IFRS en fiscaliteit en vastgoed

82
Masterproof Drs. G.B.J. van Onna ASRE-MRE@ Opleiding Jaargang2003-2005 September 2005 IFRS, Fiscaliteit en vastgoed

Transcript of IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Page 1: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof Drs. G.B.J. van Onna

ASRE-MRE@ Opleiding

Jaargang2003-2005

September 2005

IFRS, Fiscaliteit en vastgoed

Page 2: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Inhoudsopgave Pagina

Voorwoord

Inleiding

Woofdstuk 1 IFRS: historische terugblik en stand van zaken 1.1 Inleiding 1 1 "2 IFWS : een Europese standaard 2 1.3 Implementatie van FRS in Nederland 3 1.4 IFRS: de nieuwe mondiale standaard 5 1.5 Evaluatie 6

Woofdstuk 2 IFRS en fiscale winstbepaling in Nederland perspectief 2.1 Inleiding 7 2.2 Beginselen van goed koopmansgebruik binnen het fiscale winstbegrip 8 2.2.1 Rangorde en hiërarchie goed koopmansgebruik beginselen 10 2.2.2 Codificatie van goed koopmansgebruik regels 11 2.2.3 Invloed van goed koopmansgebruik op IFRS 12 2.3 Relatie tussen de fiscale en vennootschappelijke winstbepaling 15 2.4 Evaluatie 16

Hoofdstuk 3 IFRS en fiscale winstbepaling in Europees perspectief 3.1 Inleiding 18 3.2 Toenemende invloed van IFRS op vennootschapsrechtelijke winstbepaling 2 1 3.3 Gevolgen geen uniform Europees winstbegrip geënt op IFRS 23 3.4 Knelpunten tussen IFRS en Europese winstbepaling 25 3.4 Evaluatie 27

Hoofdstuk 4 Relevante standaarden voor vastgoed vergelijking IIFRS en RJ 4.1 Inleiding 28 4.2 Voorraden MS 21 RJ 220 (Inventories) 29 4.3 Onderhanden Werk MS 111 RJ 221 (Construction Contracts) 3 1 4.4 Belastinglatenties MS 121 RJ 272 (deferred taxes) 34 4.5 Materiele Vaste Activa IAS 16lRJ 140 (Property, Plant and Equipment) 37 4.6 Leasecontracten LAS 171 RJ 292 (Leasing) 39 4.7 Afwaardering MS 361 RJ 12 1 (Impairment) 4 1 4.8 Vastgoedbeleggingen LAS 40lRJ 2 13 (Investment Property) 42 4.8.1 Herclassificatie van onroerende zaken 46 4.9 Evaluatie 47

Page 3: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Pagina

Hoofdstuk S Relevante winstbepalingen voor vastgoed vergelijking PFRS en fiscale belastingaspecten 5.1 Inleiding 48 5.2 Voonraden 48 5.3 Onderhanden Werk 50 5.4 Belastinglatenties 52 5.5 Materiae Vaste Activa (vastgoed als bedrijfsmiddel) 5 3 5.6 keasecontracten 56 5.7 Afwaardering (Impairment) 5 8 5.8 Vastgoedbeleggingen 60 5.9 Evaluatie 62

Hoofdstuk 6 Conclusie Slot-evaluatie

Lijst van gebruikte afkortingen

Literatuurlijst

Page 4: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Voorwoord

Voor u ligt de masterproof in het kader van mijn opleiding ASRE-MRE aan de Amsterdam School of Real Estate, jaargang 2003-2005. De masterproof vormt de afronding van een twee jaar durende Master-opleiding voor managers met een relevante en aantoonbare ervaring binnen de vastgoedbranche. h de masterproof wordt een onderwerp uitgediept met een relevantie binnen de vastgoedbranche. Onder de nam: T R I ; , fiscaliteit en vastgoed9 heb Pk op basis van een literatuurstudie overeenkomsten en verschillen ten aanzien van l[FRS en fiscale regelgeving in het algemeen en voor de vastgoedpraktijk in het bijzonder in beeld gebracht,

Als het woord IFRS de afgelopen jaren genoemd werd, leidde dat tot tweedeling in de gevoelens van de (vastgoed-) professional. Zo sloeg er bij één kamp de schrik om het lijf. IFRS bracht direct associaties met vastlopende financiële administraties en hordes accountants en onoplosbare problemen met zich mee. De financiële ratio's en eigen vermogenposities zouden alle kanten opschieten zonder duidelijke aantoonbare redenen. Bij het andere kamp overheerste het gevoel van gelukzaligheid. Door F R S konden alle Europese vastgoedondernemers met elkaar vergeleken worden, aangezien zij allemaal dezelfde jaarverslaggevingregels moesten gebruiken. De beleggingshorizon werd daarmee vergroot, waardoor een vergaande diversificatie bewerkstelligd kon worden.

Het eerste boekjaar (2005) onder WRS loopt al ten einde. Voorzichtig worden de eerste conclusies getrokken na invoering per 1 januari 2005. Beide kampen hebben geen gelijk gekregen en als zo vaak ligt de waarheid in het midden. h deze masterproof probeer ik even terug te kijken naar hoe het zo ver heeft kunnen komen. Tevens kijk ik vooruit naar mogelijke elementen voor een geharmoniseerde winstbepaling binnen Europa (of verder). We zouden echt een grote stap vooruit zetten in de transparantie tussen (binnenlandse en buitenlandse) vastgoedondernemingen en haar rendementen als we dat konden bereiken.

Ik heb met veel plezier gewerkt aan het schrijven van de masterproof. Al was het niet altijd even gemakkelijk. De twee jaar opleiding hebben een grote weerslag en inspanning van mijn privé- en werkomgeving gevraagd. Dank voor het begrip en geduld hiervoor! Ik ben er 'bang' voor dat er veel ingehaald (en symbolisch) terugbetaald moet worden. Al met al kan ik zonder enige terughoudendheid stellen dat ik het voor geen goud had willen missen.

Veel leesplezier toegewenst!

Gérard van Onna

Page 5: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Inleiding

Een vastgoedbelegger uit New York overweegt naast zijn investeringen in de Verenigde Staten (hierna: VS) ook in Europees vastgoed te beleggen. N j wenst zijn beleggingshorizon te verbreden en zijn rendement verder te diversifiëren. Hij kiest specifiek voor Europa in verband met de politiek economisch stabiele situatie aldaar. De vastgoedbelegger geeft opdracht aan haar mensen - via plaatseli~ke makelaars - vastgoedobjecten te selecteren in de landen Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland. Daartoe dienen haar medewerkers financiële kengetallen te verzamelen, waaronder het directe en indirecte rendement teneinde een adequaat vergelijk te kunnen maken. Daarnaast zal de wijze van financiële verslaglegging per jurisdictie in beeld gebracht moeten worden. I

Op het eerste oog lijkt bovenstaande situatie niet veel probleempunten in zich te hebben. Het moet toch niet zo moeilijk zijn om de verschillende vastgoedrendementen van grensoverstijgende vastgoedbeleggingen met elkaar te vergelijken? Maar hoe betrouwbaar zijn de verstrekte financiële gegevens ter plaatse en sluit bijvoorbeeld de verslaglegging in Duitsland wel één op één aan bij de verslaggeving in Nederland? Anders geformuleerd: moeten er waarderings- en resultaatsverschillen per land uitgefilterd worden, zodat er vergelijkbare financiële grondslagen vastgesteld kunnen worden waarop de vastgoedbelegger haar (rendements-)beleid kan afstemmen?

Dagelijks worden door beleggers, financiers, afnemers, leveranciers, medewerkers en dienstverleners rechtshandelingen met vastgoed verricht; de uitkomsten van deze handelingen zijn (mede) bepalend voor het 'wel en wee' van zowel de vastgoedondernemingen als voor de personen, die met deze ondernemingen verbintenissen zijn aangegaan. Hebben deze personen bij het nemen van hun beslissingen zich kunnen verlaten op de beschikbare informatie over de solvabiliteit van de ondernemingen? In hoeverre gaven de balansen en de winst- en verliesrekeningen een helder en betrouwbaar inzicht in vermogens en resultaten? De verschaffing van een 'true and fair viewy1 kan worden gezien als de maatschappelijke doelstelling van jaarrekeningen van ondernemingen. In Nederland is de doelstelling verankerd in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In artikel 2:362, eerste lid BW is de doelstelling als volgt verwoord: 'De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijke verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede t...). omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon.'

Deze doelstelling is neergelegd in de Vierde en Zevende richtlijn van de Europese Unie

Page 6: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Hoewel de verankering van de maatschappelijke doelstelling van de jaarrekening in ieder Europees land wel op een of ander manier is vormgegeven, wijken de daarop geënte jaarverslagregels in Europa nog steeds veel af van elkaar. Als gevolg van deze verschillende nationale accounting standaarden wordt het voor een (vastgoed-)investeerder steeds moeilijker en kostbaarder om mogelijkheden te vergelijken en goed onderbouwde financiële beslissingen te nemen. Verschillen in accounting standaarden leiden tot extra kosten voor ondernemingen die op basis van meerdere verslaggevingmodellen financiële gegevens opstellen. Met het verplicht2 stellen van International Financid Reporting Standards (hierna: PRSJ) per 1 januari 2005 lijkt een Europese h onisatie van accounting standaarden eindelijk binnen handberelk. Daarmee wordt de unifodteit binnen Europa verder uitgebreid. De verwachting is dat veel niet- beursgenoteerde onderne n in de navolgende jaren deze trend zullen volgen om ook de jaarstukken in overeens rnet IIEWS uit te brengen. In dat geval maakt Europa een grote sprong voorwaarts. Het kan daartoe leiden dat Europese vastgoedondernemingen adequater en sneller met elkaar te vergelijken zijn. De invoering van de IFRS regels is nog maar het begin. De komende jaren staan grotendeels in het teken om tot een optimalisatie van JFRS te komen, totdat alle Europese landen uiteindelijk nog maar één financieel rapporteringsmodel hebben.

Met deze positieve ontwikkeling in het achterhoofd doemt de vraagstelling op of de Europese harmonisatie van de jaarverslaggeving gebruikt kan worden om de Europese fiscale winstbepalingsregels te harmoniseren. De eerste aanzet tot een dergelijke harmonisatie is al in de jaren vijftig van de vorige eeuw gegeven. Erg veel effect (autonoom Europees winstbegrip) heeft het tot op heden nog niet gehad. De landen binnen de Europese Unie (hierna: EU) hebben de afgelopen jaren meer toenadering op dit punt gezocht. De harde realiteit is echter dat Europese vastgoedondernemingen nog steeds niet met elkaar vergeleken kunnen worden op basis van de fiscale jaarstukken. De fiscale winstbegrippen en fiscale regelgeving in Nederland en haar omringende Europese buurtlanden verschillen daarvoor nog te veel.

Enkele ondernemers binnen de vastgoedbranche hebben al de eerste ervaringen opgedaan met IFRS bij het opstellen van de financiële jaarstukken ultimo 200412005. Langzamerhand zien we in welke invloed de invoering van IFRS op het jaarrekeningrecht binnen de vastgoedbranche heeft. Het einde van 2005 (het eerste boekjaar onder de nieuwe verslaggevingregels) nadert gestaagd. Dat betekent dat de (vastgoed-)ondernemers ook met de jaarlijks terugkerende verplichting tot het doen van belastingaangifte geconfronteerd worden. Hebben de regels van IFRS ook invloed op het fiscale winstbegrip (goed koopmansgebruik) en hoe moeten de ondernemers daar in hun aangifte over hun fiscale boekjaar 2005 rekening mee houden? Welke specifieke fiscale bepalingen zijn voor de vastgoedbranche extra van belang en kunnen we leren van de opgedane ervaringen bij het opstellen van de financiële jaarstukken?

2 In de eerste fase worden de verslaggevingsregels enkel verplicht gesteld voor beursgenoteerde ondernemingen 3 Als uitgangspunt is uitgave IFRS (2004) genomen. In sommige situaties is IFRS (2005) als leidraad gebruikt.

Indien IFRS (2005) gebruikt is, wordt daar expliciet melding van gemaakt.

Page 7: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Deze en andere vragen speelden door mijn hoofd en hebben de nieuwsgierigheid van mij getrokken. In de (vak-)literatuur komt het onderwerp IFRS steeds vaker aan de orde. Ook de (vastgoed-)praktijk lijkt de afgelopen tijd een bovenmatige interesse in dit onderwerp te hebben ontwikkeld. Het vorenstaande alsmede mijn fiscaal-economische achtergrond heeft mij ertoe aangezet een literatuurstudie uit te voeren en mijn masterproof hier aan te wijden.

Mijn centrale probleemstelling luidt dan ook: Wat zijn de belangrijkste fiscale gevolgen van de invoering van de jaarrekeningregels omtrent de International Financial Reporting Standards met betrekking tot de Nederlandse vastgoedbranche nu en - gelet op on~ikkelingen - En de toekomst?

De vraagstelling valt In een aantal deelvragen uiteen. De eerste deelvraag heeft betrekking op de historische verankering van FRL; in de Nederlmdse en Europese regelgeving. Waar ligt de grondslag van IFRS? Welke ontwikkeling heeft IFRS doorgemaakt alvorens als Europese I

standaard per 1 januari 2005 geïmplementeerd te worden? Hoe verhoudt IFRS zich met haar tegenhanger in de Verenigde Staten (US GAAP)? Wordt IFRS op termijn de mondiale standaard voor jaarverslaggevingregels? In hoofdstuk 1 wordt dit uitgewerkt.

De tweede deelvraag heeft betrekking op de algemene implicaties van de IFRS-invoering ten opzichte van het Nederlandse winstbegrip. Daarbij komen sub-deelvragen op, zoals: Wat is de relatie tussen de fiscale en vennootschappelijke winstbepaling? Wat zal de directe en indirecte invloed zijn van de IFRS-invoering op de regels van goed koopmansgebruik (hierna: GKG). Zijn er binnen de wettelijke fiscale bepalingen rechtstreekse verwijzingen te vinden? Kan IFRS leiden tot nieuwe inzichten voor aangepast beleid vanuit het Ministerie of aangescherpte jurisprudentie? Bovenstaande vraagstukken worden in hoofdstuk 2 uitgewerkt.

Mijn derde deelvraag houdt verband met het verder oprukken van Europese regelgeving en sterker wordende Europese harrnonisatie-gedachten, te weten: In hoeverre zal men daar in de toekomst mee geconfronteerd worden en rekening mee moeten houden? Daarbij komen sub- deelvragen op als: Zal IFRS de Europese standaard worden? Kan IFRS bijdragen aan een eenzijdige uniforme waarderingsmethodiek van fiscale winstbepaling voor vastgoedondernemingen in Europa? Welke grote knelpunten worden op dit moment gesignaleerd ten aanzien van een vergaande Europese harmonisatie van het fiscale winstbegrip? Hoofdstuk 3 behandelt de Europese aspecten aangaande IFRS.

De vierde deelvraag maakt de koppeling naar de vastgoedbranche, te weten: Welke IFRS-regels zijn van importantie voor de vastgoedbranche. De sub-deelvragen daarbij zijn: Hoe verhouden de geïdentificeerde IFRS-regels zich tot de Richtlijnen van Jaarverslaggeving? Kunnen er I

vergelijkingen getrokken worden en zijn er aansluitingen bij de nieuwe geïmplementeerde jaarrekeningregels? Wat zijn de belangrijkste fiscale verschillen ten opzichte van de geïdentificeerde IFRS-regels? Per Richtlijn of IAS wordt in afzonderlijke paragrafen een verdere verdieping op vennootschappelijk (hoofdstuk 4) en fiscaal (hoofdstuk 5) gebied gemaakt.

Page 8: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

. ,%u!~.~oda.~-a~mwopad, aly~!ra% slapno ylaapuvv ap m e do ua (anpa rpj) apnem aI3a;r do [!qnsp ~%!1 ytupvu a a -a~ivn~~ssua%orzuaa ap m a ,Maya 1.3 ua a ra , uaa m a uajjvy~s~aa iay s! S ~ [ I ap m a %ug[ajslaop aqsmeurooa a a .spnpmls %u!voda.rl[ ppueu!g puogvuIaou1 :slv mg sa!qv~a~draju! ap law y[!~uawvza% azap Iplnp ua uawoua%~aao S~JI apmvlsaq ap ijaay asjq a a 'uaprom ai lsqaola% yJomawvr3 lay ma 1asuyBaq u! uaualp ST~I aIIv 'uado aznay ap avI ua rooa ~ v ~ s p u o ~ s 8 u ~ r a p n e ~ a%!p!npuaa uaa% raly~a ij[py3s ,yromamy pnlda3uo3, laH .p%ala%lsva s! uaiunds%m%l!n ua ua%vlspuo~% pluvv uaa u~mvm 'plaqq!mluo ,yoMam.g pnlda3uo3, uaa pram arsayo3 ap m a %un@maq spmpmls %u!lunomv puo!ivuIalq u! p%a~a%lsea uap.ram 3~761 3ay uea uaqtxrdsqn a a -saaismA 30 p n o a uaa m a lyDrzao4 rapuo ive~s a a .sa~~vs~w%ro%u~~uno33v ap uairnq p!arqa%iyn s! yqa%vv.rp lay f!qnem ast^^ :amaly) pmoa pmpmls %upuno33v puo!lvura)q ap u! laza%wo 3~761 lay s! 0002 u!%aa ' ( 3 s ~ : m a g ) aaj ipmo3 pnpmis Bu!lunomv p u o p m a i q m u ap rapuo iy3pa%do sprysap s! ay~vs!m8ro (ay[yaly3a~~vea!rd apuoyvmaiu!) azaa

.ualaqq!miuo al %u!aa%%v~sraa rooa pmvpmis ap[!~plara~ uaa ua uaJaproaaq ai ayimndsmr~ wo sem a!~vs!m%ro azap uva %u!11ais1aop arapm uaa .ua%vsp a) qn lapraa (SW :vma!y) spmpw~s %uylunomv puo!yvu.raiq :WEU

ap rapuo uapnvputs1s%u~aa%%v1s~a~ alaputsug apuapla% pvypuow ap wo ualapunq al uaiy3v.q uny ua1za8ul yevzpoou ap s a ~ a s ~ m % r o s ~ m ~ u n o ~ ~ e aJapJaaur roop pIaM ~ ~ 6 1 !un[ q .)y3alsaq ( m p ~ a i s w v joys~y3a1a~) ~amys%upxauIapuo ap loop sprrlsap uapram ual.[!y3sa% apuauroydo .uauroy al ua%v1spuo.Bs%uppmvm m a lapd jagfugap uaa 103 p wo svm %u$?amaq u! laaa al %OU

apouo3asj[ppaq ap a p SVM aowvp uapaa .p~aalnuuoja% w!m uapJam slai3alLIu!lza%%e1sra~ a a 'i!aj uaa %u!~a%%vpra~ ala!mvur_r ap rooa s~a%ar apuap~a% y[g;\@rd ap u! m a aymg!po:, uaa jsraa iay JOOA JPJOM 0 ~ 6 1 U! ua%upxaurapu~ m a %u!uayamvy ap do la& ap m a %upao~u! ap lam

-u[!z p!ao~%a% aol meyla Eau neagu @.e!puom do uan[ rap dool ap u! uapnepm~s%uyaB8~1s~a~ apua1IlyssmA ap jo ~PJOM ly30zrapu0 ' ( d v v ~ sn) ualels ap%luara~ ap u! ~a%myua%a) m y lam uayyoriafi yf!la%J9~ poy uaa jp.10~ ynqspjooy q!p q .uaraluawaldw! a) pmvpmls aprpuour s p y[hlapu!al!n SM wo sem aly3vpa8 apua%%!pa~y3e a a .y[!lap!np Iaus p SVM 's! ua~aq3saS u a ~ ~ ~ s p g asado~na r o o ~ Iayua uaalp l a p S X ~ $va -10.1 ay[r;r%mlaq uaa hqmep ualads %uyaa%la%a~ asadorng ua aspmIapaN ap u! S X ~ m a %u!raquwaa ay3sr;roqsg a a .uaprom praaloa.luo~a% sla8ar gp aoy apawsp EEA ena~a~uawaldwl uva a z f ~ ~ ap m e paalsaq 3q3vpmv qnlspjooq )!p n! ap~om lsviemva .edomng nauulq kaaddvq3slooukaa~ ap~aa]orna8smaq aooa

y n m f i[ ad S ~ L ~ [ E m~ %u!raoau! ap 304 uaqqay palafl y[!~apu!alln ayIaM b B u ~ ~ a % % v l ~ r a ~ ajay3rreug rooa s l a 3 ~ ~ ap WA ua~ai;la% lqD!-eJaAo q3s!roqsfy uaa iprom sl[n~spjooq pp up-

flu!~!alu~ 1°F

Page 9: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Oude reeds bestaande standaarden blijven aangeduid als US . De nieuwe standaarden onder IASB zullen worden aangeduid onder de benaming: IFRS.

De wijze van regelgeving binnen IASB is geheel privaatrechtelijk van aard en daarmee ook sterk Angelsaksisch gericht. Dit wil zeggen dat er weinig algemene regelgeving is en per thema uitvoerige en gedetailleerde voorschriften (met veel "uidance') worden gegeven. Men heeft hiervoor gekozen om daarmee zoveel mogelijk onzekerheid met betrekking tot interpretatie tegen te gaan. Opkomende problemen ten aanzien van de interpretatie van standaarden worden door een speciaal orgaan: het International Financial Reporting Interpretation Committee (hierna: FRIC) behandeld, ER16 dient binnen enkele maanden tot 66n jaar haar intepretatie geformuleerd te hebben en openbaar te maken. IASB doet geen uitspraak over zaken als kapitaalbescherniing, crediteurenbeschemrig en ui&eerbaarheid van winst. Ook zegt het USB expliciet dat eventuele fiscale gevolgen voortvloeiende ult haar standaarden niet van belang zijn voor de beantwoording van de vragen naar de inhoud hiervan. Het probleem is echter (nog), dat er geen orgaan is dat in individuele gevallen voor- of achteraf een bindende interpretatie kan geven.

: een Europese standaard

De Europese Commissie (hierna: EC) heeft in 1995 haar strategische keuze voor IAS openbaar gemaakt. Lidstaten werden aanbevolen om IAS toe te staan, in elk geval in de geconsolideerde jaarrekeningen. Onder invloed van het streven naar één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt alsmede de negatieve berichten ten aanzien van de bekende boekhoudschandalen, kwam de discussie over Europese financiële verslaggevingregels in een stroomversnelling en ontstond de gedachte om IAS niet langer aan te bevelen, maar deze verplicht te stellen voor de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen. Dit voornemen werd omgezet in een formeel besluit tijdens de EU-top in Lissabon in 2000. Een besluit met vergaande gevolgen. Evenzeer opmekelijk is dat Europa daarmee in beginsel de keuze liet vallen op een mondiale standaard en niet een specifiek Europese standaard. Achterliggend doel was om uiteindelijk een 'global level playing field' te creëren. Een verder opzienbare element hierin is dat EC de ontwikkeling van de standaarden door een onafhankelijk private organisatie (buiten de directe invloedssfeer van EU)' laat geschieden. De Europese Raad en het Europese Parlement hebben in juni 2002 een Verordening hiertoe goedgekeurd. Op 19 juli 2002 heeft dat gestalte gekregen in EU-Verordening 1606/2002. Op grond van de Verordening moeten alle ondernemingen waarop de nationale wetgeving van één van de EU-lidstaten van toepassing is en waarvan effecten op een officiële gereguleerde markt in één van de lidstaten van de Europese Unie (hierna: EU) worden genoteerd, in hun geconsolideerde jaarrekeningen over de boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005 IFRS toepassen, voor zover deze althans zijn goedgekeurd in een zogenaamde 'endorsement procedure'. Door deze verordening zijn de jaarrekeningregels direct rechtskracht zonder eerst in de nationale wetgeving te zijn opgenomen. Alle IFRS- bepalingen zijn inmiddels goedgekeurd.

Helleman en Van der Tas, Europese regelgeving: overgang naar IFRS, in: Hoogendoorn, Externe verslaggeving in theorie en praktijk,Reed Business Information, 2004

Page 10: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

De EC heeft daarnaast aan haar lidstaten de vrijheid gegeven om te besluiten de JFRS-regels ook voor de enkelvoudige (vennootschappelijke) jaarrekening alsmede voor de niet-beursgenoteerde ondernemingen toe te staan. Daartoe zal dan wel separaat op nationaal niveau een besluit genomen moeten worden.

In 2005 is door de IASB de Discussion Paper 'Preliminary Views on Accounting Standards for Smal1 and Medium-sized Entities' uitgebracht. De IASB constateert dat integrale toepassing van F R S met name bij Meine en middel-grote entiteiten problemen geeft als gevolg van beperkte kennis van =S en de hoge kosten van Invoering van IFRS. Om voorgaande redenen is de HASB ,

bezig met het ontwikkelen van IASB-standaarden voor deze doelgroep (zogenaamde IFRS- M D ) .

1.3 Implementatie van IFRS in Nederland

Begin februari 2002 is in Nederland een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend ten aanzien van de implementatie van IFRS. Door middel van het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid aan Nederlandse ondernemingen geboden om in plaats van de Nederlandse jaarrekeningbepalingen de door IASB vastgestelde standaarden te hanteren. IASíIFRS vormen al langere tijd een belangrijke factor in de ontwikkeling van Nederlandse verslaggevingsregels. De Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) verwerkt IASIIFRS al in haar richtlijnen, echter slechts voor zover ze in Nederland aanvaardbaar2 zijn. Wel kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat een op basis van BFWS opgestelde jaarrekening leidt tot een meer volledig fair value georiënteerde jaarrekening dan een jaarrekening opgesteld op basis van de regels van titel 9, boek 2 BW.

Op 6 juli 2005 heeft de Eerste Kamer in Nederland ingestemd met het wetsvoorstel om vanaf 1 januari 2005 ook niet-beursgenoteerde ondernemingen IFRS op vrijwillige basis te laten toepassen. Het wordt met het oog op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemingen niet nodig geacht de toepassing van JFRS te verplichten. Niet-beursgenoteerde ondernemingen zijn vrij hun enkelvoudige of geconsolideerde jaarrekening volgens door de Commissie goedgekeurde IASIIFRS op te stellen. Onderneming kunnen naast de geconsolideerde IFRS-jaarrekening ook de enkelvoudige balans volgens IFRS opstellen. Het enige wat niet mogelijk is, is een geconsolideerde jaarrekening opstellen volgens de regels van titel 9, boek 2 BW en de enkelvoudige jaarrekening volgens IFRS. Indien ondernemingen (verplicht danwel vrijwillige) overgaan op IFRS moeten ook daadwerkelijk alle standaarden geïmplementeerd worden.

Afdeling 3 tot en met 6, Titel 9 Boek 2 BW

Page 11: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Enkele jaren geleden bestond er nog veel sceptisme en angstgevoelens omtrent de invoering en uitwerking van IF;RS. AFM-bestuurder Koster3 vreesde dat de nieuwe IFRS-regels in de markt gevaarlijk werden onderschat, doordat zelfs de accountantskantoren de nieuwe regelgeving nog niet voldoende beheersten. Ondernemingen zouden geconfronteerd worden met omvangrijke omschakelacties naar IFRS zonder een adequate IFRS-begeleiding door de accountant. Koster was van mening dat er meer aandacht besteed moest worden aan de opzet en werking van de administratieve organisatie en interne controle. De verwachting was dat invoering van H;RS grote gevolgen had voor de solvabiliteit van de ondernemingen. De gerenomeerde accountantsorganisaties gaven te kennen dat het niet zo'n vaart zou lopen4.

Uit recent onderzoek blijkt dat de FRS-implementatie gemiddeld weinig effect op de cijfers van de ondernemingen heeft5. Ernst & Young heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de overgang op IFRS. Resultaat: per saldo daalt het eigen vermogen (gemeten naar 31 december 2004) van beursgenoteerde ondernemingen met ongeveer één procent, terwijl het resultaat per saldo met 7 procent (AEX) respectievelijk 19% (AMX) stijgt6. Essers7 was in zijn publicatie al overtuigd dat de overgang naar IFRS geen grote schok kon veroorzaken. Hij geeft als argumentatie dat de huidige Nederlandse jaarverslagregels (gecodificeerd door de RJ) al voornamelijk op IFRS gebaseerd zijn, waardoor er weinig financiële afwijkingen kunnen opkomen. De rust lijkt te zijn wedergekeerd nu de eerste effecten van de invoering van IFRS bekend zijn.

Het lijkt er vooralsnog op dat het bedrijfsleven haar terughoudendheid ten aanzien van IFRS heeft laten varen nu de eerste ervaringen opgedaan zijn. Men gaat nu ook voordelen van IFRS inzien. Zo zal IFRS naar de aard van de zaak geen strijdigheid meer met allerlei EU-voorschriften kunnen opleveren, uitgaande van een invoering in geheel Europa. Alle EU-vennootschappen worden dan immers gelijk behandeld. Op dit moment vormt dat nog een kleine 'bottleneck', waardoor de nationale wetgeving onverbindend kan worden verklaard. Daarnaast leidt dit ook nog tot enige verbreding van de grondslag door de 'fair value' elementen van IFRS. Jaarrekeningen op basis van IFRS geven over het algemeen een positiever financieel beeld dan jaarrekening op basis van titel 9, boek 2 BW.

Wijnen, J.F. van, Het Financieele Dagblad, 15 november 2004 Het Financieele Dagblad, 16 november 2004 Shell geeft in een persbericht te kennen dat IFRS geen gevolgen heeft gehad voor de strategie en het financiële

raamwerk of de kasstroom van de onderneming, Het Financieële Dagblad, 23 november 2004. (j Persbericht Ernst & Young de dato 24 juni 2005, zie www.ey.nl

Essers, Prof.dr. P.H.J. Geschiften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no 224, blz 19

Page 12: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscali feit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

1.4 IFRS: de nieuwe mondiale shndaard

Met was de gedachte van IASB om IFRS uiteindelijk te laten uitgroeien tot een mondiale standaard voor de externe financiële verslaggeving, Bolkestein* betoogt dat een internationale standaard belangrijk is, maar dat er nadrukkelijk niet voor het Amerikaanse model gekozen is. Op veel beurzen (waaronder Londen, Tokio, Frankfurt en Amsterdam) kunnen ondernemingen al terecht met een op IFRS gebaseerde jaarrekening. Naast de EU-landen hebben ook landen als Rusland, Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland, meerdere Aziatische landen, waaronder China en Japm alsmede enkele Zuid-Amerikaanse landen enige vormen van jaarverslaglegglng op grond van IFRS ingevoerdg. Een onderzoek10 in 59 landen heeft aangetoond dat ruim 90% van de onderzochte landen aansluiting zoekt bij m S .

Ofschoon steeds meer landen kiezen voor IFRS, is de financiële verslaglegging in de Verenigde i i

Staten (hierna: VS) nog steeds gestoeld op US GAAP. De Amerikaanse Securities and Exchange Commision (hierna SEC) accepteert IFRS niet als volwaardige grondslag voor het opstellen van de jaarrekening. In plaats van een regelrechte erkenning van IFRS, hebben de Amerikanen ingezet op een convergentiestrategie waarbij IFRS en US GAAP naar elkaar toe groeien. In oktober 2003 is tussen IASB en haar Amerikaanse tegenhanger, te weten: Financial Accounting Standards Board (hierna: FASB), het zogenaamde Norwalk-akkoord ondertekend. Men is overeengekomen om een aantal verschillen tussen de standaarden op korte termijn op te heffen en op langere termijn naar gezamenlijk te ontwikkelen standaarden te komen. Het valt niet snel te verwachten dat de huidige standaarden binnen afzienbare tijd tot één wereldstandaard worden geharmoniseerd.

Desalniettemin ligt het in de lijn der verwachtingen dat de beide verslaggevingregels in de toekomst één op één op elkaar zullen aansluiten. De IASB heeft daartoe al in 2001 - met een vooruitziende blik - 'IFRS 5' opgesteld. De IASB is van mening dat met aanvaarding van de voorschriften van IFRS 5 verschillen tussen IFRS en US GAAP verkleind worden. FRS 5 heeft tot doel voorschriften te geven voor:

de presentatie, waardering en toelichting van en over vaste activa waarvan het voornemen bestaat ze te verkopen; de presentatie van en toelichting over gestaakte bedrijfsactiviteiten.

Bolkestein, mr.drs. F., Bank en Effectenbedrijf, november 2002 Zie ook: Tas RA, Prof.dr. L.G. van der, IASB, in Hoogendoorn, Externe verslaggeving in theorie en praktijk, Reed

Business Information, 2004 l0 GAAP Convergence 2002: A survey of National Efforts to Promote and Achieve Convergence with IFRS, zie

tevens persbericht Ernst & Young de dato 12 februari 2003 'Covergence of IFRS moves forwards'

Page 13: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Dit voorjaar zijn tevens concrete stappen gezet met betrekking tot de acceptatie door de Amerikaanse beurstoezichthouder SEC van IFRS als aan US GAAP gelijkwaardige verslaggevingstandaarden. Op 22 april 2005 is overeenstemming over een 'roadmap' bereikt, waarbij de SEC toewerkt naar het laten vallen van de eis tot het opnemen van reconciliation statements bij voorkeur per 2007, maar uiterlijk in 2009. Beide processen van 'equivalence' zullen elkaar in politieke zin constructief beïnvloeden.

Op 27 april 2005 publiceerde Committee of European Securities Regulators (vrij vertaald: de ssie van Europese beurshouders) in de vorm van een eonsultatiedocument haar advies

over de gelijkwaardigheid van verslaggevingstandaarden in een drietal landen, te weten Canada, Japan en de VS ten opzichte van IFRS (Europa). Achtergrond van het verzoek van EC is de totstandkoming van de Prospectusrichtli~n en - ter uitvoering daarvan - de Prospectusverordening evenals de Transparantierichtlijnll. Beide regelingen noodzaken EC tot het maken van een keuze welke verslaggevingstandaarden van derde landen gelijkwaardig worden geacht te zijn aan IFRS. Het (voorlopige) oordeel van CESR is dat de nationale verslaggevingstandaarden van elk van de landen Canada, Japan en de Verenigde Staten, in totaliteit bezien, gelijkwaardig zijn aan IFRS.

1.5 Evaluatie

Het startpunt ten aanzien van IFRS ligt in het voorjaar van 1973 met de bundeling van de krachten door meerdere accountantsorganisaties om tot mondiaal geldende financiële verslaggevingstandaarden te komen. In 1995 heeft EC haar voorkeur voor IAS uitgesproken en aan haar lidstaten de mogelijkheid geboden IAS toe te passen. Bij de EU-top in 2000 wordt het besluit genomen IAS verplicht te stellen voor de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen. In juni 2002 is daartoe een Verordening door de Europese Raad en het Europese Parlement goedgekeurd. Op grond van de Verordening moeten alle ondernemingen waarop de nationale wetgeving van één van de EU-lidstaten van toepassing is in hun geconsolideerde jaarrekeningen vanaf l januari 2005 IFRS toepassen. Deze bepaling heeft direct rechtskracht. Het hoeft niet eerst in de nationale wetgeving te worden opgenomen. Nederland heeft in alsnog een specifieke verwijzing in het BW opgenomen, waardoor gecodificeerd wordt dat in plaats van de Nederlandse jaarrekeningbepalingen de door IASB vastgestelde standaarden gehanteerd kunnen worden.

IFRS heeft grote overeenkomsten met haar mondiale tegenhangers en de verschillende Richtlijnen lijken naar elkaar toe te groeien. Of IFRS op termijn de mondiale standaard voor jaarverslaggevingregels zal worden, lijkt vooralsnog niet met zekerheid vast te stellen.

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn nr. 2001/34/EG (PbEU L 390).

Page 14: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Hoofdstuk 2

Z IFRS en fiscale winstbepaling in Nederlands perspectid

2.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 zal een uiteenzetting gegeven worden ten aanzien van de algemene implicaties van , de n'TPS-invoering ten opzichte van het Nederlandse winstbegrip. Ten einde daar een afdoend mtwoord op te kunnen geven, dient eerst vastgesteld te worden wat de relatie tussen de fiscale en vennootschappellijke winstkpaling is. De doelstellingen van de co erciele jaarrekening en de fiscale vermogensposities verschillen substantieel van elkaar. Bij het afzetten van de winstbepaling binnen de verslaggevingregels tegen de fiscale regelgeving zal daar bewust rekening mee gehouden moeten worden. Tevens zal stil gestaan worden bij de regels van goed koopmansgebruik (hierna GKG) en welke invloed (directe en indirecte) de IFRS-invoering heeft (gehad) hierop. Kan IFRS leiden tot nieuwe inzichten voor aangepast beleid vanuit de Belastingdienst of aangescherpte jurisprudentie?

De vennootschappelijke jaarrekening heeft primair tot doel een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent vermogen en resultaat van de rechtspersoon. De bepaling van zowel het vermogen als het resultaat zal in dit kader centraal staan ter verkrijging van het ingevolge art. 2:362, eerste lid BW vereiste inzicht. Een zuivere vermogensbalans dient zo goed mogelijk het reële vermogen te benaderen c.q. weer te geven, waarbij activa op hun actuele waarden gepresenteerd dienen te worden. Opkomende waardeveranderingen worden in de winst- en verliesrekening verantwoord, ongeacht of zij wel of niet zijn gerealiseerd. Een zuivere winstbepalende balans zal de activa en passiva opnemen voor kostprijzen, tenzij de reële waarde lager dan wel (bij passiva) hoger zou zijn. Baten worden verantwoord, wanneer zij zijn gerealiseerd. De jaarrekening op basis van LAS/IFRS tracht zowel ten aanzien van 'vermogen' als van 'resultaat' een 'true and fair view' te verwezenlijken.

De fiscale vermogensopstelling daarentegen is een winstbepalende balans. De fiscale aangifte heeft tot doel tot een grondslag voor belastingheffing te komen. Om dit doel uiteindelijk te concretiseren zal de ondernemer periodiek een aangifte indienen door middel van een aangiftebiljet. De kern van dit biljet is zodanig opgebouwd dat de voor- dan wel achteruitgang van het vermogen over het aangiftejaar in de vorm van een vermogensvergelijking wordt gepresenteerd. Uiteindelijk wordt hieruit een belastbare winst berekend. Vooral op historische gronden12 is de kern van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting gebaseerd op de techniek van de vermogensvergelijking.

l2 Onder het regime van het Besluit op de Winstbelasting 1940 werd de winst uitsluitend bepaald aan de hand van vermogensvergelijking.

Page 15: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof ZFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Sinds enige jaren is overigens ook een nadere specificatie van zowel de vermogensbestanddelen als de daaruit voortvloeiende winstbestanddelen een verplicht onderdeel van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting geworden. De berekening van de winst en niet zozeer de bepaling van het vermogen ter verhijging van een verantwoord inzicht staat daarom in dit kadw centraal. Net doel van de fiscale winstbepaling is de verschaffing van gegevens aan de overheid ten behoeve van belastingheffing door deze overheid naar de grondslag winst; deze winst dient beschikbaar te zijn; de 'ability to pay' moet zijn vermeerderd. Dit liquiditeitsasgect13 vormt een belangrijk element In het fiscale realisatiebeginsel. Het realisatiebeginsel is een van de beginselen, die onder de verzamelnam goed koopmansgebruik de basis vomen voor het fiscale wInstbeMp.

Binnen het fiscale winstbegrip Is belastingplichtige gebonden aan de GKG-regels, waarin begrepen of waaraan verbonden het volgen van een bestendige gedragslijn. Hieruit volgt dat verschillen tussen de commerciële en de fiscale balans kunnen voorkomen. De commerciële en fiscale balansposities alsmede de winstbepaling leiden in beginsel een eigen leven en kunnen niet aan elkaar worden gebonden.

2.2 Beginselen van goedkoopmansgebruik binnen het fiscale winstbegrip

Goed koopmansgebruik betekent letterlijk, dat als norm moet worden aangelegd die, welke een goede en nauwgezette koopman toepast bij het opmaken van zijn balans. In art. 3.2514 Wet IB 1964 is vastgelegd dat de in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens de GKG- regels. Een GKG-hoofdbeginsel voor toerekening van winst aan de verschillende jaren vormt dat baten en lasten zo goed mogelijk worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben's. De bedoeling van de wetgever was om de invulling van het GKG-begrip aan de rechter over te laten. In de memorie van toelichting bij art. 3.25 stelt de Staatssecretaris: 'Met de invoering van het begrip 'goed koopmansgebruik' is destijds beoogd het jaminstbegrip niet vast te leggen, maar ruimte te bieden voor nadere maatschappelijke ontwikkelingen. Het goed koopmansgebruik heeft inmiddels zijn nut bewezen; het dynamische karakter ervan kan als een belangrijke verworvenheid worden beschouwd. Bij de invulling van het goed koopmansgebruik is een belangrijke taak weggelegd voor de belastingrechter.'l6

l3 Zie Essers Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no 224, blz 27 l4 Met een schakelbepaling in de vennootschapsbelasting is dit ook op vennootschapsbelastingplichtige lichamen van

toepassing. l5 Zie HR 8 april 1953, nr. 11 257, BNB 19531146, waarin de HR spreekt van het voor de fiscale winstberekening

juiste beginsel, dat ten laste van de winst van een bepaald jaar slechts die bedrijfslasten worden gebracht, welke op dat jaar betrekking hebben.

l6 MvT, Kamerstukken I1 1998199, 26727 nr.3, blz. 1061107

Page 16: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

De GKG-regels geven belastingplichtigen grote mate van vrijheid bij het kiezen van zijn of haar systeem voor het berekenen van de jaarlijkse winst. GKG is open en dynamisch van aard en laat dikwijls meer dan 6én gedragslijn toe. Het staat de belastingplichtige vrij om zijn winst vast te stellen naar eigen inzicht.

Het open en dynamisch karakter leidt echter onduidelijkheid in de hand. Zo wordt in de literatuur een discussie gevoerd of het saldo winststelsel dmwel het dzonderlijke winststelsel in overeenstemming is met de GKG-regels17, De vraag of iets GKG is, vormt een rechtsvraag. Rechtsvragen worden in hoogste instantie beslist door de Hoge Raad (hierna HR). Nergens is de I

invloed van de belastingrechter bij de toepassing van het materiële belastingrecht van oudsher groter dan bij de omlijning van het GKG-begrip, dat sinds de invoering van de Wet Belastingherziening 1950 de fiscale jaarwinstbepaling normeert. Weliswaar heeft de wetgever van tijd tot tijd gemeend de rechterlijke invulling van goed koopmansgebruik op onderdelen te I

moeten vervangen door wettelijke regels, doch het uitgangspunt - ook onder de Wet IB 2001 en dus ook voor de toepassing van de Wet VPB 1969 - is nog altijd dat deze open norm door de rechter wordt ingevuld en begrensd. Het is ook niet te verwachten dat er ooit een sluitende GKG- definitie komt. De dynamiek van het maatschappelijke leven is daarvoor te groot. Wat vandaag GKG is, kan morgen al niet meer voldoen en omgekeerd. Tijdsomstandigheden spelen een belangrijke rol, zoals de op- en neergang van de conjunctuur en het wisselend inzicht in het sociale en maatschappelijke verkeer. Het is dan ook veeleer juist te achten dat er geen star en gesloten GKG-begrip ontstaat. Met een open en dynamische GKG-vorm blijft voortdurende bijsturing en aanpassing mogelijk.

Vóór de invoering van de Wet Belastingherziening 1950 werd de winst bepaald aan de hand van vermogensvergelijking. Voor de waardering van activa en passiva in de eindbalans van een jaar specifieke golden waarderingsvoorschriften. Activa moesten ten minste op haar werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten gewaardeerd te worden. Aftrekbare passiefposten kwamen daarbij pas op als zij opgeroepen werden door verplichtingen. De verplichtingen stonden tegenover bepaalde (rechts-)personen, danwel plegen te ontstaan uit al bestaande rechtsverhoudingen. Door bij de invoering van de Wet Belastingherziening 1950 deze waarderingsvoorschriften los te laten en goed koopmansgebruik als enige norm te laten gelden voor de waardering van activa en passiva in de eindbalans van een jaar beoogde de wetgever de verdere ontwikkeling van het fiscale winstbegrip over te laten aan de praktijk en aan de jurisprudentie, beide onder invloed staande van de ontwikkeling van de bedrijfseconomische wetenschap.

l7 Snijders, drs. H.P.W., Weekblad voor Fiscaal Recht 200411735 en Linden, drs. E.M.A. van der, Weekblad voor Fiscaal Recht 20051860

Page 17: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Tijdens de totstandkoming van de Wet IB 2001 heeft de wetgever het niet nodig gevonden het GKG-begrip aan te passen. GKG heeft inmiddels zijn nut bewezen en het dynamische karakter ervan wordt als een belangrijke verworvenheid beschouwd, aldus de wetgeverlg. Het nader Invullen van GKC is praktisch geen gemakkelijke opgave, want het begrip biedt niet bepaald een stevig houvast. Via de Rechtspraak zijn tegenwoordig wel aan GKG inherent geachte beginselen bekend, maar onduidelijk is hoe die beginselen zich tot elkaar verhouden en of er sprake is van een zekere hiërarchie.

Vanuit de jurisprudentie en rechtspraak zijn de volgende beginselen opgekomen: het redisatiebeginsel; het matchingbeginsel; het voorzichtigheidsbeginsel; het realiteitsbeginsd en het eenvoudbeginsel. Doorneba119 heeft een duidelijke mening over de rang- en volgorde van GKG en merkt daarover op: GKG 'degradeert tot een grabbelton, waaruit iedere belanghebbende (hetzij belastingplichtige, hetzij fiscus) het beginsel kan opdiepen dat hem in de gegeven omstandigheden het beste uitkomt'.

2.2.1 Rangorde en hiërarchie goed koopmansgebruikbeginselen

In de literatuur bestaat geen eenduidige opvatting over welke beginselen nu precies aan GKG ten grondslag liggen. Laat staan of enige consensus is over de rangorde en hiërarchie daarbinnen. Het houdt de gemoederen wel bezig. In de loop der jaren zijn er vele vaktechnische artikelen over gepubliceerd. Het valt Meussen20 bij alle discussies op dat er geen of weinig aandacht wordt besteed aan de keuzevrijheid van belastingplichtigen. De verschillende HR-uitspraken kunnen ook geen duidelijkheid scheppen daarin. De HR verwijst veelal naar een concreet, aan GKG ten grondslag liggend beginsel, maar dat verschilt van geval tot geval. Doornebal21 tracht enige helderheid te scheppen en onderscheidt zogenoemde primaire en secundaire GKG-beginselen. Het startpunt binnen de primaire GKG-beginselen ligt volgens Doornebal bij het realisatiebeginsel gevolgd door het matchingbeginsel aan de hand waarvan bepaald wordt welke lasten door deze baten zijn opgeroepen. Als derde primair GKG-beginsel verschijnt in de visie van Doornebal het voorzichtigheidsbeginsel ten tonele. Dit beginsel doet volgens hem van zich spreken bij het toerekenen van lasten aan jaren, zonder dat deze lasten in verband kunnen worden gebracht met in een bepaald jaar behaalde baten. Aan de secundaire GKG-beginselen (het realiteits- en eenvoudsbeginsel) komt in de beleving van Doornebal ten slotte nog maar een beperkte betekenis toe.

l* TK 1998-1999,26 727, nr.3, pag 106 en 107 l9 Doornebal, dr. J, NTFR 20031469 20 Meussen, Prof.mr. G.T.K., Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 200311 39 21 t.a.p. Doornebal

Page 18: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

In een reactie stellen Berkhout en Van der Heijden22 dat de realiteitszin het leidende beginsel is binnen de verschillende beginselen die samen GKG vormen. Doornebal blijkt daarvan niet overtuigd en wijst in een naschrift op het gevaar van een krabbeltonbenadering'. Beide belangengroepen (belastingplichtigen en hun belastingadviseurs aan de ene kant, belastinginspecteurs aan de andere kant) pakken er op deze manier een beginsel uit dat hen in een bepaalde benadering van pas komt, niet gefundeerd op een wetenschappelijke benadering maar meer ingegeven door een doelredenering.

In het WR-mike123 van Bruijsten wordt vanuit een rechtstheoretisch oogpunt getracht na te gaan in hoeverre een rangordere-ling voor de beginselen van goed koopmmsgebmik gewenst Is. Als de beginselen van goed koopmansgebruik als rechtsbeginselen kunnen worden aangemerkt, dan is een rangorderegeling vanuit het oogpunt van consistentie naar zijn mening evenzeer gewenst. Hij formuleert daarbij twee denk-richtingen: een dwingende rangorde en een niet-dwingende rangorde. Bij een dwingende rangorde krijgen de beginselen van goed koopmansgebruik al snel het karakter van rechtsregels. I I

Een meer uitgekristalliseerd consistent systeem van GKG-beginselen biedt minder ruimte voor een vrije invulling, maar dat komt ten goede aan de rechtszekerheid. Nadeel is dat de zo geprezen dynamiek in zal boeten. Al met al veel verschillende inzichten en meningen over hiërarchie en rangorde binnen de beginselen van goed koopmansgebruik. De praktijk zou gebaat zijn met een meer evenwichtige rangorde, die eventueel wettelijke grondslag zou kunnen hebben.

2.2.2 Coelflcatie van goed Koopnéa~ésgebreeikregeks

De roep om een codificatie van de GKG-regels wordt steeds groter. Essers voert al jaren een pleidooi voor een openbare discussie hieromtrent. Het zou veel onduidelijkheid omtrent rangorde en hiërarchie oplossen. Gecodificeerde GKG-regels kunnen in dat geval gebaseerd worden op de hoofdlijnen binnen de ontwikkelde jurisprudentie tot dan toe. De laatste tijd staat GKG volop in de belangstelling. De Hoge Raad heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke arresten gewezen. Daarnaast roept de invoering van IRFS de vraag op hoe het verder moet met de fiscale winstbepaling in Nederland en andere landen van Europa. Ook rijst de vraag of de modernisering van de vennootschapsbelasting24 niet aangegrepen moet worden om de GKG-regels eens kritisch te bezien. Jansen25 stelt bewust de vraag of de GKG ingezet moeten worden als grondslagverbreding voor een lager tarief van de vennootschapsbelasting.

22 Berkhout MRE MRICS, Prof dr. T.M. en Van der Heijden RA, mr.drs. J.M., J 3 D 20031242 23 Bruijsten, mr.C., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051540 24 Nota 'Werken aan winst; naar een laag tarief en een brede grondslag' 29 april 2005 25 Jansen, Prof.dr. J.J.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051915

Page 19: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Het vorengaande overziend kan met recht de vraag gesteld worden of de open norm van GKG nog wel gehanteerd moet worden. Zijn de grenzen bereikt en hebben we alternatieve mogelijkheden hieromtrent? Essers26 grijpt het bovenstaande aan om alternatieven voor de huidige open norm van GKG te zoeken. Daarbij kan volgens hem worden gedacht aan codificatie via convenanten tussen de Belastingdienst, bedrijfsleven en fiscale adviseurs op bepaalde deelterreinen van de fiscale jaarwinstbepaling. Als voorbeeld van een geslaagd convenant noemt Essers de afspraak van de Nederlandse Vereniging van keasemaatschappijen en de Belastingdienst27. De Staatssecretaris is geen voorstander van het op grote schaal afsluiten van convenanten, zoals blijkt uit zijn antwoorden op vragen van Essers in de Eerste Kmer. Wat de Staatssecreths betreftg blijft d e s bij het oudezg.

2.2.3 Invloed van goed koopmansgebruik op IFRS

De invoering van de IFRS heeft veel stof doen opwaaien, maar hebben deze verslaggevingregels ook hun invloed op het fiscale winstbegrip algemeen en meer specifiek op de GKG-regels? Binnen het fiscale winstbegrip zitten van origine al verwijzingen naar BW met een koppeling naar de jaarrekeningregels. Kampschöer29 en Essers30 zijn van mening dat ter zake van de II;RS- invloed onderscheid aangebracht moet worden tussen de directe en indirecte factoren.

Directe invloed is er volgens deze auteurs als de belastingwet verwijst naar bepalingen van het jamekeningenrecht. Het bekendste voorbeeld hiervan is de concerntoets van artikel 10d, lid 5, Wet VPB 1969 (thin-capitalization) en artikel 13d, derde lid, onderdeel b, Wet VPB 1969 (liquidatie-uitkeringen).

Als de bepalingen specifiek bekeken worden, komt het er kort gezegd op neer dat voor de toepassing van artikel 13d Wet VPB 1969 veelal minder snel tot een verlenging van de termijn die in ogenschouw moet worden genomen voor de liquidatie-uitkeringen geconcludeerd kan worden. In deze bepaling wordt een schakeling met het commerciële resultaat gemaakt. Nu bij het commerciële resultaat - door het tot uitdrukking komen van de stille reserves in het resultaat - minder snel sprake zal zijn van een commercieel verlies, zal men sneller door de gestelde termijn heen zijn. Vooralsnog lijkt dit in de praktijk niet tot onaanvaardbare problemen.

26 Essers, Prof.dr. P.H.J., Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 20031157 en Geschiften van de Vereniging

voor Belastingwetenschap nr. 224, blz 26 27 BNB 2000166 28 Eerst Kamer, bijlage bij de behandelingen van 9 december 2003, pag. 11-504 29 Kampschöer RA, Prof.dr.rnr. G.W.M.J. Weekblad voor Fiscaal Recht 200411228 30 Essers, Prof.dr. P.H.J. Geschiften van de Vereniging voor Belastingwetenschap nr. 224, blz. 22-23

Page 20: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

De commerciële cijfers opgesteld op grond van IFRS dienen in artikel 10d Wet VPB 1969 als referentiekader teneinde vast te stellen of op geconsolideerd niveau de verhouding tussen het vreemd en eigen vermogen afwijkt van de fiscale verhouding. Of hierdoor de concerntoets naar IFRS-grondslag eerder een oplossing voor een 'thin-capitalisation probleem' (beperking van de rente aftrek tot gevolg) kan vormen, zal afhankelijk zijn van de vraag of het commerciële eigen vermogen van belastingplichtige dan wel van de groep (geconsolideerd) vastgesteld moet worden. Maar in elk geval zal -door de grotere volatiliteit die uit een 6ffair-value9-orientatie voortvloeit- de uitkomst van de concerntoets elk jaar weer sterk hnnen verschillen. Voor de praktijk zal dat betekenen dat elk jaar weer fiscaal de concerntoets moet worden (herlbeoordeeld.

Al met al kan gesteld worden dat van een directe invloed van IFRS op @KG in beginsel minimaal is. De fiscale wetgeving verwijst bij hoge uitzondering naar het jaarrekeningenrecht. Anders ligt dat wellicht met de indirecte invloed. In Nederland is het fiscale winstbegrip weliswaar autonoom. Het is niet ondenkbaar dat de Hoge Raad in de toekomst haar GKG-voorschriften meer op IFRS-gerelateerde onderdelen baseert.

Een van de voorbeelden vormt de fiscale voorraadwaardering. Onder IFRS is het al enige tijd niet meer toegestaan om het ijzerenvoorraadstelsel te gebruiken. Onder invloed hiervan is het in het Nederlandse jaarrekeningenrecht sinds kort ook verboden. Deze ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat ook binnen de bedrijfseconomische wetenschap steeds minder aandacht voor dit stelsel zal bestaan. De kans is aannemelijk dat binnen enkele jaren het ijzerenvoorraadstelsel ook niet meer binnen de GKG-regels blijkt te vallen.

Daarnaast is ook een kentering gaande bij de afschrijving op vastgoed. Volgens IAS 40 kunnen als belegging aangehouden vastgoedobjecten op fair value gewaardeerd worden. In de Nota van Werken stelt de Staatssecretaris voor de fiscale afschrijving op vastgoed pas toe te staan als de waarde in het economische verkeer daalt beneden de verkrijgingsprijs. Daarmee loopt het kostprijsprincipe voor actiefposten binnen de fiscale wetgeving de eerste scheuren op.

Uitgaande van de toenemende werkingssfeer van IFRS en de wereldwijde acceptatie van haar standaarden zal in de nabije toekomst vaker de vraag aan de orde komen of IFRS en de interpretatie waardevolle elementen voor de fiscale winstbepaling kan hebben.

Page 21: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Het is dan ook de algemene verwachting dat op korte termijn indirecte invloeden van IFRS vaker waargenomen zullen worden, zoals bij:

def icale behandeling goodwill; Onder IFRS 3 is het niet meer toegestaan om op goodwill af te schrijven. Jaarlijks zal een impaiment test gedaan moeten worden of de waarde van deze actiefpost in waarde gedaald is. Denkbaar is dat de Belastingdienst de jaarlijkse vennootschappelijke toets van afwaarderen ook fiscaal zal meenemen. Nu bestaat fiscaal nog de praktijkregel dat goodwill in 5 of 10 jaar geheel mag worden afgeschreven ten laste van het resultaat. Bij een onveranderende waardeontwikkeling van de goodwill, zal de Belastingdienst fiscaal dat standpunt ook kunnen innemen. Berkhout31 is bijvoorbeeld van mening dat het zuiverder zou zijn om fiscaal aan te sluiten bij de investesingsmdyse of de periode waarin het actief nog een positieve cash flow genereert;

fiscale voorraadwaardering; Het ijzeren voorraadstelsel en LIFO-stelsel worden onder IFRSS2 niet meer toegestaan, terwijl deze waarderingen binnen het fiscale waardering nog steeds toelaatbaar zijn. Deze vormen van waardering worden fiscaal in de praktijk steeds minder gehanteerd. De kans is aanwezig dat binnen GKG deze vormen door de rechter in de nabije toekomst ook niet meer toelaatbaar geacht worden;

winstneming onderhanden werk; Op dit moment wordt het fiscale moment van winstneming onder de noemer van het voorzichtigheidbeginsel getracht zoveel mogelijk naar de toekomst te verleggen. Echter het voorzichtigheidsbeginsel boet steeds meer aan waarde in ten koste van het matchingsbeginsel. De teneur is merkbaar dat de Belastingdienst steeds vaker bij de fiscale winstneming tracht aan te sluiten bij de vennootschappelijke methodiek van de veelal door IFRS voorgeschreven POC-methode33;

publicatieverei~ten~~ IFRS zullen fiscale keuzes explicieter maken; Onder IFRS is een uitgebreide toelichting (disclosure) vereist. Door op elke afzonderlijke balanspost meer openheid te laten ontstaan (zowel over de feiten als over de waardering) zal de Belastingdienst adequater en vollediger haar fiscale standpunt bepalen. Een van vereiste toelichting heeft betrekking op de belastinglatentie35. In de toelichting onder IFRS zal een cijfermatige aansluiting verstrekt moeten worden tussen het formeel toepasselijke belastingtarief en het gemiddelde effectieve tarief. Daarbij zullen de belangrijkste factoren in deze relatie (zoals belastingvrije inkomsten, niet-aftrekbare kosten en het effect van verliesverrekeningsrechten etc) dienen te worden gespecificeerd.

Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 200516637 32 IAS 2 33 IAS 1 1 34 Zie ook Kampschöer RA, Pr0f.dr.m. G.W.M.J. Weekblad voor Fiscaal Recht 200411228 35 IAS 12

Page 22: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

2.3 Relatie tussen fiscale - en vennootschappelijke winstbepaling

De relatie tussen de fiscale- en vennootschapsrechtelijke winstbepaling heeft veel wetenschappelijke36 interesse getrokken. Naast het proefschrift van Woogendoorn37 zijn ook de dissertaties van Van der Zanden38 en van De Bont39 aan deze problematiek gewijd. In de meeste publicaties staat de vraag centraal of het fiscale en vennootschapsrechtelyke resultaat In beginsel onafhankelijk van elkaar moeten worden vastgesteld danwel of voor het fiscale resultaat de vennootschappelijk jaarrekening maatgevend dient te zijn, niet tot een eensluidend standpunt kunnen komen.

Doordat de doelstelling van de vennootschapsrechtelijke jaarrekening niet overeenkomt met de doelstelling van de fiscale, lijkt een verschillend winstbegrip gerechtvaardigd. Aangezien het I

jaarrekeningenrecht tevens tot doelstelling heeft inzicht te tonen in het vermogen van de vennootschap, zijn bepaalde waarderings- en winstberekeningsmethoden die worden gehanteerd in het vennootschapsrecht niet in overeenstemming met het fiscale goed koopmansgebruik. Een strikte binding tussen beide winstberekeningen blijkt een van de belangrijkste factoren te zijn die een verdergaande harmonisatie in de weg staat.

Overigens bestaat er geen principieel verschil tussen het vaststellen van de winst door middel van een vermogensvergelijking en het vaststellen van de winst op basis van het zogeheten 'dubbel boekhouden'. Het is slechts een verschil in techniek: In beginsel moeten beide technieken steeds tot dezelfde uitkomst leiden. Dit is slechts anders indien bij de techniek van dubbel boekhouden, buiten de resultatenrekening om, rechtstreekse mutaties op het eigen vermogen worden toegestaan.

Bij de keuze tussen de verschillende waarde- en winstbepalingsstelsels zal de rechtspersoon zich laten leiden door het doel dat met het opstellen van de desbetreffende jaarrekening wordt nagestreefd. Het verschil in doelstelling tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte vormt de oorzaak van de veelvuldig geconstateerde praktijk dat de fiscale winstberekening op basis van een ander waarde- en winstbepalingsstelsel plaatsvindt dan de vennootschappelijke vermogens- en resultaatsbepaling.

36 Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap nr. 189 37 Hoogendoorn, mr. J, 'Fiscale winstbepaling en vennootschappelijke jaarrekening', academisch proefschrift, UvA,

2000 38 Zanden, mr. P.M. van der, Maatschappelijk aanvaardbare normen voor de jaarrekening en goedkoopmansgebruik,

dissertatie, EUR, 199 1 39 Bont, rnr.drs. G.J.M.E., De relatie tussen het fiscale winstbegrip en de vennootschapsrechtelijke jaarrekening in rechtsvergelijkend perspectief, Pijnenburg, Tilburg, 1997

Page 23: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

KampschöeI.40 stelt voor om de winstbepaling in overeenstemming met de IFRS-regels te brengen. Dat leidt in ieder geval tot een substantiële administratieve lastenverlichting. Ter vergelijk: landen als Duitsland of Frankrijk kennen in beginsel ook geen verschil in winstbepaling. Nergens in Europa bestaan er zoveel fiscale- en vennootschapsrechtelijke winstbepaling verschillen als in Nederland. Daar is in het verleden al een gedegen onderzoek naar gedaan door het Ministerie van Financiën41.

De vennootschappelijke jaarrekening heeft primair tot doel een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over vermogen en resultaat van de rechtspersoon. Een zuivere vermogensbalans dient zo goed mogelijk het reële vermogen te benaderen c.q. weer te geven, waarbij activa op hun actuele waarden gepresenteerd dienen te worden. De fiscale vermogensopstelling daarentegen is een winstbepalende balans. Een zuivere winstbepalende balans zal de activa en passiva opnemen voor kostprijzen. Baten worden verantwoord, wanneer zij zijn gerealiseerd.

Doordat de doelstelling van de vennootschapsrechtelijke jaarrekening niet overeenkomt met de doelstelling van de fiscale winstberekening, lijkt een verschillend winstbegrip gerechtvaardigd. Een strikte binding tussen beide winstberekeningen lijkt een van de belangrijkste factoren te zijn om uiteindelijk tot een verdergaande harmonisatie tussen beide te komen. Vooralsnog zijn de meningen verdeeld of het fiscale en vennootschapsrechtelijke resultaat in beginsel onafhankelijk van elkaar moeten worden vastgesteld danwel of voor het fiscale resultaat de vennootschappelijke jaarrekening maatgevend dient te zijn.

Al met al kan gesteld worden dat van een directe invloed van IFRS op het fiscale winstbegrip in beginsel minimaal is, want de fiscale wetgeving verwijst op een enkele hoge uitzondering na niet naar het jaarrekeningenrecht. Anders ligt dat wellicht met de indirecte invloed. In Nederland is het fiscale winstbegrip weliswaar autonoom, maar niet uit te sluiten valt dat de Hoge Raad zich in de toekomst zal gaan richten op de voorschriften zoals opgenomen in IFRS.

40 Kampschöer RA, Prof.dr.rnr. G.W.M.J. Weekblad voor Fiscaal Recht 200411228 41 Verschillen tussen de fiscale en vennootschappelijke jaarrekening, MvFBelastingdienst 1997, ISBN 90-9010364-3

Page 24: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Hoofdstuk 3

3 IFRS en fiscale winstbepaling in Europees perspectief

3.1 Inleiding

We hebben in hoofdstuk 2 al vastgesteld dat F R S op delen ook haar importantie kent ten aanzien van het Nederlandse fiscale winstbegrip. Maar hoe staat het met het oprukken van de Europese regelgeving en sterker wordende Europese harmonisatiegedachten? Wordt het Nederlandse fiscale winstbegrip daar ook door beïnvloed? In verband met de constante stroom van politieke en economische eenwordingsideeën binnen Europa en de daarmee gepaard gaande regelgeving zal een toekomstige integratie en harmonisatie van Europees rechtelijke bepalingen een feit worden. Moeten we daar in de toekomst rekening mee houden en hoe ver staan we nu? Moeten we niet verder kijken en IFRS als opstap gebmiken om uiteindelijk tot een eenzijdige uniforme waarderingsmethodiek van fiscale winstbepaling voor vastgoedondernemingen in Europa te komen? In dit hoofdstuk wordt op basis van een literatuurstudie onderzocht welke grote knelpunten gesignaleerd worden ten aanzien van een vergaande Europese harmonisatie van het fiscale winstbegrip.

De EC-opvatting in hoeverre het fiscale winstbegrip binnen Europa dient te worden geharmoniseerd is in de loop der jaren meerdere malen aangepast. In de loop van 15 jaar is de EC van een beleidslijn ten aanzien van totale harmonisatie van het winstbegrip naar een beleid ten aanzien van de directe belastingen dat gericht is op het verwijderen van grote belemmeringen in de interne Europese markt overgegaan. Het is enigszins opzienbarend dat de argumenten die EC aandraagt om haar terughoudende beleid te rechtvaardigen, in het verleden hebben gediend om tot verregaande harmonisatie van de winstbepalingsregels binnen Europa te bepleiten.

In het 'Action Programme for Taxation'43 werd de intentie uitgesproken in de loop van de volgende jaren concrete voorstellen op te stellen met betrekking tot de harmonisatie van de grondslagen van de belastingen op de ondernerningswinsten. Dat voorstel is nooit officieel door EC gepubliceerd&. Tot 1988 streefde de EC een situatie na, waarin elke lidstaat de winstgrondslag op dezelfde wijze diende vast te stellen. In 1991 gaf de EC te kennen45 een terughoudend beleid te willen voeren met betrekking tot de harmonisatie van de belastingheffing van ondernemingen.

43 Comrnunication from the Commission to the Council, COM (75) 391 final Evenwel heeft er een vermelding in EC Corporate Tax Law gestaan onder de titel 'Commentary on the EC Direct

tax measures and Member States Implementation 11' IBFD 1991. 45 Communication on the Guidelines on Company Taxation, SEC (90)601 final

Page 25: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Deze beleidswijziging is ingegeven door de wens slechts die maatregelen te nemen die essentieel zijn voor de vervolmaking van de interne markt. Ofschoon de lidstaten derhalve vrij bleven hun eigen belastingwetgeving te bepalen, moest een uitzondering gemaakt worden, indien zich ernstige belemmeringen voordoen.

In 1992 kwam onder Commissie Ruding het rapport46 betreffende harmonisatie van de vennootschapsbelasting tot stand. Dit rapport, geschreven op verzoek van de EG, bepleitte niet alleen aandacht te besteden aan mogelijke harmonisering van Europese vennootschapsbelastingsystemen en tarieven, maar ook aan de complexe materie van de sterk verschillende belastinggrondslagen aan te pakken. Het zogenaamde Xuding-rapport' meende dat c

tariefharmonisatie zonder grondslagharmonisatie onevenwichtig is en letterlijk een basis ontbeert. Sommige lidstaten zijn een geharmoniseerde belastinggrondslag binnen Europa als het binnen halen van het paard van Troije47.

l l

In 2001 publiceerde de EC onder verantwoordelijkheid van Bolkestein een rapport48, waarin zowel op de korte als voor de (midden)lange termijn strategieën voorgesteld werden om nadelige gevolgen van verschillende fiscale regimes binnen Europa tegen te gaan. Het rapport geeft een aantal oplossingsrichtingen voor de langere termijn teneinde een geconsolideerde grondslag voor de vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Deze oplossingen variëren van modellen als 'Home State Taxation', waarbij het bestaande fiscale stelsel van het land waarin de moedervennootschap is gevestigd, ook bepalend is voor het fiscale regime dat geldt voor de buitenlandse dochtermaatschappijen, dan wel 'Cornrnon Base Taxation', waarin voor de deelnemende landen eenzelfde gemeenschappelijk winstbepalingsstelse1 geldt ten aanzien van de concernvennootschappen, tot een stelsel van een 'Harmonised Single Tax Base in the EU', waarbij voor alle ondernemingen in de EU eenzelfde fiscaal winstregime geldt.

De algemene noodzaak om de vennootschapsbelasting binnen EU ingrijpend te hervormen en de druk van EC om de kiezen voor een geharmoniseerde EU-grondslag leidde in april 2002 tot de 'European Company Tax Conference'. Deze conferentie markeerde het begin van een reeks van evenementen georganiseerd door brancheorganisatie^^^ en onderzoeksinstellingen. Dit heeft ertoe geleid dat EC in februari 2003 verschillende concrete initiatieven via een brede raadpleging vanuit de markt (consultatieronden) in gang gebracht heeft. De initiatieven50 hadden deels betrekking op de toepassing van 'Home State Taxation' binnen het midden- en kleinbedrijf alsmede op de gevolgen van de invoering IFRS voor introductie van een geconsolideerde heffingsgrondslag binnen de EU.

46 Report of the Comit tee of Independent Experts on Company Taxation, 1992 47 Sheppard, Lee, Tax Notes, june 2004, pag 1375 48 Towards an Internal Market without Tax Obstacles 49 Zoals het FEE-conferentie op 16 oktober 2002 en het CFE-forum op 10 april 2003 te Brussel 50 Consultation Document 'The application of IAS in 2005 and the implications for the introduction of a

consolidated tax base for companies' EU-wide activities', February 2003

Page 26: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Ondanks de grote belangstelling blijven de meningsverschillen binnen Europa over de uiteindelijke gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag binnen de EU ver uit elkaar liggen. De algemene gedachte51 is wel dat IFRS als uitgangspunt kan dienen voor een toekomstige EU-heffingsgrondslag. Echter een gelijkschakeling van de belastingheffing met IAS levert te veel bezwaren op vooral op het punt van de 'ability to pay'-principe. Daarnaast levert het 'fair value'-principe bij een koppeling met de fiscale winstbepaling tot complicaties. Belastingheffing over ongerediseerde winsten wordt in het algemeen niet aanvaard. Daarentegen zou een gelijkschakeling van de heffingsgrondslagen wel leiden tot lagere compliance kosten. Tevens kunnen de huidige nationale verliesverrekeningsregels tot problemen leiden bij vergaande harmonisatie. In het Consultatie Document wordt de geconsolideerde belastinggondslag nadrukkelijk gepromoot, echter het harmoniseren van de heffingsgrondslag binnen Europa op korte termijn wordt als onrealistische afgedaan. Als reactie op het Consultatie Document kwam het voorstel om additioneel onderzoek te plegen op de specifieke verschillen tussen JFRS en de individuele belastingregels binnen de EU. Daartoe zijn meerdere werkgroepen52 geformeerd, die ieder een deelgebied behandelen. Vooralsnog heeft dat niet in concrete oplossingen danwel voorstellen op basis van onderzoeksresultaten met mogelijke harmonisatievoorstellen geleid.

In 2003 heeft de EC een nadere mededeling53 gedaan met betrekking tot de harmonisatie van het fiscale winstbegrip. Deze mededeling was een bevestiging van het neergelegde beleid in COM (2001) 582. Daarbij heeft de EC de invoering van IFRS als uitgangspunt genomen om via een koppeling hieraan voortgang te boeken in de harmonisatie van het fiscale winstbegrip. De IFRS- aanpak vertrekt daarbij vanuit de gemeenschappelijke boekhoudkundige situatie waarna gezocht wordt naar aanpassingen die nodig zijn om de heffingsgrondslag vast te stellen. EC wenst de IFRS-aanpak vooralsnog niet te omarmen, maar wenst nog additioneel onderzoek te plegen naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid hiervan. Vooral de kwestie ten aanzien van de IASB- afhankelijkheid als private organisatie blijkt een struikelblok. Al met al concludeert EC dat zolang er geen gemeenschappelijke heffingsgrondslag binnen Europa is gekozen FRS als een welkome neutraal uitgangspunt kan dienen.

5l Workshop 18 maart 2003 te Brussel inzake discussie omtrent Consultation document 'The application of IAS in 2005 and the implication of a consolidatted tax base for companies'

s2 Meetings of the working Group on the Cornrnon Consolidated Corporate Tax Base, 23 november 2004, 10 maart 2005 en 2 juni 2005

53 Communication on the Guidelines on Company Taxation, COM (2003) 726 final

Page 27: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Volgens RudingS4 (voorzitter van het Centre for European Policy Studies) verkeert de harmonisatie van het fiscale winstbegrip in een impasse. De oorzaak daarvan ligt niet bij EC, maar bij de eis van unanimiteit voor EU-besluiten over belastingkwesties. Daarnaast hebben de grote verschillen van inzicht tussen de lidstaten ten aanzien van te volgen marsroute op dat punt niet bijgedragen aan een constructieve houding. Het verschil van inzicht komt volgens Ruding voort uit enkel oog voor hen nationaal belang (op korte termijn) en uit verschillen tussen de belangen van de lidstaten. Het verschil van Inzicht op politiek gebied55 complementeert het geheel. Eén van de hoofdvragen vormde welke invulling en positie %FRS binnen de gemeenschappelijke fiscale winstgrondslag moest krijgen, Daar stonden de landen als Duitsland, Rankrijk en Italië (met een sterke koppeling van de fiscale en vennootschapsrechtelijke winstbepaling) tegenover landen als Nederland en Denemarkn ( fiscale winstbepading veel meer losgekoppeld van de vennootschapsrechtelijke regels).

3.2 Toenemende invloed van IFRS-regels op vennootsehapsrechtelijke en fiscale winstbepaling

Vanaf 1 januari 2005 worden de geconsolideerde jaarrekeningen van (beurs)vennootschappen in overeenstemming met de standaarden en interpretaties van de International Accounting Standards Board (IASB) opgesteld. In veel gevallen wordt die verplichting ook opgelegd bij niet- beursgenoteerde ondernemingen bij het opmaken van de vennootschappelijke jaarrekening. Daarnaast is in 2001 een richtlijn door de Europese Ministerraad en het Europees Parlement aanvaard die de waardering van bepaalde financiële activa en passiva op basis van 'fair value accounting'56 toestaat. Men kan daaruit concluderen dat in toenemende mate wordt afgestapt van het realisatiebeginsel, op grond waarvan alleen in een transactie gerealiseerde winsten in de jaarrekening kunnen worden verantwoord. De verwachting is dat steeds meer nadruk op waardering naar marktwaarde komt te liggen. Gevolg daarvan zal zijn dat potentiële winsten verdisconteerd worden in de balanswaarden. Het Bolkestein-rapport verbindt daaraan de conclusie, dat 'thus, the linkage between financial accounts and tax accounting becomes virtually impossible'.

De verwachting is dat de opgekomen financiële schandalen57 leiden tot een versnelde harmonisatie van het jaarverslaggevingrecht op Europees niveau. De toenemende integratie van financiële markten en het ontstaan van pan-Europese effectenbeurzen zal daar tevens aan bijdragen.

54 Ruding, dr. H.O.C.R., Weekblad voor Fiscaal Recht 2005123 55 Zoals: concurrentie versus harmonisatie of regulering, federalisme versus nationale soevereiniteit en hoge versus

lage belastingdruk 56 Richtlijn 2001165/EG, PbEG 2001 L 283128 57 Enron, Woldcom, Ahold etc

Page 28: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Kampschöer58 denkt dat de regelgeving ten aanzien van de vennootschappelijke jaarrekening zal worden aangescherpt en dat er een sterke beperking zal ontstaan in de verantwoordingskeuzen met als nadelig effect dat de fiscale en vennootschappelijke jaarrekening nog verder uit elkaar gaan lopen.

De verhoudingen tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale winstbepalingen binnen de EU variëren sterk. Hoogendoorn"9 beschrijft in zijn publicatie de verhoudin-n in de landen Frankrijk, Duitsland en België en Nederland. Daarvoor had De Bont" al een uitgebreide uiteenzetting tussen Europese landen gemaakt. De fiscale en commerciële winstbepaling binnen Europa sluit niet één op één aan. Vele lidstaten waren overtuigd dat binnen Europa actie geboden was op deze punten. Net is in dat geval moeilijk te plaatsen dat de Ministerraad in het verleden wel akkoord is gegaan met uniforme EU-regels voor de winstbepaling in de jaarverslaggeving, maar om 'principiële' redenen niet bereid is uniforme Europese regels voor de fiscale winstbepaling te aanvaarden.

Een rigoureuze ommezwaai naar één geharmoniseerd fiscaal winstbegrip binnen Europa heeft te weinig draagvlak. Op dit moment wordt op andere manieren (bijvoorbeeld via een stapsgewijze benadering) over een harmonisatie nagedacht. De toenemende harmonisatie van accountingnormen binnen de EU kan daartoe een aanzet geven. Via de geharmoniseerde verslaggevingregels zullen een aantal elementen van de fiscale winstberekening in de verschillende lidstaten naar elkaar toe groeien. Dat geldt in het bijzonder voor die elementen van de winstberekening die in de fiscale en vennootschapsrechtelijke systematiek altijd al min of meer eenzelfde behandeling hebben ondervonden, zoals dat het geval is bij de waardering van voorraden en de afschrijving van bedrijfsmiddelen.

Daarentegen komen de algemene fiscale en vennootschapsrechtelijke jaminstbepalingen in toenemende mate los van elkaar te staan. De verwachting is echter wel dat er een zekere mate van binding tussen beide winstbepalingen blijft bestaan. Het valt vooralsnog niet te verwachten dat de EU en haar lidstaten directe invloed van FRS-normen op de belastingheffing zullen accepteren. Om een bepaalde vorm van 'Common Base Taxation' te bewerkstelligen, kunnen de aan een dergelijk arrangement deelnemende lidstaten niet alleen op accountingnormen vertrouwen. Het overwegen van een meer of minder autonoom fiscaal winstbegrip kan daarbij ook helpen.

58~ampschoër RA, Prof.dr.mr. G.W.J.M., NTFR 200211 59 Hoogendoorn, dr. J., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051107

Bont, mr.drs. G.J.M.E., De relatie tussen het fiscale winstbegrip en de vennootschapsrechtelijke jaarrekening in rechtsvergelijkend perspectief, Pijnenburg, Tilburg, 1997

Page 29: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Vooralsnog kunnen de IFRS-regels mogelijk een vertrekpunt bieden voor de openhartige discussie over een geharmoniseerd winstbegrip. Bij het formuleren van een gemeenschappelijk stelsel zal men enerzijds moeten voorkomen dat een zodanig open norm gehanteerd wordt, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt. Daarentegen moet ook vermeden worden dat er zodanig gedetailleerde afspraken worden gemaakt, waardoor een blokkade ontstaat voor aanpassingen aan toekomstige ontwikkelingen.

EC onderzoekt de mogelijkheid van toepassing van de H;RS-regels in de fiscaliteit en heeft daartoe een con~ultatiedocument~~ opgesteld. Binnen het Europese bedrijfsleven en wetenschap f

lijkt de algemene teneur duidelijk: aangezien FRS de enige algemene basis is voor financiële rapportage binnen de EU, lijkt het de moeite waard om deze jaarrekeningstandaclrd bij de harmonisatie van Europese belastingheffing te gebruiken.

11

3.3 Gevolgen geen uniform Europees winstbegrip geënt op IFRS

De uniformisering van het winstbegrip binnen Europa lijkt vooralsnog (op korte termijn) weinig succes te bieden. De verschillen tussen de commerciële en fiscale winstbepaling blijken daarbij te groot. Enkel op basis van een complete herziening zouden de winstbepalingen op korte termijn in overeenstemming met elkaar gebracht worden. Veel Europese regeringen kijken argwanend naar de als maar toenemende concurrentie binnen het 'open' Europa. Dit lijkt een perfecte opmaat voor een herzieninglmodernisering van nationale belastingregelgeving op het gebied van de vennootschapsbelasting om daarmee de belastingbetalende ondernemers binnen de landsgrenzen te houden. Met een modernisering van de vennootschapsbelasting in aantocht zou het Ministerie van Financiën toch gaan nadenken over een minder strikte scheiding tussen de nieuwe accountingregels en het fiscale stelsel van winstberekening. Dit zou passen in het Europese streven naar een Common Base Taxation. EC62 ziet IFRS als een nuttig gezamenlijke EU- uitgangspunt voor gedetailleerde technische werkzaamheden.

Bij invoering van IFRS ten behoeve van belastingheffing komt steeds vaker de discussie op of de invoering van een systeem van 'comrnon base taxation' binnen de EU moet worden overwogen. 'Common base taxation' is een geconsolideerd uniforme heffingsgrondslag, waarbij elke lidstaat het hem toekomende deel van de heffingsgrondslag belast tegen het eigen nationale vennootschapsbelastingtarief.

Summary Report of the Workshop on the application of International Accounting Standards (IAS) in 2005 and the

implications for the introduction of a consolidated tax base for companies' EU-wide activities held in Brussels on 18 March 2003.

62 Rapport EU COM (2003)726

Page 30: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

In de discussie naar de hoogte van de belastingtarieven wordt de suggestie van de vlaktax63 steeds vaker naar voren gebracht. De eerste ervaringen in enkele Oost- en Midden-Europese landen zijn positief en worden daar zelfs als een groot succes betiteld. Vertegenwoordigers van de zogenaamde oude Europese landen (Duitsland en Frankrijk) wijten het succes van de vlaktax in deze landen grotendeels aan de verstrekte EU-subsidies. De vlaktax komt ook al in het beginselprogramma van de VVD voor. Naar alle waarschijnlijkheid zullen onze Oosterburen binnenkort ook de discussie ten aanzien van de vlakt= verder openstellen als de coalitie van Angela Merkel (CDUICSU-kamp) de Duitse verkiezingen weet te winnen. Al met al zullen we In de toekomst met de mogelijkheid van een vlaktax rekening moeten houden. I-Iet kan een perfecte opmaat zijn naar een vergaande belastingharmonisatie op Europees gebied.

Belastingconcurrentie op basis van de heffingsgrondslag is op deze wijze binnen de EU niet meer aan de orde. Concurrentie op vennootschapsbelastingtarieven64 staat echter nog wel open. Over de verschillen in Europese belastingtarieven moeten bij een harmonisatie van het winstbegrip wel goede afspraken gemaakt worden. Het mag en kan niet zo zijn dat ondernemingen enkele en alleen op basis van het laagste vennootschapsbelastingtarief een keuze maken voor een bepaalde lidstaat. Men zal tot een verdeelsleutel moeten komen op basis waarvan de overall- heffingsgrondslag wordt verdeeld tussen de betrokken lidstaten. Meussen65 doet een suggestie om in dat geval de omzet van een concern in de betrokken lidstaten als maatstaf te hanteren, aangevuld met de omvang van bepaalde kosten oflen het aantal werknemers ter plaatste. Het vaststellen van een eerlijke en adequate verdeelsleutel zal in de praktijk en in de politiek nog niet zo gemakkelijk blijken te zijn.

De nationale modernisering van de vennootschapsbelasting wordt op dit moment door de meeste Europese lidstaten aangegrepen om hun vennootschapsbelastingtarieven verder te verlagen. Zo heeft Nederland dat ook voorgesteld in het gepubliceerde nota66. In al uitgelekte informatie over kabinetsvoorstellen in 2005 zal het Nederlandse vennootschapsbelastingtarief nog verder dalen. Vervelende consequentie voor de vastgoedwereld is dat de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief in Nederland bekostigd moet gaan worden door het inperken van de fiscale afschrijving op vastgoed. Daarmee lijkt vooral de vastgoedbranche de rekening gepresenteerd te krijgen.

63 Het Financieele Dagblad, 6 september 2005: 'Vlaktaks maakt reis van Oost naar West' 64 Zie bijlage 1: overzicht van de vpb-tarieven binnen Europa 65 Meussen, Prof.mr. G.T.K., Maandblad Belasting Beschouwingen, oktober 2004 nummer 10

Nota 'Werken aan winst; naar een laag tarief en een brede grondslag' 29 april 2005

Page 31: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Kijkend naar de vennootschapsbelastingtarieven in veel toegetreden nieuwe lidstaten (per 1 mei 2004) lijkt het antwoord van Nederland op basis van het wetsvoorstel geheel in de lijn. De vraag is echter of deze 'race to the bottom9 lang stand houdt. In bijlage 1 is een overzicht van de EU- tarieven 1995 en 2005 bijgevoegd. Daar is goed waarneembaar dat de vennootschapsbelastingtarieven binnen Europa de afgelopen 10 jaren substantieel verlaagd zijn. De regeringen binnen de lidstaten hebben een tariefsverlaging beargumenteerd vanuit de gedachte meer buitenlandse investeerders te trekken. Bij de keuze voor een vestigingsplaats van de onderneming gaat het ondernemers niet alleen om louter statutaire belastingtarieven, maar meer om het effectieve67 tarief. Een significant laag belastingtarief kan wel leiden tot een ernstige c

verstoring van concunentieveshoudingen binnen de EU zoals bepaald in art. 96 EG-verdrag. A r e n d ~ n k ~ ~ is van mening dat de Staatssecretaris geobsedeerd is door lage vpb-tarieven en gelooft niet dat het bedrijfsleven zo naïef is om enkel naar de hoogte van het vennootschapsbelastingtarief te kijken alvorens te beslissing in welke Europees land geïnvesteerd I I

zal worden.

3.4 Knelpunten tussen IFRS en Europese winstbepaling

Alhoewel een brede basis hiervoor te vinden is, moeten we niet de ogen sluiten voor de grote verschillen tussen commerciële en de fiscale winstbepaling. Deze verschillen leiden nu alsmede kunnen op termijn tot majeur knelpunten leiden om uiteindelijk een evenwichtige Europese basis vast te stellen, waarbij IFRS een grondslag vormt voor de te implementeren Europese winstbepaling.

- IFRS lijkt steeds meer naar de zogenaamde 'Fair value accounting' te tenderen. Weliswaar kan dat adequaat inzicht geven in de waarde van vermogensbestanddelen ten behoeve van de financiële verslaglegging, maar in veel lidstaten van de EU is belastingheffing gebaseerd op het realisatiebeginsel. Dit houdt in dat er geen belastingheffing plaatsvindt over nog niet-gerealiseerde vermogenswinsten. Ook in Nederland is dit beginsel dominant aanwezig doordat (binnen GKG) belastingheffing mag worden uitgesteld uiterlijk tot het moment van (0p)levering van het desbetreffende goed. In de Nederlandse context kan men stellen dat, binnen de GKG- bandbreedte meerdere stelsels van winstneming, waaronder ook 'fair value accounting' in overeenstemming moet worden geacht met GKG. In fiscale zin mag echter uitstel van winstneming plaatsvinden tot uiterlijk het moment van (0p)levering van het desbetreffende goed. Afstappen van het realisatiebeginsel voor 'tax purposes' lijkt voor veel lidstaten niet acceptabel;

67 Opgebouwd uit het statutaire belastingtarief in combinatie met de toepasbare aftrekposten of vrijstellingen 68 Arendonk, Prof.m.drs. H.P.A.M. van, Maandblad Belasting Beschouwingen juniljuli 2005

Page 32: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

- Het risico van omvangrijke periodieke aanpassingen op vanuit het commerciële FRS-gebaseerd resultaat het fiscale resultaat te destilleren leidt tot veel additionele aansluitingskosten. De controlerende instanties zullen de opkomende verschillen natuurlijk wensen te beoordelen op juistheid;

- Het ontbreken van een wettelijke grondslag ten aanzien van de IFRS-regels kan voor ge lidstaten een probleem vormen. De IFRS-regels zijn namelijk door een

privaa~echtelijke organisatie (IASB) opgesteld;

- Door een verankering van het fiscale winstbegrip aan de regels van IFRS worden de winstnemingvraagstu&en aan de rechtelijke macht (rechtbanken, gerechtshoven en Hoge Raad) onttrokken. Er zal jurisprudentie van het Hof van Justitie (hierna WvJ) ontstaan op het terrein van 'tax accounting'. I

- Het beginsel van 'ability to pay' dat in verschillende lidstaten aan belastingheffing ten grondslag ligt, wijkt af van het laten zien van vermogenswaarde in de vennootschappelijke jaarrekening. Dat kan ertoe leiden dat onder omstandigheden in een vroegtijdig stadium al vennootschapsbelasting betaald moet worden.

- Het algemene beginsel binnen IFRS dat de inhoud boven de vorm gaat, wijkt duidelijk af van de bestaande belastingbeginselen. Hierdoor zijn constant aanpassingen op de commerciële cijfers noodzakelijk om de grondslag voor de belastingheffing vast te stellen.

- In de context van verslaggeving wordt materialiteit gedefinieerd als een drempel of keerpunt, waarbij een omissie of verkeerde informatie van invloed zou kunnen zijn op de economische beslissingen van de gebruikers. Voor belastingdoeleinden is doorgaans een nauwkeurige definitie en vaststelling vereist dan wel noodzakelijk. Daarnaast kan bij de verslaggeving voor grote ondernemingen de diepgang van onderzoek op basis van de drempel beperkt blijven, terwijl voor fiscale doeleinden ieder afzonderlijke transactie of levering apart op haar fiscale merites beoordeeld moet worden.

- Definities van reserves, voorzieningen etc binnen de verslaggeving en fiscale regelgeving kunnen ver uit elkaar liggen. Dat zal op nationaal niveau aan de orde komen, maar nog belangrijker op Europees niveau nog meer.

Page 33: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Hoofdstuk 4

4 Relevante standaarden voor vastgoed vergelijkiing IFRS en

4.1 Inleiding

Dat e t s ook relevant voor vastgoedondernemingen is spreekt voor zich. IFRS is ook van toepassing op alle vastgoedfondsen en een groot aantal andere niet-beursgenoteerde vastgoedbedfijven. Dat de vastgoedmarkt de belangrijkheid van de nieuwe IE'RS-standaarden ook onderkent, getuigt uit het georganiseerde congres op 9 september 2003 met als titel: Implicaties van de invoering van IAS voor de vastgoedsector'. Het congres is een initiatief van de ROZ en Universiteit Nyenrode Real Estate Center. Een eenduidige, wereldwijd geaccepteerde standaard voor externe verslaggeving zal een overweldigende bijdrage leveren aan de transparantie van de markt.

Voor vastgoed zijn een aantal hoofdstukken uit de IFRS bijzonder van importantie, te weten:

a IAS2 Inventories (asset held for sale) IAS 11 Constmction contracts (Percentage of Completion);

e IA§ 12 Income taxes (deferred taxes nominal); IAS 16 Property, Plants and Equipment (cost or revalued amount);

e LAS 17 Leasing (operationallfinancial); IAS 36 Impairment U S 40 Investment property (fair value or cost minus depreciation)

Om de verdere behandeling en uitleg van de verschillende standaarden te bevorderen wordt in de volgende paragrafen de verhouding tussen de Nederlandse verslaggevingregels (opgenomen in de Richtlijnen van de Jaarverslaggeving en de gecodificeerde regels van F R S toegespitst op een selectie voor de binnen de vastgoedbranche relevante onderwerpen.

In de literatuur over IFlIS wordt nogal vaak de associatie gewekt met een fair value-benadering. Het stelsel van IFRS kent een onderliggend conceptueel framework, waarin uitgangspunten geformuleerd worden. Dit stramien is destijds door de IASB opgesteld. Dit framework dient als hulpmiddel e referentiekader bij de ontwikkeling en herziening van internationale standaarden. Ter Hoeven70 heeft in een nader analyse van de IA§-standaarden geconstateerd dat er geen consistent waardeconcept gehanteerd wordt. Er wordt gewerkt met verschillende concepten van waarde- en winstbepaling. Derhalve gaat een enkele associatie van IFRS met fair value- accounting in een harde vorm niet op.

70 Hoeven RA, dr. R.L. ter, Accounting nummer 5, mei 2003

28

Page 34: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

4.2 Voorraden TAS 2 /KJ 220 (Inventorles)

Voorraden behoren tot de vlottende activa7l. In het BW is geen nadere definitie van voorraden opgenomen, maar de Richtli~nen~~ voor de jaarverslaggeving alsmede IAS 2.6 geven de volgende omschrijving: 'Als voorraden zijn te beschouwen goederen die zijn bestemd om te worden verkocht of te worden verbruikt bi^ het vervaardigen van goederen of het verlenen van diensten,'

Daarmee onderscheiden ze zich van de materiele vaste activa, te weten: 'goederen die bestemd zijn om duurzaam dienstbaar te zijn aan de werkzaamheid van de rechtspersoon', Het is dus van de aard en functie van de goederen afhankelijk welke tot de voorraad en welke tot de materiële vaste activa moeten worden gerekend. Indien goederen zowel tot de vaste activa als tot de voorraad gerekend zouden kunnen worden, dient een keuze gemaakt te worden73.

Artikel 2:369 BW onderscheidt de volgende categorieën voorraden: a grond- en hulpstoffen; b onderhanden werk; c gereed product en handelsgoederen; d vooruitbetalingen op voorraden.

Een onderscheid kan worden gemaakt tussen de begrippen technische voorraad en economische voorraad74. Het is gebruikelijk in de balans de technische voorraad op te nemen. IAS 2 gaat niet in op het verschil tussen de technische voorraad en de economische voorraad. De technische voorraad is de fysiek aanwezige voorraad. De economische voorraad is de voorraad waarover prijsrisico wordt gelopen. Het activeren van de technische voorraad is eigenlijk in strijd met het algemene activeringsbeginsel, dat bepaalt dat het belang bij een zaak in economische zin doorslaggevend is, dat wil zeggen of deze zaken voor de bedrijfsuitoefening ter beschikking staan en de rechtspersoon daarvoor tevens risico loopt. Indien de economische voorraad in de balans is opgenomen, dient dit in de toelichting te worden vermeld75.

Onder de Nederlandse wet- en regelgeving kan de economische voorraad in de balans worden opgenomen. Het is echter gebruikelijk de technische voorraad op te nemen76. Onder IFRS is het slechts toegestaan de technische voorraad77 in de balans op te nemen.

71 Artikel 2:364, derde lid BW 72 RJ 220.101 73 RJ 220.102 74 RJ 220.104 75 RJ 220.305 76 RJ 220.301 77 IAS 2.10

Page 35: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Bij de waardering van activa en passiva en bij de bepaling van het resultaat over een periode, dienen baten (opbrengsten) en lasten (kosten) aan perioden te worden toegerekend. Toepassing van dit algemene beginsel betekent voor voorraden dat kosten die samenhangen met het op hun huidige plaats en in hun huidige staat brengen van voorraden, dienen te worden geactiveerd. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat deze kosten worden toegerekend aan de perioden ten gunste waarvan de baten ten gevolge van de verkoop van de voorraden zullen komen. Indien de causale samenhang tussen baten en lasten niet aanwezig is, dienen de kosten te worden aangemerkt als last van de periode waarin deze kosten zijn ontstaan.

Volgens het BW78 komen voor de waardering van voorraden als grondslag in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs alsmede de actuele waarde. De RJ stelt dat onafhankelijk van de gevolgde grondslag in alle gevallen de op het waarderingsmoment werkelijk aanwezige voorraad dient te worden gewaardeerd in overeenstemming met een van de volgens artikel 2:384 lid 1 BW toegestane grondslagen. Dat leidt de RJ tot de opvatting dat het wettelijk dus niet is toegestaan bij de voorraadwaardering een 'normale voorraad'-begrip te hanteren, zoals wel voorkomend in bepaalde actuele waardestelsels (zoals het ijzeren-voorraadstelsel). IAS 2.6 en 2.7 bepalen dat voorraden worden gewaardeerd tegen de laagste van de historische kostprijs en de opbrengstwaarde (net realisable value). IAS 2 kent dus niet de mogelijkheid van waardering tegen actuele waarde. De RJ staat (conform de Nederlandse wet en het Besluit waardering activa) als alternatieve waardering toe dat voorraden worden gewaardeerd tegen actuele waarde. IFRS laat waardering op actuele waarde uitsluitend toe in uitzonderingssituaties79.

De verkrijgingsprijs wordt omschreven als de prijs (inkoopprijs en bijkomende kosten) waartegen een actief is verworven. Bijkomende kosten zijn de kosten die samenhangen met het op hun huidige plaats en in hun huidige staat brengen van de voorradengo. Het is bij de waardering van voorraden niet toelaatbaar kosten die bij verkoop en aflevering worden gemaakt te activeren81.

Het begrip vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging zijn toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over de schulden in het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekendgz. De vervaardigingsprijs omvat tevens een systematische toerekening van vaste en variabele productiekosten die samenhangen met het bewerken van materialen tot eindproducten.

78 Artikel 2:384, eerste lid BW 79 Voor bepaalde agrarische voorraden en voorraden grondstoffen (commodities) die worden aangehouden voor

handelsdoeleinden door brokerltraders. 80 RJ 220.204; IAS 2.10 81 RJ 220.206; IAS 2.1 1 82 art. 2:388 lid 2 BW

Page 36: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Het is bij de waardering van voorraden niet toelaatbaar kosten die bij verkoop en aflevering worden gemaakt te activerens3. IAS 2 geeft (in tegenstelling tot de Richtlijnen) expliciet aan dat de toerekening van vaste productiekosten moet worden gebaseerd op de normale bezetting84. De variabele productiekosten worden toegerekend aan elke productie-unit in evenredigheid met het werkelijke gebruik van de productiefaciliteiten85.

De toerekening van rente is toegestaang6 voor zover deze rente op schulden betreft over het tijdvak dat aan de vervaardiging van de voorraad kan worden toegerekend. Dit betreft uitsluitend aan derden verschuldigde rente. Het activeren van rente kan in het bijzonder van belang zijn voor zelfvervaardigde voorraden en indien tijdens de vervaardiging deelbetalingen hebben plaatsgevonden. MS 23 heeft een voorkeur voor het niet activeren van rente, maar staat activering wel toe, mits dit betrekking heeft op rente over schulden en mits er sprake is van rentekosten die direct toerekenbaar zijn aan een actief waarvan de vervaardiging een 'substantial period of time' kost.

In de balans of in de toelichting dienen de voorraden op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving te worden uitgesplitst, IFRS kent geen verplichte uitsplitsing.

4.3 Onderhanden werk of projecten1 IAS 11 en RT 221 (Construction Contracts)

Op de balans dient onder de post 'voorraden' separaat87 een post ten aanzien van het 'Onderhanden werk' opgenomen te worden. Binnen de post 'Onderhanden werk' wordt onderscheid gemaakt tusseng8:

Onderhanden werk; Onderhanden projecten in opdracht van derden.

De waardering en presentatie van onderhanden werk in de zin van halffabrikaten geschiedt op dezelfde wijze als voorraden (zie paragraaf 4.2). Onder onderhanden werk in de zin van 'ûnderhanden projecten in opdracht van derden' wordt verstaan: 'de in opdracht van derden voor rekening van die derden in uitvoering zijnde werken en opdrachten tot constructie van een actief of combinatie van activa, waarvan op de balansdatum nog geen oplevering respectievelijk voltooiing heeft plaatsgevonden'89.

83 RJ 220.206 84 IAS 2.13 85 IAS 2.13

Zie artikel 2:388, tweede lid BW 87 Zie artikel 2:369, onderdeel b BW 88 RJ 221.101 g9 RJ 221.102 en 402

Page 37: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

De opbrengsten uit hoofde van 'Onderhanden projecten in opdracht van derden' dienen te bestaan uit de contractueel overeengekomen tegenprestaties en de opbrengsten op grond van meer- en minderwerk, claims en vergoedingen voor zover het waarschijnlijk is dat die opbrengsten zullen worden gerealiseerd en betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. De kosten (kostprijs) van 'Onderhanden projecten in opdracht van derden7 dienen te bestaan uit de direct op het contract betrekking hebbende kosten, alsmede uit de kosten die toerekenbaar zijn aan die contracten en andere kosten die contractueel aan de Mant kunnen worden toegerekend, Voos de smenstelling van de vervaardigingsprijs onder Nederlandse wet- en regelgeving bestaat een grotere vrijheld dan voor de samenstelling van de contractkosten onder FRS. Onder U S 11 worden bepaalde indirecte kosten verplicht voorgeschreven als contractkosten (waaronder indirecte productiekosten), andere expliciet niet. Algemene kosten kunnen niet worden toegerekend aan de vervaardigingsprij sgO.

Bij winstneming op onderhanden projecten worden twee methoden onderscheidengl: winstneming naar rato van de verrichte prestaties bij de uitvoering van het werk ('percentage of completion'-methode); Bij het hanteren van de 'percentage of completion9- methode voor winstneming, dient het onderhanden project te worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs, vermeerderd met de winst die aan dat deel van het project waarvoor prestaties zijn verricht is toe te rekeneng*.

winstneming bij oplevering respectievelijk voltooiing van het werk (ook wel als 'completed contract'-methode aangeduid, maar strikt genomen is die term alleen juist indien niet alleen de winst, maar ook opbrengsten en kosten pas worden geboekt bij oplevering); Als de opbrengsten en kosten wel tussentijds geboekt worden spreekt men in de praktijk veelal van de 'percentage of completion with zero proft '-methode. Indien winstneming bij oplevering plaatsvindt, dient het onderhanden project te worden gewaardeerd tegen de vervaardigingsprij s93.

De keuze tussen beide methoden is niet vrij, maar dient afhankelijk te zijn van de specifieke situatie met betrekking tot een onderhanden project. Daarbij worden twee situaties onderscheideng4: 1 de winst op de reeds verrichte prestaties voor het project kan op verantwoorde wijze

worden bepaald; 2 het voorgaande is niet mogelijk.

IAS 1 1.20 91 IAS 11.22 en 32, RJ 221.201 92 IAS 11.22, RJ 221.212 93 IAS 11.32, RJ 221.212 g4 IAS 1 1.22 en 32, RJ 22 1.202 en 203

Page 38: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

In de eerste situatie dient de toerekening van winst aan het boekjaar te geschieden naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties. In de tweede situatie dient de winst geheel te worden verantwoord in het boekjaar waarin het project wordt opgeleverd. In de toelichting dienen de gehanteerde grondslagen te worden uiteengezet95.

Volgens RJ96 is het om prktische redenen toegestaaia om de winst van elk project te verantwoorden in het boekjaar van gereedkomen, indien er sprake is van een stroom van projecten waarvan de looptijden overwegend korter zijn dan eén jaar, dan wel indien er sprake Is van een gelijkmatige stroom van projecten van stabiele omvang, waarvan de gseedkoming een patroon van regelmatige spreiding vertoont. Deze afwijfing van winstneming naar rato van verrichte prestaties bij uitvoering van het werk is echter alleen toegestaan als dat geen materiële invloed heeft op vermogen en resultaat. Een dergelijke uitzondering komt niet voor in lFRS.

Indien de winst op de reeds verrichte prestaties voor het project op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dient toerekening van winst aan het boekjaar te geschieden naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties97. Onder IFRS vindt een andere toerekening van winst plaats omdat onder IFRS de opbrengsten worden verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties98.

Indien de winst op reeds verrichte prestaties niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald, is tussentijdse winstneming ('percentage of completion'-methode) niet toegestaan. Winstneming geschiedt dan in beginsel bij oplevering. IAS 11 staat alleen toe om winst te verantwoorden bij oplevering van een project met daartegenover onder de post wijziging in onderhanden projecten de terugneming van de betreffende, voor dit project eerder op deze regel verantwoorde bedragen.

Wijzigingen in de waardering en resultaatbepaling van onderhanden werk als gevolg van verandering van het standpunt dat de winst wel of niet op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dienen volgens de Nederlandse wet- en regelgeving99 prospectief te worden verwerkt. Onder IFRSl00 vindt cumulatieve verantwoording van het resultaat plaats. Dit betekent dat in het verleden niet genomen winsten of verliezen alsnog worden verantwoord.

95 IAS 11.39, RJ 221.202 96 RJ 22 1.203 97 RJ 22 1.202 98 LAS 11.26 99 RJ 22 1.206 en 207 'OOIAS 11.38

Page 39: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

4.4 Latente belastingen IA§ 1 2 M 272 (deferred taxes nomlnal)

Onder belastingen naar de winst wordt verstaan: alle binnenlandse en buitenlandse belastingen die worden geheven over de fiscale winstlol. De fiscale winst of het fiscale verlies waarover belasting naar de winst verschuldigd respectievelijk verrekenbaar is, wordt vastgesteld volgens de fiscale regelgeving. De te betalen, respectievelijk te vorderen belastingen moeten zo veel mogelijk worden toegerekend aan de boekjaren waarin de baten en lasten, waarop deze betrekking hebben, worden verantwoord.

Met de invoering van Richtlijn 272 heeft de M, in navolging van de f i S B in MS 12, gekozen voor een pure balansbenadering ten aanzien van latente belastingen. Dit wil zeggen dat telkens per actief en passief moet worden nagegaan of er een verschil in boekwaarde bestaat tussen de 11

fiscale opstelling en de jaarrekening. Indien dat het geval is, moet worden nagegaan of er sprake is van een verschil dat in de toekomst leidt tot een te betalen of te vorderen belasting. Slechts in dat geval ontstaat een passieve, respectievelijk actieve latentie. In alle andere gevallen wordt het verschil genegeerd. In de winst-en-verliesrekening worden de te betalen of te vorderen belasting, alsmede de mutaties van de latente belasting verwerkt.

Naast acute belastingvorderingen en -schulden kunnen ook latente belastingvorderingen en verplichtingen ontstaan. Latente belastingverplichtingen (passieve latenties) ontstaan indien er sprake is van een belastbaar tijdelijk verschillo2. Hiervoor gelden de volgende twee criteria: 9 er is sprake van een tijdelijk verschil tussen de commerciële en fiscale boekwaarde van een

actief of een passief; 9 toekomstige realisatie of afwikkeling van het actief, de voorziening, de schuld of het

overlopend passief leidt tot over toekomstige verslagjaren verschuldigde belasting.

Indien aan deze criteria wordt voldaan, moet een latente belastingverplichting worden verantwoord ter grootte van de in de toekomst bij realisatie of afwikkeling in verband met dit belastbare tijdelijke verschil te betalen belasting. Onder realisatie of afwikkeling kunnen bijvoorbeeld worden begrepen het verkopen van een actief, het afschrijven op een actief, het betalen van een schuld, het voldoen aan of het vervallen van een verplichting waarvoor een voorziening was gevormd.

lol RJ 272.102, IAS 12.5 'O2 RJ 272.102, IAS 12.5

Page 40: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Bij verkoop van een bedrijfsmiddel kan, als aan alle voorwaarden voldaan wordt, ter grootte van de gerealiseerde boekwinst een herinvesteringsreservelO3 gevormd worden. Er treedt hierdoor geen acute belastingverplichting op en de latente belastingverplichting blijft op de balans bestaan. Na vervreemding van het bedrijfsmiddel zal de belastinglatentie gewaardeerd moeten worden op basis van de werkelijk behaalde verkoopwinst.

Latente belastingvorderingeai (actieve latenties) ontstaanl04:: a bij verrekenbare tijdelijke verschillen; verrekenbare tijdelijke verschillen zijn tijdelijke

verschillen die bij realisatie of afwikkeling van het actief, de voorziening, de schuld of het overlopend passief leiden tot over toekomstige verslagjaren te verrekenen belastingl05;

b bij beschikbare voorwaartse verliescompensatie en fiscale verrekeningsmogelijkheden; voor beschikbare voorwaartse verliescompensatie en nog niet gebruikte fiscale verrekeningsmogelijkheden dient een latente belastingvordering te worden opgenomen, voor zover het waarschijnlijk is dat er toekomstige fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee verliezen kunnen worden gecompenseerd en verrekeningsmogelijkheden kunnen worden benutl06. Deze afweging moet elk jaar opnieuw worden gemaakt.

De criteria voor het opnemen van latente belastingvorderingen uit hoofde van beschikbare voorwaartse verliescompensatie en beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden zijn dezelfde als voor die uit hoofde van verrekenbare tijdelijke verschillen. De latente belastingvordering wordt niet opgenomen voor zover het niet waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waartegen de beschikbare voorwaartse verliescompensatie en de verrekeningsmogelijkheden tot gelding kunnen worden gebrachtl07. De rechtspersoon beoordeelt de niet-opgenomen latente belastingvorderingen op iedere balansdatum.

De bepaling van de hoogte van de latente belastingvorderingen en -verplichtingen vindt plaats op basis van het tarief dat van toepassing is op het tijdelijke verschil dat bij realisatie of afwikkeling leidt tot een belastingbetaling of -verrekening. Indien afwikkeling of realisatie op verschillende manieren kan plaatsvinden en hiervoor verschillende tarieven gelden, moet worden uitgegaan van het tarief dat geldt voor de voorgenomen wijze van afwikkeling of realisatielog.

lo3 Artikel 3.54 Wet IB 2001 lo4 RJ 272.102, IAS 12.5 'O5 RJ 272.306, IAS 12.24 lo6 RJ 272.31 1, IAS 12.34 lo7 RJ 272.313, IAS 12.36 log RJ 272.403, IAS 12.47

Page 41: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

In de jaarrekening wordt een gebouw geherwaardeerd naar actuele waarde met boeking van het verschil naar de

Belastingtarieven kunnen verschillen in tijd (zie Nota Werken a m winst) en in winstniveau (trapsgewijs binnen het jaar). %n dat geval moeten latente belastingvordenngen en -verplichtingen worden gewaardeerd tegen de gemiddelde tarieven die naar verwachting van toepassing zullen zijn in de verslagjaren waarin de belastbare of verrekenbare tijdelijke verschillen worden afgewikkeld of gerealiseerd1°9. Elk jaar moet rekening worden gehouden met eventuele (toekomstige) gewijzigde tarieven.

Er zijn situaties denkbaar waarbij over geherwaardeerde activa niet wordt afgeschreven (bijvoorbeeld grond). Omdat in dat geval de enige afwikkelingsmogelijkheid die van verkoop is, dient de latente belastingverplichting te worden gewaardeerd tegen het belastingtarief dat geldt voor verkoopresultatenll0.

De RJ biedt een keuzemogelijkheid tussen waardering tegen nominale waarde, dan wel contante waarde. IAS 12.53 stelt nadrukkelijk dat waardering tegen contante waarde achterwege dient te blijven. Vooral binnen de vastgoedbranche wordt de waardering op het nominale tarief binnen IFRS als een nadelige factor betiteld. Doordat in het verleden latente belastingverplichtingen (zoals stille reserves op vastgoed) contant gemaakt werden op balansposities wisten vastgoedondernemers hun financiële ratio's positief te beïnvloeden. Dat had vooral een positieve uitwerking voor hen bij het aangaan van kredieten. De kredietverstrekkers zullen naar alle waarschijnlijkheid wat terughoudender worden, danwel additionele eisen stellen bij het verstrekken van leningen. Buiten dit belangrijke verschil kan toch gesteld worden dat de Nederlandse regelgeving betreffende latente belastingen vrijwel geheel overeenkomt met IFRS (IAS 12).

'O9 RJ 272.402, IAS 12.49 ' l0 RJ 272.403, IAS 12.20

Page 42: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

4.5 Materiële Vaste Aetiva PAS 161 IBJ i40 (Property, Plant and Equipment)

Materiële vaste activa zijn materiële activa die bestemd zijn om de uitoefening van de werkzaamheid (productie of levering van goederen of diensten, verhuur aan derden, of aanhouden voor administratieve doeleinden) van de rechtspersoon duurzaam (langer dan één rapporteringperiode) te dienenlll,

Materiele vaste xt iva mogen worden gewaardeerdu2 tegen de verkrljgings- of de vervaardigingsprijs minus geaccumuleerde afschrijvingen dan wel de actuele waarde. IAS 16 heeft als voorkeur waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, maar herwaardering van materiële vaste activa naar actuele waarde is tevens toegestaan. De. reële waardel*? mag alleen worden toegepast als de waarde betrouwbaar en regelmatig kan worden geschat. Vanaf 2004 is er met betrekking tot de waardering tegen verkrijgingsprijs enkele opvallende wijzigingen waarneembaar. Een verschuiving is waarneembaar, waarbij steeds meer elementen van 'fair- value' (uitleg zie hierna) toegevoegd worden. Er lijkt zelfs een beweging in die richting waarneembaarl14. De restwaarde, gebruiksduur en het afschrijvingssysteem moeten ten minste aan het einde van elk boekjaar herijkt wordenll5.

In het Besluit waardering activa worden vervangingswaardell6, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde als mogelijke invulling van de actuele waarde genoemd. De omstandigheden bepalen welke vorm van actuele waarde van toepassing is. In IAS 16 wordt als invulling van de actuele waarde de 'fair value' (reële waarde) genoemd. Onder 'fair value' wordt dan bij terreinen en gebouwen de marktwaarde verstaan. Als de actuele waarde gehanteerd wordt, dienen op- en afwaarderingen gemuteerd te worden in de herwaarderingsreserve. IAS 16 bepaalt verder dat wanneer een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, de gehele categorie vaste activa, waartoe het actief behoort, moet worden geherwaardeerd. IAS 16 geeft de volgende voorbeelden van categorieën vaste activa: terreinen, terreinen en gebouwen, machines, schepen, vliegtuigen, auto's, meubilair en kantoorinventaris.

RJ 212.101, IA§ 16.6 'l2 Zie artikel 2:384, eerste 1 BW

IA§ 16.6 Zie Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 200516637

115 IAS 16.51 en 16.61 Zie voor een uiteenzetting Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Fiscaal Actueel Vervangingswaarde

Page 43: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof lFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Grote materiële vaste activa zoals gebouwen, installaties, schepen, vliegtuigen en dergelijke zijn samengesteld uit verschillende componenten die een verschillende gebruiksduur kunnen hebben (bijvoorbeeld de romp van een vliegtuig en de motoren). In deze situatie schrijft IFRS de komponentenbenadering'117 voor. RJ kent geen verplichte toepassing van deze uitsplitsing maar laat de toepassing wel toell8.

De Richtlijnen staan toe dat indien de winstbepaling plaatsvindt op basis van actuele waarde, waarbij rekening wordt gehouden met de financieringsverhouding van de rechtspersoon, tot het resultaat wordt gerekend het gerealiseerde gedeelte van de waardemutaties uit herwaardering die s,

worden geacht te zijn gefinancierd met vreemd vermogen staat een dergelijke financieringscorrectie niet toe.

De kosten van 'groot onderhoud' kunnen conform de RJ op twee manieren verwerkt worden: de kosten worden geactiveerd en afgeschreven. Dit is uitsluitend toegestaan, indien het bedrag met betrekking tot groot onderhoud is geïdentificeerd als een afzonderlijk samenstellend deel van het actief (componentenbenadering). Dit deel al is afgeschreven en de uitgaven op betrouwbare wijze kunnen worden geschat;

een voorziening gevormd wordt voor kosten van groot onderhoud gedurende de periode tot aan het eerstvolgende groot onderhoud.

F R S kent slechts één methode voor verwerking van de uitgaven voor groot onderhoud, en wel het onder toepassing van de componentenmethode activeren en afschrijven van deze uitgaven, zowel de initiële uitgaven bij eerste activering als de vervolguitgaven betreffende onderhoudllg. Een voorziening groot onderhoud is niet toegestaan. Binnen RJ is het ook toegestaan om een voorziening voor groot onderhoud te vormen dan wel de uitgaven met betrekking tot groot onderhoud in één bedrag ten laste van de winst-en-verliesrekening te brengen.

Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa die niet worden vervangen mogen volgens de Richtlijnen worden geherwaardeerd naar een hogere opbrengstwaarde, waarbij het verschil wordt opgenomen in de herwaarderingsreserve. Bij realisatie van de waardestijging dient de reserve vrij te vallen ten gunste van het resultaat. IAS 16 kent geen bijzondere waarderingsgrondslagen voor buiten gebruik gestelde activa, dus een herwaardering is niet toegestaan.

117 IAS 16.43 118 RJ 212.207 119 IAS 16.43, 16.13114

Page 44: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

4.6 Leasecontraclen IAS 171 IPJ 292 (Leasing)

Een eenduidige begripsomschrijving van het verschijnsel leasing is niet eenvoudig te geven. De betekenis van het begrip verschilt in de tijd en verschilt per land. Er zijn landen waar het woord leasing letterlijk dient te worden opgevat, dat wil zeggen '(ver)huur' ongeacht de juridische vomgeving en de economische eigeradomsvraag. In deze landen staat vast dat de huurder geen juridische eigenaar is van het leaseobject. In andere landen is huurkoop uitdrukkelijk uitgesloten van het leasebegrip. In deze paragraaf wordt alleen naar de definities binnen RJ en F R S gekeken.

De RJ en HFTaS definiëren een lease-overeerakomst als volgt: Een lease-overeenkomst is een overeenkomst waarbij een contractpartij - de lessor (verhuurder) - het recht van gebruik van een lease-object voor een overeengekomen periode en voor een bepaalde vergoeding aan de andere contractpartij - de lessee (huurder) - afstaat.

Hieronder kunnen vallen huurovereenkomsten, pachtovereenkomsten en huurkoop zoals in de Nederlandse wet gedefinieerd. Aangezien er geen specifieke civiele wetgeving op leasinggebied bestaat in Nederland, zijn bovengenoemde contractvormen, en eventuele andere, zoals verbruikleen met eigendomsoverdracht, de juridische vorm waarin een lease-overeenkomst wordt gegoten.

Het meest gangbare onderscheid is het onderscheid tussen financiële lease en operationele lease. De criteria die in de Richtlijnen en IFRS worden gehanteerd ten behoeve van het onderscheid tussen financiële en operationele leasing, zijn inhoudelijk gelijk; de lease-classificatie wordt bepaald door de economische realiteit van de transactie en niet door de juridische vorm. Uit het geheel van de contractvoorwaarden dient het karakter van de lease te worden afgeleid.

Bij een financiële lease (en huurkoop) dienen het actief en de daarmee samenhangende schuld bij het aangaan van de overeenkomst in de balans van de gebruiker (de lessee) te worden gewaardeerd op de prijs die bij contante betaling zou moeten worden voldaan, onder aftrek van (investerings)subsidies en dergelijke waar de financier (de lessor) in verband met de overeenkomst recht op krijgt. Indien de contante waarde van de leasebetalingen echter lager is dan deze waarde, dient te worden gewaardeerd op deze contante waarde. IAS 17 heeft hieromtrent niets bepaald.

IAS 17 geeft aan dat vastgoed (bijvoorbeeld een gehuurd pand) gehouden door een lessee onder een operationele lease, verwerkt mag worden als een vastgoedbelegging. De regelgeving van een vastgoedbelegging is opgenomen in IAS 40 (zie paragraaf 4.8). Als de lessee deze keuze maakt, dient het vastgoed te worden verwerkt als ware het een financiële lease en dient het vastgoed gewaardeerd te worden op basis van reële waarde. Waardemutaties van het vastgoed worden dan verwerkt in de winst-en-verliesrekening. De Richtlijnen kennen dit alternatief niet.

Page 45: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Operationele leases worden gewoonlijk niet opgenomen in de balans van de lessee. Onder IFRS kan operationele lease door de lessee als vastgoedbelegging verwerkt worden, indien het vastgoed anders als vastgoedbelegging120 zou kwalificeren. Het gevolg is dan dat de reële waarde gehanteerd moet worden en dat het leasecontract wordt verwerkt als ware het een financiële lease. Deze alternatieve verwerking is toepasbaar op een individuele basis en hoeft niet voor alle operationele leases toegepast te worden. RJ kent bovenstaande bepaling niet.

In de RJ en in MS, 17 wordt aangegeven wanneer er sprake is gegarandeerde restwaarde en welk bedrag dit dan omvat. De gegarandeerde restwaarde is bij de lessee het deel van de restwaarde dat is gegarandeerd door de lessee of een met deze gelieerde derde. Onder IFRS wordt dit nog strikter aangegeven: het bedrag van de garantie Is het in elk geval maximaal mogelijk te betalen bedrag.

Ingevolge het improvements-project is er inzake de verantwoording van initiële directe kosten van de lessor bij het aangaan van een lease niet langer een keuze tussen activeren of als last nemen. Activeren en afschrijven van dergelijke kosten wordt verplicht binnen IAS. De initiële directe kosten dienen betrokken te worden bij de berekening van de impliciete rente van de lease. In de Nederlandse regelgeving is er een keuze tussen activeren of direct als last nemen. IFRS is dus strikter.

Ingevolge het improvements-project dient er voor de classificatie als een operationele of financiële lease van grond en gebouwen een splitsing te worden gemaakt in een lease van grond en een lease van gebouwen, waarbij een lease van grond in zijn algemeenheid zal worden beschouwd als een operationele lease. Immers: grond heeft normaliter een onbeperkte economische levensduur, het (juridisch) eigendom gaat normaliter aan het einde van de leaseperiode niet over op de lessee en normaliter draagt de lessee niet het merendeel van de risico's en voordelen van de grond. Het toerekenen van de waarde van de minimale leasebetalingen aan grond en gebouwen dient plaats te vinden naar rato van het relatieve aandeel van de afzonderlijke objecten in de (totale) reële waarde bij aanvang van de lease. De Richtlijnen geven niet aan op welke wijze leasebetalingen afzonderlijk aan grond en gebouwen moeten worden toegerekend. Er wordt slechts gesteld dat lease-overeenkomsten van grond en gebouwen volgens dezelfde criteria dienen te worden geclassificeerd als andere leaseovereenkomsten.

Indien er geen splitsing kan worden gemaakt, moet het geheel als financiële lease worden verantwoord. De Richtlijnen hebben hierover niets bepaald. IFRS en de Nederlandse regelgeving zijn op dit punt dus strijdig.

120 IAS 40

Page 46: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

4.7 Afwaardering IAS 361 KLJ 121 (Impairment)

Op de meeste materiële vaste activa wordt systematisch afgeschreven op basis van een vooraf geschatte gebruiksduur. Daarnaast kunnen zich bijzondere waardeverminderingen voordoen, waarbij wordt vastgesteld dat de realiseerbare waarde van het actief lager is dan de boekwaarde. Wet doorvoeren van een bijzondere waardevermindering wordt ook wel aangeduid met 'impairment'. Richtlijn 121 komt vrijwel geheel overeen met de huidige tekstnl van U S 36.

Het vraagstuk van bijzondere waardeverminderingen vindt zijn oorsprong in wettelijke bepalingen'22. Bij de waardering van de vaste activa wordt rekening gehouden met een vermindering van hun waarde, indien deze naar verwachting duurzaam is. Onder duurzame waardevermindering is in het algemeen te verstaan, dat niet voorzienbaar is dat de waardevermindering zal ophouden te bestaan. Terwijl de wet spreekt over het doorvoeren van een bijzondere waardevermindering indien sprake is van een duurzaam lagere waarde, speelt het begrip 'duurzaamheid' geen rol in RJ 121. In RJ 121 wordt gesteld dat een waardevermindering dient te worden doorgevoerd indien sprake is van een lagere realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde is daarbij de hoogste van de directe opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde (indirecte opbrengstwaarde).

Onder opbrengstwaarde ('net selling price') wordt verstaan de verkoopprijs bij een verkoop van het actief tussen onafhankelijke derden, verminderd met de nog te maken kosten.

Onder bedrijfswaarde wordt verstaan de huidige waarde van de verwachte toekomstige kasstromen, voortvloeiend uit het gebruik van het actief gedurende de economische levensduur van het actief en uit het afstoten van het actief bij het einde van de economische levensduur ervan. Schattingen van toekomstige kasstromen en de disconteringsvoet moeten op consistente wijze veronderstellingen weergeven omtrent prijsstijgingen als gevolg van algemene inflatie. Met betrekking tot de disconteringsvoet bepaalt de Richtlijn dat deze vóór belastingen dient te worden bepaald en dat deze gebaseerd dient te zijn op zowel de actuele marktrente als de specifieke risico's met betrekking tot het actief. Onderkend moet worden dat de bepaling van de bedrijfswaarde in hoge mate subjectief is.

Het referentiekader voor een mogelijke bijzondere waardevermindering is de boekwaarde van een actief ongeacht de gekozen waarderingsgrondslag. Nadat bijzondere waardeverminderingen zijn doorgevoerd, is het mogelijk dat in een later jaar de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de waardevermindering moet worden teruggedraaid.

-

121 In 2004 aangepast Arikel 2:387, vierde lid BW

Page 47: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

U S 36 bevat de opsomming van activa waarop ook RJ 121 niet van toepassing is, te weten: e vastgoedbeleggingen die voortvloeien uit de toepassing van U S 40 Investment Property,

voor zover gewaardeerd tegen fair value; activa die onder toepassing van IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations worden gekwalificeerd als 'held for sale'.

Op iedere balansdatum dient te worden beoordeeld of er aanwijzingen zijn dat een actief aan een bijzondere waardevermindering onderhevig kan zijn. Indien dergelijke indicaties aanwezig zijn, dient de realiseerbare waarde van het actief te worden geschat.

4.8 Vastgoedbeleggingen IA§ 40/RI S13 (Investment Property) l

Een vastgoedbelegging wordt gedefinieerd als een onroerende zaak (of een deel daarvan) die wordt aangehouden (door de eigenaar of door de lessee onder een financiële lease) om huuropbrengsten of waardestijging, of beide te realiseren, en niet voor: a gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten, of voor bestuurlijke

doeleinden in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening; of b verkoop als onderdeel van de gewone bedrijfsuitoefening.

In de sub a genoemde situatie is sprake van vastgoed voor eigen gebruik. Vastgoed voor eigen gebruik wordt in paragraaf 4.5 behandeld. Activa als bedoeld in de situatie sub b wordt deels in paragraaf 4.2 (Voorraden) en deels in paragraaf 4.3 (Onderhanden Werk en projecten) behandeld.

Het verschil tussen vastgoedbeleggingen en vastgoed voor eigen gebruik is in essentie gelegen in het feit dat vastgoedbeleggingen kasstromen genereren die grotendeels onafhankelijk zijn van de andere activa van de rechtspersoon.

In RJ en U S worden de volgende voorbeelden van vastgoedbeleggingen genoemd: terreinen die worden aangehouden voor waardestijgingen op lange termijn in plaats van verkoop op korte termun als onderdeel van de gewone bedrijfsuitoefening;

0 terreinen die worden aangehouden waarvan het toekomstig gebruik nog niet is vastgesteld (indien een rechtspersoon nog geen besluit heeft genomen of de terreinen voor eigen gebruik zijn ofwel voor verkoop op korte termijn als onderdeel van de gewone bedrijfsuitoefening, worden zij beschouwd als terreinen die aangehouden worden voor waardestijging); een gebouw dat eigendom is van de rechtspersoon (of dat door middel van een financiële lease aan de rechtspersoon ter beschikking is gesteld) en dat door middel van een operationele lease aan anderen ter beschikking wordt gesteld; een leegstaand gebouw dat wordt aangehouden om door middel van een operationele lease aan anderen ter beschikking te worden gesteld.

Page 48: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Niet in alle gevallen is het zonder meer duidelijk of sprake is van een vastgoedbelegging of vastgoed voor eigen gebruik. Indien van een onroerende zaak een deel is bestemd voor het realiseren van huuropbrengsten (of waardestijgingen) en een ander deel voor gebruik in de productie (of voor de levering van goederen of diensten of voor bestuursdoeleinden) en deze delen afzonderlijk verkoopbaar zijn, geschiedt de verwerking en verantwoording ook afzonderlijk. Als beide delen niet afzonderlijk verkoopbaar zijn, wordt de onroerende zaak als vastgoedbelegging aan gemerkt, indien slechts een onbelangrijk deel wordt aangehouden (bijvoorbeeld: gebruik in de productie).

Een andere situatie waarbij het niet eenduidig is vast te stellen of er sprake is van een vastgoedbelegging of van vastgoed voor eigen gebruik, is wanneer er naast het beschikbaar stellen van het onroerend goed aanvullende diensten worden aangeboden. Voorbeelden hiervan zijn het voorzien in de beveiliging en het onderhoud ten behoeve van de huurders door de eigenaar van een pand of het exploiteren van een hotel. Het onderscheidende criterium in deze gevallen is de relatieve belangrijkheid van deze aanvullende diensten in de overeenkomst. Indien niet eenduidig is vast te stellen of sprake is van een vastgoedbelegging dient de rechtspersoon criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan bestendig wordt bepaald dat een onroerende zaak kwalificeert als een vastgoedbelegging.

In sommige gevallen heeft een rechtspersoon een onroerende zaak in eigendom die ter beschikking wordt gesteld aan en gebruikt wordt door de moedermaatschappij of een andere groepsmaatschappij. De onroerende zaak is geen vastgoedbelegging in de geconsolideerde jaarrekening die beide rechtspersonen omvat, omdat de onroerende zaak bezien vanuit het perspectief van de groep als geheel voor eigen gebruik is bestemd. Echter, bezien vanuit het perspectief van de individuele rechtspersoon die de onroerende zaak in eigendom heeft, is de onroerende zaak te beschouwen als een vastgoedbelegging. In dat geval behandelt de rechtspersoon de onroerende zaak als een vastgoedbelegging in zijn vennootschappelijke jaarrekening.

Een vastgoedbelegging dient slechts als een actief te worden verwerkt als aan de algemene activeringscriteria is voldaan. Ten eerste dient het waarschijnlijk te zijn dat de toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit de vastgoedbelegging zullen toekomen aan de rechtspersoon en ten tweede dienen de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare wijze te kunnen worden vastgesteld.

Page 49: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Materiële vaste activa kunnen gewaardeerd worden op basis van verschillende grondslagen123 zoals de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (historische kostprijs) en de actuele waarde (reële waarde). Voor vastgoedbeleggingen wordt uitdrukkelijk voorgeschreven om de waarderingsgrondslag op de reële waarde te zetten. IFlRS kent eenzelfde keuze in waarderingsgrondslag. Een eenmaal gekozen waarderingsgrondslag dient in opeenvolgende perioden zo veel mogelijk te worden gehandhaafd.

Uit empirisch onderzoek is gebleken dat het merendeel van de onderzochte (voornamelijk beursgenoteerde) ondernemingen kiest voor een waardering tegen reële waarde:

Waardenngsgrondshgen vastgoedbeleggingen *

Financiële Belegings- Vastgoed- Overig Totaal instellingen instellingen fondsen

n % n % n % n % n % i1

Reële waarde en geen afschrijving 5 29 6 35 2 12 2 12 15 88 Historische kostprijs en afschrijving - - - - 1 6 1 6 Historische kostprijs en geen afschrijving 1 6 - - - - 1 6 Totaal 5 29 7 41 2 12 3 18 17 100

* Bron: M.N. Hoogendoorn, G.M. van Santen, A. Ossenblok, 'Vastgoedbeleggingen', in: Het jaar 2003 verslagen, Nivra- geschriften 74, KluwerIKoninklijk Nivra, 2004.

Bij vastgoedbeleggingen wordt bij de waardering onderscheid gemaakt tussen de eerste waardering en opvolgende waarderingen. De eerste waardering dient te geschieden tegen de verkrijgingsprijs, inclusief de transactiekosten. De verkrijgingsprijs van een vastgoedbelegging omvat de koopsom en alle direct toe te rekenen uitgaven, waaronder bijvoorbeeld de juridische advieskosten, overdrachtsbelasting en andere transactiekosten. De verkrijgingsprijs van een zelfvervaardigde vastgoedbelegging is het bedrag van de kosten tot en met het moment dat de vervaardiging of ontwikkeling gereed is. Vanaf het moment dat de onroerende zaak gereed is en kan worden aangemerkt als een vastgoedbelegging, zijn de bepalingen betreffende vastgoedbeleggingen van toepassing.

Voor de waardering van vastgoedbeleggingen na de eerste waardering geldt een keuzemogelijkheid: waardering dient plaats te vinden hetzij tegen actuele waarde, hetzij tegen historische kosten. De gekozen prijsgrondslag dient voor alle vastgoedbeleggingen te worden toegepast. Vastgoedbeleggingen die worden aangehouden voor huurinkomsten en vastgoedbeleggingen die worden aangehouden voor waardestijgingen dienen, ook als dit als een verschil in gebruik zou zijn aan te merken, op dezelfde grondslag te worden gewaardeerd.

123 Artikel 2:2384, eerste lid BW

Page 50: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Als de actuele waarde als waarderingsprijsgrondslag gekozen wordt, dienen alle vastgoedbeleggingen tegen reële waarde gewaardeerd te worden, behalve in de uitzonderlijke gevallen dat de reële waarde niet op betrouwbare wijze is vast te stellen. Om de objectiviteit te waarborgen wordt aangeraden om de reële waarde van een vastgoedbelegging vast te laten stellen op basis van een waardering door een onafhankelijk en deskundig taxateur. De reële waarde wordt gedefinieerd als het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. De reële waarde van vastgoedbeleggingen is gewoonlijk de marktwaarde. De reële waarde wordt bepaald als de meest waarschijnlijke prijs die redelijkerwijs op de markt te verhij-n is op balansdatum (en niet op enige datum in het verleden of in de toekomst), en waarbij de definitie van reële waarde in acht wordt genomen. Het Is de beste prijs die een verkoper redelijkerwijs kan verkrijgen en de meest voordelige prijs die een koper redelijkerwijs kan behalen. Deze schatting sluit specifiek een geschatte prijs uit, die verhoogd of verlaagd is als gevolg van bijzondere condities of omstandigheden (zoals een financiering, sale-and-leasebackconstructies, bijzondere prestaties of concessies verleent door een bij de verkoop betrokken partij).

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de reële waarde bij eerste aanschaf (of bij het ontstaan van een vastgoedbelegging na voltooiing van de bouw of ontwikkeling, of na een wijziging van het gebruik) onmogelijk betrouwbaar is vast te stellen. Dit is uitsluitend het geval indien vergelijkbare markttransacties niet frequent voorkomen en alternatieve wijzen van vaststelling van de reële waarde (bijvoorbeeld gebaseerd op berekeningen van de contante waarde van kasstromen) niet beschikbaar zijn. In dergelijke situaties dient men de vastgoedbelegging te waarderen tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen. De restwaarde van de vastgoedbelegging dient hierbij op nihil te worden gesteld. De vastgoedbelegging blijft op deze grondslag gewaardeerd tot het moment van vervreemding. In deze (uitzonderlijke) situatie dient de rechtspersoon zijn overige vastgoedbeleggingen wel tegen reële waarde te (blijven) waarderen.

Uit een Ernst & Young onderzoek 124 onder CF0 van Europese ondernemingen verwacht men dat in de nabije toekomst veel discussies ontstaan over de term 'fair value'. Dit begrip kan om meerdere manieren uitgelegd worden. Wat de één een reële waarde acht, kan onder omstandigheden voor een ander tot verschillende uitkomsten leiden.

Richtlijn 213 is een vrijwel letterlijke vertaling van IAS 40 en derhalve zijn de verschillen minimaal.

124 How fair is fair value, Ernst & Young UK, IFRS Stakeholders Series, 2005

Page 51: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

4.8.1 Herclassifiatie van onroerende zaken

In deze en eerdere paragrafen is behandeld in welke situaties onroerende zaken als vastgoedbelegging, als vastgoed voor eigen gebruik dan wel als voorraad dienen te worden aangemerkt. Een eenmaal gekozen classificatie dient gevolgd te worden, tenzij sprake is van een wijziging In het gebruik, In dat geval dient herclassificatie plaats te vinden. De Richtlijn en MS onderscheiden een vijftal herclassificaties en geven bij elke herclassificatie het moment aan waarop de herclassificatie ingaatlZ5. Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:

Indien een rechtspersoon besluit een vastgoedbelegging zonder ontwikkeling te vervreemden, continueert de rechtspersoon de behandeling van de onroerende zaak als een vastgoedbelegging, totdat de onroerende zaak is verkocht (en derhalve niet langer wordt geactiveerd). Er vindt derhalve geen herclassificatie plaats naar voorraden. Op een vergelijkbare manier blijft een bestaande vastgoedbelegging als zodanig geclassificeerd indien een rechtspersoon aanvangt met herontwikkeling van de betreffende vastgoedbelegging, met als doel een voortzetting van het gebruik in de toekomst als een vastgoedbelegging. Er vindt derhalve geen herclassificatie plaats naar vastgoed voor eigen gebruik gedurende de periode van herontwikkelingl26.

Indien een rechtspersoon waardeert tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, leidt een herclassificatie tussen vastgoedbeleggingen, vastgoed voor eigen gebruik en voorraden niet tot een wijziging in de boekwaarde. Evenmin verandert de verkrijgings- of vervaardigingsprijs van de desbetreffende onroerende zaak voor waarderings- of presentatiedoeleindenl27.

125 Zie IAS 40.57 en RJ 213.601 126 Zie IAS 40.58; RJ 213.602 127 Zie IAS 40.59; RJ 213.603

Page 52: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof ZFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

De waarderingsgrondslagen voor vastgoed voor en na een herclassificatie kunnen verschillen bij waardering tegen actuele waardel28. Dit kan als volgt schematisch worden weergegeven:

sen boekwaarde en reële arde naar winst-en-

4.9 Evaluatie

In de bovenstaande paragrafen is een algemene uiteenzetting gegeven van standaarden die ten minste voor de vastgoedbranche van belang zijn. Geconstateerd kan worden dat de verschillen tussen de Richtlijnen, IAS en IFRS over het algemeen niet al te groot zijn. Dat kan ook niet anders daar zij in veel situaties van elkaar afgeleid zijn. Daardoor worden de aanwezige verschillen zo belangrijk en springen zij des te opzichtiger eruit.

128 RJ 213.604-609 en IAS 40.60-65

Page 53: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Hoofdstuk 5

5 Relevante winstbepalingen voor vastgoed: vergelijGng IFW en fiscale belastingaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in de lijn van hoofdstuk 4 een uiteenzetting gegeven van veel voorkomende bepalingen, die in de vastgoedbranche van belang (kunnen) zijn. Daarbij is niet nagestreefd om een limitatieve opsomming te geven. De omvang van de masterproof zou in dat geval de toegestane pagina's ruimschoots overschrijden. Toch wordt een poging gedaan een 11

selectie van de belangrijkste bepalingen te benoemen.

5.2 Voorraden

Onder voorraad worden alle goederen verstaan die ter bewerking, verwerking of verkoop aanwezig zijn binnen een onderneming. Het betreft goederen die voor een relatief korte periode in de onderneming aanwezig zijn, waarbij de onderneming de goederen niet exploiteert, maar de bedoeling heeft deze weer van de hand te doen. Het tijdsverloop tussen aan- en verkoop dient daarbij kort te zijn, tenzij het ontwikkelen van het project langere tijd in beslag neemt. Is het vastgoed aangekocht met de intentie het langdurig binnen de onderneming te exploiteren, dan wordt het in het algemeen aangemerkt als bedrijf~middel'~~. In de praktijk (alsmede in de rechtspraak) is vaak niet goed vast te stellen of een onroerende zaak als een bedrijfsmiddel of voorraad kwalificeert. Voorbeelden van onroerende zaken die als voorraad worden gehouden zijn het perceel bouwgrond dat verkocht gaat worden of de ter verkoop aangehouden appartementen in een flatgebouw. Een kwalificatie van vastgoed als voorraad in verband met de intentie tot verkoop (in tegenstelling tot de kwalificatie als bedrijfsmiddel), speelt bij de winstbepaling een belangrijke rol. Zo heeft de kwalificatie van vastgoed als voorraad tot gevolg dat:

- bij aanschaf geen gebruik gemaakt kan worden van de investeringsaftrekl30; - op de onroerende zaak fiscaal niet kan worden afgeschreven; - bij verkoop geen herinvesteringsreserve gevormd kan worden13l.

129 Voor een verdere uiteenzetting van de term bedrijfsmiddel verwijs ik naar paragraaf 5.5 13O Zie artikel 3.40 Wet inkomstenbelasting 2001

Zie artikel 3.54 Wet inkomstenbelasting 2001

Page 54: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Een aangekochte onroerende zaak, die als voorraad wordt aangehouden, moet worden gewaardeerd op de historische kostprijs of lagere marktwaardel32. Waardering op uitsluitend kostprijs of marktwaarde is ook mogelijk. Daarmee lijkt de waardering in beginsel in

ng met de schakelbepalingenl3"an H;RS. De mogelijkheid van reële waardering wordt binnen het fiscale begrip niet gegeven. De RJ staat (conform de Nederlandse wet en het Besluit waardering activa) als alternatieve waardering toe dat voorraden worden gewaardeerd tegen actuele waarde, LFRS laat waardering op actuele waarde uitsluitend toe in uitzonderingssituaties 134.

De kostprijs bestaat uit de aanschafkosten van het vastgoed. Tot de aanschafkosten behoren alle kosten die zijn gemaakt om het vastgoed te verwerven, maar ook de kosten die gemaakt worden om het vastgoed te brengen in de staat die door de onderneming gewenst is. Op basis hiervan behoren bijvoorbeeld de aanvullende installatiekosten en de kosten van de notaris tot de kostprijs. Kosten ter voorbereiding van de koop, zoals kosten voor een onderzoek naar welk vastgoed het beste in het productieproces past, dienen niet te worden geactiveerd. Deze kosten kunnen direct ten laste van de winst worden gebracht. Onder IFRS (IAS 2) worden geen strakke voorwaarden gesteld aan het moment van activeren van de kosten. Over het algemeen komen onder IFRS de voorbereidingskosten niet voor activering in aanmerking als de aankoop niet 'voldoende concreet en zeker opbrengstgenerend is'. Echter kosten die direct verbonden zijn aan de aankoop van het object dienen geactiveerd te wordenl35. Een eventuele subsidie ter zake van de aankoop wordt in mindering gebracht van de kostprijs.

Indien gedurende het bezit van de voorraad de waarde daarvan daalt, bestaat de mogelijkheid om de voorraad af te waarderen tot de lagere marktwaarde. Als marktwaarde geldt hierbij de op de balansdatum136 op de inkoopmarkt te betalen prijs, vermeerderd met de aanschafkosten. Bij een latere stijging van de marktwaarde moet de afwaardering ongedaan worden gemaakt. Bij een fiscale afwaardering hoeft er geen sprake te zijn van een duurzame waardevermindering. Dit lijkt daarom in overeenstemming met de afwaarderingbepaling binnen IFRS 137.

Wijziging van de gekozen waarderingsmethode is slechts toegestaan indien dit geen incidenteel fiscaal voordeel met zich brengt. Het wijzigen van waarderingsmethode om een fiscaal voordeel te realiseren is dus niet toegestaan.

132 Slot, drs. G., Fiscale Monografieën 8, zesde herziene druk, 'Voorraadwaardering' 133 IAS 2.6 en 2.7 134 Voor bepaalde agrarische voorraden en voorraden grondstoffen (commodities) die worden aangehouden voor

handelsdoeleinden door brokerltraders. '35 IAS 2.7 en 2.8 136 Zie HR 2 oktober 19571300, Hof 's Gravenhage 22 februari 1986, BNB 19871168 137 Zie o.a. IAS 2.33

Page 55: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Voor zelfvervaardigde onroerende zaken geldt dat de voortbrengingskosten dienen te worden geactiveerd. De onroerende zaken kunnen in de ontwikkelingsfase worden gewaardeerd volgens twee verschillende methoden. Men kan kiezen voor waardering op kostprijs, of waardering op kostprijs of lagere marktwaarde. Voortbrengingskosten zijn die kosten die door de vervaardiging van het vastgoed zijn opgeroepen. Binnen IFRS138 zullen ook deze kosten geactiveerd moeten worden. Hieronder vallen ook de kosten die worden gemaakt als een zaak die tot de onderneming behoort wordt gebruikt bij het vervaardigen van de voorraad. Als voorbeeld noemen we aanwezige grond. B ~ J het bepalen van de voortbrengingskosten blijft het constante deel van de algemene kosten buiten beschouwing, dat wil zeggen dat deel van de kosten dat niet direct met de productie van de onroerende zaak samenhangt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de kosten van het bestaande bedrijfspand of van de directiesalarissen van de onderneming die het vastgoed in aanbouw heeft. Ook als de onroerende zaak niet zou worden gebouwd, drukken er namelijk kosten van het bestaande bedrijfspand of directiesalarissen op de onderneming. In het I

algemeen worden deze kosten ook binnen IFRS139 uit de voortbrengingskosten gehaald. Administratieve overheadkosten, die niet bijdragen aan de voorraad alsmede algemene verkoopkosten worden in principe niet geactiveerd binnen IFRS.

5.3 Onderhanden Werk

De fiscale behandeling van 'Onderhanden werk' houdt de gemoederen al decennia lang bezig. Discussies richten zich met name op het vaststellen van het moment waarop de winst uiterlijk moet worden verantwoord, alsmede op het waarderen van onderhanden werk en daarmee verband houdende voorzieningen. Ook de jurisprudentie heeft tot op heden onvoldoende duidelijkheid gegeven door de complexiteit van de materie.

In paragraaf 4.2 hebben we gezien dat het BW140 binnen de categorieën voorraden ook de post 'Onderhanden werk' schaart. De vraag naar de criteria van het onderscheid tussen voorraad en 'Onderhanden werk' is in het verleden al vaker in de jurisprudentie141 aan de orde gesteld. Van der Heijden142 is zelfs van mening een soort van glijdende schaal te zien in de kwalificatie tussen voorraad en 'Onderhanden werk' op basis van een analyse van de uitspraak van de HR 9 juli 2004, nr. 39.799, NTFR 200411029, waarin de HR ten aanzien van een projectontwikkelaar de vraag kreeg voorgelegd hoe strategische gronden en bouwclaims moeten worden gekwalificeerd en gewaardeerd. De waarderingsregels van voorraad en 'Onderhanden werk' verlopen in principe gelijkwaardig.

'38 Zie IAS 2.7 139 IAS 2.14 140 Zie artikel 2:369 BW 141 HR 17 april 1957, BNB 1957/238*, HR 29 november 1989, BNB 1990138, HR 29 november 1989, BNB 1990142 142 Heijden RA, mr.drs. J.M. van der, Vastgoed fiscaal 20041612

Page 56: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Het fiscale belang bij de kwalificaties voorraad en 'Onderhanden werk' zit in de wijze van winstverantwoording. Winstverantwoording143 vindt plaats binnen het kader van GKG. GKG staat toe dat winstneming wordt uitgesteld tot het moment waarop het desbetreffende werk is opgeleverd. Echter voor 'Onderhanden werk' moet winst onder omstandigheden als genoten aangemerkt worden, zelfs voordat het gehele werk gereed en opgeleverd is. In IAS l l is bepaald dat resultaten moeten worden verantwoord volgens de POC-methode, waarbij de voortgang van het project kan worden afgemeten aan de bestede kosten in vergelijking met de verwachte totale kosten, danwel aan het bereiken van een bepaalde ~ j l p a a l . Indien een onroerende zaak (of een deel van het pro~ect) nog niet verkocht is, dan schrijft IAS 11 voor dat deel nog geen ,

winstneniing voor. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld blj woningbouw de gerealiseerde winst volgens U S 11 als volgt wordt bepaald: verkocht gedeelte van het project (bijvoorbeeld 80 van de 100 woningen) vermenigvuldigd met de mate van voortgang vermenigvuldigd met de voorcalculatorische projectmarge. In de fiscale winstverantwoording zal (afhankelijk van de 11

bepaalbaarheid en zekerheid van het resultaat) naar alle waarschijnlijkheid geen winst genomen worden.

Als bij 'Onderhanden werk' een opdracht van een derde tegen een vaste aannemingssom overeengekomen wordt, staat de opbrengst al vast. De opbrengst zal dan al verantwoord moeten worden (fiscaal conform IFRS).

Bij besluit van 18 december 1998144 heeft de Staatssecretaris de winstbepaling bij onderhanden werk gepreciseerd. De aanleiding tot het besluit was dat er in de praktijk nogal wat vragen bestonden over het tijdstip waarop winst op onderhanden werk fiscaal als gerealiseerd moet worden beschouwd. De Staatssecretaris stelt dat: "Volgens GKG dient winst uiterlijk te worden gerealiseerd op het tijdstip waarop overeengekomen werkzaamheden geheel of voor een deel ten uitvoer zijn gebracht, de tegenprestatie door de opdrachtgever is verschuldigd en er geen belangrijke onzekerheden over de toerekenbare opbrengsten en kosten bestaan. Er bestaat dan een redelijke zekerheid over de door de opdrachtnemer behaalde winst." En even verder: "volgens de jurisprudentie hangt het tijdstip van winstrealisatie sterk af van de relevante feiten en omstandigheden, en niet zozeer van de civielrechtelijke kwalificaties, zoals bij bijvoorbeeld aanneming van werk. De winst dient onder omstandigheden al gedurende de uitvoering van een opdracht te worden verantwoord. Dat betekent dat winstrealisatie dan op een eerder tijdstip plaatsvindt dan in de praktijk wel wordt aangenomen." In de praktijk wordt de uitleg van de Staatssecretaris veelal niet gedeeld145. De vraag is hoe de Staatssecretaris tegen de HR-uitspraak van 26 februari 1997146 aanfijkt. Zo overwoog de HR dat in het geval van aanneming van werk GKG toelaat dat winstneming wordt uitgesteld tot het moment waarop het desbetreffende werk is opgeleverd.

143 Voor een overzicht van winstneming: zie Bakker, M en Hoven, C.B.H. van, WFR 199916323 144 Besluit van 18 december 1998, nr. DB98/696M, BNB 1999166 145 Meussen, Prof.mr. G.T.K., TFO 19991101 146 Ook wel bekend onder de naam 'wegenbouwer-arrest', HR 26 februari 1997, nr. 31 928, BNB 19971145

Page 57: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

'Onderhanden werk' op basis van urenverantwoording (zoals bij dienstverleners) mogen voor het tijdstip van winstneming ter zake van hun onderhanden opdrachten geen aansluiting zoeken bij het tijdstip waarop de factuur aan de afnemer van de dienst wordt verzonden. De algemene regel147 is dat de bestede uren aan de overeengekomen werkzaamheden, ook al zijn deze werkzaamheden nog niet volbracht, moeten bij het bepalen van de winst van een dienstverlener meegenomen en verantwoord worden. Bij werkzaamheden tegen een vooraf vastgestelde prijs geldt dezelfde winstneming"@.

Winstneming bij bouwprojecten heeft de laatste tijd vooral de interesse weten te weklken in de fiscale vakliteratuur149. Veelal vormde de vraag: hoe moet worden gehandeld, indien een afzonderlijk deel van een groter geheel (bijvoorbeeld een nieuwbouwproject) wordt verkocht. Uit de vaste jurisprudentie kan de hoofdregel geventileerd worden dat indien afzonderlijke delen (bijvoorbeeld woningen) van één bouwproject worden verkocht, het niet mogelijk is winstneming uit te stellen totdat het hele project is voltooid. Winstuitstel is in dat geval slechts mogelijk indien er gegronde redenen bestaan om de winst aan een later jaar toe te rekenen. Onvoldoende reden is de omstandigheid dat de afzonderlijke delen 'in nauwe samenhang' deel uitmaken van een groter geheel'so. Een gegronde reden zou kunnen zijn dat een verantwoorde kostprijsberekening per afzonderlijk deel niet (goed) mogelijk is. Tevens is er geen gegronde reden aanwezig als de administratie van de belastingplichtige daartoe niet is ingericht'sl.

5.4 Belastinglatenties

Op de fiscale balans komen geen actieve of passieve belastinglatenties voor. Het fiscale resultaat wordt tegen het dan geldende belastingtarief in de belastingheffing betrokken om het uiteindelijk te betalen belastingbedrag vast te stellen. In het algemeen is het effectieve belastingtarief van meer belang dan het nominale belastingtarief. Het effectief belastingtarief is een belangrijke parameter voor bijvoorbeeld beursanalisten en voor de in-house fiscale afdeling. Door de invoering van de IFRS is de verwachting dat het effectief belastingtarief veel meer volatiel zal worden. Die volatiliteit is echter gebaseerd op een wijziging van de verslaggevingstandaard en niet op minder adequate fiscale planning.

Onder de nieuwe accounting standaard IFRS zal een vennootschap gehouden zijn haar belastingvorderingen en -schulden, zowel degene die direct aan het onderhavige jaar zijn toe te rekenen ("current") als die welke een uitgesteld karakter hebben ("deferred") met meer dan tot nu toe gebruikelijke precisie in haar jaarrekening moeten opnemen.

147 Afgeleid uit HR 7 mei 1969, nr. 16 075, BNB l970158 148 HR 19 december 2003, nr. 38 279, BNB 20041141 149 Zie Van der Heijden, Berkhout, Meussen t.a.p. 150 Zie HR 9 april 1975, nr. 17 413, BNB 19751157 '5' Zie HR 29 juni 1983, nr. 13 466, BNB 1984157

Page 58: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

5.5 Materiële Vaste Activa (vastgoed als bedrijfsmiddel)

Fiscaal valt met het benoemen van het vastgoed als 'Materiele vaste activa' nog niet vast wat de wijze van resultaatverantwoording en balanswaardering is. Fiscaal kan het vastgoed onder verschillende kwalificaties verdeeld worden met ieder binnen GKG verschillende fiscale regimes, zoals bedrijfsmiddel, belegging, voorraad en onderhanden werk. In deze paragraaf zal vastgoed als bedrijfsmiddel uiteengezet worden. IFRS kent geen rubricering onder bedrijfsmiddel, daarom zal hier zoveel mogelijk een lijn getrokken worden met vastgoed in eigen gebruik binnen de ,

onderneming.

Art. 3.30 Wet IB 2001 omschrijft bedrijfsmiddelen als "oederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt'. Volgens MvA152 bij art. 10153 Wet IB 1964 zijn bedrijfsmiddelen ' I

'de tot het bedrijfsvermogen behorende zaken of voorwerpen welke als duurzame kapitaalgoederen het vaste kapitaal van het bedrijf uitmaken en waaraan eigen is dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten tot uitdrukking worden gebracht in een actiefpost die in het jaar waarin de zaken of voorwerpen voor het eerst worden aangewend niet verdwijnt, zodat die zaken of voorwerpen ook voor de winstberekening over het volgende jaar betekenis houden. Voorwerpen die voor de omzet zijn bestemd kunnen dus geen bedrijfsmiddelen zijn.'

De HR heeft in 1953154 het begrip 'bedrijfsmiddel' al geformuleerd, te weten: 'bedrijfsmiddelen zijn die zaken, welke voor de uitoefening van het bedrijf worden gebruikt, in tegenstelling tot de zaken, die ter bewerking, verwerking of verkoop en derhalve bestemd voor den omzet, in het bedrijf aanwezig zijn'. In 1995 lijkt de Hoge Raad het standpunt in te nemen dat ook de bedoeling van de ondernemer van belang is: 'Tot de bedrijfsmiddelen behoren (...) niet slechts onroerende zaken, waarvan de exploitatie al of niet noodgedwongen tijdelijk ter hand is genomen, maar ook onroerende zaken welke zijn verworven met de overheersende bedoeling deze in de onderneming te e~ploiteren."~~ In het algemeen zal de wil van de ondernemer niet de doorslag geven of kwalificatie onder bedrijfsmiddel kan geschieden. De feitelijke gang van zaken wordt in eerste instantie als leidraad genomen.

Voor een aangekocht vastgoed dat als bedrijfsmiddel fungeert, geldt hetzelfde als voor de waardering van aangekochte voorraad. Ook in dit geval moet waardering plaatsvinden op de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijving danwel lagere bedrijfswaarde. IFRS geeft als voorkeur waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijsl56, maar herwaardering van materiële vaste activa naar actuele waarde157 is tevens toegestaan.

152 Memorie van Antwoord, blz. 33. (zie Vakstudie Inkomstenbelasting 1964, art. 10, aant. 3) 153 de voorganger van art. 3.30 Wet IB 2001 154 HR 11 februari 1953, nr. 11 101, '55 6 december 1995, nr. 30 593, BNB 1996158 156 IAS 16.28 lS7 IAS 16.29

Page 59: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

De reële waarde158 mag alleen worden toegepast als de waarde betrouwbaar en regelmatig kan worden geschat. Binnen IFRS zijn steeds meer elementen van 'fair-value'l59 waarneembaar. Daarmee nemen de verschillen tussen de fiscale waardering en IFRS alleen maar toe.

Binnen IlFWS worden restwaarde, gebrniksduur en het afschrijvingssysteem ten minste aan het einde van elk boekjaar herijktl60. Dit in tegenstelling tot de fiscale waardering. Het afschrijvingssysteem wordt bij verwerving van het vastgoed vastgesteld. De afschrijving van een onroerende zaak heeft ten doel om de historische kostprijs te verdelen over de jaren waarin de onroerende zaak zijn functie in het bedrijf van belanghebbende vervult. Daarbij wordt de restwaarde, gebrulksduur en het afschrijvingssysteem vastgesteld en geschat. Indien de te verwachten vervreemdingsopbrengst op enig moment in de loop van de gebruiksduur op grond van de tot dat moment feitelijk opgetreden waardeontwikkeling aanzlenlijk en duurzaam is toegenomen, dient de restwaarde op dat moment te worden verhoogd en de afschrijving vanaf dat tijdstip dienovereenkomstig te worden aangepast161, tenzij aannemelijk is dat de gestegen restwaarde bij het einde van de gebruiksduur niet door verkoop van de onroerende zaak zal worden gereal i~eerdl~~.

In de situatie dat de bedrijfswaarde van een bedrijfsmiddel fors is gedaald ten opzichte van de boekwaarde zal de ondernemer verplicht zijn het bedrijfsmiddel op de lagere bedrijfswaarde te waarderenl63. Het is niet toegestaan bedrijfsmiddelen uitsluitend op bedrijfswaarde te waarderen. Op basis van IFRS zal een dergelijke afwaardering ook doorgevoerd worden.

Afschrijven en afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde liggen in elkaars verlengde. Eerst wordt afgeschreven, daarna volgt de bedrijfswaardetoets. In de Wet IB 2001 ligt de basis voor de fiscale afschrijving'@, te weten: 'De afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend.' De HR geeft op 1 april 2005165 het doel van afschrijvingen weer, te weten: 'afschrijvingen hebben ten doel lasten die worden opgeroepen door de aanschaffing van zaken die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt, te spreiden over de jaren waarin dat gebruik plaatsvindt.'

l58 IAS 16.6 159 Zie Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 200516637 "0 IAS 16.51 en 16.61 161 Hoge Raad 2 januari 1958, BNB 1958156 162 HR 7 november 1962, BNB 196316 163 Voor een verdere behandeling van afwaardering, zie paragraaf 5.7 (Impairment) 164 Art. 3.30, eerste lid, Wet IB 2001 165 HR 1 april 2005, nr. 38 973, NTFR 20051420

Page 60: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

De ratio van afschrijvingen in het belastingrecht is dezelfde als die in het vennootschapsrecht namelijk: de afschrijvingen brengen de afnemende prestatiemogelijkheden van het bedrijfsmiddel (of de afname van de gebruikswaarde door technische of economische slijtage) tot uitdrukking. De parameters die de hoogte van de afschrijving bepalen zijn net als in het vennootschapsrecht de geschatte gebrniksduur, de geschatte restwaarde aan het eind van de vemachte gebrniksduur en de afschrijvingsmethode.

Op 29 april 2005 is de nota 'Werken aan winst' gepubliceerd. Uit deze nota blijkt dat men voornemens is de afschrijving op vastgoed te versoberen. De fiscale afschrijving op gebouwen wordt stopgezet, wanneer de boekwaarde van het gebouw (inclusief ondergrond) beneden de werkeli~ke waarde zakt. De regeling geldt zowel voor beleggingsvastgoed als voor overig vastgoed.

Als de boekwaarde van een onroerende zaak niet meer de juiste stand van zaken weergeeft, kan 1 1

men bij een aanmerkelijk verschil in één keer een correctie aanbrengen door af te waarderen naar een lagere bedrijfswaarde. Verder afschrijven is niet meer mogelijk zolang de jaarlijks te herziene bedrijfswaarde lager is dan de aanschaffings- of voortbrengingskosten minus de stelselmatige afschrijvingen tot dat moment. Wanneer de afschrijvingscurve door opwaardering - dit nadat er naar lagere bedrijfswaarde in het verleden is afgewaardeerd - weer wordt geraakt, moet men verder gaan met afschrijven.

Voorziening groot onderhoud wordt onder IFRSl66 niet meer in de jaarrekening toegestaan. In de fiscale wetgeving bestaat deze mogelijkheid nog wel. Daar167 wordt de mogelijkheid geboden om fiscaal een zogenaamde kostenegalisatiereserve te vormen. Hierdoor ontstaat een verschil tussen het jaarrekeningrecht en het fiscale recht. Dit verschil zal overigens bestaan uit een fiscaal jaarlijkse extra dotatie aan de kostenegalisatiereserve gecorrigeerd met een fiscaal jaarlijks lagere afschrijving dan jaarrekeningrechtelijk over de componenten waarvoor het groot onderhoud wordt voorzien.

IFRSl68 behandelt grond en opstal separaat. Een stijging van de grond beïnvloedt niet de gebruiksduur van de opstal. Uitgaande van de kostprijsbenadering zal in dat geval niet direct een aanpassing binnen IFRS gemaakt worden. Echter met de gewijzigde methodiek vanaf 2004 zal een herijking alsnog periodiek plaatsvinden. Als de onroerende zaak op actuele waarde gewaardeerd wordt, zal een herwaardering mogelijk zijn.

'G6 IAS 16.43-49 '67 artikel 3.54, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 168 IAS 16

Page 61: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Fiscaal is het vaste jurisprudentie dat opstal en ondergrond één bedrijfsmiddel vormen. In het winkelpui-arrest169 heeft de HR ook de componentenbenadering in de af'schrijvingsmethodiek geïntroduceerd, maar in de praktijk wordt daar nog niet veel gebruik van gemaakt. Daarentegen wordt tot op heden verschillend gedacht over de uitwerking van deze uitspraak, IFRS schrijft onder grote materiële vaste activa (zoals gebouwen, installaties, schepen, vliegtuigen), die zijn samengesteld uit verschillende componenten die een verschillende gebruiksduur kunnen hebben de 'componentenbenadering' voorl70. Uitgaande van de beperkte fiscale toepasbaarheid van het winkelpui-arrest en de vaste jurisprudentie over é6n bedrijfsmiddel, lopen de fiscale en IFRS waarderingn uit elkaar.

5.6 Leasecontracten

Leasecontracten zijn binnen de vastgoedbranche de laatste jaren behoorlijk in zwang geraakt. Leasing wordt gezien als een bijzondere vorm van huur. Veelal ingegeven door de financieel economische (liquide maken gelden binnen onderneming) redenen hebben veel ondernemers op één of andere manier een balansverkorting171 doorgevoerd of zijn voornemens dit te doen. Daarnaast hebben fiscale investeringsfaciliteiten bijgedragen aan de vlucht. Bedrijven of instellingen die bij rechtstreekse investering niet voor dergelijke faciliteiten in aanmerking kwamen of ze niet konden effectueren, konden terecht bij leasemaatschappijen die het bedrijfsmiddel van hun voorkeur ter beschikking stelden in operationele lease. De lessors activeerden het bedrijfsmiddel en maakten aanspraak op investeringsfaciliteiten. Door middel van verrekening in de leasetermijnen werden deze voordelen (deels) doorgegeven naar de lessees. Financiële lease-overeenkomsten hadden dit fiscale gevolg niet: bij deze categorie lease- overeenkomsten moet niet de lessor maar de lessee het bedrijfsmiddel activeren. Gelet op die verschillende uitkomsten was er behoefte aan een helder onderscheid tussen deze twee vormen van lease.

Bij gebrek aan een wettelijke regeling, was het in eerste instantie volledig aan de fiscale rechter om te bepalen onder welke voorwaarden en omstandigheden de lessor (verhuurder), in de regel de juridische eigenaar van het object, dan wel de lessee (huurder) het geleasde bedrijfsmiddel mocht activeren. Dat heeft ertoe geleid dat belangenorganisaties in een convenant, het Besluit Leaseregeling 2000, zijn aangegaan. De Leaseregeling komt stellig tegemoet aan de wensen uit de praktijk en heeft als voordeel dat zowel aspecten op het gebied van de inkomsten- en vennootschapsbelasting als op het gebied van het bodemrecht, op een integrale wijze worden behandeld. De regeling voorziet in een invulling van het begrip 'nagenoeg het gehele economische belang' waartoe de jurisprudentie van de HR overigens ook ruimte biedt.

'69 BNB 19971162 en BNB 199811 13 170 IAS 16.43 171 Ernst & Young Real Estate Advisory Services BV, Visie van Nederlandseondernemingen op bedrijfsmatig

onroerend goed in 2005

Page 62: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Toch gaan er veel stemmen in de praktijk op, die de invulling van de Leaseregeling te stringent vinden. De ingestelde Commissie van De Vereniging voor Belastingwetenschap172 heeft bezwaren tegen het feit dat in het 'Besluit leaseregeling 2000'173 voorwaarden voor de aanwezigheid van een operationele leaseverhouding worden gesteld, die stringenter zijn dan de voorwaarden die uit de jurisprudentie kunnen worden afgeleid. In die gevallen, echter waarin de leaseregeling voorwaarden stelt die als zodanig op gespannen voet staan met de jurisprudentie, zoals het eenzijdig geformuleerde afdekkingverbod van het negatieve restwaarderisico, staat dit in de weg aan nieuwe ontwikkelingen in de leasewereld. In zoverre bestaat er ook strijdigheid met het CKG dat bedoeld is om de fiscale jaminstbepaling gelijke tred te laten houden met de ,

dynamiek van het bedrijfsleven. Dit bezwaar geldt des te sterker als de hier bedoelde bezwarende voorwaarden uitsluitend worden gesteld indien aanspraak wordt gemaakt op wettelijke Nederlandse investeringsfaciliteiten. In 2001 is de regeling op onderdelen aangepast174 en strekt ertoe te voorkomen dat de fiscale kostprijs op een onaanvaardbare wijze wordt opgehoogd met 1 1

bedragen die geen deel mogen uitmaken van de fiscale kostprijs.

In het algemeen wordt (als leidraad het Besluit Leaseregeling 2000) fiscaal van operationele lease, waarbij de lessor als fiscaal eigenaar van het lease-object wordt aangemerkt, gesproken als de lessor aan de volgende voorwaarden voldaan is:

- hij zich als zodanig gedraagt; - de juridische eigendom van het lease-object heeft; - positief enlof negatief restwaarderisico ten aanzien van het lease-object loopt.

Overigens blijkt de fiscale behandeling van leasing binnen de EU tot grote verschillen. Elk land hanteert zijn eigen regels voor de beantwoording van de vraag wie in geval van een leasecontract fiscaal als eigenaar moet worden aangemerkt. Binnen de EU zijn er landen die de IAS 17 ook toepassen voor hen fiscale winstberekening, met als gevolg dat de verwerking van het lease- object in de vennootschapsrechtelijke jaarrekening maatgevend wordt voor de fiscale behandeling. Het ligt voor de hand dat de uiteenlopende strikt nationaal-rechtelijke fiscale behandeling van operationele en financiële lease, de concurrentiepositie van leasemaatschappijen en hun lessees in aanmerkelijke mate kan en zal beïnvloeden. In grensoverschrijdende situaties leiden de verschillende nationaal-rechtelijke kwalificaties in de onderscheiden landen tot kwalificatieverschillen. Het gevaar van hetzij dubbele belastingheffing (in het ene land wordt de lessor bijvoorbeeld belast voor zijn rente-inkomsten en in het andere land voor zijn inkomsten uit een aldaar gelegen onroerende zaak) hetzij dubbele verliesneming (in beiden landen vindt activering en afschrijving plaats terwijl alle fiscale voordelen direct of indirect - via lagere leasetermijnen - terecht komen bij de lessee) ligt dan ook voortdurend op de loer.

17* Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, no. 217, 'Fiscale aspecten van leasing' 173 Besluit van 15 november 1999, nr, AFZ9913262M, V-N 1999154.26, BNB 2000166 174 Besluit van 27 juni 2001 nr. RTB200112423, V-N 2001137.28

Page 63: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

De fiscale behandeling van leasecontracten sluit niet aan bij de vennootschappelijke behandeling. Veelal ingegeven door het gesloten lease-convenant wordt fiscaal veel meer gekeken naar de geformuleerde bepalingen in de lease-overeenkomst, terwijl bij de vennootschappelijke afweging de economische benadering als uitgangspunt genomen wordt.

F R S geeft in IA§ 36 de methodiek van a f~aarder ing '~~ (impalrment) voor alle activa (uitzonderingen daargelaten). Algemeen uitgangspunt Is om de activa-boekwaarde niet te laten uitstijgen boven de realiseerbare waarde. Als de reële waarde van activa op een andere grondslag bepaald is dan zijn marktwaarde, kan de gehenvaardeerde waarde afwijken van de realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde is de hoogte van de opbrengstwaarde (marktwaarde minus verkoopkosten) danwel de bedrijfswaarde (waarde van de activa binnen de onderneming: 'going concern'). Een af~aarderingl7~ wordt binnen IFRS voorgeschreven als er indicaties zijn van een bijzonder waardeverrninderingsverlies.

Als vastgoed als een bedrijfsmiddel kwalificeert, wordt fiscaal in beginsel gewaardeerd op de historische kostprijs, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. Wanneer de bedrijfswaarde onder de fiscale boekwaarde zou zakken, mag afwaardering naar de lagere bedrijfswaarde plaatsvindenl77. Bij een belangrijk verschil tussen de boekwaarde en bedrijfswaarde moet de ondernemer afwaarderen naar lagere bedrijfswaardel78. De HR definieert bedrijfswaarde als: 'de waarde, welke een verkrijger, bij overneming van de gehele onderneming, zou toekennen aan het afzonderlijke activum, indien hij zou uitgaan van de overnemingswaarde van het geheel en voornemens zou zijn de uitoefening van de onderneming voort te zetten'l79. Fiscaal afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde is voor 'eigen gebruiky-vastgoed volgens Berkhout180 praktisch en theoretisch zo goed als onmogelijk geworden. "De kernvraag is hoe de totale waarde van de onderneming inclusief goodwill verdeeld kan worden over de afzonderlijke activa. Vooralsnog is het toedelen van opbrengsten en kosten bij complementair gebonden activa een moeilijk l

probleem".

175 IAS 36.2 IAS 36.20

177 Zie over het begrip 'bedrijfswaarde' het proefschrift van Meussen (G.T.K. Meussen, Bedrijfswaarde (FM nr. 83), Deventer: Kluwer 1997)

178 HR 17 april 1991, nr. 27 076, BNB 19911165 '79 HR 11 december 1985, nr. 23 159, BNB 19871187 180 Zie Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 200516637

Page 64: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Bij beleggingsvastgoed mag de bedrijfswaarde vereenzelvigd worden met de marktwaarde verhoogd met het bedrag van de overdrachtskostenl81. Bij vastgoed voor eigen gebruik is dat niet het geval. De ondernemer die vastgoed voor eigen gebruik wil afwaarderen, kan niet volstaan met aannemelijk te maken dat de marktwaarde (plus overdrachtskosten) van het vastgoed lager is dan de fiscale boekwaarde. Hij zal tevens aannemelijk moeten maken dat het vastgoed de verwachte bijdrage aan de omzet (productie) van de onderneming niet zal kunnen leveren (en dat is een zware bewij~last)l8~. Na afwaardering naar lagere bedrijfswaarde worden de afschrijvingen in beginsel stopgezet. Er kan weer fiscaal afgeschreven worden als de (fictief bijgehouden) fiscale boekwaarde minus cumulatieve afschrijvingen weer beneden de fiscale boekwaarde na afwaardering daaltls3.

In het algemeen wordt waarderen op lagere bedri~fswaarde niet als een vorm van afschrijving gezienlg4. Waardering op lagere bedrijfswaarde en afschrijving hebben niettemin te maken met een (waarde-)daling van de gebruikswaarde van een bedrijfsmiddel. Een geleidelijke duurzame daling van de gebruikswaarde leidt tot fiscaal afschrijven en een incidentele duurzame waardedaling van de bedrijfswaarde kan tot een afwaardering leiden. In het verleden gepleegde afschrijving zal teruggenomen moeten worden bij stijging van de bedrijfswaarde. Dit in tegenstelling tot afschrijving, daar kan bij in het verleden geclaimde afschrijvingen een geconstateerde stijging van het vastgoed niet tot een opwaardering leiden.

De bedrijfwaarde is de hoogste van de directe en de indirecte opbrengstwaarde. De directe opbrengstwaarde is de redelijkerwijze te verwachten ruilopbrengst (opbrengst minus kosten) die verkregen wordt als de onroerende zaak hetzij afzonderlijk, hetzij in samenhang met andere bestanddelen van het ondernemingsvermogen zou worden verkocht. Veelal via een onafhankelijke vastgoeddeskundige op het gebied van taxaties te bepalen. De indirecte opbrengstwaarde wordt bepaald door de interne omstandigheden van de onderneming. Het is de contante waarde van de netto cash flowopbrengsten (inclusief de eindwaarde bij verkoop) van het bedrijfsmiddel die een overnemer van de gehele onderneming zou willen betalen. Deze waarde is niet gemakkelijk vast te stellen. Hiervoor is namelijk inzicht in de gehele onderneming noodzakelijk (bedrijfseconomische analyse). De waarde moet bepaald worden binnen het verband van de ondernemingl85. Inzicht in omzet en winstgevendheid is daarbij tevens van belang.

lg l Althans beleggingsvastgoed dat in het bezit is van een vennootschap die de exploitatie van vastgoed als doelstelling heeft.

lg2 Zie HR 1 april 2005, nr. 38 973, NTFR 20051420 '83 Voor een bevestiging hiervan zie HR 1 april 2005, nr. 38 973 1g4 Zie Meussen, Prof.mr. G.T.K., Fiscale Monografieën nr. 83, 'Bedrijfswaarde' ls5 BNB 19891150

Page 65: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

De HR heeft in 1985 de bedrijfswaarde voor een onderneming tot exploitatie van onroerende zaken gelijk geschakeld met de marktwaarde van het vastgoed, verhoogd met de overdrachtsk~sten~~~. De HR schakelt de waarde van de onroerende zaken voor een beleggingsonderneming gelijk met de prijs die een derde voor de afzonderlijke onroerende zaken zou betalen, verhoogd met de overdrachtskosten. Berkhout vraagt zich af of deze benadering in alle situaties nog wel stand zal houden. Eventuele schaal- en diversificatievoordelen alsmede waardetoevoegende elementen inzake goed presterend management worden niet door de Hoge raad onderkend.

Binnen IERS187 wordt vastgoedbelegging gedefinieerd als vastgoed (grond of een gebouw) dat wordt gehouden met het oog op de ontvangst van huuropbrengsten of een stijging van de kapitaalwaarde of beide, anders dan met het oog op: a het gebruik van vastgoed in de productie of levering van goederen of diensten of voor

administratieve doeleinden; of b de verkoop van het vastgoed in het normale verloop van de bedrijfsvoering.

Materiële vaste activa kunnen gewaardeerd worden op basis van schillende grondslagen188 zoals de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (historische kostprijs) en de actuele waarde (reële waarde). IFRS kent eenzelfde keuze in waarderingsgrondslag. In de praktijk wordt voor vastgoedbeleggingen binnen IFRS in het algemeen de waarderingsgrondslag op de reële waarde gehanteerd. De reële waarde wordt gewoonlijk gesteld op de marktwaarde. Voor courante vastgoedbeleggingen kan op basis van deskundigen de reële waarde benaderd worden door recente vergelijkbare vastgoedtransacties in de markt te vergelijken danwel met behulp van contante waardeberekeningenl89.

Binnen de fiscale regelgeving heeft de term 'vastgoedbeleggingen' niet direct een kwalificatie in zich op basis waarvan het winstregiem vastgesteld kan worden. Vastgoedbeleggingen kunnen fiscaal als bedrijfsmiddel of als voorraad aangemerkt worden. De interpretatieproblemen worden in de rechtspraak toegespitst op specifieke gevallen en afhankelijk van het feitencomplex afgedaan. Daaruit valt natuurlijk wel een leidraad te destilleren. Zoals in paragraaf 5.5 weergegeven valt uit de Wet IB 2001 af te leiden wanneer er sprake is van bedrijfsmiddelen.

lg6 HR 11 december 1985, BNB 19871187 lS7 IAS 40.5 Iss Artikel 2:2384, eerste lid BW lS9 IAS 40.53

Page 66: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

Voor de kwalificatie van een belegging als bedrijfsmiddel wordt sinds 1981'90 nog slechts geëist dat die belegging - in tegenstelling tot de goederen die voor de omzet zijn bestemd (vlottende activa) - tot de vaste activa van de ondernemer behoort. Veelal wordt bij het zekerstellen als "edrijfsmiddel' het verwoord op basis van de intentie om het vastgoed duurzame binnen de onderneming te exploiteren. Het exploitatiecriterium heeft dan ook geen andere functie dan het geven van een antwoord op de vraag of een ter belegging aangehouden onroerende zaak tot de vaste of de vlottende activa behoort. Het rendement van een ter belegging aangehouden onroerende zaak komt tot uitdmkking in een waardestijging van die zaak, in lopende inkomsten uit bijvoorbeeld de verhuur van die zaak of in beide. Indien de ondernemer in een onroerende zaak belegt omdat hij een waardestljging anticipeert, mag worden aangenomen dat die zaak ,

bestemd is voor de verkoop teneinde die waardestijging te realiseren. Die zaak behoort dan tot de vlottende activa (voorraad),

De algemene scheidslijn over voorraad danwel bedrijfsmiddel voor beleggingvastgoed was tot de (I uitspraak191 van de HR in 2005 redelijk overzichtelijk. De HR heeft beslist dat onroerende zaken tegelijkertijd kenmerken van voorraad en van bedrijfsmiddel kunnen hebben. Het zou in dat geval gaan over een soort hybride tussenvorm van vastgoed. Het ging in casu om onroerende zaken die bestemd zijn voor de verkoop, maar die in afwachting van het moment van verkoop opbrengstgevend binnen de onderneming worden gebruikt. De Hoge Raad is van mening dat op - voor verkoop bestemd vastgoed - wel kan worden afgeschreven (als ware het een bedrijfsmiddel), echter ingeval van daadwerkelijke verkoop geen herinvesteringsreserve gevormd kan worden (derhalve aangemerkt als voorraad).

Fiscaal bestaat voor vastgoedbeleggingen derhalve niet de mogelijkheid overeenkomstig IAS 40 de optie tot waardering op reële waarde. Fiscaal zal aangesloten moeten worden bij de waarderingsmethodieken als vermeld onder de voorraad danwel bedrijfsmiddel. Daarbij is een waardering op reële waarde niet mogelijk. Hoewel de fiscale kwalificatie van beleggingsvastgoed als voorraad192 nog het meest de reële waarde benadert, blijft het verre van een reële waarde. Door de veranderingen in het bedrijfseconomisch denken over het karakter van ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen, is de algemene inschatting dat het zeker niet ondenkbaar is dat het fiscale denken (over goed koopmansgebruik) de bedrijfseconomische weg zal volgen.

Het kan voorkomen dat een belegger een huurincentives afgeeft om huurders te trekken. Daarbij kan gedacht worden aan een huurvrije periode of gratis verstrekken van inrichtingskosten. Bij een overeengekomen huurperiode van 10 jaar met het weggeven van een huurvrije periode van 1 jaar, zal conform IFRS de huurstromen van de resterende 9 jaar uitgesmeerd te worden over de 10 jaar. De gemaakte inrichtingskosten, dienen onder IFRS geactiveerd te worden en vervolgens periodiek (in de looptijd van de huurovereenkomst danwel eerder bij een kortere levensduur) ten laste van de winst (via afschrijvingen) gebracht worden.

lgO HR 1 juli 1981, BNB 19811318 l9 I HR 1 april 2005, nr. 38 973, NTFR 20051420 192 Op vastgoed aangehouden als voorraad kan niet fiscaal afgeschreven worden.

Page 67: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

In fiscale zin wordt bij het verstrekken van een huurvrije periode geen (fictieve) huurinkomsten geboekt. Onder IFRS is men vereist wel met deze huurincentive financieel rekening te houden, waardoor een verschil in waardering ontstaat. Ten aanzien van gemaakte inrichtingskosten kan in algemene zin dezelfde lijn als bij "RS gevolgd worden. h eerste instantie worden de kosten afzonderlijk geactiveerd om deze vervolgens periodiek via de faciliteit van de afschrijving ten laste van de winst te brengen. Als de inrichtingskosten opgaan in de onroerende zaak en op basis van het pui-arrest geen zelfstandige element vormen, zal de afschrijving gelijkelijk oplopen met de gehanteerde afschijvingste~jn van de gehele onroerende zaak. Hierdoor ontstaat alsnog een afwijkende winstbepaling tussen F R S en de fiscale winstneming. Het verschil zal nog omvangrijker worden als de voorstellen uit de nota Werken aan Winst in de wet opgenomen worden en fiscale afschdving op onroerende zaken beperkt wordt.

5.9 Evaluatie

In de bovenstaande paragrafen is een algemene uiteenzetting gegeven van de fiscale bepalingen, die ten minste voor de vastgoedbranche van belang zijn. Voor de waardering van een onroerende zaak is het van belang te weten welke functie het vastgoed binnen de onderneming vervult. Een belangrijk verschil bij vastgoed in aanbouw is het constante deel van de algemene kosten. Bij voorraad en onderhanden werk wordt dit deel van de kosten niet geactiveerd, bij bedrijfsmiddelen wel.

Geconstateerd kan worden dat de verschillen tussen de IFRS en de fiscale regelgeving over het algemeen niet al te groot zijn. Veelal bestaan de verschillen bij het moment van realisatie danwel winstneming.

Een paar saillante verschillen tussen de inhoud van het realisatieprincipe of waardering binnen IFRS en het fiscale winstbegrip zijn, onder andere:

- Ruil vormt fiscaalrechtelijk in beginsel geen realisatie; de fiscale praktijk handelt overeenkomstig dit beginsel; onder F R S wordt ruil daarentegen wél als realisatie gezien (met verplichte winstneming); onder IFRS valt ruil in twee handelingen uiteen te weten vervreemding en vervanging;

- Winstneming op werken en opdrachten is onder IFRS op basis van zogenoemde tussentijdse winstneming (POC) 'standaard'; daarentegen past winstverantwoording op het tijdstip van voltooiing en aanvaarding (door opdrachtgever) van werk of prestatie bij de doelstelling van de fiscale winstbepaling;

- IFRS biedt geen ruimte voor de zogenoemde kostenegalisatiereserve; fiscaal bestaat deze mogelijkheid -als aan alle voorwaarden voldaan wordt- nog wel;

Page 68: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

- Waardering onder IFRS op reële waarde leidt tot een jaarlijks realisatiemoment voor waardeontwikkelingen. Volgens GKG beginselen zal fiscaal geen realisatie optreden in verband met de waardering op kostprijs;

- Binnen IFRS zullen belastinglatenties op de nominale waarde gewaardeerd te worden. Onder RJ kon volstaan worden met een contante waarde. Vastgoedondernemingen worden bij verkoop veelal verhandeld op basis van een belastinglatentie tegen contante waarde. Een toekomstige koper zal in dat geval een goodwill te betalen ter grootte van het verschil tussen de contante en nominale waarde. Daar treedt een verschil van heffing op tussen de fiscale en commerciële winstbepaling;

- Doordat FRS en de fiscale regelgeving verschillende interpretaties hebben over het moment van realisatie, kunnen het moment van winstneming uit elkaar liggen. Volgens IFRS wordt op basis van de economische realiteit vastgesteld op welk i moment een realisatie danwel activering van een goed uit een leasecontract opkomt, terwijl voor fiscale doeleinden de juridische benadering (aangevuld met een economische, zie Convernant) doorslaggevend is;

- Onder IFRS is het vormen van een voorziening groot onderhoud niet toegestaan. Opkomende kosten ter zake van groot onderhoud dienen in het jaar van opkomen direct ten laste van het resultaat geboekt te worden. Fiscaal daarentegen kan op basis van GKG in de jaren van gebruik van de onroerende zaak en optreden van slijtage door de bedrijfsvoering rekening gehouden worden met een jaarlijkse dotatie aan een kostenegalisatiereserve groot onderhoud. Hierdoor ontstaat er een verschil in de winstbepaling tussen IFRS en de fiscale regelgeving;

- De 'componenten'-benadering binnen IFRS en de fiscale regelgeving sluit niet één op één bij elkaar aan. Daarnaast zijn de wijze van afschrijving niet met elkaar in overeenstemming. Dat zal blijven leiden tot verschillen in waardering en winstbepaling. Met de mogelijke invoering van de voorgestelde fiscale beperking van afschrijving in het vizier kan het verschil tussen IFRS en fiscale regelgeving nog verder toenemen;

- Doordat het fiscale winstbegrip gebaseerd is op GKG met haar open en dynamische norm gericht op 'ability to pay' en het jaarrekeningenrecht op vastgestelde standaarden gericht op vermogenswaarde komt bij een huurincentive zoals weggeven van een huurvrije periode realisatieverschillen op tussen de IFRS en fiscale regelgeving.

Page 69: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof ZFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Hoofdstuk 6

6 Conclusie

De grondslag voor IFRS is gelegd in de beginjaren 70 van de vorige eeuw. Meerdere accountantsorganisaties spraken met elkaar de wens uit om tot mondiaal geldende financiële verslaggevingstandaarden te komen en transparantie binnen de verslaggeving te bevorderen. De verslaggevingstandaarden (LAS genaamd en later IFRS) werden door LASB (een privaatrechtelijke instantie) opgesteld en uitgedragen. De voornaamste doelstelling van de standaarden is het verschaffen van een 'true en fair view' van de vemogenssituatie. De nadruk ligt daarbij op reële waarde (fair value) en op aan de aandeelhouders gerichte 'perfomance- reporting'. Ter bewaking van de cohesie werd een 'conceptual framework' ontwikkeld, waarin een aantal grondslagen en uitgangspunten is vastgelegd. Het 'conceptual framework' schrijft echter geen eenduidige waarderingsgrondslag voor en laat de keuze open. In de beginjaren werd dat als een voordeel beschouwd, aangezien de financiële verslaggeving nog in beweging was. De laatste tijd wordt daar genuanceerd over gedacht en zelfs als bezwaarlijk en vervelend gezien. Het conceptuele framework biedt in de markt te weinig houvast en dwingt de ondernemers te vaak tot interpretatiemomenten en vervelende herijkingrondes van al doorgevoerde verslaggevingkeuzes. Bij interpretatieproblemen kan wel tot IFRIC gewend te worden, maar een uitleg van dit orgaan kan één jaar duren. Hiervoor zou een orgaan in het leven geroepen moeten worden om voor individuele gevallen een bindende interpretatie te kunnen afgeven.

Dit heeft via vele omwegen uiteindelijk in 2002 ertoe geleid dat op grond van een Verordening alle beursgenoteerde ondernemingen binnen de EU-lidstaten hun geconsolideerde jaarrekeningen vanaf 1 januari 2005 op basis van de IFRS moeten toepassen. IFRS staat strikte en volledige toepassing voor. Er kan niet van afgeweken worden. EU geeft door codificatie van IFRS een deel van haar invloed weg aan een onafhankelijk private organisatie. Vooral bij een mogelijke toekomstige harmonisatie en codificatie van één Europese heffingsgrondslag of geharmoniseerd belastingstelsel zie ik dat als een probleem. Op nationaal gebied heeft Nederland alsnog een specifieke verwijzing in het BW opgenomen, waardoor IFRS in beginsel als aanvaardbaar verslaggevingmethodiek geaccepteerd wordt. Jaarrekeningen op basis van F R S geven over het algemeen een positiever financieel beeld (vooral door het hogere 'fair value' gehalte binnen IFRS) dan jaarrekening op basis van de Richtlijnen. Nu de eerste effecten na de IFRS-invoering bekend zijn, blijkt dat de (financiële) gevolgen in het algemeen minimaal zijn. IFRS is in de vastgoedbranche positief ontvangen, echter de algemene aard van IFRS baart toch enige zorg. De standaarden zijn niet specifiek gericht op sectoren (zoals vastgoed). Via een gecoördineerde actie van vastgoed-gerelateerde organisaties zoals EPRA, I N W V en RICS kan het belang van een sector-specifieke benadering binnen IFRS onder de aandacht van IASB gebracht worden.

Page 70: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Na de succesvolle IFRS-invoering op Europees niveau gingen er meteen stemmen ten aanzien van een mondiale standaard. Een tendens is waarneembaar dat ZFRS op mondiale schaal aan belangrijkheid groeit. Steeds meer landen kiezen voor een codificatie van IFRS. Alleen de Amerikaanse tegenhanger (US GAAP) kan nog roet in het eten gooien. Vooralsnog wordt IFRS door de SEC niet als volwaardige grondslag geaccepteerd. Maar de ingezette convergentie tussen de beide standaarden (US GAAP en IFRS) via het Norwalk-verdrag brengt de standaarden wel tot elkaar door de verschillen te minimaliseren. Desalniettemin ligt het in de lijn der verwachtingen dat de beide verslaggevingregels in de toekomst een op 6én op elkaar zullen aansluiten. In dat geval komt één wereldstandaard tot stand,

De vennootschappelijke jaarrekening heeft primair tot doel een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent vermogen en resultaat van de rechtspersoon. Een zuivere vermogensbalans dient zo goed mogelijk het reële vermogen te benaderen c.q. weer te geven, waarbij activa op hun actuele waarden gepresenteerd worden. Daarmee ligt het ver af van de winstbepalende doelstelling van de fiscale vermogensopstelling. Het doel van de fiscale winstbepaling is de verschaffing van gegevens aan de overheid ten behoeve van belastingheffing naar de grondslag winst. Een zuivere winstbepalende balans zal de activa en passiva opnemen voor kostprijzen. Baten worden verantwoord, wanneer zij zijn gerealiseerd. Het fiscale winstbegrip wordt gevormd door de GKG-regels. De GKG-regels bieden een grote mate van vrijheid bij het kiezen van de juiste fiscale winstberekening door haar open en dynamische karakter. De vraag of iets GKG is, vormt een rechtsvraag, die in hoogste instantie beslist dient te worden. De HR toetst haar overwegingen bij GKG-geschilpunten tevens aan recente maatschappelijke ontwikkelingen. Dat kenmerkt het dynamische karakter van GKG. Met deze open norm (zonder wettelijke grondslag) doemt direct het probleem op: te weinig duidelijkheid en houvast. Hierdoor ontstaan discussies over rangorde en GKG-hiërarchie en is het systeem volgens sommigen verworden tot een grabbelton. In de vakliteratuur gaan er stemmen op over een wettelijke basis voor GKG. Gevolg van een wettelijke basis is wel dat de dynamische en open norm verloren gaat. Mijns inziens weegt de open en dynamisch vorm op tegen een gesloten gecodificeerde GKG-systeem. Het open GKG-karakter leidt tot noodzakelijke flexibiliteit in individuele gevallen. Bovendien rijst de vraag of het op hoofdlijnen codificeren van GKG zoveel meer zekerheid biedt dan thans het geval is. Ook al zou een hiërarchie worden aangebracht in de GKG-beginselen dan nog staat het belanghebbenden vrij in hun specifieke situatie te bepleiten dat het toch weer net even anders ligt. Of het voorstel van Essers (convenanten) de oplossing vormt, valt nog te bezien. Convenanten werken bij de gratie van de deelnemende partijen. Convenanten worden in de praktijk vaak als vangnet gebruikt (minimumpositie). In individuele gevallen trachten belanghebbenden fiscaal voordeligere standpunt in te nemen. Tenslotte werken convenanten beter als zij specifiek voor een vastomlijnde groep (branche of sector) bedoeld zijn. Dit valt in de uitvoeringssfeer beter te coördineren en komt ten goede aan het succesvol implementeren van een dergelijk convenant.

Page 71: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B.J. van Onna

Doordat de doelstelling van de vennootschapsrechtelijke jaarrekening niet overeenkomt met de doelstelling van de fiscale winstberekening, lijkt een verschillend winstbegrip gerechtvaardigd. Een koppeling van de winstbepalingen ligt dan ook in beginsel niet voor de hand. Een ander bezwaar van een onverkorte koppeling van de fiscale winstbepaling aan IF;RS is dat het niet goed verdraagt met het instrumentele gebruik van het belastingrecht. De overheid kan op basis van aanpassingen in de fiscale regelgeving haar politieke beleid beter vormgeven en controleren.

Hoewel de doelstelling van de vermogensopstellingen van elkaar verschillen kunnen elkaar wel direct of indirect belnvloeden. Een directe Invloed van IF;RS (danwel het jamekeningenrecht) op het Nederlandse fiscale winstbegrip is op dit moment beperkt. Anders ligt dat wellicht met de indirecte invloed. In Nederland is het fiscale winstbegrip weliswaar autonoom, maar niet uit te sluiten valt dat de Hoge Raad danwel fiscale regelgeving zich in de nablje toekomst meer zal gaan richten op de voorschriften zoals opgenomen in IFRS. De eerste signalen daarvan zijn ervan al bekend. Zo wordt in de Nota Werken aan winst een 'fair va1ue'-benadering in de afschrijvingsmethodiek gebracht ten koste van het huidige GKG en heeft de rechtelijke macht193 de gelijkschakeling met de commerciële benadering gemaakt bij afschrijving op intellectuele eigendomsrechten door te stelen dat dergelijke rechten niet slijten. Tevens lijkt een verschuiving in de tijd waarneembaar op welk moment winst gerealiseerd wordt op een zelfstandig onderdeel van een werk. Een toekomstige indirecte doorwerking van IFRS op de fiscale behandeling van goodwill en voorraadwaardering valt eveneens niet uit te sluiten.

Mijns inziens lijkt het geleidelijk naar elkaar toegroeien van de commerciële en fiscale winstbepaling het meest opportuun. Daarbij kan de open en dynamische norm van GKG in de toekomst nog wel van pas komen. Hoewel Essers194 van mening is dat de invulling door de rechter van het GKG z'n grenzen bereikt heeft, kan een als maar toenemende 'fair value'- benadering in de markt via de rechterlijke toetsing in de fiscale winstbepaling geïncorporeerd worden. Het leidt in ieder geval tot een substantiële administratieve lastenverlichting. Daarmee schuift Nederland verder op richting landen als Duitsland en Frankrijk. In deze landen is in beginsel geen verschil in commerciële en fiscale winstbepaling aanwezig.

Het aanbrengen van een onverkorte koppeling tussen de Nederlandse fiscale winstbepaling en IFRS valt op korte termijn nog niet te verwachten. De vraag is of Nederland dat wel zou moeten willen. Gezien de jaarlijks toenemende macht van de EU lijkt de vraag gerechtvaardigd of een harmonisatie in beginsel niet beter via de Europese weg moet worden opgepakt en vorm gegeven. De EU-opvatting in hoeverre het fiscale winstbegrip binnen Europa dient te worden geharmoniseerd is in de loop der jaren meerdere malen aangepast. In de loop van 15 jaar is de EU van een beleidslijn ten aanzien van totale harmonisatie van het winstbegrip naar een beleid ten aanzien van de directe belastingen dat gericht is op het verwijderen van grote belemmeringen in de interne Europese markt overgegaan.

193 Hof Arnhem 16 maart 2005, nr. 02/25 l O 1g4 Essers, Prof.dr. P.H.J. Geschiften van de Vereniging voor Belastingwetenschap nr. 224, blz. 25

Page 72: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G. B. J. van Onna

In 2001 noemde EC modellen als 'Home State Taxation' en 'Comrnon Base Taxation' als oplossingsrichtingen voor de langere termijn teneinde een geconsolideerde grondslag voor de vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Het voordeel van stelsels als "ome State Taxation" en ' C o m o n Base Taxation' is dat niet alle EU-lidstaten hieraan behoeven mee te doen, maar dat er, zoals dat ook is gebeurd bij het Schengen-verdrag of bij de invoering van de Euro, een groep van lidstaten tot een zodanig stelsel kan toetreden. Unanimiteit tussen alle lidstaten is bij die stelsels derhalve niet vereist, wat de haalbaarheidskansen ervan uiteraard zal vergroten. Met de toetreding van de nieuwe lidstaten binnen de EU lijkt een unanieme besluitvorming op het terrein van de directe belastingen haast ohaalbaar.

Ondanks de grote belangstelling van een geharmoniseerde winstbelasting blijven de meningsverschillen binnen Europa over de uiteindelijke gemeenschqpelijke geconsolideerde heffingsgrondslag ver uit elkaar liggen. De nationale verschillen tussen de vennootschappelijke 1 I

jaarrekening en de fiscale winstbepalingen per land variëren binnen EU-landen zo sterk dat dit nog een extra moeilijkheid zal opleveren bij een toekomstige harmonisatie. Een rigoureuze ommezwaai naar één geharmoniseerd fiscaal winstbegrip binnen Europa heeft vooralsnog te weinig draagvlak. Op dit moment wordt op andere manieren (bijvoorbeeld via een stapsgewijze benadering) over een harmonisatie nagedacht. De toenemende harmonisatie van accountingnormen binnen de EU kan daartoe een aanzet geven. Via de geharmoniseerde verslaggevingregels zullen een aantal elementen van de fiscale winstberekening in de verschillende lidstaten naar elkaar toe groeien. Dat geldt in het bijzonder voor die elementen van de winstberekening die in de fiscale en vennootschapsrechtelijke systematiek altijd al min of meer eenzelfde behandeling hebben ondervonden, zoals dat het geval is bij de waardering van voorraden en de afschrijving van bedrijfsmiddelen.

De algemene gedachte is dat lFRS als uitgangspunt kan gaan dienen bij een toekomstige EU- heffingsgrondslag. Echter een gelijkschakeling van de belastingheffing met IFRS levert te veel bezwaren op vooral op het punt van de 'ability to pay'-principe binnen belastingheffing en 'substance over forrn'-karakter van EXS. Daarnaast levert het 'fair valueY-principe bij een koppeling met de fiscale winstbepaling tot complicaties. Belastingheffing over ongerealiseerde winsten wordt in het algemeen niet aanvaard. Daarentegen zou een gelijkschakeling van de heffingsgrondslagen wel leiden tot lagere compliance kosten en kan economisch dubbele belastingheffing binnen Europa worden tegen gegaan. Denkbaar is om een lidstaat-overstijgende vennootschapsbelasting te introduceren. Tevens kunnen de huidige nationale verliesverrekeningsregels tot problemen leiden bij vergaande harmonisatie. In het Consultatie Document wordt de geconsolideerde belastinggrondslag nadrukkelijk gepromoot, echter het harmoniseren van de heffingsgrondslag binnen Europa op korte termijn wordt als onrealistische afgedaan. EC stelt voor om ook voor de harmonisatie van de belastinggrondslag een endorsment committee op te richten met een verstrekt mandaat en directe werking in alle EU-landen (vergelijkbaar aan de invoering van IAS/IFRS).

Page 73: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Daarnaast zal uitgaande van een geharmoniseerd winstbegrip binnen Europa een toenadering van de afzonderlijke vennootschapsbelastingtarieven op z'n plaats zijn. Dit gebeurt op dit moment al spontaan bij Europese lidstaten die zich nu ver van het gemiddelde vpb-niveau bevinden. Denkbaar is om een bandbreedte in te voeren waarbinnen de vennootschapsbelastingtarieven mogen vallen. Een complete invoering van de flaktax zou een alternatief kunnen zijn. Ik ben wel van mening dat er binnen Europa enige vorm van belastingconcurrentie moeten kunnen blijven bestaan.

In de vergelij~ng van PFRS met IWJ blijkt dat de verschillen over het algemeen rninimaal zijn. Dat kan ook niet anders daar zij in veel situaties van elkaar afgeleid zijn. Daardoor worden de aanwezige verschillen zo belangrijk en springen zij des te opzichtiger eruit. Voord de fair value- benadering binnen IFRS leidt bij de vergelijking tot de verschillen.

Daarnaast komt het verschil in de waardering van belastingen tussen IFRS en RJ duidelijk naar voren. Deze verschillen in waardering kunnen voor ondernemingen in de vastgoedbranche verstrekkende gevolgen hebben. De RJ biedt een keuzemogelijkheid tussen waardering van belastingvorderingen of -schulden tegen nominale waarde, dan wel contante waarde. IFRS schrijft nadrukkelijk voor dat waardering tegen contante waarde achterwege dient te blijven. Vooral binnen de vastgoedbranche wordt de waardering op het nominale tarief binnen IFRS als een nadelige factor betiteld. Doordat in het verleden latente belastingverplichtingen (zoals stille reserves op vastgoed) contant gemaakt werden op balansposities wisten vastgoedondernemers hun financiële ratio's positief te beïnvloeden. Dat had vooral een positieve uitwerking voor hen bij het aangaan van kredieten. De kredietverstrekkers zullen naar alle waarschijnlijkheid wat terughoudender worden, danwel additionele eisen stellen bij het verstrekken van leningen onder IFRS.

IFRS schrijft bij waardering van materiele vaste activa en daarmee samenhangende afschrijving de 'componentenbenadering' voor. RJ kent geen verplichte toepassing van deze uitsplitsing, maar laat de toepassing wel toe. Binnen de vastgoedbranche werd in de praktijk onder RJ veelal geen componentenbenadering gehanteerd. Hiertoe zal derhalve een aanpassing noodzakelijk zijn.

IFRS kent slechts één methode voor verwerking van de uitgaven voor groot onderhoud, en wel het onder toepassing van de componentenmethode activeren en afschrijven van deze uitgaven, zowel de initiële uitgaven bij eerste activering als de vervolguitgaven inzake onderhoud. Een voorziening groot onderhoud is niet toegestaan. Binnen RJ is het ook toegestaan om een voorziening voor groot onderhoud te vormen dan wel de uitgaven met betrekking tot groot onderhoud in één bedrag ten laste van de winst-en-verliesrekening te brengen.

Page 74: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

De doelstellingen van de vennootschappelijke en fiscale winstbegrippen liggen ver uit. Het fiscale winstbegrip, gebaseerd op GKG met haar open en dynamische norm, is gericht op 'ability to pay' en het jaarrekeningenrecht op vermogenswaarde met een 'substance over form9- methodiek. Toch kan geconstateerd worden dat de verschillen tussen de H;RS en de fiscale regelgeving over het algemeen niet al te groot zijn. Veelal bestaan de verschillen bij het moment van realisatie danwel winstneming.

Een paar saillante verschillen tussen de inhoud van het realisatieprincipe of waardering binnen F R S en het fiscale winstbegrip zijn, onder andere:

- Ruil vormt fiscaalrechtelijk in beginsel geen realisatie en onder IFRS wel; - Winstneming op werken en opdrachten Is onder FRS op basis van zogenoemde

tussentijdse winstneming (POC) 'standaard'; daarentegen past winstverantwoording op het tijdstip van voltooiing en aanvaarding (door opdrachtgever) van werk of prestatie bij de doelstelling van de fiscale winstbepaling;

- IFRS biedt geen ruimte voor de zogenoemde kostenegalisatiereserve; fiscaal bestaat deze mogelijkheid -als aan alle voorwaarden voldaan wordt- nog wel;

- Waardering onder IFRS op reële waarde leidt tot een jaarlijks realisatiemoment voor waardeontwikkelingen. Volgens GKG beginselen zal fiscaal geen realisatie optreden in verband met de waardering op kostprijs;

- Volgens IFRS wordt op basis van de economische realiteit vastgesteld op welk moment een realisatie danwel activering van een goed uit een leasecontract opkomt, terwijl voor fiscale doeleinden veelal de juridische benadering (aangevuld met een economische norm, zie convenant) doorslaggevend is;

- Onder IFRS is het vormen van een voorziening groot onderhoud niet toegestaan. Fiscaal daarentegen kan een kostenegalisatiereserve groot onderhoud gevormd worden;

- De 'componenten'-benadering binnen IFRS en de fiscale regelgeving sluit niet één op één bij elkaar aan. Daarnaast zijn de wijze van afschrijving niet met elkaar in overeenstemming.

- In fiscale zin wordt bij het verstrekken van een huurvrije periode geen (fictieve) huurinkomsten geboekt. Onder IFRS is men vereist wel met deze huurincentives financieel rekening te houden, waardoor een verschil in waardering ontstaat.

Page 75: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Masterproof IFRS, fiscaliteit en vastgoed drs. G.B. J. van Onna

Op basis van het inzichtvereiste waarop het Nederlandse jaarrekeningrecht is gebaseerd, dient een jaarrekening inzicht te geven in de financiële positie van een vennootschap. Dit inzicht wordt niet enkel door de balans en de resultatenrekening gegeven, maar ook door de toelichting hierop. De fiscale toelichting in de jaarrekening is veelal niet erg uitgebreid. Op basis van de TFRS zullen vennootschappen in hun geconsolideerde jaarrekening meer openheid dienen te geven over de fiscale positie. Met name belastingrisico's dienen, als deze ook maar enigszins aan de horizon zichtbaar zijn, in de toelichting op de jaarrekening te worden opgenomen. Fiscale verplichtingen die d enigszins zeker zijn, moeten in de balans en resultatenrekening zelf worden opgenomen. Fiscale bezittingen, zoals mogelijke toekomstige verliesverrekening, mo-n pas in de jaarrekening worden opgenomen wanneer er een bepaalde mate van zekerheid is dat die bezitthgen ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Het is duidelijk dat de FRS strenge toetsen aanlegt ten aanzien van de openbamreklng van fiscale bezittingen en schulden.

Page 76: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Tabel. Vennootschapsbelastingtarieven EU-lidstaten periode 1995-2005 in percentages

Luxemburg 30,4 1 -10,5 ]

Polen

Slovenië

Slowakije

Gemiddelden EU-1 5

Nieuwe EU-10

EU-25

40 25 40 38

30,6 3 5

19 25 19

30,3 20,8 26,5

-2 1 O

-2 1 -7,7 -9,8 -8,5

Page 77: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Lijst van gebruikte ar~oriingepi

AEX AFM A m BNB BTW BV BW CESR CFE EC EU FEE GKG HR IAS IASC IASB IFRS IFRIC IVSC MvT POC R J SAC SEC TK US GAAP VN VS Wet IB 2001 Wet Vpb 1969

Amsterdam Exchange Index Autoriteit Financiële Markten Amsterdam Midcap Index Beslissingen Nederlandse Belastingrechtspraak Belasting over de Toegevoegde Waarde Besloten Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Burgerlijk Wetboek Cornmttee of European Securities Regulators Confédération Fiscale Européenne Europese Commissie Europese Unie European Federation of Accountants De regels van goed koopmansgebruik Hoge Raad der Nederlanden International Accounting Standards International Accounting Standards Committee International Accounting Standard Board International Financial Reporting Standards International Financial Reporting Interpretation Committee International Valuations Standards Cornmittee Memorie van Toelichting Percentage of Completion Richtlijnen voor de jaarverslaggeving Standards Advisory Counsil Securities and Exchange Commision Tweede Kamer US Generally Accepted Accounting Principles Vakstudie Nieuws De Verenigde Staten van Amerika Wet inkomstenbelasting 2001 Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Page 78: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Llteratuuriijst Masterproot Gérard van Onna

IFRS; historische terugblik en stand van zaken

Bolkestein, m.drs. F., Bank en Effectenbedrijf, november 2002, ken standaard zonder Amerikaans overwicht ' trlaarbosch, drs. M.. Bank en Effectenbedrijf, november 2002, 'De beleggerlanalist en IFRS ' ; Het Financieele Dagblad, 23 november 2004, 'IFRS heeft weinig impact op cijfers Shell'; Koster, P, Het financieele Dagblad, 16 november 2004, stookt onnodig onrust'; Koot, drs. D,, Bank en Effectenbedrijf, november 2002, 'Is er meer dan alleen IAS 39?'; Schipper, J, Bank en Effectenbedrijf, november 2002, Forum, symposium over IFRS en banken, 'Banken bezorgd over invoering IFRS'; Swagerman, Prof. dr. D.M., Bank en Effectenbedrijf, november 2002, 'Achtergronden IFRS ' ; Wijnen, J.F. van, Het Financieele Dagblad, 15 november 2004, 'AFM: nieuwe verslagregels creëren chaos' ; Wijnen, J.F. van, Het Financieele Dagblad, 15 november 2004, 'Accountant niet klaar voor IFRS'; Wijngaarden, T. van, Tijdschrift Ondernemingsrecht 200519 actualiteit 4, 'Gelijkwaardigheid van internationale verslaggevingstandaarden';

IFRS en de verhouding tot de Nederlandse winstbepaling

Berkhout MRE MRICS Prof.dr. T.M., en Van der Heijden RA, mr.drs. J.M., FED 20031242, 'Fiscale padafhankelijkheid en hiërarchie tussen beginselen van goed koopmansgebruik'; Bont, rnr.drs. G.J.M.E., De relatie tussen het fiscale winstbegrip en de vennootschapsrechtelijke jaarrekening in rechtsvergelijkend perspectief, Pijnenburg, Tilburg, 1997; Bruijsten, m.C., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051540, 'Een rangorde voor de beginselen van goed koopmansgebruik'; Comelisse, Prof.dr. R.P.C., Weekblad voor Fiscaal Recht 200411214, 'De ontwikkeling van goed koopmansgebruik door de Hoge Raad'; Comelisse, Prof.dr. R.P.C., Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 20051108, 'De invloed van IFRS 3 op de behandeling van goodwill in het kader van de fiscale jaarwinstbepaling';

Page 79: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

Vewolg literatuurlijst hoofdstuk 2

Doornebal, J, NTFR 20031469, 'Invulling van goed koopmansgebruik'; fisers, Prof.dr. P.H.J., Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 20031157, 'Goed koopmansgebruik: quo vadis?' ; Essers, Prof.dr. P.H.J. Geschiften van de Vereniging voor Belastingwetenschap nr. 224, Preadvies en bespreking van het preadvies, 'De toekomst van Goed Koopmansgebruik na de invoering van F R $ in 2005'; Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap nr. 189, R-port van de C o m s s i e ter bestudering van de verhouding tussen goed koopmansgebruik en nonnen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, Gribnau, m.drs. J.L.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 199811392, 'Belastingrecht en ethiek; wisselende perspectieven'; Hoepen RA, Prof.dr. M.A. van, Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 2005189, 'IFRS en fiscale winstbepaling'; Hoogendoorn, mr. J, 'Fiscale winstbepaling en vennootschappelijke jaarrekening', Goed koopmansgebruik en de in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar beschouwde normen, academisch proefschrift, UvA, 2000; Hoogendoorn, dr. J., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051107, 'De IASfFRS en de fiscale winstbepaling'; Jansen, Prof.dr. J.J.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051915, 'Is codificatie van goed koopmansgebruik gewenst?'; Kampschöer RA, Pr0f.dr.m. G.W.M.J. en Storm, L.H., Weekblad voor Fiscaal Recht 19971785, 'Imperatieve, pseudo-facultatieve verschillen tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte'; Kampschöer RA, Pr0f.dr.m. G.W.M.J. Weekblad voor Fiscaal Recht 200411228, 'FRS en de verhouding tot het Nederlandse fiscale winstbegrip'; Kinnegim, mr. G.J.W., Vennootschap en Onderneming mei 2005, nr 5, 'De invloed van de IFRS op de fiscaliteit'; Linden, drs. E.M.A. van der, Weekblad voor Fiscaal Recht 200411214, 'Terug naar het afzonderlijke winststelsel: een reactie op het artikel van H.P.W. Snijders'; Meussen, Prof.mr. G.T.K., Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 200311 39, 'Ontwikkelingen rondom goed koopmansgebruik in de jurisprudentie vanaf 1990'; Snijders, drs. H.P. W., Weekblad voor Fiscaal Recht 200411 735, 'Salderen, salderen en nog eens salderen, Jaarwinstbepaling direct realiseerbare financiële activa en passiva'; Ruiten-Hak, mr. M.J., Weekblad voor Fiscaal Recht 19971258, Verslag uitreiking eerste exemplaar 'Verschillen tussen de fiscale en vennootschappelijke jaarrekening';

Page 80: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

3 iFRS en fiscale winstbepaling in Europees perspectief

Arendonk, Prof.mr.drs. H.P.A.M. van, Maandblad Belasting Beschouwingen juniljuli 2005, 'Modernisering VPB 2007; werken aan de tarieven' Berkelder, M, Property research, Kempen & Co, IFRS: A new frame of reference, Autumn 2004; Bolkestein, mr.drs. F., Bank en Effectenbedrijf, november 2002, %en standaard zonder Amerikaans overwicht' ; Bont, m.drs. C.J.M.E., Weekblad voor Fiscaal Recht 199311330, 'Een geh winstbegrig in Europa als utopre?'; Coenen, M. Th.F., Weekblad voor Fiscaal Recht 20041995, Modernisering van de vennootschapsbelasting: wat kan Nederland in Europees verband nog doen? Over schadelijke belastingconcurrentie en verboden steunmaatregelen'; Commissie van de Europese Gemeenschappen, 24 november 2003, GOM (2003)726 %en interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting'; I

Daniëls, Prof-dr. A.H.M., Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur 2004-6, Conflicterende agenda's bij de Europese winstbelastingen'; Gunther, R, Bank en Effectenbedrijf, november 2002, "S-invoering in Europa'; Hoeven RA, Dr. R.L. ter, Accounting nummer 5 mei 2003, 'Het waardeconcept binnen IFRS'; Hoogendoorn RA, Prof.dr. M., Bank en Effectenbedrijf, november 2002, 'Het belang van internationale verslaggevingsstandaarden'; Meussen, Prof.mr. G.T.K., Maandblad Belasting Beschouwingen, oktober 2004, nr. 10, 'Het fiscale winstbegrip in Europees perspectief'; Ruding, dr. H.O.C.R., Weekblad voor Fiscaal Recht 2005123, Belastingconcurrentie en harmonisatie, lustrumcongres 50 jaar NOB'; Schön, Prof.dr. W., International Bureau of Fiscal Documentation, october 2004, 'IAS -A "starting point" for a Cornrnon European Tax Base?'; Sheppard, L.A., Tax Notes June 2004, 'Financial Accounting Confomity for European Corporate Taxation?'; Tas RA, Prof. Dr. L.G., Tijdschrift Ondernemings Recht 2000113, 'Internationale jaarrekeningsregels veroveren Nederland';

4 Relevante standards voor vastgoed: vergelijking IFRS en RJ

Have, G.G.M. ten, Taxatieleer, Vastgoed 1, Compendium vastgoed, derde druk, Wolters Noordhoff; Kempen & Co, Property Research, Autumn 2004, 'IFRS: a new frame of reference' Lindsell, D, Ernst & Young IFRS Stakeholders Series, mei 2005, 'How fair is fair value'; Neprom, handreiking voor projectontwikkeling, juli 2004; RICS, Property under IFRS A guide to the effects of the new IFRS, www.rics.org; Wit, R. de, Vastgoedmarkt ROZDVyenrode-congres, september 2003-editie;

Page 81: IFRS en fiscaliteit en vastgoed

5 Relevante winstbepalingen voor vastgoed: vergelijking IFRS en fiscale belastingaspecten

Albert, Prof.m.dr. P.G.H., Tijdschrift Fiscaal e)ndememingsrecht 2005197, Afschrijving op vastgoed'; Berkhout MRE I'víRICS, Prof.dr. T.M., Fiscaal Actueel Vervangingswaarde;

TCS , Prof .dr. T.M. en Heijden RA, m.drs. J .M. van der, Weekblad voor 0312020, '((Her)kwalificatie en waardering van bouwprojecten'; MRICS, Prof.dr. T.M., Accounting, nummer S mei 2003, Fiscaal en ijk afschrijven en (af) waarderen van vastgoed'; NIRICS, Prof.dr. T.M., Fiscale Monografieën 101, 'Fiscaal afschrijven op

vastgoed' ; Berkhout MRE MRICS, Prof.dr. T.M., Weekblad voor Fiscaal Recht 200516637, 'De laatste benen van het traditionele fiscale kostenmodel'; Bruijsten, mr. C., Weekblad voor Fiscaal Recht 20041309, 'Kwalificatie van beleggingsvastgoed in de vennootschapsbelasting"; Bruijsten, mr. C., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051849, 'Afschrijvingen, vervangingsreserve en het begrip 'bednjfsmiddel'; Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, no. 217, 'Fiscale aspecten van leasing'; Heijden RA, mr.drs. J.M. van der, Weekblad voor Fiscaal Recht 19991121, 'Tijdstip van winstrealisatie'; Heijden RA, m.drs. J.M. van der, Weekblad voor Fiscaal recht 19971662, 'Werken aan onderhanden werk' ; Heijden RA, m.drs. J.M. van der, Weekblad voor Fiscaal Recht 199911062, 'Grondtransacties op vinexlocaties'; Heijden RA, mr.drs. J.M. van der, Vastgoed fiscaal 20041612, 'Grondposities en bouwclaims' ; Heithuis, Prof.dr. E.J.W., Weekblad voor Fiscaal Recht 20051765, 'De grabbelton: MKB- vrijstelling, afschrijven op vastgoed en gemengde kostenaftrek'; Jansen, Prof.dr. J.J.M., Maandblad Belastingbeschouwingen, januari 2005, 'Recente fiscale ontwikkelingen voor ondernemers'; Kampschöer RA, Pr0f.dr.m. G.W.M.J., Weekblad voor Fiscaal Recht 200411503, 'Vpb 2007 opbouwbaar uit zes (eenvoudige) bouwstenen "Keep it simple!"; Meussen, Prof.mr. G.T.K., Maandblad Belasting Beschouwingen juniljuli 2005, 'Vpb 2007 en de voorgestelde aanpassingen van het regiem inzake afschrijving onroerende zaken'; Meussen, Prof.mr. G.T.K., Fiscale Monografieën nr. 83, 'Bedrijfswaarde'; Meussen, Prof.mr. G.T.K., Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 19991101, 'Winstbepaling bij onderhanden werk'; Prinsen, D.J. mr. Weekblad voor Fiscaal Recht 19961781, De kwalificatie van een ter belegging aangehouden onroerende zaak als bedrijfsmiddel'; Slot, drs. G., Fiscale Monografieën 8, zesde herziene druk, 'Voorraadwaardering';

Page 82: IFRS en fiscaliteit en vastgoed