HEDENDAAGSE DANS EN NIEUWE MEDIA:...
Transcript of HEDENDAAGSE DANS EN NIEUWE MEDIA:...
Universiteit Gent
Academiejaar 2009- 2010
HEDENDAAGSE DANS EN
NIEUWE MEDIA:
CONCURRENTEN OF PARTNERS?
Kritisch onderzoek naar de consequenties van het
aanwezige spanningsveld tussen nieuwe media en
hedendaagse dans binnen het intermediale
tijdperk
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte tot het behalen van
de graad van Master in de Kunstwetenschappen Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschap
Optie Podium- en Mediale Kunsten
Door Sophie De Winter 00601270
Promotor: Prof. Dr.Katharina Pewny
2 I. Woord Vooraf
I. Woord Vooraf
Deze masterproef kon niet tot stand komen zonder de hulp en steun van vele mensen.
Graag een kort dankwoord voor deze die mij hebben bijgestaan bij deze moeilijke
opdracht:
Mijn bijzondere dank aan mijn promotor, Prof. Dr. Katharina Pewny,
voor de goede hulp en assistentie, het aanbieden van informatie en de
evaluaties van mijn tekst.
My special thanks to my supervisor, Prof. Dr. Katharina Pewny, for the
good help and assistance, providing information and assessments of my
text.
De heren Guy Cools en Jeroen Coppens voor hun kritische reflecties en
oprechte suggesties.
Het personeel van het Vlaams Theater Instituut, Mario Floryn van de
Bibliotheek Muziek- en Theaterwetenschappen en al de andere
behulpzame medewerkers van de diverse bibliotheken Universiteit Gent
en de stadsbibliotheken Gent en Antwerpen.
De heren André Mettepenningen en Freddy De Nert, voor de grote hulp
bij het verbeteren van deze masterproef.
Mijn ouders, broer en oma voor hun begrip, steun en vele geduld in deze
vier jaar.
Mijn vriend Jan, voor zijn vele aanmoedigingen en behulpzame woorden.
Jouw steun was onmisbaar…
Tot slot, mijn fantastische kotgenoten. Dankjewel Ann-Sofie, Carol,
Laura en Melanie!
II. Inhoudsopgave
III. Inleiding ............................................................................................................. 5
Masterproef versus Bachelorproef .......................................................................... 6
Vraagstelling en hypothese .................................................................................... 8
IV. Methodologie en structuur van de masterproef .................................................. 10
V. Bronnenbespreking ............................................................................................. 12
VI. Lijst met gebruikte afkortingen .......................................................................... 15
HOOFDSTUK I: 16HET EMPIRISCHE WERKVELD: Hans Van Manen, Meg
Stuart en Wim Vandekeybus ....................................................................................... 16
1. Introductie ........................................................................................................... 17
2. Hans Van Manen: Motions, Mutations & Twice (1970) ...................................... 20
3. Meg Stuart: Highway 101 (2000) ......................................................................... 25
4. Wim Vandekeybus: BLUSH (2002-2004) ............................................................ 32
HOOFDSTUK II: 36INTERMEDIALITEIT ONDER DE LOEP GENOMEN .... 36
1. Introductie ........................................................................................................... 37
2. Het intermediale discours van naderbij bekeken: perceptievorming door kunst- en
mediatheoretici ........................................................................................................ 42
2.1 Het Gesamtkunstwerk en intertekstualiteit: de oorsprong van intermedialiteit 43
2.2 „Borderlines of art‟: actuele visies op intermedialiteit ..................................... 50
3. Eigenschappen van Intermedialiteit volgens Freda Chapple en Chiel Kattenbelt .. 66
4. „Crisis in het hier-en-nu? ‟: analyse ruimte en tijd in de dansperformances .......... 68
4.1 Diverse ruimtes: Vergroting en verdubbeling van de ruimtelijkheid ............... 68
4.2 Diverse tijdsdimensies: Verruimtelijking van de tijd ...................................... 83
HOOFDSTUK III: INTERMEDIALITEIT EN „LIVENESS‟: Een bijzondere of
bedreigende relatie ..................................................................................................... 90
1. Introductie ...................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2. Kritische reflectie: „Liveness‟ versus mediatisatie ................................................ 93
2.1. Live en gemediatiseerde ensceneringpraktijken: een ideologisch gekleurd debat
............................................................................................................................ 94
2.1.1. Peggy Phelan: mediatisatie als bedreiging……………………...106
2.1.2. Philip Auslander: mediatisatie als bondgenoot………………...109
2.2. Conclusie: the lost of the aura or the attendance of a new era?..................... 112
3. De actieve beleving van de toeschouwers en performers in intermediale
wisselwerkingen .................................................................................................... 120
3.1. De toeschouwer en zijn positie: analyse van de geaffecteerde en
gefragmenteerde blik .......................................................................................... 121
3.2 De performer en zijn positie: het lichaamsbeeld ........................................... 136
VII. De conclusie .................................................................................................. 142
VIII. Bibliografie................................................................................................... 149
5 III.Inleiding
III. Inleiding
De actuele kunsten ondergaan de laatste decennia een grote metamorfose. Dit is een
onmiddellijk gevolg van de vele technologische explosies en innovaties die de Westerse
maatschappij kenmerken sinds de negentiende eeuw. De mechanische wildgroei die
toen ontstond, en nog steeds grotendeels verder woedt, daagt de gehele culturele wereld
uit. Bijgevolg experimenteren heel wat hedendaagse artiesten met een nieuw concept,
genaamd intermedialiteit. Via de werking van dit concept trachten zij een dialoog te
creëeren tussen nieuwe media en hun gekozen kunstdiscipline. Door nieuwe media te
integreren binnen bestaande kunstgenres groeien immers de mogelijkheden voor kunst
als sociaal medium. Zo komt kunst dichter bij de toeschouwer te staan. Het inzetten van
dergelijke media beïnvloedt bovendien het kijken van de toeschouwer en zorgt voor een
nieuwe interpretatie van de werkelijkheid.1 Door de groei van intermediale
wisselwerkingen staan vernieuwing en experiment centraal binnen de huidige
kunstwereld. De diverse kunstdisciplines worden uitgedaagd om zichzelf opnieuw uit te
vinden. Met als gevolg dat talrijke authentieke tradities en cultuswaarden worden
teruggedrongen tot een minimum.2 Voor heel wat hedendaagse kunstenaars draagt deze
huidige evolutie enorme positieve mogelijkheden in zich mee. Intermedialiteit is niet
meer weg te denken uit de hedendaagse kunstwereld.
Het ontstaan van hybriditeit in een kunstwerk is één van de basiskenmerken van
intermedialiteit. Kunstenaars voegen immers niet alleen technologische media toe aan
hun kunstwerk. Ook de aanwezigheid van taal, klank, het lichaam en andere
communicatiemedia bepalen de blik van de toeschouwer. Volgens de mediatheoreticus
Marshall McLuhan kan één medium nooit op zich staan. Het is steeds een accumulatie
van diverse media die samen een boodschap of gedachte willen overbrengen.3 Zo is
kunst een communicatiemedium dat in wisselwerking met andere media de blik van de
toeschouwer op de werkelijkheid stuurt. In de huidige kunstwereld ontstaat dit door de
1 LAERMANS, R., “ Mediale magie” in: HAEGHENS H. (ed.), Mediale bemiddelingen over Vincent
Dunoyer en Anderen,Cultureel Centrum Maasmechelen, Maasmechelen, 2003, p.23. 2 BENJAMIN, W., Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, Uitgeverij
Boom, Amsterdam, 2008,p. 20. 3 MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), Understanding Media: mens en media, Ambopaperbacks,
Utrecht, 1964, p.18.
6 III.Inleiding
toevoeging van digitale technologie aan actuele kunstvormen zoals performances,
theater, contemporaine dans en andere visuele kunsten. Bijgevolg zorgt intermedialiteit
voor het vervagen van grenzen tussen kunst en media. Hierdoor ontstaan er hybride
kunsten.4 Tenslotte zorgt deze verandering voor een behoorlijke wijziging van het
culturele gedachtegoed. Het essentialisme dat gedurende geruime tijd in allerhande
kunsttheorieën werd verkondigd, is niet langer meer aan de orde.
Het valt niet te ontkennen dat voor een kunstwetenschapper in wording dergelijke
metamorfose tot de verbeelding spreekt. Vanuit onze opleiding zijn wij voornamelijk
vertrouwd met de historiek van de artistieke wereld. Om bepaalde culturele
ontwikkelingen binnen de Westerse maatschappij te begrijpen, is het noodzakelijk om
deze historiek te exploreren. Dit is echter niet voldoende om de huidige gemediatiseerde
evolutie die zijn opgang maakt binnen de kunstwereld compleet te vatten. Bovendien is
deze evolutie nog volop in bloei waardoor de theorie hieromtrent nog niet volledig op
punt staat. Daardoor is er in het huidige werkveld een constante nood aan aandacht voor
de transformaties binnen de kunstwereld. Dit kan bereikt worden door de praktijk te
koppelen aan verschillende theoretische invalshoeken uit media- en theaterstudies. In de
masteropleiding werd voornamelijk in de lessen van „Beeldstrategiëen van film,
fotografie en videokunst‟ aandacht geschonken aan de veranderingen binnen de
beeldproductie en het huidige onderzoek naar de transformerende beeldcultuur. Het zijn
deze lessen en de bevindingen betreffende deze problematiek die mij prikkelden om een
grondige studie te verrichten rond de huidige alternaties in het contemporaine
danscircuit.
Masterproef versus Bachelorproef
Sinds het laatste decennium van de twintigste eeuw kent intermedialiteit een enorme
groei in het danscircuit. Heel wat choreografen worden geconfronteerd met de
dominantie van massamedia in de huidige maatschappij. Termen zoals Facebook,
Twitter, High-Definition Television, Photoshop,en andere, zijn geen vreemden meer
voor het huidige publiek. Ieder individu komt dagelijks in contact met digitale
4 CHAPPLE, Freda, KATTENBELT, Chiel, Intermediality in theatre and performance, Editions Rodopi
B.V, Amsterdam – New York, 2006, p.11.
7 III.Inleiding
technologieën waardoor deze begrippen als vertrouwd klinken. Door de aanwezigheid
van media op mondiale schaal ontstaat er bij het publiek een voortdurende nood aan
communicatie zelfs gedurende dansvoorstellingen. Dergelijke vaststelling zorgt voor
een onherroepelijke drang bij choreografen om tot een intermediale wisselwerking te
komen tussen danser, toeschouwer en beschikbare media. Zij trachten de mechanische
wildgroei naar hun hand te zetten en de confrontatie aan te gaan met een nieuwe
performatieve kracht.
De overvloedige aanwezigheid van diverse media in de theatrale ruimte en de invloed
van intermedialiteit in het huidige danscircuit zorgen voor een interessant
onderzoeksveld. Oorspronkelijk was het de bedoeling een onderzoek te voeren naar de
meerwaarde van media in dans. De eerste aanzet voor dit onderzoek werd gezet in de
bachelorproef, het sluitstuk van de bachelor in kunstwetenschappen. Hier onderzocht ik
de intermediale wisselwerking tussen film en hedendaagse dans in het videoballet Live
van Hans Van Manen.5 Deze choreograaf was tijdens de jaren zeventig pionier op het
gebied van het introduceren van intermedialiteit in het hedendaagse Westerse ballet.
Tijdens dit onderzoek kon ik vaststellen dat niet alleen de intermediale wisselwerking
tussen digitale media en dans zorgde voor een grondige mentaliteitsverandering in de
danswereld. Ook de transformatie die optrad bij Hans Van Manen op vlak van tijd en
ruimte wijzigde het oorspronkelijke „live-aspect‟ van dansvoorstellingen. Deze
vaststelling impliceert een grondige statusverandering voor de hedendaagse dans binnen
het culturele veld. Ten slotte kon ik in mijn bachelorproef besluiten dat de aanwezigheid
van media een meerwaarde bood aan de dans in het videoballet van Hans Van Manen.
De film nam niet de bovenhand in het videoballet maar ondersteunde de dans via
verscheidene invloeden. Hierdoor werd de video een onderdeel van de dans.
Dit was toch niet voldoende om een algemene conclusie te formuleren voor alle
intermediale wisselwerkingen tussen dans en media. Bovendien merkte ik, naarmate het
onderzoek vorderde, dat het begrip meerwaarde weinig neutraliteit bevatte op
wetenschappelijk gebied. Bijgevolg zal deze masterproef zich richten op het
spanningsveld dat ontstaat tijdens de intermediale wisselwerking tussen diverse media
en hedendaagse dans.
5 Live, Het Nationale Ballet van Amsterdam, Hans Van Manen, Amsterdam, 02/06/1979.
8 III.Inleiding
Misschien klinkt spanning even subjectief als meerwaarde, toch is het beter toepasbaar
op intermediale relaties. De aanwezigheid van spanning tijdens een intermediale
wisselwerking kan uitdraaien op een positieve of negatieve ervaring voor de
betrokkenen. Dit zal duidelijk worden in de analyse van drie dansperformances. Aan de
hand van een mediavergelijkend perspectief worden deze van naderbij bekeken.
Bijgevolg zal ik nagaan in hoeverre het gecreëerde spanningsveld invloed heeft gehad
op de blik van de toeschouwer, de lichamelijkheid van de danser en de aanwezigheid
van de intermedialiteit. Het resultaat van deze analyses zal bepalen in hoeverre
intermedialiteit wordt aanvaard in de danswereld.
Vraagstelling en hypothese
In deze masterproef worden de consequenties onderzocht die tot stand komen tijdens
een intermediale wisselwerking tussen nieuwe media en hedendaagse dans. Deze
consequenties ontstaan door de aanwezigheid van een spanningsveld dat wordt
veroorzaakt door intermedialiteit. Door de specifieke werking van digitale
technologieën moet de choreograaf steeds rekening houden met extra aspecten en
mogelijkheden. Men dient namelijk de digitale media en de ontworpen bewegingen op
elkaar af te stemmen. Bijgevolg moet de danser rekening houden met de aanwezigheid
van videoschermen, de presentie van cameramannen en nieuwe vormen van
lichamelijkheid die grotendeels gestuurd worden door technologie. De digitale media
lenen daarnaast eigenschappen uit aan hedendaagse dans en vice versa. Hierdoor treedt
de danser op als een medium dat via zijn lichamelijkheid boodschappen verspreidt. De
digitale media adapteren daarentegen zijn mogelijkheden aan het theatrale kader.
Doordat zowel de dans als de digitale technologieën functioneren als bemiddelaar
tussen het publiek en de dansers ontstaat er een spanningsveld. De toeschouwer bevindt
zich tijdens de voorstelling in een soort van mediale zone.
De vraagstelling van deze masterproef is bijgevolg: “Welke consequenties of gevolgen
ontstaan er door de aanwezigheid van het spanningsveld binnen intermediale
wisselwerkingen tussen nieuwe media en hedendaagse dans?” en “Zijn deze
consequenties nefast voor de hedendaagse dans?”
9 III.Inleiding
In de bachelorproef werd reeds ontdekt dat binnen de praktijk van de hedendaagse dans
een grondige mentaliteitsverandering optreedt door de aanwezigheid van
intermedialiteit. Dans wordt anders beleefd en ervaren. Zowel toeschouwers als
artiesten merken de vruchtbare relaties op tussen dans en nieuwe media. De
oorspronkelijke dichotomie en aversie tegenover intermedialiteit maakt volgens mij
plaats voor een onderlinge dialoog. Bijgevolg zou men reeds aannemen dat
intermedialiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de hedendaagse dans. Door deze
hypothese is men geneigd om intermedialiteit als een meerwaarde te zien van de
hedendaagse danspraktijk. Toch is het nog essentieel om een grondig onderzoek te
verrichten naar de consequenties van intermediale wisselwerkingen. Daarbij aansluitend
wordt nagegaan hoe de relatie is tussen hedendaagse dans en de werkelijkheid. Kan een
dansperformance nog beschouwd worden als een live gebeuren? Of zijn zij allen reeds
zodanig onderhevig aan mediatisatie dat er geen liveness meer mogelijk is? De focus in
dit onderzoek ligt voornamelijk op het koppelen van empirische bevindingen uit het
werkveld met een hermeneutische literatuurstudie over intermedialiteit en media. De
diverse studies omtrent podiumkunsten zullen in contact worden gebracht met
verschillende mediatheorieën, voornamelijk om het onderzoek te ondersteunen.
In deze masterproef worden nieuwe media niet apart bestudeerd. De klemtoon ligt
voornamelijk op de consequenties van intermediale wisselwerkingen in hedendaagse
dans. Het leek vrij logisch om vooral ruimte te laten voor het begrip intermedialiteit.
Via interpretatie van het begrip wordt duidelijk hoe intermedialiteit in functie van de
hedendaagse dans kan functioneren. Bovendien werden nieuwe media uitvoerig
besproken in de bachelorproef. Het zou ons te ver weg brengen van het hoofdonderwerp
wanneer de theorie hieromtrent nogmaals uitgebreid zou worden besproken. In de
literatuur is er heel wat controverse over de precieze inhoud van nieuwe media. Men
zou algemeen kunnen concluderen dat onder nieuwe media voornamelijk digitale en
technologische media kunnen worden verstaan. In het geval van de casestudies zal de
nadruk voornamelijk op deze media liggen. Film, fotografie, belichting,
computersoftware, en andere zullen in functie van intermedialiteit overvloedig worden
bestudeerd. Bepaalde mediatheorieën die in de hermeneutische literatuurstudie van deze
masterproef aan bod komen, verwijzen naar nieuwe media.
10 V. Bronnenbespreking
IV. Methodologie en structuur van de masterproef
Bij de meeste wetenschappelijke onderzoeken worden bepaalde methoden gehanteerd.
Voor deze masterproef werd gekozen om een methodologie te ontwikkelen die vertrekt
vanuit de actieve dialoog tussen de hermeneutiek en het empirische werkveld. In deze
methodologie keert men steeds terug naar hetzelfde perspectief dat werd opgebouwd
vanuit de theorie omtrent intermedialiteit. Zo zal er een werkdefinitie en eigenschappen
van dit begrip geformuleerd worden. Via de analyses wordt bekeken of deze
toepasselijk zijn voor het podiumkunstenlandschap. Maar ook binnen de literatuurstudie
wordt er verschillende keren verwezen naar het empirische werkveld. De toegepaste
methodologie kan niet terugvallen op „raamtheorieën‟ aangezien deze moeilijk
toepasbaar zijn. Bovendien gaat men gericht op zoek naar de specifieke consequenties
van intermedialiteit waardoor het overbodig is om alle theatrale aspecten te bestuderen.
Dit zou ons te ver doen afwijken en het resultaat enkel beïnvloeden. Door zich toe te
spitsen op slechts vier theatrale aspecten kan er meer in de diepte geanalyseerd worden.
De casussen worden tijdens de analyses ook meteen met elkaar vergeleken.
Door deze aparte methodologie was het ook noodzakelijk om de structuur van de
masterproef hier aan aan te passen. Zo worden in het eerste deel de gekozen casussen
voor het empirisch werkveld van naderbij bekeken. Dit was noodzakelijk vooraleer men
aan het theoretische deel van de masterproef begon. Vragen zoals; “Wie zijn deze
choreografen? ” en “Wat is de inhoud van het werk?” worden beantwoord.
Vervolgens zal in het tweede deel het begrip intermedialiteit uitvoerig onder de loep
genomen worden. De oorsprong van het concept wordt nagegaan door intermedialiteit te
vergelijken met het Gesamtkunstwerk van Wagner en intertekstualiteit. Dit heeft tot een
internationaal discours geleid waar heel wat theoretici discussiëren over de definitie van
intermedialiteit. Na het formuleren van een werkdefinitie voor dit onderzoek zullen de
ruimte en de tijd in functie van de gekozen casussen uitgebreid geanalyseerd worden.
In het derde deel wordt dieper ingegaan op de oorspronkelijke dichotomie tussen
liveness en mediatisatie. Waarna praktijk en theorie verenigd worden door de
onderlinge problematiek tussen de theoretici Pheggy Phelan en Philip Auslander met
elkaar te vergelijken. Als empirisch voorbeeld van deze problematiek zal de aversie van
11 V. Bronnenbespreking
Isadora Duncan tegenover intermedialiteit bekeken worden. Nadien zal onderzocht
worden hoe men deze dichotomie in het huidige podiumkunstenlandschap integreert.
Tot slot worden in functie van het onderzoek naar de consequenties van intermedialiteit,
de blik van de toeschouwer en de lichamelijkheid van de performer geanalyseerd. De
filosoof Gilles Deleuze zal deze empirische bevindingen ondersteunen met zijn
gedachtengoed over “The logic of Sense”.
12 V. Bronnenbespreking
V. Bronnenbespreking
Aangezien geopteerd werd voor een actieve dialoog was het noodzakelijk om diverse
bronnen te raadplegen. Zo werden er voor de literatuurstudie literaire bronnen en
onuitgegeven scripties gebruikt die zich toespitsen op het gekozen onderwerp. Voor het
empirische werkveld werden voornamelijk interviews, recensies, analyses en films van
de voorstellingen gebruikt. Het is onmogelijk om alle bronnen te bespreken. Daarom
worden enkel de belangrijkste vernoemd.
In het wetenschappelijk gedeelte van deze masterproef keren er steeds enkele
belangrijke bronnen terug. Deze waren noodzakelijk aangezien zij heel wat theoretische
bevindingen omtrent intermedialiteit weten te ondersteunen. Zo was het werk
„Intermediality in Theatre and Performance‟ van Freda Chapple & Chiel Kattenbelt.
Deze bron weet zeer goed de verschillende discoursen omtrent intermedialiteit in kaart
te brengen. Zij richten zich voornamelijk op theater wat voor een lichte beperking zorgt
aangezien niet het hele podiumkunstenlandschap uitvoerig besproken wordt. Daarnaast
werd ook gebruik gemaakt van het werk „Digital performance: a history of new media
in theater, dance, performance art, and installation‟ van Steve Dixon. Dit is een
basiswerk voor ieder die onderzoek doet naar experimentatie van nieuwe media binnen
de performance kunst. Het werk oogt bijna encyclopedisch door de aanwezigheid van
de hele geschiedenis van digitale performances, verwijzingen naar de theorie en enkele
consequenties van intermedialiteit. Het werk was goed bruikbaar maar aangezien in de
meeste casussen gebruik werd gemaakt van videobeelden, geluidsopnames en belichting
ligt het nog iets te ver af van de gekozen invalshoek. Bijgevolg zullen enkel de
algemene theoretische delen gebruikt worden.
Voor het deel omtrent intermedialiteit werd ook verwezen naar het werk „Remediation:
Understanding new media‟ van Jay David Bolter en Richard Grusin. Dit boek wordt in
het intermediale discours vaak gebruikt omdat de auteurs een nieuwe theorie ontwikkeld
hebben omtrent nieuwe media. Via remediatie trachten zij leken en onderzoekers te
begeleiden in hun zoektocht naar de werking van nieuwe media.
Tot slot werd ook een onuitgegeven masterscriptie van Pleuke Van Dam omtrent de
integratie van de videogame in het theater gebruikt. Zodoende konden haar bevindingen
met mijn persoonlijke vaststellingen vergeleken worden.
13 V. Bronnenbespreking
Er worden nog enkele andere bronnen gebruikt maar minder uitvoerig dan deze. Zij
zullen in de bibliografie vermeld worden.
Voor het gedeelte omtrent liveness en mediatisatie werd onder andere het werk „The
transformative power of performances: a new aesthetics‟ gebruikt van Erika Fischer-
Lichte. In dit werk tracht zij de nieuwe performance kunst te vergelijken met het
traditionele kunstobject waardoor een nieuwe esthetica wordt gecreëerd. In haar werk
verwijst zij naar de problematiek die ontstaat tussen liveness en mediatisatie. Ook het
werk van Philip Auslander, de voorstander van mediatisatie, „Liveness‟ wordt gebruikt.
Dit is een zeer belangrijk werk om zijn gedachtegoed te ondersteunen. Bovendien is het
een zeer leerrijk boek aangezien hij zich kritisch de positie van de performance durft
afvragen. Ook verwijst hij naar de visie van Pheggy Phelan waardoor zijn reflecties op
haar werk bestudeerbaar zijn. Andersom is dit bij mijn weten niet het geval.
Tot slot wordt van Walter Benjamin „Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische
reproduceerbaarheid‟ gebruikt. Dit werk is enorm bekend in kunstkringen en wordt vaak
gebruikt om empirische bevindingen te ondersteunen. Maar heel vaak vergeet men de
achterliggende context.
Ook hier werden nog enkele tijdschriftartikelen en andere publicaties gebruikt. Deze
worden ook in de bibliografie vermeld.
Voor de analyses werd het Vlaams Theater Instituut bezocht. Hier was heel wat
informatie te vinden omtrent de diverse performances. Zij beschikken immers over een
zeer groot documentatiecentrum. Hier kreeg ik de mogelijkheid om de filmbeelden van
de performances te bekijken. Enkel deze van Hans Van Manen waren terug te vinden in
de bibliotheek te Gent. Daarnaast heb ik geopteerd om voor iedere choreograaf één
literair werk te kiezen. De andere documenten zijn publicaties uit kranten en
tijdschriften rond performance art, hedendaagse dans en theater. Ook enkele interviews
en analyses van anderen omtrent dit onderwerp werden gebruikt.
Voor de analyse van de blik werd gebruik gemaakt van het gedachtegoed van Gilles
Deleuze. Aangezien het werk „The logic of sense‟ een zeer complex en filosofisch werk
was, heb ik gekozen om een samenvatting te zoeken. Dit vond ik in een masterscriptie
van Hanna Vlaming omtrent Hightech Lichamen. Aangezien zij in haar werk meteen „to
the point‟ komt leek het mij meer efficiënt om dit werk te gebruiken..
14 V. Bronnenbespreking
Tot slot heb ik ook een symposium bijgewoond in Utrecht in het kader van Festival
Springdance. Dit festival richt zich op internationaal jong talent dat durft te vernieuwen.
Dit jaar stond de kijk op het lichaam door digitale informatietechnologie centraal. Dit
toont meteen aan dat het voor deze masterproef brandend actueel is. Het symposium
werd gegeven door Maaike Bleeker en het handelde over de relatie tussen dans en
media vanuit het perspectief van Gilles Deleuze en zijn Cinema Books. Zeer vaak
verwees Bleeker trouwens ook naar actuele performances zoals Live van Hans Van
Manen. Dit symposium was zeer leerrijk en benaderde heel wat nieuwe invalshoeken.
15 VI. Lijst met gebruikte afkortingen
VI. Lijst met gebruikte afkortingen
Met behulp van de handleiding „Methodologische oefening van de Podium- en Mediale
kunsten‟:
bijv.: bijvoorbeeld
enz.: enzovoort
p.: gevolgd door één pagina
pp.: gevolgd door meerdere pagina‟s
o.c.: opere citato ( in het laatst vermelde werk van dezelfde auteur)
a.c.: articulo citato (in het laatstgenoemde artikel van dezelfde auteur)
Ibid.: ibidem ( op dezelfde plaats, in hetzelfde werk als laatst vermeld)
s.d: sine dito (zonder datering)
s.l.: sine loco (zonder plaats)
s.p.: sine pagina (zonder paginavermelding)
X: anonieme auteur
HOOFDSTUK I:
HET EMPIRISCHE WERKVELD
HANS VAN MANEN
MEG STUART
&
WIM VANDEKEYBUS
17 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
1. Introductie
In het eerste hoofdstuk van deze masterproef wordt er uitvoerig aandacht geschonken
aan het empirische werkveld. In het onderzoek naar de consequenties van het
spanningsveld in een intermediale wisselwerking is een literatuuronderzoek
onvoldoende om de vooropgestelde hypothese te weerleggen of te bevestigen. De
voorbije vier jaar werd in de opleiding voornamelijk de klemtoon gelegd op het
combineren van theoretische studies met bevindingen uit de praktijk. Aangezien de
podiumkunsten een belangrijke rol spelen in onze maatschappij en worden opgevoerd
voor een publiek zijn empirische ervaringen essentieel voor een degelijk onderzoek. In
de lessen „Theatre and Other Realities‟ werden verschillende performances van naderbij
bekeken. Door deze te bestuderen werd het bovendien duidelijk dat de podiumkunsten
heel wat invloed uitoefenen op de samenleving. Maar ook omgekeerd voeren bepaalde
maatschappelijke aspecten,zoals politieke en sociale evenementen, heel wat impact uit
op de podiumkunsten. Heel wat voorstellingen gebruiken actuele thema‟s om een divers
publiek aan te trekken. Ook intermediale wisselwerkingen spelen in op de maatschappij.
Zij gebruiken nieuwe media als bemiddelaar tussen publiek en performers. Zo kunnen
zij theatrale aspecten in een hedendaags daglicht plaatsen. Door intermedialiteit wordt
de werkelijkheid op een nieuwe maar zeer actuele manier geïnterpreteerd.
Bovendien zijn bij kunst steeds heel wat esthetische waarden verbonden. Individuen
hebben een verschillende smaak en oordelen heel persoonlijk wanneer het op kunst
aankomt. Tijdens een performance beleeft men in groep diverse ervaringen die zeer
persoonlijk kunnen aanvoelen. Men kan zich immers aangesproken voelen door het
onderwerp of door de aanwezige emoties. In intermediale wisselwerkingen kan men
verwonderd zijn door de aanwezige projecties of de imaginaire wereld die inspeelt op
de menselijke zintuigen. Intermedialiteit moedigt immers via zijn specifieke werking
intieme relaties aan en dit in het kader van een groepsgebeuren.
Door deze vaststellingen kan men reeds concluderen dat de masterproef geen puur
wetenschappelijke of objectieve studie zal zijn. Men is als onderzoeker van een
vluchtige kunstvorm immers aangewezen op de dialoog tussen een kritische
literatuurstudie en subjectieve analyses die de theoretische bevindingen vervolgens
kunnen bekrachtigen of bekritiseren.
18 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
In deze masterproef is er gekozen om drie specifieke casestudies van naderbij te
bekijken. De nadruk ligt voornamelijk op dansvoorstellingen. Toch kunnen bepaalde
opvoeringen ook als performances geanalyseerd worden. Dit is geen probleem
aangezien de grens tussen beide disciplines redelijk miniem is. In een dansvoorstelling
staat voornamelijk de dans centraal. Normaal wordt hier niet gesproken, gezongen of
geacteerd. Alles draait rond de bewegingen en het uiten van gevoelens en instincten. In
een performance daarentegen worden diverse kunstdisciplines samengebracht waar dans
slechts een onderdeel van zijn. In zowel de analyses als in de literatuurstudie worden
beiden vaak door elkaar gebruikt. Maar uiteindelijk wordt er voornamelijk aandacht
geschonken aan de invloed van intermedialiteit op de bewegingen en de lichamelijkheid
van de danser.
De drie gekozen casestudies behoren allen toe aan een verschillend tijdperk in de
podiumkunsten. Dit is een bewuste keuze. Enkel door een grote verscheidenheid in het
analysemateriaal en het empirische werkveld kan er een redelijk plausibel en
aanvaardbaar resultaat bereikt worden. Bovendien heeft elke choreograaf een eigen stijl
of karakter die herkenbaar is in de typische manier van bewegen en in de aanwezigheid
van bepaalde theatrale aspecten. Om die reden worden alle casestudies allereerst apart
bekeken om nadien in een conclusie met elkaar te worden vergeleken.
Allereerst werd gekozen voor werk van de pionier van intermedialiteit in de Westerse,
hedendaagse dansperformances namelijk Hans Van Manen. In de bachelorproef werd
reeds van hem het ballet Live geanalyseerd. In de masterproef worden enerzijds de
filmbeelden genaamd Motions geanalyseerd. Deze beelden waren oorspronkelijk
anatomische filmexperimenten door Hans Van Manen en Jean Paul Vroom. Zij werden
nadien echter gebruikt in de voorstelling Mutations. Anderzijds maakte Hans Van
Manen het ballet Twice als reactie op Mutations. Zij zullen allebei in de masterproef
geanalyseerd worden om te besluiten welk intermediaal experiment de grootste indruk
naliet.
Daarnaast werd ook gekozen voor de conceptuele choreograaf Meg Stuart en haar
reizende project Highway 101. Deze performances waren enorm eigenwijs en wijzigden
voortdurend. Steeds opnieuw ging men als toeschouwer doorheen een nieuwe reis vol
theatrale ontdekkingen en ongewone confrontaties. Meg Stuart weet de toeschouwer te
raken door haar unieke manier van werken en persoonlijke relaties met het publiek. In
19 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
deze voorstellingen speelt zij met allerhande percepties en laat zij de toeschouwer actief
deelnemen. Intermedialiteit keert keer op keer terug en neemt een zeer dominante
positie in. Ook al gebruikt zij niet zoveel filmprojecties als in haar andere intermediale
performance genaamd Alibi, toch is Highway 101 zeer boeiend door haar destructief en
gelijktijdig wederkerende karakter.
Tot slot zal ook de voorstelling en dansfilm BLUSH van Wim Vandekeybus
geanalyseerd worden. In deze choreografie staat de clash tussen een driftige wereld op
aarde en de imaginaire wereld van het individu centraal. Via videobeelden werd in de
voorstelling dit conflict aangetoond.
In de dansfilm is het medium hervormd tot de absolute drager van de geregistreerde
beelden. Via een rode draad worden de instincten van de performers voor de camera
losgelaten om nadien door de toeschouwers te worden geabsorbeerd. Beide
kunstvormen zijn een verlengstuk van elkaar.
In de volgende paragrafen worden de voorstellingen van naderbij bekeken. Zeer
algemene vragen zoals: “ Waar draait de voorstelling om?” en “Wat is de specifieke
inhoud?” worden beantwoord. Vervolgens worden in de volgende hoofdstukken een
poging ondernomen om de analyses te koppelen aan het literatuuronderzoek en de vele
discussies tussen theoretici onderling.
20 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
2. Hans Van Manen: Motions, Mutations & Twice
(1970)
Sinds de jaren zestig is Hans Van Manen enorm geïnteresseerd in de specifieke werking
van de nieuwe media film en fotografie. Beide media hebben zijn hart gestolen en zijn
voor hem zelfs al meer dan verborgen passies. In de jaren tachtig stond hij zelfs, naast
choreograaf, bekend als professionele fotograaf.6 Het medium film heeft in zijn leven
nooit zo een grote impact nagelaten op hem als dans en fotografie. Maar zoals zijn
balletten zelf verraden, werd film vaak gebruikt in functie van de dans. Dit medium is
immers een handiger notatie- en hulpmiddel dan fotografie. Zijn interesse voor film
werd enerzijds gewekt door Amerikaanse showfilms anderzijds door Jean-Paul Vroom.7
Deze laatste, een zeer bekend individu in de Nederlandse filmwereld, wist ook een
significante invloed uit te oefenen op de kunstwereld.8 Samen met Vroom had Van
Manen het kortfilmpje opgenomen, genaamd Anatomy of a solo. In de danskunst van
Van Manen staan de mens en zijn lichamelijke emoties centraal. De gevoelsexpressies
die een lichaam kunnen voortbrengen spreken hem enorm aan. In Anatomy of a solo
werd het menselijk lichaam van naderbij bekeken.9 De danser was naakt en danste de
opgelegde bewegingen van Van Manen. Nadien werden deze zodanig gemonteerd dat
het beginbeeld en het eindbeeld identiek waren. Bovendien was gelijktijdig een
totaalbeeld van de danser aanwezig samen met diverse close-ups.10
Deze filmische
studie was zowel voor Van Manen als voor Vroom van doorslaggevend belang in hun
verder onderzoek naar het gebruik van nieuwe media in hedendaagse
dansvoorstellingen. Ook al is deze kortfilm nooit gebruikt als hulpmiddel, decorstuk of
theatraal aspect in een voorstelling, toch behoort hij tot de start van een danscarrière
waar intermedialiteit integraal deel uitmaakt van een theatrale voorstelling. Zonder deze
beelden was het videoballet Live nooit ontstaan.
Naast de aanwezigheid van film in diverse balletten van Van Manen was er ook een
duidelijk verband met zijn passie voor fotografie merkbaar in zijn choreografieën. Zo
6 UTRECHT, L., Van hofballet tot postmoderne-dans, Walburg pers,Zutphen, 1988, p 280. 7 JONKERS, M., Hans Van Manen: foto‟s, feiten , meningen, Nederlands instituut voor de Dans,
Amsterdam,1992, p.13. 8 VAN SCHAIK, E., Hans Van Manen: Leven en werk, Arena, Amsterdam, 1997, p.275. 9 Ibid. 10 Ibid.
21 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
leken bepaalde fragmenten uit balletten op geposeerde taferelen, zoals ook gebruikelijk
zichtbaar is in fotografie en schilderkunst.11
Doorheen de voorstellingen zijn er
afwisselende momenten van stilstaande poses met energieke bewegingen. De poses
werden gedurende een periode aangehouden om nadien weer over te gaan in vloeiende
bewegingen.12
Door deze onderbrekingen leek het of de tijd in de performance even
bleef stil staan. Toeschouwers hadden hierdoor het gevoel dat de performance langer
duurde dan voorzien. Door deze afwisseling tussen poses en bewegingen werd de
aandacht van de toeschouwers behouden. Bijgevolg was fotografie nooit echt in zijn
letterlijke vorm aanwezig op scène. Toch had het medium onbewust een meerwaarde
voor de dansstijl en bewegingen van Van Manen.
Voor deze masterproef werd gekozen om de filmbeelden, genaamd Motions, samen met
de voorstellingen Twice en Mutations te analyseren. In de periode van de premières van
deze balletten was Hans Van Manen huischoreograaf bij het Nederlands Dans Theater.13
Dit ensemble stond bekend om zijn vernieuwingsgezinde visies en bewegingen. Voor
deze dansers bood het klassieke ballet al lang geen uitdaging meer. Zij waren toe aan
vernieuwing, aan een „andere soort van danskunst‟.14
De dansstijl van Hans Van Manen
staat bekend om het vermengen van klassiek ballet met moderne danspassen.15
Deze
wisselwerking tussen twee tegenpolen zorgde voor een artistieke wedergeboorte van de
klassieke bewegingen. Hierdoor viel deze dansstijl in goede aarde bij het niet-artistiek
aangelegde publiek. Door alledaagse bewegingen zoals lopen en springen te combineren
met vaste constructie-principes werd zijn dans gesmaakt door een groot publiek.16
De
dansstijl is bijgevolg uiterst eenvoudig te noemen door het samenspel van deze triviale
bewegingen met de conventionele danstechniek.
In deze periode van zijn carrière werden ook heel wat choreografieën op televisie
uitgezonden. Door het vernieuwingsgezinde karakter van het ensemble waren er meer
theatrale en lichamelijke experimenten mogelijk. Hierdoor werd Hans Van Manen met
het Nederlands Dans Theater één van de pioniers op het gebied van het toevoegen van
nieuwe media in dansvoorstellingen. Maar Van Manen kreeg in 1969 concurrentie van
11 UTRECHT, L., o.c. , p.280. 12 Ibid. 13 VAN SCHAIK, E., o.c., p.275. 14 JONKERS, M., o.c., p.16. 15 UTRECHT, L., o.c. , p.276. 16 Ibid.
22 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
artistiek leider Glen Tetley. De terugkeer naar dit ensemble was voor Hans een doorn in
het oog.17
Toch had deze confrontatie ook enkele positieve gevolgen. Zo werd de
concurrentie tussen beiden opgewekt waardoor Van Manen met zijn unieke dansstijl in
combinatie met de projectie van filmbeelden origineel uit de hoek trachtte te komen.
Maar op gebied van intermedialiteit was Tetley echter ook een concurrent aangezien hij
net als Van Manen filmbeelden in zijn choreografieën verwerkte.18
In 1970 beslisten Van Manen en Vroom om samen een reeks filmbeelden op te nemen
die men als cine-choreografieën zou kunnen omschrijven. Deze filmbeelden waren een
verlengstuk van Anatomy of a solo.19
Men werkte immers op dezelfde manier. Eén of
meerdere dansers voerden een reeks van ingeoefende bewegingen uit voor een camera
en werden tegelijkertijd gefilmd. Voor deze beelden maakten zij gebruik van twee
speciale camera‟s die enkel vertraagd of versneld konden filmen. Het was dus ook voor
hen een experiment aangezien deze camera‟s toen nieuw waren.20
De eerste beelden van
Motion I zijn van een naakte danser die in een snel tempo diverse bewegingen na elkaar
danst. Deze bewegingen worden echter vertraagd waardoor alle details van de
lichamelijke controle duidelijk zichtbaar zijn. Bovendien werd het lichaam niet verstopt
achter allerhande kledingstukken. Het lichaam had vrij spel en dit was zeer duidelijk op
het filmbeeld. De tweede opname, Motion II, filmde een koppel waarvan de vrouw
kleren droeg. De man was compleet naakt. In de laatste opname, bekend als Motion III,
dansten drie dansers in één aanhoudende beweging. Dit werd in één take geregistreerd,
wat in de filmwereld zeer uitzonderlijk is.21
Hierdoor zijn alle details en eventuele
foutjes in de bewegingen duidelijk zichtbaar.
Deze filmbeelden zijn zeer opmerkelijk. Ze zijn niet alleen een schitterende studie van
het dansend lichaam maar bovendien neemt Van Manen een statement in door mannen
naakt te laten dansen. De dansbewegingen waren reeds hervormd maar de vele
vooroordelen rond mannen en dans nog niet. Gezien ook in fotografie en schilderkunst
vrouwen naakt werden afgebeeld waarom zou dit dan in dans niet kunnen?22
In de
voorstellingen was het voor Van Manen ook zeer belangrijk dat deze declaratie
17 VAN SCHAIK, E., o.c., p.275. 18 Ibid. 19 Ibid. 20 Ibid. 21 Ibid., p.285. 22 Ibid., p.286.
23 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
duidelijk aan bod kwam. Bovendien draait het in Motions vooral rond de manier van
bewegen. Er werd in de filmbeelden minder aandacht geschonken aan het weergeven
van emoties dan op scène.
De beelden werden in 1970 gebruikt in de voorstelling Mutations. Deze voorstelling
was een samenwerking met Glen Tetley.23
Wanneer men weet heeft van hun
conflictueuze achtergrond kan men veronderstellen dat hun samenwerkingsverband niet
van een leien dakje liep. Mutations zou een „mixed-media project‟ worden of met een
andere benaming “een intermediale samenwerking tussen dans en het nieuwe medium
film”. Tetley verzorgde het live-ballet en Hans Van Manen stond in voor de technische
aspecten met name het projecteren van Motions tijdens de voorstelling.24
De grondgedachte
van Mutations was voor Tetley:
“Voor mij ging Mutations in essentie over het langzaam afpellen van
fysieke, gruwelijke agressie om een oase van kalmte en vrede te tonen,
dus over de terugkeer naar de bron en de oorspronkelijke mens.”25
Tetley koppelde het nudisme aan de onschuld van de mensheid. Ten tijde van het aards
paradijs waren Adam en Eva naakt en zeer kwetsbaar. Met zijn voorstelling Mutations
wilde hij terug naar deze gedachte. Dit deed hij door de filmbeelden van Van Manen‟s
naaktstudie te combineren met naakte dansers, waaronder ook vrouwen, op scène. Voor
Hans Van Manen was dit een afbreuk van zijn controversieel statement omtrent de
naaktheid van mannen in de kunstwereld.26
Uiteindelijk wou ook hij de naakte mens in
al zijn glorie op scène tonen maar enkel wanneer dit mannen waren. Het leek of
niemand het concept van Van Manen begreep. Bovendien eiste hij afzonderlijke
projectieschermen zodat hij het oorspronkelijke decor met zijn projecties niet kon
hinderen. Voor hem waren zijn filmbeelden immers geen onderdeel van het decor. Ze
stonden hier los van. Ook dit werd niet aangehoord. 27
Uiteindelijk werd Motions, grote tegenzin van Van Manen, getoond met verschillende
naakte en halfnaakte dansers op de voorgrond. De voorstelling startte met een
23 VAN SCHAIK, E., o.c., p.285. 24 Ibid. 25 Ibid., p.287. 26 Ibid., p.286. 27 Ibid.
24 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
mannelijke solo die nadien ondersteund werd door de hele groep. Tegelijkertijd werd
Motion I geprojecteerd waardoor de live en gemediatiseerde beelden elkaar voortdurend
afwisselen. De dansers voerden niet dezelfde bewegingen uit op scène als op het
videobeeld. Dit kwam doordat Tetley voornamelijk de choreografie voor de live-
performance had gemaakt. Datgene wat op scène gebeurde, voelde bovendien door het
aanwezige nudisme en de activiteiten zeer erotisch aan. Zo smeerden de performers
elkaar in met verf en toonden de halfnaakte mannen en vrouwen zeer expliciet hun
genitaliën. Uiteindelijk dansten het koppel uit de film Motion II op scène hetzelfde duet
maar compleet naakt. Hans Van Manen vond dit een goed concept maar ook hier kwam
zijn statement niet tot uiting.
De conflictueuze beelden zetten de toeschouwer aan tot denken en brachten uiteindelijk
de twee verschillende statements samen. De clash tussen de choreografen was
overduidelijk voelbaar in de intermediale wisselwerking. Uiteindelijk werd het stuk niet
goed onthaald. Men was nog niet klaar voor naakte lichamen op scène.28
Maar de
beelden van Hans Van Manen lieten een onbeschrijfelijke kracht na die de
doemgedachten omtrent de live-performance compleet lieten verdwijnen.
Ook al werd dit vermoeden door de choreograaf nooit officieel bevestigd, toch zou men
kunnen veronderstellen dat Twice een tegenreactie was van Hans Van Manen op de
voorstelling van Tetley. Zoals de titel het reeds aangeeft, draait de voorstelling om
herhaling, gelijktijdigheid en binaire bewegingen.29
Twice was naast Live de eerste
voorstelling die zeer uitgebreid de verschillende mogelijkheden van film testte. De
toevoeging van filmbeelden was in deze voorstelling nog steeds een experiment. Voor
Van Manen dienden de filmbeelden niet als een decoratieve achtergrond. Zij
ondersteunden vanuit een dramaturgisch standpunt, net zoals bij Live, het doel van de
voorstelling. Hierdoor kan het ballet niet meer opgevoerd worden zonder het
toegevoegde medium. Wanneer dit toch zou gebeuren, verliezen de bewegingen aan
kracht en wordt het gekozen thema niet meer duidelijk voor de toeschouwers.
De voorstelling bestond uit drie afzonderlijke delen waarvan de titels allen verwezen
naar de filmwereld.30
Het eerste en het laatste deel bevatten intermediale
wisselwerkingen tussen dans en nieuwe media. In het eerste deel werden filmbeelden
28 VAN SCHAIK, E., o.c., p.288. 29 Ibid., p.294. 30 Ibid.
25 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
van een dans op een doek geprojecteerd. Gelijktijdig werd dit ballet door twaalf dansers
op scène opgevoerd. Hierdoor ontstond er ook een wisselwerking tussen een live
uitvoering en gemediatiseerde dansbeelden. Heel wat filmbeelden waren bovendien in
close-up waardoor het net leek of de beelden live werden opgenomen. Het synchrone
aspect tussen film en dans was voor vele toeschouwers compleet ongekend. Dansers
trachten in elke voorstelling zoveel mogelijk synchroon te dansen om de esthetica van
de bewegingen te respecteren. Maar wanneer dit in combinatie is met vooraf
opgenomen filmbeelden wordt het voor hen heel wat moeilijker. Zo zullen de dansers
hun bewegingen en lichaam aanpassen aan het geprojecteerde filmbeeld. Hierdoor zijn
zij zijn veel bewuster met hun lichaam en de performance bezig dan wanneer er geen
nieuwe media aanwezig zijn.
In het slotdeel, dat de titel Twice meekreeg, dansten de toeschouwers onder
stroboscopisch licht waardoor het leek of de bewegingen zwevend herhaald werden.31
De dansers zelf deden de bewegingen slechts eenmalig maar door het licht leek het of
zij buiten hun lichaam traden. Door dit beeld werden de toeschouwers in een soort van
extase gebracht.
Enige formuleerbare kritiek is dat Van Manen bij de voorstelling van Mutations zeer
hard hamerde op de aanwezigheid van naakte mannelijke dansers. In deze voorstelling
is naaktheid ver zoek. De mannen droegen maillots met een ontbloot bovenlijf. Naar
mijn mening zorgde de afwezigheid van een uitgesproken statement voor een betere
totstandkoming van de intermediale wisselwerking. Bij Mutations was er een conflict
voelbaar, bij Twice is de intermediale interactie vernieuwend en uitdagend voor de
toeschouwers. De aanwezige dubbelheid toonde reeds aan wat mogelijk was met de
aanwezigheid van een extra medium.
31 VAN SCHAIK, E., o.c., p.294.
26 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
3. Meg Stuart: Highway 101 (2000)
Highway 101 is één van de grootste projecten die Meg Stuart in haar carrière met het
gezelschap Damaged Goods heeft gecreëerd. De voorstellingen werden in enkele
internationale steden op verschillende locaties gespeeld.32
Doordat de locaties nooit
afgesloten theaterruimtes waren, moesten de betrokkenen voortdurend rekening houden
met de architecturale omgeving. Om die reden wijzigden de volgorde en de
verschillende scènes van de voorstelling iedere keer grotendeels. Dit maakte voor de
toeschouwers het stuk zo uniek. Door de ontmoeting van diverse media en andere
facetten met dans was Highway 101 een experimenteel project. Maar ook de reis van de
toeschouwers doorheen een wereld vol verschillende contexten en beelden creëerde een
unieke ervaring. Heel wat critici vergeleken Highway 101 dan ook met een roadmovie
waar zowel de performer als toeschouwer voortdurend geconfronteerd werden met
allerlei theatrale en menselijke hindernissen. 33
Het idee om deze voorstellingen te creëeren kwam, net als bij Vandekeybus, uit het
verleden van Meg Stuart. Voor haar speelt het geheugen een enorm belangrijke rol in
haar voorstellingen. Het tarten van het geheugen, verwarring creëeren en het gevoel
scheppen van déjà vu zijn de voornaamste kenmerken van deze voorstelling.34
De titel
Highway 101 deed haar bovendien denken aan haar jeugd. Haar ouders waren
gescheiden en wanneer zij op bezoek ging bij de andere ouder werd zij „gedropt‟ aan de
afrit van Highway 101.35
Deze plaats associeerde zij vervolgens met afscheid en een
nieuwe reis naar een parallelle wereld:
“I realised that my life was divided into completely parallel and at the
same time opposite worlds that had nothing and everything to do with
each other. I remember thinking, In this in-between space where do I
belong?”36
32 OBRIST, H-U., “ Highway 101 revisited : An interview with Meg Stuart; Stefan Pucher and Jorge
Leon” in: Janus, 2001, nr.5, p.34. 33
PEETERS, J., “Een roadmovie met tussenstops” in: De Tijd Cultuur, 15 maart 2000. 34 OBRIST, H-U, a.c., p.34. 35 Ibid. 36 Ibid.
27 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
Deze aanwezigheid van „in-betweenness‟ speelt een zeer beduidende rol in de
voorstelling. De toeschouwer moet zich zowel lichamelijk als geestelijk kunnen
verplaatsen doorheen de verschillende ruimtes. Enkel op deze manier kan hij het werk
compleet ervaren zoals het hoort. Door de keuze te maken om intermedialiteit te
gebruiken, kan er een ontmoeting plaatsvinden tussen performer en toeschouwer, tussen
dans en nieuwe media maar ook tussen diverse realiteiten. Dit is bovendien één van de
eigenschappen van intermedialiteit waar in het volgende hoofdstuk uitvoerig aandacht
wordt aan geschonken. Intermedialiteit brengt ons tegelijkertijd in diverse ruimtes
zonder enige fysieke verplaatsing. Men kan reeds concluderen dat het onmogelijk was
voor Meg Stuart om in de theaterruimte te blijven. Zowel de performer als de
toeschouwer moesten zich voortdurend aan de ruimtes aanpassen. Bovendien werden de
steden om bepaalde redenen gekozen aangezien Meg Stuart met allen een persoonlijke
relatie had. Zo was Brussel haar thuishaven, Rotterdam de toenmalige Europese
Culturele hoofdstad en Zürich was de plaats waar ze met haar gezelschap een vaste
residentie had.37
Men kan reeds concluderen dat in de voorstelling van Meg Stuart een
verdubbeling van de ruimtes ontstond. In de analyse wordt dit meer specifiek bekeken.
Ook toont zij aan dat door het gebruik van verschillende ruimten men het „hier-en-nu‟
van de performances kan doorbreken. Zij is bijgevolg iemand die niet opgezet is met de
dichotomie tussen liveness en mediatisatie. Maar ook dit zal in de volgende
hoofdstukken uitgebreid aan bod komen.
Aangezien de performances verschillend zijn op de diverse locaties worden enkel de
opvoeringen in het Kaaitheaterstudio‟s en La Raffinerie te Brussel geanalyseerd. Het
project op zich is zeer complex, laat staan dat alle voorstellingen in deze masterproef
bestudeerd worden. Dit is een zeer interessant onderzoek voor een doctoraatsstudie
omtrent intermedialeit. In de analyses zal voornamelijk aandacht geschonken worden
aan de aanwezigheid van intermedialiteit waardoor het overbodig wordt om bepaalde
delen zonder nieuwe media te bekijken.
37 HEENE, S., “Choreografe Meg Stuart: Ik leef tussen twee werelden” in: De Morgen, 23 september
2000.
28 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
De eerste voorstellingen te Brussel gingen door maart 2000 in de Kaaitheaterstudio‟s.38
Deze performances waren het startpunt voor hun project. Nadien keerde Stuart nog een
keer terug in december 2000 met een andere Highway 101 op de locatie La Raffinerie.39
Aangezien Meg Stuart wou experimenteren met hybriditeit, intermedialiteit en „cross-
over‟-bewegingen had zij hulp van buitenaf nodig. De dramaturg-scenograaf Stefan
Pucher en de cineast Jorge Leon Alvarez stonden in voor het goede verloop van de
intermediale wisselwerking.40
Alvarez stond voornamelijk in voor de projecties van de
filmbeelden. Heel wat beelden werden vooraf opgenomen, andere werden live gefilmd.
Zo waren er beelden van publiek in interactie met de performers. Deze konden dus niet
vooraf opgenomen worden.
In de performance wordt voornamelijk veel aandacht geschonken aan de toeschouwers.
Van hen wordt verwacht dat zij actief meewerken aan het creatieproces. Zonder de
toeschouwers hebben deze voorstellingen uiteindelijk geen zin. Het is de „in-
betweenness‟ die de bewegingen van de performers en de ervaringen van de
toeschouwers draagt.
De voorstelling start zodra het publiek in groep neerliggen in de foyer van de
Kaaitheaterstudio‟s.41
Men wordt verzocht om met het aangezicht richting het plafond te
liggen. Boven hen is een soort van glazen koepel waar de dansers allerhande
bewegingen maken. Hierdoor aanschouwen zij de bewegingen van onderuit. Dit creëert
een zeer ongewoon beeld. Normaal ziet men een voorstelling steeds vanuit een
vooraanzicht. Deze opstelling biedt een onderaanzicht. Hierdoor voelt men zich
enerzijds als toeschouwer zeer nietig, anderzijds is er een zekere verbondenheid met de
dansers. Net als de toeschouwer deze positie niet gewend is om een performance te
bekijken, zijn zij het ook niet gewoon om op een glazen platform te dansen. De
bewegingen van de performers laten ook een ongekende kracht na op de toeschouwer.
Hij voelt het lichaam zwaar worden en neemt de druk van de lichamen van de dansers
over, ook al is er geen fysiek contact..42
Later worden de rollen omgedraaid en nemen de toeschouwers plaats op het glazen
plafond.43
De dansers voeren hun choreografie vervolgens uit in de foyer waardoor de
38 HEENE, S., a.c., s.p. 39 Ibid. 40 OBRIST, H-U, a.c., p.33. 41 VAN DEN BROECK,C., “Verrassende dimensies bij Meg Stuart” in: De morgen, 18 maart 2000. 42 Ibid. 43 Ibid.
29 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
toeschouwers een ander blikveld verkrijgen. Ze voelen zich nu niet langer de nietige
mens. Integendeel, de performers zijn nu degene die zich klein en als een insect voelen.
Door diverse kijkposities aan te nemen, voelt de toeschouwer mee met de performer.
Hij begrijpt de bewegingen en hoe zij zich voelen. De fysieke lichamelijkheid wordt
vervangen door een bemiddelend medium als via filmbeelden of geluiden uit een andere
ruimte.44
Na deze scènes kunnen de toeschouwers het hele gebouw waar de Kaaitheaterstudio‟s
zijn gevestigd, verkennen. Zij waren vrij en konden hierdoor een eigen reis ondernemen
doorheen het werk. Deze vrijheid konden de toeschouwers appreciëren. Achter iedere
hoek schuilde een nieuwe uitdaging, een nieuwe ervaring. In één van de ruimtes speelde
de scène private room zich af. De opzet van deze scène was een dialoog tussen
choreografe Meg Stuart en een mannelijke performer, die zich niet in dezelfde ruimte
bevindt, maar zichtbaar is via projectie.45
Meg Stuart zat in een zetel voor het
projectiescherm. De man zat in een zetel in de andere ruimte. Stuart geeft voortdurend
opdrachten en kritiek op deze man. Men kan zich afvragen of deze man weet dat hij
geprojecteerd wordt op een videoscherm voor tal van bezoekers. De camera kan net
zoals het menselijk waarnemingsysteem via een les de werkelijkheid registreren. Maar
voor de performer voelt dit anders aan. De camera is geen levend individu. Deze kan
hem niet beoordelen zoals de mensheid dit wel kan. Voor hem is een cameraoog niet
bedreigend en voelt hij zich niet bekijken. Maar door de camera kan Stuart hem
bekritiseren en kleineren. Bijgevolg wil de performer de camera niet ontvluchten, wil
het menselijk oog achter de camera. Dit toont aan dat nieuwe media, zoals Marshall
McLuhan aanhaalde, het menselijk vermogen veruiterlijkt. Maar met het verschil dat dit
geen levend wezend is dat andere individuen kan kritiseren. Het legt net als onze ogen
de werkelijkheid op een drager vast.
Bij de toeschouwer wordt door de intermediale ontmoeting tijdens een live-gebeuren
een gevoel van „in-betweenness‟ gecreëerd. Als toeschouwer beseft men dat het „hier-
en-nu‟ slechts een klein gedeelte is van de „grote wereld‟. Wij leven in verschillende
realiteiten, verschillende tijden en kunnen contact hebben met individuen uit andere
ruimtes of uit andere landen. Dit is een gevolg van de vele uitvindingen van nieuwe
media zoals de telefoon, het internet, de radio, enzovoort.
44 T‟JONCK,P., “Highway 101 maakt vernuftig gebruik van Kaaitheaterstudio‟s: Wie bekijkt wie bij Meg
Stuart?” in: De Standaard, 17 maart 2000. 45 Ibid.
30 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
Een andere gebeurtenis speelt zich af met de mensen op de binnenplaats van het
Kaaitheaterstudio‟s.46
Zij zien voortdurend mensen voorbij de ramen heen en weer
lopen. De mensen op de binnenplaats hebben het gevoel dat zij voyeurs zijn aangezien
de passanten geen contact proberen te leggen. Tegelijkertijd wordt er door onzichtbare
stemmen kritiek gegeven op de voyeuristische toeschouwer die zich betrapt voelt in de
eigen kijkervaring.47
De stemmen behoren toe aan twee performers die vanuit een
kantoor het publiek gadeslaan.
Tot slot is er ook een gebeurtenis waar videobeelden van een vrijend koppel worden
geprojecteerd.48
Deze beelden transformeren geleidelijk aan tot een nieuw beeld waarop
enkel de man zichtbaar is. Hij imiteert in zijn eentje de liefdesrelatie met de vrouw.
Het publiek kan dus vrij wandelen doorheen de gebouwen en geconfronteerd worden
met herinneringen en kijkervaringen. Het besef zich tijdens de performance als een
soort van voyeur zijn bedreigt de comfortabele houding. De identiteit als toeschouwer
wordt voortdurend getart en brengt hem ook tot het besef dat hij een zeer
manipuleerbare positie inneemt die door allerhande factoren beïnvloed wordt.
Tijdens de voorstelling in La Raffinerie worden de klassieke kijkervaringen compleet
doorbroken. De hele performance richt zich op „een ingenieus visueel en auditief
traject‟.49
Dit wordt bereikt door voornamelijk met filmbeelden te werken en de
toeschouwer ondertussen rond te leiden in het indrukwekkende gebouw. In het begin
van de performance neemt Meg Stuart plaats op een sofa. Ze mijmert over haar
gedachten.50
Gelijktijdig wordt er van haar een videoprojectie weergegeven. Zo is het
niet duidelijk wie in gedachten mijmert: de „echte‟ Meg Stuart of de gemediatiseerde?
Een andere scène is de projectie in een duistere ruimte van een groep toeschouwers.51
Via de beelden komen zij heel traag in beweging waardoor het een eeuwigheid lijkt
vooraleer zij bij het begin van het beeldkader zijn. Bovendien worden de beelden zeer
onduidelijk. Ze vervagen en worden onherkenbaar voor de toeschouwer. Heel wat
personen uit het publiek denken dat zij live gefilmd worden. Zij beginnen onbewust de
46 T‟JONCK,P., a.c., s.p. 47 Ibid. 48 Ibid. 49
DE KUNST, S., “ Een desoriënterende tocht door La Raffinerie: Meg Stuart opnieuw in Brussel met
Highway 101” in: De Morgen, 14/12/2000. 50 Ibid. 51 Ibid.
31 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
bewegingen van de gemediatiseerde toeschouwers na te doen. Tot zij opmerkten dat
deze individuen en de andere toeschouwers deze bewegingen niet meedoet. Bovendien
wilden zij zichzelf voortdurend herkennen op het filmbeeld. Ook dit was niet het geval
gezien het beelden waren van een massademonstratie tegen de rechtse politicus Jörg
Haider.
De ontmoeting met intermedialiteit brengt in deze voorstelling de toeschouwer tot
verwarring. Meg Stuart weet zeer goed hoe zij nieuwe media kan gebruiken in functie
van haar performances. Voor heel wat kunstliefhebbers is zij niet enkel een choreografe,
maar ook een interdisciplinaire artieste die zich voortdurend waagt aan nieuwe
uitdagingen.
32 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
4. Wim Vandekeybus: BLUSH (2002-2004)
Zoals aangehaald, bestaat BLUSH uit enerzijds een dansvoorstelling en anderzijds een
dansfilm. Beide werden afzonderlijk gecreëerd maar de dansfilm is grotendeels
gebaseerd op de voorstelling. Zo zullen bepaalde videobeelden en bewegingen
terugkeren maar in een totaal andere setting en context. Wim Vandekeybus besloot
bewust om dit totaalproject te creëren. Heel wat van zijn voorstellingen vragen immers
een vervolg. Dit is enerzijds een gevolg van zijn typische dansstijl, anderzijds van zijn
interesse in de werking van film en video. Heel wat toeschouwers blijven achter met
onbeantwoorde vragen aangezien het achterliggende verhaal niet steeds duidelijk is. De
opvoeringen van Vandekeybus staan voornamelijk bekend om hun buitengewone
energetische lichamelijkheid.52
Hierdoor is het voor hem vaak onmogelijk om, zoals bij
Hans Van Manen, een vaste constructie op te volgen. Via het lichaam worden
bovendien conflictueuze relaties aangegaan. De geest van de performer kan het lichaam
niet altijd volgen. Instincten nemen de bovenhand en de dansers volgen hun innerlijke
emoties. Zij worden door Vandekeybus zeer vrij gelaten in het uiten van hun gevoelens
en kunnen hierdoor heel wat humor in hun bewegingen brengen.53
Door de
nadrukkelijke aanwezigheid van het lichaam wordt het verhaal steeds naar de
achtergrond verschoven. Zo ook bij de voorstelling van BLUSH. Vandekeybus voelde
aan dat er nood was voor een adaptatie van de voorstelling die het achterliggende
verhaal blootlegde. Door de dansfilm kon hij buiten het theater treden en bewegingen in
de natuur brengen. Zo creëerde hij nieuwe percepties en dimensies die door het publiek
zeer gesmaakt werden. Bovendien werd het verhaal veel duidelijker waardoor de
toeschouwer zich kon terugvinden in de bewegingen en de uitdrukkingen van de
dansers.
De aanwezigheid van de natuur in de voorstelling en de dansfilm is geen uitzondering.
Het natuurlijke milieu en de alledaagsheid van de menselijke omgeving hebben
Vandekeybus steeds aangesproken. Het herinnert hem immers aan zijn persoonlijke
levensloop. Dans is, zoals alle kunstdisciplines, een uitdrukking van emoties, van
ervaringen en van herinneringen. Via zijn vader, die dierenarts was, kwam hij in contact
52 JANS, E., Kritisch theater lexicon: Wim Vandekeybus, VTI Brussel, Brussel, 1997, p.24. 53 Ibid.
33 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
met dieren en hun instincten. 54
Heel wat bewegingen doen dan ook zeer dierlijk aan.
Uiteindelijk wil hij niet terugkeren naar de dierlijke instincten, wel naar deze van de
mens. Bij de mens spreken we eerder over onderdrukte gevoelens uit het onderbewuste.
Dit is ook de reden waarom energie een grote rol speelt in zijn voorstellingen. Het
lichaam is voortdurend onderhevig aan het onderbewuste. Hierdoor gedraagt het
lichaam zich vaak wispelturig. De fysieke impulsen en chaotische emoties dragen de
voorstellingen van Vandekeybus. In combinatie met nieuwe media zorgt dit voor een
zeer levendige ervaring bij de toeschouwer. De alledaagsheid vindt zijn oorsprong terug
in het feit dat hij geen degelijke dansopleiding heeft gehad.55
Hij heeft belangrijke
ervaringen opgedaan bij de choreograaf Jan Fabre maar zoekt voornamelijk via zijn
herinneringen een eigen weg in de danswereld.56
Alledaagse bewegingen zijn hem,
naast de dierlijke, het meest vertrouwd. Ten slotte laten verhalen en literatuur, net zoals
film, een grote indruk na op Vandekeybus.57
Ze brengen hem in een imaginaire wereld
waar de mogelijkheid bestaat om confrontaties aan te gaan met zijn verbeelding. Het is
overduidelijk dat bepaalde voorstellingen werden gemaakt met filmische beelden in zijn
gedachten. Bovendien bieden verhalen en films heel wat informatie aan over allerlei
onderwerpen.
Voor de voorstelling BLUSH werden de filmbeelden voordien opgenomen. Hij koos
voor verschillende natuurbeelden die werden geprojecteerd op de achterwand van de
scène als decorstuk. In de analyses zal duidelijk worden wat de eigenlijke intermediale
functie is van deze beelden. Net zoals in zijn bewegingen ging Vandekeybus in zijn
intermediale wisselwerking een conflictueuze en complexe relatie aan. Dit lijkt zeer
tegenstrijdig maar zolang geen van beide media elkaar domineren, is er sprake van een
intermediale wisselwerking. De relatie die de dans met de filmbeelden aangaat, is een
letterlijke botsing die naar de toeschouwer zeer onverwacht, doch verrassend oogt. In de
voorstelling werkt hij voornamelijk met dierlijke bewegingen en geluiden zoals krijsen
en hijgen. De dansers representeren immers de geneugten van de mens in combinatie
met de sterkte van de natuurkrachten. In het begin van de performance heeft hij er voor
gekozen om geen filmbeelden te projecteren op de achterwand. De achtergrond van het
54 JANS, E., o.c., p.11. 55 Ibid., p.5. 56 Ibid. 57 Ibid., p.26.
34 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
decor lijkt eerder op een moeras. Tijdens de dans benutten de performers de hele scène
en bewegen zij voornamelijk in groep. Enerzijds hebben zij voortdurend contact met
elkaar maar anderzijds strijden zij om in deze wereld vol hindernissen te kunnen
overleven. Op een bepaald moment valt het moerasdoek weg en komt een filmbeeld van
een vrouw in het water te voorschijn. De dansers proberen voortdurend contact te
maken met de beelden door de gemediatiseerde personages na te doen en het scherm
aan te raken. Gedurende een hele periode wisselen de beelden van waternimfen en
dolfijnen elkaar af. Ook worden enkele close-ups in beeld gebracht van zwemmende
individuen. Voor de toeschouwer wordt het gevoel van de onderwaterbeelden zeer goed
weergegeven. Door de camera steeds in dezelfde positie te houden, lijkt het of de
personages contact met de camera zoeken en niet andersom. Dit is een zeer interessante
vaststelling die kan gebruikt worden in de analyse omtrent blik en de lichamelijkheid.
Na de beelden van het water werden filmbeelden van varkens geprojecteerd. Hierdoor
wordt de allegorie met het dierlijke leven gemaakt. Maar ook mensen kunnen zich als
varkens gedragen wanneer zij hebzuchtig worden. Tijdens het weergeven van deze
beelden kleden de dansers elkaar al dansend uit om zich nadien weer samen aan te
kleden. Vervolgens zijn alle dansers in het zwart gekleed behalve één personage. Deze
rolt constant over de vloer en wordt genegeerd door de anderen. Hierdoor lijkt dit
personage het „zwarte‟ schaap. Maar door de grote aanwezigheid van zwart lijkt het ook
op een begrafenis waar het „zwarte‟ schaap de dode representeert. Uiteindelijk beginnen
alle dansers zeer heftig te reageren door het decor op te bouwen en nadien terug af te
breken. Het lijkt of zij allen samen gevangen zitten in een rouwproces. Vervolgens
worden, zonder dans, beelden geprojecteerd van kikkers die samen op een hoop liggen.
De dansfilm zal deze beelden verbinden met de hel waar de overleden danser in terecht
komt. Voor de toeschouwer is het zeer moeilijk om deze beelden tijdens de voorstelling
te verbinden met het achterliggende thema. Tot slot worden er beelden van een maïsveld
geprojecteerd. Deze komen voor de toeschouwer enorm bedreigend en bevreemdend
over. Verschillende personages zitten vast in de macht van het maïsveld en trachten hier
in te overleven. Zij lijken zeer verward en op de dool. Om deze gedachte kracht bij te
zetten, wordt op het einde van de voorstelling een simpele hanglamp over de scène
geslingerd. Hierdoor zijn bepaalde delen in het donker en vervolgens niet zichtbaar voor
de toeschouwer. Men weet niet wat er gebeurt en dit zorgt voor een enorm verradelijk
en grimmig eindbeeld.
35 Hoofdstuk I: Intermedialiteit onder de loep genomen
De dansfilm komt minder bedreigend over. De beelden zijn voor de toeschouwer veel
eerlijker omdat Vandekeybus de mens in een aantrekkelijker daglicht plaatst. Het
verhaal of de rode draad is bovendien beter afleesbaar waardoor de toeschouwer zeer
goed begeleid wordt doorheen de diverse conflictueuze relaties. Daarnaast kan men
BLUSH beschouwen als een soort van reis doorheen het woeste onderbewustzijn.
Instincten en dromen uit het onderbewustzijn komen tijdens de film voortdurend met
elkaar in conflict. Bovendien doet het lichaam dingen die de geest niet steeds begrijpt.
Door zeer energetisch te filmen toont hij aan hoe de geneugten van ons lichaam worden
vrijgelaten in het onderbewustzijn. De natuur en het water zorgen ervoor dat het lichaam
vrij is maar tegelijkertijd ook gebonden is aan de natuurkrachten. De manier van filmen
ondersteunt deze gedachte. Door deze dansfilm wordt het duidelijk dat theater en dans
niet alle mogelijkheden herbergen die film als medium wel bevat. Maar door
intermediale wisselwerkingen kunnen het theater en de dans ook mee proeven van de
filmkwaliteiten. De danser moet rekening houden met de context waarin de beelden
werden geregistreerd. Wanneer zij dansen in de vrije natuur moeten zij hun bewegingen
en emoties aanpassen aan deze omgeving. Dit toont reeds aan dat voornamelijk het
toegevoegde medium enig aanpassingsvermogen moet bevatten.
In de film komen verschillende beelden uit de performance terug. Zo zijn de beelden
van de varkens en de kikkers ook aanwezig. In de beelden van de varkens maakt de
uitgestotene vrouw contact met deze dieren. Zij beseft dat de mens voortdurend
bedreigd wordt door de natuur. Wanneer de film verder evolueert, merkt zij echter ook
op dat men op zijn hoede moet zijn voor elkaar. Mensen zijn uiteindelijk op zichzelf
aangewezen. Men kan niemand vertrouwen. De kikker daarentegen is het symbool van
de ziel. Zo sprong uit de mond van de gestorven vrouw, die overigens zelfmoord
pleegde, een kikker. Dit representeert het verlaten van de ziel uit het lichaam. De stapel
kikkers, die de hel representeren, is een bijeenkomst van verloren zielen. Op het einde
van het verhaal zal een man de kikker eten om terug bij de vrouw te zijn. In dit fragment
is de link duidelijk voelbaar met de mythe van Orpheus. De danser kon de verleiding
niet weerstaan om zijn vrouw te laten gaan. Uiteindelijk is de thematiek van BLUSH één
van vele mensen. Iedereen kan het beleven. Wim Vandekeybus plaatst de ervaringen
van alle mensenlevens samen via een totaalproject waar intermedialiteit een belangrijke
rol in speelt.
HOOFDSTUK II:
INTERMEDIALITEIT ONDER
DE LOEP GENOMEN
37 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
1.Introductie
Zoals werd aangehaald in de inleiding van deze masterproef viert intermedialiteit sinds
het laatste decennium van de twintigste eeuw hoogtij in de kunstwereld. Heel wat
hedendaagse kunstenaars gaan de uitdaging aan om nieuwe media te verwerken binnen
hun gebruikelijke kunstvorm. Dit is een gevolg van de talrijke technologische
innovaties, zoals film en fotografie, die reeds sinds de negentiende eeuw de kunstwereld
en zijn sociale functies uitdagen. Technologische media beschikken immers over
diverse mogelijkheden die de kunstpraktijk voordien niet kende. Mechanismen zoals het
registreren van een realiteit binnen het bereik van een lens en het technisch
reproduceren van bestaande beelden fascineren vele kunstenaars. Het wekt hun
nieuwsgierigheid op om deze aspecten te vatten en te hanteren binnen het eigen
werkveld. Door intermediale relaties te ondernemen, integreren kunstenaars diverse
vernieuwingen binnen de verschillende disciplines van de kunstwereld. Bijgevolg wordt
de kunstwereld niet alleen uitgedaagd door de talrijke technologische innovaties, zij
dagen ook zichzelf uit door nieuwe elementen te verwerken in traditionele kunstvormen.
Dit vraagt ervaring en kennis over de gekozen media en dus wordt kunst niet louter
aanschouwd als een representatie van de gedachten van een kunstenaar via een
persoonlijke expressie.58 Intermedialiteit biedt meer mogelijkheden aan waardoor een
nieuwe, een andere, kijk op de werkelijkheid mogelijk is.
Niet alleen de vele technologische innovaties zorgen voor de groei van intermedialiteit,
ook de huidige dominantie van de zogezegde massamedia in de Westerse maatschappij
bedreigt de actuele kunst. Vooreerst hebben ze de mogelijkheid om op een mondiaal
niveau via een simultane werking informatie te verspreiden. Daarnaast wordt een
aanzienlijk publiek via eenzelfde netwerk gelijktijdig aangesproken.59 Een kunstwerk
heeft deze mogelijkheid bijna nooit. Een schilderij of een beeldwerk bevindt zich steeds
in een museum of in een privécollectie waar het op specifieke momenten van de dag
door een aantal individuen wordt geobserveerd. Deze kunstwerken zijn verbonden aan
een vaste tijd en plaats. Bijgevolg worden niet alle individuen gelijktijdig aangesproken
door deze werken. Podiumkunsten daarentegen zijn een vorm van zeer vluchtige media.
58 MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), o.c., p.12. 59 T‟JONCK, P., “Intimiteit, intimidatie” in: Tijdschrift voor podiumkunsten: etcetera, jaargang 23,
oktober 2005, nr.98, pp.55-57.
38 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
De presentatie van hun kunstproducten vindt slechts enkele malen plaats voor een select
publiek op een bepaald tijdstip in een gekozen ruimte. Wanneer de voorstelling of
performance is afgelopen, is de creatie nog slechts een herinnering voor de
toeschouwer. Hierdoor wordt kunst in de huidige maatschappij gereduceerd tot een
marginaal medium.60 Het kan voor velen niet langer voldoen aan de eisen van
alomtegenwoordigheid en eenvormigheid. Enkel door technologische reproductie kan
het kunstwerk permanent beschikbaar zijn voor een groot publiek.61 Maar voor deze
verspreiding moet men ook gebruik maken van massamedia. Bovendien lijkt het of
massamedia via hun simultane werking een veel krachtiger en directer beeld kunnen
leveren van de werkelijkheid. Bijgevolg initiëren zij een nieuw visueel veld en een
nieuwe manier van kijken.62 De kunst als ultieme boodschapper van subjectieve ideeën
en persoonlijke gedachten van een individu lijkt door deze vaststellingen slechts nog
een schim van zichzelf.63
Door intermediale wisselwerkingen aan te gaan, creëert de kunstwereld de mogelijkheid
om massamedia van zijn kant te begrijpen en enigszins uit te dagen. Door hun
wisselwerking kunnen zij vooropgestelde grenzen doorbreken en binnentreden in een
nieuwe dimensie. Volgens de theoreticus Philip Auslander is het onmogelijk om
massamedia aan de kant te schuiven als dominante cultuurproductie. Podiumkunsten
zich volgens hem „bedreigd‟ door de opkomst van televisie, film en internet. Om deze
vaststelling te bekrachtigen haalt hij een citaat aan van Karl Marx:
“In all forms of society, there is one specific kind of production which predominates
over the rest, whose relations thus assign rank and influence to the others.
It is a general illumination which bathes all the other colours and modifies their
particularity. It is a particular ether which determines the specific gravity of every
being which has materialized within it.”64
60 T‟JONCK, P., “Intimiteit, intimidatie” in: Tijdschrift voor podiumkunsten: etcetera, jaargang 23,
oktober 2005, nr.98, pp.55-57. 61 BENJAMIN, W., o.c., p. 10. 62 LAERMANS, R., “ Mediale magie” in: HAEGHENS H. (ed.), Mediale bemiddelingen over Vincent
Dunoyer en Anderen,Cultureel Centrum Maasmechelen, Maasmechelen, 2003, p.16. 63 Ibid. 64AUSLANDER, P., Liveness: performance in a mediatized culture, Routledge, Londen, New York,
1999, p.1.
39 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Naar mijn mening is het te voorbarig om er meteen van uit te gaan dat steeds één
productievorm dominant is en de andere ondergeschikt. Men kan wel vaststellen dat de
kunstwereld door de opkomst van deze media gedeeltelijk zijn macht is verloren over de
publieke ruimte. Massamedia treden, zoals werd aangehaald, binnen in het domein van
de kunsten doordat zij de mogelijkheid hebben om een groot publiek actief aan te
spreken.65 Daarnaast zijn zij net zoals de kunsten een plaats van ontmoeting tussen
mensen en hun leefomgeving.66 In eerste instantie leken nieuwe media de
maatschappelijke functie van kunst aan te tasten. Media-art proberen nog steeds de
superioriteit van massamedia aan te tonen.67 Maar bij nader inzien hebben massamedia
binnen de kunsten eerder een ondersteunende rol. De camera en de computer zijn beide
vertegenwoordigers van remediatie tussen oude en nieuwe media.68 Het invoeren van
nieuwe media, wat een menselijke activiteit is, heeft niet als doel om drastische,
artistieke veranderingen door te voeren. Integendeel, door hun intermediale relaties met
kunst als communicatievorm ontstaan er immers parallellen en positieve
„consequenties‟ voor de kunst.69 Hedendaagse kunstenaars trachten op hun beurt
massamedia te interpreteren.
Door het ontstaan van interactieve installaties, hyper-reëele performances, online
theatervoorstellingen, etc. groeien de mogelijkheden bovendien om een zeer divers
publiek te bereiken. Meer mensen zijn vandaag de dag geïnteresseerd in experimenten
en technologie dan in traditionele kunst. Dit is grotendeels een gevolg van onze
consumptiemaatschappij. Men wil steeds vernieuwing. Intermedialiteit zorgt voor
nieuwe conversaties, dialogen en interacties.
Men kan dan ook concluderen dat de kunstwereld andere media eerder als partners
zullen aanschouwen dan als duchtige concurrenten. Door intermedialiteit worden de
maatschappelijke functies van beide partijen ondersteund. Tenslotte zorgen de
aanwezigheid van diverse mediavormen in de actuele kunst en de opkomst van een
verzadigde informatiecultuur voor een distantie tegenover het essentialistische
65 LEIJDEKKERS,P., “Schoonheid uit de computer: Kunst en de nieuwe media.” in: Ons Erfdeeljaargang
49 (2006), nr.5, p.659. 66T‟JONCK, P., “Intimiteit, intimidatie” in: Tijdschrift voor podiumkunsten: etcetera, jaargang 23,
oktober 2005, nr.98, pp.55-57. 67 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.54. 68 DIXON, S., Digital Performance: a history of new media in theater, dance, performance art, and
installation, The MIT Press, Cambridge, 2007, p.37. 69 Ibid.
40 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
gedachtegoed. Deze visie verkondigt dat kunstwerken bepaalde alomvattende
kenmerken moeten bevatten om als kunst te kunnen worden erkend. De
kunsttheoreticus Clement Greenberg is één van de vele voorstanders van dit
gedachtegoed.70 Bij nader onderzoek is het zeer moeilijk om te bepalen wat bij kunst
hoort en wat niet. Dit hangt voornamelijk af van eigen smaak en ervaring. Voor
bepaalde toeschouwers kan de kunst van Meg Stuart niet geplaatst worden onder dans
omdat zij zich niet vasthoudt aan de essentie van “dans”. Voor haar is “dans” niet langer
louter „een in tijd en ruimte geordende beweging'.71 Volgens Rudi Laermans tracht zij in
haar kunst een “paradoxaal samengaan van dans en niet-dans” te bereiken.72 Haar
performances zijn voortdurende zoektochten naar datgene dat wij aanschouwen als dans
en naar datgene dat dans op de helling plaatst, het niet-dansante. Deze voortdurende
strijd in combinatie met intermedialiteit maakt het werk van Meg Stuart voor een
theaterwetenschapper enorm uitdagend. Haar werk toont aan dat het essentialistische
gedachtegoed tekort schiet. In vele hedendaagse performances is het dansante voelbaar
via improvisaties, via de drift om te bewegen. Deze bewegingen kunnen alledaags zijn
en in eender welke ruimte plaatsvinden. Het is door de groei van intermedialiteit dat
bepaalde karakteristieken en esthetische aspecten niet langer noodzakelijk zijn om over
kunst te praten. Kunst wordt actief uitgedaagd binnen de eigen discipline en grijpt alle
kansen om een nieuw imago aan te kaarten. Ook visuele bekwaamheid van de
toeschouwers wordt geprikkeld en getest. Door grenzen te doorbreken en hybriditeit
centraal te plaatsen zal hij zich niet distantiëren van de gebruikte media in een
kunstwerk. Net zoals de theoreticus kan de toeschouwer kunst niet langer op een
essentialistische wijze bekijken.
Intermedialiteit speelt een belangrijke rol in de actuele kunst en dus verdient het
fenomeen nader te worden onderzocht. Aan de hand van een literatuuronderzoek
bekijken we verschillende doctrines die zich focussen op intermedialiteit. Daarnaast
komen ook enkele mediatheoretici aan bod die een belangrijke bijdrage hebben geleverd
aan het theoretische werkveld omtrent nieuwe media. Verder zal in het
70 X, Website Radboud Universiteit Nijmegen: Lezing musicoloog en filosoof Vincent Meelberg over hoge
en lage cultuur, URL:
http://www.ru.nl/soeterbeeckprogramma/terugblik/terugblik_voorgaande/terugblik_2009/lezing_vincent/
Laatst geraadpleegd op: 25 mei 2010. 71 UTRECHT, L., o.c., p.15. 72 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.54.
41 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
literatuuronderzoek duidelijk worden dat intermedialiteit geen nieuw concept is.
Volgens bepaalde theoretici is het fenomeen gebaseerd op een 19de
eeuws fenomeen
beter bekend als het Gesamtkunstwerk. Anderen veronderstellen dat de basis van het
begrip verscholen zit in de term intertekstualiteit.
Daarnaast doorgronden we ook de actuele visies uit het theoretische vakveld omtrent het
begrip intermedialiteit grondig bekeken. Bijgevolg bestaat er de mogelijkheid om een
eigentijds denkkader te ontwikkelen en vroegere denkkaders te bekritiseren. Bovendien
zal ook het eigen standpunt tegenover intermedialiteit verduidelijkt worden.
Na de actuele visies zullen we in functie van de casestudies een courante werkdefinitie
van intermedialiteit formuleren. Tot slot halen we de voornaamste eigenschappen van
intermedialiteit aan .
Doorheen dit literatuuronderzoek worden diverse voorbeelden uit de praktijk
geanalyseerd. Dit met de bedoeling om de praktijk te koppelen aan de theorie.
De constante dialoog tussen beiden bieden zowel de theaterwetenschapper als de leek
een interessante invalshoek en methodiek om het hoofdonderwerp, namelijk
intermedialiteit, grondig te bestuderen. De nadruk in de casussen in dit hoofdstuk ligt
voornamelijk op de wijziging van tijd en ruimte in de intermediale performances.
Bovendien worden de eigenschappen van intermedialiteit via de praktijk kritisch
weerlegd of bevestigd. In het volgende hoofdstuk zal de dialoog tussen praktijk en
theorie worden hervat.
Deze dialoog tussen theorie en praktijk heeft de bedoeling om de vraagstelling op te
lossen maar tevens ook om de hypothese te bevestigen of te weerleggen. Het zal snel
duidelijk worden welke theoretici met welk gedachtegoed het meeste bruikbaar zijn.
42 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
2. Het intermediale discours van naderbij bekeken:
perceptievorming door kunst- & mediatheoretici
Anno eenentwintigste eeuw bestaan er verschillende discoursen omtrent het begrip
intermedialiteit. Het collectief Theatre and Intermediality Research Group van de
International Federation for Theatre Research heeft zich doorheen de jaren wereldwijd
geprofileerd als experts inzake de intermediale werking.73 De focus in hun onderzoek
ligt voornamelijk op de aanwezigheid van intermedialiteit binnen theater en
performance.74 Zij onderzoeken, via veldwerk en wetenschappelijke analyses, de groei
van het fenomeen en vanuit dit uitgangspunt testen zij de aanwezigheid van het
fenomeen binnen andere kunstvormen .75 De resultaten van dit onderzoek werden
uitvoerig verwerkt in het boek: „Intermediality in Theatre and Performance‟.76 Bij het ter
perse gaan van deze masterproef kondigden zij bovendien de voltooiing aan van een
bijkomende wetenschappelijke studie: „Mapping Intermediality and performance‟.77 In
deze studie ligt voornamelijk de nadruk op de aanwezigheid van intermedialiteit in
hedendaagse performances. De bevindingen, die in dit werk werden geformuleerd, zijn
niet opgenomen binnen dit onderzoek. Naar mijn mening biedt „Intermediality in
Theatre and Performance‟ een zeer interessante invalshoek aan inzake het
intermedialiteitsdiscours. In de literatuurstudie zal voornamelijk deze bron in
combinatie met bevindingen uit de mediatheorie leiden tot een algemene beschrijving
van het nieuwe fenomeen. Enige kritiek op deze onderzoeksgroep is dat zij geen aparte
studie verrichten naar de aanwezigheid van intermedialiteit binnen de danskunst.
Nochtans zou dergelijk onderzoek interessante informatie opleveren voor de
podiumkunsten. Via deze masterproef kan reeds voor een deel bijgedragen worden aan
dergelijke studie.
73 X., Intermediality in Theatre and Performance,
URL: https://firt-iftr.org/index.php?option=com_content&view=article&id=33&Itemid=21 geraadpleegd
op 27/04/2010 74 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c, p.11. 75 Ibid. 76 Ibid. 77 X., Intermediality in Theatre and Performance,
URL: https://firt-iftr.org/index.php?option=com_content&view=article&id=33&Itemid=21 geraadpleegd
op 27/04/2010.
43 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
2.1 Het Gesamtkunstwerk en intertekstualiteit: de oorsprong
van intermedialiteit?
Intermedialiteit is een nieuw begrip in de huidige kunstwereld. Toch is het gebruikte
concept niet volkomen onbekend. Volgens verscheidene kunsttheoretici, zoals
J.L.Styan, is intermedialiteit een nieuwe variant van het Gesamtkunstwerk.78 Dit
concept werd door de componist Richard Wagner in de tweede helft van de negentiende
eeuw geïntroduceerd.79 In deze periode schreef Wagner twee essays: “Die Kunst und
die Revolution” en “Das Kunstwerk und der Zukunft”.80 In beide artikels predikte hij de
behoefte voor vernieuwing in het toenmalige kunstendiscours. Door allerhande
revoluties en burgeropstanden werd de kunst economisch bedreigd.81 Kunstenaars
voelden zich hierdoor enorm kwetsbaar en onzeker.82 Bovendien eiste de bevolking een
nieuwe taal in hun cultuur die voornamelijk aandacht schonk aan het individu en de
krachten van de natuur.83 Bijgevolg was het ideaal dat kunst compleet op zichzelf moet
staan, beter bekend als l‟art pour l‟art, niet langer haalbaar.84 Er was voornamelijk nood
aan een soort van “echte kunst” die het publiek als een gemeenschap bij elkaar bracht.
Het Gesamtkunstwerk tracht deze visie te vertegenwoordigen. „Het kunstwerk van de
toekomst‟ was geboren.85
Het lijkt alsof de huidige kunstwereld een zelfde evolutie ondergaat. De kunst voelt zich
niet langer bedreigd door geweld of economische onzekerheid. Door de opkomst van
massamedia en technologische innovaties voelen de kunstenaars dat er nood is aan
vernieuwing, hybriditeit en experimentatie. Kunstenaars voelen zich enerzijds onzeker
in hun eigen communicatiemedium maar anderzijds kunnen de traditionele kunstvormen
moeilijk weerstaan aan de drang om nieuwe media in hun eigen vakgebied te gebruiken.
Volgens de Nederlandse choreograaf Hans Van Manen heeft hij zijn dansstijl
grotendeels te danken aan de camera. Deze bepaalde mee hoe hij als choreograaf kon
78 DIXON, S., o.c., p.42. 79 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c, p.30. 80 Ibid. 81 Ibid. 82 WAGNER, R., ASHTON ELLIS, W. (Transl), The Art-Work of the Future, and other Works,
University of Nebraska Press, 1993, p.33. 83 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c, p.30. 84 WAGNER, R., ASHTON ELLIS, W. (Transl), o.c, p.33. 85 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c, p.30.
44 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
bewegen. Zonder dit medium zouden zijn choreografieën een totaal andere
bewegingsvocabulaire gekend hebben.86 Intermedialiteit zorgt in het huidige tijdperk
voor de kunstwerken van de toekomst maar het was de visie van Wagner die hier een
eerste aanzet toe deed.
Maar wanneer is er nu sprake van een Gesamtkunstwerk? Wagner benoemt dit als het
centraal staan van de „creatieve eenwording tussen veelzijdige kunstvormen‟.87 Doordat
verschillende kunstdisciplines met elkaar collaboreren ontstaat een autonoom
totaalkunstwerk. Voor hem persoonlijk speelde het ultieme Gesamtkunstwerk zich af in
het theater. Hij ontwikkelde muziekdrama‟s waar poëzie, dans en muziek met elkaar
verbonden werden tot één geheel.88 De inspiratie hiervoor haalde hij uit de Griekse
tragedie. Voor hem vertegenwoordigde deze de ideale manier van hoe harmonie
gecreëerd kan worden tussen de kunstwereld enerzijds en de maatschappij anderzijds. 89
Het Gesamtkunstwerk trachtte dit ideaal te evenaren en een harmonieus geheel te
creëren waar het individu zich persoonlijk aangesproken voelde:
“The great Gesamtkunstwerk that has to embrace all genres of
art, in order to consume, to destroy each one of these genres to
some extent as resources for the sake of achieving the overall
purpose of them all, in other words the unconditional, direct
representation of perfect human nature - this great
Gesamtkunstwerk it (i.e. our spirit) recognizes not as the
arbitrary possible deed of the individual, but as the necessarily
conceivable joint work of the people of the future.“90
Ondanks de synthese tot één kunstwerk biedt ieder genre in het totaalkunstwerk een
reeks specifieke eigenschappen aan die elkaar ondersteunen. Het is zeer belangrijk dat
er sprake is van convergentie. Bovendien mag geen enkele kunstvorm een dominante
86 Documentaire: Dans in een kastje: Het werk van Hans Van Manen, Nederland, Jellie De Decker, NPS
1999. 87 DIXON, S., o.c., p.41. 88 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.30. 89 Ibid. 90 WAGNER, R., Das Kunstwerk der Zukunft in idem, Gesammelte Schriften, vol. III, X., Leipzig, 1907,
p. 60.
45 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
positie innemen.91 Dit zou het kunstwerk niet ten goede komen. De kunstvormen
moeten mekaar wederzijds aanvullen. Dusdanig creëert het Gesamtkunstwerk een
nieuwe dramatische verbeelding voor de toeschouwer. Wagner stimuleert deze
verbeelding door de toeschouwer in een immersieve ervaring te plaatsen. Het publiek
gaat op in de representatie van de kunstvormen. Het wordt ondergedompeld in een
wereld van illusie zonder gestoord te worden door enig obstakel. Hierdoor gelooft de
toeschouwer in de zogezegde werkelijke weergave van de realiteit. De aanwezige
kunstvormen zijn leesbaar maar door de versmelting zijn ze niet voortdurend zichtbaar.
Zoals de mediatheoretici Jay David Bolter en Robert Grusin verkondigen, kijken de
toeschouwers er doorheen.92 Voor de toeschouwer is het Gesamtkunstwerk vaak geen
fusie tussen diverse kunstdisciplines omdat het niet voortdurend opgemerkt wordt. Het
is gewoon een nieuwe manier om kunst te verspreiden.
De ideeën van Wagner waren, en zijn nog steeds, enorme inspiratiebronnen voor vele
kunstenaars.93 Het Gesamtkunstwerk geeft de mogelijkheid om grenzen te doorbreken.94
Volgens de theoretici tracht intermedialiteit in het huidige kunstendiscours het
Gesamtkunstwerk te optimaliseren om te voldoen aan de eisen van de hedendaagse
maatschappij. Het Gesamtkunstwerk werd zeer lang beschouwd als ronduit utopisch. De
visie van Wagner was goed maar vaak niet haalbaar. Het is zeer moeilijk om een perfect
harmonieus geheel te creëeren. Zodoende is er bij een intermediale wisselwerking geen
sprake van een perfect samenspel tussen nieuwe media en kunst, wel van een
wisselwerking.95 Zowel media als de gebruikte kunstvorm beïnvloeden elkaar. Het is dit
gegeven dat hybriditeit uitlokt en er voor kan zorgen dat media eigenstandig blijven of
net niet.96 Bijgevolg kan het gebeuren dat de kunstvorm de toegevoegde media sterker
beheerst of vice versa. Intermedialiteit biedt hierdoor meer kansen aan een grotere groep
van kunstenaars. De invloeden die nieuwe media en kunst op elkaar hebben is van groot
belang.
91 WAGNER, R., o.c., p. 60. 92 BOLTER J. & GRUSIN R., Remediation: Understanding New Media, The MIT Press,Cambridge,
1999, p.24. 93 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.30. 94 Ibid. 95 Ibid. 96 LAERMANS, R., “ Mediale magie” in: HAEGHENS H. (ed.), Mediale bemiddelingen over Vincent
Dunoyer en Anderen,Cultureel Centrum Maasmechelen, Maasmechelen, 2003, p.23.
46 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Naar mijn mening overstijgt de werking van intermedialiteit deze van het
Gesamtkunstwerk. De versmelting van diverse kunstdisciplines is niet nieuw. Ook niet
ten tijde van de negentiende eeuw. Reeds vanaf de Griekse oudheid deed men dit.
Wagner haalde dit ook zelf aan. Maar voor hem is het Gesamtkunstwerk net iets meer
omdat het de ideale kunstvorm tracht te bereiken. Bij intermedialiteit gaat men nog een
stap verder. Kunstenaars combineren niet enkel verschillende kunstdisciplines. Zij
zoeken het ook buiten de kunst en gaan relaties aan met andere media.
Het Gesamtkunstwerk is enkel vernieuwend omdat er een totale immersieve ervaring
optreedt bij het publiek. Maar ook dit ideaal van het totaalkunstwerk werd reeds
overgenomen door nieuwe media, meer bepaald door de bioscoop. In dit medium zijn
de camera en montagetechnieken onzichtbaar, ondanks hun leesbaarheid. Bij
intermedialiteit kunnen nieuwe media zichtbaar zijn voor de toeschouwer en de
aandacht naar zichzelf trekken waardoor de oorspronkelijke kunstvorm aan waarde
verliest. In dit geval domineren nieuwe media het complete kunstwerk en treedt er
hypermediacy op. De toeschouwer wordt dan zoveel mogelijk herinnerd aan het feit dat
er nieuwe media aanwezig zijn. In extreme gevallen zullen nieuwe media de oudere
media, lees de gekozen kunstvormen, compleet absorberen. Door de aanwezigheid van
hypermediacy wordt de toeschouwer zich bewust van zowel de verdrongen als de
zichtbare media. Doordat men niet omheen de aanwezigheid van nieuwe media kan,
verlangt men naar immersie. Wanneer hypermediacy dit voordeel als gevolg heeft,
waarom aanschouwt iedereen de dominantie of superioriteit van nieuwe media dan als
iets negatief? Mijns inzien komt dit doordat er slechts een verlangen naar immersie
wordt gecreëerd. Toeschouwers willen ondergedompeld worden in illusie en
verbeelding. Wanneer de gebruikte media dit niet kunnen bewerkstelligen, treedt dit
verlangen op. Toeschouwers willen niet met dit gevoel achterblijven. Volgens Jay
David Bolter en Richard Grusin zorgt hypermediacy “voor het uitvergroten van de
tekens van mediatisatie”.97 Het benadrukt de verschillen tussen nieuwe media en kunst.
Maar anderzijds zorgt hypermediacy ook voor unieke ervaringen. Toeschouwers
reageren veel actiever wanneer zij geconfronteerd worden met videoschermen en
camera‟s. Dit komt net omdat hun verlangen tot onderdompeling in fictie niet wordt
vervuld wanneer er geen immersie aanwezig is.
97 BOLTER J. & GRUSIN R., o.c., p.24.
47 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Uiteraard kan er ook immersie optreden bij de toeschouwers doordat de aanwezige
media zich aanpassen aan de traditionele kunstdiscipline. Immersie en hypermediacy
zijn aan elkaar gewaagd.98 Jay David Bolter en Richard Grusin verklaren zelfs dat ze
niet zonder elkaar kunnen:
“At the end of the twentieth century, we are in a position to understand
hypermediacy as immediacy‟s opposite number, an alter ego.”99
Ze treden simultaan op om het publiek een authentieke reële ervaring aan te bieden.100
Hierdoor veranderen de verbeeldingsprincipes van de toeschouwer.
Als deze theorie klopt gaat het Gesamtkunstwerk in de fout door zich enkel te focussen
op immersie. De podiumkunstencriticus Pieter T‟Jonck bevestigt dit.101 Wagner richtte
zich te specifiek op de esthetiek van het kunstwerk.102 Hij verkondigde dat kunst meer in
functie van een maatschappelijk doel moet staan maar gaat zelf in de fout door het
publiek te overspoelen met gevoelens.103 Het publiek vraagt om rechtstreeks
aangesproken te worden maar volgens T‟Jonck gaat hierdoor de ideologische aanzet tot
vernieuwing compleet verloren.104 De blik van het publiek wordt passief. De aandacht
gaat te sterk naar het ideale van de harmonieuze werking die hoogstwaarschijnlijk nooit
volledig kan bereikt worden. Zodoende wil Wagner met zijn Gesamtkunstwerk „een
gemeenschap van gelijkgestemden‟ stichten die de boodschappen en informatie uit het
werk bekijken als de waarheid.105 Door deze vaststelling neemt Wagner geen echte
afstand van „L‟art pour l‟art‟. Kunst blijft fictie die het individu even uit de
werkelijkheid meeneemt naar een utopische wereld.106
Bij intermediale wisselwerking zorgt de antithese tussen immersie en hypermediacy
voor het wijzigen van de verbeelding van de toeschouwers. Door de afwezige
aanwezigheid van nieuwe media worden de toeschouwers constant bestookt met nieuwe
98 BOLTER J. & GRUSIN R., o.c., p.37. 99 Ibid., p.34. 100 Ibid. 101 T‟JONCK, P., “Intimiteit, intimidatie” in: Tijdschrift voor podiumkunsten: etcetera, jaargang 23,
oktober 2005, nr.98, pp.55-57. 102 Ibid. 103 Ibid. 104 Ibid. 105 Ibid. 106 Ibid.
48 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
ervaringen.107 De verbeelding wordt continu aangesproken zodat de toeschouwer het
kunstwerk in zijn totaliteit kan ervaren. Ook de kunstenaar ondervindt een wijziging in
zijn creatieve werking. Hij moet nu echt rekening houden met de percepties van de
toeschouwer. Voordien deed dit er minder toe: een kunstenaar maakte in de eerste plaats
een werk naar aanleiding van een subjectieve ervaring. De typische visualisering die
optreedt, plaatst, in tegenstelling tot het Gesamtkunstwerk van Wagner, de toeschouwer
in een gepersonaliseerde positie. Men zou kunnen concluderen dat dit een eerste
consequentie is van intermediale wisselwerkingen: het actief aanspreken van de
verbeelding via de blik van de toeschouwer om zo tot een nieuwe totaalervaring te
komen.
Tenslotte lijkt de werking van het Gesamtkunstwerk meer op multimedialiteit dan op
intermedialiteit. In de volgende paragraaf wordt dit fenomeen uitvoerig besproken.
Men kan concluderen dat het Gesamtkunstwerk bepaalde aspecten bevat van
intermedialiteit. Maar voor de huidige samenleving voldoet het Gesamtkunstwerk niet
langer aan de eisen van de verbeelding van de toeschouwers.
Volgens andere theoretici is intermedialiteit gebaseerd op de term intertekstualiteit uit
de literatuurwetenschap.108 Deze wetenschap staat bekend voor het onderzoeken van
letterkundige teksten.109 Men spreekt van intertekstualiteit wanneer een nieuwe literaire
tekst elementen opneemt van andere letterkundige teksten. De nieuwe tekst verwerkt
deze vervolgens tot één nieuw geheel.110 Bijgevolg ondersteunt de inhoud van oude
teksten het nieuwe werk integraal. Men kan de nieuwe tekst niet begrijpen zonder de
aanwezigheid van het materiaal uit oude teksten.111 De aanwezigheid van andere teksten
zorgt voor nieuwe betekenissen en perspectieven. Men zou intermedialiteit op dezelfde
manier kunnen omschrijven maar met enige nuance. Intertekstualiteit richt zich
specifiek op één medium namelijk tekst.112 Een nieuwe tekst neemt elementen over van
107 LAERMANS, R., “ Mediale magie” in: HAEGHENS H. (ed.), Mediale bemiddelingen over Vincent
Dunoyer en Anderen,Cultureel Centrum Maasmechelen, Maasmechelen, 2003, p.11. 108 CHAPPLE F. & KATTENBELT C., o.c., pp. 11-25. 109 Ibid. 110
Ibid. 111 Ibid. 112 BRILLENBURG, W. & RIGNEY, A., Het leven van teksten: Een inleiding tot de
literatuurwetenschap, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2006, p.101.
49 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
andere teksten, niet van andere media. Wetenschappers die intertekstualiteit
onderzoeken moeten zich enkel toespitsen op letterkundige teksten. In intermediale
relaties daarentegen neemt een bestaand medium, in dit geval kunstdisciplines zoals
theater, andere media op om een nieuw totaalresultaat te bereiken. In het huidige
kunstdiscours zijn deze andere media voornamelijk nieuwe media. Er is een link tussen
beide termen door de aanwezigheid van „inter‟. Bij beide begrippen is het oude
materiaal in wisselwerking met het nieuwe van cruciaal belang. De gebruiker van
teksten of van media begrijpt enkel de betekenis wanneer er een wisselwerking tussen
oud en nieuw aanwezig is.113 Bovendien ontstaan er nieuwe mogelijkheden. Een tekst
staat nooit op zich. Hij is steeds een onderdeel van een groter literair netwerk. Ook
media maken deel uit van intermediale netwerken. 114
Maar aangezien tekst ook een medium is, kan tekst ook deel uitmaken van
intermedialiteit. Teksten gaan niet alleen onderling een relatie aan. Zij kunnen zich ook
introduceren binnen andere mediavormen zoals theater of film. Boeken die verfilmd
worden, komen in het intermediale netwerk terecht.115 We kunnen dus stellen dat
intermedialiteit enige overeenkomsten kent met intertekstualiteit. Maar intermedialiteit
is een eerder overkoepelende vorm voor de relaties tussen alle media. Terwijl slechts
één medium, namelijk teksten, kan onderzocht worden op de aanwezigheid van
intertekstualiteit.
Mijn inziens kan men concluderen dat intertekstualiteit en intermedialiteit hetzelfde
doel hebben namelijk het verwijzen naar andere media om zo de betekenissen die
aanwezig zijn in deze wisselwerking te begrijpen. Maar, zoals werd aangehaald, spitst
intermedialiteit zich toe op alle media en intertekstualiteit niet. Intermedialiteit is verder
geëvolueerd omdat intertekstualiteit te beperkt was als aanknopingspunt om de relatie
tussen alle media te omschrijven. De werking van intertekstualiteit is zeer goed
bruikbaar en stemt overeen met wat intermedialiteit wil bewerkstelligen. Het is echter
noodzakelijk om het begrip op te waarderen naar de verwikkelingen in de huidige
culturele wereld.
De link tussen beide is redelijk concreet maar de relatie tussen beide is in waarde
verzwakt omdat allerhande theoretici intermedialiteit specifieker zijn gaan bestuderen
113 BRILLENBURG, W. & RIGNEY, A., o.c., p.101. 114 Ibid, p.115. 115 Ibid.
50 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
en nieuwe doctrines hebben geformuleerd. Zo wordt er dezer dagen een onderscheid
gemaakt tussen intermedialiteit, multimedialiteit en transmedialiteit. Ook de opkomst
van de remediatie-theorie sluit aan bij het onderzoek naar intermedialiteit. Deze worden
verder in het hoofdstuk uitvoerig besproken.
Intertekstualiteit behoort bovendien tot de literatuurwetenschappen en intermedialiteit
tot de mediastudies. Dit zijn twee aparte onderzoekdisciplines die bij elkaar informatie
gaan „lenen‟ maar deze informatie reformeren tot bruikbaar materiaal voor het eigen
werkveld.
Als theaterwetenschapper is het zeer interessant om een connectie op te merken tussen
twee diverse werkvelden en dus te bemerken dat het doel van een reeds gevestigd
begrip, namelijk intertekstualiteit, grotendeels overeenstemt met dat van een nog
redelijk onbekend en recent begrip. Verder is er echter het besef dat het noodzakelijk is
om intermedialiteit als een nieuw begrip afzonderlijk te bekijken en bijgevolg op zoek
te gaan naar zijn persoonlijke eigenschappen en mogelijkheden.
2.2 „Borderlines of art‟: actuele visies op intermedialiteit
Dit deel zal grotendeels gebaseerd zijn op „Intermediality in Theatre and Performance
van Fredda Chapple en Chiel Kattenbelt. In het artikel wordt een duidelijk overzicht
geboden van de actuele visies omtrent intermedialiteit. Deze verschillende visies zullen
hier bestudeerd en kritisch ondervraagd worden in functie van de zwaartepunten uit dit
onderzoek. Zo zal er gestart worden met de analyse van het pre-intermediale debat die
voornamelijk discussieerden over de relatie tussen film en theater voor er sprake was
van intermedialiteit in de podiumkunsten. Nadien wordt het internationale discours
bekeken. Hier zal de verschillende formuleringen van definities voor intermedialiteit
centraal staan.
Dit gedeelte in de masterproef is van enorm belang. De bron van Chapple & Kattenbelt
toont immers aan dat het intermediale debat bij zijn aanvang heel wat controverses
teweeg heeft gebracht. In de huidige kunstwereld is intermedialiteit aanvaard. De
dichotomie tussen kunst en nieuwe media is geslonken. Uiteindelijk is er zelfs een
mogelijkheid om een werkdefinitie van intermedialiteit te formuleren die specifiek
gebruikt kan worden in het onderzoek naar de relatie tussen intermedialiteit en
hedendaagse dans.
51 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
2.2.1 Pre-intermediaal debat: zorgt een kruisbestuiving tussen film en
theater voor intermedialiteit?
Bij de aanvang van de twintigste eeuw werd er door diverse theoretici uitvoerig
aandacht geschonken aan de mogelijke relaties tussen kunst en nieuwe media.116 Deze
belangstelling was niet enkel voelbaar binnen het kunstdiscours, ook filmtheoretici
zagen enig verband tussen film en kunst.117 Volgens hen lag de basis van film
grotendeels in de theaterpraktijk.118 Zo schreef de filmproducent Nicolas Vardac in zijn
werk Stage to Screen hoe het nieuwe medium film sinds zijn ontstaan het theater
remedieerde.119
Het begrip remediëren is een redelijk recent begrip. De term was nog
niet gekend toen Vardac zijn werk schreef omtrent de relatie tussen film en theater.
Maar zijn gedachtegoed sluit aan bij de recente remediatie-theorie van de theoretici Jay
David Bolter en Richard Grusin. Deze theoretici vonden het noodzakelijk om een breed
opgezette doctrine te ontwikkelen omtrent de relatie tussen oude en nieuwe media. In
deze theorie lieten zij voornamelijk ruimte om de betekenis van nieuwe media te
bespreken. Te dikwijls wordt er vanuit gegaan dat met nieuwe media enkel digitale
media wordt bedoeld zoals het internet, digitale fotografie en film.120
Deze redenering is
fout. Nieuwe media zijn inhoudelijk veel meer dan dat. Bolter & Grusin willen met hun
wetenswaardige theorie dit misverstand de wereld uithelpen. Hun voorloper, Marshall
McLuhan, had reeds heel wat geschreven aangaande dit onderwerp. Zijn theorie was
echter te beknopt.121
Hij merkte reeds op dat nieuwe media de inhoud van oude media
overnamen.122
De doctrine van Bolter en Grusin start met dezelfde veronderstelling. 123
Maar volgens hen nemen nieuwe media, naast de inhoud, ook andere eigenschappen en
aspecten en herdefiniëren ze tot een nieuw geheel. Ook andere eigenschappen en
aspecten worden overgenomen en geherdefinieerd tot een nieuw geheel. Door deze
methode wordt de inhoud van het oorspronkelijke medium via het nieuwe medium
„gemoderniseerd‟ en aangepast aan de huidige behoeften van de maatschappij. Volgens
Bolter en Grusin probeert het nieuwe medium steeds de beperkingen van zijn voorloper
116 CHAPPLE F. & KATTENBELT C., o.c., pp. 13. 117 Ibid. 118 AUSLANDER, P., o.c, p.11. 119 Ibid. 120 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., pp.11-25. 121 BOLTER J. & GRUSIN R., o.c., p.77. 122 Ibid. 123 Ibid., p.21.
52 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
te verbeteren.124
Ieder medium streeft immers een bepaald doel na. In theater tracht men
steeds de werkelijkheid zo correct mogelijk weer te geven. Door de opkomst van het
nieuwe medium wordt het voor de gebruiker duidelijk dat het voorgaand medium
faalde.125
Een voorbeeld van remediatie is het digitaliseren van een film. De analoge
film wordt dan vervangen door een digitale film maar het blijft „een vastgelegde
opname die bewegende beelden projecteert‟126
. Zo remedieert ook de film als nieuw
medium het theater.
Volgens Vardac werden bepaalde dimensies, zoals narratieve structuren en visuele
aspecten, eerst ontwikkeld op de theaterscène om nadien overgenomen te worden door
het medium film.127
Zo werden filmvoorstellingen gehouden in theaterruimtes en
streven zij net als theater naar een indruk van de werkelijkheid. Daarnaast worden
bepaalde ensceneringen die in het theater werden opgevoerd, overgenomen door de
film.128
Ben Brewster en Lea Jacobs, bijvoorbeeld, vonden dat vroege cinema er naar streefde
om “theatrical” te zijn.129
Film nam voornamelijk de theatrale vocabulariteit over en
hervormde deze tot een nieuwe filmische taal.130
Toch was er ook enige controversie
voelbaar binnen de filmtheorieën.131
De theoreticus Münsterberg verwees in „The Silent
Photoplay‟ naar het essentiële verschil tussen een filmbeeld en een theaterbeeld:
“The theatre stage is broadest near the footlights and becomes narrower
toward the background; the moving picture stage is narrowest in front and
becomes wider towards the background […]whatever comes to the foreground
therefore gains strongly in relative importance over its surroundings. Moving
away from the camera means a reduction much greater then a mere stepping to
the background on the theatre stage. Furthermore lifeless things have much
124 BOLTER J. & GRUSIN R., o.c., p.60. 125 Ibid. 126 X, Van Dale algemeen Nederlands woordenboek. URL:
http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=film laatst geraadpleegd: 10 juli
2010. 127 AUSLANDER, P., o.c, p.11. 128 Ibid. 129 Ibid. 130 Ibid. 131 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.169.
53 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
more chance for movements in the moving pictures than on the stage and their
motions, too, can contribute toward the right setting of the attention.”132
Bovendien werd theater van bij zijn oorsprong geprofileerd als een dominante
entertainmentvorm. Door de mediatisatie en opkomst van de cinema, en later van televisie en
internet, werd deze culturele positie grondig bedreigd.133
Men merkt op dat deze
bedreiging vandaag de dag aanzienlijk is gedaald daar theater en film elkaar grotendeels
aanvullen door middel van een wederzijdse dialoog. Beide zijn een specifieke vorm van
entertainment die zich zeer vaak in elkaars vaarwater begeven. Zowel theater als film
vragen van hun toeschouwers om een intense verbeelding. Film biedt het publiek een
nieuwe homogene en harmonieuze wereld aan waar de illusie van beweging centraal
staat.134
Door stilstaande beelden snel na elkaar te plaatsen ontstaat er immers
persistentie op het netvlies van de kijker en gelooft deze in de zichtbare illusie. De
toeschouwer wordt visueel geprikkeld en merkt de specifieke werking van film niet
op.135
Bijgevolg hebben zowel theater als film de mogelijkheid om de werkelijkheid te
representeren. Maar toch is er een verschil voelbaar. Film heeft namelijk de
mogelijkheid om via de camera bewegende beelden van de werkelijkheid vast te leggen
en deze op een drager te plaatsen zodat zij nadien geprojecteerd kunnen worden.136
Deze beelden zijn echter een voorbeeld van mechanische illusie. Door stilstaande
beelden snel na elkaar te plaatsen ontstaat er immers persistentie op het netvlies van de
kijker en gelooft hij in de zichtbare illusie. De toeschouwer wordt visueel geprikkeld en
merkt de specifieke werking van film niet op. 137
In theater wordt de werkelijkheid via het spel van de acteurs gecreëerd. Doordat de
mens zelf kan bepalen hoe hij de werkelijkheid creëert, kunnen zij afstand nemen van
de realiteit buiten het theater. Op die manier treden zij op als een spiegel van de
maatschappij.
Wanneer film in theater wordt gebruikt krijgt men een wisselwerking tussen de illusie
van beweging in combinatie met een „geloofwaardige‟ representatie van de
werkelijkheid. Volgens Georg Lukács daagt film de empirische werkelijkheid
132 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.169. 133 Ibid. 134 Ibid., p.170. 135 COOK, D., A history of narrative film, W.W. Norton & Company, New York- Londen, 2004, p.3. 136 Ibid. 137 Ibid.
54 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
voortdurend uit waardoor het publiek grotendeels visueel geprikkeld wordt.138
Theater
onthult en benadrukt de werkelijkheid meer „behind the surface‟.139
Deze unieke
wisselwerking creëert een aparte ervaring voor de toeschouwer. Hij kan de representatie
van de werkelijkheid immers op verschillende manieren aanschouwen.
Daarnaast proberen beide mediavormen via hun specifieke werking de kloof te dichten
tussen acteurs en het publiek. Zowel bij film als bij theater voelt de toeschouwer zich
verbonden met de personen of de karakters. Er treedt een personificatie op en een
intieme relatie. Door close-ups en rechtstreekse blikken richting de camera voelt de
toeschouwer zich persoonlijk aangesproken. Wanneer een acteur tijdens zijn
performance het publiek rechtstreeks aanspreekt, treedt dezelfde gedachtegang in
werking bij de toeschouwer. Meg Stuart probeert als artieste in haar werk het principe
van de vierde wand te herdefiniëren.140
In bepaalde performances is er geen contact met
de toeschouwer. Zoals in de scène van de glazen koepel in de Kaaitheaterstudio‟s. Hier
treedt de vierde wand op in zijn oorspronkelijke betekenis. De vierde wand was een
onzichtbare muur voor de performers en een transparant venster voor het publiek.141
Het
glas representeert beide. De toeschouwers konden via het glas de bewegingen van de
performers bekijken maar niet omgekeerd.142
In andere performances kan een tweedimensionaal beeldscherm optreden als vierde
wand of als rechtstreeks aanspreekpunt richting de toeschouwer.143
Door het scherm op
scène te plaatsen kan de toeschouwer via het beeldscherm rechtstreeks aangesproken
worden en een virtueel beeld aanschouwen van de werkelijkheid.144
Tegelijkertijd
brengen performers een live-gebeuren op scène waardoor er een tastbaar beeld voor
handen is. Tenslotte kan men concluderen dat beide een onderdeel zijn van de sociale en
culturele samenleving en bewerkstelligt hun specifieke werking zowel een groepsgevoel
als een personificatie.
138 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.170. 139 Ibid. 140 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.54. 141 LAERMANS, R., “Het lichaam als medium: notities rondom de Weense stop van Highway 101 van
Meg Stuart/ Damaged Goods” in: Etcetera, Jaargang 18 (2000),nr.73, p.68. 142 Ibid. 143 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.56. 144 Ibid.
55 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Film en theater kunnen in deze zin begrepen worden als een verlengde van elkaar. 145
Deze vaststelling is niet enkel zichtbaar bij deze mediavormen. Ook andere vormen van
podiumkunsten, zoals dans en performance en nieuwe media proberen elkaar
grotendeels aan te vullen. De choreograaf Wim Vandekeybus toont dit verlengde aan
via de wisselwerking tussen enerzijds zijn dansvoorstellingen en anderzijds zijn
geregistreerde dansfilms.146
De filmbeelden die op scène worden getoond en de
dansvideo‟s zijn grotendeels esthetische interpretaties van zijn voorstellingen.147
De
dansfilm BLUSH is een soort van wederopvoering van de gelijknamige voorstelling.
Uiteraard zijn er verschillen in de dansfrasen en wordt de lichamelijkheid aangepast aan
de visualisatie.148
Wim Vandekeybus voelde zelf aan dat de dansvoorstelling nood had
aan een vervolg. Voor de toeschouwer werd het een herinwijding. Het publiek dat de
voorstelling had gezien, begreep niet steeds de onderliggende context.149
Ondanks de
aanwezigheid van een extreme energie en de sprekende filmbeelden die in de
voorstelling gebruikt werden als decor, werd de betekenis van het werk zeer vaag
gehouden. Vandekeybus wou aan de hand van het Orpheus-thema een voorstelling
maken waar er ruimte was voor extremen zoals schoonheid en lelijkheid.150
Hij wou een
reis maken doorheen het woeste onderbewustzijn en het imaginaire. Film bood hem
meer mogelijkheden aan. Dansers maken een reis doorheen landschappen, waterpartijen
en idyllische dorpjes. Het ruimtelijke opzet was veel tastbaarder dan in de
theatervoorstelling. Bovendien is de camera volgens Vandekeybus het antwoord op het
geheugenverlies van de mensheid.151
Als mens kan men beelden opnemen en verwerken
maar er gaan steeds elementen verloren. De film teistert je onderbewustzijn en tart je
geheugen. Vragen als : “Wat weten de toeschouwers nog van de voorstelling ?” en
“Kunnen zij zich indentificeren doorheen het cameraoog?” steken de kop op. Een
145 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.56. 146 VAN LANGENDONCK, K., “Een val in de hoogte: twintig jaar Wim Vandekeybus en Ultima Vez”
in: Ons erfdeel, jaargang 49 (2006), nr.5, p.712. 147 Ibid. 148 SELS, G., “Een film als inwijding: Wim Vandekeybus maakt film van dansvoorstelling „Blush‟ ” in:
De Standaard, 29/01/2005. 149 Ibid. 150 T‟JONCK,P. “Een eilandentrip: Wim Vandekeybus over het creëren van zijn nieuwe
podiumvoorstelling 'Blush' in een zelfgekozen cocon” in: De Tijd, 18/09/2002. 151 Wim Vandekeybus Dance & Short fiction films: extra dvd from BLUSH, België, Wim Vandekeybus,
2006.
56 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
antwoord op deze vragen zal gegeven worden in de verdere analyses van het werk van
Vandekeybus.
Wanneer men vervolgens de performancekunst van Meg Stuart analyseert, merkt men
op dat in haar kunst de dichotomie tussen performance en film grotendeels verdwijnt.
Veel performance- en mediakunsten proberen nog steeds de „superioriteit‟ van nieuwe
media aan te houden.152
Meg Stuart wil dit net vermijden. Voor haar volstaat het dat de
toeschouwer via zijn blik opmerkt dat er een verschil is tussen de waarneming van een
theatervoorstelling en deze van een geregistreerd beeld. In een„live‟-performance grijpt
de toeschouwer terug naar de eigen menselijke waarneming.153
De beelden van de
werkelijkheid in theater worden verwerkt door de eigen zintuigen en door het geheugen.
Bij een gedigitaliseerd beeld gebruikt de toeschouwer ook het menselijk oog om de
beelden te verwerken. Er zijn immers geen andere menselijke opties om beelden waar te
nemen. Maar de toeschouwer beseft dat de geprojecteerde beelden registraties zijn van
de werkelijkheid. Bijgevolg kan de toeschouwer zich personaliseren met de camera die
een soort van tweede messenger wordt naast het menselijk oog. Men kan concluderen
dat door de verdwijning van de dichotomie het waarnemingsvermogen van de
toeschouwer verrijkt wordt. Dit zal ook duidelijk worden in de analyses omtrent de blik
van de toeschouwer.
Naast de wijziging van de percepties verandert ook de totale podiumsituatie zeer
grondig. Door de aanwezigheid van video in voorstellingen is het nodig om de
podiumruimte te herdefiniëren naar een beeldruimte.154
Het is opvallend dat het in deze
kunstvorm voornamelijk draait rond het weergeven van beelden en lichamelijkheid.
Iedere artiest die met intermedialiteit in hun kunst werken, zal de ruimte moeten
aankleden als een beeldruimte. De aanwezigheid van een beeldscherm, cameramannen,
technische apparatuur, enz. creëert een wederkerige interactie tussen de toeschouwers
en de geprojecteerde beelden. Meg Stuart heeft volgens Rudi Laermans “ de digitale
revolutie geregistreerd en maakte van de digitale videocamera een bondgenoot”.155
Voor Stuart kan film als een „nieuw supermedium‟ haar performance-art niet
152 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.54. 153 Ibid. 154 Ibid. 155 Ibid.,pp.53-54.
57 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
overdonderen. Zij wijst deze nieuwe cultuur niet af maar gebruikt hem in functie van
haar eigen kunstdiscipline. 156
We besluiten dat van bij de start van het „pre-intermediale debat‟ in de filmtheorieën er
enige controversie aanwezig was tussen het medium film en theater. Film wil niet
afhankelijk blijven van theater. Deze kunstvorm wil enkel film te legitimeren als een
nieuw medium, met eigen materiële principes van representatie, constructie en stijl.157
Vervolgens kan men zich afvragen of er toen reeds sprake was van intermedialiteit.
Naar mijn mening was er bij de aanvang van de twintigste eeuw nog geen echte
wisselwerking merkbaar tussen nieuwe media en kunst. In de pre-intermediale dialoog
is er enkel sprake van een „uitwisseling‟ van principes en specifieke „vergelijkingen‟
tussen film en theater.158
Film neemt visuele aspecten en narratieve structuren van
theater over maar gaat in zijn beginperiode nog geen wisselwerking aan. Bij de opkomst
van film staat theater als kunstvorm op zich. Bijgevolg zou men hier eerder
intermedialiteit kunnen vervangen door transmedialiteit. Dit begrip wordt in de
volgende paragraaf uitvoerig besproken.
Naar mijn mening is in de huidige kunstwereld de concurrerende dichotomie tussen
nieuwe media en kunst reeds grotendeels opgeheven is. Zij herkennen elkaars troeven
en gebruiken deze dan ook zeer gretig. Door van een „uitwisseling‟ tussen media over te
stappen naar een „wisselwerking‟ kan men de werkelijkheid beter benaderen en nieuwe
ervaringen aan de toeschouwers aanbieden.
De remediatie-theorie van Bolter en Grusin toont zeer goed aan dat nieuwe media in
eerste instantie bepaalde kunstdisciplines nodig hadden om zichzelf te definiëren. Een
voorbeeld was de relatie tussen theater, dans en film. Maar vandaag de dag stopt het niet
enkel bij remediatie. Artiesten trachten een unieke dialoog aan te kaarten met nieuwe
media. Zij dagen elkaar niet langer uit. Integendeel, ze trachten elkaar te benaderen als
partners. Intermedialiteit is één van de vormen waarin de onderlinge dialoog voelbaar is.
De toeschouwer kan zowel de live-performance als filmbeelden aanschouwen en
bovendien vergelijken. Door elkaar te ondersteunen, zoals de dansvoorstellingen en
156 LAERMANS, R., “In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een wandeling)” in: A-Prior
Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.54. 157 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.169. 158 Ibid., p.13.
58 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
dansfilms van Wim Vandekeybus aantonen, kan de gehele verandering binnen de
culturele wereld in zijn actuele context beter begrepen worden. Toch zijn er nog
artiesten die het moeilijk hebben met intermedialiteit. Zij kunnen niet werken met
nieuwe media en zien deze voortdurend als de vijand. Bepaalde choreografen, maar ook
toeschouwers, hebben schrik dat de authenciteit van dansvoorstellingen vervangen zal
worden door reproducties. Dit zal duidelijk worden in de paragraaf omtrent liveness en
intermedialiteit. Volgens Ronald Wintjens en de cineast Thierry De Mey zijn
dansvoorstellingen en dansfilms twee aparte genres.159
Zij zijn elkaars verlengden maar
bij het bekijken, creëeren zij nog steeds verschillende ervaringen. De film BLUSH
zorgde voor een betere context, ontwikkelde een verhaal en reisde doorheen diverse
locaties en betekenissen. De dansvoorstelling daarentegen bracht vele discussies op
gang omtrent de interpretatie en de onwetendheid van het publiek. Wim Vandekeybus
zorgde enkel voor suggesties en interpretaties, niet voor antwoorden. Maar uiteindelijk
waren het dezelfde performers met dezelfde bewegingen die in de dansfilm hun intrede
maakten. Deze werden anders geprofileerd dan in de dansvoorstelling maar er was toch
enige connectie voelbaar tussen beide.
Intermedialiteit binnen een dansvoorstelling zorgt daarentegen voor één unieke
ervaring. Toeschouwers blijven een soort van spanning aanvoelen tussen de dans en
nieuwe media. Zij merken echter zeer snel op dat deze spanning een gevolg is van de
typische wisselwerking. Volgens Thierry De Mey wordt dans immers uitgedaagd om
een relatie aan te gaan met nieuwe media en zichzelf opnieuw uit te vinden. 160
2.2.2. De veelzijdigheid van intermedialiteit: het internationale debat
Eind jaren tachtig treden er verscheidene intermediale dialogen op binnen de kunst- en
mediastudies.161
Het intermediale discours dat toen ontstond, werd voornamelijk geleid
door Duitse onderzoekers zoals Jürgen Müller en Joachim Paech. Zij focusten zich
grotendeels op de onderlinge verhoudingen en de „cross-over‟ bewegingen tussen
kunsten en media.162
Christopher Balme, professor in theaterstudies aan de Johannes
159 VANKERSSCHAEVER, S., “ Het tweede leven van de dansfilm: dansfilms op internet bereiken groot
publiek.” in: De Standaard, 12/11/09. 160 VANKERSSCHAEVER, S., a.c, s.p. 161 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.13. 162 Ibid.
59 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Gutenberg University Mainz, en Jens Schröter, professor aan de University of Siegen,
schreven beiden na het debat een werk met persoonlijke bevindingen betreffende
intermedialiteit.163
Volgens Balme zijn uit het Duitse debat drie verschillende betekenissen van
intermedialiteit voortgekomen en dus drie verschillende manieren om intermedialiteit te
begrijpen. 164
Een eerste betekenis refereert naar de transpositie van inhoud van het ene
medium naar het andere.165
Ten tweede is intermedialiteit volgens Balme een specifieke
vorm van intertekstualiteit. Zoals werd aangehaald, wordt intertekstualiteit geambieerd
in de literatuurwetenschap. In deze wetenschap wordt onderzocht hoe letterkundige
teksten worden opgenomen door een andere literaire tekst en bijgevolg herwerkt worden
tot één nieuw geheel.166 Intermedialiteit kan op dezelfde manier worden omschreven:
het opnemen van nieuwe media door een bestaand medium. Balme is één van de
theoretici die de link ziet tussen intermedialiteit en intertekstualiteit. Maar voor hem ligt
dit begrip niet alleen aan de oorsprong van intermedialiteit. Hij ziet het eerder, net zoals
de twee andere betekenissen, als een manier om het fenomeen te begrijpen.
Ten derde verwijst hij naar intermedialiteit als de herrijzenis van bepaalde esthetische
conventies. Deze worden verkregen door het vervangen van een oud medium door een
nieuw medium.167
Deze drie betekenissen kunnen, volgens mij, gelinkt worden aan de remediatie-theorie
van Bolter & Grusin. Ook zij gaan er van uit dat het nieuwe medium de inhoud van het
oude medium overneemt en aanpast aan de principes van de hedendaagse maatschappij.
Zij noemen de representatie van een medium in een andere remediatie.168
De
remediatie-theorie richt zich specifiek op de werking van nieuwe media. Balme trok zijn
conclusies veeleer vanuit het Duitse intermediale debat. Bolter en Grusin verrichtten als
mediatheoretici geen specifiek onderzoek naar de wisselwerking tussen nieuwe media
en kunst waardoor de vaststellingen van Balme beter toepasbaar zijn op intermediale
wisselwerkingen in de kunstwereld. Toch zal blijken in de analyse van de drie
163 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.13. 164 Ibid. 165 Ibid. 166 Ibid. 167 Ibid. 168 BOLTER, J. & GRUSIN, R., o.c., p. 44.
60 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
casestudies dat de remediatie-theorie toepasbaar is op de veranderende blik van de
toeschouwer tijdens intermediale wisselwerkingen in hedendaagse dans.
Schröter daarentegen onderscheidt vier types van discoursen betreffende
intermedialiteit.169
Het eerste type is de synthetische intermedialiteit. In dit type ligt de
klemtoon op de fusie van verschillende kunsten en media tot een nieuwe kunstvorm of
mediavorm.170
Dit kan bijvoorbeeld een samenspel zijn tussen dans, theater en
fotografie. De synthetische intermedialiteit van Schröter kan men, naar mijn mening, het
beste vergelijken met het Gesamtkunstwerk van Wagner. Het tweede type is de formele
en trans-mediale intermedialiteit.171
Dit type van intermedialiteit baseert zich op de
aanvaarding dat bepaalde methodes en manieren van representatie opereren binnen
verscheidene media. Door de aanwezigheid van dergelijke conventies zijn er nieuwe
representatievormen mogelijk.
Het derde type van intermedialiteit noemt hij transformationeel. Dit model refereert
naar de representatie van het ene medium in het andere.172
In dergelijke intermediale
samenwerkingen ontstaan er, volgens Schröter, verschillende ontologische implicaties.
Transformele representaties creëeren bij de toeschouwer een zeker bewustzijn
betreffende de aanwezige ontologie in het medium.173
In deze vorm kan het publiek,
maar ook de kunstenaar, intermedialiteit kritisch beoordelen.
Ten slotte benoemt hij ontologische intermedialiteit. In dergelijke samenwerking
ontwikkelt het medium een nieuwe ontologie door zich volledig te verbinden met een
ander medium. Door deze laatste vorm ontstaat er een polemiek over het feit dat het niet
mogelijk is om een medium te specificeren zonder vergelijking met andere media. De
ontologische intermedialiteit remt het groeiproces van een medium af. Door zich
afhankelijk te gedragen tegenover andere media kan het medium nog moeilijk op
zichzelf staan. Ontologische intermedialiteit is bijgevolg een eerder negatieve vorm.
Wanneer dit aspect optreedt in de danswereld stelt de dans zich volgens theoretici te
afhankelijk op tegenover nieuwe media.174
169 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.13. 170 Ibid. 171
Ibid. 172 Ibid. 173 Ibid. 174 Ibid.
61 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Zijn de consequenties die verbonden zijn aan deze vorm van intermedialiteit dan zo
nefast voor het „ondergeschikte‟ medium? Dat kan maar hoeft niet altijd. In zijn
dominante vorm geeft ontologische intermedialiteit dans te weinig kansen om te groeien
in een performance. In deze vorm kunnen bewegingen niet meer bestaan zonder de
toevoeging van andere media.
Om de theorie te testen aan de praktijk bestuderen we de performance BIPED van
Merce Cunningham.175
In deze voorstelling worden aan de hand van Biped-software en
3D studio max animatiefiguren geprojecteerd op scène.176
Deze figuren werden
voordien opgenomen met behulp van echte dansers. Cunningham zag de beelden niet
voor de performance maar de performers stemden tijdens de voorstelling hun
bewegingen grotendeels af op deze van de virtuele dansers.177
Voor de toeschouwer lag
de nadruk voornamelijk op de representatie van een nieuwe, virtuele wereld binnen deze
van de culturele en imaginaire. Doordat de virtuele beelden zo nadrukkelijk aanwezig
zijn, hebben bepaalde toeschouwers het gevoel dat de performers, die een live-gebeuren
neerzetten op scène, opgaan in het tumult van de computerbeelden. Het
bovennatuurlijke van de virtuele wereld krijgt de bovenhand.178
De dans van de live-
performers krijgt in deze voorstelling te weinig de kans om zichzelf te bewijzen, want
ondanks het feit dat de beelden voordien niet werden bekeken is er toch een gevoel
aanwezig dat de live-performers te sterk afhankelijk zijn van de computerbeelden.
Doordat Cunningham er niet steeds zeker van was hoe hij alle media onderling met
elkaar kon verbinden, is het vooral aan de performers om hun bewegingen live aan te
passen aan de vooraf opgenomen beelden.179
Een live-performer kan zijn
lichamelijkheid en bewegingen op het moment zelf nog aanpassen aan het
gemediatiseerde en virtuele beeld. De bewegingen die door de software voordien
werden opgenomen, kunnen dit niet. Uiteraard kan men zich afvragen of het echt
noodzakelijk was dat performers zich aanpasten aan nieuwe media. Vragen als: “Spitste
hij zich dan niet te hard toe op esthetische uitdrukkingen?” en “ Zijn momenten van
toevalligheden tussen beide media niet meer uitdagend voor de toeschouwers en de
175 DIXON, S., o.c., p.188. 176
Ibid, p.190. 177 Ibid. 178 Ibid., p.188. 179 Ibid., p.192.
62 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
performers?” rijzen dan ook. Wanneer voor Cunningham toevalligheden meer
interessant waren dan een structuur in zijn performance, dan is er geen ontologische
intermedialiteit aanwezig. Maar dit was niet afleesbaar uit de voorstelling.
Toch is het, volgens mij, te drastisch om te stellen dat de dans van Cunningham zijn
waarde compleet verliest door de aanwezigheid van nieuwe media. Het zijn
voornamelijk de bewegingen die zich afhankelijk opstellen tegenover de virtuele
realiteit omdat ze vaak niet anders kunnen. Naar mijns inzien is ontologische
intermedialiteit geen interessante vorm voor performances of dansvoorstellingen. In het
geval van Cunningham kan men aannemen dat ontologische intermedialiteit in BIPED
slechts gedeeltelijk of in een gematigde vorm optrad. De voorstelling kan, net zoals Live
van Hans Van Manen en vele andere, niet op scène gebracht worden zonder de
aanwezigheid van nieuwe media. De lichamelijkheid van de performers is gedeeltelijk
afhankelijk van de nieuwe, onbekende virtuele wereld. Ontologische intermedialiteit
treedt dan ook het beste op in media-art. Hier staat immers de superioriteit van nieuwe
media centraal waardoor een nieuwe ontologie wordt ontwikkeld in functie van hun
dominantie.
De stellingen van Chapple en Kattenbelt zijn voornamelijk in het discours van de
eenentwintigste eeuw belangrijk. Zij maken een onderscheid tussen multimedialiteit,
transmedialiteit en intermedialiteit.180
Multimedialiteit en transmedialiteit kunnen
specifieke vormen zijn van intermediale relaties. Maar zij kunnen ook op zich staan, net
zoals intermedialiteit niet steeds verbonden hoeft te zijn met multimedialiteit en
transmedialiteit. Er is bijgevolg steeds een soort van driehoeksrelatie merkbaar tussen
de drie fenomenen.
Multimedialiteit omvat drie betekenissen. Allereerst betekent multimediaal voor
Chapple en Kattenbelt de combinatie van woord, geluid en beeld binnen een bepaald
medium. Voorbeelden hiervan zijn videogames, cd-roms en film.181
De wetenschapper
Lev Manovich is een voorstander van deze vorm van multimedialiteit.182
Volgens hem
is er in de huidige maatschappij voortdurend sprake van multimediale samenwerkingen.
Dagelijks leeft men in diverse omgevingen met de aanwezigheid van verschillende
vormen van nieuwe media; bijvoorbeeld de gsm, de personal computer, mp3-speler en
180 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., pp.11-25. 181 Ibid. 182 MANOVICH, L., The Language of new media, Graphic Composition Inc, Massachusettes, 2001, p.50.
63 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
andere. Dit zijn allen computer-gemedieerde vormen van productie, distributie en
communicatie.183
Dit klinkt voor een leek zeer abstract. Het komt er op neer dat alle
culturele vormen, van tekst tot televisie, geproduceerd, gedistribueerd en
gecommuniceerd worden door één instrument namelijk de computer. Dit medium heeft
de mogelijkheid om simultaan talrijke vormen van media samen te brengen zoals tekst,
foto‟s, visuele data en dergelijke meer. Bijgevolg delen alle digitale media op dit
moment dezelfde digitale code: zij worden allen verspreid door computer-technologie.
Nieuwe media kunnen pas ontstaan wanneer er computertechnologie aanwezig is die de
informatie verwerkt en de wereld instuurt. Ook een film die wordt afgespeeld op de
televisie behoort tot het multimediale veld. Iedere vorm van nieuwe media is bijgevolg
multimediaal omdat zij digitaal gestuurd wordt door computergerelateerde
technologieën. Enige kritiek op de mediatheorie van Manovich is dat hij zich te hard
toespitst op de functie van het intermediale apparaat. Hierdoor gaan de eigenlijke
waarden van media verloren: het produceren, communiceren en distribueren van
boodschappen en informatie. Er wordt bovendien niet gesproken over transmedialiteit
binnen nieuwe media. Daarnaast kan er enkel van multimediale werken gesproken
worden wanneer er meerdere media aan worden toegevoegd. Een theatervoorstelling
waarin muziek, woord en film worden gecombineerd is bijgevolg multimediaal van
karakter.184
Wanneer er binnen dergelijke werken geen spanning voelbaar is maar enkel
een harmonieuze samenwerking wordt gerealiseerd, is er geen sprake van
intermedialiteit. Bij multimedialiteit blijven immers de diverse toevoegingen aan het
geheel herkenbaar als aparte delen. Zij komen niet in aanvaring met elkaar maar blijven
herkenbaar als muziek, woord, beeld, bewegingen, et cetera. Zij domineren elkaar niet
en brengen het publiek niet in verwarring. Hierdoor lijkt multimedialiteit sterker op het
principe van het Gesamtkunstwerk. In een intermediale wisselwerking is er de
mogelijkheid, door de aanwezigheid van het spanningsveld, dat de oorspronkelijke
kunstvorm zich compleet laat overtreffen door media of vice versa.185
Niet alle
choreografen zijn hier mee opgezet. Zo ook Meg Stuart niet. Wanneer nieuwe media
een zogenaamde superieure positie opeist dan worden de bewegingen van de dansers
overschaduwd door de visuele aanwezigheid van bijvoorbeeld film of virtuele realiteit.
Deze intermediale wisselwerking waar een totale dominantie van één medium centraal
183 MANOVICH, L,. o.c., p.50. 184 Ibid. 185 BRILLENBURG, W. & RIGNEY, A., o.c., p.153.
64 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
staat, is eerder uitzonderlijk. Het is evenwel belangrijk dat én de aanwezige
kunstdiscipline én nieuwe media de kans krijgen om in een dansvoorstelling te kunnen
groeien en eigen grenzen af te tasten. Zij moeten hun invloed op elkaar op een correcte
manier kunnen uitwerken zonder de aanwezigheid van enige dominantie. Volgens
Marshall McLuhan heeft ieder medium, ook kunst, een zekere dynamiek die op een
bepaalde manier moet kunnen geuit worden. Bovendien hebben zij hun eigen
grammatica ontwikkeld zodat zij de kans krijgen om hun eigen stempel op de
wisselwerking te drukken.186
Een laatste betekenis van multimediaal is wanneer er verschillende „tekensystemen‟,
zoals tekst, aanwezig zijn. Door de aanwezigheid van verscheidene tekens zou er de
mogelijkheid kunnen zijn tot intertekstualiteit.
Transmedialiteit is de transfer van de inhoud en de vorm van het ene medium in het
andere. In deze overdracht wordt er geen rekening gehouden met de culturele
gewoontes, codes en verbeeldingsprincipes van het oorspronkelijke medium.187
Een
filmadaptatie van een boek sluit bij transmedialiteit aan; de verhaallijn wordt
overgenomen maar de literaire codes worden herwerkt tot filmische taal. Chapple en
Kattenbelt hebben voor de definitie van transmedialiteit Marshall Mcluhan
geraadpleegd. Hij verkondigde dat de inhoud van een medium altijd een ander medium
was.188
Eén medium werkt nooit op zich maar steeds als een accumulatie van
verscheidene media met ieder een bepaalde boodschap. „The medium is the message‟,
parafraseerde Mcluhan; de werking van het medium is belangrijker dan de inhoud.189
Eveneens bevat de Remediatie-theorie van Bolter en Grusin enige kenmerken die
overeenstemmen met intermedialiteit. Zij richten zich specifiek op nieuwe media,
terwijl transmedialiteit voor alle media bestemd zijn. Wanneer er sprake is van
remediatie nemen nieuwe media de inhoud en representatievormen van oude media over
om deze te verbeteren of zelfs te veranderen.190
Transmedialiteit heeft niet als doel
media te verbeteren. De intentie van transmedialiteit is voornamelijk om aspecten tussen
media uit te wisselen om vervolgens zichzelf als medium te specificeren.191
186 LAERMANS, R., “Het lichaam als medium: notities rondom de Weense stop van Highway 101 van
Meg Stuart/ Damaged Goods” in: Etcetera, Jaargang 18 (2000),nr.73, p.68. 187 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c.,pp.11-25. 188 MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), o.c., p.18. 189 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.19. 190 Ibid., p.14. 191 Ibid.
65 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Tenslotte definiëren Chapple en Kattenbelt een definitie voor intermedialiteit.192
In zijn
meest brede vorm betekent dit de netwerken van relaties en wisselwerkingen tussen
verschillende media.193
Meer specifiek kan intermedialiteit bijvoorbeeld omschreven
worden als :
“De wisselwerking tussen theatrale en gemediatiseerde ensceneringpraktijken
waarbij nieuwe verbeeldingsprincipes tot ontwikkeling komen, die woord,
beeld, klank, ruimte, tijd en handeling in nieuwe verhoudingen plaatsen.”194
Deze definitie is het beste toepasbaar in dit onderzoek. Door de wisselwerking tussen
kunsten en media verdwijnen grenzen en neemt de toeschouwer een plaats in tussen een
mix van ruimtes, media en realiteiten.195
Intermedialiteit is een duidelijk waarneembaar
proces voor de toeschouwer. De oorspronkelijke, traditionele kunstvorm verliest zijn
percepties en creëert nieuwe culturele, sociale en psychologische betekenissen.196
Dit
heeft gevolgen voor de visie van de toeschouwer op de kunstvorm. Men wordt
voortdurend geconfronteerd met de aanwezigheid van media. Binnen het intermediale
tijdperk is het niet mogelijk om de blik enkel nog te focussen op de kunstvorm. Door de
voortdurende confrontatie met de aanwezige media wordt er actieve participatie
verwacht van de toeschouwer. Voor de kunstenaar kan deze confrontatie tussen
toeschouwer en media uitdraaien op een positieve of negatieve ervaring. Intermedialiteit
zorgt voor een nieuw conceptueel kader binnen de kunsten. Op het eerste zicht lijkt
intermedialiteit een technisch gebeuren maar bij nader inzien draait het voornamelijk
rond veranderde percepties binnen het traditionele kunstdiscours. 197
192 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.19. 193 BRILLENBURG, W. & RIGNEY, A., o.c.,p.115. 194 VAN DAM,P., De ontschaping van het publiek: De integratie van de videogame in het theater,
Utrecht, onuitgegeven masterscriptie Universiteit Utrecht, 2005, p.8. 195 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.12. 196 Ibid. 197 Ibid.
66 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
3. Eigenschappen van Intermedialiteit volgens Freda
Chapple en Chiel Kattenbelt
Alvorens men over een intermediale wisselwerking kan spreken, moeten er volgens
Chapple en Kattenbelt bepaalde eigenschappen aanwezig zijn. Wanneer deze niet
aanwezig zijn, is er geen sprake van intermedialiteit, laat staan van een spanningsveld
tussen nieuwe media en kunst. Men zou er kunnen van uitgaan dat deze eigenschappen
reeds beschouwd kunnen worden als de consequenties van het „spanningsveld‟ tussen
beide vormen. In de analyses van de casestudies zal het duidelijk worden of de
opgestelde eigenschappen van intermedialiteit congrueren met de consequenties.
Allereerst zorgt intermedialiteit voor een unieke ervaring voor alle betrokkenen.198
Door
de toevoeging van media in kunst worden er nieuwe mogelijkheden gecreëerd en
ontstaat er meer vrijheid voor de kunstenaar. Unieke relaties kunnen ontstaan die voor
het intermediale tijdperk niet mogelijk waren. Het vervagen van grenzen en de
aanwezigheid van hybriditeit ontwikkelt een intermediaal „Gesamtkunstwerk‟.199
De toeschouwer zal gedurende de wisselwerking het blikveld aanpassen. Het
traditionele stramien moet worden doorbroken, wil hij het werk begrijpen. Gevolg
hiervan dat het blikveld wordt verruimd. Daarnaast heeft intermedialiteit invloed op het
gedrag van de toeschouwer gedurende de waarneming.200
Lichamelijke spanning,
onderdrukte emoties en amusante reacties kunnen ontstaan. Uiteraard is dit geen
fenomeen dat enkel intermedialiteit toebehoort. De gehele culturele wereld heeft, zonder
de aanwezigheid van intermedialiteit, het doel om toeschouwers te beroeren.
Door de ervaring wijzigt vervolgens de realiteit voor de toeschouwer en de
kunstenaar/performer.201
Intermedialiteit brengt ons in een „mentale‟ realiteit die het
best omschreven kan worden als „in-between realities‟.202
Er ontstaan verscheidene
conceptuele frames waardoor er verschillende realiteiten ontstaan binnen het werk.
198 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.11. 199 Ibid. 200 Vaststelling uit het salon van Professor of theatre studies, Maaike Bleeker in het kader van het festival
Springdance te Utrecht (16-26 april 2010) „The relationship between dance and media from the
perspective of Deleuze‟s Cinema Books‟ op 14 april 2010 te Utrecht. 201 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c.,p.11. 202 Ibid.
67 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Zoals werd aangehaald verandert de realiteit door de aanwezigheid van technologie en
media binnen de maatschappij.203
Deleuze gaat er vanuit dat de technologie nieuwe
mogelijkheden aanreikt om over de wereld na te denken. Media kunnen een
transformatie verrichten binnen onze gedachten. In het medium film bijvoorbeeld, wordt
door de mobiele camera en montage cinematografische illusie gewekt. Als toeschouwer
gelooft men in de visuele beweging. Men ziet op het videoscherm nooit statische
beelden, behalve wanneer er sprake is van slow-motion. De kracht zit hem bij film niet
in de beweging, wel in de technologische mogelijkheden.204
De mediatheoreticus
Marshall McLuhan is ook van mening dat de werking van het medium voor verandering
zorgt en niet de inhoud. De „boodschap‟ die het medium brengt, is een verandering van
tempo, gewoontes of patronen binnen het menselijk bestaan.205
Zodoende laat het
medium ons denken volgens zijn wetten. Deze vaststelling bevestigt de aanwezigheid
van het spanningsveld tussen media en kunst. De tensie ontstaat doordat kunst ons wil
beroeren en beïnvloeden in ons denken. Door de aanwezigheid van media, die ook in de
gedachten van de toeschouwer transformeren, ontstaat er „concurrentie‟ tussen beiden.
Er wordt de toeschouwer binnen een intermediale samenwerking een dubbele houding
aangeboden.
Door de opname van digitale technologieën en de aanwezigheid van andere media zijn
er „nieuwe vormen van representatie; nieuwe manieren om beeld, geluid en woord te
structureren; nieuwe manieren om lichamen te plaatsen binnen tijd en ruimte; en
nieuwe manieren om tijdelijke ruimtelijke „interrelaties‟ te ontwikkelen‟.206
Tenslotte is intermedialiteit een ontmoetingspunt ‟in-between‟ kunstenaar/performer en
publiek; „in-between‟ kunst en media en „in-between‟ verschillende, aanwezige
realiteiten.207
203 Vaststelling uit het salon van Professor of theatre studies, Maaike Bleeker in het kader van het festival
Springdance te Utrecht (16-26 april 2010) „The relationship between dance and media from the
perspective of Deleuze‟s Cinema Books‟ op 14 april 2010 te Utrecht. 204 Ibid. 205 MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), o.c., p.19. 206 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.11. 207 Ibid.
68 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
4. „Crisis in het hier-en-nu? ‟: analyse ruimte en tijd in
de dansperformances
In de volgende paragrafen worden de diverse performances geanalyseerd. De focus van
deze analyses ligt voornamelijk op de aanwezigheid van een veranderende
ruimtelijkheid en tijdsbesef binnen de intermediale performances. Naar mijn mening
zijn voornamelijk deze twee aspecten, samen met de blik van de toeschouwer en de
lichamelijkheid van de danser, onderhevig aan het spanningsveld binnen intermediale
wisselwerkingen. Via de analyses wordt onderzocht of deze hypothese klopt. In het
volgende hoofdstuk worden de wijzigende blik en de lichamelijkheid van de dansers
onderzocht.
We beslissen om de performances niet elk apart te analyseren. Dit is ongebruikelijk
voor een empirisch onderzoek maar via deze methode kan er een actieve dialoog
optreden tussen de empirische werkvelden. Bovendien wordt de theorie omtrent
intermedialiteit meteen gekoppeld aan de gekozen performances. Enkel de vier
bovengenoemde theatrale aspecten zullen uitvoerig bekeken worden.
4.1 Diverse ruimtes: Vergroting en verdubbeling van de
ruimtelijkheid
De ruimtelijkheid is van essentieel belang voor de podiumkunsten. Voorstellingen
komen niet geheel tot hun recht zonder de geschikte setting. Dit heeft verschillende
redenen. Om te beginnen moet de ruimte geschikt zijn om de bewegingen van de
dansers te kunnen plaatsen. Bepaalde choreografen opteren immers om de hele
theaterruimte te gebruiken, anderen kunnen hun bewegingen plaatsen in eerder kleinere
ruimtes. Hierbij aansluitend heeft iedere dansvoorstelling een bepaalde context of sfeer
waarop de choreograaf zijn bewegingen grotendeels baseert. Ook dit onderdeel van de
opvoering bepaalt hoe een ruimte moet worden ingedeeld en of er al dan niet nood is
aan een aangepast decor. Heel wat klassieke dansopvoeringen kozen theaterruimtes of
operaruimtes als locatie. Zij trokken met hun bewegingen niet buiten het theater en
probeerden via decor de verbeelding van de choreograaf en de toeschouwers te
ondersteunen. Bovendien bevonden de toeschouwer en de danser zich steeds in dezelfde
69 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
ruimte. De podiumkunsten waren immers zeer lang „live performing arts‟.208
De
aanwezigheid van de toeschouwer en danser in eenzelfde theaterruimte was
noodzakelijk om van een dansvoorstelling te kunnen spreken.209
Sinds de opkomst van de moderne dans en de intermediale wisselwerkingen staan heel
wat hedendaagse choreografen open voor verandering. Zo ook op het vlak van
ruimtelijkheid. Door de wisselwerking tussen nieuwe media en dans worden heel wat
effecten nagelaten op de ruimtelijkheid. Voornamelijk het gebruik van film en virtuele
media zoals webcams en videogames, beïnvloeden de ruimtelijkheid van de
performances zeer sterk.
Allereerst kiezen choreografen niet langer louter voor theaterruimtes. Ook andere
locaties worden gekozen. Vaak bieden deze meer mogelijkheden en kunnen de
performers het publiek meer actief bij het creatieproces betrekken. „De vader van de
post-moderne dans‟, de heer Merce Cunningham, beschreef in zijn artistiek credo dat
„iedere ruimte kan fungeren als dansruimte‟.210
Door de opkomst van intermedialiteit
werd het voor de choreografen zeer interessant om zowel de toeschouwer als de
performer zich te laten verplaatsen doorheen diverse ruimtes. Dit kan op verschillende
manieren gebeuren. Zo koos Meg Stuart in de voorstellingen van Highway 101 letterlijk
voor diverse locaties in combinatie met mediale ruimtes. De gekozen ruimtes werden
volledig benut door de dansers en de toeschouwers maar ook door de aanwezige media.
Onbewust creëerde zij in de architectuur van de Kaaitheaterstudio‟s drie soorten van
ruimtelijkheid: de reële ruimte, mediale ruimtes en tot slot de publieksruimte.211
Zo is
de reële ruimte de plaats waar de performance doorgaat. In het geval van deze analyse
zijn dit de Kaaitheaterstudio‟s. De reële ruimtes zijn bovendien zichtbaar voor zowel de
toeschouwers als de performers. Deze ruimtes zorgden bij de meeste toeschouwers voor
het „hier-en-nu‟ gevoel. Zij beseften immers dat zij zich in een reële, tastbare ruimte
bevonden die door hun fysieke aanwezigheid en deze van de performers voor hun
omgeving zichtbaar was. Bovendien hadden zij de mogelijkheid om doorheen de reële
ruimte te wandelen en deze te ontdekken. Zo waren er toeschouwers die naar de
208 CHAPPLE, F. & KATTENBELT, C., o.c., p.20. 209 Ibid. 210
UTRECHT, o.c., p.288. 211 PEETERS, J., “Strategieën van adaptatie: Enkele in- en uitgangen bij Damaged goods‟ Highway 101”
in: A-Prior Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.98.
70 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
theatrale opvoering van Meg Stuart met de filmprojectie gingen kijken. Tegelijkertijd
namen andere toeschouwers plaats op het glazen plafond om performers te zien dansen.
De toeschouwers voelden zich actief betrokken bij het creatieproces en werden
getroffen door de levendige ervaringen. Door zich te begeven doorheen de
driedimensionale ruimtes botsten zij op allerhande mediale ruimtes. Deze ruimtes zijn
een gevolg van de intermediale wisselwerking. Door het gebruik van videobeelden en
geluidsopnames had Meg Stuart de mogelijkheid om te verwijzen naar andere ruimtes.
Door de aanwezigheid van media moet men rekening houden met het reorganiseren van
de ruimtes. Zo kan men concluderen dat nieuwe media voor een vergroting van de
ruimtes zorgden. In Highway 101 was dit zichtbaar op verschillende momenten. Tijdens
de scène waar Meg Stuart een dialoog aanging met een performer was deze niet
lichamelijk aanwezig in dezelfde ruimte. Hij bevond zich echter wel op een andere
locatie in de Kaaitheaterstudio‟s. Via een gemediatiseerde projectie konden de
toeschouwers hem aanschouwen in de publieksruimte. Deze conversatie kon niet
bestaan zonder de aanwezigheid van film en een projectiescherm. De publieksruimte
kan dus zowel de reële als de mediale ruimte omvatten. Door de gemediatiseerde
projectie besefte de toeschouwers dat hij beelden bekeek van een individu in een andere
ruimte. Vervolgens vroeg hij zich af of deze beelden live werden gefilmd of voordien
werden opgenomen. Hij observeerde de dialoog grondig en trachtte uit de
lichamelijkheid, geluid en emoties van de performers te achterhalen of de
geprojecteerde beelden live werden gefilmd. Tijdens dit proces werd hij zich bewust
van het „liveness‟ aspect. Uiteindelijk waren de gemediatiseerde beelden live. Net als de
dialoog en de aanwezigheid van de toeschouwers bij dit live-gebeuren. Bovendien is hij
zich er ook van bewust dat de reële ruimte, waarin hij zich steeds in bevindt, slechts een
gedeelte is van een grotere werkelijkheid. Men leeft in parallelle ruimtes, zij aan zij.
Wanneer choreografen nog niet buiten de theaterruimtes traden, konden zij deze ruimtes
enkel creëeren via decorstukken.
Zoals aangehaald in de eigenschappen van intermedialiteit ontstaan er door de
aanwezigheid van intermedialiteit nieuwe „tijdelijke‟ ruimtelijke interacties. Deze scène
ondersteunt deze karakteristiek van Chapple en Kattenbelt. Door de aanwezige
intermedialiteit kon er enerzijds een dialoog ontstaan tussen de performer en Meg
Stuart. Anderzijds voelden de performers zich persoonlijk aangesproken en zochten zij
voortdurend ruimtelijke interacties tussen de mediale ruimte en de reële ruimte. Tijdens
71 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
het horen van de geluidsopnames op het binnenplein van de Kaaitheaterstudio‟s was dit
niet mogelijk. De performers begluurden het publiek vanuit een kantoor dat onzichtbaar
was voor de toeschouwers. Wanneer de geluidsopname hoorbaar was, voelden heel wat
toeschouwers zich bekeken en bedreigt. Zij reageerden door in de publieksruimte de
performers tussen de anderen te zoeken. Doordat zij geen interactie konden aangaan met
de andere ruimte voelde deze gebeurtenis voor velen zeer bevreemdend aan. In de scène
met Meg Stuart was er voor de toeschouwer een zekere houvast. De performers waren
live of via de projectie zichtbaar. Men kan concluderen dat het voor de toeschouwer
belangrijk is om toch enig contact te hebben met de performer, ook al is de performer
een gemediatiseerd beeld. Naar mijn mening lijkt het voor de toeschouwer in
intermediale wisselwerkingen makkelijker om ruimtelijke interacties aan te gaan
wanneer nieuwe media beelden verspreiden. De geluidsopnames maken de toeschouwer
ook bewust van „liveness‟. Maar de afwezigheid van een performer in een
dansvoorstelling is ook zeer bevreemdend voor het publiek. Door de aanwezigheid van
intermedialiteit hoeft er geen lichamelijke aanwezigheid van een performer in de
publieke ruimte aangezien er via intermedialiteit een ontmoeting plaatsvindt. Maar
blijkbaar blijft het voor velen toch moeilijk wanneer er geen aanwezigheid van de
performers is. Immers, het publiek moet op dat moment beroep doen op eigen
verbeelding. Naar mijn mening is intermedialiteit zeer handig om nieuwe relaties tussen
de ruimtes te creëren en vervolgens de werkelijkheid te wijzigen maar bepaalde
mediavormen bezorgen de toeschouwers een bevreemdende ervaring. Door de scène
van de geluidsopnames tijdens Highway 101 voelden de toeschouwers zich enorm
verward. Naar mijn mening komt dit ook door de afwezigheid van een duidelijke vierde
wand. Door het geluid voelen zij zich persoonlijk aangesproken. Zij zijn echter niet in
staat actief te reageren of een intieme relatie aangaan. Het concept van de vierde wand
wordt in zijn betekenis verdraait. In deze scène is het de performer die de toeschouwer
aanschouwt en de toeschouwer die op een figuurlijke muur botst.
Door intermedialiteit ontstaat er niet alleen een vergroting van de ruimtes. Nieuwe
media kunnen ook de ruimte verdubbelen. In Highway 101 probeerde Meg Stuart dit
door een gevoel van déja vu te creëren. Wanneer de toeschouwers doorheen de diverse
ruimtes wandelden, werden zij voortdurend geconfronteerd met hun geheugen. Wat is
echt, wat niet? Wie bekijkt wie? Herkennen wij performers onder de toeschouwers?
Toeschouwers kregen de kans om de scène met het glazen plafond op diverse
72 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
tijdstippen vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Via hun geheugen
probeerden zij een relatie tussen de diverse evenementen in eenzelfde ruimte aan te
gaan. Bovendien kon deze scène enkel plaats vinden in het gebouw van de
Kaaitheaterstudio‟s. Niet iedere locatie kan dezelfde perspectieven aanbieden. Door
deze specifieke setting te hergebruiken tijdens afzonderlijke gebeurtenissen wordt de
ruimtelijke ervaring verdubbeld. Hierdoor wordt de ruimte ook een soort van medium.
Meg Stuart gebruikte de glazen koepel expliciet als bemiddelaar tussen de performer en
de toeschouwer. Uiteraard is het glazen plafond geen nieuw medium en neemt deze in
andere omstandigheden niet de functie in van een medium. Maar in deze specifieke
wisselwerking hebben sommige ruimtes in de Kaaitheaterstudio‟s, zoals het glazen
plafond, een positie als medium ingenomen.
Ook tijdens de voorstelling in La Raffinerie was er een verdubbeling van de ruimtes.
Tijdens de projectie van de mensenmassa dachten de toeschouwers dat hij gefilmd
werd. Aangezien de individuen zich in een duistere ruimte bevonden en het
geprojecteerde beeld dezelfde ruimte leek te zijn, trad er een verdubbeling van de ruimte
in werking. De mediale ruimte representeerde in de gedachten van de toeschouwer de
reële ruimte of de publieksruimte. Dit zorgde voor heel wat reacties en verwarringen.
Zoals aangehaald, probeerden zij de bewegingen van de mensenmassa na te doen. Enkel
op deze manier konden zij achterhalen of het beeld live was of voordien werd
opgenomen. Door andere bewegingen konden zij zichzelf herkennen. Uiteindelijk
creëerden zij onbewust de performance in deze ruimte. Enkel door de denkbeeldige
reactie was er interactie tussen de publieksruimte en de mediale ruimte. Ook hier is de
toeschouwer op zoek naar een ervaring van „liveness‟. Met het verschil dat de
geprojecteerde beelden niet live werden opgenomen. Door zelf mee de performance te
creëeren, is dit voor hen toch een live-gebeuren. Pas als het besef er was dat de beelden
voordien werden opgenomen, daalde het live-gehalte drastisch en voelde de
toeschouwer zich gedesoriënteerd. Vervolgens merkte hij een afstand of spanning op
tussen de ingebeelde waarneming en de realiteit. Naar mijn mening is dit eerder een
uitzondering in intermediale wisselwerkingen. Meg Stuart wou via het gebruik van
intermedialiteit het geheugen tarten en verwarring creëeren. Wanneer de toeschouwer
het gevoel kreeg medeschepper te zijn van de performance verkleinde de afstand tussen
het publiek en het gemediatiseerde beeld. Maar doordat de geprojecteerde beelden niet
live waren en bovendien buiten het gebouw werden opgenomen, wijzigde deze
73 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
betekenis. Deze vorm van intermediale wisselwerking werd door Meg Stuart verbonden
aan de achterliggende context. Het is een reis doorheen diverse ruimtes en tijdeenheden
die de grens tussen ruimtes en tussen publiek en performer drastisch vervaagt. Naar
mijn mening toont de veranderende ruimtelijkheid in Meg Stuarts performance aan dat
er door intermedialiteit onvermijdelijk veranderingen in de performance aanwezig zijn.
Maar dat deze consequenties niet meteen nefast zijn voor de dans en zijn entourage. Ze
kunnen de toeschouwer in een verwarde toestand achterlaten. Maar tegelijkertijd zorgt
intermedialiteit ervoor dat performances en hun context in een nieuw daglicht kunnen
geplaatst worden. Het creëert bij de toeschouwer nieuwe soorten van verlangens: een
verlangen naar actieve beleving, naar herkenning en naar relaties.
In de voorstelling BLUSH van Wim Vandekeybus werd door de aanwezigheid van
intermedialiteit ook de ruimtelijkheid gewijzigd. Net zoals bij Meg Stuart bestaat
immers de ruimtelijkheid uit drie niveaus: reële ruimte, mediale ruimte en
publieksruimte. Zoals de analyse duidelijk maakte, speelden de aanwezigheid van „in-
betweenness‟ en ruimtelijke relaties een grote rol in de performances van Highway 101.
Meg Stuart wou aantonen dat men als individu in diverse werelden met verschillende
tijdseenheden kunnen leven. Mensen staan hier niet steeds bij stil. Het is voor ons zeer
normaal en alledaags om contact te hebben met mensen die niet lichamelijk in onze
nabijheid zijn.
Wim Vandekeybus toonde deze „in-betweenness‟ op een heel andere manier aan. De
reële ruimte was in BLUSH de ruimte waar de performance plaatsvond en waar ook het
publiek zich gelijktijdig bevond. Hij koos voor een klassieke theaterlocatie, namelijk de
KVS, waardoor de theatrale mogelijkheden enigszins beperkt waren. Maar door de
geprojecteerde filmbeelden als achtergrond te gebruiken, werden er een extra,
tweedimensionale ruimtes gecreëerd. Uiteraard waren deze mediaal en werd hierdoor
het publiek meegenomen naar een ruimte buiten het theater. Met de projectie van film
was dit mogelijk. Doordat het publiek zich steeds in dezelfde ruimte als de performers
bevond, verplaatste het zich niet fysiek zoals bij Highway 101. Toch wist men ook in
BLUSH hoe men tijdelijke relaties tussen de theaterruimte in KVS en de mediale
ruimtes kon creëeren.
Bijgevolg werd in BLUSH de vergroting van de ruimtes gecreëerd door de
videobeelden. Alle filmbeelden werden geprojecteerd op een projectiedoek. Voor Wim
Vandekeybus waren zij een onderdeel van het decor. De performance speelde zich op
74 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
scène af. De filmbeelden ondersteunden de performance. Choreograaf Hans Van Manen
was geen voorstander van filmbeelden als onderdeel van het decor. Voor hem maakte
gemediatiseerde beelden steeds integraal deel uit van de voorstelling. Maar in het geval
van BLUSH was de keuze om filmbeelden als decor te gebruiken de enige manier om de
achterliggende boodschap duidelijk te maken. Alle filmbeelden werden in de natuur
gefilmd: onderwaterbeelden, beelden van verschillende dieren en bepaalde natuurlijke
landschappen zoals een maïsveld. Door deze gemediatiseerde beelden van natuurlijke
ruimtes werd de ruimte uitgebreid. De performance van de dansers op scène kan
ondanks bewegingen de ruimte niet vergroten. Maar zij konden, in tegenstelling tot
Highway 101, de voorstelling wel opvoeren zonder de filmbeelden. Dit was niet de
bedoeling want anders zou de oorspronkelijke kracht van de opvoering aan waarde
verliezen. De rode draad doorheen de performance heeft nood aan deze filmbeelden.
Met de bewegingen alleen kan Vandekeybus niet hetzelfde verhaal vertellen. Zo kunnen
de beelden van de kikkers naar diverse betekenissen verwijzen: naar de hel maar ook
naar de verloren zielen en het geheim van het leven. Bovendien kan Vandekeybus
onmogelijk in een theatrale ruimte levende kikkers plaatsen zoals het filmbeeld
weergeeft. De beelden van deze dieren doen zeer luguber maar ook zeer eerlijk aan.
Toeschouwers gebruiken tijdens een performance steeds hun nodige verbeelding. Maar
door de opkomst van intermedialiteit verlangen zij meer naar een actieve beleving. Door
de filmbeelden krijgt de toeschouwer van BLUSH de kans om mee binnen te stappen in
de wereld van de geprojecteerde ruimtes.
Tot slot zijn het de filmbeelden die bemiddelen tussen de reële wereld en de imaginaire
wereld uit het onderbewustzijn van de mens. Daarnaast probeerden de performers
contact te maken met de videobeelden waardoor het voor de toeschouwer zeer duidelijk
werd dat de reële ruimte en de mediale ruimte in BLUSH elkaars tegenpolen waren. De
ruimtes verschillen op een menselijk niveau. Zij tonen twee werelden aan die deel
uitmaken van het mens zijn. De ruimtes zijn via intermedialiteit vergroot om vooral een
onderscheid te maken tussen de mentale ruimtes van de mensheid. In de performance
van Meg Stuart daarentegen draait het om het gebruik van de architecturale ruimtes in
functie van perspectivistische en theatrale mogelijkheden.
De filmbeelden in BLUSH stelden dan ook de denkbeeldige en onderbewuste gedachten
van de performers voor. Zo kond de toeschouwer die zich beter voelde in de reële
wereld zich compleet verliezen in de imaginaire beelden. Anderen daarentegen voelden
75 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
zich eerder thuis in de wereld van het instinctieve onderbewustzijn. De toeschouwer
kreeg nog de keus om zich te verbinden met een ruimte. De performers daarentegen
zaten gevangen tussen deze twee werelden. Doorheen de performance probeerden zij op
diverse manieren contact te maken met deze extra mediale ruimte. Zo sprongen zij
doorheen het videoscherm om nadien op het gemediatiseerde beeld te verschijnen als
verleidelijke waternimfen of eenzame zielen. Deze sprongen waren enorme energierijk.
Wanneer de performers op scène verschenen, werden zij rustig. Zij vonden hun
verborgen ziel en geborgenheid terug. Door dit soort van interactie wou Vandekeybus
suggereren dat de performers via medialiteit de kans kregen om te vluchten in hun
onderbewustzijn of droomwereld. Daarnaast maakten de gemediatiseerde performers
voortdurend contact met de camera waardoor zij ook de reële ruimte wilden aanspreken.
De waternimfen zwommen richting de camera en ook de verdwaalde zielen in het
maïsveld leken contact te maken met de performers en toeschouwers. Hierdoor voelden
heel wat toeschouwers zich persoonlijk aangesproken en hadden zij het gevoel actief
deel uit te maken van de performance. Dit is ook een consequentie van intermedialiteit.
De vierde wand werd in traditionele voorstellingen zeer vaak gebruikt. De danser
maakte geen contact met de toeschouwer en leefden in hun eigen theatrale wereld. Maar
door de aanwezigheid van mediale ruimtes kunnen de performers zich via de camera
rechtstreeks richten naar de toeschouwer. Wanneer de toeschouwer beslist om de
beelden van de camera te volgen dan neemt hij zijn perspectief over. Vervolgens zal
men zich personaliseren met de camera om de mediale beelden actief te beleven.
Deze performances tonen aan dat via intermediale wisselwerkingen ruimtes in de
performance een bijzondere functie krijgen. Door de diverse mogelijkheden om via
nieuwe media de ruimte te vergroten, hebben de choreografen de mogelijkheid om
vormen van dansvoorstellingen op scène te plaatsen die voordien niet mogelijk waren.
Zoals aangehaald was een theaterruimte voor de podiumkunsten steeds een
vanzelfsprekende ruimte. Voor velen hoort een theatrale of dansvoorstelling in het
theater. De enige functie van deze ruimte was om toeschouwers mee te nemen in de
verbeelding van de choreograaf. Hierdoor stelt dergelijke performances geen grote
eisen. Ook niet aan de toeschouwer. Vaak wordt het decor via allerhande attributen
aangepast maar de choreografen hebben niet de mogelijkheid om parallelle en mediale
ruimtes in de mise-en-scène binnen te brengen. Door de opkomst van intermedialiteit in
hedendaagse voorstellingen worden de ervaringen van toeschouwers veel realistischer.
76 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Zoals aangehaald werd in de performance van BLUSH via de projecties heel wat natuur
in het stuk geïntegreerd. Deze beelden ondersteunen de dierlijke bewegingen van de
dansers maar ook het onderbewustzijn van de toeschouwer. Net als men ook bijna geen
macht heeft over innerlijke gedachten en gevoelens heeft de mens immers geen invloed
op de natuur. Hierdoor begrijpt men vaak zichzelf niet. Volgens mij is dit de reden
waarom Vandekeybus de link legt tussen het onderbewustzijn en de natuur. Beide zijn
zodanig onderhevig aan krachten die boven de menselijke capaciteiten gaan. Ook film
gaat boven de mensheid door zich te profileren als een derde oog. Als mens zit men
vaak gevangen in de reële wereld en wil men ontsnappen naar een droomwereld. Door
de ruimtes te vergroten in BLUSH heeft Wim Vandekeybus dit gevoel van
gevangenschap zeer goed kunnen weergeven. Volgens mij brengen de filmbeelden
tijdens de voorstelling het publiek in een soort van emotionele extase. Na de
voorstelling van BLUSH blijft het verweesd achter met een veelheid aan informatie. Het
publiek begeeft zich terug in de reële wereld buiten het theater en wordt geconfronteerd
met menselijke tragedies. Ook al is er in het verhaal van BLUSH ook een tragisch
verlies aanwezig, toch zijn de gevoelens en emoties enorm menselijk.
Wim Vandekeybus toont bovendien aan dat via intermedialiteit beelden kunnen
optreden in een andere dan de oorspronkelijke betekenis. Wanneer de toeschouwers de
beelden van de kikkers zagen, probeerde hij meteen de link te leggen met de context van
de performance en dit ondanks het feit dat de beelden in de realiteit werden
geregistreerd. Het gaf hen een zintuiglijke ervaring.
Highway 101 bevond zich op diverse, reële locaties die niet meteen verbonden konden
worden met dans en beweging. Hierdoor wordt het theater verbonden met de
maatschappelijke functies. Door reële beelden in deze live-performance en specifieke
locaties te vermengen, werd de voorstelling naar mijn mening realistischer dan de
voorstelling van BLUSH. Bovendien verplaatsten het publiek zich doorheen de diverse
locaties in de Kaaitheaterstudio‟s en La Raffinerie waardoor ieder voor zich een eigen
weg uit stippelden. Toch probeerden ook zij beelden uit een ver verleden of uit andere
parallelle ruimtes te projecteren. De scène met de filmbeelden van de opstand tegen de
politicus Jörg Haider had tijdens de performance, door het verdubbelen, een andere
betekenis. Pas wanneer de toeschouwers nadien hoorden dat de beelden uit een politieke
context kwamen, verplaatste de theatrale betekenis zich naar de oorspronkelijke context.
Daarenboven wou Meg Stuart geen bovennatuurlijke ervaring creëeren zoals
77 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Vandekeybus. Zij wou de ruimtes gebruiken om via een theatrale performance de
toeschouwer een identiteit als voyeur te laten opnemen in de reële wereld. Ook
gebruikte zij verdubbelingen van ruimtes die een soort van hyperrealisme creëerde. Dit
is ook de reden waarom bepaalde ervaringen zeer bevreemdend aanvoelen. Het
binnendringen van mediale beelden in een publieksruimte wordt aanvaard. Maar
wanneer ruimtes zich verdubbelen, krijgt de toeschouwer het benauwd door het
tweemaal zichtbaar aanwezig zijn van dezelfde ruimte. Men weet niet meer wat echt is
en wat niet. Ook dit is een consequentie die intermedialiteit kan veroorzaken.
Bijgevolg kan men concluderen dat er bij de toeschouwer nog steeds verbeelding
noodzakelijk is, maar het wordt veel gemakkelijker om zich in de performance in te
leven door de aanwezigheid van meerdere ruimtes. Naar mijn mening laten hierdoor
dergelijke voorstellingen meer indruk na op de toeschouwer. Het verlangen naar
ervaringen en belevenis wordt gestimuleerd door de aanwezigheid van visuele beelden
en mediale ruimtes. Hierdoor creëeren zij een zeker respect voor de gekozen ruimtes.
Als hedendaagse choreograaf heeft men nu veel meer vrijheid in de keuze van
onderwerpen, contexten en statements waardoor men ook meer in de performance
geloven. Dit bevordert enkel de actieve beleving van de toeschouwers in hedendaagse
podiumkunsten. Als toeschouwer is men tijdens de intermediale performances, naast de
bewegingen en de emoties van de dansers, ook bezig met de ruimtelijke ervaring. Dit is
naar mijn mening een positief gevolg van intermedialiteit.
Een laatste vergroting van de ruimte is zichtbaar in de laatste scène van BLUSH. Door
een lamp over de mise-en-scène te slingeren, worden bepaalde plaatsen donker. De
toeschouwer krijgt hierdoor het gevoel dat de ruimte enorm omvangrijk is. Door slechts
enkele plaatsen in het licht te laten, verlangt hij bovendien naar de rest van de ruimte.
Naar mijn mening is het een zeer goede techniek van Vandekeybus om de toeschouwer
met enige verwarring achter te laten.
Is er verdubbeling van de ruimtes aanwezig in BLUSH? Op het eerste zicht niet. Er
wordt een strikte scheiding gehouden tussen de mediale ruimte en reële ruimte omdat
dit noodzakelijk is voor de achterliggende context. De filmbeelden zijn enkel
natuurbeelden en geen beelden van het theater of het publiek. De film heeft nochtans
wel de mogelijkheid om de ruimte te tonen waarin zowel het publiek als de danser zich
bevinden. Maar aangezien de filmbeelden niet live werden opgenomen, was dit in deze
performance niet mogelijk.
78 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Men zou kunnen veronderstellen dat Vandekeybus via zijn filmadaptatie toch de
ruimtes wou verdubbelen. In de film werden immers bepaalde filmbeelden van de
performance hergebruikt. Maar wanneer de toeschouwer de film bekijkt, is er geen
echte interactie tussen de reële ruimte en de mediale ruimte. Men aanschouwt enkel een
mediale ruimte. Men zou dan concluderen dat dit een negatief gevolg is van technische
registratie. De filmadaptatie werd gereduceerd tot slechts twee niveaus van
ruimtelijkheid namelijk de publieksruimte en de mediale ruimte.
Bovendien heeft niet elke toeschouwer de voorstelling gezien. Hierdoor kenden deze
niet de gebruikte filmbeelden van uit de performance. Voor hem is de filmadaptatie een
film zoals vele anderen. Het is geen onderdeel van een verdubbeling van de
ruimtelijkheid. Toch is het te voorbarig om de film volledig los te zien van de
voorstelling. Vandekeybus heeft zeer bewust gekozen om deze film te maken en te zien
als een verlengde van de voorstelling. De film bood hem meerdere mogelijkheden. Zo
kon hij volledig buiten de theaterruimte stappen. In een voorstelling moet men rekening
houden met een levend publiek. Deze kunnen zich doorheen ruimtes verplaatsen, zoals
bij Meg Stuart. Maar zij kunnen niet in het nu gaan reizen om de performance in de
natuur waar te nemen. In de film kan Vandekeybus dit wel. Hij moet geen rekening
houden met een levend publiek, enkel met de performers. Bovendien hebben zij weken,
zelfs maanden de tijd om de beelden te registreren. Zij hebben ook de mogelijkheid om
wanneer een beeld niet correct werd opgenomen dit nog enkele malen over te doen.
Nadien worden de beelden immers gemonteerd tot een mooi eindresultaat. Naar mijn
mening kan men in een filmadaptatie de beelden meer manipuleren dan wanneer deze
live worden opgenomen tijdens een voorstelling. Zo zou men kunnen concluderen dat
een filmadaptatie niet realistisch is aangezien de significante invloeden van vele
factoren. Door het gebruik van werkelijke locaties en de camera als het derde oog valt
dit te nuanceren.
Tot slot zijn er nog de performances Mutations en Twice van de pionier Hans Van
Manen. Deze performances gebruiken beiden intermedialiteit maar neigen eerder naar
de klassieke dansvoorstellingen qua ruimtelijkheid. Wanneer men het videoballet Live
analyseert dan merkt men op dat Van Manen reeds geëvolueerd is in zijn gebruik van
camera‟s en intermedialiteit.
In beide voorstellingen zijn, net zoals bij BLUSH en Highway 101, drie diverse
ruimtelijkheden aanwezig. Zo is er de reële ruimte waar de voorstellingen plaats vinden
79 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
en het publiek de zitplaats innam. Dit is vervolgens te vergelijken met de
publieksruimte die in beide voorstellingen theaterlocaties waren. In beide performances
verplaatste het publiek zich niet en was de mediale ruimte bijgevolg aanwezig op scène.
De mediale ruimtes werden grotendeels vertegenwoordigd door een afwisseling van
filmbeelden. In Twice werd er ook gebruik gemaakt van stroboscopisch licht dat echter
niet de ruimte deed verdubbelden maar wel de lichamelijkheid van de dansers.
Zoals aangehaald werd in Mutations de filmbeelden Motions gebruikt als mediale
projecties. Voor Tetley fungeerden deze beelden als het decor. Hij was door filmbeelden
gefascineerd maar niet als apart onderdeel van de dansvoorstelling. Uiteindelijk bleven
voor hem de bewegingen van de dansers het meest essentiële. Voor Hans Van Manen
daarentegen moet men filmbeelden en hun kwaliteiten zo optimaal mogelijk benutten.
Door aan de zijkant van het podium projectiebeelden te plaatsen, maakt men een
onderscheid tussen de scène en de mediale ruimte. In Mutations werden de
projectieschermen uiteindelijk achteraan geplaatst. Volgens Van Manen stoorde de
filmbeelden op deze manier de performance. Zo worden ook de filmbeelden niet
gerespecteerd als onderdeel van de dansvoorstelling. Daarnaast werden niet alle
bewegingen nagedanst waardoor Van Manen zijn projecties ook liever apart zag
verschijnen. Zo kon zijn statement, los van deze van Tetley, duidelijk gemaakt worden.
In Mutations krijgt men als toeschouwer zeer snel het gevoel dat de live-gebeurtenis
niet bij de gemediatiseerde beelden hoorde. Er was namelijk geen interactie tussen de
reële ruimte en de mediale ruimte. Hierdoor ging de toeschouwer zeer snel geloven dat
er twee aparte performances werd opgevoerd. Zo dacht men aanvankelijk dat Motions in
andere theatrale ruimtes live werden opgenomen. Maar dit kon niet aangezien dezelfde
dansers live aanwezig waren op scène. Toch had het publiek het gevoel dat de
filmbeelden niet strookten met de reële performance. Zoals aangehaald komt dit
grotendeels door de conflictueuze achtergrond van beide choreografen maar eveneens
omdat de beelden niet voor deze voorstelling werden gefilmd. Meg Stuart gebruikte ook
filmbeelden uit politieke en sociale contexten maar zij manipuleerde deze zodanig dat
zij pasten in het project. De filmbeelden Motions werden in hun oorspronkelijke vorm
gelaten, zonder enige vorm van manipulatie. In de voorstelling is er een vergroting van
ruimtes doordat de filmbeelden niet werden opgenomen in dezelfde ruimte. Maar de
toeschouwer kan wel geloven dat de reële ruimte dezelfde is als deze van de
filmbeelden. Zo ziet men op de beelden van Motions op de achtergrond een zeer
neutrale ruimte. De beelden werden dus niet buiten het theater gefilmd. Bovendien
80 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
waren zij op een experimentele maar primitieve manier gefilmd waardoor nog niet veel
verschillende perspectieven mogelijk waren. Uiteindelijk draaide het toen voor van
Manen om de bewegingen en de anatomische lichamen. Hierdoor valt de vergroting
van de beelden niet zeer hard op. Het was ook niet de bedoeling van Tetley om de
ruimtelijke ervaringen op de voorgrond te plaatsen. De filmbeelden waren slechts een
decoronderdeel. Er treedt ook geen verdubbeling van de ruimte op aangezien de
filmbeelden zeer divers zijn van de reële ruimte. Naar mijn mening zijn de conflictueuze
beelden zeer fascinerend om aan te tonen dat intermedialiteit moet groeien. De
choreograaf moet volledig achter het principe staan wanneer hij kiest om met
intermedialeit en nieuwe media te werken. Enkel op deze manier kan de voorstelling tot
zijn recht komen en de toeschouwer aanspreken. In Mutations werd één van de eerste
keren geëxperimenteerd met film in een dansvoorstelling. Voor Hans Van Manen en
Tetley was het enerzijds zoeken hoe men de mogelijkheden van nieuwe media kon
gebruiken en anderzijds hoe men intermedialiteit op de gepaste wijze kon introduceren
bij het publiek. Hoe konden zij in 1970 experimenteren met een materie die toen nog
niet gebruikt, laat staan aanvaard werd in de danswereld. Hoe konden zij enige
controverse of aversie weerhouden zonder dat er een opstand ontstond zoals bij Le
Sacre du Printemps van Les Ballets Russes.212
Naar mijn mening was de ruimtelijke
verandering of ervaring niet aan de orde in Mutations. Het draaide om de bewegingen
en het verspreiden van hun statements.
In de voorstelling Twice zocht Hans Van Manen met behulp van intermedialiteit meer
zijn eigen weg. Na Mutations wou hij de mogelijkheden van film in zijn balletten verder
uitwerken. Door de problematiek in Mutations heeft hij immers niet de kans gehad om
het nieuwe medium uitgebreid te testen. De beelden van Motions waren wel
baanbrekend maar kwamen niet tot hun recht in de voorstelling. Toch werden de
beelden, ondanks de negatieve kritiek op het ballet van Tetley, door het grote publiek
gesmaakt. Door het experimentele karakter en het gebruik van slow-motion werd er bij
212 Le Sacre du Printemps van Les Ballets Russes zorgde voor een schandaal in 1913. Het aparte ritme
van de muziek, de onconventionele bewegingen van de dansers en het folkloristische karakter zorgde
voor hevige reacties bij het publiek. Tijdens de voorstelling werd er geschreeuwd en gingen toeschouwers
met elkaar op de vuist. Het wordt gezien als één van de grootste schandalen ooit binnen de
dansgeschiedenis. ( UTRECHT, L., Van hofballet tot postmoderne dans: De geschiedenis van het
academische ballet en de moderne dans, Walburg Pers, Zutphen, 1988, p.200.)
81 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
het publiek een verlangen ontwikkeld naar intermediale wisselwerkingen tussen film en
fotografie.
De aanwezigheid van filmbeelden en stroboscopisch licht in Twice speelden een enorme
belangrijke rol. Zoals de titel aangeeft draait het in deze voorstelling voornamelijk om
het verspreiden van dubbele informatie via herhaling, binaire bewegingen,
gelijktijdigheid, en andere. Door filmbeelden te gebruiken in zijn voorstelling, kon Van
Manen de ruimte verdubbelen. Toch werden enkel in het eerste deel van de
performance filmbeelden geprojecteerd. Hierdoor treedt er enkel in het eerste deel een
verdubbeling van de ruimtelijkheid op. De beelden werden voordien opgenomen in een
theatrale locatie door een ensemble van mannelijke en vrouwelijke dansers. Heel wat
toeschouwers dachten dat de beelden live waren door dezelfde dansers en
ruimtelijkheid. Maar ook door het feit dat de dansers live dezelfde choreografie dansten.
Dit was voor de dansers een zeer moeilijke opdracht aangezien zij niet de mogelijkheid
hadden om de filmbeelden te zien. Zij waren enorm afhankelijk van de muziek. De
filmbeelden waren gefilmd vanuit verschillende perspectieven maar voornamelijk
vanuit een vooraanzicht. Ook hierdoor geloofde de toeschouwer dat de filmbeelden live
werden gefilmd. Bovendien waren de meeste beelden in close-up waardoor
verschillende delen van het lichaam zeer goed zichtbaar waren. Ondanks het feit dat de
beelden niet live waren, had de toeschouwer wel het gevoel dat de ruimte werd
verdubbelt. Dit was ook de bedoeling van Van Manen. Door de film zodanig
synchroon te laten lopen, werd dit gevoel gecreëerd.
Een vergroting van de ruimte was daarentegen niet aanwezig. De performers en de
toeschouwers bevonden zich heel de performance in dezelfde ruimte. Hierdoor stemde
de reële ruimte overeen met de publieksruimte. Door het live-gevoel van de filmbeelden
dachten de toeschouwers aanvankelijk dat de beelden in dezelfde ruimte werden
opgenomen. Ook de achtergrond van de beelden was neutraal en verwees naar een
theaterlocatie. Naar mijn mening was het ook niet belangrijk voor Van Manen om de
ruimte te vergroten. Het draaide voornamelijk rond de verdubbeling van
beeldinformatie. Via de close-ups, dezelfde dansers, locatie en kledij is dit Van Manen
zeer goed gelukt. Door de aanwezigheid van intermedialiteit kond de toeschouwer de
performance live of gemediatiseerd ervaren. Dit creëerde ongetwijfeld een unieke
ervaring die men kan verbinden met het videoballet Live. In deze performance werden
de beelden live gefilmd en trad er een interactie op tussen de danser en de camera. In
deze voorstelling maakte hij echter wel gebruik van vergroting door tijdens de
82 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
performance de dansers in de foyer te laten dansen. Ondertussen werd dit door een
cameraman gefilmd en zag de toeschouwer in de publieksruimte de gemediatiseerde
projectie. In Twice heeft hij deze intermediale techniek nog niet toegepast maar werd er
wel gebruik gemaakt van synchroon gebeuren om een verdubbeling te suggereren.
Liesbeth Groot Nibbelink benoemde deze gelijktijdigheid van beelden en live-
gebeurtenis de vertijdelijking van de ruimte.213
Dit kan enkel plaatsvallen wanneer de
filmbeelden gelijk vallen met de handelingen op scène. In de gekozen voorstelling was
dit enkel aanwezig in Twice en voor een klein gedeelte in Mutations. Door de projectie
beweegt de ruimte op het beeld mee met de bewegingen van de live-dansers. De
toeschouwer aanschouwt niet de bewegende gemediatiseerde dansers, echter wel de
camera en de montage die voor beweging zorgen.
Door de aanwezigheid van een mediale ruimte werd de ruimtelijkheid uitgebreid maar
niet vergroot aangezien geen extra ruimtes toegevoegd werden aan zijn dans zoals bij
Meg Stuart en in zijn eigen choreografie Live. Wim Vandekeybus gebruikte ook enkel
filmbeelden en hierdoor werd de ruimte wel vergroot. Dit kwam doordat hij filmbeelden
toonden van buiten het theater zoals de natuurbeelden. Hans Van Manen had in de jaren
zeventig echter nog niet de technische mogelijkheden zoals Vandekeybus en Meg Stuart
om buiten het theater te filmen. Het stroboscopisch licht zorgt echter niet voor een
vergroting of verdubbeling van de ruimte. Zij zorgen wel voor een verdubbeling van
de lichamelijkheid van de dansers. Maar dit zal uitvoerig besproken worden in de
analyse omtrent de blik en de lichamelijkheid van de dansers.
Deze analyses tonen reeds aan dat intermedialiteit heel wat in zijn mars heeft. Men kan
kort concluderen dat zowel de vergroting als de verdubbeling van de ruimtelijkheid een
rechtstreekse consequentie is van de intermediale wisselwerking. Niet alle
voorstellingen gebruiken beide vormen van ruimtelijkheid om bepaalde theatrale
redenen. De context van de bewegingen en de enscenering hebben bijvoorbeeld heel
wat invloed op de ruimtelijkheid. Bovendien hangt het ook af of filmbeelden voordien
werden opgenomen of live worden gefilmd. Tot slot is de evolutie van de technische
mogelijkheden ook van belang. Dit toont aan dat het gebruik van intermedialiteit sinds
213 GROOT NIBBELINK, L., “Verhevigde werkelijkheid. Over de invloed van video (in theater) op de
verbeeldingsprincipes van theater” in : E-view 1, 1999.
83 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
de jaren zeventig steeds verder evolueert en iedere choreograaf op zijn manier van de
nieuwe media gebruik maakt.
4.2 Diverse tijdsdimensies: Verruimtelijking van de tijd
De tijd is net zoals de ruimte een onmisbaar element in een voorstelling. In de definitie
van dans door Luuk Utrecht werd naast bewegingen de nadruk gelegd op tijd en ruimte.
Dans is voor hem immers “een in tijd en ruimte geordende beweging”.214
Door de
opkomst van intermedialiteit in voorstellingen is deze definitie niet langer bruikbaar. Zo
is de tijd, net als de ruimte, onderhevig aan veranderingen. Bovendien zijn de tijd en
ruimte aan elkaar verbonden waardoor beide zich steeds samen aanpassen. In de vorige
paragraaf werd aangehaald dat er drie verschillende soorten ruimtes ontstaan. Zo zullen
er ook diverse tijden in een voorstelling aanwezig zijn. Wanneer een toeschouwer naar
een dansvoorstelling gaat kijken, bevindt hij zich in het „hier-en-nu‟. Zoals aangehaald
stemt bovendien de reële ruimte in de meeste voorstellingen overeen met de
publieksruimte. In de reële ruimte bevindt men zich gebruikelijk in de tegenwoordige
tijd. Wanneer men zich echter als toeschouwer individueel in een virtuele wereld
bevindt via interactieve videogames of een head mounted system verplaatst de
publieksruimte zich naar de mediale ruimte. Zo zal de toeschouwer de performance
visueel in een andere tijd kunnen meemaken. Maar zijn lichaam bevindt zich nog steeds
in de tegenwoordige tijd. In de gekozen voorstellingen werd er geen gebruik gemaakt
van dergelijke nieuwe media. Het zijn voornamelijk filmbeelden, geluidsopnames en
verlichting die in deze performances bemiddelen tussen de reële en mediale ruimte.
Hierdoor zorgen deze nieuwe media voor een verandering van tijd. Behalve wanneer de
voorstelling compleet op improvisatie berust, worden dansbewegingen normaal vooraf
vastgelegd door het ensemble en de choreograaf. Toch wordt ook dan vooraf besproken
wat de bedoeling van de voorstelling is. De vastgelegde bewegingen worden nadien live
voor een publiek opgevoerd op een geschikte locatie. Bijgevolg liggen de bewegingen
vast in de tijd. Hierdoor is de tijd in het theater ook zeer statisch. De waargenomen tijd
loopt gelijk met de tijd van de live-performance, maar door de opkomst van de mediale
ruimte zijn er meerdere tijdsdimensies mogelijk naast de tegenwoordige tijd.
214 UTRECHT, L., o.c, p. 15.
84 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
Allereerst kunnen er filmbeelden die voordien werden opgenomen via een
filmprojectie in het heden getoond worden. In het filmjargon noemt men dit
normaliteit flashbacks. Hierdoor kan men via filmbeelden terugkeren naar het verleden.
Naar mijn mening is er een verschil tussen een flashback en beelden die uit het verleden
in het heden getoond worden op scène. Een flashback neemt de toeschouwer van
filmbeelden mee naar het verleden om bepaalde gebeurtenissen op te helderen of om de
context van het heden te begrijpen. Vaak gebruiken choreografen dit ook wanneer een
personage een verhaal vertelt. Maar uiteindelijk keert de flashback terug naar het heden.
Een flashback maakt dus integraal deel uit van de filmbeelden en ondersteunt een
tijdsverandering in de mediale ruimte. Maar filmbeelden die geregistreerd werden in het
verleden en nadien tijdens een performance worden geprojecteerd, hoeven niet steeds
flashbacks te zijn. Zij kunnen om allerlei redenen, zoals technische mogelijkheden,
voordien opgenomen zijn. De context van de performance zal vervolgens bepalen of
deze beelden door de toeschouwer als flashbacks bekeken kan worden. Bovendien is er
nood aan live-registratie tijdens de performance om van flashbacks te kunnen spreken.
In Highway 101 projecteerde Meg Stuart de beelden van Jörg Haider. Deze werden
geregistreerd tijdens een demonstratie tegen de politieker. Zoals aangehaald
manipuleerde zij tijdens de voorstelling de beelden zodanig dat de toeschouwers
geloofden dat zij de gerepresenteerde massa waren. Hierdoor was het voor hen geen
flashback maar een live-opname. Uiteindelijk besefte de toeschouwer dat deze beelden
voordien werden opgenomen. Op het moment van besef treedt er ook een onderscheid
in tijdsdimensie op en dynamisering van de tijd in werking. 215
Voor de toeschouwer
werd het duidelijk dat beelden kunnen gemanipuleerd worden en hij beelden uit het
verleden kon bekijken. Maar naar mijn mening is dit niet een flashback zoals men in de
filmtaal gebruikt. Elke scène fungeerde in Highway 101 afzonderlijk waardoor bepaalde
filmbeelden niet in verband konden worden gebracht met een live-performance. De
beelden van Jörg Haider zijn voor de toeschouwer geen reële flashback die een live-
performance of andere filmbeelden in de voorstelling ondersteunde. De beelden van het
vrijend koppel daarentegen werden ook voordien opgenomen. Maar door de
transformatie naar het beeld van de man alleen werd het voor de toeschouwer duidelijk
dat de beelden waren opgenomen in twee aparte takes. Deze beelden verwezen naar een
flashback doordat het koppel eerst samen werd gefilmd en de man nadien apart. Zo is er
215 GROOT NIBBELINK, L., a.c., 1999.
85 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
een verschil van tijd in de filmbeelden zelf maar ook tussen de mediale en reële ruimte.
Van alle performances kan men naar mijn mening deze filmbeelden beschouwen als een
reële flashback zoals in de filmwereld.
In de performance van BLUSH waren ook alle beelden voordien opgenomen. Geen
enkel beeld was live. De toeschouwer merkte dit zeer snel op aan verschillende theatrale
aspecten. Zo waren de filmbeelden zodanig gemonteerd dat zij de hele live-performance
konden ondersteunden. Alle beelden waren chronologische na elkaar geplaatst in functie
van de live-gebeurtenis op scènes. Door de actieve interactie met de performers was het
ook zeer belangrijk dat de juiste beelden op het geschikte moment in de performance
werden geprojecteerd. Bovendien waren heel wat dansers van op de scène aanwezig op
de filmbeelden en waren alle beelden geregistreerd in natuurlijke omgevingen. Om deze
verschillende redenen was het noodzakelijk om deze beelden vooraf op te nemen. Toch
kon men deze beelden naar mijn mening niet echt beschouwen als een flashback. Er
ontstond wel een verschil in tijdsdimensies tussen de reële en mediale ruimte doordat de
filmbeelden voordien waren opgenomen. Maar door de live-interactie met de
performers en de verwijzing naar het imaginaire onderbewustzijn liepen de beelden in
de gedachten van de toeschouwer voornamelijk parallel met de live-gebeurtenis.
Wanneer men als mens in gedachten verzonken is dan kan men aan het verleden, het
heden en de toekomst denken. Dit wou Vandekeybus met zijn performance suggereren.
Men vlucht weg vanuit de reële ruimte en tegenwoordige tijd naar een imaginaire
wereld waar tijd vaak onbestaand is. De filmbeelden geven niet prijs wanneer zij
werden opgenomen waardoor iedere toeschouwer de tijd van de beelden zelf kan
interpreteren. Volgens mij komt dit voornamelijk door de manier hoe Vandekeybus
omging met intermedialiteit. In de andere voorstellingen ligt het tijdsbesef bij de
toeschouwer eerder vast en heeft hij bijgevolg niet de mogelijkheid voor persoonlijke
interpretatie. In BLUSH verdwijnen de performers uit de reële tijd om in het filmbeeld
te verschijnen als waternimfen. Als toeschouwer kan men dit interpreteren als een
droom die zich afspeelt in het verleden of de toekomst. Deze tijdsdimensie wordt, om
bovenstaande redenen, vrij gelaten voor de toeschouwer. We kunnen concluderen dat in
functie van de performance het tijdsbesef een persoonlijke interpretatie is. Maar in de
realiteit zijn er verschillen in de tijdsdimensie door het registreren van de beelden in het
verleden. Deze voorstelling toont reeds aan dat intermedialiteit de tijd kan veranderen
maar dat dit voor elke performance verschillend kan zijn.
86 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
In de voorstellingen Mutations en Twice van Hans Van Manen waren ook alle
filmbeelden voordien geregistreerd. In Mutations besefte de toeschouwer dit zeer snel
door de aanwezigheid van dezelfde dansers op scène als in het filmbeeld. Wanneer de
diverse filmbeelden van Motions bijvoorbeeld naast elkaar werden geprojecteerd,
merkte men op dat de danser Gérard Lemaitre zowel in alle projecties als op de scène
aanwezig was. Het konden dus onmogelijk live-opnamen zijn vanuit een andere ruimte
in het theater. Het waren ook geen live registraties van de gebeurtenissen op scène. Het
publiek stoorde zich niet aan het feit dat deze beelden voordien werden opgenomen. De
beelden stelden bovendien geen flashbacks voor aangezien Tetley enkel Motions van
Hans Van Manen gebruikte als filmbeelden. Deze drie registraties staan los van elkaar
en representeren geen verhaal. Er werd ook niet live gefilmd. Men zou kunnen
concluderen dat er enkel een onderscheid in tijd was tussen de reële ruimte en de
mediale ruimte. Met name dat men in de reële ruimte kon spreken van een
tegenwoordige tijd en in de mediale ruimte van een verleden tijd. In Twice werd ook
gebruik gemaakt van filmbeelden die voor de performance werden opgenomen.
Nochtans zou men als toeschouwer geloven dat deze beelden live werden gefilmd
waardoor zij in de hedendaagse tijd fungeerden. Dit kwam omdat Van Manen de
beelden zodanig synchroon liet lopen met de live-performance. Door de dansers te laten
dansen op de geluidsregistraties van de filmopnames waren zij steeds gelijktijdig met de
gemediatiseerde dansers.216
Voor vele toeschouwers was de waargenomen tijd dezelfde
als deze van de filmbeelden. Van Manen was er in geslaagd om via intermedialiteit de
illusie te creëeren dat de waargenomen en mediale tijd dezelfde bleven. Bijgevolg zijn
de grenzen tussen liveness en mediatisatie in deze performance gebroken. De
gemediatiseerde beelden riepen bij de toeschouwers ook een live-ervaring op net als de
performance deed. In het volgende hoofdstuk wordt de theorie van Auslander bekeken.
Hij was van mening dat er niet langer een onderscheid was tussen live en mediatisering.
Alle performances zijn grotendeels gemediatiseerd door de evolutie in culturele
waarden en de aanwezigheid van nieuwe media zoals filmbeelden. Voor deze
voorstelling zou dit wel eens kunnen kloppen.
Zoals aangehaald, kan er ook live gefilmd worden vanop scène. Deze beeldenworden
vervolgens live geprojecteerd op scène waardoor de mediale tijd overeenstemt met de
216 VAN SCHAIK, E., o.c., p.295.
87 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
waargenomen tijd. In geen enkele van de gekozen voorstellingen werd er live op scène
gefilmd. Maar de performance Live van Hans Van Manen die uitvoerig in de
bachelorproef werd besproken gebruikt deze techniek. In Twice werd met succes
gesuggereerd dat deze techniek werd gebruikt.
Vervolgens kunnen er ook beelden live gefilmd worden in andere ruimtes dan de
publieksruimte. Zo ziet het publiek gelijktijdig twee diverse en gescheiden ruimtes: de
publieksruimte en de geprojecteerde ruimte. Beide bevinden zich in de reële tijd maar
elk op een andere locatie. In heel wat hedendaagse performances wordt er gebruik
gemaakt van webcams om de andere ruimtes te filmen. Wanneer beelden live gefilmd
en geprojecteerd worden, kunnen zij nadien niet gemonteerd worden. Dit geeft een
unieke ervaring waar er ook ruimte wordt gelaten voor toevalligheden van de
performers en verwarringen voor de toeschouwers. Door het simultaan tonen van
parallelle ruimtes treedt hier een verruimtelijking van de tijd op.217
Dit toont ook aan
dat de tijd steeds verbonden is aan de ruimte. Doordat alles zo goed als live is, ondanks
de mediatisatie van het filmbeeld, treedt er bij de toeschouwer een liveness ervaring op.
Dit is ook het geval wanneer men live op scène filmt. Wanneer dergelijke filmbeelden
gecombineerd worden met beelden uit het verleden verkrijgt men flashbacks. In
dergelijke voorstelling zijn er diverse tijdsperiodes aanwezig die zeer verwarrend
kunnen zijn voor het publiek.
In Highway 101 wordt tijdens Private Room in de Kaaitheaterstudio‟s live gefilmd in
een andere ruimte. Op de filmbeelden wordt een performer geprojecteerd waar Stuart
een actieve dialoog mee aangaat. Zij geeft vanuit een zetel op scène tal van instructies.
Voor de toeschouwer is deze gebeurtenis een zeer actieve beleving. Door de live
registratie loopt de waargenomen tijd van de performers loopt gelijktijdig met de
mediale tijd. Hierdoor worden er parallelle ruimtes gecreëerd die er voor zorgen dat de
tijdservaring van de toeschouwers niet verschilt. Bijgevolg zorgt de toevoeging van het
nieuwe medium film met behulp van deze live-registratie voor de verruimtelijking van
de tijd.
Tot slot kunnen filmbeelden ook slow motion, fast forward en stop motion bevatten.
Dit zijn allen effecten die gebruikt worden in de filmwereld om de tijd te manipuleren.
Wanneer de choreografen deze technieken gebruiken in hun filmprojectie, worden
217 GROOT NIBBELINK, L., a.c., 1999.
88 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
voornamelijk de lichamen en bewegingen van de dansers in de kijker gezet. Zij worden
gevisualiseerd zoals dit voordien niet mogelijk was in de podiumkunsten. Deze
technieken hebben daarnaast ook invloed op de tijdsbeleving van de toeschouwer.
Wanneer er slow-motion wordt gebruikt dan wordt de tijd waar de beelden zich in
afspelen letterlijk vertraagd. Bij fast forward wordt de waargenomen tijd versneld en bij
stop motion werden de beelden opgenomen frame per frame. 218
De beelden van deze
laatste techniek lijken zo kleine sprongen in de tijd te maken.
Hans Van Manen gebruikte in de filmbeelden Motions slow-motion. Van Manen en
Jean-Paul Vroom testten tijdens de opnames van deze beelden een nieuwe
hogesnelheidscamera uit. Het resultaat was verbluffend. De bewegingen van de dansers
werden vertraagd en lieten zeer duidelijk de werking van de gespierde lichamen zien.
Geen enkel detail werd door de camera over het hoofd gezien: beheersing van de
dansers, de actieve beleving van de emoties, en andere details. Dit is een verschil met de
menselijke waarneming. Wij kunnen de tijd niet stilzetten, versnellen of vertragen met
onze ogen. Dit is een technologische mogelijkheid dat het menselijk vermogen
overtreft. Wanneer dit in performances wordt gebruikt, geeft het de toeschouwers de
mogelijkheid om het perspectief van de camera over te nemen. Bovendien wordt er door
deze vertraagde beelden een contrast gecreëerd met de versnelde bewegingen van de
dansers op scène. De performers kunnen immers live met hun lichaam nooit dezelfde
slow motion bereiken als op de film. Men kan het contrast tussen de live performance
en de beelden met slow motion ook beschouwen als een soort van wisselwerking. De
toeschouwer ervaart diverse vormen van lichamelijkheid door de bewegingen enerzijds
normaal en anderzijds vertraagd te aanschouwen. Ook Wim Vandekeybus vertraagde
zijn filmbeelden. De reden hier was niet om de lichamelijkheid en anatomie van de
naakte dansers in actie tezien. Echter wel om een duidelijk onderscheid te maken tussen
de twee mentale ruimtes. De reële ruimte is enorm energiek. Men moet presteren,
overleven en elkaar leren vertrouwen. De filmbeelden van het water tonen rustige
individuen die gevlucht zijn naar een mentale, dromerige toestand. De beelden onder
water zijn echter steeds vertraagd omdat de camera druk ondervindt van het
wateroppervlak. Maar het past ook binnen het concept. De beelden van het maïsveld
zijn zeer vluchtig en kortstondig waardoor zij dezelfde energie van de performance op
218 X, Website cinema.nl: korte film special, URL: http://www.cinema.nl/nps-korte-
film/artikelen/5129362/korte-film-special-stop-motion Laatst geraadpleegd: 29 juli 2010.
89 Hoofdstuk II: Intermedialiteit onder de loep genomen
scène overnemen. De toeschouwer merkt echter wel op dat de individuen in het
maïsveld gevangen zitten in hun mentale toestand. Zij willen terug naar de reële wereld.
Vandekeybus gebruikte de techniek van slow-motion en fast-forward in functie van de
onderliggende context. Toch wordt ook in zijn performance hierdoor de waargenomen
tijd beïnvloed.
Door de aanwezigheid van film kunnen er diverse tijdsdimensies in de performance
ontstaan. De verruimtelijking van de tijd is één van de voorbeelden. Wanneer
dansvoorstellingen geen intermedialiteit bevatten dan is de tijd, net als de ruimte, heel
statisch. De waargenomen tijd komt dan overeen met de tijd van de performance. Naar
mijn mening ondervindt de tijd net als de ruimte gevolgen van het spanningsveld tussen
dans en nieuwe media. Bovendien moeten heel wat choreografen nog met nieuwe media
leren omgaan waardoor het tijdsbesef niet steeds tot zijn recht komt.
Aan het einde van deze analyses kan men met zekerheid bevestigen dat, door het
spanningsveld tussen nieuwe media en hedendaagse dans in intermediale performances
ruimte en tijd van een performance wijzigen. Bovendien werd duidelijk dat deze
consequenties niet steeds nefast waren voor de dans. Choreografen voegen nieuwe
media expliciet toe om de context en bewegingen te ondersteunen. Daarnaast willen zij
de toeschouwer een actieve beleving en ervaring aanbieden waardoor die zijn positie als
toeschouwer kan koesteren.
HOOFDSTUK III:
INTERMEDIALITEIT EN
„LIVENESS‟
EEN BIJZONDERE OF
BEDREIGENDE RELATIE?
91 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
1. Introductie
Vooraleer de drie casestudies verder uitvoerig geanalyseerd worden, is het belangrijk
om een methodologisch perspectief voorop te stellen. Aangezien in de vraagstelling
voornamelijk gepeild wordt naar de consequenties van de wisselwerking tussen nieuwe
media en hedendaagse dans, is het interessant om het debat omtrent het live-gehalte van
de podiumkunsten in de huidige maatschappij te onderzoeken. De benaderingswijze in
dit debat daagt zowel de theorie omtrent intermedialiteit als de hedendaagse praktijk van
Hans Van Manen, Wim Vandekeybus en Meg Stuart uit.
Een belangrijke bron die in dit debat niet onvermeld kan blijven is het boek „Liveness:
performance in a mediatized culture‟ van Philip Auslander. Volgens zijn theorie zijn
alle hedendaagse performances reeds lang gemediatiseerd, ongeacht of performers al
dan niet media gebruiken. Dit is voornamelijk een gevolg van cultuurhistorische
veranderingen in de huidige maatschappij zoals de opkomst van massamedia.
Bovendien bestaat er nu de mogelijkheid door de groei van nieuwe media om een
performance technologisch te reproduceren. Het argument dat Auslander aankaart om
mediatisatie te ondersteunen, is dat onze cultuur en maatschappij reeds compleet
geassimileerd zijn. Mediatisatie is „de‟ dominante uitdrukkingsvorm. Gebeurtenissen in
de wereld worden constant gemediatiseerd en op het internet geplaatst. Ieder individu
kan „live‟ festivals, events en andere vanuit de huiskamer bekijken. Volgens hem is er
geen weg meer terug voor performances: zij kunnen enkel overleven als zij gebruik
maken van mediatisatie zelfs als de nieuwe media voor de toeschouwers niet geheel
zichtbaar zijn.
Auslander is een voorstander van mediatisatie. Maar er zijn ook heel wat tegenstanders
van deze bewering. Voor het verdere onderzoek is het essentieel om het debat tussen de
twee denkrichtingen kritisch te analyseren.
In het hedendaagse denkkader omtrent de culturele wereld heeft deze overduidelijke
dichotomie tussen liveness en mediatisatie aan waarde verloren. Zoals werd opgemerkt,
zien kunstenaars heel wat voordelen in nieuwe media, want alle media, niet enkel kunst,
weten te bemiddelen tussen individuen. Alle media zijn bovendien, volgens Marshall
92 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
McLuhan, „Extensions of man‟. Zij zijn een verwijding van het individu.219
Door media
worden bovendien ons lichaam en waarnemingssysteem uitgedaagd. 220
De dichotomie die in de jaren tachtig en negentig vaak het gespreksonderwerp was in
heel wat discussies, heeft plaats gemaakt voor een dialoog tussen live en mediatisatie.
Net als de huidige dialoog tussen nieuwe media en kunst in een intermediale
wisselwerking. Bij beide staat het beleven van ervaringen centraal. In het geval van dit
onderzoek is het beleven van een dansvoorstelling het uitgaanspunt.221
Volgens Rudi
Laermans is de huidige kunst in combinatie met intermedialiteit voornamelijk een
ervaringskunst waar beleving en actieve inleving centraal staan.222
Verder onderzoek zal
uitwijzen hoe de blik van de toeschouwer wijzigt door de aanwezigheid van nieuwe
media. De analyses van de casussen tracht men te verbinden met de theorie van Gilles
Deleuze omtrent „the Logic of sense‟. Daarnaast wordt ook de lichamelijkheid van de
performers geanalyseerd en bekeken hoe deze performers zich herdefiniëren en
profileren.
Dit alles moet leiden tot een resultaat in het uitgebreid onderzoek naar de consequenties
van intermedialiteit. Bij nader inzien kunnen consequenties misschien eerder
omschreven worden als veranderingen ten gevolge van de intermediale wisselwerking
tussen nieuwe media en hedendaagse dans. Een consequentie klinkt redelijk negatief en
eerder in het nadeel van intermedialiteit. Toch blijft er een spanningsveld aanwezig
maar dit wordt door de toeschouwers en de performers ervaren als een positief aspect
van de dansperformance.
219 MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), o.c., p.352. 220 LAERMANS, R., a.c., p.19. 221 Ibid., p. 20. 222 Ibid.
93 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
2. Kritische reflectie: „Liveness‟ versus mediatisatie
Alle casestudies die worden besproken, bevatten intermedialiteit. Dat kon men reeds
concluderen in de vorige hoofdstukken. In alle casestudies zijn bovendien nieuwe media
aanwezig en wijzigen de verbeeldingsprincipes van zowel de toeschouwer als de
performer. Intermedialiteit bepaalt vervolgens de complete ontwikkeling van het
kunstproduct. De vraag is echter bevatten alle casestudies ook „liveness‟? Zorgt de
aanwezigheid van nieuwe media ervoor dat een performance niet langer als een live-
gebeuren kan worden beschouwd? Bepaalde hedendaagse choreografen gebruiken
nieuwe media als een soort van „hulpmiddel‟ om hun dansperformance te moderniseren.
Zij zien nieuwe media als handige vormen van notatiemiddelen. Bekende choreografen
die hier van gebruik maken zijn Hans Van Manen en Merce Cunningham.
Anderen verfilmen hun voorstelling tot een nieuw totaalproject of ontwikkelen een
cinematografische dans zoals Wim Vandekeybus. In deze projecten is ook
intermedialiteit aanwezig maar op een andere manier dan in de dansvoorstellingen.
Bijgevolg zijn film en fotografie niet langer de toegevoegde media aan performances.
Zij zullen op hun beurt dans hermediëren om een gewenst resultaat te bereiken.
De choreograaf Hans Van Manen zag, als pionier op gebied van het gebruik van nieuwe
media, in dans veel voordelen in een gemediatiseerde samenleving. Voor hem zijn film,
fotografie en televisie belangrijke media die zijn choreografieën ondersteunen.223
Hij
ziet deze niet als rivalen zoals Auslander in zijn theorieën verkondigde. Deze media zijn
voor hem geen negatieve invloeden op zijn bewegingsvocabulaire.224
Integendeel, zij
bieden nieuwe mogelijkheden aan die de danswereld voordien niet kende. Bovendien
gebruikte Van Manen nieuwe media niet alleen in zijn dans. Danskunst is lang een
wegwerpkunst geweest maar door de opkomst van mediatisering is er mogelijkheid tot
elektronische documentatie van dansperformances.225
Hierdoor kunnen zijn balletten
worden bewaard voor de volgende generaties. Dit is niet enkel interessant voor de
toeschouwer. Ook onderzoekers, zoals theaterwetenschappers en dansers kunnen hier
gretig gebruik van maken. Dansers aanschouwen de opgenomen beelden vaak als een
223
Documentaire: Dans in een kastje: Het werk van Hans Van Manen, Nederland, Jellie De Decker, NPS
1999. 224 Ibid. 225 Ibid.
94 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
partituur. Door deze documentatie is het mogelijk om oude bewegingen te vermengen
met nieuwe dansvormen. Naast de mogelijkheid tot notatie zijn film en televisie beide
mediavormen die dans in de kijker zetten bij een groot publiek. Hierdoor worden
diverse toeschouwers aangesproken die voordien nooit in contact kwamen met de
danswereld.
Volgens Auslander neemt gedurende een technische registratie van een live-
performance het gemediatiseerde beeld de bovenhand.226
Bijgevolg wordt de
dansperformance anders bekeken door de toeschouwer dan tijdens een live-
performance. De blik van de toeschouwer is volledig afhankelijk van het
gemediatiseerde beeld. Men kan op geen enkel moment terugvallen op het live-
gebeuren. Zo zal de toeschouwer het geregistreerde beeld anders interpreteren dan
wanneer hij het gebeuren live heeft meegemaakt. Zodoende is het live-aspect compleet
verdwenen in een technische reproductie.
Het is essentieel voor de analyses van de casestudies om dit aspect in het achterhoofd te
houden. Voor dit onderzoek heb ik als theaterwetenschapper de dansperformances enkel
kunnen bekijken via film en fotografie. Mijn blik was hierdoor grotendeels afhankelijk
van het gemediatiseerde beeld. Bijgevolg kunnen de interpretaties van de voorstellingen
verschillen van deze die het werk live hebben kunnen waarnemen. Deze vaststelling
bewijst hoe mediatisatie, en hierbij aansluitend intermedialiteit, heel wat invloed
uitoefenen op de interpretatie van een performance.
2.1. Live en gemediatiseerde ensceneringpraktijken: een
ideologisch gekleurd debat
Heel wat theoretici erkenden de problematiek omtrent de dichotomie tussen „Liveness‟
en mediatisatie in de huidige podiumkunsten. Sinds de aanwezigheid van nieuwe media
in Westerse performances en de mogelijkheid om podiumkunsten technisch te
reproduceren, voeren verscheidene theoretici een heftig debat omtrent deze
problematiek.227
In de huidige kunstwereld is deze discussie ondertussen tot bedaren
gebracht aangezien nieuwe media en hun specifieke invloeden door heel wat theoretici
226 AUSLANDER,P., o.c., p. 6. 227 DIXON, S., o.c., p.115.
95 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
reeds zijn aanvaard. Maar het is toch zeer belangrijk voor het onderzoek om dit debat te
bestuderen. Er zijn namelijk bepaalde aspecten bruikbaar in het praktische onderzoek
naar het spanningsveld in intermediale wisselwerkingen.
In dit debat worden er twee ideologische denkrichtingen onderscheiden. De standpunten
uit deze visies staan lijnrecht tegenover elkaar. Enerzijds zijn er de
performancetheoretici uit de jaren negentig die reageren tegen de stijgende mediatisatie
van de Westerse cultuur.227
In hun theorie ligt de centrale focus op de lichamelijke
aanwezigheid van zowel performers (zoals dansers en acteurs); als van het publiek.228
Zij vinden het essentieel dat de verschillende disciplines van de podiumkunsten die
enkel live te aanschouwen zijn vluchtig blijven. Hierdoor moet er een onderscheid
behouden worden tussen enerzijds een performance die live opgevoerd wordt en
anderzijds de gemediatiseerde versie hiervan.229
Enkel op deze manier kan de ontologie
van een live performance gerespecteerd worden.230
Een gemediatiseerde performance is
voor hen slechts een flauwe reproductie van het „echte‟ werk. Het is een product van
het commercialisme dat de authenticiteit van het kunstwerk aantast.231
Uiteraard
beseffen deze theoretici dat zij niet omheen de mediatisatie van de huidige kunstwereld
kunnen. Zij vinden het daarom noodzakelijk de podiumkunsten als discipline te
scheiden van nieuwe media. Voor hen zijn de podiumkunsten een authentieke cultuur
die niet te verwaarlozen valt. Men moet deze zoveel mogelijk respecteren in hun
oorspronkelijke vorm.
Anderzijds zijn er de theoretici, zoals Auslander, die voorstanders zijn van mediatisatie
en intermedialiteit in de huidige podiumkunsten. Zij beweren dat er in de huidige
kunstwereld bijna geen sprake meer is van live performances. Alle hedendaagse
performances zijn immers, ongeacht de eigenlijke aanwezigheid van nieuwe media,
reeds grotendeels gemediatiseerd. Hierdoor is er volgens hen enkel nog sprake van
gemediatiseerde ensceneringpraktijken die de „live‟- aspecten van een performance
vervangen.232
227 FISCHER-LICHTE, E., The Transformative power of performance, Routledge, Londen & New York,
2008, p.67. 228 Ibid. 229 Ibid., p.68. 230 Ibid. 231 Ibid. 232 Ibid. p.69.
96 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
In de jaren zestig en zeventig reageren allerhande performances tegen de opkomst van
mediatisatie in de Westerse cultuur.233
De makers van deze creaties, zoals Hans Van
Manen, zijn geen echte voorstanders van intermedialiteit. Zij ontwikkelen aversie
tegenover de groei van nieuwe media en technologie in de kunstwereld. Maar ook het
gebruik van film en fotografie om een voorstelling technisch te reproduceren en als
notatiemiddel te hanteren, zorgt voor heel wat wrevel in deze performancegroepen.
Toch zijn zij niet de eerste performers die hun ongenoegen hebben geuit omtrent deze
„problematiek‟ betreffende liveness en mediatisatie. Rond het begin van de twintigste
eeuw was de Amerikaanse danseres, Isadora Duncan, zeer sterk gekant tegen de
opkomst van allerhande nieuwe technologische uitvindingen.234
In deze periode kende
men nog niet veel van de mogelijkheden van nieuwe media. Die zijn pas later duidelijk
geworden wanneer kunstenaars en performers met nieuwe media gingen
experimenteren. Hierdoor ontstond de gelegenheid om de mogelijkheden nadien te
reflecteren. Doordat Isadora Duncan zich distantieerde van nieuwe media kon zij deze
mogelijkheden niet ontdekken en niet beseffen hoe interessant intermedialiteit wel niet
kon zijn. Daarnaast stond men in het begin van de twintigste eeuw nog maar aan de
wieg van de diverse industriële revoluties. Voor heel wat kunstenaars kwamen deze
vernieuwingen enorm bedreigend en intimiderend over.235
Sommigen vergelijken deze
experimentele uitvindingen zelfs met „duistere krachten‟.236
Uiteindelijk was dit een
zeer logisch reactie: zij waren voordien nog nooit in contact gekomen met technologie
van dergelijke aard. Vandaag de dag zijn film, fotografie en internet onmisbaar voor de
Westerse bevolking.
Isadora Duncan stond bekend voor haar legendarische danskunst. Zij streefde naar een
maximaal vrijheidsstreven in haar bewegingen en emoties waardoor bepaalde
voorstellingen zeer choquerend overkwamen.237
Daarnaast was zij één van de bekende
vertegenwoordigers van de Nieuwe Kunst in dans.238
Zij introduceerde samen met
233 FISCHER-LICHTE, E., The Transformative power of performance, Routledge, Londen & New York,
2008, p.67. 234 RUYTERS, Y., “ Pas de deux: dans in de film” in: Skrien, augustus/ september 1995, nr.203, p.73. 235 Ibid. 236 COOK, D., o.c., p.4. 237 UTRECHT, L., o.c., p.148. 238 Ibid., p.146.
97 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
François Delsarte en Fuller de moderne dans in de Westerse samenleving.239
Toch
konden de krachten van nieuwe media haar niet bekoren en overtuigen.
Duncan weigerde om zich te laten filmen tijdens haar voorstellingen en repetities.240
Dans was voor haar een religieuze beleving die zowel de toeschouwer als de performer
in een hogere extase bracht. De keuze voor een natuurlijke en geïndividualiseerde
dansstijl zorgde voor een connectie tussen het lichaam en de ziel van de danser.241
Volgens Duncan werd deze verstoord wanneer nieuwe media aanwezig waren. Het
lichaam van de danser moet immers tijdens het uitvoeren van zijn bewegingen
voortdurend rekening houden met de aanwezigheid van extra media. Intermedialiteit is
een concept dat zeer goed bruikbaar is binnen de podiumkunsten. Maar zowel de
performer als toeschouwer zullen steeds moeten rekening houden met aanpassingen,
nieuwe ervaringen en extra aspecten zoals de zichtbaarheid van de camera.
Daarnaast verklaarde zij dat de aanwezigheid van dergelijke media de expressieve
kracht van dans sterk deed verminderen. Tenslotte haalde zij het argument aan dat het
„live‟-gehalte van de voorstelling verdwijnt net zoals de tegenstanders van mediatisatie
verklaren.242
De werkelijke relatie tussen publiek en performer is volgens haar enorm
essentieel om te kunnen spreken van een geslaagde performance. Het is zeer belangrijk
dat wat de toeschouwers waarneemt parallel loopt met het gevoel en de bewegingen van
de performer.243
Daarnaast is de connectie tussen het lichaam en de ziel enkel live
voelbaar. Op film kan een toeschouwer enkel het lichaam en zijn bewegingen
waarnemen. De emoties zijn aanwezig maar zij worden anders beleefd dan live het
geval is. Met deze vaststelling ga ik, als theaterwetenschapper, gedeeltelijk akkoord. De
emoties die men bij een geregistreerd beeld beleeft, kunnen nooit geheel dezelfde zijn
als live-emoties. De camera is het derde oog. Het is een soort van extra gids doorheen
de werkelijkheid. Bij een live gebeuren kan de toeschouwer zich enkel toevertrouwen
op zijn persoonlijk waarnemingssysteem. In het geval van intermedialiteit moet men
voortdurend rekening houden met de aanwezigheid van een extra mechanisme dat
meerdere percepties kan aanbieden. Door de specifieke beeldwerking van het
gemediatiseerde beeld kan een toeschouwer de emoties van de performers anders
239 UTRECHT, L., o.c., p.141. 240
RUYTERS, Y., a.c., p.73. 241 Ibid. 242 Ibid. 243 Ibid.
98 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
interpreteren dan wat aanvankelijk de bedoeling was. Maar dit neemt uiteraard niet weg
dat een reproductie geen vruchtbare ervaringen teweeg kan brengen. Deze zijn
verschillend van een live-ervaring maar daarom niet minderwaardig. Deze ervaringen
kunnen even aantrekkelijk zijn voor zowel de toeschouwer als voor de
kunstwetenschapper om te analyseren. Isadora Duncan ging in de fout door meteen te
concluderen dat nieuwe media de relatie tussen toeschouwer en publiek compleet
verbreekt. In bepaalde gevallen, zoals wanneer intermedialiteit aanwezig is, bevorderen
deze eerder het contact. In Live van Hans Van Manen werd de camera bij aanvang van
de voorstelling op het publiek gericht. Dit zorgde voor een golf van reacties. De
toeschouwers zagen zichzelf geprojecteerd op het videoscherm en beseften dat de
anderen dit ook zagen. Hierdoor werd het publiek zich bewust van de ervaring van
aanwezige „liveness‟. Bovendien was de danskunst in het stuk een live-gebeuren. Maar
ook het filmen van de danseres vond plaats tijdens de voorstelling. Bijgevolg
ontwikkelden de toeschouwers een gevoel van „liveness‟ zowel vanuit de dans als
vanuit de aanwezigheid van het medium film. Dit toont reeds aan dat ook een
gemediatiseerd beeld een soort van live-gevoel kan opwekken. Bovendien keek de
danseres voortdurend in de camera. En ging een persoonlijke relatie aan met de camera
dat fungeerde als derde oog. Wanneer de toeschouwer tijdens de voorstelling besloot
om de geprojecteerde beelden te bekijken dan volgde hij het perspectief van de camera.
Men personaliseerde zichzelf dus met de camera. Hierdoor voelden heel wat
toeschouwers zich persoonlijk aangesproken.
Ook Meg Stuart probeert via camera‟s tijdens haar performances een persoonlijk gevoel
te creëren. Voor haar zijn camera‟s een soort van spiegel waar zowel de performer als
de toeschouwer met zichzelf als met de andere geconfronteerd wordt.244
Wanneer bij
beiden het besef ontstaat dat het niet een spiegel is maar een echte camera, verandert de
intieme relatie. Voor de toeschouwer is het zeer belangrijk dat hij gelooft in het derde
oog als een extra zienswijze of personage op scène. Maar zij kunnen de aanwezigheid
van het medium niet ontlopen. Er zijn technische aspecten aanwezig die er voortdurend
naar verwijzen.
Performers daarentegen voelen zich „betrapt‟ omdat zij steeds hun ziel proberen bloot te
leggen in een voorstelling. Ook al ziet de toeschouwer deze gevoelens niet altijd op
beeld. Bovendien verklaart Meg Stuart dat er niet zoiets bestaat als één enkel op te
244 OBRIST, H-U., a.c., p.35.
99 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
volgen „lichaamsbeeld‟ van de voorstelling.245
Volgens haar hangt interpretatie af van
de persoonlijke waarneming en van het specifieke aanwezige medium.246
Een
theaterruimte biedt immers andere waarnemingspercepties aan dan een camera. Dit
maakt intermedialiteit zo uitdagend. Hoe gaat men als toeschouwer om met deze diverse
percepties? Hoe bekijkt de toeschouwer de performer? Isadora Duncan beperkte te hard
de blik van de toeschouwer. Het vrijheidsstreven dat zij predikte, gold niet op alle
gebieden. De toeschouwer kon haar dans enkel bekijken vanuit één perceptie, deze van
het menselijk oog. Bovendien bracht zij haar performances steeds solo, zonder de
aanwezigheid van enige hindernis of van andere performers, waardoor alle aandacht op
haar gericht was. Zij had hierdoor de mogelijkheid om haar emoties van extase en
beleving op het publiek over te brengen. Er waren geen andere subjectieve interpretaties
mogelijk. Naar mijn mening is dit een beperking van de vrijheid van de toeschouwer.
Intermedialiteit biedt meerdere percepties en gevoelsmatigheden aan. De intermediale
performance is een intiem avontuur doorheen een virtuele wereld.
Isadora Duncan merkte enigszins terecht op dat de eenheid van tijd en ruimte door
nieuwe media doorbroken wordt.247
Dit is één van de consequenties van intermedialiteit.
Wanneer een beeld vooraf is opgenomen, kan de cineast de film nadien monteren tot
één nieuw geheel. Volgens Duncan tast dit verlies van tijd en ruimte de bewegingen van
de danser aan.250
Zo zouden deze „minder virtuoos, indrukwekkend en meeslepend zijn
omdat ze in de verleden tijd en wellicht met tussenpozen tot stand zijn gekomen.‟ 251
Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of deze vaststelling van Duncan overeenstemt
met de huidige performances uit de culturele wereld.
Naar mijn mening worden de bewegingen door nieuwe media niet minder
indrukwekkend of meeslepend. Toeschouwers maken kennis met nieuwe manieren om
met bewegingen om te gaan. Zij merken op dat bepaalde beelden voordien werden
opgenomen waardoor de tijd en ruimte niet meer overeenstemmen. Maar dit biedt
choreografen ook meer mogelijkheden om de bewegingen en de identiteit van de danser
in de kijker te zetten.
245 LAERMANS, R., “Het lichaam als medium: notities rondom de Weense stop van Highway 101 van
Meg Stuart/ Damaged Goods” in: Etcetera, Jaargang 18 (2000),nr.73, p.68. 246 Ibid. 247 RUYTERS, Y., a.c., p.73. 250 Ibid. 251 Ibid.
100 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
In de dansvoorstelling BLUSH van Wim Vandekeybus assisteert het gemediatiseerde
decor de bewegingen van de performers.252
De geprojecteerde beelden werden vooraf
opgenomen. Zij zijn geen representatie van de theaterscène. Zoals aangehaald zijn de
beelden geregistreerd in verschillende natuurlijke omgevingen zoals een wateroppervlak
en een maïsveld. In het eerste hoofdstuk en het vorige hoofdstuk werd reeds
geformuleerd dat de dansers met de filmbeelden contact wilden maken. Tijdens het
eerste en het laatste deel van de voorstelling deden zij dit door voortdurend tegen het
doek te botsen waardoor het geprojecteerde beeld leek „te ploffen‟. Vandekeybus wou
een dramatische schok suggereren via de bewegingen van de dansers. Gelijktijdig met
de schok springen de dansers door het doek om nadien op het scherm te verschijnen.
Door hun specifieke bewegingen reageren de beelden op de interactie met de dansers.
De plof suggereert de invloed van de danser op het beeld. Door hun verdwijntruc breken
de dansers uit het beeldoppervlak. Dit kan men vergelijken met de kunst van
Velázquez.252
Deze schilder uit het barokke tijdperk brak zijn figuren uit de architectuur
van het beeld.253
Zo suggereerde hij dat het beeld niet ophield bij het zichtbare
beeldoppervlak. In werkelijkheid was het beeld steeds veel ruimer. Performers kunnen
op een theaterscène niet uit het beeldoppervlak stappen wanneer er geen nieuwe media
aanwezig zijn. De theaterscène representeert enkel het beeld. Hierdoor is zowel het
blikveld als de performanceruimte zeer beperkt. Wanneer nieuwe media aanwezig zijn,
kunnen zij het theater verlaten via filmbeelden, via virtuele ruimtes, enzovoort. Bij de
dans van Wim Vandekeybus springen de performers doorheen het doek om in een
andere ruimte te verschijnen. Het beeldoppervlak wordt vergroot en zelfs verdubbeld
aangezien er diverse ruimtes aanwezig zijn. In de analyse omtrent de wijziging van de
ruimtelijkheid in het tweede hoofdstuk werd dit onderwerp reeds uitgebreid aangehaald.
Bovendien suggereert Vandekeybus dat men zich niet enkel bevindt in een wereld die
visueel tastbaar is. De imaginaire wereld is even belangrijk voor het individu als de
werkelijkheid. Het is een plaats waar de instincten en absurditeiten van de mens tot
uiting komen. Door nieuwe media kunnen deze beide werelden parallel naast elkaar
geplaatst worden. Bovendien kan het imaginaire binnentreden in de reële wereld
252 T‟JONCK, P., “Een eilandentrip: Wim Vandekeybus over het creëren van zijn nieuwe
podiumvoorstelling 'Blush' in een zelfgekozen cocon” in: De Tijd, 18/09/2002, s.p. 252 DAVIES, P., BENNY, W., JACOBS, J.,e.a., Janson‟s history of art: The Western Tradition, Pearson
Prentice Hall, New Jersey,2007, p.692. 253 Ibid.
101 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
wanneer ook de instincten op scène hun intrede maken. Deze wisselwerking kan enkel
plaatsvinden in een intermediale performance.
Daarnaast zijn de vooraf opgenomen beelden zeer traag of zeer snel gefilmd. Zo ontstaat
er een zeer verwarrende indruk voor de toeschouwer. Het ene moment zijn de dansers
waternimfen om nadien te verdwalen als eenzame individuen in een maïsveld. Ondanks
de vertraging en versnelling van de beelden blijven de bewegingen en emoties op scène
enorm energiek.254
Naar mijn mening kan de voorstelling BLUSH het gedachtegoed van Duncan
gedeeltelijk weerleggen. Het contrast tussen de live geënsceneerde praktijk en de
gemediatiseerde praktijk is zo opmerkelijk dat het voor meer virtuositeit zorgt. De
beelden maken indruk op de toeschouwers. Net als de film van BLUSH neemt de
voorstelling het publiek mee op een trip doorheen een resem van beelden. Het besef dat
de beelden plaatsvonden in een andere eenheid van ruimte en tijd dan deze van op
scène, maakt de performance interessant. Het lichaam van de performer verdwijnt in het
doek om nadien gemediatiseerd in een beeld te verschijnen. Deze unieke wisselwerking
tussen live en mediatisatie met diverse eenheden van tijd en ruimte dagen de percepties
van het publiek constant uit. Slechts weinig choreografen slagen hier in.
Toch oogt de voorstelling zeer onnatuurlijk en absurd. Performers kunnen in
werkelijkheid niet doorheen een scherm springen om in een andere ruimte terecht te
komen. De suggestie is overduidelijk aanwezig maar steeds zal de toeschouwer
teruggrijpen naar de realiteit ondanks het feit dat hij maar al te graag in de
gerepresenteerde imaginaire wereld wil geloven.
Anderzijds is het werk zeer confronterend. Ondanks het doorbreken van het
beeldoppervlak blijven de toeschouwers ingesloten in een ruimte van gevangenschap.
Wim Vandekeybus benoemde het als zijn cocon.255
De performers passen hun gedrag
aan de omgeving. Men wordt een verwarde ziel wanneer men geen uitweg meer ziet uit
deze gedachten. Bovendien is er het constante besef van bekeken worden waardoor men
verlegen wordt.256
Dit is een natuurlijke reactie.257
Als toeschouwer is het confronterend
om te beseffen dat wanneer men uit de realiteit vlucht, binnen in onze imaginaire
254 SELS, G., a.c., s.p. 255 T‟JONCK, P., “Een eilandentrip: Wim Vandekeybus over het creëren van zijn nieuwe
podiumvoorstelling 'Blush' in een zelfgekozen cocon” in: De Tijd, 18/09/2002, s.p. 256 Ibid. 257 Ibid.
102 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
wereld, men nog steeds geconfronteerd wordt met problemen en vooroordelen. Het
representeren van een parallelle wereld tussen fantasie en werkelijkheid toont aan dat
Vandekeybus begaan is met het weergeven van beelden en de verbeelding. De veelheid
aan en de dynamiek van beelden confronteert het publiek met een nieuwe esthetica;
deze van het intermediale tijdperk.
De performance van Wim Vandekeybus toont aan dat de vaststellingen van Isadora
Duncan slechts voor een gedeelte de werkelijkheid staven. Intermediale performances
waar dans en nieuwe media collaboreren brengen nieuwe expressies en vertederingen
met zich mee. Duncan is nooit de uitdaging aangegaan om het contact op te zoeken met
nieuwe media. Door de nodige aversie te creëren, heeft zij een mooie kans aan zich
voorbij laten gaan.
Volgens de makers uit de jaren zestig en zeventig is er geen enkele representatie
mogelijk via mediatisatie. Enkel in de gedachte van de toeschouwer, als een „act of
imagination‟ kan een performance herbeleefd worden.258
De beelden van live
performances spreken de toeschouwer aan op een aparte manier. Een technische
registratie kan volgens deze artiesten het live-gevoel niet overtreffen.259
Daarom
claimen zij dat het noodzakelijk is om de authenticiteit te behouden.
Podiumkunsten houden vluchtige kunstdisciplines in die onherhaalbaar zijn. Volgens
vele artiesten bepaalt net het vluchtige aspect de uniciteit van deze kunstdiscipline.
Zodoende is het onmogelijk om van de podiumkunsten een documentatievorm te
maken.260
Hans Van Manen, zoals werd aangehaald, denkt hier anders over. Voor hem
zijn technische reproducties hoogstnoodzakelijk. Op deze manier worden zijn balletten
bewaard en is er toch enige vorm van notatie beschikbaar. Voor hem is het gevoel dat
gecreëerd wordt bij een live-performance belangrijk. Maar door de aanwezigheid van
intermedialiteit en mediatisatie zijn er meer mogelijkheden voor het publiek en de
artiest. Deze veelzijdigheid overtreft voor hem het live-aspect. Ook Wim Vandekeybus
is van dezelfde mening als Van Manen. Hij ziet technische reproducties niet als
documentatievorm maar erkent ook de veelzijdigheid van nieuwe media. Volgens
Vandekeybus is het voor een performer zeer moeilijk om door de grenzen van de scène
258 GOLDBERG, R., Performance:live art since the 60s, Thames & Hudson, New York, 2004, p.6. 259 Ibid. 260 Ibid.
103 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
te breken.261
Verplaatsingen in ruimte zijn mogelijk maar het lichaam blijft voortdurend
gevangen in een fysieke ruimte, namelijk het theatergebouw.262
Via technische
registratie kan het lichaam de ruimte verlaten en binnentreden in nieuwe werelden zoals
deze van de natuur of van de stad. Hierdoor komen bepaalde bewegingen anders tot
stand en worden zij ook anders bekeken door het publiek.263
Vele toeschouwers vinden
zijn dansfilms realistischer dan de voorstellingen ondanks het feit dat men tijdens een
voorstelling het gebeuren live ervaart. Dit heeft te maken met de tijd en ruimte waarin
de bewegingen zich afspelen. In films hoeven de bewegingen zich niet af te spelen in
het hier-en-nu. Men kan doorheen de tijd springen, net zoals verschillende ruimtes als
achtergrond kunnen fungeren. Hierdoor voelt men zich vaak minder verloren in zijn
dansfilms dan in de voorstellingen.264
De imaginaire wereld van de film sluit dichter aan
bij onze leefwereld. Het representeren van herkenbare ruimtes roept gevoelens op van
verbondenheid en geloofwaardigheid. De toeschouwer moet zich niet langer een
imaginaire ruimte voorstellen.
In de voorstelling en dansfilm BLUSH heeft Vandekeybus het live-aspect weten
omvormen. Hij heeft het performancegehalte tot een hoger niveau gebracht door zijn
dans in een wereld te plaatsen waar metamorfoses en personificaties hoogtij vieren.265
Voor hem draait het al lang niet meer om het nadrukkelijk behouden van een live-
gehalte. Het is de puurheid van de gereproduceerde beelden die de toeschouwer in zijn
voorstellingen tot denken aanzet.266
Overigens vinden de tegenstanders van gemediatiseerde performances de lichamelijke
aanwezigheid van het publiek en de performers in een live-performance van groot
belang. De directe reacties tussen beide partijen is een elementair onderdeel van het
live-aspect. Door het fysieke contact kan de toeschouwer de rol adapteren van de
performer en vice versa. Volgens hen is dit uitgesloten wanneer er mediatisatie en
intermedialiteit aanwezig is. Er kan immers onmogelijk direct contact zijn met een
gemediatiseerd lichaam. Het is de participatie tussen beide partijen die voor vele makers
noodzakelijk zijn. Enkel op deze manier kan er enige vorm van intimiteit gecreëerd
261 VAN LANGENDONCK, K., a.c., p.712. 262 Ibid. 263 Ibid. 264 Ibid. 265 Ibid. 266 Wim Vandekeybus Dance & Short fiction films: Making of the dancemovie BLUSH, België, Wim
Vandekeybus, 2006.
104 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
worden. Maar is dit ook zo? Kan er geen intiem contact zijn met een gemediatiseerd
lichaam? Naar mijn mening ontstaat er net een soort van exclusieve relatie met de
camera. Wanneer de performer immers via het beeld de toeschouwer rechtstreeks
aanspreekt en daarnaast close-ups worden genomen, ontstaat er wel degelijk een
persoonlijk contact. De blik van de performer is gericht op de toeschouwer. Hij
corrigeert zijn bewegingen en emoties in functie van de camera en vervolgens van de
toeschouwer. De performer weet dat wat de camera registreert vroeg of laat door een
individu bekeken en geanalyseerd wordt. Bijgevolg is de camera van groot belang in
een intermediale relatie. Zoals werd aangehaald is de camera een soort van extra paar
ogen. Hij is het apparaat dat fungeert als messenger tussen het gemediatiseerde lichaam
en de toeschouwer. Deze laatste bevindt zich tijdens de intermediale wisselwerking
tussen kunst en nieuwe media in een imaginaire ruimte, omringd door een evenwichtige
combinatie van live-opvoering en gemediatiseerde beelden. Naar mijn inziens biedt een
live-performance een andere intieme ervaring aan dan deze waar gemediatiseerde
representaties in aanwezig zijn. Dit neemt echter niet weg dat er geen totale zintuiglijke
en intieme relatie in gemediatiseerde performances mogelijk is.
In performances waar intermedialiteit aanwezig is, zoals Live van Hans Van Manen,
worden toeschouwers zich bovendien vaker bewust van het aspect „liveness‟. Zij
beseffen dat zij gemediatiseerde representaties van beelden waarnemen en dat er enige
afstand gecreëerd wordt tussen het publiek en de toeschouwer. Maar zij realiseren zich
ook dat deze afstand het live-gevoel en de intimiteit van een performance nooit
compleet kunnen wegnemen. De toeschouwer kan zich zowel met de voorstelling als de
film BLUSH persoonlijk verbonden voelen. Zij kunnen een live-gevoel ervaren maar
kunnen dit ook bewust negeren en zich laten onderdompelen in de imaginaire en
gemediatiseerde wereld van BLUSH.
Volgens de tegenstanders daarentegen behoort het live-aspect enkel toe aan de ontologie
van de podiumkunsten. Nieuwe media schieten tekort in hun mogelijkheden. Het
technisch registreren verliest volgens hen alle essentiële eigenschappen van de
podiumkunsten. Hans Van Manen, Wim Vandekeybus en Meg Stuart proberen evenwel
de afkeuring van de tegenstanders tegenover nieuwe media te weerleggen.
Auslander verklaarde dat door de aanwezigheid van mediatisatie „liveness‟ beter door
toeschouwers aangevoeld wordt. Phelan verklaarde dit in een oppositionele richting:
door fysieke aanwezigheid van performers en toeschouwers kan een live-performance
105 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
een gevoel van collectiviteit beter aanbieden aan de toeschouwers. Naar mijn mening
creëert intermedialiteit een wisselwerking van theatrale en gemediatiseerde
ensceneringspraktijken; het beste gevoel van „liveness‟ bij de toeschouwer. Zij ervaren
een groepsgevoel door de lichamelijke aanwezigheid van en met andere toeschouwers
in één ruimte. Maar anderzijds hebben zij de mogelijkheid om een fysieke relatie aan te
gaan met het live-gebeuren en bovendien een exclusieve, intieme relatie met de
gemediatiseerde representaties.267
2.1.1. Peggy Phelan: mediatisatie als bedreiging
De Amerikaanse feministe Peggy Phelan, beter bekend als de grondlegster van de
internationale performancestudies, is een grote tegenstander van mediatisatie in de
performance art.268
Zij zweert nieuwe media en massaproductie compleet af. Volgens
haar ligt het in de ontologie van de performance om alle mogelijke reproducties afzijdig
te houden:
“Performance cannot be saved, recorded, documented, or
otherwise participate in the circulation of representations. To the
degree that performance attempts to enter the economy reproduction,
it betrays and lessens the promise of its own ontology” 269
Wanneer een performance toch technologisch wordt geregistreerd, is er niet langer
sprake van „een performance‟.270
De gemediatiseerde beelden zijn „reproducties van de
werkelijkheid‟. Bijgevolg kan een technische registratie nooit het culturele niveau van
de podiumkunsten bereiken. Voor Phelan kan enkel een live-performance weerstand
bieden tegen de opkomende massamedia en de hiermee verbonden economie.280
Door
het live-aspect bestaat er volgens haar de mogelijkheid om nieuwe media en zijn
troeven te overtreffen.281
Het feit dat een performance plaatsvindt in het hier en nu en
267 AUSLANDER, P., o.c.,p.55. 268 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.68 269 PHELAN, P., Unmarked: The Politics of performance, Routledge, Londen & New York,1993, p.146. 270 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.68 280 AUSLANDER, P., o.c.,p.7. 281 Ibid.
106 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
enkel de mogelijkheid bevat om verder te leven in de gedachten van het publiek maakt
dergelijke performance bijzonder:
“Performance‟s independence from mass reproduction,
technologically, economically, and linguistic, is it greatest
strength. “ 282
Met deze stelling reageert zij tegen de overtuiging dat door de aanwezigheid van
intermedialiteit in performances de mogelijkheid bestaat om nieuwe media te
domineren. Volgens haar is het verstandig van artiesten om zich volledig te distantiëren
van gemediatiseerde performances. Intermedialiteit zorgt net zoals de huidige
mediatisatie voor een culturele afbreuk. Live-performances hebben vaak een hogere
culturele waarde door hun exclusieve status: ze zijn niet reproduceerbaar, enkel live
representeerbaar. Hun culturele superioriteit wordt vertegenwoordigd door hun
onbereikbaarheid.
Naar mijn mening is de visie van Phelan te radicaal. Het valt niet te ontkennen dat
mediatisatie onze huidige cultuur binnendringt, waardoor de hedendaagse kunstwereld
het hard te verduren krijgt. Maar door intermedialiteit en mediatisatie compleet te
verloochenen en enkel live-performances als superieur te beschouwen, maakt Phelan
vele vijanden. Het feit dat voor haar een performance compleet onafhankelijk van
allerhande media ageert, lijkt heden zeer verrassend. In vele performances werkt men
als artiest samen met collega‟s van diverse disciplines zoals cineasten, schilders,
fotografen, muzikanten, en andere. Zo ook in live-performances.283
De kunsthistorica
Roselee Goldberg definieert performance art als een combinatie van „verschillende
artistieke elementen en verschillende media‟.284
Wanneer men als onderzoeker deze
definitie gehoorzaamt, dan zijn er ook in live-performances diverse media en artistieke
elementen aanwezig. Bovendien zijn performances zeer experimenteel en hybride qua
vorm, net als wanneer intermedialiteit aanwezig is. Performanceartiesten doorbreken
immers de regels van wat kunst zou moeten zijn.285
Artiesten kiezen niet meer voor één
kunstdiscipline. Zij breiden hun interesseveld uit en steken de traditionele kunst de loef
282 PHELAN, P., o.c., p.149. 283 GOLDBERG, R., o.c., p.6. 284 Ibid., p.12. 285 Ibid, p.6.
107 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
af. Phelan ontkent deze aspecten. Zij leeft in angst voor alles wat anders is dan live. Het
schrikt haar af dat massamedia in performances en technische reproducties de plaats
innemen van live-evenementen.286
Daarom claimt zij dat de ontologie van een live-
performance ongerept moet kunnen blijven presteren in de artistieke wereld. Door dit
stigma aan te houden, grijpt zij terug naar een essentialistisch gedachtegoed.
Podiumkunsten kunnen volgens Phelan enkel gerespecteerd worden wanneer zij
bepaalde essentiële kenmerken bevatten en de vooropgestelde ontologie staande
houden. Het is net dit gedachtegoed dat zowel Auslander als hedendaagse performers in
de huidige culturele economie willen doorbreken. De nood voor hybriditeit en
vernieuwing blijft. Reeds begin twintigste eeuw brachten de performers verandering in
het traditionele blikveld.287
Denk maar aan Duchamp, Marinetti en Schlemmer.288
Performers trachtten de ziel van hun eigen tijd te representeren.289
Dit is de reden
waarom zij sinds de twintigste eeuw niet langer omheen de groei van technologische
media heen kunnen. Massamedia maken nu eenmaal deel uit van onze maatschappij.
Wanneer zij geen gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheden is de kans groot dat
hedendaagse performances hun culturele waarde verliezen. Als dit het geval is, zal
mediatisatie zonder enige twijfel hoogtij vieren en de podiumkunsten aan de kant zetten.
Door intermedialiteit wordt de controle behouden wat leidt tot bijzondere
samenwerkingen.
Wanneer men als artiest het gedachtegoed van Phelan opvolgt, is de kans groot dat men
verzandt in een verouderde traditie van de podiumkunsten. In live-performances neemt
lichamelijkheid al te vaak een centrale plaats in. Het lichaam wordt voortdurend op
scène getoond in al zijn onvolmaaktheden.290
Door de mediatisatie kunnen deze
onvolmaaktheden via een andere invalshoek bekeken worden: via close-ups, montage,
slow-motions,enz. Dit is zeer opvallend aanwezig in de opname Motion I van de
Nederlandse choreograaf Hans Van Manen. Deze beelden werden in slow-motion
opgenomen om nadien gebruikt te worden in één van zijn balletvoorstellingen.291
In
Motion I werd de eer weggelegd aan een mannelijke danser om een korte naaktsolo neer
286 AUSLANDER, P., o.c., p.39. 287 GOLDBERG, R., o.c., p.6. 288 Ibid. 289 Ibid. 290 FISCHER-LICHTE, E., o.c, p.68. 291 VAN SCHAIK, E., o.c., 1997, p.288.
108 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
te zetten. Door de naaktheid en de slow-motion werd het voor de toeschouwer zeer snel
duidelijk hoe een lichaam anatomisch is opgebouwd.292
De beelden tonen nauwgezet
hoe het lichaam van de mannelijke danser reageert op de zwaartekracht. De danser
poogt alle spieren en gewrichten te bedwingen, uitgezonderd de penis.293
Deze kan hij
niet controleren. Door de beelden in slow-motion te projecteren, merkt de toeschouwer
op dat een danser de penis, net zoals loshangend haar, niet kan choreograferen.294
Deze
vaststelling is enkel mogelijk via een gemediatiseerd beeld. Nadien verwerkte Hans Van
Manen de beelden in een dansvoorstelling genaamd Mutations. Van Manen wou met
zijn beelden aantonen dat men de fysieke controle niet kon waarnemen doorheen
kledingstukken. Door deze beelden wordt de blik van de toeschouwer doorgaans meer
aangesproken. De interactiviteit van het beeld kan men niet terugvinden in een live-
performance. Door de aanwezigheid van intermedialiteit wordt de toeschouwer meer
uitgedaagd en krijgt veel meer keuzemogelijkheden in zijn perceptie. Er is veel meer
visuele informatie voor handen. Phelan gaat in de fout door deze aspecten te
ondermijnen en zich af te keren tegen het regime van culturele productie. Bovendien is
het niet realistisch om aan te nemen dat in deze tijden van socio-economische
technologische dominantie een live-performance zijn oorspronkelijke ontologie
ongerept kan vertegenwoordigen.295
Phelan waarschuwt ons voor massamedia. Zij nemen functies over van theater. Hier ga
ik mee akkoord maar zij is te naïef door niet verder te kijken dan de nadelen van nieuwe
media. Zij bieden zoveel mogelijkheden, zoals het uitbreiden van ruimtes, die de
podiumkunsten enkel ten goede kunnen komen. De casussen van de dansperformances
zullen dit verder aantonen.
2.1.2. Philip Auslander: mediatisatie als bondgenoot
De performancetheoreticus Philip Auslander is daarentegen een „voorstander‟ van
mediatisatie. Zijn visie omtrent het conflict tussen liveness en mediatisatie neemt een
zeer dominante positie aan in het debat. Volgens Auslander is het begrip „live‟ pas
292 VAN SCHAIK, E., o.c., p.288. 293 Ibid. 294 Ibid. 295 AUSLANDER, P., o.c.,p.40.
109 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
ontstaan tijdens de opkomst van de technologische reproductie en de mediatisatie.296
De term live bestond niet voordien. Er was geen sprake van live-performances omdat
het begrip liveness toen nog niet bekend was. Het begrip „live‟ is ontstaan omdat er een
mogelijke „tegenpool‟ zijn opmars maakte met name mediatisatie:
“The „live‟ can only be defined as that which can be
recorded.”297
Door de mogelijkheid om performances elektronisch te bewaren was er aanvankelijk bij
de theoretici nood aan een duidelijke dichotomie tussen enerzijds de „live-
performances‟ en anderzijds de „gemediatiseerde performances‟. Hier stellen reeds een
verschil vast tussen het gedachtegoed van Auslander en dit van Phelan. Volgens Phelan
is een live-performance de enige aanvaardbare vorm van een performance.
Gemediatiseerde performances zijn een onderdeel van de commerciële wereld en niet
van de creatieve kunstwereld. Zonder dat zij het beseft creëert zij met haar
gedachtegoed een oppositie tussen live-performances en non-live performances.
Bijgevolg houdt zij de opgemaakte dichtomie aan.298
Nochtans is Phelan er van
overtuigd dat zij één van de enige theoretici is die met haar theorie net de dichotomie
tussen beide vormen vernietigt. Naar mijn mening brengt zij de problematiek nog meer
in de kijker ten voordele van intermediale performances.
Auslander verklaart daarentegen dat huidige live-performances compleet geassimileerd
worden door gemediatiseerde performances.299
Volgens hem is het niet langer mogelijk
om een onderscheid te maken tussen beide kunstvormen. Voordien waren performances
berucht om hun lichamelijke aanwezigheid en onmiddellijke feedback. Door cultureel-
historische veranderingen, zoals de opkomst van nieuwe media en de wijziging van
waarden binnen het cultureel-economisch stelsel, zijn performances grotendeels
gemediatiseerd en draait het voornamelijk om een correcte projectie en opname van
beelden.300
Het gebruik van reproductietechnologieën in „live‟-performances zorgt voor
een kleiner afstand met mediatisatie. Hierdoor is het niet langer meer duidelijk wat live
296 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.67. 297 AUSLANDER, P., o.c.,p.51. 298 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.68. 299 Ibid., pp.68-69. 300 Ibid, p.68.
110 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
of gemediatiseerd is in een performance.301
Bijgevolg kan men concluderen dat het
mogelijk is om intermedialiteit te combineren met „liveness‟. De bewegingen van de
dansers kunnen live bekeken worden. Maar de blik kan gelijktijdig onderhevig zijn aan
bepaalde gemediatiseerde aspecten in de performance zoals de projectie van
videobeelden, de interactie tussen dansers en het virtuele beeld,enz.
Daarnaast vindt Auslander het een goede zaak dat performances door de mediatisatie
constant beschikbaar zijn voor een grote massa toeschouwers.302
Zonder mediatisatie
zou het voor theaterwetenschappers, bijvoorbeeld, bijzonder moeilijk zijn om bepaalde
performances te analyseren. Men kan immers niet alle performances „live‟, met enige
fysieke aanwezigheid, bijwonen. Uiteraard moet men als onderzoeker de
gemediatiseerde bronnen kritisch benaderen. Het blijven persoonlijke interpretaties en
niet alle „live‟ evenementen kunnen in hun volledigheid worden opgenomen of worden
gefotografeerd. Maar door close-ups en het gebruik van diverse invalshoeken is het
mogelijk om bepaalde aspecten te aanschouwen die het live-publiek niet had opgemerkt.
Naar mijn mening zijn er aan mediatisatie zowel nadelen als voordelen verbonden.
Mediatisatie heeft een bedreigend karakter maar het is net dit nadeel dat voor de groei
van intermedialiteit heeft gezorgd. Kunstenaars gaan graag de uitdaging aan met alles
wat anders is en wat hun kunst enigszins „bedreigt‟.
Als theaterwetenschapper is het voornamelijk de bedoeling om de performances te
bestuderen met een kritische maar objectieve blik.
De theorie van Auslander is geloofwaardig en empirisch opgebouwd. In zijn boek
Liveness: performance in a mediatized culture licht hij niet enkel zijn theorie over de
problematiek omtrent het conflict tussen liveness en mediatisatie toe. Ook verschillende
voorbeelden, van theaterperformances tot muziekconcerten en televisieoptredens,
worden aangehaald.303
Enkele voorbeelden zijn het concert van The Beatles, de
broadway productie van Beauty and the Beast en het televisieprogramma Unplugged.
Toch zijn er enkele punten in zijn theorie die kritisch moeten worden weerlegd voor het
verdere onderzoek.
301 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.69. 302 Ibid., p.69. 303 AUSLANDER, P., o.c., p.51.
111 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
Allereerst is Auslander van mening dat door het verdwijnen van de grenzen tussen
liveness en mediatisatie een live-event zich grotendeels aanpast aan de wensen en de
noden van het gemediatiseerde. Enerzijds zou men door deze stelling kunnen
concluderen dat de consequenties die verbonden zijn aan intermedialiteit nefast zijn
voor de dans. De live-elementen zoals de bewegingen van dansers en emoties van de
performers moeten zich compleet aanpassen aan de mediatisatie. Daarnaast worden het
belichtingsschema en de mise-en-scène gewijzigd. Door de dominantie van
intermedialiteit en mediatisatie verdwijnt de dans op de achtergrond. Volgens
Auslander zijn performances vaak tweedehandse recreaties van zichzelf, aangezien
performers en toeschouwers rekening moeten houden met camera‟s, opname- en
projectieapparatuur en extra individuen op scène. 304
Wanneer dat het geval is, dat
toeschouwers geen dans meer herkennen in een choreografie en te sterk geprikkeld
worden door gemediatiseerde beelden, dan kan men concluderen dat intermedialiteit en
mediatisatie geen goede zaak zijn voor hedendaagse dans. Wanneer men deze stelling
aanvaardt, respecteert men ook grotendeels de redenering van Phelan. Zij gaat er
immers van uit dat wanneer performers een pure live-performance brengen, zij hun
bewegingen niet moeten aanpassen aan allerhande extra aspecten. De percepties
wijzigen niet en toeschouwers zijn vertrouwd met het live-gebeuren. Zij ontwikkelen
onmiddellijke feedback en voelen enige verbondenheid.
Maar anderzijds, zoals werd aangehaald, is dit in de huidige kunstwereld niet meer
voldoende. Toeschouwers willen geprikkeld en uitgedaagd worden. Volgens de
choreograaf Meg Stuart draait het niet langer meer hoofdzakelijk om lichamelijkheid en
om een perfecte choreografie.305
Het is de combinatie van verschillende elementen en
realiteiten die de huidige functie van performances, en dan voornamelijk in de
disciplines theater en dans, bepalen.306
Hans Van Manen gaf overigens toe dat men de
bewegingen van het lichaam moet aanpassen aan de camera.307
Maar in ruil daarvoor
biedt intermedialiteit nieuwe perspectieven aan de toeschouwer en de performer. 308
De
aanpassingen van lichamelijkheid, blikveld, ruimte en tijd moet men niet als negatief
304 FISCHER-LICHTE, E., o.c., p.69. 305 Vaststelling uit het salon van Professor of theatre studies, Maaike Bleeker in het kader van het festival
Springdance te Utrecht (16-26 april 2010) „The relationship between dance and media from the
perspective of Deleuze‟s Cinema Books‟ op 14 april 2010 te Utrecht. 306 Ibid. 307 Documentaire: Dans in een kastje: Het werk van Hans Van Manen, Nederland, Jellie De Decker, NPS
1999. 308 Ibid.
112 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
beschouwen. Deze zijn noodzakelijk om de aanwezigheid van intermedialiteit in een
performance tot een goed einde te brengen. De podiumkunsten moeten zich aanpassen
aan de aanwezige mediatisatie. Maar ook nieuwe media zullen hun mogelijkheden en
eigenschappen moeten hervormen om binnen het plaatje te passen van de performance
art. Naar mijn mening is dialoog in een intermediale dansperformance van
buitengewoon belang.
2.2. Conclusie: the lost of the aura or the attendance of a new
era?
Zoals verwacht, was het ideologische debat uit de jaren negentig omtrent „liveness‟ en
mediatisatie zeer heftig en extreem. In het debat waren het vooral Phelan en Auslander
die het tegen elkaar opnamen. Beiden werkten immers een eigen gedachtegoed uit
waardoor zij lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Zij bekritiseerden elkaar
voortdurend en gingen er dan ook van uit dat de eigen visie de meest frappante was.
Toch was het debat omtrent liveness niet aan zijn proefstuk toe. Bijna een eeuw geleden
waren er reeds de eerste discussies rond deze polemiek. Toen filmbeelden hun intrede
maakten in theater kwam er heel wat kritiek vanuit verschillende disciplines. Zo was er
de filosoof Walter Benjamin die in de jaren dertig zijn befaamde marxistisch getinte
gedachtegoed neerschreef in „The work of Art in the Age of Mechanical
Reproduction‟.309
In dit werk schrijft hij voornamelijk over hoe een kunstwerk zichzelf
profileert in het tijdperk van technische reproducties. Volgens hem treedt er een verlies
van aura op wanneer een kunstwerk technisch wordt gereproduceerd in bijvoorbeeld een
foto of een filmbeeld.310
Met aura bedoelt hij de authenticiteit en de waarde van het
originele kunstwerk. Het werk is niet langer uniek. Er bestaan meerdere kopieën van op
diverse plaatsen. Volgens hem gaat daardoor de hele geschiedenis van het
oorspronkelijke kunstwerk verloren.311
Voor mij is een aura ook iets dat een bepaalde
sfeer oproept. Het besef dat een kunstwerk eeuwen oud kan zijn, laat een indruk na.
Maar aangezien de podiumkunsten vluchtige kunstvormen zijn, is het spijtig dat heel
wat belangrijke werken verloren zijn gegaan. Men kan van bepaalde voorstellingen nog
309 DIXON, S., o.c., p.116. 310 BENJAMIN, W., o.c., p. 13. 311 Ibid.
113 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
archiefmateriaal vinden zoals brochures en folders maar een theaterwetenschapper zal
nooit een Griekse tragedie in zijn oorspronkelijke vorm kunnen bekijken. Dit is een zeer
spijtige zaak. Zodoende is het aura voor de podiumkunsten enkel zichtbaar voor het
aanwezige publiek en verdwijnt deze nadien automatisch en voorgoed. Een technische
reproductie kan hier verandering in brengen. Het geeft voor de eerste keer de
mogelijkheid om verloren podiumkunsten te analyseren.
Met dit gedachtegoed omtrent het verlies van aura ondersteunt Benjamin gedeeltelijk de
theorie van Phelan. Zij is tegenstander van alle nieuwe media in performances maar ook
van alle technische reproducties. Ook Isadora Duncan merkte op dat door het filmen van
haar voorstellingen een verlies van een levend aura optreedt.312
Volgens Benjamin zijn er twee redenen waarom een verlies van aura optreedt wanneer
er een technische reproductie plaatsvindt. Allereerst zijn technische reproducties zeer
autonoom.313
Nieuwe media hebben de kans om beelden te manipuleren via close-ups,
vertragingen, montagetechnieken en gebruik van optische lenzen. Hierdoor kunnen zij
aspecten uit het oorspronkelijk beeld in de kijker zetten die voor velen in het originele
kunstwerk niet zichtbaar waren.314
Zelfs wanneer de geprojecteerde beelden tijdens een
performance worden gefilmd, zullen bepaalde aspecten de bovenhand halen op datgene
wat live zichtbaar is.
Daarnaast kunnen volgens hem technische reproducties zich op andere plaatsen en
tijden afspelen dan het originele. In de analyse van de ruimtelijkheid werd reeds
duidelijk dat de ruimte in een intermediale performance kon gemanipuleerd worden
door nieuwe media. Dit was voordien bij het originele kunstwerk niet mogelijk
aangezien een performance steeds verbonden is met een vaste eenheid van tijd en
ruimte.315
Volgens Benjamin gaat door intermedialiteit het unieke bestaansrecht van het
originele werk verloren. Voor hem is het onmogelijk dat er een kopie van het originele
kan zijn in een andere tijd en ruimte.316
Zo kan een kunstwerk via fotografie zowel te
bezichtigen zijn in een museum als in de huiskamer. Wanneer beelden voor de
performance worden opgenomen om nadien te worden geprojecteerd op scène dan was
312 RUYTERS, Y., a.c., p.73. 313
BENJAMIN, W., o.c., p. 12. 314 Ibid. 315 Ibid., p.11. 316 Ibid., p.13.
114 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
volgens hem de originele tijd en ruimte van het beeld verloren. Maar dit geeft net de
mogelijkheid om verschillende tijdseenheden en ruimtes naast elkaar te plaatsen. Alle
geanalyseerde performances speelden zich niet af in één ruimte of tijdseenheid. Het zijn
deze manipulaties samen met de andere mogelijkheden die intermedialiteit en
technische reproducties creëeren die het voor de toeschouwers interessant maken.
Benjamin verklaarde dat technische reproducties steeds de oorspronkelijke waarde van
het kunstwerk aantasten.317
Een kunstwerk dat uniek is en slechts één maal voorkomt
bevat een meerwaarde. Door zowel technische als handmatige reproducties kunnen
toeschouwers het werk op eender welke plaats bekijken.
Men kan zich afvragen of het in de huidige kunstwereld nog langer draait om de
aanwezigheid van een aura. Een kunstenaar wil steeds origineel en bijzonder uit de hoek
komen. Naar mijn mening moet men als kunstwetenschapper en criticus een
onderscheid weten te maken tussen een technische reproductie die het kunstwerk enkel
ten goede komt en een reproductie die het kunstwerk misbruikt. Als choreograaf kan
men de opdracht geven om een voorstelling te filmen voor later gebruik als
notatiemiddel of als onderdeel van de voorstelling. De choreograaf Hans Van Manen
maakte van beide gebruik. Walter Benjamin en Phelan spitsten zich veel te hard toe op
de aanwezigheid van een aura. Beelden worden vermenigvuldigd waardoor zij in eender
welke tijd en plaats kunnen worden bekeken. Maar als toeschouwer beseft men dat de
tijd en de ruimte op het beeld divers is van het hier en nu. Zolang dit bewustzijn bij de
toeschouwers aanwezig is, beseft hij ook dat er een onderscheid kan gemaakt worden
tussen het originele en gereproduceerde kunstwerk. Bovendien merkt hij op wanneer
beelden voordien zijn opgenomen, net zoals hij er zich bewust van is dat een foto in een
huiskamer niet langer dezelfde waarde van het origineel bevat. Het is te voorbarig om
meteen te stellen dat technische reproducties het originele kunstwerk compleet
ondermijnen. Volgens mij is het net zeer positief dat nieuwe aspecten voor het publiek
zichtbaar worden. Het werd al verschillende malen aangehaald in deze masterproef:
intermedialiteit brengt vernieuwing en hybriditeit met zich mee. Het wordt tijd dat
bepaalde theoretici dit inzien en hun gedachtegoed aan deze vaststelling aanpassen.
Intermedialiteit zorgt niet voor een afname van kunst maar eerder voor de opkomst van
een nieuw tijdperk in de culturele wereld. Benjamin haalt in zijn gedachtegoed zelf aan
317 BENJAMIN, W., o.c., p. 13.
115 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
dat „de reproductietechniek het gereproduceerde object losmaakt uit het bereik van de
traditie‟.318 Door het te vermenigvuldigen kan de toeschouwer het werk bekijken binnen
een eigen gekozen ruimte en tijd.319
Naar mijn mening is dit ook één van de redenen
waarom ieder individu het werk op een persoonlijke manier interpreteert. Een film
bekijken in een familiale omgeving creëert een andere interpretatie van het werk dan
wanneer dit wordt bekeken in een educatieve omgeving zoals in musea of in
klasverband. Bovendien zorgden intermedialiteit en technische reproducties voor het
bereiken van een groter publiek.
Met bovenstaande vaststellingen zou men kunnen concluderen dat Benjamin tracht aan
te tonen dat intermedialiteit en mediatisatie nefast zijn voor de dans. Toch neemt hij het
in zijn gedachtegoed, onbewust, ook op voor de aanhangers van mediatisatie. Zo
verklaarde hij in zijn essay „The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction‟
met de woorden van Paul Valéry:
“For the last twenty years neither matter nor space nor time has
been what it was from time immemorial.” 320
Door de opkomst van mediatisatie en technische reproducties treden er, zoals werd
aangehaald, wijzigingen op in de manier van waarnemen.321
Benjamin besefte dit reeds
in de jaren dertig. Het menselijk waarnemingsmechanisme wordt door nieuwe media
voortdurend getart. Door de camera als het derde oog, wordt immers een extra dimensie
aan het kunstwerk toegevoegd. Voordien was er voor de toeschouwer enkel één
hiërarchie op te volgen, namelijk deze van het eigen zintuig: het menselijk oog.
Vandaag de dag moet men rekening houden met diverse percepties. Hierdoor kan men
als toeschouwer het kunstwerk niet langer bekijken vanuit een neutrale blik. Men kan
niet langer kijken vanop een afstand. Intermedialiteit vraagt meer inleving en beleving.
Daardoor kijkt men in de huidige kunstwereld op een eerder geaffecteerde manier naar
kunst en voorstellingen. Ondanks het feit dat intermedialiteit beschouwd wordt als een
318
BENJAMIN, W., o.c., p. 13. 319 Ibid. 320 DIXON, S., o.c., p.117. 321 Ibid.
116 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
positieve en nieuwe energie voor de hele culturele wereld is men toch van mening dat
de blik van de toeschouwer eerder onnatuurlijk aanvoelt. Dit komt omdat men tijdens de
voorstelling een keuze moet maken tussen de verschillende zienswijzen. De menselijke
blik is voor ons de meest natuurlijke maar ook de meest vertrouwelijke. Het is voor het
publiek zeer moeilijk om zienswijze doorheen heel de voorstelling op te volgen. De
zintuiglijke blik van de toeschouwer wordt door de camera voortdurend getart. Aan het
oog van de camera ontgaat niets. Deze tracht immers alles precies te registreren. Elk
detail, elke beweging en elke emotie wordt vastgelegd. Toch kunnen emoties op film
nog steeds verkeerd geïnterpreteerd worden wanneer deze niet live aanschouwd werden.
Maar het is duidelijk dat de persoonlijke keuzes die tijdens een intermediale
voorstelling worden genomen, de toeschouwers dichter bij het kunstwerk brengen.
Auslander gebruikte Walter Benjamin om zijn eigen gedachtegoed omtrent
intermedialiteit te ondersteunen. Zoals werd aangehaald zijn live-performances en
gemediatiseerde performances voor Auslander gelijkwaardig. Geen van beide zijn
volgens hem authentiek of origineel aangezien mediatisatie in de kunstwereld haar
intrede heeft gemaakt.322
In zijn essay verklaarde Benjamin:
“To pry an object from its shell, to destroy its aura, is the mark
of a perception whose „sense of the universal equality of all
things‟ has increased to such a degree that it extracts it even
from a unique object by means of reproduction.” 323
Met deze filosofische uitdrukking toont Benjamin zeer goed de werking van
intermedialiteit aan. De oorspronkelijke positie van de live performance is niet langer
meer de authenciteit of het uniek zijn. Door de intrede van reproducties en nieuwe
media in live-performances zijn alle performances gelijk aan elkaar.324
Voor Auslander
is er dus al lang geen sprake meer van een aura. Alle performances zijn dezer dagen
gelijk. Het maakt niet uit of zij nieuwe media bevatten of niet. Wanneer toeschouwers
de performance van Wim Vandekeybus zien, beseffen zij dat het beeld vooraf werd
opgenomen. Maar zij hebben geen nood aan het originele beeld. Met andere woorden,
zij hoeven niet in het maïsveld te staan om de beelden en hun theatrale kracht te 322 DIXON, S., o.c., p.117. 323 BENJAMIN, W., o.c., p. 15. 324 AUSLANDER, P., o.c., p.50.
117 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
begrijpen. Naar mijn mening bevatten ook voor de opkomst van mediatisatie bepaalde
performances geen authenciteit. De podiumkunsten stonden immers bekend als
vluchtige kunstdisciplines waardoor elke performance voor iedere toeschouwer een
totaal ander gevoel teweeg kon brengen. In bepaalde performances, zoals bij Meg
Stuart, staat improvisatie centraal waardoor iedere voorstelling anders kan uitdraaien.
Door deze vaststelling strookt de theorie omtrent het verlies van aura niet voor elke
kunstvorm. Bovendien zorgen technische reproducties voor een stroom aan informatie
waardoor vaak bij anderen de interesse wordt gewekt om een voorstelling of kunstwerk
te gaan bekijken. Dit is een positief aspect aan de opkomst van technologie. Voor
Walter Benjamin echter niet. Als marxist was hij tegen iedere vorm van
massaproductie.325 Voor hem was deze zeer bedreigend en strookte het niet met zijn
gedachtegoed. „Massamedia‟ waren een aanhangsel van het manipuleerbare kapitalisme
en van het toenmalig opkomende fascisme.326
Voor hem waren technische reproducties
manieren om het publiek passief beelden en kunstwerken te laten absorberen.327
Men
kan concluderen dat massamedia inderdaad een grote groep van individuen aanspreekt.
Er wordt propaganda gevoerd via foto‟s van kunstwerken en voorstellingen. Maar in de
huidige westerse maatschappij dient dit niet om mensen politiek te manipuleren. Naar
mijn mening worden toeschouwers via foto‟s en beelden net visueel geprikkeld om zich
te laten onderdompelen in de kunst. Om zich te laten meeslepen door de unieke
belevenis van het „echte‟ werk. Walter Benjamin besefte niet dat technische
reproducties mensen er toe aanzetten om performances live te gaan bekijken of
kunstwerken in realiteit te bewonderen. Daarnaast kunnen technische reproducties
bepaalde vooroordelen en kritische reflecties creëren die enkel kunnen bevestigd of
weerlegd worden wanneer een individu het oorspronkelijke werk van naderbij heeft
bekeken. Als theaterwetenschapper was het zeer interessant om voor dit onderzoek de
technische reproducties te analyseren. Maar het is evenzeer jammer dat er geen kans
bestond om de drie voorstellingen live mee te maken.
Men kan concluderen dat het gedachtegoed van Auslander bruikbaar is voor beide
theoretici. Enerzijds toont hij aan dat er een verlies van een aura optreedt door
325 BENJAMIN, W., o.c., p. 41. 326 Ibid. 327 Ibid., p. 32.
118 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
technische reproducties.328
Hierdoor treedt er een waardevermindering van het originele
kunstwerk op, wordt de eenheid van tijd en ruimte doorbroken en wordt het
oorspronkelijk beeld doorgaans gemanipuleerd door de technische mogelijkheden van
nieuwe media. Door deze constatering was voor de tegenstanders van mediatisatie de
live-performance van essentieel belang. Alleen in deze voorstellingen was lichamelijke
aanwezigheid nog enigszins aanwezig.
Maar anderzijds toont Benjamin onbewust aan dat een aura niet meer fundamenteel
noodzakelijk is om van kunst te kunnen spreken. Bovendien zijn het niet de technische
reproducties zelf die een grote invloed nalaten op de performance. Het zijn onze
gedachten die door de culturele veranderingen in de maatschappij reeds tot mediatisatie
zijn aangezet. 329
Toch is het zeer belangrijk om de marxistische context van het werk van Benjamin in
het achterhoofd te houden. Zijn gedachtegoed behoort nog steeds tot één van de meest
bekende en gebruikte theorieën in de culturele wereld. Maar tegelijkertijd worden zijn
ideeën vanuit een politieke ideologie ondersteund waardoor zijn theorieën niet altijd zo
oprecht zijn als men aanvankelijk dacht.
Uiteindelijk toont de werking van de huidige culturele wereld aan dat in het
ideologische debat tussen Auslander en Phelan geen van beiden echt overheerst. Door
de opkomst van intermedialiteit, multimedialiteit en transmedialiteit staan
wisselwerking en samenwerking tussen media meer en meer centraal. In een
performance draait het niet langer om de perfectie en het opvolgen van conventionele
regels. Wel om het aangaan van intieme relaties, het creëren van harmonie en het actief
beleven van ervaringen. Naar mijn mening bereikt een intermediale performance
allerhande nieuwe theatrale mogelijkheden die noodzakelijk zijn om het hedendaagse
publiek te bekoren. Door de aanwezigheid van allerhande virtuele werelden,
verplaatsingen in tijd en ruimte, de camera als het derde oog of extra personage en
nieuwe lichamelijke mogelijkheden zijn de performances voor zowel de toeschouwers
als performers totaal nieuwe ontdekkingstochten. De choreografen breiden hun
ervaringsgebieden zeer sterk uit en deinzen niet meer terug voor nieuwe uitdagingen.
Dit is naar mijn mening, los van alle theatrale aspecten, een zeer positieve consequentie
328 BENJAMIN, W., o.c., p. 13. 329 DIXON, S., o.c., p.117.
119 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
van intermedialiteit. Daardoor kan de theatrale wereld als discipline zeer sterk groeien
en een eerder duurzame positie innemen in de gemediatiseerde maatschappij.
Het is enorm imponerend om als theaterwetenschapper te kunnen opmerken dat in de
huidige performances allerhande aspecten binnensijpelen die voordien in het
ideologische debat door de tegenstanders compleet werden afgewimpeld. Door de
aanwezigheid van intermedialiteit in heel wat performances is het debat niet langer aan
de orde. Er treedt een eensgezindheid op bij zowel de choreografen, als bij de theoretici
en de toeschouwers.
Erika Fischer-Lichte beschreef in haar boek “Wahrnehmung und medialität” wat voor
haar de functie was van intermediale wisselwerkingen.330
Volgens haar streeft vandaag
de dag eender welke performance waarin nieuwe media in aanwezig zijn maar één enkel
doel na:
“ze proberen om een bepaalde „aanwezigheid‟ over te brengen,
die ze beschrijft als „een specifieke ervaring van intensiteit‟.” 331
Als toeschouwer en theaterwetenschapper kan ik dit enkel beamen. Zowel performers
als het publiek willen een performance bewust en intens ervaren. Uiteindelijk maakt het
niet uit of deze performance al dan niet live- of gemediatiseerde aspecten bevat. Als
toeschouwer wil men zich tijdens een performance geen seconde vervelen. Het is de
taak van de choreograaf en de performer om het publiek steeds opnieuw te testen, te
verrassen en te confronteren. Uiteraard kunnen niet alle performances iedereen bekoren.
Kunst blijft een kwestie van persoonlijke smaak en subjectieve interpretatie. Maar zelfs
een persoonlijk iets mindere performance kan door de actieve beleving een discussie op
gang brengen en toeschouwers tot reflectie aanzetten. Naar mijn mening is een
performance pas perfect wanneer er een wisselwerking aanwezig is tussen ideeën,
verlangens, creativiteit en persoonlijke beleving. Intermedialiteit biedt bij nader
onderzoek deze aspecten grotendeels aan.
330 VAN DAM,P., o.c., p.10. 331 Ibid.
120 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
3. De actieve beleving van de toeschouwers en
performers in intermediale wisselwerkingen
In het vorige hoofdstuk van deze masterproef werd voornamelijk aandacht geschonken
aan de veranderende ruimtelijkheid en diverse tijdseenheden binnen intermediale
dansperformances. In alle geanalyseerde dansperformances zorgde de toevoegingen van
nieuwe media voor een manipulatie van ruimte en tijd. Toch konden er onderling
verschillen waargenomen worden. Bij de ene performance waren er meerdere
tijdsdimensies dan bij de andere of waren niet alle vormen van ruimtelijkheid aanwezig.
Volgens mij komt dit door de context en de omgang van de choreografen met
intermedialiteit. Zo lag Hans Van Manen met zijn cine-choreografische balletten mee
aan de basis van het intermediale tijdperk in de podiumkunsten. Tijdens deze creaties
moest hij nog leren omgaan met mediatisatie. Bovendien waren de technische
mogelijkheden van nieuwe media in de jaren zeventig nog zeer beperkt. Zo zou Twice
het eerste videoballet ooit geweest zijn die dansers live filmde en tegelijkertijd
projecteerde op een videoscherm. Maar de apparatuur was te duur en onvoldoende
geschikt om te gebruiken op een scène. Daarom besliste Van Manen om de film
voordien op te nemen samen met dezelfde dansers en dezelfde choreografie als in de
performance. De toeschouwer beleefde hierdoor een totaal andere ervaring dan wanneer
Twice een videoballet geweest zou zijn. Ook de ruimte en tijd zijn onderhevig aan deze
specifieke setting.
Naast deze theatrale consequenties heeft intermedialiteit ook heel wat invloed op de
ervaringen van de toeschouwer en de performer. De opkomst van intermediale
performances heeft er toe geleid dat hedendaagse dans anders ervaren wordt dan
wanneer er geen nieuwe media aanwezig is. Door de aanwezigheid van nieuwe media
gaat de performance steeds voorbij de dramatische representatie.332
Andere aspecten,
die voordien niet van belang waren in een dansperformance komen in de kijker te staan.
Choreografen krijgen de kans om een nieuwe esthetica te ontwikkelen. Zo draait het in
intermediale performances niet langer om perfect uitgevoerde bewegingen zoals in het
academische ballet. Het lichaam heeft nog steeds een centrale rol maar door
intermedialiteit kunnen de choreografen voornamelijk wegvluchten van de
332 CHAPPLE, F., KATTENBELT, C., o.c., p.22.
121 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
„demonstratievoorstellingen‟. Voor Wim Vandekeybus was het bijvoorbeeld belangrijk
om terug te keren naar het echte in de bewegingen. Hij wou het innerlijke, het
onderbewuste en het dierlijke via zijn performances terug de kans geven om te groeien.
Dansers moeten zich overgeven aan onbekende krachten. Zoals de kracht van
mediatisatie in onze huidige maatschappij. Hans Van Manen keerde ook terug naar het
„echte‟ door klassieke bewegingen te combineren met alledaagse en simpele sprongen.
Naar mijn gevoel is de academische dans een representatie en kopie van de ideale
werkelijkheid. Alles in deze wereld is gecontroleerd, mathematisch, beheerst en
gecombineerd met het voortdurend streven naar „meer‟.In intermediale dans worden
nieuwe media gebruikt om aan te tonen dat dans moet komen vanuit het innerlijke. Het
lichaam moet zich op de gepaste manier kunnen laten gaan. Daarom worden de
klassieke artistieke structuren vervangen door vitaliteit, hybriditeit en
interdisciplinariteit. Bijgevolg draait het nu om de actieve interactie tussen het lichaam
van de toeschouwer, de nieuwe media en het gekozen concept in functie van de
voorstelling. Bijgevolg worden intermediale dansperformances voor alle betrokkenen
een actieve beleving.
3.1. De toeschouwer en zijn positie: analyse van de
geaffecteerde en gefragmenteerde blik
Het is interessant om de analyses van de blik van de toeschouwer in de intermediale
casussen te verbinden met het gedachtegoed van de filosoof Gilles Deleuze, meer
bepaald met zijn visie in het werk „The Logic of sense‟ over het waarnemen van de
wereld. Verder in deze paragraaf zal zijn theorie nader bekeken worden in functie van
het onderzoek. Niet het hele werk zal uit de doeken worden gedaan, dan wel de
essentiële aspecten die de analyses kunnen ondersteunen. Bovendien is „The logic of the
sense‟ een zeer complex en filosofisch werk waar men zich als onderzoeker in kan
verliezen. Daarom wordt de theorie zo beknopt en eenvoudig mogelijk uitgelegd.
Nieuwe media hebben zowel invloed op de waarneming van het publiek als op hun
ervaring. Beide aspecten ondergaan veranderingen door de opkomst van
intermedialiteit. Zo wordt de blik van de toeschouwer in hedendaagse intermediale
performances meer en meer geaffecteerd. Dit komt doordat het menselijk
122 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
waarnemingssysteem door nieuwe media voortdurend uitgedaagd wordt. Voordien ging
men naar een dansvoorstelling en had men enkel één vaste zienswijze verbonden met
een bepaalde afstand tegenover de dansers op scène. Door de aanwezigheid van nieuwe
media worden zodanig veel perspectieven aangeboden dat men als toeschouwer een
keuze moet maken. Nieuwe media bekijken de werkelijkheid op een zeer technische
manier waardoor hun perspectief verschilt van deze van de mens. Zo heeft zij via film
de kans om technieken te gebruiken zoals slow-motion en close-ups. Maar men kan ook
filmen vanuit een kikkervorsperspectief of vogelperspectief. De mens kan ook de
wereld bekijken vanuit een vogelperspectief maar enkel wanneer hij zich lichamelijk
verplaatst. Door nieuwe media hoeft de toeschouwers zich niet te verplaatsen en kan hij
toch diverse perspectieven aanschouwen. Maar toeschouwers maken eigen keuzes
tijdens een performance. Zo kunnen zij opteren om hun betrouwbare menselijke blik te
volgen, waardoor dan enkel de live-performance wordt bekeken en de aanwezige
intermedialiteit genegeerd. Pheggy Phelan zou van deze techniek een voorstander
kunnen zijn. Naar mijn mening is het zeer moeilijk om intermedialiteit te negeren
aangezien er steeds elementen aanwezig zijn die verwijzen naar de toegevoegde media.
Bij filmbeelden, foto‟s en virtuele media zoals biped-software, is er een videoscherm
waarmee ze geconfronteerd worden. Bij geluidsopnames zijn dit luidsprekers. Wanneer
gebruik gemaakt wordt van licht zijn dit de lampen. Voor de toeschouwer vallen deze
technische aspecten op waardoor er hypermediacy optreedt. Zij zijn zich bewust van de
toegevoegde media.
Toeschouwers kunnen ook de uitdaging aangaan en zich enkel laten leiden door de
„Extensions of man‟ waardoor zij een actieve beleving ervaren. Maar zo gaat het live-
gebeuren verloren en ook dit kan men niet compleet negeren. Men wordt verleidt door
de dansende lichamen. Wanneer de toeschouwer zich personaliseert met de camera
treedt immersie op. Het publiek focust zich op de geprojecteerde beelden waardoor zij
niet meer beseffen dat deze gefilmd of gefotografeerd werden. Hierdoor voelt men zich
meer verbonden met de dansers. Via film en fotografie worden emoties vaak
uitvergroot.
De beste keuze voor de toeschouwer is naar mijn mening een combinatie van de twee
bovenstaande zienswijzen. Enkel op deze manier kunnen zij de performance en de
toevoeging van media het best begrijpen. Bovendien zijn zij op die manier getuige van
123 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
een unieke wisselwerking die hen tot het interpreteren van de beelden aanzet. Zo
ontdekken zij bepaalde details in film- of fotoprojecties die met het blote oog niet
zichtbaar zijn. Bepaalde multimedia-software kan een lichaam zelfs digitaliseren
waardoor men teken- of 3D figuren ziet dansen. Zo gebruikte Merce Cunningham de
Biped-software dat de lichamen van de dansers reduceerde tot vloeibare lijnen.
Dergelijke manipulaties zijn mogelijk door technologische media. Tot slot ontstaat er
ook een wisselwerking tussen hypermediacy en immersie waardoor het voor de
toeschouwer soms verwarrend kan worden. Dient de live-performance gevolgd dan wel
de filmbeelden?
In de performance Mutations van Hans Van Manen zorgde de slow-motion voor de
trage uitvoering van een bewegingspatroon. De toeschouwer kreeg hierdoor de kans om
alle kleine lichaamsveranderingen grondig waar te nemen en niets van de performance
te missen. Bijgevolg voelen de toeschouwers zich actiever betrokken bij het gebeuren.
Zij moeten echter leren omgaan met het beheersen van de verschillende mogelijke
perspectieven om de performance compleet te kunnen vatten. Uiteindelijk is deze
manier van waarnemen geaffecteerd omdat toeschouwers het van nature uit niet gewoon
zijn om andere zienswijzen te vertrouwen. In het dagelijkse leven hebben wij het ook
vaak moeilijk om een onwaarschijnlijk verhaal te geloven zonder het zelf waargenomen
te hebben. Wanneer iemand zijn ervaring van een dansperformance probeert te geven,
proberen wij er ons zelf een beeld bij voor te stellen. Voor een theaterwetenschapper is
het visueel ervaren van een performance enorm belangrijk. Maar doordat onze huidige
maatschappij zodanig gemediatiseerd is, gelooft men hoe langer hoe meer de
werkelijkheidsweergave door film en fotografie. Aan de andere kant beseft de
toeschouwer zeer goed dat door nieuwe media beelden gemanipuleerd kunnen worden.
Naast de geaffecteerde blik is de waarneming ook meer en meer gefragmenteerd. Door
de diverse perspectieven kan men de voorstelling nooit in zijn volledigheid bekijken.
Op het eerste zicht lijkt dit een negatieve consequentie van de intermediale dialoog.
Waarom zou men naar een performance kijken als men niet alles kan waarnemen?
Waarom zouden wij ons personaliseren met het cameraoog? Het menselijk
waarnemingssysteem moet zich immers niet verlagen tot een technische waarneming.
Nochtans is fragmentatie in het blikveld niet nieuw en ook aanwezig in performances
die geen intermedialiteit gebruiken. Zo kunnen er verschillende dansers op scène zij met
elk hun eigen bewegingsroute. Als toeschouwer kan men onmogelijk alle dansers
124 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
gelijktijdig volgen. Men spitst zich toe op één danser en blijft deze volgen. Of men
tracht de performance vanop een afstand in zijn totaliteit te bekijken maar ook dan gaan
er details en bewegingen verloren. Hier zal de toeschouwer geen keuze maken tussen
het reële perspectief of het perspectief uit de mediale ruimte maar wel een onderscheid
maken tussen de dansbeelden in het reële perspectief. In de mediale ruimte is er geen
fragmentatie aangezien men de blik van de camera volgt. Deze heeft reeds een
persoonlijke keuze gemaakt tijdens het registreren. Maar door de wisselwerking tussen
de reële ruimte en de mediale ruimte zijn er zodanig veel perspectieven voor de
toeschouwer mogelijk dat het blikveld nog meer gefragmenteerd is dan voordien.
Het valt niet te betwijfelen dat de gefragmenteerde en geaffecteerde blik beide
consequenties zijn van intermedialiteit. Maar zoals aangehaald maakt de toeschouwer
eigen keuzes en heeft hij vanuit de publieksruimte een zekere vrijheid.
In de performance bijvoorbeeld van Highway 101 werd een route uitgestippeld met op
verschillende strategische locaties „bezienswaardigheden‟. In deze reis doorheen de
ruimtes wordt de toeschouwer voortdurend met zijn blik geconfronteerd. Ondanks de
vastgelegde route doorheen de locaties ontwikkelen zij toch een individueel perspectief
tegenover de voorstelling. Alle toeschouwers ervaren de blik als geaffecteerd want zij
moeten zich zowel aanpassen aan de reële werkelijkheid als de mediale werkelijkheid.
Maar uiteindelijk laten ze zich meeslepen en trappen ze, zoals de vorige analyses
weergaven, in de manipulatieve mogelijkheden van nieuwe media.
Doordat de ervaring en het blikveld voor iedere toeschouwer persoonlijk is, wordt het
onmogelijk om deze allemaal te analyseren. Men zou de persoonlijke ervaring kunnen
nagaan via een statistische steekproef na een performance. Maar dit was in dit
onderzoek niet mogelijk aangezien de casussen niet meer live worden opgevoerd.
Bovendien zijn alle casussen uit een divers tijdperk en profileren ze zich met
verschillende dansstijlen waardoor de vergelijking moeilijk wordt. Het kan een
interessante invalshoek zijn maar tegelijkertijd is het ook een zeer gevaarlijke. Als
theaterwetenschapper kan men zich immers verliezen in de resultaten. Zo kunnen in de
ene performance heel wat filmbeelden geprojecteerd worden die verschillend zijn van
de live-performance. Terwijl in een andere voorstelling de performance live word
geregistreerd. In beide performances zijn de ervaringen van de toeschouwer compleet
verschillend. Daarnaast wordt het blikveld beïnvloed door het verschil in gebruik van
125 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
filmbeelden. Wanneer ook nog andere media aanwezig zijn, wordt de bevraging zeer
moeilijk.
Hoe kan men Deleuze verbinden aan de geaffecteerde en gefragmenteerde blik van de
intermediale toeschouwer? Het gedachtegoed van Deleuze ondersteunt naar mijn
mening de actieve beleving van het publiek. Door zijn theorie is het mogelijk om de
praktische bevindingen theoretisch te ondersteunen. Uiteraard is deze dialoog tussen
theorie en praktijk een persoonlijke interpretatie.
Deleuze formuleerde in „The logic of sense‟ twee verschillende manieren om de wereld
te bekijken.333
Hij maakte een onderscheid tussen de theorie van Plato omtrent de
Ideeënwereld en zijn eigen visie over hoe de mens naar de wereld moest kijken.334
Volgens de theorie van Plato bestaat de wereld uit drie hiërarchische niveaus. Zo is er
de Ideeënwereld, de wereld van de dingen en de wereld van de kunst. Deze drie niveaus
zijn onderling met elkaar verbonden en bepalen hoe men als mens de wereld bekijkt.
Volgens Plato is de Ideeënwereld de enige echte weergave van de werkelijkheid.335
Deze wereld werd gemaakt door de goden en zijn onzichtbaar voor de mens. Men ziet
enkel de schaduw van deze wereld rondom zich. Volgens Plato moet men er steeds naar
streven om deze wereld te aanschouwen. Het is immers het ideale voor de mensheid. De
wereld van de dingen is een imitatie of kopie van deze wereld. Het is datgene dat wij als
mens kunnen waarnemen met het blote oog. Het is de wereld rondom ons. De wereld
van de kunst imiteert vervolgens de wereld van de dingen waardoor er een dubbele
nabootsing ontstaat. In de wereld van de kunst probeert de artiest zijn gevoelens en
ideeën uit te drukken via dans, theater, schilderkunst, enzovoort. Hij haalt zijn inspiratie
uit de wereld van de dingen die hun inspiratie halen uit de Ideeënwereld. Zo concludeert
Plato dat alles rondom ons een representatie is van een hogere macht.336
Niets is
origineel, zeker niet de kunstwereld. Alles lijkt op elkaar en is elkaars evenbeeld.
Wanneer Plato reeds vond dat de kunstwereld een dubbele mimesis teweeg bracht, hoe
zou hij dan tegenover de gemediatiseerde wereld gestaan hebben? Naar mijn mening
zou hij foto‟s of filmbeelden net als de kunstenwereld beschouwen als het verspreiden
333 VLAMING, H., Hightech Lichamen: Representaties en Becomings van Lichamen in Film, Literatuur
en Filosofie,Utrecht, onuitgegeven scriptie Universiteit Utrecht, 2009-2010, p.9. 334 Ibid. 335 Ibid. 336 Ibid.
126 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
van een dubbele mimesis. Maar wat zou hij denken over het live registreren van een
performance en het simultaan tonen van deze beelden. Is er hier nog langer sprake van
een dubbele mimesis? Bovendien zou Plato intermedialiteit beschouwen als
onbetrouwbaar en gevaarlijk. In zijn visie draait alles immers rond het ultieme idee.
Elke wereld probeert zich hier zo goed mogelijk aan te spiegelen en deze te imiteren.
Tussen al deze kopieën zitten er ook valse die niet overeenstemmen met het ultieme
Idee.337
Plato noemde deze de simulacra.338
Dergelijke „kopieën‟ bevinden zich
onderaan de hiërarchische structuur en staan ver af van de ideale werkelijkheid. Zij
proberen zich te distantiëren van de dichotomie tussen het kopie en het Idee.338
Zij halen
hun inspiratie uit de wereld rondom hen maar kunnen toch verschillen met het Idee
omdat de artiesten en betrokkenen vaak een eigen interpretatie aan de beelden geven.
Volgens Gilles Deleuze moet de mensheid weg van de Ideeënwereld. De Westerse
wereld moet zich niet langer vasthouden aan een voorbeeldmodel. Er is nood aan
verandering, aan vernieuwing en experimentatie. Volgens Deleuze moet er, als gevolg
van de dichotomie tussen de kopie en het simulacrum, een onderscheid gemaakt worden
tussen representatie en sensatie.339
De kopie representeert de ideale werkelijkheid. Zij
probeert zich aan de regels te houden en de ideale wereld in al zijn glorie te
representeren. In de kunstwereld betekent representatie het weergeven van een verhaal
met een bepaald doel.340
De toeschouwer bekijkt het kunstwerk en herkent of begrijpt de
afgebeelde situatie. Hij beleeft een passieve ervaring aangezien de betekenis van het
werk eerder afleesbaar is. Maar er zijn ook kunstwerken die beelden projecteren zonder
enige houvast voor de toeschouwer. Er is geen echt verhaal afleesbaar waardoor de
toeschouwer actief moet meewerken om de achterliggende betekenis te begrijpen. Zo is
de dansperformance Highway 101 een voorbeeld van een simulacrum. Wanneer de
toeschouwers doorheen de ruimtes wandelen, proberen zij het werk te interpreteren. Zo
merken zij op dat het in dit project vooral draait om ruimtelijkheid en het „kijken‟ in een
performance. Maar een echt representeerbaar verhaal is niet aanwezig. Meg Stuart
manipuleert voornamelijk de menselijke waarneming via de nieuwe media. Hierdoor
zijn bepaalde scènes zijn bevreemdend en complex. In de performance zijn
verschillende betekenissen aanwezig maar de toeschouwer moet hier zelf, vanuit de
337 VLAMING, H., o.c., p.9. 338 Ibid. 338 Ibid. 339 Ibid. 340 Ibid.
127 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
eigen ervaring en waarneming, naar op zoek gaan. Volgens Deleuze creëeren dergelijke
performances bij de toeschouwers een lichamelijke ervaring, door hem sensatie
genoemd.341
Tijdens een voorstelling moeten de toeschouwers nadenken, interageren,
ervaren en dergelijke meer. Een voorbeeld in Highway 101 is de scène met de
geluidsopnames. De toeschouwer voelde dat hij bekeken werd maar had geen idee door
wie. Hierdoor voelde hij zij zich bedreigd in een veilige omgeving. Dit besef creëerde
een lichamelijke interactie: toeschouwers begonnen te rillen, zenuwachtig te worden of
zeer geconcentreerd zodat zij de performers konden horen. Zij konden niet terugvallen
op hun waarnemingssysteem maar hun lichaam weet wel te reageren. In performances
die de werkelijkheid representeren, is de ervaring vaak passief en statisch. De
toeschouwers worden niet gestimuleerd door de performance om met de ervaring in het
dagelijks leven iets aan te vangen. Naar mijn mening doet de wisselwerking in
intermediale dansperformances dit wel.
Deleuze voegde er aan toe dat de sensatie in het lichaam van de toeschouwers hen
aanzet tot een „becoming‟.342
Met dit begrip bedoelt hij dat een toeschouwer niet alleen
moet leren zien met zijn ogen maar met zijn hele lichaam.343
Enkel dan kan de blik op
de werkelijkheid veranderen en kan er een interactie ontstaan. De toeschouwer gaat in
een intermediale performance een becoming aan met nieuwe media. Dit ontwikkelt een
„inbetween-ness‟ waar het lichaam van de toeschouwer de kans krijgt om zichzelf te
herontdekken en te herformuleren. Hier kan de geaffecteerde blik mee verbonden
worden. Zoals aangehaald is dit voor ons onnatuurlijk omdat we enkel de menselijke
waarneming kennen en vertrouwen. Nieuwe media bieden ons in een performance
meerdere percepties aan maar de geaffecteerde blik kan ook wijzen op het feit dat de
toeschouwers een actieve inleving verwacht. Bovendien is het lichaam zelf ook een
medium want het bestaat uit innerlijke emoties. Maar men kan zich afvragen of een
lichaam niet steeds probeert te bemiddelen tussen het innerlijke en zijn omgeving. Ik
meen dat het lichaam enkel in een intermediale performance zo actief is dat dit leidt tot
een andere manier van denken. De choreografen kiezen bewust voor intermedialiteit.
Nieuwe media zijn niet toevallig aanwezig in performances. Alle betrokkenen moeten
met nieuwe media en hun aanwezigheid leren omgaan. Enkel de ervaring met
341 VLAMING, H., o.c., p.11. 342 Ibid., p.13. 343 Ibid., p.16.
128 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
intermedialiteit kan de realiteit wijzigen. Zij moeten nieuwe media kunnen aanvaarden
en begrijpen vooraleer de lichamelijke ervaring invloed heeft op de omgeving.
Bijgevolg kan door de aanwezigheid van intermedialiteit een grondige
mentaliteitswijziging optreden voor de gehele culturele wereld. Vooral het
podiumkunstenlandschap zal hier invloed van ondervinden. Na de evolutie van het
academische ballet naar postmoderne-dans wordt het tijd voor de opkomst van
intermediale dansperformances.
Wanneer men de diverse casussen analyseert op gebied van de actieve en de
geaffecteerde beleving, dan merkt men op dat deze consequenties van de blik geleidelijk
aan zijn gegroeid. Hoe beter men de nieuwe media kent, des te meer gaan de
choreografen de toeschouwers bespelen. Highway 101 is een voorbeeld van een
performance waar heel wat in werd gemanipuleerd. Naar mijn gevoel begrijpt Meg
Stuart de werking van nieuwe media het best. Dat is ook voelbaar voor de toeschouwer
want die laat zich volledig onderdompelen in het tumult van de videobeelden,
geluidsopnames en ander virtueel materiaal. De performance deed zeer verwarrend aan
omdat het een apart concept was. Bovendien voelt de toeschouwer zich in zijn
kijkgedrag op allerhande manieren betrapt. De scène met de geluidsopnames is hier het
perfecte voorbeeld van. Ook de filmbeelden van de mensenmassa op de protestactie
tegen Jörg Haider komen bedreigend over. De massa worden op het einde van de scène
onherkenbaar waardoor ook hier de toeschouwer niet weet wie deze individuen waren.
De beelden zijn zeer intiem maar door de anonimiteit, door het niet herkennen van
personages, voelen toeschouwers zich opgelicht. Toch zorgt deze anonimiteit net voor
een veralgemening waardoor de blik van de toeschouwer tegenover de weergegeven
beelden universeel worden.
In de scène met Meg Stuart voelt de performer zich echter betrapt. Hij hoort kritieken en
opdrachten maar ziet niet wie deze opdrachten geeft. Bovendien kan hij vanuit zijn
kamer niet zien hoeveel toeschouwers deze performance bekijken. Dit zal ook een
lichamelijke interactie teweeg brengen. Zo zal hij zeer zenuwachtig klinken en
geënerveerd. De performer neemt hier voor een moment de toeschouwerpositie in. Deze
scène is vergelijkbaar met de geluidsopname maar dan in de omgekeerde richting. Zo
wordt de afstand tussen de performer en de toeschouwer zeer klein.
Highway 101 had vooral nood aan een zeer geconcentreerd publiek. Doordat Meg Stuart
niet representeerde, moest dit publiek zelf de onderlinge verbanden weten te leggen. Dit
129 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
was enkel mogelijk wanneer zij de performances bewust en lichamelijk konden ervaren,
iets wat voor vele toeschouwers zeer moeilijk was. Maar door de aanwezigheid van
intermedialiteit en het actief deelnemen aan het creatieproces via de wandelroute werd
het publiek steeds opnieuw verrast en konden zij andere verbanden ontwikkelen dan de
visie of gedachten van Stuart. Dit is een gevolg van „becoming‟. Doordat hun lichaam
in interactie was met nieuwe media en eventueel vanuit een persoonlijk interpreteren
werd aangegeven hoe zij het stuk moesten ervaren. Uiteindelijk blijkt uit interviews dat
het zeer moeilijk was voor de choreografe om afstand te nemen van haar performance.
De hulp van een cineast en dramaturg was in dit project geen overbodige luxe.
Bijgevolg is er duidelijk een geaffecteerde blik aanwezig. De hele performance bestaat
uit een overvloed aan visueel materiaal. Zo konden de toeschouwers de blik van een
bewakingscamera en van een webcam volgen waardoor nieuwe perspectieven
ontstonden. In bepaalde scènes was er geen live-performance aanwezig waardoor ze niet
anders konden dan zich personaliseren met de camera. Hierdoor werden zij ook
geconfronteerd met de tekortkomingen van het menselijk waarnemingsvermogen. Zo
kan de mens gebeurtenissen lichamelijk ervaren en vervolgens opslagen in het
geheugen. De camera daarentegen heeft de mogelijkheid om de werkelijkheid te
registreren op een digitale drager. Hierdoor kunnen meerdere personen tegelijkertijd
meegenieten van de camerablik op een performance. De camerablik is bovendien veel
neutraler dan deze van de mens aangezien dit medium geen lichamelijke beleving kan
ervaren.
De gefragmenteerde blik was ook in deze performance aanwezig. Wanneer de
toeschouwer de voorstelling bekeek in La Raffinerie speelde Meg Stuart een scène
waarin zij mijmerde over haar gedachten. Tegelijkertijd werden ongeveer dezelfde
filmbeelden van haar getoond waardoor het publiek niet goed wist wat live was. De blik
van de toeschouwer was hierdoor gefragmenteerd. Door deze verwarring trachtten zij
om zowel de live-performance als de geregistreerde filmbeelden te volgen. Enkel dan
zouden zij een totaalervaring beleven. Hierdoor ontstond er een wisselwerking tussen de
live-gebeurtenis en het mediale beeld. Deze interactie zorgde voor een gefragmenteerde
blik. Toch waren er ook scènes, zoals deze met de filmbeelden van Haider, waar geen
live-performance in interactie kwam met nieuwe media. Hier was ook geen
gefragmenteerde blik aanwezig aangezien het publiek enkel filmbeelden waarnam
waarvan het perspectief bepaald werd door de camera.
130 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
Tot slot zorgde Highway 101 ervoor dat de toeschouwers via hun geaffecteerde blik en
hun actieve beleving bepaalde aspecten in de maatschappij leerden erkennen. Meg
Stuart wou de maatschappij niet representeren via haar kunst, daarentegen wel
bekritiseren om de toeschouwers te confronteren met onze leefwijze. Door het gebruik
van intermedialiteit had zij de mogelijkheid om parallelle en virtuele ruimtes te creëren
waardoor de toeschouwers zich bewust werden van de ruimtelijkheid. In de
werkelijkheid leeft men in voortdurende parallelle realiteiten. Nieuwe media zoals het
internet, de film, fotografie, enzovoort, proberen een brug te slaan tussen deze
realiteiten zowel in de alledaagse wereld als op scène. Alles wat Stuart op scène toonde,
is in de maatschappij zeer gewoon. Maar door geen verhaal te representeren,voelde het
zeer ongewoon aan voor de toeschouwers. Naar mijn mening liet de confrontatie met
hun toeschouwerpositie als voyeur en bemiddelaar het meeste indruk op hen na.
In de dansperformance BLUSH werd de waarneming van de toeschouwers anders
beleefd dan in de performance van Meg Stuart. Wim Vandekeybus probeerde doorheen
de performance een soort van rode draad te weven. Hij haalde zijn inspiratie bij enkele
films zoals „Lord of the flies‟ en een documentaire over gevangenen in Zuid-Afrika.344
Deze films gingen over gevangenschap en hoe opgesloten individuen zich aan de
situatie aanpassen waarin ze terecht komen. 345
Het thema gevangenschap kan volgens
mij bekeken worden op twee verschillende niveaus. Zo kan men zich gevangen voelen
in de huidige maatschappij door het steeds voortdurend moeten streven naar meer en
anderzijds wil men zich opsluiten in het onderbewuste om weg te vluchten van de
werkelijkheid. Met zijn voorstelling wil hij beiden soorten van gevangenschap
aankaarten. Bovendien kan de mens zich door zijn hebzuchtigheid ook gevangen
voelen. Een voorbeeld is het Orpheus-verhaal: hij die zijn verliefde voor eeuwig verliest
door hebzucht en ongeduld. Deze aspecten waren grotendeels afleesbaar van de
performance. Door de rode draad hadden de toeschouwers een houvast waar zij op
konden terugvallen indien het waarnemen niet vlot verliep. Toch bleek uit de recensies
dat heel wat toeschouwers het stuk niet echt begrepen. Het bleef allemaal zeer vaag
ondanks de aanwezigheid van een leidmotief. Dit kwam doordat er niet echt een
verhaal verteld werd. Hij representeerde niet de werkelijkheid. Integendeel, hij gaf
344 T‟JONCK, P., “Een eilandentrip: Wim Vandekeybus over het creëren van zijn nieuwe
podiumvoorstelling „BLUSH‟ in een zelfgekozen cocon” uit: De tijd, 18/09/2002. 345 Ibid.
131 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
commentaar op onze maatschappij door gevangenschap als leidmotief te kiezen. De
toeschouwers begrepen niet echt waar het stuk over ging omdat zij geen verhaal
herkenden. Zij merkten door hun lichamelijke waarneming op dat het thema niet ver
weg lag van „het mens zijn‟. Het was voornamelijk de verdienste van nieuwe media om
met hun beelden het contrast aan te tonen tussen een menselijk onderbewustzijn en de
hedendaagse maatschappij. Ondanks dat de maatschappij vergelijkbaar was met het
klassieke academische ballet ging Vandekeybus toch in zijn live-performance op zoek
naar het echte in de dans. Op die manier representeerde hij niet de werkelijkheid in de
performance maar toonde hij wel via zijn energie aan hoe jachtig men leeft.
Zo maakte de toeschouwer een reis doorheen het mentale welzijn van de mensheid. Op
deze reis kwamen hij voortdurend in aanraking met verschillende plekken en sferen
verbonden met het leidmotief.
In de film BLUSH wordt het achterliggende verhaal wel duidelijk. Dit is een gevolg van
de aanwezige ruimtelijkheid. Vandekeybus weet zijn bewegingen zodanig in de
natuurlijke context te plaatsen zodat zij één worden met de ruimte. Door de specifieke
cameraposities en de doeltreffende montage versmelten de lichamen met het filmbeeld.
Voor de toeschouwer van de film lijkt het alsof deze lichamen zich steeds in deze
gefilmde ruimtes bevinden. Via de film kon hij datgene waarmaken wat op scène niet
genoeg overkwam. Bovendien gebruikte hij ook meer taal in zijn film waardoor men
zich als toeschouwer meteen verbonden voelde. Nochtans kunnen bewegingen vaak
meer emoties uitdrukken dan taal. In de film is de blik geaffecteerd doordat men het
werk enkel kan bekijken vanuit het perspectief van de camera. De toeschouwer is dit
niet gewoon. In een voorstelling kunnen zij zich nog distantiëren van mediatisatie.
Wanneer de dansers en hun bewegingen versmelten met het filmbeeld is er enkel de
mogelijkheid om het derde oog te volgen. Een verschil met een intermediale
performance is dat in deze film aan de toeschouwer geen keuze gelaten wordt. Er is
slechts één perspectief dat men kan volgen. Dit toont aan dat nieuwe media onbewust
invloed kunnen hebben op het kijkgedrag. Maar naar mijn mening minder op de dans
aangezien in deze film de bewegingen zeer krachtig en natuurlijk overkomen. De
dansers zullen zich moeten aanpassen aan de camera en krijgen de kans om bepaalde
stukken over te doen. Maar uiteindelijk nemen nog steeds de menselijke instincten en de
kracht uit het onderbewustzijn de bovenhand. In de film BLUSH wordt de blik
onherroepelijk gestuurd door nieuwe media. Dit hoeft meen ik, niet negatief te zijn. Het
132 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
geeft ons de kans om met mediatisatie te leren omgaan. Choreografen zouden meer de
uitdaging moeten aangaan om af te stappen van hun live-performance. De film BLUSH
kan evengoed bekeken worden als een kunstwerk op zich. Door de interdisciplinariteit
moet het in de toekomst meer mogelijk zijn om dans toe te voegen aan films en deze
vervolgens te aanschouwen als een soort van performance op zich. Dansfilms zijn zeer
populair. Maar films zoals BLUSH zijn uitzonderlijk.
Doordat er in de film slechts één perspectief mogelijk is, is de blik niet
gefragmenteerd. Men kan enkel de filmbeelden volgen. Dit was ook in bepaalde scènes
zichtbaar in de performance van Meg Stuart. Maar dat neemt niet weg dat er geen
interactie kan zijn tussen de dans en nieuwe media. Door bijvoorbeeld wild te filmen
suggereert men dat het lichaam wil bevrijd worden. De bewegingen van de dansers zijn
dan ook zeer energierijk. Bovendien brengt de camera het lichamelijk contact tussen de
toeschouwers zeer goed in beeld waardoor de blik van de toeschouwers enkel hier op
gericht wordt.
In de performance zelf waren zowel de geaffecteerde als gefragmenteerde blik
aanwezig. De geaffecteerde blik was het gevolg van de aanwezigheid van filmbeelden
in combinatie met de energieke live-performance. Bovendien was de blik ook
geaffecteerd door de specifieke werking van de filmbeelden. Zoals aangehaald maken
de dansers op de filmbeelden zelf contact met de camera. Zij kijken richting de camera
waardoor zij een relatie aangaan. Door het personaliseren met de camera voelt de
toeschouwer zich tijdens de performance persoonlijk aangesproken. Toch weet deze
danser niet wie toekijkt. Deze relatie is een pure suggestie die door de intermediale
wisselwerking wordt gecreëerd. Zo hebben de waternimfen in BLUSH de mogelijkheid
om het publiek te verleiden zonder dat zij zelf weten naar wie zij kijken. Wanneer zij
wegzwemmen is de relatie verbroken. De camera blijft op zijn positie. Het is op dat
moment de keuze van de danser om zich te distantiëren van het derde oog. Volgens
Céline Linssen is dit een overduidelijk spanningsveld tussen de toeschouwer en nieuwe
media.346
Er ontstaat immers een spanning tussen tonen en niet-tonen.347
Dit vraagt
bijgevolg een actieve deelname van het publiek. Wanneer de danser wegzwemt,
verplaatst de blik van de toeschouwer zich naar de live-performance waardoor een
gefragmenteerde blik ontstaat. Het moment dat een nieuwe danser voor de camera
verschijnt, verwachten zij een nieuwe relatie. Maar dit gebeurt niet altijd. Door dit spel
346 LINSSEN, C., “De toeschouwer in de Busby Berkeley-musical” in: Versus, 1986,nr.2, p.93. 347 Ibid.
133 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
van kijken en niet-kijken wordt de toeschouwer zich bewust van zijn positie. Bovendien
wordt de vierde wand op deze manier doorbroken. Bijgevolg maakt de toeschouwer
deel uit van de performance zodat men hem beschouwen als een kijkend subject.348
Het
blijft wel belangrijk dat deze beseft dat hij zich bevindt in een dansproject.
Tot slot zorgde ook de belichting als medium voor een gefragmenteerd kijken. Doordat
de lamp over het podium slingerde, werd er niet op één punt gefixeerd. Zo zagen de
toeschouwers slechts bepaalde aspecten van de werkelijkheid. Andere weer niet omdat
ze zich in de duisternis bevonden. Dit wekte wantrouwen op maar anderzijds moesten
zij zich alleen fixeren op datgene wat belicht werd.
Hans Van Manen was in de jaren zeventig één van de eerste choreografen die de
uitdaging aanging om een performance met intermedialiteit op scène te zetten. Hij heeft
altijd een hoofdrol gespeeld in het aanvaarden van massamedia binnen de
podiumkunsten. Voor hem waren zij geen rivalen zoals Auslander oordeelde. Zij gaven
hem mogelijkheden die voordien onbestaande waren op scène. Deze veelzijdigheid liet
ook heel wat indruk na op de toeschouwer. De reacties waren steeds zeer positief. Dit
toont aan dat men in de jaren zeventig open stond voor vernieuwing en experiment. In
België was dit pas in de jaren tachtig met de opkomst van de choreografen Jan Fabre,
Anne Teresa De Keersmaeker en Wim Vandekeybus.349
In de performances Mutations en Twice van Hans Van Manen was het geaffecteerd en
gefragmenteerd kijken aanwezig ondanks het feit dat de toeschouwer nog niet echt
vertrouwd was met intermediale performances. Dit kwam omdat Van Manen meteen
alle mogelijkheden van de camera en belichting uitprobeerden.
In Mutations was het geaffecteerd kijken aanwezig door het projecteren van de
filmbeelden van Motions in combinatie met een live-performance. Zo hadden de
toeschouwers ook hier de mogelijkheid om de performance te bekijken vanuit
verschillende perspectieven. In de performances van Meg Stuart en Wim Vandekeybus
waren de filmbeelden geen projecties van een dansend corpus. Bij Meg Stuart waren de
beelden flarden uit de realiteit zoals de demonstratie van Jörg Haider of een vrijend
koppel. Soms projecteerde zij dansbewegingen maar nooit een heel ballet zoals bij Van
Manen. Bij Vandekeybus dienden de filmbeelden als decor waardoor Vandekeybus
348 LINSSEN, C., a.c., p.96. 349 JANS, E., o.c., p.7.
134 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
besliste om geen dans te projecteren. Enkel Van Manen koos ervoor om choreografieën
te registreren. Voor Van Manen was dit belangrijk. Zoals aangehaald waren de
filmbeelden voor hem geen onderdeel van het decor. In Mutations waren zij dit echter
wel wat voor heel wat frustraties bij Van Manen zorgde. Toch hadden heel wat
toeschouwers dezelfde ervaring bij Mutations als bij Twice. De beelden van Mutations
waren gefilmd in slow-motion waardoor de toeschouwer meteen het verschil zag tussen
de dansperformance op scène en deze op het beeld. Zo waren de beelden op film zeer
vertraagd waardoor men alle lichaamsbewegingen duidelijk kon waarnemen. Zo ook de
lichaamsdelen, zoals de penis en het haar, die de dansers niet kunnen controleren tijdens
een sprong. Dergelijk beelden waren nooit eerder vertoond. De bewegingen op scène
waren altijd zeer vluchtig. Dit leverde een contrast op tussen de live-performance en de
geprojecteerde beelden. Hierdoor leek voor velen de voorstelling veel trager te gaan. De
toeschouwer is veel meer geconcentreerd dan wanneer hij enkel een ballet live moet
bekijken. Zij kunnen zich door de filmtechnieken veel beter inleven in dans. Zo waren
heel wat toeschouwers onder de indruk van de kracht die een danser moet gebruiken om
een sprong te maken. Wanneer een danser dit live opvoert kan hij dit niet vertragen. Hij
voert het uit in zijn eigen tempo. Maar daardoor ziet het er voor de toeschouwer steeds
heel makkelijk uit. Terwijl de slow-motion aantoont dat heel wat inspanning moeten
geleverd worden om het lichaam van de grond te heffen. De blik van de toeschouwer
mag dan wel onnatuurlijk of geaffecteerd aanvoelen, toch is een intermediale
performance steeds een unieke ervaring omdat nieuwe media elementen in beeld
brengen die voordien niet mogelijk werden geacht. Men kijkt anders naar het dansen en
lichamelijke gevoelens veranderen. Zij hebben bewondering of voelen zich als
toeschouwer net bedreigd door nieuwe media. Vaak is dit uiteraard een eigen keuze.
In Mutations was de blik ook gefragmenteerd. Op het einde van de performance
werden de drie apart geregistreerde films van Motions naast elkaar geprojecteerd op de
achterwand van de scène. Hierdoor werden de toeschouwers overrompeld met diverse
perspectieven. Naar mijn mening iets te overrompelend om een optimale waarneming
aan de toeschouwers aan te bieden. Men wou alle filmbeelden nauwkeurig volgen maar
dit was onmogelijk waardoor er heel wat interessante informatie verloren ging.
Bovendien waren de dansers naakt op scène waardoor de aandacht zeer vaak naar hen
ging. Dit is een negatief punt aan deze voorstelling, niet zozeer een rechtstreeks gevolg
van intermedialiteit dan wel van het verkeerde gebruik van nieuwe media door de
choreograaf.
135 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
In Twice beïnvloedden de filmbeelden en het stroboscopisch licht de blik van de
toeschouwer. Zoals aangehaald draaide de performance om herhaling en het verspreiden
van informatie. Bijgevolg was ook hier een geaffecteerd en gefragmenteerd kijken
aanwezig. De filmbeelden liepen in het eerste deel van de performance simultaan met de
live gebeurtenis maar waren voordien opgenomen. Via close-ups van het ballet werd de
toeschouwer extra informatie aangeboden. Op deze manier had de toeschouwer de kans
om te kiezen uit twee zeer diverse perspectieven. Hij kon tijdens de performance de
live-gebeurtenis vergelijken met de close-ups. Dit creëerde een unieke ervaring. Door
de combinatie van close-ups en een live gebeuren probeerde Van Manen de
mogelijkheden van film bloot te leggen. In deze performance werd zeer duidelijk waar
film allemaal toe in staat is. Maar het toonde ook aan hoe groot de voorbereidingen zijn
om dit te creëeren. Door de close-ups werden bovendien de gevoelsexpressies van de
dansers vergroot. Iedere toeschouwer kreeg de kans om de expressies vanaf de zitplaats
te bekijken. Voordien hadden enkel de toeschouwers het dichtste bij de scène deze
mogelijkheid. Door de filmbeelden had bovendien iedereen het gevoel dat de performer
met hem contact wilde maken. Dit kwam omdat men de performer bekeek vanuit het
oog van de camera. Men volgde zijn relatie met de werkelijkheid. Omdat de
toeschouwer in de live-performance zelf koos welke danser hij wilde aanschouwen,
voelde hij zich sneller met de filmbeelden verbonden. Op scène moet men keuzes
maken tussen de diverse perspectieven maar wanneer men koos om het perspectief van
de filmbeelden te volgen dan was er maar één mogelijkheid. Bovendien werden de
close-ups in het groot geprojecteerd waardoor zij het gevoel hadden zich dicht bij de
toeschouwer te bevinden. In werkelijkheid is dit een manier om de film te manipuleren.
Het uitvergroten brengt de toeschouwer, naast de close-ups, dichter bij de toeschouwers.
De performers op scène lijken hierdoor zeer klein. Via het stroboscopisch licht
ontstond, net zoals bij Vandekeybus, een gefragmenteerd kijken. Dit licht flitste
zodanig snel dat het lichaam werd vermenigvuldigd. Dergelijke lampen zijn zeer pijnlijk
voor de ogen maar het geeft een mooi illusioneel effect. Door het flitsen lijkt het of de
dansers zeer traag bewegen. De overgang tussen licht en donker suggereert een slow-
motion en verdubbeling van de lichamen van de dansers. Dit was een andere manier om
de lichamelijkheid van de danser onder aandacht te brengen. De scène met dit licht was
zeer kort maar beïnvloedde de blik van de kijker. Op dat moment konden zij ook het
toegevoegde medium niet ontkennen omdat het zo overweldigend was.
136 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
3.2 De performer en zijn positie: het lichaamsbeeld
Tot slot wordt de lichamelijkheid van de performer besproken. Zoals aangehaald speelt
deze in alle intermediale voorstellingen een belangrijke rol. De choreografen willen via
nieuwe media het lichaam zo aantrekkelijk mogelijk in beeld brengen. Iedere
choreograaf doet dit op een eigen manier aangezien elk een eigen dansstijl hebben.
Maar bij allen is het duidelijk zichtbaar dat het lichaam noodzakelijk aanwezig moet
zijn om van dans te kunnen spreken. Zelfs wanneer men gebruik maakt van virtuele
media, zoals de Biped-software, heeft men nog steeds een menselijk lichaam nodig dat
de bewegingen grotendeels voordoet. Vervolgens kan men de bewegingen digitaliseren
en omzetten tot vloeiende lijnen. Wanneer men alle performances bekijkt, merkt men op
dat het lichaam, net als nieuwe media, fungeert als een medium. Dit was het al voor de
opkomst van intermedialiteit aangezien het lichaam steeds vanuit zijn bewegingen
emoties, gedachten en statements aan het publiek wou overbrengen. Iedere danser heeft
een eigen stijl waardoor bepaalde bewegingen bij die bepaalde danser als vertrouwd
overkomen. Bij andere dansers komen dan weer andere bewegingen tot hun recht. Dit is
een gevolg van media. Zij bemiddelen tussen individuen waardoor bepaalde elementen
vertrouwd en aangenaam overkomen en andere niet kunnen bekoren.
In het geval van performances bemiddelt het lichaam van de danser tussen hemzelf en
de toeschouwer. De danser kan zich enkel uiten via bewegingen en de toeschouwer
tracht deze te interpreteren via zijn waarneming. In een intermediale performance
daarentegen ontstaat er ook een wisselwerking tussen het lichaam van de performer en
de nieuwe media. Hierdoor zal het lichaam zich soms moeten aanpassen aan de
aanwezigheid van meerdere technische aspecten. Zo moeten zij, net als de toeschouwer,
rekening houden met het videoscherm, belichting, geluidsopnames, enzovoort. Dit wil
niet zeggen dat zij hierdoor hun choreografie niet kunnen uitvoeren. Uiteraard moet
men ook de mogelijkheden van media aanpassen aan het lichaam. Zo zal de cameraman
rekening moeten houden met bepaalde danspassen en posities. Men zal nooit filmen
vanuit een kikkervorsperspectief wanneer de danser een sprong maakt. De kracht van
het beeld gaat door dit filmperspectief verloren. Het lichaam daarentegen zal zich
aanpassen aan de opnamebreedte van de camera. Buiten het beeldvlak zijn zij niet meer
zichtbaar voor het oog van de camera. Het is niet altijd makkelijk om een choreografie
te maken voor een klein oppervlak. Bovendien moeten de dansers rekening houden met
137 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
het feit dat er close-ups kunnen gemaakt worden. Zo filmt Wim Vandekeybus onder
water diverse close-ups. De camera zelf beweegt niet. De dansers komen voorbij
gezwommen en zoeken contact met de camera. Zij moeten bijgevolg rekening houden
met de druk van het water en hun uitdrukking. Maar deze aanpassingen aan het
beeldoppervlak zijn niet typisch voor intermedialiteit. Zo moeten choreografen tijdens
een voorstelling ook voortdurend rekening houden met het theateroppervlak of de
gekozen ruimte.
Hans Van Manen wist aan het einde van zijn carrière zeer goed hoe hij zijn
bewegingsvocabulaire kon aanpassen aan film of televisie. Hij wist steeds de juiste
instructies aan de cameraman te geven om zijn ballet goed in beeld te brengen. De
filmbeelden Motions werden in eerste instantie opgenomen om een anatomische studie
te verrichten naar het lichaam in beweging. Door de dansers naakt te registreren zagen
de toeschouwers heel het lichaam, zonder kleren, in beweging. Dit was uitzonderlijk. In
Twice heeft hij gekozen om de dansers kledij aan te doen. Maar ook hier werd de
controle over het lichaam benadrukt. Door gebruik te maken van close-ups werden
bepaalde emoties extra in de verf gezet. Ook de balans van het lichaam werd van nabij
bekeken. Toch hadden de dansers het niet makkelijk in deze performance. Het simultaan
dansen met de vooraf opgenomen film vergde vaardigheid. Zij konden het videoscherm
niet zien wat het voor hen moeilijk maakte. Zo konden zij niet checken of zij synchroon
dansten met de filmbeelden. Bijgevolg waren zij volledig afhankelijk van de
geluidsopnames. Dit was voor hen geen makkelijke opdracht. Zij mochten geen foute
bewegingen maken want dan werd de illusie van de live registratie doorbroken. In deze
performance was het vooral de lichamelijkheid van de dansers die zich moest aanpassen
aan de filmbeelden. De dansers werden verplicht om dezelfde dans simultaan met de
filmbeelden uit te voeren. Maar daarnaast moesten ook de uitdrukkingen van de dansers
aangepast worden aan deze van de gemediatiseerde dansers. Bij het gebruik van
stroboscopisch licht moesten de dansers zeer vloeiend blijven dansen zodat het
flikkerende licht de indruk kon wekken dat zij stil stonden. Hans Van Manen houdt
rekening met de aanwezigheid van nieuwe media. Dit is merkbaar in zijn balletten. In
zijn werken was het lichaam een katalysator voor de innerlijke emoties van de dansers.
Via expressies in de bewegingen trachtte hij een soort van psychisch evenwicht te
138 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
creëeren tussen de danser en de toeschouwer.350
Dit deed hij door te kiezen voor zeer
relativerende humor die zijn choreografieën een intelligent maar speels kantje
bezorgde.351
Enkel op deze manier konden de toeschouwers de emoties begrijpen en
konden ze zich niet verliezen in te veel sentiment. Het evenwicht in zijn performance
werd steeds goed behouden. Net doordat hij dat sentimenteel evenwicht binnen een
intermediale performance weet te behouden, wordt naar mijn mening het ballet van
Hans Van Manen door het publiek beter aanvaard dan een performance van Meg Stuart.
Hij verliest zichzelf niet in representaties van de werkelijkheid waardoor de kracht van
de dans nog steeds op de voorgrond staat. Van Manen en Vandekeybus gebruiken het
lichaam als een medium in combinatie met nieuwe media zoals film en video om het
innerlijke van de performer te ondersteunen. Volgens deze choreografen moet men het
echte van de dans in het innerlijke van de mens zoeken. Door de wisselwerking tussen
nieuwe media en het controleerbare buitenlichaam kunnen zij het onevenwichtige
innerlijke van de mens bemiddelen met de toeschouwer. Dit is zeer goed afleesbaar in
hun dansvoorstellingen. Bij Vandekeybus is het de interactie tussen het energierijke
lichaam en de rustgevende filmbeelden die aantonen dat het innerlijke van de mens in
een voortdurend conflict is. Men zit voortdurend vast tussen de werkelijkheid en het
onbewuste. BLUSH brengt de toeschouwer naar plaatsen van rust en bezinning via de
interactie tussen het lichaam en nieuwe media. De toeschouwer reageert door aan de
waargenomen performance eigen ervaringen te koppelen: “Hoe gaat men om met
naaktheid?” “Hoe vlucht men buiten het theater weg van onze drukke maatschappij?”
Uiteindelijk zullen de geaffecteerde waarnemingen van belang zijn wanneer men de
performances wil interpreteren.
Meg Stuart wil, net als Van Manen en Vandekeybus, lichamelijkheid centraal plaatsen
maar zij wil niet vertrekken vanuit het innerlijke. Voor haar is het waargenomen
„buitenlichaam‟ eerder van belang.352
Uiteindelijk bekijkt de toeschouwer tijdens een
performance enkel het bewegend lichaam van de toeschouwer. Via het uiterlijk van de
performers moeten zij meer te weten komen over het innerlijke. Dit is niet altijd
gemakkelijk. Zodoende bekijken de toeschouwers tijdens de performance enkel de
350 UTRECHT, L.,Van hofballet tot postmoderne-dans, Walburg pers,Zutphen, 1988, p 276-277. 351 Ibid. 352 LAERMANS, R., “Notities rondom de Weense stop van Highway 101 van Meg Stuart/ Damaged
Goods” in: Etcetera, Jaargang 18 (2000),nr.73, p.68.
139 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
lichaamsvormen van de danser.353
Zij zien deze lichamen niet als een manier om
beelden te verspreiden zoals andere media dit doen. Meg Stuart wil in haar
performances via het buitenlichaam deze lichaamsbeelden in de kijker plaatsen. Zo
ontstaan er bepaalde beelden die in de hedendaagse maatschappij niet waarneembaar
zijn. 354
Hiervoor krijgt zij de hulp van nieuwe media die de lichaamsbeelden mee helpt
manipuleren. Zo zal een lichaamsbeeld live anders ervaren worden als op een
videoscherm. Dit zag men reeds in de analyses van de blik. Heel wat toeschouwers
voelden zich meer verbonden met het filmbeeld omdat de performers via de camera met
hen contact maakten. Volgens Meg Stuart zorgt intermedialiteit voor verschillende
lichaamsbeelden waardoor de toeschouwer het lichaam op verschillende manieren kan
ervaren. In de performance Highway 101 geeft ze dit gedachtengoed zeer goed weer. Zo
maakt zij gebruik van videoprojecties en geluidsopnames die het lichaamsbeeld van de
performer ondersteunen. Tijdens de performance in Brussel was er ook een scène met
een zandtafel en een filmprojectie. Op de zandtafel werd een beeld geprojecteerd van
diverse performers. Deze lichamen werden gemanipuleerd door het zand waardoor
delen van het lichaam verdwenen. Een andere performer vervaagde het zand. Meg
Stuart bracht hier twee lichaamsbeelden bij elkaar. De live performer voerde immers
bepaalde bewegingen uit die simultaan liepen met de reacties van het gemediatiseerde
lichaam. Op die manier wordt het voor de toeschouwer zeer snel duidelijk dat ook een
lichaam manipuleerbaar is door de toevoeging van media.
Van Manen en Vandekeybus waren niet echt bezig met de beeldmogelijkheden van het
lichaam, wel met het echte van de dans. Maar onbewust beseften zij wel dat het lichaam
een medium was dat in interactie stond met de toegevoegde media. De performers in de
BLUSH van Vandekeybus waren met hun lichaam vaak in interactie met het
videoscherm. Bij “de sprongen doorheen de videoschermen” maakte Vandekeybus
gebruikt van een techniek die men „de videoclipritmiek‟ noemt.355
Dit betekent dat de
dansers zeer snel op scène kunnen bewegen maar tegelijkertijd ook vlot weer kunnen
verdwijnen. Zoals aangehaald waren de performances steeds chaotisch en energierijk.
353 LAERMANS, R., “Notities rondom de Weense stop van Highway 101 van Meg Stuart/ Damaged
Goods” in: Etcetera, Jaargang 18 (2000),nr.73, p.68. 354 Ibid. 355 RAES, B., Vier temperamenten, vijf esthetica‟s,Gent, onuitgegeven scriptie Universiteit Gent, 2000,
p.106.
140 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
Dit kwam door het specifieke gebruik van lichamelijkheid in combinatie met nieuwe
media. Het lichaam is de letterlijke bemiddelaar tussen de reële tijd en de mediale
ruimte. Bovendien was ook het onderlinge lichaamscontact tussen de dansers zeer
belangrijk. Op deze manier kon Vandekeybus ook de dichotomie tussen de
werkelijkheid en het onderbewuste aanduiden. De performers botsen en vallen in
elkaars armen. Zij gingen de confrontatie met elkaar niet uit de weg. In het academische
ballet waren de duetten steeds enorm gecontroleerd en ingestudeerd. Bij Vandekeybus
zorgt het innerlijke voor confrontaties met de anderen. Dit is een menselijke interactie.
Ook door elkaar uit en aan te kleden verwijzen zij naar de krachten van de natuur. Naar
mijn mening waren zij, net als de mens, nomaden in een vervreemde wereld.
In de film kwamen de instincten nog meer met elkaar in conflict. Het lichaam deed
voortdurend dingen die de geest niet kon vatten. Door de choreografie te verplaatsen
naar diverse locaties werd de danstaal omgezet in filmtaal. Alle bewegingen werden
zodanig geplaatst dat zij mooi in beeld kwamen ondanks de aanwezigheid van heel wat
interpretatie. Zo waren de filmbeelden onder water niet ingestudeerd maar moesten zij
wel rekening houden met de camera en de waterkrachten. Dit was niet altijd makkelijk
voor de danser. Naar mijn gevoel moeten de dansers meer rekening houden met hun
lichamelijkheid wanneer zij buiten het theater worden gefilmd. Tijdens het live
registreren van een performance op scène kunnen de performers geen instructies krijgen
en ziet de toeschouwer steeds het reële gebeuren. Hier zal de cameraman zich moeten
aanpassen aan de lichamelijkheid van de dansers.
In de film werd ook een soort van liefdesverhaal verteld dat voornamelijk ging over de
een groep vrienden die met de dood en de liefde worden geconfronteerd. Wanneer
gesuggereerd werd dat de vrouw zelfmoord heeft gepleegd reageerden de lichamen van
de performers hier op. Hoe gingen zij om met dit trauma? Aangezien deze impulsen van
binnenuit komen bepaalt het lichaam uiteindelijk zelf dergelijke emoties. Dit kon
Vandekeybus niet sturen. Niemand kan voorspellen hoe iemand reageert op de dood, op
eenzaamheid of gevangenschap. Interessant in het werk van Vandekeybus, is dat hij
steeds weerkeert naar dezelfde werkmethode. Steeds opnieuw ging het over het
innerlijke van de mens. Deze tijdloosheid wordt door het publiek geapprecieerd.
Uit deze analyses kan men algemeen besluiten dat naast de ruimte en de tijd ook de blik
van de toeschouwer en het lichaam van de performer onderhevig zijn aan veranderingen
door intermediale wisselwerkingen. Zo heeft de toeschouwer heel wat meer
141 Hoofdstuk III: Intermedialiteit en „Liveness‟
keuzemogelijkheden op vlak van percepties. Hierdoor staat hij vaak dichter bij de
performer en voelt zich persoonlijk verbonden. De toeschouwer is nog steeds anoniem
voor de performer maar er is connectie door de intermediale wisselwerking. Media
bemiddelen, dat kan men niet ontkennen. Naast de veranderende percepties wordt ook
de ervaring minder passief. Net zoals de performers door het gebruik van hun lichaam
beseffen hoe belangrijk zij zijn als katalysator is de toeschouwer veel meer bewust van
wat er op scène gebeurt. Het maakt niet langer uit of deze lichamen gemediatiseerd zijn
of niet. Intermedialiteit blijft zowel de toeschouwer als de performer uitdagen tot
wanneer zij hun positie in het podiumkunstenlandschap hebben gevonden.
Het werd duidelijk dat een live gebeuren zeer goed kan samenwerken met een
gemediatiseerd beeld. Naar mijn mening is dit de verdienste van de choreograaf. Zeker
is dat er intermediale performances zijn die niet slaagde, performances waar de
toeschouwer zich verveelde, maar ook deze dansvoorstellingen zijn leerrijk voor de
choreografen en het empirisch onderzoek van theaterwetenschappers.
142 VII. De conclusie
VII. De conclusie
Zoals werd aangehaald is deze masterproef het vervolg op een voorgaande studie die
werd verricht in de bachelor. Toen werd de eerste aanzet gegeven tot een grootschalig
onderzoek naar de gevolgen van de aanwezigheid van intermedialiteit binnen een
performance van hedendaagse dans en andere theatrale aspecten. De analyse van het
ballet Live van Hans Van Manen toonde in de bachelorproef aan dat filmbeelden een
„meerwaarde‟ bieden voor de dans. In deze dansperformance nam film nooit de
volledige bovenhand en ondersteunde hij de dans van Van Manen op allerlei manieren.
Maar één analyse was te weinig om een algemene conclusie te formuleren voor alle
intermediale performances. Daarom werd beslist om het onderzoek verder te zetten in
de masterproef en verschillende intermediale performances te analyseren van drie
choreografen. Dit zou een veel meer betrouwbaard resultaat moeten aanbieden en aldus
de bevindingen uit de bachelorproef bekrachtigen of weerleggen. Omtrent
intermedialiteit werd reeds heel wat literatuur geschreven en werden heftige discussie
gevoerd. Aangezien de nadruk in deze masterproef voornamelijk gericht is op resultaten
uit empirische bevindingen, werd besloten om een actieve dialoog aan te kaarten tussen
theorie en praktijk. Dit bleek een meer aantrekkelijke methodologie dan elke
performance apart te analyseren. Uiteindelijk werden vier theatrale aspecten, die
volgens mij voornamelijk beïnvloed worden door de aanwezigheid van nieuwe media,
van naderbij bekeken. Reeds snel werd het duidelijk dat de bevindingen uit de
bachelorproef bruikbaar waren in deze masterproef.
Vooraleer het literatuuronderzoek werd gestart, was het noodzakelijk om de inhoud van
de gekozen casussen kort te bespreken als inleiding. Dit tekende meteen een duidelijk
beeld over hoe iedere choreograaf op een eigen manier omging met intermedialiteit.
Voor Hans Van Manen maakte filmbeelden integraal deel uit van de performance. Wim
Vandekeybus gebruikte ze enerzijds als decor, anderzijds als katalysator tussen de reële
en mediale ruimte. Terwijl Meg Stuart heel wat nieuwe media gebruikte om de ruimte
en lichamelijkheid van de performers te accentueren. In de analyses werd duidelijk dat
het omgaan met nieuwe media door choreografen en performers belangrijk is om
te besluiten of intermedialiteit al dan niet nefast is voor de dans. De drie
143 VII. De conclusie
choreografen die werden besproken, behielden tijdens de performances steeds de
controle over het evenwicht tussen de dans en nieuwe media.
Uit de literatuurstudie omtrent intermedialiteit blijkt dat het concept niet nieuw is. Zo
maakten heel wat theoretici de vergelijking met het Gesamtkunstwerk van Richard
Wagner en intertekstualiteit. Intermedialiteit tracht beide begrippen zodanig te
optimaliseren dat hun kenmerken voldoen aan de eisen van de huidige maatschappij en
de culturele wereld. Zo spreekt men niet langer over het combineren van verschillende
kunstdisciplines,wel over het versmelten van nieuwe media en dans tot een nieuw
totaalproject. Intertekstualiteit spitst zich enkel toe op de analyse van één medium
namelijk tekst, terwijl in intermediale relaties een bestaand medium andere media
opneemt. Bovendien is er bij intermedialiteit niet langer sprake van een harmonieus
geheel of een perfect samenspel zoals Richard Wagner verkondigde. In een intermediale
performance oefenen dans en nieuwe media invloed op elkaar uit waardoor er een
unieke wisselwerking ontstaat zonder enige vorm van dominantie. Dit is zeer
belangrijk wil intermedialiteit niet nefast zijn voor de hedendaagse dans. In de analyses
van de casussen werd duidelijk dat zowel de dans, als de toegevoegde media, zich
aanpassen aan de context van de performance. Zo werden videoschermen zodanig
geplaatst dat zij de live-performance niet verstoorden en werden videobeelden voordien
opgenomen in functie van de performances. De dansers pasten hun bewegingen aan het
beeldoppervlak en trachten via hun lichamelijkheid een interactie aan te gaan met de
mediale ruimtes. Bij intermedialiteit worden in performances voornamelijk filmbeelden
en virtuele media gebruikt.
Uit de analyse van het huidige discours omtrent intermedialiteit werd duidelijk dat het
toch zeer moeilijk is om een algemene definitie te formuleren. Alle theoretici hebben
een uitgesproken mening en benadrukken vanuit hun invalshoek enkele aspecten van
intermedialiteit. Dit is de reden waarom voornamelijk het boek van Freda Chapple en
Chiel Kattenbelt werd gebruikt. Zij richten zich specifiek op de podiumkunsten. Zoals
aangehaald is de definitie waar de nadruk gelegd wordt op de wisselwerking tussen
theatrale en gemediatiseerde ensceneringpraktijken het meest interessant voor dit
onderzoek. Naar mijn mening ondersteunt deze definitie ook de hypothese en de
vraagstelling van deze masterproef aangezien ze verwijst naar de verandering van
percepties, ruimte, tijd en handelingen. Deze worden in nieuwe verhoudingen
144 VII. De conclusie
geplaatst waardoor men enigszins kan besluiten dat nieuwe media niet nefast zijn voor
de hedendaagse dans. Deze consequenties voor bepaalde theatrale aspecten nodigen
eerder alle betrokken uit om hedendaagse dans opnieuw te ontdekken. Naar mijn
mening zorgt intermedialiteit ervoor dat de kunstwereld meer naar waarde wordt
geschat. Zoals aangehaald in de bachelorproef treedt er een mentaliteitsverandering op
binnen het podiumkunstenlandschap. Het internationale discours omtrent
intermedialiteit toont, ondanks de vele discussies, aan dat deze verandering niet negatief
oogt. Zo voelen toeschouwers zich enorm hard aangetrokken tot de actieve beleving en
geaffecteerde blik die ontstaat tijdens een intermediale performance. Men is meer
bewust bezig met de lichamelijkheid en de ruimte waarin zij zich bevinden net omdat
intermedialiteit hier invloed op heeft. Zij hebben meerdere keuzemogelijkheden op
gebied van percepties waardoor er meer visuele informatie wordt aangeboden. De
specifieke technieken zoals close-ups, stroboscopisch licht, slow-motion en het
digitaliseren van lichamen plaatsen de toeschouwers dichter bij de performers. Ook de
aanwezigheid van immersie door het personaliseren met de geprojecteerde beelden doet
de toeschouwer geloven dat hij behoort tot het creatieproces. Daarnaast wijzigt de
esthetica van dans en draait het niet alleen meer om de choreografie. De casussen
toonden zelfs aan dat de dansstijl van de choreografen niet wijzigt binnen intermediale
performances. Voor Wim Vandekeybus blijven het innerlijke, de natuur en
dierenbewegingen centraal staan in zijn intermediale performances. Meg Stuart heeft
steeds nieuwe media gebruikt omdat zij zo zeer expressieve beelden van het lichaam
kon representeren. Voor haar moeten de toeschouwers zich herkennen in de actieve
relatie die wordt aangekaart. Hans Van Manen behoudt zijn constructie-principes
waardoor het evenwicht tussen de alledaagsheid en het academische, tussen dans en
nieuwe media centraal komt te staan. De choreograaf wordt zelf een katalysator tussen
de diverse mediale aspecten. Voor hem is het uitdagend om de toeschouwers een
lichamelijke en zintuiglijke ervaring aan te bieden waardoor zij de performance intenser
beleven. Tot slot wordt de toeschouwer door intermediale performances met zichzelf
geconfronteerd. Intermedialiteit helpt ons om bepaalde componenten uit de eigen
realiteit te begrijpen als een soort van „zelfervaring‟: “wie zijn we in deze huidige
„realiteit‟ ”. Naar mijn mening helpen intermediale performances om stil te staan bij
deze levensvraag. De filosoof Gilles Deleuze verkondigde in „the logic of sense‟, het
gedachtengoed dat werd gebruikt tijdens de analyses, dat men afstand moest nemen van
de representaties van de ideale wereld. Nieuwe media kunnen hier toe bijdragen
145 VII. De conclusie
aangezien deze grotendeels gestuurd worden door de mens zelf. Zodoende is
intermedialiteit een nieuwe manier van beleving en leven, van ervaring. Het is een
nieuwe vorm van „filosofie‟ die in vele sferen van Westerse leefwereld doordringt want
wisselwerkingen tussen media zijn op ieder niveau van de samenleving zichtbaar.
Deleuze verkondigde in een ander werk van hem, „Cinema Books‟, dat door de opkomst
van nieuwe media andere manieren ontstaan om met de werkelijkheid om te gaan.356
De
analyses maken dit duidelijk. Zo leren de toeschouwers door de performance Highway
101 van Meg Stuart omgaan met mediale ruimtes waardoor ze zich bewust worden van
het feit dat ze zich steeds „in-between‟ bevinden.
In het literatuuronderzoek werden ook de eigenschappen geformuleerd die volgens
Freda Chapple en Chiel Kattenbelt noodzakelijk zijn om van een intermediale
wisselwerking te kunnen spreken. In hun werk werden deze niet empirisch getest op
gebied van hedendaagse dans aangezien zij zich voornamelijk toespitsen op theater. De
analyses hebben deze eigenschappen trachten te ondersteunen waardoor deze ook
toepasbaar zijn op de hedendaagse dans. Bovendien werd in de eigenschappen reeds
kort verwezen naar de consequenties van intermedialiteit. Maar deze werden door
Chapple en Kattenbelt niet uitgewerkt. Bijgevolg hebben de analyses een dubbele
werking. Zo hebben zij de vraagstelling en hypothese mee helpen beantwoorden en
bovendien ook de eigenschappen die reeds werden opgesteld verder verfijnd.
Zoals aangehaald zijn er consequenties voor de blik van de toeschouwer maar ook de
ruimte en de tijd kunnen bijdragen tot meer actieve beleving. Door intermedialiteit
hadden de choreografen de kans om ruimtes te vergroten en te verdubbelen waardoor,
naar mijn gevoel, niet alleen de ervaring verandert maar ook de realiteit op een nieuwe
manier benaderd wordt. Zo kan de choreograaf zijn bewegingen verplaatsen naar
meerdere ruimtes zonder dat de toeschouwer zich hoeft te verplaatsen. Er hoeft
bijgevolg geen fysieke aanwezigheid te zijn van de performer of de danser om een
intermediale relatie aan te gaan. Dit zijn zonder meer consequenties voor de ruimte
maar tegelijkertijd zorgen deze veranderingen voor een meerwaarde aan de danskunst.
Toch zou men kunnen denken dat door de introductie van filmbeelden de verbeelding
356 Vaststelling uit het salon van Professor of theatre studies, Maaike Bleeker in het kader van het festival
Springdance te Utrecht (16-26 april 2010) „The relationship between dance and media from the
perspective of Deleuze‟s Cinema Books‟ op 14 april 2010 te Utrecht.
146 VII. De conclusie
van de toeschouwer afneemt. Men krijgt namelijk een totaliteit aan visuele beelden
voorgeschoteld waardoor men zich niet langer moet inbeelden waarover het stuk gaat.
Maar deze visuele beelden kunnen ook betekenisloos zijn waardoor men nog steeds op
zoek moet gaan naar het achterliggende idee. Zo waren heel wat beelden van Meg
Stuart abstract en niet duidelijk voor de performers. Dit zorgt nog steeds voor actieve
participatie van de toeschouwer. Tot slot hoeft een performance niet langer door te
gaan in een theatrale ruimte en kunnen de choreografen buiten het beeldoppervlak van
de scène stappen.
Daarnaast ontstaat er ook een verandering van tijd. Aangezien de tijd en ruimte steeds
met elkaar verbonden zijn hangt het dus voornamelijk af of de ruimte onderhevig is aan
intermedialiteit. Door het gebruik van flashbacks kan men teruggaan naar een tijd die
in het verleden ligt. Toch werden flashbacks enkel gebruikt in Highway 101 van Meg
Stuart. In de andere performances niet. Dit komt doordat er in nagenoeg geen enkele
performance, behalve bij Highway 101, live gefilmd werd. Naar mijn mening zorgt het
live registreren voor een nog grondigere actieve beleving bij de toeschouwer. Wanneer
beelden vooraf werden opgenomen, moeten zij kunnen garanderen dat zij de illusie
hoog houden. Dit lukt niet altijd waardoor intermedialiteit in dit geval een negatieve
invloed heeft op de performance. Sommige choreografen opteren er ook zelf voor om de
illusie te doorbreken en het publiek te confronteren met hun toeschouwerpositie.
Wanneer beelden live worden gefilmd, treedt er bovendien een verruimtelijking van de
tijd op aangezien de toeschouwer dezelfde ruimte simultaan kan waarnemen.
Tot slot is er ook een consequentie waarneembaar op het niveau van de lichamelijkheid
van de performers. Ondanks het feit dat de choreografen hun dansstijl niet aanpassen,
moeten de performers toch heel wat vaardigheden bezitten om een relatie op te bouwen
met nieuwe media. Bovendien zijn zij zelf een medium dat via hun lichaam innerlijke
emoties en beelden verspreidt. Meg Stuart is een buitenbeentje naast de twee andere
choreografen aangezien zij in al haar performances zeer expliciet bezig is met de
lichamelijkheid van de performer en het weergeven hiervan op scène. Wim
Vandekeybus en Van Manen zijn meer op zoek naar het echte van de dans via het
innerlijke. Ondanks het feit dat nieuwe media niet dominant zijn in de performances
moeten de dansers heel veel rekening houden met nieuwe media. Zij moeten, net als de
toeschouwers, leren omgaan met videoschermen en camera‟s, computers, belichting,
147 VII. De conclusie
enzovoort. Ook voor hen is het meer dan bewegen en beleven zij alles veel actiever dan
voordien.
In de masterproef werd ook aandacht geschonken aan liveness en mediatisatie. Zoals
aangehaald was er omtrent beide aspecten heel wat discussie. Volgens bepaalde
theoretici kunnen beide niet samen voorkomen. Een live-performance mag volgens hen
niet beïnvloed worden door mediatisatie. Zij zagen deze als een bedreiging voor de
ontologie van het live-gebeuren. Vervolgens zweren zij intermedialiteit en nieuwe
media binnen dansperformances compleet af. Er is geen mogelijkheid tot representatie
en een kunstwerk moet uniek blijven. Anderen waren van mening dat er in de huidige
maatschappij niet langer een onderscheid kan gemaakt worden tussen een live en een
gemediatiseerde performance. Volgens hen is het begrip „live‟ pas ontstaan door de
opkomst van mediatisatie. Bovendien zijn alle live-performances compleet
geassimileerd door hun gemediatiseerde versie.
Deze dichotomie tussen beide groepen is in het hedendaagse podiumkunstenlandschap
niet langer aan de orde. Naar mijn mening hebben partijen het niet bij het rechte eind en
is er nood aan een genuanceerdere kijk op deze problematiek. In een intermediale
performance ligt de nadruk op wisselwerking, op elkaar ondersteunen en beïnvloeden.
Bijgevolg is er ook een wisselwerking tussen een live-gebeuren en een gemediatiseerde
ensceneringpraktijk. Beide hebben elkaar nodig om van intermedialiteit te kunnen
spreken. Net door de aanwezigheid van nieuwe media en hypermediacy wordt de
toeschouwer zich bewust van het medium en van het live gebeuren. Datgene wat live
wordt gepresenteerd is bovendien enkel zichtbaar vanuit de eigen waarneming en niet
onderhevig aan andere percepties.
Omtrent de consequenties van intermedialiteit kan men tot slot concluderen dat zij
bijdragen tot een verandering van de mentaliteit van alle betrokkenen en dit niet in de
negatieve zin maar eerder in de positieve. Naar mijn mening moet men weg van de
aversie tegenover intermedialiteit binnen de performance. Er mag nog steeds enige
spanning tussen nieuwe media en hedendaagse dans aanwezig zijn maar deze moet
onder controle worden gehouden. Choreografen moeten gemotiveerd worden om hun
danskunst steeds opnieuw uit te dagen tot hybriditeit en interactieve wisselwerkingen.
Hiervoor moeten zij goed kunnen omgaan met intermedialiteit en is het geen probleem
wanneer zij eens falen in hun experimenten. Zo zijn Mutations en Twice twee
148 VII. De conclusie
oorspronkelijke aanzetten tot het video-ballet Live. Van Manen was hierover niet
tevreden maar zonder deze performances had Live nooit bestaan. Ook Vandekeybus
gebruikte voor de eerste maal film als decor maar hij wist dit zeer goed te integreren in
zijn performance. Meg Stuart en haar totaalproject heeft de grootste uitdaging
aangegaan om steeds op diverse locaties opnieuw intermediale performances te
ontwikkelen. Bijgevolg concluderen we dat deze consequenties geen schadelijke
gevolgen hebben voor de hedendaagse dans indien de choreograaf ze goed weet te
gebruiken. Het gebruik van intermedialiteit doorstaat een groeiproces. Het besluit is
duidelijk. Eens men de consequenties en de wisselwerking weet onder controle te
houden, biedt intermedialiteit een meerwaarde en is derhalve niet nefast voor de
hedendaagse dans.
Hopelijk heeft deze masterproef de interesse kunnen opwekken van de leek om
intermediale dansperformances te bekijken als vernieuwend, uitdagend en bevrijdend.
Deze performances tonen immers aan dat kunst en media elkaar niet langer als
concurrent hoeven te beschouwen. Spanning zal er steeds aanwezig blijven maar zij
zijn voornamelijk partners die elkaar aanvullen en beïnvloeden. Naar mijn mening zal
men binnen de podiumkunsten relaties blijven aangaan met nieuwe media.
Dit onderzoek kan in de toekomst uiteraard nog verder uitgebreid worden. Nieuwe
media evolueren steeds verder en breiden ook uit. Zo zullen de intermediale
mogelijkheden voor dansperformances in de toekomst nog sterk uitgebreid worden door
de opkomst van de 3D-cinema, virtuele realiteiten, interactieve videogames zoals de
Nintendo wii en sociale netwerken. Bovendien zal door deze evoluties onze
maatschappij mee evolueren waardoor technologie de werkelijkheid zal blijven
beïnvloeden. Uiteindelijk kan men niet meer zonder media en zijn bemiddelende functie
tussen individuen, omgevingen, objecten, netwerken, enzovoort. Zij verspreiden
informatie, communiceren tussen individuen en zorgen voor een nieuw sociaal stelsel.
Het is vervolgens aan de mensheid om nieuwe media zo efficiënt mogelijk te blijven
benutten om de actieve beleving te blijven garanderen.
149 VIII. Bibliografie
VIII. Bibliografie
Boekwerken
AUSLANDER, P., Liveness: performance in a mediatized culture, Routledge,
Londen, New York, 1999.
BENJAMIN, W., Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische
reproduceerbaarheid, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2008.
BOLTER J. & GRUSIN R., Remediation: Understanding New Media, The MIT
Press,Cambridge, 1999.
BRILLENBURG, W. & RIGNEY, A., Het leven van teksten: Een inleiding tot
de literatuurwetenschap, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2006.
CHAPPLE, Freda, KATTENBELT, Chiel, Intermediality in theatre and
performance, Editions Rodopi B.V, Amsterdam – New York, 2006.
COOK, D., A history of narrative film, W.W. Norton & Company, New York-
Londen, 2004.
DAVIES, P., BENNY, W., JACOBS, J.,e.a., Janson‟s history of art: The
Western Tradition, Pearson Prentice Hall, New Jersey,2007.
DIXON, S., Digital Performance: a history of new media in theater, dance,
performance art, and installation, The MIT Press, Cambridge, 2007.
FISCHER-LICHTE, E., The Transformative power of performance, Routledge,
Londen & New York, 2008.
GOLDBERG, R., Performance: live art since the 60s, Thames & Hudson, New
York, 2004..
JANS, E., Kritisch theater lexicon: Wim Vandekeybus, VTI Brussel, Brussel,
1997.
JONKERS, M., Hans Van Manen: foto‟s, feiten , meningen, Nederlands instituut
voor de Dans, Amsterdam,1992.
LAERMANS, R., “Mediale magie” in: HAEGHENS H. (ed.), Mediale
bemiddelingen over Vincent Dunoyer en Anderen, Cultureel Centrum
Maasmechelen, Maasmechelen, 2003.
MANOVICH, L., The Language of new media, Graphic Composition Inc,
Massachusettes, 2001.
150 VIII. Bibliografie
MCLUHAN, M., DE LANGE, S. (Transl), Understanding Media: mens en
media, Ambopaperbacks, Utrecht, 1964.
PHELAN, P., Unmarked: The Politics of performance, Routledge, Londen &
New York,1993.
RAES, B., Vier temperamenten, vijf esthetica‟s,Gent, onuitgegeven scriptie
Universiteit Gent, 2000.
UTRECHT, L., Van hofballet tot postmoderne-dans, Walburg pers,Zutphen,
1988.
VAN DAM,P., De ontschaping van het publiek: De integratie van de videogame
in het theater, Utrecht, onuitgegeven masterscriptie Universiteit Utrecht, 2005.
VAN SCHAIK, E., Hans Van Manen: Leven en werk, Arena, Amsterdam, 1997.
VLAMING, H., Hightech Lichamen: Representaties en Becomings van
Lichamen in Film, Literatuur en Filosofie,Utrecht, onuitgegeven scriptie
Universiteit Utrecht, 2009-2010.
WAGNER, R., ASHTON ELLIS, W. (Transl), The Art-Work of the Future, and
other Works, University of Nebraska Press, 1993.
WAGNER, R., Das Kunstwerk der Zukunft in idem, Gesammelte Schriften, vol.
III, X., Leipzig, 1907.
Tijdschrift- en krantenartikelen
DE KUNST, S., Een desoriënterende tocht door La Raffinerie: Meg Stuart
opnieuw in Brussel met Highway 101 in: De Morgen, 14/12/2000.
GROOT NIBBELINK, L., Verhevigde werkelijkheid. Over de invloed van video
(in theater) op de verbeeldingsprincipes van theater in : E-view 1, 1999.
HEENE, S., Choreografe Meg Stuart: Ik leef tussen twee werelden in: De
Morgen, 23 september 2000.
LAERMANS, R., In media res: Rondom het werk van Meg Stuart (Een
wandeling) in: A-Prior Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6.
LEIJDEKKERS,P., Schoonheid uit de computer: Kunst en de nieuwe media in:
Ons Erfdeeljaargang 49 (2006), nr.5.
151 VIII. Bibliografie
LINSSEN, C., De toeschouwer in de Busby Berkeley-musical in: Versus,
1986,nr.2, p.93.
PEETERS, J., Een roadmovie met tussenstops in: De Tijd Cultuur, 15 maart
2000.
PEETERS, J., Strategieën van adaptatie: Enkele in- en uitgangen bij Damaged
goods‟ Highway 101 in: A-Prior Magazine, s.d. (2001-2002), issue 6, p.98.
OBRIST, H-U., Highway 101 revisited : An interview with Meg Stuart; Stefan
Pucher and Jorge Leon in: Janus, 2001, nr.5.
RUYTERS, Y., Pas de deux: dans in de film in: Skrien, augustus/ september
1995, nr.203, p.73.
SELS, G., Een film als inwijding: Wim Vandekeybus maakt film van
dansvoorstelling „Blush‟ in: De Standaard, 29/01/2005.
T‟JONCK,P., Highway 101 maakt vernuftig gebruik van Kaaitheaterstudio‟s:
Wie bekijkt wie bij Meg Stuart? in: De Standaard, 17 maart 2000.
T‟JONCK, P., Intimiteit, intimidatie in: Tijdschrift voor podiumkunsten:
etcetera, jaargang 23, oktober 2005, nr.98.
VAN DEN BROECK,C., Verrassende dimensies bij Meg Stuart in: De morgen,
18 maart 2000.
VANKERSSCHAEVER, S., Het tweede leven van de dansfilm: dansfilms op
internet bereiken groot publiek. in: De Standaard, 12/11/09.
VAN LANGENDONCK, K., Een val in de hoogte: twintig jaar Wim
Vandekeybus en Ultima Vez in: Ons erfdeel, jaargang 49 (2006), nr.5.
Digitale bronnen
X., Intermediality in Theatre and Performance, URL: https://firt-
iftr.org/index.php?option=com_content&view=article&id=33&Itemid=21 Laatst
geraadpleegd op 27 april 2010.
X, Van Dale algemeen Nederlands woordenboek. URL:
http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=film Laatst
geraadpleegd op 10 juli 2010
152 VIII. Bibliografie
X, Website cinema.nl: korte film special, URL: http://www.cinema.nl/nps-korte-
film/artikelen/5129362/korte-film-special-stop-motion Laatst geraadpleegd op
29 juli 2010.
X, Website Radboud Universiteit Nijmegen: Lezing musicoloog en filosoof
Vincent Meelberg over hoge en lage cultuur, URL:
http://www.ru.nl/soeterbeeckprogramma/terugblik/terugblik_voorgaande/terugbl
ik_2009/lezing_vincent/ Laatst geraadpleegd op: 25 mei 2010.
Beeldopnames
Documentaire: Dans in een kastje: Het werk van Hans Van Manen, Nederland,
Jellie De Decker, NPS 1999
Live, Het Nationale Ballet van Amsterdam, Hans Van Manen, Amsterdam,
02/06/1979.
NOYONS, M., Dance éditions à voir : The history of dance on film & video IV:
Hans Van Manen, Grand Vizier, Media, 1998.
Wim Vandekeybus Dance & Short fiction films: extra dvd from BLUSH, België,
Wim Vandekeybus, 2006.
Wim Vandekeybus Dance & Short fiction films: Making of the dancemovie
BLUSH, België, Wim Vandekeybus, 2006.
Mondelinge bronnen
Salon Professor of theatre studies, Maaike Bleeker in het kader van het festival
Springdance te Utrecht (16-26 april 2010) The relationship between dance and
media from the perspective of Deleuze‟s Cinema Books op 14 april 2010 te
Utrecht.