RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

38
1 RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 16 april 2020 met nummer RvVb-A-1920-0716 in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0145-A Verzoekende partijen 1. de heer Paul-Henri BOEY 2. de heer Johan HINTJENS vertegenwoordigd door advocaten Steve Ronse en Deborah Smets met woonplaatskeuze op het kantoor te 8500 Kortrijk, Beneluxpark 27B Verwerende partij de deputatie van de provincieraad van ANTWERPEN Tussenkomende partij de bv NEW BRIX vertegenwoordigd door advocaat Johan VOET met woonplaatskeuze op het kantoor te 2800 Mechelen, Blarenberglaan 4/302 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 25 oktober 2018 de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 2 augustus 2018. De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier van 2 mei 2018 niet ingewilligd. De verwerende partij heeft aan de tussenkomende partij een stedenbouwkundige vergunning verleend onder voorwaarden voor het slopen van een woning en handelspand en het bouwen van een woonproject met appartementen en urban villa’s op het perceel gelegen te 2500 Lier, Antwerpsesteenweg 459, met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers 692S, 691W, 691R, 693T, 690H, 690T en 692 L. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 5 februari 2019 om in de procedure tot vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad laat de tussenkomende partij met een beschikking van 28 februari 2019 toe in de debatten. De verwerende partij dient geen antwoordnota maar wel het administratief dossier in. De tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting in. De verzoekende partijen dienen een toelichtende nota in.

Transcript of RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Page 1: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

1

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

ARREST

van 16 april 2020 met nummer RvVb-A-1920-0716

in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0145-A

Verzoekende partijen

1. de heer Paul-Henri BOEY

2. de heer Johan HINTJENS

vertegenwoordigd door advocaten Steve Ronse en Deborah Smets

met woonplaatskeuze op het kantoor te 8500 Kortrijk, Beneluxpark

27B

Verwerende partij de deputatie van de provincieraad van ANTWERPEN

Tussenkomende partij de bv NEW BRIX

vertegenwoordigd door advocaat Johan VOET met woonplaatskeuze

op het kantoor te 2800 Mechelen, Blarenberglaan 4/302

I. BESTREDEN BESLISSING

De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 25 oktober 2018 de vernietiging

van de beslissing van de verwerende partij van 2 augustus 2018.

De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de

beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier van 2 mei 2018 niet

ingewilligd.

De verwerende partij heeft aan de tussenkomende partij een stedenbouwkundige vergunning

verleend onder voorwaarden voor het slopen van een woning en handelspand en het bouwen van

een woonproject met appartementen en urban villa’s op het perceel gelegen te 2500 Lier,

Antwerpsesteenweg 459, met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers 692S,

691W, 691R, 693T, 690H, 690T en 692 L.

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING

De tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 5 februari 2019 om in de

procedure tot vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad laat de tussenkomende

partij met een beschikking van 28 februari 2019 toe in de debatten.

De verwerende partij dient geen antwoordnota maar wel het administratief dossier in. De

tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting in. De verzoekende partijen dienen een

toelichtende nota in.

Page 2: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

2

Op de openbare zitting van 19 november 2019 wordt de zaak op het verzoek van de partijen en

omwille van gevoerde onderhandelingen verdaagd. De Kamervoorzitter behandelt de vordering op

de openbare zitting van 18 februari 2020.

Advocaat Deborah SMETS voert het woord voor de verzoekende partijen. Advocaat Nick

SERVRANCKX loco advocaat Johan VOET voert het woord voor de tussenkomende partij.

De verwerende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschijnt niet op de zitting.

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse

bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014

houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn

toegepast.

III. FEITEN

De tussenkomende partij dient op 22 december 2017 bij het college van burgemeester en

schepenen van de stad Lier een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “het

slopen van een woning en handelspand en het bouwen van een woonproject met appartementen

en urban villa’s” op het perceel gelegen te 2500 Lier, Antwerpsesteenweg 459.

Het aangevraagde omvat zes bouwblokken. De blokken A en B zijn meergezinswoningen (in totaal

52 appartementen). Daarnaast zijn er vier zogenaamde urban villa's (C, D, E en F) met telkens 3

wooneenheden (C, D, E en F).

De woning van de eerste verzoekende partij situeert zich aan de linkerzijde van de voorziene

inplanting van het bouwblok F. De woning van de tweede verzoekende partij situeert zich aan de

rechterzijde van het bouwblok A.

Het perceel ligt volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan ‘Mechelen’, vastgesteld

met koninklijk besluit van 5 augustus 1976 deels in woongebied en deels in een gebied voor

milieubelastende industrie.

Het perceel ligt ook binnen de grenzen van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan

‘Afbakeningslijn kleinstedelijk gebied’, goedgekeurd op 28 juli 2006. Het perceel van de aanvraag

valt evenwel niet onder de gebieden waarvoor het ruimtelijk uitvoeringsplan voorschriften vastlegt.

Het perceel ligt ook binnen de grenzen van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan

‘Antwerpsesteenweg’, goedgekeurd op 28 juli 2006 in een zone voor residentieel wonen. De

voorschriften van dit ruimtelijk uitvoeringsplan vervangen die van het gewestplan voor het deel van

het perceel dat gelegen is in een gebied voor milieubelastende industrie.

Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 11 februari 2018 tot en met 12 maart 2018,

dienen de verzoekende partijen één van de 156 bezwaarschiften in.

Het Agentschap Wegen en Verkeer adviseert op 1 maart 2018 voorwaardelijk gunstig. De

voorwaarden bepalen enerzijds dat er geen enkele constructie toegelaten is in de

achteruitbouwstrook en dat de daar voorziene fietsenstalling enkel toegelaten kan worden als het

een fietsenrek betreft dat niet verankerd is in de grond, en anderzijds dat de ontsluiting van het

perceel dient te gebeuren langs de Guido Gezellelaan en dit zover mogelijk van het kruispunt

Page 3: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

3

N10/Guido Gezellelaan verwijderd en dat er voor het overige enkel drie toegangen voor de zachte

weggebruiker naar de brievenbussen langs de N10 kunnen toegelaten worden.

Het college van burgemeester en schepenen verleent op 2 mei 2018 een stedenbouwkundige

vergunning onder voorwaarden aan de tussenkomende partij.

Tegen die beslissing tekenen de verzoekende partijen op 6 juni 2018 administratief beroep aan bij

de verwerende partij.

De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 26 juli 2018 om het

beroep in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te weigeren. Het verslag luidt onder

meer als volgt:

“…

Er hoeft geen milieueffectenrapport te worden opgesteld.

Het project valt onder bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december

2014 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan

milieueffectrapportage (project-m.e.r.-besluit).

Rekening houdend met de kenmerken van het project, de omgeving en de bijgevoegde

project-m.e.r.-screeningsnota blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet

aanzienlijk zijn.

Door beroepers wordt gesteld dat Mer-screeningsnota niet correct werd ingevuld. De SBZ-

zone zou zich op 82m van het project bevinden ipv 210.

Deze afstand werd nagemeten en de zone ligt inderdaad niet op 210m, maar op 150m (niet

op 82m). De afstand is echter ruim voldoende om geen effect te veroorzaken op de SBZ.

Overeenstemming:

• Functionele inpasbaarheid: OK

• Mobiliteitsimpact: niet OK

• Schaal: niet OK

• Ruimtegebruik: niet OK

• Visueel-vormelijke aspecten: OK

• Hinderaspecten: niet OK

• Gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid: OK

Mobiliteit is niet OK:

De aanvraag voorziet een ondergrondse parking onder gebouw A en B. Hier zijn 6.

parkeerplaatsen voorzien. Ook zijn fietsstalplaatsen voorzien, verschillende grote voor

bakfietsen en fietskarren.

Parking en fietsstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale

helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers. De lift

is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden met een

luie trap voor fietsers.

Elke urban-villa beschikt over 5 parkeerplaatsen.

Page 4: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

4

De parkeerplaatsen voor de urban-villa’s zijn voldoende. Het aantal parkeerplaatsen onder

de blokken A en B zijn nipt aanvaardbaar (63 p voor 52 woongelegenheden). Er zijn echter

geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien. Dit betekent dat bezoekers dienen gebruik te

maken van de openbare weg. Dit kan enkel beperkt aan de Guido Gezellelaan, gelet op de

bocht, het kruispunt, de verkeergeleiders en de voorziene opritten. Er ontbreken dus een

aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen zijn.

Schaal en bouwdichtheid:

De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de

omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de

verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het

kader van het ruimtelijk rendement.

(afbeelding)

De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de

Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de

grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3

bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.

(afbeelding)

Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is

hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid

(64wo/ha) die niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard

worden.

(afbeelding)

De terrassen op alle verdiepingen leveren dan ook een onvermijdelijke inkijk op de

aanpalende perceel. De bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt

worden als motivatie om de inkijk te minimaliseren.

…”

Na de hoorzitting van 31 juli 2018 verklaart de verwerende partij het beroep op 2 augustus 2018

ongegrond en verleent een stedenbouwkundige vergunning. De verwerende partij motiveert haar

andersluidende beslissing onder meer als volgt:

“…

De aanvraag is in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening.

Bij de beoordeling van het aangevraagde is rekening gehouden met de in de omgeving

bestaande toestand. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt

beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de

functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de

bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het

bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het

algemeen. Het aangevraagde werd met inachtneming van al deze aspecten onderzocht.

Er wordt dieper ingegaan op de voor de aanvraag noodzakelijke of relevante elementen.

De aanvraag voorziet enkel woningen en is functioneel inpasbaar in de zone voor

residentieel wonen en het woongebied.

De voorschriften bevatten elementen die de aandachtspunt met betrekking op de criteria

van de goede ruimtelijke ordening, maar sommige punten noodzaken toch een extra

beoordeling.

Page 5: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

5

Mobiliteit:

De aanvraag voorziet een ondergrondse parking onder gebouw A en B. Hier zijn 6.

parkeerplaatsen voorzien. Ook zijn fietsstalplaatsen voorzien, verschillende grote voor

bakfietsen en fietskarren.

Parking en fietsstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale

helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers. De lift

is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden met een

luie trap voor fietsers.

Elke urban-villa beschikt over 5 parkeerplaatsen.

De parkeerplaatsen voor de urban-villa’s zijn voldoende. Het aantal parkeerplaatsen onder

de blokken A en B zijn nipt aanvaardbaar (63 p voor 52 woongelegenheden). Er zijn echter

geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien. Dit betekent dat bezoekers dienen gebruik te

maken van de openbare weg. Dit kan enkel beperkt aan de Guido Gezellelaan, gelet op de

bocht, het kruispunt, de verkeergeleiders en de voorziene opritten.

De deputatie is van oordeel dat de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte

aan de Guido Gezellelaan voldoende is om het parkeren door bezoekers op te vangen.

Schaal en bouwdichtheid:

De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de

omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de

verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het

kader van het ruimtelijk rendement.

(afbeelding)

De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de

Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de

grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3

bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.

(afbeelding)

Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is

hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid

(64wo/ha) die niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard

worden.

(afbeelding)

De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang

tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de

drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.

Een vergunning wordt verleend onder de voorwaarden opgenomen in het besluit van het

college van burgemeester en schepenen van Lier van 2 mei 2018.

…”

Dat is de bestreden beslissing.

Page 6: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

6

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE TUSSENKOMST

Uit het dossier blijkt dat het verzoek tot tussenkomst tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen.

V. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING

Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties

opgeworpen.

VI. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN

A. Eerste middel

Standpunt van de partijen

De verzoekende partijen voeren de schending aan van artikel 4.2.19, §1 VCRO, van het

zorgvuldigheidsbeginsel, van het redelijkheidsbeginsel en van de materiële motiveringsplicht.

Zij zetten uiteen:

“…

Eerste onderdeel

Volgende voorwaarde werd opgenomen en is onwettig:

‘De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren langs de weg van laagste categorie, nl.

de gemeentestraat Guido Gezellelaan en dit zo ver mogelijk van het kruispunt

N10/Guido Gezellelaan verwijderd.’

Dit betreft (i) een onduidelijke voorwaarde en (ii) de uitvoering ervan is voor interpretatie

vatbaar. Op basis van deze omschrijving kan de aanvrager zelf opteren hoe hij met deze

voorwaarde zal omgaan.

Het agentschap Wegen en Verkeer heeft deze voorwaarde opgelegd op basis van de door

de aanvrager ingediende plannen. Concreet wilt dit dus zeggen dat de op de plannen

voorziene ontsluiting niet aanvaardbaar is. Om die reden wordt zodoende een verplaatsing

van de inrit voorgesteld.

De vergunningverlenende overheid heeft deze voorwaarde overgenomen zonder na te

gaan of deze aan de vereisten van artikel 4.2.19 §1 VCRO voldoet. Hierdoor is enkel

bepaald dat de ontsluiting ‘zo ver mogelijk’ van het kruispunt moet verwijderd zijn. Wat

onder de noemer ‘zo ver mogelijk’ moet begrepen worden, is geheel onduidelijk.

Deze onduidelijkheid heeft dan ook tot gevolg dat aan de aanvrager een onaanvaardbare

vrijheid wordt gegeven om deze voorwaarde na te leven.

Bijkomend problematisch is dat, doordat deze voorwaarde dermate vaag omschreven is,

het niet zonder meer mogelijk is om na te gaan of de aanpassing van de oprit aan de

vereisten van het Agentschap Wegen en Verkeer voldoet. Om zeker te zijn of de

Page 7: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

7

voorwaarde correct worden nageleefd, zal een bijkomende beoordeling door het

Agentschap noodzakelijk zijn.

Deze noodzakelijke bijkomende beoordeling maakt dat de opgelegde voorwaarde nog om

een tweede reden onwettig is.

Tweede onderdeel

Op pagina 9 van de bestreden beslissing spreekt verwerende partij over de noodzaak tot

aanpassing van de oprit:

‘Parking en fietsenstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale

helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers.

De lift is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden

met een luie trap voor fietsers.’ …

Anders gesteld, detecteert verwerende partij in haar beslissing een essentieel probleem en

geeft uitdrukkelijk aan dat aanpassingen essentieel zijn om het project vergunbaar te

maken.

Echter, bij het overlopen van de opgelegde bijzondere voorwaarden hebben verzoekende

partijen moet vaststellen dat er geen bijzondere voorwaarde inzake de aanpassing van de

oprit werd opgelegd.

…”

De tussenkomende partij repliceert:

“…

EERSTE MIDDELENONDERDEEL: BETREFT DE VOORWAARDE UIT HET ADVIES

VAN AWV

- In casu doet zich geen probleem voor aangezien het aangevraagde weldegelijk aan de

opgelegde voorwaarde voldoet.

Uit deze voorwaarde blijkt immers dat:

1. De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren via de Guido Gezellelaan;

Uit de vergunde plannen volgt duidelijk dat de ontsluiting van het perceel gebeurt langs de

weg van de laagste categorie, met name de Guide Gezellelaan.

(afbeelding)

2. Deze ontsluiting tevens zo ver mogelijk van het kruispunt verwijdert dient te

gebeuren;

Noch uit het advies van het Agentschap Wegen & Verkeer dd. 1 maart 2018, noch uit het

besluit van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier dd. 2 mei 2018,

noch uit de bestreden beslissing, blijkt dat de ontsluiting van het perceel te dicht bij het

kruispunt plaatsvindt.

Page 8: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

8

Ondergevoegde afbeelding, genomen op een plek welke overeenstemt met de plaats waar

de ontsluiting zal komen te liggen, toont dat er geen gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat

en dat de ontsluiting geenszins te dicht bij het kruispunt gebeurt.

(afbeelding)

Daarenboven gebeurt de ontsluiting van het perceel reeds zo ver mogelijk van het kruispunt

verwijderd.

Indien de ontsluiting van het perceel verder van het kruispunt verwijderd geplaatst zou

worden, zou deze uitkomen op het rondpunt, hetgeen om redenen van verkeersveiligheid

vermeden dient te worden. Er komt immers reeds één inrit uit op het rondpunt.

3. Enkel 3 toegangen voor de zachte weggebruiker naar de brievenbussen langs

de N10 toegelaten kunnen worden;

4. De rest van het perceel fysisch afgesloten dient te worden op de grens van

het openbaar domein.

Aangezien uit de vergunde plannen blijkt dat enkel 3 toegangen voor de zachte

weggebruiker naar de brievenbussen langs de N10 vergund zijn en de rest van het perceel

fysisch afgesloten is op de grens van het openbaar domein, stellen zich verder geen

problemen.

Verzoekende partijen voeren aan dat het niet zonder meer mogelijk is om na te gaan of de

aanpassing van de oprit aan de vereisten van het Agentschap Wegen en Verkeer voldoet.

Teneinde aan de vermeende onduidelijke voorwaarde te voldoen, dienen er evenwel geen

planaanpassingen doorgevoerd te worden waardoor het eerste middelonderdeel manifest

ongegrond is.

Bovendien en tot slot wordt als voorwaarde ook opgenomen dat een lichtenregeling moet

worden voorzien betreft de in- en uitrijdende auto’s. Hierover reppen verzoekers met

geen woord, terwijl deze eenvoudig uitvoerbare voorwaarde alleszins wel de

verkeersveiligheid zal vrijwaren.

TWEEDE MIDDELENONDERDEEL: BETREFT DE VOORWAARDE AANGAANDE DE

OPRIT – LUIE TRAP

IN HOOFDORDE: Onontvankelijkheid van dit middelenonderdeel wegens gebrek aan

belang

Het valt ook hier niet in te zien welk voordeel verzoekers zouden kunnen halen uit de

vernietiging op basis van deze grief, met betrekking tot het al dan niet opnemen van een

voorwaarde aangaande het aanpassen van de oprit en het voorzien van een luie trap.

Deze voorwaarde heeft op hen geen enkele betrekking.

Deze grief strekt bijgevolg tot de bescherming van belangen die geheel vreemd zijn aan

het belang waarop de verzoekende partij zich ter staving van de ontvankelijkheid van haar

vordering beroept (t.w. visuele hinder, privacy-hinder, schaduwhinder en mobiliteit).

Het tweede middelenonderdeel moet dan ook als onontvankelijk worden afgewezen

en moet dus worden verworpen.

Page 9: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

9

IN ONDERGESCHIKTE ORDE: Toepassing van de bestuurlijke lus

9.- Het is natuurlijk verder wel terecht dat verzoekende partijen aanvoeren dat in de

beslissing geen bijzondere voorwaarden inzake de aanpassing van de oprit opgelegd

worden, terwijl in de bestreden beslissing door verwerende partij nochtans uitdrukkelijke

aangegeven wordt dat de oprit een probleem vormt en planaanpassingen nodig zijn.

De niet opname van deze voorwaarde, kan niet anders dan op een materiële vergissing

berusten in hoofde van verwerende partij. Tussenkomende partij heeft in de nota welke zij

ter zitting heeft neergelegd ter weerlegging van het verslag van de PSA, immers

uitdrukkelijk aangegeven dat zij zich kan vinden in de opname van dergelijke voorwaarde

(STUK 1):

Om deze reden vraagt tussenkomende partij conform art. 34 van het decreet dd. 4 april

2014 betreffende de organisatie en rechtspleging van sommige Vlaamse

bestuursrechtscolleges, zoals gewijzigd door het decreet dd. 3 juli 2015 toepassing te

maken van de bestuurlijke lus.

…”

De verzoekende partijen dupliceren:

“…

Eerste onderdeel

Het standpunt van tussenkomende partij gaat geheel in tegen de finaliteit van een

voorwaarde.

Een vergunningverlenende overheid zal immers overgaan tot het opleggen van een

voorwaarde bij een vergunning indien zij vaststelt dat het aangevraagde onverenigbaar is

met de principes van de goede ruimtelijke ordening, maar dat hieraan kan tegemoet

gekomen worden en deze principes kunnen gewaarborgd worden middels het opleggen

van een dergelijke voorwaarde.

Anders gesteld, in casu zou verwerende partij nooit tot het opleggen van een voorwaarde

zijn overgegaan indien het voorgelegde ontwerp voldeed aan de vereisten van de goede

ruimtelijke ordening. Deze voorwaarde heeft als doel welbepaalde aanpassingen door te

voeren teneinde de aanvraag verenigbaar te maken.

Tussenkomende partij kan dan ook niet dienstig stellen dat de thans voorziene uitweg

langsheen de Guido Gezellelaan voldoet aan de opgelegde voorwaarde.

Verzoekende partijen kunnen dan ook niet anders dan vaststellen dat de

vergunningverlenende overheid het noodzakelijk geacht heeft om een voorwaarde inzake

de toegangsweg op te leggen. In enkele algemene bewoordingen wordt de aanpassing

omschreven. Echter is het voor niemand duidelijk waar deze inrit nu exact zal moeten

worden voorzien.

Dit volstaat om te oordelen dat de opgelegde voorwaarde te vaag omschreven is, waardoor

deze voor een eigen interpretatie van de aanvrager vatbaar is. Getuige het feit dat de

aanvrager meent dat het bestaande plan reeds voldoet aan de voorwaarde.

Page 10: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

10

De opgelegde voorwaarde is onwettig.

Tweede onderdeel

De rechtspraak van uw Raad is zonder meer duidelijk over het belang bij het middel. Een

verzoekende partij heeft in beginsel belang bij een middel indien de vernietiging van de

bestreden beslissing op grond van dit middel voor haar een voordeel kan opleveren. Het

loutere feit dat geen concrete nadelen ter zake zijn opgeworpen doet hieraan geen afbreuk.

Het spreekt voor zich dat de vernietiging van de beslissing voor verzoekende partijen een

voordeel kan opleveren. De vernietiging brengt immers met zich meer dat de aanvraag

opnieuw zal moeten worden beoordeeld en verzoekende partijen zullen hierdoor nogmaals

hun argumenten kunnen naar voor brengen.

Verzoekende partijen hebben dan ook belang bij het middel.

Wat de grond van het middel betreft, kunnen verzoekende partijen uit het verzoek tot

toepassing van de bestuurlijke lus alleen maar afleiden dat zij het bij het rechte eind

hebben.

…”

Beoordeling door de Raad

1.

In het eerste onderdeel bekritiseren de verzoekende partijen de voorwaarde in de bestreden

beslissing die betrekking heeft op de ontsluiting van het woonproject. In het tweede onderdeel

voeren de verzoekende partijen in essentie aan dat er in de bestreden beslissing vastgesteld wordt

dat de oprit aangepast moet worden, maar daarvoor geen voorwaarde wordt opgelegd.

2.

2.1

Op grond van artikel 4.3.1, §1, tweede lid VCRO kan het vergunningverlenend bestuursorgaan een

vergunning, die het onverenigbaar acht met de goede ruimtelijke ordening, toch afleveren wanneer

het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede

ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden.

Ook artikel 4.2.19, §1 VCRO bepaalt dat het vergunningverlenend bestuursorgaan voorwaarden

kan verbinden aan een vergunning en specifieert daarbij de vereisten waaraan deze moeten

voldoen. De opgelegde voorwaarden moeten volgens deze bepaling voldoende precies en redelijk

zijn in verhouding tot de vergunde handelingen, en verwezenlijkt kunnen worden door enig toedoen

van de aanvrager.

Vergunningsvoorwaarden mogen niet tot gevolg hebben dat de uitvoering van de vergunde

handelingen afhankelijk gesteld wordt van een bijkomende beoordeling door de overheid.

Voorwaarden mogen evenmin zo worden geformuleerd dat zij de aanvrager van de vergunning

toelaten om de aanvraag naar goeddunken aan te passen, en ze mogen geen beoordelingsruimte

laten aan de begunstigde van de vergunning (Parl. St. Vl. Parl, 2008-09, nr. 2011/1, 116).

De materiële motiveringsplicht houdt in dat er voor elke bestuurshandeling rechtens aanvaardbare

motieven moeten bestaan. Dit betekent onder meer dat die motieven steunen op werkelijk

bestaande en concrete feiten die relevant zijn en met de vereiste zorgvuldigheid door het bestuur

werden vastgesteld.

Page 11: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

11

Bovendien moet de overheid de gegevens die in rechte en in feite juist zijn, correct en zorgvuldig

beoordelen en op grond van deze gegevens in redelijkheid tot een beslissing komen. De Raad kan

zich, wat de beoordeling van de zaak betreft, niet in de plaats stellen van het bestuur, maar kan

wel nagaan of diens beoordeling met de vereiste zorgvuldigheid is gebeurd.

2.2

Uit de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij de vergunning verleent onder de

voorwaarden die in het besluit van het college van burgemeester en schepenen van Lier zijn

opgenomen, waaronder de voorwaarden die zijn opgenomen in het advies van het Agentschap

Wegen en Verkeer (hierna AWV). Eén van deze voorwaarden luidt als volgt:

“De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren langs de weg van laagste categorie, nl.

de gemeentestraat Guido Gezellelaan en dit zo ver mogelijk van het kruispunt N10/Guido

Gezellelaan verwijderd. Enkel 3 toegangen voor de zachte weggebruiker naar de

brievenbussen langs de N10 kunnen toegelaten worden. De rest van het perceel dient

fysisch afgesloten te worden op de grens van het openbaar domein.”

De bestreden beslissing verwijst enkel naar het voorwaardelijk gunstig advies van het AWV, maar

bevat voor het overige niet de minste beoordeling van dit advies. Het is op grond van de motieven

van de bestreden beslissing niet te achterhalen of de verwerende partij van oordeel is dat het

aangevraagde meteen vanaf de aanvraag voldeed aan die voorwaarde, zoals de tussenkomende

partij voorhoudt. Indien dat het geval zou zijn, valt ook niet in te zien om welke reden de verwerende

partij die voorwaarde aanhoudt in de bestreden beslissing.

Er kan dus enkel worden vanuit gegaan dat de verwerende partij ofwel geen aandacht heeft

besteed aan de voorwaarde die ze heeft opgelegd, ofwel van oordeel was dat het aangevraagde

niet voldeed aan de voorwaarde die is opgenomen in het advies van het AWV.

In beide gevallen is de vaststelling dat de voorwaarde die is opgelegd in de bestreden beslissing

en die de aanvrager verplicht om het aangevraagd woonproject te ontsluiten “zo ver mogelijk van

het kruispunt N10/Guido Gezellelaan verwijderd” niet voldoet aan de vereisten van artikel 4.2.19,

§2 VCRO. De voorwaarde behelst immers een beoordeling die wordt overgelaten aan de

begunstigde van de vergunning.

Het eerste onderdeel is gegrond.

3.

3.1

De tussenkomende partij betwist het belang van de verzoekende partijen bij het aanvoeren van het

tweede onderdeel.

Het tweede onderdeel houdt verband met de beoordeling van het mobiliteitsaspect in de bestreden

beslissing, dat door de verzoekende partijen ook wordt aangehaald als hinderlijk aspect in de

uiteenzetting van hun belang. De exceptie van de tussenkomende partij kan niet aangenomen

worden.

3.2

De verwerende partij kan niet tegelijk het mobiliteitsaspect op een punt ongunstig beoordelen en

vaststellen dat een onderdeel van de aanvraag moet aangepast worden, om vervolgens toch een

vergunning te verlenen die de aanvrager op geen enkele wijze verplicht tot enige aanpassing. Dit

staat gelijk met een tegenstrijdigheid tussen de motieven in de bestreden beslissing en het

beschikkend gedeelte.

Page 12: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

12

Het tweede onderdeel is gegrond.

4.

Het middel is in al zijn onderdelen gegrond.

De vraag van de tussenkomende partij tot het toepassen van de bestuurlijke lus zal worden

beoordeeld onder titel VII.

B. Tweede en derde middel

Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partijen voeren in het tweede middel de schending aan van artikel 4.3.1, §1 en §2

iuncto artikel 1.1.4 VCRO, van de materiële en formele motiveringsplicht en van het

zorgvuldigheidsbeginsel.

Zij zetten uiteen:

“…

Zoals reeds aangehaald onder de titel ‘belang’ zullen verzoekende partijen geconfronteerd

worden met een onaanvaardbare hinder ten gevolge van de realisatie van het

voorgenomen project. Toetsing van dit project aan de beginselen van de goede ruimtelijke

ordening geeft te kennen dat het project hier niet verenigbaar mee is. Deze probleempunten

werden in de administratieve beroepsprocedure reeds aangehaald. Bij nazicht van de

bestreden beslissing stellen verzoekende partijen vast dat (i) of bepaalde punten niet

behandeld worden (formele motiveringsplicht) (ii) of bepaalde punten beoordeeld worden

op basis van onjuiste feitelijke omstandigheden (materiële motivering).

Het betreft het volgende:

één. Ernstige privacy-hinder.

Goede ruimtelijke ordening

Het voorgenomen project grenst op 2 plaatsen aan de percelen van verzoekende partijen.

Voor wat de heer Boey betreft, wordt urban villa F op maar liefst 3 meter van de

perceelsgrens ingepland (of 4 meter na naleving van de voorwaarde). Aan de zijde van de

heer Hintjens betreft het dan weer het appartementsgebouw A dat op 4 meter wordt

voorzien. Beide gebouwen zijn zo ontworpen dat de terrassen zich o.a. in de zijgevelgrens

bevinden.

Anders gezegd, de terrassen kijken uit op de percelen van verzoekende partijen. Visueel

ziet dit eruit als volgt:

Dat inkijk en privacy-hinder in de hand wordt gewerkt door de realisatie van het

voorgenomen project spreekt op basis van deze visualisaties voor zich.

Niettegenstaande het inpandige terrassen betreft, heeft dit niet tot gevolg dat de

inkijkmogelijkheden en privacy-hinder hierdoor tot een aanvaardbaar niveau worden

beperkt.

Ten gevolge van de configuratie van de gebouwen en de terrassen die zich recht op de

eigendommen van verzoekende partijen bevinden, is de inkijk en privacy-hinder werkelijk

Page 13: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

13

onaanvaardbaar. De bestaande groenbuffering zal door het voorgenomen project trouwens

geheel verdwijnen.

Bestreden beslissing

In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over privacy-hinder. Het ontbreken

van een motivering ter zake leidt tot een schending van de formele motiveringsplicht. Dit is

des te meer het geval op de inhoud van het advies van de PSA (stuk 6) die verzoekende

partij volgende op dit punt:

‘De terrassen op alle verdiepingen leveren dan ook een onvermijdelijke inkijk op de

aanpalende perceel. De bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt

worden als motivatie om de inkijk te minimaliseren.’

twee. Schaduwhinder.

Goede ruimtelijke ordening

In navolging van de privacy-hinder zullen verzoekende partijen door de specifieke

configuratie van de gebouwen, maar vooral ook door de té dichte inplanting bij de

perceelgrens, te kampen krijgen met een enorme schaduwhinder. De ergste vorm van

schaduw zal zich voordoen op de eigendom van de heer Hintjens.

De gebouwen van 10 meter hoog zullen erg veel schaduw werpen op de woning (living) en

de tuin van verzoekende partij, maar ook op het zwembad. Het is uiteraard vanzelfsprekend

dat cliënt zijn tuin zo heeft ingericht om ten volle te kunnen genieten van de tuin en de zon.

Dit zal na realisatie van het project niet meer mogelijk zijn.

Bestreden beslissing

In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over de gevreesde

schaduwhinder. Het ontbreken van een motivering ter zake leidt tot een schending van de

formele motiveringsplicht.

drie. Schaal – omvang - verschijningsvorm.

Goede ruimtelijke ordening

Een blik op de onmiddellijke omgeving toont onmiddellijk aan dat deze gekenmerkt wordt

door eengezinswoningen. Een en ander is ook eenvoudig te verklaren door het feit dat

voorheen een verkavelingsvergunning voor handen was die de ordening bepaalde.

Wanneer deze typologie van de omliggende bebouwing wordt vergeleken met hetgeen de

aanvrager beoogt te realiseren, moet tot de conclusie gekomen worden dat het project zich

hier niet laat inpassen.

Vooreerst betreft het een veel te grootschalig project voor een buurt die bestaat uit

eengezinswoningen. Het project is gewoonweg te omvangrijk.

Daarnaast vinden de individuele gebouwen van het voorgenomen project hun gelijke niet

binnen de onmiddellijke omgeving. Ook naar schaal toe is het project niet vergunbaar.

Het is gewoonweg ondenkbaar dat een zorgvuldige vergunningverlenende overheid van

oordeel kan zijn dat de grote meergezinswoningen in overeenstemming zijn met de

bestaande bebouwing. Een blik in de straat toont in ieder geval het tegendeel aan:

Page 14: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

14

Louter ten overvloede merken verzoekende partijen ook op dat, los van de bouwtypologie,

het project geen rekening gehouden heeft met de bouwstijl, dewelke haaks staat op de

bestaande.

Bestreden beslissing

De bestreden beslissing deelt de beoordeling van het voorgenomen project naar schaal-

omvang-verschijningsvorm in naargelang het gaat om de urban villa’s of om blok B.

Inzake de urban villa’s wordt de beoordeling louter beperkt tot de stelling dat het uitzicht

vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de verkaveling. Er wordt zodoende niets

gesteld over het verschil in schaal. Dit leidt tot een schending van de formele

motiveringsplicht.

Wat de verschijningsvorm betreft, staat de bestreden beslissing haaks op de feitelijke

toestand ter plaatse. Verzoekende partijen hebben in hun administratief beroep nét

aangetoond dat de hypermoderne verschijningsvorm van het voorgenomen project

geenszins in overeenstemming is met de bestaande toestand in de omgeving. De

bijgevoegde foto’s tonen dit afdoende aan. De motivering van de verwerende partij is dan

ook geheel in strijd met de realiteit. De materiële motiveringsplicht wordt dan ook miskend.

Inzake blok B wordt enkel en alleen een beoordeling uitgewerkt op basis van de schaal.

Hierbij wordt de aanvaardbaarheid uitgewerkt op basis van een vergelijking met andere

KMO’s en kleinhandelsgebouwen. Verwerende partij maakt met deze motivering op

absolute wijze abstractie van de naastgelegen woning van verzoekende partij. Het spreekt

voor zich dat bij de beoordeling van de schaal in eerste orde naar de naastgelegen percelen

wordt gekeken. Verwerende partij miskent hiermee de materiële motiveringsplicht.

vier. Mobiliteit.

Goede ruimtelijke ordening

Op het vlak van mobiliteit doen er zich naar oordeel van verzoekende partijen een aantal

manifeste problemen voor.

Vooreerst is het project onverenigbaar met de onmiddellijke omgeving op het vlak van

mobiliteitsdruk. Zoals hoger aangegeven, worden maar liefst 64 wooneenheden

gerealiseerd met het voorgenomen project. In de huidige tijd beschikt bijna elk gezin over

2 wagens. Dit wil concreet zeggen dat op langsheen de Guido Gezellelaan per dag meer

dan 100 auto’s en zodus minstens 200 verkeersbewegingen per dag zullen bijkomen. Een

blik ter plaatse geeft onmiddellijk aan dat de Guido Gezellelaan een smallere baan is die in

ieder geval een dergelijke bijkomende capaciteit niet kan verdragen. Dit betreft immers

reeds de toegangsweg naar de bestaande verkavelingen en is zodus op vandaag zeer

intens gebruikt. Daarenboven buigt de G. Gezellelaan af en is zij door de aanwezigheid van

verkeersblokken niet zo gemakkelijk toegankelijk. Een bijkomende druk van een dergelijke

hoeveel verkeersbewegingen kan door deze weg niet gedragen worden.

Daarnaast heeft het project zonder meer in onvoldoende parkeerplaatsen voorzien. De

aanvrager heeft immers louter bewonersparkeerplaatsen op het projectgebied ingetekend.

Nergens werd rekening gehouden met bezoekers. Niet alleen kan de vraag gesteld worden

of het aantal parkeerplaatsen voor de bewoners wel toereikend is, in ieder geval is er in de

totaliteit sprake van een manifest tekort. Het is immers niet zo dat het louter cijfermatig

voldoen aan de voorschriften van een verordening dat een project zonder meer aan het

feitelijk vereiste aantal parkeerplaatsen voldoet. Dit is in casu geenszins het geval. Door

het bezoekersparkeren niet op eigen terrein te voorzien, wordt dit geheel afgewenteld op

Page 15: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

15

het openbaar domein. De Guido Gezellelaan en de bewoners aldaar zullen hiervan de dupe

zijn. De afwenteling van een parkeerdruk op het openbaar domein is onaanvaardbaar. De

PSA gaf dit trouwens ook aan in zijn advies:

‘Er ontbreken dus een aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen

zijn.’

Tot slot is ook onvoldoende nagedacht over het aspect ‘verkeersveiligheid’. Het

voorgenomen project voorziet in 3 in- en uitritten. Verzoekende partijen stellen vast dat

plaats van aantakking aan de openbare weg veel vragen oproept. Het is immers zo dat één

van de opritten uitkomt op een rondpunt.

Dit is uiteraard geenszins aangeraden. Dit zal enkel en alleen maar tot verkeersonveilige

situaties leiden. Daarnaast wordt een tweede oprit voorzien onmiddellijk na (of voor) een

wegversmalling.

Dergelijke wegversmallingen leiden veelal tot onaangename verkeerssituaties waarbij de

automobilisten eerder gejaagd zijn. Op die locatie een oprit inplanten is niet aangewezen.

Verzoekende partijen wijzen nogmaals op het feit dat de aanvrager een loutere

mechanische toepassing gemaakt heeft van de stedenbouwkundige verordening. Een

stedenbouwkundige verordening betreft een minimumnorm die te allen tijde moet getoetst

worden aan de concrete noden van een project. Indien de aanvrager een dergelijk

grootschalig project wenst te realiseren, dient hij ook een realistische inschatting van de

parkeerbehoefte te maken. Voorzien in 1,3 parkeerplaatsen per woongelegenheid is

manifest ontoereikend. Een vergunning op basis hiervan afleveren is gewoonweg

onzorgvuldig.

Voor de volledigheid benadrukken verzoekende partijen ook dat voor een verordening het

principe van artikel 4.3.1 §2, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan

worden toegepast. Het is inderdaad zo dat, in geval een RUP in zeer gedetailleerde

voorschriften voorziet, de toets aan de goede ruimtelijke ordening voor dat gebied reeds

wordt geacht te zijn doorgevoerd op planologisch niveau. In geval van stedenbouwkundige

verordeningen kan deze redenering niet naar analogie doorgetrokken worden. Deze

verordening is van toepassing voor het gehele grondgebied van de stad Lier. Een

onderzoek naar de plaatselijke gesteldheid van het projectgebied is hierbij niet gebeurd.

Het loutere feit dat de aanvraag voldoet aan de minimumnorm inzake het aantal

parkeerplaatsen maakt de aanvraag zodus nog niet per se vergunbaar.

Geheel ten overvloede, maar daarom niet minder relevant, wijzen verzoekende partijen

erop dat er in de nabije toekomst slechts nog 2 ontsluitingen voor de gehele wijk ter

beschikking zullen zijn. De ontsluiting langsheen de spoorweg zal immers verdwijnen

wegens de komst van een fietsostrade.

De 2 overige ontsluitingen, waaronder deze aan de woningen van verzoekende partijen zal

zodus hoe dan ook bijkomend belast worden. De komst van het voorgenomen project kan

dan ook in geen geval gedragen worden door de Guido Gezellelaan.

Bestreden beslissing

In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over (i) de mobiliteitsdruk, (ii) de

verkeersveiligheid en (iii) de toekomstige veranderingen inzake ontsluiting. Doordat bij de

beoordeling van de goede ruimtelijke ordening abstractie gemaakt wordt van deze punten,

wordt de formele motiveringsplicht miskend.

Page 16: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

16

Ook de materiële motiveringsplicht wordt door verwerende partij miskend inzake het aspect

parkeren, alsook getuigt deze motivering van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk

handelen.

Zoals door verzoekende partijen werd aangehaald, beschikt het voorgenomen project niet

over bezoekersparkeerplaatsen. Naar oordeel van verwerende partij is dit geen probleem,

nu op de openbare weg kan geparkeerd worden. Het is gewoonweg onaanvaardbaar,

onredelijk en onzorgvuldig dat de parkeerdruk geheel wordt afgewenteld op het openbaar

domein, vooral omdat enkel de Antwerpsesteenweg hiervoor zou kunnen dienen. De aldaar

beschikbare ruimte is ontoereikend om een dergelijke parkeerdruk op te vangen. De

motivering in de bestreden beslissing kan dan ook niet als afdoende beschouwd worden.

Het staat zodoende ontegensprekelijk vast dat het voorgenomen project in geen enkel

opzicht kon worden vergund wegens een manifeste onverenigbaarheid met de goede

ruimtelijke ordening. De motivering die door verwerende partij is aangebracht is dan ook op

een aantal punten onbestaande, dan wel ontoereikend en feitelijk fout. Deze handelswijze

getuigt van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk handelen.

Los van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening en de hierbij horende gebrekkige

argumentatie, stellen verzoekende partijen vast dat verwerende partij geheel voorbijgegaan

is aan de door verzoekende partijen opgeworpen argumenten. De bestreden beslissing

bevat niet de minste vorm van motivering omtrent de door hen opgeworpen punten, zodat

het voor verzoekende partijen ook onmogelijk is om na te gaan waarom hun argumenten

werden verworpen.

…”

De tussenkomende partij repliceert:

“…

Wat betreft de vermeende privacy-hinder

In de bestreden beslissing staat evenwel beschreven dat verwerende partij zich niet

aansluit bij het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, onder meer gelet

op de tijdens de hoorzitting neergelegde nota. En dit al op de eerste pagina van de

bestreden beslissing. Het luidt immers:

“Tijdens de hoorzitting werd een nota van de aanvrager neergelegd.

De deputatie sluit zich niet aan bij het verslag van de provinciaal steenbouwkundig

ambtenaar van 26 juli 2018 gelet op de onderstaande motivering en gelet op de tijdens

de hoorzitting neergelegde stukken.”

De verwerende partij verwijst dus zowel naar de onderstaande motivering als eveneens

naar de tijdens de hoorzitting neergelegde stukken.

In deze nota heeft tussenkomende partij uitvoerig uiteengezet dat van inkijk en de

bijhorende privacy-hinder geenszins sprake kan zijn:

Bezwaarlijk kunnen verzoekende partijen aanvoeren dat het verslag van de provinciaal

stedenbouwkundig ambtenaar niet weerlegd wordt door verwerende partij, te meer daar zij

zich de argumentatie van tussenkomende partij eveneens expliciet eigen maakt.

Page 17: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

17

Hierover valt in het verzoekschrift, niet onverwacht, helemaal niets te lezen.

Doordat verwerende partij in de bestreden beslissing uitdrukkelijk aanvoert dat zij “gelet op

de tijdens de hoorzitting neergelegde nota” zich niet aansluit bij de motieven van de

provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, sluit zij zich aan bij de motieven uit de

neergelegde nota en maakt zij zich die eigen.

Aangezien uit boven geciteerde motieven blijkt dat er van overdreven privacy-hinder

absoluut geen sprake kan zijn, heeft verwerende partij dit hinderaspect niet uitvoerig

behandeld:

Aangezien verwerende partij in de bestreden beslissing niet dieper ingaat op de vermeende

privacy-hinder, kan niet anders dan besloten worden dat zij de vermeende privacy-hinder

als irrelevant beschouwt en bijgevolg niet verder in concreto heeft besproken, gelet zij zich

zoals eerder al aangegeven heeft aangesloten bij de stukken en nota van tussenkomende

partij en hetgeen daaromtrent uiteengezet.

Zij heeft aldus de bovenstaande weerleggingen zich eigen gemaakt in de bestreden

beslissing, om te beoordelen dat de grieven hieromtrent in het verslag van de POA en naar

aanleiding van de bezwaren uit het openbaar onderzoek, zonder de minste grond zijn.

Deze criteria dienen bij het beoordelen van een vergunningsaanvraag slechts in

rekening te worden gebracht voor zover ze noodzakelijk en relevant zijn (Zie B.

ROELANDTS en P.-J. DEFOORT, “Ruimtelijke ordening anno 2009: nieuwe regels, nieuwe

vragen” T.R.O.S. 2009, 113, voetnoot 289).

In dit geval oordeelde de vergunningverlenende overheid dan ook impliciet doch terecht

dat het aandachtspunt waar verzoekende partijen melding van maken, niet relevant was en

dus geen verdere zeer concrete beoordeling behoefde.

Zij kon volstaan met te verwijzen naar de nota van de aanvrager zoals neergelegd op de

hoorzitting evenals door het overnemen van de voorwaarden opgelegd in de

vergunningsbeslissing door de stad Lier.

Eén van de voorwaarden luidt immers:

“Urban villa F moet op min 4 m van de linker perceelgrens voorzien worden, bijgevolg

moeten urban villa’s C D, E en F 1 m naar rechts opgeschoven worden”

De verwerende partij acht dus dat een afstand voor zowel de urban villa’s als de

appartementen op 4 meter van de perceelgrens afdoende is om de privacy te waarborgen.

Deze voorwaarde wordt niet besproken door verzoekers.

De beoordeling van de verwerende partij op vlak van privacy is niet kennelijk onredelijk.

Wat betreft de vermeende schaduwhinder

De vermeende schaduwhinder is evenmin behandeld in de bestreden beslissing.

Page 18: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

18

In randnummers 12 en 13 is reeds uitvoerig uiteengezet dat bij de beoordeling van een

vergunningsaanvraag de criteria van de goede ruimtelijke ordening slechts in rekening

moeten te worden gebracht voor zover ze noodzakelijk en relevant zijn.

Het hoeft weinig betoog dat van schaduwhinder in casu geen sprake is daar tussen de

eigendom van dhr. HINTJENS en het appartementsgebouw A hoogstammige bomen staan

dewelke even hoog of sommige zelfs hoger reiken dan de te voorziene gebouwen.

Het zijn deze hoogstammige bomen die thans reeds al schaduw werpen op de tuinzone

van dhr. HINTJENS. Op onderstaande afb. wordt dit duidelijk geïllustreerd.

(afbeelding)

De foto’s van de omgeving bevinden zich tevens in het aanvraag dossier zodat de

verwerende partij dit dus duidelijk heeft kunnen vaststellen en beoordelen als een niet

relevant aspect.

Voorhouden dat dhr. HINTJENS zijn tuin zo heeft ingericht “om ten volle te kunnen genieten

van de tuin en de zon”, is dan ook los van alle realiteit.

Bovendien heeft de getrapte inplanting van het appartementsgebouw als gevolg dat de

bouwhoogte van 10 meter zich bevindt op een afstand van ongeveer 20 meter tot de

perceelgrens en ongeveer 50 meter tot diens zwembad! Gewag maken van ernstige

schaduwhinder is dan ook niet realistisch.

Zelfs indien het appartementsgebouw zou zorgen voor een beetje meer schaduwvorming

(quod certe non), is dit verwaarloosbaar gezien de schaduwvorming welke thans

veroorzaakt wordt door de hoogstammige bomen op het perceel van verzoeker en gezien

de beperkte periode van schaduwvorming. Het appartementsgebouw wordt oostelijk van

de woning van dhr. HINTJENS ingepland waardoor deze enkel in de voormiddag

theoretisch en kortstondig enige schaduwhinder zou kunnen ondervinden.

In het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar wordt, wat betreft de

vermeende schaduwhinder, dan ook geen enkel hinderaspect opgenomen.

Wederom oordeelde de vergunningverlenende overheid dan ook impliciet doch terecht dat

het aandachtpunt waar verzoekende partijen melding van maken, niet relevant was en dus

geen verdere zeer concrete beoordeling behoefde.

Daarenboven heeft Uw Raad in het verleden bepaald dat het aan de verzoekende partij

toekomt concreet aan te tonen dat de verwerende partij op een foutieve of kennelijk

onredelijke wijze mogelijke relevante aandachtspunten niet in de beoordeling van de goede

ruimtelijke ordening heeft opgenomen:

Het hoeft weinig betoog dat het loutere argument dat het om een hoog gebouw gaat, zonder

rekening te houden met de aanwezige begroening op eigen terrein, niet volstaat.

Wat betreft deze beoordeling lijken verzoekende partijen bovendien ook uit het oog verloren

dat Uw Raad in de uitoefening van het haar opgedragen wettigheidstoezicht diens

beoordeling van de feiten en van de eisen van een goede ruimtelijke ordening niet in de

plaats kan stellen van die van de bevoegde administratieve overheid, die daarbij over een

discretionaire bevoegdheid beschikt.

Page 19: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

19

Onder het mom van een schending van het motiveringsbeginsel (quod non in casu), wordt

hier van Uw Raad gevraagd Uw beoordeling van de feiten en van de eisen van een goede

ruimtelijke ordening in de plaats te stellen van die van verwerende partij.

Dit is niet toelaatbaar.

Wat betreft de schaal, omvang en verschijningsvorm

- BETREFT DE URBAN VILLA’S

Er wordt niets gezegd over het verschil in schaal, aldus verzoekers

Nochtans lezen we in de bestreden beslissing:

“De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de

omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de

verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het

kader van het ruimtelijk rendement.”

Deze overweging is eensluidend aan het verslag van de PSA. Er ligt dus weldegelijk een

motivering voor.

Bovendien tonen verzoekers nergens aan dat deze urban villa’s passen in het kader van

de bevordering van het ruimtelijk rendement, zoals ondertussen wél ingeschreven in artikel

4.3.1 VCRO als te beoordelen aspect van de ruimtelijke ordening en zoals betrokken in

deze overweging door verwerende partij.

De 4 urban villa’s beschikken over twee bouwlagen onder een plat dak. Derhalve is er geen

schaalbreuk met de eengezinswoningen in de Guido Gezellelaan. Verzoekers slagen er

niet deze beoordeling als kennelijk onredelijk, laat staan foutief, af te doen.

In de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier dd. 2

mei 2018 tot afgifte van de vergunning, werd evenmin gewag gemaakt van een schaalbreuk

van de urban villa’s met de onmiddellijke omgeving:

Daarenboven heeft verwerende partij in de bestreden beslissing gemotiveerd waarom

bouwblokken A en B, die over respectievelijk 4 en 3 bouwlagen beschikken, qua schaal in

de omgeving inpasbaar zijn.

Hieruit kan worden afgeleid dat de schaal van de urban villa’s, welke beschikken over twee

bouwlagen onder een plat dak, a fortiori inpasbaar is in de onmiddellijke omgeving.

- BETREFT BLOK B

Concreet stelt verwerende partij:

“De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de

Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de

grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3

bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.”

Page 20: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

20

Deze overweging is eensluidend aan het verslag van de PSA. Er ligt dus weldegelijk een

motivering voor.

Volgens verzoekende partijen zou bij de beoordeling van de schaal in de eerste plaatst

naar de naastgelegen percelen moet worden gekeken.

Dit is evenwel manifest onwaar.

Er bevindt zich ongeveer 100m (!) tussen de woning van verzoekende partijen en woonblok

B. Daarenboven bevinden de 4 urban villa’s zich tussen de woning van verzoekende

partijen en woonblok B. Deze zorgen voor een geleidelijke overgang van de zwaardere

bebouwing aan de Antwerspsesteenweg naar een ruime eengezinswoningen van de wijk

Zevenbergen.

Het loutere feit dat de woning van verzoekende partijen zich op het naastgelegen perceel

bevinden, betekent geenszins dat deze woning ipso facto tot de onmiddellijke omgeving

van woonblok B dient te worden gerekend.

Bouwblok B zal daarentegen langs de Antwerpsesteenweg gelegen zijn op een plaats die

gedomineerd wordt door de verschillende handelszaken welke over een gelijkaardige

bouwhoogte en –volume beschikken. Er wordt ook expliciet verwezen naar een

vergelijkbaar gebouw aanwezig richting Lier.

Verwerende partij heeft hier dan ook alles behalve onredelijk geoordeeld.

- BETREFT BLOK A

De verwerende partij stelt wat dit betreft, in afwijking van het verslag van de PSA:

“De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang

tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de

drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.”

Hieromtrent wordt in het verzoekschrift geen grief gelezen ter hoogte van dit middel.

Wat betreft de vermeende mobiliteitshinder

De wijze waarop het aantal vervoersbewegingen door verzoekende partijen berekend is, is

evenwel veel te simplistisch. Zij voeren aan dat elk gezin over 2 wagens beschikt waardoor

er elke dag 200 bijkomende verkeersbewegingen te verwachten zijn.

Zij vergeten dat veel bewoners geneigd zullen zijn de fiets te nemen door de veelheid van

handelszaken in de onmiddellijke omgeving van het woonproject. Het gebruik van de fiets

wordt door de veelheid aan fietsstallingen aangemoedigd (in totaal 186).

Daarnaast is het openbaar vervoer in de onmiddellijke omgeving zeer sterk aanwezig. Op

wandelafstand (minder dan 10min) zijn 11 busstations aanwezig. Daarnaast is het

treinstation van Lier eveneens makkelijk bereikbaar door de Antwerpsesteenweg af te

fietsen (10min). Ook zijn op wandelafstand verschillende andere voorzieningen aanwezig

(supermarkten m.o.m. een Albert Heijn, kledingzaken, …). Het valt dus te verwachten dat

veel mensen de wagen zullen laten staan en van het openbaar vervoer of de fiets zullen

gebruik maken.

Page 21: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

21

In tegenstelling tot de 200 vervoersbewegingen waarvan beroepsindieners gewag maken,

zijn er maximum 166 vervoersbewegingen per dag te verwachten.

Terecht merkt het college van burgemeester en schepenen in haar beslissing dd. 2 mei

2018 op dat de Guido Gezellelaan een gemeenteweg is en de categorie ‘lokale weg type

II, lokale gebiedsontsluitingswegen – wijkverzamelstraat’ heeft. De hoofdfuncties van lokale

wegen betreffen bovendien verbinden, ontsluiten en toegang geven.

Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen waarom het beperkt aantal

vervoersbewegingen niet verdragen zou kunnen worden door de Guido Gezellelaan. Laat

staan dat dit door verwerende partij in de bestreden beslissing uitvoerig gemotiveerd zou

moeten worden.

Voorts voeren verzoekende partijen aan dat verwerende partij louter mechanisch

toepassing maakt van de stedenbouwkundige verordening zonder rekening te houden met

de concrete noden van het project. Ook al voorziet het aangevraagde volgende de

stedenbouwkundige verordening in voldoende parkeerplaatsen, wordt onvoldoende

rekening gehouden met parkeerbehoefte van bezoekers waardoor de parkeerdruk op de

openbare weg zal toenemen.

Verzoekende partijen staven hun bewering onder andere op volgende passage van het

verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar:

“Er ontbreken dus een aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen

zijn.”

De aanvraag voldoet aan de parkeernorm welke in de stedenbouwkundige verordening

opgenomen is daar het project voorziet in 83 parkeerplaatsen voor 64 woonentiteiten.

Natuurlijk is het vereiste minimumaantal parkeerplaatsen zo berekend de parkeerdruk van

zowel bewoners als bezoekers te kunnen dragen.

Desalniettemin heeft verwerende partij gemotiveerd dat het aangevraagde in voldoende

parkeerplaatsen voorziet daar “de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte

aan de Guido Gezellelaan voldoende is om het parkeren door bezoekers op te vangen.”

Verzoekende partijen kunnen niet bijgetreden wanneer deze aanvoeren dat het “onredelijk,

onaanvaardbaar en onzorgvuldig is” om de parkeerdruk geheel af te wentelen op het

openbaar domein.

Verzoekende partijen lijken uit het oog te verliezen dat een heel groot deel van parkeerdruk

reeds opgevangen wordt op het eigen terrein, daar de aanvraag aan de parkeerverordening

voldoet. Het merendeel van de tijd zal het voorziene aantal parkeerplaatsen bovendien

volstaan om de bijkomende parkeerdruk van de bezoekers te ondervangen.

In het geval de voorziene parkeerplaatsen onvoldoende zijn, kan de bijkomende

parkeerdruk ondervangen worden door de het openbaar domein.

Indien verzoekende partijen menen dat dit onredelijk, houden zij geen rekening met de in

de omgeving bestaande toestand.

Page 22: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

22

Gezien de ligging van het aangevraagde, kan probleemloos gebruik gemaakt worden van

de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg om de bijkomende parkeerdruk te

ondervangen. Daarenboven kunnen zeer veel wagens zich in deze parkeerstrook parkeren.

(afbeeldingen)

Zelfs indien de parkeerdruk niet op het eigen terrein of op de parkeerstrook naast de

Antwerpsesteenweg ondervangen kan worden, kan gebruik gemaakt worden van de Guide

Gezellelaan.

Verzoekende partijen voeren aan dat dit onmogelijk is, maar staven deze bewering

allerminst.

Daarenboven pretenderen verzoekende partijen of de volledige parkeerdruk op de Guido

Gezellelaan afgewenteld zal worden, hetgeen allerminst verwacht mag worden.

Door te stellen dat het onaanvaardbaar is de parkeerdruk van de bezoekers af te wentelen

op de openbare weg, plaatsen de verzoekende partijen hun eigen appreciatie van de

hinderlijke impact van de aanvraag tegenover die van de verwerende partij. Zij maken het

niet aannemelijk dat de verwerende partij de hinder op grond van onjuiste gegevens of

kennelijk onredelijk beoordeeld heeft.

De andersluidende en gemotiveerde beoordeling inzake mobiliteit van de verwerende partij

is niet kennelijk onredelijk en kan dan ook niet dienend zijn als vernietigingsgrond voor de

bestreden beslissing.

…”

De verzoekende partijen dupliceren:

“…

één. Ernstige privacy-hinder.

Tussenkomende partij leest in de beslissing zaken die er niet staan.

Vooreerst kan pas gesteld worden dat een vergunningverlenende overheid zich een

welbepaalde argumentatie eigen maakt indien deze (i) wordt weergegeven en (ii) dit

uitdrukkelijk zo in de bestreden beslissing wordt opgenomen. In casu is dit niet het geval.

Daarnaast rust op de vergunningverlenende overheid een bijkomende verzwaarde

motiveringplicht in geval zij geconfronteerd wordt met een negatief verslag van de PSA.

Wanneer zij vaststelt dat de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar het bezwaar van

de verzoekende partij gegrond acht en de inwilliging van het administratief beroep voorstelt,

moet de verwerende partij des te nauwkeuriger motiveren waarom zij in afwijking van het

verslag tot de afgifte van de vergunning beslist. Onder de titel ‘goede ruimtelijke ordening’

wordt met geen woord gerept over de privacy-hinder en ook het zinnetje ‘gelet op de tijdens

de hoorzitting neergelegde stukken’ kan onmogelijk volstaan.

Tot slot gaat tussenkomende partijen maar al te gemakkelijk voorbij aan het feit dat

verzoekende partij uitdrukkelijk op een probleem gewezen hebben. Ondanks dat de

motiveringsplicht dit vereist, wordt hieraan geen enkele aandacht besteed.

twee. Schaduwhinder.

Page 23: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

23

Tussenkomende partij geeft uitdrukkelijk toe dat de bestreden beslissing geen enkele

motivering hieromtrent bevat. Echter zou dit in de ogen van tussenkomende partij niet

relevant zijn in het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening.

Verzoekende partijen kunnen ter zake alleen maar verwijzen naar hetgeen hoger werd

aangegeven. Indien een vergunningverlenende overheid uitdrukkelijk op een welbepaalde

problematiek van het aanvraagdossier gewezen wordt, dient zij dit aspect hoe dan ook te

onderzoeken. Het resultaat van dit onderzoek dient vervolgens uit de beslissing te blijken.

In casu is verwerende partij manifest tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen.

drie. Schaal – omvang - verschijningsvorm.

Het is zeer opvallend dat tussenkomende partij de verenigbaarheid van het voorgenomen

project op het vlak van de schaal – omvang – verschijningsvorm gaat beoordelen vanuit elk

gebouw individueel.

Dit kan uiteraard niet. De aanvraag dient in haar totaliteit te worden onderzocht, ook naar

bv. schaal toe. Het is dit totale project dat naar schaal en omvang moet vergeleken worden

met de onmiddellijke omgeving. Hoe tussenkomende partij deze omgeving ook maar al te

graag voorstelt, bestaat deze in essentie uit eengezinswoningen die niet kunnen

gelijkgesteld worden met een dergelijk gigantisch project.

vier. Mobiliteit.

Tussenkomende partij gaat in haar verweer enkel in op de parkeerplaatsen / parkeerdruk.

Echter werden door verzoekende partijen diverse problemen inzake mobiliteit opgeworpen.

Hierop wordt zodus geen verweer gevoerd.

Wat de parkeerplaatsen betreft merken verzoekende partijen op dat (i) een verordening

een minimumnorm betreft en nog steeds per project moet onderzocht worden hoeveel

parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, (ii) een dergelijk project geen parkeerdruk naar het

openbaar domein mag afwentelen en (iii) er geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien

worden.

Naar parkeerplaatsen toe voldoet het project niet aan de vereisten van de goede ruimtelijke

ordening. Het verweer van tussenkomende partij kan niet van het tegendeel overtuigen.

Het staat zodoende ontegensprekelijk vast dat het voorgenomen project in geen enkel

opzicht kon worden vergund wegens een manifeste onverenigbaarheid met de goede

ruimtelijke ordening. De motivering die door verwerende partij is aangebracht is dan ook op

een aantal punten onbestaande, dan wel ontoereikend en feitelijk fout. Deze handelswijze

getuigt van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk handelen.

…”

2.

De verzoekende partijen voeren in het derde middel de schending aan van artikel 4.7.23, § 1

VCRO, van de formele en materiële motiveringsplicht en van het zorgvuldigheidsbeginsel.

Ze zetten uiteen:

Page 24: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

24

“…

Het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar is zeer duidelijk. De

vergunning kon niet worden afgeleverd omwille van 4 redenen, zijnde (i) mobiliteit, (ii)

schaal, (iii) ruimtegebruik en (iv) hinderaspecten.

Dit negatieve verslag leidt ertoe dat op verwerende partij een zwaardere motiveringsplicht

rust. Een weerlegging van het standpunt van de PSA zou moeten blijken uit de bestreden

beslissing.

Vastgesteld moet worden dat de bestreden beslissing geenszins voldoet aan de vereisten,

zoals bepaald in artikel 4.7.23 §1 VCRO:

- met geen woord wordt er gerept over de hinderaspecten die door de PSA worden

weerhouden. Inzake de onmiddellijke inkijk is geen motivering terug te vinden,

waardoor alleen al om die reden het middel gegrond is.

- omtrent de mobiliteit stelt de PSA dat het ontbreken van bezoekersparkeerplaatsen

problematisch is. Er wordt aangegeven dat dit moet worden voorzien.

Verwerende partij weerlegt dit standpunt door te verwijzen naar parkeerstroken op de

Antwerpsesteenweg. Deze motivering is uiteraard onvoldoende om het standpunt van

de PSA te weerleggen. Uit het verslag blijkt immers dat de openbare weg ontoereikend

is en dat het afwentelen op de openbare weg eigenlijk ook niet te verkiezen is.

- de PSA acht blok A onvergunbaar omwille van zijn omvang / schaal. Verwerende partij

bevestigt dit standpunt enerzijds, maar meent anderzijds toch dat het project

vergunbaar is omdat het zou leiden tot een buffering naar de Guido Gezellelaan. Dit

standpunt kan onmogelijk aanvaard worden als een weerlegging van de motivering van

de PSA. Niet alleen kan blok A niet als buffer aanzien worden, ook is deze motivering

geen antwoord op de visie dat blok A gewoonweg te groot is.

De motieven in de bestreden beslissing zijn ontoereikend om het standpunt van de PSA te

weerleggen.

…”

De tussenkomende partij repliceert:

“…

Verschillende van de vermeende motiveringsgebreken zijn reeds uitvoerig beschreven in

onderhavige schriftelijke uiteenzetting onder het tweede middel.

Vooreerst voeren verzoekende partijen aan dat in de bestreden beslissing met geen woord

gerept wordt over de vermeende privacy-hinder.

In randnummers 12 tot 13 is reeds uitvoerig beschreven dat verwerende partij, door in de

bestreden beslissing uitdrukkelijk aan te voeren dat zij “gelet op de tijdens de hoorzitting

neergelegde nota” zich niet aansluit bij de motieven van de provinciaal stedenbouwkundig

ambtenaar, zich aansluit bij de motieven uit de neergelegde nota en zich die eigen maakt.

Voorts zou verwerende partij er niet in slagen te weerleggen dat er een aantal

bovengrondse parkeerplaatsen ontbreken door deze parkeerdruk af te wentelen op de

Page 25: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

25

openbare weg. Uw Raad kan de uitvoerige weerlegging van dit vermeend

motiveringsgebrek lezen in randnummer 17.

Tenslotte menen verzoekende partijen dat verwerende partij de motiveringsplicht

geschonden heeft door te motiveren dat blok A vergunbaar is aangezien blok A leidt tot een

buffering naar de Guido Gezellelaan.

Dit standpunt kan niet aanvaard worden als weerlegging van de motivering van de

Provinciaal Stedenbouwkundig Ambtenaar, welke als volgt luidt:

“Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is

hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid

(64wo/ha) die niet in een residentiële woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard

worden.”

Uiteraard is het verslag van de provinciale stedenbouwkundig ambtenaar niet bindend voor

de verwerende partij, die nog steeds over een eigen appreciatiebevoegdheid beschikt.

Wanneer verwerende partij in haar beoordeling afwijkt van het ongunstig advies van de

provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, vereisen de motiveringsplicht en het

zorgvuldigheidsbeginsel dat zij haar beslissing op dit punt des te concreter en zorgvuldiger

motiveert, hetgeen zij evenwel gedaan heeft:

“De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang

tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de

drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.”

In tegenstelling tot hetgeen verzoekende partijen beweren, kan het bouwblok A, gezien

haar ligging, weldegelijk de drukte van de Antwerpsesteenweg bufferen.

Evengoed vormt het gebouw de overgang tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en

de Antwerpsesteenweg.

Beide argumenten verklaren waarom verwerende partij bouwblok A toelaatbaar acht,

ondanks het negatief.

…”

De verzoekende partijen dupliceren:

“…

De PSA heeft tal van punten aangekaart waarbij de onvergunbaarheid van het project wordt

aangetoond. Desalniettemin worden in de bestreden beslissing geen van deze punten van

kritiek weergegeven. Evenmin wordt op dienstige wijze gerepliceerd op de door de PSA

opgeworpen argumentatie. Dit kan uiteraard niet, te meer nu op verwerende partij een

verzwaarde motiveringsplicht rustte.

In het tweede middel werd reeds aangetoond dat de repliek van tussenkomende partij (i)

onjuist of (ii) onvoldoende is. De motivering in de bestreden beslissing is manifest

ontoereikend. De werkwijze van verwerende partij getuigt van een onzorgvuldig handelen.

…”

Page 26: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

26

Beoordeling door de Raad

1.

Het tweede en derde middel houden verband met de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening

in de bestreden beslissing, waarbij wordt verwezen naar het andersluidend verslag van de

provinciale stedenbouwkundige ambtenaar.

2.

De Raad kan zijn beoordeling van de eisen van de goede ruimtelijke ordening niet in de plaats

stellen van die van de bevoegde overheid. Hij kan in de uitoefening van het hem opgedragen

wettigheidstoezicht wel nagaan of de vergunningverlenende overheid de haar ter zake toegekende

appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, met name of zij is uitgegaan van de juiste

feitelijke gegevens, of zij deze correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan in redelijkheid

tot haar besluit is kunnen komen.

3.

Artikel 4.7.23, §1, eerste lid VCRO bepaalt dat de verwerende partij haar beslissing over het

administratief beroep neemt op basis van het verslag van de provinciale stedenbouwkundige

ambtenaar en nadat zij, of haar gemachtigde, de betrokken partijen, op hun verzoek, schriftelijk of

mondeling heeft gehoord.

Uit deze bepaling volgt onder meer dat de verwerende partij de standpunten in het verslag van de

provinciale stedenbouwkundige ambtenaar bij haar beoordeling over de aanvraag moet betrekken.

4.

Om te voldoen aan de formele motiveringsplicht moet een vergunningverlenende overheid de met

de ruimtelijke ordening verband houdende redenen vermelden waarop zij haar beslissing steunt,

zodat een belanghebbende met kennis van zaken de beslissing kan aanvechten. Er kan slechts

rekening gehouden worden met de motieven vermeld in de bestreden beslissing, die bovendien

afdoende moeten zijn.

Indien de verwerende partij andersluidend oordeelt dan in het advies van het verslag van de

provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, neemt ze een niet-evidente beslissing, waardoor

strengere eisen kunnen worden gesteld aan de verplichting tot formele motivering en

zorgvuldigheid. Strengere eisen aan de voormelde verplichtingen gelden ook indien tijdens de

administratieve procedure bezwaren en opmerkingen zijn geformuleerd aangaande een relevant

en te beoordelen aspect.

5.

In de onderliggende zaak rijst vooreerst de vraag of de tussenkomende partij kan gevolgd worden

dat bij de beoordeling van de wettigheid van de bestreden beslissing rekening moet gehouden

worden met de nota die zij heeft neergelegd tijdens de hoorzitting.

Vooreerst moet worden opgemerkt dat een motivering door verwijzing naar andere stukken enkel

een afdoende motivering is indien de inhoud van het stuk waarnaar wordt verwezen aan de

bestuurde ter kennis is gebracht, dit stuk zelf afdoende gemotiveerd is en de daarin vervatte

argumentatie in de uiteindelijke beslissing wordt bijgevallen.

Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de argumentatie in de nota van de tussenkomende partij

wordt bijgevallen, hetgeen reeds volstaat om het standpunt van de tussenkomende partij te

verwerpen. Bovendien blijkt uit de bestreden beslissing niet wat de inhoud is van de nota en is

deze ook niet gevoegd bij de bestreden beslissing.

Page 27: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

27

6.

Zoals blijkt uit de overwegingen in het verslag van 26 juli 2018, aangehaald in de

feitenuiteenzetting, acht de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar de aanvraag om meerdere

redenen strijdig met de goede ruimtelijke ordening, met name:

(1) het bouwblok A, bestaande uit 40 woongelegenheden en 4 bouwlagen, is hoger is dan alle

aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en heeft een bouwdichtheid (64wo/ha) die

niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard worden; de

terrassen op alle verdiepingen geven een onvermijdelijke inkijk op het aanpalende perceel

en de bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt worden als

motivatie om de inkijk te minimaliseren;

(2) er zijn geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien, hetgeen betekent dat bezoekers dienen

gebruik te maken van de openbare weg en dit kan omwille van de weginrichting enkel

beperkt aan de Guido Gezellelaan; er ontbreken een aantal bovengrondse parkeerplaatsen

om aanvaardbaar te kunnen zijn.

In de bestreden beslissing onderschrijft de verwerende partij het standpunt van de provinciale

stedenbouwkundige ambtenaar dat het bouwblok hoger is dan alle aanwezige bebouwing en een

onaanvaardbare bouwdichtheid heeft voor een residentiële zone ver buiten de stadskern, maar ze

stelt vervolgens dat ze van oordeel is dat “het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang tussen

de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de drukte van de

Antwerpsesteenweg buffert”. Het is vooreerst niet duidelijk wat de verwerende partij precies met

deze overweging bedoelt aan te geven. Bovendien kan er niet ingezien worden hoe deze

beoordeling de eigen vaststelling van de verwerende partij weerlegt dat het bouwblok A te hoog is

en voor een te grote bouwdichtheid zorgt. Daarnaast moet nog vastgesteld worden dat de

verwerende partij geen enkele aandacht besteedt aan “de onvermijdelijke inkijk” die het bouwblok

A volgens de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar tot gevolg heeft.

De verwerende partij sluit zich ook aan bij de stelling van de provinciale stedenbouwkundige

ambtenaar dat de Guido Gezellelaan, door de weginrichting, maar beperkt kan gebruikt worden

voor parkeren door bezoekers, maar acht het gebrek aan bezoekersparkeerplaatsen dan toch

aanvaardbaar omdat de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte aan de Guido

Gezellelaan voldoende is om dat gebrek op te vangen. Deze overweging laat niet toe te besluiten

dat de verwerende partij een zorgvuldige aandacht heeft besteed aan het gebrek aan voldoende

parkeerplaatsen op eigen terrein. Er blijkt niet dat de verwerende partij bij haar beoordeling

rekening heeft gehouden met de omvang van het project, met het aantal parkeerplaatsen in de

omgeving en met de gebeurlijke reeds aanwezige parkeerdruk in de omgeving. Nochtans blijkt uit

de gegevens van het dossier dat niet alleen de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar op dat

punt ongunstig adviseerde, maar dat ook de verzoekende partijen daarover bezwaren lieten

gelden, hetgeen de verwerende partij verplichtte om des te zorgvuldiger te zijn bij haar beoordeling.

Daarbij aansluitend moet ook vastgesteld worden dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de

verwerende partij enige aandacht heeft besteed aan de ontsluiting van het aangevraagd project in

het licht van de door de verzoekende partijen aangevoerde bezwaren, met name dat de drie

ontsluitingswegen zich aan de Guido Gezellelaan situeren ter hoogte van een rondpunt of een

wegversmalling, met een mogelijk risico voor de verkeersveiligheid tot gevolg.

Page 28: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

28

7.

De conclusie van het voorgaande is dat de bestreden beslissing, in het licht van het andersluidend

verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar en de bezwaren van de verzoekende

partijen, niet voldoet aan de eisen van de formele motivering en zorgvuldigheid.

De middelen zijn in de aangegeven mate gegrond.

C. Vierde middel

Standpunt van de partijen

De verzoekende partijen voeren de schending aan van artikel 4.3.2, §2bis van het decreet van 5

april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna: DABM) in samenhang met

rubriek 10b van bijlage III van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004

houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan

milieueffectenrapportage, van artikel 16, 7°, c) van het besluit van de Vlaamse regering betreffende

de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, van artikel

4.7.14/1 VCRO, van artikel 5 e.v. van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985

betreffende de milieu-effectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en van

de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Zij zetten uiteen:

“…

Eerste onderdeel

In de bestreden beslissing wordt gemotiveerd dat in het beroepsschrift enkel een argument

geformuleerd wordt inzake de afstand van het voorgenomen project tot de speciale

beschermingszone.

Dit is een manifest onjuiste motivering.

Verzoekende partijen hebben in het administratief beroep fundamentele kritiek geuit op de

mer-screeningsnota. De juistheid en volledigheid de screeningsnota worden hierbij in vraag

gesteld en op een duidelijke wijze bekritiseerd.

Onmogelijk kon verwerende partij stellen dat er slechts 1 argument geformuleerd werd

omtrent de mer-screening. De bestreden beslissing is aangetast door een ernstige

schending van de materiële motiveringplicht, minstens is het duidelijk dat verwerende partij

de betreffende procedurestukken niet op een zorgvuldige wijze heeft gelezen en de

relevante argumenten hieruit bij haar beslissing heeft betrokken. In deze zin is het

zorgvuldigheidsbeginsel, dat de overheid er net toe verplicht om het dossier en de

inhoudelijke argumenten op een behoorlijke wijze te inventariseren en bij de besluitvorming

te betrekken, geschonden.

Tweede onderdeel

Verzoekende partijen stellen vast dat bij nazicht van de screeningnota blijkt dat deze niet

correct werd ingevuld en ook niet alle informatie bevat die nodig is om een concrete

beoordeling nodig te maken:

- op vraag 7 wordt aangegeven dat het project op 210 meter van VEN-gebied gelegen.

Nazicht van de kaarten tonen echter aan dat het project op 82 meter gelegen is van

Page 29: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

29

VEN-gebied. Dit is een verschil van meer dan het dubbel. Het gaat uiteraard niet op om

een onjuiste afstand op te geven in een screeningsnota.

Zeer opmerkelijk is dat verwerende partij in de bestreden beslissing uitdrukkelijk toegeeft

dat de aanvrager een onjuiste afstand heeft opgegeven. Dit kan niet geminimaliseerd

worden.

- eenzelfde onjuiste weergave van de afstand geldt voor wat de ligging van een speciale

beschermingszone betreft, dewelke eveneens op 82 meter bevindt in plaats van op 210

meter.

- er wordt geen antwoord geformuleerd op de vraag (11) of het project een effect kan

teweegbrengen op overstromingsgevoelige gebieden in de onmiddellijke omgeving. Dit

kan uiteraard niet. De onmiddellijke nabijheid van een effectief overstromingsgevoelig

gebied dient te worden onderzocht. Door deze vraag niet te beantwoorden, beschikt de

vergunningverlenende overheid niet over de noodzakelijke informatie.

- omtrent de vraag inzake mobiliteit meent de aanvrager dat er zich geen enkel probleem

zal voordoen, nu het project grenst aan een gewestweg. Dit is niet geheel onjuist.

Echter maakt de aanvrager wel geheel abstractie dat de ontsluiting van het project niet

langs deze gewestweg gebeurt, maar via een al verzadigde gemeenteweg, zijnde de

Guido Gezellelaan. Opnieuw wordt de screening niet waarheidsgetrouw ingevuld.

- de vraag inzake de impact op de waardevolle gebieden (12) wordt door de aanvrager

niet beantwoord. Een project van 64 wooneenheden kan een impact hebben op een

zeer nabijgelegen natuurgebied. De aanvrager maakt hier gewoonweg abstractie van.

- de aanvrager geeft aan dat er geen cumulatieve effecten zijn. Dit standpunt is niet

realistisch.

Bij de beoordeling van de cumulatieve effecten dient men niet allen uit te gaan van de

bestaande toestand, maar dient men ook rekening te houden met projecten die in de

zeer nabije toekomst zullen gerealiseerd worden. Hierbij wijzen cliënten op de

verkaveling van maar liefst 220 woningen ter hoogte van de Baron Carolylaan en de

projectsite van Ygo (decathlon).

De aanvrager diende deze project mee in rekening te voor de berekening van de

cumulatieve effecten op het vlak van mobiliteit.

Door de mer-screeningsnota op een dergelijke ontoereikende en onvolledige wijze in te

vullen, heeft de aanvrager het voor de vergunningverlenende overheid geheel onmogelijk

gemaakt om op zorgvuldige wijze over het project te oordelen en de effecten te

onderzoeken en te beoordelen.

Alleen al hierdoor is de bestreden beslissing met een gebrek behept. Er kon gewoonweg

geen zorgvuldige beoordeling gebeuren.

Verder, ondanks de door verzoekende partijen opgeworpen gebreken in de screening,

heeft verwerende partij – met uitzondering van 1 enkel punt – geheel abstractie gemaakt

van deze argumentatie. Op geen enkele wijze wordt hierop ingegaan en is het dus voor

verzoekende partijen onduidelijk waarom hun argumenten verworpen worden.

Page 30: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

30

Dergelijke handelswijze is niet alleen kennelijk onzorgvuldig, het gaat ook in tegen de

principes van de formele motiveringsplicht.

Tot slot kan niet om de vaststelling heen dat verwerende partij de facto gewoonweg geen

enkele beoordeling maakt inzake de project-mer-screeningsnota. Deze wordt niet in

concreto beoordeeld. De loutere vermelding dat er geen aanzienlijke effecten te

verwachten zijn, is niet meer dan een standaardformulering. Hieruit blijkt in ieder geval geen

zorgvuldig en grondig onderzoek van de milieueffecten. Vanuit dit oogpunt kan deze

motivering niet als deugdelijk aanzien worden.

…”

De tussenkomende partij repliceert:

“…

Weerlegging ten gronde van het eerste middelonderdeel

Op het vlak van de beoordeling van de MER-screening is de beoordeling eensluidend aan

het verslag van de PSA.

De beoordeling gaat voor een goed begrip als volgt:

Verkeerdelijk menen verzoekende partijen dat in de bestreden beslissing gemotiveerd

wordt dat in het beroepsschrift enkel een argument geformuleerd wordt inzake de afstand

van het voorgenomen project tot de speciale beschermingszone.

Dit is immers geenszins het geval. Hoewel het correct is dat enkel dit argument uitdrukkelijk

wordt weerlegd, betekent dit geenszins dat de verwerende partij de materiële en formele

motiveringsplicht heeft geschonden, laat staan dat de beslissing onzorgvuldig is

voorbereid.

De motiveringsverplichting houdt in dat er voor de genomen administratieve beslissing

rechtens aanvaardbare motieven moeten bestaan, wat onder meer betekent dat die

motieven moeten steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die relevant zijn en

met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld en dat de motieven pertinent moeten

zijn en de beslissing naar recht moeten kunnen verantwoorden.

De zorgvuldigheid verplicht de verwerende partij onder meer om zorgvuldig te werk te gaan

bij de voorbereiding van de bestreden beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en

juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat zij met kennis van

zaken kan beslissen (RvVb 19 juni 2018, nr. RvVb/A/1718/1009).

De vereisten van de formele motiveringsverplichting zoals die volgen uit de wet van 29 juli

1991 reiken niet zover dat zij een vergunningverlenend bestuursorgaan, dat uitspraak doet

in administratief beroep, verplichten tot het punt per punt beantwoorden van de

beroepsargumenten. Het volstaat dat de verwerende partij in haar vergunningsbeslissing

duidelijk en op afdoende wijze de redenen aangeeft die haar verantwoorden, zodat een

belanghebbende zich met kennis van zaken kan verweren tegen de beslissing. Het motief

in de bestreden beslissing dat de aanvraag onverenigbaar is met de bestemming

bufferzone is duidelijk en afdoende. Deze redengeving is naar recht verantwoord. (RvS 9

december 2014, nr. 229.500)

Page 31: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

31

Het loutere feit dat verwerende partij niet elk van de kritieken afzonderlijk weerlegt heeft,

betekent geenszins dat zij deze niet onderzocht heeft.

Dit op zich volstaat allerminst om de bestreden beslissing te vernietigen. Bovendien werd

in de weerleggingsnota (stuk 2) aan de PSA en de deputatie geduid waarom al deze

aantijgingen in verband met de project-MER-screeningsnota ongegrond zijn, en dus

inderdaad niet relevant om bij de beoordeling verder te betrekken.

Daarenboven heeft verwerende partij zich aangesloten bij de beoordeling van de M.E.R.-

screeningsnota door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar.

Weerlegging ten gronde van het tweede middelonderdeel

Verzoekende partijen zijn de mening toegedaan dat de project MER-screeningsnota niet

waarheidsgetrouw is ingevuld en daardoor een zorgvuldige beoordeling door de overheid

zou onmogelijk gemaakt zijn.

De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3, van het

decreet een project-MER of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing moet worden

opgesteld:

Bijgevolg is tussenkomende partij niet verplicht een M.E.R.-rapport of een gemotiveerd

verzoek tot ontheffing op te stellen. Er dient enkel een MER-screeningsnota te worden

gevoegd.

Het is nu zo dat verzoekende partijen menen dat de project M.E.R.-screeningsnota foutief

is ingevuld waardoor de verwerende partij niet over de nodige informatie beschikte om een

zorgvuldige en concrete beoordeling van de milieueffecten te maken.

Zo beweren verzoekende partijen dat de afstand van 210m tot de dichtstbijzijnde VEN-

gebied en speciale beschermingszone foutief is en in werkelijkheid 82m betreft.

Verzoekende partijen voegen evenwel geen kaartmateriaal toe om deze bewering hard te

maken waardoor het zeer moeilijk is de juistheid van deze bewering te beoordelen. Nu uit

onder gevoegde kaarten blijkt dat de afstand de dichtstbijzijnde VEN-gebied en speciale

beschermingszone bijna 150m betreft, dient vastgesteld te worden dat de door

verzoekende partijen beweerde afstand feitelijk onjuist is.

(afbeeldingen)

Hoewel de werkelijk afstand kleiner is dan hetgeen in de project MER-screeningsnota

bepaald is, is de afstand manifest groter dan hetgeen door verzoekende partijen beweerd

wordt. Bovendien komt dit verschil in afstand enkel door het feit dat tussenkomende partij

gerekend heeft van het middelpunt van het projectgebied tot aan de kwestieuze zone. In

die optiek is de weergegeven afstand zelfs correct.

De werkelijke afstand is in gelijk welk geval voldoende groot om te besluiten dat de

vergunningverlenende overheid geen fout kan maken in de concrete beoordeling van de

milieueffecten op grond van de aangeleverde screeningsnota. Het hoeft bijgevolg weinig

verbazing te wekken dat verwerende partij oordeelde dat “de afstand voldoende ruim is om

geen effect te veroorzaken op de speciale beschermingszone”.

Page 32: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

32

Een ander punt van kritiek is dat er in de project M.E.R.-screeningsnota geen antwoord

wordt geformuleerd op de vraag of het project een effect kan teweeg brengen op

overstromingsgevoelige gebieden in de omgeving.

Deze kritiek is onzinnig aangezien er in de nabijheid van het project geen dergelijke

gebieden voorkomen. Er zijn immers géén effecten.

Bezwaarlijk kan van verwerende partij verwacht worden dat zij dergelijke overbodige kritiek

en overtollig motief uitdrukkelijk weerlegd.

De gevolgen van het project op het watersysteem, zijn tevens a.d.h.v. de watertoets reeds

objectief beoordeeld. In haar beoordeling heeft de verwerende partij het gunstig advies van

de Cel Integraal Waterbeheer bijgetreden. Zowel de voorwaarden opgenomen in het advies

van de provincie Antwerpen Dienst Waterbeleid (ref: DWAD-2018-0202), als de

voorwaarden opgenomen in het advies van de Cel Integraal Waterbeheer (ref: IW

2017/348), worden in de bestreden beslissing als voorwaarden opgenomen.

Verwerende partij beschikte over voldoende informatie zodat zij ook hier geen fout heeft

gemaakt in de concrete beoordeling van de milieueffecten.

Verzoekende partijen stellen eveneens dat tussenkomende partij in de project M.E.R.-

screeningsnota abstractie maakt van de ontsluiting via de Guido Gezellelaan waardoor de

verwerende partij niet bij machte was om een zorgvuldige en concrete beoordeling van de

mobiliteitseffecten kon maken.

Uit de bestreden beslissing en onderhavige schriftelijke uiteenzetting, blijkt evenwel dat

verwerende partij een zorgvuldige en concrete beoordeling van de mobiliteitseffecten heeft

gemaakt. Zo is het advies van de Cel Mobiliteit ingewonnen alsook van het AWV, waarbij

deze correct uitging van een ontsluiting via de Guido Gezellelaan.

Wederom heeft het één en ander niet tot gevolg dat verwerende partij als

vergunningverlenende overheid geen zorgvuldige beslissing zou kunnen nemen, laat staan

de project M.E.R.-screeningsnota en de effecten op het milieu niet zou kunnen beoordelen.

Ten slotte beweren verzoekende partijen dat tussenkomende partij bij de beoordeling van

de cumulatieve effecten geen rekening heeft gehouden met projecten die in de nabije

toekomst gerealiseerd worden. Verzoekende partijen spreken in het bijzonder van twee

projecten: de projectsite van Ygo en de verkaveling van 220 woningen ter hoogte van de

Baron Carolylaan.

Tussenkomende partij heeft geen weet van een verkaveling van 220 woningen ter hoogte

van de Baron Carolylaan. Verzoekende partijen voegen ook geen stukken bij waaruit het

bestaan hiervan zou moeten blijken.

Tussenkomende partij heeft wel weet van het bestaan van de projectsite Ygo. Evenwel

heeft zij geoordeeld dat geen relevante cumulatieve effecten te verwachten zijn. Beide

projecten voorzien in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein en geen van beide

projecten zijn van dien aard dat zij zorgen voor congestie van de Antwerpsesteenweg.

Tussenkomende partij ziet dan ook op geen enkele manier in op welke wijze er relevante

cumulatieve effecten te verwachten zijn.

Page 33: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

33

Indien verzoekende partijen een andere mening toegedaan zijn, moeten zij dit aan de hand

van relevante en concrete motieven uiteenzetten. Noch in de ingediende bezwaren tijdens

het openbaar onderzoek, noch in het beroepsschrift van beroepsindieners, noch in

onderhavig verzoekschrift tot vernietiging is er sprake van negatieve cumulatieve effecten.

Zij wijzen gewoon op het bestaan van de projectsite.

Verwerende partij kon dan ook weldegelijk alle documenten van de aanvraag en de MER-

screeningsnota samen beoordelen om tot de rechtmatige gefundeerde stelling te komen

dat geen milieueffecten te verwachten vallen.

Dat de geleverde en supra weergegeven motivering wel degelijk volstaat, blijkt bovendien

uit de volgende rechtspraak van Uw Raad:

In dit geval heeft de verwerende partij weldegelijk met kennis van zaken kunnen oordelen

dat de aanvraag geen milieueffecten zal veroorzaken. Het enige relevante argument van

beroepers werd weerlegd.

Voorts bevatte de aanvraag een project-MER-screeningsnota en oordeelde de verwerende

partij terecht dat geen relevante milieueffecten konden verwacht worden. Verzoekers

overtuigen gelet bovenstaande, geenszins van het tegendeel en voeren daarenboven

foutieve assumpties aan.

…”

De verzoekende partijen dupliceren:

“…

Eerste onderdeel

Repliek

De bestreden beslissing stelt inzake het MER-onderdeel het volgende:

‘Door beroepers wordt gesteld dat Mer-screeningsnota niet correct werd ingevuld. De SBZ-

zone zou zich op 82m van het project bevinden ipv 210.

Deze afstand werd nagemeten en de zone ligt inderdaad niet op 210m, maar op 150m (niet

op 82m). De afstand is echter ruim voldoende om geen effect te veroorzaken op de SBZ. ‘

Tussenkomende partij gaat wel heel gemakkelijk over deze argumentatie.

Elk normaal handelend persoon die deze passage leest, gaat ervan uit dat één enkele

opmerking inzake de MER-screeningsnota werd opgeworpen. De realiteit daarentegen is

dat maar liefst 6 punten van kritiek geuit werden. Hiervan is geen enkel spoor terug te

vinden in de bestreden beslissing.

Tweede onderdeel

Repliek

Verzoekende partijen benadrukken dat het aan de aanvrager toekomt om alle correcte

informatie aan te leveren zodat een volwaardige en zorgvuldige beoordeling van de

aanvraag kan gemaakt worden. Het kan niet de bedoeling zijn dat de vergunningverlenende

Page 34: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

34

overheid zelf actief op zoek moet gaan naar ontbrekende informatie of alle informatie dient

na te kijken of de juistheid ervan.

Op basis van voorliggende MER-screeningsnota was het niet mogelijk om een volledige en

correcte inschatting van de aanvraag te kunnen maken. Dit volstaat om de bestreden

beslissing te vernietigen.

Los van de vastgestelde gebreken, wijzen verzoekende partijen nog op het feit dat niet

dienstig kan verwezen worden naar de diverse adviezen. Adviezen worden afgeleverd in

de specifieke (reglementaire) context waarbinnen ze gevraagd worden. Een advies inzake

bv. de watertoets wordt opgemaakt op basis van de regelgeving inzake het integraal

waterbeleid. Echter staat dit los van een beoordeling op basis van de milieueffecten. Zo is

het mogelijk dat een adviserende instantie vanuit haar bevoegdheid een gunstig advies

aflevert, maar dat in de MER-screening wel tot een negatief oordeel wordt gekomen. Beide

aspecten hebben een geheel andere finaliteit.

Verder benadrukken verzoekende partijen ook nog dat het niet aan de aanvrager toekomt

om de inhoud van de MER-screening naar eigen goeddunken te beoordelen. Zo stelt de

vraag inzake de cumulatieve effecten het volgende:

‘Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te

verwachten?’

Vraag 9 stelt dan weer het volgende:

‘Welke relatie is er met andere projecten?

[…]

In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving.’

Deze screeningsnota is zeer duidelijk. Elk project met soortgelijke gevolgen moet mee in

overweging genomen worden om de cumulatieve effecten te onderzoeken.

Het komt niet aan de aanvrager toe om te oordelen welke projecten ‘relevant’ zijn bij de

beoordeling van eventuele cumulatieve effecten. Dergelijke handelswijze is manifest

onjuist.

…”

Beoordeling door de Raad

1.

Het wordt niet betwist dat het aangevraagde een project is dat valt onder bijlage III van het besluit

van de Vlaamse regering van 10 december 2014 houdende vaststelling van de categorieën van

projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage (hierna: project-MER-besluit).

Artikel 2 van het project-MER-besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 1 maart

2013, luidt onder meer als volgt:

“§ 1. De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 1, § 2, § 2bis,

§ 3 en § 3bis, van het decreet al dan niet een project-MER moet worden opgesteld, zijn

vermeld in bijlage I, bijlage II en bijlage III van dit besluit.

(...)

Page 35: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

35

§ 6. Voor de categorieën van projecten, vermeld in bijlage III bij dit besluit, kan de

initiatiefnemer een project-m.e.r.-screeningsnota indienen bij de overheid die beslist over

de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan een

modelformulier vaststellen voor de opmaak van de project-m.e.r.-screeningsnota, vermeld

in het eerste lid. In dat modelformulier worden alle gegevens opgevraagd over de

kenmerken van het voorgenomen project, de locatie van het project, de gebieden waarop

het project van invloed kan zijn en de kenmerken van de mogelijke milieueffecten, die nodig

zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van een

voorgenomen project.

§ 7. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de

vergunningsaanvraag beslist geval per geval over die project-m.e.r.-screeningsnota's. Ze

beslist op basis van de selectiecriteria, vermeld in bijlage II van het decreet.”

Artikel 4.7.14/1, § 1 en §2, VCRO, zoals gewijzigd bij de decreten van 23 maart 2012 en 1 maart

2013, luidden als volgt:

Ҥ 1. Als de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel

4.3.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake

milieubeleid, omvat, onderzoekt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn

gemachtigde of de gemeentelijke administratie, die nota en neemt een beslissing of er een

milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld.

§ 2. Er hoeft geen milieueffectrapport over het project te worden opgesteld als de

gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke

administratie oordeelt dat : 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van

5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, uitwijst dat het

voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een

project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke

milieueffecten kan bevatten; of 2) vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende

een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of

een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen

initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER

redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan

bevatten.”

Voor de projecten van deze bijlage III geldt derhalve dat de initiatiefnemer een project-MER-

screeningsnota kan indienen bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en de volledigheid

van de aanvraag. Het betreft volgens de toelichting in de parlementaire voorbereiding een

gemotiveerde screeningsnota op basis waarvan wordt aangetoond, hetzij, dat er geen aanzienlijke

milieueffecten verbonden zijn aan de uitvoering van zijn project, hetzij, dat er vroeger een project-

MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling,

voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of aanvullende

gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. (Parl.St. Vl.Parl., 2011-2012, 1463, nr. 1,

4-7)

Het komt vervolgens toe aan de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van

de aanvraag om een screeningsbeslissing te nemen, dit is een beslissing of er al dan niet een

project-MER moet worden opgesteld. Die overheid dient bij die beoordeling de criteria te hanteren

van bijlage II van het DABM, die het afwegingskader vormen bij het nemen van een

screeningsbeslissing. De vergunningverlenende overheid kan beslissen dat er geen

milieueffectrapport over het aangevraagd project moet worden opgesteld indien een toetsing aan

de criteria van bijlage II DABM uitwijst dat het project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor

Page 36: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

36

het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over

aanzienlijke milieueffecten kan bevatten, of, indien er vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd

betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd

of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief

een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe

of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.

2.

Overeenkomstig artikel 4.7.21, §1 VCRO moet de verwerende partij, als vergunningverlenende

overheid in graad van administratief beroep, de aanvraag in haar volledigheid onderzoeken en

derhalve ook oordelen over de mogelijke milieueffecten die van het project kunnen uitgaan.

Uit de gegevens van het dossier blijkt dat de aanvrager een screeningsnota heeft toegevoegd aan

de aanvraag.

De motieven in de bestreden beslissing luiden dat “rekening houdend met de kenmerken van het

project, de omgeving en de bijgevoegde project-m.e.r.-screeningsnota blijkt dat de mogelijke

milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn”. Verder wordt ingegaan op de beroepsgrief van

de verzoekende partijen dat de speciale beschermingszone zich op 82 meter van het project

bevindt en niet op 210 meter zoals wordt aangegeven in de screeningsnota.

Uit de gegevens van het dossier blijkt echter dat de kritiek van de verzoekende partijen niet daartoe

beperkt was. De verzoekende partijen voerden tevens aan:

• dat in de screeningsnota geen antwoord wordt geformuleerd op de vraag of het project een

effect kan hebben op overstromingsgevoelige gebieden in de onmiddellijke omgeving,

terwijl de onmiddellijke nabijheid van een effectief overstromingsgevoelig gebied diende te

worden onderzocht;

• dat in de screeningsnota wordt aangegeven dat er zich geen enkel probleem zal voordoen

inzake mobiliteit nu het project grenst aan een gewestweg, maar dat de aanvrager daarbij

abstractie maakt van het gegeven dat de ontsluiting niet gebeurt langs deze gewestweg,

maar via een al verzadigde gemeenteweg, namelijk de Guido Gezellelaan;

• dat in de screeningsnota geen antwoord wordt geformuleerd op de vraag of het project een

effect kan hebben op waardevolle gebieden, terwijl een project van 64 wooneenheden een

impact kan hebben op een zeer nabijgelegen natuurgebied;

• dat in de screeningsnota wordt aangegeven dat er geen cumulatieve effecten zijn, maar

dat dit standpunt niet realistisch is aangezien ook rekening moet worden gehouden met

projecten die in de (zeer) nabije toekomst zullen worden gerealiseerd, zoals een

verkaveling van maar liefst 220 woningen ter hoogte van de Baron Carolylaan en de

projectsite van Ygo (decathlon).

In de bestreden beslissing is het echter vergeefs zoeken naar enige motivering waaruit zou blijken

dat de verwerende partij met deze kritiek rekening heeft gehouden bij haar beoordeling, hetgeen

maakt dat de bestreden beslissing op dit punt niet voldoet aan de eisen van de formele motivering

en zorgvuldigheid.

Het middel is in de aangegeven mate gegrond.

Page 37: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

37

VII. BESTUURLIJKE LUS

Uit de bespreking van de middelen blijkt dat de verwerende partij bij het beoordelen van de

aanvraag geen zorgvuldige aandacht heeft besteed aan een aantal relevante aspecten van de

aanvraag en bezwaren van de verzoekende partijen.

Het toepassen van de bestuurlijke lus is derhalve niet opportuun.

VIII. KOSTEN

1.

Overeenkomstig artikel 33 DBRC-decreet dienen de kosten van het beroep ten laste gelegd te

worden van de partij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt.

Artikel 21, §7 DBRC-decreet bepaalt dat de Raad op verzoek een rechtsplegingsvergoeding kan

toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van

de partij die ten gronde in het gelijk gesteld wordt.

2.

De kosten van het beroep, met inbegrip van de door de verzoekende partijen gevraagde

rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, dienen ten laste gelegd te worden van de verwerende

partij.

Page 38: RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

38

BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

1. Het verzoek tot tussenkomst van bv NEW BRIX is ontvankelijk.

2. De Raad vernietigt de beslissing van de verwerende partij van 2 augustus 2018, waarbij aan

de tussenkomende partij de stedenbouwkundige vergunning wordt verleend onder

voorwaarden voor het slopen van een woning en handelspand en het bouwen van een

woonproject met appartementen en urban villa’s op het perceel gelegen te 2500 Lier,

Antwerpsesteenweg 459 en met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers

692S, 691W, 691R, 693T, 690H, 690T en 692L.

3. De Raad beveelt de verwerende partij een nieuwe beslissing te nemen over het administratief

beroep van de verzoekende partijen en dit binnen een termijn van vier maanden te rekenen

vanaf de dag na de dag van de betekening van dit arrest.

4. De Raad legt de kosten van het beroep bestaande uit het rolrecht van de verzoekende partijen,

bepaald op 400 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 700 euro verschuldigd aan de

verzoekende partijen, ten laste van de verwerende partij.

5. De Raad legt de kosten van de tussenkomst, bepaald op 100 euro, ten laste van de

tussenkomende partij.

Dit arrest is uitgesproken in zitting van 16 april 2020 door de vierde kamer.

De toegevoegd griffier, De voorzitter van de vierde kamer,

Chana GIELEN Nathalie DE CLERCQ