HENRI EVENEPOEL - X-Cagoelsevier.x-cago.com/EGM/1937/01/19370101/EGM-19370101... · 2008. 1....

15
HENRI EVENEPOEL (1872—1899) DOOR URBAIN VAN DE VOORDE M EN kan zich heel goed voorstellen dat er, in tijden van mindei drukke critische bedrijvigheid, in het vierde decennium na zijn dood van Evenepoel niets anders meer zou overblijven dan het werk. Had hij geleefd een paar honderd jaar geleên, wellicht dat na korten tijd de herinnering aan den mensch geheel zou zijn uitgewischt. In onze dagen weten wij zeker wat meer van deze wonderlijk korte verschij- ning aan den picturalen hemel, vluchtig en schitterend als een vallende ster. Maar hoe weinig toch nog! In den vreemde geboren, in den vreemde ge- storven, waar niemand bijna hem kende, heeft hij in zijn vaderland haast geen herinnering nagelaten *). Zij die studie hebben gemaakt van zijn leven *) weten ons van den mensch Evenepoel betrekkelijk weinig mede te deelen. Ofschoon hij, had hij geleefd, thans een vijf en zestig jaar oud zou zijn, jonger dus dan Ensor, dan Laermans, dan G. Minne, blijft er bijna niemand meer over die eenig aandenken van hem bewaart. Als jong student uit Brussel vertrokken, schept hij in een vijftal jaren in het buitenland een oeuvre, dat tot het belangrijkste behoort van de Belgische schilderschool der XlXe eeuw. Zelfs in omvang is het imponeerend. Als zoovelen die gemerkt zijn om vroeg te verdwijnen heeft hij blijkbaar, onbewust beseffend dat hem slechts weinig tijd beschoren was, met een koortsachtige bezetenheid gewerkt, en meester- stukken voortgebracht op een leeftijd, waar anderen meestal hun weg nog zoeken. Men denkt daarbij aan Rik Wouters, een andere ons te vroeg ont- vallene, die een lichtend spoor wist na te laten langs zijn weg. Geheel ver- schillend echter is de beteekenis der kunst van deze jong gestorvenen: ter- wijl Rik Wouters, als schilder tenminste, de kunst van zijn tijd tot haar laatste consequenties bracht, in een stadium dat niet meer te overschrijden *) Hcnri Evenepoel werd geboren te Nice, in 1872, van Belgische ouders. Zijn moeder zocht aan de Azuren kust herstel voor haar wankelende gezondheid. Teruggekeerd naar Brussel, sterft zijn moeder twee jaar na Evenepoel's geboorte. Opgenomen bij zijn grootouders van vaders kant, slijt de wees te Brussel zijn kindsheid en zijn eerste jongelingsjaren. Daar hij blijk gaf van aanleg voor het teekencn, gaat hij de teekenschool te St.-Joost-ten-Noode bezoeken, later de private school van den schilder E. Blanc-Garin en de Academie voor Schoone Kunsten te Brussel. In 1892 vertrekt hij naar Parijs, waar hij zijn intrek neemt bij een nicht. Hij volgt aan de Académie des Bcaux-Arts les in de decoratieve kunst in de klas van Victor Galland. Weldra echter geeft hij de sierkunde op en volgt als vrije leerling den cursus van Gustave Moreau, die grooten invloed op hem heeft, wat hem echter niet belet een scherp oog te hebben én voor het volks- leven te Parijs én voor de kunst der impressionnisten. Van 1894 tot 1898 werkt hij druk en gaat er buiten- gewoon spoedig op vooruit. Neemt deel aan enkele tentoonstellingen. Schrijft regelmatig belangwekkende brieven aan zijn vader te Brussel. Voor zwakke gezondheid gaat hij genezing zoeken in Algiers (1897—1898). Keert terug naar Parijs en sterft er bijna schielijk in December 1899. *) O.m. de gebroeders Luc en Paul Haesaerts, wier werkje over Evenepoel (Cahiers de Belgique, 1932) ik dankbaar heb geraadpleegd. (Zie verder: P. Lambotte, H. Evenepoel, van Oest 1908 en den Catalogus van de Retrospectieve Tentoonstelling te Brussel, 1932 (voorw. P. Lambotte). Elsevier's XCIII No. 1 I

Transcript of HENRI EVENEPOEL - X-Cagoelsevier.x-cago.com/EGM/1937/01/19370101/EGM-19370101... · 2008. 1....

  • HENRI EVENEPOEL(1872—1899)

    DOOR URBAIN VAN DE VOORDE

    MEN kan zich heel goed voorstellen dat er, in tijden van mindeidrukke critische bedrijvigheid, in het vierde decennium na zijndood van Evenepoel niets anders meer zou overblijven dan hetwerk. Had hij geleefd een paar honderd jaar geleên, wellicht datna korten tijd de herinnering aan den mensch geheel zou zijn uitgewischt.In onze dagen weten wij zeker wat meer van deze wonderlijk korte verschij-ning aan den picturalen hemel, vluchtig en schitterend als een vallende ster.Maar hoe weinig toch nog! In den vreemde geboren, in den vreemde ge-storven, waar niemand bijna hem kende, heeft hij in zijn vaderland haastgeen herinnering nagelaten *). Zij die studie hebben gemaakt van zijn leven *)weten ons van den mensch Evenepoel betrekkelijk weinig mede te deelen.Ofschoon hij, had hij geleefd, thans een vijf en zestig jaar oud zou zijn,jonger dus dan Ensor, dan Laermans, dan G. Minne, blijft er bijna niemandmeer over die eenig aandenken van hem bewaart. Als jong student uit Brusselvertrokken, schept hij in een vijftal jaren in het buitenland een oeuvre, dattot het belangrijkste behoort van de Belgische schilderschool der XlXe eeuw.Zelfs in omvang is het imponeerend. Als zoovelen die gemerkt zijn om vroegte verdwijnen heeft hij blijkbaar, onbewust beseffend dat hem slechts weinigtijd beschoren was, met een koortsachtige bezetenheid gewerkt, en meester-stukken voortgebracht op een leeftijd, waar anderen meestal hun weg nogzoeken. Men denkt daarbij aan Rik Wouters, een andere ons te vroeg ont-vallene, die een lichtend spoor wist na te laten langs zijn weg. Geheel ver-schillend echter is de beteekenis der kunst van deze jong gestorvenen: ter-wijl Rik Wouters, als schilder tenminste, de kunst van zijn tijd tot haarlaatste consequenties bracht, in een stadium dat niet meer te overschrijden

    *) Hcnri Evenepoel werd geboren te Nice, in 1872, van Belgische ouders. Zijn moeder zocht aan deAzuren kust herstel voor haar wankelende gezondheid. Teruggekeerd naar Brussel, sterft zijn moeder tweejaar na Evenepoel's geboorte. Opgenomen bij zijn grootouders van vaders kant, slijt de wees te Brusselzijn kindsheid en zijn eerste jongelingsjaren. Daar hij blijk gaf van aanleg voor het teekencn, gaat hij deteekenschool te St.-Joost-ten-Noode bezoeken, later de private school van den schilder E. Blanc-Garinen de Academie voor Schoone Kunsten te Brussel. In 1892 vertrekt hij naar Parijs, waar hij zijn intrek neemtbij een nicht. Hij volgt aan de Académie des Bcaux-Arts les in de decoratieve kunst in de klas van VictorGalland. Weldra echter geeft hij de sierkunde op en volgt als vrije leerling den cursus van Gustave Moreau,die grooten invloed op hem heeft, wat hem echter niet belet een scherp oog te hebben én voor het volks-leven te Parijs én voor de kunst der impressionnisten. Van 1894 tot 1898 werkt hij druk en gaat er buiten-gewoon spoedig op vooruit. Neemt deel aan enkele tentoonstellingen. Schrijft regelmatig belangwekkendebrieven aan zijn vader te Brussel. Voor zwakke gezondheid gaat hij genezing zoeken in Algiers (1897—1898).Keert terug naar Parijs en sterft er bijna schielijk in December 1899.

    *) O.m. de gebroeders Luc en Paul Haesaerts, wier werkje over Evenepoel (Cahiers de Belgique, 1932)ik dankbaar heb geraadpleegd. (Zie verder: P. Lambotte, H. Evenepoel, van Oest 1908 en den Catalogusvan de Retrospectieve Tentoonstelling te Brussel, 1932 (voorw. P. Lambotte).

    Elsevier's XCIII No. 1 I

  • HENRI EVENEPOEL •

    was en dan ook niet overschreden werd, heeft E venepoel twintig jaar voor-dien in enkele zijner laatste doeken reeds de kunst aangekondigd, die naWouters komen zou. Is deze een eindpunt, Evenepoel is een voorlooper endaarin vooral ligt m.i. zijn beteekenis.

    Een voorlooper is hij zeker niet in al zijn doeken. Er bestaan van hemprachtige schilderstukken, waarin hij reeds volmaakt zichzelf is (zijn Eva b.v.uit het Museum te Brussel) doch waarvan niet kan gezegd worden dat zij hetexpressionisme zouden aankondigen. Pas met latere werken zou dit hetgeval zijn, werken opzichzelf wellicht minder voldragen, maar van een geheelanderen geest. Want dit is het treffende in Evenepoel's zoo korte loopbaan:terwijl de kunst van een Rik Wouters zich in den korten tijd die hem be-schoren was verpuurt, verhevigt, vervolmaakt zonder in wezen te ver-anderen (ze blijft impressionisme van een al feller wordende visueele sensua-liteit), heeft Evenepoel in een even koortsachtige scheppingsdrift van enkelejaren een oeuvre voortgebracht dat als de synthese is van wat, bij normalenlevensduur zich ontwikkelend, waarschijnlijk over verscheidene decenniazou verspreid geworden zijn. Deze rassche evolutie is bij hem opvallend eneen bewijs zijner groote begaafdheid, te meer daar deze wonderlijk snellegroei de eenheid, het evenwicht, de organische continuïteit zijner ontwikke-ling in geenen deele heeft gestoord. Van „De Man in het rood" ontstaan in1894, tot „De Spanjaard te Parijs" en vooral de doeken meegebracht uitAlgiers (1898'—1899), culmineerende werken van den aanvang en het eindedezer schitterende loopbaan, gaat er in een vlug tempo een ingrijpende evo-lutie, waarin hij, bij alle verbazende afwisseling en rijkdom van motievenen expressiemiddelen, de centrale eenheid van zijn kunst weet te handhaven.Hij was een onuitputtelijk schepper van nieuwe vormen en beelden: be-paalt men zich tot zijn hoofdwerken, dan vallen ruim een dozijn doeken opte sommen, vaak van groote afmetingen, die onderling alle verschillend zijnvan voorstelling en visie, van conceptie en coloriet, van stijl en vormgeving.Wat een afstand scheidt werken als „Le Caveau du Soleil d'or" (1896) en„Le Café d'Harcourt au Quartier Latin" (1897) van de „Kermistent" en„De Drenkeling van de Pont des Arts", in dezelfde jaren ongeveer ontstaan.Hier ingehouden spanning en dramatiek, daar bonte wriemeling, dyna-mische beweging; hier breede synthetische kwaststreken, daar luchtigetoetsen, bij, op enkele plaatsen, grondig detailwerk. Hoeveel grootere wegnog is afgelegd van deze eerste belangrijke doeken naar „La Fête auxInvalides" en „Dimanche au Bois de Boulogne" definitieve meesterwerken,die reeds het volgende jaar (1898) geschilderd werden. Wat is hier de vormgroot geworden, en bijna monumentaal! En toen opeens, zonder overgang,de Afrikaansche doeken, zoo verschillend van factuur en zoo gedurfd, en zoogeheel anders van geest dan het oriëntalisme der romantici, van Delacroix,Decamps en Fromentin was geweest! Maar dan weer tusschen dit alles in

  • HENRI EVENEPOEL

    zijn wonderbare figuren van spelende kleuters en zijn kinderportretjes, hoeverrassend frisch en oorspronkelijk zijn zij te midden zijner andere, in wezentragische producten, en hoe verschillend weer onderling, van het „Kinder-maaltje" tot „Henriëtte met den grooten hoed", hoe verschillend ander-deels van de portretten van volwassenen die zelf een bliksemsnelle evolutiedoormaken, van den „Man in het Rood" uit den aanvang zijner loopbaannaar dien geweldigen „Spanjaard te Parijs", een der meest onthutsendeportretfiguren der moderne schilderkunst tot voor den oorlog. En wat ge-zegd, naast dit alles, van dien oneindig teederen, blonden droom, die zijnEva is uit het Museum te Brussel? Verbazend is deze verscheidenheid ineen zoo korte spanne tij ds geconcentreerd, en toch zijn al deze schilder-stukken onmiskenbaar van dezelfde hand, zij vertoonen alle het ondefinieer-bare, imponderabele dat eigen is aan echte kunst en het kenmerk is vanieder schilder van beteekenis. Deze portretten van groote allure, dezekinderfiguren, deze zedestukken, stadsbeelden e.d. getuigen alle beurtelingsvan de stoerheid, het teeder gevoel, den verbeten ernst en het tragischlevensbesef van hun schepper, niet minder dan van de nu eens subtiele, danweer zware kracht en de diepe, hartstochtelijke gedragenheid van zijn co-loriet, dat de stof tastbaar bijna suggereert in haar alledaagsche werkelijk-heid en haar toch weet te doortrilien met de magische vergeestelijking derkunst, realiteit en mysterie in deze hooge verbintenis die het geheim is derVlaamsche school, waartoe Evenepoel, ofschoon in Frankrijk geboren engestorven en grootendeels te Parijs opgeleid, dan toch onmiskenbaar behoort.

    Dat Evenepoel van meet af aan aangelegd was om een zelfstandig schilderte worden met een eigenmachtig, bijna explosief temperament, wordt uithet negatieve bewezen door het volstrekte gemis van feitelij ken invloed diezijn meesters op zijn ontluikend talent hebben gehad. Ik spreek nog nieteenmaal van Blanc-Garin, bij wien hij te Brussel in de leer geweest is, eenthans bijna vergeten schilder, die hem wel niet veel meer zal geleerd hebbendan zijn kleuren te mengen. Maar te Parijs werd hij, en dit was voor denjongen Evenepoel een ijverig nagestreefde gunst, toegelaten tot het ateliervan iemand als Gustave Moreau, groote reputatie in die dagen. Uit Evene-poel's brieven aan zijn vader blijkt wat een grenzelooze vereering hij voorzijn leermeester aan den dag legde, hoe volgzaam hij naar zijn raadgevingenluistert, hoe onaanvechtbaar zijn critiek voor hem is. Zou men in dezeomstandigheden niet verwachten, dat de jonge beginneling, van zoovergekomen om door een beroemden meester in de geheimen der schilder-kunst ingewijd te worden, dadelijk in den geest van dezen meester zou be-ginnen te werken? Of zulks aanvankelijk misschien wel het geval geweestis heb ik niet kunnen te weet komen, maar zeker is, dat reeds Evenepoel'seerste definitieve werken volstrekt niets te maken hebben met Moreau'smystisch romantisme, zijn heterocliten, grilligen, aan allerlei oude kunst-

  • HENRI EVENEPOEL

    formules ontleenden stijl, noch met zijn wonderlijke, wereldvreemde, ietwatrammelende fantasie. Een „Binnenhuis" van 1891, dus van vóór Evenepoel'svertrek naar Parijs, toont ons den schilder als een nuchter realist van denauthentieksten Vlaamschen stempel, een ander interieur, van 1896, deZolderkamer, ook wel het Ziekbed genoemd, bewijst — en toen had hij reedsjaren lang contact gehad met Moreau— dat hij in wezen niets veranderd was.Wat hij in al dien tijd geleerd had •— van zijn meester, maar vooral ook vananderen, kwam hoofdzakelijk neer op kwesties van techniek.

    Men weet welke belangrijke rol de techniek overigens in de kunst der ver-leden eeuw heeft gespeeld. Het ware nauwelijks overdreven te beweren, datde evolutie der schilderkunst in dit tijdsbestek hoofdzakelijk een technischeevolutie is. Op de keper beschouwd was zulks niet te verwonderen. Ware ditniet het geval geweest, dan zou de schilderkunst spoedig in zichzelf zijn ge-stold. Immers, met de opkomst van het naturalisme ging zij alle geestelijkebasis missen, of, juister wellicht, de geestelijke structuur welke de heer-schende aesthetiek trachtte te schoren kwam neer op een louter stoffelijkehuldiging van wereld en leven. De voortschrijdende ontluistering der zielen,in de hand gewerkt door de richtinggevende philosophieën, door positivisme,sensualisme, pragmatisme, had in de kunst een toestand geschapen waar alleennog plaats was voor een nuchtere vertolking der zichtbare wereld en der tast-bare werkelijkheid, van alle hoogere beslommeringen gespeend. De richting-gevende kunstenaars van deze dagen mogen daarvan grootendeels onbewustgeweest zijn, maar het is een feit dat, van het oogenblik dat zij zich gewonnengaven aan de aesthetiek van het naturalisme met zijn principieele onder-werping aan een philosophie welke voor een groot deel steunde op weten-schappelijke, en dus stoffelijke beginselen, er voor hen enkel nog heil zou zijnin een tot uitputtens toe ontginnen der technische mogelijkheden hunnerkunst. De eerste groote etappe werd afgelegd door de impressionisten, die,evenals hun voorgangers gebonden aan de stoffelijke verschijning van hetobject, dit laatste echter niet langer, zooals Courbet en zijn school, in detailwenschten weer te geven, als het resultaat eener som van achtereenvolgendewaarnemingen, maar integendeel een beeld gaven zooals het zich in één oog-slag op het netvlies drukte. Hiermee was definitief het tijdeloos karakterder dingen, die de grootsten der romantici en der schilders van Barbizon noghadden weten te benaderen, uitgeschakeld. Na gebonden geweest te zijnaan de stof, was de kunst thans bovendien nog gebonden aan den tijd.Thans wilde de schilder het beeld der wereld geven niet alleen zooals hij het,zuiver visueel, zag, maar ook nog op het moment dat hij het zag. Deze be-ginselen vergden ter verwezenlijking een veel losser en luchtiger techniekdan tot dan toe het geval geweest was. Slechts bij uitzondering (Hals b.v.)en volstrekt niet aan principieele beweegredenen beantwoordend, wasvoordien zoo breed en synthetisch geschilderd geworden. Het is niet te ont-

  • HENRI EVENEPOEL: ZIEKENKAMER

  • HENRI EVENEPOEL •

    daar werkte in het atelier van Moreau, wien de moderne richtingen volkomenover het hoofd waren gegroeid. Als gezegd luisterde Evenepoel eerbiedignaar zijn meester, maar wat hij zelf deed had toch niets met diens werk temaken. Het was de moderne kunst van die dagen die blijkbaar al zijn aan-dacht in beslag nam. Het leven in Parijs zelf ontging hem niet: het mondaineleven in de Opéra zoowel als de volkstooneeltjes aan de Seine-bruggen ende minder goed befaamde drankhuizen omvat hij in zijn levendige nieuws-gierigheid: de onderwerpen zijner doeken zijn van deze veelzijdige belang-stelling het beste bewijs. Zijn Vlaamsche zin voor de werkelijkheid kan heminstinctief afzijdig gehouden hebben van Moreau's fantastische romantiek,welke nochtans in deze dagen juist zoo hoog werd aangeslagen: menherinnere zich de bewonderende bladzijden welke J. K. Huysmans in zijnberoemden roman „ARebours" aan Moreau had gewijd. Maar even instinctiefzal hij met zijn scherpen blik van geboren schilder gezien hebben wat Huys-mans ontging: dat, hoezeer men zich ook van het naturalisme afwenden kanals van een aesthetica die de diepere achtergronden van wereld en levennegeerde, dit nog geen reden was om een kunst als deze van Moreau aante kleven, — niet omdat ze feitelijk toen al verouderd was, want ze had ooknieuw kunnen zijn, of worden: met haar had een brug kunnen geslagenworden tusschen de romantiek en het symbolisme, dat de Huysmans van,,A Rebours" voorstond en waarvan hij feitelijk een soort belichaming inMoreau's week-perverse verbeeldingen zag — een nieuw bewijs dat romantieken symbolisme broer en zuster zijn. Maar dergelijke kunst ging Evenepoelniet aankleven, eenvoudig omdat hij met zijn temperament van rasschildervreemd stond tegenover al dat „literaire" in Moreau's verbeeldingen en om-dat hij, wellicht ontoegegeven, diep in zijn binnenste inzag dat ze daarbijnog slecht geschilderd waren: alleen een onbewust, praelogisch besef van defeitelijke ondeugdelijkheid van Moreau's werk, als picturale praestatie be-schouwd, kan verklaren dat Evenepoel, spijts alle ontzag voor den „grooten"meester, toch liever begon te schilderen als Toulouse-Lautrec.

    Met een zijdelingschen blik op Manet en ook wel op Whistler, van wiensstrengen, grootschen eenvoud men iets terugvindt in Evenepoel's portret-figuren, heeft deze laatste zich vooral aangetrokken gevoeld door de halfmorbiede, half arabeskachtig-grillige expressies van den wonderlijken edel-man-bohémien Lautrec. Van dezen invloed getuigen enkele doeken uit dejaren 1896—'97, als de reeds genoemde „Caveau du Soleil d'Or" en „Caféd'Harcourt au Quartier Latin". Ongetwijfeld heeft vooral Lautrec hem in-gewijd in de geheimen der avant-garde-kunst dier dagen. Een zekere keur-verwantschap deed hier vermoedelijk het hare. Van alle impressionnistenimmers was Toulouse-Lautrec wellicht de meest „realistische", in den zinvan het Vlaamsche realisme: een uitbeelding van het volksleven en vanvolksche typen, waarbij de schilder zelfs niet terugschrikt voor wat ruw en

  • HENRI EVENEPOEL 7

    leelijk is. De Vlaming in Evenepoel heeft zich ongetwijfeld aangetrokkengevoeld door de onderwerpen, welke Lautrec bij voorkeur en met grooteonbevangenheid behandelde, café-interieurs, volksdansen en andere pittigetooneeltjes uit de „faubourgs" van Parijs, schilderijen waarin hij een soorttranspositie kan gezien hebben, in den modernen tijd en een ander milieu,en met een ander levens- en kleurgevoel, van de van ouds bekende genre-tooneeltjes van Teniers, Brouwer of Steen. Langs het kanaal van Lautrec'srealistische onderwerpen, die zijn zin voor de levenswerkelijkheid zeer zekertoespraken, is Evenepoel waarschijnlijk gekomen tot het meer essentieelein de kunst der impressionisten.

    Wat hij bij hen ging leeren was, behoudens deze voorbijgaande invloeden,als gezegd hoofdzakelijk die impressionnistische techniek, welke in al haarverscheidenheid zoo karakteristiek is geweest voor de geheele ontwikkelingder schilderkunst in die dagen. Van het moment dat niet alleen weinig of geenaandacht meer ging gewijd worden aan het detail, maar weldra ook vormen lijn in het gedrang geraakten, omdat de schilder zich al meer ging toe-leggen op het weergeven van den vluchtigen indruk, moest de kleur weldraeen overwegende rol gaan spelen in de betrachtingen der kunstenaars. Deschilders moesten gaandeweg nauwelijks nog kunnen teekenen: van hetkleurgevoel werd alles verwacht en wat geklad met de verf scheen de ver-worvenheden der traditioneele scholing gunstig te kunnen vervangen. Opeen gegeven moment is het plein-airisme trouwens in een ijdel spel metkleuren doodgeloopen. Waar echter figuur en compositie te schilderen waren,was meer omzichtigheid geboden. De vormen, vooral daar waar ze zich ineen omsloten ruimte bevonden, waar men ze niet, als in openlucht, konlaten „stukbijten" door het licht, moesten hun gedaante en zwaarte grooten-deels behouden. Slechts hun oppervlak kon tot de enkele kleurvlek herleidworden die in het visueel geheugen van den waarnemer na een momenteelenindruk overblijft. Het is de verwezenlijking van deze kleurvlek die de hoogstepicturale bekommering is geweest van schilders als Manet en Degas, die zich-zelf niet eenmaal tot de impressionnisten rekenden, maar toch een procédégebruikten dat hen onafscheidbaar aan deze laatsten bindt. Den portret-figuren en composities van Evenepoel is het duidelijk aan te zien, dat hijniet blind is geweest voor wat door voorgangers op het gebied der toon-waarden werd bereikt. Ook Breitner moet hem hebben toegesproken, vanwien hij blijkbaar werk heeft gezien te Parijs, in de jaren, dat de grooteRotterdammer daar verbleef. In beider coloriet is er een groote overeen-komst, althans wat het gebruik van zachte, getemperde gele okers betreft,dit voor Evenepoel's palet zoo karakteristieke „beige" dat men ook in zekeredoeken van Breitner terugvindt. Mij trof deze overeenkomst in elk gevaldadelijk op de groote tentoonstelling van het werk van dezen laatste in hetPaleis van Schoone Kunsten te Brussel, in 1933.

  • 8 HENRI EVENEPOEL Q

    Daarmee, met dit betrekkelijk weinige: quaesties van techniek en gevoelvoor de „valeurs", is Evenepoel's afstamming grootendeels aangegeven.Over deze invloeden heen behaalt de eigen persoonlijkheid weldra de boven-hand en de kapitale werken van de zes korte jaren, waarin zijn eigenlijkescheppende bedrijvigheid valt, zijn rijpe, zelfstandige, oorspronkelijkemeesterstukken. Want, al heeft Evenepoel niet gedaan alsof de impression-nisten de' kunst van hun tijd niet hadden gerevolutioneerd, toch zal men, voorzoover ik zien kan, te vergeefs zoeken naar het prototype van schilderijenals De Man in het Rood (Museum te Brussel), dit groote, stoutmoedigeschilderij, waarin hij het heeft weten klaar te spelen het effen steenrood van's mans zonderling plunje tot een wonderlijk zachten en rustigen toon tetemperen, zoodat het buitennissige dezer kleedij nauwelijks opvalt. Zoomogelijk zelfstandiger nog, en vooral forscher en indrukwekkender, grandioosvan durf en bouw, is deze wonderlijke „Spanjaard te Parijs" (Museum teGent) de zwanenzang feitelijk van den kunstenaar en wellicht zijn sterkste,volmaaktste doek, even onverwacht als solide van voorstelling en compositie:de groote, stoere figuur beheerscht den open voorgrond geheel met zijnzwierigen mac-farlane, waarvan de Schotsche voering langs voor in een paarlange, rechte strepen even zichtbaar wordt, wat de trotsch-rechtopstaandehouding nog accentueert, terwijl men op den hoog naar boven geschovenachtergrond de drukke volksbuurt van de „Moulin Rouge" ontwaait: waarvindt men het voorbeeld van een dergelijke monumentaliteit in den uitbouwvan het menschelijk figuur in open lucht ? En wat gezegd van deze oneindig-teere Eva, waarvan het matte coloriet, hoofdzakelijk uit bruin-roode en beigetinten bestaande, doet denken op zekere oud-ïtaliaansche meesters alsUccello of Pisano, — waar is voor het overige de weerga van deze sensitieve,blonde verbeelding? Deze Eva, onvatbaar tenger, diaphaan bijna als geenandere dochter der menschen, kijkt met een onontwarbare mengeling vannieuwsgierigheid, achterdocht en weemoed naar den appel dien zij in deopgeheven linkerhand houdt, terwijl ze met den rechterarm een bewegingmaakt als wilde zij de achter haar in den boom der wijsheid kronkelendeslang van zich afwijzen: niet de gereede moeder van het menschelijk geslachtis zij, maar reeds de moderne vrouw, zooals latere schilders haar uitbeeldenzouden, gretig naar het leven en toch bang voor haar levensfunctie, te tengertrouwens, te „decadent" om deze als vanzelfsprekend te vervullen. Het-zelfde teeder gevoel waarmee hij zijn Eva schilderde, vindt men terug inzijn talrijke kinderportretten, een onderwerp waartoe Evenepoel zich welsterk aangetrokken voelde, hij, de eenzame en eenzelvige, die blijkbaar metheel zijn hart in het wereldje zijner kleine vriendjes opging (meestal zijn hetde kinderen zijner nicht, in wier huis hij te Parijs verbleef, die de schilderin hun spel verrast of die voor hem poseeren): men denke op het Kaartspel,het Kindermaaltje, en vooral op die groot geziene portretten: Henriëtte

  • Ill

    HENRI EVKXKPOKL: ZONDAG IN HET HOIS DE BOULOGNE

  • IV

    H . E V E N E P O E L

    DE C H E M I C U S

    ( 1' O R T R E T )

    I' R A G M E N T

    V A N E E N

    KINDERPORTRET

    • / • • • - '

  • HENRI EVENEPOUL: NEGERDANS ONDER: HET GROENTESTALLETJE

  • VI

    HENRI EVENEI'OELI ,,LE PETIT CHARLES

  • • HENRI EVENEPOEL

    met grooten hoed (zittend ten halven lijve of te voeten uit), Henriëtte metkapje, Charles met stroohoed, Charles in burnoes, zeer eigenaardige, ik zoubijna zeggen „leuke" want lichtelijk caricaturale, zeer naar het „karakter"tastende beeltenissen van jonge kinderen gekleed in de smakelooze, lompemode van het einde der vorige eeuw, maar spijts het dientengevolge eenigs-zins komische der voorstelling, grandioos van bouw en stijl. Dit min of meercaricaturale element vindt men in verschillende composities van Evenepoelterug. Hij ziet den mensch eenigszins belachelijk, en bijna steeds leelijk, endat hij zich zoo graag in de ongerepte wereld der kinderen verdiepte kan eenreactie zijn op zijn critische houding tegenover de volwassenen. Invloed vaneen tijd, waarin Daumier en Steinlen leefden, kan hier het zijne toe bijge-dragen hebben, maar indien de eerste werken van Evenepoel, waarin dezehang naar het caricaturale zich laat gevoelen, inderdaad nog niet meer daneen tikje humoristisch zijn: ik wijs hier op de Kermistent, op den Drenkelingvan de Pont des Arts, op de Daglooners terugkeerend van het werk, e.a.,later groeit deze beklemtoning van zekere karacteristieken in het menschelijkvoorkomen onmiskenbaar uit tot een verheviging van den vorm, niet meerin caricaturalen, maar wel in monumentalen zin. Want indien Evenepoel'scoloristische sensibiliteit, voor geen moeilijkheden meer terugschrikkend,weldra, in alle schijnbare bescheidenheid en gereserveerdheid, een wonder-bare soepelheid en verfijning had weten te veroveren, weldra ook groeit zijnvormgeving uit tot een treffende synthetische kracht. Overtuigend voor zijnstoutmoedigheid op het gebied der kleur is een doek als ,,La Loge auxFolies-Bergere" technisch bijna een acrobatie, maar met een verbazendecoloristische vaardigheid tot een wonderbaar resultaat gebracht, waar hethelder smaragdgroen van het schitterend verlicht decor in weliswaar scherpcontrast, maar toch in prachtig evenwicht blijft met de donkerroode en donkerpaarse tinten van de in de duisternis der loge op den voorgrond zittendevrouwelijke figuur: een bewijs van het meesterschap, waarmee Evenepoelde impressionnistische „kleurvlekken" wist te verwezenlijken. Van grooterbeteekenis echter nog voor Evenepoel's persoonlijkheid is m.i. deze uitgroeinaar het monumentale, dat weldra zijn vormgeving kenmerkt. En daarmeeis hij feitelijk meteen ook boven het impressionisme uitgegroeid. De schildersdie tot deze richting behoorden of die men er om zekere redenen mee in ver-band brengen kon, hielden zich allen trouw aan het natuurbeeld; van ver-vorming was bij hen geen sprake, later veeleer van verijling, van oplossingder vormen in het licht — nooit echter van beklemtoning of verheviging vanhet formeele uitzicht der dingen. Beziet men echter schilderijen als Evene-poel's Fête aux Invalides (Museum te Brussel) of Dimanche au Bois deBoulogne (Museum te Antwerpen), dan valt dadelijk de nadruk op waarmeehij zekere vormen onderlijnt, ja bijna tot cubistische vlakken reduceert:b.v. de kapotjassen der drie soldaten in den hoek rechts van eerst genoemd

  • io HENRI EVENEPOEL •

    schilderij. Hierdoor is een massaliteit ontstaan die met het vasthouden derkleurvlek als coloristische synthese niets meer te maken heeft, doch waaraaneen van doel bewust streven naar forschen uitbouw van den vorm ten grondeligt. Trouwens, in Evenepoel's monumentale portretten was deze sterke,welhaast alles overheerschende zin voor de karakteristieke lijn, voor desprekende houding, voor de nadrukkelijk geconsolideerden vorm reeds da-delijk aan den dag getreden. Dit alles in aanmerking genomen kan men nietdan het grootste voorbehoud maken, wanneer men Evenepoel, wat doorgaansnog gebeurt, tot de impressionnisten ziet rekenen. Is zijn kleurtechniekaan de bestrevingen dezer laatsten schatplichtig, — wat uiteraard vooralook in zijn landschappen tot uiting komt — radikaal scheidt hem zijngrootsch vormgevoel van een Manet, een Degas, en, a fortiori, van zuivereimpressionnisten als Renoir of Berthe Morissot. Zelfs zijn voorliefde vooraardkleuren en okers, zoo verschillend van het klare palet der toenmaligerichtinggevende schilders in wier midden hij leefde en voor wie hij trouwensbelangstelling en bewondering genoeg had, bewijst dat hun kunstopvattinghem in laatste instantie niet „lag". Hij bleef een man van het Noorden, aanzichzelf, onbewust wellicht, getrouw, en waar hij de coloristische beslomme-ringen der impressionnisten tot de zijne maakt, is het dan nog met een ras-genoot onder de impressionnisten, Breitner, dat zijn palet de meeste over-eenkomsten oplevert. En anderzijds is zijn geval, in een zekeren zin, nietongelijk aan dit van Van Gogh, die levenslang halsstarrig impressionnist,ja veeleer luminist wilde zijn, maar integendeel een kunst schiep die aan hetuitgangspunt staat van wat eens de overweldigende reactie tegen het im-pressionnisme zou worden. Ook Evenepoel immers, zij het niet met Vincent'sgeniale onstuimigheid, is een voorlooper dier kunststroomingen die zichweldra in heel West-Europa zouden doen gelden. Ook hij, op het einde vanzijn kort leven, brak onmiskenbaar met alles wat nog iets met naturalismete maken had, — zoowel naar den vorm als naar den geest. De werken die hijuit Noord-Afrika meebracht zijn daarvan het treffend bewijs. In dit land vanlicht en zon, waar hij tevergeefs genezing was gaan zoeken voor zijn lijdendelongen, zag hij vrijwel niets dan doffe, donkere, vale kleuren. Hij tracht ermisschien wel het verblindend zonnelicht te schilderen, maar het valt, alsbij Van Gogh, anders uit dan hij wilde. In zijn contrasten van licht en donkeris feitelijk geen zon te bespeuren. Vaal-grijze gedaanten van bijna vorm-looze Mooren teekenen zich af tegen zacht-getemperde beige achtergronden,of donkere silhouetten tegen vuilwitte muren. Dit is geen licht, dit is eensoort hopeloos grauwe schemering, waarin zich menschelijke vormen be-wegen, als gebogen onder een immanent noodlot, somber en geslagen zelfsbij feest en dans. Alles gebeurt er in een loome, vreugdelooze stemming. Met,,De Aankondiging van het Negerfeest te Blidah" (Museum te Brussel), zoowelals met dien tragischen „Negerdans" en de andere Afrikaansche tooneelen,

  • HENRI E V E N E P O E L I I

    die de schilder, somwijlen blijkbaar in koortsachtige haast, op het doek wierp,staan wij ver van het realisme der impressionnisten, ver van de getrouweweergave der dingen in ruimte en tijd. Hier hebben we te doen met suggestievan iets dat rechtstreeks onvertolkbaar is, met openbaring van verholenwezenheden, met expressie van wat achter den uiterlijken schijn der dingenis verborgen. Dit is steeds de hoogste taak der kunst geweest, in Evenepoel'stijd door de meesten vergeten. Reeds gehuld in de schaduw van den dood,heeft de kunstenaar bij de behandeling van deze motieven, naar het dieperewezen der dingen gegrepen, met een durf en een doortastendheid als bij hemnog niet was voorgekomen, al had hij ook vroeger reeds, getuige enkelezijner illusielooze interpretaties van het Parij sche leven, veel meer dan denoppervlakkigen kant van het uitzicht der wereld weten te benaderen. Ookdaar immers had hij reeds met grooten nadruk de nare verveling, de doel-loosheid, de onzeggelijk gedrukte stemming dier menschenmassa's op zoeknaar wat vermaak en vergetelheid trachten te suggereeren. In de Afrikaan-sche doeken gaat hij daarin echter nog heel wat verder. Nadrukkelijk zijn devormen hier tot hun elementen herleid en tevens verhevigd, zelfs reeds meteen strekking tot deformatie die karakteristiek zou zijn voor het expression-nisme. En tevens is, in de vale, gedrukte stemming die alles beheerscht, ietsopengeworpen als de sombere tragiek van oude vervallen volkeren, ontaardnaar lichaam en geest, spel en dans beoefenend als een zinloos gewordenritueel, met houdingen en gebaren als van een geïnverteerde hiëratiek. Geenschilder heeft, in deze jaren, voor zoover ik zien kan, bepaalde levensaspectenzoo openbarend uitgebeeld als Evenepoel in zijn Algiersche tafereelen. Dezeenkele doeken, hoe bescheiden ook van afmetingen, hoe natuurlijk en zonderaanstellerigheid — juist daarom wellicht! — hoe nauwelijks afgewerkt ook,zijn m.i. alleen reeds voldoende om hem onsterfelijkheid te bezorgen. Dieeen dergelijk spoor nalaat van zijn vluchtige verschijning hier beneên, eenspoor dat eerst jaren later zou blijken te liggen op een weg die zoo velentastend zouden inslaan, deze is in elk geval een kunstenaar van meer dangewone begaafdheid. Wanneer ik zie hoeveel werk van zijn tijdgenootenhier te lande, tijdgenooten van soms grooten naam, thans reeds onverhelp-baar verouderd is, ben ik wel geneigd Evenepoel te beschouwen als wellichtde eerste van zijn geslacht.