GD Paard april 2013

6
NIEUWS EN MEDEDELINGEN VOOR DIEREN Postbus 9 7400 AA Deventer T. 0900-1770 E. [email protected] www. gddeventer.com Redactie: Kees van Maanen (deskundige infectieziekten paard), Emiel Schiphorst (marktmanager paard), Petra Reijnen (relatiebeheer dierenartspraktijken), Ria Huijben (adviseur Marketing & Communicatie). Eindredactie: Eva Onis Uw suggesties voor het katern zijn welkom via [email protected]. ONTWORMEN: NU DE STRATEGIE BEPALEN Het voorjaar is voor alle paarden- houders het geschikte moment om de juiste strategie te bepalen voor effectieve wormbestrijding, met het hoogst haalbare rendement. Bij het verschijnen van deze Hippische Ondernemer is het veulenseizoen in volle gang en ook dan zullen nog de meeste veulens langdurig opge- stald staan, thuis en/of op het dekstation. De eerste wormen waar het veulen mee te maken krijgt zijn de veulen- worm (Strongyloides westeri ) en de spoelworm (Parascaris equorum ); deze infecties zijn deels als stalinfec- ties te beschouwen. In eerste instantie is hier dan ook een goede stalhygiëne de belangrijkste preventieve maatregel. Het devies is: zo vroeg mogelijk naar buiten. Dat vermindert de infectiedruk. Beide wormen komen echter ook in het weiland voor. De veulens van het ene jaar dragen de spoelwormen over op de veulens van het volgende jaar. Waakzaam- heid (mestonderzoek) blijft dus geboden. In tegenstelling tot stalinfecties zijn besmettingen met andere wormen, de strongyliden, echte weide- infecties. Het zijn hierbij niet de volwassen wormen, maar juist de wormlarven die in het dier ernstige beschadigingen veroorzaken (wormaneurysma door Strongylus vulgaris; (fatale) dikke darmontste- king door Cyathostominae). Het is dan ook van belang dat de preventie gericht is op het voorkomen van de opname van infectieuze larven. Dit is te bereiken door de ei-uitscheiding door de paarden te minimaliseren. Een (individueel) mestonderzoek en op basis daarvan een adequate behandeling is hier het meest doel- treffend. Dit onderzoek dient op gezette tijden te worden herhaald. Het loont de moeite om voldoende aandacht te besteden aan deze strongylidenpreventie omdat klini- sche infecties niet zelden met omvangrijke blijvende weefsel- schade gepaard gaan. Tot slot is het goed om te weten dat het toepassen van vaccinaties (Influenza, Rhinop- neumonie) een veel betere respons geeft, en dus een betere bescher- ming biedt, bij dieren die goed ontwormd zijn. Meer informatie is te vinden op de parasietenwijzer van de Universiteit Utrecht: www.parasietenwijzer.nl. VEELGESTELDE VRAAG OVER ONTWORMEN Een veelgestelde vraag is: Moet ik een hoogdrachtige merrie, die het jaar rond op één standweide loopt, in het voorjaar ontwormen? Het antwoord hierop is dat deze merrie niet standaard ontwormd hoeft te worden. Bij het niet ontwormen is het echter wel noodzakelijk om te weten of de merrie Strongylustype eieren uitscheidt. Men moet namelijk voorkomen dat zij het weiland zo zwaar besmet met eieren (waar larven uit gaan ontwikkelen), dat het onveilig wordt voor met name veulens. Zorg ervoor dat het weiland in het voorjaar veilig is voor de veulens door mest van de merrie(s) regelmatig te laten onderzoeken of door behandelingen op de juiste tijdstippen in het voor- gaande weideseizoen. Eieren die gedurende de vorstpe- riode zijn afgezet, zijn stukgevroren. Maar de larven die al in het najaar tot ontwikkeling waren gekomen, liggen nog steeds op opname te wachten. 35 HO2 / 2013 DE GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN

description

Animal health

Transcript of GD Paard april 2013

Page 1: GD Paard april 2013

Nieuws eN mededeliNgeNDeze pagina’s zijn een bijdrage van

De GezonDheiDsDienst voor DierenPostbus 97400 AA DeventerT. 0900-1770E. [email protected]. gddeventer.com

Redactie: Kees van Maanen (deskundige infectieziekten paard), Emiel Schiphorst (marktmanager paard), Petra Reijnen (relatiebeheer dierenartspraktijken), Ria Huijben (adviseur Marketing & Communicatie).

Eindredactie: Eva Onis

Uw suggesties voor het katern zijn welkom via [email protected].

ontWorMen: nU De strAteGie BePALenHet voorjaar is voor alle paarden-houders het geschikte moment om de juiste strategie te bepalen voor effectieve wormbestrijding, met het hoogst haalbare rendement. Bij het verschijnen van deze Hippische Ondernemer is het veulenseizoen in volle gang en ook dan zullen nog de meeste veulens langdurig opge-stald staan, thuis en/of op het dekstation. De eerste wormen waar het veulen mee te maken krijgt zijn de veulen-worm (Strongyloides westeri ) en de spoelworm (Parascaris equorum ); deze infecties zijn deels als stalinfec-ties te beschouwen. In eerste instantie is hier dan ook een goede stalhygiëne de belangrijkste preventieve maatregel. Het devies is: zo vroeg mogelijk naar buiten. Dat vermindert de infectiedruk. Beide wormen komen echter ook in het weiland voor. De veulens van het ene jaar dragen de spoelwormen over op de veulens van het volgende jaar. Waakzaam-

heid (mestonderzoek) blijft dus geboden.In tegenstelling tot stalinfecties zijn besmettingen met andere wormen, de strongyliden, echte weide-infecties. Het zijn hierbij niet de volwassen wormen, maar juist de wormlarven die in het dier ernstige beschadigingen veroorzaken (wormaneurysma door Strongylus vulgaris; (fatale) dikke darmontste-

king door Cyathostominae). Het is dan ook van belang dat de preventie gericht is op het voorkomen van de opname van infectieuze larven. Dit is te bereiken door de ei-uitscheiding door de paarden te minimaliseren. Een (individueel) mestonderzoek en op basis daarvan een adequate behandeling is hier het meest doel-treffend. Dit onderzoek dient op gezette tijden te worden herhaald. Het loont de moeite om voldoende aandacht te besteden aan deze strongylidenpreventie omdat klini-sche infecties niet zelden met omvangrijke blijvende weefsel-schade gepaard gaan. Tot slot is het goed om te weten dat het toepassen van vaccinaties (Influenza, Rhinop-neumonie) een veel betere respons geeft, en dus een betere bescher-ming biedt, bij dieren die goed ontwormd zijn. Meer informatie is te vinden op de parasietenwijzer van de Universiteit Utrecht: www.parasietenwijzer.nl.

veeLGesteLDe vrAAG over ontWorMenEen veelgestelde vraag is: Moet ik een hoogdrachtige merrie, die het jaar rond op één standweide loopt, in het voorjaar ontwormen? Het antwoord hierop is dat deze merrie niet standaard ontwormd hoeft te worden. Bij het niet ontwormen is het echter wel noodzakelijk om te weten of de merrie Strongylustype eieren uitscheidt. Men moet namelijk voorkomen dat zij het weiland zo zwaar besmet met eieren (waar larven uit gaan ontwikkelen), dat het onveilig wordt voor met name veulens. Zorg ervoor dat het weiland in het voorjaar veilig is voor de veulens door mest van de merrie(s) regelmatig te laten onderzoeken of door behandelingen op de juiste tijdstippen in het voor-gaande weideseizoen. Eieren die gedurende de vorstpe-riode zijn afgezet, zijn stukgevroren. Maar de larven die al in het najaar tot ontwikkeling waren gekomen, liggen nog steeds op opname te wachten.

3 5HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren

Page 2: GD Paard april 2013

Het rhinopneumonievirus wordt voornamelijk verspreid door direct contact tussen paarden of indirect over korte afstanden via de lucht. Ook kan het virus via kleren en handen worden overgedragen of via voerbakken, drinkemmers en het tuig. Neusuitvloeiing van besmette paarden kan veel virus-deeltjes bevatten, maar ook paarden zonder zichtbare neusuit-vloeiing kunnen besmettelijk zijn. Neus-neuscontact is de belang-rijkste verspreidingsroute. Hoesten of proesten bevordert de over-dracht, maar wordt lang niet altijd gezien. Het virus overleeft niet lang in de omgeving: minder dan 35

• Tipsvoordedesinfectievanboxen/stallen bij herpesvirussen:

o alle bodembedekking (stro, zaagsel of vlas) verwijderen en zo snel mogelijk van het bedrijf afvoeren;

o bodem en muren goed reinigen door schrobben met water en zeep (geen hoge-drukspuit gebruiken, want het virus kan zich via waterdrup-peltjes in de lucht verspreiden);

o bodem en muren goed laten opdrogen (virussen kunnen slecht tegen uitdroging);

o vervolgens desinfecteren met Halamid in de voor virussen voorgeschreven concentratie en dit 20 minuten laten inwerken. Daarna goed spoelen met water.

versPreiDinG vAn DroesDe belangrijkste besmettings-bronnen van droes zijn paarden met droesverschijnselen (koorts, neusuit-vloeiing en later abcessen) of latente dragers. Besmetting kan, net als bij rhinopneumonie, door direct contact tussen paarden, maar ook indirect via de mens of door gedeelde huis-vesting en hulpmiddelen. Normaal stopt de uitscheiding van de bacterie vier tot zes weken nadat het paard klinisch is opgeknapt dan wel geen neusuitvloeiing meer heeft. Daarom wordt geadviseerd een bedrijf met een droesuitbraak gesloten te

waarin de diagnose gesteld is zoveel mogelijk gescheiden.

• VerzorgeerstdeonbesmetteenalslaatstedeEHV-positievepaarden. Paarden in groepen indelen en alle hygiënemaatre-gelen in acht nemen, vermindert dekansopverspreiding.Verzor-gers dienen dus ook niet heen en weer te lopen tussen de groepen.

• Naeenabortushetveulenendeplacenta zo snel mogelijk in dubbele lekdichte plastic zakken afvoeren.Verplaatszomogelijkde merrie en eventueel andere PCR-positieve paarden naar een

isolatiestal.

dagen onder ideale omstandig-heden en waarschijnlijk minder dan zeven dagen onder praktijkomstandigheden.

MAAtreGeLen rhinoNeem bij een uitbraak van rhino-pneumonie de volgende maatre-gelen:• Sluithetbedrijf:tenminstetwee,

liever drie weken na het verdwijnen van de klinische symptomen geen vervoer van paarden van en naar het bedrijf.

• Isoleeralleverdachteenbesmettepaarden. Is dit niet mogelijk, ga dan niet slepen met de paarden, maar behandel de afdeling

RHiNOPNeumONie eN dROes: BelANgRiJKe (HYgiËNe) mAATRegeleNRhinopneumonie en droes zijn twee veelbesproken infectieziekten bij paarden waarbij hygiënemaatregelen een belangrijke rol spelen. Hierbij gaat het niet alleen om maatregelen bij een uitbraak, om verspreiding te voorkomen, maar ook om preventieve maatregelen.

BESMETTing MET RHinOPnEUMOniE Of DROES KAn vERlOPEn viA DiREcT cOnTAcT TUSSEn PAARDEn.

3 6HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren TEkST:dr.kEESVaNMaaNEN

Page 3: GD Paard april 2013

houden tot zes weken na het laatste geval van droes. Sommige paarden worden echter na het doormaken van droes langdurig drager, waarbij de bacterie zich in de luchtzakken schuilhoudt. Deze paarden kunnen bij stress of verminderde weerstand de bacterie weer actief gaan uitscheiden, vaak zonder duidelijke klinische verschijnselen. Ongeveer 10% van de paarden die een droes-infectie doormaakt wordt zo’n lang-durige drager! De bacterie kan bij koel weer overigens ook lang in de omgeving overleven (tot 60 dagen op houten oppervlakten bij een paar graden boven nul).

MAAtreGeLen Bij Droes• Tottenminstevier(lieverzes)

weken na het verdwijnen van de klinische symptomen geen vervoer van paarden van en naar het bedrijf.

• Omdatpaardenmetdroes(zekerna het doorbreken van abcessen) grote hoeveelheden bacteriën uitscheiden, moeten ze direct gescheiden worden van de andere paarden. Idealiter gedurende vier tot zes weken. Is dit niet mogelijk, ga dan niet slepen met de paarden, maar behandel de afde-ling waarin de diagnose gesteld is zoveel mogelijk gescheiden.

• Paardendie(mogelijk)incontactzijn gekomen met geïnfecteerde paarden idealiter drie weken isoleren van de andere paarden (ineenapartestal).Verzorgersdienen hygiënemaatregelen te nemen.

• Indeisolatieperiodeishetraad-zaam om de paarden een week lang tweemaal daags te tempera-turen. ■

geïntroduceerd wordt via dieren, mensen, voertuigen of hulpmiddelen. • Hierziteenlastigdilemma:paar-

denwelzijn en isoleren van paarden staan soms tegenover elkaar. In het kader van infectie-verspreiding is het verstandig contact tussen paarden (vooral neus-neus) zoveel mogelijk te vermijden en de stallen goed te ventileren.

• Wedstrijdpaarden,fokpaardenenjonge paarden kunnen het beste in drie aparte groepen worden gehuisvest. Een eventuele vierde groep kan bestaan uit rijpaarden die nooit buiten het bedrijf komen.

• Bijwedstrijdenishetbelangrijkdat de paarden geen rechtstreeks contact hebben. Laat paarden niet aan elkaar snuffelen, gebruik een eigen wateremmer en voerbak en zet paarden liever niet op een vreemde stal. Ofwel: paard afladen om te rijden, contact met andere paarden voorkomen, zelf geen andere paarden aanraken en na het rijden het paard direct weer op de trailer.

• Verzorgalseerstedeonbesmettepaarden en als laatste de droes-positieve paarden. Ook hier geldt: indeling in groepen en alle

hygiënemaatregelen toepassen verkleint de verspreidingskans. Droes is nog besmettelijker dan EHVendebacteriënkunnenlang- durig in de omgeving overleven.• Voordesinfectievanstallen

gelden dezelfde adviezen als voorEHV.

• Onderzoekbijklinischhersteldepaarden via een kweek (kan fout-negatief zijn door overgroei van andere bacteriën) en/of PCR diverse malen of ze geen bacte-riën meer uitscheiden. Pas na enkele negatieve uitslagen op rij mogen de paarden terug naar de schone groep.

• alsernaeenuitbraaksubkli-nisch geïnfecteerde dragers aanwezig blijven, kunnen deze later voor nieuwe uitbraken zorgen. Eventueel kunnen deze dragers via diverse testen worden geïdentificeerd, zodat behande-ling mogelijk is.

PreventieBiosecurity betekent: al het mogelijke doen om de kans te verkleinen dat een infectieziekte op een bedrijf

rhinoPneUMonieRhinopneumonie wordt veroorzaakt door twee verschillende herpesvirussen (EHv1 en EHv4). Er zijn drie vormen: de verkoud-heidsvorm, de abortusvorm (besmettelijk verwerpen) en de neuro-logische vorm. Alle paarden in nederland komen regelmatig met deze virussen in contact (bijna alle paarden met EHv4 en 20 tot 40% met EHv1). Het is helaas niet bekend waarom een bedrijf soms getroffen wordt door abortussen of verlammingsproblemen. De verkoudheidsvorm, met EHv4 als belangrijkste oorzaak, komt zeer regelmatig voor bij vooral jonge paarden. Deze vorm veroorzaakt koorts en soms een snotneus, hoesten en dikke benen. De abortus-vorm (bijna altijd door EHv1) komt regelmatig voor bij merries en leidt tot abortus of zeer zwak geboren veulens die vaak binnen drie dagen sterven. De neurologische variant wordt altijd veroorzaakt door EHv1 en komt incidenteel voor. Dit begint meestal met een wat slappe staart en ataxie. Eventueel kunnen ernstigere verlam-mingsverschijnselen optreden. Kijk voor meer informatie op www.gddeventer.com/paard (onder ‘uitgelicht’).

DroesDroes wordt veroorzaakt door Streptococcus equi. Deze bacterie veroorzaakt een zeer besmettelijke aandoening van de voorste luchtwegen. vervolgens ontstaan er meestal abcessen in de lymfe-knopen van de kaak en hals. na het doorbreken van deze abcessen treedt normaliter snel herstel op. verdere symptomen zijn: koorts, etterige neusuitvloeiing en eventueel moeilijk ademen/slikken/eten vanwege de abcessen in de keel. in 20% van de gevallen vinden ook complicaties plaats, zoals verslagen droes (abcessen in het lichaam na verspreiding van de bacterie via de bloedbaan), huid-bloedingen door een allergische reactie en longontsteking na verslikken. Ongeveer 75% van de paarden is na de infectie jaren-lang immuun; 25% kan na enkele maanden weer droes doormaken, vaak wel met mildere verschijnselen. OOK Bij vOEREn gElDT: BEgin Bij DE

gEzOnDE DiEREn.

3 7HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren

Page 4: GD Paard april 2013

De situatie is ten opzichte van vorige jaren wel iets verbeterd. Dat is te zien in Figuur 1.

De redenen waarom het water wordt afgekeurd, staan in Tabel 1. Hieruit blijkt dat vooral het ammo-niumgehalte verhoogd is. Dat wordt meestal veroorzaakt door mestresten die in het water terecht zijn gekomen. Met mest kunnen ook schadelijke micro-organismen in het water terecht-komen. Een tweede reden waarom het water wordt afgekeurd, is ijzer. Paarden zijn in principe niet zo gevoelig voor een overmaat aan ijzer, tenminste wanneer het ijzer in het voer zit. Maar wanneer het ijzer in water zit (vooral in niet-belucht water), wordt het heel efficiënt opgenomen en in de lever bewaard. Dit leidt dan tot een ijzerstapeling in de lever met als gevolg de dood van het paard.

Een slechte waterkwaliteit leidt tot verminderde voeropname door de paarden, en dat veroorzaakt weer minder groei en meer gezond-heidsproblemen. Goed drinkwater behoort aan een drietal eisen te voldoen: het water is smakelijk (de paarden willen het graag drinken), het is beschikbaar op de plaats waar de paarden gewoonlijk drinken (leidingen mogen niet verstopt zijn, de drinknippels stromen goed) en het water mag niet schadelijk zijn voor de gezond-heid en de groei van het paard.

MArGinALe verBeterinGHoe is nu de situatie in Nederland? Ongeveer 20 % van alle water-monsters bestemd voor paarden, wordt afgekeurd. En maar onge-veer 56 % van het water is geschikt; de rest is minder geschikt maar vormt niet direct een risico voor de gezondheid van het paard.

dRiNKwATeR VOOR PAARdeN NieT AlTiJd VAN de BesTe KwAliTeiTNet als in voorgaande jaren, zijn ook over 2012 de resultaten van door de gd uitgevoerd drinkwateronderzoek op een rij gezet. slechts 56% van de monsters van drinkwater voor paarden bleek geschikt. door met een aantal factoren rekening te houden, kan de kwaliteit van dit water verbeterd worden.

Reden Percentage afgekeurd

totaal kiemgetal 14 %

E. coligetal 5 %

ammonium 57 %

chloride 5 %

hardheid 24 %

ijzer 33 %

natrium 10 %

TABEl 1: REDEnEn wAAROM DRinKwATER wORDT AfgEKEURD

BOcHT in EEn DRinKwATERlEiDing MET ijzERnEERSlAg

BEOORDEling vAn wATERMOnSTERS BESTEMD vOOR PAARDEn

3 8HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren TEkST:dr.GUILLaUMECOUNOTTE

Page 5: GD Paard april 2013

Een ander probleem dat kan optreden, is vervuiling in de leidingen door biofilm. Biofilm is een mengsel van mineralen (vooral ijzer en mangaan), uitscheidings-producten van bacteriën en andere micro-organismen (een soort plak-slijm) en de micro-organismen zelf (bacteriën, schimmels en gisten). De snelheid waarmee de biofilm zich vormt, is sterk afhankelijk van het materiaal waarvan de leidingen zijn gemaakt, de aansluitingen, de hoeveelheid bochten en eventuele dode leidingen. Koperen leidingen vormen het minst snel een biofilm, lage dichtheid ethyleen (tyleen) het snelst. Is er eenmaal een biofilm gevormd, dan is het vaak moeilijk om deze weer kwijt te raken. Door-spoelen, spoelen met zuur en even-tueel een ontsmettingsmiddel kan, maar helpt niet altijd. Soms zijn oxiderende middelen nodig,

brengen, mogen de middelen alleen worden gebruikt zoals op het etiket vermeld staat. Meng ook nooit middelen door elkaar: het gebruik van (sterk) zuur in combinatie met natriumhypochlo-riet kan ernstige schade veroor-zaken aan slokdarm en maag. ■

bijvoorbeeld waterstofperoxide, gestabiliseerd met zilver. Gebruik uitsluitend middelen die zijn toegelaten voor het ontsmetten van drinkwater (zie www.ctgb.nl voor informatie over de huidige wetgeving). Om de gezondheid van het paard niet in gevaar te

ijzerverGiFtiGinG Bij het PAArDwater in diepere lagen (meer dan 10 meter) bevat geen zuurstof. Het ijzer dat in het water zit, is kleurloos en goed oplosbaar. wanneer het water in contact komt met lucht, oxideert het ijzer langzaam. Dat duurt 1 tot 2 uur. water met (veel) ijzer dat direct uit de pomp stroomt, is dan ook kleurloos. laat men dit water staan, dan ontstaat na onge-veer 20 minuten een gele kleur en na ongeveer 2 uur ontstaat ijzerneerslag op de bodem. Bij een paardenpen-sion dronken de paarden water dat rechtstreeks werd opgepompt zonder verdere behandeling. Het water bevatte veel ijzer (meer dan 20 mg/l), maar dat was niet direct zichtbaar. Toen één van de paarden stierf, bleek dat het paard een ijzer-intoxicatie had. De lever had zoveel ijzer opgenomen, dat dit het paard teveel werd. na onderzoek bleek dat het water duidelijk de oorzaak was van deze ijzer-intoxi-catie. liet men het water staan, dan werd het donker-bruin met veel neerslag.

risico’s vAn AMMoniUM en hArDheiDzowel ammonium als hardheid wordt nogal eens te hoog gemeten in water bestemd voor paarden. Maar is dat erg? Ammonium is op zich niet schadelijk. wel kan het een indicator zijn van de aanwezigheid van mest, waardoor het water ongeschikt is als drinkwater. in gebieden van nederland waar veen voorkomt, is van nature een verhoogd ammoniumgehalte aanwezig. Dat wijst dan niet op mest, maar ook dat water is minder geschikt. Ammonium moet door de lever omgezet worden in ureum. Dat kost energie. Dus voor ieder molecuul ammonium moet het paard extra energie gebruiken.

Hardheid is op zich ook niet schadelijk, maar beïnvloedt wel de smaak van het water. Als een paard eenmaal aan een bepaalde hardheid gewend is, zal het bij verandering van de hardheid de eerste paar dagen minder gaan drinken. Dat gebeurt bijvoorbeeld als in een bak in de wei ander water met een andere hardheid aanwezig is dan in de stal. Een hardheid van meer dan 25 °D of minder dan 4 °D is meestal minder smakelijk.

tiPs voor verBeterinG vAn DrinKWAter1. zorg dat de bron goed is: ken de waterkwaliteit van de bron en plaats indien dat nodig is een

zuiveringsinstallatie (ijzerfilter, ontharder, enzovoorts).2. gebruik goede materialen. zachte tyleenbuizen zijn goedkoop maar op den duur slecht.3. leg de leidingen goed aan: niet teveel bochten en/of onnodige dode leidingen.4. laat het water regelmatig doorstromen op plaatsen waar paarden langer dan een week niet

hebben gedronken.5. wanneer het water er vuiler uitkomt dan dat het erin gaat, maak dan de leidingen schoon met

een toegelaten middel.TABEl 1: REDEnEn wAAROM DRinKwATER wORDT AfgEKEURD

ScHEMATiScHE wEERgAvE BiOfilM

3 9HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren

Page 6: GD Paard april 2013

Nieuws eN mededeliNgeN

schone KrAAMstAL vAn Groot BeLAnGVoorpaardenhoudersdieditvoorjaarweerveulensverwachten,ishetraad-zaam om vooraf goed na te denken over de kraamstal. Zorg voor een schone kraamstal, want op die manier wordt de aanwezigheid van ziektekiemen rondom het gevoelige veulen geminimaliseerd. Begin op tijd met het volledig verwijderen van de bedding en van materialen die loszitten. Reinigen doet men vervolgens door eerst de stal bezemschoon te maken en daarna te reinigen met ruim water en zeep. Tenslotte kan de stal gedesinfecteerd worden. Reinig niet alleen de vloer maar ook de wanden, de ruif, enzovoorts. Worminfecties die voor het veulen in de stal van belang zijn, zijn de spoel-worm en de veulenworm. Daarnaast kunnen aarsmaden een rol spelen. Het is belangrijk om de kraamstal ook tijdens aanwezigheid van de merrie tussen-door zorgvuldig schoon te maken, om zo te voorkomen dat intussen vanuit de merriedeinfectiedrukweertoeneemt.aangeziendewormeierennauitschei-ding nog niet direct infectieus zijn, is dagelijks mest verwijderen effectief. Strongyloides westeri heeft als eigenschap dat er ook vrijlevende wormen in de omgeving kunnen zijn, waarvan de larven het veulen kunnen infecteren. Infectie met deze worm kan niet alleen na opname via de mond; deze wormen kunnen zelfs recht-streeks door de huid binnen-dringen. De ei-uitscheiding door het veulen zelf kan bij Strongyloides al plaats vinden na17-21dagen.VoorPara-scaris en voor Oxyuris duurt dit een paar maanden langer. alserondankseengoedehygiëne bij het veulen diarree optreedt, is mestonderzoek van de veulen zinvol om te beoordelen of worminfecties een rol spelen.

voorKoM KoLieKSnel gegroeid gras bevat weinig structuur en is daardoor vaak een oorzaak van koliek. In perioden van snelle grasgroei is het dus noodza-kelijk de weideduur te beperken en de paarden en pony’s op stal royaal hooi bij te voeren. Hoewel gras het beste en meest complete voedsel is voor het paard, is een juiste balans tussen weide en stal de beste garantie voor een probleemloze weideperiode. Paardenhouders hebben de minste problemen met de gezondheid van hun paarden wanneer zij de paarden gedurende de gehele weideperiode ’s nachts opstallen en dan goed hooi bijvoeren. Dan is het ook mogelijk om steeds de juiste balans te kiezen tussen het aanbod van weidegras en hooi, afhankelijk van de kwaliteit van het weidegras.

4 0HO2 / 2013

De GezonDheiDsDienst voor Dieren

Let oP Met voorjAArsGrAsDe eerste snede gras is niet zo gezond als het lijkt. In het voorjaar wordt overdag door de zon veel suiker aangemaakt in het gras dat, als het goed is, gedurende de nacht wordt omgezet in onder andere celwanden.Vaakkomenechterinhetvoorjaarkoudenachtenvoor,zelfs met nachtvorst aan de grond. Tijdens koude nachten gebeurt er niets in de grasspriet. Suiker wordt dus niet afgebroken, maar zit de volgendeochtendnogsteedsinhetgras.Vervolgenswordteronderinvloed van de zon weer volop nieuwe, extra, suiker aangemaakt. Deze ophoping van suiker zorgt ervoor dat elk jaar weer veel paarden en pony’s hoefbevangen worden.

Deze hoefbevangenheid is een van de pijnlijkste ziekten bij paarden en moet koste wat het kost voorkomen worden. Ten onrechte wordt vaak aangenomen dat het eiwit in voorjaarsgras de oorzaak is van de hoefbe-vangenheid. In werkelijkheid bevat dit gras juist weinig eiwit, maar vooral veel suiker. Uit dergelijk gras kan een paard wel drie kilogram suiker in een dag opnemen. Dat leidt vaak tot het acuut optreden van hoefbevan-genheid. Bij zonnig weer met koude nachten dienen de paarden dus gewoon op stal te blijven.

Hoewel het gevaar vooral optreedt in het voorjaar en de herfst, wanneer zonnige dagen worden gevolgd door koude nachten, ligt zeker bij gevoe-lige rassen het gevaar op bevangenheid bij plotselinge opname van veel suikerrijk gras steeds op de loer. Omdat de suiker zich in de loop van de dag opbouwt en ‘s nachts weer wordt afgebroken, is beperkte beweiding in de ochtend veiliger dan in de middag of avond. Steeds is echter onbe-perkte beweiding af te raden als uit bloedonderzoek blijkt dat de betref-fende paarden of pony’s insulineresistent zijn. Gebleken is dat vrijwel de helft van de Welsh pony’s en cobs, Shetland pony’s en IJslanders zodanig insulineresistent zijn, dat hoefbevangenheid een zeer reëel gevaar vormt voor welzijn en gezondheid. Dat dit nu juist de dieren zijn die vaak onbe-perkt mogen weiden is een wrange werkelijkheid.