HANDLEIDING STUDIEVAARDIGHEDEN -...

16
HANDLEIDING STUDIEVAARDIGHEDEN

Transcript of HANDLEIDING STUDIEVAARDIGHEDEN -...

HANDLEIDING

STUDIEVAARDIGHEDEN

2

Inhoudsopgave

Voorwoord…………………………………………………………………………………………………….3

Hoofdstuk 1 – Het periodeschrift……………………………………………………………………...…….4

Hoofdstuk 2 – De agenda……………………………………………………………………………………5

Hoofdstuk 3 – Plannen……………………………………………………………………………….………6

Hoofdstuk 4 – Huiswerk maken……………………………………………………………………………..7

Hoofdstuk 5 – Voorbereiden proefwerk……………………………………………………………………..8

Hoofdstuk 6 – Leren: vreemde talen………………………………………………………………………..10

Hoofdstuk 7 – Leren: periodes en zaakvakken…………………………………………………………….12

Hoofdstuk 8 – Leren: wiskunde en economie………………………………………………………….….15

Hoofdstuk 9 – Leren: Nederlands…………………………………………………………………………..16

3

Voorwoord

Deze handleiding is gebaseerd op de periode studievaardigheden die aan het begin van het schooljaar aan klas 7

wordt gegeven. Deze periode wordt sinds het schooljaar 2012/2013 aangeboden met als doel de leerling voor te

bereiden op alle praktische zaken die hem/haar te wachten staat op de middelbare school. Er wordt aandacht

besteed aan onderwerpen zoals het periodeschrift, plannen, het noteren van huiswerk in de agenda, het maken

van huiswerk en hoe je moet leren voor een SO of proefwerk. Het leren wordt uitgesplitst naar de verschillende

typen vakken die er zijn, zoals talen en zaakvakken.

4

Hoofdstuk 1 – Het periodeschrift

§ 1.1 Inleiding

Aan het begin van een nieuwe periode krijg je een rood of een blauw werkschrift. Het is de bedoeling dat je in

dit periodeschrift aantekeningen maakt. Uiteindelijk lever je na de periode het periodeschrift in en hierop krijg je

een beoordeling. In het blauwe periodeschrift vind je meer bladzijdes om aantekeningen te maken dan in het

rode periodeschrift. In het rode periodeschrift staan weer meer tekenpagina’s dan in het blauwe periodeschrift.

Het is afhankelijk van het vak of de docent met welk periodeschrift je gaat werken.

In deze eerste periode gaan we ook werken met een periodeschrift. Dit schrift is om te oefenen. Het is

belangrijk dat je altijd netjes werkt in je periodeschrift. Het kan zijn dat een docent een verhaal vertelt waarvan je

aantekeningen moet maken. Schrijf deze aantekeningen op een kladpapiertje, zodat je daarna het verhaal in het

net in je periodeschrift kunt schrijven. Het kan ook zijn dat de docent een verhaal dicteert. Dit verhaal kun je

direct in je periodeschrift opschrijven.

§ 1.2 Hoe richt je je periodeschrift in?

Je begint altijd door op de voorkant van je periodeschrift je naam en klas te schrijven. Doe dit in de

rechterbovenhoek.

Titelpagina

Daarna heb je de titelpagina. Hierop vermeld je het vak en het onderwerp dat je tijdens de periodelessen

behandelt. Let op! Het kan zijn dat elke docent zijn/haar eigen eisen stelt aan de titelpagina.

Je gaat nu werken aan de titelpagina. Op de titelpagina vermeld je het vak, je voor- en achternaam, je klas en de

naam van de docent. Soms schrijf je ook op hoe de periode heet. Bij het vak geschiedenis krijg je bijvoorbeeld

de periode ‘ontdekkingsreizen’. Dit laatste is dus de naam van de periode.

Inhoudsopgave

Na de titelpagina volgt een inhoudsopgave. Je houdt hierin bij wat op welke pagina staat. Bijvoorbeeld:

Een tekening: Bladzijde 4: Hoofdstuk 1 – Het periodeschrift

Bladzijde 5: Hoofdstuk 2 – Hoe gebruik je een agenda?

Enz.

Het is het meest handige als je de inhoudsopgave aan het eind van de periode maakt. Dan kun je makkelijk

invullen wat op welke pagina staat. Vergeet overigens niet alle pagina’s te nummeren!

Voorwoord

In de eerste les van de periode schrijf je een voorwoord. In het voorwoord schrijf je op wat je verwacht van de

periode die komen gaat. Daarnaast stel je jezelf doelen. Een doel kan zijn dat je deze periode gaat werken aan

het bijhouden van het huiswerk of dat je netjes wil werken.

Nawoord

In de laatste les schrijf je een nawoord. In het nawoord schrijf je op wat je van de periode vond. Wat je wel leuk

vond en wat je niet leuk vond. Je schrijft op of je de doelen die je in het voorwoord hebt opgesteld hebt bereikt.

Daarnaast kijk je kritisch naar je werkhouding in de klas, hoe je je huiswerk hebt gemaakt, hoe je periodeschrift

is geworden en hoe je het proefwerk hebt gemaakt.

5

Hoofdstuk 2 – De agenda

§ 2.1 Je lesrooster

Je hebt tijdens een van de eerste dagen op school je lesrooster gekregen. Daarop zie je:

- op welke uur je welk vak hebt

- in welk lokaal

- en van welke leraar. De naam van de leraar is afgekort. Bekijk je rooster goed zodat je weet wat je in je agenda moet schrijven. Bekijk ook je agenda goed. Waar moet je

wat schrijven? Als je fouten maakt wordt het al gauw een knoeiboel. Dus neem er de tijd voor om het netjes te

doen.

§ 2.2 Huiswerk opschrijven

Aan het eind van de les geven de meeste leraren huiswerk op voor de volgende les. In je agenda ga je dan op

zoek naar de juiste dag en datum van de volgende les. Je schrijft je huiswerk dus op bij de dag waarop het af

moet zijn. Schrijf het huiswerk naast het juiste lesuur. Gebruik eventueel afkortingen voor de vakken: Ned, Wis,

Ges, enz. De regeltjes in je agenda zijn vaak klein en kort, dus is het handig om met afkortingen te werken. De

volgende afkortingen zijn handig:

Leren = L

Maken = M

Lezen = LZ

Hoofdstuk = H

Bladzijde = BLZ

Paragraaf = §

Opdracht = opdr.

Voorbeeld:

MAANDAG 17

1 Ges: lz blz. 12, m opdr. 1 t/m 5

2 __________________________________________________________

3 Ne: m opdr. 1ABCD blz. 12

4__________________________________________________________

5 __________________________________________________________

6 Du: PW H1

7 __________________________________________________________

8 __________________________________________________________

6

Hoofdstuk 3 – Plannen

§ 3.1 Inleiding

Huiswerk maken, toetsen leren, leuke dingen doen. Het is soms lastig om aan alles toe te komen. Je wil leuke

dingen doen, maar er moeten ook dingen voor school worden gedaan. Het is daarom handig om een planning te

maken, zodat je je tijd goed kunt besteden en je weet wat er allemaal moet gebeuren.

§ 3.2 Hoe maak je een planning?

Weet je dat er morgen of overmorgen een drukke dag aankomt? Kijk dan zeker een dag van tevoren of beter

nog enkele dagen ervoor in je agenda wat je die dag allemaal moet doen. Doorloop vervolgens de volgende

stappen:

1.Maak een lijstje met de vakken waar je die dag tijd aan moet besteden. Bijvoorbeeld:

Engelse woordjes

Nederlands

Wiskunde

2.Schat in hoeveel tijd om te leren je vak nodig zal hebben. Schrijf dat achter ieder vak. Bijvoorbeeld:

Engelse woordjes (10 minuten)

Nederlands (50 minuten)

Wiskunde (50 minuten)

3.Noteer op welke tijden je NIET kunt leren. Bijvoorbeeld:

Sporttraining 17.30 – 19.30 (incl. reistijd)

Eten 17.00 – 17.30

4.Maak een schema met tijden.

§ 3.3 Zelfdiscipline

Het belangrijkste als je een planning hebt gemaakt, is dat je je er aan gaat houden. Je moet dus zelfdiscipline

hebben. Zelfdiscipline betekent niet alleen pleziertjes tijdelijk aan de kant zetten, maar ook dat je afspraken met

jezelf maakt en die nakomt. Je neemt je bijvoorbeeld voor om direct als je uit school thuiskomt je huiswerk te

maken omdat je weet dat je het er anders bij laat zitten.

Planning dinsdag 12 september

14.30 Thuis uit school

14.45 – 14.55 Engelse woordjes leren

15.00 – 15.50 Nederlands maken

15.50 – 16.00 Pauze

16.00 – 16.50 Wiskunde maken

16.50 – 17:00 Pauze en sportkleding inpakken

17.00 – 17.30 Eten

17.30 Vertrek naar sporttraining

7

Hoofdstuk 4 – Huiswerk maken

§ 4.1 Inleiding

Huiswerk maken is erg belangrijk om een vak onder de knie te krijgen. Je maakt opdrachten en je leest theorie

om uiteindelijk je kennis en je vaardigheden te laten zien op een proefwerk. Het is dus belangrijk dat je je

huiswerk goed maakt.

§ 4.2 Tips voor huiswerk maken

Gebruik tussenuren op school om je huiswerk te maken. Snap je iets niet, vraag dan aan klasgenoten of je docent om uitleg. Daarnaast hoef je dan thuis minder te doen.

Dingen als woordjes en toetsen leren moet je zittend doen, zo blijf je helder en kun je het beste informatie opnemen. Voor sommige leerlingen werkt het echter beter om lopend dingen in zich op te nemen.

Heb je thuis geen rustige plaats om te leren? Misschien vind je die op school. Daar is altijd wel een rustige ruimte waar je kunt zitten.

Ben je fit? Begin dan met het moeilijkste vak. Ben je moe en onhelder? Dan lukt schrijfwerk misschien nog wel, maar leren voor een toets heeft weinig zin. Je zult waarschijnlijk weinig opnemen van wat je leest. Ga even slapen, buiten rennen of iets anders waar je van opknapt.

Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kan doen.

Leer niet de woordjes van twee talen achter elkaar, dan raak je in de war.

Doe geen twee leervakken achter elkaar.

Neem een korte pauze van ongeveer 5 minuten na ongeveer 20 minuten leerwerk of schrijfwerk. Loop door de kamer, maak even een praatje, ga even naar buiten, ren, dans, zing, spring, of wat dan ook. Als je maar ontspant!

Ga niet multitasken, dus ga bijvoorbeeld niet msn-en of sms’en terwijl je aan het huiswerk maken bent. Je werk duurt daardoor langer en je maakt meer fouten.

Zorg ervoor dat je werkplek zo rustig mogelijk is, zet dus geen radio of tv aan en ga niet in de woonkamer zitten als je hele familie er ook zit. Je kan wel een zacht muziekje opzetten als je geluid prettig vindt.

8

Hoofdstuk 5 – Voorbereiden proefwerk

§ 5.1 Inleiding

Leren kun je op verschillende manieren. Bijvoorbeeld iets uit je hoofd leren of leren door iets te doen. Fietsen

moet je vooral leren door het te doen, maar de verkeersregels moet je gewoon uit je hoofd leren. Voor alle

manieren van leren geldt dat je iets niet meteen leert, maar dat je daar een tijdje voor nodig hebt. Je moet dan

ook vaak een aantal tussenstapjes zetten om uiteindelijk iets te leren. Lopen leer je ook door eerst te kruipen,

dan te staan en dan pas te lopen.

§ 5.2 Hoe bereid ik een proefwerk voor?

Hieronder staan een aantal stappen beschreven die handig zijn als je een proefwerk wilt gaan leren.

Stap 1 : Waar gaat het proefwerk over?

Welk vak is het en wat moet je precies doen?

• Moet je vooral iets oefenen, bijvoorbeeld bepaalde sommen bij wiskunde?

• Moet je vooral iets onthouden, bijvoorbeeld de rivieren van Nederland bij aardrijkskunde?

• Of moet je vooral iets begrijpen, bijvoorbeeld een geschiedenistekst.

Stap 2 : Hoe ga ik het proefwerk leren?

Hierbij zijn twee woorden van belang: verdelen en herhalen.

• Soms is het belangrijk om te verdelen. Namelijk als je veel verschillende dingen moet doen, bijvoorbeeld een

aantal teksten over een biologieonderwerp.

• Soms is het belangrijk om te herhalen, namelijk als je vooral dingen moet onthouden, zoals een rijtje met

Engelse woordjes.

• Meestal is het belangrijk te verdelen en te herhalen. Je hoeft dan niet alles ineens te doen en wat je hebt gedaan

doe je nog enkele keren.

Stap 3 : Hoeveel tijd heb ik en wanneer ga ik leren?

Als een proefwerk over een week staat gepland, kun je 7 dagen leren. Het is dan handig om een planning te

maken. Moet je erg veel stof leren, knip de stof dan in stukjes en leer elke dag een beetje. Een planning voor het

leren van een proefwerk kan er als volgt uitzien:

Planning proefwerk geschiedenis

Dag 1 H1 leren

Dag 2 H2 leren

Dag 3 H1 + H2 herhalen

Dag 4 H3 leren

Dag 5 H4 leren

Dag 6 H3 + H4 herhalen

Dag 7 alles herhalen

Dag 7 alles herhalen

9

Stap 4 : Het leren voor het proefwerk

Tip 1. Zorg ervoor dat je, als je voor een proefwerk leert, genoeg tijd achter elkaar hebt om te leren. Even vijf

minuutjes tussendoor is niet goed.

Tip 2. Het is goed om op een vast moment van de dag voor een proefwerk te leren, bijvoorbeeld nadat je uit

school komt of ’s avonds na het eten.

Tip 3. Zorg ervoor dat je je proefwerk leert op een plek waar je zo weinig mogelijk wordt gestoord.

Tip 4. Zorg ervoor dat er op de plek waar je leert niet teveel dingen zijn die je kunnen afleiden.

Tip 5. Zorg ervoor dat er op de plek waar je leert spulletjes zijn die je bij het leren nodig hebt.

Tip 6. Vertel je vader of je moeder dat je een proefwerk hebt en ook wanneer je het proefwerk leert.

Tip 7. Als je het proefwerk leert en je komt dingen tegen die je niet begrijpt, vraag dat dan aan een familielid, een

klasgenoot of aan de leraar op school.

Tip 8. Gebruik hulpmiddelen bij het leren, zoals:

een blaadje om af te dekken

pen en papier om te oefenen of om tekeningetjes te maken

kaartjes om op te schrijven met het antwoord aan de andere kant

een cassetterecorder om wat in te spreken en te beluisteren

fantasiebeelden bij een bepaald woord (stel je er iets bij voor)

ezelsbruggetjes om dingen te onthouden, bijvoorbeeld TV-TAS voor de Nederlandse eilanden.

Stap 5 : Welke vragen of opgaven kan ik zelf maken om te oefenen?

Controleren of je alles weet is heel belangrijk bij een proefwerk. Je kunt zelf vragen maken, maar ook iemand

anders (je vriend of vriendin of een familielid) vragen om dat te doen.

10

Hoofdstuk 6 – Leren: vreemde talen § 6.1 Inleiding Vaak moet je voor een proefwerk of SO van de vreemde talen woordjes en/of zinnetjes leren. In dit hoofdstuk worden tips en leermethoden besproken die handig zijn bij het leren van een proefwerk of SO van een vreemde taal zoals Engels, Frans en Duits. § 6.2 Tips

- Iedere dag 10 minuten woordjes leren werkt het beste. De overhoorprogramma’s op internet gaan ook uit van tien minuten per dag.

- Als je nieuwe woordjes op krijgt begin dan, als het kan, dezelfde dag nog met 10 minuten oefenen van woordjes.

- Je kunt het beste de lijst woordjes die je moet leren opdelen in brokjes van drie, vier of vijf woordjes. Leer die woordjes en herhaal ze een aantal keren. Op die manier onthoud je ze beter.

- Oefen de woorden waar je moeite mee hebt extra. De woorden die je al kent hoef je alleen maar zo nu en dan te herhalen.

- Woorden die je er maar niet in krijgt kun je op een blaadje schrijven en boven je bed hangen. Teken er eventueel een plaatje bij. Kijk regelmatig naar het blaadje. De kans is groot dat je die woorden nooit meer vergeet!

Als je woordjes in een vreemde taal leert, is het belangrijk om die vreemde taal centraal te stellen. Technieken om hieraan te werken zijn: bekijk eerst goed de vreemde woorden. Schrijf ze over, neem ze in je op. Nog zonder dat je weet wat ze betekenen. Bedenk hoe ze uitgesproken worden, en spreek ze uit. Probeer of je kunt aanvoelen/gissen wat ze betekenen. Leer ze eerst uit je hoofd, maak ze je eigen. En kijk dan pas na wat ze betekenen.

Grammatica is vaak een kwestie van rijtjes stampen. Dat doen we ook in de klas, tot je ze kunt dromen. En doe het ook gewoon thuis. Maak er een liedje van. Maar verlies daarbij ook nooit het nut/doel ervan uit het oog. Waar is dit rijtje voor? Hoe gebruik je het? Want als je wel een rijtje kent maar je weet niet hoe je het toepast, heb je er nog niks aan. Leer dus ook goed waar het rijtje voor is.

Sommige van onze methodes hebben een CD, CD-rom of bijbehorende website met extra oefeningen. Maak daar gebruik van. De Parcival-site heeft ook vakportalen, de docenten zullen daar extra oefenmateriaal in zetten. Ook diagnostische toetsen in de boeken of op de sites helpen.

Kijk eens naar de Engelse, Duitse, Franse televisie, lees een boekje, stripboek, krant, tijdschrift, website in een vreemde taal. Zoek eens een grappig filmpje op, of wat dan ook. De docenten zullen ook links op de Parcivalsite zetten naar leuke sites voor kinderen in vreemde talen. Of ga eens naar Wikipedia, zoek iets op over je hobby, en klik dan op een vreemde taal. Kijk maar eens of je het nog kan volgen. Internet is een rijke bron voor wat een leerling ook maar interessant vindt.

En speciaal voor een toets kan dat ook. Google de woordjes die je moet leren maar eens. Op tekst, of op plaatjes. Het kan ook met grammatica: Zoek eens een Duitse, Engelse, Franse site over een onderwerp dat jij interessant vindt, en kijk maar eens of je daar de persoonsvormen uit kunt halen, of de tijden, of naamvallen, of wat dan ook. Dan zie je alles wat je moet leren meteen in de praktijk terug.

Bij woordjes leren is herhaling van cruciaal belang. Hoe goed je ook stampt, als je woordjes in één keer leert komen ze alleen in je korte termijngeheugen. Alleen door herhaling met tijd ertussen komen ze in je lange termijngeheugen.

Tot slot een hele belangrijke mentale tip: raak niet in paniek als je de vreemde taal nog niet snapt. Dat is ook de bedoeling. Als je wilt leren zwemmen moet je ook op een gegeven moment van het pierenbadje naar het diepe.

11

§ 6.3 Leermethoden Als je een taal leert begin je meestal met losse woordjes. Er zijn heel wat manieren om woordjes te leren.

Hieronder zie je de meest gebruikte manieren staan. Lees ze goed en probeer ze allemaal uit. Op die manier

ontdek je wat voor jou het beste werkt!

De kaartjesmethode

Je heb een aantal kleine papieren kaartjes van ongeveer 3X3 cm nodig. Je kan deze zelf maken.

Op ieder kaartje schrijf je een woord in de taal die je moet leren.

De Nederlandse vertaling van die woorden schrijf je ook op de afzonderlijke kaartjes

Zoek dan bij de kaartjes met de woorden in de vreemde taal de kaartjes met de juiste vertaling. Of andersom.

De afdekmethode

In de taalboeken staan meestal woordjes in de vreemde taal met daarachter de woordjes in het Nederlands.

Je legt je hand of een stuk papier op de Nederlandse woorden en probeert de vreemde woorden te vertalen. Of je legt je hand of een stuk papier op de vreemde woorden en probeert de Nederlandse woorden die je nog ziet, te vertalen in de vreemde taal.

Zinnen maken met de woordjes die je moet leren

Maak zinnen waarin je de woordjes gebruikt die je moet leren. Ook dit helpt om ze beter te onthouden.

Overhoren door een klasgenoot, vriend/vriendin of iemand thuis

Je laat je overhoren door een klasgenoot, vriend/vriendin of iemand thuis. De persoon zegt een woord in het Nederlands en jij zegt het in de vreemde taal, of andersom.

Overhoren via internet

Op internet vind je heel wat sites die helpen om woordjes te oefenen, bijvoorbeeld Wrts. Sommige sites helpen je ook bij het plannen van woordjes leren voor toetsen.

Als je bij Google intikt: woordjes overhoren, krijg je een hele rits met sites die je daar bij helpen. Vaak hoef je de woordjes die je moet leren niet eens in te tikken op de site omdat de woordenlijsten van je lesboek er meestal al op staan. En als je een woord goed vertaalt krijg je vaak een complimentje! Woordjes leren wordt zo gemakkelijker en leuker.

Wil je naast het overhoren ook een planning voor het leren van woordjes? Tik dan op Google in: woordjes overhoren plannen. Top: sommige sites helpen ook met het overhoren van andere vakken.

12

Hoofdstuk 7 – Leren: periodes en zaakvakken

§ 7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden een aantal tips en leermethoden besproken die handig zijn bij het leren van een proefwerk of SO van een periode of van vakken zoals geschiedenis, economie en aardrijkskunde. Voor deze vakken moet je vaak een aantal hoofdstukken leren. Het is daarom belangrijk dat je de belangrijke zaken uit zo’n hoofdstuk weet te halen en dat je de tekst goed kunt samenvatten. § 7.2 Tips

- Maak voor een vak als geschiedenis een tijdlijn zodat je een overzicht hebt van alle gebeurtenissen en in welke volgorde ze in de tijd staan.

- Probeer een onderscheid te maken tussen hoofdzaken en bijzaken: welke informatie moet je echt weten (hoofdzaak) en wat is een voorbeeld of een uitwerking van die informatie (bijzaak)?

- Maak een goede samenvatting van de tekst.

- Maak een lijst met alle belangrijke begrippen en de betekenis van die begrippen.

- Probeer bij begrippen en stukjes stof zo helder mogelijk voor je te zien hoe het eruit ziet als je er zou staan. Vraag je af wat er zou gebeuren, wat je zou doen, etcetera.

- Maak van belangrijke begrippen kleine pictogrammen.

- Leer met in je achterhoofd de vraag ‘waarom?’ Blijf deze vraag voortdurend herhalen. Zo herken je relaties in de tekst.

§ 7.3 Leermethoden

Stoplichtmethode

Moet je veel tekst leren? Bijvoorbeeld een toets? Je kunt niet alles wat je leest uit je hoofd leren. Daarom moet je je beperken wat echt belangrijk is. Daarvoor kun je de stoplichtmethode gebruiken. Je doet het zo:

1. Lees de tekst die je moet leren. 2. Zet een verticale groene streep naast alles wat je belangrijk lijkt. Dit

is de lesstof die je zeker moet leren. 3. Zet een verticale oranje streep naast stukken die je minder belangrijk

lijken dan die met de groene streep. 4. De dingen die je nog minder belangrijk lijken streep je aan met rood.

(om te bepalen of de tekst belangrijk is of niet, heb je die verschillende keren moeten lezen. Daardoor heb je al veel opgestoken!)

5. Als je gaat leren, leer je eerst de stukken met de groene streep. Daarna de stukken met de oranje en rode streep.

6. Kom je in tijdnood? Dan sla je dingen met de rode streep over.

Wil je een samenvatting maken? Dan kun je gebruik maken van de belangrijke woorden (steekwoorden of sleutelwoorden) in de groene en oranje stukken. Schrijf achter de woorden weer een korte uitleg in je eigen woorden.

13

Gebruik DVLST

1. Doorbladeren

Blader het hoofdstuk of de hoofdstukken door die je moet leren. Lees de hoofdstuktitels en de kopjes. Bekijk de plaatjes en alle dingen die je op het eerste oog opvallen. Misschien kom je dingen tegen die je interessant vindt, die je altijd al had willen weten of waar je eerder van gehoord hebt.

2. Vragen stellen

Bedenk vragen over het onderwerp. Wat zou je over het onderwerp willen weten? Schrijf je vragen op. Mogelijk zijn de vragen die jij stelt, ook de vragen die in de toets gesteld worden.

3. Lezen

Lees dan de tekst die je moet leren.

4. Samenvatten

Maak een samenvatting. Je kunt dat op verschillende manieren doen. Bijvoorbeeld:

Een geschreven samenvatting

Je begint met de tekst nog eens door te lezen Lees de tekst die bij ieder kopje hoort en onderstreep de belangrijke worden (ook wel

steek- of sleutelwoorden genoemd), onderstreep vooral niet te veel. Begin dan met het opschrijven van de hoofdstuktitel en een kopje, onder het kopje

schrijf je steeds een woord dat je hebt onderstreept. Mag je niet onderstrepen in je boek (huurboek) of vind je het vervelend in je boek te

onderstrepen, bepaal dan voor jezelf welke woorden belangrijk zijn en schrijf die op. Achter ieder woord schrijf je een korte uitleg, geen tekst overschrijven uit je boek,

maar goed lezen tot je begrijpt waar het om gaat en dan je eigen woorden opschrijven.

Een samenvatting op je mp3-speler

Je samenvatting inspreken op je mp3-speler en dan regelmatig afluisteren.

5. Test jezelf

Stel jezelf de vragen die je onder punt 2 bedacht hebt. Probeer ze zo goed mogelijk te beantwoorden. Lukt het niet, lees dan bepaalde stukken nog eens door zodat je de vragen wel kunt beantwoorden.

14

Jezelf overhoren

Wil je jezelf nog eens testen of je een toets goed geleerd hebt? Stel jezelf dan vragen over de lesstof die beginnen met de woorden die hieronder staan. Als je vragen over een onderwerp kunt beantwoorden dan weet je er heel wat van.

Wie? Waarheen?

Wat? Wanneer?

Waar? Waardoor?

Waarvandaan? Waarmee?

Waarom? Hoe?

Onthouden door aan een ander te vertellen

Behalve jezelf overhoren door vragen te stellen kun je ook proberen in je eigen woorden aan een ander uit te leggen wat je moet leren. Daardoor onthoud je beter wat je moet leren. Maar je merkt ook welke stukken je nog niet zo goed begrijpt als je zelf dacht. Dat merk je doordat er gaten vallen in je verhaal. Degene die luistert kan het niet meer goed volgen. Het verhaal is niet meer logisch en daardoor moeilijker te begrijpen. Besteed aandacht aan die stukken, zodat je een duidelijk en logisch verhaal kunt vertellen.

15

Hoofdstuk 8 – Leren: wiskunde en economie § 8.1 Inleiding Voor wiskunde en economie moet je vaak sommen en berekeningen maken. In dit hoofdstuk worden tips en leermethoden besproken die handig zijn bij het voorbereiden van een proefwerk waarin je sommen en berekeningen moet maken. § 8.2 Tips Tips voor de les:

- Zorg ervoor dat je elke les alle spullen bij je hebt (boeken, schrift, pennen, kleurtjes, potlood, geodriehoek, gum, passer)

- Lees alle theorie in het boek en ga na voor jezelf of je deze theorie begrijpt.

- Maak aantekeningen van de uitgelegde stof en de dingen die op het bord zijn gezet.

- Maak je huiswerk en houd je huiswerk bij.

- Kijk je huiswerk na en als je iets nog niet begrijpt, vraag het dan na bij de docent.

- Werk netjes en zorgvuldig in je schrift. Tips voor het voorbereiden van de toets:

- Oefen met de diagnostische toets.

- Leer de theorie die in de tussentijdse samenvattingen staat.

- Ga na of je alle voorbeeldsommen die in het boek staan zelf zou kunnen maken.

- Maak alle sommen die je lastig vindt nog een keer. § 8.3 Leermethoden

- Voor toetsen waarin het maken van sommen en berekeningen worden getoetst geldt eigenlijk: je kunt hiervoor niet echt leren. De moet de juiste formule weten en begrijpen hoe je de formule toepast en de som oplossen. Dus je moet vaak een paar formules leren. Voor het maken van sommen moet je gewoon oefenen, oefenen en oefenen.

16

Hoofdstuk 9 – Leren: Nederlands § 9.1 Inleiding Bij Nederlands heb je verschillende onderdelen: leesvaardigheid, taal- en woordenschat, spelling, grammatica en schrijfvaardigheid. Hoe je je voorbereidt op een proefwerk van één van deze onderdelen verschilt per onderdeel. § 9.2 Tips

- Lees de krant en populair wetenschappelijke tijdschriften zoals Quest , Kijk en Weet. Je leert zo nieuwe woorden bij waardoor je je woordenschat uitbreidt. In toetsen worden vaak teksten uit kranten en tijdschriften gebruikt. Als je dit soort teksten regelmatig leest, krijg je vaardigheid in het lezen van deze teksten en dit is weer handig bij het maken van een proefwerk leesvaardigheid.

- Maak je huiswerk goed en kijk het ook na. Je oefent de proefwerkstof tijdens het maken van je huiswerk.

- Kijk regelmatig naar het journaal zodat je op de hoogte bent van belangrijke gebeurtenissen in Nederland en de rest van de wereld. Dit draagt bij aan de uitbreiding van je woordenschat en kan je helpen bij het lezen en begrijpen van teksten die over die onderwerpen gaan.

§ 9.3 Leermethoden

- Voor het onderdeel taal- en woordenschat en spelling kun je vaak de leermethoden gebruiken die bij de vreemde talen worden besproken (zie § 6.3), omdat je voor deze onderdelen vaak woordjes moet leren.

- Voor een proefwerk leesvaardigheid kun je je niet heel goed voorbereiden. Je kunt de opgegeven theorie goed doorlezen en je kunt een paar dingen leren, zoals wat is een feit, wat is een mening, de verschillende signaalwoorden en de verbanden, etcetera.

- Voor een proefwerk grammatica moet je de regels goed leren. Bij zinsontleding moet je bijvoorbeeld leren hoe je een persoonsvorm en een onderwerp vindt.

- Voor een toets schrijfvaardigheid is het belangrijk dat je de conventies en andere belangrijke theorie leert. Bijvoorbeeld: hoe schrijf je een zakelijke brief, wat is een betoog, wat is informeel taalgebruik?