HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST · 2019. 8. 28. · 1 HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 augustus 2019 met...
Transcript of HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST · 2019. 8. 28. · 1 HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 augustus 2019 met...
1
HANDHAVINGSCOLLEGE
ARREST
van 20 augustus 2019 met nummer HHC-M-1819-0053
in de zaak met rolnummer 1819-HHC-0010-M
Verzoekende partij
de heer Kurt D’HOORE
vertegenwoordigd door advocaat Geert AMPE met woonplaatskeuze
op het kantoor te 8400 Oostende, Kerkstraat 38
Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST
vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de
Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw
vertegenwoordigd door advocaten Willem SLOSSE en Stijn
BRUSSELMANS met woonplaatskeuze op het kantoor te 2018
Antwerpen, Mechelsesteenweg 64, bus 201
I. BESTREDEN BESLISSING
De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 23 november 2018 de vernietiging
van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 12 oktober 2018, gekend onder nummer 21075.
De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op
van 6.795 euro (na toepassing van de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van
toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM) wegens schending van artikel 19 en 29 van het
Jachtdecreet van 24 juli 1991 (hierna: Jachtdecreet).
Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij gekweekte fazanten heeft uitgezet en een strop
geplaatst heeft.
II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING
De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende
partij dient een wederantwoordnota in.
De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 8 augustus
2019.
Advocaat Geert AMPE voert het woord voor de verzoekende partij.
Advocaat Stijn BRUSSELMANS voert het woord voor de verwerende partij.
Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse
bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014
houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn
toegepast.
2
III. FEITEN
1.
In het kader van een anti-inbraak actie gaat de heer David CARELS, Hoofdinspecteur van de
politie, op 1 oktober 2015 over tot controle van een lichte vrachtauto met Franse nummerplaat. Het
voertuig is geladen met 400 levende fazanten. De chauffeur van Franse nationaliteit legt een
aankoopfactuur voor op naam van Arthus DE BOUSIES met als leveringsadres het kasteel van de
familie DE BOUSIES BORLUUT, Warandestraat 9, 9850 Hansbeke. De chauffeur verklaart op
regelmatige basis dergelijke transporten uit te voeren op voormeld adres.
Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr.
GE.63.L9.003020/2015 van 1 oktober 2015.
2.
Op 2 oktober 2015 gaan de heer Philippe VAN DE VELDE en Mark YSEWIJN, inspecteurs bij het
Agentschap voor Natuur en Bos, over tot een controle van het jachtrevier van de familie DE
BOUSSIES BORLUUT. Op verschillende plaatsen treffen zij levende en dode fazanten met
doorboorde neusvliezen aan, evenals lege transportbakken.
3.
Volgende vaststellingen worden opgenomen in het navolgend proces-verbaal van 21 december
2015 :
“…
VOORAFGAANDELIJKE VASTSTELLINGEN/INFO:
- woensdagnamiddag 02/09/2015 doen wij ten noorden van de Warandestraat te
Hansbeke-Nevele een ambtshalve toezichtronde in het jachtrevier van de familie DE
BOUSIES BORLUUT en stellen vast dat er die dag weinig of geen Fazanten aanwezig zijn.
- Donderdagnamiddag 01/10/2015 ontvangen wij een telefonische mededeling van de
lokale politie PZ Aalter-Knesselare dat er die ochtend omstreeks 00.50 uur een Franse
vrachtwagen werd gecontroleerd ter hoogte van de Kestelstraat te Aalter, waarin ca. 400
Fazanten zaten. De leveringsbon/factuur vermeldde als bestemmeling “Comte Arthus de
Bousies”, Warandestraat 9 te 9850 Hansbeke-Nevele.
Na de controle zette de chauffeur met zijn vracht de rit verder.
De politie stelt n.a.v. deze controle het aanvankelijk Proces-Verbaal op met nummer
GE.63.L9.003020/2015 dd. 01/10/2015.
- Op vrijdag 02/10/2015 doen wij, 1ste opsteller en vergezeld door collega Philippe VAN DE
VELDE, een toezichtronde in het jachtrevier van de familie DE BOUSIES BORLUUT.
Van het resultaat van deze toezichtronde wordt een verslag met bijhorend plan- en
fotodossier opgesteld, wat vervolgens wordt overgemaakt aan de politie PZ Aalter-
Knesselare (…).
…
Inbeslagnames
Volgend voorwerp werd in beslag genomen en zal afgegeven worden ter griffie van de
rechtbank te GENT tegen afgiftebewijs -> Proces Verbaal van neerlegging van
bewijsstukken ter griffie als bijlage 4:
1) 1 strop, vervaardigd uit staalkabel
Verdachte 2 staat het in beslag genomen materiaal af en vordert dit niet terug.
3
…”
De verzoekende partij wordt verhoord op 2 december 2015 en verklaart :
“…
Jullie hebben zich gelegitimeerd en jullie opdracht meegedeeld.
Ik neem kennis van de vraag van het parket mij te verhoren inzake een gecontroleerd
fazantentransport op 01/10/2015 te Aalter, met bestemming Warandestraat 9 te Hansbeke.
Ik ben bijzondere veldwachter in het jachtgebied van de familie DE BOUSIES, aangesteld
op 30/09/1997 voor dhr. BAUDOUIN DE BOUSIES.
Mijn functie is voornamelijk toezicht op de jacht en voederen van het wild.
Jullie controleren mij vandaag met het gecontroleerde fazantentransport, zoals hierboven
vermeld.
Ik weet hier niets van af.
Jullie confronteren mij met jullie vaststellingen op 02/10/2015 van tientallen loslopende
Fazanten in het jachtrevier van de familie DE BOUSIES.
Jullie tonen mij hiervan foto’s.
Ik wens hierover niets te verklaren.
Ik bemerk dat de factuur en het leveringsadres is geadresseerd aan Arthus DE BOUSIES,
Warandestraat 9 te Hansbeke
Op dit adres is de vader van Arthus, Baudouin DE BOUSIES, woonachtig.
Jullie vragen mij of ik iets met de bestelling van 400 fazanten heb te maken.
Ik ga hier niet op antwoorden.
Jullie vragen mij wanneer de 1ste jacht op Fazant is doorgegaan in het jachtrevier.
Dit was op 11 november 2015. Er waren toen een 6 à 7tal geweren aanwezig. De tableau
die dag bedroeg o.a. ongeveer 33 Fazanten.
Jullie confronteren mij met een vangklaar opgestelde strop op 02/10/2015, aan een open
volière achter het kasteel in het jachtrevier en tonen mij hiervan een foto.
Ik herken de locatie waar jullie de strop hebben aangetroffen.
Ik erken dat ik de strop ginds ooit geplaatst heb. Dit kan misschien een tiental jaren geleden
geweest zijn. Ik heb toen meerdere stroppen opgesteld tegen de vossen en ze nadien
allemaal weggenomen omdat ik hier niets mee kon vangen. Deze strop zal ik vergeten
hebben. Ik neem er kennis van dat jullie de strop in beslag nemen. Ik doe hier vrijwillig
afstand van.
Ik wens nog toe te voegen dat jullie een familielid van de familie DE BOUSIES horen inzake
het fazantentransport, gezien de factuur en levering op hun naam staan.
…”
Op 18 december 2015 wordt de heer Arthus DE BOUSIES BORLUUT verhoord en hij verklaart het
volgende :
“…
Vraag: Waar en wanneer werden de 400 Fazanten na controle door de politie die nacht
geleverd?
Antwoord: Ik heb geen kennis van enige bestelling, laat staan levering van 400 Fazanten
ten mijne name en op het vermelde adres.
Vraag: Hoe verklaart u dat op de leveringsbon, welke wij u tonen, uw naam staat vermeld?
Antwoord: Ik kan dit niet verklaren.
Vraag: Wie heeft dan deze levering ontvangen?
Antwoord: Ik weet dit niet.
4
Vraag: Hoe werd deze levering ontvangen?
Antwoord: Ik weet dit niet.
Vraag: Wat is er dan na de levering met de geleverde Fazanten gebeurd?
Antwoord: Ik herhaal, ik weet hier niets van. Ik was op 1 oktober hier niet aanwezig.
Vraag: hebt u de 400 Fazanten besteld bij de firma GIB’OCEAN?
Antwoord : Neen.
Vraag: wie heeft volgens u de Fazanten besteld?
Antwoord: Geen idee.
Vraag: Op 02/09/2015 heeft onze dienst tijdens een toezichtsronde in het jachtrevier ten
noorden van de Warandestraat geen Fazanten vastgesteld.
Op 02/10/2015, daags na de levering, hebben wij vastgesteld dat er tientallen Fazanten
rondliepen, verspreid in het jachtrevier, ten noorden en zuiden van de Warandestraat.
Wij tonen u hiervan enkele foto’s.
Wat is hierover uw verklaring?
Antwoord : Er lopen hier het hele jaar rond tientallen Fazanten.
Vraag: Wij tonen u enkele foto’s dd. 02/10/2015 van enkele Fazanten die wij die dag
hebben afgevangen of hebben gevonden, waarop duidelijk te zien is dat de neusvliezen
zijn doorboord. Dit duidt dat deze Fazanten afkomstig zijn van de kweek.
Wat is hierover uw verklaring?
Antwoord : Ik heb hierover niets te verklaren.
Vraag : Wie organiseert de jachten in het jachtrevier, meer bepaald de jachtdata, de
uitnodiging van de jagers, …?
Antwoord: Mijn vader, Baudouin de Bousies Borluut, en ikzelf.
Vraag: Wanneer was de 1ste jachtdatum?
Antwoord : 11 november, dit met 6 à 7 geweren.
Vraag: Hoeveel jachten zijn er dit najaar georganiseerd?
Antwoord: Een viertal, waarvan er al 3 zijn doorgegaan.
Vraag: Wie onderhoudt de afspraken met de bijzondere veldwachter, dhr. D’Hoore Kurt?
Antwoord: Mijn vader en ikzelf.
Vraag: Wie heeft de factuur ten bedrage van 3040 € betaald voor de 400 Fazanten?
Antwoord: Ik weet dit niet.
…”
4.
Op 24 december 2015 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke
vervolging.
Met een brief van 12 januari 2016 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de
hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete , al dan niet vergezeld van
een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar
verweer mee te delen.
5
De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 20 februari
2016 aan de gewestelijke entiteit.
De gewestelijke entiteit legt op 12 oktober 2018 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze
beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 25 oktober
2018. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt:
“…
4. Beoordeling
De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in
afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten".
4.1 De toerekenbaarheid aan de overtreder
Conform het (toenmalige) artikel 19 van het Jachtdecreet was het te allen tijde verboden
om gebruik te maken van netten, strikken, stroppen, lokaas, giftige stoffen en van enig
ander tuig geschikt om jaagbaar wild te vangen, te doden of om het vangen of doden van
dat wild te vergemakkelijken.
Vermoedelijke overtreder erkende de strop te hebben opgesteld een tiental jaar geleden
voor het vangen van vossen. Dat de strop een tiental jaar geleden opgesteld werd doet
geen afbreuk aan het milieumisdrijf. Op het moment van de vaststellingen was de strop
vangklaar opgesteld en konden er nog steeds dieren in verstrikt raken.
Artikel 29 van het Jachtdecreet bepaalt dat het te allen tijde en overal verboden is wild uit
te zetten.
Vermoedelijke overtreder ontkent ten stelligste fazanten uit te zetten noch hiertoe opdracht
te hebben gekregen.
Daarnaast stelt vermoedelijke overtreder ook dat ook voor de beweerde toezichtsronde van
1/9/2015 reeds fazanten aanwezig waren in het revier. Door vermoedelijke overtreder kon
echter geen verklaring worden voor de aanwezige fazanten op 2/10/2015 noch waarom
deze doorboorde neusvliezen hadden. Doorboorde neusvliezen zijn het gevolg van het
dragen van een "bril" (plastic plaatje gemonteerd op de bek die het zicht van fazanten
beperkt) en worden gebruikt wanneer vele fazanten samen worden gehuisvest. De tamheid
van de fazanten en hun doorboorde neusvliezen wijzen erop dat het in casu geen wilde
fazanten betrof.
Het bewijs van de feiten en het daderschap met het oog op bestuurlijke beboeting kan,
zoals in strafzaken, in beginsel met alle middelen van. recht worden geleverd. De principieel
vrije bewijsvoering houdt in dat het bewijs van de feiten en het daderschap geleverd kan
worden door een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen en verklaringen die
elke redelijke twijfel uitsluiten. De gewestelijke entiteit is van oordeel dat er in casu sprake
is van een zodanig geheel van samenhangende feitelijke omstandigheden, nl:
het leveringsadres van de fazanten betrof het adres waar vermoedelijke overtreder
bijzonder veldwachter is;
vermoedelijke overtreder kon geen verklaring geven voor de fazanten die op
2/10/2015 aanwezig waren in het revier;
6
vermoedelijke overtreder weigerde te antwoorden op de vraag van ANB of hij iets
met de bestelling van de fazanten te maken had;
op 2/9/2015 waren er geen of weinig fazanten in het revier en op 2/10/2015, de dag
na de levering van de fazanten, liepen tientallen fazanten in het revier;
de aanwezige fazanten in het revier betroffen duidelijk fazanten die niet afkomstig
waren uit het wild;
op de bosbodem lagen stro en fazantpluimen en waren sporen te zien van een
tractor en terreinwagen, hetgeen erop kan wijzen dat de fazanten hier uit hun
transportbakken werden geladen;
dhr. Artus de Bousies was op het moment van de levering afwezig;
gelet op de hoge leeftijd van dhr. Baudouin de Bousies is het zeer onwaarschijnlijk
dat deze fazanten ontvangen en uitgezet heeft;
er ligt geen bewijs voor dat een derde verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de
feiten.
Vermoedelijke overtreder haalt in zijn verweerschrift aan dat de vaststellingen van 2/9/2015
niet gebruikt kunnen worden ter ondersteuning dat er op het terrein fazanten werden
uitgezet. Op 2/9/2015 vond er een ambtshalve toezichtsronde plaats van ANB in het
jachtrevier. Aangezien er op dat moment geen schendingen van de milieuregelgeving
vastgesteld werden, werd hiervan ook geen proces-verbaal of verslag van vaststelling
opgesteld, hetgeen dus niet automatisch betekent dat de vaststellingen van ANB onwaar
zouden zijn. Niettemin is er ook zonder dit element meer dan voldoende bewijs. dat er
fazanten in het revier werden uitgezet.
Conform artikel 16.4.25 DABM wordt als overtreder beschouwd: "degene die een
milieumisdrijf heeft gepleegd, alsook diegene die opdracht heeft gegeven om handelingen
te stellen die een milieumisdrijf uitmaken". Vermoedelijke overtreder is bijzonder
veldwachter in het jachtrevier van dhr. de Bousies. Op de leveringsbon van de fazanten
stond de naam van deze laatste vermeld. Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd
worden dat vermoedelijke overtreder degene was die de levering van fazanten ontvangen
heeft en deze uitgezet heeft.
Bovenvermelde feiten maken een schending uit van:
o Jachtdecreet: artikel 29; artikel 19.
en vallen daarmee onder de definitie van een milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.1.2, 2°
DABM, waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd.
Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder.
4.2 De hoogte van de geldboete
Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van
de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of
beëindigd zijn.
4.2.1. De ernst van de feiten
De regelgeving inzake jacht strekt ertoe om de jacht veilig en duurzaam te maken, met
respect voor mens, dier en leefmilieu. Daarom wordt de jacht aan strenge regels
onderworpen.
7
Bovenvermelde is regelgeving gericht op het verstandig aanwenden van wildsoorten en
hun leefgebieden en om hieraan tegemoet te komen werden er voor elke categorie, soort,
type of geslacht van wild en voor elke jacht- en bestrijdingswijze regels vastgesteld.
Door het niet naleven van deze regels kan een goed wildbeheer en natuurbehoud verstoord
worden. Het is algemeen bekend dat het uitzetten van wild het ecologisch evenwicht in het
gedrang kan brengen (bv. muskusrat, dwergeekhoorns,...). Het uitzetten van fazanten heeft
een negatieve impact en kan bijdragen aan het verdwijnen van amfibieën en reptielen.
Het uitzetten van fazanten gebeurt louter om het plezier van het schieten en betreft een
onethische vorm van jacht die jagers die de regels wel strikt volgen in diskrediet brengt.
Een strop is een niet-selectief middel om dieren te vangen, verschillende dieren konden
dus door deze strop verstrikt, verwond of gedood worden.
De overtreder is bijzonder veldwachter en zou in deze hoedanigheid zeker op de hoogte
moeten zijn van de jachtregelgeving. Eveneens vervult hij een voorbeeldfunctie. Niettemin
nam de overtreder deel aan laakbare jachtpraktijken.
Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden met een
bestuurlijke geldboete van 9438 euro (na toepassing van de opdeciemen).
4.2.2 De frequentie
Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat
bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie
geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete.
4.2.3 De omstandigheden
De gewestelijke entiteit ging per schrijven van 26/01/2016 over tot kennisgeving van het
voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld
van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37 DABM voorziet dat een boetebeslissing binnen
een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving genomen dient te worden.
Deze termijn van 180 dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet
gesanctioneerd wordt.
Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. De gewestelijke entiteit is in casu evenwel
van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op
te leggen en acht het, wegens de voorliggende overschrijding van de beslissingstermijn en
rekening houdende met de concrete elementen in het dossier, passend en redelijk om het
boetebedrag te verlagen tot 6.795 euro (na toepassing van de opdeciemen).
Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden
die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete.
OM DEZE REDENEN beslist de gewestelijke entiteit om aan
Kurt D’Hoore
RR-nr: 65042123543
Warandestraat 35
8
9850 Hansbeke-Nevele
Een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van 6.795 euro (na toepassing van de
opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel
16.4.25 DABM).
…”
Dit is de bestreden beslissing.
Voor dezelfde feiten werd eveneens een alternatieve bestuurlijke geldboete opgelegd aan de heer
Arthus DE BOUSIES BORLUUT. Het vernietigingsberoep tegen deze beslissing is gekend bij het
College onder nummer 1819-HHC-0015.
IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING
Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties
opgeworpen.
V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING
A. Eerste middel
Standpunt van de partijen
1.
De verzoekende partij roept de schending in van artikel 6 van het Verdrag van 4 november 1950
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), de
rechten van verdediging, de hoorplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel en het
proportionaliteitsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de materiële
motiveringsplicht.
Voorafgaandelijk merkt de verzoekende partij op dat de heer Bruno LUSSEAU 400 levende
fazanten vervoerde, hetgeen volgens haar in strijd is met artikel 26 van het Jachtdecreet van 24
juli 1991 (hierna: Jachtdecreet). Niettemin hebben de verbalisanten de heer LUSSEAU laten
wegrijden.
De verzoekende partij merkt op dat dat zij slechts één foto terugvindt zonder enige vermelding van
het leveringsadres hoewel het proces-verbaal vermeldt dat er foto’s van de vertoonde facturen in
bijlage zijn opgenomen. Daarenboven is het adres kennelijk verkeerd indien de heer Arthus DE
BOUSIES BORLUUT wordt bedoeld.
Voorts uit de verzoekende partij kritiek op de nota omschreven als “omstandig verslag
plaatsbezoek” gevoegd als bijlage bij het pv. De verzoekende partij meent dat dit document niet
over enige bewijskracht beschikt aangezien het niet is opgemaakt in de vorm van een proces-
verbaal, het niet de vereiste vermeldingen bevat waaraan een proces-verbaal moet voldoen, niet
is ondertekend door de toezichthouders noch door de celverantwoordelijke van de Natuurinspectie.
Wat haar verhoor betreft, benadrukt de verzoekende partij dat zij niets afweet van het
fazantentransport noch van het uitzetten van fazanten. Het feit dat zij zich voor het overige op haar
zwijgrecht beroept, wordt volgens haar ten onrechte als bewijs van enige strafrechtelijke
aansprakelijkheid ingeroepen. Het recht waarborgt volgens het Europees Hof voor de Rechten van
9
de Mens dat een verdachte over de vrijheid beschikt om te zwijgen in het kader van een
ondervraging en behelst het verbod om iemand te verplichten een verklaring af te leggen. Bijgevolg
kan de verwerende partij nooit een vermoeden van schuld afleiden in hoofde van de vermoedelijke
overtreder die zich beroept op zijn zwijgrecht.
De verzoekende partij voert aan dat er geen bewijs voorligt dat de heer LUSSEAU na de
politiecontrole de fazanten die hij transporteerde heeft uitgezet in de gemeente Hansbeke. De
verzoekende partij herhaalt dat de vaststellingen bij gebrek aan een proces-verbaal geen
bewijswaarde hebben. De verzoekende partij stelt dat zij geen kennis heeft van de aan- of
afwezigheid van de heren DE BOUSIES BORLUUT, noch van de aankomst van een levering
fazanten.
De inspecteurs hebben uit het statuut van veldwachter onterecht het vermoeden van het plegen
van misdrijven afgeleid. Het louter gegeven dat de aangetroffen factuur is uitgeschreven op een
adres binnen het aanstellingsgebied van de verzoekende partij kan volgens haar geen aanleiding
geven tot een vermoeden van strafrechtelijke aansprakelijkheid, gelet op de honderden adressen
die binnen dit aanstellingsgebied gelegen zijn. Eenzelfde redenering kan volgens haar opgemaakt
worden voor de inspecteurs van het agentschap voor Natuur en Bos en voor de toezichthouders.
De bestreden beslissing steunt op de feitelijke vaststellingen van 2 september 2015 en 2 oktober 2015, doch deze feitelijkheden zijn volgens de verzoekende partij ‘gratuit’ omdat er voor deze
vaststellingen geen proces-verbaal werd opgemaakt.
Evenmin kan uit de leeftijd van de heer Baudouin DE BOUSIES BORLUUT noch uit de aan- of
afwezigheid van de heer Arthus DE BOUSIES BORLUUT noch uit het ontbreken van enig bewijs
in hoofde van een derde verantwoordelijke enige strafrechtelijke verantwoordelijkheid in hoofde
van de verzoekende partij afgeleid worden. De verwerende partij schendt volgens de verzoekende
partij het gelijkheidsbeginsel.
De verzoekende partij besluit dat in zijn hoofde geen schending van artikel 29 van het Jachtdecreet
kan weerhouden worden.
2.
De verwerende partij wijst erop dat uit de rechtspraak van het College volgt dat het bewijs van de
feiten en het daderschap in beginsel met alle middelen van het recht kan geleverd worden. Dit
houdt in dat het bewijs van het daderschap kan geleverd worden door een geheel van
samenhangende feitelijke vaststellingen.
Zij citeert uit de bestreden beslissing en stelt dat deze een afdoende motivering bevat over de
toerekenbaarheid van de feiten en het daderschap. De bewijslast van het tegendeel rust op de
verzoekende partij.
De verwerende partij betoogt dat de vervoerde fazanten afkomstig zijn uit een kwekerij uit Frankrijk
en er op dat ogenblik geen reden was om de heer LUSSEAU te verdenken van enige overtreding.
Het is volgens de verwerende partij irrelevant of de uitgezette tamme fazanten afkomstig zijn van
het transport uitgevoerd door de heer LUSSEAU gelet op de vaststelling dat er in het jachtgebied
gekweekte fazanten werden uitgezet.
De verwerende partij erkent dat er slechts één factuur in bijlage is gevoegd, hoewel het aanvankelijk proces-verbaal verwijst naar ‘facturen’. Deze factuur vermeldt duidelijk de naam van
de heer Artus DE BOUSIES, waarbij men Arthus DE BOUSIES BORLUUT bedoeld, en het adres
Warandestraat 9 te Hansbeke.
10
Ingevolge een contactname hebben de natuurinspecteurs van het agentschap Natuur en Bos een
controle uitgevoerd in het jachtrevier van de familie DE BOUSIES BORLUUT. De verrichte
vaststellingen werden opgenomen in een nota, die werd gehecht als bijlage aan het navolgend
proces-verbaal. De verwerende partij merkt op dat de verzoekende partij de inhoud van de
vaststellingen niet betwist, maar enkel de bewijswaarde van de nota.
Vervolgens geeft de verwerende partij aan dat de natuurinspecteurs de heer LUSSEAU niet
hebben verhoord omdat zij geen bevoegdheid hebben om verhoren af te nemen in Frankrijk. Bij de
toerekenbaarheid van het daderschap wijst de verwerende partij erop dat zij rekening heeft
gehouden met een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen en verklaringen en dat zij
zich dus niet louter heeft gesteund op de vaststellingen in de nota van de natuurinspecteurs.
De verwerende partij verduidelijkt dat het daderschap aan de verzoekende partij niet louter in zijn
hoedanigheid als bijzondere veldwachter werd toegerekend, maar wel op basis van een geheel
van met elkaar samenhangende feitelijke vaststellingen en verklaringen.
Wat het zwijgrecht betreft, verwijst de verwerende partij naar een arrest van het Hof van Cassatie
en leidt hieruit af dat dat dit gegeven samen met de overige feitelijke gegevens en verklaringen
mocht meegenomen worden in haar beoordeling.
De stelling van de verzoekende partij dat zij aansprakelijk is gesteld louter omwille van het feit dat
het adres op de factuur in haar aanstellingsgebied gelegen is, is volgens de verwerende partij niet
juist. Het is de combinatie van deze vaststelling met de andere in de bestreden beslissing
opgenomen elementen die tot de beoordeling geleid hebben.
De verwerende partij kan evenmin akkoord gaan met de stelling dat de vaststellingen van 2 september 2015 en 2 oktober 2015 ‘gratuit’ zijn.
Op 2 september 2015 vond een ambtshalve controle plaats in het jachtrevier. Aangezien er geen
feiten werden vastgesteld die wezen op een milieumisdrijf of -inbreuk, diende er volgens de
verwerende partij geen proces-verbaal opgemaakt te worden.
Op het moment van de controle op 2 oktober 2015 door de natuurinspecteurs was er reeds een
politioneel onderzoek gaande zodat de natuurinspecteurs zelf geen proces-verbaal meer konden
opstellen, minstens bestond de noodzaak hiertoe niet meer. De nota werd bij het proces-verbaal
gevoegd, dat in zijn geheel (inclusief bijlagen) over een bijzondere bewijswaarde beschikt.
Bovendien wordt in het navolgend proces-verbaal verwezen naar deze feitelijke vaststellingen,
hetgeen hen tevens een bijzondere bewijswaarde verschaft. Minstens moeten de verklaringen van
de natuurinspecteurs als inlichtingen aanzien worden waarmee wel degelijk rekening mocht
gehouden worden.
De verwerende partij wijst erop dat bij uitsluiting van de heren Arthus en Baudouin DE BOUSIES
BORLUUT, de verzoekende partij de enige persoon is die enige zeggenschap heeft. De
verwerende partij herhaalt nogmaals dat het geheel van feitelijke vaststellingen en verklaringen tot
de toerekenbaarheid van het daderschap heeft geleid. Zo ook wat betreft de vaststelling dat er
geen bewijs voorhanden is dat een derde verantwoordelijk is voor de feiten.
De verwerende partij besluit dat in het verzoekschrift nergens wordt aangetoond dat de feitelijke vaststellingen foutief zijn, noch dat de beoordeling in concreto foutief dan wel kennelijk onredelijk
is.
3.
In haar wederantwoordnota wijst de verzoekende partij erop dat krachtens de rechtspraak van het
College de bewijslast van het milieumisdrijf en de overtreder bij de verwerende partij berust.
11
Tevens voert zij aan dat de verwerende partij een te creatieve interpretatie geeft aan artikel 26 van
het Jachtdecreet.
Voorts vraagt zij zich af in hoeverre de verklaringen van de heer LUSSEAU, die nooit verhoord is
geweest, enige bewijskracht hebben, mede gelet op zijn franstaligheid. Uit randnummer 3.1 van
de antwoordnota leidt de verzoekende partij af dat de verwerende partij meent dat met de
verklaringen van de heer LUSSEAU geen rekening moet gehouden worden. Hieruit leidt zij af dat
de eerste en derde omstandigheid zoals weerhouden in de bestreden beslissing moeten geschrapt
worden.
De verzoekende partij verduidelijkt dat zij de vermeende vaststellingen van zowel 2 september
2015 als 2 oktober 2015 wel degelijk formeel betwist.
Voorts voert zij aan dat het gegeven dat de natuurinspecteurs over de hoedanigheid van officier
van gerechtelijke politie beschikken, niet inhoudt dat iedere brief of nota die zij opstellen of foto die
zij nemen, de waarde van een (authentiek) proces-verbaal van vaststellingen krijgt.
Hierdoor kan met de tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende feitelijke omstandigheid zoals
weerhouden in de bestreden beslissing geen rekening worden gehouden worden.
Aangezien het niet mogelijk is om het zwijgrecht ten kwade in te roepen ten opzichte van de
vermoedelijke overtreder, dient opnieuw de tweede, derde en zesde feitelijke omstandigheid zoals
weerhouden in de bestreden beslissing buiten beschouwing gelaten te worden.
Aangezien het aanvankelijk proces-verbaal niet duidelijk is of het nu één of meerdere facturen
betreft, is er volgens de verzoekende partij evenmin duidelijkheid over het aantal leveringsadressen. In het proces-verbaal wordt gesproken over “drie foto’s van de facturen” terwijl
het volgens de verzoekende partij blijkt te gaan om drie foto’s van een ander stukje van één factuur
zodat zij zich de vraag stelt of het document werkelijk een factuur betreft. Zij merkt hierbij op dat
de identiteit van de heer Arthus DE BOUSIES BORLUUT niet correct is weergegeven, zodat de
verwerende partij volgens haar zonder eigen onderzoek onterecht uitgaat van de vermoedens van
de natuurinspecteurs.
De verzoekende partij meent dat de betrokken politie-inspecteurs de bevoegdheid hadden om de
heer LUSSEAU te verhoren gelet op de betrapping op heterdaad. Meer nog, ze beschikten
bovendien over de bevoegdheid om de vrachtwagen met lading in beslag te nemen. De door de
natuurinspecteurs geuite waarschijnlijkheid is volgens haar onvoldoende om het daderschap in
haar hoofde vast te stellen.
De verzoekende partij besluit dat van de acht samenhangende feitelijke omstandigheden waarop
de verwerende partij zich heeft gesteund, er geen meer overblijven.
Het non-incriminatiebeginsel houdt in dat de overheid er niemand toe kan verplichten zichzelf te
beschuldigen. Het zwijgrecht maakt onderdeel uit van dit beginsel. Het feit dat de verwerende partij
het zich beroepen op het zwijgrecht als element ten laste meeneemt in de bestreden beslissing,
houdt een schending in van de meest elementaire beginselen van het strafrecht. In antwoord op
de verwijzing in de antwoordnota naar het arrest van het Hof van Cassatie stelt de verzoekende
partij dat enige gevolgtrekking uit het stilzwijgen van een verdachte slechts mogelijk is mits het
naleven van stringente voorwaarden en waarbij het overige bewijsmateriaal reeds voldoende sterk
moet zijn. Het kan slechts tegen de verdachte worden ingeroepen indien de situatie
ontegenzeggelijk een verklaring van hem vereist. De verzoekende partij heeft een duidelijke
12
verklaring afgelegd, doch zij weigerde iets te zeggen over foto’s en facturen waarover zij zich niet
kon uitspreken, zodat het zwijgrecht haar niet ten kwade laste gelegd kon worden.
Voorts voert de verzoekende partij aan dat er geen deugdelijk bewijs is van een bestelling van
fazanten uitgaande van de heer Arthus DE BOUSIES BORLUUT aangezien hij deze bestelling
ontkent, geen kennis heeft van de factuur en er nooit een betaling heeft plaatsgevonden.
Het vermoeden van onschuld wordt miskend doordat de verwerende partij rekening houdt met het
feit dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid in hoofde van een derde niet vaststaat. De
verzoekende partij merkt op dat de heer LUSSEAU op heterdaad betrapt werd en dus strafrechtelijk
verantwoordelijk is.
Beoordeling door het College
1.
Artikel 16.4.25 eerste lid DABM luidt als volgt:
“De bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder
verplicht een geldsom te betalen. Als overtreder wordt beschouwd degene die een milieu-
inbreuk of een milieumisdrijf heeft gepleegd, alsook diegene die opdracht heeft gegeven
om handelingen te stellen die een milieu-inbreuk of milieumisdrijf uitmaken.”
Het bewijs van de feiten en het daderschap kan met het oog op bestuurlijke beboeting, zoals in
strafzaken, in beginsel met alle middelen van recht geleverd worden. De principieel vrije
bewijsvoering behelst onder meer dat het bewijs van het daderschap kan geleverd worden door
een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen die eensluidend eenzelfde persoon als
pleger van het vastgestelde milieumisdrijf aanduiden. De beginselen van behoorlijk bestuur, en
meer bepaald het zorgvuldigheidsbeginsel, en het vermoeden van onschuld zoals onder meer
bepaald in artikel 6, §2 EVRM, omringen de bewijslevering wel met waarborgen op procedureel en
inhoudelijk vlak. Een bestuurlijke geldboete is immers een punitieve sanctie. De bewijslast berust
bij de gewestelijke entiteit.
2.
Overeenkomstig artikel 29 van het Jachtdecreet is het te allen tijde en overal verboden om wild uit
te zetten. De verzoekende partij betwist op zich niet dat iemand in het jachtrevier van de familie
DE BOUSSIES BORLUUT fazanten heeft uitgezet maar stelt dat zij hiermee niets te maken heeft.
De verwerende partij acht het daderschap van het uitzetten van de fazanten in hoofde van de
verzoekende partij bewezen op grond van volgende feiten en verklaringen :
“…
het leveringsadres van de fazanten betrof het adres waar vermoedelijke overtreder
bijzonder veldwachter is;
vermoedelijke overtreder kon geen verklaring geven voor de fazanten die op
2/10/2015 aanwezig waren in het revier;
vermoedelijke overtreder weigerde te antwoorden op de vraag van ANB of hij iets
met de bestelling van de fazanten te maken had;
op 2/9/2015 waren er geen of weinig fazanten in het revier en op 2/10/2015, de dag
na de levering van de fazanten, liepen tientallen fazanten in het revier;
de aanwezige fazanten in het revier betroffen duidelijk fazanten die niet afkomstig
waren uit het wild;
13
op de bosbodem lagen stro en fazantpluimen en waren sporen te zien van een
tractor en terreinwagen, hetgeen erop kan wijzen dat de fazanten hier uit hun
transportbakken werden geladen;
dhr. Artus de Bousies was op het moment van de levering afwezig;
gelet op de hoge leeftijd van dhr. Baudouin de Bousies is het zeer onwaarschijnlijk
dat deze fazanten ontvangen en uitgezet heeft;
er ligt geen bewijs voor dat een derde verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de
feiten.
…”
3.
Bij het aanvankelijk proces-verbaal van 1 oktober 2015 zijn als bijlage foto’s gevoegd die de
verbalisanten genomen hebben van de factuur die de chauffeur Bruno LUSSEAU bij zich had op
het moment van de controle. Uit deze foto’s blijkt enkel dat de factuur is opgemaakt op naam van “Comte Arthus de Bousies” met als adres Warandestraat 9, 9850 Hansebeke. Het verslag van 2
oktober 2015 opgesteld naar aanleiding van een plaatsbezoek door de natuurinspecteurs bevat
evenmin concrete objectieve gegevens waaruit de persoonlijke betrokkenheid van de verzoekende
partij kan afgeleid worden.
Het beginsel van het persoonsgebonden karakter van de straf is als algemeen rechtsbeginsel ook
van toepassing is op de bestuurlijke geldboeten. Artikel 16.4.25, eerste lid DABM moet in dit licht
gelezen en toegepast worden. Het louter gegeven dat de verzoekende partij de aanwezigheid van
de fazanten op de verschillende plaatsen in het jachtrevier niet ontkent, impliceert niet, minstens
niet automatisch, diens betrokkenheid bij het misdrijf zelf. De verzoekende partij heeft zelf steeds
staande gehouden niets te maken gehad te hebben met het uitzetten van de aangetroffen fazanten,
of met de opdracht ertoe. Het gegeven dat hij bijzonder veldwachter en opziener is voor het
betrokken jachtrevier, houdt niet in dat hieruit een vermoeden van betrokkenheid mag afgeleid
worden, zonder dat zulks onderbouwd wordt door andere objectieve bewijselementen waaruit
diens persoonlijke, persoonsgebonden, aansprakelijkheid blijkt.
Het gegeven dat de verzoekende partij in zijn verhoor ondanks de toezichtsfunctie binnen het
jachtrevier geen verklaring verschaft voor de aanwezigheid van de fazanten binnen het jachtrevier,
noch een derde aanwijst die hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk is, doet anders besluiten. Het
gegeven dat klaarblijkelijk niemand anders als verantwoordelijke kan aangewezen worden, is
onvoldoende om hieruit met afdoende zekerheid de verzoekende partij als opdrachtgever
aansprakelijk te stellen. Overigens dient opgemerkt dat uit de gegevens van het dossier blijkt dat
vader De Bousies eigenaar is van het domein en zijn zoon zich bezig houdt met de jacht.
Ook het feit dat de verzoekende partij zich in zijn verklaring gedeeltelijk beroept op het zwijgrecht,
impliceert op zich niet dat hij aansprakelijk moet geacht worden. Het zwijgrecht behelst weliswaar
niet dat de rechter nooit een gevolg zou mogen trekken uit het stilzwijgen van de verdachte en
verhindert niet dat gevolgtrekkingen kunnen gemaakt worden op basis van bijkomende concrete
omstandigheden, voor zover deze evenwel de verdachte zonder gerede twijfel persoonlijk
aanwijzen als overtreder en hierover geen gerede twijfel meer kan bestaan. Uit het dossier blijkt
enkel met zekerheid dat een leveringsbon werd gevonden op naam van de heer De Bousies.
Nergens wordt melding gemaakt van de naam van de verzoekende partij. Het College stelt vast
dat gerede twijfel kan bestaan over de persoonlijke betrokkenheid van de verzoekende partij. De
verzoekende partij dient haar onschuld niet te bewijzen, vermits het bewijs van de feiten én van de
toerekenbaarheid, het daderschap, berust bij de verwerende partij.
14
4.
Het middel is gegrond.
B. Overige middelen
De overige middelen worden niet verder onderzocht, omdat ze niet tot een ruimere vernietiging
kunnen leiden.
BESLISSING VAN HET HANDHAVINGSCOLLEGE
1. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 12 oktober 2018, met
nummer 21075.
2. Het College legt de kosten van het beroep, bepaald op 100 euro, ten laste van de verwerende
partij.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 20 augustus 2019 door de eerste
kamer.
De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer,
Kengiro VERHEYDEN Marc VAN ASCH