Hardlopers en hazelwormen

28

Transcript of Hardlopers en hazelwormen

Page 1: Hardlopers en hazelwormen
Page 2: Hardlopers en hazelwormen

RAVON RAVONAPRIL 2001 JAARGANG 4 NUMMER 1

RAVON is het tUdschrift van de Stichting RAVON(Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Neder­land). Donateurs van RAVON krUgen het blad gratistoegezonden.

Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413,6501 BK Nijmeqen,

Redactie: Raymond Creemers, Michaël Steeghs,Theo de Jong, Jeroen van Delft.Vormgeving + opmaak: Walter LentjesDruk: Drukken] HPC b.v., Arnhem

U kunt lid worden van RAVON door storting van 25gulden per jaar op giro 5167681 van de StichtingRAVON onder vermelding van "donateur RAVON",Postbus 1413, 6501 BK NUmegen.

HARDLOPERS EN HAZElWORMENJelle Harder

GROTE MODDERKRUIPERS IN HET ZUURJan-Luc van EUk & Mark Zekhuis

RAVON

Zowel in het artikel van Pedro Janssen (RAVON 9) als in zljn bUdrage voor derubriek "uit het veld" zijn enkele storende fouten geslopen, waaronder ver­wisseling van foto's (melanistisch vs. amelanistisch) en het wegvallen van deopeningsalinea van het artikel:Sinds J 976 wordt populatieonderzoek naar adders in de Meinweg verricht.De laatste jaren 'Ukt de populatie sterk terug te lopen. De oorzaken van dezeachteruitgang zUn niet geheel eenduidig, maar het is vrijwel zeker dat zowelde toenemende recreatie, de verdroging van het gebied en de in het recenteverleden uitgevoerde beheersmaatregelen een negatief effect op de adder­populatie hebben. Daarom werd in J 998 het adderproject Meinweg gestart.met als doel inzicht te verknjqen in de verspreiding en populatieopbouw vanadders, zowel in tUd als in ruimte. Op grond van de verzamelde gegevenswordt een advies uitgebracht aan de beheerder om zodoende praktische maat­regelen te realiseren en de adder duurzaam voor de Meinweg te behouden.De redactie biedt haar excuses aan voor de gemaakte fouten.

11I

Het Milieu van de NatuurVissen in Limburgse bekenDer Kammoleh, ein Wasserdrache in Gefahr

RAVON Hemelvaartweekend 2001Veel mens, weinig vis tUdens vissenweekendGroningen

Ringslang, parasiet of slimme vogelgestikt of bevroren?Eiafzet van Bittervoorns in nieuwe mosselBetrapt: "muursalamanders"Gewone padden onder het UsVissen in Utrecht

De digitale snelwegVideofilm HaaksbergerveenOver de boomkikkers van Schouwen

RAVIONREPTIELEN, AMFIBIEËN EN VISSENONDERZOEK NEDERLAND

COPY-wenkenInlevering van copy dient op floppy-disk te geschie­den fWP5 of hoger; Word 6.0) vergezeld van een uit­draai in tweevoud.Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van arti­kelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederlandvoorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In hetbl.,litenland verricht onderzoek kan gepubliceerd wor­den indien dit relevant geacht wordt voor de inNederland voorkomende soorten.Introductie: Een artikel dient voorzien te worden vaneen leader van maximaal 120 woorden. Verdere struc­turering van artikelen door middel van paragraaftitels.Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bljvoe­gen. Op A4 formaat aanleveren in direct reprodu­ceerbare vorm, bU voorkeur in zwarte inkt en zondergrUstinten. BU teksten en schaalaanduidingen dientmen rekening te houden met verkleining. Aanleveringin Excel is ook mogelUk.pias en fotos: Voorkeur voor dias. Fotos op grootformaat aanleveren (13 x 18 cm). In overleg met deredactie kunnen ook algemene dias gebruikt worden).fan soorten en/of biotopen.Tabellen: Los bUvoegen. BU voorkeur met tabs wer­ken en niet in de WP tabelfunctie.Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur enjaartal noemen. BU twee auteurs beiden vermelden~joor "S", bU meer dan twee auteurs alleen de eerste

olgd door "et al. ", in cursief.~r'atuurlijst: Vermelding van de geciteerde litera­

.• Auteur; jaartal en titel, gevolgd door uitgevendentie.

verband met de overzichtehjkheld wordt de voor­k.E\ur' gegeven aan korte artikelen platte tekst 2500Woorden en mededelingen van niet meer dan eenhélff A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezon­cjen artikelen en stukken inkorten en kleine, nietitJhoudelUke wUzigingen aanbrengen. Inkorting ofihhoudelUke wUziging geschiedt altUd in overleg metauteurs.

Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis.Auteursrechten op afbeeldingen berusten bU de makers.

Page 3: Hardlopers en hazelwormen

RAVON la 4(1) 2001

Hardlopers enhazelwormen

Jelle Harder

In 1999 en 2000 hebben de leden vande GooiseAtletiek Club behalve gesportook reptielen opgespoord. Er werdennamelUk hazelwormen geteld tijderishet hardlopen in de natuur. Met behulpvan de zogenaamde 'REN-methode'kon het aantal registraties van hazel­wormwaarnemingen met een factor 20worden opgevoerd.

Hazelwormen (Anguir fragilir) komen in Nederland op eenbeperkt aantal plaatsen voor, met name in gebieden meteen zandige ondergrond en veel reliëf. Zo zijn er waar­nemingen bekend van het Gooi en de UtrechtseHeuvelrug.

De hazelworm staat vermeld op de Rode Lijst vanbedreigde reptielen en amfibieën in Nederland en staat teboek als een kwetsbare soort (Hom et al., 1996).Het is ergmoeilijk om deze pootloze hagedissen in een gebied te tel­len of om te voorspellen waar ze op een bepaald momentactief zijn. Bovendien leeft de hazelworm voor een grootdeel ondergronds en verstoppen de dieren zich graag inschuilplaatsen onder de vegetatie of onder boomstronken.

Waarnemingen die bij de stichting RAVON binnenkomenworden in de regel gedaan door reptielenkenners. Voorhet Meetnet Reptielen bijvoorbeeld worden nu ruim drie­honderd trajecten afgezocht naar onder andere hazel­wormen. Op bijna tachtig trajecten kan de soort wordenverwacht en op ongeveer zestig trajecten wordt dezeook werkelijk aangetroffen (Zuiderwijk, 1999). Daarnaastkomen ook gegevens uit verspreidingsonderzoek binnen,vaak betreft dit incidentele waarnemingen. Deze inciden­tele waarnemingen uit gebieden worden echter onregel­matig en spaarzaam gemeld. Opvallend is het daarom datde recreatieve hardlopers van de Gooise Atletiek Club(GAC) uit Hilversum regelmatig een hazelworm ontdekkenop hun routes door de natuur.

Veel waarnemingen van 'leken' belanden nooit inarchieven omdat lang niet alle waarnemers op de hoogtezijn van het bestaan van RAVON. Daardoor weet men ookniet waar men de waarneming kan melden. Het vergetenvan de datum, juiste plek en dergelijke maken het op eenlater tijdstip doorgeven nog lastiger.

Nieuwe methodeDe GAC heeft ongeveer 1300 leden. De meeste leden lopentwee tot drie keer per week hard in de natuurgebiedenaan de zuid- en oostkant van Hilversum. Dit lopengebeurt in groepsverband, 10 tot 40 personen per groep,overdag en ook 's avonds. Iedere week zijn er ruim 40verschillende loopgroepen actief. Een globale berekening

leert dat in het 'hazelwormenseizoen' tussen 1 mei en 1oktober (de periode waarin hazelwormen actief zijn) dooral die groepen bij elkaar ruim 15.000 km wordt afgelegd. Indie periode wordt er voornamelijk gelopen op bospaden,schelpenfietspaden en een enkele smalle, rustige asfaltwegin het gebied.

Om de hazelwormwaarnemingen van de GAC ledenbinnen te krijgen is in 1998 een oproep hiertoe in hetclubblad gezet. Het resultaat viel erg tegen, er kwamenslechts drie meldingen binnen. In 1999heb ik daarom eengeheel nieuwe en eenvoudige methode geïntroduceerd: de'REN-methode' (rennen in de natuur methode). Op eencentraal punt in het clubgebouw van de GAC werd eengrote plattegrond opgehangen van de natuurgebiedenwaarin de meeste trimgroepen hun trainingsroutes lopen.Grofweg is dat het bosgebied tussen Hilversum en LageVuursche. Dit werd als het onderzoeksgebied aangemerkt,een oppervlakte van circa 28 vierkante kilometer.

Wanneer een hardloopgroep een hazelworm ontdektekon direct na de training de informatie op de plattegrondvermeld worden. Daarvoor werd een vlaggetje of een pu­naise met een uniek nummer precies op de waarnemings­plek geprikt. Op een bijgevoegd waarnemingsformulierwerden zaken opgeschreven als datum, plaats, coördi­naten, waarnemer en bijzonderheden. Via gerichte voor­lichting lukte het later ook de waarnemers te instrueren

Een groep hardlopers a;van de Gooise "2Atletiek Club in de ~bossen bU Hilversum. ~

v....,Bo

LJ..

Page 4: Hardlopers en hazelwormen

VerspreidingskaartenOp de verspreidingskaart (figuur 1) is aangegeven opwelke plekken in de periode 1990-2000 de twintig waar­nemingen in het onderzoeksgebied zijngedaan die gedaanzijn door niet cxc-leden. De gebruikte bronnen hiervoorzijn RAVON en provincies.

Even ten noorden van Hollandsche Rading is een clus­ter van waarnemingen te zien. Noordoostelijk van hetKlein (of Hilversums) Waschmeer (een ven) zien we ver­spreid de meeste waarnemingen. Tussen de 'noordelijke'en de 'zuidelijke' groep waarnemingen lijkt een leeg ge­bied te zitten. Opvallend is dat in het gebied ten zuidenvan Hilversum slechts één keer een hazelworm is gemeld.

Op de verspreidingskaart is tevens aangegeven welkegegevens zijn verzameld volgens de REN-methode. Hetgrote aantal waarnemingen valt direct op (1999: 45 waar­nemingen, 2000: 28 waarnemingen). De REN-methode isdaarmee geen aanvulling op de traditionele inventarisatiemaar een zeer vernieuwende methode.

Het gebied ten zuiden van Hilversum doet door denieuwe waarnemingen niet echt meer onder voor het oos­telijk van de A27 gelegen terrein. In dit laatste deel is nugeen duidelijke concentratie van waarnemingen te ziennabij Hollandsche Rading. Wel herkenbaar is weer eengroepering van gegevens oostelijk en noordoostelijk vanhet Klein Waschmeer.

Op deze kaarten blijkt nu de hazelworm over vrijwelhetgehele onderzochte gebied voor te komen. Dit geeft eenveel duidelijker beeld van de werkelijke verspreiding vande soort in dit gebied. Dit bevestigt het vermoeden van

RAVON 10 4(1) 2001

In onderstaande tabel 1 zijn de gegevens van Nederlanden de oude waarnemingen van het onderzoeksgebiedingevoerd. Daarnaast zijn de actuele waarnemingen ver­meld van 1999 en 2000 welke via de stichting RAVON,de provinciale RAVON afdelingen van Noord-Holland enUtrecht en de provincie Utrecht zijn binnengekomen(situatie 1-1-2001).

Duidelijk is dat door de geweldige medewerking van deGooise Atletiek Club met haar 1300leden het aantal waar­nemingen van hazelwormen spectaculair is gestegen. Intwee jaar werden 73 waarnemingen in het onderzoeks­gebied verzameld (45 in 1999 en 28 in 2000).

In de periode daarvoor werden gemiddeld nog geentwee hazelwormen per jaar uit het onderzoeksgebiedgemeld. Dit betekent een vertwintigvoudiging van hetaantal waarnemingen. In werkelijkheid is het aantal waar­nemingen nog iets hoger. Door een enkele loopgroep diegewend is grotere afstanden af te leggen werd buiten hetonderzoeksgebied ook vier maal een hazelworm geno­teerd.

Tussen het aantal GAc-waarnemingen van 1999 (45) en2000 (28) is het verschil in aantal nog vrij hoog. Hiervoorzijn een aantal verklaringen te geven:Helaas kon het waarnemingenbord in 2000 niet meer opdezelfde prominente plek worden opgehangen als in 1999.Het bord was daardoor minder opvallend aanwezig. Datbetekende een mindere stimulans om waarnemingen tenoteren.

Mogelijk was in 2000 het nieuwe van dit onderzoek ereen beetje af waardoor lopers minder alert waren omhazelwormen te registreren. In 2000 heb ik zelf minder tijdkunnen steken in het enthousiast houden van de hard­lopers voor het onderzoek.Indien men de REN-methode wil gaan toepassen, moetmet deze zaken terdege rekening moet houden. De onder­zoeksmethode valt of staat met een goede communicatieop alle fronten. Informatie vooraf, tussentijds en na afloopin het clubblad hoort hier vanzelfsprekend ook bij.

Periode

1990-1998 140

Divers 1990-2000 1,8

REN-methode 1999-2000 36,5

Methodiek

hoe zij een mannetje en vrouwtje hazelworm van elkaarkonden onderscheiden. In vrijwel elke loopgroep warenaltijd wel meerdere personen die al eerder hazelwormenhadden gezien, waardoor betrouwbare waarnemingenverzameld konden worden.

Alle waarnemingen werden bovendien door mij bij dewaarnemers nagetrokken. Slechts één keer bleek het nietom een hazelworm, maar om een ringslang te gaan. Dewaarnemer had dit echter zelf ook al als mogelijkheidgeopperd.

Gaandeweg het hazelwormenseizoen verschenen ermeer en meer vlaggetjes op de plattegrond en informatieop de formulieren. Iedereen kon in één oogopslag zienhoeveel en waar de hazelwormen werden waargenomen.Dat was essentieel en gaf een enorme stimulans aan ditonderzoek. Veel mensen maakten mij er direct op attentals er weer een hazelworm was gezien en verzamelden zichvaak rond de kaart met waarnemingen. Een bijkomendpositief effect van dit enthousiasme was dat er ook waar­nemingen werden gemeld van bijvoorbeeld ringslangen(17x), kleine watersalamanders (2x) en een levendbarendehagedis [Ix}, Het was een prachtige ervaring te zien datsporters ervan genoten om tijdens hun hobby ook watvoor de natuur te kunnen doen.ResultatenIn geheel Nederland worden jaarlijks circa 140 hazel­wormen geregistreerd. Uit dit betrekkelijk geringe aantalwaarnemingen blijkt onder andere dat hazelwormen moei­lijk te tellen zijn.

.......................:..

Tabel 1.Hazelworm­waarnemingen inNederland en hetonderzoeksgebied.

Figuur I.Verspreidingskaartvan de Hazelworm.

Page 5: Hardlopers en hazelwormen

RAVON 10 4(1) 200 1

Stumpel (1990) dat het in de kerngebieden van de hazel­worm, de boscomplexen van de Veluwe en de UtrechtseHeuvelrug, niet slecht gaat met de soort. Dezelfde auteurgeeft echter ook aan dat er duidelijk behoefte is aan meerverspreidingsgegevens.

Voor een soort als de hazelworm blijft het de vraag hoeintensief men moet zoeken voordat er sprake is van eengebiedsdekkende inventarisatie Van de gegevens vanRAVONis bekend dat de meeste waarnemingen gedaan zijndoor amateur herpetologen, die doorgaans gericht aan hetzoeken zijn. Niet bekend is echter welke oppervlakte eronderzocht is in het gebied.

Dat laatste geldt in bepaalde mate ook voor de hard­lopers van de GAC. Er is geen poging gedaan gebieds­dekkend te werken, er is bovendien niet gericht gezocht.Vermeldenswaard hierbij is dat het GAC clubgebouw in hetzuidoosten van Hilversum staat (naast de atletiekbaan aande noordkant op de kaarten). Vanaf deze plek starten demeeste hardloopgroepen hun training. Het is daarom aan­nemelijk dat een hazelworm dichter bij het clubgebouweerder wordt opgemerkt dan die in de omgeving van LageVuursche.

Spreiding in het seizoenIn figuur 2 is het aantal waarnemingen per maand weerge­geven. De vroegste waarneming over beide jaren was op21 april 2000 en de laatste op 21 oktober 1999. Juni en juli2000 laten een duidelijke dip zien. Het grote verschil inbeide julimaanden is zeer opvallend. De piek in het aantalwaarnemingen in juli 1999is niet in overeenstemming metliteratuurgegevens en gegevens uit de landelijke databankvan RAVON. Uit de landelijke gegevens blijkt dat de tref­kans op hazelwormen het grootst is in de maand mei(bron landelijke databank RAVON). Gedurende een uitge­breide populatiestudie in het Amerongsche bos werden ergeen duidelijke correlaties gevonden tussen weersomstan-

digheden en activiteit. Wel werden de mannetjes voor­namelijk in het voorjaar aangetroffen (mei) en werdenvrouwtjes het meest waargenomen in augustus (Stumpel,1985)

Opvallend was in de maand juli 1999ook dat 14 van de20 waarnemingen gedaan zijn vóór 15 juli. Op 17 julibegonnen de schoolvakanties. Dit betekent dat er minderlopers in de bossen komen en de trefkans kleiner wordt.Op zo'n moment spelen dus weer geheel andere zakeneen rol als het gaat om waarnemingskansen.

VerkeersslachtoffersUit onderzoek naar verkeersslachtoffers bij vogels is mijbekend dat er op onderzoekstrajecten ook wel reptielenen amfibieën worden gevonden. Tijdens de paddentrekkunnen er vele padden sneuvelen door het verkeer. Dezeonderzoeken vinden altijd plaats langs drukke asfaltwegen.

Uit de in tabel 2 gepresenteerde waarnemingen blijktdat er onder hazelwormen ook de nodige verkeersslacht­offers vallen en niet alleen op asfaltwegen. In de tabel iseen uitsplitsing gemaakt naar de plaats waar hazelwormenzijn gezien en het aantal dood gevonden dieren in absolu­te zin en in percentages.

De asfaltwegen zijn smalle, rustige recreatieve wegendoor het bosgebied. Desondanks werd bijna de helft (46,2%) dood gevonden op de asfaltweg. Zelfs op rustigewegen is er al een grote verkeerssterfte te constateren. Opde fietspaden met schelpen, de bospaden en de overigeplaatsen lijkt het percentage verkeersslachtoffers lager,maar er zijn geen significante verschillen aan te tonen opgrond van deze beperkte hoeveelheid gegevens (Fisherexact test).

Indien er in de toekomst meer informatie wordt verza­meld, kunnen de gegevens mogelijk wel significantblijken.'Overige' aangetroffen dieren werden gezien in de berm, ineen bosperceel, op een halfverhard pad of op een tuinpad.

De totale jaarlijkse sterfte op de paden in het onder­zoeksgebied is gemiddeld 23,3 %. Tenslotte moet vermeldworden dat veel hardlopers aanvankelijk het idee haddendat dood gevonden hazelwormen niet meer interessantzijn. Ze gaven deze waarnemingen dus ook niet door. Navoorlichting hierover begin juni 1999 steeg het aantaldood gevonden meldingen.

Lengte en geslachtVia regelmatige voorlichting aan de hardlopers lukte hetenige aanvullende informatie te verkrijgen over het ge­slacht van de waargenomen hazelwormen.

Van de 45 waarnemingen in 1999werden er 5 als man­netje en 7 als vrouwtje gedetermineerd. In 2000 lukte hetvan de 28 dieren 7 als mannetje en 6 als vrouwtje vast testellen. Bij alle overige exemplaren is het geslacht nietvastgesteld.

In 45 gevallen werd ook de lengte van de hazelworm

Tabel 2.Aantal waarnemin­gen per maand.

Op een schelpen­fietspad doodgeredenhazelworm.

Page 6: Hardlopers en hazelwormen

Zwangere hazelworm.

Tabel 2.Percentages doodgevonden hazel­wormen in hetonderzoeksgebied.

genoteerd. Hierbij moet wel bedacht worden dat de getal­len schattingen zijn. Hardlopers hebben nu eenmaal geenduimstok op zak. De gemiddelde lengte van alle manne­tjes was 28 cm (spreiding 20-40 cm), van de vrouwtjes 26cm (spreiding 10-40 cm). Bij de niet op geslacht gedeter­mineerde hazelwormen was de gemiddelde geschatte leng­te 28 cm (spreiding 15-40 cm). Opvallend is dat de man­netjes hier groter lijken dan de vrouwtjes, terwijl Stumpel(1985) het omgekeerde constateerde. Ook in literatuur­overzichten zijn vrouwtjes doorgaans groter dan manne­tjes (Petzold, 1971; Cox, 1986). Dit doet vermoeden datniet alle lengtemetingen of niet alle determinaties van dehardlopers op geslacht even betrouwbaar zijn.De literatuur vermeldt een lengte tot 45 cm, maar gewoon­lijk is er bij een lengte van 40 cm al sprake van grote exem­plaren (Petzold, 1971).

ConclusiesSamenvattend kunnen de volgende conclusies getrokkenworden:

1. De hier geschetste aanpak - hardlopers die hazelwor­men tellen - waarmee in korte tijd het voorkomen en

de verspreiding van de hazelworm in een groot gebiedin beeld te brengen is, is uniek.

2. Gezien het spectaculaire resultaat, 73 waarnemingen intwee jaar tijd, betekent de REN-methode een doorbraakin het vastleggen van waarnemingen van hazelwormen.

3. Voor het waarnemen van de 73 hazelwormen in 1999en 2000hebben de hardlopers circa 30.000 km afgelegd.Een gemiddelde van 411km per hazelworm. Omdat erechter in groepen van 10-40 personen wordt gelopenwordt er gemiddeld om de 20 kilometer een hazel­worm gevonden.

4. Toepassing van de REN-methode op andere plaatsen inNederland (en daarbuiten) is gemakkelijk en snel teorganiseren.

5. Hazelwormen komen nog veelvuldig en grotendeelsgebiedsdekkend voor in het onderzoeksgebied.

6. De 73 waarnemingen liggen verspreid over 23 km­hokken. Uit zeven daarvan was de hazelworm bekend.Dat betekent dat met de REN-methode 16 nieuwe km­hokken waar de hazelworm voorkomt bekend gewor­den zijn.

7. Bijna een kwart (23,3%) van de hazelwormen werd doodaangetroffen op de asfaltwegen,fietspaden en bospaden.Aangenomen wordt dat dit verkeersslachtoffers zijn.

8. Na verdere bestudering van de verzamelde informatiezal wellicht beter inzicht ontstaan over o.a.:

- de optimale biotoop voor hazelwormen in het gebiedbarrières in de ecologische infrastructuur en de geïso­leerdheid van deelpopulaties

- hoe het terreinbeheer en de terreininrichting kaninspelen op de nieuwe informatie.

9. Indien er meer gegevens verzameld worden kan mis­schien ook de grootte van de populatie in het onder­zoeksgebied bepaald worden.

10.Bijvoortzetting van het onderzoek is het van belang ookhet tijdstip van waarneming te noteren. In combinatiemet informatie over de lokale weerssituatie kunnen danmisschien uitspraken gedaan worden op de grootte vanwaarnemingskansen bij een bepaald weertype.

Page 7: Hardlopers en hazelwormen

Met name de opmerkingen onder punt 8 vragen om nade­re uitwerking. Daarbij zou het te wensen zijn dat deterreinbeheerders in samenwerking met RAVON, provinciesen een hogeschool of universiteit een student de opdrachtgeven dit nader uit te werken.

DankwoordDank ben ik in de eerste plaats schuldig aan alle leden vande Gooise Atletiek Club die enthousiast meededen aanhet onderzoek.Voorts dank aan:- Landschapsbeheer Noord-Holland, Jeanine Hamers,

voor het maken van de waarnemings-kaart compleet met vlaggetjes.

- Provincie Utrecht, Theo de Jong, voor het beschikbaarstellen van waarnemingen.

- Provincie Noord-Holland, voor het samenstellen van deverspreidingskaarten.

- RAVON Utrecht, Bert Geerdes, voor het beschikbaar stel­len van waarnemingen.

- RAVON Noord-Holland, Axel Groenveld, voor hetbeschikbaar stellen van waarnemingen.

- Annie Zuiderwijk voor het kritisch doorlezen van hetconceptverslag.

LiteratuurArnold, E.N. &J.A. Burton, 1978. A field guide to the Reptiles

and Amphibians of Britain and Europe. HarperCollinsPublis­hers, London.

Cox, P., 1985. De hazelworm, Anguis fragilis L. (literatuurover­zicht). Scriptie No. 257. Afdeling Dieroecologie, KatholiekeUniversiteit Nijmegen.

KNMI. Jaar- en maandoverzichten 1999 en 2000 van De Bilt.www.knmi.nl/voorllmaand/archief/maand/jaar

Petzold, RG., 1971. Blindschleiche und Scheltopusik. Die NeueBrehm- Bücherei Nr. 448 A Ziemsen Verlag, Wittenberg­Lutherstadt.

RAVON Jaarverslag 1997, RAVON 4 jaargang 2 nummer 1.Stumpel, ARP., 1985. Biometrical and ecological data from a

Netherlands population of Anguis fragilis (Reptilia, Sauria,Anguidae). Amphibia- Reptilia 6: 181-194.

Stumpel, ARP., 1990. De geheimzinnige Hazelworm. In: vanGelder,J],&A.H.P. Stumpel (red) Van waarneming tot beleid.WARN publikatie nr 6.

Zuiderwijk, A, A Groenveld & G. Smit, 1998. Amfibieën en rep­tielen in Noord-Holland. Kartering en analyse van waarnemin­gen sinds 1980. RAVON Werkgroep Monitoring en ProvincieNoord-Holland.

Zuiderwijk, A, 1999. Meetnet reptielen en beheer van leefge­bieden van reptielen.

RAVON Werkgroep Monitoring, Nieuwsbrief nr 15, Themanum­mer Reptielen en Terreinbeheer.

Jelle HarderBetje Wo/fflaan 41J403 GP Bussumtel: 035 - [email protected]

Het gebruikte bordvoor het nazet­wormenonderzoek.

Page 8: Hardlopers en hazelwormen

6 RAVON 10 4(1) 2001

GROTE MODDERKRUIPERS IN HET ZUUR?

Paai van grote modderkruipersin het Haaksbergerveen

Jan-Luc van EUk en Mark Zekhuis

.c De grote modder­l? kruiper..0Eeuc(lJIII

ÖolJ...

Het Haaksbergerveen, een bijzonderstukje Nederland van zo'n 500 hectaregroot, ligt in het zuiden van Twente tus­sen de Schipbeek en de Duitse grens.

De eerste waarnemingen van grotemodderkruipers zUn bekend uit de jarendertig. In de jaren zeventig werdenwaarnemingen door de beheerdersnog in twijfe! getrokken. Nu, zo'n 25jaar later wordt er al lang niet meerqetwjfeld. De grote modderkruiper 'Uktonder de "extremen" van het hoogveenprima te qedijen in de aanwezige veen­putten. In 1999 zjjn hier tientallen tothonderden paaiende grote modder­kruipers waargenomen. Reden genoegom de verspreiding, de waterkwaliteitvan de voortplantingswateren en hetmassale paaien eens goed onder deloep te nemen.

De grote modderkruiper (Mirgurnus fossilir) bereikt inNederland zijn westelijke areaalgrens.

De soort komt voor vanaf Noord-West Frankrijk tot hetstroomgebied van de Wolga. In Groot-Brittannië, Scandi­navië en in geheel Zuid-Europa ontbreekt de soort (Hol­eik, 1968).

In Nederland zijn de meeste waarnemingen afkomstiguit de provincies Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland,Zuid-Holland en Overijssel (figuur 1) (Archief RAVON,

1999; de Nie, 1996). In West-Brabant op de overgang vande pleistocene zandgronden naar het rivierengebied is devis plaatselijk talrijk aangetroffen (mededeling Ben erom­baghs). In Drenthe zijn vangsten bekend uit een verlandeslotgracht (Havixhorst) en een verland ven bij Rabbinge(mededeling Sibert Hoeksma).

Vanaf 1980 zijn waarnemingen vooral afkomstig uit degrote plassen en meren en de kleine natuurlijke wateren(de Nie, 1996). De grote modderkruiper is opgenomenin de Rode Lijst van de zoetwatervissen en wordtbeschouwd als een kwetsbare soort die 50% tot 74% isafgenomen (de Nie & van Ommering, 1998). Als oor­zaken van zijn achteruitgang worden vermesting, mecha­nisch schonen en baggeren van watergangen genoemdwaardoor paaimogelijkheden verslechteren.

UiterlijkHet lichaam van de grote modderkruiper is langgerektcilindervormig en is richting de staart toe afgeplat. Eenvolwassen vis heeft een lengte van 20-25 tot maximaal 30cm. Op de zijden van deze vis lopen afwisselend donkere,roodbruine banden en lichte, okergele banden. In de paai­tijd krijgt de vis een kenmerkende oranje of rozerodegloed over zijn lichaam. Op zijn kop heeft de vis 10tastdraden, 6 op de bovenkaak en 4 op de onderkaak. Devis heeft een relatief kleine, onderstandige bek met dikkevlezige lippen.

De vrouwelijke vissen hebben kleine afgeronde borst­vinnen en zijn in het algemeen wat zwaarder en groter, demannetjes hebben daarentegen grote bijna hoekige "afge­sneden" borstvinnen (Klupp & Popp, 1992; Geldhauser,1992; Bohl, 1993). Een ander kenmerk van de mannelijkevissen is de linker en rechter huidknobbel van zo'ntwee tot drie centimeter grootte op de middellijn van hetlichaam ter hoogte van de rugvin. In de voortplantings­periode is deze knobbel het grootst en in de winterperio­de het kleinst (DemolI, 1962).

BiotoopDe biotoop van de grote modderkruiper omvat vooral destilstaande tot zeer langzaam stromende wateren als groteplassen, afgesloten meanders, sloten, kolken en beken,

Page 9: Hardlopers en hazelwormen

RAVON la 4(1) 2001

waarin een dikke zachte modderlaag aanwezig is van 20­100 cm (de Nie, 1996; Bohl, 1993). Demoll (1%2) noemtdaarnaast nog kanalen en poelen; zelden worden de vissenaangetroffen in zuurdere wateren als hoogvenen.

Meldingen van Nederlandse grote modderkruipers invennen zijn zeer schaars; bekend zijn waarnemingen uit deOverasseltse & Haterse vennen (Strijbosch, 1982) enRabbinge. Uit de literatuur komt sterk naar voren datmodderkruipers niet of nauwelijks in vennen en hoogve­nen voor zou komen [Demoll, 1962; van der Gaag, 1992).In het laagveengebied komt deze vis in plassen, veenslotenen verlandingsputten voor. In de deelstaat Bayern blijkendit zelfs zeer geliefde wateren te zijn voor deze vis. Degrote modderkruiper deelt zijn leefgebied met weinigandere vissoorten en wordt verdrongen in "suboptimale"wateren (Bohl, 1993). Karpers bijvoorbeeld, kunnen devoortplanting verstoren door het afgrazen van de onder­watervegetatie en afgezette eieren (Klupp & Popp, 1992)

LevenswijzeDe activiteit van de grote modderkruiper is sterk afhanke­lijk van de seizoenen. In de maanden maart en april is devis erg actief en neemt hij veel voedsel op. Na de paaitijdbegint in juli een zomerrust. In de maanden oktober ennovember volgt weer een actieve periode waarin weer veelgegeten wordt, deze duurt tot aan de winter. Voor de win­ter graaft de grote modderkruiper zich met behulp van zijnsterk slijmafscheidende huid in de modder- of detrituslaagen houdt hij een winterrust (Sterba, 1959). De tijdsduurvan de verschillende perioden kunnen echter door allerleibiotoopfactoren verlengd of geremd worden.

In de actieve periode verblijven ze overdag net boven ofin de modderlaag en zijn ze weinig actief (Bohl, 1993;DemolI, 1962). De modderkruipers leven solitair en zijnvooral 's nachts actief op jacht. In zuurstofarmere waterenkomen ze vaak aan het wateroppervlak om lucht op tenemen die vervolgens in de darm wordt geperst. De zuur­stof wordt dan heel geleidelijk aan de bloedbaan afgege­ven; de diffusie wordt nog eens vergemakkelijkt door eenzeer hoog aantal bloedvaten in de sterk verlengde en zeerdunne einddarm (Demoll, 1962). Op deze wijze kan de vismakkelijk overleven onder zuurstofarme omstandighedendie heersen in de modderlaag of in tijdelijk zuurstoflozeomstandigheden die kunnen optreden bij sterke ver­droging of extreme temperatuurwisselingen (Bohl, 1993;DemolI, 1962).

De oude 'verbruikte lucht' verlaat de vis door de anus,hierbij wordt dan een hoorbaar geluid geproduceerd.Vooral als het dier uit het water wordt genomen is eenfluitend geluid te horen. De vis dankt hieraan bijnamen als'fluitaal' en 'piepaal'. Het vermogen om in zuurstofarmeomstandigheden te overleven en huidademhaling makenhet deze soort ook mogelijk om net als een paling kortetrektochten over het land te maken (Gerstmeier & Romig,2000). Ook aan de hand van een andere eigenschap heeftdeze bodembewoner nog een bijzondere bijnaam. De viswordt onrustig bij een sterk schommelende luchtdruk,vandaar de naam weeraal. Het veronderstelde vermogendat deze vis het weer zou kunnen voorspellen, is na onder­zoek, met het gedrag van elke kikker te vergelijken(DemolI, 1962).

VoortplantingDe grote modderkruiper, die erg plaatstrouw lijkt te zijn,vertoont geen paaitrek (Bohl, 1993). De paaitijd van dezevissen, loopt van begin maart tot eind juni, met eenduidelijke piek omstreeks eind april. Het voortplantings­water heeft dan een temperatuur van rond de 13 à 14 gra­den Celsius bereikt (Philippart & Vranken, 1983; de Nie,

1996). Vooral plekken met ondergedoken en drijfbladplan­ten als waterpest, kroos, hoornblad, fonteinkruiden en eenwirwar aan wortels van els en wilg schijnen de voorkeur tehebben voor het afzetten van de tijdelijk kleverige eitjes.Het aantal eieren wat per vis wordt afgezet verschilt van16.000 tot maximaal 150.000 stuks (Horst, 1983; Sterba,1959).

De larve komt na 8 à 9 dagen uit het ei en behoudt zo'ntwee weken lang uitwendige kieuwen. Ook deze larvaleaanpassing duidt op een levenswijze waarin zuurstof eensterk beperkende factor is. Bij een lengte van 36 mm lijkthet uiterlijk op die van de volwassen modderkruipers(Grieb, 1937).

Zelfs onder redelijk zure omstandigheden (pH 4.0 - 5.0)kan de grote modderkruiper zich nog succesvol voort­planten (Leuven et al., 1987). Bij een pH lager dan 5.5

Figuur 3Vindplaatsen vangrote modder­kruipers in hetHaaksbergerveen.

Veenplas in hetHaaksbergerveen.

'"'"::'1LU

C

~u

.3c'IJ-,

Bou..

Page 10: Hardlopers en hazelwormen

8 RAVON 10 4(1) 2001

Figuur 2.Luchtdruk en tem­peratuursverloop inhet voorjaar.

beginnen bij de meeste vissen schadelijke effecten op tetreden (Lloyd, 1995).Een pH van 6.2 - 7.8 wordt echter alsoptimaal beschouwd (Bohl, 1993).

VoedselHet voedsel van de grote modderkruipers bestaat vooraluit bodemdiertjes zoals insektenlarven, roeipoot- enmosselkreeftjes, wormen en slakjes die hij met behulp vanzijn tastdraden zoekt (de Nie, 1996; Klupp & Popp, 1992).Ook worden rottende plantendelen en aas gegeten (Ster­ba, 1959; Demoll, 1962).

OnderzoeksmethodenIn het voorjaar van 2000 is nader gekeken naar de versprei­ding van de grote modderkruiper in het veengebied en zijnook van diverse wateren de pH, het elektrischgeleidend ver­mogen (EGV) en het zuurstofgehalte gemeten (zie vegetatieen waterkwaliteit voortplantingswateren). Om het massalepaaien in 1999 te kunnen verklaren zijn de dag- ennachttemperatuur, hoeveelheid neerslag en de luchtdrukvan de maanden april en mei in 1999 en 2000 met elkaarvergeleken. Gekozen is voor een traject voor en na devoortplantingspiek (eind april) van de grote modderkruiper.Het begin van de paaitijd hangt namelijk zeer nauw samenmet het tempo waarin de (water)temperatuur stijgt en dusindirect met de weersinvloeden (mededeling de Nie).

Voorafgaande aan de massale voortplanting in 1999ging een koude periode van een week, waarin denachttemperatuur niet boven de 0,3 graden Celsius uitkwam (figuur 2). Eén dag voor de eerste waarneming vanpaaiende modderkruipers op 22 april 1999 gingen de dag­en nachttemperatuur met respectievelijk zo'n 3 en 8 gra­den omhoog. Ook de luchtdruk steeg in de paaiperiodebijna elke dag tot 1023 hecto Pascal op 28 april. Nadat deeerste paaiende modderkruipers gezien zijn viel er in detwaalf opeenvolgende dagen slechts 0.4 mm neerslag(figuur 2).

De waarneming van paaiende modderkruipers in 2000was op 21 april. De temperatuurstijging verliep veel gelei­delijker dan in 1999. De luchtdruk nam voor het paaienwat langzamer toe, waarna deze ook weer geleidelijk zakte.Na de kleine 'paaipiek' op 21 april viel in de zes dagendaarna 10 millimeter regen.

Het gebied is in april en mei zowel overdag als 's nachtszeer intensief bezocht om paaiende dan wel foeragerendevissen waar te nemen. Helaas zijn op deze wijze geen vis­sen waargenomen.

In diverse wateren zijn in de periode april tot en metmei amfibieënfuiken geplaatst om de aanwezigheid van devissen vast te stellen. In één nieuwe veenplas werden op24 mei modderkruipers gevangen; het betrof een kuitrijpvrouwtje en een mannetje in paaikleed. De bijvangst in defuik was opvallend; zes kamsalamanders en twee kleinewatersalamanders. Bovendien werd aan de oever een dodewaterspitsmuis gevonden. In de overige acht wateren waarde fuiken gemiddeld één week stonden werden geenvissen gevangen.

De watervegetatie bestaat uit restanten (water)veenmos­sen, watervorkje, klein kroos en wat duizendknoopfen­reinkruid. De oevervegetatie bestaat vooral uit riet, forsepollen pitrus, enkele grote lisdodden en veel boom­vormers als boswilg, geoorde wilg en aan de rand van dedammen zwarte els, vuilboom, braamstruiken en zachteberk.

In het Haaksbergerveen heeft een intensieve verveningplaatsgevonden, er is hooguit een dunne veenlaag overge­bleven. Deze veenlaag bestaat uitsluitend uit zwartveen enabsorbeert water zeer langzaam. Het regenwater wordtsnel afgevoerd en nauwelijks 'bewaard' voor drogereperioden. Het zwartveen scheurt bij sterke verdroging inen hierdoor kan dan flinke wegzijging optreden. In de die­pere veenputten kunnen door deze scheuren minerotrofeomstandigheden ontstaan door het dagzomen van eenminerale ondergrond en of door toestroming vanmineraalhoudend grondwater. Vooral op de plaatsen waarde veenputten tot aan de minerale ondergrond reikenvindt in het Haaksbergerveen een extra aanvoer van voe­dingsstoffen plaats (Aggenbach & Jalink, 1998). De diktevan de aanwezige detrituslaag in de voortplantingswaterenvarieert van 20 tot wel 90 centimeter.

Het voorkomen van het watervorkje en klein kroos duidtop lichte eutrofiëring van het veenwater door kwel(Bloemendaal & Roelofs,1988). Deze verrijkende omstan­digheden kunnen samengaan met een zeer zwakke buffe­ring en daarmee met een iets hogere pH. Een soort, alsduizendknoopfonteinkruid, die voorkomt in ondiep zwakzuur water lijkt van deze zwak bufferende omstandig­heden te profiteren.

De pH-waarden van de drie voortplantingswateren zijnachtereenvolgens 5.2, 5.3 en 5.0 De EGv-waarden zijnrespectievelijk 55, 50 en 43 mS/m. Het zuurstofgehalte is(21.7%) 2.31 mg/l en (25.2%)2.68 rng/l, Deze metingen zijn's ochtends verricht op een gemiddelde diepte van 30 cmonder oppervlak en bij een watertemperatuur van 13-14graden Celsius.

De acht andere bemonsterde wateren in de omgeving,waar niets werd gevangen, hadden gemiddeld een watlagere pH (4.1 tot 5.2) en een EGV variërend van 32 tot65 mS/m.

De grote modderkruiper in het HaaksbergerveenHet Staatsbosbeheer beheert het 500 hectare grote natuur­gebied sinds 1969; 200 hectare is werkelijk veengebied, derest bestaat uit heide, bos, akkers en grasland. Het gebied

Page 11: Hardlopers en hazelwormen

RAVON la 4(1) 2001

ligt in een kom, met een hoge dekzandrug als 'water­scheiding'. Het noordelijk en oostelijk gedeelte stondvroeger in verbinding met de Schipbeek door een uitge­breid stelsel van sloten. Deze zijn in 1971gedempt om hetregenwater zoveel mogelijk in het veen te houden. Tenzuiden en westen van deze waterscheiding vloeit het waterrechtstreeks of met een omweg af naar het aangrenzendeDuitse Ammeloër Venn en komt het water uiteindelijk inde Berkel terecht.

De eerste waarnemingen van grote modderkruipers zijnbekend uit de jaren 30 toen hier nog volop turf werdgestoken (mededeling dhr. Molenveld). De exacte locatieis helaas niet te achterhalen.

Latere waarnemingen van grote modderkruipers stam­men uit midden jaren '70 (mededeling objectbeheerderdhr. Dear). In 1976zijn door een medewerker vissen in hetveenwater waargenomen. Hij werd op dat moment nietgeloofd. Later datzelfde jaar werden op nog een locatievissen gezien. In die jaren werd in een muskusratfuik eendode, ongeveer 20 eentimer lange, roze/bruine vis aange­troffen die na determinatie een grote modderkruiper bleekte zijn. Na deze vangst volgden nog enkele vangsten vanlevende grote modderkruipers. In de tussenliggende jarenvan 1977 tot en met 1998 werd nog slechts enkele malenmelding gemaakt van een vangst of zichtwaarneming vande grote modderkruiper in het hoogveengebied (figuur 3).De locatie van een waarneming uit 1983 is anders­; het betrof hier geen veenplas met veenputten zoals deandere locaties maar een afwateringsgreppel/sloot.

Op 22 april van 1999 werden in het Haaksbergerveenenkele paaiende grote modderkruipers waargenomen ineen veenplas. Op 24 en 25 april van dat jaar werden doorB. Willings, R. Smit en R. Dear in een andere veenplas optwee plaatsen enkele tientallen tot honderden paaiendegrote modderkruipers gezien (figuur 3). Op 27 juni 1999werden hier weer enkele paaiende vissen gezien. Op 21april 2000 werden door een wandelaar in dezelfde plasenkele paaiende modderkruipers gezien.

Deze veenplassen van zo'n 4 en 2 hectare bestaan uitveenputten waarvan de diepte varieert van 0.5 tot 2 meter.De wateren zijn van elkaar gescheiden door middel vaneen dam van circa 2.5 - 3 meter breed. De paaiplaatsenlagen allen op zeer beschutte plekken in de veenplassennabij de Duitse grens. De vissen draaiden en kropen omelkaar tussen de wilgenwortels en aanwezige water- enoevervegetatie van de plassen. Ze lieten zich continu aanhet wateroppervlak zien en kwamen ook geregeld methun oranjerode kleuren en stippenpatronen boven hetwater uit. De looppaadjes van de muskusratten door hetveenmos werden zelfs door de modderkruipers benutom te paaien.

Voo~xtrdenvoorp~

Het massale paaien in 1999 op 24 en 25 april kan ten deleverklaard worden door de zeer snelle temperatuurstijgingbinnen enkele dagen. In 2000 is de stijging van de tem­peratuur veel geleidelijker verlopen waardoor een kleine­re voortplantingspiek te zien is. Nadat de eerste paaiendevissen in 1999 gezien zijn valt slechts 0.4 millimeter regenin 12 dagen. Dit zou mogelijk iets te maken kunnen heb­ben met de eiafzet. De larven komen namelijk pas na 8 à9 dagen uit het ei. In een periode waarin veel regen valtzullen de eitjes die op waterplanten zitten op de bodemterechtkomen en is de kans vele malen groter op het nietuitkomen door vraat, schimmels en dergelijke. Het nietuitkomen van eitjes die op de bodem zijn gekomenwordt bevestigd door een onderzoek van Geldhauser(1992).

Hoogveen als leefgebied voor grote modderkruipersNaast het voorkomen van tal van amfibieën en reptielen(heikikker, bruine kikker, poelkikker, middelste groenekikker, gewone pad, kleine watersalamander, kamsalaman­der, adder en levendbarende hagedis) blijkt nu dus ook dezeldzame grote modderkruiper al lange tijd in het Haaks­bergerveen voor te komen. Hij weet zich al meer dan 70jaar te handhaven in de relatief zure, voedsel-, en zuurstof­arme veenputten in dit hoogveengebied. De aanwezigheidvan modderkruipers in de wateren met een pH lager danpH 5 is niet aangetoond. Het zure water en ook ontbrekenvan een goede oever- en watervegetatie kunnen redenenhiervoor zijn. Er is echter slechts een éénmalige metingverricht en grote pH-schommelingen in de veenplassenkomen dagelijks voor. De betrekkelijk hoge EGV-waardeduidt op lichte grondwatervoeding. De verwachte lagepH- en EGV-waarden in de wateren waar de modder­kruipers in 1999 en 2000 paaiden zijn uitgebleven.

Samengevat kunnen de aanwezige voortplantingswa­teren getypeerd worden als voedselarme tot matigvoedselrijke zwakzure, zuurstofarme wateren met kwel­invloeden en een zeer rijke bedekking van oever- enwatervegetatie.

Paaiplaatsen waarhonderden grotemodderkruipersgezien zijn.

-'":="LiJ

C

~u::J-J

C:cv....,Öou,

Page 12: Hardlopers en hazelwormen

~ Paaiplaatsen waarLU honderden grote~ modderkruipers> . ..u gezien zIJn.::l

--J

Ccu....,

Bou.

Ondanks extreme omstandigheden als droogval, zuur­stofarme omstandigheden, flinke schommeling in tem­peratuur en zuurgraad en vorstperioden kan deze vis inhet Haaksbergerveen overleven. De grote modderkruiperblijkt één van de weinige vissoorten te zijn die bestand istegen deze extremen. Wellicht zijn het juist deze extremendie maken dat de grote modderkruiper het in het hoog­veengebied zo goed doet: concurrerende en prederendevissoorten ontbreken. Misschien ligt het optimum van zijntolorantiegrenzen wel bij deze uitersten. Uit met name deNederlandse literatuur komt sterk naar voren dat deze visniet of nauwelijks in vennen of hoogvenen voorkomt. Nuis duidelijk dat de situatie van het hoogveen ruim 65 jaargeleden, niet dezelfde is als vandaag de dag. Vervening,lichte eutrofiëring door jaarlijkse neerslag, verdroging ende gevolgen hiervan hebben het veen deels een anderuiterlijk gegeven.

Uit bovenstaande blijkt dat de soort floreert in zwakzure,voedselarme tot matig voedselrijke, zuurstofarme waterenwaar geen andere vissen zijn aangetroffen en ook niet teverwachten zijn (uitgezonderd de hondsvis ). De grotemodderkruiper lijkt een soort van hoog dynamischemilieus. Echter een dikke modderlaag of detrituslaag ineen hoogveen heeft juist een laag dynamisch stabiele mor­fologie, substraat en structuur, dus een stabiele abiotiek.

Een eigenschap van soorten die leven in hoog dynamischemilieusis dat ze vaak erg mobiel zijn. Grote modderkruipersmaken zelfskorte trektochten over het land. InNederland iser een waarneming uit 1979 van een grote modderkruiperdie bij regenachtig weer werd aangetroffen op de weg opeen dijk nabij Culemborg (mededeling T. deJong).

De grote modderkruiper is een fascinerende soort waarnog lang niet alles van bekend is. Nader onderzoek naarde verspreiding en de waterkwaliteit van de voortplan­tingswateren kan bijdragen aan de bescherming van deze'mol' onder de vissen. Goede voorlichting aan water­schappen bij het beheer van hun wateren en terughou­dendheid bij het baggeren en opschonen van wateren kandeze vis weer van de Rode Lijst afhelpen. Dat grotemodderkruipers sterk te lijden kunnen hebben van boven­staande werkzaamheden in vennen, petgaten en dergelijkemoet een punt van aandacht zijn bij de natuurbeheerdersin Nederland. Het is nu wel duidelijk dat ook vennen enhoogvenen enorme populaties van de grote modder­kruiper kunnen herbergen.

DankwoordAllereerst bedanken wij Staatsbosbeheer, met nameR. Dear en T. Klomphaar voor de toestemming voor hetuitvoeren van dit onderzoek, het beschikbaar stellen vangegevens en adviserinjS. De Organisatie ter Verbeteringvan de Binnenvisserij tOVE), in het bijzonder E. van Leer­sum, was zo vriendelijk ons toegang te verschaffen tot debibliotheek, B. Crombaghs van adviesbureau Natuurba­lans / Limes Divergens en B. Knol van het WaterschapRegge en Dinkei voor het beschikbaar stellen van meet­apparatuur en advisering en becommentariëring van hetconcept. Tenslotte bedanken we dhr. F. Wolters voor delithografie.

SummaryIn the Haaksbergerveen, an area in the Dutch provinceOverijssel near the German border, the Weatherfish (Mis­gurnus fossilis) is known to be present since 70 years. The

Page 13: Hardlopers en hazelwormen

Weatherfish appears to thrive under the extreme condi­tions in the acid ponds in this peatmoor. In 1999hundredsof spawning Weatherfishes were seen. In this article, dis­tribution, water quality of the ponds where the spawningtaak place and the factors that influence this mass spaw­ning are discussed. The spawning waters can be characte­rised as nutrient poor to moderate nutrient rich waters,low in oxygen and influenced by seepage. The waters alsohave a rich vegetation. The mass spawning that took placeon 24th and 2Sth of April 1999came after a sudden rise intemperature within a few days.

LiteratuurAggenbach, CJ.S. &Jalink, M. H., 1998. Hoogvenen; Indikator­

soorten voor verdroging en eutrofiëring van plantengemeen­schappen in hoogvenen, Staatbosbeheer, Driebergen.

Bloemendaal EHJ.L. & Roelofs, JG.M., 1988. Waterplanten enwaterkwaliteit, K.N.N.V., Utrecht.

Bohl, E., 1993. Rundmauler und Fische im sediment: OkologischeUntersuchungen zur Bestands- und Lebensraumsituation vonSchlammpeitzger., Bayerischen Landesanstalt fur Wasserfor­schung, Bayern.

Demoll, R., 1962. Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas,Stuttgart.

Gaag van der, M., 1992, Vissen en natuurbeleid; een studie naarhet natuurbeleid in relatie tot de visstand in het Hollands­Utrechts laagveengebied (afstudeeropdracht), Organisatie terverbetering van de binnenvisserij, Nieuwegein.

Geldhauser F, 1992, Fischer & Teichwirt (Fachzeitschrift fur dieBinnenfischerei). Die kontrollierte Vermehrung des Schlam­mpeitzgers (Misgurnus fossilis, L.)

Gerstmeier, R. & T. Romig, 2000. Zoetwatervissen van Europa.Tirion Uitgeverij, Baarn.

Grieb, A., 1937. Larvale Entwickelung des Schlammbeissers (Mis-

gurnus Fossilis L., Cobitidae, Cyprinoidae).Holcik, J & Mihalik, J, 1968. Das Farbige Buch der Susswas­

serfische. VerlagWerner Dausien, Hanau.Horst, B., 1983. Eidonomie und Anatomie des Schlammpeitzgers,

Diplom Arbeit, Universitat Erlangen.K1upp, R & Popp, M., 1992,Fischer & Teichwirt. Erzeugung von

Schlammpeitzgern in Karpfenteichen.Sterba, G.,1959. Susswasserfische aus aller Welt. Verlag Zimmer

und Herzag, Berchtesgaden.Strijbosch, H., 1982, Natuur en Techniek: De Overasseltse en

Haterse vennen, een natuurgebied onder druk.

Jan-Luc van EUkHändelstraat 18 117557 xz Hengelo

Mark lekhuisEerste Weerdsweg 88741 2 WV Deventer

Figuur 3.Vindplaatsen vangrote modder­kruipers in hetHaaksbergerveen.

Page 14: Hardlopers en hazelwormen

12 RAVON 10 4(1) 2001

HERPETOLOGIE METDE SNELHEID VANHET LICHTDe digitale snelwegHebben herpetologen iets te zoeken in dewereld van Nina Brink, groot geld of wizz­kids waarvan het blikveld niet groter is danhet scherm van de computer? Kunnen deliefhebbers van veldwerk met schepnet enverrekijker zich beter niet verre houden van'De digitale snelweg', de Internetfondsen, e­mail en websites? Mogen een paar zonder­lingen die liever in de vrije natuur zijn metrust gelaten worden over de alles overheers­ende 'nieuwe economie'?

Ja en nee. Met dit overheersen zal het welwat meevallen en inderdaad voor herpetolo­gen en ichtyologen biedt het internet veelmogelijkheden. Op het gebied van amfi­bieën en reptielen is via internet veel infor­matie te vinden. Het is tevens mogelijk omallerlei 'nieuwtjes' automatisch toegestuurdte krijgen. Hier volgen een aantal tips.

e-groupsEen e-group is een (electronic) 'group' men­sen (c.q. computeraansluitingen) die zichmet een bepaald onderwerp bezig houdt.Dit kan in principe elk onderwerp zijn.Onderwerpen waarvoor een egroup isopgericht kun je via internet vinden(www.egroups.com). Het communicerengaat via de computer en de telefoonlijn. Eene-group is te beschouwen als een elektro­nisch netwerk. Je moet je eerst aanmeldenom geregistreerd te staan. Op het momentdat een aangesloten persoon een berichtverstuurt, krijgt iedereen die aangesloten isvia het netwerk automatisch bericht.

Via www.egroups.com en de items 'pets'en 'Amphibians & Reptiles' komt naar vorendat er alleen al op het gebied van amfibieënen reptielen honderden verschillende e­group-sites zijn.

De RAVONWerkgroep Monitoring e-group.Een van deze sites is de site van De RAVONWerkgroep Monitoring. Deze e-group isingesteld om het uitwisselen van veldwerkervaring te bevorderen. Alle vragen overveldwerk, bijzondere waarnemingen of watje maar kwijt wil over de Nederlandse amfi­bieën en reptielen kun je naar voren bren­gen. Vragen en opmerkingen van derden zieje vanzelf op je scherm verschijnen. Ookevenementen zoals excursies, lezingen en delandelijke herpetologendagen kun je op deagenda zetten en lezen.

Enige onderwerpen die dit voorjaar versche­nen:- Korenwolf en knoflookpad Oaap van

Wingerde). Krijgt natuurbescherming pri-

oriteit boven economische ontwikkeling?- Brulkikkers die niet meer brullen (Sergé

Bogaerts)- Eerste eiklomp bruine kikker afgezet op

vrijdag 11 februari 2000 (Raymond Cree­mers)

- Vroege waarneming gladde slang (15 maart2000) op het Wapserveld (André Donker)

Kortom een heel scala aan interessanteonderwerpen die automatisch op je schermverschijnen. Mijn idee is: 'heb je een inter­netaansluiting, meld je aan'. Het is gratis!Aanmelden kan bij Gerard Smit van de Uni­versiteit van Amsterdam. Zijn e-mailadres is:[email protected].

InternetsitesRAVON [www.ravon.nl]De site van RAVon is gemakkelijk onderwww.ravon.nl te vinden. Onderwerpen dieerop staan zijn o.a. algemene informatieover RAVON, informatie over onderzoek(methoden) naar (Nederlandse) vissen,amfibieën en reptielen, adressen van provin­ciale afdelingen, programma's en een over­zicht van de in het tijdschrift verschenenartikelen.

Voor zoetwatervissen is er de onder anderde link naar de sinds 1997 bestaande siteover de rode lijst zoetwatervissen en de ver­spreidingsatlas (http://home.wxs.nl! - hwde­nie). Ook de recent opgenomen link naar defishbase is een hele interessante verwijzing.Binnenkort wordt de vissenpagina uitge­breid en komen ook de 10 meest gesteldevragen aan bod.

De RAVON Werkgroep Monitoring(http://home.hccnet.nl!gerard.smitJravonwm)De Universiteit van Amsterdam is al eenaantal jaren bezig met het monitoren vanonze inheemse amfibieën en reptielen. Zoekje een artikel uit een van de uitgaven van deperiodieken 'Meetnet Amfibieën' en 'Meet­net Reptielen'; alle nummers zijn via ditadres te vinden. Ook zijn er enige resultatenvan beide meetnetten op deze site vermeld.

Podarcis E-zine (http://www.podarcis.nl)Podarcis is een nieuw tweetalig (Nederlandsen Engels) elektronisch magazine (E-Zine).Het verschijnt alleen via internet en wordtsamengesteld door de voormalige Lacerta­redactie. De onderwerpen hebben zowelbetrekking op terrariumkunde als herpetolo­gie in algemene zin. De eerste nummers zijndoor iedereen te bekijken. Daarna dientmen een abonnement te nemen. Voor hetkunnen lezen van de artikelen is het wel vanbelang dat het programma Acrobat Readerop de harde schijf is geïnstalleerd. Op de siteis ook een link met dit programma opgeno­men. Indien nodig kan Acrobat Reader duseenvoudig worden geïmporteerd (de basis­versie van Acrobat Reader is gratis en nodig

voor het kunnen lezen voor zogenaamdepdf-files; files met de extensie (uitgang)'.pdf' ).Een van de onderwerpen die in het eerstenummer aan de orde komt, is een artikel vanJelle Hofstra over herpetologische waarne­mingen op Kreta.

Lacerta (www.xs4all.nl!-lacerta)Op de site van deze vereniging voor terrari­umkunde vinden we o.a. informatie overbeurzen en inhoudsopgaven van recent ver­schenen uitgaven van het tijdschrift 'Lacerta'.

De Natuurpagina (http://natuur.pagina.nl)Voor een indruk wat er allemaalaan sites opinternet staat met betrekking tot het onder­werp 'natuur' (in ruime zin), is er eenNederlandse verzamelpagina opgemaakt(www.natuur.pagina.nl). Via deze paginakan snel een indruk worden gekregen vanwelke internet-sites er zijn met betrekkingtot het onderwerp 'natuur'.

De reptielen van de wereld (www.cmbl-hei­delberg.de/ - uetz/LivingReptiles.html)

Aan de site van het European MolecularBiology Laboratory is een site gekoppeldwaarop alle levende reptielen zijn te vinden.Die informatie per soort is niet erg uitge­breid. Per soort worden de kerngegevensvermeld. Voordeel is wel dat over (bijna?)elke soort informatie is te vinden. Weet eriemand ook zo'n site over amfibieën?

Great Lakes Declining Amphibians Wor­king Group (www.mpm.edu/coilect/vert­zo/herp/daptf/daptf.html)De laatste 50 jaar zijn veel soorten amfibieën(zowel kikkers, padden als salamanders) inaantal afgenomen of zelfs helemaal ver­dwenen.

Zoals de naam van deze organisatie reedsaangeeft, heeft een aantal herpetologen zichin het Amerikaanse Grote Merendistrict ver­enigd om onderzoek naar dit fenomeen tedoen. Hoewel er nog steeds veel onbekendis over de oorzaak van deze achteruitgangworden op deze site als mogelijke oorzakenaangegeven de toegenomen UV-B straling, dehormonale beïnvloeding van de dieren doorpesticiden, de zure regen, het effect vankunstmest en bestrijdingmiddelen en deintroductie van exoten, predatoren enpathogenen. Het lastige van dergelijke feno­menen is dat er vaak sprake is van meerderefactoren die tezamen een sterk negatieveinvloed kunnen hebben (en hierbij elkaarook kunnen versterken). De invloed vaneen afzonderlijke parameter is vaak moeilijkzuiver te bepalen en kan onder goedenatuurlijke omstandigheden zelfs verwaar­loosbaar zijn. Wie over dit onderwerp meerinformatie zoekt, kan op deze site in iedergeval een aantal interessante artikelen ach­terhalen. Ook zijn er veel vermeldingen naar

Page 15: Hardlopers en hazelwormen

RAVON 10 4(1) 2001

andere sites (over het onderwerp in bredezin) opgenomen.

VirusscannerVoordat je op het net gaat surfen, is hetzeker zinvol om eerst een virusscanner teinstalleren. Zelf heb ik (W. van der Meulen)via mijn internetaanbieder Planet Internet deAVP virusscanner geïnstalleerd. Ook Nortonis een bekende ontwikkelaar van virusscan­ners. Noodzakelijk is dat de virusscannerzichzelf kan updaten. Daar er constant nieu­we virussen worden gecreëerd, moetenvirusscanners ook steeds worden aangepast.

Dit updaten gaat ook via het net. Het pro­gramma is zo ontworpen dat het periodiekcontroleert of er een nieuwe versie is ver­schenen. Zo ja, wordt de nieuwste versieautomatisch geïnstalleerd (gedownload). Nade eerste installatie heb je er in principegeen omkijken meer naar. Doe het echterwel. Met 'onbeschermd' surfen loop je eengoede kans dat eens je systeem 'plat' gaat.Mogelijkerwijs is dan alle informatie op deharde schijf beschadigd of vernietigd.

Zoeken op het netZoeken op het net kan met behulp vanzogenaamde zoekmachines. Hiervoor dienteerst de site van een zoekmachine opge­zocht te worden. Vervolgens kan door mid­del van het opgeven van een zoeksleutel(bijvoorbeeld 'amfibieën') het adres wordenopgezocht van de locatie waar de verwijzin­gen naar het woord amfibieën zijn opgesla­gen. Alle adressen die aan de zoeksleutelvoldoen worden na het zoeken op hetscherm weergegeven. Door te 'browseri' kanvervolgens een bondige samenvatting wor­den verkregen van wat er per site aan infor­matie is opgenomen.

Iedereen die wel eens aan het zoeken is

geweest met zoekmachines weet dat je metde ene zoekmachine zaken wel vindt die jemet een andere niet vindt. Om dit zoeken tebespoedigen is het mogelijk om met eenzoekmachine te zoeken die weer via anderezoekmachines gaat zoeken. Dit kan o.a. methet programma copernic2000. Met coper­nic2000 kan via 14 zoekmachines tegelijker­tijd worden gezocht. De zoekresultatenkunnen hiermee aanzienlijk worden verbe­terd. Het programma copernic2000 kun jeook weer via internet ophalen en installeren(www.coperoic2000.com). Het basisprogram­ma van copernic.2000kan gratis worden ver­kregen (gedownload).

Wie weet andere Interessante sites?In bovenstaand overzicht zijn slechts enkelesites met informatie over amfibieën en rep­tielen opgenomen. Wij willen graag eenoverzicht samenstellen van sites waaropvoor de geïnteresseerde waardevolle infor­matie is te vinden. Om deze reden verzoe­ken wij u om als u interessante sites opinternet vindt, deze aan ons door te geven.D kunt dit schriftelijk doen of per e-mail.Bij voorbaat dank.

Wietse van der Meulen ([email protected])Heorik de Nie (http://home.wxs.nl/-hwde­nie)

VIDEOFILMHAAKSBERGERVEENMet de film 'het Haaksbergerveen' heeftBETRA film landscape pictures (Ben Tragter)een mooie film over dit bijzondere gebiedafgeleverd. In het kort wordt het ontstaanvan het veen aangestipt, evenals de ontgin-

13

ning en de herstel- en beheersmaatregelendie worden getroffen. De film bevat beeldenvan het veenlandschap en van de aanwezigeflora en fauna. Vogels, amfibieën en enkeleinsecten krijgen de aandacht, maar metname de adder is volop in beeld. De vanzeer dichtbij gefilmde adderdans is ronduitspectaculair. De ritueel vechtende mannetjeszwemmen zelfs een stuk door het water enkijken soms al kronkelend recht in de lens.Twee RAVONners die in het gebied onder­zoek aan adders hebben verricht (Paul vanHoof en Martijn Dorenbosch) komen inbeeld en geven een korte uitleg.

De beeldkwaliteit is professioneel en deteksten zijn duidelijk ingesproken. Tijdenshet Nationale Nova Filmfestival werd defilm door een professionele jury uitgeroepentot beste amateurfilm van het jaar. Het isjammer dat de aandacht voor met nameinsecten niet geheel volledig is. Zo wordtvan libellen gezegd dat er 'maar liefst' (?) 16soorten voorkomen. In het Haaksberger­veen komen echter meer dan 30 soortenvoor, waaronder een aantal zeer bijzondere.

De film is zeer interessant voor mensen diegeïnteresseerd zijn in het gedrag van de adderen voor mensen die meer willen weten overhoogvenen in Nederland. Met name voornatuurmusea, scholen en natuureducatievecentra vormt de film dan ook een welkomeaanvullingop de audio-visuele collectie.

De film is te bestellen bij de maker, BenTragter, Deugenweerd 17, 7271 XR Borculo(tel. 0545-272087). Mogelijk komt de filmbinnenkort ook beschikbaar via het publica­tiebureau van RAVON. De kosten per kopiebedragen F 40,-.

Jeroen van Delft

OVER DE BOOM­KIKKERS VANSCHOUWENDe redactie van 'RAVaN' kreeg onlangs eeningezonden brief van de heer van der Molenuit Velp. Hij bleek meer te weten over deboomkikkers die recent op Schouwen zijnontdekt (Musters, 2000). De heer van derMolen geeft in deze brief een eerlijk engedetailleerd beeld van zijn eigen bijdrageaan deze introductie. Hoewel het bij wetverboden is en RAVON het op eigen houtjeuitzetten van diersoorten niet goedkeurt,willen wij u dit relaas zeker niet onthouden.

Dergelijke gedetailleerde beschrijvingenvan andere uitzettingen zijn van harte wel­kom. Zij kunnen wellicht bijdragen aan hetcorrect interpreteren van de status van'vreemde' populaties in ons land.

Graag wil ik viadeze ingezonden brief reageren ophet artikel 'Boomkikkers op Schouwen' van Musttij(2000). Begin augustus 1985 liet ik me verleiden omuit Kroatië (omgeving Plitvice) van verschillende

Page 16: Hardlopers en hazelwormen

14

locaties boomkikkers mee tenemen naar Nederland.Het ging om een volwassen mannetje en vrouwtje en16larven met achterpoten. Ik wist toen niet datookbuitenlandse boomkikkers in Nederland beschermdzIJn.

Na zonder uitval de reis te hebben overleefd, wer­den zethuis ondergebracht intwee terraria. Om kan­nibalisme te voorkomen werden de kleintjes gescheidenvan de groten ondergebracht. In oktober ging de hele'familie' in winterslaap in een buitenterrarium. Degemetamorfoseerde larven waren inmiddels uitge­groeid tot circa 1,5 cm. grote kikkertjes. Begin april1986 haalde ik alles weer springlevend tevoorschijn.Dejuvenielen waren twee maanden later al zo groot,dat ik zebijde adulten duifde te zetten. Dekikkerskregen een zeer gevarieerd dieet aangeboden.

Eindmei of begin juni vond amplexvorming eneiafzet plaats. En zie, het wonder geschiedde, in devoorzomer zwommen er zo'n 1100 dikkopjes minhet watergedeelte. Na deze in diverse aquaria overge­daan te hebben, groeiden zezeer voorspoedig. Maarhoe nu verder? Wánt wat moet je met 1100 boom­kikkers? Alsje met dieren ofplanten tracht tekwe­ken en het luktniet, vindje daterg jammer. Alshet,zoals in dit geval, wonderwel van een leien dakjegaat, is het probleem ongeveer even groot. Enkelebeheerders van 'heemtuinen', waaronder Larensteinin Velp, toonden bij navraag belangstelling voor

boomkikkers. Na bijieder zo'n 100 larven tehebbengedumpt in ogenschijnlijk gumtige biotopen, kwamhier echter niets van terecht. Buiten Larenstem kanikmijnu, naruim 14 jaar, niet meer herinneren waarlarven naar toe zijngegaan.Via een kennis kwam ik in contact met dhr. BrunoMertens, die dolgraag boomkikkers wilde hebben ener aljaren naar op zoek was. Het schijnt dathijaleerder (in de 70er jaren) van iemand Zuid-Europe­se boomkikkers (Hyla meridionalis) had gekregen,die echter niet aamloegen (mond. med.).

Vergezeld van zijn vrouw kwam Bruno kikker­visjes bijmijhalen. Hoeveel hij er meegenomen heeft?Ik vermoed zo'n 400, plus nog een stuk oftien suba­duiten. Dit moet in de eerste helft van juli zijngeweest, want de larven hadden nog geen achterpoten.Bruno liet mijtoen watfoto 'szien van zijn 'Tidorp ,en van de poel waar hij de larven wilde uitzetten.Datzag er mijns inziens wel gumtig uit. Hij vertel­de me in oftegen de duinen tewonen. Ik kon op datmoment niet vermoeden wat een prachtig duinenge­bied de 'Kop van Schouwen' zou zijn. Dat besefte ikpas veel later, ofschoon ik er zelfnooit geweest ben.

Na het artikel 'Boomkikkers op Schouwen'(Musters, 2000) tehebben gelezen, heb ik direct eenbriefnaar Bruno gestuurd, die inmiddels alweer eenaantal jaren in Nieuw-Zeeland woont (zie ookMusters, 2000), met onder meer de vraag ofhij van

RAVONIO 4(1)2001

anderen ook nog boomkikkers heeft betrokken. In deenthousiaste briefdie ik van hem terug kreeg, schrijfthij alleen maar over 'mijn' Kroatische boomkikkersen bedankt me voor het 'goede nieuws'.

Vermeldenswaardig is verder dat ik de overgeble­ven boomkikkers inclusief de ouderdieren een jaarlater (1987) ook op Larenstein heb losgelaten, even­min met succes.

Dat over (her)introductie van levensvormen hetlaatste woord nog niet gezegd is, blijkt onder andereuithet uitgebreide artikel van Rob Lenders (1998):Betekenis en nutvan de boomkikkernorm. Een stand­puntover (her)introductie.

Mocht ik ooit nog eens op het idee komen omreptielen of amfibieën uit te zetten, dan zal ik datzeker slechts doen ingoed overleg met bevoegde insian­ties en het RAvoN-bestuur.

LiteratuurLenders, R., 1998. Betekenis en nut van de 'boom­

kikkernorm'. Een standpunt over (her)intro­ductie. RAVON 4 2(1): 6-8.

Musters, K., 2000. Boomkikkers op Schouwen.RAVON9 3(3): 49-57.

Sjef van der MolenBoulevard 33A, 6881 HP Velp (Gld.)

RINGSLANG, PARASIETOF SLIMME VOGELDe Zuidelijke Kievitsbuurt is een deel vande Loosdrechtse plassen dat nog rijk is aanlegakkers. Op een aantal van die legakkerszijn recreatiewoningen gebouwd. In hetgebied komt de ringslang vrij algemeenvoor. Op een zonnige dag, einde juni, zagdhr. Koeman uit Maarssen paniek in eenkleine kokmeeuwkolonie. De vogels hin­gen krijsend boven de nesten. Voorzichtignaderde dhr. Koeman en zag in een kok­meeuwnest, boven op de eieren, twee rings­langen liggen. De meeuwen durfden niet ophet nest te landen. Na enige tijd verlieten deslangen het nest en werd hun plaats weeringenomen door de kokmeeuwen. Enkeledagen later herhaalde zich dit tafereel en vol­gens dhr. Koeman gebeurde dat zelfs eenaantal malen.

De vraag is natuurlijk waarom de slangendit gedrag vertoonden. Dat de slangen hetnest bezochten om de eieren op te eten lijktmij uitgesloten. Voor zover ik weet etenringslangen geen eieren. Ook nadat de slan­gen het nest een aantal keren bezocht had­den keerden de meeuwen steeds terug. Zou­den de slangen de eieren hebben opgegeten,dan zouden de meeuwen niet meer gaan zit­ten broeden.

De heer Wolters, die mij het hele verhaalschreef, opperde een andere mogelijkheid.

De slangen hebben op een of andere manierontdekt dat de eieren van de kokmeeuwenlekker warm zijn. Met name op zonlozedagen kunnen de slangen daar de benodig­de warmte opdoen. Als de eieren na eentijdje teveel zijn afgekoeld verlaten de slan­gen het nest weer, waarna de kokmeeuwenhun eigendommen weer in bezit nemen. Dit

lijkt een plausibele reden. De waargenomenherhaling wijst in die richting. Dat ringslan­gen snel warme plaatsjes ontdekken isbekend. Zelf heb ik wel eens een dag oftwee voor een excursie in een dichte brand­netelbegroeiing een stukje van een halve m?vrij gekapt. Op de dag van de excursie lagendaar ringslangen.

Page 17: Hardlopers en hazelwormen

RAVON 10 4(1) 2001

Zelf denk ik dat er nog een andere moge­lijkheid is. Het nest van kokmeeuwenbestaat uit allerlei plantaardig materiaal.Broedende meeuwen hebben de gewoontesteeds meer materiaal in en om hun nest teverzamelen, zeker als het nest in een vochti­ge omgeving ligt. Door de toegevoerdewarmte van de broedende vogels lijken denesthopen op kleine broeihopen. Door hiereieren in te leggen lijkt succes verzekerd.Voor deze hypothese pleit dat het op debetreffende dagen zonnig en warm was.Voor de slangen was er dus geen noodzaakextra op te warmen. Bovendien heeft de zonin juni en juli zoveel kracht dat de slangende extra warmte van de eieren niet nodighebben. Het tijdstip van de waarneming,ergens in eind juni komt overeen met deeiafzetperiode van de ringslang.

De juiste verklaring kan pas met zekerheidachterhaald worden als het materiaal waaruitde nesten hebben bestaan, onderzocht wordtop resten van uitgekomen ringslangeieren.Mogelijk dat volgend jaar, als de slangenweer worden gezien, de nesten na de broed­periode onderzocht worden. Hoe dan ookblijkt de ringslang een slimme vogel te zijndie andere vogels voor zich laat werken.

Theo deJong

GESTIKT OFBEVROREN?Naar aanleiding van de meldingen van dodeamfibieën in RAVON nr. 6 en 8 wil ik eensoortgelijke waarneming melden.In januari 1982 werden door mij in mijntuinvijver in 's-Heerenberg onder de oever­begroeiing twee concentraties dode amfi­bieën aangetroffen. Het betrof in totaal 55bruine kikkers en 2 kleine watersalamanders.Het ging bij de bruine kikkers om 30 man­netjes, 15 vrouwtjes, 2 tweejarige exempla­ren en 8 éénjarige exemplaren. De lengtesvan de bruine kikkers zijn door mij op­gemeten.

De vrouwtjes waren alle in meerdere ofmindere mate gezwollen en één van hen ver­toonde een barst. Enkele kikkers misten éénof twee stukken van poten. Omdat ik in hetvoorjaar van 1981 in dezelfde vijver eenlevend mannetje gezien heb dat een voetmiste, ga ik er van uit dat de pootafwijkin­gen al voorkwamen toen deze kikkers nogleefden.

Op het moment dat ik de dode amfibieënvond, lag er in de vijver (3 x 2 m) een dikkelaag ijs met in het midden een door mij(t.b.v. de zuurstoftoetreding) gemaakt wak.Boven het ijs stond circa 10 cm water. Onderhet ijs bevond zich uiteraard ook water. Hetijs was nog overgebleven van een periodemet strenge vorst. Ik ben er indertijd van uitgegaan dat de amfibieën door bevriezing omhet leven gekomen zijn. Ik dacht daarbij indit geval aan de volgende verklaring: De in

de vijver overwinterende amfibieën zijnna de strenge vorst naar boven gekomen(mogelijk vanwege zuurstoftekort of doorde invloed van de zon). Door het gat zullenzij in de waterlaag boven het ijs terechtge­komen zijn. Daarna zijn zij onder de oever­begroeiing weggekropen maar konden toenhet kouder werd vanwege het ijs niet dieperwegkruipen. Toen de temperatuur verderdaalde zijn zij bevroren. Nadat de dooiinviel, zijn zij door mij gevonden. De dodedieren zaten dicht tegen elkaar, wat op mijde indruk maakte dat ze tegen elkaar ge­kropen waren om gezamenlijk door hun(weliswaar lage) stofwisseling een tempera­tuurvoordeel te hebben.

In de door Bert Geerdes en Theo de Jongbeschreven gevallen (RAVON 8) lijkt mij ver­drinking of verstikking ten gevolge van eenstijgende grondwaterspiegel minder waar­schijnlijk. Bruine kikkers kunnen immersook onder water overwinteren. Indien bijoverwintering op het land holtes vollopenmet water, zullen deze kikkers, naar ik aan­neem, zonodig naar boven weten te komenof overschakelen naar huidademhaling.

Voor de verklaring moet mijns inziens ineen andere richting gedacht worden. Inmoerassige bodems zou een situatie kunnenontstaan waarbij sprake is van conflicterendemilieufactoren. Dit is het geval wanneer erin de winter of het vroege voorjaar sprake isvan toenemend zuurstofarme omstandighe­den (door zuurstofverbruik van organis­men). Daardoor kunnen amfibieën naarboven gedreven worden, waar zij echter bijvorst in de problemen kunnen komen,omdat ze dan naar beneden zouden moetengaan. Problemen zouden ook kunnen ont­staan als in maart amfibieën na migratieterecht komen bij water waar nog sprake isvan een ijslaag (ook in de bodem van deoevers). Wanneer het dan opnieuw gaat

15

vriezen, slagen de amfibieën, door de onder­liggende ijslaag, er niet in voldoende diepweg te kruipen. Hierdoor vallen ze alsnogten prooi aan bevriezing.

Jan Verhagen

EIAFZETVANBITTERVOORNS INNIEUWE MOSSELDe bittervoorn (Rhodeus sericeus) komt alge­meen voor in het westen van de provincieUtrecht. De soort leeft daar in allerleigroteen kleine sloten en plassen. Voorwaardevoor het voorkomen van de bittervoorn isde aanwezigheid van grote zoetwatermos­sels van de geslachten Unio en Anodonta.Hierin worden namelijk de eieren afgezet.De eieren worden door het vrouwtje, metbehulp van een lange legbuis, diep in demossel in het kieuwweefsel afgezet. Deovale, kleverige eitjes blijven daar plakken.De eieren komen, afhankelijkvan de tempe­ratuur na vijf tot zeven dagen uit. Na het uit­komen blijven de vislarvengedurende onge­veer twee tot drie weken in de mossel.Waarschijnlijk ondervindt de mossel geenschade van deze inwoners.

In mijn aquarium heb ik, sinds september2000 drie mannetjes en vijf vrouwtje bitter­voorn, samen met drie zwanemossels(Anodonta cygnea). Op 4 november heb ikving ik tijdens visinventarisaties in deKromme Rijn bij Bunnik veel aziatischemossels (Corbicula fluminea). Deze soort is in1988voor het eerst in Nederland in de Lekbij Lekkerkerk aangetroffen Genner & Bij deVaate, 1991). De grootte van de drie aziati­sche mossels bedroeg circa20 mmo De soortleeft, in afwijking tot de zwane- en schil-

Page 18: Hardlopers en hazelwormen

OlCo....,Q)"0oQ)

~~Vio(5u,

16

Bittervoorn en zwanemossel.

Bittervoorn en aziatische mossel.

dersmossel, bij voorkeur in grovere zandbo­dems. Snel na het uitzetten in mijn aquariumgroeven de aziatische mossels zich geheel in;slechts door zeer nauwkeurig zoeken kon­den de in- en uitstroomopening van de die­ren nog worden gevonden.

Tot aan midden december had geen vande bittervoorns belangstelling voor de zichimmer door het aquarium verplaatsendezwanemossels. Op 15 december leek heterop dat een mannetje bij een mossel eenterritorium afbakende. Zijn kleuren werdenintenser en hij verjoeg af en toe de anderevissen uit de omgeving van de mossel. Op22 december vertoonden twee vrouwtjeseen legbuis van circa acht mmo

Op 25 december was de legbuis bij een vande vrouwtjes uitgegroeid tot een lengte vanongeveer 25 mmo Ze liet zich ook niet meerdoor het mannetje bij de mossel wegjagen.

Op een gegeven moment stonden de die­ren, op circa 15 cm afstand van de zwane­mossel, met de kop naar beneden vlakboven de bodem. Het mannetje waaierdeintensief met de borstvinnen. Plotselingstootte het vrouwtje, met stijve legbuis naarvoren. Hierna leek het alsof het mannetjewat zandkorrels verplaatste, daar waar hetvrouwtje de bodem had geraakt. Hoe goedik ook keek, ik kon niets bijzonders aan debodem ontdekken.

Op 1 januari 2001 was er weer een vrouw­tje duidelijk geslachtsrijp. Nu had het man­netje een territorium ingenomen achter inhet aquarium. Omdat ik foto's wilde maken

RAVON 10 4(1) 2001

wilde ik de zwanemossel, die daar natuurlijkaanwezig moest zijn, op een beter zichtbareplaats leggen. Maar ik zag en voelde geenzwanemossel. Wel voelde ik een Aziatischemossel op die plaats. Deze heb ik toen vlakbij het glas, op een afstand van 10 cm vaneen zwanemossel gelegd. Meteen begon demossel zich langzaam in te graven. Het man­netje bittervoorn was onmiddellijk ter plek­ke en begon de aziatische mossel met de bekte beroeren. Toen de bittervoorn metde borstvinnen begon te waaien opende demossel zijn schelp en in- en uitstroomope­ning. Ook het vrouwtje kwam naderbij enweer stonden beide dieren met de kop naarbeneden boven de bodem. Maar nu zag ikwaarom. Plotseling stootte het vrouwtjenaar voren en een groot deel van haar leg­buis verdween in de in- en uitstroomope­ning van de aziatische mossel. Deze slootdirect, maar toen het mannetje even laterweer begon te waaieren opende de mosselzich weer en stootte het mannetje zijn hom­vocht boven de mossel uit.

Voor zover ik weet is dit de eerste obser­vatie van eiafzet van bittervoorns in eenandere mossel dan van het geslacht Anod­onta of Unio.

Op 5 januari heb ik de zwanemossels ver­wijderd om te kunnen nagaan of de eierenzich succesvol in de mossel zullen ontwik­kelen. In de volgende editie van RAVON

volgt een uitgebreide beschrijving en ver­melding in hoeverre de voortplanting metbehulp van de aziatische mossel succesvolis geweest.

LiteratuurJenner,HA en A. Bij de Vaate, 1991. Wordt de Azia­

tische mossel, Corbicula fluminea een probleemin Nederland?HzO 24, 1991. Nr 24: 101-103.

Theo deJong

BETRAPT:'MUURSALAMANDERS'In 1994 is op een golfbaan in de GelderseVallei een voetgangersbruggetje over eenpoel geplaatst. Dit om de belevingswaardevan de golfers te vergroten en voor eenbetere doorstroming in het golfspel. Deconstructie van de brug bestaat uit stalenlengtebalken en dwarsbalken met hieropazobé planken. Dit geheel rust aan weerszij­den op vierkante gemetselde muurtjes diezijn verankerd in de grond. Tegen de zijkan­ten van de muurtjes aan zijn hardhoutenplanken geschroefd.

Op 21 november vonden enkele collega'svan mij tijdens sloopwerkzaamheden vandeze brug 'beesten' zoals zij zeiden; 'ze lijkenop hagedissen I' Ik werd er natuurlijk snelbijgehaald en het bleek om salamanders tegaan. Zowel tussen de voegen van de stenenals tussen de stenen zelf, vonden we maarliefst 20 kamsalamanders waarvan 12 manne­tjes, 7 vrouwtjes en één juveniel exemplaar

Page 19: Hardlopers en hazelwormen

RAVONIO 4(1)2001

alsmede 3 juveniele kleine watersalaman­ders. Aan de 's winters, normaal gesproken,koude noordoostkant van de brug bevon­den zich slechts 3 kamsalamanders en 1 klei­ne watersalamander, aan de zuidwestkantzaten de overige salamanders.

Het poeltje, dat ooit deel uitmaakte vaneen groot heide- en vennencomplex, isongeveer 250m? groot en is bijna geheelbeschaduwd door grote elzen en schietwil­gen. De oevervegetatie bestaat uit pitrus,grote lisdodde, wolfspoot, boswilg, schiet­wilg en opslag van elzen en berken. Op debodem van de poel bevindt zich een flinkpakket van bladeren en andere plantenres­ten.

Dat alleen deze poel op de golfbaan eenredelijke populatie van kamsalamandersbevat, is geen toeval. Tien jaar geleden is degolfbaan aangelegd en zijn vele plassennieuw gecreëerd. De bestaande watertjeszijn ingepast in het ontwerp. In alle water­tjes, behalve de hierboven besproken poel,zijn tientallen voorns, baarzen, graskarpersen brasems uitgezet. Dit verklaart veel overhet beperkte voorkomen van de kamsala­mander.

Uiteraard hebben wij na de sloopwerk­zaamheden een ander winterverblijf voor dedieren gebouwd met behulp van dezelfdestenen en planken. Hopelijk trekken de sala­manders in de toekomst naar deze winter­verblijfplaats of naar de in het voorjaar van2001 nieuw te bouwen brug.

Naar aanleiding van deze vondst van 'muur­salamanders' wil ik enkele kanttekeningenplaatsen bij het beheer van golfbanen.

Enkele voorbeelden van 'beheermaatrege­Ie?' die veelal op golfbanen verkeerd gaanZIJn:- het uitzetten van vis, nota bene in speciaal

aangelegde 'kikkerpoelen',- maaien (en niet gefaseerd) van waterkan­

ten en 'roughs' in de zomermaanden wan­neer gemetamorfoseerde amfibieën aanland komen, en jonge vogels hier dekkingzoeken,

- schonen en baggeren van plasjes in devoortplantingstijd van amfibieën, vissen envogels of gedurende de winter wanneerdieren in een winterslaap of rust zijn,

- hanteren van te hoge mest- en gewas­beschermingsgiften waardoor flinke uit­spoeling optreedt.

Het aanleggen van een golfbaan heeft inNederland gelukkig heel wat voeten inaarde. Talloze bezwaarschriften wordengeschreven. Bij een golfbaan van 50 of meerhectare is een milieueffectrapportage ver­plicht. Hierin moeten onder meer richtlijnenvoor een beheerplan en een rnonitorings­plan worden opgenomen. Onderzoek naardiergroepen is veelal summier, Ook de his­torische waarnemingen van soorten wordenslecht gedocumenteerd in deze effectrappor­tages. Door dit manco worden natuurlijkvele soorten 'over het hoofd gezien' en geefthet een incompleet beeld van aanwezige

flora en fauna. De doelstellingen voor hetbeheer worden hierdoor op gebrekkigeinformatie gebaseerd.

Ook de mensen die op golfbanen dewerkzaamheden uitvoeren ontbreekt hetvaak aan kennis en ervaring om aan deprachtig verwoordde visies vorm te geven.

17

Vindplaats 'Muursalamanders',

Bijvoorbeeld van beoogde gradiënten dieop een golfbaan zullen verschijnen en hetzorgdragen voor aanwezige populaties vanrode lijst soorten komt vaak niets terecht.Het zijn met name de fraaie visies die maken

Page 20: Hardlopers en hazelwormen

18

~ dat golfbanen toch vaak in de buurt van.Q natuurgebieden kunnen worden aangelegd.~ Het idee is dat ze als buffer, verbindingszo­al ne of als 'stepping stone' in de Ecologische~ Hoofdstructuur kunnen functioneren ..9 Maar om golfbanen ook daadwerkelijk5: natuurvriendelijk te laten zijn zouden Pro-

vincies en vooral gemeenten strenger moe­ten controleren op naleving van opgesteldemilieueffectrapportages en de adequate toe­passing van beheer -en inrichtingsmaatrege­len. Monitoring en goede evaluaties zijnhierbij cruciaal. Ook is een betere samen­werking tussen natuurbeherende organisa­ties en de eigenaren en beheerders van golf­banen nodig. Op golfbanen zijn immerskansen genoeg voor planten en dieren, maardan moeten ze wel ten volle benut worden!

Jan-Luc van Eijk

RAVON 10 4(1) 2001

GEWONE PADDENONDER HET IJSSoms komt het voor dat een ogenschijnlijkdoodnormale waarneming ineens opmerke­lijk wordt. Dit realiseerde ik me bij het lezenhet rapport: 'Amfibieën in uiterwaarden'.Het betreft een onderzoek naar amfibieënen overstromingsdynamiek' van WilbertBosman.

Op basis van literatuuronderzoek komthij tot de conclusie dat in onze contreienoverwintering in het water nooit is aange­toond, maar dat algemeen aangenomenwordt dat padden op het land overwinteren.In een vervolg onderzoek werd aangetoondin uiterwaarden op het land overwinterendegewone padden tijdens overstromingenvaak hun winterverblijf vaak verlaten (Bos­man, 1995).

Dit geldt dan tenminste voor ons land.Van midden Zweden is bekend dat gewonepadden overwinteren in kleine (snel)stro­mende watertjes. De omstandigheden daarzijn echter niet te vergelijken met de Neder­landse situatie omdat we met een anderklimaat te maken hebben.

Gezien de bevindingen van Bosman, wil ikmelding maken van overwinterende paddenin Zuid-Hollandse poldersloten. Al enigejaren ga ik in het najaar en 's winters erop uitom zoetwatervissen te inventariseren. Metbehulp van een groot schepnet inventariseerik sloten en boezems in met name het laag­veen gebied van Zuid-Holland. Regelmatigvang ik tijdens het vissen gewone padden.

De dieren worden gevangen op de bodemtussen de oeverbegroeiing. Eenmaal teruggezet in het water zwemmen de padden weertraag naar de bodem. De waarnemingen heb­ben betrekking op de hele winter periode;van oktober tot aan de voortplantingsperio­de. Onlangs ving ik in de maand decemberweer twee volwassen padden onder het ijsvan een spoorsloot. Merkwaardig genoeg

kozen de padden voor het water in plaats vanhet droge vorstvrije spoor talud.Bij mijn weten heb ik alleen volwassen pad­den boven water gehaald. Verder meen ik teweten dat ook alle eerdere waarnemingenbetrekking hebben op het laagveen-gebiedrondom Hazerswoude en Koudekerk aidRijn.

Een verklaring voor dit blijkbaar opmer­kelijke gedrag van de gewone pad is wat mijbetreft niet direct voorhanden. Wellicht zijnin laagveengebieden geschikte droge vorst­vrije overwinteringsplaatsen schaars. Omzich te handhaven in deze gebieden kan ver­ondersteld worden dat de gewone pad demogelijkheid heeft ontwikkeld om het waterin te gaan.

LiteratuurHagstrom, T., Winter Habitat se1ection by some

north european amphibians, British journal ofherpetology, vol 6, pp 276-277, 1982

Bosman, W., Amfibieën in uiterwaarden; amfi­bieën en overstromingsdynamiek, KUN, 1994

Bosman, W., Amfibieën in uiterwaarden; Effectenvan overstromingen op overwinterende amfi­bieën. KUN, 1995.

Arjan van der Lugt

Rivierdonderpad.

VISSEN IN UTRECHTDe sector Ecologisch onderzoek en Groeneregelgeving (RER) van de provincie Utrechtverricht onderzoek naar de gesteldheid vande planten - en dierenwereld. Door middelvan de provinciale Milieu-inventarisatiewordt jaarlijksruwweg 10% van het Utrecht­se grondgebied op flora en fauna onder­zocht. Eén van de onderzochte fauna­elementen betreft de inheemse zoetwater­vissen.

In 2000 is er voor gekozen om het onder­zoek met behulp van een draagbaar electro­visapparaat circa 20 monsterpunten in West­Utrecht en 5 monsterpunten in het KrommeRijngebied te onderzoeken. De monsterpun­ten betreffen met name weteringen en bredesloten. Daarnaast zijn twee monsterpunten inde Lekonderzocht: de strang bij het eiland DeBol en het natuurontwikkelingsproject DeHorde. De bemonstering uitgevoerd op 28,29en 30 november. In deze drie dagen zijn intotaal 3011 vissen gevangen. Het aantal soor­ten bedroeg 26! Onderstaande tabel geefthiervan een overzicht.

Page 21: Hardlopers en hazelwormen

I.AVON la 4(1) 2001

De in de tabel vetgedrukte soorten wordenhieronder kort besproken.

BittervoornDeze soort komt zeer algemeen in West­Utrecht voor. Veelal werden de dieren vlak­bij de oever gevangen.BotDe bot is alleen in de Lek gevangen. Zonderuitzondering betrof het dieren kleiner danacht centimeter.GiebelIn het natuurontwikkelingsproject De Hor­de werd een giebel van circa 30 centimetergevangen.DunlipharderDe dunlipharder is een brakwatervis dieslechts gevangen is in het natuurontwikke­lingsproject De Horde. De Horde is eennieuw gegraven stroomafwaarts aangetaktedoodlopende rivier arm. De bodem bestaatuit hard zand, met wellicht hier en daar watgrind. Door dat de rivier ter plaatse eengetijde verschil kent van circa 60 centimeteren door de zuigende werking van langs

varende vrachtschepen ligt er in een grootdeel van de Horde geen slib op de bodem.De gevangen dunlipharders waren circa 2,5centimeter groot. De soort is gedetermi­neerd aan de hand van de bekvorm en devorm van het uiteinde van de bovenkaak.Waar deze jonge dieren geboren zijn is nogonbekend.RivierdonderpadDe rivierdonderpad is slechts op één plaatsin het Kromme Rijngebied aangetroffen.Het betrof een zeer ondiepe (10 - 20 cm)afwateringssloot met een vrij harde bodemmet veel puin.SneepDe vier snepen zijn gevangen in de Horde.De lengte van de dieren was circa tien centi­meter. Onduidelijk is waar deze typischeriviervis vandaan is gekomen.SerpelingDe lengte van de vijf serpelingen bedraagtongeveer tien centimeter. Drie serpelingenzijn gevangen in een uitwateringssloot in deSteenwaard ter hoogte van Culemborg.Deze uitwateringssloot staat in open verbin-

19

ding met de Lek.In een sloot paralel aan het Amsterdam­

Rijnkanaal zijn twee serpelingen gevangen.In deze sloot wordt water vanuit hetAmsterdam-Rijnkanaal gepompt om dedrainerende werking van het kanaal tegen tegaan (De Jong, 1998).Het Amsterdam-Rijn­kanaal staat via de Beatrixsluizen in verbin­ding met de Lek. Waarschijnlijk zijn allegevangen serpelingen uit de Lek afkomstig.

LiteratuurAfdeling voorlichting van de Organisatie ter Ver­

betering van de Binnenvisserij (red), 1996.Cursusboek Visherkenning. Nieuwegein.

Jong, Th. de, 1998.Vissen in het Kromme Rijnge­bied. Over kroezen en grondels, bermpjes envetjes. RAVON 1(3): 33 -36.

Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de NederlandseZoetwatervissen. Stichting Atlas van de Neder­landse Zoetwatervissen. Doetinchem.

Nijssen, H. & SJ. De Groot, 1987. De Vissen vanNederland. Stichting Uitgeverij KoninklijkeNederlandse Natuurhistorische Vereniging.Hoogwoud.

Theo de Jong

RAVON HEMELVAART­WEEKEND 2001Zeeland: reptielen, amfibieën en VIssentussen zout en zoet

Van woensdag 23 mei tot en met zondag 27mei vindt weer het RAVON Hemelvaartweek­end plaats. Deze keer wordt in de provincieZeeland geïnventariseerd. Het interessanteen afwisselende programma is hieronderweergegeven. De kosten voor het heleweekend bedragen f1 150,- per persoon.Voor dit bedrag verblijft u volpension vierdagen op de Jeugdherberg 'De Stoofpolder'te Bruinisse (Schouwen-Duiveland). U kunthet bedrag overmaken op giro 459725 t.n.v.RAVON, Nijmegen, onder vermelding v'Hemelvaartweekend 2001'

Wij willen iedereen vragdoen - ook diegenen di iend kunnen' - zich rvóór zaterdag 5 mei 0

Kees MustersKromme Weele 74331 PA Middelburg0118 - [email protected]

Vermeld uw naam, adres, telefoonnummer,e-mailadres, de dagen dat u komt, of u bij­zondere eisen aan uw eten stelt (bijv. vege­tarisch) en of u per auto komt.U ontvangt daarna een bevestigingsbriefmet alle verdere informatie.

Tussen zout en zoet: padden en zeepokken.

Page 22: Hardlopers en hazelwormen

20

Waar richten we onze inventarisaties op?

DrinkputtenEr zijn de laatste jaren veel nieuwe poelen ­in Zeeland 'drinkputten' genoemd - gegra­ven. Welke soorten amfibieën en vissen heb­ben de drinkputten van Schouwen, Goereeen Noord-Beveland gekoloniseerd?

InlagenWelke vissen komen voor in de inlagen vanSchouwen, Noord-Beveland en Goeree? Erzijn ook zoete inlagen. Zitten daar amfi­bieën?

PolderwaterenZeeuwse en Goerese polderwateren, zoalssloten en kreekresten, zijn meestal brak.Toch komen er soms rugstreeppadden voor.Waar precies, zitten er misschien toch ooknog andere amfibieën en welke vissen zittener?

Uiteraard zullen we het programma, indiennodig, aanpassen aan het weer, aan het aan­tal deelnemers en aan de belangstelling vande deelnemers.

Kees MustersKromme Weele 74331 PA Middelburg0118 - [email protected]

VEEL MENS, WEINIG VISTIJDENS VISSENWEEK­END GRONINGENGeheel volgens de traditie werd in het najaarvan 2000 een visseninventarisatieweekendgehouden. Ditmaal togen 22 visliefhebbersnaar het noorden van het land, naar Mid­den-Groningen.

RAVON 10 4(1) 2001

Het weekend werd voorafgegaan door eensymposium over vissen in de provincie Gro­ningen. Een brede keuze van onderwerpenwekte de belangstelling van meer dan 60genodigden om te komen kijken en luiste­ren. Onder de aanwezigen waren behalveveel sportvissers en RAVON-ners ook beleids­makers van de provincie en het Ministerievan Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,vertegenwoordigers van de Organisatie terVerbetering van de Binnenvisserij (OVB),natuurliefhebbers en beheerders van wate­ren zoals het Groninger Landschap enStaatsbosbeheer.

Als eerste werd door Leon Luijten uiteen­gezet welke vissoorten in Midden-Gronin­gen voorkomen en welke status ze hebben.Duidelijk werd dat er ontzettend weinigbekend is over verspreiding van zoetwater­vissen in Midden-Groningen. Dit geldt metname voor de kleinere soorten, die juistinteressant zijn voor het natuurbeheer.

Ben Crombaghs vertelde boeiend overLimburgse beekvissen, visseninventarisatie,beheer en verwerking van gegevens. Datonderzoek heeft uiteindelijk geleid tot het,zelfs door Groningers aangeschafte boek'Vissen van Limburgse beken'. Na de pauzekreeg Henk Mesinga van het ProvinciaalGroninger Fonds het woord. Dit is de over­koepelende organisatie voor sportvisserij­verenigingen in Groningen. De rol van hetPGF en het visstandbeheer in de provinciewerd uitgelegd en in beeld gebracht.

Zwanette Jager van het Rijksinstituut voorKust en Zee doet onderzoek naar vissenlangs de Groninger Waddenkust. Zij lichttehaar onderzoek toe met behulp van dia's eneen video. Naast erg leuke gevangen soor­ten gaf ze de optrekmogelijkheden vandriedoornige stekelbaars en het probleemvan nieuwe gemalen weer. Zeer verrassenden veelbelovend zijn de vangsten van rivier­prikken en finten in de Dollard.

Duinen~ Zandhagedis: al jaren is het onzeker of er~ nog zandhagedissen op Schouwen voorko­~ men. Steeds weer menen mensen de soorto te zien, maar betrouwbare meldingen ont­~ breken. We hopen dat gedurende dit week­ö end definitief kan worden vast gesteld of deo soort nog in Zeeland voorkomt. En zitten eru, nog zandhagedissen op Goeree?

Levendbarende hagedis: deze soort komtzeker nog in de duinen van Schouwen voor.Maar hoe wijdverbreid is de populatie? Enzitten er nog veel op Walcheren? En komtde soort echt niet op Goeree voor?

Heikikker: hoe wijdverbreid is de heikik­ker op Schouwen en op Goeree?

Boomkikker: deze soort is uitgezet opSchouwen. Hoe wijdverbreid is de soortinmiddels?

DijkenLevendbarende hagedis: op welke dijkenvan Schouwen-Duiveland komen ze nogvoor?

Riviergrondel

Page 23: Hardlopers en hazelwormen

RAVON JO 4(1) 2001

De discussie kwam pas goed op gang tijdensde lezing over de voedselkeuze van aalschol­vers. Peter de Boer heeft, als stagiaire bijAlterra, onderzoek gedaan naar dit onder­werp. Uit het heldere en objectieve verhaalwerd duidelijk dat aalscholvers echte oppor­tunisten zijn. Ze weten uitermate effectiefgebruik te maken van enorme aantallendriedoornige stekelbaarzen die tijdens detrek voor gemalen samenscholen. Door heteten van stekelbaarzen, kleine zeenaalden,allerlei karperachtigen en andere niet com­mercieel interessante vissoorten, lijkt debedreiging voor de binnenvisserij minimaal.

De lezingen werden op een prettige wijzeaaneengeregen door Wytse Scheepstra,voorzitter van RAVON Groningen.

Na de lezingen werden in een oude rivier­arm fuiken gezet die de volgende ochtendgeleegd zouden worden. Voor het slapengaan vertelde Arjen de Vroome over inven-

tarisatie van vissen in de Drentse Aa. Devolgende ochtend werden de fuiken ge­leegd. De vangst viel tegen voor dit toch welmooie watertje, alleen wat baarzen. In het­zelfde water en omliggende sloten werdelektrisch gevist. Daarna zijn groepen van 3­5 personen apart op pad gegaan om waterente bemonsteren. In totaal werden door 53punten bemonsterd. Dat gaf een totaal van1985 vissen verdeeld over 15 soorten alsresultaat. Van een aantal soorten (paling,goudkarper, riviergrondel, pos en snoek­baars) werd slechts één exemplaar gevangen.

De onbetwist meest gevangen vissoortwas de tiendoornige stekelbaars. Deze soortbelandde bijna op elk punt in de netten. Alsmeest interessante soort werd de kroeskar­per op enkele plaatsen gevangen. Uiteinde­lijk werden minder soorten gevangen danverwacht. Voor een deel ligt dit voor dehand gezien de zeer eenvormige kwaliteit,

21

onderhoud en morfologie van de wateren.De aantallen, verspreiding en vergelijking

met eerdere gegevens van alle gevangensoorten worden momenteel verwerkt in eenverslag van het weekend. Hierin wordenook de samenvattingen van de lezingenopgenomen. Belangstellenden voor het ver­slag moeten nog even geduld hebben.

De Provincie Groningen heeft het sympo­sium en het inventarisatieweekend finan­cieel ondersteund. Graag wil ik op dezeplaats nogmaals alle inleiders van het sym­posium, de dagvoorzitter, Arjen de Vroome(zetten fuiken en lezing Drentse Aa), GertHoogerwerf en Ben Crombaghs (elektrischvissen), de Provincie Groningen en alleinventariseerders bedanken.

Leon LuijtenBarlagerveldweg5

9541 XR Vlagtwedde

AFTRAP VOOR DESOORTAUTEURS

In september vond een bijeenkomst met desoortauteurs van de landelijke herpetofauna­atlas plaats. Eerder werden deze mensen alaan u voorgesteld. Zij schrijven, evenals debeide projectmedewerkers, een tekst overeen soort waarmee zij goed bekend zijn.Tijdens de bijeenkomst is het atlasprojecttoegelicht en is aan de hand van een voor­beeldtekst de schrijflijn besproken. De soor­tauteurs zijn voorzien van achtergrondinfor­matie en konden daarmee aan de slag.Inmiddels zijn bijna alle eerste teksten bin­nen. Ze zijn van een zeer behoorlijk niveau,maar behoeven uiteraard nogal wat onder­linge aanpassing.

Het tweede, afsluitende deel van de soort­teksten wordt in de loop van deze zomerverwacht. De soortteksten zullen geredi­geerd worden door de projectmedewerkers,een deskundigenteam en de uitgever. Naastde soortteksten zullen in de atlas algemenehoofdstukken worden opgenomen, zoals'Determinatie' en 'Bescherming en beheer'.In december 2002zal het manuscript ingele­verd worden, na goedkeuring kan enkelemaanden daarna het productieproces vanstart gaan. Een dergelijk proces neemt ruimeen jaar in beslag. De verwachting is danook dat de atlas uiteindelijk in de loop van2004 in de boekhandel verkrijgbaar is.

DIASELECTIEIn vorige RAVON's werden mensen opgeroe­pen dia's in te sturen van amfibieën, reptie­len en hun leefgebieden. Een twintigtal

RAVONners heeft aan die oproep gehoorgegeven. Inmiddels is in klein comité eeneerste selectie gemaakt door zowel kennersvan de herpetofauna als door een professio­nele fotograaf Bij de selectie is zowel geletop fototechnische als originaliteit van deopnamen. Van de meeste inzenders zijn éénof meer dia's geselecteerd. Het is nog nietzeker dat deze ook daadwerkelijk in de atlaszullen komen, maar zij maken wel een reëlekans.

Bij de selectie bleek dat een drietal foto­grafen veel bijzonder goed materiaal had­den. Zij zullen ook worden benaderd om inhet komende veldseizoen heel gericht aan­vullend materiaal te 'schieten'. Hiervoor iseen wensenlijst opgesteld.

DERDE MEDEWERKERGezien de uitbreiding van werkzaamhedenop het RAvON-kantoor en de tijd die de pro­jectmedewerkers steken in andere zaken dande atlas, leek het raadzaam een derde mede­werker aan te stellen. Doordat er in het eer­ste jaarook winst gemaakt werd met het uit­voeren van opdrachten is er ook financiëleruimte gekomen voor een derde medewer­ker. Deze zal het RAvON-kantoor gedurendetenminste vier maanden komen versterken.Na een snelle sollicitatieprocedure via Inter­net (16reacties) is Frank Spikmans aangeno­men als nieuwe medewerker van RAVON.

De belangrijkste taak van Frank vormen deaanvulling van het databestand, het uit­voeren van statistische analyses en gege­venslevering. Ook de website zal door Frankworden bijgewerkt en onderhouden.

STAGESCarrie van Amstel en Roxanne van der Beekvan het van Hall instituut hebben inmiddelshun onderzoek naar de effectiviteit vanoverzetmaatregelen afgerond. Tijdens delaatste RAVON dag gaven ze een presentatievan hun onderzoek en in het volgende num­mer van RAVON kunt U een verslag ver­wachten van de bevindingen uit hun onder­zoek. Momenteel loopt ook JannekeOrdelmans stage bij RAVON. Zij is bezig metde ontwikkeling van een lespakket.

BROCHUREZANDHAGEDISIn opdracht van de Provincie Utrecht is eenbrochure samengesteld over de zandhagedisin Utrecht. De brochure is bedoeld vooreigenaren van gebieden die potentieelgeschikt zijn voor deze zeldzame hagedis.

De tekst geeft beheerders veel informatieover de soort en volop handreikingen vooreen beter terreinbeheer gericht op de zand­hagedis. Vanwegede hoge eisen die de soortaan de kwantiteit en kwaliteit van zijnleefgebied stelt, zullen automatisch andereheideorganismen meeprofiteren van de be­heersmaatregelen. Het is te hopen dat defolder leidt tot meer aandacht voor dit rep­tiel in het beheer van zowel terreinen vanprofessionele beherende instanties als vanparticulieren.

De brochure behandelt achtereenvolgensde kenmerken en leefwijze van de zandha­gedis, zijn verspreiding en' biotoop inNederland en de bedreigingen die de soortparten spelen. Vervolgens wordt op de

Page 24: Hardlopers en hazelwormen

22

Utrechtse situatie ingezoomd en worden devier belangrijke kerngebieden voorgesteld.Op meer dan vijf pagina's staan beheers­maatregelen met toelichting vermeld, opge­deeld naar de drie hoofdtypen leefgebiedenvan de zandhagedis in Utrecht: heide, bosen spoor- en wegbermen. De brochure ein­digt met een checklist voor de inrichting enhet beheer van een goed zandhagedissen­biotoop. Hierin kunnen beheerders aan dehand van concrete vragen ('Bestaat mini­maal 5-10% van de oppervlakte uit open,niet humeus zand?') in één oogopslag zienop welke punten hun terrein goed en min­der goed scoort. Ook zien zij direct welkemaatregelen voor verbetering kunnen zor­gen ('Aanleg eiafzetplekken') en op welkebladzijde die maatregel uitgelegd wordt.Uiteraard is beheer veelal maatwerk enwordt er op gewezen dat het verstandig isaanvullend ecologisch advies in te winnen.

De tekst is door de beide RAvoN-mede­werkers geschreven en de vormgeving is

door Kees Nuijten verzorgd. Diverse mede­werkers van Bureau Natuurbalans en TheodeJong zorgden voor foto' s. De brochure iseen fraai, kleurrijk boekwerkje van 16 pagi­na's geworden. De Provincie Utrecht gaatalle terreinbeheerders en grondeigenaren diein Utrecht potentieel zandhagedissenbio­toop bezitten, van een brochure voorzien.RAVON heeft ook een groot aantal brochu­res. Deze zullen buiten Utrecht verspreidworden.

U kunt een exemplaar bestellen doorF 6,- (inclusief porto- en registratiekosten)over te maken op giro 142307 t.n.v.RAvoN-publicatiebureau o.v.v. 'ZandhagedisUtrecht'. U krijgt de brochure dan thuisge­stuurd. De brochure is bij de stand van hetpublicatiebureau (tijdens lezingendagen,symposia etc.) voor F 2,50 te koop.

RAVON EN HET NCNEen van de belangrijkste recente ontwik­kelingen voor RAVON is ongetwijfeld deoprichting van het Nederlands Centrumvoor Natuuronderzoek (het NCN). Het NCNvormt een samenwerkingsverband tussenverschillende gelijkgezinde clubs. In het NCNzijn naast RAVON tot nu toe verenigd SOVON,de Stichting Bargerveen, de VOFF en ver­schillende afdelingen van de Faculteit Na­tuurwetenschappen van de KV Nijmegen.

Met de oprichting van het NCN wordt be­oogd het biologisch en milieukundig onder­wijs en onderzoek een nieuwe impuls tegeven. Samen met genoemde organisatieszal gestreefd worden naar een wetenschap­pelijk beter gefundeerd en verantwoord fau­nabeheer in en buiten natuurgebieden. VoorRAVON betekent deze ontwikkeling ook datwe in de toekomst dichter tegen zowel hetwetenschappelijk als het beheers/praktijk­gericht onderzoek komen te zitten. Het hui­dige onderkomen (een ruimte in hetUniversitair Bedrijvencentrum) zal binnen-

RAVON 10 4(1) 2001

kort verruild worden voor een kantoor­ruimte bij het NCN.

POSTER EN FLYERGEREEDOp de RAVON-dag op 18 november j.l. is deposter en flyergepresenteerd die in RAVON 8vol verwachting werd aangekondigd enbeschreven. Beide zijn erg fraaigeworden enzullen beslist voor extra aandacht voor onzeinheemse herpetofauna en RAVON zorgen.

De drukker, lay-outer en fotografen dieaan de poster hebben bijgedragen, respectie­velijkEddy de Geest van drukkerij Tammin­ga Siegers (Duiven), Kees Nuijten van Nuij­ten illustraties en Martijn Dorenbosch,Henk van Harskamp, René Krekels, Arjanvan der Lugt en Peter Verbeek, werden tij­dens de RAvoN-dag door Rob Lendersbedankt voor hun bijdrage. De poster isgesponsord door een subsidie van hetWereld Natuur Fonds.

Velen van u hebben op deze dag een gra­tis exemplaar meegenomen. Inmiddels heeftook elke provinciale RAvoN-afdeling een sta­peltje ontvangen om tijdens bijvoorbeeldeen ledenvergadering te verdelen onder deleden van de betreffende afdeling. In dezeRAVON is de flyer bijgevoegd. De poster iseen vergrootte uitvoering van de voorzijdevan deze flyer.

Een gevouwen poster kunt u bij het RAVON­publicatiebureau bestellen door F 5,50(inclusief porto- en registratiekosten) overte maken op giro 142307 o.v.v. 'Poster'. Voorniet gevouwen posters in een koker dient uF 12,50 over te maken. De poster is bij destand van het publicatiebureau (tijdenslezingendagen, symposia etc.) voor F 3,- tekoop.

Jeroen van Delft & Raymond Creemers

HET MILIEU VAN DENATUURRoos, R., R. Bekker & j. 't Hart, 2000. HetMilieuvan deNatuur. Herkenning van verzuring, vermes­ting en verdroging in de natuur. 240pp. StichtingNatuur en Milieu. Derde druk en geheel herzieneversie van het in 1991 verschenen boek. MetCD-ROM.

ISBN 90-70211-60-2Kosten voor boek en CD-ROM: 89,50; te

bestellen bij KNNV en Stichting Natuur enMilieu te Utrecht of bij IVN te Amsterdam.

Was de vorige druk van dit boek al een klas­sieker, deze nieuwe geheel herziene uitgave

is dat nog meer. Een prachtig verzorgd werk,met een verbeterde inhoud en in kleurgedrukt. Het boek is een onmisbaar hulp­middel om inventarisatiegegevens van floraen fauna te interpreteren.

Het boek begint met een viertal hoofd­stukken die ingaan op de kwaliteit vannatuurgebieden en het herkennen van eco­logische schade door vooral verzuring, ver­mesting en verdroging. Complexe relatiesworden helder uiteengezet. De ernst vanmilieuschade wordt niet gebagatelliseerd,maar ook niet onnodig opgeklopt. Hetbelangrijkste daarbij is dat dit boek de lezerconcrete handvatten biedt om genuanceerduitspraken te doen over wat in het veld

wordt waargenomen. Bij de beschrijvingvan de effecten op soortgroepen zijn tenopzichte van de vorige druk teksten toege­voegd, onder meer ook over vissen en libel­len

De hoofdmoot van het boek zijn debeschrijvingen van de verschillende ecosys­temen. Ten opzichte van de vorige druk zijner twee ecosystemen toegevoegd; rivierenen natuur in de stad. In deze hoofdstukkenwordt telkens de niet aangetaste situatiebeschreven, de gevolgen en veranderingendoor aantasting en de verschillende maatre­gelen die bijdragen tot herstel. Vissen, rep­tielen en amfibieën spelen in deze hoofd­stukken vaak een zeer prominente rol, niet

Page 25: Hardlopers en hazelwormen

RAVONIO 4(1)2001

in het mist doordat ze vaak gebruikt zijnvoor verfraaiingvan het boek. In de geslaag­de poging tot populariseren is het boeksoms echter wat kort door de bocht. Zowordt het broeikaseffect aangewezen als eenvan de belangrijkste redenen van achteruit­gang voor de herpetofauna (?) en wordt debeet van een adder vergeleken met de effec­ten van een wespensteek. Het boek besluitmet een hoofdstuk over het toekomstper­spectief voor de natuur in Nederland, eenbegrippenlijst en een index van begrippen,gebieden en soorten.

De CD-ROM voegt niet veel aan het boektoe. De schijfbevat drie onderdelen. De dia­impressies van de ecosystemen zijn voor demeeste lezers te oppervlakkig. De gesprokentekst is weliswaar beknopt en eenvoudig,maar zal voor de doelgroep van het boek teweinig diepgang hebben. Het beeldmateriaalis te wisselend van kwaliteit. De dia-impres­sies zouden geschikt zijn om bij presentatiesvoor een 'algemeen plubliek' in eenvoudigwoord en beeld een ecosysteem te schetsen.Verder zijn er drie korte videofilms, waarinde auteur RolfRoos de kijker door de mooi­ste duinen, graslanden en heiden voert.Voor als je op een regenachtige dag binnen­shuis wilt blijven maar toch wat mooiegebiedjes wilt bezoeken is dit even aardig,maar niet meer dan dat. Het EKS ten slotte,het Ecologisch Kennis Systeem, is een demovan een database systeem dat door Natuur­monumenten is ontwikkeld om vegetatie­opnames vast te leggen en te interpreteren.

De CD-ROM bevat een eerste testversie.Het lukte niet om dit programma geïnstal­leerd te krijgen. Maar op basis van het bestu­deren van de demo is het de vraag of delezer dit programma ooit zalgaan gebruiken.

Samengevat is het boek een absolute aan­rader, omdat het ten opzichte van de vorigedruk echt behoorlijk verbeterd is. Beschouwde CD-ROM maar als een overbodig extraspeeltje.

Michaël Steeghs

VISSEN INLIMBURGSE BEKENOp 17 november j.l. werd het eerste exem­plaar van 'Vissen in Limburgse beken' doorde voorzitter van het NatuurhistorischGenootschap in Limburg, Ton Lenders,overhandigd aan de Limburgse gedeputeer­de mevr. O. Wolfs. De uitgave van dit boek,waarvan de titel in de spreektaal reeds ver­anderd is in de 'Vissen van Limburg', ismaakt duidelijk dat de zoetwatervissen eenbelangrijke rol spelen. Tot nu toe deden zedat vooral onder water, maar nu gaan ze datook boven water, in het beleid, doen.

Onder redactie van Ben Crombaghs,Reinier Akkermans, Rob Gubbels en GertHoogerwerf is een schitterend standaard­werk over zoetwatervissen verschenen.Samen met de soortauteurs Onneke Dries-

sen, John Habraken, Jan Hermans en TonLenders vormden zij de harde kern van deVissenwerkgroep van het NatuurhistorischGenootschap. Met hun enthousiasme heb­ben ze vele anderen ook enthousiastgemaakt om in eigen regio visonderzoek uitte voeren. In die zin gaat er van dit boek, nual, een enorme stimulerende werking uit.

Vissen in Limburgse beken is veel meerdan een provinciale visatlas. Van de bijna500 pagina's worden er 340 besteed aan debespreking van de bespreking van de 51(!)waargenomen vissoorten. In de rest wordenonderwerpen als bedreigingen en bescher­ming van soorten, herstel en beheer vanbeeksystemen, herkomst van de gegevens,de verspreiding van water in Limburg etc.etc. besproken. Door de uitgebreid in tegaan op de ecologie en de eisen die de soor­ten aan hun leefomgeving stellen wordt dui­delijk gemaakt dat vissen prima indicatorenzijn voor de kwaliteit en volledigheid vanlevensgemeenschappen in beken, zowel uitbiotisch als uit abiotisch oogpunt.

Buitengewoon interessant is de indelingvan vislevensgemeenschappen gecorreleerdaan allerlei abiotische factoren. Met dezeindeling in het achterhoofd wordt duidelijkwaarom de ene vis ergens voorkomt en eenandere niet. Maar, soms wordt het helemaalniet duidelijk. Dat de elrits alleen maar inhet Mergelland voorkomt en de tiendoornjuist niet, dat is duidelijk. Maar dat de kleinemodderkruiper algemeen voorkomt in hetNoordelijk Peelgebied en het laat afweten inhet Zuidelijk Peelgebied is voor mij minderverklaarbaar. Temeer daar de zeelt en de riet­voorn, toch soorten die vaak samen met dekleine modderkruiper voorkomen, in beidegebieden algemeen voorkomen.

Bijkomend voordeel van de aanschaf van'Vissen in Limburgse beken' is dat je meteeneen uitgebreide fotocollectie bezit van allebesproken vissoorten. De door Ben Crom­baghs gemaakte foto's zijn soms weergaloos

23

mooi. Voorbeelden daarvan zijn de groteModderkruiper op pagina 305, de giebel,maar ook de vretende snoek en het jongesnoekje.

Bovendien geven de biotoopfoto's eengoed idee wat er met een kleine waterloop(pagina 12),een beek van het Geultype (40)of een grote rivier (43) wordt bedoeld. Ookandere foto's, zowel van biotopen als detailszijn vaak erg fraai of veelzeggend, zoals dievan de monding van de Lottumse molen­beek waar ik persoonlijk goede herinnerin­gen aan bewaar.

Natuurlijk is een dergelijk dik boekwerknooit geheel perfect. Bij het vetje bijvoor­beeld is het territorium dat een mannetjeinneemt soms niet meer dan 20 bij 20 cmrond een rietstengel. Een territorium van 1m? lijkt mij erg groot. Dat er voor de omslaggekozen is voor de grote bek van een uit­heemse bruine dwergmeerval in plaats vandie van een typische beekvis (bijvoorbeeldde gestippelde alver) vind ik jammer. Dedwergmeerval valt blijkbaar erg in de smaakby lay-outers, want ook ons eigen RAVON

tijdschrift wordt door deze soort opgesierd.Dat de blauwneus in Nederland een be­

schermde status zou moeten krijgen vind ikwat voorbarig. Per slot van rekening gaat hetom een exoot die slechts een gering aantalkeren in Nederland aangetroffen. De fraaiefoto's van rugvinstralen lijken op pagina 218en 219 lijken daar zonder doel te zijngeplaatst. Dat is ook het geval met de foto'svan onder-, eind- en bovenstandige bekken.Het ware beter geweest ze samen in eenapart hoofdstukje te plaatsen.

Maar ondanks deze kleine minpuntjes is'Vissen in Limburgse beken' nu al een best­seller waar je snel bij moet zijn wil je nietachter het net vissen. De prijs van deze uit­gave bedraagt f 80,- (excl. f 13,50 verzend­kosten). Leden van het Natuurhistorischgenootschap betalen f 65,- Het kan wordenbesteld het bedrag + verzendkosten over temaken op postgiro 429851 van het Publica­tiebureau Natuurhistorisch Genootschap inLimburg te Melick, onder vermelding van'Vissen in Limburgse beken'.

Theo deJong

DER KAMMMOLCHBin lf1:tsserdrache in GejàhrBurkhard Thiesmeier & Alexander Kupfer.Laurenti-Verlag. Bochum. 2000.Beiheft 1, der Zeitschrijt fuer Feldherpetologie, 70Afbeeldingen, 23 tabellen en 4paginai kleurenfoto iISBN 3-933066-06-9

De prijs bedraagt 34,80DM (inclusief ver­zending, als het rechtstreeks bij de uitgeverwordt besteld): Laurenti-Verlag, BurkhardThiesmeier, Am Born 11, D-44894 Bochum,Duitsland, E-Mail: [email protected] jaar verscheen er in Duitslandeen interessant boekwerkje over de Kamsa­lamander. Het verscheen in een reeks van

Page 26: Hardlopers en hazelwormen

24

'bijlagen' bij het Zeitschrift für Feldherpeto­logie. Ze hebben een monografisch karakteren behandelen (voor Duitsland) inheemseamfibieën en reptielen ofzelfs soortgroepen.

Doel is een algemeen beeld te gevenaan veldherpetologen en natuurbeschermersover de stand van zaken ten aanzien van dekennis over ecologie, verspreiding enbescherming en daar de samenhang tussente behandelen. Daarnaast worden ook prak­tische zaken als soortspecifieke onderzoeks­methoden en - beschermingsmaatregelenbehandelt. Als auteurs worden erkendeonderzoekers ingeschakeld. Binnenkort zul­len ook delen over de westelijke smaragdha­gedis (I..acerta bilinaeta) en de levendbarendehagedis (I..acerta vivipara) verschijnen.

Maar als eerste dus de kamsalamander,een waterdraak in gevaar, luidt de ondertitelen dat mag zeker gesteld worden. In hetzelf­de jaar dat dit boek verscheen werd immersin Noord-Brabant de bouw van een woon­wijk in Vught tegen gehouden omdat die­zelfde kamsalamander daar leeft. De naamkamsalamander krijgt daardoor een magi­sche betekenis en doet overheden en aanne­mers bibberen als ze zijn naam horen. Dekamsalamander is inderdaad een symboli­sche draak geworden.

Maar terug naar het boekwerkje. Hetgeheel maakt een verzorgde indruk en teltzo'n dikke 140 pagina's, onderverdeeld in 9hoofdstukken. Hoofdstuk 1 is de inleidingwaarin onder andere wordt uitgelegd welkeDuitse naam men aanhoudt voor de kamsa­lamander-soorten. Zo wordt voor Trituruscarnifex de benaming italiaanse kamsalaman­der gekozen (en niet zoals je ook wel leestAlpen-kamsalamander). Belangrijker is dekeuze om Triturus karelinii niet Perzische ofBalkan-kamsalamander te nomen, maar Zui­delijke kamsalamander, vanwege het groteverspreidingsgebied in zuid-oost Europa.Daarmee wordt analoog voor 'Iriturus cristatusNoordelijke kamsalamander aangehouden.In hoofdstuk 2 wordt uitgebreider ingegaanop het taxonomische fenomeen kamsala­mander, want ook al zijn er duidelijke soor­ten te herkennen ze zijn nog niet helemaalgenetisch gescheiden, daarom heten de kam­salamanders samen ook 'superspecies', Vanalle soorten zijn kleurenfoto's opgenomen,maar interessanter ook van een kruising tus­sen T carnifex en T cristatus die in zuidoostDuitsland voorkomen. Leuk is ook dat ervan verschillende larven foto's zijn opgeno­men. In dit hoofdstuk zijn ook versprei­dingskaarten van de verschillende landenopgenomen (voor Nederland is gekozenvoor die van Bergmans en Zuiderwijk uit1986).Voor België en Luxemburg is die vanSparreboom (1981) opgenomen. De atlasvan Vlaanderen van Bauwens & Claus(1996) is de auteurs kennelijk ontgaan. Ver­der zijn er kaarten van Frankrijk, Groot-Brit­tannië, Denemarken, Noorwegen, Zwitser­land, Oostenrijk, Italië, Tjechië, Polen,Griekenland en de voormalige Sowjet-Unie.Voormalig Joegoslavië wordt apart behan-

deld vanwege de interessante samenkomstvan alle vier de kamsalamandersoortenaldaar. Ook leefgebieden (zowel land alswater worden in dit hoofdstuk behandelt.

Het lange hoofdstuk 3 (56 pagina's) gaatverder op de levenscyclus, het leven tussenwater en land. In dit hoofdstuk komt ookhet veldwerk rondom een aantal poelen inBonn van medeauteur Kupfer aan bod,zoals de mechanismen rond de trek van ennaar het water. Verder wordt de hele ont­wikkeling van ei tot aan metamorfosebehandelt met antwoorden op vragen als:hoeveel eieren legt een vrouwtje nu, waarverblijven de larven, wat eten ze, wat doenze na de metamorfose, en maken salaman­ders geluid. Hoofdstuk 4 gaat dieper in opde balts en de paring. De dilemma's van eenkamsalamander mannetje worden je duide­lijkgemaakt (ga je lucht happen of door metde paring, ga je proberen een baltsend paar­tje verstoren of zelf een vrouwtje zoekenenzovoorts). Hoofdstuk 5 gaat in op popu­latie-ecologische aspecten. Een interessanthoofdstuk dat opent met een tabel waarinde onderzochte populatie grootte uit veleonderzoeken naast elkaar zijn gezet. Eenpopulatie kamsalamanders kan variëren van22 tot over de 1300 dieren! Ze laten ookmeteen zien dat langjarige studies noodza­kelijk zijn om een goed beeld van een po­pulatie te krijgen. Aangezien die op ditmoment in Nederland nog slechts zeer zel­den uitgevoerd worden, lees ik hier dat hettijd wordt voor nieuw langlopend diereco­logisch onderzoek! Hoofdstuk 6 sluit hier­bij aan en behandelt de bedreigingen enbeschermingsmaatregelen. Dit is natuurlijkeen hoofdstuk wat ons aangaat. De kamsa­lamander is (naast de geelbuikvuurpad) im­mers het (internationaal) zwaarst bescherm­de amfibie van Nederland; hij valt onderbijlage 2 van de Habitatrichtlijn, bijlage 2 vande Conventie van Bern, categorie 'kwets­baar' op de Nationale Rode lijst, is zowelgenoemd als prioritaire soort in het Natuur­beleidsplan als in het LNv-plan van aanpakvoor het soortbeschermingsbeleid en 'lastbut not least' beschermd onder de Natuur­beschermingswet (die dit jaar wordt omge­vormd tot de Flora en Fauna wet). Ook is desoort meestal op de provinciale Rode lijstopgenomen. Kortom, iedereen moet zijnuiterste best doen dit diertje en zijn leefge­bied te beschermen. En dit boekwerkje con­stateert dat de bedreigingen in zowel Duits­land, Engeland als de Benelux ongeveerhetzelfde zijn. Het zijn de directe vernieti­ging van het leefgebied, maar ook indirecteingrepen als het verlagen van de grondwa­terstand ten behoeve van de landbouw, ver­zuring, vervuiling (meststoffen en pestici­den), het uitzetten van vis en versnipperingvan het leefgebied.

Het behoud en de uitbreiding van hetleefgebied is voor de kamsalamander danook het belangrijkste om de soort te behou­den. Het is veruit te verkiezen dan eengekunstelde oplossing als herintroductie. In

RAVON la 4(1) 2001

Engeland bleek bijvoorbeeld de overlevings­kans van in terrarium gekweekte en uitge­zette kamsalamanders na één jaar slechts 6%(Baker, 1994)!!!

In hoofdstuk 7 worden nog inventari­satiemethoden voor kamsalamanders ge­noemd. Een beetje een raar hoofdstuk alsafsluiter. Ik zou het eerder behandeld heb­ben. Verder kwamen me bij het lezen eenaantal opvallende zaken naar voren. Deauteurs hebben bijvoorbeeld verbazingwek­kend weinig Nederlands literatuur bekeken.Napluizend blijkt dat feitelijk ook veelNederlands onderzoek alleen in de Neder­landse taal is gepubliceerd, en dat is in ditopzicht wel jammer. Leuk onderzoek zoalsdat van Creemers (1994) of van Doren­bosch, Spikrnans & Memelink (1999) (waar­van de resultaten ook in RAVON nr. 5 zijngepubliceerd) hadden hier toch niet mis­staan en nog aardige gegevens kunnentoevoegen.

Duidelijk is wel dat dit boekwerkje zowelveldherpetologen als natuurbeschermersnog veel informatie kan geven over dezewaterdraak. Belangrijkste vraag die bij mijnaar boven kwam drijven na het lezen vandit werkje is welke gebieden nu in Neder­land tot de belangrijkste ecologische kernenbehoren voor de kamsalamander. Immersalleen als er een goed zicht is op waar ditdier voorkomt en welke leefgebieden sleu­tels zijn in een meta-populatiemodel voorde kamsalamander, kun je zinvolle uitspra­ken doen over bescherming en behoud enversterking van deze gebieden. Een onder­zoek zoals door Smit (1996) is gedaan zoueigenlijk door LNV voor heel Nederland uit­gevoerd moeten worden. LNV moet name­lijk bovengenoemde wettelijke beschermingvan de kamsalamander handhaven en hoegaan ze dat doen als ze niet eens weten waarde kamsalamanders zitten? Misschien kanLNV op deze manier toch het RAVON atlas­project subsidiëren en tegelijk iets belang­rijks voor kamsalamanders doen.

LiteratuurBauwens, D. & K. Claus, 1996. Verspreiding van

amfibieën en reptielen in Vlaanderen. De Wie­lewaal, Turnhout.

Baker, J. 1994. Survival of some captive-rearedgreat crested newts on release into the wild.British Herpetological society Bulletin, LondonNr. 49: 11-13.

Creemers, R.CM., 1994. Amfibieën in uiterwaar­den. Voortplantingsplaatsen van amfibieën inuiterwaarden. Rapport Werkgroep Dierecolo­gie, KUN, Nijmegen/Stichting ARK, Laag­Keppel.

Dorenbosch, M., F. Spikmans & J. Memelink,1999.The Mid-Waal as a corridor for amfibians.Verslagen Milieukunde nr. 171. Verslagen UCM

nr 1 Afdeling Milieukunde KUN, Nijmegen.Smit, G.FJ., 1996. Kansen voor amfibieën in

Noord-Brabant, de Kamsalamander. BureauWaardenburg bv i.o.v. Ministerie van LNV,directie Zuid.

Sparreboom, M., (red.), 1981. De amfibieën enreptielen van Nederland, België en Luxemburg.Balkema/Rotterdam.

Page 27: Hardlopers en hazelwormen

VON

Page 28: Hardlopers en hazelwormen

GOED NIEUWS

Nou zeg, dat is een hele opluchting . Wat een goed nieuws!Er is een loden last van mijn schouders gevallen . Ik neem aan dat

jullie ook de krant hebben gelezen .Het gaat hier allemaal enorm meevallen met de gevolgen van het

broeikaseffect.Sterker nog. het zou hier wel eens nog aangenamer toeven kunnen

worden .We hebben centen zat om de dijken wat op te hogen en grotere

pompen aan te schaffen. En dat het hier een paar graadjes warmerwordt is alleen maar mooi meegenomen. Van koud kikkerlandje wordenwe lauw kikkerlandje. Kan de muurhagedis oprukken naar het Noordenen wordt de europese moerasschildpad alsnog een inheemse soort.

En de groengestipte kikker die vanuit noordwest Frankrijk de duinenvan Schouwen koloniseert, dat is hartstikke leuk.We moeten tenslotte meer werken maken van het vergroten van debiodiversiteit hier. Want in datzelfde bericht wisten ze ook te melden datvooral in de ontwikkelingslanden de gevolgen rampzalig zullen zijn ,voor mensen maar ook voor de natuur. Als de Malediven en deSeychellen onder water verdwijnen. dan zijn we weer heel wat soortenkwijt. En als de vele miljoenen mensen uit Bangladesh hogere grondenmoeten opzoeken , dan wordt de druk op de omringende gebiedennatuurlijk heel groot. We kunnen natuurlijk niet al die mensen hierachter onze hoge dijken hebben , ook al wordt Nederland nu ookklimatologisch gezien voor hen een betere plaats om te wonen .

Nou ja, we zullen wel zien hoe het loopt. Hier zijn we er in ieder gevalklaar voor.Trouwens ook nog een zinnige tip in dat bericht. Denk erom niet te

lang te wachten met even een weekje te gaan snorkelen of duiken ineen koraalrif . Die sterven momenteel in zeer hoog tempo af, en hetzou zonde zijn, zeker als natuurliefhebbers, om die waanzinnigenatuurervaring te hebben gemist. Er zijn zat spotgoedkopechartervluchten die je zowat boven op de laatste mooie koraalriffenafzetten. Bovendien hebben we met al ons harde zwoegen om hier watnatuur te behouden in Nederland letterlijk en figuurlijk best wel eenweekje vakantie in een warm land verdiend.

pf

RAVON