Nr 2753-ARREST 16 1953 - KU Leuven · Nr 2753-ARREST van 16 September 1953 Dit arrest, inzake Voet...

53
Nr 2753- ARREST van 16 September 1953 Dit arrest, inzake Voet tegen Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, werd sproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Van de Velde, nr 2181, van 11 Februari 1953. Nr 2754- ARREST van 16 September 1953 (IVde Kamer} Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de h. Lahaye, auditeur. COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN GORS--OPLEEUW t/ Commissie van openbare onder-- stand van Sint ... Truiden I. OPENBARE ONDERSTAND- REGELEN INZAKE ONDERSTAND- GESCHILLEN- RECHTSPLEGING 11. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN Het beroep bij de Raad van State tegen' de beslissing van de bestendige deputatie, die uitspraak doet over een geschil tussen twee commissies van openbare onderstand van dezelfde provincie, moet ingediend worden binnen dertig dagen na de kennisgeving van die beslissing. Gezien het verzoekschrift d.d. 30 April 1952 houdende het beroep van de Commissie . van openbare . onderstand van Gors--Op ... leeuw tegen de beslissing d.d. 3 Maart 1952 waarbij de bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg, op grond van artikel 33 van de wet van 27 November 1891 op de openbare onderstand, uitspraak deed over het geschil dat tussen de Commissie van open ... bare onderstand van Gors ... Opleeuw en de Commissie van openbare onderstand van Sint ... Truiden is ontstaan betreffende de terugbetaling van de kosten veroorzaakt door de verpleging van Van der Meeren Gerard die op 3 o·ctober 1946 in het gasthuis te Sint-- Truiden werd opgenomen: Overwegende dat, luidens artikel 33 van de wet van 27 No ... vember 1891, de geschillen inzake onderstandwoonplaats tussen de gemeenten van eenzelfde provincie raad beslecht worden, behoudens beroep bij de Raad van State, binnen de dertig dagen nadat de he ... slissing betekend werd ; Overwegende dat de Commissie van openbare onderstand van Gors--Opleeuw op 15 Maart 1952 kennis nam van de beslissing van de bestendige deputatie ; dat aldus blijkt dat het beroep niet ontvankelijk is daar het ingesteld werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij artikel 33 van de wet van 27 November 1891. (Verwerping) 1140

Transcript of Nr 2753-ARREST 16 1953 - KU Leuven · Nr 2753-ARREST van 16 September 1953 Dit arrest, inzake Voet...

  • Nr 2753- ARREST van 16 September 1953

    Dit arrest, inzake Voet tegen Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, werd uitge~ sproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Van de Velde, nr 2181, van 11 Februari 1953.

    Nr 2754- ARREST van 16 September 1953 (IVde Kamer} Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat: de h. Lahaye, auditeur.

    COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN GORS--OPLEEUW t/ Commissie van openbare onder--stand van Sint ... Truiden

    I. OPENBARE ONDERSTAND- REGELEN INZAKE ONDERSTAND-GESCHILLEN- RECHTSPLEGING

    11. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - TERMIJNEN Het beroep bij de Raad van State tegen' de beslissing van de

    bestendige deputatie, die uitspraak doet over een geschil tussen twee commissies van openbare onderstand van dezelfde provincie, moet ingediend worden binnen dertig dagen na de kennisgeving van die beslissing.

    Gezien het verzoekschrift d.d. 30 April 1952 houdende het beroep van de Commissie . van openbare . onderstand van Gors--Op ... leeuw tegen de beslissing d.d. 3 Maart 1952 waarbij de bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg, op grond van artikel 33 van de wet van 27 November 1891 op de openbare onderstand, uitspraak deed over het geschil dat tussen de Commissie van open ... bare onderstand van Gors ... Opleeuw en de Commissie van openbare onderstand van Sint ... Truiden is ontstaan betreffende de terugbetaling van de kosten veroorzaakt door de verpleging van Van der Meeren Gerard die op 3 o·ctober 1946 in het gasthuis te Sint--Truiden werd opgenomen:

    Overwegende dat, luidens artikel 33 van de wet van 27 No ... vember 1891, de geschillen inzake onderstandwoonplaats tussen de gemeenten van eenzelfde provincie raad beslecht worden, behoudens beroep bij de Raad van State, binnen de dertig dagen nadat de he ... slissing betekend werd ;

    Overwegende dat de Commissie van openbare onderstand van Gors--Opleeuw op 15 Maart 1952 kennis nam van de beslissing van de bestendige deputatie ; dat aldus blijkt dat het beroep niet ontvankelijk is daar het ingesteld werd na het verstrijken van de termijn bedoeld bij artikel 33 van de wet van 27 November 1891.

    (Verwerping)

    1140

  • Nr 2755- ARREST van 16 September 1953 (IVde Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden. Auditoraat : de h. Baeyens, substituut.

    COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN ETTERBEEK t/ Commissie van openbare onderstand van Scherpenheuvel (de h. Van Havere)

    OPENBARE ONDERSTAND - REGELEN INZAKE ONDERSTAND -LASTEN VAN DE ONDERSTAND - ONDERSTEUNENDE COMMISSIE

    De onderstand van de openbare weldadigheid wordt aan de, be.-hoeftigen verleend door de commissie van openbare onderstand der gemeente op welker grondgebied zij zich bevinden op het ogenblik dat de onderstand noodzakelijk wordt (wet van 27 November 1891, artikel 1).

    Derhalve kan, wanneer de hoogdringendheid niet behoorlijk wordt vermgld in het aan de commissie van openbare onderstand van het domicilie van onderstand gericht bericht, niet als ondersteunende commissie worden beschouwd de commissie die in haar ziekenhuis een behoeftige opneemt die niet op het grondgebied van haar gemeente verblijft.

    Het medisch attest, waarbij de hoogdringendheid van de opne.-ming wordt vastgesteld, moet bij het bericht gevoegd zijn *.

    Gezien het verzoekschrift. d.d. 13 Februari 1952 waarbij de Commissie van openbare onderstand van Etterbeek, op grond van artikel 33 van de wet van 27 November 1891 op de openbare onder.-stand, beroep instelt tegen de beslissing d.d. 29 December 1951 waarbij de bestendige deputatie van de provinciale raad van Brabant besliste dat de Commissie van openbare andestand van Scherpen.-heuvel niet gehouden is tot terugbetaling van de kosten veroorzaakt door de verpleging van Cuypers René in het genees.- en heelkundig instituut te Etterbeek, aan de Commissie van openbare onderstand van Etterbeek ; dat de bestreden beslissing op 17 Januari 1952 ter kennis van verzoeker werd gebracht;

    Overwegende dat Cuypers René, minderjarige zoon van Cuypers Leopold die zijn onderstandwoonplaats te Scherpenheuvel heeft, in het sanatorium Prins Karel. te Oudergem verzorgd was wanneer hij in 1949, op verzoek van de bestuurster van het sanatorium, we.-gens besmettelijke ziekte opgenomen werd in het genees.- en heel.-kundig instituut te Etterbeek;

    Overwegende dat, luidens artikel 1 van de wet van 27 November 1891, de onderstand van de openbare weldadigheid aan de behoef ... tigen verleend wordt door de gemeente op welker grondgebied zij zich bevinden op het ogenblik dat de onderstand noodzakelijk wordt; dat daar Cuypers René op het ogenblik zijner opneming in het insti.-

    * Vergelijk: arrest Commissie van openbare onderstand van Hoei, nr 1852, van 3 October 1952.

    1141

  • I

    tuut te Etterbeek zijn verblijf had te Oudergem, de Commissie van openbare onderstand van Etterbeek enkel als de hulpverlenende ge-meente zou kunnen beschouwd worden indien vaststond dat de be-trokkene door hoogdringendheid moest opgenomen worden in het genees- en heelkundig instituut te Etterbeek; dat het bericht dat verzoekster op 10 November 1949, ter uitvoering va~ artikel 21 der wet van 27 November 1891, aan de Commissie van openbare onder-stand van Scherpenheuvel stuurde, geen melding maakt van de nood-zakelîjkheid van een dringende opneming ; dat verzoekster welis-waar bij haar memorie van antwoord een medisch attest voegt ; dat dit attest echter, dat 1 April is gedagtekend, terzake niet dienstig kan weerhouden worden daar de hoogdringendheid moet ingeroepen worden bij de kennisgeving van de opneming ;

    Overwegende anderzijds dat de omzendbrief van de Minister van Volksgezondheid *. waarop verzoekster zich beroept, niet rechts ... geldig van het bepaalde bij boven vermeld artikel 1 van de wet van 27 November 1891 is kunnen afwijken;

    Overwegende dat de Commissie van openbare onderstand van Etterbeek terzake niet als de ondersteunende gemeente kan worden beschouwd; dat het beroep derhalve niet gegrond is,

    (Verwerping)

    Nr 2756 - ARREST van 16 September 1953

    Dît arrest, inzake Commissie van openbare onderstand van Luik tegen Commissie van openbare onderstand van H erstappe. werd uit-gesproken door de Vde Kamer, samengesteld uit de hh. Vranckx, voorzitter, Mast, verslaggever, en Buch, staatsraden, en kreeg de-zelfde oplossing als het arrest Commissie van openbare onderstand van Sint fans-Molenbeek, nr 2137, van 23 Januari 1953 (afstand van het ·geding) .

    Nr 2757 - ARREST van 17 September 1953

    Dit arrest, inzake N ollomont tegen Belgische Staat, vertegen~ woordigd door de Minister van Landsverdediging, werd uitgesproken door de IIJde Kamer, samengesteld uit de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de hh. De Bock en Holoye, staatsraden, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Thyssen, nr 2438, van 8 Mei 1953.

    * Het betreft de omzendbrief van 5 Mei 1949.

    1142

  • Nrs 2758 en 2759 - ARRESTEN van 17 September 1953 (liJd!! Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    hh. De Bock en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de h. Vliebergh, substituut.

    nr 2758 - PEUTEMAN (Mr de Clercq) nr 2759 - TEETAERT ( Mr Regibeau)

    t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis--ter van Landsverdediging (onderluitenant Orbie)

    I. GEWAPENDE WEERSTANDERS - HERZIENINGSCOMMISSIE -BEVOEGDHEID

    II. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- BEVOEGDHEID

    Het ministerieel besluit van 19 Juni 1948 heeft de commissies voor he.rziening van de hoedanigheid van gewapend weerstander op regelmatige wijze ingesteld* (nrs 2758 en 2759}.

    lil. GEWAPENDE WEERSTANDERS - HERZIENINGSCOMMISSIES RECHTSPLEGING

    IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN -GELDIGHEID- VORMEN

    De herzienin9·scommissies mogen slechts uitspraak doen wanneer zij twee, minstens provinciale. leiders omvatten van de groepering met betrekking tot welke de aansluiting dient vastgesteld te worden * * (nrs 2758 en 2759).

    V. RECHTSPLEGING - ARREST VI. GEWAPENDE WEERSTANDERS HERZIENINGSCOMMISSIE

    BEVOEGDHEID

    De Raad van State moet, .na nietigverklaring van een beslissing der commissie voor herziening van de hoedanigheid van gewapend weerstande.r, de zaak naar een anders samengestelde herzieningscom--missie verwijzen, wanneer aan de commissie, wier beslissing wordt nietigverklaard. op regelmatige wijze nieuwe feite.n zijn voorgelegd waarvan het haar toekwam het bestaan en de dienstigheid te beoor .. delen (nr 2759).

    (nr 2759) ** Gezien het 2 December 1952 ingediende verzoek~ schrift, waarbij Jules Teetaert de nietigverklaring vordert van de 23 September 1952 door de 4de herzieningscommissie te Luik ·geno .. men beslissing ;

    Overwegende dat het schrijven, waarbij de bestreden beslissing aan verzoeker is ter kennis gebracht, gedagtekend is op 25 September 1952, doch dat het niet bewezen is dat het vóór 3 October is verzon~ den; dat het beroep ontvankelijk is;

    * In dezelfde zin: arrest Levinthal, n'' 2683, van 13 Juli 1953, en de noot. ** Vaste rechtspraak. Zie als laatste geval het arrest Vandeweerdt, nr 2716,

    van 17 Juli 1953. *** Het arrest n'· 2758 luidt zoals het arrest nr 2759 doch omvat de laatste twee

    consideransen van dit arrest niet.

    1143

  • (2759)

    Overwegende dat verzoeker beweert dat de commissie, die de bestreden beslissing heeft gewezen wettelijk geen bestaan had;

    Overwegende dat de besluitwet van 19 September 1945 bepaalt dat het bewijs van de aansluiting bij de organisaties van gewapende weerstand of van de e.ffectieve deelneming, hetzij aan de gewapende weerstand, hetzij aan de actie ter bevrijding van het nationaal grond-ge-bied, voor controlecommissies dient geleverd te worden ; dat ge-noemde besluitwet wel de aanstelling van die commissies bepaalt, maar hun inrichting niet regelt: dat zij de Eerste-Minister en de Mi-nister van Landsverdediging met de uitvoering van de besluitwet be-last en deze overheden bijgevolg de mogelijkheid laat om zodanige maatregelen te nemen als nodig voor de goede inrichting der controle-commissies met het doel en binnen de perken welke die besluitwet vaststelt;

    Overwegende dat het enig artikel van het ministerieel besluit van 19 Juni 1948 in de meest algemene bewoordingen is gesteld ; dat het tot doel heeft tot een juiste toepassing van het statuut van de gewa-pende weerstand te komen en daartoe een nieuw onderzoek openstelt voor de beslissingen die werden gewezen door de controlecommissies krachtens de ministeriële besluiten van 5 Juli 1946 en 28 Mei 194 7 ingesteld;

    Overwegende dat de instelling van de zogenaamde herzienings-commissie overeenstemt met de geest van voornoemde besluitwet, volgens welke de hoedanigheid van gewapend weerstander dient erkend te worden «met volle zekerheid» en mits voldaan is aan bij de besluitwet bepaalde vereisten ;

    Overwegende dat voornoemde besluitwet, door te bepalen dat « de commissie souverein beslissen ... », niet heeft bedoeld dat de met de uitvoering van de besluitwet belaste overheden geen instantie voor herziening mogen instellen, doch heeft willen beletten dat de ministeriële overheden zelf en alleen uit eigen wil de terzake gewezen individuele beslissingen zouden kunnen vernietigen of wijzigen ; dat hieruit volgt dat de instelling van de zogenaamde herzieningscom-missies niet strijdig is met de besluitwet van 19 September 1945 ;

    Overwegende dat, zonder dat de andere voorgebrachte middelen dienen te worden onderzocht, voor het uitspreken van de nietigver-klaring volstaan kan worden met de vasteHing dat verzoeker op zijn aanvraag als gewapend weerstander was _erkend in de hoedanigheid van lid van het Bevrijdingsleger, dat de herzieningscommissie die uitspraak heeft gedaan slechts één lid van die groepering omvatte, dat haar samenstelling derhalve in strijd was_ met het enig artikel van het ministerieel besluit van 19 Juni 1948, waarbij artikel 2 van het ministerieel besluit van 28 Mei 1947, dat zelf naar artikel I der besluitwet van 19 September 1945 verwijst, toepasselijk maakt op de herzieningseemmissies ;

    Overwegende dat verzoeker vraagt dat de Raad van State de nietigverklaring zonder verwijzing uitspreekt ;

    1144

  • Overwegende dat de zaak door de dienst van de weerstand regelmatig aan de herzieningscommissie was voorgelegd wegens nieuwe feiten waarvan het de herzieningseemmissie toekwam de werkelijkheid en de dienstigheid te beoordelen; dat er grond is tot nie~ tigverklaring en verwijzing naar een regelmatig samengestelde her~ ziening scommissie, . (Nietigverklaring - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

    (Vertaling)

    Nr 2760- ARREST van 17 Septem.bu 1953 (lilde Kamer) Zetel : de h. Oevaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. De Bock

    en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat : de h. Dumont, substituut.

    GEMEENTERAADSVERKIEZING TE SENEFFE (Mrs Kinart en de Stexhe)

    I. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN- DRUK OP DE KIEZERS

    11. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - STEMMING - STEMBILJETTEN- STEMPELEN

    D'e verzoeker bewijst de list van het zogenaamde « rondgaand stembiljet » niet.

    III. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN- STEMMING - GEHEIM VAN DE STEMMING

    Dat een identiteitskaart in de stembus is gevonden kan voor het stave.n van een beroep tot nietigverklaring der verkiezingen slechts in aanmerking worden genomen wanneer daardoor de stem van hem, aan Wie de identiteitskaart toebehoorde. is kunnen geïdentificeerd worden.

    IV. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - GESCHILLEN V. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN- STEMMING

    - STEMBILJETTEN - GEBREKEN

    De verzoeker is niet ontvankelijk in het doen gelden bij de Raad van State van het feit dat in de druk van stembil jetten een gebrek voorkwam en van het middel volgens hetwelk dit gebrek in de druk de nietigverklaring van sommige geldig uitgebrachte stemmen tot ge~ volg heeft kunnen hebben, wanneer dit· feit en dit middel tijdens de kiesverrichtingen niet opgeworpen noch bij de bestendige deputatie voorgebracht zijn *.

    Gezien het 11 Juni 1953 ingediende verzoekschrift, waarbij Odon Rousseau, Gaston Parmentier en Renê Gilbert beroep instellen tegen de beslissing van 22 Mei 1953, waarbij de bestendige deputatie van

    * Vergelijk: arresten Gemeenteraadsverkiezing te.. Polleur, nr 2328, van 28 Maart 1953, en Gemeenteraadsverkiezing te Flavion, nr 2359, van 17 April 1953.

    1145

  • (2760)

    de provinciale raad van Henegouwen de verkiezingen. die 8 Maart 1953 te Seneffe plaats hadden, geldig verklaarde :

    Gelet op het bevel van 14 Augustus 1953, dat de zaak op de terechtzitting van 4 September 1953 stelt, op welke datum zij is uitgesteld tot de terechtzitting van 11 September 1953, van welk bevel verzoeker en Elie Wautre, Lucien Adam, Emile Hecq en Leona Piérart, personen door de candidaten gemachtigd tot het neer-leggen der lijsten, kennis hebben gekregen op 17 en 18 Augustus 1953;

    Overwegende dat Mr de Stexhe op de terechtzitting verklaard heeft te verschijnen voor de door de candidaten tot het neerleggen van lijst nr 2 gemachtigde persoon Andrée Delattre die het bericht van vaststelling niet had ontvangen ;

    Overwegende dat verzoekers in de ee-rste plaats aanvoeren dat de verkiezingen gebrekkig zijn gemaakt door de list van het zoge-naamde «rondgaande stembiljet» waardoor het mogelijk is de stem van een aantal kiezers na te gaan ; dat- zij tot staving van hun bewering aanvoeren dat men in het stemopnemingsbureau nr. 1 tijdens de stemopneming een stembiljet heeft gevonden waarop de stempel van het stembureau niet was aangebracht ; dat zij de ontdek-king van dit stembiljet hiermede in verband brengen dat op ver-dachte wijze « met papieren is geknoeid » in wagens die kiezers vervoerden; dat dit .geknoei, waarover geen andere uitleg wordt gegeven, zou vastgesteld zijn door twee getuigen die zij vragen te horen;

    Overwegende dat die feiten geen ernstig vermoeden van het aangevoerde bedrog zijn; dat het onderzoek niet bewezen heeft dat een vel van het voor het drukken der stembiljetten bestemde papier is ontvreemd, noch dat een stembiljet vóór of tijdens de kiesverrich-tingen is verduitserd, terwijl het betwiste stembiljet, zowel wat de hoedanigheid van het papier als de druk betreft, volkomen gelijk was aan de offidële biljetten; dat het onderzoek integendeel een mogelijke en niet bedrieglijke oplossing heeft opgeleverd voor het feit dat in een stembus een niet gestempeld stembiljet zat; dat het middel niet gegrond is ;

    Overwegende dat verzoekers vervolgens aanvoeren dat in de stembus van het stembureau nr. 2 een identiteitskaart is gestoken;

    Overwegende dat dit feit bewezen is ; dat echter de stem van hem, aan wie de identiteitskaart toebehoorde, bij de stemopneming daardoor niet had kunnen geïdentificeerd worden; dat er derhalve geen schending van het geheim der stemming is geweest, dat het middel niet gegrond is;

    Overwegende dat verzoekers ook hierop steunen dat de voor-zitter in de stembureau's nrs 2 en 4 twee herkenbare stembiljetten zou hebben teruggenomen;

    1146

  • Overwegende dat bewezen is dat in het bureau nr. 4 een kiezer gevraagd heeft zijn stembiljet te vervangen, daar er een teken op voor,.. kwam waardoor het kon geïndentifkeerd worden; dat aan dit ver..-zoek voldaan werd; dat die handelwijze strookt met artikel 145 van het kieswetboek; dat in het bureau nr. 2 geen stembiljet ~an kiezers is teruggenomen ;

    Overwegende dat verzoekers tenslotte beweren dat in de druk van sommige stembiljetten een gebrek voorkwam dat bij de stemop-neming aanleiding kon geven tot betwisting ; dat dit gebrek in . de druk de nietigverklaring van sommige geldig uitgebrachte stemmen tot gevolg heeft kunnen hebben;

    Overwegende dat dit feit en het eraan ont1eende middel tijdens de kiesverrichtingen niet zijn opgeworpen noch bij de bestendige de--putatie voorgebracht; dat verzoekers niet ontvankelijk zijn bij het aanvoeren ervan vóór de Raad van State,

    (Verwerping) (Ve.rtaling)

    Nr 2761- ARREST van 17 September 1953 (VIde Kamer) Zetel : de hh. Decleire, voorzitter, Ce Bock en Hoioye, verslaggever, staats-

    raden. Auditoraat : de h. Dumont, substituut.-

    GEMEENTERAADSVERKIEZING TE CLERMONT-SOUS-HUY

    I. GEMEENTEN- GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN- GESCHILLEN 11. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- TERMIJN

    Beroep bij de Raad van State moet worden ingediend binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing der bestendig·e deputatie.

    Gezien het verzoekschrift waarbij J oseph Brouhon beroep instelt tegen de beslissing van 31 Juli 1953, waarbij de bestendige deputatie van de provinciale raad van .Luik de kiesverrichtingen van 19 Juli 1951 te Clermont-sous-Huy goedgekeurd heeft;

    Gelet op het bevel van 4 September 1953 dat partijen ontslaat van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan * en de termijn van dagvaarding ter terechtzitting, bepaald bij artikel 28 van het Regentsbesluit van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vóór de afdeling administratie van de Raad van State, van vijftien op acht dagen brengt ;

    Overwegende dat verzoeker 13 Augustus 1953 ter post een brief heeft neergelegd met het adres « Ministerie van Binnenlandse Zaken - Afdeling administratie van de Raad van State» ; dat deze brief,

    * Zie de noot onder het advies Callachand, n r 2189, van 11 Februari 1953.

    1147

  • die het verzoekschrift inhield, 18 Augustus 1953 op de Raad van Sta ... te inkwam;

    Overwegende dat, om ontvankelijk te zijn, beroep tegen de be ... slissingen der bestendige deputaties inzake gemeenteraadsverkiezingen moet ingediend worden binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing der bestendige deputatie ; dat de brief met die kennis.-geving 3 Augustus 1953 in Luik ter post is neergelegd en, volgens de inlichtingen van het bestuur van posterijen, 4 Augustus 1953 aan het domicilie van verzoeker is afgegeven; dat het beroep na het verstrijken van de wettelijke termijn is ingediend en dus niet ontvan ... keiijk is,

    (Verwerping) (Vertaling)

    Nr 2762- ARREST van 18 Septemb~r 1953

    Dit arrest, inzake Pierret en consorten tegen Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw *, werd uitgesproken door dezelfde kamer, op dezelfde wijze samengesteld, met de h. Devaux als verslaggever, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Delsat, nr 2605, van 26 Juni 1953.

    Nr 2763- ARREST van 18 September 1953 (lilde Kamer) Zetel : de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    hh. Meureau en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de h. Senelle, auditeur.

    PROMENT t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi ... nister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de h. Penen)

    I. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BEVOEGD-HEID- VOORAFGAAND BEROEP

    11. OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN- GESCHILLEN-BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

    III. RAAD VAN STATE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - AKTE VATBAAR VOOR BEROEP - NIET DEFINITIEVE BESLISSING

    Beroep tot nietigverklaring van een beslissing va.n de provinciale directeur voor oorlogsschade aan . private goederen is niet ontvanke.-lijk, daar voor verzoeker tegen die beslissing beroep openstaat bij de commissie van beroep.

    Gezien het 23 Februari 1952 door Léon Proment ingediende verzoekschrift ;

    * Zie het arrest n~ 2717, waarbij de debatten heropend werden.

    1148

  • Overwegende dat verzoeker de nietigverklaring vordert van een 25 September 1952 door de provinciale directeur voor oorlogsschade aan private goederen· van Henegouwen genomen beslissing ;

    Overwegende dat volgens 28 der wet van 1 October 1947 be--treffende de herstelling van oorlogsschade aan private goederen, gewijzigd bij artikel 1 der wet van 25 Mei 1951 en bij artikel 14 der wet van 1 Augustus 1952, voor verzoeker tegen die beslissing beroep openstaat bij de commissie van beroep van de provincie, dat die beslissing dus niet definitief is en dat het beroep bij de Raad van State niet ontvankelijk is,

    (Verwerping ) (Vertaling)

    Nr 2764- ARREST van 18 Szptember 1953 (lilde Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    · hh. Meureau en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de h. Similon, substituut.

    de LANTSHEERE (Mr. Hayoit de Termicourt) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw (de h. Penen)

    OORLOGSSCHADE AAN PRIVATE GOEDEREN - HERSTELVERGOE-DING - POLITIEKE GEVANGENEN EN KRIJGSGEVANGENEN

    1. De berekening van het volledig herstel. krachtens artikel 11 der wet van 1 .October 1947 toegekend, moet geschieden volg·ens de regelen die blijken uit het geheel der bepalingen van die wet en niet volgens de regelen van het burgerlijk wetboek e.n van de wetten die het aanvullen, tenware hier op grond van de wet zelf op de oorlogs--schade, althans impliciet, kon naar verwezen worden.

    2. Artikel!! verstaat onder geld alle soorten munten die in België of in een vreemd land wettelijk gangbaar zijn, met inbegrip van de bankbil jet ten.

    Het maakt tussen het Belgisch geld en het geld, dat in een vreemd land wettelijk gangbaar is, geen onderscheid wat betreft de modaliteiten van berekening van de vergoeding. Het wil derhalve dat het verlies van Belgische bankbiljetten en het verlies van vreemde bankbiljetten volgens dezelfde regelen verg·oed wordt.

    De schade volgende uit het verlies van vreemd geld moet geschat worden in Belgische franken en het bedrag der vergoeding moet worden bepaald op de som die nodig is om zich op de datum van de beslissing het verloren bedrag a.an vreemd geld aan te scha!fe.n.

    Gezien het 13 Augustus 1951 ingediende verzoekschrift waarbij Jean de Lantsheere de nietigverklaring vordert van de beslissing d.d. 20 Juni 1951 van de commissie van beroep van Brabant voor oorlogs--schade aan private goederen ;

    1149

  • (2764) .

    Overwegende dat verzoeker als eerste middel aanvoert dat de bestreden beslissing de rechten van de verdediging heeft geschonden door de conclusiën van beroeper onbeantwoord te laten, «hoewel het wezenlijk gedeelte daarvan als volgt luidde : het beroep ontvan~ keiijk en gegrond verklaren. recht doende vaststellen dat de schuld~ vordering van de concluderende een schuldvordering is van een volgens de waarde 1942 op 120.250 Franse frank bepaalde geld~ waarde»;

    Overwegende dat de argumenten, welke verzoeker bij de Raad van State herhaalt en waarop de commissie van beroep niet zou geantwoord hebben, als volgt kunnen worden samengevat: de ma~ tedële en rechtstreekse schade die hij geleden heeft is het gevolg van het verlies van in 1942 gangbare Franse bankbiljetten; dit verlies is niet het verlies van een lichamelijk voorwerp. doch van een waarde: de waarde van 120.250 Franse frank in 1942; de rechter moet, om dit verlies te schatten. gebruik maken van de wet-telijke munteenheid zoals zij, onder voorbehoud van de wet van 29 April 1935, bepaald is op het tijdstip waarop hij uitspraak doet; hieruit volgt dat de waarde van die in 1942 verloren 120.250 Franse frank steeds moet worden geschat op 75.000 Belgische frank, en niet op 17.177 Belgische frank, hetgeen de waarde is van 120.250 Franse frank in 1951 ;

    Overwegende dat omtrent de feitelijke gegevens, waarover de commissie van beroep had te oordelen, geen betwisting bestond; dat de enige betwisting, die tussen partijen rees, verband hield met de regelen welke moesten worden in acht genomen voor het schatten van de vergoeding waarop de betrokkene recht had krachtens arti-kel 11 der wet van 1 October 194 7 betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen; dat de commissie van beroep haar beslissing gemotiveerd heeft door verzoekers interpretatie om~ trent dit punt te verwerpen ; dat zij aan de verplichting, haar be .. slissing te motiveren, voldaan heeft door ze te rechtvaardigen met motieven die de Raad van State in de gelegenheid stellen zijn con~ tröle uit te oefenen ;

    Overwegende dat het tweede middel, ontleend aan de schending van artikel 11 der wet van 1 October 1947, door verzoeker als volgt wordt uiteengezet : verzoeker had 75.000 Belgische frank ge~ bruikt om zich de 120.250 Franse frank aan te schaffen waarvan hij beroofd werd ; hij had zich die aangeschaft om de ontvluchting mogelijk te maken, die hem bevolen werd door de dienst van de weerstand waartoe hij toebehoorde ; de door hem geleden schade. is dus wel de tegenwaarde van 120.250 Franse frank in 1942, namelijk 75.0JO Belgische frank ; verzoeker « heeft voor zijn ontvluchting een bedrag van 75.000 Belgische frank gebruikt», «voor de behoef-ten in verband met zijn patriottische bedrijvigheid heeft hij die geld-som gewisseld, ja, moeten wisselen », « die gehele som van 75.000 Belgische frank heeft hij door toedoen van de vijand verloren» ;

    1150

  • (2764)

    Overwegende dat het derde middel volgens verzoeker hierop steunt dat de beslissing de principes der wet van 1 October 194 7 verkeerd heeft toegepast; dat hij bij de uiteenzetting van dit middel doet gelden dat er tegenspraak is in de motieven der beslissing die hij aanvalt; dat deze impliciet erkent dat verzoekers schuldvordering een schuldvordering betreffende een geldwaarde is, doch dat zij voor het schatten daarvan de regelen toepast «die gewoonlijk worden toegepast voor delictuele of quasi delictuele schuldvorderingen, welke volgens de beslissing niets uitstaande hebben met het herstel der oorlogsschade», terwijl de wet op de oorlogsschade in het volledig herstel van de geleden schade voorziet; dat met de toepassing vol-gens de beslissing in beroep het volledig herstel, zoals de wet op de oorlogsschade het wil, niet mogelijk is;

    Ü'verwegende dat de drie aangevoerde middelen derhalve neer-komen op de schending van de bij artikel 11 der wet van 1 October 194 7 gestelde regel inzake het volledig herstel ; dat verzoeker, uit,.. gaande van de gedachte dat de wetgever het volledig herstel van de geleden schade heeft gewild, door overwegingen van billijkheid en door het aanvoeren van maatregelen van burgerlijk recht tracht te bewijzen dat de vergoeding waarop hij recht heeft hem niet werd toegekend;

    Overwegende dat artikel 11, waar het beslist dat « de materi .. ,ële schade die het gevolg is van inhechtenisneming of opsluiting van politieke gevangenen of van krijgsgevangenen aanleiding geeft tot volledig herstel », .het volledig herstel slechts heeft willen toe-kennen voor bepaalde scharlegvallen die de wet ten laste van de rege-ring brengt ; dat dit artikel de toepassing niet uitsluit van de regelen die blijken uit het geheel der bepalingen van de wet op de oorlogs-schade, doch dat het, waar het politieke gevangenen en krijgsgevan-genen betreft, « de toepassing van de vrijstelling en van het abatte-ment, bepaald bij artikel 8, » uitsluit ; dat het anderzijds machtigt tot het herstel van « matedële en rechtstreekse schade », wanneer die schade « het rechtstreeks gevolg is van inhechtenisneming of opslui-ting » en dat die schade volgt uit het verlies van een voorwerp, met inbegrip van juwelen, kledingsstukken en alle andere lichamelijke goederen, alsook geld ; dat de wetgever onder geld verstaan heeft alle soorten munten die in België of in een vreemd ·land wettelijk gangbaar zijn, met inbegrip van de bankbiljetten ;

    Overwegende dat de wijzigingen, door de wetgever in 1951 en in 1952 in het eerste lid van artikel 11 aangebracht, dezes strekking niet hebben gewijzigd ; dat, zoals verklaard wordt in het verslag, aan de Senaat, van de commissie van wederopbouw belast met het onderzoek van het wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 1 October 194 7, « de tekst van het nieuw artikel 11, paragraaf 1, geen wijziging brengt in de eigenlijke vergoeding der politieke- en krijgsgevange..-nen » ;

    Overwegende dat de berekening van het krachtens artikel 11 toegekend volledig herstel moet geschieden volgens de regelen die

    1151

  • '(2764)

    blijken uit het -geheel der wetsbepalingen betreffende de herstelling der oorlogsschade en niet volgens de regelen van het Burgerlijk Wet-boek en van de wetten die het aanvullen, tenware hier op grond van de wet zelf op de oorlogsschade, althans impliciet, kan naar verwezen worden;

    Overwegende dat de wetgever in artikel 11 tussen het Belgisch geld en het geld, dat in een vreemd land wettelijk gangbaar is, geen onderscheid gemaakt heeft inzake de modaliteiten van berekening van de vergoeding ; dat hieruit moet besloten worden dat hij gewild heeft dat het verlies van Belgische bankbiljetten en het verlies van vreemde bankbiljetten volgens dezelfde regelen vergoed wordt;

    Overwegende dat de materiële en rechtstreekse schade die volgt uit het verlies van bankbiljetten slechts kan geschat worden door het in aanmerking nemen van de waarde waarvan die biljetten het zicht~ baar teken zijn: het aantal Belgische franken zo het nationale biljetten betreft of, zo het vreemde biljetten betreft, het cijfer van de vreemde munteenheid, doch dat de commissies voor oorlogsschade de vergoe-ding steeds in Belgische franken moeten bepalen ;

    Overwegende dat de verschillende nationale munten ten gevolge van de respectieve desbetreffende wetsbepalingen wettelijke waarde-schommelingen ondergingen; dat niet betwist wordt dat het verlies van Belgisch geld, volgens artikel 11, volledig vergoed wordt door de toekenning van een aan het verloren aantal Belgische franken gelijk aantal, niettegenstaande de waardevermindering van die munt; dat niets de mening wettigt, dat de wetgever gewild heeft dat wijzigingen van de wettelijke waarde of wijzigingen in de koopkracht van vreemde munten integendeel zouden leiden tot een vergoeding waardoor het mogelijk is meer vreemde munteenheden te kopen dan er verloren zijn;

    Overwegende dat, zo de vreemde munt beschouwd werd als een koopwaar, het verlies van een koopwaar volgens artikel 11 der wet eveneens volledig hersteld wordt door het toekennen van een ver-goeding die het mogelijk maakt zich een hoeveelheid koopwaar van dezelfde aard aan te schaffen op het tijdstip dat de b~slissing tot vaststelling van de vergoeding valt; dat op grond van de wet op de oorlogsschade niet kan worden beweerd dat de wetgever er aan gedacht heeft dat de aard van het verloren voorwerp, wanneer het nationale of vreemde bankbiljetten betreft, zou gewijzigd worden door de vermindering van de wettelijke waarde of van de koopkracht der deviezen die het voorwerp vertegenwoordigt, noch dat een verschil-lende regel zou worden toegepast naargelang het gaat om het verlies van Belgische biljetten of om het verlies van vreemde munten; dat het risico van de waardevermindering van de koopwaar en van het Bel-gisch -of vreemd geld een oorzaak van schade is die niet rechtstreeks uit het verlies van het voorwerp volgt en van na dat verlies dagtekent, dat die schade geen aanleiding geeft tot het bij artikel 11 bepaald herstel ; dat voor het vaststellen der schade, waarvan het herste] krachtens die bepaling ten laste van de Staat valt, geen rekening moet gehouden worden met de mogelijkheid die de gesinistreerde, zo het

    -1152

  • voorwerp ter zijne beschikking was gebleven, zou gehad hebben, door verkopen of om het even welke andere verrichtingen een verlies te vermijden op het voorwerp waarvan hij beroofd werd; dat het herstel, bij de wet verleend voor schade in geval van aanhouding, de gesinis .. treerde alleen vergoedt voor het materieel verlies van de voorwerpen en niet voor de verschillende verliezen welke hij heeft geleden door de bijzonder kostelijke gevolgen van een bevel van zijn oversten dat hij uitgevoerd heeft, of door de maatregelen die hij heeft moeten nemen om het uit te voeren ;

    Overwegende dat ter zake de te vergoeden schade die is welke volgt uit het verlies .van 120.250 frank Frans geld in bankbiljetten; dat de commissie van beroep de wet juist heeft togepast, door die schade in Belgische franken te schatten en door het bedrag van de vergoeding vast te stellen op het bedrag dat nodig was om 120.250 Franse frank te kopen op het tijdstip dat de beslissing is gewezen.

    (Verwerping ) (Vertaling)

    Nr 2765- ARREST van 18 September 1953 (lilde Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau

    en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: de h. Diderich, auditeur.

    JAUQUET t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis-ter van Arbeid en Sociale Voorzorg ( Mr De Cuyper)

    OUDERDOMSPENSIOENEN - BEDIENDEN - OUDERDOMSRENTE-TOESLAG

    Artikel 40, § 4, der samengeordende wetten betreffende de ver-zekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, volgens hetwelk de verzekerden, die een anciënniteitspensioen ten laste van de openbare besturen mochten genieten, het voordeel van de ouderdomsrentetoeslag zonder onderzoek omtrent de bestaansmid..-delen (en van het aanvullend ouderdomspensioen, krachtens artikel 2 van het Regentsbesluit van 10 Mei 1948) slechts kunnen bekomen op voorwaarde dat zij genoemd anciënniteitspensioen verzaken, bedoelt alle anciënniteitspensioenen zonder uitzondering.

    Gezien het 30 April 1952 ingediende verzoekschrift, waarbij Ernest Jauquet beroep instelt tot nietigverklaring van de 19 Maart 1952 ten zijne opzichte door de commissie van beroep voor ouderdoms-pensioenen te Brussel genomen beslissing ;

    Overwegende dat verzoeker, in 1886 geboren, in 1926 weder in dienst getreden adjudant bij het Belgisch leger was; dat hij verzocht van 1 October 1926 af op pensioen te worden gesteld en zulks bekwam : dat hij als bediende in dienst trad bij een private onder-neming; dat hij, op grond van die hoedanigheid van bediende, 4

    1153

  • September 1951 het genot aanvroeg van de ouderdomsrentetoeslag zonder onderzoek omtrent de bestaansmiddelen en van het aanvullend ouderdomspensioen : dat die voordelen hem bij beslissing van de dienst der ouderdomspensioenen geweigerd werden, omdat hij zijn militair andënniteitspensioen niet had verzaakt; dat, op beroep van verzoeker, de commissie van beroep voor ouderdomspensioenen te Brussel op haar zitting van 19 Maart 1952 de beslissing van de dienst der ouderdomspensioenen bevestigde, daarbij als grond aanvoerende dat verzoeker « als beroepsmilitair het genot heeft van een andënniteits~ pensioen, dat hij niet verzaakt heeft » ;

    Overwegende dat verzoeker zijn beroep tot nietigverklaring van die beslissing steunt op de schending van artikel 40, § 4, der samen~ geordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke ge-volgen van ouderdom en vroegtijdige dood ; dat hij beweert dat het andënniteitspensioen hem in die uitzonderlijke omstandigheden werd toegekend en dat de twee pensioenen samen mogen worden genoten, daar zij de normale uitkomst zijn van twee verschillende loopbanen waarvan de eerste enkel door de wil van de Staat een einde had genomen;

    Overwegende dat volgens de bewoordingen van artikel 40, § 4, der samengeordende wetten, dat bij artikel 2 van het Regentsbesluit van 10 Mei 1948 toepasselijk is gemaakt met betrekking tot het aan-vullend ouderdomspensioen, « de verzekerden die een anciënniteits-pensioen ten laste der openbare besturen mochten genieten, het voor-deel der bepalingen van § I, A, 2°, 3°, 4°, en § 2, slechts kunnen bekomen, op voorwaarde dat zij genoemd andënniteitspensioen ver~ zaken » ; dat de tekst van dit artikel uitdrukkelijk is en alle andënni~ teitspensioenen zonder uitzondering op het oog heeft : dat bovendien uit het verslag van de commissie der Kamer van Volksvertegenwoor~ digers (parlementaire stukken - buitengewone zittijd van 1946, nr 129) blijkt dat de wetgever bij het aannemen van die tekst precies tot doel had cumulaties in de aard van die welke verzoeker beweert te genieten, te beletten: dat het beroep niet gegrond is,

    (Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

    Nr 2766- ARREST van 18 September 1953 (lilde Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    hh. Moureau en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de h. Vliebergh, substituut.

    WINANDY (Mrs Stassen en Beland) t/ Belgische Staat, ver~ tegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging (commandant Lontbie)

    I. RAAD VAN STATE....,-- GESCHIL NIETIGVERKLARING- AKTE VAT-BAAR VOOR BEROEP - BEVESTIGENDE BESLISSING

    Het beroep tot nietigverklaring van een bevestigende beslissing -is niet a:ntvankelijk.

    1154

  • (2766)

    11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - OFFICIEREN - OFFICIEREN HONORAIR

    111. ADMINISTRATIEVE AKTEN - GELDIGHEID - BEVOEGDHEID

    In al de gevallen waarin een officier om een eervolle reden, name,.. lijk wegens het bereiken van de grensleeftijd, ophoudt deel uit te maken van het leger, is de Minister van Landsverdediging gehouden, na onderzoek va.n de aanvraag van de betrokkene om gemachtigd te worden de eretitel van zijn graad te voeren op het tijdstip dat hij de kaders verlaat_ die aanvraag aan de Koning voor te legg·en, met voor,.. stellen waarover noch de officier, noch zelfs de Raad van State beho ... ren ingelicht te worden.

    Gezien het verzoekschrift, 7 Juni 1952 door Jacques Winandy ingediend;

    Wat betreft het eerste punt van het verzoekschrift :

    Overwegende dat, bij schrijven van 20 Maart 1952, dat kennis gaf van de beslissing waarvan verzoeker de nietigverklaring vordert, de Minister van Landsverdediging hem deed weten « dat hij, als antwoord op zijn aanvraag van 28 December 1951, slechts de inhoud kon bevestigen van de brief van 27 Juli 1949 betreffende de algemene houding 1940 ... 1945 en waarbij hij hem kennis gaf van de beslissing, hem eregraad noch ereteken te verlenen» ;

    Overwegende dat het dus een beslissing is tot loutere bevestiging van een vroegere beslissing, die bij de brief van 27 Juli 1949 ter kennis is gebracht en onaantastbaar is geworden ; ·dat, wat betreft dit eerste punt, het beroep niet ontvankelijk is;

    Wat betreft het tweede punt van het verzoekschrift :·

    Overwegende dat verzoeker, volgens het verzoekschrift, ook de nietigverklaring vordert van de beslissing d.d. 18 Maart 1952 van de Minister van Landsverdediging die zonder reden de beslissing neemt, aan vertoger geen eregraad te verlenen, waardoor hij zijn macht te buiten gaat, daar alleen de Koning dergelijke beslissing kan nemen » ;

    Overwegende dat verzoeker, bij een schrijven van 29 December 1951, aan de Minister van Landsverdediging, verzocht had om « de machtiging tot het voeren van de eretitel van zijn laatste graad, die van reserveluitenant » ; dat de Minister op dit verzoek antwoordde: «Dit is in onderzoek en het gevolg dat er aan zal gegeven worden zal U zo spoedig mogelijk medegedeeld worden » ; dat hem 18 Maart 1952 geantwoord werd : « Ingevolge uw aanvraag om machtiging tot het voeren van de eretitel van uw laatste graad, moet ik u tot mijn spijt melden dat er geen gunstig gevolg kan worden aan gegeven » ; dat de tegenpartij, hoewel zij de exceptie obscuri libelli aanvoert, erkent dat : « de 18 Maart 1952 aan verzoeker ter kennis gebrachte administratieve beslissing natuurlijk slechts betrekking had op de aanvraag van 29 December 1951 » en dat verzoeker bij die aanvraag

    1155

  • (2766)

    verzocht om. « de machtiging tot het voeren van de eretitel van zijn laatste graad, die van reserveluitenant » ; dat de strekking van het beroep dus voldoende blijkt, zowel uit de uiteenzetting van het verzoek als uit de verwijzing naar de datum van het schrijven van 18 Maart 1952;

    Overwegende dat verzoeker, ingevolge een onderzoek omtrent zijn algemene houding gedurende de periode 1940-1945, op 27 Juli 1949 van de Minister een schrijven had ontvangen, dat hem berichtte dat deze beslist had hem geen eregraad of ereteken toe te kennen en dat hem eveneens berichtte dat hij «binnenkort», wegens het bereiken van de grensleeftijd op 31 Maart 1939, uit de reservekaders zou treden ; dat verzoeker, bij schrijven van 14 November 1949, protest aantekende tegen het hem gegeven bericht dat hij 31 Maart 1949 uit de reservekaders zou treden, welke beslissing hij beschouwde als « een wegzending uit het leger» ; dat de Minister aan verzoeker die, ge~ boren op 9 Februari 1904, in 1949 45 jaar was, antwoordde : « De reserveluitenants houden op van de kaders deel uit te maken op het einde van het trimester waarin zij 45 jaar zijn geworden » ; dat hij dus bevestigde dat de grensleeftijd de reden was waarom verzoeker opge-,liouden had deel" uit te maken van de reservekaders ;

    Overwegende dat de tegenpartij, in haar l,llemorie van antwoord, waar zij overgaat tot het «onderzoek ten gronde», onder V verklaart : « De - 18 Maart 1952 genomen - beslissing van de Minister van Landsverdediging, verzoeker de machtiging tot het voeren van de eretitel van zijn laatste graad te weigeren, is geen machtsoverschrij-ding»; dat zij aldus uitdrukkelijk aanvaardt dat het schrijven van 18 Maart 1952 aan de betrokkene kennis .gaf van een beslissing die genomen was door de Minister en die aan de betrokkene de machti-ging weigerde de eretitel van zijn laatste graad te voeren ; dat de tegenpartij verder in haar uiteenzetting doet gelden dat «de Minister derhalve zijn macht niet is te buiten gegaan, waar hij aan de Koning niet heeft voorgesteld de betrokkene te machtigen tot het voeren van de eretitel van zijn laatste graad» en dat zij er aan toevoegt : « Hij heeft er zich net zoals inzake bevordering bij beperkt, de uitoefening der koninklijke praerogatieven voor te bereiden en te vergemakke-lijken, zoals het zijn recht en zijn plicht is » ;

    Overwegende dat die twee verklaringen tegenstrijdig zijn ; dat het schrijven er toe strekte, ofwel de betrokkene te berichten dat de Minister weigerde hem te machtigen tot het voeren van de aange-vraagde titel, ofwel dat hij weigerde aan de Koning voor te stellen die machtiging te verlenen ;

    Overwegende dat de artikelen l en 2 van het besluit van de Regent van 7 December 1946 nader bepalen onder welke voorwaarden de eregraden kunnen worden toegekend en artikel 8 op welke voor-waarde de machtiging tot het voeren van de eretitel van de laatste graad kan worden verleend ; dat artikel 15 de Minister van Lands-

    1156

  • (2766)

    verdediging belast met de uitvoering van dit besluit; dat dit besluit de Minister geen opdracht geeft om de machtiging tot het voeren van de eretitel van de laatste graad te weigeren of toe te kennen ;

    Overwegende dat de aanvraag, in het onderhavige geval, aan de Koning niet ter beslissing is voorgelegd, zoals dat inzake bevordering gebeurt met de candidaturen, zelfs zo deze niet door de Minister zijn voorgedragen; dat de tegenpartij, hoewel zij de juiste strekking van de bestreden beslissing op verschillende wijzen voorstelt, erkent dat de aan verzoeker ter kennis gebrachte beslissing in ieder geval een beslissing is die de Minister alleen, op eigen gezag, heeft genomen ;

    Overwegende dat artikel 8 van het besluit van de Regent van 7 December 1946 bepaalt dat de reserveofficieren, die ophouden deel uit te maken van het kader van het leger, op hun aanvraag «kun .. nen » gemachtigd worden de eretitel van hun graad te voeren op het tijdstip dat zij de kaders verlaten, zo zij om een eervolle reden ophou .. den van het leger deel uit te maken ; dat, zonder dat het voor uit .. spraak terzake nodig is na te gaan of dit besluit ·gewild heeft dat de weigering van een eervolle bevordering slechts plaats vindt onder de aldaar bepaalde voorwaarden, vaststaat dat artikel 8, tenware het hoe .. genaamd geen draagwijdte had, de enige gevallen bepaald heeft

    · waarin de Minister gemachtigd is om op eigen gezag de aan hem gerichte aanvraag om machtiging te weigeren; dat hieruit 'volgt dat de aanvraag in alle andere gevallen moet voorgelegd worden aan de Koning, na onderzoek door de Minister, met voorstellen waarover de partij noch zelfs de Raad van State behoren ingelicht te worden ;

    Overwegende dat uit het dossier blijkt dat de Minister na de loopbaan van verzoeker te hebben onderzocht, beslist had dat deze zou ophouden van de kaders van het leger deel uit te maken, omdat hij de grensleeftijd bereikt had; dat het dossier geen beoordelingsgegeven van na die beslissing inhoudt; dat verzoeker opgehouden heeft van het leger deel uit te maken omdat hij de grensleeftijd bereikt had, dus om een eervolle reden; dat de Minister, aan wie een aanvraag was voorgelegd in verband met de machtiging waarvan sprake in artikel 8, uit eigen gezag besliste « dat er geen gunstig gevolg kon aan gegeven worden», buiten het in genoemd artikel uitdrukkelijk bepaald geval ; dat hij zijn macht is te buiten gegaan, ·

    BESLUIT~

    Artikel 1. - De beslissing d.d. 18 Maart 1952 van de Minister van Landsverdediging wordt nietigverklaard; het verzoekschrift wordt voor het overige verworpen.

    Artikel 2. ·- De kosten, bepaald op 300 frank, zijn tot een he .. loop van 150 frank ten laste van de Staat (Ministerie van Landsver-dediging) en tot een beloop van 150 frank ten laste van verzoeker.

    (V er taling)

    1157

  • Nr 2767- ARREST van 18 September 1953 (lilde Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, en de hh. Moureau

    en Holoye, verslaggever, staatsraden. Auditoraat: Mej. Bourquin, substituut.

    BENOEMING VAN DE LEDEN DER COMMISSIE VAN OPENBARE ONDERSTAND VAN VAULX

    OPENBARE ONDERSTAND - COMMISSIE VAN OPENBARE ONDER-STAND- LEDEN- VERKIEZING- GESCHILLEN

    Niet ontvankelijk is het beroep bij de Raad van State tegen de benoeming, door de gem'eenteraad, van de leden der commissie van openbare onderstand, daar de betrokkenen over een voorafgaand be~ roep bij de bestendig·e deputatie beschikken.

    Gezien het 20 Augustus 1953 ingediende verzoekschrift, waarbij Henri Dellacherie, Fernand Watripont en Léon Ecobecq «beroep in~ stellen tegen de beslissing d.d. 9 Augustus 1953 van de gemeenteraad van V aulx, die de heer Vandewalle als werkend lid en de hh. Philippart J oseph en Libert Robert als plaatsvervangende leden van de commissie van openbare onderstand van Vaulx heeft gekozen » en «verzoeken om de nietigverklaring van die verkiezing en om de aanstelling van de heer Henri Vercruysse als werkend lid en van de hh. Marcel Delarsille en Malle Florimond als plaatsvervangende leden van genoemde commissie»;

    Gelet op het bevel van 4 September 1953 waarbij partijen worden ontslagen van de maatregelen die het onderzoek voorafgaan en de termijn van dagvaarding ter terechtzitting tot acht dagen verkort;

    Overwegende dat, volgens artikel 19 der wet van 10 Maart 1925, de besluiten tot benoeming van de leden der commissies van openbare onderstand dienen toegezonden te worden aan de bestendige deputatie, die ze binnen één maand na het inkomen der stukken kan vernietigen wegens schending van de voorschriften der wet ; dat hetzelfde artikel bepaalt dat zij, die een bezwaar hebben gericht aan de bestendige deputatie, bij de Raad van State beroep kunnen instellen tegen de beslissing van dit college, hetzij het nietig verklaart, hetzij het geen uitspraak doet binnen de termijn van dertig dagen ;

    Overwegende dat uit die tekst blijkt dat beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van de bestendige deputatie slechts open-staat, wanneer deze nietigverklaard heeft of wanneer zij, door geen uitspraak te doen binnen de termijn van dertig dagen, de beslissing impliciet bevestigd heeft; dat het beroep, door verzoekers rechtstreeks tegen de beslissing van de gemèenteraad ingediend, niet ontvankelijk is.

    1158

    (Verwerping ) (Vertaling)

  • Nr 2768- ARREST van 18 September 1953 (lilde Kamer) Zetel: de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    hh. Meureau en Holoye, staatsraden. Auditoraat: de h. Vander Stichcle, substituut.

    VAN HENTENRYK en SCHOONJANS (Mr Van Remoortel) t/ Belgisch ... Congo, vertegenwoordigd door de Gouverneur ... Generaal van Belgisch ... Congo en door de Minister van Koloniën (de h. Dieltj ens)

    RECHTSPLEGING- HEROPENING DER DEBATTEN Er is grond om de debatten te he.ropenen ten einde de partijen

    gelegenheid te geven tot het verschatfen van uitleg omtrent de inter-pretatie die aan sommige stukken van het dossier is te geven.

    Gezien het 5 Maart 1952 inge_diend verzoekschrift, waarbij Mar ... cel Van Hentenryk en Maurice Schoonjans de Raad van State verzoe~ ken « nietig te verklaren de verordeningen : nr 97/44 van 13 Februari 1950, nr 97/416 van 20 December 1950, nr 97/31 van 7 Februari 1951, nr 97/135 van 10 Mei 1951, en nr 97/289 van 27 September 1951 » van de~ Gouverneur ... Generaal van Belgisch ... Congo ;

    Overwegende dat een bepaling van de bij het plan gevoegde memorie - welke memorie reglement van erfdienstbaarheden werd genoemd, toen zij werd gevoegd bij het plan dat als grondslag gediend heeft voor het onderzoek - beslist : « Buiten de uitdrukkelijk op het plan aangegeven stroken mag geen woning voor Europeanen worden opgericht op minder dan 400 m. van de grens der voor het verblijf der inlanders voorbehouden stroken. Deze bepaling zal ipso facto alle gebeurlijke wijzigingen ondergaan· die worden aangebracht in de ver ... ordening nr 224 S/G van 23 Juli 1946 tot wijziging van de verorde ... ning nr 38 S/G van 10 Mei 1929 » ; dat het plan geen enkele strook opgeeft waar die regel niet toepasselijk is ; dat partijen omtrent die omstandigheid geen uitleg verschaft hebben welke een interpretatie kan rechtvaardigen, waardoor de door hen aan die bepaling gegeven betekenis zou worden gewijzigd;

    Overwegende dat, volgens de verklaring van een der bij de bestreden verordening gevoegde plannen, dat de tegenpartij in het dossier heeft doen leggen, de in rood gekleurde strook is voorbehouden voor grote ope.nbare en private gebouwen ; dat, volgens een ander plan, bij dezelfde verordening gevoegd en insgelijks in het dossier gelegd, die rode strook alleen voor grote openbare gebouwen is voor ... behouden ; dat, in de verklaring van beide plannen, bij de groene strook wordt verwezen naar artikel 12 van de memorie- of reglement van erfdienstbaarheden - dat beslist: «Deze strook is voorbehouden voor private of publieke aanplantingen, sportpleine~. parken, squares, voedingsgewassenteelten of soortgelijke, met uitsluiting van iedere andere bestemming» ; dat partijen uitleg hebben verschaft over de tegenstrijdigheid tussen hetgeen de plannen in verband met de open ... bare en private gebouwen zeggen, noch over de wettelijkheid van voor-

    1159

  • î

    zierringen die dezelfde terreinen .bestemmen voor werken die de onteigening respectievelijk insluiten en uitsluiten ; dat er grond is om de debatten te heropenen en partijen te horen,

    BESLUIT: Artikel 1. - Oe debatten worden heropend. Artikel 2. - De zaak wordt vastgesteld op de terechtzitting van

    18 December 1953. (Vertaling)

    Nr 2769- ARREST van 21 September 1953 (lVde Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter, Mast en Buch, verslaggever, staatsraden. Aiuditoraat: de h. Similon, sttbstituut.

    KELDENICH (Mrs Lebacq en Calewaert) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin (de h. de Meester de Ravestein)

    I. BURGERLIJKE INV ALIDITEITSPENSIOENEN GESCHILLEN Rt;CHTSPLEGING

    II. BURGERLIJKE INV ALIDITEITSPENSIOENEN GESCHILLEN HOGE COMMISSIE VAN BEROEP - MOTIVERING DER BESLISSINGEN

    III. ADMINISTRATIEVE AKTEN GELDIGHEID VORMEN RECHTEN VAN DE VERDEDIGING

    IV. ADMINISTRATIEVE AKTEN MOTIEVEN

    GELDIGHEID VORMEN

    Wanneer de hoge commissie van beroep inzake burgerlijke inva[i..-diteitspensioenen geen uitspraak doet over het verzoek van de Staats..-commissaris, het dossier te laten onderzoeken door de gerechtelijk .. geneeskundige dienst, ontneemt zij de aanvrager de mogelijkheid zijn bewijsmiddelen voor de bevoegde dienst te doen gelden. In dat ver-band zijn de geneesheren, leden van de commissie, niet bevoegd om in de plaats van de gerechtelijk-geneeskundige dienst te treden.

    De hog·e commissie van beroep heeft haar beslissing .niet. gemoti-veerd door niet te zeggen waarom zij het onderzoek niet heeft toe-gestaan*.

    Gezien het verzoekschrift d.d. 24 September 1952 ;

    Overwegende dat het beroep strekt tot de vernietiging van dë beslissing d.d. 18 Juli 1952 van de Hogere Beroepscommissie inzake burgerlijke invaliditeitspensioenen houdende vernietiging van de be ... slissing d.d 2 October 1951 van de burgerlijke invaliditeitscommissie te Brussel, waarbij de aanvraag tot pensioen van verzoekster ont..-vankelijk en gegrond werd verklaard: dat de bestreden beslissing op 5 Augustus 1952 aan verzoekster werd betekend ;

    * Vergelijk: arresten Collignon, nr 738, van 13 Februari 1951. Dewandre, n•· 1879. van 16 October 1952, en Comiant, nr 2448, van 12 Mei 1953.

    1160

  • (2769)

    Overwegende dat wijlen Van Meerbergen Karel, echtgenoot van verzoekster en vader van het minderjarig kind voor wie verzoekster optreedt, voor enkele dagen naar Duitsland werd gedeporteerd in Mei 1943 ; dat hij op 5 Mei 1944 opnieuw naar Duitsland werd gedepor-teerd ; dat hij te -W eimar verbleef tot hij op 14 Juli 1944 naar huis werd gestuurd wegens ziekte : dat hij op 4 Juli 1944 onderzocht was geweest wegens borstpijnen ; dat hij op 21 Juli 1944 onderzocht werd in het dispensarium van Berchem-Antwerpen waar vastgesteld werd dat hij aan longtuberculose leed ; dat het slachtoffer van af deze periode in behandeling was en op 8 Februari 1945 overleed ; dat verzoekster op 2 Mei 1946 in eigen naam en in naam van haar minder-jarig kind een aanvraag indiende tot het bekomen van een pensioen wegens het overlijden van haar echtgenoot ; dat op 2 October 1951 de burgerlijke invaliditeitscommissie te Brussel de aanvraag van ver-zoekster gegrond verklaarde; dat de tegenpartij beroep instelde tegen deze beslissing om reden dat de eerste deportatie niet in aanmerking kon genomen worden voor het bepalen van de oorsprong van de ziekte en dat het niet voldoende bewezen was dat het overlijden van het slachtoffer het rechtstreeks en uitsluitend gevolg was van het ingeroepen oorlogsfeit; dat in haar conclusiën ·voor de Hogere Be-roepscommissie de tegenpartij vroeg het dossier aan de gerechtelijk-geneeskundige dienst in eerste aanleg over te maken om te laten vaststellen of de ziekte van het slachtoffer in rechtstreeks verband stond met het ingeroepen oorlogsfeit en desgevallend of het overlijden van het slachtoffer uitsluitend, hoofdzakelijk of helemaal niet aan het ingeroepen schadelijk feit te wijten was ;

    Overwegende dat de bestreden beslissing de aanvraag van ver-zoekster afwees steunende op de· considerans dat « de longtuberculose bestatigd werd op 4 Juli 1944 toen belanghebbende zich twee maanden in Duitsland bevond ; dat volgens het advies der heren geneesheren en na onderzoek der Rönt"genplaten, de tuberculose zijn oo~sprong vindt ongeveer één jaar vóór 4 Juli 1944, dus vóór de deportatie; dat het dus niet bewezen is dat het overlijden van het slachtoffer uitsluitend te wijten is aan het oorlogsfeit » ;

    Overwegende dat verzoekster laat gelden dat de bestreden be-slissing gesteund is op verkeerde materiële vaststellingen en dat de door haar ingebrachte bewijsmiddelen niet werden onderzocht ; dat zij daaruit afleidt dat de bestreden beslissing niet naar -behoren is ge.-motiveerd;

    Overwegende dat, op grond van de artikelen 2 en 3 van het besluit van 20 September 1940, aangevuld bij artikel l van het besluit van 14 Januari 1943, de Staatscommissaris bij gemotiveerde besluiten de burgerlijke invaliditeitscommissie uitnodigt te beslissen of er reden toe bestaat de bundel te laten onderzoeken door de gerechtelijk.-geneeskundige dienst; dat tegen deze beslissing beroep ingesteld kan worden binnen de· vijftien dagen; dat voor de Hogere Beroepscom-missie de Staatscommissaris de commissie verzocht tot dit onderzoek

    1161

  • over te gaan ten einde de bescheiden, door verzoekster overgelegd, aan de beoordeling van deze dienst te onderwerpen ;

    Overwegende dat de bestreden beslissing .geen uitspraak- heeft gedaan over dit verzoek; dat zodoende verzoekster van de mogelijk-heid werd beroofd haar bewijsmiddelen door de bevoegde dienst te laten onderzoeken : dat de geneesheren, leden van de beroepscommis-sie, niet bevoegd zijn om zich in de plaats te stellen van de daartoe aangestelde dienst ; dat derhalve een substanHële vorm niet werd nageleefd; dat bovendien de bestreden beslissing, door niet te ver--rechtvaardigen waarom zij het gevraagde onderzoek niet heeft toege~ laten, niet naar behoren is gemotiveerd,

    (Nietigverklaring - overschrijving - verwijzing - kosten ten laste van de tegenpartij)

    Nr 2770 - ARREST van 21 September 1953 ( IVcte Kamer) Zetel: de hh. Vranckx, voorzitter~verslaggever, Mast en Buch, staatsraden Auditoraat: de h. Maroy, auditeur.

    INSPECTEUR-GENERAAL DER MIJNEN en consorten (de h. Meyers en Mrs Stassen, Bijvoet en Renard) t/ Maes en consorten, en, voor zoveel als nodig, Bestendige Deputatie van de provinciale raad van Limburg en Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Middenstand

    I. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- BEKWAAMHEID OM TE HANDELEN (l en 2)

    11. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- BELANG (2)

    1. Ontvankelijk i.s het verzoekschrift. ingediend door de beheer-der-zaakvoerder van een kolenmijn die door de beheerraad overeen-komstig de "statuten gemachtigd is om rechtsvorderingen te voeren.

    2. Derhalve is overbodig en te verwerpen het verzoekschrift dat later door de raadsman van de verzoeker ingediend wordt om een eventueel gebrek van het eerste verzoekschrift te dekken.

    Hl MIJNEN, GROEVEN EN GRAVERIJEN - MIJNEN - VERPLICH-TINGEN VAN DE MIJNCONCESSIEHOUDERS ( l tot 5)

    IV. PROVINCIE- BESTENDIGE DEPUTATIE- RECHTSPREKENDE BE-VOEGDHEID- MIJNEN, GROEVEN EN GRAVERIJEN (l tot 5)

    V. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- AANWIJZING VAN DE TEGENPARTIJ (l)

    Vl. ADMINISTRATIEVE AKTEN- GELDIGHEID- VORMEN- MO-TIEVEN (5)

    1. Wanneer de bestendige deputatie op grond van de; bevoegd-heden, die haar verleend worden bij artikel 49 der geordende wetten op de mijnen, groeven en graverijen, uitspraak doet over het evenredig recht dat door de mijnconcessiehouders moet betaald worden aan de eigenaars van. de bovengrond, treedt zij op als administratief rechts-

    1162

  • (2770)

    college. Zij kan derhalve geen tegenpartij zijn bij een bij de Raad van State tegen een van haar beslissingen ingediend beroep.

    2. Voor het bepalen van de netto-opbrengst van de mijn, welke als basis dient voor het berekenen! van het aan de eigenaars van de bovengrond verschuldigd evenredig recht, moeten van de ontvangsten afgetrokken worden de uitgaven die hebben gediend om de kolen in -de staaf te brengen' waarin zij aan de kopers moeten worden aange-boden, alsook de uitg·aven die het bepalen van de meest voordelige marktprijs beïnvloeden.

    Daar de kolenmijnen, om van de Staat de vaststelling van een voordeliger prijs voor de kolen te bekomen, de verplichting hebben aangegaan in een compensatiefonds een gedeelte van hun winsten te storten dat de verliezen moet dekken van de kolenmijnen die produ-ceren tegen een inkomstprijs welke hoger is dan de opgelegde prijs, zijn de stortingen aan het compensatiefonds factoren die de marktprijs mede bepalen en uitgaven die van de ontvangsten moeten afgetrokken worden.

    3. Daar de verzending der kolen geen betrekking heeft op de staat waarin de kolen verkocht worden en op de vastseiZing van de marktprij.s, moete.n de ontvangsten, welke die verzending aan de kolenmijn bezorgen, niet in aanmerking worden genomen voor de netto-opbrengst der mijn.

    Dit is namelijk het geual met de terugbetalingen welke de kopers aan de kolenmijn doen voor het vervoe.r van de kolen met volledige treinen, door welke verrichting zij bij de N.M.B.S. een lager tarief kunnen bekome:n.

    Hetzelfde geldt voor de winsten welke de kolenmijn doet door de kolen op schepen te laden.

    4. Al de werken, welke de eigenlijke winning van de kolen voor-bereiden of voorafgaan, zijn exploitatiewerken. Derhalve moet als een aanhorigheid van de kolenmijn beschouwd worden de fab.ricage, door deze mijn, van de voor haar exploitatie nodige stuitblokken. daar als een nevenindustrie slechts kan beschouwd worden de fabricage van sluitblokken die .aan anderen verkocht worden.

    De door die fabricage gemaakte winsten zijn derhalve ontuang-sten van exploitatie, voor zover de sluitblokken door de kolenmijn gebruikt worden. Zij komen in die mate in aanmerking om' de netto~ opbrengst van de kolenmijn vast te stellen.

    5. Waar de bestendige deputatie vaststelt dat de fabriek van sluitblokken afhankelijk is van de steenkolenmijn. dat die nijverheid onmisbaar is voor de Kempische kolenmijn en dat, in het geval van verzoeker, bijna de ganse voortbrengst voor hem wordt aangewend, heeft zij het middel van de verzoeker, volgens hetwelk dit bedrijf onafhankelijk is van de mijnexploitatie. beantwoord.

    Gezien de verzoekschriften d.d. 17 October 1951 ingediend door de verzoekende partij sub 1 o, d.d. 26 October 1951 ingediend door de verzoekende partijen sub 2°, d.d. 26 October 1951 ingediend door de

    1163

    \

  • (2770)

    verzoekende partij sub 3°, d.d. 26 October 1951 ingediend door de verzoekende partij sub 4° en d.d. 31 October 1951 ingediend eveneens door de verzoekende partij sub 4° ;

    Gelet op het bevel d.d. 28 November 1951 waarbij de vijf bij deze verzoekschriften ingeleide zaken wegens verknochtheid worden samengevoegd ;

    Overwegende dat de vijf beroepen strekken tot de vernietiging van de beslissing d.d. 27 Augustus 1951 van de bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg, in zoverre deze beslissing vast-stelt dat de stortingen door de kolenmijnen aan de Compensatiekas en aan het Solidariteitsfonds gedaan, niet als uitbatingskasten mogen be-schouwd worden en dat bijgevolg het bedrag van de zuivere opbrengst der mijn voor de jaren 194 7 en 1948, waarop de aan de bovengrond-eigenaars verschuldigde evenredige vergoeding berekend is, moet vastgesteld worden zonder aftrek dezer uitgaven;·

    Overwegende dat het beroep, ingesteld bij het verzoekschrift d.d. 26 O·ctober 1951 door de N.V. « Charbonnages de Beringen», boven-dien strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 27 Augustus 1951 van ·de bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg, in zoverre deze beslissing vaststelt : I o dat het laden op het schip moet aangezien worden als een bijk~

    mend werk van de kolenwinning en derhalve de winst van die verrichting in aanmerking dient genomen voor het bepalen van de netto-opbrengst der kolenmijn;

    2° dat de gewelfblokkenfabriek als een integrerend deel van de kolen-. mijn en niet als een nevennijverheid dient beschouwd te worden ;

    Overwegende dat het beroep, ingesteld bij het verzoekschrift d.d. 26 October 1951 door de N.V. « Charbonnages André Dumont », bovendien strekt tot de vernietiging van de beslissing d.d. 27 Augustus 1951 van de bestendige deputatie van de provinciale raad van Lim-burg, in zoverre deze vaststelt dat als baten dienen gerekend te worden: 1 o de gelden die aan deze vennootschap gestort werden door de

    vennootschap der haven· van Genk ; 2° de verminderingen toegestaan door zekere aankopers die de vor-

    ming van volledige treinen vragen om voordeliger voorwaarden voor het vervoer vanwege de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen te genieten ;

    Overwegende dat de twee beroepen d.d. 26 October 1951 en d.d. 31 October 195 I dezelfde inhoud hebben en ingesteld werden door de N.V. « Charbonnages André Dumont » ; dat het eerste beroep geldig door de bestuurder-zaakvoerder werd ingesteld; dat inderdaad luidens het zesde lid van artikel 18 der statuten van deze vennoot-schap « de gerechtelijke acties worden uitgeoefend in naam van de maatschappij, vervolging en benaarstiging van de voorzitter van de beheerraad of van ieder persoon door hem afgevaardigd» en de beheerraad, in zitting van 19 December 1950, aan de bestuurder-

    1164

  • l _,

    (2770)

    zaakvoerder deze bevoegdheid heeft gegeven; dat daaruit volgt dat het tweede beroep, ingesteld door de raadsman der vennootschap. overbodig is ; ·

    Overwegende dat de bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg, bij het nemen der bestreden beslissing, als rechts.-college is opgetreden; dat zij derhalve ter zake geen tegenpartij kan zijn en buiten de zaak dient gesteld te worden ;

    Overwegende dat, na September 1944, de kolenprij zen werden vastgesteld op een zeer laag peil, dat geacht werd beneden de kostprijs te zijn gelegen ; dat de Staat in compensatie toelagen aan de kolen-mijnen stortte ; dat de Regering besliste van af 1 Juli 1946 de Staats-toelagen af te schaffen. maar de kolenprijs verhoogde; dat op initia.-tief van de Regering een compensatiesysteem werd ingevoerd, volgens hetwelk afdrachten werden gedaan door de kolenmijnen, aan wie de nieuwe prijzen toelieten winsten te boeken, ten voordele van de kolenmijnen, waarvoor de nieuwe prijzen nog onvoldoende waren, maar waarvan de opbrengst voor het land onmisbaar was; dat de marktprijs door de Regering werd opgelegd bij een barema, berekend op de gemiddelde inkomstprijs, verhoogd met 38 frank voor de inves-tering en 10 frank voor de winst ; dat iedere mijn tegen de prijs van het barema moest verkopen en afstand moest doen van hoogstens 85 t.h. van haar winst ten bate van een compensatiefonds; dat dit compensatiesysteem, waarvan de verrekeningsmodaliteiten niet altijd dezelfde bleven, bleef bestaan ; dat Óp zeker ogenblik verscheidene kolenmijnen zich uit het compensatiefonds wilden terugtrekken daar zij de mening waren toegedaan dat dit systeem hun niet toeliet over te gaan tot de noodzakelijke wederuitrusting ; dat echter op 22 April 1948 een wet werd gestemd die aan de Koning toelaat bij besluit een verrekeningssysteem tot stand te brengen ; dat intussen het compen-satiefonds zijn werking heeft voortgezet. nietteg~nstaande het bij de wet van 22 April 1948 bedoelde uitvoeringsbesluit niet werd genomen;

    Overwegende dat de bestreden beslissing vaststelt dat de bed-ra..-gen, welke in het compensatiefonds worden gestort, een winst zijn die. op de bij de wet bedoelde wijze, ten goede dient te komen aan de eigenaars van de bovengrond ; dat volgens de bestreden beslissing deze bedragen gene uitbatingsuitgaven zijn in de zin bedoeld bij artikel 7 van het besluit van 20 Maart 1914 ; dat, volgens haar, dit besluit op limitatieve wijze de factoren opsomt, die in aanmerking komen voor de berekening der zuivere opbrengst, die als basis dient voor de vaststelling van het evenredig recht verschuldigd aan de eigenaars van de bovengrond ;

    Overwegende dat de verzoekende partijen sub 2°, 3° en 4° inroe-pen dat, in strijd met de bestreden beslissing, artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 Maart 1914 niet limitatief is ; dat volgens hen de stortingen, gedaan in het compensatiefond;S, uitbatingsuitgaven zijn, vermits ze automatisch geschieden van af het ogenblik dat er winst is en een uitgave zijn die van de uitbating niet kan afgescheiden worden; dat volgens hen de opbrengst waarover de uitbater beschikt

    1165

  • (2770)

    slechts bepaald wordt na voorafneming der vergoeding en aldus de netto~opbrengst van de mijn wordt bepaald, bedoeld bij artikel 49 der geordende wetten op de mijnen ;

    Overwegende dat de eerste verzoeker inroept dat de bestreden beslissing ten onrechte de kwestige stortingen onderzocht heeft van het oogpunt uit der uitbatingsuitgaven, terwijl volgens hem het vraag ... stuk dient onderzocht te worden van uit het oogpunt der ontvangsten; dat hij betoogt dat de sommen, waarvan de inning door de prijsver~ hoging mogelijk werd, niet in ontvangsten mogen geïnd worden, ver ... mits de verhoging werd ingevoerd op uitdrukkelijke voorwaarde dat de mijnen die winst verwezenlijken, deze aan het compensatiefonds zouden storten; dat de verzoekende partijen sub zo en 3° aan dit betoog toevoegen dat deze sommen niet een der kenmerken hebben van een netto ... ontvangst daar zij het resultaat zijn van een operatie die er in bestond de last der toelagen, tot dan toe aan de kolenmijnen toegekend met het oog op het nationaal belang, door middel van de gelijkmaking en de artifidële verhoging van de kolenprijzen, door de kolenverbruikers te doen dragen en niet langer meer door de Staat; dat de verzoekende partijen tenslotte laten gelden dat de prijsaan~ vulling niet door de kolenmijnen werd geïnd maar in werkelijkheid door het organisme met de verkoop belast en dat, krachtens de wet van 22 April 1948, de aanvullende sommen van alle belastingen werden vrij gesteld ;

    Overwegende dat, krachtens de bij koninklijk besluit d.d. 15 September 1919 geordende wetten nopens de mijnen, groeven en graverijen, de mijnconcessiehouders aan de eigenaars van de boven~ grond een evenrédig recht dienen af te dragen ; dat artikel 48 van deze wet bepaalt dat het evenredig recht berekend wordt op de zuivere opbrengst van de mijn en een koninklijk besluit de regelen zal vast--stellen voor het schatten dezer opbrengst en de stukken zal bepalen welke de mijnontginners moeten overleggen; dat het koninklijk besluit van 20 Maart 1914 aangaande de vaste en evenredige cijns op de mijnen bepaalde wat onder netto~opbrengst diende verstaan te worden en welke stukken door de mijnontginners dienden overgelegd te war ... den ; dat dit koninklijk besluit gewijzigd werd bij besluit van de secretaris ... generaal van het ministerie van Economische Zaken d.d. 10 Augustus 1943, waaraan bindende kracht werd behouden na 15 Februari 1946, krachtens het besluit van de Regent van 14 'Februari 1946 waarbij de bindende kracht van zekere tijdens de vijandelijke bezetting in uitvoering van de mijnwetten genomen besluiten gehand ... haafd wordt;

    Overwegende dat, luidens artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 Maart 1914, gewijzigd bij het besluit van de secretaris ... generaal van 10 Augustus 1943, « de netto ... opbrengst, basis van de cijns, bepaald wordt door het overschot van de verwezenlijkte ontvangsten op de totale uitgaven betreffende de exploitatie, de voorbereidingswerken en de oprichtingskosten inbegrepen met uitsluiting van de financiële lasten van welkdanige aard »; dat artikel 7 van dit koninklijk besluit,

    1166

  • (2770)

    eveneens gewijzigd bij het besluit van de secretaris-generaal, met het oog op het vaststellen van deze netto-opbrengst, de mijnconcessionna-ris verplicht «ieder jaar, vóór de 1e April, aan de hoofdingenieur-directeur der mijnen van het di.c;;trict, een verklaring te zenden ... waarbij hij de omstandige opgave der gedurende het voorgaande jaar gedane ontvangsten en uitgekeerde uitgaven doet kennen » ; dat dit artikel de volgorde aangeeft van de ontvangsten en uitgaven ; dat dit artikel als doel heeft niet alleen de concessiehouders te verplichten de documenten te verschaffen welke betrekking hebben op de ont-vangsten en uitgaven, maar deze documenten wil doen comptabiliseren op de wijze bij dit artikel opgelegd ; dat het feit dat onder 11, A, 8, vermeld wordt : « allerlei andere uitgaven (wedden, tantièmes, uit-gaven te voordele van de bedienden inbegrepen) », voldoende aan-toont dat de opsomming der aan de exploitatie verbonden uitgaven niet limitatief is ;

    Overwegende dat uit het gewijzigd artikel 7 van boven vermeld koninklijk besluit blijkt dat door « uitgaven betreffende de exploitatie » dient verstaan niet alleen de uitgaven die verband houden met de opdelving der kolen of met de bewerkingen die er toe bijdragen de kolen in verkoopklare staat te brengen, maar ook met de lasten die onvermijdelijk uit de uitbating voortvloeien, zoals belastingen, cijns-rechten en taxes betreffende de mijn aan de Staat, provincie en ge-meenten uitbetaald (artikel 7, 11, A, 6) en tantièmes aan de beheerders verschuldigd (artikel 7, 11, A, 8) ; dat aldus, om de netto-opbrengst vast te stellen, van de verwezenlijkte ontvangsten moeten afgetrokken worden de uitgaven die hebben gediend om het product in de staat te stellen waarin het aan de kopers moet worden aangeboden, en de uitgaven die het bepalen van de meest voordelige marktprijs beïn-vloeden;

    Overwegende dat de marktprijs door de Regering werd vastge-steld; dat, om in het kader van de bestaande reglementering de meest voordelige marktprijs te. bekomen, de kolenmijnen tegenover de Staat de verplichting aangingen de vereiste stortingen aan het compensatie-fonds te doen ; dat aldus deze stortingen factoren zijn die de markt-prijs mede bepalen en uitgaven zijn die van de daarmede overeen-stemmende ontvangsten moeten afgetrokken worden;

    Overwegende dat de bestreden beslissing, door de aan het com-pensatiefonds gedane stortingen als exploitatie-uitgaven te verwerpen, in strijd is met artikel 48 van de geordende wetten op de mijnen, groeven en graverijen, en met de artikelen 6 en 7 van het koninklijk hesluit van 20 Maart 1914, gewijzigd bij het besluit van de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken van 10 Augustus 1943;

    Overwegende dat de tweede verzoekster inroept dat de bestreden beslissing ten onrechte het laden op het schip bepaalt als een bijka-inend werk van de kolenwinning en de- winsten op die verrichting verwezenlijkt in aanmerking neemt voor het bepalen van de netto-opbrengst der kolenmijn; dat de derde verzoekster inroept dat de

    1167

  • (2770)

    wi:nsten verwezenlijkt door het vervoer van steenkolen tot aan de waterweg en de terugbetalingen door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wegens het vervoer met yolledige treinen door de bestreden beslissing ten onrechte in aanmerking worden genomen voor het bepalen der netto .... opbrengst der kolenmijn; dat beide ver-zoeksters betogen dat de basis van de berekening der evenredige ver .... goeding de netto .... opbrengst is van de mijnuitbating en de in aanroer,.. king genomen winsten met de uitbating geen betrekking hebben ;

    Overwegende dat de verkoop en de prijskwoteringen door de kolenmijn worden vastgesteld op wagon vertrek mijn: dat de verzen ... ding der kolen betrekking heeft noch op de staat van het product, noch op de vaststelling van de marktprijs; dat de ontvangsten, bij de verzending geïnd, derhalve niet in aanmerking komen voor de netto ... opbrengst der kolenmijn;

    Overwegende dat. verzoekster sub 2° laat gelden dat de bestreden beslissing ten onrechte haar gewelfblokkenfabriek als een aanhorig .... heid van de kolenmijn beschouwt en niet als een nevenbedrijf; dat, volgens haar, de uitdrukking netto .... opbrengst van de kolenmijn «enkel terugslaat op de netto-opbrengst van de eigenlijke kolenuitbating op zichzelve, t.t.z. van de enkele uitbating van de ondergrond» ; dat zij bovendien inroept dat de bestreden beslissing op dit punt niet naar behoren is gemotiveerd ;

    Overwegende dat verzoekster terecht beweert dat de uitdrukking « zuivere opbrengst» enkel betrekking heeft op de uitbating van de kolenmijn ; dat echter de uitbating van de kolenmijn omvat al wat nodig is voor het opdelven van de steenkolen en voor het verkoop-klaarmaken ervan ; dat al de· werken welke de uitbating voorbereiden of er aan voorafgaan, werken van uitbating zijn, of het nu gaat om het boren van de put~ het graven van gaanderijen, of het eenvoudig schoren der gaanderijen met sluitblokken; dat de fabricatie van sluit-blokken, in zover ze dient voor de kolenmijn van verzoekster, een aanhorigheid is van de kolenmijn en slechts als nevenindustrie kan beschouwd worden voor het gedeelte der fabricatie dat voor anderen dient;

    Overwegende dat verzoekster in haar verzoekschrift bij de be-stendige deputatie heeft ingeroepen dat het nieuw bedrijf, door haar in 't leven geroepen, onafhankelijk was van de kolenmijnuitbating ; dat de bestreden beslissing naar behoren is gemotiveerd wanneer zij overweegt dat de fabriek van gewelfblokken afhankelijk is van de kolenmijn, dat deze nijverheid onmisbaar is voor de Kempische kolen .... mijn en dat, in het geval van verzoekster, bijna heel de voortbrengst voor de belanghebbende mijn wordt aangewend,

    BESLUIT: Artikel 1. - De beslissing d.d. 27 Augustus 1951 van de be ....

    stendige deputatie van de provinciale raad van Limburg is vernietigd in zoverre zij, voor de berekening van het evenredig mijnrecht, de bijdragen aan het compensatiefonds niet aanvaardt als uitgave be-

    1168

  • treffende de exploitatie en in zoverre zij de winsten, verwezenlijkt op het vervoer van de kolen en op het laden op het schip, rekent tot de netto~opbrengst van de kolenmijn. ·

    Artikel 2. - Dit arrest zal op de registers van boven vermelde bestendige deputatie van de provinciale raad van Limburg worden overgeschreven en er zal melding van worden gemaakt op de rand van de vernietigde beslissing.

    Artikel 3. - De zaak wordt verwezen naar de bestendige depu~ tatie van de provinciale raad van Limburg.

    Artikel 4. - De betaling van het recht van driehonderd frank, ten titel van kosten voor het verzoekschrift d.d. 31 October 1951 ingediend door de N.V. « Charbonnages André Dumont », valt t-en laste van de verzoekende partij.

    De betaling van het recht van twaalfhonderd frank, ten titel van kosten voor de vier overige verzoekschriften, valt ten belope van achthonderd frank ten laste van de tegenpartijen en ten belope van vierhonderd frank ten laste van de verzoekende partijen.

    Nr 2771 -ARREST van 24 September 1953

    Dit arrest, inzake M aes tegen Gemeente Ukkel en Bestendige Deputatie van de provinciale raad van Brabant, werd uitgesproken door dezelfde Kamer, op dezelfde wijze samengesteld als voor het arrest nr 2775, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Somers, nr 2351, van 16 April 1953.

    N~' 2772- ARREST van 24 September 1953 (VJde Kamer) Zetel: de hh. Decleire, voorzitter, De Bock, verslaggever, en Holoye, staats~

    raden. Auditoraat : de h. Claes, substituut.

    DESOTTER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Mi~ nister van Finandën (de h. Gaillard) ·

    RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - BEKWAAMHEID OM TE HANDELEN

    _Niet ontvankelijk is het verzoekschrift dat door een vader in naam van zijn meerderjarig kind wordt ingediend zonder rechtvaardi-ging van zijn hoedanigheid van wettel(jk vertegenwoordiger van dat kind.

    Gezien het verzoekschrift, 11 Januari 1952 door Laurent Desutter in naam van zijn zoon Henri Desutter ingediend, dat strekt tot nietig-verklaring van de 5 October 1951 inzake laatstgenoemde door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen genomen beslissing ;

    1169

  • Overwegende dat verzoeker in naam van zijn zoon Henri Desutter, 24 September 1908 te Blankenberge geboren, een aanvraag heeft ingediend zonder zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoor ... diger van zijn zoon te rechtvaardigen ; dat de aanvraag niet ontvan-kelijk is bij toepassing van de rechtspleging v6ór de afdeling adminis ... tratie van de Raad van State,

    (Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) ; (Vertaling)

    Nr 2773 - ARREST van 24 September 1953

    Dit arrest, inzake H ausmanne tegen Belgische Staat, vertegen-woordigd door ·-de Minister van Openbare Werken en van Weder-opbouw, werd uitgesproken door dezelfde Kamer, op dezelfde wijze samengesteld als voor het arrest nr 277 4, en kreeg dezelfde oplossing als het arrest Stéveny, nr 2083, van 8 Januari 1953.

    Nr 2774- ARREST van 24 September 1953 (VJcte Kamer) Zetel: de hh. Decleire. voorzitter, De Bock, verslaggever, en Holoye, staats~

    raden. Auditoraat: de h. Poorterman, substituut.

    LA V ALLE t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minis-ter van Financiën (de h. Gaillard)

    I. RECHTSPLEGING- VERZOEKSCHRIFT- BELANG

    Wie afgewezen is door de in herziening uitspraak doende hoge commissie van beroep voor 'militaire pensioenen, heeft er belang bij, de nietigverklaring van die beslissing te vorderen, daar die nietig-verklaring tot gevolg moet hebben dat de zaak naar de commissie wordt verwezen *.

    11. KRIJGSMACHT EN RIJKSWACHT - MILITAIRE PENSIOENEN -RECHTSPLEGING- BEROEP BIJ DE RAAD VAN STATE

    III. RAAD VAN STA TE - GESCHIL NIETIGVERKLARING - BEVOEGD-HEID

    IV. RECHTSPLEGING - VERZOEKSCHRIFT - MIDDEL·

    De Raad van State is niet bevoegd om van een beroep tot nietig-verklaring van een beslissing der hoge commissie van beroep voor . militaire pensioenen kennis te nemen, wanneer de verzoeker zich, in strijd met die beslissing, beperkt bij de bewering dat de ziekte waar-van hij het slachtoffer zou zijn, ingevolge de dien.st ontstaan of verergerd is.

    * Vergelijk: arresten Mertens, n'' 370, van 2 Juni 1950, van den Branden de Reeth, nr 1830, van 19 Sçptember 1952. Boyens, nr 1833, en Dutilleux, nrs 1834 en 1835, van 26 September 1952, en Hubermont, n• 2668, van 11 Juli 1953.

    1170

  • Gezien het 15 December 1951 door Gaston Lavalle ingediende verzoekschrift, dat strekt tot nietigverklaring van de 16 October 1951 door de in herziening zitting houdende hoge commissie van beroep voor militaire pensioenen genomen beslissing ;

    Overwegende dat verzoeker de toekenning heeft aangevraagd van een invaliditeitspensioen wegens « ziekte opgedaan in vredestijd en verergerd in oorlogstijd » ; dat die aanvraag 9 Maart 1948 is ver--worpen door de hoge commissie van beroep voor militaire pensioenen ; dat verzoeker herhaaldelijk de herziening van die beslissing vorderde; dat die eisen werden verworpen ;

    Overwegende dat de bestreden beslissing oordeelde dat: « de nieuwe documenten ... niet van die aard zijn dat zij de beslissing d.d. 16 Mei 1950 van de hoge commissie van beroep wijzigen» -welke beslissing een vroegere aanvraag om herziening verwierp, omdat verzoeker niet bewees «dat de aangevoerde aandoening is ontstaan ingevolge de dienst» ; dat de tegenpartij beweert dat de eis niet ontvankelijk is bij gemis van belang, omdat, in ·tjeval van nietigver--klaring, de vroegere beslissingen toch zouden blijven bestaan ;

    Overwegende dat, in geval van nietigverklaring van de bestreden beslissing, de zaak zou verwezen worden naar de herzieningscom--missie die zou moeten uitspraak doen over de 31 Ju !i 1951 door verzoeker ingediende aanvraag om herziening ; dat deze belang heeft bij het vorderen van de nietigverklaring van de 16 October 1951 genomen beslissing ;

    Overwegende dat verzoeker, om zijn vraag om nietigverklaring te rechtvaardigen, enkel beweert dat de ziekten, waarvan hij het slacht--offer zou zijn, ingevolge de dienst ontstaan of verergerd zijn ; dat hij de Raad van State verzoekt voor recht te zeggen» dat de ziekten A 35, A 31 en B 21 wel degelijk zijn opgedaan en verergerd terwijl hij onder de wapens was» ;·dat het object van die eis niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort,

    (Verwerping - kosten ten laste van verzoeker) (Vertaling)

    Nr 2775- ARREST Vlan 24 Septembér 1953 (VIde Kamer) Zetel : de hh. Decleire, · voorzitter~verslaggever, De Bock en Holoye, staats-

    raden. Auditoraat : de h. Hoeffier, substituut.

    PINET t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin (de h. Smeesters)

    I. RECHTSPLEGING - MEMORIE VAN AN1WOORD - TERMIJNEN

    De voor het overmaken van de memorie van antwoord bepaalde termijn is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. Weliswaar

    1171

  • (2775)

    zijn de partijen door die termijn gebonden, doch de Raad van State kan met de na die termijn ingediende memories rekening houden, ·zo hij oordeelt dat het laattijdig overmaken niet van die aard is dat het de belangen van de verzoeker of een goede rechtsbedeling schaadt *.

    11. RAAD VAN STATE- BEVOEGDHEID

    De Raad van State is niet bevoegd om een administratieve be~ slissing te doen uitvoeren.

    Gezien het 29 November 1952 ingediende verzoekschrift, waarbij J eanne Pin et, weduwe Léopold Puissant, « bij toepassing van de wet van 23 December 1946 aan de Raad van State voor censuur voorlegt de beslissing van de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, burgerlijke oorlogsslachtoffers, negatief antwoord van 31 October 1952 » ;

    Overwegende dat verzoekster doet gelden dat de memorie van antwoord van de tegenpartij is ingediend buiten de termijn, bepaald bij artikel 6 van het Regentsbesluit van 23 Augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging vóér de afdeling administratie van de Raad van State: dat zij de verwerping van die memorie vraagt;

    Overwegende dat de voor het overmaken van de memorie van antwoord bepaalde termijn niet op straffe van nietigheid is voorge~ schreven; dat partijen weliswaar door die termijn gebonden zijn, doch dat de Raad van State met de na die termijn ingediende memories mag rekening houden, zo hij oordeelt dat het laattijdig overmaken van de memorie van antwoord niet van die aard is dat het de belangen van verzoekster of een goede rechtsbedeling schaadt;

    Overwegende dat verzoekster niet de nietigverklaring van een administratieve beslissing vordert ; dat haar verzoekschrift moet geïnterpreteerd worden als ertoe strekkende de uitvoering van de 10 Mei 1951 door de hoge commissie van beroep te Brussel genomen beslissing te bekomen, welke beslissing aan verzoekster persoonlijk van 23 Maart 1945 af wegens het afsterven van haar man een jaar~ lijkse lijfrente op basis van 1500 frank toekent, «onder aftrek van de sommen voor hetzelfde schadelijk feit ontvangen » ; dat het object van die eis niet tot de bevoegdheid van de Raad van State behoort.

    (Verwerping - kosten ten laste van verzoekster) (Vertaling)

    * Gevestigde rechtspraak. Zie als laatste geval het arrest Thiry, nr 2554, van 11 Juni 1953. en de noot.

    1172

  • Nrs 2776 en 2777 - ARRESTEN vzl!l 25 September 1953 (lilde Kamer) · Zetel : de h. Devaux, voorzitter van de Raad van State, verslaggever, en de

    hh. Moureau en Holoye, staatsraden. Auditoraat : de h. Rémion, substituut.

    nr 2776 - GASCA