeel. Ook zij conformeerden zich uiteindelijk aan de naderende
overeenstemming. Verder identificeerden we de gerenommeerde NRC-criticus Arjen Fortuin
als de belangrijkste pleitbezorger van Verhulst zijn werk en als aanjager van de
consensusvorming.
De consensusvorming kon weliswaar alleen ontstaan doordat enkele krachtige beelden en
karakteriseringen ingang vonden bij het merendeel van de critici. In de recensies zagen we
drie steeds terugkerende karakteriseringen opduiken: Verhulst als zoon van Boon, de
autobiografie en het spel tussen realiteit en fictie. De rol van pleitbezorger Arjen Fortuin in dit
beeldvormingsproces bleek groot. Vooral zijn karakterisering rond de zoon van Boon kreeg
ruime navolging bij de medecritici.
Opvallend in deze casestudy is dat de consensus zich verbreid heeft. In 2006 ontstond er
immers ook in de media en bij het publiek een overeenstemming over de kwaliteit van
Verhulsts oeuvre. Daarom concluderen we dat er een bredere, algemene consensus in het
literaire veld en de media tot stand is gekomen.
Institutionele factoren zoals beeldvorming, orkestratie en consensusvorming speelden dus
een enorme rol in de receptie van Verhulsts oeuvre. De vraag hoe literatuuropvattingen
meespeelden in de receptie is moeilijker te beantwoorden. In deze scriptie gingen we er van
uit dat literatuuropvattingen niet de oorzaak zijn van de keuzen van de critici, maar eerder
een hulpmiddel om die keuzen te legitimeren. Aangezien we het gros van de literair-kritische
reacties op Verhulsts oeuvre kunnen verklaren aan de hand van institutionele mechanismen,
blijkt die aanname te kloppen.
Ten slotte tonen we aan dat de poëticale denkbeelden van een schrijver inderdaad niet
autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de literaire en institutionele context kunnen
gepresenteerd worden. Verhulst zelf blijkt in de receptie van zijn werk immers een
belangrijke actor. Literatuuropvattingen zijn ook voor hem een hulpmiddel om zich in het
literaire veld te verantwoorden voor zijn werk en om de waarde er van te benadrukken.
In dit laatste hoofdstuk toonden we aan de hand van enkele casussen aan dat Verhulst de
receptie en de beeldvorming rond zijn werk succesvol heeft beïnvloed. In interviews en
poëticale artikelen expliciteert de auteur zijn denkbeelden en hij reageert op de
104
meningsvorming van de literatuurkritiek. De literaire critici hielden opvallend veel rekening
met zijn opvattingen en verdisconteerden ze in hun artikelen. Op die manier wist Verhulst de
beeldvorming rond zijn werk naar zijn hand te zetten. Naast de institutionele factoren spelen
dus ook de opvattingen en uitspraken van Verhulst zelf een belangrijke rol in de receptie van
zijn werk.
Deze scriptie opent vele perspectieven voor toekomstig onderzoek. Enerzijds bleek Dimitri
Verhulst een boeiende schrijver, met een groeiend oeuvre. Verder onderzoek naar zijn werk
zal zeker interessante resultaten opleveren. Anderzijds merkten we een lacune op in het
institutioneel onderzoek van het Vlaamse literaire veld. Dit onontgonnen gebied verdient
zeker verdere analyse. Ten slotte bleek ook de kruisbestuiving tussen poëticaal- en
receptieonderzoek een interessante denkpiste, die zeker mogelijkheden biedt voor andere
casussen.
105
Bibliografie
1. Algemeen
1.1 Theoretische werken en artikelen Akker, W.J. van den, Een dichter schreit niet. Aspecten van M. Nijhoffs versexterne poëtica, Veen, Utrecht, 1985.
Akker, W.J. van den, G.J. Dorleijn, ―Poetica en literatuurgeschiedschrijving‖, in De Nieuwe Taalgids, 84-6, 1991, p. 508-526.
Anbeek, Ton, ―De (ver)wording van een reputatie. Leon de Winter en de literaire kritiek‖, in Literatuur, 9, 1992, p. 258-265.
Anbeek, Ton, 22/03/2005, ―In puinhopen voel ik mij prettig, ergens anders hoor ik niet thuis, over de wederopbouw van de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving‖, 1982, Amsterdam, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/anbe001inpu01_01/colofon.htm> (02/10/06).
Anbeek, T., ―Receptie-esthetika en receptie-geschiedenis. Enkele problemen‖, in Receptie-esthetika, grondslagen, theorie en toepassing, Huis aan de drie grachten, Amsterdam, p. 75-84, 1978.
Berndsen, F.A.H, Dijk, H. Van, Vries, G.J. De, Poëticaonderzoek in de praktijk, Passage, Groningen, 1993.
Bloom, Harold, The anxiety of influence. A theory of poetry, Oxford University Press, New York/ Oxford, 1997.
Boonstra, H.T., ―Van waardeoordeel tot literatuuropvatting‖, in De Gids, 142, 1979, p. 243-253.
Boven, E. Van, Kemperinck, M., Literatuur van de Moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Uitgeverij Coutinho, Bossum, 2006.
G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse & G.J. Vis, 16/11/2006, ―Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek‖, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/index.htm> (10/02/2007).
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006.
Dijk, Nel van, ― Een repliek‖, in Spektator, 24, 1995, p. 175-182.
Dorleijn, Gilles J., Rees, Kees van, De productie van literatuur, het Nederlandse literaire veld 1800-2000, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006.
Dorleijn, G.J., Rees, C.J., ―Literatuuropvattingen in het literaire veld, een toelichtende reactie‖, in Spektator, 24, 1995, p. 183-187.
Dorleijn, Gilles, J., ―niet de knikkers maar het spel. Of De poëzieciticus als symbolische producent. Een institutionele close reading‖, in Neerlandica Extra Muros, 2, 2006, p. 2-13.
Doorman, Maarten, De vrede graast zonder genade. Over literaire kritiek, Bakker, Amsterdam, 2001.
Fens, K., ―Het witte achterland‖, in Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie, Querido, Amsterdam, 1987.
106
Glas, Frank De, ―De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de jonge Hella Haasse‖, in Jaarboek voor de Nederlandse boekgeschiedenis, 10, 2003, p. 103-120.
Glas, Frank De, ―investeringen van literaire uitgeverijen in jong talent en de opbrengst daarvan. Een onderzoek naar de generatie literaire prozadebutanten uit de jaren 1961-1965‖, in Nederlandse letterkunde, 3, 1998, p. 127-150.
Goedegebuure, Jaap, Heynders, Odile, ―het breekbare ligt open een beschouwing over impliciete poëticaliteit en de problemen van interpretatie‖, in De Nieuwe Taalgids, 84-6, 1991, p. 508-526.
Gorp, H. Van, Ghesquiere R., Segers, R.T., receptieonderzoek, mogelijkheden en grenzen, Leuven, 1981.
Hellemans, Frank, ―Mediatisering en Literatuur. De mediacrisis van de literatuur te lijf‖, in Mediatisering en Literatuur. Een moderne, mediavergelijkende literatuurgeschiedenis, Leuven, 1996, Elektronisch literair tijdschrift De Brakke Hond, <www.brakkehond.be/redactie/media1.html> (15/03/07).
Hellemans, F., ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖, in Deus ex Machina, nr.113, juni, 2005.
Heynders, Odile, ―De toekomst van poëtica-onderzoek problemen van een reconstructieve-institutionele benadering‖, in Spektator, 24, 1995, p. 3-20.
Janssens, Susanne, in het licht van de kritiek, variaties en patronen in de aandacht van de literatuurkritiek voor auteurs en hun werken, Verloren, Hilversum, 1994.
Joosten, J., ―Kritiek op een keerpunt. Recenseren in tijden van internet en weblog‖, in Nieuwzuid, 18, 2005.
Keunen, Bart, Verhaal en Verbeelding. Chronotopen in de Westerse verhaalcultuur, Academia Press, Gent, 2007.
Luxemburg, Jan van, Bal, Mieke, Weststeijn Willem G., inleiding in de literatuurwetenschap, Muiderberg, 1989.
Maesschalck, Isabelle De, Gabriel Garcia Marquez in de Vlaamse pers, een empirisch receptieonderzoek van zijn in het Nederlands vertaalde werken, Gent, 1990 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling).
C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 59- 85.
Rees, C.J. van, ―How a literary work becomes a masterpiece on the threefold selection practised by literary criticism‖, in Poetics, 12, 1983, p. 397-417.
Rees, C.J. van, G.J. Dorleijn, 22/02/2005, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap, ‗s- Gravenhage Stichting Literatuurwetenschap, 1993, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, < www.dbnl.org/tekst/rees001impa01_01/colofon.htm> (07/10/06).
Rees, C.J. van, G.J. Dorleijn, ―Literatuuropvattingen in het literaire veld over de integratie van twee benaderingen‖, in Spektator, 32-2, 1994, p. 91-114.
Schulte Nordholt, Annelies, Winkel, Jos van, ―in den beginne was er de literaire tekst, contra het literatuurwetenschappelijk veld volgens Van Rees en Dorleijn‖, in Forum der Letteren, 36, 1995, p. 98-107.
Segers, R.T., ―Grondslagen van de receptie-esthetika‖, in Receptie-esthetika, grondslagen, theorie en toepassing, Amsterdam, 1978, p. 9-19.
107
Sötemann A.L., Over poëtica en poëzie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1985.
Thomése, P.F., ―De narcistische samenzwering‖, in De Revisor, 25, nr. 1, p. 24-32, 1998.
Verdaasdonk, H, ―Analogies as tools for classifying and appraising literary texts‖, in Poetics, 22, 1994, p. 373-388.
Verdaasdonk, H., ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in Literatuur, 16, 5, 1999, p. 292-294.
Verdaasdonk, H, ―Social and economic factors in the attribution of literary quality‖, in Poetics, 12, 1983, p. 383-395.
Vogel, M., ―Betrokkenheid en beeldvorming in het literaire circuit‖, in Nederlandse letterkunde, 3, 1, 1998, p. 15-30.
1.2 Algemene persartikelen
Albers, F., ―Zijn de Belgen wel beter?‖, in NRC Handelsblad, 3 feb. 2006.
Broeck, K. van den, ―De toekomst van de literaire kritiek‖, in Knack, 2 nov. 2005.
Bultinck, B., ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5
apr. 2006.
Brusselmans, H., ―Het beroeren der harten‖, in Humo, 13 feb. 2007.
E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005.
Etty, E., ―Weerzien met domineesland. De literaire trends van 2005‖, in NRC Handelsblad, 30 dec. 2005.
Fortuin, A., ―De meisjes moeten het doen de eerste twee delen van het verzameld werk van Louis Paul Boon ―, in NRC Handelsblad, 13 jan. 2006.
Fortuin, A., ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006.
Fortuin, A., ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb. 2006.
Hellemans, F., ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005.
Jensma, F., ―De lezer schrijft, de krant antwoordt: Human interest‖, in NRC Handelsblad, 21 aug. 2004.
Kuipers, W., ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998.
Leyman, D., ―De Engelmaker interview‖, in De Morgen, 3 mei 2006.
Naegels, T., ― Allemaal Harry‖, in De Morgen, 23 nov. 2005.
Pfeijffer, I.L., ―Manifest ten faveure van de glorieuze Vlaamse poëzie‖, in·De Standaard, 29 mrt. 2004.
Preter, J. De, ―Jonge Vlaamse schrijvers beter dan Nederlandse‖, in De Morgen, 31 jan. 2006.
Roodnat, L., ―J. Voskuil voltooit Het Bureau. Dertig jaar overspel‖, in NRC Handelsblad, 17 nov. 2000.
Schouten, R., ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005.
Schutte X., ―Niet zo somberen literatoren!‖, in Trouw, 30 dec. 2006.
Vloet, C., ―Hype dit! De onweerstaanbare kracht van de literaire windmachine‖, in NRC Handelsblad, 4 okt. 2002.
108
Zwagerman, J., ―Tegen de literaire quarantaine‖, in NRC Handelsblad, 2 maart 2006.
2. Van Dimitri Verhulst 2.1 Romans, dichtbundels, toneelteksten Verhulst, D., Werf en wrak, Dilbeekse Cahiers, Dilbeek, 1994.
Verhulst, D., De kamer hiernaast, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 1999.
Verhulst, D., Niets, niemand en redelijk stil, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2001.
Verhulst, D., Liefde, tenzij anders vermeld, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2001.
Verhulst, D., De verveling van de keeper, Contact, Amsterdam en Antwerpen,2002.
Verhulst, D., Problemski hotel, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2003.
Verhulst, D., Dinsdagland. Schetsen van België, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2004.
Verhulst, D., Yerma vraagt een toefeling, Het muziek Lod & Theater Zuidpool, 2005.
Verhulst, D., Aalst. De Aankomst in de bleke morgen op dat bleke plein, Drukkerij Sintjoris en Victoria, Gent, 2005.
Verhulst, D., De Helaasheid der dingen, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2006.
Verhulst, D., Mevrouw Verona daalt de heuvel af, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2006.
2.2 Bijdragen aan kranten, tijdschriften, bloemlezingen en aan de radio310
V Verhulst, D., ―Gescheten‖, in De Brakke Hond, nr. 49, 1995.
V Verhulst, D., ―Het condominium‖, in De Brakke Hond, nr. 56, 1997.
V Verhulst, D., ―Drie septemberbrieven‖, in Underground, jg. 2, nr. 4, mei 1998.
Rec Verhulst, D., ―Het laweit van een beregenjaste man‖, in Underground, vol. 2, afl. 3, mrt. 1998.
B Verhulst, D., ― Weledelgestorven Heer Roger van de velde, bij de voorstelling van de heruitgave van Recht op antwoord en De knetterende schedels‖, in De Brakke Hond, nr 67, 2000.
V Verhulst, D. ―Nonkel Potrel‖, in Passionate, jg. 8, 5, sep.-okt. 2001.
B Verhulst, D., ―Brief aan Dutroux‖, in Mao Magazine, 23 mei 2001.
R Verhulst, D., ―hasse patatte en zeer aan ―t gat‖ in De Morgen, 24 nov. 2001.
V Verhulst, D., ―De laatavondcontainer naar Engeland, enkel, tiende klasse‖, in De Morgen, 22 dec. 2001.
REC Verhulst, D., ― De pen van het IRA‖, in De Morgen, 2 jan. 2002.
R Verhulst, D., ―Dikke memmen in een vellen frak‖; in De Morgen, 16 feb. 2002.
R Verhulst, D., ―Brugge, die dode‖, in De Morgen, 20 feb. 2002.
310 B= beschouwend proza, V= verhalend proza, P= poëzie, R= reportage, Rec= recensie, C=
Column, T= toneel.
109
B Verhulst, D., ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra Muros, feb. 2002.
R Verhulst, D., ― Alle coureurs heten Eddy‖, in De Morgen, 20 apr. 2002.
R Verhulst, D., ―O amor vulneris, O vulnus amoris―; in De Morgen, 11 mei 2002.
R Verhulst, D. ―De laatste de kaatsers‖, in De Morgen, 29 juni 2002.
B Verhulst, D. ―De drie versies van ―Mijn kleine oorlog‖ gebundeld. De geile stotter- en brabbeltaal van losgeslagenen van het anker Gods‖, in De Morgen, 20 nov. 2002.
R. Verhulst, D. ―Sérénade sans Espoir―, in De Morgen, 14 dec. 2002.
R Verhulst, D. ―Requiem voor een kalkoen‖, in De Morgen, 28 dec. 2002.
R Verhulst, D., ―Tussen de bielzen en de barelen is de wind het frist‖, in De Morgen, 22 feb. 2003.
C Verhulst, D., ―Geen titel‖, in De Morgen, 1 apr. 2003.
C Verhulst, D., ―Geen titel‖, in De Morgen, 2 apr. 2003.
R Verhulst, D., ―Zwart gaat moeilijk af‖, in Hij was een zwarte, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2003.
C Verhulst, D, ―Geen titel‖, in De Morgen, 3 apr. 2007.
P Verhulst, D, ―Geen titel‖, in De Morgen, 5 apr. 2007.
C Verhulst, D., ―Leeuw‖, in De Morgen, 7 apr. 2003.
C Verhulst, D, ―Dante‖, in De Morgen, 14 apr. 2007.
C Verhulst, D., ―Vader‖, in De Morgen, 28 apr. 2003.
R Verhulst, D., ―Meter sensualiteit‖, in De Morgen, 28 mei 2003.
R Verhulst, D., ―Komkomkomkomkomkomkom‖, in De Morgen, 7 juni 2003.
R Verhulst, D., ―Zwart gaat moeilijk af voorpublicatie‖, in De Morgen, 9 juli 2003.
R Verhulst, D., ―Het scoutskamp‖, in De Morgen, 12 juli 2003.
R Verhulst, D., ―Minigolfen in Barvaux‖, in De Morgen, 17 juli 2003.
R Verhulst, D. ―Fête Nationale‖, in De Morgen, 19 juli 2003.
R Verhulst, D., ―De transardense route‖, in De Morgen, 24 juli 2003.
R Verhulst, D., ―De velden van de Condroz‖, in De Morgen, 26 juli 2003.
R Verhulst, D., ―De Railbikes van de Molignée‖, in De Morgen, 31 juli 2003.
R Verhulst, D., ―Het casino van Spa‖, in De Morgen, 1 aug. 2003.
R Verhulst, D., ―Het casino van Spa (2)‖, in De Morgen, 7 aug. 2003.
R Verhulst, D., ―Huilen in Hotton‖, in De Morgen, 9 aug. 2003.
R Verhulst, D., ― La Route Ardennaise, in De Morgen, 16 aug. 2003.
V Verhulst, D., ― De eerste schoolnacht‖, in De Morgen, 30 aug.2003.
V Verhulst, D., ― Zwart gaat moeilijk af‖, in Hij was een zwarte, Meulenhoff/Manteau, 2003.
V Verhulst, D., ―Een dinsdag en de dood‖, in De Morgen, 1 dec. 2003.
R Verhulst, D., ―Die kerel heeft gewoon een eigen postkantoor‖, in De Morgen, 20 dec. 2003.
110
V Verhulst, D., ―Zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren‖, in Mooie jonge honden. Nieuw Vlaams literair talent, Van Halewijck, Leuven, 2003.
R Verhulst, D., ― Kam uw haar en maak u klaar‖, in De Morgen, 3 jan. 2004.
R Verhulst, D. ― Ga naar Aarlen, U ontvangt geen 4.000 frank‖, in De Morgen, 14 feb. 2004.
R Verhulst, D., ― Het evangelie volgens Vlaanderen‖, in De Muur, nr. 6, mrt. 2004.
R Verhulst, D., ―40 jaar Marokko in België. Babbelwater‖, in De Standaard, 17 apr. 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe bedrogen‖, in De Morgen, 7 juli 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe een ijzersterk verhaal‖, in De Morgen, 14 juli 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Minister Hazette‖, in De Morgen, 20 juli 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe boekendorpen‖, in De Morgen, 28 juli 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe de bibliobus‖, in De Morgen, 4 aug. 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Espace Nord‖, in De Morgen, 11 aug. 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Bas Oha‖, in De Morgen, 18 aug. 2004.
R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Kaas en bier‖, in De Morgen, 25 aug. 2004.
V Verhulst, D., ―Schrijvend Vlaanderen over hun eerste keer‖, in De Morgen, 1 sep. 2004.
R Verhulst, D., ―Adieu, facteur, adieu‖, in De Morgen, 18 sep. 2004.
B Verhulst, D., ―Duiding‖, in Revolver, jg. 31, dec. 2004.
V Verhulst, D., ―De ronde van Frankrijk, in Revolver, jg. 31, dec. 2004.
T Verhulst, D., Ronaldo, D., Cahier G. De Gigantomaan, ABC 2004, Imschoot Uitgevers, Antwerpen, 2004.
V Verhulst, D., ― Weinig gaat er boven een ongelukkig huwelijk‖, in Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004.
V Verhulst, D. ―Zomerdagboek van Dimitri Verhulst. Ten days without techno‖, in De Morgen, 23 juli 2005.
R Verhulst, D., ― De Duivels blijven in hun doosje‖, in De Morgen, 10 sep. 2005.
V Verhulst, D., ―Houcwègne‖, in Gelezen en goedgekeurd, Meulenhoff-Manteau, okt. 2005.
B Verhulst, D., ― Er gaat heel veel wereld door een kleine kier‖, in De Morgen, 9 nov.. 2005.
R Verhulst, D., ―De zak van Sinterklaas‖, in De Morgen, 3 dec. 2005.
B Verhulst, D., ―Beroep spons‖, in Revolver, mrt. 2006.
B Verhulst, D. ―De roman, de democratie‖, in De Gids, mrt. 2006.
C Verhulst, D, ―Onmiddellijk repatriëren‖ in De Morgen, 26 apr. 2006.
R Verhulst, D., ―Vijf dagen Ramazzotti‖, in De Morgen, 6 mei 2006.
V Verhulst, D., 05/08/2006, ―Wie dronk Hector Hernández op?‖, Vlaams-Nederlands Huis deBuren, <www.deburen.eu/pce.php?lan=nl&main=81&id=2&p=4> (12/01/2007).
V Verhulst, D., ― Vlaamse kermis in de Spaanse hel‖, in De Morgen, 8 juli 2006.
R Verhulst, D., ―Bidden wij nu ook eens voor Antonio Ianetta‖, in De Morgen, 5 sep. 2006.
B Verhulst, D., ―Ca Stincke‖, in De Morgen, 16 sep. 2006.
B Verhulst, D., ―Monsieur, je ne sais pas‖, in De Morgen, 9 nov. 2006.
111
B Verhulst, D. ―Opmerkingen in de rand‖, in Tirade, jg. 50, 416, dec. 2006, p. 78-80.
C Verhulst, D., ― Romeo en Julia‖, in De Morgen, 3 mrt. 2007.
C Verhulst, D., ―Ren je rot‖, in De Morgen, 10 mrt. 2007.
C Verhulst, D., ―De juiste plaats‖, in De Morgen, 17 mrt. 2007.
C Verhulst, D., ―Rock de Heer‖, in De Morgen, 24 mrt. 2007.
C Verhulst, D., ―ReCycling‖, in De Morgen, 31 mrt. 2007.
C Verhulst, D., ―Stiefkat‖, in De Morgen, 7 apr. 2007.
C Verhulst, D, ―Maar zij heeft een toverring‖, in De Morgen, 14 apr. 2007.
C Verhulst, D, ―De wereld is plat‖, in De Morgen, 21 apr. 2007.
C Verhulst, D, ―Geen nieuw begin‖, in De Morgen, 28 apr. 2007.
C Verhulst, D, ―De Sukkelstraat in de Sukkelstad‖, in De Morgen, 5 mei 2007.
C Verhulst, D., ―De goede herder‖, in De Morgen, 12 mei 2007.
C Verhulst, D., ―Hofleverancier‖, in De Morgen, 19 mei 2007.
3. Over Dimitri Verhulst 3.1 Recensies
Gebruikte afkortingen
P = (overwegend) positief
N = (overwegend) negatief
G = gemengd/ onduidelijk
- = recensie niet beschikbaar.
De kamer hiernaast (1999) Vlaamse kranten
P Anoniem, ― Een meisje om de dood te vergeten‖, in Het Nieuwsblad, 22 mei 1999. (Aantal woorden 571)
P Thielmans, D., ― Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. (Aantal woorden 1024)
N Overstijns, J., ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999. (Aantal woorden 634)
P K.S., ―Rasverteller‖, in Het Belang van Limburg, 12 juni 1999. (Aantal woorden 183)
- Haex, P., ―Verhalen uit Reetveerdegem‖, in Gazet van Antwerpen, 19 juni 1999.
P Verheyden, T., ―Literatuur met pukkels‖, in De Tijd, 22 juni 1999. (Aantal woorden 405)
Tijdschriften
P Erkelens, R., van, ―Opluchting‖ in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. (Aantal woorden 400)
P Hemelaer, C. ―Dimitri Verhulst, De kamer hiernaast, verhalen.‖ in Leesidee, juli 1999. (Aantal woorden 323)
112
P Rogiers, F., ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. (Aantal woorden 374)
- Oyen, A., ―Liever schrijven dan voortplanten‖, in De vrijzinnige lezer, vol. 20, afl. 3, sep. 1999, p. 256-257.
Niets, niemand en redelijk stil (2001)
Vlaamse kranten P Proot, H., ―Liefde op het snelste gezicht‖, in De Standaard, 3 mei 2001. (Aantal woorden 773)
Nederlandse kranten
G Hart, K. ―T, ―De eerste blik‖, in Leeuwarder Courant, 20 juli 2001. (Aantal woorden 516)
Tijdschriften
P Hulle, J. Van, ―Niets, niemand en redelijk stil‖, in Leesidee, 1 sep. 2001. (Aantal woorden 224)
P Andeweg, A. , ―Het Kraken van de Kakkerlak‖, in Vrij Nederland, 16 juni 2001. (Aantal woorden 216)
- Oyen, A., ―Op zoek naar Miserlou‖, in De vrijzinnige lezer, vol. 22, afl. 3 (sep.), p. 220, vol. 22 (2001), afl. 3 (sep), p. 220.
Liefde, tenzij anders vermeld ( 2001) Vlaamse pers
G Vergeer, K., ―De poëzie van de toekomst‖, in De Morgen, 30 jan. 2002. (Aantal woorden 233)
Nederlandse pers
P Spreen, R., ―Rijk aan beelden, bont van taal‖ in Dagblad van het Noorden, 9 okt. 2001. (Aantal woorden 291)
P Jaeggi, A. ― vrolijk sterven voor beginners‖, in Het Parool, 16 nov. 2001. (Aantal woorden 501)
P Gerbrandy, P., ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. (Aantal woorden 934)
G Pfeijffer, I. L., ―Een vleugje hier, een snufje daar en afblussen maar. De maximale poëzie-oogst voor de C. Buddingh‖-prijs‖, in NRC Handelsblad, 14 juni 2002. (Aantal woorden 274)
Tijdschriften
G Maarsschalk, Y., De, ―Al meteen herbeginnen. Enkele opmerkingen bij Dimitri Verhulsts poëziedebuut‖, in Poëziekrant, juli/aug. 2002. (Aantal woorden 1121)
G Geest, D. De, ― Liefde tenzij anders vermeld gedichten‖, in Leesidee, 31 dec. 2002. (Aantal woorden 191)
P Hoorne, P., ― Liefde, tenzij anders vermeld, in Poëzierapport. (Aantal woorden 965)
De verveling van de keeper (2002)
113
Vlaamse pers
P Preter, J. De, ― Blauw is zijne liebelingskleure‖, in De Morgen, 2 okt. 2002. (Aantal woorden 854)
N Osstyn, K., ― Dimitri Verhulst herkauwt Handke‖, in De Standaard, 10 okt. 2002. (Aantal woorden 269)
P Anoniem,‖ De verveling van de keeper‖, in Het Nieuwsblad, 19 okt. 2002. (Aantal woorden 110)
Nederlandse pers
P Ruesink, C., ― Rauw, verrassend en absurdistisch‖, in Algemeen Dagblad, 10 okt. 2002. (Aantal woorden 497)
N Truijens, A., ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002. (Aantal woorden 759)
G Spreen, R., ― Wachten op het verlossend eindsignaal‖, in Dagblad van het Noorden, 1 nov. 2002. (Aantal woorden 402)
G Fortuin, A., ―Bungelen aan de doellat; Keepers zijn favoriet bij voetbalschrijvers‖, in NRC Handelsblad, 8 nov. 2002. (Aantal woorden 590)
Tijdschriften
P Hemelaer, C., ― De verveling van de keeper‖, in Leesidee, jan. 2003. (Aantal woorden 269)
P Maarsschalk, Y. De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002. (Aantal woorden 859)
Problemski hotel (2003) Vlaamse pers
P Vissers, E.,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. (Aantal woorden 795)
P Anoniem, ― Problemski Hotel‖, in Het Nieuwsblad, 15 nov. 2003. (Aantal woorden 88)
P Anoniem, ―Problemski Hotel‖, in Metro, nov. 2003.
Nederlandse pers
P Peters, A., ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. (Aantal woorden 482)
P Huseman, J., ―U mag gerust Bopul Muesli zeggen ; Venijnig verhaal uit een asielzoekershuis‖, in Trouw, 13 sep. 2003. (Aantal woorden 441)
P Fortuin, A., ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. (Aantal woorden 920)
N Sprey, R., ― Vlaamse buikspreker met negerpop‖, in Leeuwarder Courant, 10 okt. 2003. (Aantal woorden 326)
Tijdschriften
P Durme, Y. Van, ―Problemski hotel‖, in Muziek en woord, okt. 2003. (Aantal woorden 225)
G anoniem, ―Problemki Hotel‖, in De Vrijzinnige Lezer, 15 nov. 2003. (Aantal woorden 495)
P Hulle, J. Van, ―Asiel‖, in Leesideeën Off Line 2000-2003, 31 dec. 2003. (Aantal woorden 406)
114
Dinsdagland. Schetsen van België (2004) Vlaamse pers
G Raemdonck, B. Van, ― Tussen de soep en de patatten‖, in Financieel Economische Tijd, 25 sep. 2004. (Aantal woorden 785)
P Huet, L. ―If it‖s Tuesday‖, in De Standaard, 7 okt. 2004. (Aantal woorden 329)
Nederlandse pers
N Depondt, P. ―Het taaltje van Boontje‖, in De Volkskrant, 8 okt. 2004. (Aantal woorden 451)
P Lange, N., ― Dimitri Verhulst Dinsdagland‖, in Elsevier, 9 okt. 2004. (Aantal woorden 106)
P Fortuin, A., ― Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. (Aantal woorden 850)
Tijdschriften
P Hulle, J., ―Dinsdagland. Schetsen van België‖, in Leeswolf, nov. 2004. (Aantal woorden 277)
G Brunt, E., ― Het geluk van België‖, in HP/De Tijd, 27 aug. 2004. (Aantal woorden 1425)
N Offermans, C., ― België, twee visies‖, in Ons Erfdeel, feb. 2005. (Aantal woorden 337)
P P. Hoorne, 01/10/2005, ―België van binnenuit bekeken‖, in Meander, een site vol van literatuur, <meander.italics.net/recensiesproza /index.php?pag=1&ord=1 > (03/11/2006). (Aantal woorden 708)
De helaasheid der dingen (2006) Vlaamse pers
P Haex, P., ―Geen titel‖, in Gazet van Antwerpen, 21 jan. 2006. (Aantal woorden 118)
P Cloostermans, M., ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 756)
P J.O.V., ― De Helaasheid der dingen‖, in Het Nieuwsblad, 10 mrt. 2006. (Aantal woorden 92)
Nederlandse pers
P Fortuin, A., ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 1205)
P Peters, A., ― Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 1042)
P Hakkert, T., ―Het is maar goed dat oma het niet hoeft mee te maken‖, in Twentsche Courant, 4 feb. 2006. (Aantal woorden 513)
P Goedegebuure, J., ―Vlaamse Negorij van motregen en zuipschuiten‖, in Nieuw Kamper Dagblad, in 8 feb. 2006. (Aantal woorden 777)
P Vogel, W., ―Opgewekte ellende van Dimitri Verhulst‖, in Noordhollands Dagblad, 16 feb. 2006. (Aantal woorden 578)
P Jongstra, A., ― Niet bij bier alleen‖, in Leeuwarder Courant, 24 feb. 2006. (Aantal woorden 467)
115
P Schouten, R., ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Trouw, 13 mei 2006. (Aantal woorden 535)
P Etty, E., ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. (Aantal woorden 769)
P Dijk, Y. van, ―De weidse kloof tussen twee ―ikken‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 12 jan. 2007. W832
P Brusselsmans, H., ―De dokter bellen van het lachen‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 19 jan. 2007. (Aantal woorden 795)
G Pfeijffer, I. L., ―Roman of kluwen van losse eindjes?‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 26 jan. 2007. (Aantal woorden 824)
Tijdschriften
P Hellemans, F., ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006. (Aantal woorden 1015)
P Redactie, ― De helaasheid der dingen‖, in Humo, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 325)
G Pam, M.,‖ Laat duizend scheten waaien‖, in HP/DeTijd, 3 feb. 2006. (Aantal woorden 1088)
P Hart, K. ―T, ―Reetveerdegem‖, in De Groene Amsterdammer, 24 feb. 2006. (Aantal woorden 711)
P Strycker, C. De, ―De Helaasheid der dingen‖, in Streven, Jg. 73, nr. 8, 2006. (Aantal woorden 488)
N Bousset, H., ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006. (Aantal woorden 1320)
Mevrouw Verona daalt de heuvel af (2006) Vlaamse pers
P Leyman, D., ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. (Aantal woorden 958)
N Anoniem, ―Happy Birthday, Het andere boek driemaal vers‖, in Gazet van Antwerpen, 14 okt. 2006. (Aantal woorden 130)
P Ridder, M. De, ― Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. (Aantal woorden 865)
Nederlandse pers
P Berg, T. van den, ― Oefening in verdwijnen‖, in Elsevier, 7 okt. 2006. (Aantal woorden 644)
P Ruyters, J., ―Er is bier, en een tafelvoetbalspel; Verrassend ingetogen dorpsroman; van Dimitri Verhulst‖, in Trouw, 7 okt. 2006. (Aantal woorden 703)
P Goedegebuure, J., ―Een zachte streling van de pen‖, in BN De Stem, 13 okt. 2006. (Aantal woorde 697)
P Peters, A., ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006. (Aantal woorden 822)
P Vogel, W., ― Een duet met de afwezigheid‖, in Haarlems Dagblad, 28 okt. 2006. (Aantal woorden 493)
P Schut, L., ― Ode aan de liefde‖, in De Telegraaf, 27 okt. 2006. (Aantal woorden 448)
116
P Etty, E., ― Liever liefde dan God‖, in NRC Handelsblad, 3 nov. 2006. (Aantal woorden 479)
P Jongstra, A., ―Langzaam vertellen‖, in Leeuwarder Courant, 3 nov. 2006. (Aantal woorden 477)
Tijdschriften
P Kaan, M., ―Het verhaal van de liefde‖, in De Groene Amsterdammer, 10 nov. 2006. (Aantal woorden 788)
3.2 Essays en studies
Raemdonck, Bert Van, ―Welkom in Flutopia Dimitri Verhulst, probeer daar maar eens het beste van te maken‖, in RektoVerso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004. Strycker, C. de, ―Een zoon van Boon Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, p.5-26, okt. 2005.
Strycker, C. de, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006.
3.3 Interviews Anoniem, ―Stemgedrag D. Verhulst‖, in De Morgen, 9 mei 1999.
Preter, J. de, ―Ambities? Een vertaling naar het Ijslands‖, in De Morgen, 12 jan. 2001.
Preter, J. de, ―De drijfveer is wrok. Het doel poëzie‖, in De Morgen, 9 mei 2001.
Groeve, S. De, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001.
Rogiers, F., Preter, J. de, ―Van oud naar nieuw met Walter van den Broeck en Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002.
Mulder, A.T. ―Ik schrijf een taal die van mij is‖, in Algemeen Dagblad, 19 sep. 2003.
Leyman, D., ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, De Morgen, 27 okt. 2004.
Plottier, A., ―Dimitri Verhulst en Danny Ronaldo brengen hommage aan de liefde van een man voor zijn paard‖, in De Morgen, 14 aug. 2004.
Anoniem, ―geen titel‖, in Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004.
Preter, J. De, ― Ze had haar kinderen maar niet moeten kapotmaken‖, in De Morgen, 17 feb. 2005.
Cloostermans, M., ― Een kind maak je niet om eens te proberen‖, in De Standaard, 1 juni 2005.
W.D., ― De Zomerhit van Dimitri Verhulst,‖ in De Morgen, 25 juni 2005.
Rogiers, F., ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven‖, in De Morgen, 25 jan. 2006.
Spleet, F. ―Literatuur is een eerlijke kunstvorm‖, in Het Financieele Dagblad, 18 feb. 2006.
Preter, J. de, ― Dimitri Verhulst stoot Dan Brown van de troon‖, in De Morgen, 22 feb. 2006.
Goossens, R. , ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006.
Cuyt, M., ―Het wordt gênant‖, in Gazet van Antwerpen, 30 mrt. 2006.
Knols, K., ―Grof en gevoelig, cynisch en weemoedig‖, in de Volkskrant, 27 mei 2006.
117
Cuyt, M. ―iedereen denkt nu dat ik kaviaar aan mijn konijnen geef‖, in Gazet van Antwerpen, 11 okt. 2006.
Fortuin, A., ―Geluk is de grootste uitdaging‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006.
L. Van De Velde, ― Dimitri Verhulst waagt zich aan de liefde‖ in Elle België, okt. 2006.
Bons, M., ―Zelfportret‖, in HP/De Tijd, 3 nov. 2006.
Vullings, J., ―Volgens Dimitri Verhulst‖, in Vrij Nederland, 11 nov. 2006.
Bulté, A., Beeck, G. Op de, ―BV‖s doven de sigaret‖, in Humo, 17-23 nov. 2006.
Broeck, G. Van den, ― De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007.
Posthuma, J., ―Misschien moet ik toch eens een kaars in mijn gat steken‖, in De Groene Amsterdammer, 9 mrt. 2007.
Vandenbroucke, J. ―gracieus over het glooiende letterenlandschap glijdende gids tot de Gouden Uil 2007 Dimitri Verhulst, De helaasheid der dingen‖, in Humo, 20 mrt. 2007.
Blanc, N. Le, ―Dimitri Verhulst, schrijver, openhartig over zijn werk en zijn leven‖, in Evita, mrt. 2007.
Leyman, D., ―Ik ben een gelukzak‖, in De Morgen, 2 mrt. 2007.
3.4 Overige aandacht S. H., ―Jonge auteur gedagvaard door moeder‖, in De Morgen, 1 sep. 1999.
S.H., ― Waarom Nicole verdween uit de ―De kamer hiernaast‖, in De Morgen, 19 nov. 1999.
Anoniem, ―Stemgedrag Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 17 mei 2003.
Moor, Piet de, ―Controversiele reportage van Louis Paul Boon heruitgegeven‖ in De Standaard, 10 juli 2003.
Fortuin, A., ―Medelijden met verraders‖, in NRC Handelsblad, 3 okt. 2003.
Renders, H., ―Het geweten van Vlaanderen‖, in Het Parool, 30 okt. 2003.
Wispelaere, P. de, ―Mooie jonge Honden‖, in Ons Erfdeel, vol. 47, afl. 2, apr. 2004, p. 297-299.
Anoniem, 16/02/2005, ―Archief: Aalst‖, Site Toneelhuis Victoria, <www.victoria.be> (05/12/2006)
Groos, M., Vaessens, T. en Waard, E. de, 24/6/2004, ―Juryrapport C. Buddingh‖ prijs‖, Stichting
Poetry International, < www.poetry.nl/read/buddingh02>, (25/11/2006).
Lauweraert, G., ―Om in te lijsten. Aalst‖, in De Tijd, 18 feb. 2005.
Daenen, W., ―De zomerhit van: Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 juni 2006.
Hellemans, F., 09/10/2006, ―De achterblijver is een voorloper‖, in De Brakke Hond Blog, <www.brakkehondblogt.be/2006/09/09/de-achterblijver-is-een-voorloper>, (11/02/2007).
Leyman, D., ―Wat komt er uit de Compromismachine. De zes kandidaten voor de AKO Literatuurprijs‖, in De Morgen, 8 nov. 2006.
W. Sanders, 10/11/2006, ―Juryrapport AKO 2006‖, Site AKO Literatuurprijs, <http://www.akoliteratuurprijs.nl/ARCH/Pb/10112006.pdf > (15/11/ 2006).
Anoniem, ―De line-up van de kandidaten‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007.
Anoniem, ―De Gouden Uil bijlage‖, in Humo, nr. 3472, 20 mrt. 2007.
118
Leyman, D, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007.
Joos, R., Arensman, D.J., Beck, A., Bultinck, B., Tilkin, K., 30/03/07, ―juryrapport Gouden Uil 2007‖, Site Gouden Uil, <www.goudenuil.be> (01/04/2007).
Moll, M., ―Campert, Moering, 't Hart en Verhulst opvallend afwezig bij nominaties literatuurprijs‖, in de Volkskrant, 27 mrt. 2007.
119
120