GRAMMATICA KLAS 3hnlengels.weebly.com/uploads/3/5/1/1/3511405/2016... · GRAMMATICA KLAS 3 VRAGEN...

GRAMMATICA KLAS 3

VRAGEN MAKEN 1

Tel het AANTAL WERKWOORDEN dat bij het 1e Onderwerp van de zin hoort.(Tel het aantal werkwoorden van het 1e GEZEGDE)

You can feel the love tonight. 2 werkwoordenHe travels fast. 1 werkwoordHe always smiles when she makes a joke. 1 werkwoord

2 WERKWOORDEN (of meer) = MakkelijkVerander alleen de volgorde. Verder niets. Zet het 1e werkwoord voor het onderwerp.

You can feel the love tonight. Can you feel the love tonight?

1 WERKWOORD = Regels leren

Regel 1: Er komt DO / DOES / DID bij.

DID Verleden Tijd Alle personenDOES Tegenwoordige Tijd He / she / itDO Tegenwoordige Tijd Alles behalve he / she / it

Regel 2: Na DO / DOES / DID komt het HELE WERKWOORD.

He travels fast. Teg. Tijd / He / Hele Ww = travel. Does he travel fast? Does he travels fast?He broke her heart. Verl. Tijd / Hele Ww = break Did he break her heart? Did he broke her heart?They go on holiday. Teg. Tijd / They Do they go on holiday?

UITZONDERING: TO BE (is / am / are / was / were)Bij “to be” komt nooit do/does/did. Het is veel simpeler.

He is nice. Is he nice?They were fine. Were they fine?

Werkwoorden met TO ervoor moet je niet meetellen in de zin.

They want to see you. = 1 ww Do they want to see you?She hoped to beat them. = 1 ww Did she hope to beat them?

1

ONTKENNEN 2

Eigenlijk gelden hier dezelfde regels als bij vragen:

2 WERKWOORDEN (of meer) = Makkelijk

Je zet gewoon not (n’t) achter het 1e werkwoord.

I will try to help you I have seen him. I can play hockey.I will not try to help you I have not seen him. I cannot play hockey.I won’t try to help you I haven’t seen him. I can’t play hockey.

1 WERKWOORD = Er komt DON’T / DOESN’T / DIDN’T bij.Na DON’T / DOESN'T / DIDN'T komt: het HELE WERKWOORD.

They try very hard. She runs fast. They followed the car.They don’t try very hard. She doesn’t run fast. They didn’t follow the car.

UITZONDERING: TO BE (is / am / are / was / were)Bij “to be” komt nooit do/does/did. Het is veel simpeler.

He is nice. They were fine.He is not (isn’t) nice. They were not (weren’t) fine.

Werkwoorden met TO ervoor moet je niet meetellen in de zin.

They want to see you. = 1 ww I don’t want to see you.She hoped to beat them. = 1 ww She didn’t hope to beat them.

KORTE ANTWOORDEN 3

Engelsen zijn meestal redelijk beleefd en geven op een 'ja/nee-vraag' meestal niet alleen het antwoord:Ja! of Nee! Ze herhalen een klein stukje van jouw zin.

Do you like tea? Yes, I do.Is he angry? No, he isn't.Can Donna come? No, she can't

Hoe werkt dit?

Na YES of NO komt het passende ONDERWERP (Pers. Vnw.)Daarna HERHAAL je het 1e WERKWOORD.

2

OEFENING 1A: VRAGENMaak vragen van de volgende zinnen.

1.Peter cleaned the floor.2.Mary believes in Santa Claus.3.He puts the car in the garage.4.I will come home at 12 o’clock.5.He saw her.6.She watches tv every day.7.He would like to meet you.8.He went home early.9.They visit her every week.

10.She’s leaving tonight.

OEFENING 1B: VRAGENMaak de logische vraag bij het antwoord.

Where _____________________________?

When ______________________________?

How _______________________________?

He lives in London.

She came yesterday.

He went to London by plane.

3

OEFENING 2: ONTKENNENOntken de volgende zinnen.

1. Peter saw the car.2. Mary believes in Santa Claus.3. John must stay away.4. They departed at 2 o’clock.5. We could go now.6. She goes there once a week.7. My friends live in London.8. John takes her home every Friday.9. He asked us a question.

10. He’s lived here before.

OEFENING 3: KORTE ANTWOORDENGeef korte antwoorden op de volgende vragen.

1. Did Peter see the car?

2. Does Mary believe in Santa Claus?

3. Must John stay away?

4. Did they depart at 2 o'clock?

5. Can you drive a car?

6. Should William help her?

No,

Yes,

Yes,

No,

Yes,

No,

4

QUESTION TAGS 4

Alweer een beleefdheidskwestie. Wij kunnen zeggen: “Hij is aardig, hè?”. In het Engels zou “He is nice, huh?” nogal onbeleefd klinken. Om het wat beleefder te maken is de Question Tag uitgevonden.

You can feel the love tonight, can't you?He travels fast, doesn't he?They don't mean that, do they?

Als de zin positief is wordt de TAG negatief en andersom. (zie hierboven)

2 WERKWOORDEN (of meer) = MakkelijkGebruik het 1e werkwoord in de tag.

You should help her, shouldn't you?They could work harder, couldn't they?

1 WERKWOORD: Gebruik DO(N'T) / DOES(N'T) / DID(N'T)

Peter worked very hard, didn't he?Susan walks very fast, doesn't she?

Opletten: In een Negatieve Zin hoeft geen NOT (N'T) te staan.HARDLY / SCARCELY / NEVER / NOBODY zijn ook negatief.

Harry never helped you, did he?Sherry hardly knows you, does she?

UITZONDERINGEN: TO BE / LET'S / “BEVEL”

He is nice, isn't he?I am funny, aren't I?

Let's go home, shall we?Open the door, will you?

TO /TOO? 5

Wanneer is het nou TO en wanneer TOO?

TO naar He always goes to England

staat gewoon voor een werkwoord I'd like to see you

TOOook I love her too.

te (als in: te groot / te mooi) He is too heavy.

TOO = OOK / TOO = TE (gevolgd door een BIJV. NW.)

5

WERKWOORDSVORMEN 6

Er zijn maar 5 vormen van ieder werkwoord.

Tegenwoordige Tijd:(Het Hele werkwoord en de “he-she-it vorm (+S))

Verleden Tijd: (+ED)

Dan is er nog: (Ing-vorm)

En het VOLTOOID DEELWOORD: (Vaak is het Volt.Dw. hetzelfde als de Verl.tijd. Alleen bij een aantal ONR.WW niet, volgend jaar ga je die leren)

REGEL 1: Na alle HULPWERKWOORDEN komt het HELE WERKWOORD.

Voorbeelden van hulpwerkwoorden:do can will shall wouldcould must need to have to shoulddid does(Als het gezegde uit 2 (of meer) werkwoorden bestaat is het 1e ww (zijn de 1e werkwoorden) een hulpwerkwoord.)

We can follow them.We don’t follow them.We should follow them.

Telkens het HELE WERKWOORD.

2 UITZONDERINGEN LEREN:

Na alle vormen van HAVE (HAVE / HAS / HAD): VOLTOOID DEELWOORD.

He has walked a lot

She had never seen him.

Na alle vormen van BE (AM / IS / ARE / WAS / WERE / BEEN): zijn er 2 mogelijkheden.

IN GEWONE ZINNEN: Na TO BE komt de ING-VORM

He is walking.

They were shouting.

IN LIJDENDE ZINNEN (komt later dit jaar):

Na TO BE komt de VOLTOOID DEELWOORD

He was seen. (= Hij werd gezien)

They have been caught. (= Zij zijn gevangen)

1: WALK / 2: WALKS

3: WALKED

4: WALKING

5: WALKED

6

OEFENING 4: QUESTION TAGSGeef de question tags.

1.You like tea, ______?

2.Kelly doesn't like Theo, ______?

3.They can see him, ______?

4.She can hardly see you, ______?

5.He wanted more, ______?

6.He was angry, ______?

7.Let's play a game, ______?

8.Be quiet, ______?

OEFENING 5: TOOVul in: to / too.

1.I like teaching, but I like singing _____ .

2.He has _____ be more careful.

3.That book is _____ boring.

4.We always go _____ England.

5.I'd really like _____ help you.

6.He drank _____ much alcohol.

7.I'm _____ poor _____ buy that car.

OEFENING 6: WERKWOORDSVORMENVul iedere vorm in die mogelijk is van het werkwoord WORK.

1. Peter ________ .

2. Mary has ________ .

3. John must _________ .

4. They are __________.

5. They will ________ .

6. The trainer ________ .

7. Her friends should have been ____.

8. My parents _________ .

7

TIJDEN (O.V.T. - V.T.T) 7

Waarom hebben Nederlanders moeite met (sommige) Engelse tijden?

NEDERLANDS I heb gisteren een heel eind gewandeld.

FOUT ENGELS I have walked quite a distance yesterday.

GOED ENGELS I walked quite a distance yesterday

NEDERLANDS Ik speel al 5 jaar piano.

FOUT ENGELS I play the piano for 5 years (already).

GOED ENGELS I have played the piano for 5 years (already).

Ik heb 10 jaar gevoetbald = Ik doe het nu niet meer.I have played football for 10 years = Ik doe het nu nog steeds.

Regel 1

➢ Als iets echt afgesloten is gebruik je nooit “have” of “has” ➢ Je gebruikt dan gewoon de verleden tijd van het werkwoord. ➢ 1 woord dus maar: Ww + ED / 2e uit rijtje Onr. Ww

Regel 2

➢ Als iets in het verleden begonnen is en nog steeds bezig is:

gebruik je altijd “have” of “has” (met daarna het voltooid deelwoord)

➢ Volt. Dw. = Ww + ED / 3e uit rijtje Onr. Ww.

VERBINDEN (streepjes) 8

Hier leer je wanneer je verbindingsstreepjes moet gebruiken.

In gewone zinnen is er niets aan de hand:

That boy is 6 years old. Die jongen is 6 jaar.

In het Nederlands en in het Engels zijn “6 jaar” en “6 years old” aparte woorden. Dat kun je horen.

Maar als we van dit soort woorden één woord maken, moet je kunnen zien dat het één woord is.

Hij is een zesjarige jongen. He is a six-year-old boy.

Het is een boek met 200 bladzijden. It is a 200-page book.

Dat zijn allemaal twaalfjarigen. Those are all twelve-year-olds.

Als je 2 of 3 woorden samevoegt tot 1 Bijv Nw of 1 ZNW:Zet een streepje / streepjes tussen de woorden die één woord vormen.

8

VOLGORDE 9

In het Nederlands en het Engels is de basisvolgorde altijd:Eerst het ONDERWERP Daarna het GEZEGDE (alle werkwoorden)

OND GEZ DE RESTHij vertelde mij .....He told me .....

Als er in het Nederlands iets voor komt te staan (zoals "zachtjes" of "gisteren") dan wordt in het Nederlands de volgorde anders:

IETS ERVOOR GEZ OND DE RESTZachtjes vertelde hij mij .....

In het Engels blijft de volgorde hetzelfde:

IETS ERVOOR OND GEZ DE RESTSoftly he told me .....

VOLGORDE REGEL 1: IN HET ENGELS BLIJFT DE VOLGORDE ALTIJD:Eerst het ONDERWERP Daarna het GEZEGDE(Alleen in Engelse vragen is het anders.)

De andere regels hebben te maken met BEPALINGEN van PLAATS en TIJD

In het Nederlands kunnen de plaats en tijd op veel plaatsen in de zin staan.Deel van de zin TIJD PLAATS Rest van de zinHij vertelde mij dat hij volgend jaar naar Londen zou gaan

In het Engels staan ze meestal bij elkaar aan het einde van de zin.Zin PLAATS TIJDHe told me that he would go to London next year

VOLGORDE REGEL 2:PLAATS en TIJD altijd aan het EINDE van de zin. (de TIJD kan ook wel eens helemaal vooraan in de zin staan)

VOLGORDE REGEL 3:Eerst de PLAATS Daarna de TIJD

REGEL 1 Altijd eerst ONDERWERP - dan GEZEGDEREGEL 2 PLAATS en TIJD aan het EINDE van de zinREGEL 3 PLAATS voor TIJD

9

OEFENING 7A: TIJDEN 1Vertaal de volgende zinnen.

1.Ik heb gisteren een heel eind gewandeld.2.Ik speel al 5 jaar piano.3.Ik heb 10 jaar gevoetbald.4.Ik heb gisteren je sleutels gevonden.5.Ze speelt al volleybal sinds haar 7e.6.Ik heb je al heel lang niet gezien.7.Mijn oma is in 1980 gestorven.

OEFENING 7B: TIJDEN 2Vul de goede vorm van het werkwoord in.Kies tussen Past Simple & Present Perfect. (OVT & VTT)

1.How long ____ he ____ (know) you now?

2.____ he ____ (live) in De Bilt 2 years ago?

3.He _____ (have) this car for a month now.

4. I ____ not ____ (know) that yesterday.

OEFENING 8: VERBINDENVertaal de volgende zinnen.

1.Hij is een zesjarige jongen.

He is __________ boy.

2.Dit boek is geschikt voor alle 12 jarigen.

This book is suitable for all ______ .

3.Het is een boek van 300 bladzijden.

It is a __________ book.

4.Het is een reisje van 3 dagen.

It is a _______ trip.

10

OEFENING 9A: VOLGORDEVertaal de volgende zinnen. Gebruik alleen de woorden die gegeven zijn. Begin met het onderstreepte gedeelte.

1. Columbus heeft in 1492 Amerika ontdekt.Columbus / discovered / in 1492 / America.

2. De leerlingen stonden tijdens de eerste les voor in het lokaal.The pupils / were standing / during the first lesson / in front of the classroom.

3. Hij dronk gisteren een cola in het café.He / drank / yesterday / a coke / in the pub.

4. Als het avond wordt drinken we veel.When the evening comes / drink / we / a lot

5. Als je heel goed kijkt, kun je de Tower Bridge zien.If you look very well, / can / you / Tower Bridge / see

OEFENING 9B: VOLGORDEZet de volgende woorden in de goede volgorde.Begin met het onderstreepte deel.

1.Tonight / going to / a good movie / watch /are / we 2. They / us / will /in front of the station / meet / tomorrow.3.My mum / going to / to London / next month / is / try to / send / a present4.He / tells / always / me / everything

11

VAN IEMAND = ‘S 10(Genitive)

Als je wil zeggen dat iets bezit van een persoon is (van John bv.): dan gebruik je ‘s

De fiets van John John’s bike Dus niet: The bike of John.

De vader van mijn vriend My friend's father

De zus van haar moeder Her mother's sister

THIS / THAT / THESE / THOSE 11 (Aanwijzend voornaamwoord)

Dichtbij & Enkv. ThisDichtbij & Meerv. TheseVer weg & Enkv. ThatVer weg & meerv. Those

Let op zinnen als: DAT zijn mijn vrienden. Dat = ver weg / Vrienden = MeervoudDus: THOSE THOSE are my friends.

Je kunt dus DAT niet zomaar vertalen met THAT.

A / AN 12(Lidwoorden)

A: Het woord erachter start met een medeklinker in de uitspraak. (p,t,k…)

AN: Het woord erachter start met een klinker in de uitspraak. (a,e,o…..)

A AN

a house an apple

a boy an idiot

a lovely car an old man

a tennisball an aunt

Gemene woorden:Er zijn woorden die op papier met een andere letter beginnen dan in de uitspraak.

Spell Uitspak Dus:

honest onest an honest manhour our an hour lateF-16 ef-16 an F-16university joeni... a universityEurope joeroop a European car

Dichtbij Ver weg

Enkelvoud THIS THAT

Meervoud THESE THOSE

12

MEERVOUD 13

Hoofdregel: In het Engels nooit ‘s gebruiken.

(Anders gezegd: ’s in het meervoud is altijd fout)

Wat moet je dan wel doen?Normaal gesproken: een “s” eraan vastplakken

photo photospiano pianosgun gunsday daysCD CDs

Bij “sis-klanken”: “es” eraan vastplakken

box boxesbus buses

Woorden die eindigen op: medeklinker + y: Het wordt “ies”

party partiesbaby babiesUitzondering hierop: FamilienamenKennedy the Kennedys

Woorden die eindigen op: f Meestal “ves”

wolf wolvesshelf shelvesUtzonderingen:dwarf dwarfs chief chiefsroof roofs belief beliefs

Sommige woorden die eindigen op: o Het wordt “oes”

hero heroespotato potatoestomato tomatoescargo cargoes

Onregelmatige vormen(Gewoon uit je hoofd leren dus):

man men foot feet child children

woman women goose geese

sheep sheep tooth teeth

aircraft aircraft mouse mice

deer deer louse lice

13

OEFENING 10: 'S BIJ PERSONEN (GENITIVE)

Vertaal de volgende zinnen. Hij is de vader van mijn vriend.Dat is de zus van haar moeder.Dat is het huis van Cathy.De auto van Peter is veel beter.

OEFENING 11: THIS THAT THESE THOSEKijk steeds goed: enkelvoud of meervoud? dichtbij of ver weg?

1. Come to _______ room here.

2. Can you see _______ computer over there?

3. There is dirt on _______ tables here.

4. _______ windows there are broken

5. _______ children here are very dirty.

6. _______ car over here is very expensive.

7. _______ cloud over there is very dark.

8. He smashed ________ walls over there.

9. _______ paint here is too light.

10. Buy some of _______ discs over there.

11. I would like to have (deze) cellphone.

12. Take some of (deze) cups.

13. I want to taste some of (die) cakes over there.

14. (Dit) are my shoes!.

15. (Die) man is my uncle..

16. Come to (deze) corner.

14

OEFENING 12: A / ANVul de goede vorm in: a of an

1. _____ new idea is what we need!

2. _____ teacher I once saw told me ______ secret

3. Americans love to drive in _____ European car.

4. Look! That’s _____ F-16!

5. We only had _____ hour left to find _____ house.

OEFENING 13: MEERVOUDGEEF HET MEERVOUD VAN DE VOLGENDE WOORDEN:

1. story

2. play

3. wolf

4. roof

5. cargo

6. piano

7. aircraft

8. valley

9. partens (onzinwoord)

10. I.E.D. (afkorting)

15

OF / OFF 14

OF

meestal: van The door of the car.

soms: aan I think of her a lot.

heel vaak: niets Lots of cars

OFF weg / uit / (van)af Jump off a building / Turn off the TV.

OFF = WEG / UIT / AF

Uit je hoofd leren: (gaat vaak fout)

Of course

Out of

THEN / THAN 15

THEN TIJD: TOEN / DAN He walked away and then he came back again.

THAN VERGELIJKING: DAN My father is stronger than yours.

THAN = VERGELIJKENGER STAAT EEN VERGROTENDE TRAP (BIGGER) VOOR

LIVE / LIFE / LIVES 16

Het woord LIFES bestaat niet.

WW LIVE He lives / She lived

ZNWenkelvoud Meervoud

life lives

BIJV NW LIVE It's a live show

WW LIVE

ZNWLIFE (EV)

LIVES (MV)

BIJV NW LIVE

16

MUCH / MANY 17

MUCH MANY

ENKELVOUD MEERVOUD

ALGEMEEN

FEW / LITTLE 18

LITTLE FEW

ENKELVOUD MEERVOUD

ALGEMEEN

THERE / THEIR / THEY'RE 19

THEIR THERE THEY'RE

HUN DAAR ZIJ ZIJN

BEZITTELIJK PLAATS

They drove away in their car.I found the keys over there.They're very tired.

much moneymuch workmuch energyI love you very much

many caloriesmany peoplemany books

little moneylittle faithlittle sleepHe ate very little

few caloriesfew peoplefew books

17

OEFENING 14: OFFKies tussen of / off.

1.He jumped _____ the building.

2.He drank a glass _____ wine.

3.He is the owner _____ that car.

4.He took _____ his hat.

5._____ course, he is a nice man!

6.They ran out ____ the store.

7.He almost cut ____ his finger.

OEFENING 15: THANKies tussen then / than.

1.He is stronger _____ your brother.

2.And _____ my sister came in.

3.First I go to school and _____ I go shopping.

4.Tom works harder _____ Peter.

5.I'd rather go to England _____ to France.

OEFENING 16: LIFEKies tussen live / life (of een vorm ervan)

1.He _____ in London.

2.She has a good _____ .

3.A cat has 9 _____ .

4.He saw a _____ show.

5.You shouldn't try to tell me how to _____ .

6.We would like to _____ more adventurously.

18

OEFENING 17: MUCH of MANY

1. There are ________ people who think that 10 euros is ________ money.

2. _____ children love to go to Burger King to eat ______ food.

3. You hear ______ about the few bad policemen and there is not ______ you can do about that.

4. He gave her _________ presents because he loved her so ________ .

OEFENING 18: LITTLE / FEW

1. ______ people really know a lot about Holland.

2. They say that he has ______ patience for drunk people.

3. I have ______ money but still I am happy with the ______ things I can buy.

4. I have heard ______ about him in the ______ days that I was in England.

5. I always had ______ (weinig) problems with those ______ (weinige) kids who are naughty.

OEFENING 19: THEIRKies tussen their / there / they're.

1.This is _____ car.

2.I live right over _____ .

3.______ two very good friends.

4.______ are times when I hate them.

5.______ gone!

6.______ sure that they gave ______ money to a man who stood _____ .

19

BIJWOORD / BIJVOEGLIJK NAAMWOORD 20

Is het nou: A:“Leave quick!” of B: “Leave quickly!” (Antwoord: B: Leave quickly!)

Waarom??Bijv. Nw.? Het zegt iets van een Zelfstandig NaamwoordBijwoord? Het zegt iets van alle andere delen in de zin (Vooral van het Werkwoord)

Bijwoord = Bijv. Nw. + LY

Bijv.Nw. BijwoordNice NicelyWonderful Wonderfully

Als eerste moet je dus leren zien waar een woord iets van zegt.

The expensive car was driven carelessly by a young man.

Wat is in deze zin duur? Wat is in deze zin onvoorzichtig? Wat is in deze zin jong?expensive zegt iets van carcarelessly zegt iets van was drivenyoung zegt iets van man

Her handsome boyfriend works very efficiently when he wants to help his old father.

handsome zegt iets van boyfriendefficiently zegt iets van worksold zegt iets van father

REGEL:Stel jezelf de volgende vraag: Zegt het iets van het Zelfst.Nw.?

Als je ja zegt is het een Bijv.Nw.Als je nee zegt is het een Bijwoord. (Dan zet je er dus –ly achter)

En dan moet je nog een heel stel uitzonderingen en opvallende dingen leren.

Z.O.Z.

Voor UITZONDERINGEN:

20

BIJWOORD / BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (Deel 2)UITZONDERINGEN

UITZONDERING 1: Sommige Bijwoorden eindigen niet op –ly

Bijv.Nw. BijwoordFast FastHard HardStraight StraightGood Well

UITZONDERING 2: Bij sommige werkwoorden komt geen Bijwoord.

Koppelwerkwoorden (be, become, seem, appear)He is nice / nicely.

They appear helpless / helplessly.

5 zintuigwerkwoorden (look, feel, sound, taste, smell)The cake tasted nice / nicely

I feel wonderful / wonderfully tonight.

UITZONDERING 3: Soms is de spelling misschien anders dan je verwacht.

Bijv.Nw. Bijwoordeasy easilyterrible terribly

21

OEFENING 20: BIJWOORDVul in: een bijwoord of een bijv. nw.

1.The (expensive) car was driven (careless) by a (young) man.

2.Her (handsome) boyfriend works (efficient) with his (old) father.

3.This is a very (fast) car.

4.He plays tennis very (good).

5.That cake smells (wonderful).

6.She sings (beautiful).

7.“Get out!”, he replied (angry).

22

TRAPPEN VAN VERGELIJKING 21(big – bigger – biggest)

Hoe weet je het verschil tussen –er en –est?

Vaak komt achter –er het woord THAN.

Vaak komt voor –est het woord THE

Uit je hoofd leren:good better best goed beter bestbad worse worst slecht slechter slechtstlittle less least weinig minder minstfew fewer fewest weinig minder minstmuch more most veel meer meestmany more most veel meer meest

2 lettergrepen of meerbeautiful more beautiful most beautiful mooi

terrible more terrible most terrible verschrikkelijk

1 lettergreep woordentall taller tallest lang

nice nicer nicest aardig

Verdubbelenbig bigger biggest groot

thin thinner thinnest dun

UITZONDERINGEN

easy easier easiestclever cleverer cleverestnarrow narrower narrowestsimple simpler simplestMet klemtoon op laatste lettergreeppolite politer politestsevere severer severest(Hier is more polite etc. ook mogelijk)

23

LIJDENDE VORM / THE PASSIVE 22

Ik maak het raam schoon. ACTIEFHet raam wordt schoongemaakt. (door mij) LIJDEND / PASSIEFLee Harvey schoot JFK neer. ACTIEFJFK werd neergeschoten door Lee Harvey. LIJDEND / PASSIEF

I clean the window. ACTIEFThe window is cleaned. (by me) LIJDEND / PASSIEFLee Harvey shot JFK. ACTIEFJFK was shot by Lee Harvey. LIJDEND / PASSIEF

WAT IS EEN LIJDENDE ZIN?Het onderwerp van de zin doet niets. (Het onderwerp is niet actief)

Het onderwerp van de zin overkomt iets. (Het onderwerp is dus passief)

HOE MAAK JE EEN LIJDENDE ZIN?

Zet altijd het LIJDEND VOORWERP vooraan.

VORM 1: Zinnen met meer werkwoorden (met een hulpwerkwoord)

Hulperkwoord in de goede vorm laten staan.Passende vorm van TO BE erachter.Daarachter het voltooid deelwoord van het werkwoord.

Voorbeeld: She can clean the window. THE WINDOW CAN BE CLEANED. (by her)

VORM 2: Zinnen met 1 werkwoord.

➢ Gebruik een vorm van TO BE. (In de tijd van de originele zin)IS / AM / ARE / WAS / WERE

➢ Daarachter het voltooid deelwoord van het werkwoord.

bv: LHO shot JFK.Lijd.Vw. = JFK (naar voren)Verleden tijd van TO BE = WAS.Volt.Dw. van shot = SHOT

JFK was shot by LHO.

OEFENING 21: VERGELIJKENVerander het woord tussen haakjes zodat het past in de zin.

1. I’ll do this for you. It’s the (little) _________________ I could do.

2. Is coke really (sweet) ________________ than orange juice?

3. That is the (big) ___________________ mistake I’ve ever made.

4. The weather was even (bad) ________________ than the day before.

5. This test is much (easy) _____________________ than I expected.

OEFENING 22: LIJDENDMaak de volgende zinnen lijdend.

1.I clean the window.2.Lee Harvey Oswald shot John F Kennedy.3.She can clean the car.4.We congratulated Uncle Ben.5.The teacher should speak English in class.6.We have sold the car.7.Peter cut down the tree.

25

WHO / WHICH / THAT 23(Betrekkelijk Voornaamwoorden)

Dit is de man.Deze zin is nog niet af. Je moet je echt afvragen: Welke man?Er moet dus een bijzin bij om dat duidelijk te maken.In zo’n geval zet je geen komma achter de zin en ga je vertellen welke man je bedoelt:

Dit is de man die ik gisteren zag.

Dit is Brian.Deze zin is af. Het is helemaal duidelijk. Als je er iets bij vertelt is dat gewoon extra (onnodige) informatie. Dat doe je wel met een komma.

Dit is Brian, die ik aardig vind.

Die = Betrekkelijk Vnw.

In het Engels is de keuze tussen THAT / WHICH / WHO.

WHICH hoort bij dingen en dieren.WHO hoort bij mensen.THAT kan op alles en iedereen slaan.

REGEL 1

Als er geen komma staat: THAT altijd goed.

Ook mogelijk: WHICH (bij dieren en dingen) / WHO ( bij mensen)

OEFENZINNENThis is the car ______ I bought yesterday. THAT of WHICHThat is the girl _____ he loves. THAT of WHO

REGEL 2

Als er wel een komma staat:

Alleen de keuze tussen WHICH en WHO.

Dus na een komma: NOOIT THAT

OEFENZINNENThis is my car, ______ I bought yesterday. WHICHThat is my girl, _____ lives in London. WHO

LASTIG VOOR NEDERLANDERS

Dit is de fiets waar ik altijd op rijd.WHERE mag je alleen maar gebruiken bij een PLEK / een PLAATS. Hier niet dusThis is the bike THAT / WHICH I always ride.

WEGLATEN

Als er geen komma staat en er staat een onderwerp achter,

mag je THAT / WHICH / WHO weglaten.

That is the car _______ Peter bought. THAT / WHICH / X

26

MYSELF / THEMSELVES 24

I Myself

You Yourself

He Himself

She Herself

It Itself

We OurselvesYou YourselvesThey Themselves

SOME & ANY 25

SOME = WATGive me some more time, please!

SOME = DE ÉÉN OF ANDEREI saw some woman trying to climb that tree.

ANY in ONTKENNINGEN

SOME wordt ANY in ONTKENNINGEN

I didn't see anyone.

LET OP! hardly, never, rarely, seldom, zijn voorbeelden van “ontkennende woorden”. Hier komt dus any bij

There was hardly any time left!

ANY in VRAGEN In vragen gebruik je vaak ANY

Did you see anyone?

UITZONDERING Als je het antwoord JA op je vraag verwacht: gebruik dan SOME

Would you like some tea?

ANY = WIE DAN OOK / WAT DAN OOK / WAAR DAN OOK / HOE DAN OOK!

Anyone can do this!You can find this plant anywhere!Do it any way you like!Anything is better than this.

Vaak gemaakte fouten:They did it themself.They did it theirself.

Themself / Theirself / Theirselves bestaan gewoon niet.

Zoals bij zoveel woorden (shelf / wolf) wordt SELF in het meervoud SELVES

27

OEFENING 23: BETREKKELIJK VNW (THAT / WHICH / WHO)

Kies uit: that / which / who / X (weglaten)Geef telkens alle mogelijkheden (maximaal 3)

1.This is the car _____ I bought yesterday.

2.That is the girl _____ he loves.

3.That is my new house, _____ I bought yesterday.

4.That is Peter's girlfriend, _____ lives in London.

5.He loves animals, _____ I think is weird.

6.The lady _____ is kissing him is very poor.

7.That is the dog _____ bit my friend.

OEFENING 24: MYSELFVul het passende woord in.

1.You two must stop complaining and do the job ________(you).

2.She hates _________(she) and feels depressed.

3.We will clean _______(we) before we come into the house.

4.I asked them to control ___________(they).

28

OEFENING 25: SOME & ANYGebruik some / any / someone / anyone / something / anything / somewhere / anywhere:

1.He didn’t give me _____ money, but I could find _____thing else.

2. You saw _____ people, but did you recognize (herkennen) ______ of them?

3.This is too difficult. ______ can see that!

4. There isn’t _____ teacher who can tell us what to do.

5. Pease pick ______ card that you want!

6. I heard ______ horrible sound, although (hoewel) I couldn’t see ________.

7._______ of these girls live close to you. The others live in another town.

8. - Where should I go? - You can go _________________ you like!

9. - You can go _________________ you like!

10.He’s ____________________ in that building.

11.He hardly does _________ homework.

29

I / ME / MY / MINE 26(Persoonlijk & Bezittelijk Voornaamwoord)

De meeste van deze woorden kun je uit je hoofd leren. Het gaat om de volgende woorden. Je hebt alles in de 1e en 2e klas al moeten leren.

Ik = I

jij, u = you

hij = he

het = it

wij, we = we

mij = me

jou, je = you

hem = him

haar = her

hen = them

mijn = my

jouw, uw = your

zijn = his

onze = our

(die) van mij = mine

(die) van jou/u = yours

(die) van hem = his

(die) van haar = hers

(die) van ons = ours

(die) van jullie = yours

(die) van hun = theirs

De volgende woorden blijven over. Hier moet je iets aan “snappen”.

Ook deze woorden heb je al in de brugklas moeten leren:

jullie / ons / hun / zij, ze

Jullie = your als het om “bezit” gaat: jullie bal = your ballJullie = you als het niet om “bezit” gaat: Ik zag jullie = I saw you

ons = our als het om “bezit” gaat: ons boek = our bookons = us als het niet om “bezit” gaat: Hij gaf ons een boek = He gave us a book

hun = their als het om “bezit” gaat: hun huis = their househun = them als het niet om “bezit” gaat: Ik gaf hun meer tijd = I gave them more time

zij, ze = she als het enkelvoud is (dus 1 vrouw of meisje) Ze is erg laat = She is very latezij, ze = they als het meervoud is (dus meer mensen of dingen) Ze zijn erg laat = They are very late

Let op:

Wij zeggen vaak hij / zij / haar / zijn tegen beesten en dingen.

De Engelsen niet: dat beest of dat ding is een it.Dus:

De hond likt zijn poot. = The dog licks its paw.

30

AFKORTINGEN VAN WERKWOORDEN 27

De Engelsen korten veel korte werkwoorden af. Soms is het lastig om te zien welk werkwoord het is.

Makkelijk:

're = are

'll = will

've = have

Lastig:

's = is / has

'd = had / would

Je kunt dit leren door het onderwerp hiervoor. (WERKWOORDSVORMEN)Je moet kijken naar het werkwoord dat er achter staat.

Achter IS (een vorm van TO BE) komt een -ING VORM.

Achter HAS / HAD (vormen van HAVE) komt een VOLTOOID DEELWOORD.

Achter WOULD (een gewoon HULPWERKWOORD) komt het HELE WERKWOORD.

He's going away. IS

He's walked really far. HAS

He'd like to see you. WOULD

He'd found a nice house. HAD

He'd always listen to the radio. WOULD

31

OEFENING 26: BEZITTELIJK VNW.

1.This is your cat. (Die van mij) is over there.

2. I think this pen is (van jou).

3. Is (zij) (jouw) sister?

4. This car is beautiful, but have you seen (die van hem)?

5.Are (zij) in London this week?

6. These suitcases are (van jou).

7.Are (jullie) parents very nice?

8. These books are (van jullie).

9.Where is (die van hem)?

10. I’m sure that this clock is (van ons).

11. (Hij) came to (mij) the next day.

12.Here’s your chair. (Die van haar) is over there.

13. (Haar) father came to (ons) and told (ons) that (wij) should stay in (ons) house.

14. (Het) is certainly (mijn) money.

OEFENING 27: AFKORTINGEN VAN WERKWOORDENMaak van iedere afkorting een werkwoord.

1. He'll help you.

2. We'd never do that!

3. They're very tired.

4. She's coming tomorrow.

5. He'd just finished his lunch.

6. He's opened the door.

32

HOOFDLETTERS 28

In het Engels krijg je overal hoofdletters waar ze in het Nederlands ook staan.

Bijvoorbeeld:

NAMEN My name is John Smith.

LANDEN I live in England.

De Engelsen gebruiken op een paar plekken hoofdletters waar wij dat niet doen:

ik = I (altijd hoofdletter) We went to England and I had a great time!

Nationaliteiten en Talen:I speak English.

I am Dutch.

Dagen

Monday Friday

Tuesday Saturday

Wednesday Sunday

Thursday

Maanden

January May September

February June October

March July November

April August December

OEFENING 28: HOOFDLETTERSVertaal de volgende zinnen.

1.Hij werkt op zaterdag en ik werk op donderdag.2.Die engelse vrouw spreekt nederlands.3.In juli en oktober is de winkel dicht.

33

TIJDEN (TEG.TIJD DUURVORM & O.T.T.) 29

Waarom hebben Nederlanders moeite met (sommige) Engelse tijden?

NEDERLANDS: Hij logeert elke zaterdag bij zijn oom.

NEDERLANDS: Waar logeert hij elke zaterdag?

FOUT ENGELS: He is staying with his uncle every Saturday.

FOUT ENGELS: Where is he staying every Saturday?

GOED ENGELS: He stays with his uncle every Saturday.

GOED ENGELS: Where does he stay every Saturday?

He stays at home every Saturday / Where does he stay every Saturday:

Het is een gewoonte.

He is staying with his uncle now / He is staying with his uncle tomorrow:

Het gebeurt nu of het gaat gebeuren (volgens afspraak)

REGEL 1:

Als iets een gewoonte is gebruik je nooit –ING

Je gebruikt dan gewoon de stam van het werkwoord.

Na he/she/it volgt (E)S

REGEL 2:

Als iets nu gebeurt, of er is een afspraak gebruik je is/are/am + ING

34

TIJDEN (VERL.TIJD DUURVORM & O.V.T.) 30

NEDERLANDS:

Hij was nog bezig toen ik hem vanmorgen zag. Hij deed de afwas (was de afwas aan het doen) toen ik binnen kwam

FOUT ENGELS:

He was still busy when I saw him this morning. He did the washing-up when I came in.

GOED ENGELS:

He was still busy when I saw him this morning. He was doing the washing-up when I came in.

He was still very busy when I saw him this morning. He _________ (do) the washing-up when I ________ (come) in.

REGEL:

Duurvorm verleden tijd = I was walking / She was hoping / He was flying / We were working

Wanneer gebruik je deze tijd?

Meestal in combinatie met de Past Simple (OVT) om aan te geven dat iets aan de gang was op een bepaald moment in het verleden

TIP 1: Je kunt werkwoorden in deze tijd vaak vertalen met dewoorden “AAN HET ….” erbij.

TIP 2: Wat in de ING-vorm staat duurt langer dan wat in de gewone verleden tijd staat.

Voorbeeld: He was still very busy when I saw him this morning. He was doing the washing-upwhen I came in.

Uitleg: Hij “was bezig”met de afwas (was de afwas “aan het” doen) op het moment dat ik hem zag.

35

OEFENING 29: TIJDEN (TEG.TIJD DUURVORM & O.T.T.)Vertaal de volgende zinnen.

Hij vertelt me elke avond een verhaal.

Vertelt hij je elke avond een verhaal?

Waar gaan ze elke dag naar toe?

OEFENING 30: TIJDEN (VERL.TIJD DUURVORM & O.V.T.)Vertaal de volgende zinnen.

1 Las hij de krant toen je hem ontmoette?

2 Ze rende toen ik haar zag.

3 Jij was je computer aan het maken (=fix)

4 Hij schrok (startled)toen hij zijn vriendin ontdekte (=to discover).

5 Hij huilde (was aan het huilen) toen ze hem riep (=call).

6 Onderbraken (=interrupt) ze jou toen je aan het spelen was?

7 Ik checkte net mijn mail toen het ongeluk gebeurde.

36

DE ANTWOORDENOEFENING 1A: VRAGEN

1.Did Peter clean the floor?2.Does Mary believe in Santa Claus?3.Does he put the car in the garage?4.Will I (you) come home?5.Did he see her?

6.Does she watch tv every day?7.Would he like to meet you?8.Did he go home early?9.Do they visit her every week?

10.Is she leaving tonight?

OEFENING 1B: VRAGEN

1. Where does he live?2. When did she come to London?3. How did he go to London?

OEFENING 2: ONTKENNEN

1. Peter didn't see the car.2. Mary doesn't believe in Santa Claus.3. John must not (mustn't) stay away.4. They didn't depart at 2 o’clock.5. We couldn't go now.6. She doesn't go there once a week.7. My friends don't live in London.8. John doesn't take her home every Friday.9. He didn't ask us a question.

10. He hasn't lived here before.

OEFENING 3: KORTE ANTWOORDEN

1. No, he didn't.2. Yes, she does.3. Yes, he must.

4. No, they didn't.5. Yes, I can.6. No, he shouldn't.

OEFENING 4: QUESTION TAGS

1.don't you?2.does she?3.can't they?4.can she? (hardly =

negatief)

5.didn't he?6.wasn't he?7.shall we?8.will you?

OEFENING 5: TOO

1.too2.to3.too

4.to5.to6.too

7.too / to

37

OEFENING 6: WERKWOORDSVORMEN

1.works / worked2.worked3.work

4.working5.work6.works / worked

7.working8.work / worked

OEFENING 7A: TIJDEN 1

1.I walked quite a distance yesterday. (afgesloten)2.I have played the piano for 5 years. (nog bezig)3.I played football for 10 years. (afgesloten)4.I found your keys yesterday. (afgesloten)5.She has played volleyball since she was seven. (nog bezig)6.I haven't seen you for a very long time. (nog bezig)7.My grandma died in 1980. (afgesloten)

OEFENING 7B: TIJDEN 2

1. has …. known2.Did … live

3. has had4.did …. know

OEFENING 8: VERBINDEN

1.He is a 6-year-old boy.2.This book is suitable for all 12-year-olds.3.It is a 300-page book.4.It is a 2-day trip.

OEFENING 9A: VOLGORDE

1. Columbus discovered America in 1492. (Plaats & tijd aan het einde. Plaats voor tijd)

2. The pupils were standing in front of the classroom during the first lesson.(Plaats & tijd aan het einde. Plaats voor tijd)

3. He drank a coke in the pub yesterday.(Plaats & tijd aan het einde. Plaats voor tijd)

4. When the evening comes we drink a lot.(Eerst Onderwerp dan Gezegde)

5. If you look very well, you can see Tower Bridge.(Eerst Onderwerp dan Gezegde)

OEFENING 9B: VOLGORDE

1. Tonight we are going to watch a good movie.2. They will meet us in front of the station tomorrow.3.My mum is going to try to send a present to London next month.4.He always tells me everything.

38

OEFENING 10: 'S BIJ PERSONEN (GENITIVE)

1. He is my friend’s father.2. That is her mother’s sister.

3. That is Cathy’s house.4. Peter’s car is much better.

OEFENING 11: THIS THAT THESE THOSE

1.this (enkelvoud + dichtbij)2.that (enkelvoud + ver weg)3.these (meervoud + dichtbij)4.those (meervoud + ver weg)5.these (meervoud + dichtbij)6.this (enkelvoud + dichtbij)7.that (enkelvoud + ver weg)8.those (meervoud + ver weg)

9.this (enkelvoud + dichtbij)10.those (meervoud + ver weg)11.this (enkelvoud + dichtbij)12.these (meervoud + dichtbij)13.those (meervoud + ver weg)14.these (meervoud + dichtbij)15.that (enkelvoud + ver weg)16.this (enkelvoud + dichtbij)

OEFENING 12: A / AN

1. a (new klinkt als medeklinker)2. a – a (teacher klinkt als medeklinker - secret klinkt als medeklinker)3. a (”Joe”ropean klinkt als medeklinker)4. an(”EF”-16 klinkt als klinker)5. an – a (OUr klinkt als klinker - house klinkt als medeklinker))

OEFENING 13: MEERVOUD

1.stories2.plays3.wolves4.roofs

5.cargoes6.pianos7.aircraft8.valleys

9.partenses (onzinwoord)10.IEDs

OEFENING 14: OFF

1. off2. of3. of

4. off5. of6. of

7. off

OEFENING 15: THAN

1. than2. then

3. then4. than

5. than

OEFENING 16: LIFE

1. lives (lived)2. life

3. lives4. live

5. live6. live

39

OEFENING 17: MUCH of MANY

1. many / much (people = mv / money = ev)2. many / much (children = mv / food = ev)3. much / much (verwijst naar niets / verwijst naar niets)4. many / much (presents = mv / verwijst naar niets)

OEFENING 18: LITTLE / FEW

1. few (people = mv)2. little (patience = geduld = ev)3. little / few (money = ev / things = mv)4. little / few (verwijst naar niets (algemeen) / days = mv)5. few / few (problems = mv / kids = mv)

OEFENING 19: THEIR

1. their2. there3. They're

4. There5. They're6. They're / their / there

OEFENING 20: BIJWOORD

1. expensive / carelessly / young2. handsome / efficiently / old3. fast4. well

5. wonderful6. beautifully7. angrily

OEFENING 21: VERGELIJKEN

1. least (the .... little/less/least)2. sweeter (than)3. biggest (the)4. worse (than.... bad/worse/worst)5. easier (than.... y wordt ie)

OEFENING 22: LIJDEND

1. The window is cleaned (by me).2. JFK was shot by LHO.3. The car can be cleaned (by her).4.Uncle Ben was congratulated (by us).5. English should be spoken in class (by the teacher).6.The car has been sold (by us).7. The tree was cut down by Peter.

OEFENING 23: BETREKKELIJK VNW (THAT / WHICH / WHO)

1. that / which / X2. that / who / X3. which

4. who5. which6. that / who

7. that / which

40

OEFENING 24: MYSELF

1. yourselves2. herself3. ourselves4. themselves

OEFENING 25: SOME & ANY

1.any / some(thing)2. some / any3.Anyone4.any

5.any6. some / anything7.Some8.anywhere

9. somewhere10.any

OEFENING 26: BEZITTELIJK VNW.

1.Mine2.yours3. she / your4.his5. they6.yours

7. your8. yours9.his

10. ours11.He / me12.Hers

13.Her / us / us / we / our

14. It / my

OEFENING 27: AFKORTINGEN VAN WERKWOORDEN1. will2. would (do = hele werkwoord)3. are4. is (coming = ing vorm)5. had (finished = voltooid deelwoord)6. has (opened = voltooid deelwoord)

OEFENING 28: HOOFDLETTERS

1. He works on Saturday(s) and I work on Thursday(s).2. That English woman speaks Dutch.3. In July and October the shop is closed.

OEFENING 29: TIJDEN (TEG.TIJD DUURVORM & O.T.T.)Vertaal de volgende zinnen.

1. He tells me a story every night. 2. Does he tell you a story every night?3. Where do they go every day?

OEFENING 30: TIJDEN (VERL.TIJD DUURVORM & O.V.T.)

1 Was he reading the paper when you met him?2 She was running when I saw her.3 You were fixing your computer.4 He startled when he discovered his girlfriend.5 He was crying when she called him.6 Did they interrupt you when you were playing?7 I was just checking my mail when the accident happened.

41

CATEGORIE 3 NEW

UITLEG BIJ VOCABULAIRE LIJSTEN CATEGORIE 3 – NEW:

Gehaald uit: • Eindexamens en herexamens VMBO TL – 2011 t/m 2014 (8 examens)• Uit teksten en uit vragen en antwoorden.• Een aantal woorden wordt random herhaald.

Indeling: Kolom 1 = Engels woord Kolom 2 = NL vertaling(en) Kolom 3 = grammaticale functie Kolom 4 = NL woord dat er erg op lijkt en hetzelfde betekent.

Wat moet je met de verschillende kolommen? Kolom 1 en 2 zijn vanzelfsprekend. Dit is de te leren informatie voor een SO. Kolom 3: om tijdens SO’s dingen te voorkomen als: FINE = prima. Er staat dan in

het SO: “FINE (znw)” en dan verwacht ik dus BOETE. Kolom 4: Dit woord wil ik niet als antwoord bij een SO hebben.

Bij het SO: Er hoeft maar één goede vertaling gegeven worden van het gevraagde woord. Dit mag een ander woord zijn dan in de lijst. (Is wel riskant) Het moet kloppen met de functie van het woord als dat in het SO erbij staat. De vertaling mag geen woord uit de laatste kolom zijn.

43

CATEGORIE 3 - 1 - NEW

1. invade binnenvallen ww 2. utilise gebruiken ww 3. contradict tegenspreken ww 4. patience geduld znw 5. universe heelal znw universum 6. essential belangrijk, cruciaal bnw essentieel 7. witness getuige znw 8. encouragement aanmoediging znw 9. grief verdriet znw

10. bin vuilnisbak znw 11. citizen burger znw 12. disorder kwaal, stoornis znw 13. mayor burgemeester znw 14. reward beloning znw 15. latter (the) laatstgenoemde znw 16. confirm bevestigen ww 17. agree mee eens zijn ww 18. respond antwoorden, reageren ww 19. thought gedachte znw 20. tender teer bnw 21. grieve treuren ww 22. survive overleven ww 23. treat behandelen ww 24. disappear verdwijnen ww 25. appropriate gepast, geschikt bnw 26. deny ontkennen ww 27. issue kwestie znw 28. lavatory toilet znw 29. liquid vocht znw 30. charge aanvallen, in rekening brengen ww 31. fertile vruchtbaar bnw 32. crew bemanning znw 33. moreover bovendien sig 34. thrive bloeien ww 35. purpose doel znw 36. cause veroorzaken ww 37. severe streng, zwaar bnw 38. root wortel znw 39. pattern patroon znw 40. pronounce uitspreken ww 41. declare verklaren ww 42. beware of oppassen voor ww 43. cereal ontbijtgranen, cornflakes znw 44. solution oplossing znw 45. exposure blootstelling znw

44

Norbert

Typewritten Text

utiliseren

CATEGORIE 3 - 2 – NEW 1. pneumonia longontsteking znw pneumonie 2. consist of bestaan uit ww 3. if only was het maar zo dat sig 4. disrupt verstoren ww 5. apologise verontschuldigen ww 6. judgment beoordeling znw

7. controversial omstreden, men is het er niet over eens bnw controversieel

8. additionally extra, toegevoegd bw 9. rude grof bnw

10. suitable geschikt bnw 11. transparent doorzichtig bnw transparant 12. leaflet folder, flyer znw

13. commit yourself jezelf verplichten, jezelf vastleggen ww

14. magazine tijdschrift znw 15. performance optreden, voorstelling, prestatie znw 16. likely waarschijnlijk bw 17. release vrijlaten, loslaten ww 18. apply toepassen ww 19. unless tenzij sig 20. courage moed znw 21. employ in dienst hebben, gebruiken ww 22. failure mislukking, falen znw 23. voluntary vrijwillig znw 24. even though hoewel, ook al sig 25. remains overblijfselen znw 26. nocturnal nacht- bnw 27. demonstrate laten zien ww demonstreren 28. conduct uitvoeren ww 29. raise omhoog halen ww 30. aware bewust bnw 31. sanity geestelijke gezondheid znw 32. wary behoedzaam, voorzichtig bnw 33. orbit baan om de aarde znw 34. support ondersteunen ww 35. vital essentieel, belangrijk bnw 36. encourage aanmoedigen ww 37. fever koorts znw 38. according to volgens vz 39. territory gebied znw territorium 40. pronunciation uitspraak znw

41. endure doorstaan, verdragen, doormaken ww

42. curse vervloeken ww 43. unscathed ongedeerd, onbeschadigd bnw 44. devoted toegeweid bnw 45. prosecution vervolging (gerechtelijk) znw 45


1. competitor concurrent znw 2. chore karwei znw 3. just as net zoals sig 4. fellow mede- bnw 5. depend on afhankelijk zijn van ww 6. aware bewust bnw 7. combat strijd, gevecht znw

8. rather than in plaats van, eerder dan, liever dan sig

9. hasty haastig bnw 10. sensitive gevoelig bnw sensitief 11. enable in staat stellen, mogelijk maken ww 12. provide leveren ww 13. impress imponeren, indruk maken op ww 14. phrase zinsdeel znw frase 15. bewitched betoverd bnw 16. float drijven ww 17. generous vrijgevig bnw genereus 18. tabloid roddelkrant znw 19. underestimate onderschatten ww 20. multiply vermenigvuldigen ww 21. appointment afspraak znw 22. discourage ontmoedigen ww 23. several verschillende, enkele, meerdere bnw 24. public openbaar bnw publiek 25. nevertheless niettemin, toch sig 26. former voormalig bnw 27. as soon as zodra sig 28. regret spijt hebben van ww 29. myth mythe, verzonnen verhaal znw 30. decorate versieren ww decoreren 31. self-esteem eigenwaarde, zelfwaardering znw 32. entirely helemaal bw 33. plain duidelijk bnw 34. dominated overheerst bnw gedomineerd 35. arch boog znw 36. twist draaien ww 37. contrast tegenstelling znw contrast 38. confirm bevestigen ww 39. regulation regelgeving, regels znw regulatie 40. mourn rouwen ww 41. investigate onderzoeken ww 42. environment omgeving, milieu znw 43. weigh wegen ww 44. either .. or ... of .... of .... sig 45. usually gewoonlijk bw

46


1. equal gelijk bnw 2. robbery beroving, overval znw 3. community gemeenschap znw 4. compensation schadevergoeding znw compensatie 5. prefer voorkeur geven, verkiezen ww prefereren 6. disappoint teleurstellen ww 7. accuse beschuldigen ww 8. join lid worden van, zich aansluiten bij ww 9. circumstance omstandigheid znw

10. expand uitbreiden ww 11. fuel van brandstof voorzien, voeden ww 12. former (the) eerstgenoemde znw 13. intention bedoeling znw 14. currently op dit moment, huidig bw 15. likely waarschijnlijk bw 16. restrict beperken ww 17. equipment apparatuur, uitrusting znw 18. deter afschrikken, wegjagen ww 19. settle for genoegen nemen met ww 20. as opposed to in tegenstelling tot, in plaats van sig 21. purpose doel znw 22. wire draad znw 23. approach naderen ww 24. disarm ontwapenen ww 25. guardian voogd znw 26. discouragement ontmoediging znw 27. summary samenvatting znw 28. alter veranderen ww 29. appeal aantrekkingskracht znw 30. devotion toewijding, trouw znw 31. forward naar voren vz 32. widespread overal verspreid bnw 33. sense voelen ww 34. injure verwonden ww 35. female vrouwelijk bnw 36. competitive concurrerend bnw competitief 37. progress vooruitgang znw progressie 38. indulge in zich overgeven aan ww 39. grain korreltje, graan znw 40. member lid znw 41. ongoing voortgaand, nog steeds bezig bnw 42. suspend schorsen, ophangen ww 43. horrified geschokt bnw 44. solemn ernstig bnw 45. available beschikbaar bnw

47


1. cause veroorzaken ww 2. evidence bewijs znw 3. faith geloof, vertrouwen znw 4. probability waarschijnlijkheid znw 5. spouse echtgenoot znw 6. briefly kort bw 7. quarrel ruzie znw 8. stroke hersenbloeding znw 9. tranquilizer kalmerend middel znw

10. refuse weigeren ww 11. ought to zou moeten, behoort te ww 12. author schrijver znw auteur 13. touch aanraken ww 14. advance vooruit gaan, naderen ww 15. assume aannemen, veronderstellen ww 16. commit plegen ww

17. reminisce herinneringen ophalen, nagenieten ww

18. instead of in plaats van sig 19. deliver leveren, bezorgen ww 20. artificial kunstmatig bnw artificieel 21. although hoewel sig 22. moreover bovendien sig 23. concept begrip, idee znw concept 24. appreciate waarderen ww apprecieren 25. translate vertalen ww

26. proper echte, zoals het hoort, behoorlijke bnw

27. terrified heel bang bnw 28. though hoewel, echter sig 29. tear scheuren ww 30. affect beïnvloeden ww 31. capital city hoofdstad znw 32. extraordinary bijzonder, buitengewoon bnw 33. clash botsen ww 34. bright helder, slim bnw 35. cage kooi znw 36. sore pijn bnw 37. extended uitgebreid, verlengd bnw 38. track spoor znw 39. reoffend opnieuw een misdaad plegen ww 40. convict veroordeelde, gevangene znw 41. fragile kwetsbaar, breekbaar bnw fragiel 42. innovative vernieuwend bnw innovatief 43. upset van streek, overstuur bnw 44. pavement stoep, trottoir znw 45. husband man, echtgenoot znw

48


1. wander rondlopen ww 2. throughout door de hele, overal vz 3. destination bestemming znw 4. praise prijzen ww 5. former (the) eerstgenoemde znw 6. rely on vertrouwen op ww 7. remarkable opmerkelijk, bijzonder bnw 8. maritime zee- bnw maritiem 9. accuse beschuldigen ww

10. according to volgens vz 11. elevated verhoogd bnw 12. disappoint teleurstellen ww 13. timid verlegen bnw timide 14. retire met pensioen gaan ww 15. threat bedreiging znw 16. wilful moedwillig, met opzet bnw 17. revolt opstand znw 18. scenery natuurschoon, landschap znw 19. harsh hard, ongenadig bnw 20. tribe stam znw 21. rapid snel bnw 22. backlash terugslag, verzet znw 23. moderate gematigd bnw 24. tough sterk, taai bnw 25. however echter, maar, toch sig 26. sincere oprecht bnw 27. starving hongerend bnw 28. inquiry inlichtingen znw 29. skill vaardigheid, talent znw 30. traumatise een trauma geven ww traumatiseren 31. intricate ingewikkeld bnw 32. whale walvis znw 33. expect verwachten ww 34. average gemiddeld bnw

35. global mondiaal, over de hele wereld bnw globaal

36. ceasefire staakt-het-vuren znw

37. averse to afkerig van, niet houden van bnw

38. oblivious onbewust bnw 39. peer pressure groepsdruk znw 40. repress onderdrukken ww 41. odd vreemd bnw 42. subtract (math) aftrekken ww 43. convince overtuigen ww 44. attraction aantrekkelijkheid znw attractie 45. complicated ingewikkeld bnw

49


1. usually gewoonlijk bw 2. flee vluchten ww 3. dozens of tientallen znw 4. take for granted als vanzelfsprekend aannemen ww 5. safeguard veiligstellen, beschermen ww 6. exclusion uitsluiting znw 7. divide verdelen ww 8. random willekeurig bnw 9. adult volwassen bnw

10. recognise herkennen ww 11. inhospitable onherbergzaam, ongastvrij bnw 12. ultimately uiteindelijk bw 13. fund financieren ww 14. lack missen ww 15. aware bewust bnw 16. ironically spottend, ironisch bw 17. undermine ondermijnen, tegenwerken ww 18. dedicate wijden aan ww 19. underground metro znw 20. coincidence toeval znw 21. employer werkgever znw 22. suburb buitenwijk znw 23. conscience geweten znw 24. delicate teer bnw delicaat 25. apply for aanmelden voor, solliciteren ww 26. decline verminderen, weigeren ww 27. initiator initiatiefnemer znw initiator 28. rush haasten ww 29. similar gelijksoortig, ongeveer gelijk bnw 30. affordable betaalbaar bnw 31. clumsiness onhandigheid znw 32. cargo lading, vracht znw 33. unemployment werkeloosheid znw 34. avoid vermijden ww 35. distinct duidelijk verschillend bnw distinct 36. riot rel, opstand znw 37. treason verraad znw 38. harbour haven znw 39. mainly voornamelijk bw 40. tale verhaal znw 41. disappointed teleurgesteld bnw 42. tiny heel klein bnw 43. few weinig bnw 44. pence pennies (geld) znw 45. anxiety angst, bezorgdheid znw

50


1. criminal misdadiger znw crimineel 2. leather leer znw 3. therefore dus, daarom, zodoende sig 4. comparison vergelijking znw 5. intriguing boeiend, fascinerend bnw intrigerend 6. resident bewoner, inwoner znw resident 7. environment omgeving, milieu znw 8. refurbish opknappen, renoveren ww 9. evidence bewijs znw

10. awareness bewustzijn znw 11. argue ruzie maken, beargumenteren ww 12. appoint aanstellen, baan geven ww 13. describe beschrijven ww 14. paranoia achtervolgingswaan znw paranoia 15. cub jong, welp znw 16. bowl schaal znw 17. condition staat, toestand, voorwaarde znw conditie 18. gadget apparaatje znw gadget 19. cruelty wreedheid znw 20. ludicrous belachelijk bnw 21. consequently dus, daarom, zodoende sig 22. branch tak znw 23. sting steken, prikken ww 24. massacre uitmoorden, afslachten ww 25. opinion mening znw opinie 26. pursue achtervolgen ww 27. inner binnen- bnw 28. relief opluchting znw 29. inadequate onvoldoende, ontoereikend bnw inadequaat 30. mend repareren ww 31. similarity gelijkenis, overeenkomst znw 32. account for verklaren ww 33. parents ouders znw 34. suggest voorstellen ww suggereren 35. submarine onderzeeër, duikboot znw 36. PE gymnastiek znw 37. ignorant onwetend bnw 38. charity liefdadigheid znw 39. exclude uitsluiten ww 40. harvest oogst znw 41. whether of vg 42. neglect verwaarlozen ww 43. contain bevatten ww 44. crowd menigte znw 45. wealth rijkdom znw

51


1. jar pot znw 2. improve verbeteren ww 3. minor kleine, onbelangrijke bnw 4. inwards van binnen bnw 5. effort poging, moeite znw 6. nevertheless niettemin, toch sig 7. ditch greppel, sloot znw 8. accompany begeleiden ww 9. restrict beperken ww

10. gorgeous prachtig bnw 11. refer verwijzen ww refereren 12. negotiate onderhandelen ww 13. enrage kwaad maken ww 14. unlike in tegenstelling tot sig 15. equal gelijk bnw 16. capture vangen ww 17. obvious duidelijk bnw 18. adversity tegenslag znw 19. sense gevoel, zintuig znw 20. honour eer znw 21. civil rights burger rechten znw 22. prosthetic kunst (been/arm..) bnw 23. attractive aantrekkelijk bnw attractief 24. store (ww) opslaan ww 25. species (dier)soort znw species 26. common gewoon, vaak voorkomend bnw

27. not to mention laat staan, om maar niet te spreken over sig

28. duty plicht znw 29. width breedte znw 30. prone to vatbaar voor bnw 31. reduce verminderen ww reduceren 32. deceive bedriegen ww 33. confidence (zelf)vertrouwen znw 34. barely nauwelijks bw 35. crack down on hard optreden tegen ww 36. hostage gijzelaar, gegijzelde znw 37. moan kreunen, klagen ww 38. civilian burger znw 39. raw rauw bnw 40. acid zuur znw 41. competition concurrentie znw 42. similar gelijksoortig, ongeveer gelijk bnw 43. alter ego andere ik, pseudoniem, avatar znw alter ego 44. reward belonen ww 45. confused verward bnw

52


1. even though hoewel, ook al sig

2. enforce afdwingen, opleggen, zorgen dat iets gebeurt ww

3. bless zegenen ww 4. wages loon znw 5. injury blessure, verwonding znw 6. related verbonden (als familie) bnw gerelateerd 7. burden last znw 8. sensible verstandig bnw 9. without zonder vz

10. reply antwoord znw 11. attract aantrekken, lokken ww 12. paradox (schijnbare) tegenstelling znw paradox 13. interruption onderbreking znw 14. coward lafaard znw 15. crush verpletteren ww 16. vendor verkoper znw 17. contradict tegenspreken ww 18. drown verdrinken ww 19. pretend doen alsof ww 20. expel wegsturen ww 21. urban stedelijk bnw 22. trade handel znw 23. pretend doen alsof ww 24. equivalent gelijkwaardig, soortgelijk bnw equivalent 25. seed zaad znw 26. annoyed geërgerd, boos bnw 27. convinced overtuigd bnw 28. tense gespannen bnw 29. arguably misschien wel, aantoonbaar bw 30. treatment behandeling znw 31. enjoy genieten van ww 32. as opposed to in tegenstelling tot, in plaats van sig 33. nauseous misselijk bnw 34. regard beschouwen, zien als ww 35. infectious besmettelijk bnw 36. driving licence rijbewijs znw 37. audience publiek znw 38. commit plegen ww 39. often vaak bw 40. recipe recept znw 41. scientist wetenschapper znw 42. whereas terwijl, daarentegen sig 43. council gemeenteraad znw 44. concern bezorgdheid znw 45. as a result dus, daardoor, als gevolg daarvan sig

53


1. main hoofd- bnw 2. deceive bedriegen ww 3. latter (the) laatstgenoemde znw 4. describe beschrijven ww 5. haunt spoken ww 6. poison vergif znw 7. protect beschermen ww 8. annoying vervelend bnw 9. troubled verontrust bnw

10. profit winst znw profijt 11. require vereisen, nodig hebben ww 12. involve met zich meebrengen ww 13. worn out versleten bnw 14. ingenious vindingrijk, vernuftig bnw ingenieus 15. slaughter slachten ww 16. hesitant twijfelend, aarzelend bnw 17. reluctant onwillig, met tegenzin bnw 18. assessment beoordeling, evaluatie znw assessment 19. varied gevarieerd, verschillend bnw 20. assess beoordelen, evalueren ww 21. village dorp znw 22. delay vertragen ww 23. at least tenminste sig 24. swap inwisselen, ruilen ww 25. consider overwegen, er over denken ww 26. despite ondanks sig 27. hideous afschuwelijk bnw 28. disaster ramp znw 29. habitat woongebied znw habitat 30. distressed verdrietig bnw 31. notify laten weten, mededelen ww 32. permit toestaan ww 33. tackle aanpakken ww 34. nightmare nachtmerrie znw 35. infidelity ontrouw znw 36. offence overtreding, belediging znw 37. replace vervangen ww 38. contradict tegenspreken ww 39. account verslag znw 40. fur bont znw

41. baffled verward, perplex, met stomheid geslagen bnw

42. fret about piekeren ww 43. abandon achterlaten, in de steek laten ww 44. fear angst znw 45. event gebeurtenis znw event

54

Norbert

Typewritten Text

account


1. degree diploma znw 2. drop (laten) vallen, dalen ww 3. deer hert znw 4. sufficient genoeg, voldoende bnw sufficient 5. accuse beschuldigen ww 6. supply leveren ww 7. burial begrafenis znw 8. urge aandringen ww 9. traffic warden parkeerwachter znw

10. gravity zwaartekracht znw 11. add toevoegen ww 12. promote bevorderen, steunen ww promoten 13. admit toegeven, toelaten ww 14. request verzoek, aanvraag znw 15. sacrifice opofferen ww 16. labour werk, arbeid znw 17. steep steil bnw 18. fond of gek op, dol op bnw 19. alert waarschuwen ww alert 20. accessible toegankelijk bnw 21. pardon vergeving znw 22. privileged bevoorrecht bnw 23. stitch naaien ww 24. award prijs znw 25. encounter ontmoeting znw 26. ban verbieden ww bannen 27. trigger starten, activeren ww 28. insure verzekeren ww 29. suitable geschikt bnw 30. alleviate verlichten, verzachten ww 31. wheat tarwe znw 32. unite verenigen ww 33. committee commissie, comité znw 34. autumn herfst znw 35. stereotype cliché znw stereotype 36. abroad in het buitenland bw

37. as opposed to in tegenstelling tot, in plaats van sig

38. reason reden znw 39. obvious duidelijk bnw

40. propose voorstellen, ten huwelijk vragen ww

41. venture onderneming (met risico) znw 42. breathe ademen ww 43. measure maatregel znw 44. employee werknemer znw 45. community service taakstraf znw

55


1. opportunity kans, mogelijkheid znw 2. celebrate vieren ww 3. enterprising ondernemend bnw 4. subject onderwerp znw 5. coverage bereik (van mobiel netwerk bv.) znw 6. trunk boomstam, slurf, kofferbak znw 7. characteristic eigenschap znw karakteristiek 8. scatter verspreiden ww 9. behaviour gedrag znw

10. aid hulp znw 11. waste afval znw 12. determined vastbesloten, resoluut bnw 13. disabled gehandicapt bnw 14. orphan wees znw

15. on a shoestring met weinig geld, op een laag budget bnw

16. chest borstkas, kist znw 17. fatal dodelijk bnw fataal 18. intruder indringer znw 19. destroy vernietigen, slopen ww 20. naval van de marine bnw 21. amazing verbazend bnw 22. rare zeldzaam bnw 23. bastion bolwerk, fort znw bastion 24. impaired verzwakt, beschadigd bnw 25. consequently dus, daarom, zodoende sig 26. beg smeken, bedelen ww 27. extinct uitgestorven bnw 28. possess bezitten ww 29. sleep rough dakloos zijn ww 30. jaw kaak znw 31. ward ziekenzaal, afdeling znw 32. grateful dankbaar bnw 33. genuine oprecht, echt bnw 34. increase vergroten ww 35. miraculous wonderbaarlijk bnw miraculeus 36. theft diefstal znw 37. properly zoals het hoort, goed, juist bw 38. resilient veerkrachtig, kan tegen een stootje bnw 39. boldness brutaliteit, lef znw 40. investment investering znw 41. major groot, belangrijk bnw 42. convince overtuigen ww 43. determination vastberadenheid znw 44. oppress onderdrukken ww 45. worthwhile de moeite waard bnw

56


1. century eeuw znw 2. unless tenzij sig 3. liable aansprakelijk, verantwoordelijk bnw 4. definitely zeker, zonder twijfel bw 5. canny slim bnw 6. anxious angstig, bezorgd bnw 7. adolescent puber znw adolescent 8. achieve bereiken ww 9. weight gewicht znw

10. ignore negeren ww 11. alike op elkaar lijkend bnw 12. drawback nadeel, keerzijde znw 13. noun zelfstandig naamwoord znw 14. required nodig, vereist bnw 15. quite nogal bw 16. honesty eerlijkheid znw 17. however echter, maar, toch sig 18. stretch rekken ww 19. attitude houding znw attitude 20. significant belangrijk, zinvol bnw significant 21. ordinary gewoon bnw 22. cure genezing znw 23. vicious gemeen, wreed bnw 24. describe beschrijven ww 25. deny ontkennen ww 26. parcel pakketje znw 27. curve bocht znw 28. asylum asiel znw 29. adjustment aanpassing znw 30. likely waarschijnlijk bw 31. connect verbinden ww 32. reduction verlaging, vermindering znw reductie 33. worship aanbidden ww 34. desirable gewenst, veelgevraagd, begeerd bnw 35. cattle vee znw 36. confuse verwarren ww 37. undo ongedaan maken ww 38. consent instemming, goedvinden znw 39. delay vertraging znw 40. plenty of genoeg, veel bnw 41. even though hoewel, ook al sig 42. all the rage een grote rage, heel populair bnw 43. track volgen ww tracken 44. wind-up grap, in de maling nemen znw 45. tension spanning znw

57


1. blackmail chantage znw 2. compete strijden tegen, concurreren ww 3. certain zeker bnw 4. barrel ton, vat znw 5. waste verspillen ww 6. host gastheer znw 7. disappear verdwijnen ww 8. senseless onzinnig bnw 9. blow blazen ww

10. voyage reis znw 11. beak snavel znw 12. boost sterker maken ww boost 13. hourly per uur bnw 14. supposedly men zegt dat bw 15. notice merken ww 16. greed hebzucht, gulzigheid znw 17. consequently dus, daarom, zodoende sig 18. mercy genade znw 19. resistant bestand tegen bnw resistent 20. preference voorkeur znw preferentie 21. reduce verminderen ww reduceren 22. intervene tussenbeide komen ww 23. tuition les, onderwijs znw 24. deceit bedrog znw 25. attempt poging znw 26. plot verhaallijn znw plot 27. faint zwak bnw 28. threaten bedreigen ww 29. tremble trillen, beven ww 30. opportunity kans, mogelijkheid znw 31. torture martelen ww 32. involved in betrokken bij bnw

33. embarrassed in verlegenheid gebracht, beschaamd bnw

34. enthuse enthousiast maken ww 35. benefit voordeel znw benefiet 36. replicate kopiëren ww repliceren 37. ability vermogen, talent znw 38. feast feestmaal znw 39. despair wanhoop znw 40. division verdeling znw 41. syllable lettergreep znw syllabe 42. for example bijvoorbeeld sig 43. rehabilitation herstel znw rehabilitatie 44. while terwijl, hoewel sig 45. headline krantenkop znw

58


1. precaution voorzorgsmaatregel znw 2. reduce verminderen ww reduceren 3. instead of in plaats van sig 4. disturbing verontrustend, zorgwekkend bnw 5. maintain volhouden, onderhouden ww 6. withdraw terugtrekken ww 7. wrist pols znw 8. envious jaloers, afgunstig bnw 9. zealous ijverig bnw

10. equal gelijk bnw 11. attention aandacht znw attentie 12. increase vergroten ww 13. announce aankondigen ww 14. surge plotseling stijgen ww 15. consume opeten, gebruiken ww consumeren 16. custom gewoonte znw 17. delight vreugde, verrukking, genot znw 18. adjective bijv naamwoord znw 19. pause even stoppen ww pauseren 20. skilful vaardig, handig bnw 21. physics natuurkunde znw fysica 22. late overleden (wijlen) bnw 23. eager enthousiast, graag willen bnw 24. quit stoppen ww 25. ignore negeren ww 26. boast opscheppen, bluffen ww 27. summary samenvatting znw 28. graceful gracieus bnw 29. self-sufficient onafhankelijk bnw 30. abuse misbruik znw 31. achievement prestatie znw 32. yard bijna een meter znw 33. receive ontvangen ww

34. favour liever hebben, prefereren, vóór zijn ww

35. restore herstellen ww restaureren 36. slightly enigszins, een beetje bw 37. supply voorraad znw 38. recover herstellen ww 39. suit pak znw 40. increasingly steeds groter, steeds meer vz 41. for instance bijvoorbeeld sig


43. palatable smakelijk, eetbaar bnw 44. vehicle voertuig znw vehikel 45. entry ingang znw

59


1. alarmingly verontrustend, angstaanjagend bw alarmerend 2. hardship moeilijkheden znw 3. redundant werkeloos, overbodig bnw redundant 4. clerk klerk, kantoorbediende znw 5. impeccable vlekkeloos, keurig bnw 6. poverty armoede znw 7. dwindle kleiner worden, slinken ww 8. launch lanceren, starten ww 9. face krijgen te maken met ww

10. expression uitdrukking znw expressie 11. legislation wetgeving znw 12. prefer voorkeur geven, verkiezen ww prefereren 13. brutal wreed bnw 14. examination onderzoek znw 15. instead of in plaats van sig 16. decline verminderen, weigeren ww 17. decision beslissing znw 18. rational redelijk denkend bnw rationeel 19. interrupt onderbreken ww interrumperen 20. prepare (voor)bereiden ww prepareren 21. disappoint teleurstellen ww 22. suspect verdenken, vermoeden ww 23. vacuum cleaner stofzuiger znw 24. familiar bekend bnw 25. suited geschikt bnw 26. nuclear kern- bnw nucleair 27. heroine heldin znw 28. remove verwijderen ww 29. reluctant onwillig, met tegenzin bnw 30. remark opmerking znw 31. vegetable groente znw 32. wonder zich afvragen ww 33. comfort troosten ww 34. advantage voordeel znw 35. future toekomst znw 36. design ontwerpen ww 37. neither... nor ... noch ... noch ... sig 38. hierarchy rangorde znw hiërarchie 39. radiation straling znw radiatie 40. rebuke verwijt, standje, berisping znw 41. benefit voordeel znw benefiet 42. shrink kleiner worden ww 43. measure meten ww 44. disease ziekte znw 45. faithful trouw bnw

60


1. wrap inpakken ww 2. brave dapper bnw 3. civilization beschaving znw 4. melt smelten ww 5. purpose doel znw 6. influential invloedrijk bnw 7. treasure schat znw 8. strike slaan, opvallen, staken ww 9. relieved opgelucht bnw

10. indifferent onverschillig bnw 11. promise beloven ww 12. loyal trouw bnw loyaal 13. offspring nakomelingen, kinderen znw 14. confer verlenen, uitreiken ww 15. appreciation waardering znw appreciatie

16. wreak havoc schade/ravage aanrichten, verwoesten ww

17. inconvenience ongemak znw 18. attendance aanwezigheid, opkomst znw 19. advantage voordeel znw 20. disability handicap znw 21. gifted begaafd, getalenteerd bnw 22. depend on afhankelijk zijn van ww 23. appearance verschijning, uiterlijk znw 24. stress benadrukken ww 25. decision beslissing znw 26. possession bezitting znw 27. reassure geruststellen ww 28. prevent voorkomen ww 29. potentially mogelijk bw potentieel 30. fail falen, mislukken ww 31. humiliated vernederd bnw 32. ache pijn doen ww 33. dispersed verspreid bnw 34. survival overleving znw 35. insist erop staan, volhouden ww 36. broke blut bnw 37. inhabitant inwoner, bewoner znw 38. fine boete znw 39. purchase aankoop znw 40. precious dierbaar, waardevol bnw 41. however echter, maar, toch sig 42. convict veroordelen ww 43. offender overtreder, crimineel znw 44. assassin sluipmoordenaar znw 45. for example bijvoorbeeld sig

61


1. in addition extra, daarbij, bovendien sig 2. staff personeel znw 3. assault aanval znw 4. conduct gedrag znw 186 5. firm stevig bnw ferm 6. perform optreden ww 7. continue doorgaan ww continuëren 8. insurance verzekering znw 9. for instance bijvoorbeeld sig

10. election verkiezing znw 11. distance afstand, verte znw distantie 12. favour gunst znw 13. arrival aankomst znw 14. grind malen ww 15. refusal weigering znw 16. confuse verwarren ww 17. affection liefde, genegenheid znw affectie 18. challenge uitdaging znw 19. resemble lijken op ww 20. opposite tegenovergestelde znw 21. ally bondgenoot znw 22. merely slechts, alleen maar bw 23. navy marine znw 24. description beschrijving znw 25. resign ontslag nemen, erbij neerleggen ww 26. guilt schuld znw 27. immediately onmiddellijk bw 28. seize pakken, grijpen ww 29. encourage aanmoedigen ww 30. director regisseur znw 31. lack missen ww 32. guidance begeleiding znw 33. resolution voornemen znw resolutie 34. eager enthousiast, graag willen bnw 35. ought to zou moeten, behoort te ww 36. option keuze, mogelijkheid znw optie 37. evil het kwaad bnw 38. appear lijken, verschijnen ww 39. estimate schatten ww 40. contrary to in tegenstelling tot sig 41. depend on afhankelijk zijn van ww 42. improve verbeteren ww 43. questionable twijfelachtig, omstreden bnw 44. suffer lijden ww 45. case zaak znw

62


1. whenever wanneer dan ook bw 2. urgent dringend bnw urgent 3. welfare welzijn znw 4. polite beleefd bnw 5. betray verraden ww 6. feature eigenschap znw 7. possibly mogelijk bnw 8. care zorgen ww 9. emergency noodgeval znw

10. contribute bijdragen ww 11. avoid vermijden ww 12. usually gewoonlijk bw 13. crime misdaad znw 14. primary school basisschool znw 15. rogue slechte, niet te vertrouwen bnw 16. improve verbeteren ww 17. sermon preek znw 18. local plaatselijk bnw lokaal 19. admire bewonderen ww 20. view mening znw 21. recognition herkenning znw 22. strain spanning znw 23. armed bewapend bnw 24. smooth zacht, gladjes bnw 25. concrete beton znw

26. let alone laat staan, om het maar niet te hebben over sig

27. wit geestigheid, gevatheid znw 28. conceal verbergen ww 29. bravery dapperheid, moed znw 30. secrecy geheimhouding, geheimzinnigheid znw 31. recession economische terugval znw recessie 32. postpone uitstellen ww 33. library bibliotheek znw 34. rather nogal, tamelijk bw 35. decade 10 jaar znw decennium 36. physical lichamelijk bnw fysiek 37. sustainable duurzaam bnw 38. policy beleid znw 39. separate apart bnw separaat 40. poverty armoede znw 41. likewise evenzo, op dezelfde wijze sig 42. authorisation machtiging, toestemming znw autorisatie 43. probability waarschijnlijkheid znw 44. surrounding omringende bnw 45. admission fee toegangsprijs znw

63


1. reply antwoorden ww 2. rescue redden ww 3. strive streven, proberen ww 4. suspicion wantrouwen, verdenking znw 5. rekindle weer aanwakkeren ww 6. dysfunctional kapot, het functioneert niet bnw disfunctioneel 7. prey prooi znw 8. object bezwaar maken ww 9. mainly voornamelijk bw

10. similar gelijksoortig, ongeveer gelijk bnw 11. emerge opduiken, te voorschijn komen ww 12. spirit geest znw 13. refugee vluchteling znw 14. persuade overtuigen, overhalen ww 15. mimic imiteren ww 16. laughter gelach znw 17. brag opscheppen ww 18. auction veiling znw 19. allegation beschuldiging, verdachtmaking znw 20. aim richten ww 21. indicate aangeven ww 22. represent vertegenwoordigen ww 23. nutrition voeding znw 24. secure veilig bnw 25. defeat verslaan ww 26. resources (geld)middelen znw 27. decline verminderen, weigeren ww 28. front voorkant znw 29. develop ontwikkelen ww 30. whole heel bnw 31. refuse weigeren ww 32. collapse instorten ww 33. contemporary uit dezelfde tijd, eigentijds bnw 34. reject afwijzen ww 35. sustain vasthouden, ondersteunen ww 36. beyond voorbij, verder dan, boven vz 37. warn waarschuwen ww 38. size maat, grootte znw 39. fate noodlot znw 40. urge (aan)drang znw 41. majority meerderheid znw 42. influence invloed znw 43. trapped gevangen, opgesloten bnw 44. enchanting betoverend bnw 45. although hoewel sig

64


1. wisdom wijsheid znw 2. obvious duidelijk bnw 3. excavation opgraving znw 4. eradicate uitroeien ww 5. limited beperkt bnw 6. conscious bewust bnw 7. hooked on verslaafd aan bnw 8. according to volgens vz 9. treat traktatie znw

10. environment omgeving, milieu znw 11. course cursus, koers znw 12. although hoewel sig 13. inquire navragen ww 14. headquarters hoofdkwartier znw 15. attend bijwonen, volgen ww

16. overwhelming overweldigend, voor het overgrote deel bnw

17. local authorities gemeentebestuur znw 18. limb ledemaat (arm/been) znw 19. complaint klacht znw 20. little weinig bnw 21. instead in plaats daarvan sig 22. verb werkwoord znw 23. target richten op ww 24. prefer voorkeur geven, verkiezen ww prefereren 25. habit gewoonte znw 26. owing to dankzij vz 27. pale bleek bnw 28. circumstance omstandigheid znw 29. old-fashioned ouderwets bnw 30. ancient heel oud bnw 31. otherwise anders sig 32. currency muntsoort, valuta znw 33. edible eetbaar bnw 34. flavour smaak znw 35. conservation (natuur)behoud znw conservatie 36. solve oplossen ww 37. substitute vervangen ww 38. collar kraag znw 39. retail winkel- bnw 40. mention noemen ww 41. healthy gezond bnw 42. issue kwestie znw 43. queue rij znw 44. exploit uitbuiten ww 45. demand vraag, eis znw

65


1. beside(s) langs, naast vz 2. agree mee eens zijn ww

3. indeed ongetwijfeld, natuurlijk, sterker nog sig

4. nurture verzorgen ww 5. annoy ergeren, irriteren ww 6. sniper sluipschutter znw 7. participate meedoen, deelnemen ww participeren 8. barrier hindernis znw barrière 9. adverb bijwoord znw

10. crucial heel belangrijk bnw cruciaal 11. afford veroorloven ww 12. attached gehecht, vastgemaakt bnw 13. approach benadering, aanpak znw 14. recommend aanraden, aanbevelen ww 15. investigation onderzoek znw 16. shelter schuilplaats znw 17. journey reis znw 18. occupation beroep znw 19. area gebied znw 20. livestock vee znw 21. retirement pensioen znw 22. genuine oprecht, echt bnw 23. defensive verdedigend bnw defensief 24. trait karaktertrek, eigenschap znw 25. tax belasting znw 26. solid vast bnw solide 27. appeal aantrekken ww 28. distraction afleiding znw


30. crop gewas znw 31. convenient gemakkelijk, handig bnw 32. conscious bewust bnw 33. memory geheugen, herinnering znw 34. entrepreneur ondernemer znw entrepreneur 35. report rapport, verslag znw 36. outmoded ouderwets, verouderd bnw 37. ignorant onwetend bnw 38. secondary school middelbare school znw 39. herd kudde znw 40. include erbij betrekken ww 41. cockroach kakkerlak znw 42. oxygen zuurstof znw 43. excess overtollig, teveel bnw 44. bear verdragen ww 45. unfortunately jammer genoeg, helaas bw

66


1. appeal against in beroep gaan tegen ww 2. counterpart tegenhanger znw 3. core kern znw 4. abolish afschaffen ww 5. concerned bezorgd bnw 6. inadequate onvoldoende, ontoereikend bnw inadequaat 7. means middel znw 8. increase vergroten ww 9. motorist automobilist znw

10. refund terugbetaling znw 11. preserve bewaren, behouden ww preserveren 12. stubborn koppig bnw 13. immunity niet vatbaar zijn znw immuniteit 14. avert voorkomen, afwenden ww 15. guess raden ww 16. exchange inwisselen, ruilen ww 17. conscious bewust bnw 18. object bezwaar maken ww 19. cope with omgaan met, aankunnen ww 20. topic onderwerp znw 21. device apparaat znw device 22. permission toestemming znw permissie 23. proceed verder gaan, doorgaan ww 24. male man(nelijk) znw 25. exciting spannend, opwindend bnw 26. despite ondanks sig 27. decent fatsoenlijk, behoorlijk bnw 28. cancel afgelasten ww cancelen 29. inappopriate ongepast bnw 30. sick joke smakeloze grap znw 31. general algemeen bnw 32. explore verkennen, onderzoeken ww 33. creature (levend) wezen, schepsel znw 34. engaging boeiend bnw 35. lay leggen ww 36. retired met pensioen bnw 37. fatigue moeheid znw 38. multiple meerdere bnw 39. moreover bovendien sig 40. decline terugval, vermindering znw 41. among tussen, onder vz 42. sue aanklagen, voor de rechter dagen ww 43. endurance uithoudingsvermogen znw 44. fierce fel, heftig bnw 45. verdict oordeel, vonnis znw

67


1. complain klagen ww 2. deliberate expres, met opzet bnw 3. provided that mits, op voorwaarde dat sig 4. acquire verkrijgen ww 5. innovation vernieuwing znw 6. peninsula schiereiland znw 7. research onderzoek znw 8. assume aannemen, veronderstellen ww 9. opposite tegenovergestelde znw

10. temper bui, boosheid znw 11. occasion gelegenheid znw 12. hardly nauwelijks bw 13. sceptical niet snel erin geloven, twijfelen bnw sceptisch 14. cause veroorzaken ww 15. interfere er mee bemoeien ww 16. elderly bejaard bnw 17. imaginary denkbeeldig bnw imaginair 18. customer klant znw 19. wicked gemeen bnw 20. rehearsal (toneel)repetitie znw 21. toward(s) naar toe v 22. worthy (of) waard bnw 23. intended bedoeld bnw 24. counterfeit vals, nagemaak bnw 25. regard beschouwen, zien als ww 26. instantly direct, meteen bw 27. manual met de hand bnw manueel 28. gain winnen ww 29. huge enorm, heel groot bnw 30. satisfactory naar tevredenheid bnw 31. avoid vermijden ww 32. responsible verantwoordelijk bnw 33. valuable waardevol bnw 34. reverse omkeren, ongedaan maken ww 35. monitor in de gaten houden, controleren ww 36. carpenter timmerman znw 37. samples monsters (voorbeelden) znw 38. convince overtuigen ww 39. content tevreden bnw content 40. guard bewaker znw 41. highlight benadrukken ww 42. unless tenzij sig 43. content inhoud znw 44. jewel juweel znw 45. overthrow omverwerpen ww

innovatie

68


1. preferably bij voorkeur bw 2. vacancy vacature, vrije baan znw 3. explain uitleggen ww 4. in addition extra, daarbij, bovendien sig 5. solitude eenzaamheid znw 6. recruit werven, aantrekken ww recruteren 7. overrated overschat bnw 8. survey inspecteren, onderzoeken ww 9. map kaart znw

10. valid geldig bnw valide 11. annual jaarlijks bnw 12. hazard gevaar znw 13. seatbelt veiligheidsgordel znw 14. mine van mij pvw 15. satisfied tevreden bnw 16. lately de afgelopen tijd bw 17. substitute vervanger, vervanging znw 18. keen to graag willen, enthousiast bnw 19. deny ontkennen ww 20. summarise samenvatten ww 21. perspective kijk, uitzicht znw perspectief 22. assure verzekeren ww 23. policy beleid znw 24. pretend doen alsof ww 25. disappear verdwijnen ww 26. accustomed to gewend aan ww 27. self-conscious verlegen bnw 28. engineer ingenieur znw 29. casual ongedwongen, informeel bnw casual 30. quantity hoeveelheid znw kwantiteit 31. advantage voordeel znw 32. currently op dit moment, huidig bw 33. universal universeel bnw 34. occupy bezetten ww 35. benefit voordeel znw benefiet 36. motion beweging znw 37. confuse verwarren ww 38. despite ondanks sig 39. notably in het bijzonder, met name bw 40. apparent schijnbaar, ogenschijnlijk bnw 41. science wetenschap znw 42. complete afmaken ww 43. endangered (met uitsterven) bedreigde bnw 44. establish vaststellen, oprichten ww 45. life jacket reddingsvest znw

69


1. violent gewelddadig bnw 2. orphanage weeshuis znw 3. perceive opmerken, waarnemen, voelen ww 4. dehydrated uitgedroogd bnw 5. evidence bewijs znw 6. illusion fantasie, waanbeeld znw illusie 7. decision beslissing znw 8. excited opgewonden bnw 9. proposal voorstel, aanzoek znw

10. encourage aanmoedigen ww 11. remind eraan herinneren ww 12. skip springen, overslaan ww 13. reason reden znw 14. in excess of meer dan bnw 15. none the wiser niets wijzer (geworden) bnw 259 16. magnify vergroten ww 17. influence invloed znw 18. customs officer douane ambtenaar znw 19. builder aannemer, bouwer znw 20. unit eenheid znw 21. deceive bedriegen ww 22. discover ontdekken ww 23. rear achter- bnw 24. veterinarian (vet) dierenarts znw 25. prevent voorkomen ww 26. nearly bijna bw 27. offensive beledigend, kwetsend bnw offensief 28. submerged onder water bnw 29. society maatschappij znw 30. commit plegen ww 31. because omdat sig 32. rise stijgen ww

33. review herzien, opnieuw bekijken, een recensie schrijven ww

34. fine beboeten ww 35. flabbergasted stomverbaasd bnw 36. bargain koopje znw 37. thorough grondig, precies bnw 38. detect opsporen, ontdekken ww detecteren 39. suitable geschikt bnw 40. satisfied tevreden bnw 41. purchase kopen ww 42. manufacturer maker, producent znw 43. then again aan de andere kant sig 44. poetry dichtkunst znw poëzie 45. as if alsof vw

70

CATEGORIE 3 – 28 - NEW

1. offend beledigen, kwetsen ww 2. confirm bevestigen ww 3. imagination verbeelding, fantasie znw 4. decay rotten, vergaan ww 5. image afbeelding znw 6. unruly onhandelbaar bnw 7. oblige verplichten, dwingen ww 8. circumstance omstandigheid znw 9. suggestion voorstel, idee, suggestie znw

10. amount hoeveelheid znw 11. justice recht znw 12. significant belangrijk, zinvol bnw significant 13. insult belediging znw 14. character karakter znw 15. strict streng bnw 16. dilemma moeilijke keuze znw dilemma 17. examine onderzoeken ww 18. exhausting uitputtend bnw 19. agree mee eens zijn ww 20. punish straffen ww 21. flourish opbloeien ww floreren 22. authentic echt, onvervalst bnw authentiek 23. assume aannemen, veronderstellen ww 24. wasted verspild bnw 25. mugger rover znw 26. admiration bewondering znw 27. warehouse loods, magazijn znw 28. ignore negeren ww 29. allegedly naar men zegt, vermeend bw 30. robber rover, overvaller znw 31. redundant werkeloos, overbodig bnw redundant 32. escape ontsnappen ww 33. particularly in het bijzonder, met name bw 34. property eigendom, bezit znw 35. soil grond, bodem znw 36. will testament znw 37. throat keel znw 38. mature rijp, volwassen bnw 39. belatedly te laat bw 40. restrain inhouden ww 41. reveal onthullen, openbaar maken ww 42. subject onderwerp znw 43. in addition extra, daarbij, bovendien sig 44. ridiculous belachelijk bnw ridicuul 45. malnourished ondervoed bnw

71


1. novel nieuw bnw 2. strike staking znw 3. security beveiliging znw 4. appliance apparaat, toestel znw 5. nevertheless niettemin, toch sig 6. veto veto, verbod znw 7. for example bijvoorbeeld sig 8. mob menigte, massa mensen znw 9. guide gids znw

10. judge rechter znw 11. currently op dit moment, huidig bw 12. eager enthousiast, graag willen bnw 13. value waarde znw 14. refuse weigeren ww 15. considerably aanzienlijk, nogal bw 16. substitution vervanging znw 17. obtain verkrijgen ww

72

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN (In groepen)

Nederlands Hele ww Verl. Tijd Volt. Dw.I always …

Yesterday I ….. He has …

1. wedden bet bet bet2. laten let let let3. zetten set set set4. lezen read read read5. (ver)spreiden spread spread spread6. slaan hit hit hit7. scheiden split split split8. snijden cut cut cut

9. zetten, leggen put put put

10. sluiten shut shut shut11. kosten cost cost cost12. barsten burst burst burst13. bezeren hurt hurt hurt

14. (ver)slaan beat beat beaten

15. worden become became become16. komen come came come17. rennen run ran run

18. buigen bend bent bent19. (uit)lenen lend lent lent

20. sturen, zenden send sent sent

21. uitgeven,doorbrengen spend spent spent

22. bouwen build built built23. handelen deal dealt dealt

24. bedoelen,betekenen mean meant meant

25. horen hear heard heard

26. bloeden bleed bled bled

27. fokken, kweken breed bred bred

28. voeden feed fed fed29. leiden lead led led30. ontmoeten meet met met31. schieten shoot shot shot32. voelen feel felt felt33. kruipen creep crept crept34. houden keep kept kept35. slapen sleep slept slept36. vegen sweep swept swept37. huilen weep wept wept38. verliezen lose lost lost



39. binden bind bound bound40. vinden find found found41. (op)winden wind wound wound42. kopen buy bought bought43. brengen bring brought brought44. vechten fight fought fought45. denken think thought thought46. vangen catch caught caught

47. onderwijzen, lesgeven teach taught taught

48. zitten sit sat sat49. spuwen spit spat spat50. houden hold held held51. krijgen get got got

52. schijnen (zon) shine shone shone

53. winnen win won won54. graven dig dug dug

55. draaien, spinnen spin spun spun

56. (zich)vastklemmen cling clung clung

57. steken, prikken sting stung stung

58. zwaaien(schommel) swing swung swung

59. hangen hang hung hung

60. plakken, kleven stick stuck stuck

61. slaan, staken strike struck struck

62. verkopen sell sold sold63. vertellen tell told told64. staan stand stood stood

65. begrijpen, verstaan understand understood understood

66. hebben have had had67. maken make made made68. leggen lay laid laid69. betalen pay paid paid70. zeggen say said said

71. bijten bite bit bitten72. verbergen hide hid hidden73. maaien mow mowed mown74. laten zien show showed shown

73



75. geven give gave given76. vergeven forgive forgave forgiven77. rijden drive drove driven

78. opstaan, stijgen rise rose risen

79. verbieden forbid forbade forbidden80. rijden ride rode ridden81. schrijven write wrote written82. schudden shake shook shaken83. nemen take took taken84. vallen fall fell fallen

85. tekenen, trekken draw drew drawn

86. blazen, waaien blow blew blown

87. groeien grow grew grown88. weten know knew known89. gooien throw threw thrown90. zien see saw seen91. eten eat ate eaten92. doen do did done93. gaan go went gone



94. ontwaken, wekken wake woke woken

95. breken break broke broken96. spreken speak spoke spoken97. stelen steal stole stolen98. (ver)dragen bear bore borne

99. zweren, vloeken swear swore sworn

100. scheuren tear tore torn

101. dragen (kleding) wear wore worn

102. kiezen choose chose chosen103. (be)vriezen freeze froze frozen104. vergeten forget forgot forgotten

105. beginnen begin began begun106. bellen ring rang rung107. zingen sing sang sung108. drinken drink drank drunk109. krimpen shrink shrank shrunk110. zinken sink sank sunk111. zwemmen swim swam swum

112. laten, verlaten leave left left

113. vluchten flee/fly fled fled114. vliegen fly flew flown115. liggen lie lay lain116. zijn be was/were been

74

VOORZETSELS – PREPOSITIONS 1 1 2 3

1. niets met roken beginnen start .... smoking 2. about het gaat over 2 mensen die ... it is .... 2 people who... 3. after het was genoemd naar de leider it was named .... the leader 4. at bij een begrafenis .... a funeral 5. at op een tijd …. a time 6. at op een leeftijd …. an age 7. at op school …. school 8. at op dat moment …. that moment 9. at aan het begin …. the start

10. at op een niveau ….. a level 11. at bij een hotel aankomen arrive .... a hotel 12. at slecht in Engels bad ….. English 13. at met 20 mijl per uur rijden drive ….. 20 mph 14. at good in wiskunde good .... Math 15. at kijken naar look .... 16. at kwaad op iemand mad .... someone 17. at staren naar de zee stare .... the sea 18. at in oorlog zijn to be .... war 19. at we vertrokken om 5 uur we left .... 5 o'clock 20. by met de trein .... train 21. by met de bus gaan to go .... bus 22. from je verstoppen voor de terroristen hide .... the terrorists 23. in over 7 jaar .... 7 years 24. in naar mijn menig .... my opinion 25. in op deze manier .... this way 26. in front of vóór school staan stand .... school 27. near dichtbij een plaats .... a place 28. of een paar steden a couple .... cities 29. of bang van/voor iemand afraid .... someone 30. of bang van/voor iemand scared .... 31. of de kans op winnen the chance .... winning 32. of het eiland Madeira the island .... Madeira 33. of de stad Riverwood the town .... Riverwood 34. on op zijn verjaardag .... his birthday 35. on op 1 juni .... the first of June 36. on op woensdag .... Wednesday 37. on gebaseerd op based .... 38. on iets expres doen do something .... purpose 39. on geld uitgeven aan kleding spend money .... clothes 40. to het huis voor jezelf hebben have the house .... yourself 41. to het plakt aan je kleren it sticks .... your clothes 42. to bezwaar hebben tegen object .... 43. to reageren op een aanval react .... an attack 44. with bij je ouders wonen live .... your parents 45. with geobsedeerd door iets obsessed .... something 46. with populair bij de ouderen popular .... the elderly 47. with bij een vriend logeren stay .... a friend

75

Signaalwoorden op GROEP 1

TEKSTVERBAND SIGNAALWOORD VERTALING

tegenstelling although hoewel tegenstelling but maar tegenstelling contrary to in tegenstelling tot tegenstelling by contrast daarentegen tegenstelling in contrast to in tegenstelling tot tegenstelling even though zelfs al, ook al tegenstelling on the one hand aan de ene kant tegenstelling however echter tegenstelling instead (of) in plaats (daar)van tegenstelling nevertheless niettemin, toch tegenstelling nonetheless niettemin, toch tegenstelling in spite of ondanks tegenstelling despite ondanks tegenstelling still (begin van een zin) echter, toch

tegenstelling whereas terwijl, daarentegen

tegenstelling yet (begin van een zin) echter, toch benadrukking indeed inderdaad

conclusie after all per slot van rekening

conclusie; oorzaak-gevolg so dus

conclusie; oorzaak-gevolg; reden, verklaring

therefore daarom, dus

gradatie hardly nauwelijks gradatie likewise eveneens gradatie merely slechts gradatie scarcely nauwelijks mogelijkheid, waarschijnlijkheid inevitably het is

onvermijdelijk dat mogelijkheid, waarschijnlijkheid likely waarschijnlijk

mogelijkheid, waarschijnlijkheid maybe misschien

mogelijkheid, waarschijnlijkheid perhaps misschien

mogelijkheid, waarschijnlijkheid possibly mogelijk

mogelijkheid, waarschijnlijkheid probably waarschijnlijk

mogelijkheid, waarschijnlijkheid undoubtedly ongetwijfeld

mogelijkheid, waarschijnlijkheid without (any) doubt ongetwijfeld

77

oorzaak/gevolg as a consequence als gevolg daarvan, daardoor

oorzaak/gevolg consequently als gevolg daarvan, dientengevolge

oorzaak/gevolg as a result als gevolg daarvan, daardoor

opsomming besides bovendien opsomming firstly in de eerste plaats opsomming lastly in de laatste plaats opsomming moreover bovendien

reden, verklaring as aangezien, daar, omdat

reden, verklaring because omdat reden, verklaring for want reden, verklaring since (als voegwoord) aangezien, daar toelichting e.g. (= exempli gratia) bijvoorbeeld toelichting for example bijvoorbeeld toelichting i.e. (= id est) dat wil zeggen toelichting for instance bijvoorbeeld toelichting Thus op deze manier vergelijking in comparison to/with in vergelijking met

vergelijking equally gelijkelijk, in dezelfde mate

vergelijking rather than liever dan, eerder dan

vergelijking similarly evenzeer vergelijking ' compared to/with vergeleken met voorwaarde If indien, als

voorwaarde provided that mits, op voorwaarde dat

voorwaarde unless tenzĳ

78

GRAMMATICA KLAS 3hnlengels.weebly.com/uploads/3/5/1/1/3511405/2016... · GRAMMATICA KLAS 3 VRAGEN...

Documents

Transcript of GRAMMATICA KLAS 3hnlengels.weebly.com/uploads/3/5/1/1/3511405/2016... · GRAMMATICA KLAS 3 VRAGEN...