Grammatica werkwoorden

12
Grammatica werkwoorden Grammatica Werkwoorden in de tegenwoordige tijd Jo Hendriks

description

grammatica werkwoorden OTT

Transcript of Grammatica werkwoorden

Page 1: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Grammatica

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Jo Hendriks

Page 2: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Het persoonlijk voornaamwoord

Ik ich

Jij du

Hij er

Zij sie

Het es

Wij wir

Jullie ihr

Zij sie

U Sie

De vertaling van de persoonlijke voornaamwoorden moet je gewoon van buiten kennen.

Hieronder volgen een aantal bijzonderheden en/of voorbeelden.

Er

Als je een mannelijk woord vervangt door een persoonlijk voornaamwoord, gebruik je er.

Der Mann ist mein Vater. Er heißt Karl.

Ich habe einen Hund. Er heißt Bello.

Sie

Als je een vrouwelijk woord vervangt door een persoonlijk voornaamwoord, gebruik je sie.

Die Frau ist meine Mutter. Sie heißt Irene.

Page 3: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Ich habe eine Katze. Sie heißt Minusch.

Es

Als je een onzijdig woord vervangt door een persoonlijk voornaamwoord, gebruik je es.

Das Mädchen heißt Johanna. Es ist 16 Jahre alt.

Ich habe ein Haus gekauft. Es hat 150.000 gekostet.

Page 4: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Het zwakke werkwoordHier vind je een uitlegvideo over het zwakke werkwoord

Definitie:

Een zwak werkwoord is een werkwoord dat niet van klank verandert in de verleden tijd of in het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord eindigt (in het Duits) altijd op een –t.

Bijvoorbeeld: machen – machte – gemacht

Stap1: zoek de stam

De stam vind je door –en weg te laten van het hele werkwoord. Soms kun je alleen de –n weglaten:

machen Stam: mach-

Stap 2: zet de juiste uitgang achter de stam.

ich --------- e ich mache

du ----------st du machst

er------------t er macht

sie-----------t sie macht

es------------t es macht

wir----------en wir machen

ihr-----------t ihr macht

sie-----------en sie machen

Sie ----------en Sie machen

Oefeningen

Doe nu hetzelfde met de werkwoorden: kaufen (kopen), leben (leven), wohnen (wonen)

Page 5: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Afwijkingen van deze regel zien we

1 als de stam eindigt op –s, -z, -ß, -sch2 als de stam eindigt op –d of –t.

Hier vind je een uitlegvideo over de afwijkingen bij het zwakke werkwoorden

Afwijking 1

Reisen (= reizen)

Stap 1: zoek de stam

De stam vind je door –en weg te laten van het hele werkwoord. Soms kun je alleen de –n weglaten.

Reisen: stam: reis-

Stap 2: zet de juiste uitgang achter de stam.

Bij du staat maar een –s-

De uitgangen zijn:

ich --------e ich rede

du--- -----t du reist

er ---------t er reist

sie---------t sie reist

es ---------t es reist

wir --------en wir reisen

ihr ---------t ihr reist

sie --------en sie reisen

Sie --------en Sie reisen

Oefeningen

Page 6: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Doe nu hetzelfde met de werkwoorden wachsen (groeien), reizen (prikkelen).

Afwijking 2

Reden (=praten)

Stap 1: zoek de stam

De stam vind je door –en weg te laten van het hele werkwoord. Soms kun je alleen de –n weglaten.

Reden: stam: red-

Stap 2: zet de juiste uitgang achter de stam.

Bij sommige vormen zie je een extra –e-

De uitgangen zijn:

ich --------e ich rede

du--- -----est du redest

er ---------et er redet

sie---------et sie redet

es ---------et es redet

wir --------en wir reden

ihr ---------et ihr redet

sie --------en sie reden

Sie --------en Sie reden

Oefeningen

Doe nu hetzelfde met de werkwoorden: retten (redden), baden (baden).

Oefening met de zwakke werkwoorden.

Page 7: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Het werkwoord Haben

Hier vind je een uitlegvideo over het werkwoord haben

Haben hebben ott

ich habe Ich habe Hunger.

du hast Du hast Durst.

er hat Er hat ein Fahrrad.

sie hat Sie hat ein Handy.

es hat Es hat geregnet.

wir haben Wir haben keine Lust.

ihr habt Ihr habt gegessen.

sie haben Sie haben Kopfweh.

Sie haben Herr Hendriks, haben Sie Kinder?

Oefeningen met haben op Duits.de

Oefening met haben op WRTS.

Maak de zinnen af. Vormen van haben

Vul de goede vorm van haben in.

Page 8: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Het werkwoord Sein

Hier vind je een uitlegvideo over het werkwoord sein

Sein zijn

ich bin: Ich bin dreizehn Jahre alt.

du bist: Bist du in der Schule?

er ist: Er ist Lehrer.

sie ist: Sie ist Lehrerin.

es ist: Es ist zwanzig nach sieben.

wir sind: Wir sind Schüler.

ihr seid: Ihr seid alle verrückt!

sie sind: Sind sie auch Schüler von Niekée?

Sie sind Herr Hendriks, sind Sie Deutschlehrer?

Hier kun je het werkwoord sein nog eens oefenen.

Het werkwoord sein oefenen met WRTS.

Page 9: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Het werkwoord Werden(worden of zullen)

ich werde Ich werde Arzt.

du wirst Du wirst gehen.

er wird Er wird 15.

sie wird Sie wird Anwältin.

es wird Es wird morgen regnen.

wir werden Wir werden kommen.

ihr werdet Ihr werdet schon sehen.

sie werden Sie werden rechtzeitig hier sein.

Sie werden Sie werden alt, Herr Hendriks.

Werden oefenen op Duits.de.

Nog een oefening met werden.

Page 10: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

De modale hulpwerkwoorden

Modale hulpwerkwoorden komen in het Nederlands en in het Duits vaak voor. Ze wijken nogal af van de zwakke werkwoorden, Daarom moet je de vormen goed bestuderen. Liefst van buiten leren.

Ook de betekenis moet je goed kennen. Ze lijken soms op Nederlandse werkwoorden, maar betekenen toch iets anders.

De vormen kun je oefenen op Duits.de. Klik daarvoor op de links hieronder.

De betekenis van de modale hulpwerkwoorden

Dürfen mogen

Können kunnen

Mögen aardig vinden/lekker vinden/leuk vinden

Müssen moeten

Sollen moeten (soms:zullen)

Wollen willen

Wissen weten

Page 11: Grammatica werkwoorden

Grammatica werkwoorden

Oefeningen

Hier staat een oefening over de betekenis van de modale hulpwerkwoorden.

Hier vind je een mix van alle modale hulpwerkwoorden en haben, sein en werden.

Oefen hier de modale hulpwerkwoorden en werden.

In deze oefening moet je de meervoudzinnen naar het enkelvoud omzetten. Dus bijvoorbeeld van Wij naar ik, van jullie naar jij, van zij naar hij/zij/het. Je moet de hele zin overschrijven in de nieuwe vorm.

In deze oefening moet je de goede er-vorm invullen bij de modale hulpwerkwoorden