groep4 les 1-3.PDF

6
Je hebt een mooie vaas Je cavia is doodgegaan. laten vallen. Je valt en er zit een gat in je Je wordt door andere kinderen nieuwe broek. uitgelachen. Je krijgt een nieuwe fiets. Je gaat voor het eerst naar een nieuwe school. Je bent je knuffel kwijt. Je hebt een heel stuk tegen de wind in gefietst. Je gaat verhuizen. Je hebt een voetbalwedstrijd verloren. lesblad 1a les 9 groep 4 1 les Gevoelens uitbeelden 8 groep 4 Inhoud De leerlingen leren dat er ver- schillende soorten gevoelens zijn, hele fijne maar ook hele vervelende. Gevoelens geven aan hoe iemand zich op een bepaald moment voelt. In deze les komen de gevoelens blij, verdrietig, prettig, opgewon- den, moe en boos aan de orde. Doel • De leerlingen leren dat je vaak aan iemands gezicht en lichaam kunt zien hoe hij zich voelt. Gevoelens geven aan hoe iemand zich op een bepaald moment voelt. • De leerlingen leren de begrip- pen BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS en kunnen deze gevoelens uitbeelden. Materiaal • Boek Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is • Emotiekaartjes BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS • Kartonnen doos • Viltstiften, verf, glitters • Munten • Rood en groen karton • Lesblad 1a en 1b • De gevoelsthermometer 1 De les Introductie U kunt de les beginnen met het voorlezen van een gedichtje over gevoelens, bijvoor- beeld De Wees Vrolijk-Automaat, uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, Hans Andreus, blz. 26. Aan de slag OPDRACHT 1 De gevoelensautomaat Naar aanleiding van het gedicht De Wees Vrolijk-Automaat maakt de klas een gevoe- lensautomaat. Voorbereiding: 1 Gebruik een kartonnen doos als basis. Maak twee gaten in de doos, een zodat de leerlingen een kaartje uit de automaat kunnen trekken, en een waar een muntje in gestopt kan worden. 2 Schrijf op een A4 de zes gevoelens BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS. Kopieer het op groen karton en knip er kaartjes van. 3 Laat vervolgens een paar leerlingen de doos versieren met kleurtjes of glitters. 4 Stop de kaartjes in de doos en deel muntjes uit in de klas. Laat een leerling een muntje in de automaat stoppen en een kaartje trekken. De leerling probeert het gevoel dat op het kaartje staat zo goed mogelijk uit te beelden, met zoveel mogelijk expressie. 5 De andere leerlingen raden welk gevoel er wordt uitgebeeld. 6 Bespreek met de klas waaraan zij konden zien om welk gevoel het ging. OPDRACHT 2 Situaties roepen gevoelens op In deze opdracht leren de leerlingen dat verschillende situaties verschillende gevoelens kunnen oproepen. Bij deze opdracht horen twee soorten kaartjes: rode kaartjes en groene kaartjes. Rode kaartjes omschrijven een situatie. Op de groene kaartjes staat een gevoel. 1 Kopieer lesblad 1a en 1b op rood karton en knip de kaartjes met situaties uit. 2 Maak voor elke leerling een setje groene kartonnetjes met de gevoelens BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS (zie opdracht 1). 3 Lees een van de rode kaartjes voor of laat het voorlezen door het PAD-kind van de dag. Vraag wie van de leerlingen een groen kaartje heeft met een gevoel dat bij deze situatie kan horen. Laat de leerling het gevoel uitbeelden en vraag aan de andere leerlingen welk gevoel er wordt uitgebeeld. 4 Soms reageren leerlingen met verschillende gevoelens op één situatie. Bespreek daarom elke situatie na met de leerlingen.

Transcript of groep4 les 1-3.PDF

Page 1: groep4 les 1-3.PDF

Je hebt een mooie vaas Je cavia is doodgegaan.laten vallen.

Je valt en er zit een gat in je Je wordt door andere kinderen nieuwe broek. uitgelachen.

Je krijgt een nieuwe fiets. Je gaat voor het eerst naar een nieuwe school.

Je bent je knuffel kwijt. Je hebt een heel stuk tegen de wind in gefietst.

Je gaat verhuizen. Je hebt een voetbalwedstrijd verloren.

les

bla

d 1

ales

9

groep 4

1les

Gevoelens uitbeelden

8

groep 4

Inhoud

De leerlingen leren dat er ver-schillende soorten gevoelenszijn, hele fijne maar ook helevervelende. Gevoelens gevenaan hoe iemand zich op eenbepaald moment voelt. In dezeles komen de gevoelens blij,verdrietig, prettig, opgewon-den, moe en boos aan de orde.

Doel

• De leerlingen leren dat jevaak aan iemands gezicht enlichaam kunt zien hoe hij zichvoelt. Gevoelens geven aanhoe iemand zich op eenbepaald moment voelt.

• De leerlingen leren de begrip-pen BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOEen BOOS en kunnen dezegevoelens uitbeelden.

Materiaal

• Boek Als je goed om je heenkijkt zie je dat alles gekleurd is

• Emotiekaartjes BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS

• Kartonnen doos• Viltstiften, verf, glitters• Munten• Rood en groen karton• Lesblad 1a en 1b• De gevoelsthermometer

1

De les

IntroductieU kunt de les beginnen met het voorlezen van een gedichtje over gevoelens, bijvoor-

beeld De Wees Vrolijk-Automaat, uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd

is, Hans Andreus, blz. 26.

Aan de slag

O P D R A C H T 1 De gevoelensautomaat

Naar aanleiding van het gedicht De Wees Vrolijk-Automaat maakt de klas een gevoe-

lensautomaat.

Voorbereiding:

1 Gebruik een kartonnen doos als basis. Maak twee gaten in de doos, een zodat de

leerlingen een kaartje uit de automaat kunnen trekken, en een waar een muntje

in gestopt kan worden.

2 Schrijf op een A4 de zes gevoelens BLIJ, VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN,

MOE en BOOS. Kopieer het op groen karton en knip er kaartjes van.

3 Laat vervolgens een paar leerlingen de doos versieren met kleurtjes of glitters.

4 Stop de kaartjes in de doos en deel muntjes uit in de klas. Laat een leerling een

muntje in de automaat stoppen en een kaartje trekken. De leerling probeert het

gevoel dat op het kaartje staat zo goed mogelijk uit te beelden, met zoveel

mogelijk expressie.

5 De andere leerlingen raden welk gevoel er wordt uitgebeeld.

6 Bespreek met de klas waaraan zij konden zien om welk gevoel het ging.

O P D R A C H T 2 Situaties roepen gevoelens op

In deze opdracht leren de leerlingen dat verschillende situaties verschillende

gevoelens kunnen oproepen. Bij deze opdracht horen twee soorten kaartjes: rode

kaartjes en groene kaartjes. Rode kaartjes omschrijven een situatie. Op de groene

kaartjes staat een gevoel.

1 Kopieer lesblad 1a en 1b op rood karton en knip de kaartjes met situaties uit.

2 Maak voor elke leerling een setje groene kartonnetjes met de gevoelens BLIJ,

VERDRIETIG, PRETTIG, OPGEWONDEN, MOE en BOOS (zie opdracht 1).

3 Lees een van de rode kaartjes voor of laat het voorlezen door het PAD-kind van

de dag. Vraag wie van de leerlingen een groen kaartje heeft met een gevoel dat

bij deze situatie kan horen. Laat de leerling het gevoel uitbeelden en vraag aan

de andere leerlingen welk gevoel er wordt uitgebeeld.

4 Soms reageren leerlingen met verschillende gevoelens op één situatie.

Bespreek daarom elke situatie na met de leerlingen.

Page 2: groep4 les 1-3.PDF

les

11

groep 4

les

bla

d 1

b

1les

10

groep 4

Tip

• U kunt enkele voorbeeldengeven van situaties in de klaswaarbij er duidelijke emotieszijn, bijvoorbeeld blijdschapof verdriet. Laat de leerlingenverwoorden hoe ze zich inzo'n situatie voelen.

• Benadruk dat één situatieverschillende gevoelens kanoproepen. Wat voor de éénprettig is, kan voor iemandanders verdrietig zijn.

Belangrijk

In elke PAD-les wordt een PAD-kind van de dag gekozen.Aan het eind van de les wordenaan het PAD-kind complimentengegeven. Kijk op bladzijde 23 van dedocentenhandleiding voor meerinformatie en achtergrond overdeze werkwijze.

ExtraU kunt een gevoelsthermometer maken en in de klas ophangen. De gevoelsthermo-

meter is een instrument om de intensiteit van gevoelens te meten. De thermometer

is verdeeld in twee kleuren: geel staat voor fijne gevoelens en blauw voor nare gevoe-

lens. U kunt met de leerlingen bespreken of een gevoel fijn of naar is, maar vooral

ook hoe sterk dat gevoel is (heel sterk, sterk, een beetje sterk, niet erg sterk).

Op bladzijde 32 van de docentenhandleiding staat meer informatie over het gebruik

van de gevoelsthermometer in de klas.

1Je krijgt een zusje of broertje. Iemand vertelt een grapje.

Je krijgt een zoen. Je krijgt een groot cadeau.

Je hebt de avondvierdaagse Je gaat logeren.gelopen.

Je hebt ruzie met je vriendje. Je hebt de hele weg naar school gerend.

Je krijgt een compliment over Het regent en je kunt je nieuwe schoenen. niet buiten spelen.

Page 3: groep4 les 1-3.PDF

les

bla

d 2

a

les

13

groep 4

2les

Ruzies bijleggen

12

groep 4

Inhoud

Vrienden maken samen vaakveel plezier, maar hebben ookwel eens ruzie. In deze lesleren de leerlingen op welkemanieren zij een ruzie met eenvriendje weer goed kunnenmaken.

Doel

• De leerlingen verzinnenmanieren om een ruzie bij te leggen.

• De leerlingen weten dat zijeen ruzie kunnen bijleggendoor bijvoorbeeld ‘het spijtme’ te zeggen.

Materiaal

• Schoolbord en krijt• Eventueel flap-over of

overheadprojector• Lesblad 2a en 2b• Boek Jip en Janneke van

Annie M.G. Schmidt

De les

IntroductieU kunt aan het begin van de les vertellen dat alle mensen, zelfs goede vrienden, wel

eens ruzie maken. Ruzie kan heel erg lijken. Soms lijkt het alsof het nooit meer goed

komt, maar meestal valt dat mee en word je weer vrienden met elkaar. Deze les gaat

over de verschillende manieren die er zijn om een ruzie bij te leggen. Om de les te

starten kunt u een verhaaltje over een ruzie voorlezen, bijvoorbeeld uit Jip en Janneke:

Het kindje lijkt op een varkentje of Jip wil geen thee meer (Annie M.G. Schmidt, 2002).

Aan de slag

O P D R A C H T 1 Manieren om een ruzie bij te leggen

Deze opdracht gaat over ruzie maken en het weer goed maken.

1 Laat lesblad 2a aan de klas zien.

Tekening 1 U kunt de volgende vragen stellen:

Wat gebeurt er op het plaatje? (Antwoord: Koen heeft ruzie met Marit over speelgoed.)

Hoe voelen deze kinderen zich? Hoe kun je dat zien?

2 Vraag de leerlingen om voorbeelden te geven van een ruzie die zij hebben mee-

gemaakt. Vraag ook naar de reden van de ruzie. Verzin samen zoveel mogelijk

redenen om ruzie te maken.

3 Tekening 2 Stel de leerlingen dezelfde vragen:

Wat gebeurt er op het plaatje? (Antwoord: Koen en Marit maken het weer goed.)

Hoe voelen deze kinderen zich? Hoe kun je dat zien?

4 Vraag de leerlingen op welke manier zij ruzies oplossen. Verzin samen zoveel

mogelijk verschillende manieren om het goed te maken.

U kunt denken aan:

- Je kunt een grapje maken of een complimentje.

- Je kunt de ander vragen met je te spelen.

- Je kunt iets aardigs zeggen, bijvoorbeeld: ‘Sorry’, of:

‘Ik heb het niet zo bedoeld’, of: ‘Zullen we weer vriendjes zijn?’

- Je kunt iets lekkers met elkaar delen.

- Je kunt een aardig briefje schrijven.

21

Marit en Koen maken ruzie

Marit en Koen maken het weer goed

2

Page 4: groep4 les 1-3.PDF

les

bla

d 2

b

les

15

groep 4

2les

14

groep 4

Belangrijk

Op bladzijde 19 van de docen-tenhandleiding kunt u meerlezen over de achtergrond ende aanpak van rollenspellen inde klas.

Tip

• U kunt uitleggen dat ‘het spijtme’ of ‘sorry’ ook ‘je veront-schuldigingen aanbieden’genoemd wordt.

• U kunt het oplossen van eenruzie ook uitleggen met hetStoplichtmodel. (Kijk voor uit-leg van dit model op bladzijde36 van de docentenhandlei-ding). Een ruzie bijleggenhoort bij het oranje licht vanhet stoplicht: ‘Wat kan ik indeze situatie doen?’

O P D R A C H T 2 De ruzie wordt bijgelegd

U speelt samen met het PAD-kind van de dag een rollenspel waarbij een ruzie wordt

bijgelegd.

1 Verzin eerst met het PAD-kind waar de ruzie over gaat. U kunt de situatie van

tekening 1 van lesblad 2a als uitgangspunt nemen: Koen heeft ruzie met Marit om

speelgoed.

2 Verzin samen een manier om de ruzie bij te leggen. Denk ook aan de voorbeel-

den uit opdracht 1 van deze les.

3 Speel de situatie samen na en bespreek het rollenspel daarna met de klas. Vraag

bijvoorbeeld of de leerlingen duidelijk konden zien wat er aan de hand was,

waar de ruzie over ging en hoe het weer goed werd gemaakt.

4 U kunt eventueel nog meer rollenspellen doen met andere situaties en oplossingen.

O P D R A C H T 3 De ruzie wordt niet bijgelegd

Soms wordt een ruzie niet direct bijgelegd. Daar gaat deze opdracht over.

1 U kunt de klas eerst uitleggen dat het soms moeilijk is om het na een ruzie weer

goed te maken. Je doet je best, maar de ander is er nog niet aan toe om de ruzie

bij te leggen. Je kunt daar heel verdrietig of teleurgesteld van worden. Vertel bij-

voorbeeld dat je dan kunt zeggen dat je ‘straks wel weer vriendjes wilt zijn’.

Vraag de klas of ze weten wat je nog meer kunt zeggen.

2 Speel samen met het PAD-kind van de dag een rollenspel waarbij de ruzie niet

wordt bijgelegd. U kunt de ruzie om dezelfde reden als op tekening 1 van lesblad

2a kiezen, maar nu is Koen of Marit zo boos dat hij of zij het niet goed wil maken.

3 Vertel tijdens het spelen hardop wat u in uw rol denkt. Dat kan ongeveer zo

gaan: Volgens mij wil Koen het nog niet goedmaken. Wat moet ik nu doen? Zal ik

maar gewoon weglopen? Nee, ik kan beter zeggen dat ik nu wegloop, maar straks wel

vriendjes wil zijn.

4 Bespreek het rollenspel na. U kunt de leerlingen vragen wat ze van uw oplossing

vinden. Vraag of ze andere manieren weten.

5 U kunt een aantal leerlingen een paar andere manieren om een ruzie bij te leg-

gen laten uitbeelden.

O P D R A C H T 4 Schrijven over ruzie

De leerlingen schrijven een verhaaltje over een keer dat zij het na een ruzie met een

vriendje weer goed hebben gemaakt. Het mag ook getekend worden.

1 Vraag de leerlingen eerst om goed na te denken over een keer dat ze ruzie heb-

ben gehad met een vriendje. Hoe hebben ze de ruzie toen weer goed gemaakt?

2 Het PAD-kind van de dag deelt lesblad 2b uit.

3 De leerlingen maken de zinnetjes op het lesblad af.

4 Bespreek de opdracht na door een paar leerlingen kort hun verhaal te laten

vertellen.

2

O

ver

ruziesch

rijven

Mijn naam is ____________________________________________________

Ik heb een keer ruzie gehad met ________________________________

We hadden ruzie omdat__________________________________________

________________________________________________________________

________________________________________________________________

Ik voelde me ____________________________________________________

________________________________________________________________

________________________________________________________________

Toen hebben we de ruzie weer goed gemaakt. Dat deden we zo:

________________________________________________________________

________________________________________________________________

________________________________________________________________

Je mag er een tekening bij maken.

Page 5: groep4 les 1-3.PDF

les

bla

d 3

a

les

17

groep 4

3les

Bang en veilig (1)

16

groep 4

Inhoud

Gevoelens kunnen veranderenin tegenovergestelde gevoe-lens, bijvoorbeeld ‘je bang voelen’ tegenover ‘je veilig voelen’ of ‘blij zijn’ tegenover‘verdrietig zijn’. In deze lesoefenen de leerlingen mettegenovergestelde gevoelens.

Doel

• De leerlingen begrijpen datgevoelens kunnen verande-ren.

• De leerlingen kennen debegrippen BANG en VEILIG.

• De leerlingen weten dat banghetzelfde is als angstig.

Materiaal

• Emotiekaartjes BANG en VEILIG

• Lesblad 3a en 3b• Viltstiften• Schoolbord en krijt• Boek Ik wil alles horen van

Trix Gijsel en Nico Smit

De les

IntroductieU kunt de leerlingen vertellen dat deze les gaat over twee nieuwe gevoelens. Het ene

gevoel is BANG of ANGSTIG. Leg uit dat BANG en ANGSTIG hetzelfde is. Laat een leer-

ling vervolgens uitbeelden hoe BANG eruit ziet. Eventueel kunt u het zelf voordoen.

Vertel dat het andere woord VEILIG is. Vraag of iemand weet wat veilig is en kan

laten zien hoe VEILIG eruit ziet. Als hier geen reactie op komt, kunt u het emotiekaar-

tje VEILIG laten zien.

Aan de slag

O P D R A C H T 1 Liedje Een beetje eng

In deze opdracht praten de leerlingen over ‘bang zijn’ aan de hand van een liedje.

1 Kies een liedje dat over het gevoel BANG gaat en zing het met de klas.

Bijvoorbeeld: Een beetje eng, uit: Ik wil alles horen, van Trix Gijsel en Nico Smit.

Dit liedje gaat over een kind dat hoogtevrees heeft en daarom een beetje bang is.

2 U kunt het liedje bespreken met de volgende vragen:

- Waar is het kind uit het liedje bang voor? (Antwoord: het heeft hoogtevrees.)

- Zijn jullie zelf ook wel eens bang? Waarvoor dan? Schrijf eventueel de

antwoorden op het bord.

- Wat gebeurt er met je als je bang bent? (Mogelijke antwoorden: wegkruipen,

huilen, klamme handen, ogen dichtdoen, andere kant opkijken.)

3 Doe met z’n allen voor hoe iemand eruit ziet die bang is.

O P D R A C H T 2 Bang en veilig

De leerlingen leren dat BANG en VEILIG twee tegenovergestelde gevoelens zijn.

1 Laat lesblad 3a aan de klas zien.

Tekening 1 U kunt de volgende vragen stellen:

- Wat zie je op het plaatje? (Antwoord: Koen is erg bang.)

- Hoe zie je dat?

2 Vraag de leerlingen of ze andere voorbeelden kunnen geven van hoe je ziet dat

iemand bang is. Laat het eventueel ook uitbeelden.

3 Tekening 2 Stel de leerlingen dezelfde vragen:

- Wat zie je op het plaatje? (Antwoord: Koen voelt zich veilig.)

- Hoe zie je dat?

4 Vraag of de leerlingen dit gevoel kunnen omschrijven.

3

Koen is bang

Koen voelt zich veilig

1

2

Page 6: groep4 les 1-3.PDF

les

bla

d 3

b

les

19

groep 4

3les

18

groep 4

O P D R A C H T 3 De droom van Chantal

In deze opdracht leest u een verhaal voor over een meisje dat verschillende gevoelens

heeft. Gebruik hierbij de emotiekaartjes BANG en VEILIG.

1 Laat lesblad 3b aan de klas zien. Lees het volgende verhaal voor. Laat bij de ver-

schillende stukjes tekst steeds de tekening zien die erbij hoort.

Tekening 1 Chantal ligt in bed, ze gaat slapen. Haar moeder is nog even welterusten

komen zeggen en doet het licht uit. Chantal ligt lekker, ze voelt zich veilig.

Tekening 2 Chantal valt in slaap, ze begint te dromen. Maar het is helemaal geen

fijne droom! Ze droomt over grote vleermuizen die haar kamer komen binnenvliegen,

en over een slang die over haar bed kronkelt. Het is heel eng. Chantal wordt met een

schok wakker. Haar rug is drijfnat van het zweet en ze is heel erg bang. Ze kijkt om

zich heen: Waar zijn die vleermuizen gebleven? Chantal roept hard om haar mama.

Tekening 3 Haar moeder komt snel aangerend en vraagt geschrokken wat er is.

Chantal vertelt over de vleermuizen. Haar moeder legt uit dat ze een nachtmerrie heeft

gehad. ‘De vleermuizen zijn niet echt in de kamer’, zegt ze, en ze doet het licht aan om

het te laten zien. Ze gaat op het bed zitten en slaat een arm om Chantal heen. ‘Nu is

alles weer goed, het was maar een droom’, zegt ze. Chantal is niet meer bang, ze voelt

zich weer veilig. Tevreden valt ze weer in slaap.

2 Bespreek het verhaal met de leerlingen. U kunt vragen stellen als:

- Wat gebeurt er met Chantals gevoelens? (Antwoord: ze veranderen; eerst voelt ze

zich veilig, daarna bang en dan weer veilig.)

- Waardoor veranderen haar gevoelens? (Antwoord: doordat ze een nachtmerrie

heeft wordt ze bang; als haar moeder haar troost voelt ze zich weer veilig.)

3 Vraag aan de leerlingen of ze zelf wel eens een nachtmerrie hebben gehad en

waar die over ging.

3

Chantal ligt in bed en voelt zich veilig.

Chantal heeft een nachtmerrie en wordt heel bang.

Chantals moeder komt haar troosten en ze voelt zich weer veilig.

1

2

3