Haalbaarheidsstudie Biotanormen Finaal Tweede Druk TW
-
Upload
debrialmont -
Category
Documents
-
view
21 -
download
0
description
Transcript of Haalbaarheidsstudie Biotanormen Finaal Tweede Druk TW
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke
stoffen
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van
biotanormen
Maarten De Jonge, Freddy Dardenne, Ronny Blust & Lieven Bervoets
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
2
Auteurs:
Maarten De Jonge
Freddy Dardenne
Ronny Blust
Lieven Bervoets
Contact: Universiteit Antwerpen, Departement Biologie
SPHERE - Systemisch Fysiologisch en Ecotoxicologisch Onderzoek
Groenenborgerlaan 171
B-2020 Antwerpen
www.sphere.be
Tel: ++/32/(0)3/2653533
Fax: ++/32/(0)3/2653497
E-mail: [email protected]
Deze studie werd uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) en dient te
worden geciteerd als:
De Jonge M., Dardenne F., Blust R. & Bervoets L. 2012. Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen:
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen. Universiteit Antwerpen in opdracht van de
Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), Antwerpen, België.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
3
Inhoudstafel
Nederlandstalige samenvatting 7
English abstract 8
Inleiding 9
Doelstellingen 9
DO1A: Bestaande biotanormen 10
1.1 Regelgeving per land 10
1.1.1 EU lidstaten 10
1.1.2 Canada 14
1.1.3 Verenigde Staten 14
1.1.4 Canada & Verenigde Staten 14
1.2 Regelgeving per stof(groep) 15
1.2.1 Metalen 15
1.2.2 PAKs 16
1.2.3 Bestrijdingsmiddelen 16
1.2.4 Gebromeerde difenylethers 17
1.2.5 Ftalaten 17
1.2.6 PCBs 17
1.2.7 Chlooralkanen 18
1.2.8 Perfluoroctaan sulfonaat 18
DO1B: Bestaande bioaccumulatie monitoring activiteiten 19
1.3 Europese lidstaten 19
1.4 Biomonitoring buiten Europa 22
DO2: Advies over geschikte organismen voor de monitoring van bioaccumulatie in de
Vlaamse oppervlaktewateren 25
2.1 Organismen voor biomonitoring 25
2.1.1 Vissen 25
2.1.2 Macro-invertebraten 28
2.1.3 Macrofyten en mossen 32
2.1.4 Synthese 32
2.2 Advies voor geschikte biomonitoring organismen 34
2.2.1 Beschermingsdoel? 34
2.2.2 Per stroomdiagram 34
2.2.3 Per trofisch niveau 35
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
4
2.2.4 Eén of meerdere organismen 35
2.2.5 Beslissingssleutel 36
DO3A: Suggesties betreffende een efficiënte en effectieve meetstrategie voor Vlaanderen 38
3.1 Keuze van polluenten 38
3.2 Keuze van meetpunten 38
3.3 Bemonsteringsperiode 39
3.4 Frequentie van bemonsteren 40
3.5 Methoden voor bemonstering 40
3.5.1 Vis bemonstering (passief) 41
3.5.2 Benthische macro-invertebraten (passief) 41
3.5.3 Gekooide organismen (actief) 42
3.6 Analysetechnieken 42
3.7 Voorbeeld voor effectieve meetstrategie in Vlaanderen 43
DO3B: Projectvoorstel verkennende studie rond bioaccumulatie monitoring in Vlaanderen 46
DO4: Literatuuronderzoek naar bestaande ontwikkelingen en monitoringactiviteiten
rond het gebruik van passieve samplers 52
4.1 Inleiding en begrip passieve sampler 52
4.2 Partitiesampler 52
4.3 Adsorptiesampler 54
4.4 Bestaande passieve sampler technieken 55
4.4.1 Semi-permeable membrane device (SPMD) 55
4.4.2 Lage-dichtheid polyethyleen (LDPE) 55
4.4.3 Siliconen rubber 55
4.4.4 Solid phase microextraction (SPME) 58
4.4.5 Polyoxymethyleen (POM) 58
4.4.6 Polar organic chemical integrative sampler 58
4.4.7 Empore disk 58
4.4.8 Chemcatcher 59
4.4.9 Diffusive Gradient in Thin films (DGT) 59
4.5 Vergelijking passieve sampler en biotamonitoring 63
4.5.1 Passieve samplers en bioaccumulatie in macro-invertebraten 66
4.5.2 Passieve samplers en bioaccumulatie in vissen 67
4.6 Monitoring met passieve samplers 68
Conclusies en aanbevelingen 69
Referenties 73
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
5
Bijlagen 83
Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen 83
Bijlage 2: Overzicht van VMM meetplaatsen voor toestand & trend monitoring 84
Bijlage 3: Overzicht + samenvatting rivieren voor toestand & trend 88
Bijlage 4: Overzicht + samenvatting meren en overganswater voor toestand & trend 93
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
6
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
7
Nederlandstalige samenvatting
Ter bescherming van het aquatische milieu stelde de Europese commissie (EC) in 2008 een lijst op
van 33 prioritaire stoffen waarvoor een milieukwaliteitsnorm werd afgeleid. Bepaalde stoffen zijn
echter door hun hydrofobe eigenschappen slecht meetbaar in water en zullen eerder binden aan de
waterbodem of zich opstapelen in organismen. Voor deze polluenten kan het raadzaam zijn om
concentraties te gaan meten in weefsel in plaats van in water. De huidige studie ging na in welke
mate bioaccumulatie kan gebruikt worden voor de monitoring en risico-evaluatie van Vlaamse
inlandse waterlopen. Enerzijds stelde de EC drie biotanormen op voor de bescherming van top-
predatoren tegen secundaire vergiftiging (methylkwik, hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen)
en laat het de lidstaten de keuze om voor de overige prioritaire lipofiele stoffen ofwel biotanormen
ofwel normen in water, met eenzelfde beschermingsniveau, op te stellen. Anderzijds wordt er van de
lidstaten verwacht dat polluentconcentraties in de tijd worden opgevolgd. Verschillende Europese
lidstaten en regio’s bereiden momenteel de start van een bioaccumulatiemeetnet voor (bv. Wallonië
en Oostenrijk) of beschikken reeds over een bestaand meetnet (bv. Nederland en Schotland). Zowel
vis (o.a. paling; passief) als macro-invertebraten (o.a. driehoeksmossel; actief) worden hierbij als
biomonitor gebruikt. Als alternatief voor de bedreigde paling kan blankvoorn en riviergrondel
worden gebruikt. Een beslissingstabel voor de keuze van een geschikt organisme voor
bioaccumulatie monitoring op basis van het beoogde beschermingsdoel, de geografische spreiding
en het trofisch niveau werd in deze studie opgesteld. Suggesties betreffende een efficiënte
meetstrategie voor een accumulatie meetnet conform de richtlijnen van de EC werden geformuleerd
aan de hand van adviezen rond de keuze van biomonitor, meetplaatsen, meetfrequentie, enz...
Bijkomend werd een projectvoorstel geschreven waarbij verschillende potentiële monitoring
organismen/methoden naast elkaar worden vergeleken. Siliconen rubber passieve samplers (PS)
lijken een veelbelovende techniek voor de bemonstering en analyse van lipofiele polluenten en
hebben verschillende voordelen ten opzichte van biotamonitoring. Momenteel kunnen deze
samplers enkel worden ingezet voor de routine biomonitoring van PAKs en PCBs. Hierdoor is het
momenteel niet mogelijk om PS te gebruiken voor de analyse van alle door Europa voorgestelde
prioritaire hydrofobe stoffen. Op basis van de huidige literatuurstudie kan Vlaanderen starten met
een voorlopig bioaccumulatiemeetnet waarbij in een eerste fase passieve biomonitoring door
bemonstering en analyse van blankvoorn en/of riviergrondel wordt uitgevoerd. In een volgend
stadium kunnen de resultaten en gevolgde meetstrategie geëvalueerd worden en bijgestuurd waar
nodig. Op deze manier kan aan de Europese vraag worden voldaan en kan een
bioaccumulatiemeetnet worden opgestart op een wetenschappelijk onderbouwde manier.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
8
English abstract
In 2008 the European commission (EC) formulated environmental quality standards for 33 priority
substances in order to protect the aquatic environment. Due to their hydrophobic properties certain
pollutants are only poorly measurable in surface water, however will largely bind to sediment or
accumulate in biota. Therefore it should be advisable to measure these pollutants in tissue, rather
than surface water. The current study assessed whether bioaccumulation can be used in the
monitoring and risk assessment of Flemish river systems. On the one hand the EC proposed three
biota standards for the protection of top predators against secondary poisoning (methylmercury,
hexachlorobenzene and hexachlorobutadiene) and leaves the member states to choose between
biota standards or standards in surface water, with the same level of protection, for the remaining
lipophilic priority substances. On the other hand the EC expects that pollutant concentrations are
monitored on a regular basis. Various member states and regions are currently preparing
bioaccumulation monitoring programs (e.g. Wallonia and Austria) or have already existing programs
(e.g. The Netherlands and Scotland). Both fish (o.a. eel; passive) and invertebrates (o.a. zebra mussel;
active) are frequently used as biomonitor. Since eel stocks are generally declining, roach and
gudgeon can be used as an alternative. A decision table for choosing the appropriate organism for
bioaccumulation monitoring based on the desired protection goal, geographic presence and trophic
level was made. Recommendations regarding an efficient and effective sampling strategy for a
bioaccumulation program according to the EC guidelines were formulated based on choose of
biomonitor, sample sites, frequency of measuring, etc… Additionally a project proposal regarding the
comparison of different potential organisms/methods for biomonitoring was formulated. Silicon
rubber passive samplers (PS) are a promising technique for measuring lipophilic pollutants and have
various advantages compared to the use of biota. For the moment, silicon rubber PS can only be used
for the routine biomonitoring of PAHs and PCBs. Therefore it is currently not possible to use PS for
the measurement of all hydrophobic priority pollutants proposed by the EC. Based on the results of
the current study the Flemish Environmental Agency can start with a preliminary bioaccumulation
program using passive biomonitoring with roach and gudgeon as a first stage. In the next stage the
results and monitoring strategy can be evaluated and adjusted if necessary. Using the latter approach
the Flemish government meets with the European requirements while a bioaccumulation program
can be started in a scientific-relevant way.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
9
Inleiding
Oppervlaktewateren en aquatische ecosystemen staan onder druk van chemische verontreiniging,
die mede veroorzaakt wordt door menselijke activiteiten. Dit heeft, samen met de structurele
ingrepen, een verlies aan habitat en een dalende biodiversiteit tot gevolg. Afhankelijk van de fysisch-
chemische eigenschappen van een stof kan deze zich manifesteren als bioaccumulatief en zich
daardoor concentreren doorheen de voedselketen. De mens wordt enerzijds door drinkwater maar
anderzijds vooral via de voedselketen aan verontreiniging van het aquatische milieu blootgesteld,
o.a. door het eten van vis en schaaldieren. De Europese commissie (EC) nam al verscheidene
initiatieven om het aquatische milieu te beschermen tegen de nadelige effecten van schadelijke
stoffen. Een concreet voorbeeld hiervan is de Europese dochterrichtlijn 2008/105/EC met betrekking
tot milieukwaliteitsnormen (MKN) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) (EC, 2000, 2008). Hierbij werd
een lijst opgesteld van 33 prioritaire stoffen waarvoor een MKN voor waterconcentraties werd
afgeleid. Bepaalde stoffen zijn echter door hun hydrofobe eigenschappen slecht meetbaar in water
en zullen eerder binden aan de waterbodem of zich opstapelen in organismen. Voor deze polluenten
kan het raadzaam zijn om concentraties te meten in weefsel in plaats van in water. Daarnaast
kunnen polluentconcentraties in water vaak grote variaties vertonen doorheen de tijd, door
plaatsgebonden verschillen in fysische en chemische karakteristieken. Geaccumuleerde
polluentconcentraties in weefsel zullen deze verschillen integreren in de tijd en dus minder variëren.
Doelstellingen
De huidige studie ging na in welke mate bioaccumulatie kan gebruikt worden voor de monitoring en
risico-evaluatie van Vlaamse inlandse waterlopen. Hiervoor werden vier deelstudies uitgevoerd:
Deelopdracht 1: Literatuuronderzoek naar bestaande formele of ontwerp-biotanormen in de
regelgeving van de EU lidstaten, USA en Canada (A) en naar bestaande monitoringactiviteiten rond
de bioaccumulatie in vastelandwaters in een gematigd klimaat (B).
Deelopdracht 2: Advies over geschikte organismen voor de monitoring van bioaccumulatie in de
Vlaamse oppervlaktewateren.
Deelopdracht 3: Formuleren van suggesties betreffende een efficiënte en effectieve meetstrategie
voor Vlaanderen (A) en het uitschrijven van een projectvoorstel rond de vergelijking van
organismen/methoden voor biomonitoring (B).
Deelopdracht 4: Literatuuronderzoek naar bestaande ontwikkelingen en monitoringactiviteiten rond
het gebruik van passieve samplers.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
10
Deelopdracht 1A: Bestaande biotanormen
1.1 Regelgeving per land
1.1.1 EU lidstaten
De Europese dochterrichtlijn 2008/105/EC met betrekking tot milieukwaliteitsnormen (MKN) omvat
een lijst van 33 prioritaire stoffen waarvan een MKN werd opgesteld voor het meten van polluenten
in oppervlaktewater (EC, 2008). De richtlijn gaan uit van twee types MKN voor de waterkolom.
Enerzijds een MKN op basis van een jaarlijks gemiddelde concentratie en anderzijds een MKN op
basis van een maximaal toelaatbare concentratie gericht op zowel lange termijn chronische effecten
als op korte termijn acute impact. De richtlijn laat de lidstaten de keuze om in bepaalde categorieën
oppervlaktewateren te kiezen om MKN voor sediment en/of biota toe te passen in plaats van de
normen op basis van metingen in de waterkolom. Dit voor stoffen waarvoor het niet mogelijk is om:
voldoende bescherming te bieden tegen directe effecten en doorvergiftiging (secundaire vergiftiging)
enkel gebaseerd op directe ecotoxiciteit in water (bv. kwik); waarvoor er momenteel geen goede
methoden voorhanden zijn om in water te meten (bv. chlooralkanen); waarvoor de concentratie in
water slecht meetbaar is (bv. tributyltin); en waarvoor de spreiding in bioconcentratiefactoren (BCF)
zo groot is dat omrekening naar doorvergiftigingsrisico’s vanuit de analyses in water niet haalbaar is
(bv. lood).
Voor drie prioritaire stoffen werden reeds officiële MKN op basis van biota vastgelegd nl. voor kwik
en -verbindingen een MKN van 20 µg/kg, voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 µg/kg en voor
hexachloorbutadieen een MKN van 55 µg/kg (tabel 1). Deze normen gelden voor metingen in
weefsel van prooidieren (uitgedrukt per natgewicht) zoals vissen, weekdieren, schaaldieren en
andere biota, waarbij de lidstaten vrij zijn in hun keuze voor het meest geschikte biomonitoring
organisme. Hierbij moet echter worden benadrukt dat de bioaccumulatie van zowel organische als
anorganische polluenten sterk kan variëren per soort en per trofisch niveau (De Jonge et al., 2012;
Van Ael et al., 2012), waardoor de betekenis en interpretatie van bioaccumulatie-data erg kan
verschillen afhankelijk van het gekozen biomonitor organisme. Hoewel dergelijke aspecten essentieel
zijn betreffende de keuze van geschikte organismen voor enerzijds het vastleggen van biotanormen
en anderzijds de toepassing in een toekomstig bioaccumulatiemeetnet, komen deze niet aan bod in
de huidige Europese wetgeving. In de toekomstige dochterrichtlijn prioritaire stoffen wordt hieraan
echter deels tegemoet gekomen door de MKN voor biota te relateren aan een trofisch niveau. Bij
meting in een ander compartiment of ander trofisch niveau dient de norm dus herrekend te worden.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
11
Land Richtlijn Stof Concentratie in biota (µg/kg ww) Matrix
EU Dochterrichtlijn (2008/105/EC) Methylkwik 20 Prooidieren*
Hexachloorbenzeen 10 Prooidieren*
Hexachloorbutadieen 55 Prooidieren*
Canada Canadian Environmental quality guidelines (1999) ΣDDT 14 Prooidieren
Methylkwik 33 Prooidieren
PCB’s Zoogdieren: 0.79 (ng TEQ/kg ww)∆ Prooidieren
Vogels: 2.4 (ng TEQ/kg ww)∆ Prooidieren
PCDD’s, PCDF’s Zoogdieren: 0.71 (ng TEQ/kg ww)∆ Prooidieren
(dioxinen en furanen) Vogels: 4.75 (ng TEQ/kg ww)∆ Prooidieren
Toxafeen 6.3 Prooidieren
VSA+
Canada Great Lake water quality agreement (1987) Methylkwik 500 Top-predatoren (vis)
ΣPCB 100 Top-predatoren (vis)
ΣDDT 1000 Top-predatoren (vis)
Tabel 1: Overzicht van bestaande biotanormen in de EU, Canada en VSA voor de bescherming van het aquatische leven voor secundaire vergiftiging via de voedselketen. *: Kan gemeten worden in vis, weekdieren, schaaldieren en andere biota. De EU lidstaten zijn vrij in hun keuze voor het al dan niet meten in biota en voor het meest geschikte organisme;
∆: Uitgedrukt in toxische equivalent eenheid (Toxic Equivalent Unit of TEQ),
deze wordt bekomen door waarde te vermenigvuldigen met equivalentie factor (TEF), welke verschilt per chemisch congeneer.
Voor andere prioritaire stoffen, waarvoor geen officiële MKN werd vastgelegd en die de tendens
hebben te accumuleren in sediment en/of biota, dienen de lidstaten zelf een MKN voor een te kiezen
biotamatrix af te leiden die minstens hetzelfde beschermingsniveau biedt als een MKN voor water.
Deze MKN wordt afgeleid op basis van de laagst beschikbare NOEC (No Observed Effect
Concentration) van een polluent getest op vogels en zoogdieren via voeding (NOECoraal), waarbij
telkens een extrapolatie factor (EF), afhankelijk van de beschikbare toxiciteitsdata, mee in rekening
gebracht dient te worden (EC, 2011):
KNbiota = NOECoraal,vogels/zoogdier/EForaal (1)
Hierbij gaat men er vanuit dat biotanormen afgeleid voor vogels en zoogdieren voldoende
beschermend zijn voor zowel benthische als pelagische organismen. Deze afgeleide biotanorm kan
ook worden omgerekend naar een concentratie in water, die hetzelfde beschermingsniveau biedt als
de overeenkomstige biotanorm (dus bescherming voor secundaire vergiftiging) maar dan in water
dient te worden gemeten. Dit door gebruik te maken van Bioaccumulatiefactoren (BAF):
KNwater = KNbiota/BAF (2)
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
12
Waarbij de BAF verwijst naar opnamemechanismen van hydrofobe polluenten via zowel
bioconcentratie (=accumulatie via medium) en biomagnificatie (=accumulatie via voeding).
Tabel 2 geeft een vergelijking tussen de huidige officiële Europese MKN voor water (EC, 2008, VR,
2010) en zowel officiële als uit vergelijking (1) afgeleide conceptnormen voor biota (EC, 2011).
Hiernaast wordt per stof telkens de overeenkomstige, via vergelijking (2) omgerekende waternorm
(met bescherming tegen secundaire vergiftiging) weergegeven. Hierbij valt op dat de drie normen
zeer sterk van elkaar kunnen verschillen. Zo is bv. de MKN voor methylkwik in water 0.05 µg/L,
terwijl de omgerekende biotanorm (van 20 µg/kg ww) naar een waterconcentratie vele malen lager
ligt en varieert tussen 0.000001 en 0.001 µg/L. Een gedetailleerde bespreking van de verschillende
normen voor water en biota per stof volgt in deel 1.2 (regelgeving per stofgroep).
Categorie Stof MKN water (µg/L)∆ MKN biota (µg/kg ww)
# MKN biota (µg/L)
Ø
Metalen Methylkwik 0.05 20 0.000001-0.001
Lood 7.2 300-1000 0.15-15
Cadmium 0.08-0.25* 160 0.26
PAKs Anthraceen 0.10 33 3.6
Fluorantheen 0.10 11530 0.15-6.63
Benzo(a)pyreen 0.05 - -
benzo(b)fluorantheen en
benzo(k)fluorantheen Σ0.03 - -
benzo(g,h,i)peryleen en
indeno (1,2,3-cd)pyreen Σ0.002 - -
Bestrijdingsmiddelen γ-Hexachloorcyclohexaan (Lindaan) 0.02 33 0.026
Pentachloorbenzeen 0.007 367 0.007
Tributyltinverbindingen 0.0002 230 0.38
Hexachloorbenzeen 0.01 10 0.0004
Hexachloorbutadieen 0.1 55 0.003
Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT) som 0.025 75 -
Gebromeerde
difenylethers PBDE 0.0005 1000 0.0018
PCBs Som van 7 PCBs Σ0.002 335 -
Ftalaat DEHP 1.3 3200 1.3
Chlooralkanen C10-C13 chlooralkanen 0.4 16600 0.41
Perfluorverbindingen PFOS - 33 0.002
Tabel 2: Vergelijking tussen officiële Europese of Vlaamse MKN in water (∆) (EC, 2008; VR, 2010) met officiële en conceptuele MKN in biota (#) (EC, 2011) en naar een waterconcentratie omgerekende biotanorm (Ø) (EC, 2011). MKN in water (∆) zijn huidige Jaargemiddelde-MKN voor landoppervlaktewateren en worden uitgedrukt als totale concentraties, met uitzondering van de metalen kwik, cadmium en lood, waarvan de concentratie wordt uitgedrukt in een watermonster na filtratie over een 0.45 µm membraan. Bij metalen mag de natuurlijke achtergrondwaarde opgeteld worden om tot een norm te komen. Afgeleide en officiële MKN voor biota (#) zijn gebaseerd op de laagste NOEC voor vogels/zoogdieren, rekening houdend met extrapolatiefactor (vergelijking 1) (EC, 2011). Waternormen afgeleid uit biotanorm (Ø) werden afgeleid door toepassing van een BAF (vergelijking 2) (EC, 2011). *: Afhankelijk van de waterhardheid.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
13
Momenteel zijn er drie Europese lidstaten die concept-biotanormen hebben afgeleid volgens de
methode voorgeschreven door de Europese commissie: Nederland, Oostenrijk en Finland. In deze
drie lidstaten zijn biotanormen op dit moment in voorbereiding voor eventuele toepassing in de
nationale wetgeving (Wimmer & Rüdel, 2007). In Duitsland worden biotanormen per deelstaat
bekeken en niet op nationaal niveau. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de huidige
standpunten met betrekking tot de toepassing van biotanormen in Nederland en Oostenrijk.
Nederland
Het Nederlandse beleid geeft op dit moment de voorkeur aan het gebruik van waternomen in plaats
van biotanormen. Dit vanwege financiële en arbeidsintensieve aspecten van een bijkomend
monitoringprogramma met betrekking tot het meten van enkele prioritaire stoffen in biota (Roex &
van den Heuvel-Greve, 2010). Daarbij vindt men het vanuit ethisch oogpunt niet wenselijk om
organismen enkel en alleen te bemonsteren voor chemische analyses. Dit geldt zeker wanneer het
organismen betreft die te kampen hebben met een sterke achteruitgang, zoals de paling. Hoewel
Nederland inspanningen levert voor het verbeteren van de huidige analytische capaciteit erkent men
het feit dat bepaalde lipofiele prioritaire stoffen op dit moment zeer moeilijk meetbaar zijn in
oppervlaktewater. Op basis van een evaluatie rond bioaccumulerende stoffen vindt Nederland het
op dit moment wenselijk om naast de drie prioritaire stoffen waarvoor vanuit Europa een biotanorm
wordt opgelegd (Kwik, HCB, HCBu) ook een biotanorm op te stellen voor lood, pentachloorbenzeen
en tributyltin verbindingen. Wat de eerste twee stoffen betreft wordt er geargumenteerd dat een
waternorm niet goed afleidbaar en/of niet voldoende afdekkend is voor doorvergiftiging, aangezien
BCFs voor deze stoffen erg variabel zijn. Tributyltin is op dit moment nog moeilijk te meten in
oppervlaktewater en de MKN ligt onder de detectielimiet (Roex & van den Heuvel-Greve, 2010).
Oostenrijk
Naar aanleiding van de Europese dochterrichtlijn stelde het Fraunhofer Instituut in opdracht van
Oostenrijk een lijst op van 80 stoffen met de bedoeling na te gaan of deze al dan niet in biota of
zwevende stof moeten gemeten worden. Voor deze stoffen waarvoor er nog geen MKN beschikbaar
zijn voor de bescherming van predatoren tegen secundaire vergiftiging werden er zelf
beoordelingscriteria afgeleid, gebaseerd op de methode voorgeschreven door Europa, voor de
beoordeling en evaluatie van bioaccumulatie-gegevens in toekomstige monitoringsprogramma’s. Dit
laatste gebeurde o.a. voor heptachloor, waarvoor een criteriumnorm van 600 µg/kg ww werd
voorgesteld (Wimmer & Rüdel, 2007).
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
14
1.1.2 Canada
De Canadese overheid besliste in 1999 om biotanormen te ontwikkelen voor polluenten die
gemakkelijk accumuleren in de voedselketen. Dit ter bescherming van aquatische organismen die via
voeding aan dergelijke lipofiele polluenten worden blootgesteld. Deze biotanormen hebben
betrekking op vissen, schaaldieren, macro-invertebraten en waterplanten. Officiële Canadese
biotanormen werden vastgelegd voor DDT, waarvan de som in weefsel niet meer dan 14 µg/kg ww
mag bedragen; (methyl)kwik (33 µg/kg ww) en toxafeen (6.3 µg/kg ww). Daarnaast werden officiële
normen opgesteld voor PCBs, PCDDs (dioxinen) en PCDFs (furanen), die verschillen tussen
zoogdieren en vogels en die telkens per congeneer met een veiligheidsfactor moet worden
vermenigvuldigd (tabel 1) (CCME, 2000).
Verder dienen er concept-biotanormen te worden afgeleid door de federale, territoriale en
provinciale milieuagentschappen voor contaminanten die de neiging hebben om te bioaccumuleren
in weefsel van prooidieren en een bedreiging vormen voor organismen die zich voeden met dit
weefsel. Stoffen die de afleiding van biotanormen vereisen hebben een BCF of BAF ≥ 5000; een log
KOW ≥ 5 en halfwaardetijden in water en sediment van respectievelijk ≥ 182 en ≥ 365 dagen.
Deze biotanormen dienen te worden afgeleid op basis van de resultaten van chronische
toxiciteitsdata die de meest gevoelige levensstadia en eindpunten beoordelen (=laagste NOEC) en
getest zijn op vogels en/of zoogdieren (CCME, 2000).
1.1.3 Verenigde Staten
Op dit moment voorziet de Amerikaanse regelgeving geen officiële biotanormen voor de
bescherming van (aquatische) organismen via secundaire vergiftiging. De verschillende federale
staten kunnen zelf beslissen of ze al dan niet biotanormen in hun milieuwetgeving opnemen. Deze
normen verschillen echter sterk tussen de staten. De Amerikaanse wetgeving voorziet echter wel
biotanormen voor de bescherming van de menselijke gezondheid via het eten van vis.
1.1.4 Canada & Verenigde Staten
Ter bescherming van de aquatische ecosystemen van de diverse Noord-Amerikaanse Grote Meren
werd door de Canadese en Amerikaanse overheden in 1972 een verdrag gesloten, dat in 1978 werd
hernieuwd en waarbij ook milieukwaliteitsnormen werden opgenomen. Voor sommige stoffen
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
15
werden eveneens biotanormen opgesteld voor de bescherming van visetende aquatische en
terrestrische soorten. Voor methylkwik bedraagt deze 500 µg/kg ww; voor PCBs 100 µg/kg ww en
voor DDT 1000 µg/kg ww. Deze biotanormen dienen te worden gemeten in top-predatoren
(carnivore vissen) (IJC, 1987).
1.2 Regelgeving per stof(groep)
1.2.1 Metalen
Metalen zijn natuurlijke chemische elementen en komen van nature in het leefmilieu voor. Door hun
persistente eigenschappen kunnen ze gemakkelijk in het milieu opstapelen en accumuleren in biota.
Vanuit biologisch oogpunt kunnen metalen in twee categorieën worden onderverdeeld: nl. essentiële
en niet-essentiële metalen. Waar essentiële metalen noodzakelijk zijn in bepaalde concentraties voor
het metabolisme van organismen (bv. Cu, Zn en Fe), zullen niet-essentiële metalen geen
metabolische functie in het lichaam vervullen (bv. Hg, Cd en Pb).
Wat deze laatste categorie betreft zijn er voornamelijk biotanormen opgesteld voor (methyl)kwik,
omdat dit metaal onder zijn gemethyleerde vorm zeer gemakkelijk in biologisch weefsel accumuleert
en al in lage concentraties toxische effecten kan veroorzaken. MKN voor methyl(kwik) zijn terug te
vinden in zowel de Europese (EC, 2008) als de Canadese milieuwetgeving (CCME, 2000), alsook in de
wetgeving rond de bescherming van de Noord-Amerikaanse Grote Meren (IJC, 1987) (tabel 1). De
Europese biotanorm van 20 µg/kg ww is goed vergelijkbaar met de Canadese norm van 33 µg/kg.
Beide normen hebben betrekking tot metingen in prooidieren (macro-invertebraten en vis) en
werden opgesteld voor de bescherming van het aquatische milieu tegen secundaire vergiftiging door
gebruik te maken van de laagst mogelijke NOEC (zie vergelijking (1) in deel 1.1). Ter vergelijking met
de Europese MKN voor (methyl)kwik in water liggen deze biotanormen, wanneer omgerekend naar
µg/L waarbij rekening wordt gehouden met een bioaccumulatiefactor (BAF) (zie vergelijking (2) in
deel 1.1), ongeveer 50 tot 50 000 keer lager (tabel 2). De biotanorm van 500 µg/kg ww, die werd
opgesteld voor de bescherming van het aquatische milieu in de Noord-Amerikaanse Grote Meren ligt
een stuk hoger in vergelijking met de Europese en Canadese. De IJC norm werd echter opgesteld
voor het meten in top-predatoren.
Zowel lood als cadmium werden door de Europese Commissie aangeduid als prioritaire stoffen die
de tendens hebben te accumuleren in biota. Afgeleide biota MKN bedragen 300-1000 µg/kg ww voor
lood en 160 µg/kg ww voor cadmium, telkens gemeten in prooidieren (tabel 2). De grote spreiding
voor de lood biotanorm is te wijten aan de grote verschillen in bioconcentratiefactor (BCF) tussen
organismen voor dit metaal. Wanneer we de afgeleide biotanormen voor beide metalen vergelijken
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
16
met de Europese MKN in water stellen we vast dat deze, gezien de grote spreiding, voor lood de
waternorm overstijgt terwijl die van cadmium erg vergelijkbaar is met de Europese waternorm.
1.2.2 PAKs
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen of PAKs zijn organische verbindingen die zijn opgebouwd
uit diverse gekoppelde aromatische ringen, maar die geen functionele groepen bevatten. PAKs
komen vrij bij de onvolledige verbranding van koolstofhoudende materialen, zoals fossiele
brandstoffen, voedingsmiddelen en hout. Omwille van hun carcinogene eigenschappen worden
diverse PAKs tot de prioritaire stoffen gerekend. Aangezien het niet haalbaar is om voor elke
afzonderlijke PAK een MKN op te stellen en deze verbindingen vaak gezamenlijk voorkomen in
onderlinge concentratieverhoudingen, worden slechts enkele individuele PAKs genormeerd.
Europese concept biotanormen voor PAKs zijn beschikbaar voor anthraceen (33 µg/kg ww) en
fluorantheen (11 530 µg/kg ww) (tabel 2). Omgerekend naar water blijken beide biotanormen de
Europese waternorm in grote mate te overstijgen, dit zelfs met een factor 55 voor fluorantheen.
Andere PAKs waarbij Europa vraagt om een biotanorm af te leiden zijn benzo(a)pyreen,
benzo(b)fluorantheen + benzo(k)fluorantheen en benzo(g,h,i)peryleen + indeno(123cd)pyreen. Voor
deze polluenten is het echter momenteel niet mogelijk om een biotanorm af te leiden aangezien er
onvoldoende gegevens beschikbaar zijn (Roex & van den Heuvel-Greve, 2010).
1.2.3 Bestrijdingsmiddelen
Bestrijdingsmiddelen of pesticiden omvatten een grote groep van chemische verbindingen die door
de mens worden ingezet voor de bestrijding van ongewenste planten (herbiciden), schimmels
(fungicide) of insecten (insecticiden), meestal met als doel de bescherming van landbouwgewassen
en de bestrijding van onkruid. Veel pesticiden zijn dan ook toxisch voor aquatische organismen en
hoewel de huidige toegelaten pesticiden veelal wateroplosbaar zijn, is er een omvangrijke groep van
oudere, persistente bestrijdingsmiddelen die doorgaans sterk accumuleren in biologisch weefsel.
Officiële Europese MKN voor biota werden opgesteld voor hexachloorbenzeen (10 µg/kg ww) en
hexachloorbutadieen (55 µg/kg ww) (tabel 1). Vergeleken met de MKN voor water liggen de
biotanormen, wanneer omgerekend naar µg/L, respectievelijk 32 en 33 keer lager. Conceptuele
Europese MKN zijn beschikbaar voor het insecticide γ-hexachloorcyclohexaan of lindaan (33 µg/kg
ww), pentachloorbenzeen (367 µg/kg ww) en tributyltin (230 µg/kg ww). De biotanormen voor
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
17
lindaan en pentachloorbenzeen zijn, omgerekend naar µg/L, erg vergelijkbaar met de Europese
waternorm voor toxiciteit op jaarbasis. De biotanorm voor tributyltin ligt echter 1900 keer hoger in
vergelijking met de waternorm.
De conceptuele Europese biotanorm voor dichloordifenyltrichloorethaan of DDT bedraagt 75 µg/kg
ww. Daarnaast bestaat er een officiële Canadese biotanorm voor DDT van 14 µg/kg ww, die 5 maal
lager ligt dan de conceptuele Europese. Ook werd er ter bescherming van het aquatische ecosysteem
van de grote Noord-Amerikaanse meren een weefselconcentratie vastgelegd voor DDT van 1000
µg/kg ww, die een factor 70 hoger ligt dan de huidige Canadese norm.
1.2.4 Gebromeerde difenylethers
Gebromeerde difenylethers zijn gebromeerde organische verbindingen die voornamelijk gebruikt
worden als vlamvertragers in verscheidene industriële en huishoudelijke toepassingen. Deze
chemicaliën zijn zeer persistent in het (aquatische) milieu en hebben de neiging om gemakkelijk te
bioaccumuleren in het vetweefsel van biota. Gebromeerde vlamvertragers werden reeds aangeduid
als potentieel hormoonverstorende stoffen. Er werd een Europese conceptuele biotanorm voor
pentabroomdifenylether (PBDE) opgesteld die 1000 µg/kg ww bedraagt. Omgerekend naar µg/L ligt
deze biotanorm voor bescherming tegen secundaire vergiftiging 3 maal hoger dan de wettelijke
Europese waternorm (tabel 2).
1.2.5 Ftalaten
Ftalaten zijn esters van ftaalzuur en verschillende alcoholen. Ze worden o.a. gebruikt voor het
weekmaken van diverse plastics zoals PVC en als coatingmateriaal van farmaceutische producten.
Een Europese concept biotanorm werd beschreven voor di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) en bedraagt
3200 µg/kg ww. De Europese MKN voor water is reeds gebaseerd op doorvergiftiging en bedraagt 1.3
µg/L (tabel 2).
1.2.6 PCBs
Polychloorbifenylen of PCBs zijn een verzamelnaam voor een klasse van 209 organische stoffen met 1
tot 10 chloor atomen gehecht aan bifenyl. PCBs zijn weinig oplosbaar in water en erg persistent in
het (aquatische) milieu. De Europese conceptnorm voor de som van zeven veel voorkomende PCBs
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
18
bedraagt 335 µg/kg ww. De officiële Canadese biotanorm wordt opgedeeld voor zoogdieren (0.79 ng
TEQ/kg ww) en vogels (2.4 ng TEQ/kg ww) en vereisen vermenigvuldiging met een toxische
equivalentie eenheid (TEQ). Deze TEQ bestaat uit de som van afzonderlijke PCB congeneren
vermenigvuldigd met hun respectievelijke toxische equivalentiefactoren (TEF), welke onderling
kunnen verschillen. Op deze manier worden de unieke concentraties en toxiciteit van de individuele
componenten in een chemisch mengsel mee in rekening gebracht. De Europese en Canadese
biotanormen voor PCBs zijn hierdoor moeilijk vergelijkbaar. Verder werd er ook een biotanorm voor
PCBs opgesteld ter bescherming van de Noord-Amerikaanse Grote Meren. Deze is gebaseerd op de
totale som van alle PCBs en bedraagt 100 µg/kg ww, wat ongeveer 3 keer lager is dan de Europese
conceptnorm.
1.2.7 Chlooralkanen
Chlooralkanen zijn chemische verbindingen bestaande uit een basisketen van koolwaterstof waarbij
één of meerdere waterstofatomen vervangen zijn door chlooratomen. Hoe meer chlooratomen, hoe
lipofieler deze stoffen zullen zijn.
Een Europese ontwerp biotanorm werd opgesteld voor C10-C13 chlooralkanen, waarvoor de norm
16600 µg/kg ww bedraagt. De Europese MKN voor water is gebaseerd op doorvergiftiging en
bedraagt 0.4 µg/L (tabel 2).
1.2.8 Perfluoroctaan sulfonaat
Perfluor-n-octaan sulfaat of PFOS werd door de Europese dochterrichtlijn aangeduid als één van de
stoffen die geëvalueerd dienen te worden met het oog op de mogelijke identificatie ervan als
prioritaire stof of prioritaire gevaarlijke stof (EC, 2008). De Europese concept biotanorm voor PFOS
voor de bescherming van top-predatoren via secundaire vergiftiging bedraagt 33 µg/kg ww.
Omgerekend naar water bedraagt deze 0.002 µg/L (tabel 2).
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
19
Deelopdracht 1B: Bestaande bioaccumulatie monitoring activiteiten
1.3 Europese lidstaten
De Europese KRW vereist van de lidstaten een goede chemische en ecologische kwaliteit van hun
oppervlaktewateren (EC, 2000). Hiervoor moeten de lidstaten verzekeren dat concentraties van
polluenten niet verhogen in oppervlaktewater, sediment en biota. Voor dit laatste kan eventueel ook
biomonitoring worden gebruikt. Dit bv. voor polluenten die zeer moeilijk in water meetbaar zijn en
voornamelijk accumuleren in biota. Daarnaast geven geaccumuleerde concentraties van een stof in
biota een beeld van de mate waarin een polluent werd opgenomen in de tijd en geven ze een
geïntegreerde maat voor de biobeschikbaarheid van deze polluent in de (aquatische) omgeving.
De KRW laat de lidstaten toe om biomonitoring uit te voeren met behulp van soorten die al gebruikt
werden in nationale monitoringprogramma’s (EC, 2008, 2011). Daarnaast geeft men enkele criteria
waaraan een goede biomonitor moet voldoen. Deze zijn 1) de keuze van het organisme hangt af van
het doel dat men wil beschermen. Dit kan zijn de bescherming van de mens (humaan), benthische
organismen, pelagische organismen of top-predatoren, 2) de monstersamenstelling moet bestaan uit
meerdere individuen en 3) die levensstadia en grootte van soorten moeten worden gekozen die het
voedsel vormen voor top-predatoren. Daarnaast moeten soorten gebruikt worden met een hoge
bioaccumulatiecapaciteit. Volgens de Europese dochterrichtlijn is de minimale meetfrequentie in
sediment of biota één keer per jaar, of, voor trendanalyse, één keer per drie jaar. Op basis van
technische kennis en expertise kan hiervan echter worden afgeweken (EC, 2008).
Tabel 3 geeft een overzicht weer van de bestaande bioaccumulatie monitoringsprogramma’s in
zoetwater in de verschillende EU lidstaten of regio’s en Noorwegen. In wat volgt worden enkele
voorbeelden verder toegelicht.
Vlaanderen
Sinds 1994 worden palingen in Vlaanderen gebruikt voor de biomonitoring van verscheidene
polluenten. Vanaf 2000 ontstond hieruit het Vlaamse palingpolluentenmeetnet, dat onderhouden
werd door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en waarbij specifiek in functie van
polluenten werd bemonsterd. Later werden sporadisch ook andere veel voorkomende vissoorten aan
het meetnet toegevoegd, zoals o.a. baars, karper, blankvoorn, blauwbandgrondel en brasem.
Polluenten die in dit meetnet werden gemeten zijn metalen (o.a. Cd, Hg en Pb), PCBs,
organochloorpesticiden (o.a. DDT en Lindaan), dioxinen, PAKs en gebromeerde vlamvertragers. Het
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
20
meetnet bevatte ongeveer 350 locaties verspreid over Vlaanderen. Van deze plaatsten werden op
verschillende tijdstippen telkens 5 tot 10 palingen geanalyseerd. Enkele jaren geleden werd het
Vlaamse palingpolluentenmeetnet stopgezet. Sindsdien loopt er geen bioaccumulatie monitoring
programma meer in Vlaanderen.
Wallonië
De Waalse regering gaf in 2001 de opdracht aan de Universiteit van Luik (Laboratorium voor
Dierenecologie en Ecotoxicologie) om een verkennende studie uit te voeren met betrekking tot de
biomonitoring in aquatische biota. Hiervoor werden 60 verschillende sites bemonsterd over heel
Wallonië, waaronder het bekken van de Maas, de Schelde en de Rijn. PCBs en dioxinen werden
geanalyseerd in paling en kopvoorn, twee soorten die gevalideerd werden als zijnde gevoelig voor
PCB en dioxine contaminatie. Verder werden grondel, brasem en snoekbaars gebruikt als mogelijke
biomonitor. In een nieuwe, meer recente, studie werden naast PCBs en dioxinen ook PBDEs,
pesticiden en metalen geanalyseerd (Thomé et al., 2004). De resultaten van beide studies worden
momenteel gebruikt om te kijken hoe bioaccumulatie monitoring in de toekomst in Wallonië kan
worden toegepast.
Nederland
In Nederland worden sinds 1992 een aantal stoffen in biologisch weefsel gemeten in het kader van
het Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) programma. Voor zoetwater
systemen wordt hiervoor gebruikt gemaakt van driehoeksmosselen en paling in het rode aal (gele
paling) stadium. Biomonitoring in paling vindt passief plaats, terwijl driehoeksmosselen actief in
kooien worden uitgezet. De polluenten die in de loop der jaren in het kader van het MWTL
programma werden gemeten zijn hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen (beide polluenten
werden echter vanaf 2005 niet meer in het programma opgenomen wegens te lage concentraties),
methylkwik, hexachloorcyclohexaan, pentachloorbenzeen, lood en cadmium.
Sinds kort overweegt de Nederlandse overheid echter om te stoppen met het gebruik van paling als
biomonitoring organisme. Dit omdat de palingbestanden de laatste decennia sterk achteruit zijn
gegaan en men het ethisch niet verantwoord vindt om een bedreigde soort als monitor voor
chemische vervuiling te gebruiken. De blankvoorn wordt hiervoor als een goed alternatief gezien,
ondanks het feit dat deze soort een lager vetgehalte heeft en minder snel polluenten accumuleert
(Roex & van den Heuvel-Greve, 2010).
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
21
Schotland
Het Schotse milieuagentschap (SEPA) begon in 2004 met een bioaccumulatie programma waarin de
paling als monitororganisme gebruikt werd. Vanaf 2007 werd het programma uitgebreid door ook de
beekforel te gebruiken. De voornaamste polluenten die in dit meetnet werden gemeten zijn
organochloorpesticiden zoals DDT, hexachloorcyclohexaan, hexachloorbenzeen en
hexachloorbutadieen met daarnaast PCBs en PAKs. Op termijn wil men ook in dit
monitoringprogramma de paling gaan vervangen door de beekforel.
Oostenrijk
In het kader van de opgelegde trend biomonitoring vanuit de KRW startte Oostenrijk in 2010 met de
uitbouw van een vis biomonitoringsprogramma. Zowel de kopvoorn, in stromende wateren, als de
brasem, in meren, werden hiervoor gebruikt. De polluenten die in dit programma worden
geanalyseerd zijn PBDE, gechloreerde bestrijdingsmiddelen (o.a. pentachloorbenzeen, DDT en
lindaan), tributyltin, methylkwik, hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen. Om te starten werd
er per site één maal per jaar bemonsterd. Na evaluatie van deze resultaten zal worden beslist welke
vervuilde sites jaarlijks bemonsterd moeten worden en welke weinig gecontamineerde sites slechts
om de drie jaar (Wimmer & Rüdel, 2007).
Overige lidstaten en Noorwegen
Wat de overige Europese lidstaten betreft beschikken ook Finland, Italië, Zweden en Spanje over een
nationaal bioaccumulatie monitoring programma voor zoetwater ecosystemen (zowel stromende als
stilstaande wateren). Hoewel ze beiden geen nationaal programma hebben geïmplementeerd,
beschikken Duitsland en Engeland over verschillende lokale biomonitoringsprogramma’s. De meeste
programma’s gebruiken verschillende soorten vis en driehoeksmossel, hoewel het Italiaanse
programma ook benthische macro-invertebraten analyseert. Telkens wordt een hele waaier aan
polluenten bekeken, waaronder metalen (vooral Hg, Pb en Cd), organochloorpesticiden (DDT,
lindaan, HCB,…), dioxinen, furanen, PBDEs en PCBs de meest voorkomende zijn. Denemarken,
Frankrijk, Noorwegen, Slowakije en Slovenië voeren momenteel geen bioaccumulatie monitoring uit
in zoetwater ecosystemen.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
22
1.4 Biomonitoring buiten Europa
Voor de bespreking van biomonitoringsprogramma’s buiten Europa werd er in deze studie enkel
gekeken naar Canada en de Verenigde Staten, zoals gevraagd in de doelstellingen. Dit sluit echter
niet uit dat andere landen momenteel bioaccumulatie monitoring overwegen of reeds toepassen in
zoetwater ecosystemen.
Canada
In Canada lopen er momenteel verscheidene vis biomonitoringsprogramma’s gespreid over de
verschillende provincies. Slechts één programma wordt nationaal gecoördineerd dat o.a. de
omgevingseffecten van de papierindustrie en ertsontginning onderzoekt (EEM programma).
Polluenten die hierbij worden gemeten zijn dioxines, furanen, POPs en verscheidene metalen in
visweefsel. Dit nationale bioaccumulatie-programma is echter voornamelijk opgesteld voor de
bescherming van de menselijke gezondheid door de consumptie van vis.
In sommige programma’s, zoals dat opgesteld voor de bescherming van Noord-Amerikaanse Grote
Meren (GLWQA), wordt echter wel bioaccumulatie in visweefsel onderzocht met als einddoel de
bescherming van het aquatische milieu (IJC, 1987).
Verenigde Staten
In de VSA lopen er momenteel drie nationale biomonitoringsprogramma’s die worden gecoördineerd
vanuit de federale overheid. Het langst lopende programma hiervan (BEST) onderzoekt trends van
verscheidene polluenten in visweefsel ter bescherming van het aquatische milieu. Andere
programma’s (NAQWA en NLFTS) bemonsteren en analyseren polluenten in vis die frequent wordt
gevangen voor menselijke consumptie en verschillende benthische soorten voor de bescherming van
het aquatische ecosysteem.
Ook de VSA nemen actief deel aan het biomonitoringprogramma ter bescherming van het
ecosysteem van de Noord-Amerikaanse Grote Meren.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
23
België (Vlaanderen) België (Wallonië) Denemarken Duitsland Engeland Schotland Finland Frankrijk
Routine biomonitoring zoetwater Ja (stopgezet) In onderzoek Niet in zoetwater Ja, per deelstaat Geen nationaal programma, wel lokaal
ja ja Niet in zoetwater
Organismen Paling Paling, kopvoorn, grondel, brasem en snoekbaars
- Driehoeksmossel; Vis (o.a. brasem)
Driehoeksmossel; Vissen (bot)
Paling en beekforel Marenen, baars, regenboogforel en snoek
-
Polluenten
Metalen (o.a. Cd, Hg en Pb), PCBs, organochloorpesticiden (o.a. DDT en Lindaan), dioxinen, PFOS, PAKs en gebromeerde vlamvertragers
PCBs, PBDEs, dioxinen, metalen en pesticiden
-
PBDE, DEHP, HCB, HCHs, DDT, Cd, Ni, Pb, Hg, As, Cr, Cu, Zn, HCBu, Pentachloorbenzeen, PCBs, dioxinen, furanen, Heptachloor, toxafeen,…
TBT, PCBs, aldrin, dieldrin, HCH, DDT
DDT, lindaan, HCB, HCBu, PCBs en PAKs
Metalen (Hg, Cd, Pb, Cu, Zn, Ni, As, Cr, Co, Mn, V), PCBs, DDT, DDD, DDE, HCHs, HCB, chlordan, dioxinen, furanen, PBDE
-
Staalname Divers Nog te bepalen - 1-2 keer per jaar 1 keer per jaar Divers Elke 2 - 6 jaar -
Contact
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Kliniekstraat 25 1070 Brussel Tel: 02 525 02 00 Fax: 02 525 03 00 [email protected]
ISSeP - environment rue du Chéra, 200 B-4000 Liège Tel.: +32 4 229 82 31 Fax.:+32 4 252 46 65 [email protected]
Danish Environmental Protection Agency Strandgade 29, DK-1401 Copenhagen Tel: +45 (32) 660319 Fax: +45 (32) 660500
Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicher-heit. Postfach 12 06 29, 53048 Bonn, Germany Tel: +49 (01888) 3052537 Fax: +49 (01888) 3053334
Environmenal Agency (UK) Waterberry Drive, Waterlloville, Ha UK-PO7 7XX Waterlooville Tel. +442392233868
SEPA Corporate Office Erskine Court Castle Business Park STIRLING FK9 4TR Tel: 01786 457700 Fax: 01786 446885
Ministry of Environment P.O. Box 35, FIN-0023 Government, Finland Tel: +358 (9) 1603 9688 Fax: +358 (9) 1603 9717
Ministère de l'Aménagement du Territoire et de l'Environnement, Direction de l'Eau, 20 Avenue de Ségur, F-75302 Paris Tel.: +33 (1) 42191322 Fax: +33 (1) 42191333
Tabel 3: Overzicht van bestaande zoetwater bioaccumulatie monitoringsprogramma’s in de EU lidstaten en Noorwegen.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
24
Italië Nederland Noorwegen Zweden Slowakije Slovenië Spanje Oostenrijk
Routine biomonitoring zoetwater ja ja Niet in zoetwater ja nee Niet in zoetwater ja ja
Organismen Vissen en benthische macro-invertebraten
Driehoeksmossel en paling/blankvoorn
- Vis - - Vis Kopvoorn en brasem
Polluenten PCBs, DDT en Cd
HCB, HCBu, methylkwik, HCH, pentachloorbenzeen, lood en cadmium
- Cd, Pb, Ni, HCB, HCHs, Hg, DDT
- -
Cd, Pb, Hg, Ni, PBDE, chlooralkanen, HCHs, HCB, HCBu, pentachloorbenzeen en DDT
PBDE, pentachloorbenzeen, lindaan, tributyltin, methylkwik, HCB, HCBu en DDT
Staalname 2 keer per jaar 1 keer per jaar; 1 keer per 3 jaar
- 1 tot 2 keer per jaar - - 1 keer per jaar 1 keer per jaar; 1 keer per 3 jaar
Contact
Instituto Superiore di Sanita Viale Regina Elena 299, 00161 - Roma (I) Tel: 06 4990 1 Fax: 06 4938 7118
Ministerie van Verkeer en Waterstaat - RIZA P.O. Box 17, NL-8200 Lelystad Tel: +31 (320) 298860 Fax: +31 (320) 298373
NIVA- Norwegian Institute for Water research Environments, Brekkeveien 19, 0411 Oslo Tel: 22185164 Fax: 2218520
Swedish Environmental Protection Agency Blekholmsgatan 5, S-106 48 Stockholm Tel.: +46 (8) 6981177 Fax: +46 (8) 6981253
Ministry of Environment of the Slovak Republic Nam. L. Stura 1, SK-81235 Bratislava Tel : +421(2)5956 2249 Fax: +421(2)59562130
Environmental Agency Vojkova 1b, SI 1000 Ljubljana Tel. +386 1 478 4027
Ministerio Medio Ambiente Plaza San Juan de la Cruz s/n, ES-28071 Madrid, Spain Tel: +34 (91) 5976192, Fax: +34 (91) 5975947
Umweltbundesamt GmbH Spittelauer Lände 5 1090 Wien Österreich/Austria T: +43-(0)1-313 04/5612 F: +43-(0)1-313 04/5660 [email protected]
Tabel 3: vervolg.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
25
Deelopdracht 2: Advies over geschikte organismen voor de monitoring van
bioaccumulatie in de Vlaamse oppervlaktewateren
2.1 Organismen voor biomonitoring
Volgens de richtlijn opgesteld door de Europese Commissie voor de chemische monitoring van biota
onder de KRW (EC, 2010) moet een geschikte biomonitor aan de volgende eisen voldoen:
Er moet een duidelijke relatie bestaan tussen de polluentconcentraties in het organisme en
gehalten in de omgeving
Het bemonsterde organisme dient een prooidier te zijn voor predatoren (secundaire
vergiftiging) of dient als voedsel voor de mens
Het organisme accumuleert verschillende klassen van polluenten
Het organisme is sedentair en is dus representatief voor een bepaalde locatie
De soort is wijdverspreid en komt in voldoende grote aantallen voor in het studiegebied
Het organisme heeft een levensduur die lang genoeg is zodat, indien nodig, dezelfde
populatie in de tijd kan bemonsterd worden
Er dient voldoende biomassa te zijn voor analyse van verschillende polluentklassen
Gemakkelijk te bemonsteren en tolerant t.o.v. vervuiling of afwijkende condities
Gemakkelijk en snel identificeerbaar
2.1.1 Vissen
Vissen vormen algemeen een potentieel interessante soort voor het gebruik van biomonitoring. Vele
vissoorten staan aan de top van de aquatische voedselketen en worden door hun voedingswijze
langs verschillende wegen aan polluenten blootgesteld (water, voeding en sediment), waardoor ze
meestal een geïntegreerd beeld geven van de biobeschikbaarheid van een polluent in het aquatische
milieu. Verscheidene vissoorten zijn ook voor de mens commercieel interessante producten, wat
toelaat om via eenzelfde meting risico’s in te schatten voor zowel humane consumptie als voor de
bescherming van het aquatische milieu. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van enkele
veelgebruikte en voor zoetwater relevante vissoorten in verband met biomonitoring van
verscheidene polluenten.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
26
Paling
De Europese paling (Anguilla anguilla) heeft een zeer ruime verspreiding en komt in verschillende
watertypes voor. Deze vis heeft een vrij complexe levenscyclus waarbij er sprake is van een
continentale fase (gele paling of rode aal), dit stadium wordt gebruikt voor biomonitoring
doeleinden, en een oceanische fase, waarbij de paling zich voortplant in de Sargasso zee. Palingen
zijn benthische vissen die zich voeden met allerlei sedimentbewonende macro-invertebraten en
kleine vissen. Langs deze weg kunnen ze gemakkelijk verschillende polluenten accumuleren.
Daarnaast hebben palingen een zeer hoog vetpercentage waardoor ze gemakkelijk lipofiele
polluenten kunnen accumuleren. Het gele paling stadium is erg sedentair en foerageergedrag
beperkt zich slechts tot enkele honderden meters (Maes, 2003). Bovendien vertoont paling geen
jaarlijks terugkerende voortplantingscyclus waarbij grote delen van de vetreserves gemetaboliseerd
worden. Door zijn ruime verspreiding en het bestaan van zeer nauw verwante soorten in
verschillende werelddelen kunnen bioaccumulatie-resultaten wereldwijd worden vergaard en
vergeleken.
Palingen hebben in het verleden al bewezen goede accumulatoren te zijn van verscheidene
polluenten zoals metalen (Maes et al., 2008), PCBs (Goemans et al., 2003), vlamvertragers (Belpaire
et al., 2003), VOCs (Roose et al., 2003), dioxinen, perfluorverbindingen (Hoff et al., 2005) en
polycyclische aromatische verbindingen (Ruddock et al., 2003). Routine biomonitoringsprogramma’s
waarbij palingen werden gebruikt werden al toegepast in Vlaanderen, Nederland en Schotland.
Hoewel paling als ideaal biomonitoring organisme kan beschouwd worden kan men niet omheen het
feit dat de palingbestanden in Europa de laatste jaren sterk achteruitgaan. Sommige instanties
vinden het dan ook ethisch niet verantwoord om een bedreigde diersoort in te zetten als
monitoringorganisme, ook al stelden Belpaire en Goemans (2007) dat voor het Vlaamse
palingpolluentenmeetnet jaarlijks slechts minder dan 0.005% van de totale Belgische
palingconsumptie werd gebruikt. Mede door het ethische aspect verbonden aan monitoring met
paling besloten landen zoals Schotland en Nederland te starten met onderzoeksprogramma’s naar
het gebruik van alternatieve vissoorten, die de rol van paling als biomonitor kunnen overnemen.
Blankvoorn
De blankvoorn (Rutilus rutilus) is een vis uit de familie van de karperachtigen en komt algemeen voor
in Europese aquatische ecosystemen, zowel in stromend als stilstaand water. Deze benthische vis
leeft in scholen en voedt zich voornamelijk met macro-invertebraten en waterplanten. Hoewel
minder sedentair dan de paling is blankvoorn toch redelijk plaatsgebonden. Blankvoorn vertoeft ook
meer in de waterkolom, bevindt zich lager in de voedselketen en bevat een lager vetpercentage.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
27
Daarmee geeft de blankvoorn waarschijnlijk een minder extreem (en dus mogelijk meer
representatief) beeld weer van de biobeschikbaarheid van polluenten in het aquatische milieu (Roex
& van den Heuvel-Greve, 2010). Een mogelijk nadeel van het gebruik van blankvoorn is het feit dat
deze soort in Vlaanderen frequent wordt uitgezet (herbepoot), zodat de blootstelling zeer hard kan
variëren tussen verschillende individuen. Blankvoorn is tevens geen commercieel interessante soort
voor menselijke consumptie.
In een Nederlandse biomonitoringstudie werden resultaten van paling en blankvoorn, die samen
werden bemonsterd, met elkaar vergeleken (Kotterman, 2008). Hieruit bleek dat de meeste
organische stoffen meer accumuleerden in paling, hoewel enkele stoffen zoals Cd, Pb, tributyltin en
enkele lichtere PBDEs (PBDE28 en PBDE47) makkelijker ophoopten in blankvoorn.
Beekforel
Beekforel (Salmo trutta) komt algemeen voor in stromend, koud en zeer zuurstofrijk stilstaand
zoetwater. Men kan ze voornamelijk terugvinden in aquatische systemen met een goede ecologische
kwaliteit. Ze hebben een grote sociaaleconomische waarde omdat ze in sommige landen zeer geliefd
zijn bij hengelaars.
Een recent Schots rapport vergeleek bioaccumulatie resultaten tussen paling en beekforel en
concludeerde dat beekforel verscheidene persistente polluenten accumuleerde over een periode van
1 tot 2 jaar en dat deze soort in sommige situaties mogelijk als alternatief voor paling gebruikt kan
worden (MacGregor et al. 2011). Een volledige vervanging van paling door beekforel werd echter niet
aangeraden, dit mede door hun beperkte geografische verspreiding, lager vetpercentage, kortere
levensduur en residentietijd.
Brasem
De brasem (Abramis brama) komt zowel voor in zoet als zoutwater en is één van de meest
voorkomende soorten in Centraal-Europa. Brasem voedt zich voornamelijk met benthische
organismen, waardoor deze vis voornamelijk vervuiling vanuit de waterbodem weerspiegelt. In
Oostenrijk en Duitsland wordt deze soort, die vrij tolerant is tegenover vervuiling, al gebruikt in
routine biomonitoringsprogramma’s (EC, 2010).
Karper
Karpers (Cyprinus carpio) komen vooral voor in stilstaande of traagstromende waterlopen. Ze voeden
zich met plankton in combinatie met insectenlarven en wormen die ze vanuit de waterbodem
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
28
opnemen tijdens het foerageren. Karper wordt voornamelijk gebruikt als actieve biomonitor in
zoetwater-systemen door de uitzetting in kooien. Dit omwille van hun hoge tolerantie ten opzichte
van slechte milieucondities (bv. lage zuurstofconcentraties) en stress (bv. opgesloten in kooi)
(Bervoets et al., 2009).
Riviergrondel
De riviergrondel (Gobio gobio) is een kleine vis die algemeen voorkomt in Europese stromende zoete
waters en behoort tot de familie van de karperachtigen (Cyprinidae). Deze bodembewonende soort
voedt zich voornamelijk met benthische macro-invertebraten en is relatief tolerant voor lage
zuurstofgehalten en vervuiling door organische polluenten. Door de nauwe associatie van grondel
met de waterbodem kunnen verschillende sediment-gebonden polluenten worden opgenomen en
geaccumuleerd, ofwel rechtstreeks, via het ingesteren van bodemdeeltjes, ofwel onrechtstreeks
door predatie op sedimentbewonende macro-invertebraten. Verder hebben grondels een korte
generatietijd en kleine lichaamsgrootte. Riviergrondel werd in het verleden al met succes gebruikt als
biomonitor voor metaalvervuiling (Bervoets & Blust, 2003; Bervoets et al., 2005b). Bervoets et al.
(2005b) konden metaalaccumualtie in gevangen riviergrondel relateren aan een verminderde
conditie van de organismen en een dalende kwaliteit van het visbestand (visindex of IBI). Rond het
gebruik van grondel als monitor voor organische polluenten is slechts weinig informatie bekend.
2.1.2 Macro-invertebraten
Macro-invertebraten worden algemeen gedefinieerd als aquatische ongewervelden die nog met het
blote oog zichtbaar zijn (> 0.5 mm). Deze diverse en ecologisch belangrijke groep omvat verschillende
vertegenwoordigers zoals aquatische insectenlarven, slakken, wormen, waterkevers en -wantsen,
(zoetwater) mosselen en bloedzuigers. Door hun grote verscheidenheid in ecologie en voedingswijze
worden verschillende macro-invertebraat soorten langs verscheidene wegen aan polluenten
blootgesteld. Daarbij vormen ze een belangrijke schakel in de voedselketen van het aquatische
ecosysteem door als voedingsbron op te treden voor vissen en watervogels, wat van macro-
invertebraten een potentiële bron maakt voor doorvergiftiging naar hogere trofische niveaus. In vele
gevallen impliceert biomonitoring door middel van macro-invertebraten het gebruik van larven van
aquatische insecten. Een groot voordeel hiervan is dat larvale stadia geen gameten ontwikkelen of
seksuele verschillen vertonen, waardoor de interpretatie van bioaccumulatiedata niet wordt
bemoeilijkt door variatie in reproductiestatus of geslacht.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
29
Driehoeksmossel
Driehoeksmosselen (Dreissena polymorpha) zijn uitheemse zoetwater mosselen die oorspronkelijk
van Azië afkomstig zijn maar sinds de 19de eeuw in onze streken terug te vinden zijn. Zoals de meeste
tweekleppigen filteren ze voedseldeeltjes uit het water. Ze zijn relatief tolerant voor verschillende
polluenten en omgevingscondities. Door hun hoge filtratiesnelheid en groot uitwisselingsoppervlak
kunnen ze gemakkelijk hoge concentraties aan verscheidene polluenten opnemen via zowel
zwevende stof als water. Op deze manier kunnen driehoeksmosselen een vrij volledig beeld geven
van trends van zowel organische als anorganische micropolluenten in verschillende
milieucompartimenten. Verder zijn ze immobiel, hebben ze een relatief lange levenscyclus en zijn ze
erg handig in gebruik. Biomonitoring door middel van driehoeksmossel gebeurt bijna uitsluitend door
het actief uithangen van gekooide mosselen uit een niet-vervuilde situatie in een vervuilde
waterloop. In het verleden bleken driehoeksmosselen betrouwbare organismen voor het meten van
metalen, PCBs, HCB, DDT, DDE, PBDEs en PAKs (Kraak et al., 1991; Roper et al., 1997; Bervoets et al.,
2004a, 2005a; Voets et al., 2004; De Jonge et al., 2012).
Hoewel driehoeksmosselen algemeen erkend worden als uitstekende zoetwater biomonitoren,
wordt hun gebruik niet wereldwijd geaccepteerd. In Noord-Amerika wordt deze soort namelijk
erkend als een zeer hardnekkige pestsoort, die de inheemse zoetwater mosselen verdrijft (Karatayev
et al., 1997). Men vreest dat door actieve biomonitoring de verspreiding van driehoeksmosselen
drastisch in de hand gewerkt wordt. De Europese Commissie adviseert zelfs om driehoeksmosselen
niet actief uit te hangen op plaatsen waar de soort zich nog niet heeft gevestigd (EC, 2010). In België
blijken driehoeksmosselen zich echter minder snel te verspreiden, hoewel ze soms wel massaal zijn
terug te vinden in sportvijvers of drinkwater reservoirs. Jarenlang gebruik van de driehoeksmossel als
biomonitoring organisme in wetenschappelijke studies heeft in Vlaanderen echter niet geleid tot een
toegenomen verspreiding van deze soort in het aquatische milieu. Dit kan mogelijk veranderen
wanneer deze soort veelvuldig wordt gebruikt in routine biomonitoringsprogramma’s.
Hydropsyche sp.
De Hydropsychidae zijn een familie van kokerloze kokerjuffers die wereldwijd erg algemeen en bijna
uitsluitend in stromend zoetwater zijn terug te vinden. Zoals vele terrestrische insecten ontwikkelen
de larven zich in het water. Hydropsychidae voeden zich met plantaardig en dierlijk materiaal dat
wordt gevangen door actief rond te kruipen of met behulp van een netje dat bevestigd is aan een
constructie van steentjes. Vertegenwoordigers van het genus Hydropsyche sp. worden algemeen
beschouwd als vrij tolerante organismen en hebben de eigenschap dat zij zeer sterk metalen
accumuleren in hun weefsel (Luoma et al., 2010). Hierdoor geven geaccumuleerde metaalgehalten in
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
30
Hydropsyche sp. een goed beeld van de metaalbiobeschikbaarheid in het milieu waardoor zij vaak
worden gebruikt als metaal biomonitor in het aquatische milieu (Luoma & Rainbow, 2008). Ook
blijken Hydropsychidae vrij goed gehalten aan PBDEs in het aquatische milieu te weerspiegelen
(Viganò et al., 2009).
Daarnaast gebruikte een recente studie koperaccumulatie in weefsel van Hydropsyche sp. als maat
voor ecologische effecten op de macro-invertebraat levensgemeenschap, zoals het aantal
metaalgevoelige soorten haften (Ephemeroptera) en het totale aantal soorten (figuur 1). Deze studie
toonde aan dat Cu accumulatie in Hydropsyche sp. gebruikt kan worden als voorspeller van
ecologische effecten op de macro-invertebraat levensgemeenschap (Luoma et al., 2010). Deze
resultaten konden worden gevalideerd voor andere metalen zoals zink en lood en voor het
metalloïde arseen (Rainbow et al., 2012). Het lijdt geen twijfel dat dergelijke recente bevindingen
een belangrijke stap zijn voor de toekomstige biomonitoring voor de aanwezigheid en effecten van
metaalvervuiling in het aquatische milieu. Voor organische polluenten werden dergelijke verbanden
tot op heden nog niet bestudeerd.
Cu in Hydropsyche sp. (µg/g dw)
0 200 400 600 800 1000 1200
Aan
tal m
acro
-invert
eb
raa
t soort
en
0
10
20
30
40
50
60
A
Cu in Hydropsyche sp. (µg/g dw)
0 200 400 600 800 1000 1200
Aa
nta
l so
ort
en
ha
fte
n (
Ep
he
me
rop
tera
)
0
2
4
6
8
10
12
B
Figuur 1: Relatie tussen geaccumuleerde Cu concentratie in Hydropsyche sp. en de status van de macro-invertebraat levensgemeenschap. Zowel de relatie tussen Cu accumulatie en het totale aantal macro-invertebraat soorten (A) als het aantal soorten haftenlarven (B) is weergegeven. Figuur werd gedigitaliseerd en overgenomen van Luoma et al. (2010).
Chironomidae
Dansmuggen of Chironomidae zijn niet-bijtende muggen waarvan de verschillende larvale stadia in
het water leven. Vertegenwoordigers van de dansmug zijn wereldwijd in zoetwater ecosystemen
terug te vinden. De larven hebben een voornamelijk benthische levenswijze, wat wil zeggen dat ze
zeer nauw met de waterbodem geassocieerd zijn en sedimentpartikels via hun voeding kunnen
opnemen. Hierdoor worden Chironomidae in grote mate blootgesteld aan verschillende hydrofobe
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
31
polluenten, die hoofdzakelijk aan de waterbodem zullen binden. Biomonitoring met behulp van
Chironomidae kan zowel het bemonsteren van residente larven (passief) als het actief uitzetten van
organismen in de waterloop inhouden. Een mogelijk nadeel voor biomonitoring is hun beperkte
lichaamsgrootte, wat echter wordt gecompenseerd door het feit dat deze organismen in de natuur
vaak in grote aantallen voorkomen.
Chironomidae bleken in het verleden al betrouwbare biomonitoren omdat ze sedimentgebonden
polluenten vaak in grote mate in hun weefsel konden accumuleren, zoals o.a. metalen (Bervoets et
al., 2004b), PCBs (Maul et al., 2006) en PAKs (Diggins & Stewart, 1998). Verder werden morfologische
afwijkingen in Chironomidae, waaronder kaakafwijkingen, al vaker gebruikt voor het beoordelen van
biologische effecten van verscheidene polluenten (Warwick, 1990; Janssens de Bisthoven et al.,
1998). Dit laatste vormt een interessante meerwaarde voor het gebruik van Chironomidae in
biomonitoringsprogramma’s, waarbij er naast bioaccumulatie dus ook naar (eco)toxische effecten
van polluenten kan gekeken worden. Daarnaast vormen Chironomidae door hun zowel aquatische
als terrestrische levensstadium een interessante schakel in de overdracht van polluenten van
aquatische ecosystemen naar terrestrische. In een recente studie op de Vlaamse rivier de Dommel
konden eveneens relaties worden aangetoond tussen metaalaccumulatie in weefsel van
Chironomidae en ecologische effecten van metaalvervuiling op de macro-invertebraat
levensgemeenschap (De Jonge et al., 2012). Metaalaccumulatie in Chironomidae had hier dus een
voorspellende waarde voor ecologische effecten van metaaltoxiciteit.
Ischnura elegans
Het lantaarntje (Ischnura elegans) is een vrij algemene waterjuffer waarvan de larven zich
ontwikkelen in stilstaande of licht stromende wateren. Deze soort komt, bijna als enige waterjuffer,
ook voor in sterk vervuild water. Waterjuffers vormen een belangrijke schakel in aquatische
ecosystemen aangezien zij zich voeden met zoöplankton en kleine macro-invertebraten zoals
Chironomidae. Zelf vormen zij het voedsel van verschillende vissoorten. I. elegans kan in grote mate
organische polluenten accumuleren vanuit de waterkolom. Een recente studie toonde aan dat I.
elegans kan gebruikt worden voor de biomonitoring van PCBs, PBDEs, HCB en DDE in verscheidene
Vlaamse meren, hoewel geaccumuleerde concentraties van deze organische polluenten in het
algemeen lager lagen in vergelijking met driehoeksmosselen (Van Praet et al., 2012).
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
32
2.1.3 Macrofyten en mossen
Waterplanten (macrofyten) en mossen (bryophyten) staan in nauw contact met de fysisch-chemische
omgeving van het aquatische ecosysteem. Macrofyten wortelen in de waterbodem zodat zij via
verscheidene mechanismen lipofiele polluenten kunnen opnemen en accumuleren. Aangezien
planten een veel lager vetgehalte hebben in vergelijking met dierlijke organismen, zullen zij veel
minder snel hydrofobe polluenten opnemen. Sommige macrofyten kunnen echter snel metalen
opnemen of adsorberen aan hun bladoppervlak (Ridvan Sivaci et al., 2004; Yan et al., 2010). Ook
mossen werden in het verleden al meermaals gebruikt voor de monitoring van metalen en
radionucliden in zowel aquatische en terrestrische milieus (Tipping et al., 2008). De accumulatie van
micropolluenten in waterplanten en mossen geeft een gedetailleerd beeld van de polluent
biobeschikbaarheid in het aquatische milieu en vormt een potentieel belangrijke bron van secundaire
vergiftiging voor andere herbivore waterorganismen.
2.1.4 Synthese
Een overzicht en vergelijking van de hierboven besproken organismen wordt weergegeven in tabel 4.
Zonder twijfel vormt de paling een zeer geschikt organisme voor de biomonitoring van zowel
organische en anorganische polluenten in het aquatische milieu. Aangezien het palingbestand de
laatste jaren drastische afneemt lijkt het noodzakelijk om deze soort te combineren en aan te vullen
met andere, sterk accumulerende vissen zoals de blankvoorn. Desondanks heeft blankvoorn een
minder accumulerend vermogen in vergelijking met de paling. De nauwe associatie van riviergrondel
met de waterbodem opent perspectieven voor deze soort, hoewel verder onderzoek naar
bioaccumulatie van organische polluenten vereist is. Wat de macro-invertebraten betreft vormt de
driehoeksmossel een reeds veelgebruikt en interessant biomonitoring organisme voor een grote
reeks van micropolluenten. Door hun nauwe associatie met de waterbodem kunnen ook
Chironomidae zeer sterk verschillende soorten polluenten in hun weefsel accumuleren. Daarbij komt
dat accumulatie in Chironomidae voorspellend kan zijn voor effecten van metaalvervuiling op macro-
invertebraat levensgemeenschappen. Specifiek voor metalen blijkt ook Hydropsyche sp. een zeer
waardevolle biomonitor. Monitoringsinstrumenten waarbij men geaccumuleerde concentraties in
weefsel kan relateren aan ecologische effecten zijn ongetwijfeld van zeer groot belang voor de
toekomstige biomonitoring van metalen en mogelijk ook andere stoffen in het aquatische milieu.
Verder onderzoek is echter vereist naar de toepassing van dergelijke concepten voor organische
polluenten.
33
Tabel 4: Overzicht en vergelijking van mogelijke organismen voor biomonitoring van micropolluenten in zoetwater ecosystemen.
Organisme Voor- en nadelen voor biomonitoring Voornaamste blootstellingroute Polluenten Link naar toxiciteit? Referenties + -
Paling
Wijdverspreid; hoog vetgehalte; sterke bioaccumulator; lange levenscyclus; geen voortplanting in gele paling stadium; erg sedentair; veel biomassa; commercieel interessant
Paling is een bedreigde diersoort; migratiebarrières
Via voeding (doorvergiftiging via prooidieren) en water
Metalen, PCBs, vlamvertragers , VOCs , dioxinen, perfluorverbindingen en polycyclische aromatische verbindingen
-
Maes et al. (2008); Belpaire & Goemans (2007); Goemans et al. (2003); Belpaire et al. (2003); Roose et al., (2003); Hoff et al. (2005)
Blankvoorn Sedentair; bioaccumulator; realistisch beeld biobeschikbaarheid; wijdverspreid; niet bedreigd
Commercieel minder interessant; lager vetpercentage; minder bioaccumulatie; worden frequent herbepoot
Via voeding (minder belangrijk dan bij paling) en water (meer via water dan paling)
Cd, Pb, tributyltin en enkele lichtere PBDEs
- Kotterman (2008); Roex & van den Heuvel-Greve (2010)
Beekforel Bioaccumulator (korte termijn 1-2 jaar); sociaal-economische waarde; niet bedreigd
Beperkte geografische verspreiding; lager vetpercentage; korte residentietijd
Via voeding en water DDT, lindaan, HCB, HCBu, PCBs en PAKs
- MacGregor et al. (2011)
Brasem Veel voorkomend, tolerant, grote aantallen
Weinig abundant in snelstromend water
Via bodem (omwoelen), voeding en water
Organische en metalen - Wimmer & Rüdel (2007)
Karper Zeer tolerant, goede accumulator, commercieel interessant
Weinig abundant in snelstromend water
Via bodem (omwoelen), voeding en water
Organische en metalen - Reynders et al. (2008); Bervoets et al. (2009)
Riviergrondel Nauwe associatie met sediment; tolerant voor vervuiling
Kleine lichaamsgrootte; weinig geweten over accumulatie organische polluenten
Via voeding (benthisch invertebraten); ingestie van bodemdeeltjes; water
Metalen Relaties met vis conditie en gemeenschapseffecten (IBI)
Bervoets & Blust (2003); Bervoets et al. (2005)
Driehoeksmossel Sterke bioaccumulator; immobiel; tolerant; relatief lange levenscyclus; handig in gebruik
Pestsoort, gevaar voor verspreiding; moeilijk te kweken in laboratorium
Sterke filtratie van zwevende stof en water
Metalen; PCBs; HCB; DDT; DDE; PBDEs; PAKs
-
Kraak et al. (1991); Bervoets et al. (2004a, 2005a); Voets et al. (2004); De Jonge et al. (2012)
Hydropsyche sp.
Sterke metaalaccumulator; relatie met ecologische effecten; wijdverspreid; metaaltolerant; geen voortplanting in water
Weinig biomassa; relatief weinig geweten over accumulatie organische polluenten; weinig voorkomend in stilstaand water; korte larvale levensduur
Voornamelijk via water Metalen; PBDEs
Voorspellende waarde effecten metaalvervuiling op macro-invertebraat levensgemeenschap
Luoma et al. (2010); Rainbow et al. (2012)
Chironomidae
Nauw geassocieerd met waterbodem; sterke bioaccumulator; hoge abundanties; wijdverspreid; tolerant; prooidier benthische vissen; sedentair; geen voortplanting in water
Weinig biomassa; moeilijk identificeerbaar op soort niveau; korte larvale levensduur; levensduur afhankelijk van temperatuur
Hoofdzakelijk via sediment Metalen; PCBs; PAKs
Morfologische afwijkingen maat voor toxiciteit; Voorspellende waarde effecten metaalvervuiling op macro-invertebraat levensgemeenschap
Bervoets et al. (2004b); Maul et al. (2006); Diggins & Stewart (1998); De Jonge et al. (2012)
Ishnura elegans
Ecologisch belangrijk; tolerant; geïntegreerd beeld biobeschikbaarheid; geen voortplanting in water
Lagere bioaccumulatie in vergelijking met andere macro-invertebraten; voornamelijk in stilstaand water
Via voeding en water PCBs, PBDEs, HCB en DDE - Van Praet et al. (2012)
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
34
2.2. Advies voor geschikte biomonitoring organismen
2.2.1 Beschermingsdoel?
De keuze van een geschikt organisme voor toepassing in een bioaccumulatiemeetnet zal in de eerste
plaats afhangen van het beschermingsdoel dat men beoogt. Volgens de Europese dochterrichtlijn ligt
de grootste focus op secundaire vergiftiging van predatoren (en mensen) via voeding (EC, 2010).
Indien een biomonitoringsprogramma zich enkel richt op normtoetsing lijkt één biomonitor
organisme te volstaan. Vis lijkt in dit geval het meest aangewezen, door hun plaats in de
voedselketen. Hier moet echter ook een onderscheid gemaakt worden tussen bescherming tegen
secundaire vergiftiging en/of menselijke consumptie, waarbij men in het eerste geval eerder een
prooidier dient te bemonsteren en in het tweede ook een topcarnivoor kan kiezen, op voorwaarde
dat deze geschikt is als voedsel voor de mens. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is de combinatie van
vis, macro-invertebraten (en ook macrofyten) erg interessant omdat dit een zeer volledig beeld geeft
van de biobeschikbaarheid en blootstellingroutes van polluenten in het aquatische milieu.
Daartegenover staat dat het gebruik van verschillende organismen of groepen de interpretatie van
meetresultaten erg complex maakt en de kosten verhoogt. Dit is een belangrijke afweging die
gemaakt moet worden bij de opstart van een bioaccumulatiemeetnet.
2.2.2 Per stroomdiagram
De aanwezigheid van geschikte biomonitoren zal in grote mate afhankelijk zijn van het beschouwde
waterlichaam en het overkoepelende stroomdiagram. Een gekozen biomonitor moet bij voorkeur
een typische en veel voorkomende soort zijn voor het beschouwde stroomgebied. In die mate dat
biomonitoring over een langere periode gegarandeerd blijft (EC, 2010). Een biomonitor in het ene
stroomgebied is daarom niet noodzakelijk geschikt voor een andere regio of stroombekken. Tabel 5
geeft een overzicht van de relatieve abundanties van de eerder besproken vissoorten paling,
blankvoorn, riviergrondel, brasem, baars en beekforel per stroombekken in Vlaanderen, volgens de
meest recente visbestandopnamen uit het zoetwatervismeetnet van het INBO (Van Thuyne & Breine,
2010). Hieruit blijkt dat er verschillen zijn in het voorkomen van de soorten in de verscheidene
rivierbekken. Paling, riviergrondel en blankvoorn zijn echter in de meeste Vlaamse bekken terug te
vinden. Waar deze soorten niet of in onvoldoende aantallen voorkomen kunnen deze worden
vervangen door andere soorten. Dit laatste motiveert de keuze om te werken met een batterij van
twee of meerdere vissoorten.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
35
Bekken Paling Blankvoorn Riviergrondel Brasem Baars Beekforel
Dijle x x X
Demer x x X x
Maas x X x x
Nete x X X x x
Ijzer x X X x
Schelde (boven + beneden) x X
Gentse kanalen x X x X
Brugse polders x x x
Dender x
Leie X x x x x
Tabel 5: Relatieve abundanties van paling, blankvoorn, riviergrondel, brasem, baars en beekforel per stroombekken in Vlaanderen volgens Van Thuyne & Breine (2010). X: abundantie > 20%; x: abundantie > 1%.
Uit tabel 5 blijkt ook dat de beekforel eerder zeldzaam is in de verschillende Vlaamse rivierbekken,
dit vanwege zijn specifieke leefgebied (Vandelannoote et al., 1998). Hierdoor lijkt de toepassing van
beekforel als bioaccumulatie monitor in Vlaanderen niet aangewezen.
2.2.3 Per trofisch niveau
Zoals eerder aangegeven zal, afhankelijk van het beschermingsdoel (secundaire vergiftiging vs.
menselijke consumptie) het trofisch niveau van een organisme belangrijk zijn in de keuze of het al
dan niet geschikt is voor toepassing in een biomonitoringmeetnet. Indien men kijkt naar secundaire
vergiftiging komen eerder vissen in aanmerking die lager in de voedselketen staan, zoals blankvoorn
en riviergrondel. Wanneer men kijkt naar menselijke consumptie zullen commercieel interessante
vissen zoals paling en baars, beide aan het hoofd van de aquatische voedselketen (Vandelannoote et
al., 1998), in aanmerking komen. Wanneer men in beide beschermingsdoelen is geïnteresseerd is het
raadzaam om eerder vissen van een lager trofisch niveau te selecteren.
2.2.4 Eén of meerdere organismen?
De Europese Commissie stelt dat het aangewezen kan zijn om meerdere biomonitor organismen te
gebruiken per meetpunt zodat verschillen in voedingsstrategie mee in rekening gebracht kunnen
worden. Daarnaast is het belangrijk dat wanneer een soort op een bepaald meetpunt verdwijnt, deze
kan vervangen worden door een andere soort, zodat mogelijke trends van polluenten in de tijd toch
kunnen worden opgevolgd (EC, 2010). Meerdere organismen kunnen naast elkaar bemonsterd
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
36
worden om concentraties aan geaccumuleerde polluenten met elkaar te vergelijken. Dit maakt het
mogelijk om gemeten concentraties in de ene soort om te rekenen naar de andere (Roex & van den
Heuvel-Greve, 2010). In een recente studie toonden De Jonge et al. (2012) dat door het
gecombineerde gebruik van driehoeksmossel en Chironomidae als bioaccumulator verschillende
trends van metaalvervuiling in de tijd konden opgespoord worden. Door combinatie van deze twee
organismen konden namelijk verschillende blootstellingroutes (water, zwevende stof en sediment)
beoordeeld worden. Een set van verschillende organismen (zowel macro-invertebraten als vissen)
lijkt dus aangewezen voor het gebruik als biomonitor. Op deze manier wordt een meer gedetailleerd
en volledig beeld weergegeven van de polluent biobeschikbaarheid in een aquatische systeem door
de beoordeling van verscheidene blootstellingroutes. Zoals eerder al werd aangehaald kan de
bioaccumulatie van zowel organische als anorganische polluenten sterk variëren per soort en per
trofisch niveau (De Jonge et al., 2012; Van Ael et al., 2012). Hierdoor zal de interpretatie van
bioaccumulatie data erg verschillen afhankelijk van het gekozen biomonitor organisme. Dergelijke
aspecten zijn van essentieel belang betreffende de keuze van geschikte organismen voor de
toepassing in een toekomstig bioaccumulatiemeetnet en pleiten voor het gebruik van meerdere
organismen naast elkaar in biomonitoringsprogramma’s.
2.2.5 Beslissingssleutel
Aan de hand van voorgaande overwegingen kan een beslissingssleutel worden opgesteld voor de
keuze van een geschikt organisme voor de monitoring van bioaccumulatie in Vlaamse
oppervlaktewateren (tabel 6). Hiervoor dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de
verschillende beschermingsdoelen: secundaire vergiftiging, menselijke consumptie en het aquatische
milieu. Daarnaast dient de keuze af te hangen van het beoogde stroombekken. Rekening houdend
met deze categorieën blijkt uit tabel 6 dat voor secundaire vergiftiging de combinatie van
blankvoorn en riviergrondel in de meeste Vlaamse stroombekken voorkomt en dus het meest
aangewezen lijkt. Aangezien brasem veel minder abundant is lijkt deze keuze minder interessant.
Indien menselijke consumptie het voornaamste beschermingsdoel is lijkt baars, aangevuld met
paling op de meetplaatsen waar baars abundanties onvoldoende zijn, de meest voor de hand
liggende keuze. Voor een accumulatiemeetnet dat beoogt het aquatische milieu in zijn geheel te
beschermen is een batterij van vissen met verschillend trofisch niveau (blankvoorn, riviergrondel en
baars) aangewezen, aangevuld met driehoeksmossel en benthische macro-invertebraat families zoals
Chironomidae en Hydropsychidae.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
37
Beschermingsdoel?
Secundaire vergiftiging? Menselijke consumptie? Aquatische milieu?
→ Vis (prooidier) → Vis (topcarnivoor) → Vis (prooidier + topcarnivoor) en benthische invertebraten
Stroombekken?
Bekken Blankvoorn Riviergrondel Brasem
Dijle x X
Demer x X x
Maas x X
Nete X X x
Ijzer X X
Schelde X
Gentse kanalen X x
Brugse polders x
Dender
Leie x x x
Blankvoorn & riviergrondel Baars & paling Blankvoorn, baars, driehoeksmossel & Chironomidae
Tabel 6: Beslissingstabel voor de keuze van een biomonitor organisme op basis van het beschermingsdoel en stroombekken.
Bekken Paling Blankvoorn Riviergrondel Brasem Baars
Dijle x x X
Demer x x X x
Maas x X x
Nete x X X x x
Ijzer x X X x
Schelde x X
Gentse kanalen x X x X
Brugse polders x x x
Dender x
Leie X x x x x
Bekken Paling Baars
Dijle x
Demer x
Maas x
Nete x x
Ijzer x x
Schelde x
Gentse kanalen x X
Brugse polders x x
Dender x
Leie X x
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
38
Deelopdracht 3A: Suggesties betreffende een efficiënte en effectieve
meetstrategie voor Vlaanderen
Zoals eerder aangegeven moeten de Europese lidstaten MKN opstellen voor stoffen die sterk
accumuleren in biologisch weefsel en/of moeilijk meetbaar zijn in water. Daarnaast moeten zij erop
toezien dat polluenten die sterk accumuleren in de waterbodem en/of biota niet significant
toenemen in de tijd (EC, 2000, 2008).
De hieronder gegeven suggesties betreffende een efficiënte en effectieve meetstrategie voor een
bioaccumulatiemeetnet in Vlaanderen werden grotendeels gebaseerd op de richtlijnen van de
Europese Commissie betreffende bioaccumulatie monitoring (EC, 2010). Op basis van deze richtlijnen
wordt een aanzet gegeven voor het opstellen van een meetstrategie voor een Vlaams
bioaccumulatiemeetnet met als doel de bescherming van aquatische predatoren voor secundaire
vergiftiging. De uiteindelijke keuze voor een geschikt organisme voor implementatie in een
bioaccumulatiemeetnet dient, rekening houdend met de criteria geformuleerd in deelopdracht 2, op
basis van een wetenschappelijke studie te worden vastgelegd. Een voorstel voor een dergelijke
studie wordt verder uitgewerkt in deelopdracht 3B.
3.1 Keuze van polluenten
Om na te gaan welke polluenten aangewezen zijn voor het meten in biota dient er rekening te
worden gehouden met het fysisch-chemische gedrag van een stof in het milieu en in een biomonitor
organisme. Zowel metalen als lipofiele organische componenten kunnen in grote mate accumuleren
in biota. De polluenten die door de Europese Commissie bij voorkeur in biota dienen worden
gemeten zijn de prioritaire stoffen PAKs (anthraceen en fluorantheen), PBDEs, cadmium, C10-13
chlooralkanen, DEHP, hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen, hexachloorcyclohexaan, lood,
(methlyl)kwik, pentachloorbenzeen en tributyltin (EC, 2008), met daarnaast ook DDT (DDE en DDD)
en cyclodiene pesticiden (aldrin, endrin, isodrin en dieldrin) (EC, 2010).
3.2 Keuze van meetpunten
De Europese Commissie stelt dat sites voor het bemonsteren van biota representatief moeten zijn
voor het ganse ecosysteem in een bepaalde regio (EC, 2010). Ze mogen dus niet te dicht liggen bij
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
39
lokale vervuilingsbronnen (puntbronnen). Deze afstand zal per waterloop afhankelijk zijn van een
hele reeks specifieke hydrologische en geografische factoren.
De KRW vraagt dat toestand- en trendmonitoring (T&T) gebeurt op een representatieve steekproef
uit het geheel van waterlichamen met als doel het opvolgen van de globale toestand in Vlaanderen.
Hiervoor dienen de verschillende KRW-kwaliteitselementen (biologisch, fysisch-chemisch en
hydrologisch) te worden bemonsterd en wordt er om de zes jaar gerapporteerd. Met betrekking tot
de meetstrategie voor een Vlaams bioaccumulatiemeetnet kunnen in eerste instantie deze
meetpunten gebruikt worden die werden geselecteerd voor T&T monitoring onder de KRW. Een
overzicht van deze meetpunten wordt gegeven in bijlage 2. De KRW eist echter dat MKN worden
gehaald op alle waterlichamen (EC, 2000, 2008). Dit houdt in dat wanneer de normen overschreden
worden in andere waterlopen, die niet tot de meetplaatsen van T&T worden gerekend,
bioaccumulatie ook in deze waterlopen dient te worden gemeten. Verder liggen een aantal T&T
meetplaatsen nabij de grenzen met Frankrijk, Brussel en Wallonië, wat de interpretatie van
meetresultaten bemoeilijkt indien bepaalde informatie rond waterkwaliteit en lozingen uit deze
regio’s niet wordt vrijgegeven. Eventueel kan voor bepaalde, grensoverschrijdende waterlopen een
delta-principe overwogen worden (evaluatie per stroom), eerder dan te kijken per land/regio.
3.3 Bemonsteringsperiode
Aangezien concentraties van geaccumuleerde polluenten in grote mate kunnen variëren door
verschillende omgevings- en biologische factoren, ongeacht antropogene verschillen, is het zeer
belangrijk dat natuurlijke variaties zo goed mogelijk worden ingeschat (EC, 2010). Belangrijke
omgevingsfactoren die de biobeschikbaarheid en accumulatie van polluenten kunnen beïnvloeden
zijn temperatuur, hardheid, pH, organisch materiaal, nutriënten, stroomsnelheid en watercirculatie,
opwellen van sediment en bioturbatie, verhoogde input van instromende rivieren en runoff vanaf
het land. Daarnaast kan ook biologische variatie in belangrijke mate bijdragen tot veranderingen in
bioaccumulatie patronen. Dit o.a. door verschillen in reproductieve status, gewichtsverlies tijdens het
paaien en de ontwikkeling van gonaden. Daarom moeten mogelijke seizoenale verschillen, die te
wijten zijn aan puur biologische variatie en niet aan veranderingen in biobeschikbare
polluentconcentraties, in de eerste plaats worden vermeden, of anders op gedetailleerde wijze mee
in rekening worden gebracht. De invloed van seizoenale variabiliteit kan in grote mate worden
gereduceerd door bemonsteringsperioden op voorhand vast te leggen en constant te houden in de
loop van de volgende jaren. Hierbij wordt het best de paaiperiode van het betreffende organisme
vermeden en is het van belang dat er een constant voedselaanbod beschikbaar is. Rekening houdend
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
40
met voorgaande aspecten geldt voor vele organismen het begin van de zomer als meest aangewezen
periode voor het bemonsteren en analyseren van geaccumuleerde polluenten, mede door de
gunstige weercondities gedurende deze periode in de meeste Europese lidstaten. Het is echter zeer
belangrijk dat voor elke potentiële biomonitor wordt nagegaan welke maand het meest geschikt is
(EC, 2010). Verder dienen ook site-specifieke karakteristieken mee in rekening te worden gebracht bij
het kiezen van een geschikte bemonsteringsperiode zoals waterloopkarakteristieken en bijzondere
gebeurtenissen (bv. hermeandering, sanering, …).
3.4 Frequentie van bemonsteren
Biotamonitoring in het kader van normtoetsing volgens de Europese dochterrichtlijn (EC, 2008) moet
minstens elk jaar worden uitgevoerd, tenzij technische kennis een ander interval toelaat. Bij het
vastleggen van een bemonsteringsfrequentie moet de biologische halfwaardetijd, het doel van de
monitoring, de aanwezigheid van vervuilingsbronnen en de beschikbaarheid en kwaliteit van
voorgaande monitoringsresultaten mee in rekening gebracht worden (EC, 2010). Sommige metalen
hebben een lage biologische turnover van zes maanden of meer (bv. cadmium en lood), zodat
gedurende deze periode een occasionele vervuiling kan worden gedetecteerd. Koper of verscheidene
PAKs hebben echter een veel snellere turnover van 3 tot 6 weken, waardoor een mogelijke vervuiling
enkel op korte termijn kan worden gedetecteerd. Deze polluentgebonden en biologische variaties
dienen mee in rekening te worden gebracht bij het opstellen van een monitoring meetnet voor biota.
Algemeen is een lage frequentie (jaarlijks, 3-6 jaarlijks) nodig indien de beschouwde waterloop
weinig vervuild is. Een meer frequente bemonstering (wekelijks, maandelijks) is aangewezen indien
de waterloop in het (recente) verleden aan verhoogde concentraties van één of meerdere polluenten
is blootgesteld. Voor deze laatste gevallen vraagt de KRW van de lidstaten ook een verhoogde
monitoring inspanning van verschillende relevante kwaliteitselementen (cfr. operationele monitoring
en monitoring voor nader onderzoek) (EC, 2000, 2010). Door voorgaande aspecten mee in rekening
te brengen kan in functie van de bemonsterde waterlopen en de te meten polluenten een zo
kostenefficiënt mogelijke meetstrategie worden opgesteld.
3.5 Methoden voor bemonstering
De Europese Commissie aanvaardt zowel de toepassing van passieve biomonitoring (bemonstering
van residente populaties) als actieve biomonitoring (uithangen van organismen). Een belangrijk
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
41
voordeel van het actief uithangen van organismen is dat er steeds (voldoende) weefsel aanwezig is,
de sites kunnen worden gekozen onafhankelijk van de aanwezige soorten, kennis over de duur van
de blootstelling en het verminderen van de variatie tussen verschillende individuen (EC, 2010).
3.5.1 Vis bemonstering (passief)
De aangewezen methode voor de bemonstering van vis hangt in grote mate af van het type
waterloop. In ondiepe waterlopen kan er worden bemonsterd door middel van elektrovisserij. Voor
diepere, bevaarbare waterlopen kan men vissen met verscheidene types vang- en sleepnetten vanaf
een vaartuig of door het uitzetten van fuiken (Van Thuyne & Breine, 2010). Het is dus onmogelijk om
dezelfde vangst-methode voor alle waterlopen toe te passen (EC, 2010). Zowel tijdens het vissen, het
transport als de behandeling in het labo moeten verschillende richtlijnen in acht worden genomen
om het risico op contaminatie te beperken. Vissen in slechte conditie of die zichtbaar zijn beschadigd
mogen niet gebruikt worden voor analyse. Per polluentklasse dienen 3 tot 5 replicaten te worden
bemonsterd, zodat er voldoende weefsel beschikbaar is. Zowel individuele als gepoolde stalen
kunnen worden overwogen, afhankelijk van de grootte en het gewicht van het bemonsterde
organisme. Afhankelijk van het doel van het meetnet kan men beslissen of de analyses worden
uitgevoerd op de vis in zijn geheel of op een bepaald weefsel. Indien men de menselijke consument
wil beschermen lijkt analyse in de eetbare delen (spierweefsel) het meest aangewezen. De analyse
van spierweefsel is echter weinig geschikt voor het nagaan van secundaire vergiftiging, aangezien de
spier geen “doelwit” weefsel is voor verschillende polluenten zoals PAKs en metalen (EC, 2010).
3.5.2 Benthische macro-invertebraten (passief)
Benthische macro-invertebraten worden bemonsterd met behulp van een sediment grijper (bv. peti-
ponar). Deze kan ofwel staand in ondiepe waterlopen, vanaf de oever of vanaf een vaartuig worden
bediend. De grijpstalen worden ter plekke of in het labo gezeefd over 500 µm waarna de benodigde
organismen worden gecollecteerd. Benthische organismen zoals Chironomidae worden het best
gedepureerd voor de analyse door ze 24 uur in OECD testwater te plaatsen (OECD, 2004). Hierbij
wordt de darminhoud van het organisme leeggemaakt, aangezien sediment-gebonden polluenten in
het darmkanaal van het organisme niet zijn opgenomen op het moment van de staalname, en dus tot
een overschatting van de totale bioaccumulatie kunnen leiden. Ook voor macro-invertebraten gelden
dezelfde richtlijnen voor het beperken van mogelijke contaminatie.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
42
3.5.3 Gekooide organismen (actief)
Actieve biomonitoring door gebruik van gekooide organismen is een veelgebruikte techniek in
bioaccumulatie monitoringprogramma’s in Europa. In vele gevallen wordt hiervoor de
driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) gebruikt (Bervoets et al., 2005), hoewel ook vissen gekooid
kunnen worden uitgehangen in waterlopen (bv. karpers) (Verweij et al., 2004; Reynders et al., 2008;
Bervoets et al., 2009). Deze laatste methode is echter niet voor alle soorten vis geschikt, aangezien ze
aanleiding kan geven tot verhoogde stress reacties bij het organisme (EC, 2010).
Actieve biomonitoring heeft enkele belangrijke voordelen ten opzichte van passieve biomonitoring.
Zo hoeven er geen residente organismen aanwezig te zijn in de waterloop die men wil bemonsteren
en worden zowel genetische, fysiologische als seizoenale verschillen tussen populaties weggewerkt.
Op deze manier kan een groot deel van de natuurlijke variatie in polluentconcentratie worden
geëlimineerd. De Europese Commissie adviseert een blootstellingsduur van vier weken voor
biomonitoring met behulp van gekooide organismen (EC, 2010).
3.6 Analysetechnieken
Organische polluenten worden gemeten door middel van vloeistof- (HPLC) of gas-chromatografie
(GC), gecombineerd met verschillende detectiemethoden zoals massaspectrometrie of fluometrie.
De extractie gebeurt uit nat weefsel met behulp van organische solventen (bv. hot Soxhlet) (Jacobs et
al., 2002). Hierbij dient ook het vetpercentage van het organisme te worden bepaald om de
concentraties uit te drukken per vetgehalte. De EC schrijft hiervoor de methode van Bligh & Dyer
(1959) voor (EC, 2010).
PAKs worden gemeten door gebruik te maken van HPLC met fluorescentie detectie (HPLC-UVF) of gas
chromatografie met massa spectrometrie (GC-MS), waarvan deze laatste de meest flexibele techniek
is (OSPAR, 1999). Metalen worden traditioneel geanalyseerd door middel van elementspecifieke
instrumenten zoals ICP-MS en ICP-OES. Extractie van elementen gebeurt door het toevoegen van
salpeterzuur en/of zoutzuur aan gedroogd weefsel onder hoge temperatuur (bv. in microgolf of hot
block).
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
43
3.7 Voorbeeld voor implementatie meetstrategie in Vlaanderen
Tabel 7 geeft een voorbeeld weer van een meetstrategie voor bioaccumulatie monitoring in Vlaamse
waterlopen. Dit meetnet is opgesteld met als doel de bescherming van aquatische predatoren voor
secundaire vergiftiging. Daarnaast wordt dit meetnet gebruikt voor normtoetsing aan Europese MKN
in biota voor polluenten die sterk accumuleren in biologisch weefsel en/of moeilijk te meten zijn in
water. Hoewel macro-invertebraten zoals eerder vermeld wetenschappelijk-relevante informatie
kunnen aanbrengen rond de biobeschikbaarheid van diverse polluenten werd in dit voorbeeld
gekozen voor vis als biomonitor, op basis van de eerder opgestelde beslissingstabel (tabel 6). De
blankvoorn, die o.a. als prooidier dient voor carnivore vissen zoals de baars, wordt als biomonitor
gebruikt, aangevuld met riviergrondel. Hiervan komt minstens één soort voor in de meeste Vlaamse
stroombekken. In een eerste fase worden beide organismen naast elkaar bemonsterd om
concentraties aan geaccumuleerde polluenten met elkaar te vergelijken. Dit maakt het mogelijk om
gemeten concentraties in de ene soort te gaan omrekenen naar de andere, hoewel steeds
voorzichtig met de interpretatie van dergelijke omrekeningen moet worden omgesprongen.
Polluenten die in het meetnet worden geanalyseerd zijn PAKs, PBDEs, metalen, C10-13
chlooralkanen, Ftalaten, Hexachloorbenzeen, -butadieen en -cyclohexaan, Tributyltin, DDT, Aldrin,
Endrin, Isodrin en Dieldrin. In een eerste fase worden al deze polluentklassen geanalyseerd in
monsters gevangen op 35 meetpunten, welke reeds geselecteerd werden voor toestand & trend
monitoring (KRW) uit het oppervlaktewater-meetnet van de VMM. Bemonstering van vis kan samen
met het collecteren van waterstalen gebeuren door mensen van de VMM. Dit door elektrovisserij,
fuiken en vangnetten. Indien de meetpunten worden afgestemd op het meetnet zoetwatervis van
het INBO kunnen deze mensen blankvoorn en riviergrondel bemonsteren en transporteren naar de
labo’s van de VMM. Dit heeft als voordeel dat de expertise van het INBO kan worden aangewend bij
de visbemonstering. De staalname loopt vanaf eind juni 2013 tot augustus, aangezien deze periode
buiten het paaiseizoen van zowel blankvoorn als riviergrondel ligt. Telkens worden er 3 replicaten
per site en per polluentklasse genomen, wat neerkomt op 27 vissen per locatie per vissoort. Analyse
voor de beoordeling van secundaire vergiftiging en normtoetsing wordt uitgevoerd op basis van de
gehele vis (meeste organische stoffen) en de lever (metalen). Afhankelijk van de geaccumuleerde
polluentconcentraties, die worden getoetst aan de Europese MKN in biota, wordt na het eerste jaar
een evaluatie gemaakt van welke polluenten er per meetplaats moeten opgevolgd worden en welke
sites slechts om de drie jaar bemonsterd moeten worden. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet
worden is dat indien de waterkwaliteit in andere Vlaamse waterlopen achteruit gaat, er voor
bepaalde polluenten ook op andere meetplaatsen in biota dient gemeten te worden.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
44
Monitoring meetnet bioaccumulatie Vlaanderen
Doel Secundaire vergiftiging voor predatoren
Normtoetsing aan MKN voor biota
Organisme Blankvoorn, in combinatie met riviergrondel voor bekken waar blankvoorn weinig
voorkomt
Periode Juni 2013 - ….
Polluenten 9 groepen:
1) PAKs: Anthraceen en Fluorantheen
2) PBDEs
3) Metalen: Cd, Pb en (CH3)Hg
4) C10-13 chlooralkanen
5) Ftalaten: DEHP
6) Hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen en hexachloorcyclohexaan
7) Tributyltin
8) DDT (DDE en DDD)
9) Aldrin, Endrin, Isodrin en Dieldrin
Meetpunten Eerste fase: 35 meetpunten geselecteerd uit huidig VMM meetnet oppervlaktewater voor
T&T monitoring onder KRW (bijlage 2); Overeenstemming met meetnet zoetwatervis
INBO?
Frequentie: jaarlijks
Toetsing MKN biota
Te hoog? →Maandelijks opvolgen per polluentklasse vanaf 2014
OK? → 3 jaarlijks bemonsteren
Opmerking: Indien waterkwaliteit elders in Vlaanderen slecht is dient ook daar
bemonsterd te worden in blankvoorn
Staalname
Ondiep: elektrovisserij
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
45
Tabel 7: Mogelijke meetstrategie voor een bioaccumulatiemeetnet in Vlaanderen.
Bevaarbaar: fuiken en sleepnet
Samen met VMM staalname meetnet oppervlaktewater
Vanaf eind juni tot begin augustus (buiten paaitijd)
3 replicaten per site, per polluent klasse = 3*9 = 27 stalen per locatie per soort
Analyse Hele vis, adult (doorvergiftiging); Lever (normtoetsing voor metalen)
1) GC-MS of HPLC-UVF
2, 4, 5, 6, 7, 8, 9) GC-MS
3) ICP-MS
Kosten Bemonstering:
1000-2000 € (inclusief: vangst, eventueel pellen, lengte & gewicht bepaling; exclusief:
boothuur). Werkuren voor 2-3 maanden loon technisch personeel. Indien vissen van het
INBO worden verkregen vermindert deze kost (uit Roex & van den Heuvel-Greve, 2010).
Extractie + Analyse:
De totaalprijs voor het uitvoeren van de analyse op bovenvermelde stoffen, uitgezonderd
klasse 6) en 9) door SGS Belgium bedraagt per monster (in €):
PAK’s: Anthraceen en Fluorantheen 230.0
PBDE’s 350.0
Metalen: Cd, Pb, en Hg 121.7
C10-13 chlooralkanen 195.0
Ftalaten: DEHP 165.0
Tributyltin 175.0
DDT som (DDE en DDD) 155.0
Bij toelevering van 90 monsters voor alle bovenstaande parameters wordt een korting
van 30% toegekend op deze tarieven. In totaal maakt dit, inclusief additionele
milieukosten voor staalvernietiging (2.56 € per staal) voor 90 monsters: 89 289.9 €
Rapportering + opvolging:
7-9 maanden loon personeel (1 man fulltime)
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
46
Deelopdracht 3B: Projectvoorstel verkennende studie rond bioaccumulatie
monitoring in Vlaanderen
Vooraleer er een definitief bioaccumulatiemeetnet in Vlaanderen kan worden opgesteld is het
noodzakelijk dat er een vergelijkende studie wordt uitgevoerd die verschillende potentiële
organismen/methoden voor biomonitoring naast elkaar zal bestuderen en die mogelijke verbanden
tussen geaccumuleerde weefselconcentraties in verschillende organismen en passieve samplers
onderzoekt. Deze studie, die kadert in monitoring voor nader onderzoek conform de KRW, focust op
de volgende elementen:
Biomonitoren
Om de polluent biobeschikbaarheid in het milieu zo goed mogelijk te kunnen inschatten focust de
pilootstudie op verschillende organismen voor biomonitoring, aangevuld met het gebruik van
passieve samplers. Zowel residente (paling, blankvoorn en riviergrondel) als gekooide vis soorten
(blankvoorn en karper) worden gebruikt. Macro-invertebraat familie zoals Chironomidae en
Hydropsychidae worden telkens zowel actief als passief gebruikt. Driehoeksmosselen worden enkel
actief uitgehangen in het milieu. Wat betreft de passieve samplers worden siliconen rubber passieve
samplers gebruikt voor de bemonstering van organische polluenten en diffusive gradient in Thin film
samplers (DGT) voor de bemonstering van metalen (zie deelopdracht 4 voor meer informatie rond
passieve samplers).
Meetpunten
Meetpunt selectie is cruciaal voor een dergelijke pilootstudie. Er worden 20 meetpunten
geselecteerd uit de lijst van VMM sites die werden opgesteld voor Toestand & Trend monitoring
onder de KRW (bijlage 2). Op basis van een vergelijking van de huidige fysisch-chemische gegevens,
gemeten normoverschrijdingen van prioritaire stoffen, biologische kwaliteitselementen, vis
abundanties en typologie van de verschillende waterlichamen, die voor de geselecteerde T&T
meetpunten worden weergegeven in bijlage 3 en 4, kan een selectie van potentiële sites worden
gemaakt. Deze selectie, waarbij getracht wordt om een dataset te creëren waarin zoveel mogelijk
variatie aan beschikbare gegevens vervat zit, wordt weergegeven in tabel 8 en wordt hieronder
verder toegelicht.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
47
- Categorie, type en status waterlichaam
Er kunnen drie categorieën waterlichamen onderscheiden worden, nl. rivieren, meren en
overgangswateren (bijlage 3 voor rivieren; bijlage 4 voor meren/overgangswateren). Aangezien de
eerste categorie (31 rivieren) veel omvangrijker is ten opzichte van de laatste twee (telkens slechts 4
meren/overgangswateren) wordt er voorgesteld om 2 overgangswateren en 18 rivieren te
selecteren. Aangezien de VMM momenteel geen monitoring meer uitvoert in meren wordt deze
categorie hier buiten beschouwing gelaten. Afhankelijk van de status van het waterlichaam kunnen
de meetplaatsen ingedeeld worden in natuurlijk, kunstmatig of sterk veranderd. De typologie van de
waterlopen varieert tussen kleine, grote en zeer grote rivieren en beken. Op basis van zowel status
als typologie kunnen de meetpunten op de rivieren in negen worden verdeeld (tabel 8).
- Biologische kwaliteitselementen
De evaluatie van biologische kwaliteitselementen (fytobenthos, fytoplankton, macrofyten, macro-
invertebraten en vis levensgemeenschappen) voor de rivieren varieert van matig tot slecht (bijlage
3). Op basis van de biologie kunnen drie van de negen geselecteerde meetplaatsen verder worden
onderverdeeld, nl. in ontoereikende of slechte kwaliteit (kunstmatige grote en kleine rivieren) en
matige of ontoereikende kwaliteit (natuurlijke grote Kempische beken) (tabel 8).
- Fysico-chemie
Ook de evaluatie van de fysisch-chemische metingen voor de rivieren varieert van matig tot slecht
(bijlage 3). Op basis van deze gegevens kan nog één extra onderverdeling gemaakt worden in
vergelijking met deze gebaseerd op status, typologie en biologie, nl. in slechte of ontoereikende
kwaliteit (sterk veranderde grote rivieren met slechte biologische kwaliteit) (tabel 8).
- Prioritaire stoffen
De gemeten prioritaire stoffen waarbij normoverschrijdingen werden vastgesteld kunnen ruwweg in
vijf verschillende klassen worden onderverdeeld, nl. enkel PAKs, enkel metalen, PAKs + metalen,
PAKs + metalen + andere stoffen en PAKs + andere stoffen. Op basis van gemeten
normoverschrijdingen van deze stofgroepen kunnen vier extra selecties in de meetpunten gemaakt
worden. Samen met voorgaande selectiecriteria worden hierna 19 meetplaatsen overgehouden
(tabel 8).
48
Tabel 8: Meetpuntselectie voor pilootstudie op basis van typologie, biologische kwaliteitselementen, fysico-chemie, prioritaire stoffen en vis abundanties van de T&T meetpunten uit bijlage 2 (algemeen), bijlage 3 (rivieren) en bijlage 4 (meren + overgangswateren). BV: Blankvoorn; RG: Riviergrondel; BA: Baars; P: Paling; BR: Brasem; x: gemiddelde relatieve vis abundantie > 1%; (x): gemiddelde relatieve vis abundantie < 1%. Rg: Grote rivier; Rk: Kleine rivier;Bg: Grote beek; BgK: Grote beek Kempen; Rgz: Zeer grote rivier; O1o: Zwak brak (oligohalien) macrotidaal laaglandestuarium; O1brak: Brak macrotidaal laaglandestuarium.
Categorie Status Type Biologische elementen Fysico-chemie Prioritarie stoffen Vis abundanties Waterloop Stroombekken Gemeente
VMM meetpunt
BV RG BA P BR
Rivier Kunstmatig Rg Ontoereikend Ontoereikend Metalen
x x Albertkanaal Maas Merksem 809700
Slecht Slecht Metalen x
x x
Kanaal Duinkerke -Nieuwpoort Ijzer Koksijde 680000
PAKs + Metalen x (x) (x) x x
Afleidingskanaal vd Leie + Kanaal van Eeklo Brugse polders Zeebrugge 765007
PAKs + Metalen + Andere x
(x) x x
Afleidingskanaal vd Leie/Schipdonkkanaal I Gentse kanalen Nevele 768000
Rk Ontoereikend Slecht PAKs + Metalen + Andere -
Natuurlijk Rg
Slecht Ontoereikend
Slecht Ontoereikend
PAKs + Metalen + Andere PAKs
(x)
x
(x)
x (x)
x x
Leopoldkanaal II Dijle I
Brugse polders Dijle
Brugge Oud-Heverlee
6000 221000
Bg Slecht Slecht PAKs -
PAKs + Metalen -
BgK Matig Slecht PAKs + Metalen (x) x
x (x) Grote Nete III Nete
Heist-op-den-Berg 253000
Sterk veranderd
Bg
Ontoereikend Ontoereikend
Ontoereikend Ontoereikend
PAKs + Metalen PAKs + Metalen
x x
x
x
x x
Mark Dommel
Maas Maas
Hoogstraten Neerpelt
72000 91000
Rg Slecht Slecht PAKs + Andere x (x) (x) (x) (x) Dender I
Beneden-Schelde Geraardsbergen 511000
PAKs + Metalen + Andere x
x x x Ijzer III Ijzer Nieuwpoort 910000
PAKs + Metalen x
(x) (x) (x) Zenne II Dijle Zemst 345000
x x x x x Leie I Leie Wevelgem 581000
Ontoereikend PAKs + Andere x
(x) x x Dender V
Beneden-Schelde Dendermonde 499500
PAKs + Metalen x
x
Boven-schelde IV Boven-Schelde Gent 172100
x x
x x Boven-schelde I Boven-Schelde Pecq 179000
Rk Slecht Slecht PAKs + Metalen + Andere x x x x x ijzer I Ijzer Poperinge 916000 Rgz Matig Slecht PAKs x x x Maas III Maas Kinrooi 122050
Overgangswater Sterk veranderd O1o Slecht Slecht PAKs + Metalen - Zeeschelde III + Rupel Beneden-Schelde
Hemiksem 162000
Sterk veranderd O1brak Ontoereikend Slecht PAKs + Metalen (x) (x) (x) (x) (x) Zeeschelde IV Beneden-Schelde
Antwerpen 154100
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
49
- Visabundanties en overeenkomst INBO meetnet
De geselecteerde meetpunten op basis van status, typologie, biologie, fysico-chemie en prioritaire
stoffen die door de VMM werden geselecteerd voor T&T monitoring kunnen worden gerelateerd aan
het zoetwatervismeetnet van het INBO (binnen een straal van 1 km op dezelfde waterloop;
meetgegevens uit de periode 2008 -2011), afkomstig uit het Vis Informatie Systeem (VIS;
http://vis.inbo.be). Hierdoor kan worden geschat in welke mate voor biomonitoring geschikte
residente vissoorten, zoals de blankvoorn, riviergrondel, baars, paling en brasem, abundant aanwezig
zijn op de geselecteerde meetplaatsen. Op basis van de huidige vis abundanties kunnen twee extra
onderverdelingen worden gemaakt. Er zijn ook drie onderverdelingen waarvoor er geen visgegevens
kunnen worden gerelateerd aan de overeenkomstige VMM meetplaatsen. Uiteindelijk kunnen op
basis van alle voorgaande selectiecriteria 18 potentiële meetpunten op rivieren worden weerhouden
(tabel 8).
- Geografische spreiding
De 18 geselecteerde meetplaatsen omvatten rivieren uit de meeste Vlaamse stroombekkens (Maas,
Ijzer, Brugse polders, Gentse kanalen, Dijle, Leie, Nete en Schelde), uitgezonderd dat van de Demer.
Wat betreft de meetpuntselectie voor de overgangswateren wordt er geopteerd om een meetplaats
op de Zeeschelde te nemen omdat dit meetpunt als enige overeenstemt met het
zoetwatervismeetnet van het INBO (bijlage 4). Met de 20 voorgestelde meetplaatsen wordt een
goede geografische spreiding van waterlopen in Vlaanderen verkregen.
Bemonstering
Algemeen kan de bemonstering in drie taken worden verdeeld: (1) de fysisch-chemische metingen,
(2) de bemonstering van residente vissen en (3) het actief uitzetten van gekooide vis,
driehoeksmossel en passieve samplers.
Aangezien de 20 geselecteerde meetpunten onderdeel zijn van het VMM meetnet oppervlaktewater
kunnen de meest recente fysisch-chemische gegevens hiervan worden gebruikt. Dit bij voorkeur uit
hetzelfde seizoen als dat waarin de bemonstering van biota en uithangen van passieve samplers
plaatsvindt. Daarnaast werden de meetplaatsen geselecteerd op basis van hun overeenkomst met
het zoetwatervismeetnet van het INBO. Bemonsterde residente vissoorten kunnen na aanvraag via
deze laatste instelling worden verkregen. Actieve uitzetting van gekooide organismen en passieve
samplers wordt uitgevoerd door de onderzoeksinstelling/universiteit die aangesteld wordt om de
pilootstudie uit te voeren, eventueel in samenwerking met de mensen van de VMM.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
50
Analyse
De chemische stoffen die geanalyseerd worden in de bemonsterde biota moeten een relevante
selectie zijn van de door de Europese Commissie voorgestelde polluenten die bij voorkeur in biota
dienen worden gemeten (EC, 2010). In het oppervlaktewater van de 20 geselecteerde meetplaatsen
werden voornamelijk normoverschrijdingen van diverse PAKs en metalen vastgesteld. Het ligt dus
voor de hand dat deze twee polluentklassen worden geanalyseerd in biota om te kijken in hoeverre
geaccumuleerde polluentconcentraties de blootstelling in het milieu zullen weerspiegelen.
Bovendien staat de analyse van PAKs in silicium rubber passieve samplers en metalen in DGT
samplers momenteel op punt (zie deelopdracht 4), waardoor deze methoden kunnen vergeleken
worden met biotamonitoring. Daarnaast dienen ook stoffen te worden geanalyseerd die slecht
meetbaar zijn in water maar wel sterk bioaccumuleren in biota (bv. Tributyltin, HCB, PCBs en PBDEs).
PBDEs zijn momenteel echter nog niet goed meetbaar in silicium rubber passieve samplers (zie
deelopdracht 4). De voorgestelde selectie van stoffen wordt weergegeven in tabel 9.
Data interpretatie
De meetgegevens die uiteindelijk uit een dergelijke pilootstudie worden verkregen dienen een
antwoord te bieden aan volgende vraagstellingen: (1) In welke mate weerspiegelt bioaccumulatie in
verschillende biomonitor organismen en/of opname in passieve samplers de aanwezigheid van
diverse polluenten in het aquatische milieu en (2) Wat zijn de relaties tussen concentraties gemeten
in verscheidene residente en gekooide biota en passieve samplers onderling. Deze informatie kan
gebruikt worden om een uiteindelijke keuze van biomonitor/sampling methode wetenschappelijk te
onderbouwen voor implementatie in een Vlaams bioaccumulatiemeetnet en de toepassing ervan te
verdedigen tegenover de Europese Commissie.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
51
Tabel 9: Overzicht van de voorgestelde stoffen voor analyse in de pilootstudie rond biomonitoring. Telkens wordt de rapportagegrens van een stof vergeleken met de norm in biota en water. Wanneer de ratio rapportagegrens (RG)/MKN < 1 is de stof goed meetbaar in deze matrix; bij RG/MKN > 1 is de stof slecht meetbaar in de matrix. Rapportagegrenzen werden overgenomen uit Roex & van den Heuvel-Greve (2010). Voor passieve samplers (PS) werd een onderscheid gemaakt tussen metalen (DGT samplers) en organische stoffen (silicium rubber samplers) (Smedes et al., 2010). MKNbiota: Officiële en concept biotanormen (EC, 2011); MKNwater: Jaargemiddelde MKN voor landoppervlaktewater op basis van totale concentratie, uitgezonderd metalen (opgeloste concentratie) (EC, 2008); MKNwater-opgelost: Uit MKNwater afgeleide norm berekend door veronderstelling van 30 mg/L zwevende stof en 10% organisch koolstof.
Categorie
Stof
Rapportagegrens biota (µg/kg ww)
MKN biota (µg/kg ww)
RG/MKN biota
Rapportagegrens water (µg/L)
MKN water (µg/L)
RG/MKN water
Rapportagegrens PS (µg/L)
MKN water-opgelost (µg/L)
RG/MKN water PS
Metalen Methylkwik 3.6 20 0.2 0.001 0.05 0.02 0.01 0.05 0.2
Lood 25 300-1000 0.83 0.1 2.1 0.05 0.01 2.1 0.005
Cadmium 5 160 0.03 0.05 0.08-0.25 0.625-0.2 0.01 0.08-0.25 0.125
PAKs Anthraceen - 33 - 0.01 0.1 0.1 0.000004 0.09 0.00004
Fluorantheen - 11530 - 0.01 0.1 0.1 0.000003 0.07 0.00004
Benzo(a)pyreen - - - 0.01 0.05 0.2 0.000002 0.017 0.00012
Benzo(b+k)fluorantheen - - - 0.001 0.03 0.03 0.000002 0.002 0.00100
Benzo(g,h,i)peryleen en indeno(1,2,3-cd)pyreen - - - 0.001 0.002 0.5 0.000002 0.0002 0.01000
Bestrijdingsmiddelen Hexachloorbenzeen 0.01 10 0.001 0.001 0.013 0.08 0.000003 0.01 0.00030
Hexachloorbutadieen 0.01 55 0.0002 0.01 0.44 0.02 0.000003 0.1 0.00003
Tributyltin 0.5 230 0.002 0.001 0.0002 5 0.000003 0.0002 0.01500
PBDE Som 6 PBDEs 0.002 1000 0.000002 0.001 0.0005 0.2 0.000003 0.00001-0.00000003 0.3-100
PCBs Som 7 PCB's 0.05 335 0.0001 0.0005 - - 0.000002 - -
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
52
Deelopdracht 4: Literatuuronderzoek naar bestaande ontwikkelingen en
monitoringactiviteiten rond het gebruik van passieve samplers
4.1 Inleiding en begrip passieve sampler
Zoals eerder aangegeven kunnen geaccumuleerde concentraties aan chemische stoffen in biota sterk
verschillen, zelfs binnen verschillende individuen van eenzelfde soort. Als mogelijk alternatief voor de
monitoring van “biologisch beschikbare” polluentconcentraties via eenzelfde gestandaardiseerde
methode kunnen passieve samplers (PS) worden gebruikt. Algemeen kan een passieve sampler
gedefinieerd worden als een “fase”, die over een bepaalde periode verscheidene chemische stoffen
opneemt uit het omringende milieu (bv. water), waarna hiervan de concentratie bepaald kan worden
(Roex & van den Heuvel-Greve, 2010; Smedes et al., 2010).
Ruwweg kunnen er twee types passieve samplers worden onderscheiden; nl. samplers waarin de
polluenten worden opgelost of absorberen, welke worden aangeduid als partitie- of hydrofobe
samplers; en samplers waaraan stoffen adsorberen aan een oppervlak die dus adsorptiesamplers
worden genoemd. In beide types wordt de overgang van stoffen uit het water naar de sampler
gecontroleerd door diffusieprocessen en wordt enkel de opgeloste fractie van een stof opgenomen.
De accumulatie van stoffen door de sampler zal dus mede afhankelijk zijn van de heersende
omgevingscondities in het omliggende milieu (Namieśnik et al., 2005; Smedes et al., 2010).
4.2 Partitiesampler
Partitiesamplers zullen gediffundeerde chemische stoffen oplossen in een accumulatiefase die een
hoge affiniteit heeft voor de te bepalen doelstof(fen). Het opnameproces van chemische stoffen door
een partitiesampler uit het omliggende water kan worden omschreven via onderstaande vergelijking:
Np = (Cp / Kpw) x mp Kpw = mp Cp
Waarbij Np de geaccumuleerde concentratie van een bepaalde stof in de sampler is na de
blootstelling, Cp de gemeten concentratie in de sampler, Kpw de sampler-water partitie coëfficiënt en
mp de massa van de sampler (Smedes et al., 2010). De werking van een partitiesampler wordt
schematisch weergegeven in figuur 2.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
53
Figuur 2: Schematisch overzicht van de werking van een passieve partitiesampler (Smedes et al., 2010).
De opnamekinetiek van chemische stoffen in partitiesamplers gebeurt in 3 verschillende fases (figuur
3). In een eerste fase gebeurt de opname lineair en is deze tijdafhankelijk. In de volgende fase zal het
concentratieverschil tussen de sampler en zijn omgeving kleiner zijn en kan er een deel van de
geaccumuleerde stof terug worden afgegeven naar het water. In de laatste fase zijn opname en
afgifte in evenwicht en is de concentratie in de sampler dus niet meer tijdafhankelijk. Een
partitiesampler kan verschillende polluenten, met telkens een verschillende opnamekinetiek, naast
elkaar bemonsteren. Competitie tussen de verschillende stoffen voor opname door de sampler
speelt hierbij geen enkele rol (Smedes et al., 2010).
Figuur 3: Opnamekinetiek in een partitiesampler (Smedes et al., 2010).
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
54
Omgevingscondities, zoals de stroomsnelheid van het omliggende water, spelen een belangrijke rol
in de snelheid waarmee polluenten diffunderen naar de accumulatiefase en dus door passieve
samplers worden opgenomen. Om het effect van stroomsnelheid mee in rekening te brengen kan de
PS op voorhand worden gespiked met een referentiemateriaal (Performance reference compounds
of PRC). Hiermee kan de snelheid van afgifte van de stof, die gelijk is met de opname ervan, worden
gekarakteriseerd en kan dus het effect van stroomsnelheid mee in rekening worden gebracht.
4.3 Adsorptiesampler
Adsorptiesamplers zullen de opgenomen stoffen binden aan een specifiek oppervlak, achter een
membraam of filter (figuur 4). Het materiaal voor de adsorptiefase is doorgaans gekozen in functie
van de sterke bindingseigenschappen voor de te bepalen stof. Hierdoor is de opname van stoffen in
een adsorptiesampler meestal lineair (er wordt dus niet snel een evenwicht bereikt) en blijft dus
stijgen met de tijd.
Figuur 4: Schematisch overzicht van de werking van een adsorptiesampler (Smedes et al., 2010).
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
55
4.4 Bestaande passieve sampler technieken
In onderstaande paragraaf wordt een beknopt overzicht gegeven van bestaande passieve sampler
technieken. Een samenvatting evenals de voor- en nadelen van deze verschillende technieken wordt
weergegeven in tabel 11. Een meer gedetailleerd overzicht van de beschreven technieken is terug te
vinden in Smedes et al. (2010).
4.4.1 Semi-permeable membrane device (SPMD)
SPMDs zijn partitiesamplers opgebouwd uit twee fasen, waarin een synthetisch lipide, trioleine,
gepositioneerd is tussen twee membranen bestaande uit lage-dichtheid polyethyleen (LDPE). Deze
samplers accumuleren hydrofobe organische stoffen met een log Kow > 3. SPMDs zijn commercieel
beschikbaar, hebben een hoge gevoeligheid en de metingen zijn gestandaardiseerd en bruikbaar
voor routine biomonitoring van verscheidene organische polluenten (Huckins et al., 2002; Qin et al.,
2010). Nadelig aan deze sampler is de moeilijke en langdurige extractie methode en de kans op
contaminatie door trioleine.
4.4.2 Lage-dichtheid polyethyleen (LDPE)
Deze samplers zijn enkel opgebouwd uit LDPE (1 fase). LDPEs zijn geschikt voor het meten van
stoffen met een log Kow > 3. Ze hebben zeer dunne membranen, wat maakt dat chemische evenwicht
in de sampler kan worden bereikt voor stoffen met een log Kow van 4 of 5. Een voordeel van het
gebruik van deze samplers ten opzichte van SPMDs zijn de eenvoudigere bereiding en
extractieprocedures (Adams et al., 2007).
4.4.3 Siliconen rubber
Siliconen rubber samplers zijn opgebouwd uit één enkele fase van polydimethylsiloxaan (PDMS).
Omwille van hun hoge oppervlakte per volume ratio kan er meer staal worden geëxtraheerd over
een kortere periode. Hierdoor kan er een hogere extractie-efficiëntie en gevoeligheid worden
verkregen in vergelijking met klassieke SPMD samplers (Qin et al., 2010). Een overzicht van het
gebruik van siliconen rubber PS voor prioritaire stoffen (EC, 2008), verontreinigde stoffen (EC, 1978)
en toekomstige prioritaire stoffen (EC, 2008) die mogelijk bioaccumulatief zijn wordt weergegeven in
tabel 10. Zoals de meeste hydrofobe samplers zijn siliconen rubber PS voornamelijk geschikt voor het
meten van apolaire organische stoffen met een log Kow > 3. Hydrofobe stoffen met een lagere log Kow
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
56
kunnen in principe ook worden gemeten maar zullen al sneller een evenwicht bereiken, waardoor de
gemeten concentratie slechts een korte periode zal overspannen. Siliconen rubber PS zijn
momenteel geoptimaliseerd en gevalideerd voor de routine monitoring van PAKs, PCBs en verwante
organische stoffen. Voor deze polluenten zijn zowel de sampler-water partitiecoëfficiënten als
diffusiecoëfficiënten gekarakteriseerd. Deze karakteristieken ontbreken nog voor een groot aantal
hydrofobe bioaccumulerende stoffen zodat de toepassing van PS voor deze polluenten is gelimiteerd.
Voor stoffen met zeer hoge log Kow zoals PBDEs en dioxinen is de detectielimiet momenteel niet laag
genoeg om concentraties onder de voorgestelde MKN, omgerekend naar opgeloste concentraties, te
meten. Voor de bemonstering en analyse van metalen en PFOS kunnen siliconen rubber PS niet
worden gebruikt.
Siliconen rubber samplers zijn relatief goedkoop, erg sterk en kunnen verschillende keren
hergebruikt worden. De oppervlakte en dikte van de sampler kan worden aangepast om de
opnamesnelheid te verhogen. Zowel de extractie van de opgenomen stoffen als de berekening ervan
zijn vrij eenvoudig. Siliconen rubber samplers werden al in verschillende biomonitoring studies
toegepast en vergeleken met concentraties in biota (Qin et al., 2010; Smedes, 2010; Smedes et al.,
2010; Janssen et al., 2010). Momenteel wordt dit type van PS ook getest door de Vlaamse
Milieumaatschappij voor mogelijk gebruik in monitoring. Doorgaans worden siliconen rubber PS
bevestigd aan een metalen kader voor de toepassing in waterlopen (figuur 5).
Figuur 5: Siliconen rubber passieve samplers (links en rechts) met metalen kader (midden).
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
57
Chemische stof MKNwater-totaal (µg/L)
Log Kow MKNwater-opgelost (µg/L)
DL van PS (µg/L)
Toepasbaarheid
Prioritaire stoffen Anthraceen 0.1 4.45 0.09 0.000004 Am
Som PBDE 0.0005 - - - -
PBDE 28 0.00008 5.88 0.00001 0.000003 A
PBDE 47 0.00008 6.77 0.0000018 0.000003 A
PBDE 99 0.00008 7.66 0.0000002 0.000003 A
PBDE 100 0.00008 7.66 0.0000002 0.000003 A
PBDE 153 0.00008 8.55 0.00000003 0.000003 A
PBDE 154 0.00008 8.55 0.00000003 0.000003 A
Cadmium NVT NVT 0.08 - 0.25 NVT N
Chlooralkanen, C10-13 0.4 5.00 0.3 NVT P
DEHP 1.3 7.45 0.8 0.000003 A
Fluorantheen 0.1 5.16 0.07 0.000003 Am
Hexachloorbeenzeen 0.01 5.73 0.01 0.000003 Am
Hexachloorbutadieen 0.1 4.72 0.1 0.000003 Am
Hexachloorcyclohexaan 0.02 3.21 0.002 0.00003 A
Lood en verbindingen NVT NVT 7.2 NVT N
Kwik en verbindingen NVT NVT 0.05 NVT N
Naftaleen 2.4 3.30 1.2 0.00005 A
Pentachloorbenzeen 0.007 5.18 0.0007 0.000003 A
Benzo(a)pyreen 0.05 6.13 0.017 0.000002 Am
Som benzo(b)- en benzo(k)fluorantheen 0.03 - - - -
Benzo(b)fluorantheen 0.015 6.11 0.005 0.000002 Am
Benzo(k)fluorantheen 0.015 6.11 0.002 0.000002 Am
Som benzo(ghi)peryleen en indeno(1,2,3-cd)pyreen 0.002 - - - -
Benzo(ghi)peryleen 0.001 6.22 0.00011 0.000002 Am
Indeno(1,2,3-cd)pyreen 0.001 6.87 0.0002 0.000002 Am
Tributylverbindingen 0.0002 4.70 0.0002 0.000003 P
Verontreinigende stoffen Som cyclodiene pesticiden 0.01 - - - -
Aldrin 0.003 6.50 0.003 0.000003 P
Dieldrin 0.003 4.55 0.003 0.000003 P
Endrin 0.003 4.55 0.003 0.000003 P
Isodrin 0.003 6.75 0.0015 0.000003 P
Som DDT 0.025 - - - -
ppDDT 0.01 6.91 0.003 0.000003 A
opDDT 0.006 6.91 0.003 0.000003 A
ppDDD 0.006 6.22 0.004 0.000003 A
ppDDE 0.006 6.96 0.004 0.000002 A
Heptachloor 0.009 5.86 NVT 0.000003 P
Toekomstige prioritaire stof Som PCB 0.002 - - - -
PCB 101 GN 6.98 NVT 0.000002 Am
PCB 118 GN 6.98 NVT 0.000002 Am
PCB 138 GN 7.62 NVT 0.000003 Am
PCB 153 GN 7.62 NVT 0.000003 Am
PCB 180 GN 8.27 NVT 0.000003 Am
PCB 28 GN 5.69 NVT 0.000002 Am
PCB 52 GN 6.34 NVT 0.000002 Am
Dioxinen GN 6.92 NVT 0.000002 P
PFOS GN 6.28 NVT NVT N
Hexabromocyclododecaan GN 7.74 NVT 0.000003 P
Quinoxyfen GN 5.69 NVT 0.000002 P
Dicofol GN 5.81 NVT 0.000003 P
Diclofenac GN 4.02 NVT 0.000006 P
Tabel 10: Gebruik siliconen rubber PS voor prioritaire, verontreinigende en toekomstig prioritaire stoffen die mogelijk bioaccumulatief zijn. Am: Meetbaar met PS en bruikbaar voor routine biomonitoring; A: Meetbaar met PS, gelimiteerde toepassing; P: Potentieel meetbaar met PS op basis van chemische eigenschappen van de stof; N: Niet meetbaar met PS. MKNwater-totaal/opgelost: Jaargemiddelde MKN op basis van totale/opgeloste concentratie (EC, 2008; VR, 2010). Opgeloste MKN berekend door veronderstelling van 30 mg/L zwevend stof en 10% organische koolstof; DL: Detectielimiet van PS; NVT: Niet van toepassing; GN: Geen MKN opgesteld.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
58
4.4.4 Solid phase microextraction (SPME)
SPME samplers zijn opgebouwd uit siliconenvezels met verschillende types van coating. Afhankelijk
van het gebruikte sorbent of coating kunnen verschillende polaire of apolaire stoffen gemeten
worden (Pawliszyn, 1997). SPMEs hebben een beperkt volume voor opname van stoffen, wat
betekent dat enkel een kleine fractie van een bepaalde stof kan worden bemonsterd en de meting
dus een lagere gevoeligheid heeft in vergelijking met andere samplers. Daarbij komt dat het staal
verloren gaat na de analyse en hergebruik voor analyse van andere stoffen niet mogelijk is. Mede
daardoor, en omwille van de hoge breekbaarheid, worden SPMEs voornamelijk voor de bepaling van
polluenten in het laboratorium gebruikt, eerder dan de toepassing onder veldomstandigheden.
4.4.5 Polyoxymethyleen (POM)
POM samplers zijn opgebouwd uit eenzelfde fase van het plastiek polyoxymethyleen (POM) en zijn
geschikt voor de analyse van hydrofobe organische stoffen (log Kow > 3). De extractie van
geaccumuleerde stoffen kan gebeuren met behulp van solventen en is dus relatief eenvoudig
(Cornelissen et al., 2008). POM samplers zijn moeilijk te spiken met referentiestoffen omdat de
diffusie coëfficiënten erg laag zijn (Rusina et al., 2007). Verder nemen deze samplers minder snel
stoffen op in vergelijking met LDPE of PDMS omdat, voor de meeste componenten, de opname sterk
wordt gecontroleerd door de membranen (Ter Laak et al., 2008).
4.4.6 Polar Organic Chemical Integrative Sampler (POCIS)
POCIS zijn adsorptiesamplers opgebouwd uit een sorbent dat vastzit tussen twee polyethersulfon
(PES) membranen. Een groot voordeel van PES is dat er zich op dit materiaal doorgaans weinig
(micro)organismen vasthechten (biofouling). POCIS wordt voornamelijk gebruikt voor de
bemonstering en analyse van polaire organische stoffen zoals pesticiden en geneesmiddelen (Vrana
et al., 2005; Miège et al., 2012).
4.4.7 Empore® disk
Empore® disks bestaan uit een inerte filter gemaakt van polytetrafluoroethyleen (PTFE) die de
actieve deeltjes bevat. Afhankelijk van het gebruikte sorbent kunnen zowel polaire als apolaire
organische stoffen worden bemonsterd en gemeten (Dardenne et al., 2007). Empore disks zijn
gepatenteerd en zijn commercieel verkrijgbaar. Extracties zijn relatief eenvoudig en geven in de
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
59
meeste gevallen consistente recoveries. Door zijn grote oppervlakte/volume ratio heeft de Empore®
disk een hoge gevoeligheid voor verscheidene stoffen.
4.4.8 Chemcatcher
Chemcatchers zijn opgebouwd uit een diffusie-limiterend membraan en sorbent die geplaatst
worden in een herbruikbare houder van teflon of plastiek (figuur 6). Zowel polaire als apolaire
organische stoffen kunnen bemonsterd en geanalyseerd worden afhankelijk van het type membraan
en sorbent. Voor stoffen met een log Kow > 4 wordt vaak een Empore® disk als sorbent gebruikt met
LDPE als membraan. Opnamesnelheden worden dan afzonderlijk per stof berekend (Vrana et al.,
2007; Vermeirssen et al., 2012).
Figuur 6: Overzicht van de Chemcatcher passieve sampler in theorie (A) en in de praktijk (B).
4.4.9 Diffusive Gradient in Thin Films (DGT)
DGTs zijn passieve samplers die bestaan uit een plastieken houder, voorzien van een filtermembraan
en gevuld met een diffusie gel (polyacrylamide) en een capterende gel (figuur 7). Afhankelijk van de
gebruikte gel kunnen labiele concentraties van verschillende spoormetalen (Pb, Cd, Hg, Cu, Zn, Ni,
Cr,…), nutriënten en radionucliden worden bemonsterd en geanalyseerd in zowel water als sediment
(Davison & Zhang, 1994; Clarisse & Hintelmann, 2006). DGT samplers hebben een zeer hoge
gevoeligheid, zijn commercieel verkrijgbaar en erg gemakkelijk in gebruik. DGTs zijn niet bruikbaar
voor de bemonstering van organische polluenten.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
60
Figuur 7: Schematische overzicht van DGT passieve sampler.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
61
Tabel 11: Overzicht en vergelijking van verschillende passieve samplers.
Naam Materiaal Type Te meten stoffen Voordelen Nadelen Referenties
SPMD Synthetisch lipide tussen LDPE membranen
Partitie Hydrofobe organische stoffen (log Kow > 3)(bv. PCBs en PAKs)
Commercieel beschikbaar; gestandaardiseerd; hoge gevoeligheid; calibratiedata gekend voor verschillende stoffen
Extractie duurt lang; opname kan gelimiteerd zijn door diffusie; gevaar op lekken van trioleine
Huckins et al., 2002; Huckins et al., 2006
LDPE LDPE Partitie Hydrofobe organische stoffen (log Kow > 3)(bv. PCBs en PAKs)
Eenvoudige constructie; goedkoop; calibratiedata gekend voor verschillende stoffen
Opname kan gelimiteerd zijn door diffusie
Adams et al., 2007; Booij et al., 2002
Siliconen rubber Polydimethyl siloxaan Partitie Hydrofobe organische stoffen (log Kow > 3)(bv. PCBs en PAKs)(zie tabel 10)
Eenvoudige constructie; robuust; hoge diffusie coëfficiënten; goedkoop; calibratiedata gekend voor verschillende stoffen
Oligomeren afkomstig van de siliconen rubber kunnen de analyse van polluenten verstoren
Booij et al., 2002; Rusina et al. 2007, 2010 Smedes et al., 2010
SPME Siliconen vezel met verschillende types coating
Partitie Polaire en niet-polaire stoffen (afhankelijk van coating)
Commercieel beschikbaar; eenvoudige constructie; eenvoudige extractie
Hoge detectielimiet; kwetsbaar in het veld
Pawliszyn, 1997; Vrana et al., 2005
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
62
Naam Materiaal Type Te meten stoffen Voordelen Nadelen Referenties
POM Polyoxymethyleen Partitie Hydrofobe organische stoffen (log Kow > 3)
Goedkoop, robuust, extractie relatief eenvoudig
Membraan gecontroleerde opname
Cornelissen et al., 2008; Ter Laak et al., 2008
POCIS Sorbent tussen polyethersulfon membranen
Adsorptie Polaire organische stoffen met log Kow < 4 (afhankelijk van sorbent) (bv. pesticiden en geneesmiddelen)
Hoge gevoeligheid; calibratiegegevens gekend voor verschillende stoffen
Complexe modellering; beperkt aantal stoffen; erg breekbaar in het veld (vnl. gebruikt in laboratorium)
Alvarez et al., 2004; Vrana et al., 2005; Miège et al., 2012
Empore disk PTFE met vast sorbent Afhankelijk van sorbent
Polaire en niet-polaire stoffen (afhankelijk van sorbent)
Commercieel verkrijgbaar; hoge gevoeligheid; extractie protocols beschikbaar; extractie is relatief eenvoudig
Modellering nog onder ontwikkeling; berekeningen opnamesnelheid verschillend per component
Stuer-Lauridsen, 2005; Dardenne et al., 2007
Chemcatcher
Diffusie limiterend membraan en sorbent in houder van Teflon of plastiek
Afhankelijk van sorbent
Polaire en niet-polaire organische en anorganische stoffen (afhankelijk van sorbent en membraan)
Calibratiegegevens gekend voor verschillende stoffen
Modellering is erg complex; berekeningen opnamesnelheid verschillend per component
Vrana et al., 2007
DGT
Plastieken houder gevuld met filter, diffusiegel en captatie gel
Partitie Metalen en nutrienten
Commercieel verkgrijgbaar; hoge gevoeligheid; protocols beschibaar; gemakkelijk in gebruik en extractie
Niet beschikbaar voor organische polluenten
Davison & Zhang, 1994; Clarisse & Hintelmann, 2006
Tabel 11: vervolg.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
63
4.5 Vergelijking passieve sampler met biotamonitoring
Het is duidelijk dat PS een aantal belangrijke voordelen hebben ten opzichte van de bemonstering en
analyse van chemische stoffen in waterstalen. Zo zullen PS enkel stoffen accumuleren in opgeloste
vorm, wat een betere weerspiegeling geeft van de biobeschikbare polluentconcentratie voor de
meeste aquatische organismen. Passieve samplers hebben daarbij een zeer lage detectielimiet, ook
voor stoffen die doorgaans niet of zeer moeilijk in water kunnen worden gemeten. Verder worden PS
voor lange tijd (2 – 4 maanden) uitgehangen in het milieu. Dit zorgt voor een tijdsgeïntegreerde
meting die doorgaans een veel accuratere weergave is van de concentratie van een polluent in het
milieu, in tegenstelling tot waterstalen die worden bemonsterd op afzonderlijke tijdstippen en
waarvan de concentraties zeer variabel kunnen zijn met de tijd (Smedes et al., 2010).
Aangezien PS samplers werden ontwikkeld als “synthetische organismen” dient ook de vergelijking
met levende organismen voor biomonitoring te worden gemaakt. De belangrijkste voordelen van
passieve samplers ten opzichte van biotamonitoring zijn:
Mobiliteit
Passieve samplers zijn immobiel en geven dus een plaats specifieke blootstelling weer van een
bepaalde site. Dit in tegenstelling tot organismen die vrij bewegen en kunnen migreren naar andere
locaties (vnl. vissen). Het probleem van mobiliteit kan echter gedeeltelijk worden overkomen door
gekooide organismen (vissen of driehoeksmosselen) te gebruiken voor actieve biomonitoring.
Metabolisatie van polluenten
Een belangrijk voordeel van PS ten opzichte van organismen is het feit dat ze geen polluenten
metaboliseren. Wanneer biota bepaalde stoffen opnemen zullen ze deze 1) trachten om te zetten
naar een minder toxische metaboliet of 2) uit het lichaam proberen te elimineren. Zo is bekend van
PAKs dat ze op korte termijn metaboliseren in vis. DDT kan gedeeltelijk worden omgezet in DDE en
de biotransformatie van verscheidene PCB congeneren werd al aangetoond in aquatische
organismen. Daarnaast werden hoge eliminatiesnelheden van verschillende HCH congeneren
vastgesteld in vis (Verweij et al., 2004). Mede door deze metabolisatie kunnen concentraties in biota
sterk variëren tussen soorten en zelfs individuen van dezelfde soort. Hierdoor zal de gemeten
polluentconcentratie in een bepaalde soort niet de werkelijke blootstelling voor andere soorten, die
minder snel deze stof metaboliseren, reflecteren.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
64
Type van de matrix en omgeving
Passieve samplers kunnen worden gebruikt in alle milieus, zowel zoet, brak als marien en in
tropische, gematigde of polaire ecosystemen. Eenzelfde type PS kan dus worden gebruikt voor
verschillende matrices, daar waar verscheidene organismen nodig zijn bij veranderende
omgevingscondities. Hierdoor zijn de metingen met passieve samplers gestandaardiseerd over het
hele meetnet en kunnen de resultaten beter met elkaar worden vergeleken. Verder kunnen PS ook
worden gebruikt in waterlopen waar bijna geen organismen kunnen overleven (lage zuurstof, te hoge
vervuiling,…).
Achtergrondconcentratie
Sommige stoffen (bv. metalen) komen van nature in lage concentraties in het milieu voor. Hierdoor
zullen organismen meestal al bepaalde achtergrondconcentraties van een stof bevatten die niet
noodzakelijk een gevolg zijn van antropogene vervuiling. Passieve samplers kunnen eveneens lage
concentraties aan metalen bevatten maar deze kunnen onder controle worden gehouden door de
analytische zuiverheid van het materiaal aan te passen.
Diervriendelijk
Passieve samplers vereisen geen bemonstering van organismen en zijn dus diervriendelijk.
Milieukwaliteitsnormen
De accumulatie van stoffen door PS wordt uitgedrukt als een waterconcentratie. Hierdoor is een
directe vergelijking met MKN voor water, hetzij op totale concentratie of omgerekend naar een
opgeloste concentratie, mogelijk. Indien enkel PS worden gebruikt voor biomonitoring dienen er dus
alleen MKN voor water worden opgesteld en niet voor accumulatie in biota. Dit zorgt voor een
minder complexe vergelijking van gemeten polluentconcentraties met de opgestelde MKN.
Daarnaast blijven er ook belangrijke voordelen verbonden aan biotamonitoring ten opzichte van
passieve samplers:
PS zijn geen levende dieren
Passieve samplers kunnen nooit volledig de opname en accumulatie van polluenten in levende
dieren of planten simuleren. Organismen zijn dynamisch en staan in direct contact met hun
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
65
natuurlijke omgeving. Aquatische ecosystemen zijn erg complex en er zijn altijd factoren die de
blootstelling, opname en accumulatie van polluenten door organismen beïnvloeden welke niet door
PS in rekening gebracht kunnen worden. Het feit dat organismen stoffen kunnen metaboliseren kan
trouwens ook als een voordeel ten opzichte van PS worden beschouwd. Wanneer bepaalde stoffen
gemakkelijk gemetaboliseerd worden door verscheidene organismen zullen PS een overschatting van
de polluent biobeschikbaarheid in het milieu weergeven. Daarbij zijn biota opgebouwd uit
verschillende compartimenten (organen) en worden de opgenomen stoffen getransporteerd tussen
deze organen. Daar waar PS slechts uit één compartiment bestaan en dus een meer simplistische
benadering van de polluent biobeschikbaarheid en accumulatie weergeven.
Technologie van passieve samplers
De techniek van PS staat nog niet helemaal op punt. Momenteel kunnen siliconen rubber PS enkel
worden ingezet voor de routine biomonitoring van PAKs, PCBs en hieraan verwante stoffen. De
detectielimieten voor sterk lipofiele stoffen zoals PBDEs en dioxinen zijn op dit moment nog te hoog
voor toepassing in natuurlijke veldsituaties en voor een aantal stoffen kan (nog) geen
evenwichtsconcentratie worden bereikt na langdurige blootstelling in het milieu.
Blootstellingroute en ecologie
Passieve samplers gaan ervan uit dat enkel stoffen in oplossing biobeschikbaar zijn en dus door
organismen worden opgenomen. De blootstellingroute van polluenten kan echter sterk variëren per
chemische stof en per soort. Zo zullen benthische organismen, die nauw met de waterbodem
geassocieerd zijn (bv. aquatische wormen of benthische vissen zoals de grondel) ook via de voeding
sedimentgebonden stoffen opnemen en accumuleren. Organismen die organische deeltjes uit het
water filteren als voedsel (bv. mosselen) kunnen ook hydrofobe polluenten, die zich voornamelijk
binden aan zwevend materiaal, opnemen. De blootstellingroute van een polluent voor een
organisme zal dus in grote mate bepaald worden door de ecologie en voedingswijze van deze soort
(Bervoets & Blust, 2003; De Jonge et al., 2010). Passieve samplers houden met deze ecologische
verschillen geen rekening. Smedes et al. (2010) stellen echter dat accumulatie via voeding resulteert
in het sneller bereiken van de evenwichtsconcentratie van een polluent in een organisme, maar dat
bij voldoende lange blootstelling ook een evenwicht wordt bereikt in de PS waardoor het verschil dus
wordt weggewerkt. Deze stelling gaat echter niet op voor extreem hydrofobe stoffen die niet of
nauwelijks via water worden opgenomen. Ook zullen sommige metalen zoals cadmium en lood
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
66
onder bepaalde omgevingscondities zeer sterk aan de waterbodem binden waardoor ze minder
biobeschikbaar zijn via water (De Jonge et al., 2010).
Secundaire vergiftiging
Organismen die hoger in de voedselketen staan worden in grote mate aan polluenten blootgesteld
via secundaire vergiftiging door voeding. Afhankelijk van het trofische niveau van een organisme
kunnen organismen hoge concentraties aan polluenten accumuleren (biomagnificatie), die in grote
mate de blootstelling via het water kan overtreffen. Met deze verhoogde blootstelling door
secundaire vergiftiging zullen PS geen rekening houden. Smedes et al. (2010) stellen daarom dat PS
voornamelijk bruikbaar zijn om de blootstelling in te schatten voor organismen uit een lager trofisch
niveau, aangezien bij deze organismen het aandeel van de opname en accumulatie van polluenten
via secundaire vergiftiging kleiner zal zijn in vergelijking met top-predatoren.
Toepassing en kosten
Het gebruik van residente biota voor biomonitoring vereist relatief weinig werk en is goedkoper in
vergelijking met het uithangen van PS. Daarbij komt dat één enkele sampler niet tegelijk alle stoffen
kan bemonsteren die door de Europese Commissie worden aangeraden voor monitoring in biota (EC,
2010). Indien de volledige lijst van stoffen moet worden geanalyseerd dienen er per meetplaats
verschillende samplers en/of membranen gecombineerd te worden. Uitgehangen PS dienen ook
regelmatig nagekeken te worden opdat het waterniveau niet is veranderd en opdat de samplers niet
bedolven werden door sedimenten. Deze laatste opmerking geldt echter ook voor actieve
biomonitoring met behulp van gekooide organismen.
Om in te schatten in welke mate concentraties in passieve samplers de accumulatie van polluenten in
biota kunnen weerspiegelen dienen beide methoden met elkaar vergeleken te worden. Relaties
tussen polluentconcentraties in biota en de opname door PS werden in het verleden al bestudeerd
voor verschillende stoffen en organismen. In volgende paragrafen wordt een overzicht gegeven voor
zowel macro-invertebraten als vissen.
4.5.1 Passieve samplers en bioaccumulatie in macro-invertebraten
Aanvullend op de Nederlandse MWTL biomonitoring werd eind 2008 een vergelijkende studie
uitgevoerd tussen biomonitoring met siliconen rubber passieve samplers en bioaccumulatie van
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
67
PCBs, PAKs, PBDEs, ftalaten en verscheidene gechloreerde verbindingen in weefsel van
driehoeksmossel (Smedes, 2010). In deze studie werden goede relaties gevonden tussen
geaccumuleerde concentraties PCBs en PAKs in driehoeksmossel en concentraties gemeten in de
passieve siliconen samplers.
Qin et al. (2010) vergeleken de opname van vijf verschillende PAKs in de aquatische worm Lumbricus
variegatus met de opname door siliconen passieve samplers onder laboratorium condities. Deze
studie vond een vergelijkbare accumulatie bij zowel PS als de wormen waardoor er werd besloten
dat siliconen rubber samplers konden worden gebruikt voor de biomonitoring van PAKs in het
aquatische milieu. Evenwichtsconcentraties werden echter sneller bereikt in de wormen dan in de PS
(Qin et al., 2010).
Liscio et al. (2009) bestudeerden relaties tussen bioaccumulatie van endocriene verstoorders in een
zoetwater mossel (Unio pictorum) en opname door POCIS passieve samplers. Ook hier werden
significante correlaties gevonden tussen biota concentraties en de gehalten gemeten in POCIS.
Sabaliünas et al. (1998) vergeleken de accumulatie van organochloorpesticiden (chloordaan,
endosulfan, fenvaleraat en allethrine) in de mossel Anadonta piscinalis met de opname in SPMD
passieve samplers. De resultaten toonden aan dat de opnamesnelheden in SPMD van 3.5 tot 5.5
maal hoger lagen in vergelijking met deze in mosselen. De verhouding van geaccumuleerde
pesticiden was echter vergelijkbaar voor PS en mosselen, waardoor deze studie besloot dat SPMD
samplers gebruikt kunnen worden voor de monitoring van organochloorpesticiden in het aquatische
milieu, ter vervanging van biota (Sabaliünas et al. 1998).
4.5.2 Passieve samplers en bioaccumulatie in vissen
De eerder vermelde studie van Smedes (2010) vond minder sterke verbanden tussen bioaccumulatie
van PCBs, PAKs, PBDEs, ftalaten en gechloreerde verbindingen in weefsel van paling en blankvoorn
en opname in siliconen rubber PS in vergelijking met deze in driehoeksmossel. Deze bevindingen
werden enerzijds verklaard door het hogere trofische niveau van vissen ten opzichte van
driehoeksmosselen, waardoor vissen via secundaire vergiftiging aan hogere concentraties van
polluenten worden blootgesteld, vergeleken met de concentratie die wordt bemonsterd door PS
(Smedes, 2010). Anderzijds werden de lage concentraties aan PAKs in visweefsel toegeschreven aan
metabolisatie van deze polluenten, waardoor deze niet overeenkwamen met de concentratie
gemeten in de PS.
Verweij et al. (2004) vergeleken bioaccumulatie van PAKs, PCBs en organochloorpesticiden in
gekooide karpers (Cyprinus carpio) met de opname in SPMD samplers. Voor de PAKs werden er
sterke correlaties gevonden tussen metabolietconcentraties gemeten in de gal en de opname in PS.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
68
Wat betreft de andere stoffen werden er voornamelijk verbanden gevonden voor de lage log Kow
stoffen (o.a. HCB en DDE) in tegenstelling tot de stoffen met hoge log Kow (o.a. PCBs).
4.6 Monitoring met passieve samplers
De toepassing van passieve samplers voor het meten van organische en anorganische stoffen in het
aquatische milieu kent de laatste jaren een grote toename. Momenteel worden vooral SPMD
(Sabaliünas et al. 1998; Verweij et al., 2004), Chemcatcher (Schäfer et al., 2008; Aguilar-Martínez et
al., 2009), DGT (Cleven et al., 2005; Clarisse & Hintelmann, 2006) en siliconen rubber passieve
samplers (Cornelissen et al., 2008; Qin et al., 2010; Smedes, 2010) veel gebruikt in wetenschappelijke
publicaties betreffende de chemische monitoring in zoetwater ecosystemen. Ook werden al
vergelijkende studies uitgevoerd voor de toepassing van passieve samplers in het aquatische milieu
(Cornelissen et al., 2008; Allan et al., 2008; Vermeirssen et al., 2012) en werden er zoals eerder
vermeld vergelijkende studies uitgevoerd tussen accumulatie van verscheidene polluenten in biota
met opname in PS (o.a. Verweij et al., 2004; Liscio et al., 2009; Qin et al., 2010; Smedes, 2010).
In Vlaanderen werden siliconen rubber passieve samplers al gebruikt voor de monitoring van PAKs in
de Noordzee. Momenteel loopt een tweede fase van dit project waarin polluentconcentraties met
bioaccumulatie in biota wordt vergeleken (Janssen et al., 2010).
In Nederland gebruikt het ministerie van infrastructuur en milieu (Rijkswaterstaat) als sinds 2002
siliconen rubber PS voor de monitoring van PAKs en PCBs, aanvullend op het gebruik van biota zoals
driehoeksmossel, paling en blankvoorn (Roex & van den Heuvel-Greve, 2010; Smedes, 2010; Smedes
et al., 2010). Wanneer blijkt dat passieve sampling een goede voorspellende waarde heeft voor
monitoring in biota, dan zou Nederland op termijn siliconen rubber PS willen gebruiken ter
vervanging van biotamonitoring (Roex & van den Heuvel-Greve, 2010). Hoewel PS niet speciaal
vermeld worden als methode voor routine monitoring onder de KRW (EC, 2000), laat het Technical
Guidance document voor chemische monitoring in water toch ruimte voor het gebruik van PS. Dit op
voorwaarde dat de meetmethode voldoende gedocumenteerd en gevalideerd is (EC, 2009). Er is
echter nog veel vergelijkend onderzoek nodig vooraleer passieve samplers als volwaardige vervanger
kunnen gebruikt worden voor biotamonitoring voor het ganse spectrum van mogelijk
bioaccumulerende stoffen.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
69
Conclusies en aanbevelingen
De huidige studie ging na in welke mate bioaccumulatie kan worden gebruikt voor de monitoring en
risico-evaluatie van Vlaamse inlandse waterlopen. Hiervoor werden vier verschillende deelstudies
uitgevoerd.
In deelopdracht 1 werd een literatuuronderzoek uitgevoerd naar bestaande en ontwerp-
biotanormen in de Europese, Amerikaanse en Canadese wetgeving en werd tevens onderzocht in
welke mate biotamonitoring reeds wordt toegepast. Zowel Europa en Canada hebben in beperkte
mate officiële biotanormen opgesteld voor de bescherming van top-predatoren tegen secundaire
vergiftiging, voornamelijk voor methylkwik en PCBs. De Europese commissie laat de lidstaten de
keuze om normen voor prioritaire lipofiele stoffen voor bescherming tegen secundaire vergiftiging op
te stellen in biota ofwel in water, op voorwaarde dat voor deze laatste hetzelfde beschermingsniveau
kan worden gegarandeerd. Voor verschillende prioritaire stoffen (bv. kwik en hexachloorbenzeen)
ligt de naar water omgerekende biotanorm vele malen lager dan de officiële jaargemiddelde MKN
voor oppervlaktewater. Daarnaast vraagt Europa dat trends van prioritaire stoffen op regelmatige
basis worden gemonitord, hetzij in water, sediment of biota. Verschillende Europese lidstaten en
regio’s bereiden momenteel de implementatie van een bioaccumulatiemeetnet voor (bv. Wallonië
en Oostenrijk) of beschikken reeds over een bestaand meetnet (bv. Nederland en Schotland). In de
meeste gevallen wordt hiervoor vis, waaronder voornamelijk paling, als biomonitor gebruikt.
Deelopdracht 2 gaf advies over geschikte organismen voor biomonitoring. Zowel vissen (passief) als
macro-invertebraten (voornamelijk actief) worden momenteel in bioaccumulatie studies en/of
meetnetten gebruikt. Van het gebruik van paling wil men op termijn afstappen omdat deze diersoort
meer en meer bedreigd wordt. Soorten als blankvoorn en riviergrondel vormen mogelijke
alternatieven. Naast vissen zijn driehoeksmosselen een handige en veelgebruikte actieve biomonitor.
Ook Chironomidae vormen dankzij hun nauwe associatie met de rivierbodem potentieel interessante
organismen. De keuze van een geschikte biomonitor hangt voornamelijk af van het beoogde
beschermingsdoel en de geografische spreiding en het trofisch niveau van een soort. Op basis van
deze elementen kon in deze studie een beslissingstabel worden opgesteld die, afhankelijk van het
vooropgestelde scenario, een geschikte biomonitor adviseert.
Suggesties betreffende een efficiënte en effectieve meetstrategie voor een bioaccumulatiemeetnet
in Vlaanderen werden geformuleerd in deelopdracht 3. Aan de hand van adviezen rond de keuze van
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
70
polluenten, meetplaatsen, bemonsteringsperiode, meetfrequentie, bemonsteringsmethoden en
analysetechnieken kon een mogelijke meetstrategie voor een Vlaams bioaccumulatiemeetnet
worden opgesteld, conform de richtlijnen van de EC. Dit meetnet maakt gebruik van blankvoorn in
combinatie met riviergrondel. Bijkomend werd een projectvoorstel opgesteld voor een studie waarbij
verschillende potentiële organismen/methoden voor biomonitoring naast elkaar worden vergeleken.
Een dergelijke studie, die kadert in monitoring voor nader onderzoek conform de KRW, is nodig voor
een wetenschappelijk verantwoorde opstart en evaluatie van een bioaccumulatiemeetnet in
Vlaanderen.
Een literatuuronderzoek naar bestaande ontwikkelingen en monitoring activiteiten rond het gebruik
van passieve samplers werd uitgevoerd in deelopdracht 4. Momenteel bestaat er een grote
diversiteit aan samplers voor de bemonstering en analyse van zowel organische als anorganische
polluenten in het aquatische milieu. Een veelgebruikte techniek voor het meten van organische
polluenten die veelbelovende resultaten geeft is de siliconen rubber passieve sampler. Het gebruik
van passieve samplers heeft verschillende voordelen ten opzichte van biotamonitoring; zoals plaats
specifieke en gestandaardiseerde metingen, ontbreken van polluent metabolisatie, een uniforme
matrix en diervriendelijkheid. Momenteel kunnen siliconen rubber samplers echter enkel worden
ingezet voor de routine biomonitoring van PAKs, PCBs en hieraan verwante stoffen. De
detectielimieten voor sterk lipofiele stoffen zoals PBDEs en dioxinen zijn op dit moment nog te hoog
voor toepassing in natuurlijke veldsituaties en voor een aantal stoffen kan (nog) geen
evenwichtsconcentratie worden bereikt na langdurige blootstelling in het milieu. Hierdoor is het
momenteel niet mogelijk om passieve samplers te gebruiken voor de bemonstering en analyse van
alle door Europa voorgestelde prioritaire hydrofobe stoffen.
Op basis van de huidige literatuurstudie kan Vlaanderen, in navolging van de overige Europese
lidstaten, starten met de implementatie van een bioaccumulatiemeetnet. In een eerste fase kan
passieve biomonitoring door bemonstering van blankvoorn en/of riviergrondel en analyse van de
vooropgestelde negen polluentklassen gebeuren op de 35 meetplaatsen voor T&T monitoring. In een
verder stadium kunnen, aan de hand van de wetenschappelijke gegevens uit de studie beschreven in
deelopdracht 3, de eerste resultaten en gebruikte meetstrategie geëvalueerd worden en bijgestuurd
waar nodig. Voor de stoffen waarvoor de techniek volledig op punt staat kunnen ook siliconen
rubber passieve samplers worden ingezet. Op deze manier kan aan de Europese wetgeving worden
voldaan en kan een bioaccumulatiemeetnet in Vlaanderen worden opgestart op een
wetenschappelijk onderbouwde manier.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
71
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
72
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
73
Referenties
Adams R.G., Lohmann R., Fernandez L.A., Macfarlane J.K. & Gschwend P.M., 2007. Polyethylene
devices: passive samplers for measuring dissolved hydrophobic organic compounds in aquatic
environments. Environmental Science & Technology 41, 1317-1323.
Aguilar-Martínez R., Gómez-Gómez M.M., Greenwood R., Mills G.A., Vrana B. & Palacios-Corvillo,
M.A., 2009. Application of Chemcatcher passive sampler for monitoring levels of mercury in
contaminated river water. Talanta 77, 1483 - 1489.
Allan, I.J., Mills G.A., Vrana B., Knutsson J., Holmberg A., Guigues N., Laschi S., Fouillaca A.-M. &
Greenwood R., 2006. Strategic monitoring for the European Water Framework Directive. Trends in
Analytical Chemistry 25, 704-715.
Alvarez D.A., Petty J.D., Huckins J.N., Jones-Lepp T., Getting D.T., Goddard J.,Manahan S.E., 2004.
Development of a passive, in situ, integrative sampler for hydrophilic organic contaminants in aquatic
environments. Environmental Toxicology and Chemistry 23, 1640-1648.
Belpaire C. & Goemans G., 2007. Eels: contaminant cocktails pinpointing environmental pollution.
ICES Journal of Marine Sciences 64, 1423-1436.
Belpaire C., Goemans G., de Boer J. & Van Hooste H. 2003. Verspreiding van gebromeerde
vlamvertragers. In Mira-T 2003; Milieu- en Natuurrapoort Vlaanderen, pp. 387-395. Ed. by M. van
Steertegem. LannooCampus, Leuven, België.
Bervoets L. & Blust R., 2003. Metal concentrations in water, sediment and gudgeon (Gobio gobio)
from a pollution gradient: relationship with fish condition factor. Environmental Pollution 126, 9-19.
Bervoets L., Voets J., Chu S. G., Covaci A., Schepens P. & Blust R., 2004a. Comparison of accumulation
of micropollutants between indigenous and transplanted zebra mussels (Dreissena polymorpha).
Environmental Toxicology and Chemistry 23, 1973-1983.
Bervoets L., Meregalli G., De Cooman W., Goddeeris B. & Blust R., 2004b. Caged midge larvae
(Chironomus riparius) for the assessment of metal bioaccumulation from sediments in situ.
Environmental Toxicology and Chemistry 23, 443-454.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
74
Bervoets L., Voets J., Covaci A., Chu S.G., Qadah D., Smolders R., Schepens P. & Blust R., 2005a. Use of
transplanted zebra mussels (Dreissena polymorpha) to assess the bioavailability of
microcontaminants in Flemish surface waters. Environmental Science and Technology 39, 1492-1505.
Bervoets L., Knaepkens G., Eens M. & Blust R., 2005b. Fish community responses to metal pollution.
Environmental Pollution 138, 338-349.
Bervoets L., Van Campenhout K., Reynders H., Knapen D., Covaci A. & Blust R., 2009. Bioaccumulation
of micropollutants and biomarker responses in caged carp (Cyprinus carpio). Ecotoxicology and
Environmental Safety 72, 720-728.
Bligh E.G. & Dyer W.J., 1959. A rapid method of total lipid extraction and purification. Canadian
Journal of Biochemistry and Physiology 37, 911-917.
Booij K., Smedes F. & van Weerlee E.M., 2002. Spiking of performance reference compounds in low
density polyethylene and silicone passive water samplers. Chemosphere 46, 1157-1161.
Canadian Council of Ministers of the Environment (CCME), 1999. Canadian environmental quality
guidelines, Winnipeg, MB, Canada.
Canadian Council of Ministers of the Environment (CCME), 2000. Canadian tissue residue guidelines
for the protection of wildlife consumers of aquatic biota, Winnipeg, MB, Canada.
Cleven R., Nur Y., Krystek P. & van den Berg G., 2005. Monitoring metal speciation in the rivers
Meuse and Rhine using DGT. Water Air and Soil Pollution 165, 249-263.
Clarisse O. & Hintelmann H., 2006. Measurements of dissolved methylmercury in natural waters
using diffusive gradients in thin film (DGT). Journal of Environmental Monitoring 8, 1242-1247.
Cornelissen G., Pettersen A., Broman D., Mayer P. & Breedveld G.D., 2008. Field testing of
equilibrium passive samplers to determine freely dissolved native polycyclic aromatic hydrocarbon
concentrations. Environmental Toxicology and Chemistry 27, 499-508.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
75
Davison W. & Zhang, H., 1994. In situ speciation measurements of trace components in natural
waters using thin-film gels. Nature 367, 546-548.
Dardenne F., Smolders R., De Coen W. & Blust R., 2007. Prokaryotic gene profiling assays to detect
sediment toxicity: evaluating the ecotoxicological relevance of a cell-based assay. Environmental
Science and Technology 41, 1790-1796.
De Jonge M., Blust R. & Bervoets L., 2010. The relation between Acid Volatile Sulfides (AVS) and
metal accumulation in aquatic invertebrates: Implications of feeding behavior and ecology.
Environmental Pollution 158, 1381-1391.
De Jonge M., Belpaire C., Geeraerts C., De Cooman W., Blust R. & Bervoets L., 2012. Ecological impact
assessment of sediment remediation in a metal-contaminated lowland river using translocated zebra
mussels and resident macroinvertebrates. Environmental Pollution 171, 99-108.
Diggins T.P. & Stewart K.M., 1998. Chironomid deformities, benthic community composition, and
trace elements in the Buffalo River (New York) area of concern. Journal of the North-American
Benthological Society 17, 311-323.
Europese Commissie (EC), 1978. Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende
verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde
actieve stoffen. Publicatieblad van de Europese Unie Nr. L 033 van 08/02/1979.
Europese Commissie (EC), 2000. Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de raad van 23
oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid. Publicatieblad van de Europese Unie Nr. L 327: 1-72.
Europese Commissie (EC), 2008. Richtlijn 2008/105/EG van het Europees parlement en de raad van
16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en
vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en
86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG. Publicatieblad van de Europese
Unie Nr. L348/84, 24.12.2008.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
76
European Commission (EC), 2010. Guidance document No. 25 on chemical monitoring of sediment
and biota under the Water Framework Directive. Common implementation strategy for the Water
Framework Directive Technical Report-2010-3991.
European Commission (EC), 2011. Guidance document No. 27 for deriving environmental quality
standards under the Water Framework Directive. Common implementation strategy for the Water
Framework Directive Technical Report-2011-055.
Goemans G., Belpaire C., Raemaekers M. & Guns M., 2003. Het Vlaamse palingpolluentenmeetnet,
1994-2001: gehalten aan polychloorbifeylen, organochloorpesticiden en zware metalen in paling.
Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Groenendaal, België.
Hoff P.T., Van Campenhout K., Van de Vijver K., Covaci A., Bervoets L., Moens L., Huyskens G.,
Goemans G., Belpaire C., Blust R. & De Coen W., 2005. Perfluorooctane sulfonic acid and
organohalogen pollutants in liver of three freshwater fish species in Flanders (Belgium): relationships
with biochemical and organismal effects. Environmental Pollution 137, 324-333.
Huckins J.N., Petty J.D., Lebo J.A., Almeida F.V., Booij K., Alvarez D.A., Cranor W.L., Clark R.C. &
Mogensen B.B., 2002. Development of the permeability/performance reference compound approach
for in situ calibration of semipermeable membrane devices. Environmental Science & Technology 36,
85-91.
Huckins J.N., Petty J.D. & Booij K., 2006. Monitors of organic chemicals in the environment:
semipermeable membrane devices. Springer, New York, USA.
Jacobs M.N, Covaci A. & Schepens P., 2002. Investigation of selected persistent organic pollutants in
farmed Atlantic salmon (Salmo salar), salmon aquaculture feed, and fish oil components of the feed.
Environmental Science and Technology 36, 2797-2805.
Janssen C., Roose P., De Brabander H., Vincx M., Mees J., 2010. Integrated risk assessment and
monitoring of micropollutants in the Belgian coastal zone. INRAM - Final Report Phase 1. Brussels :
Belgian Science Policy. 53 p. (Research Programme Science for a Sustainable Development)
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
77
Janssens de Bisthoven L., Nuyts P., Goddeeris B. & Ollevier F., 1998. Sublethal parameters in
morphologically deformed Chironomus larvae: clues to understanding their bioindicator value.
Freshwater Biology 39, 179-191.
Karatayev A.Y., Burlakova L.E. & Padilla D.K., 1997. The effects of Dreissena polymorpha (Pallas)
invasion on aquatic communities in Eastern Europe. Journal of Shellfish Research 16, 187-203.
Kotterman M.J.J., 2008. Aanvullende analyses prioritaire KRW-stoffen in vissen, aal en blankvoorn.
IMARES rapport C117/08, in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst.
Kraak M.H.S., Scholten M.T.C., Peeters W.H.M & deKock W.C., 1991. Biomonitoring of heavy metals
in the western European rivers Rhine and Meuse using the freshwater mussel Dreissena polymorpha.
Environmental Pollution 74, 101-114.
Liscio C., Magi E., Di Carro M., Suter M.J.-F., Vermeirssen E.L.M, 2009. Combining passive samplers
and biomonitors to evaluate endocrine disrupting compounds in a wastewater treatment plant by
LC/MS/MS and bioassay analyses. Environmental Pollution 157, 2716-2721.
Luoma S.N. & Rainbow P.S., 2008. Metal contamination in aquatic environments: science and lateral
management. Cambridge University Press, New York, USA.
Luoma S.N., Cain D.J. & Rainbow P.S., 2010. Calibrating biomonitors to ecological disturbance: a new
technique for explaining metal effects in natural waters. Integrated Environmental Assessment and
Management 6, 199-209.
MacGregor K., Oliver I., Duguid A. & Ridgway I., 2011. Persistent organic pollutants in Scottish
freshwater biota monitoring options, current levels and the way forward. Scottish Environment
Protection Agency (SEPA) report.
Maes Y., 2003. Onderzoek naar de grootte van het foerageergedrag van palingen uit de Weerdse
visvijver in functie van het Vlaamse palingpolluentenmeetnet. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer
en Hogeschool Brabant, 49 blz. + bijlagen.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
78
Maes J., Belpaire C. & Goemans G., 2008. Spatial variations and temporal trends between 1994 and
2005 in polychlorinated biphenyls, organochlorine pesticides and heavy metals in European eel
(Anguilla anguilla L.) in Flanders, Belgium. Environmental Pollution 153, 223-237.
Maul J.D., Belden J.B., Schwab B.A., Whiles M.R., Spears B., Farris J.L. & Lydy J., 2006.
Bioaccumulation and trophic transfer of polychlorinated biphenyls by aquatic and terrestrial insects
to tree swallows (Tachycineta bicolor). Environmental Toxicology and Chemistry 25, 1017-1025.
Miège C., Budzinski H., Jacquet R., Soulier C., Pelte T. & Coquery M., 2012. Polar organic chemical
integrative sampler (POCIS): application for monitoring organic micropollutants in wastewater
effluent and surface water. Journal of Environmental Monitoring 14, 626-635.
Namieśnik J., Zabiegala B., Kot-Wasik A., Partyka M. & Wasik A., 2005. Passive sampling and/or
extraction techniques in environmental analysis: a review. Analytical and Bioanalytical Chemistry
381, 279-301.
OECD, 2004. Guidelines for the testing of chemicals: Daphnia sp. acute immobilisation test. pp. 1-12.
Organization for Economic Cooperation and Development (OECD), Paris, France. Protocol No 202.
OSPAR, 1999. JAMP Guidelines for monitoring contaminants in biota. OSPAR Agreement: 1999-2,
OSPAR Commission, pp.49.
Pawliszyn J., 1997. Solid phase microextraction theory and practice, Wiley-VCH. Inc., New York, USA.
Qin Z., Mok S., Ouyang G., Dixon G. & Pawliszyn J., 2010. Partitioning and accumulation rates of
polycyclic aromatic hydrocarbons into polydimethylsiloxane thin films and black worms from
aqueous samples. Analytica Chimica Acta 667, 71-76.
Rainbow P.S., Hildrew A.G., Smith B.D., Geatches T. & Luoma S.N., 2012. Caddisflies as biomonitors
identifying thresholds of toxic metal bioavailability that affect the stream benthos. Environmental
Pollution 166, 196-207.
Reynders H., Bervoets L., Gelders M., De Coen W. & Blust R., 2008. Accumulation and effects of
metals in caged carp and resident roach along a metal pollution gradient. Science of the Total
Environment 391, 82-95.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
79
Ridvan Sivaci E., Sivaci A. & Sökmen M., 2004. Biosorption of cadmium by Myriophyllum spicatum L.
and Myriophyllum triphyllum orchard. Chemosphere 56, 1043 − 1048.
Roex E. & van den Heuvel-Greve M., 2010. Monitoring van bioaccumulerende, prioritaire KRW
stoffen; in water of in biota. Deltares rapport 1001-0154, in opdracht van Rijkswaterstaat
Waterdienst. 52 blz.
Roose P., Van Thuyne G., Belpaire C., Raemaekers, M. & Brinkman U.A.T., 2003. Determination of
VOCs in yellow eel from various inland water bodies in Flanders (Belgium). Journal of Environmental
Monitoring 5, 876-884.
Roper J.M., Cherry D.S., Simmers J.W. & Tatem H.E., 1997. Bioaccumulation of PAHs in the zebra
mussel at Times Beach, Buffalo, New York. Environmental Monitoring and Assessment 46, 267-277.
Ruddock P.J., Bird D.J., McEvoy J. & Peters L.D., 2003. Bile metabolites of polycyclic aromatic
hydrocarbons (PAHs) in European eels Anguilla anguilla from United Kingdom estuaries. Science of
the Total Environment 301, 105-117.
Rusina T.P., Smedes F., Klanova J., Booij K. & Holoubek I., 2007. Polymer selection for passive
sampling: A comparison of critical properties. Chemosphere 68, 1344-1351.
Rusina T.P., Smedes F., Koblizkova M. & Klanova J., 2010. Calibration of silicone rubber passive
samplers: experimental and modeled relations between sampling rate and compound properties.
Environmental Science & Technology 44, 362-367.
Sabaliünas D., Lazutka J., Sabaliüniene I. & Södergren A., 1998. Use of semipermeable membrane
devices for studying effects of organic pollutants: Comparison of pesticide uptake by semipermeable
membrane devices and mussels. Environmental Toxicology and Chemistry 17, 1815-1824.
Schäfer R.B., Paschke A., Vrana B., Mueller R. & Liess M., 2008. Performance of the Chemcatcher®
passive sampler when used to monitor 10 polar and semi-polar pesticides in 16 Central European
streams, and comparison with two other sampling methods. Water Research 42, 2707 - 2717.
Smedes F., 2010. Passive sampling en biomonitoring. Deltares rapport 1202337-004-BGS-0001, in
opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. 20 blz.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
80
Smedes F., Bakker D. & de Weert J., 2010. The use of passive sampling in WFD monitoring – The
possibilities of silicon rubber as a passive sampler. Deltares rapport 1202337-004-BGS-0027, in
opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. 46 blz.
Stuer-Lauridsen F., 2005. Review of passive accumulation devices for monitoring organic
micropollutants in the aquatic environment. Environmental Pollution 136, 503-524.
Ter Laak T.L., Busser F.J.M. & Hermens J.L.M., 2008. Poly(dimethylsiloxane) as passive sampler
material for hydrophobic chemicals: Effect of chemical properties and sampler characteristics on
partitioning and equilibration times. Analytical Chemistry 80, 3859-3866.
Thomé J.P, Bertrand A., Brose F., Carabin O., De Pauw E., Dukmans C., Eppe G., Gaspar P., Leroy A.,
Louvet M., Maghuin-Rogister G., Marneffe Y., Massart A. C., Philippart J.C., Rimbaut G. & Scippo M.L.,
2004. Evaluation du niveau de contamination des rivières par les PCBs et les dioxines. Rapport
Université de Liège. Convention avec la Région Wallonne, Ministère de l’Aménagement du Territoire,
de l’Urbanisme et de l’Environnement, Engagement n° 01/4143, p.167.
Tipping E., Vincent C.D., Lawlor A.J. & Lofts S., 2008. Metal accumulation by stream bryophytes,
related to chemical speciation. Environmental Pollution 156, 936-943.
United States & Canada (IJC), 1987. Revised Great Lakes Water Quality Agreement of 1987, as
amended by protocol signed Nov. 18, 1987. International Joint Commission. United States and
Canada.
Van Ael E., Covaci A., Blust R. & Bervoets L., 2012. Persistent organic pollutants in the Scheldt
estuary: Environmental distribution and bioaccumulation. Environment International 48, 17-27.
Vandelannoote A., Yseboodt R., Bruylants B., Verheyen R.F., Coeck J., Maes J., Belpaire C., Van
Thuyne G., Denayer B., Beyens J., De Charleroy D. & Vandenabeele P., 1998. Atlas van de Vlaamse
beek- en riviervissen. Water-Energik-vLario (WEL), Wijnegem, België.
Van Praet N., Covaci A., Teuchies J., De Bruyn L., Van Gossum H., Stoks R. & Bervoets L., 2012. Levels
of persistent organic pollutants in larvae of the damselfly Ischnura elegans (Odonata,
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
81
Coenagrionidae) from different ponds in Flanders, Belgium. Science of the Total Environment 423,
162-167.
Van Thuyne G. & Breine J., 2011. Visbestandopnames in Vlaamse beken en rivieren in het kader van
het ‘Meetnet zoetwatervis’ 2010. Rapporten van het instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011
(INBO.R.2011.23). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, België.
Vermeirssen E.L.M., Dietschweiler C., Escher B.I., van der Voet J. & Hollender J., 2012. Transfer
kinetics of polar organic compounds over polyethersulfone membranes in the passive samplers Pocis
and Chemcatcher. Environmental Science and Technology 46, 6759-6766.
Verweij F., Booij K., Satumalay K., van der Molen N. & van der Oost R., 2004. Assessment of
bioavailable PAH, PCB and OCP concentrations in water, using semipermeable membrane devices
(SPMDs), sediments and caged carp. Chemosphere 54, 1675-1689.
Viganò, L., Roscioli, C., Erratico, C., Guzzella, L. & Farkas, A., 2009. Polybrominated diphenyl ethers
(PBDEs) in gammarids, caddisflies, and bed sediments of the lowland River Po. Bulletin of
Environmental Contamination and Toxicology 82, 200-205.
Vlaamse Regering (VR). 2010. Besluit van 21 mei 2010 van de Vlaamse Regering tot wijziging van het
besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams
reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni
1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, voor wat betreft de
milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater. Belgisch staatsblad,
Brussel, België.
Voets, J., Bervoets, L. & Blust, R., 2004. Cadmium bioavailability and accumulation in the presence of
humic acid to the zebra mussel, Dreissena polymorpha. Environmental Science and Technology 38,
1003-1008.
Vrana B., Mills G.A., Allan I.J., Dominiak E., Svensson K., Knutsson J., Morrison G. & Greenwood R.,
2005. Passive sampling techniques for monitoring pollutants in water. Trends in Analytical Chemistry
24, 845-868.
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
82
Vrana B., Mills G.A., Kotterman M., Leonards P., Booij K. & Greenwood R., 2007. Modelling and field
application of the Chemcatcher passive sampler calibration data for the monitoring of hydrophobic
organic pollutants in water. Environmental Pollution 145, 895-904.
Warwick W.F., 1990. Morphological deformities in chironomidae (Diptera) larvae from the Lac St.
Louis and Laprairie basins of the St. Lawrence River. Journal of Great Lakes Research 16, 185-208.
Wimmer M. & Rüdel H., 2007. Strategie für ein stoffangepasstes Gewässermonitoring –
Machbarkeitsstudie. Erfassung potentiell sorbierender oder akkumulierender Stoffe in den
Kompartimenten Biota, Sedimenten und Schwebstoffen. Bundesministerium für Land- und
Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft, Wien, Austria.
Yan C., Li G., Xue P., Wei Q. & Li Q., 2010. Competitive effect of Cu(II) and Zn(II) on the biosorption of
lead(II) by Myriophyllum spicatum. Journal of Hazardous Materials 179, 721 − 728.
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
83
Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen.
Afkorting Verklaring
BAF Bioaccumulatiefactor
BCF Bioconcentratiefactor
CCME Canadian Council of Ministers of the Environment
DL Detectielimiet
DEHP di(2-ethylhexyl)ftalaat
DGT Diffusive gradient in thin films
EC Europese Commissie
KRW Europese Kaderrichtlijn Water
EF Extrapolatie factor
GC Gas Chromatografie
GLWQA Great Lakes Water Quality Agreement
HCB Hexachloorbenzeen
HCBu Hexachloorbutadieen
HCH γ-Hexachloorcyclohexaan (lindaan)
HPLC High Performance Liquid Chromatography
IBI Index voor Biotische Integriteit
ICP-MS Inductief gekoppeld plasma-massa spectrometrie
ICP-OES Inductief gekoppeld plasma-optische emissie spectrometrie
INBO Instituut voor natuur- en bosonderzoek
IJC International Joint Commission between USA and Canada
LDPE Lage-dichtheid polyethyleen
MS Massa spectrometrie
MKN Milieukwaliteitsnorm
MWTL Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands
NLFTS National Lake Fish Tissue Study (USA)
NAQWA National Water Quaility Assessement (USA)
NOEC No observed effect concentration KOW Octanol-water partitiecoëfficiënt
OECD Organization for Economic Co-operation and Development
OSPAR Oslo and Paris Conventions for the protection of the marine environment of the North-East Atlantic
DDD p,p'-Dichloordifenyldichloorethaan
DDE p,p'-Dichloordifenyldichloorethyleen
DDT p,p'-Dichloordifenyltrichloorethaan
PS Passieve sampler
PBDE Pentabroomdifenylether
PFOS Perfluor-n-octaan sulfaat
PRC Performance reference compound
POCIS Polar organic chemical integrative sampler
PCDD Polychloor dibenzodioxinen (dioxinen)
PCDF Polychloor dibenzofuranen (furanen)
PCB Polychloorbifenyl
PAK Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
PDMS Polydimethylsiloxaan
PES Polyethersulfon
POM Polyoxymethyleen
PTFE Polytetrafluoroethyleen
SEPA Scottisch Environmental Protection Agency
SPMD Semi-permeable membrane device
SPME Solid phase microextraction
T&T Toestand en Trendmonitoring
TEQ Toxische equivalent eenheid
TES Toxische equivalentie factor
TBT Tributyltin
VOC Vluchtige Organische Componenten
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
84
Bijlage 2: Overzicht van meetplaatsen geselecteerd voor toestand- en trend monitoring in Vlaamse waterlopen onder de KRW.
WL R_Meetplaats
Nummer R_Meetplaats Omschrijving
R_Lambert
Coördinaat
X
R_Lambert
Coördinaat
Y
R_Gemeente 1
R_VHA
Bekken
Omschrijving
R_Categorie
Code R_Waterloop Omschrijving
VL05_106 426990 Halen, Mosstraat, afw. brug, na samenvloeiing met
Herk
202522 183337 Halen Demer CAT1 GETE
VL05_106 427000 Halen:Staatsbn/Herk-de-Stad:Grote Bn, afw brug 202820 182320 Halen Demer CAT1 GETE
VL05_119 433041 vijver het Vinne, Zoutleeuw, Ossenwegstr,
Provinciedomein, 20m voor uitkijktoren, rechts van
weg, (toegang via grindweg rechts langs cafetaria)
203304 170290 Zoutleeuw Demer VIJV HET VINNE (°)
VL05_125 253000 K. Govaerststraat-Krombeekweg, afw brug 175730 199242 Heist-op-den-
Berg
Nete BEV GROTE NETE - NETE
VL05_127 274000 Olympiadelaan, opw(BIO) en afw(FC) brug 182382 208594 Herentals Nete CAT1 KLEINE NETE
VL05_136 91000 Grote Heide, thv natuurreservaat Hageven, opw brug 223950 218080 Neerpelt Maas CAT1 'DOMMEL - BOVEN DOMMEL'
VL05_144 122050 Ophoven, Maasdijk, tgo vaarschool Limburg-Marec
(km 60,5)
251856 203126 Kinrooi Maas BEV MAAS - GEMEENSCHAPPELIJKE
MAAS NOORD -
GEMEENSCHAPPELIJKE MAAS
IN LIMBURG - GRENSMAAS
VL05_145 72000 Nederland; Alphen-Chaam; Galder; Hollandse Dreef,
opw Markbrug
178630 244024 Hoogstraten Maas CAT1 MARK - DE MARK
VL05_149 765010 Zeebrugge, Ramskapellestraat, Palingpot 71330 223320 Brugge Brugse Polders BEV AFLEIDINGSKANAAL VAN DE
LEIE - SCHIPDONKKANAAL
VL05_15 122 Watersportlaan 36342 204544 Nieuwpoort Ijzer BEV IJZER - HAVEN VAN
NIEUWPOORT
VL05_150 768000 Merendree,Hansbekestraat,Merendreebrug 93948 196249 Nevele Gentse
Kanalen
BEV AFLEIDINGSKANAAL VAN DE
LEIE - SCHIPDONKKANAAL
VL05_151 824000 Kanne, FC: Trekweg op Canne, LO, opw brug; 241872 167342 Riemst Maas BEV ALBERTKANAAL
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
85
WL R_Meetplaats
Nummer R_Meetplaats Omschrijving
R_Lambert
Coördinaat
X
R_Lambert
Coördinaat
Y
R_Gemeente 1
R_VHA
Bekken
Omschrijving
R_Categorie
Code R_Waterloop Omschrijving
BBI:aan de brug
VL05_16 865800 Sas-Slijkens, Buurtspoorwegstraat, Nukkerwijk 51672 213587 Bredene Brugse Polders CAT1 NOORDEDE
VL05_161 680000 Oostduinkerke, Veurnekeiweg, Pelikaan 36550 202500 Koksijde Ijzer BEV KANAAL PLASSENDALE-
DUINKERKEN - KANAAL VAN
NIEUWPOORT NAAR
DUINKERKEN (BELGISCH
GEDEELTE)
VL05_165 30000 einde Vredekaai,veldweg,thv steiger 110470 211000 Zelzate Gentse
Kanalen
BEV KANAAL GENT NAAR
TERNEUZEN
VL05_172 12000 Philippine,Isabellahaven,Dijckmeesterweg 104330 218850 Oostburg Gentse
Kanalen
BEV LEOPOLDKANAAL
VL05_173 6000 Ramskapelle, Vaartdijk, grens Zeebrugge 70580 224570 Brugge Brugse Polders BEV LEOPOLDKANAAL
VL05_181 351000 Kraag, thv. spoorwegbrug(FC), voorbij brug aan
verlichtingspaal 11(BIO)
149747 195223 Willebroek Beneden-
Schelde
BEV WILLEBROEKSE VAART
VL05_185 770000 Prins Albertlaan 50845 213408 Oostende Brugse Polders BEV KANAAL VAN GENT NAAR
OOSTENDE
VL05_195 633055 RV: De Gavers (kleine vijver); zwemstrand 76360 170730 Harelbeke Leie VIJV DE GAVERS
VL05_196 121200 Grindplas Kessenich, "Aan de Maas" ten einde,
zijweg na brug over Witbeek, pad links naar beneden,
ongeveer halverwege zuidkant plas
253023 204989 Kinrooi Maas VIJV GRINDPLAS KESSENICH (°)
VL05_200 452000 Linkhout, verlengde Beekstraat, in hoek knuppelpad
tussen twee struiken
203752 183475 Lummen Demer VIJV SCHULENSMEER
VL05_202 770005 RV: Sportcentrum De Spuikom; Vicognedijk, steiger
BLOSO
50519 213721 Oostende Brugse Polders BEV SPUIKOM
VL05_40 168900 Dorpsplein-Charles Lebonstraat,Mellebrug 110332 188547 Melle Beneden-
Schelde
BEV ZEESCHELDE - BENEDEN-
ZEESCHELDE
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
86
WL R_Meetplaats
Nummer R_Meetplaats Omschrijving
R_Lambert
Coördinaat
X
R_Lambert
Coördinaat
Y
R_Gemeente 1
R_VHA
Bekken
Omschrijving
R_Categorie
Code R_Waterloop Omschrijving
VL05_41 164000 FC: weg Hamme-Dendermonde, opw brug; BIO
700m afw. aan linkeroever (Grembergen)
132788 192322 Dendermonde Beneden-
Schelde
BEV ZEESCHELDE - BENEDEN-
ZEESCHELDE
VL05_42 162000 Kallebeekstraat, thv veerpont Hemiksem - Kruibeke
(Bazel)
147328 203675 Hemiksem Beneden-
Schelde
BEV ZEESCHELDE - BENEDEN-
ZEESCHELDE
VL05_43 154100 Zandvliet, grens Doel; vaargeul midden Schelde thv
P boei
141077 227033 Antwerpen Beneden-
Schelde
BEV ZEESCHELDE - BENEDEN-
ZEESCHELDE
VL05_48 581000 Lauwestraat, brug nr Lauwe 66809 166287 Wevelgem Leie BEV LEIE - GRENSLEIE
VL05_55 179000 Warcoing,brug Warcoing-Hérinnes,Rue de la
Sucrerie-Rue du Rivage
78196 154964 Pecq Boven-Schelde BEV BOVENSCHELDE
VL05_58 172100 Zwijnaarde,Zonneputtragel,opw brug 104745 188127 Gent Boven-Schelde BEV BOVENSCHELDE
VL05_59 745000 Spiere,Pijpestraat,afw weg 77837 157988 Spiere-Helkijn Boven-Schelde CAT1 GROTE SPIERE(BEEK) -
FABRIEKSBEEK -
BONDILLEBEEK
VL05_64 744000 Spiere,Sluisweg,opw weg 79082 157164 Spiere-Helkijn Boven-Schelde CAT1 ZWARTE SPIERE
VL05_67 511000 Overboelare,afw brug Majoor van Lierdelaan 114593 161378 Geraardsbergen Dender BEV DENDER
VL05_7 916000 Roesbrugge, Bergenstraat, Roesbruggebrug 27250 180320 Poperinge Ijzer BEV IJZER - HAVEN VAN
NIEUWPOORT
VL05_71 499500 Sint-Onolfsdijk - Schoolstraat,thv meetstation 129551 191944 Dendermonde Beneden-
Schelde
BEV DENDER
VL05_77 221000 Sint-Joris-Weert, Neerijsebaan, opw brug (BBI: +
stenen LO afw brug, opw lozing)
169300 165850 Oud-Heverlee Dijle Zenne CAT1 DIJLE
VL05_82
VL05_9 910000 Sint-Joris, Bruggesteenweg, Uniebrug 40320 203010 Nieuwpoort Ijzer BEV IJZER - HAVEN VAN
NIEUWPOORT
VL05_92 347000 Anderlecht, Verwelkomingsstr/Internationalelaan, afw 145348 167154 Anderlecht Dijle Zenne CAT1 ZENNE
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
87
WL R_Meetplaats
Nummer R_Meetplaats Omschrijving
R_Lambert
Coördinaat
X
R_Lambert
Coördinaat
Y
R_Gemeente 1
R_VHA
Bekken
Omschrijving
R_Categorie
Code R_Waterloop Omschrijving
het midden van uitstroming overwelfd gedeelte koker
linkeroever
VL05_92 347800 Ruisbroek, Broekweg, opw brug 145554 164520 Sint-Pieters-
Leeuw
Dijle Zenne CAT1 ZENNE
VL05_92 350100 Lembeek, Perregatstr, opw brug 139325 155467 Halle Dijle Zenne CAT1 ZENNE
VL05_93 345000 Eppegem, Brusselsestwg, opw brug 156111 183359 Zemst Dijle Zenne BEV ZENNE
VL05_93 346500 Vilvoorde, Budastwg., afw weg 153049 177442 Vilvoorde Dijle Zenne BEV ZENNE
VL05_95 211700 Heindonk, fietsersbrug, via Kleine Bergen en fietspad
dijk Dijle
153858 195549 Willebroek Dijle Zenne BEV DIJLE
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
88
Bijlage 3: Overzicht van meetplaatsen op rivieren, geselecteerd voor toestand- en trend monitoring onder de KRW met een samenvatting van de meest actuele resultaten betreffende de biologische kwaliteitselementen, fysico-chemie, aanwezige prioritaire stoffen met normoverschrijding en aanwezige vis abundanties. Bg: Grote beek; BgK: Grote beek Kempen; Mlz: zoet, mesotidaal laaglandestuarium; Pb: Brakke polderwaterloop; Rg: Grote rivier; Rk: Kleine rivier; Rzg: Zeer grote rivier. Meetgegevens van de biologische kwaliteitselementen dateren uit de periode 2007-2009; FB: Fytobenthos; FP: Fytoplankton; MF: Macrofyten; MI: Macro-invertebraten; Ont: Ontoereikend; NB: Niet bepaald. Fysisch-chemische metingen dateren uit 2011; PAK 1: Benzo(g,h,)peryleen (b) + indeno(1,2,3-cd)py; PAK 2: Benzo(b+k)fluorantheen (b); PAK 3: Benzo(a)pyreen (b). Visabundanties zijn gemiddelde relatieve abundanties uit de periode 2008-2011; BV: Blankvoorn; RG: Riviergrondel; BA: Baars; P: Paling; BR: Brasem.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen niet
conform
Prioritaire stoffen niet
conform BV RG BA P BR
Coördinaten INBO (x/y)
Ijzer III VL05_9 Sterk
veranderd Rg
Slecht Matig NB Slecht Ont Matig
Slecht Niet goed 910000 3/103
PAK 1; kobalt; Dimethoaat;
Arseen
3.86 0 2.60 6.67 2.26 40275/203200
Boven-Schelde IV
VL05_58 Sterk
veranderd Rg
Slecht Matig NB Slecht Ont Ont
Ont Niet goed 172100 5/102
PAK 1; PAK 2; Fluorantheen;
Pyreen; Uranium
66.7 0 0 33.3 0 104660/187490
173000 3/106
PAK 1; PAK 2; Pyreen
Grote spierebeek
VL05_59 Natuurlijk Bg
Slecht Slecht NB Slecht Slecht Slecht
Slecht Niet goed 745000 3/110 PAK 1; kobalt;
Tributyltin
Zwarte spierebeek
VL05_64 Natuurlijk Bg
Slecht Slecht NB Slecht Slecht NB
Slecht Niet goed 744000 4/109 PAK 1; PAK 2; Pyreen; Zink
Dender I VL05_67 Sterk
veranderd Rg
Slecht NB NB Slecht Ont Matig
Slecht Niet goed 507600
511000 3/104
PAK 1; Octylfenolen; Isoproturon
4.10 0.31 0.05 0.88 0.73 114132/160631
Dijle I VL05_77 Natuurlijk Rg
Ont Matig NB Ont Matig Matig
Ont Niet goed 221000 4/103 PAK 1; PAK 2; PAK 3; Pyreen
0.56 25.8 0 0.56 1.12 169334/169769
221500 1/22 Kobalt
Zenne II VL05_93 Sterk
veranderd Rg
Slecht Slecht NB Slecht Ont Ont
Slecht Niet goed 345000 9/28
PAK 1; PAK 2; PAK 3;
Fluorantheen; Pyreen; Kobalt:
Fenantreen; Arseen;
Acenafteen; Kobalt
2.87 0 0.91 0.91 0.18 158246/185309
346500 4/103 PAK 1; PAK 2; Zink; Kobalt
1.03 0 0 5.67 4.12 153632/178621
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
89
Bijlage 3: Vervolg.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen
niet conform
Prioritaire stoffen niet
conform BV RG B P B
Coördinaten INBO (x/y)
Gete II VL05_106 Sterk
veranderd Rg
Slecht Goed NB Slecht Ont Ont
Ont Niet goed 426990 4/103
PAK 1; Pyreen;
Isoproturon; Barium
25.0 25.0 0 25.0 0 203352/179822
427000 1/37 Isoproturon
Dommel VL05_136 Sterk
veranderd BgK
Ont Ont NB Goed Goed Matig
Ont Niet goed 91000 6/101
PAK 1; Cadmium; Thallium; Kobalt;
Arseen; Zink
3.11 0 0 1.04 4.14 223954/218080
93000 3/19
Cadmium; Zink; Kobalt
Maas III VL05_144 Sterk
veranderd Rzg
Matig Matig NB Goed Matig Matig
Slecht Niet goed 122050 1/19 PAK 1
6.67 0 0 73.3 6.7 252525/203303
Afleidingskanaal vd Leie + Kanaal van
Eeklo VL05_149 Kunstmatig Rg
Slecht Matig NB Slecht Ont Ont
Slecht Niet goed 765007 3/104
PAK 1; Kobalt; Arseen
4.5 0.52 0.52 31.6 4.08 71096/223668
Afleidingskanaal vd Leie/Schipdonkkanaal
I VL05-150 Kunstmatig Rg
Slecht Matig NB Slecht Ont Ont
Slecht Niet goed 768000 5/102
PAK 1; PAK 2; Chllorpyrifos-
ethyl; Pyreen; Kobalt
27.0 0 0.42 2.1 14.1 93949/196300
Albertkanaal VL05_151 Kunstmatig Rg
Ont Goed NB NB Ont Ont
Ont Niet goed 809700 1/22 Cadmium
0 0 0 24.7 3.8 239785/169540
810100 1/22 Cadmium
824000 3/110
PAK 1; PAK 2; Pyreen
Kanaal Duinkerke-Nieuwpoort
VL05_161 Kunstmatig Rg
Slecht Matig NB Slecht Slecht Ont
Slecht Niet goed 680000 2/21 Uranium;
Arseen 4.55 0 0 50.0 34.1 36388/202401
683000 1/22 Arseen
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
90
Bijlage 3: Vervolg.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen
niet conform
Prioritaire stoffen niet
conform BV RG B P B
Coördinaten INBO (x/y)
Zeekanaal Brussel-Schelde
VL05_181 Kunstmatig Rg
Ont NB NB NB Ont Ont
Ont NB 351000
Ijzer I VL08_7 Sterk
veranderd Rk
Slecht Goed NB Slecht Matig Matig
Slecht Niet goed 913000 4/109
PAK 1; Uranium;
Dichloorvos; Arseen
916000
7.44 1.16 1.09 2.48 1.1 27300/180440
Blankenbergse vaart +
Noordede VL08_16 Natuurlijk Pb
Slecht NB NB Slecht Ont Ont
Slecht Niet goed 865800 2/21
Vanadium; Arseen
877000 2/21
Vanadium; Arseen
Zeeschelde I VL08_40 Sterk
veranderd Mlz
Slecht NB Slecht Slecht Slecht Ont
Slecht Niet goed 167000 6/103
PAK 1; PAK 2; Fluorantheen;
PAK 3; Pyreen; Kwik
168900
Zeeschelde II VL08_41 Sterk
veranderd Mlz
Slecht NB Ont Matig Slecht Ont
Slecht Niet goed 164000 5/108
PAK 1; PAK 2; Tributyltin;
PAK 3; Pyreen
Leie I VL08_48 Sterk
veranderd Rg
Slecht Goed NB Ont Slecht Matig
Slecht Niet goed 581000 4/103
PAK 1; PAK 2; Pyreen; Kobalt
10.1 7.03 4.82 4.62 2.8 65170/165830
Boven-Schelde I
VL08_55 Sterk
veranderd Rg
Slecht Matig NB Slecht Ont NB
Ont Niet goed 179000 4/110
PAK 1; PAK 2; Pyreen; Uranium
3.43 1.65 0 4.26 37 80825/158035
Dender V VL08_71 Sterk
veranderd Rg
Slecht Ont NB Slecht Ont Ont
Ont Niet goed 499500 2/105
PAK 1; Dimethoaat
12 0 0.35 7.19 2.6 130180/192700
Dijle VI VL08_82 Sterk
veranderd Rg Slecht NB NB Slecht Ont Ont Slecht Niet goed 212400 5/102
PAK 1; PAK 2; Acenafteen;
PAK 3; Pyreen
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
91
Bijlage 3: Vervolg.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen
niet conform
Prioritaire stoffen niet
conform BV RG B P B
Coördinaten INBO (x/y)
Zenne I VL08_92 Sterk
veranderd Rg
Slecht NB NB Slecht Ont Slecht
Slecht Niet goed 347000 4/103
PAK 1; Pyreen;
Octylfenolen; Isoproturon
0 0 0 0 0 145520/167784
347500 1/22 Kobalt
350100 4/103
PAK 1; PAK 2; Pyreen; Uranium
Getijdedijle &
getijdezenne VL08_95
Sterk veranderd
Mlz
Slecht NB Matig Slecht Slecht Slecht
Slecht Niet goed 211700 1/22 Kobalt
211900 1/22 Kobalt
212400 5/102
PAK 1; PAK 2; PAK 3;
Acenafteen; Pyreen
341000 8/57
PAK 1; PAK 2; PAK 3;
Fluorantheen; Pyreen; Arseen;
Acenafteen; Kobalt
341560 11/96
PAK 1; PAK 2; PAK 3;
Fluorantheen; Tributyltin;
Arseen; Acenafteen;
Kobalt; Fenantreen; Pyreen; PCB
totaal
Grote Nete III
VL08_125 Natuurlijk BgK Matig Matig NB Matig Matig NB Slecht Niet goed 253000 3/104 PAK 1; Zink;
Kobalt 0.83 5.79 0 31.6 0.4 175729/199228
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
92
Bijlage 3: Vervolg.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen
niet conform
Prioritaire stoffen niet conform
BV RG B P B Coördinaten
INBO (x/y)
Kleine Nete II VL08_127 Natuurlijk BgK
Ont Ont NB Goed Zeer goed
Matig
Matig NB 272000
274000
52.4 38.2 0 1.38 0.3 182974/208385
Mark (Maas) Vl08_145 Natuurlijk BgK
Ont Ont NB Matig Matig Goed
Ont Niet goed 72000 7/100
PAK 1; PAK 2; PAK 3; Acenafteen;
Kobalt; Fenantreen;
Pyreen
60.7 11.9 0 0 3.5 178532/243334
73000
Kanaal Gent-Terneuzen +
Gentse Havendokken
VL08_165 Kunstmatig Rg
NB NB NB NB NB NB
Slecht Niet goed 30000 3/104 PAK 1; Pyreen;
Uranium 29.4 0 1.96 11.8 53 110399/211142
34100
Leopoldkanaal I
VL08_172 Kunstmatig Rk
Slecht Goed NB Slecht Ont Matig
Slecht Niet goed 12000 5/102
PAK 1; Trifenyltinacetaat,
chloride, hydroxide; Vanadium;
Uranium; Arseen
Leopoldkanaal II
VL08_173 Kunstmatig Rk Ont Matig NB Ont Ont Matig Slecht Niet goed 6000 4/109 PAK 1; Tributyltin;
Pyreen; Arseen 0 0 0 11.1 22 70670/224410
Onderbouwing meetstrategie voor de toetsing van biotanormen
93
Bijlage 4: Overzicht van meetplaatsen op overgangswateren (1-4) en meren (5-9), geselecteerd voor toestand- en trend monitoring onder de KRW met een samenvatting van de meest actuele resultaten betreffende de biologische kwaliteitselementen, fysico-chemie, aanwezige prioritaire stoffen met normoverschrijding en aanwezige vis abundanties. O2zout: zout mesotidaal laaglandestuarium; O1o: zwak brak (oligohalien) macrotidaal laaglandestuarium; Ami: matig ionenrijke, alkalische wateren; Awe: groot diep alkalisch meer, eutroof; Bs: sterk brak meer; O1brak: brak macrotidaal laaglandestuarium. Meetgegevens van de biologische kwaliteitselementen dateren uit de periode 2007-2009; FB: Fytobenthos; FP: Fytoplankton; MF: Macrofyten; MI: Macro-invertebraten; Ont: Ontoereikend; NB: Niet bepaald. Fysisch-chemische metingen dateren uit 2011; PAK 1: Benzo(g,h,)peryleen (b) + indeno(1,2,3-cd)py; PAK 2: Benzo(b+k)fluorantheen (b). Visabundanties zijn gemiddelde relatieve abundanties uit de periode 2008-2011; BV: Blankvoorn; RG: Riviergrondel; BA: Baars; P: Paling; BR: Brasem.
Biologische kwaliteitselementen Fysico-chemie en prioritaire stoffen Vis abundanties (%)
Waterloop Code Status Type Evaluatie Biologie
FB FP MF MI Vis Evaluatie
fysico-chemie
Evaluatie gevaarlijke
stoffen
Meetplaats VMM
# Stoffen
niet conform
Prioritaire stoffen niet
conform BV RG B P B
Coördinaten INBO (x/y)
Zeeschelde IV VL08_43 Sterk
veranderd O1brak
Ont NB NB Ont Matig Matig
Slecht Niet goed 154100 5/102
PAK 1; PAK 2; Uranium; Boor; Arseen
0 0 0 0 0 140310/227175
Oostendse Havengeul +
Dokken VL08_185 Kunstmatig O2zout
NB NB NB NB NB NB
Slecht Niet goed 197 4/103
PAK 1; Octylfenolen;
Kobalt; Arseen
Havengeul Ijzer
VL05_5 Sterk
veranderd O2zout
Slecht NB NB Slecht Matig Matig
Slecht Niet goed 122 3/103
PAK 1; kobalt;
Dimethoaat; Arseen
Zeeschelde III + Rupel
VL05_42 Sterk
veranderd O1o
Slecht NB Slecht Slecht Slecht Ont
Slecht Niet goed 162000 5/108
PAK 1; PAK 2; Pyreen; Kobalt; Arseen
210000 1/22 Kobalt
Vinne VL05_119 Sterk
veranderd Ami
Ont Goed Ont Matig Matig Matig
Slecht NB 433041
Gavers Harelbeke
VL05_195 Kunstmatig Awe
Matig NB NB NB Goed Matig
Slecht NB 633055
Grindplas Kessenich
VL05_196 Kunstmatig Awe
Ont Matig Matig Ont Goed Matig
Slecht NB 121200
Schulensmeer VL05_200 Kunstmatig Awe
Slecht Matig Matig Slecht Matig Matig
Ont NB 452000
Spuikom Oostende
VL05_202 Kunstmatig Bs Matig NB Matig NB NB NB Matig NB 770004
Haalbaarheidsstudie biotanormen voor gevaarlijke stoffen
94