Fysiotherapierichtlijn voor Parkinson
Transcript of Fysiotherapierichtlijn voor Parkinson
Bezoekadres
Stadsring 159b, Amersfoort
Correspondentieadres
Postbus 248, 3800 AE AmersfoortE-mail [email protected] www.kngf.nl
ISSN
1567-6137
KNGF-richtlijnnummer
V-19/2004
Uitgave
juni 2004
Supplement bij het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie
51
.10
15
.05
.04
Ziekte vanParkinson
KNGF-richtlijnZiekte van Parkinson
KNGF-richtlijnZiekte van Parkinson
jaargang 114 / nummer 3 / 2004
Inhoudsopgave
Praktijkrichtlijn 5
Inleiding 5
I Diagnostisch proces 7
I.I Verwijzing en aanmelding 7
I.II Anamnese 7
I.III Onderzoek 8
I.IV Meetinstrumenten 8
I.V Analyse 8
I.VI Behandelplan 9
II Therapeutisch proces 9
II.I Algemene aandachtspunten voor de behandeling 9
II.II Behandelstrategieën 11
II.III Evaluatie 12
II.IV Nazorg 12
II.V Afsluiting, verslaglegging en verslaggeving 13
Verantwoording en toelichting 14
A Inleiding 14
A.1 Afbakening gezondheidsprobleem 14
A.2 Doelstellingen 14
A.3 Klinische vraagstellingen 15
A.4 Samenstelling van de werkgroep 15
A.5 Werkwijze van de werkgroep 15
A.6 Validering door beoogde gebruikers 15
A.7 Samenstelling van de stuurgroep 16
A.8 Opbouw, producten en implementatie van de richtlijn 16
A.9. Doelgroep 16
A.9.1 Fysiotherapeuten 16
A.9.2 Verwijzers 16
A.10 Leeswijzer 16
A.11 Onderbouwing van de conclusies en de aanbevelingen 16
A.12 De ziekte van Parkinson 18
A.12.1 Pathogenese en diagnose 18
A.12.2 Epidemiologie 18
A.12.3 Gevolgen van de ziekte van Parkinson 18
A.12.4 Beloop van de klachten 24
A.12.5 Prognostische factoren 24
A.12.6 Beleid 24
1V-19/2004
A.13 De rol van fysiotherapie 27
A.13.1 Fysiotherapie in de vroege fase 27
A.13.2 Fysiotherapie in de middenfase 27
A.13.3 Fysiotherapie in de late fase 28
A.14 Verwijzing 28
A.14.1 Indicatiestelling 28
A.14.2 Vroegtijdige verwijzing 28
A.14.3 Informatievoorziening 28
B Diagnostisch proces 29
B.1 Verwijzing en aanmelding 29
B.2 Anamnese 29
B.3 Analyse ter formulering van de onderzoeksdoelstellingen 29
B.4 Onderzoek 29
B.5 Meetinstrumenten 29
B.5.1 Vragenlijst patiëntspecifieke klachten 30
B.5.2 Vragenlijst valgeschiedenis 30
B.5.3 (gemodificeerde) Falls efficacy scale 30
B.5.4 Freezing of gait questionnaire 31
B.5.5 LASA physical activity questionnaire 31
B.5.6 Retropulsietest 31
B.5.7 Parkinson activiteitenschaal 31
B.5.8 Timed up and go test 31
B.5.9 Zes-minuten looptest 31
B.5.10 Tien-meter looptest 32
B.6 Analyse 32
B.7 Behandelplan 32
C Therapeutisch proces 33
C.1 Algemene kenmerken van de behandeling 33
C.1.1 Behandellocatie 33
C.1.2 Betrokkenheid van de partner 33
C.1.3 Dubbeltaken 33
C.1.4 Behandeltijdstip 34
C.1.5 Oefentempo 34
C.1.6 Signaleren van responsfluctuatie 34
C.1.7 Contra-indicaties 34
C.1.8 Behandelfrequentie en -duur 35
C.2 Behandelstrategieën 35
C.2.1 Cognitieve bewegingsstrategieën 36
C.2.2 Cueing-strategieën 36
2 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
C.3 Behandeldoelen 37
C.3.1 Bevorderen van transfers 37
C.3.2 Normaliseren van de lichaamshouding 37
C.3.3 Bevorderen van reiken en grijpen 38
C.3.4 Bevorderen van de balans 39
C.3.5 Bevorderen van het lopen 39
C.3.6 Preventie van inactiviteit en het onderhouden of verbeteren van de conditie 41
C.3.7 Preventie van decubitus 42
C.3.8 Valpreventie 42
C.3.9 Hulpmiddelen 43
C.4 Het voorlichtingsplan 44
C.5 Gedragsverandering 45
C.5 Therapietrouw 45
C.5.1 Therapietrouw op de korte termijn 46
C.5.2 Therapietrouw op de lange termijn 46
C.6 Specifieke fysiotherapeutische technieken 46
C.7 Evaluatie 47
C.8 Nazorg 47
C.9 Afsluiting, verslaggeving en verslaglegging 47
D Juridische betekenis van richtlijnen 48
E Herziening richtlijn 48
F Externe financiering 48
G Dankwoord 48
H Literatuur 49
Bijlagen
Bijlage 1 Verklarende woordenlijst 55
Bijlage 2 Actuele informatie 59
Bijlage 3 Medicatie bij de ziekte van Parkinson 60
3V-19/2004
Bijlage 4 Meetinstrumenten 62
4.1 Vragenlijst patiëntspecifieke klachten 62
4.2 Vragenlijst valgeschiedenis 64
4.3 Val-agenda 65
4.4 (Gemodificeerde) falls efficacy scale 68
4.5 Retropulsietest 68
4.6 Freezing of gait questionnaire 69
4.7 LASA physical activity questionnaire 70
4.8 Zes-minuten looptest 75
4.9 Tien-meter looptest 76
4.10 Parkinson activiteitenschaal 77
4.11 Timed up and go test 82
4.12 Globaal ervaren effect 82
4.13 Borgschaal 82
4.14 Logboek 83
4.15 Adviezen praktijkinrichting 85
Bijlage 5 Cognitieve bewegingsstrategieën 86
4 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
InleidingDeze richtlijn beschrijft het diagnostisch en therapeu-
tisch proces bij patiënten met de ziekte van
Parkinson. In de Verantwoording en toelichting zijn
de gemaakte keuzes uiteengezet en onderbouwd.
Bijlage 1 is een woordenlijst ter verklaring van de
gebruikte afkortingen en begrippen. De KNGF-richtlijn
is mede tot stand gekomen dankzij financiële onder-
steuning van de Parkinson Patiënten Vereniging en
het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi).
Afbakening van de ziekte van Parkinson
De richtlijn is gericht op de behandeling van patiën-
ten met de ziekte van Parkinson, die cognitief ont-
vankelijk zijn en waarbij geen andere gezondheids-
problemen (comorbiditeit) op de voorgrond staan.*
De KNGF-richtlijn is niet automatisch toepasbaar bij
andere parkinsonismen, zoals multipele systeem atro-
fie (MSA) en progressieve supranucleaire paralyse (PSP).
Voor de behandeling van problemen met betrekking
tot osteoporose verwijst de werkgroep naar de KNGF-
richtlijn Osteoporose. Parkinson-patiënten zijn bij
afwezigheid van ernstige cognitieve problematiek op
dezelfde wijze trainbaar als hun leeftijdsgenoten.
Algemene principes van fysieke training worden daar-
om niet besproken in deze richtlijn. Problemen met
het schrijven en de spraak vallen buiten het behan-
delterrein van de fysiotherapeut. Bij schrijfproblema-
tiek vindt verwijzing plaats naar een ergotherapeut.
Bij spraakproblematiek vindt verwijzing plaats naar
een logopedist. Voor mictiestoornissen kan worden
verwezen naar een bekkenfysiotherapeut. Vanwege
het specialistische karakter wordt deze interventie
niet beschreven in de richtlijn.
Doelgroep
De KNGF-richtlijn is, ongeacht de werksetting, toepas-
baar door iedere fysiotherapeut. Om patiënten met de
ziekte van Parkinson optimale zorg te kunnen bieden,
is het aan te bevelen dat de fysiotherapeut beschikt
over specifieke deskundigheid. Kennis en vaardighe-
den kunnen verworven worden door gebruik van de
richtlijn en door het volgen van cursussen waarin
specifieke aspecten ten aanzien van de pathologie,
diagnostiek en behandeling van de ziekte van
Parkinson aan bod komen (zie bijlage 2). De richtlijn
adviseert verwijzers over de indicatiestelling en de
mogelijkheden van fysiotherapeutische behandeling
bij de ziekte van Parkinson.
Pathogenese
De ziekte van Parkinson is een progressieve neurolo-
gische aandoening. Degeneratie van dopamineprodu-
cerende cellen in de substantia nigra (onderdeel van
de basale ganglia) leidt tot een verminderde dopami-
neproductie. De oorzaak van de beschadiging is onbe-
kend. Daarom wordt in de literatuur ook gesproken
van de idiopatische vorm van de ziekte van
Parkinson.
De klinische diagnose ‘ziekte van Parkinson’ wordt
5V-19/2004
I Samyra Keus, fysiotherapeut, bewegingswetenschapper, afdeling Fysiotherapie en Ergotherapie LUMC, Leiden.
II Erik Hendriks, fysiotherapeut, epidemioloog, senioronderzoeker en programmaleider richtlijnen, Nederlands Paramedisch Instituut en
Capaciteitsgroep Epidemiologie, Universiteit Maastricht.
III Bas Bloem, neuroloog, afdeling Neurologie UMC St Radboud, Nijmegen
IV Alexandra Bredero-Cohen, oefentherapeut-Mensendieck, projectmedewerker richtlijnen, Nederlands Paramedisch Instituut, Amersfoort.
V Cees de Goede, fysiotherapeut, bewegingswetenschapper, afdeling Fysiotherapie VUMC, Amsterdam
VI Marianne van Haaren, fysiotherapeut, Revalidatiecentrum Breda, Breda.
VII Mariken Jaspers, oefentherapeut-Mensendieck, Fysio Ludinge, Zuidlaren.
VIII Yvo Kamsma, fysiotherapeut, bewegingswetenschapper, Instituut voor bewegingswetenschappen RUG, Groningen.
IX Joke Westra, fysiotherapeut, Verpleeghuis Maartenshof, Groningen.
X Beatrice de Wolff, oefentherapeut Cesar, bewegingswetenschapper; Medisch Centrum de Vecht, Groningen.
XI Marten Munneke, fysiotherapeut, bewegingswetenschapper, epidemioloog, projectleider KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson,
afdeling Fysiotherapie en Ergotherapie LUMC, Leiden en afdeling Neurologie UMC St Radboud, Nijmegen.
* Ter bevordering van de leesbaarheid wordt met de term patiënt vaak ook de partner of de verzorger bedoeld.
Praktijkrichtlijn
S.H.J. KeusI, H.J.M. HendriksII, B.R. BloemIII, A.B. Bredero-CohenIV, C.J.T. de GoedeV, M. van HaarenVI,
M. Jaspers VII, Y.P.T. KamsmaVIII, J. WestraIX, B.Y. de WolffX, M. MunnekeXI
gesteld indien bradykinesie aanwezig is, met daarbij
minimaal één van de drie volgende stoornissen:
1. rigiditeit van spieren;
2. rusttremor (4-6 Hz);
3. balansproblemen die niet veroorzaakt worden
door primair visuele, vestibulaire, cerebellaire of
proprioceptieve disfunctie.
Als gevolg van stoornissen in anatomische eigen-
schappen en functies ontstaan in toenemende mate
beperkingen in activiteiten en participatieproblemen.
Zie voor een uitgebreide beschrijving hiervan respec-
tievelijk tabel 5 en 6.
Epidemiologie
De prevalentie van de ziekte van Parkinson is onge-
veer 1,4 procent bij personen boven de 55 jaar en
neemt toe met de leeftijd (55-64 jaar: prevalentie
0,3%; > 95 jaar: prevalentie 4,3%). Er is geen signifi-
cant verschil in prevalentie tussen mannen en vrou-
wen. Op basis van demografische ontwikkelingen is
de verwachting dat het absolute aantal patiënten met
de ziekte van Parkinson zal stijgen tot bijna 70.000 in
het jaar 2015. De incidentie van de ziekte van
Parkinson wordt geschat op 7900 patiënten per jaar.
Beloop
Hoewel altijd progressief, is het beloop van de
gezondheidsproblemen zeer variabel. Meestal is drie
jaar nadat de eerste (unilaterale) symptomen zicht-
baar zijn sprake van een bilaterale aandoening.
Balansproblemen ontwikkelen zich circa twee tot drie
jaar later. Herhaaldelijk vallen begint gemiddeld tien
jaar na de eerste symptomen. Uiteindelijk krijgen vrij-
wel alle patiënten balansproblemen en zullen ze her-
haaldelijk vallen. Door toenemende problemen met
de balans kunnen patiënten permanent rolstoelaf-
hankelijk raken. In latere stadia kunnen niet-motori-
sche symptomen ontstaan, zoals dementie.
Bovendien zijn de gezondheidsproblemen bij deze
patiënten extra lastig bij leeftijdsgerelateerde comor-
biditeit. Patiënten, zowel zij die zelfstandig wonen als
zij die in verpleeghuizen wonen, overlijden vaak aan
pneumonie of hartfalen. Aspiratiepneumonie kan het
directe gevolg zijn van primaire gezondheidsproble-
men, zoals slikproblemen. De ernst van de ziekte
wordt vaak ingedeeld volgens de Hoehn en Yahr-clas-
sificatie (zie tabel 7).
Prognose
Parkinson-patiënten zijn te typeren als tremor-domi-
nant of akinetisch-rigide. De laatstgenoemde groep,
bij wie rigiditeit en hypokinesie de eerste symptomen
zijn, wordt gekenmerkt door problemen met de
balans en het lopen (waaronder freezing) en heeft een
sneller ziekteverloop. Bij de tremor-dominante groep
verloopt het proces veelal langzamer en treden min-
der frequent dementie en cognitieve stoornissen op.
Andere, niet-beïnvloedbare prognostische factoren
voor een snelle progressie zijn: 1) diagnosestelling op
hoge leeftijd; 2) aanwezigheid van een ernstige
depressie; 3) dementie en 4) arteriosclerose als
comorbiditeit. Beïnvloedbare prognostische factoren
zijn: 1) lichamelijke inactiviteit en 2) vallen.
Lichamelijke inactiviteit verhoogt de kans op het
ontstaan van, onder andere: osteoporose; obstipatie;
cardiovasculaire en respiratoire problemen. In combi-
natie met de verhoogde kans op osteoporose kan het
vallen leiden tot fracturen of ander lichamelijk letsel
en tot (meer) angst om te bewegen, met als gevolg
een vermindering van activiteiten en een grotere
kans op nieuwe val-incidenten.
De rol van de fysiotherapeut
Doel van fysiotherapie bij de ziekte van Parkinson is
het verbeteren van de kwaliteit van leven door het
verbeteren of behouden van zelfstandigheid, veilig-
heid en welbevinden tijdens en door bewegen. Dit
wordt bereikt door preventie van inactiviteit, preven-
tie van vallen, verbeteren van functies en verminde-
ren van beperkingen in activiteiten. Op basis van de
fasen die een patiënt doormaakt, kunnen behandel-
doelen met bijbehorende interventies benoemd wor-
den (zie werkkaart 3). De fysiotherapeutische behan-
deldoelen gelden voor de genoemde fase, maar
blijven ook in latere fasen van belang.
Vroege fase
Patiënten in de vroege fase hebben geen of weinig
beperkingen. Zij worden volgens de Hoehn en Yahr-
classificatie ingedeeld in de stadia 1 tot en met 2,5.
Het doel van de fysiotherapeutische behandeling in
deze, maar vaak ook in de volgende fasen, is:
1. preventie van inactiviteit;
2. preventie van angst om te bewegen of te vallen;
3. onderhouden en/of verbeteren van de conditie.
6 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
De middelen die een fysiotherapeut hiervoor ter
beschikking heeft, zijn het geven van informatie en
voorlichting en het oefenen, eventueel in groepsver-
band, met specifieke aandacht voor balans, spierleng-
te, beweeglijkheid van gewrichten en de algemene
conditie.
Middenfase
In de middenfase ontwikkelen patiënten ernstiger
symptomen en ontstaan beperkingen in het uitvoe-
ren van activiteiten. Daarnaast ontstaan er balanspro-
blemen en een verhoogd valrisico. Patiënten worden
volgens de Hoehn en Yahr-classificatie ingedeeld in
de stadia 2 tot en met 4. Het doel van de fysiothera-
peutische behandeling in deze en in de late fase is het
behouden of bevorderen van activiteiten. Bij het oefe-
nen van functies en activiteiten staan de volgende
probleemgebieden centraal:
� transfers;
� lichaamshouding;
� reiken en grijpen;
� balans;
� lopen.
Bij het oefenen wordt gebruikgemaakt van cognitieve
bewegingsstrategieën en cueing-strategieën. Indien
nodig wordt de partner en/of verzorger betrokken bij
de behandeling.
Late fase
In deze fase van de ziekte zijn patiënten gebonden
aan de rolstoel of het bed. Zij worden volgens de
Hoehn en Yahr-classificatie ingedeeld in stadium 5.
Het behandeldoel in deze fase is het behouden van
vitale functies en de preventie van complicaties, zoals
decubitus en contracturen. De fysiotherapeut kan dit
bereiken door (geleid) actief oefenen, correctie van de
lichaamshouding in bed of in de rolstoel en het
geven van informatie en voorlichting voor preventie
van decubitus en contracturen.
Indicatie fysiotherapie
Behandeling met fysiotherapie is geïndiceerd wan-
neer sprake is van:
� beperkingen in activiteiten en stoornissen in
functies met name op het gebied van transfers,
lichaamshouding, reiken en grijpen, balans en
lopen;
� inactiviteit of verminderde conditie;
� verhoogd valrisico of angst om te vallen;
� verhoogde kans op decubitus;
� stoornissen en beperkingen als gevolg van nek-
en schouderklachten;
� informatiebehoefte over de gevolgen van de ziek-
te van Parkinson, met name wat betreft beperkin-
gen in activiteiten op het gebied van houding
en/of beweging.
De hulpvraag van de partner en/of verzorger kan,
indien deze gerelateerd is aan de beperkingen in acti-
viteiten van de patiënt, eveneens een reden zijn tot
verwijzing (bijvoorbeeld tilinstructie wanneer de
patiënt rolstoelafhankelijk of bedlegerig is). Het ver-
dient aanbeveling patiënten vroegtijdig te verwijzen
(direct na de diagnosestelling) om complicaties ten
gevolge van vallen en inactiviteit te voorkomen of te
verminderen.
I Diagnostisch procesHet doel van het diagnostisch proces is het inventari-
seren van de ernst en de aard van de gezondheidspro-
blemen van de patiënt en de beïnvloedbaarheid van
deze problemen door middel van fysiotherapie. Het
uitgangspunt is de hulpvraag van de patiënt.
I.I Verwijzing en aanmelding
Indien een patiënt wordt verwezen door een huisarts
of medisch specialist beoordeelt de fysiotherapeut of
de verwijzing voldoende informatie bevat. Het is
noodzakelijk dat de fysiotherapeut informatie krijgt
over eventuele comorbiditeit (onder andere osteopo-
rose en/of andere aandoeningen die de mobiliteit ver-
minderen, zoals artrose, reumatoïde artritis, hartfalen
en COPD). Tevens is het voor de fysiotherapeut van
belang om te weten of andere vormen van parkinso-
nisme zijn uitgesloten. Het is wenselijk om informatie
te verkrijgen over het beloop van het gezondheids-
probleem, over eventuele mentale stoornissen gerela-
teerd aan de ziekte van Parkinson, over het behandel-
beleid en het resultaat van de medische behandeling.
I.II Anamnese
Tijdens de anamnese brengt de fysiotherapeut de
gezondheidsproblemen van de patiënt in kaart (zie
werkkaart 1). Tevens worden de verwachtingen van
7V-19/2004
Praktijkrichtlijn
de patiënt geïnventariseerd ten aanzien van de
behandeling en het te behalen resultaat. Ook pro-
beert de fysiotherapeut antwoord te krijgen op de
vraag of de verwachtingen van de patiënt reëel zijn.
Indien mentale factoren en/of fysieke stoornissen de
patiënt belemmeren bij het beantwoorden van vragen
en indien de patiënt voor een belangrijk deel is aan-
gewezen op verzorging door derden is het noodzake-
lijk de partner en/of verzorger te betrekken bij de
anamnese om een goed beeld te krijgen van de
gezondheidsproblemen van de patiënt.
Aan de hand van de anamnese formuleert de fysio-
therapeut de hulpvraag, samen met de patiënt.
Formuleren van de onderzoeksdoelstellingen
Aan de hand van de gegevens die verkregen zijn uit
de anamnese, formuleert de fysiotherapeut een aantal
onderzoeksdoelstellingen. De onderzoeksdoelstellin-
gen zijn gericht op het beoordelen van: de fysieke
capaciteit; transfers; lichaamshouding; reiken en grij-
pen; balans en lopen.
I.III Onderzoek
De gezondheidsproblemen van een Parkinson-patiën-
ten kunnen sterk fluctueren. Daarom dient de fysio-
therapeut tijdens het onderzoek te achterhalen of de
patiënt zich in een on- of off-periode bevindt. De fysio-
therapeut kan werkkaart 2 gebruiken als hulpmiddel
bij het uitvoeren van een gestructureerd onderzoek.
Op basis van de anamnese bepaalt de fysiotherapeut
of de patiënt nog andere stoornissen heeft die meege-
nomen dienen te worden in het onderzoek (bijvoor-
beeld nek-schouderklachten of rugklachten die samen
lijken te hangen met de ziekte van Parkinson).
I.IV Meetinstrumenten
Meetinstrumenten dienen als hulpmiddel bij het in
kaart brengen en het objectiveren van het gezond-
heidsprobleem. Tevens kan een aantal meetinstru-
menten in een latere fase opnieuw gebruikt worden
ter evaluatie van het behandelresultaat. Als gevolg
van de medicatie kunnen fluctuaties optreden in de
gezondheidsproblemen over de dag. Het is daarom
van belang vervolgmetingen op hetzelfde tijdstip van
de dag te verrichten als de voorgaande meting, ervan
uitgaande dat de patiënt zijn medicatie steeds op het-
zelfde tijdstip inneemt. Zie voor een overzicht van
mogelijke medicatie bijlage 3.
Ter inventarisatie en evaluatie van de belangrijkste
beperkingen in activiteiten van de patiënt en de mate
waarin de patiënt zich beperkt voelt in die activitei-
ten wordt de vragenlijst Patiëntspecifieke klachten
(PSK) gebruikt (zie bijlage 4.1). Deze vragenlijst kan
bovendien gebruikt worden ter ondersteuning van de
formulering van de belangrijkste probleemgebieden
van de patiënt. Val-incidentie en eventueel valrisico
worden in kaart gebracht met behulp van de
Vragenlijst valgeschiedenis (zie bijlage 4.2). Patiënten
die meer dan eens zijn gevallen in het afgelopen jaar
ontvangen een val-agenda (zie bijlage 4.3). Met de
(gemodificeerde) Falls efficacy scale wordt de angst
om te vallen geïnventariseerd (zie bijlage 4.4). Voor
het in kaart brengen van problemen met de balans
(opvangreacties externe verstoring) wordt de
Retropulsietest aangeraden (zie bijlage 4.5). Voor het
inventariseren van freezing adviseert de werkgroep de
Freezing of gait questionnaire (zie bijlage 4.6). Bij
twijfel aan het activiteiten niveau van de patiënt, in
vergelijking met de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen, kan de LASA Physical Activity Questionnaire
gebruikt worden (zie bijlage 4.7). Voor inventarisatie
en evaluatie van de conditie bij patiënten die geen
last hebben van freezing wordt aangeraden de Zes-
minuten looptest af te nemen; voor inventarisatie en
evaluatie van de comfortabele loopsnelheid is de
Tien-meter looptest geschikt (zie respectievelijk bijla-
ge 4.8 en 4.9). Met de gemodificeerde versie van de
Parkinson activiteitenschaal kan de kwaliteit van
bewegen tijdens bepaalde activiteiten van het dage-
lijks leven in kaart worden gebracht (zie bijlage 4.10).
Tot slot wordt de Timed up and go test gebruikt om
de snelheid van het uitvoeren van bepaalde activitei-
ten te bepalen (zie bijlagen 4.11).
I.V Analyse
Ter afsluiting van het diagnostisch proces beant-
woordt de fysiotherapeut de volgende vragen:
� Is fysiotherapie voor de patiënt geïndiceerd?
� Is de richtlijn van toepassing op deze individuele
patiënt?
Fysiotherapie is geïndiceerd wanneer:
1 de patiënt beperkt is in een of meerdere activitei-
ten (transfers, lichaamshouding, reiken en grijpen,
balans en lopen);
2 door inactiviteit de conditie van de patiënt achter-
8 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
uitgaat of hiertoe het risico bestaat;
3 de patiënt een verhoogd valrisico heeft of angstig
is om te vallen, of
4 de behoefte aan informatie en/of voorlichting
bestaat over de aandoening, het beloop en de
prognose, met name op het gebied van houding
en beweging en het functioneren in het dagelijks
leven.
De patiënt komt alleen in aanmerking voor behande-
ling met fysiotherapie indien er geen belemmerende
medische problemen, persoonlijke factoren of omge-
vingsfactoren zijn en de fysiotherapeut inschat dat de
stoornissen in functies, de beperkingen in activiteiten
en de gedragsmatige aspecten te beïnvloeden zijn
door fysiotherapie.
Indien fysiotherapie is geïndiceerd en de richtlijn van
toepassing is, stelt de fysiotherapeut, in overleg met
de patiënt, het behandelplan op waarin de individu-
ele behandeldoelen zijn opgenomen. Wanneer de
fysiotherapeut niet kan bevestigen dat fysiotherapie
voor de patiënt is geïndiceerd, overlegt hij met de
verwijzer.* Eventueel adviseert de fysiotherapeut ver-
wijzing naar een andere paramedische discipline of
een medisch specialist.
I.VI Behandelplan
Centraal in het behandelplan staat de hoofddoelstel-
ling die aansluit bij de hulpvraag van de patiënt. Bij
het formuleren van de hoofddoelen (beoogd behan-
delresultaat) wordt rekening gehouden met de moti-
vatie, de mogelijkheden en het begrip van de patiënt.
Fysiotherapeutische doelen voor patiënten met de
ziekte van Parkinson zijn:
1. Bevorderen van veiligheid en zelfstandigheid in de
uitvoering van activiteiten, met de nadruk op:
a. transfers;
b. lichaamshouding;
c. reiken en grijpen;
d. balans;
e. lopen;
2. onderhouden of verbeteren van de conditie;
3. preventie van vallen;
4. preventie van decubitus;
5. bevorderen van inzicht in stoornissen in functie
en beperkingen in activiteiten, met name op het
gebied van houding en beweging.
Naast de behandeldoelen omvat het behandelplan de
verrichtingen die zullen worden gehanteerd om doe-
len te realiseren, het verwachte aantal sessies, de
behandelfrequentie, en de behandellocatie (aan huis,
in de praktijk, in een instelling). De keuze van de
locatie wordt bepaald door het doel van de behande-
ling en is mede afhankelijk van de persoonlijke moge-
lijkheden van de patiënt en de therapeut en van
externe factoren. Indien de behandeling gericht is op
het bevorderen van activiteiten zal de behandeling bij
voorkeur bij de patiënt thuis plaatsvinden. Het bevor-
deren van de conditie kan plaatsvinden in de praktijk
van de therapeut.
II Therapeutisch proces
II.I Algemene aandachtspunten voor de
behandeling
Betrokkenheid van de partner en/of verzorger
Het betrekken van de partner en/of verzorger bij de
behandeling is van groot belang. Partner en/of ver-
zorger kunnen cues en cognitieve bewegingsstrate-
gieën aanreiken als de patiënt problemen heeft met
het toepassen van het geleerde in het dagelijks leven
(bijvoorbeeld bij verminderde mentale functie). Het
aantal aanwijzingen moet worden beperkt. De patiënt
is gebaat bij slechts een aanwijzing per keer, met
name wanneer sprake is van cognitieve stoornissen,
bijvoorbeeld geheugenstoornissen. Het is belangrijk
de verzorging van de patiënt te verlichten. Dit kan
bijvoorbeeld door de verzorger tiltechnieken aan te
leren wanneer de Parkinson-patiënt rolstoelafhanke-
lijk of bedlegerig is en door aan te geven hoe omge-
gaan kan worden met freezing en met on/off-perioden.
Het vermijden van dubbeltaken
Bij het gelijktijdig uitvoeren van meerdere taken tege-
lijkertijd (dubbeltaken) kunnen Parkinson-patiënten
niet aan alle taken volledige aandacht schenken.
Parkinson-patiënten hebben veelal gerichte aandacht
nodig om ‘automatische bewegingen’, zoals lopen,
veilig uit te voeren. Veel Parkinson-patiënten hebben
daarom problemen met het uitvoeren van dubbel-
taken. Het negatieve effect op het lopen en de balans
kan leiden tot onveiligheid, zowel in het dagelijks
leven als tijdens de behandeling. Het vermijden van
dubbeltaken, zowel tijdens de behandeling als in het
Praktijkrichtlijn
V-19/2004 9
* Voor de gehele richtlijn geldt dat met ‘hij’ en ‘zijn’ tevens ‘zij’ of ‘haar’ bedoeld wordt.
dagelijks leven, vergroot de veiligheid van patiënten
met de ziekte van Parkinson en vermindert valinci-
denten. Tijdens de uitvoering van de activiteit of
beweging geeft de fysiotherapeut geen nadere instruc-
tie, aangezien hierdoor een dubbeltaak zou ontstaan.
Multidisciplinaire afspraken
Binnen de behandeling van patiënten met de ziekte
van Parkinson (met name bij een complexe hulp-
vraag) is veelal sprake van behandeling door verschil-
lende disciplines. Op welk moment een andere disci-
pline wordt ingeschakeld en volgens welke procedure,
hangt af van de verwijzer en van de organisatie van
de gezondheidszorg in de regio waar de fysiothera-
peut werkzaam is. Het verdient aanbeveling om
afspraken te maken met de patiënt, de partner en/of
verzorger en de overige betrokkenen over organisato-
rische aspecten. Dit is tevens bedoeld om de multidis-
ciplinaire zorg af te stemmen op de zorg die andere
disciplines aan de patiënt verlenen.
(Relatieve) contra-indicaties
� Indien de patiënt wordt behandeld met een her-
senstimulator (bijvoorbeeld STN-stimulatie) is het
toepassen van diathermie (kortegolf, microgolf)
te allen tijde en op iedere plaats van het lichaam
gecontra-indiceerd.
� Cognitieve stoornissen, zoals geheugenstoornis-
sen, dementie en ernstige hallucinaties vormen
een relatieve contra-indicatie voor de behande-
ling van problemen die samenhangen met de
ziekte van Parkinson, aangezien deze stoornissen
het leervermogen van de patiënt beïnvloeden.
� Freezing-problemen vormen een relatieve contra-
indicatie voor hydrotherapie. Bij patiënten die
last hebben van freezing kan hydrotherapie
alleen plaatsvinden onder individuele begelei-
ding.
� Centrale vermoeidheid (fatigue) kan het tempo
waarin de behandeling plaatsvindt en de opzet
van het behandelschema beïnvloeden (bijvoor-
beeld de verdeling van de oefeningen over de
dag).
Behandelfrequentie en -duur
De duur van de behandelepisode en de -frequentie
zijn sterk afhankelijk van de hulpvraag, de mogelijk-
heden van de patiënt en het verloop van de ziekte.
De behandeling richt zich bij iedere patiënt op het
belangrijkste probleem dat is gerelateerd aan de hulp-
vraag. Indien de doelstellingen zijn bereikt, of indien
de fysiotherapeut van mening is dat er geen verande-
ringen (vooruitgang, behoud of preventie van achter-
uitgang) zullen optreden door fysiotherapie wordt de
behandeling beëindigd. De behandeling wordt even-
eens beëindigd indien de fysiotherapeut inschat dat
de patiënt de doelstellingen zelfstandig kan bereiken
(zonder therapeutische begeleiding). Dit wordt over-
legd met de verwijzer. Ter bevordering van activitei-
ten in het dagelijks leven is een behandelperiode van
vier weken effectief. Of het toepassen van cueing-stra-
tegieën zinvol is, wordt tijdens de eerste zittingen
duidelijk. Om de conditie te verbeteren is behande-
ling gedurende minimaal acht weken noodzakelijk.
De patiënt kan de oefeningen zelfstandig thuis uit-
voeren, mits goed geïnstrueerd. Een lage behandelfre-
quentie (bijvoorbeeld eenmaal per week voor het
bijsturen van het oefenprogramma) is in dat geval
voldoende. Tijdens het therapeutisch proces worden
de doelen iedere vier weken geëvalueerd en indien
nodig bijgesteld. Het geven van informatie en voor-
lichting is hierbij een terugkerend onderdeel.
Groepstherapie
De keuze voor groeps- of individuele behandeling is
afhankelijk van de behandeldoelen of het beoogde
eindresultaat, de mogelijkheden van de patiënt en
externe factoren (zoals het aanbod van oefengroe-
pen). Indien persoonlijke doelen centraal staan, bij-
voorbeeld bij het verbeteren van transfers, is indivi-
duele behandeling het meest geschikt. In dat geval
geeft de fysiotherapeut gerichte instructie en aan-
dacht, met als bijkomend voordeel dat de patiënt
minder door de omgeving wordt afgeleid dan tijdens
groepsbehandeling.
Groepstherapie is geschikter wanneer algemenere
doelen centraal staan. Dit kan het geval zijn bij het
geven van nazorg en wanneer de doelen therapeu-
tisch van aard zijn, bijvoorbeeld conditieverbetering
of vergroting van het welbevinden door en tijdens
bewegen. Bovendien kunnen bij groepsbehandeling
patiënten, en eventueel ook hun partner en/of verzor-
ger, van elkaar leren, vindt lotgenotencontact plaats,
kan het sociale aspect het subjectief welbevinden ver-
hogen en kan de therapietrouw vergroot worden.
10 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Afhankelijk van de aanwezige problemen wijst de
therapeut de patiënt op een specifieke oefengroep
voor Parkinson-patiënten, of zo mogelijk op algemenere
bewegingsprogramma’s voor ouderen (zie bijlage 2). De
grootte van de groep (maximaal acht patiënten) is
afhankelijk van het behandeldoel en het niveau van
de deelnemende patiënten. Ook bij groepsbehandeling
is het belangrijk dat de doelen individueel worden
bepaald en worden nagestreefd.
Aandachtspunten bij de behandeling van
patiënten met de ziekte van Parkinson
� De fysiotherapeut houdt bij het maken van
afspraken rekening met de goede en slechte
momenten van de patiënt over de dag (on/off-
perioden).
� De cognitieve functie en de leeftijd van de
patiënt zijn richtinggevend voor het tempo en
de moeilijkheidsgraad van de therapie.
� De fysiotherapeut attendeert de patiënt op
responsfluctuaties (wearing off-fenomeen, on/off-
problematiek, dyskinesieën, freezing) die vaak
optreden bij het voortschrijden van de ziekte en
bij langdurig gebruik van medicatie. De patiënt
kan met de medisch specialist bespreken of, en
zo ja welke aanpassingen van de medicatie
eventueel noodzakelijk zijn.
II.II Behandelstrategieën
Cognitieve bewegingsstrategieën
Voor het oefenen van transfers wordt gebruikgemaakt
van cognitieve bewegingsstrategieën. Hierbij worden
complexe (automatische) activiteiten omgevormd tot
een aantal los van elkaar, in vaste volgorde uit te voeren
delen welke bestaan uit relatief simpele bewegingson-
derdelen. Het bewegingsverloop wordt hiermee zodanig
gereorganiseerd dat de activiteit bewust kan worden uit-
gevoerd. Dubbeltaken in de complexe (automatische)
activiteiten van het dagelijks leven worden op die
manier vermeden. De beweging of (deel)activiteit wordt
bovendien in gedachten geoefend en voorbereid. Het
is nadrukkelijk niet de bedoeling dat er automatise-
ring van de activiteit of de beweging optreedt. De uit-
voering moet juist onder bewuste controle blijven.
Cueing-strategieën
Ten gevolge van fundamentele problemen van de
interne sturing is de uitvoering van automatische en
herhaalde bewegingen gestoord. Om deze verminder-
de of zelfs afwezige interne sturing aan te vullen dan
wel te vervangen, wordt gebruikgemaakt van zogehe-
ten cues. Cues zijn prikkels uit de omgeving of prik-
kels die worden opgewekt door de patiënt zelf, die de
patiënt al dan niet bewust (maar wel met aandacht)
gebruikt om het (automatisch) bewegen te faciliteren.
Mogelijk wordt op deze wijze de beweging direct
gecontroleerd door de cortex, met weinig tot geen
betrokkenheid van de basale ganglia. Niet alle patiën-
ten hebben even veel baat bij het gebruik van cues.
Cues kunnen opgewekt worden binnen het eigen
lichaam (buigen, strekken, zwaaien) of daarbuiten.
Prikkels buiten het lichaam zijn onder te verdelen in
bewegende (licht van een laserpen, een bewegende
voet, een vallende sleutelbos) en niet bewegende prik-
kels (geluid van een metronoom, strepen op de vloer,
het handvat van een wandelstok).
Wat betreft het therapeutisch handelen wordt onder-
scheid gemaakt in ritmisch herhaalde cues en eenma-
lige cues (zie tabel 1). Ritmisch herhaalde cues wor-
den gegeven als een continue ritmische prikkel, die
als sturingsmechanisme kan dienen voor het lopen.
De afstand tussen (frequentie van) ritmische cues bij
het lopen wordt gebaseerd op het aantal stappen dat
nodig is om de Tien-meter looptest af te leggen op
comfortabele snelheid. Eenmalige cues worden toege-
past voor het handhaven van de houding, bijvoor-
beeld bij het uitvoeren van transfers en voor initiatie
van activiteiten van het dagelijks leven, of bij het op
gang komen na een periode van freezing.
11V-19/2004
Praktijkrichtlijn
Behandelstrategieën per behandeldoelstelling
Werkkaart 4 geeft een overzicht van te kiezen behan-
delstrategieën bij verschillende behandeldoelen.
Hulpmiddelen
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan het
gebruik van hulpmiddelen zinvol zijn. De fysiothera-
peut voorziet (indien nodig in samenwerking met de
ergotherapeut) in de aanvraag van en training in het
gebruik van benodigde relevante (loop)hulpmiddelen
(zie tabel 2) en in informatie over wie verantwoorde-
lijk is voor het onderhoud en de reparaties ervan.
Daarnaast verwijst de fysiotherapeut tijdig naar een
ergotherapeut voor inventarisatie van mogelijke aan-
passingen in de thuissituatie. Bij patiënten die
frequent vallen, kan een verpleegkundige eventueel
adviseren over de aanschaf van heupbeschermers.
II.III Evaluatie
De fysiotherapeut evalueert regelmatig en
systematisch de behandelresultaten door deze te
toetsen aan de behandeldoelen. Op basis hiervan kan
bijstelling van het behandelplan plaatsvinden. Hierbij
wordt gebruikgemaakt van de meetinstrumenten die
ook tijdens de anamnese en het onderzoek zijn
gebruikt. Indien de patiënt ervaringen niet kan
verwoorden, dient de evaluatie van het behandel-
proces en het -resultaat plaats te vinden met de
partner en/of verzorger.
Evaluatie geschiedt als volgt:
� het toepassen van veranderd houding en bewe-
gingsgedrag: aan het begin van iedere behandel-
sessie;
� veranderingen in de algehele conditie: na mini-
maal acht weken;
� het ‘globaal ervaren effect’ van de behandeling:
aan het einde van de behandeling (zie bijlage
4.12).
II.IV Nazorg
Behoud van activiteiten in het dagelijks leven
Aangeleerde strategieën ter bevorderingen van de
activiteiten in het dagelijks leven beklijven soms kort.
Het aanbrengen van permanente cues (zowel ter ini-
12 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Tabel 1. Cues.
Ritmisch herhaalde cues
Auditief � de patiënt beweegt op de muziek van een walkman
� de patiënt beweegt op het ritmisch tikken van een metronoom
� de patiënt of iemand anders zingt of telt
Visueel � de patiënt volgt een andere persoon
� de patiënt loopt over strepen die op de vloer staan of die hij zelf projecteert met een
laserpen
� de patiënt loopt met een omgekeerd vastgehouden wandelstok en moet bij iedere
stap over het handvat stappen
Tactiel � de patiënt tikt heup of been aan
Eenmalige cues
Auditief � bewegingsinitiatie, bijvoorbeeld uitstappen op derde tel
Visueel � bewegingsinitiatie, bijvoorbeeld door over de voet van iemand anders, een object op
de vloer of een omgekeerde wandelstok heen te stappen
� houdingshandhaving, bijvoorbeeld door het gebruik van een spiegel of doordat de
patiënt zich richt op een object (klok, schilderij) in de omgeving
Cognitief � bewegingsinitiatie (en continuatie van het gaan), bijvoorbeeld doordat de patiënt de
aandacht richt op de plek waar hij heen wil, en niet op de deurpost waar hij langs
moet
tiatie als ter voortgang van beweging) in de thuisom-
geving kan een hulpmiddel zijn om de strategieën
langdurig toe te passen. Het is van belang de patiënt
na verloop van tijd terug te zien voor een evaluatie.
Gezien het progressieve karakter van de ziekte van
Parkinson is het voor patiënten belangrijk om actief
te blijven. Effecten van lichamelijke activiteit gericht
op het verbeteren van botmassa zijn pas na een jaar
zichtbaar (zie de ‘KNGF-richtlijn Osteoporose’). De fysio-
therapeut stimuleert de patiënt daarom om na afloop
van de therapie zelf te blijven oefenen en bewegen.
De patiënt kan een logboek bijhouden waarin de
frequentie en mate van inspanning wordt genoteerd;
voor het kwantificeren van het inspanningsgevoel
wordt gebruikgemaakt van de Borgschaal (zie bijlage
4.13).
Om te beoordelen of het behaalde effect blijvend is
en om te bepalen of de patiënt nieuwe gezondheids-
problemen ondervindt, kan een controleafspraak
gemaakt worden. Indien nodig wordt aansluitend aan
de controleafspraak de therapie vervolgd.
II.V Afsluiting, verslaglegging en verslaggeving
Indien de behandeldoelen zijn gerealiseerd (bereikt)
of indien de fysiotherapeut van mening is dat fysio-
therapie geen toegevoegde waarde meer heeft, wordt
de behandeling afgesloten. De behandeling wordt
eveneens afgesloten indien de inschatting van de fysio-
therapeut is dat de patiënt de doelstellingen zelfstan-
dig kan bereiken (zonder therapeutische begeleiding).
De fysiotherapeut informeert de verwijzer tussentijds,
maar in ieder geval na het beëindigen van de behan-
delperiode over onder andere de (individueel vastge-
stelde) behandeldoelen, het behandelproces en de
behandelresultaten.
De fysiotherapeut schrijft het eindverslag naar de
huisarts c.q. verwijzer conform de ‘KNGF-richtlijn
Informatieverstrekking Huisarts’. Voor de inhoud van
de verslaglegging verwijst de werkgroep naar de ‘KNGF-
richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging’. De
werkgroep beveelt aan te vermelden of volgens de
richtlijn is behandeld, op welke punten is afgeweken
en waarom, en of er afspraken zijn gemaakt voor een
controlebehandeling.
13V-19/2004
Praktijkrichtlijn
Tabel 2. Probleemgebieden bij de ziekte van Parkinson en mogelijk te gebruiken hulpmiddelen.
Probleemgebied Hulpmiddelen en/of aanpassingen
Balans � loophulpmiddel (zoals rollator)
Transfers of het veranderen van � verhoogde toiletpot
lichaamshouding � sta-op stoel
� hulpmiddelen die het in bed gaan / uit bed komen vergemakkelijken
(zoals hoog-laagbed, tillift, glijplank, handvatten aan de zijkant van
het bed)
Mobiliteit � loophulpmiddel (zoals rollator)
� overige hulpmiddelen die de mobiliteit vergroten (zoals rolstoel,
scootmobiel)
Vallen en verhoogd valrisico � loophulpmiddel (zoals rollator)
� heupbeschermers
� schoenen met voldoende steun en zolen met voldoende grip
A InleidingDe KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson is een leidraad
voor het fysiotherapeutisch handelen bij patiënten
met de ziekte van Parkinson. Het diagnostisch en
therapeutisch proces zijn beschreven conform het
methodisch fysiotherapeutisch handelen.
In deze verantwoording en toelichting worden de
keuzes uit de ‘KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson’
nader toegelicht en onderbouwd. Ook wordt hierin
aanvullende informatie verschaft.
Een KNGF-richtlijn moet worden beschouwd als ‘the
state of art’ van het fysiotherapeutisch handelen.
Deze richtlijn beoogt het handelen van de fysiothera-
peut te optimaliseren volgens de stand van zaken van
de wetenschappelijke literatuur en volgens de op het
moment van schrijven geldende inzichten binnen de
beroepsgroep.
Definitie
Een KNGF-richtlijn is gedefinieerd als ‘een systematisch
ontwikkelde, vanaf centraal niveau geformuleerde
leidraad, die door deskundigen is opgesteld en gericht
is op de inhoud van het methodisch fysiotherapeu-
tisch handelen bij bepaalde gezondheidsproblemen
en op (organisatorische) aspecten die met de be-
roepsuitoefening te maken hebben.1-3’
A.1 Afbakening gezondheidsprobleem
Deze KNGF-richtlijn beschrijft het diagnostisch en
therapeutisch proces bij patiënten met de ziekte van
Parkinson. De richtlijn is gericht op de behandeling
van patiënten met de ziekte van Parkinson, die cogni-
tief ontvankelijk zijn en bij wie geen andere gezond-
heidsproblemen (comorbiditeit) op de voorgrond
staan. De KNGF-richtlijn is niet automatisch toepasbaar
bij andere parkinsonismen, zoals multipele systeem
atrofie (MSA) en progressieve supranucleaire paralyse
(PSP). Deze parkinsonismen kenmerken zich namelijk
door een snellere progressie en een wisselend scala
van bijkomende neurologische problemen die niet in
deze KNGF-richtlijn vermeld staan (bijvoorbeeld cere-
bellaire ataxie en spasticiteit). Bovendien gaan diverse
vormen van parkinsonisme (bijvoorbeeld PSP of vascu-
lair parkinsonisme) gepaard met het optreden van
soms ernstige cognitieve functiestoornissen, die het
oefenen en gebruik van bijvoorbeeld cognitieve bewe-
gingsstrategieën kunnen belemmeren. Bij sommige
aandoeningen (bijvoorbeeld PSP) kan sprake zijn van
roekeloos gedrag, waardoor veelal juist een restrictie
van activiteiten zal moeten plaatsvinden. Daar staat
tegenover dat sommige patiënten met een ander
parkinsonisme vooral stoornissen of beperkingen
hebben die overeenkomen met die van Parkinson-
patiënten. Als dergelijke patiënten ook een intacte
cognitie hebben, kunnen bepaalde elementen uit de
huidige KNGF-richtlijn voor hen wel degelijk van toe-
passing zijn. Voor behandeling van problemen met
betrekking tot osteoporose verwijst de werkgroep naar
de ‘KNGF-richtlijn Osteoporose’.4
Parkinson-patiënten bereiken eerder hun VO2-max dan
gezonde leeftijdsgenoten,5 maar zijn bij afwezigheid
van ernstige cognitieve problemen op dezelfde wijze
trainbaar als hun leeftijdsgenoten.6 Algemene principes
van fysieke training worden daarom in deze richtlijn
niet besproken.
Problemen met het schrijven en de spraak vallen
buiten het behandelterrein van de therapeut. Bij
schrijfproblemen vindt verwijzing plaats naar een
ergotherapeut, bij spraakproblemen naar een
logopedist. Voor mictiestoornissen kan worden
verwezen naar een bekkenfysiotherapeut. Vanwege
het specialistische karakter wordt deze interventie in
deze richtlijn niet beschreven.
A.2 Doelstellingen
De doelstelling van de richtlijn is het beschrijven van
de ‘optimale’ fysiotherapeutische zorg met betrekking
tot doeltreffendheid, doelmatigheid en zorg op maat
patiënten met de ziekte van Parkinson, gebaseerd op
de huidige wetenschappelijke, beroepsinhoudelijke
en maatschappelijke inzichten. Deze zorg moet leiden
naar een volledig (of gewenst) niveau van activiteiten
en participatie en het voorkomen van chronische
klachten en recidieven. De KNGF-richtlijn is daarnaast
expliciet bedoeld om: de zorg op basis van huidige
wetenschappelijke inzichten in de gewenste richting
te veranderen, en de uniformiteit en de kwaliteit van
14 V-19/2004
Verantwoording en toelichting
de zorg te verhogen; de taken en verantwoordelijkhe-
den van beroepsgroepen af te bakenen, inzichtelijk te
maken en de onderlinge samenwerking te stimuleren;
de fysiotherapeut te ondersteunen bij het nemen van
beslissingen ten aanzien van wel of niet behandelen
en het toepassen van diagnostische en therapeutische
handelingen.
Om de richtlijn toe te kunnen passen worden aanbe-
velingen geformuleerd in termen van deskundig-
heidseisen die noodzakelijk zijn om volgens de richt-
lijn te kunnen handelen.
A.3 Klinische vraagstellingen
De werkgroep die deze KNGF-richtlijn voorbereidde,
zocht antwoord op de volgende klinische vragen:
1. Welke specifieke gezondheidsproblemen die
samenhangen met de ziekte van Parkinson zijn
van belang voor de fysiotherapeut?
2. Welke fysiotherapeutische diagnostische informa-
tie is minimaal nodig om de behandeldoelen en
een behandelplan te kunnen formuleren?
3. Welke vormen van behandeling en preventie zijn
wetenschappelijk onderbouwd en zinvol?
4. Welke vormen van behandeling en preventie zijn
zinvol op basis van consensus van de werkgroep?
A.4 Samenstelling van de werkgroep
Om de klinische vragen te beantwoorden werd in
december 2001 een werkgroep van inhoudsdeskun-
digen ingesteld. Bij het samenstellen van de werk-
groep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een
evenwichtige verdeling van leden met inhouds- en
ervaringsdeskundigheid en/of met academische ach-
tergrond. De KNGF-richtlijn is ontwikkeld in samen-
werking met de Nederlandse Vereniging van
Oefentherapeuten-Mensendieck (NVOM) en de
Vereniging Bewegingsleer Cesar (VBC). Bij beide
beroepsorganisaties zal in 2004 een vergelijkbare
richtlijn voor de ziekte van Parkinson verschijnen. De
werkgroep ontwikkelde de eerste conceptrichtlijn in
een periode van twaalf maanden. Hierbij is gebruik-
gemaakt van een oriënterende bijeenkomst, twee
Delphi-ronden, een nieuwsgroepdiscussie en meerdere
consensusbijeenkomsten. Alle werkgroepleden heb-
ben verklaard geen conflicterende belangen te heb-
ben bij de te ontwikkelen KNGF-richtlijn. De ontwikke-
ling van de KNGF-richtlijn heeft plaats gevonden in de
periode van december 2001 tot december 2003.
A.5 Werkwijze van de werkgroep
De richtlijn is ontwikkeld conform de ‘Methode voor
Richtlijnontwikkeling en Implementatie’.1,2,7,8 In de
methode zijn onder andere algemene praktische aan-
wijzingen geformuleerd voor de strategie om litera-
tuur te verzamelen. In de ‘Verantwoording en toelich-
ting’ van deze richtlijn staan de specifieke
zoektermen, de geraadpleegde bronnen, de periode
waarover de literatuur is verzameld en de criteria voor
het in- of uitsluiten van de literatuur vermeld.
De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld
bij de selectie en beoordeling van het wetenschappe-
lijke bewijsmateriaal. Hoewel het wetenschappelijke
bewijs door individuele of kleine subgroepjes van
werkgroepleden is voorbereid, is het resultaat daarvan
besproken en bediscussieerd met de gehele werk-
groep. Het wetenschappelijke bewijs is kort samenge-
vat in een conclusie, inclusief de mate van bewijs.
Voor het doen van aanbevelingen zijn er naast het
wetenschappelijke bewijs nog andere belangrijke
aspecten meegenomen, zoals: het bereiken van con-
sensus, doelmatigheid (kosten), beschikbaarheid van
middelen, vereiste deskundigheid en scholing, orga-
nisatorische aspecten en het streven naar afstemming
met andere mono- of multidisciplinaire richtlijnen.
Indien er geen wetenschappelijk bewijs voorhanden
was, werd er een aanbeveling geformuleerd op basis
van consensus binnen de werkgroep c.q. achterban.
De aanbevelingen zijn becommentarieerd door externe
deskundigen. Op het moment dat het concept van de
richtlijn afgerond was, werd dit concept toegezonden
aan externe deskundigen en/of beroepsorganisaties
(werkgroep tweede kring) om afstemming en consensus
te verkrijgen met andere beroepsgroepen en beroeps-
organisaties en/of met andere mono- en multidiscipli-
naire richtlijnen. Ook met de wensen en voorkeuren
van patiënten is rekening gehouden door middel van
een patiënten-panel (samengesteld door de Parkinson
Patiënten Vereniging).
A.6 Validering door beoogde gebruikers
Voor publicatie en verspreiding van de richtlijn is
deze systematisch getest en voorgelegd aan de beoog-
de gebruikers (validering). De conceptversie van de
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson is voorgelegd aan
een groep van vijftig fysiotherapeuten werkzaam in
verschillende werksettings voor beoordeling van de
richtlijn. Het commentaar en de opmerkingen van de
15V-19/2004
Verantwoording en toelichting
fysiotherapeuten zijn gedocumenteerd, besproken in
de werkgroep en indien mogelijk en/of gewenst ver-
werkt in de finale richtlijn.
De aanbevelingen voor de praktijk zijn het resultaat
van het beschikbare bewijs, de hierboven genoemde
overige aspecten en de resultaten van de tests van de
richtlijn onder de beoogde gebruikers.
A.7 Samenstelling van de stuurgroep
De ontwikkeling van de richtlijn is procesmatig bege-
leid door een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoor-
digers van het Koninklijk Nederlands Genootschap
voor Fysiotherapie (drs. A. Verhoeven en dr. M.
Heldoorn, beleidsmedewerkers KNGF), de Nederlandse
Vereniging voor Fysiotherapeuten in de Geriatrie (E. de
Jong, secretaris NVFG tot september 2002; M. van
Gennep, secretaris vanaf september 2002), de
Nederlandse Vereniging van Oefentherapeuten-
Mensendieck (mevrouw drs. J. van Sonsbeek, landelijk
kwaliteitsfunctionaris NVOM), de Vereniging
Bewegingsleer Cesar (mevrouw H. Verburg, kwaliteits-
functionaris VBC), het Nederlands Paramedisch
Instituut (dr. H.J.M. Hendriks, senior-onderzoeker en
programmaleider richtlijnen NPi) en de Parkinson
Patiënten Vereniging (drs. P. Hoogendoorn, voorzitter).
A.8 Opbouw, producten en implementatie van
de richtlijn
De richtlijn is opgebouwd uit drie delen: de Praktijk-
richtlijn, de Verantwoording en toelichting en een
geplastificeerd schematisch overzicht van de kern-
punten van de richtlijn, de samenvatting. Deze delen
van de KNGF-richtlijn zijn ieder afzonderlijk zelfstan-
dig te lezen. De richtlijn is in juni 2004 verspreid
samen met een themanummer van het Nederlands
Tijdschrift voor Fysiotherapie over de ziekte van
Parkinson. De richtlijn wordt geïmplementeerd vol-
gens een standaard implementatiestrategie.1-3,7,8
A.9 Doelgroep
A.9.1 Fysiotherapeuten
De KNGF-richtlijn kan door alle fysiotherapeuten wor-
den toegepast, ongeacht de werksetting. Om optimale
zorg van patiënten met de ziekte van Parkinson te
waarborgen, moet de fysiotherapeut beschikken over
specifieke deskundigheid. Deze specifieke deskundig-
heid uit zich in:
� kennis over en inzicht in: recente ontwikkelingen
op het gebied van de neurologie en medische
behandelmogelijkheden; neuropsychologische
aspecten; de optredende stoornissen in functies
en de optredende beperkingen in activiteiten;
aanvullende zorg en behandeling, waaronder
de ergotherapeutische en logopedische mogelijk-
heden; de voor- en nadelen van hulpmiddelen.
� kennis over en vaardigheden betreffende: onder-
zoek en analyse van het bewegen, stoornissen in
functies en beperkingen in activiteiten; adequate
behandeltechnieken en mogelijkheden; het
meten van klinische verschijnselen, zoals deter-
minanten van ziekten en het evalueren van de
effectiviteit van interventies met behulp van
betrouwbare en valide meetinstrumenten.
De fysiotherapeut kan zich kennis en vaardigheden
verwerven door het bestuderen en toepassen van deze
richtlijn en door het volgen van cursussen waarin
specifieke aspecten ten aanzien van de pathologie,
diagnostiek en behandeling van de ziekte van
Parkinson aan bod komen (zie bijlage 2).
A.9.2 Verwijzers
Verwijzers worden in deze KNGF-richtlijn geïnformeerd
over de indicatiestelling en mogelijkheden van fysio-
therapie bij de ziekte van Parkinson (zie paragraaf A.14).
Zie paragraaf B.3 voor een uitgebreid overzicht van de
gezondheidsproblemen waarvoor patiënten kunnen
worden verwezen naar een fysiotherapeut.
A.10 Leeswijzer
Fysiotherapeuten met weinig of geen kennis over de
ziekte van Parkinson kunnen beginnen bij paragraaf
A.12.
Fysiotherapeuten met voldoende kennis over de ziek-
te van Parkinson, maar met geringe ervaring in het
behandelen van Parkinson-patiënten, kunnen het
diagnostisch en het therapeutisch proces lezen.
Fysiotherapeuten met uitgebreide kennis over de ziek-
te van Parkinson en ruime ervaring in het behande-
len van Parkinson-patiënten kunnen deze KNGF-richt-
lijn gebruiken ter toetsing van hun eigen handelen.
A.11 Onderbouwing van de conclusies en de
aanbevelingen
Ter onderbouwing is literatuur verzameld over de
periode 1980 tot 2003 via de elektronische databan-
ken MEDLINE, CINAHL, PEDro, EMBASE en de Cochrane
library. De centrale gebruikte zoekterm was
16 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
‘Parkinson disease’. Betreffende de interventies werd
gezocht in combinatie met: ‘physiotherapy’, ‘physical
therapy’, ‘physical therapy techniques’, ‘exercise
movement techniques’, ‘training’, ‘exercises’, ‘exercise
therapy”. Betreffende meetinstrumenten hierbij werd
deze combinatie aangevuld met: ‘sensitivity and spe-
cificity’, ‘exercise test’, ‘physical examination’, ‘treat-
ment outcome’. Daarnaast is literatuur verzameld via
deskundigen en literatuurverwijzingen in artikelen.
De aanbevelingen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op
de uitkomsten van randomised clinical trials (RCT’s),
systematische reviews en meta-analyses. De systema-
tische reviews van Deane et al.,9,10 de meta-analyse
van De Goede et al.11 en de reeds in Engeland gepu-
bliceerde richtlijn12 zijn hierbij bijzonder waardevol
geweest. Sommige aanbevelingen zijn gebaseerd op
consensus, omdat het op grond van de per april 2003
beschikbare onderzoeksresultaten nog niet mogelijk
was om tot een algemeen geaccepteerd oefenpro-
gramma te komen dat wat betreft vorm, inhoud,
intensiteit en duur volledig onderbouwd werd door
kwalitatief goede onderzoeken.
Bij de interpretatie van de resultaten uit de literatuur
is rekening gehouden met de verschillen in onder-
zoeksdesigns. De gebruikte studies zijn beoordeeld op
de mate van bewijskracht. Hiervoor is gebruikge-
maakt van de beoordelingslijsten en criteria van het
Evidence Based Richtlijnen Overleg (EBRO), ontwik-
keld onder auspiciën van het Kwaliteitsinstituut voor
de Gezondheidszorg CBO (zie tabel 3), die op basis van
consensus zijn samengesteld voor richtlijnontwikke-
ling in Nederland.13,14
Op basis van de analyse van de literatuur zijn, na
bespreking in de werkgroep, conclusies getrokken
over de effectiviteit van de afzonderlijke interventies,
gevolgd door een aanbeveling (zie tabel 4). Indien
wetenschappelijk bewijs afkomstig is uit systemati-
sche reviews, meta-analyses, (gerandomiseerde) klini-
sche studies en vergelijkend onderzoek krijgen de
aanbevelingen, afhankelijk van de mate van bewijs-
17V-19/2004
Verantwoording en toelichting
A1 meta-analyses die ten minste enkele gerandomiseerde onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij
de resultaten van de afzonderlijke onderzoeken consistent zijn;
A2 gerandomiseerd klinisch vergelijkend onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind,
gecontroleerde trials) voldoende omvang, consistentie;
B gerandomiseerde klinische trials van mindere kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend
onderzoek (niet-gerandomiseerd: cohortstudies, case-controlstudies);
C niet-vergelijkend onderzoek;
D mening van deskundigen.
Tabel 3. Indeling van onderzoeksresultaten van interventiestudies naar mate van bewijskracht.
Tabel 4. Indeling van aanbevelingen naar mate van bewijskracht.
Mate van bewijskracht van de interventiestudie
1 Ondersteund door ten minste één systematische
review (A1) of ten minste twee onafhankelijk
van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2
2 Ondersteund door ten minste twee onafhankelijk
van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B
3 Ondersteund door één onderzoek van niveau A2
of B of onderzoek van niveau C
4 Op grond van de mening van deskundigen,
bijvoorbeeld de werkgroepleden
Omschrijving conclusie of advies in de richtlijn
’Het is aangetoond dat …’
of
’Men dient …’
’Het is aannemelijk dat …’
of
’Men zou … moeten …’
’Er zijn aanwijzingen dat …’
of
’Men kan …’
’De werkgroep is van mening dat …’
kracht, niveau 1, 2 of 3 toegekend. Als het weten-
schappelijk bewijs niet voorhanden of onbekend is,
maar het onderwerp is zo belangrijk dat opname in
de richtlijn gewenst is, zijn de aanbevelingen op basis
van consensus (niveau 4). Aanbevelingen van niveau
4 zijn gebaseerd op de mening van (internationale)
deskundigen en/of op consensus binnen de werk-
groep. Bij het opstellen van de aanbevelingen zijn,
naast gezondheidswinst, ook bijwerkingen en risico’s
overwogen.
Wanneer geen klinisch relevant effect is aangetoond
in de beschikbare onderzoeken op niveau A, B, of C,
dan krijgt de aanbeveling de formulering ‘Er is onvol-
doende bewijs dat…’. Indien bij de aanbeveling geen
niveau vermeld staat, betekent dit dat het een aanbe-
veling van niveau 4 betreft. In alle andere gevallen
staat het niveau erbij vermeld.
A.12 De ziekte van Parkinson
A.12.1 Pathogenese en diagnose
De ziekte van Parkinson is een progressieve neurolo-
gische aandoening.15 Degeneratie van dopaminepro-
ducerende cellen in de substantia nigra (onderdeel
van de basale ganglia) leidt tot een verminderde
dopamineproductie. De eerste symptomen van de
ziekte openbaren zich wanneer 60 tot 80 procent van
deze cellen beschadigd is.16 Omdat de oorzaak van de
beschadiging onbekend is wordt in de literatuur ook
gesproken van de idiopatische vorm van de ziekte
van Parkinson. Omgevingsfactoren17 en, bij
Parkinson-patiënten met een debuutleeftijd beneden
de 50 jaar, genetische factoren18 lijken een rol te spe-
len bij het ontstaan van de ziekte.
Klinische diagnose
De diagnose kan alleen post-mortem met zekerheid
worden gesteld, indien met pathologisch-anatomisch
onderzoek zogeheten Lewy-lichaampjes in de sub-
stantia nigra en andere gepigmenteerde kernen van
de hersenen worden aangetoond.19,20 Tien tot 20 pro-
cent van de patiënten heeft postmortaal een andere
diagnose, bijvoorbeeld MSA en PSP, parkinsonisme ver-
oorzaakt door medicatie en vasculair parkinsonisme.
Conform de criteria van de Brain Bank van de UK
Parkinson’s Disease Society19 is klinisch alleen een
waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen.
De klinische diagnose ‘ziekte van Parkinson’ wordt
gesteld indien bradykinesie aanwezig is, met daarbij
minimaal een van de drie volgende stoornissen:
1) rigiditeit van spieren; 2) rusttremor (4-6 Hz);
3) balansproblemen die niet veroorzaakt worden door
primair visuele, vestibulaire, cerebellaire of
proprioceptieve disfunctie.20
Aanvullend onderzoek
De waarde van aanvullend onderzoek bij de ziekte
van Parkinson is zeer beperkt. Bij patiënten met een
kenmerkende ziektepresentatie is hooguit eenmalig
beeldvormend onderzoek van de hersenen nodig, bij
voorkeur een MRI-scan die bij de ziekte van Parkinson
geen afwijkingen behoort te laten zien.
Bij een atypische ziektepresentatie is aanvullend
onderzoek alleen bedoeld om alternatieve diagnosen
meer of minder waarschijnlijk te maken. De MRI-scan
maakt, onder andere, cerebrovasculaire laesies zicht-
baar. Met SPECT- en PET-scans (respectievelijk Single
Photon Emission Computed Tomography en Positron
Emissie Tomografie) kan de functionele integriteit
van het dopaminerge systeem in het striatum worden
beoordeeld en gedifferentieerd tussen de idiopathi-
sche vorm van de ziekte van Parkinson en andere vor-
men van parkinsonisme (met name in het kader van
wetenschappelijk onderzoek). Zie voor een uitgebreid
overzicht van de oorzaak, diagnose en behandeling
van de ziekte van Parkinson de behandelrichtlijnen
volgens Olanow, Watts en Koller.21
A.12.2 Epidemiologie
Op basis van het meest recente bevolkingsonderzoek,
het Erasmus Rotterdam Gezondheid en Ouderen
(ERGO) onderzoek, werd het aantal Parkinson-patiën-
ten in Nederland in 1996 geschat op 48.000 in de
bevolking van 55 jaar en ouder.22 De prevalentie
(ongeveer 1,4 procent bij personen boven de 55 jaar)
neemt toe met de leeftijd (55-64 jaar: 0,3%; > 95 jaar:
4,3%).22 Er is geen significant verschil in prevalentie
tussen mannen en vrouwen. Op basis van demografi-
sche ontwikkelingen is de verwachting dat het abso-
lute aantal patiënten met de ziekte van Parkinson zal
stijgen tot bijna 70.000 in het jaar 2015.23 Op basis
van het ERGO-onderzoek wordt de incidentie, gestan-
daardiseerd naar de bevolking van Nederland in 2000,
geschat op 7900 patiënten per jaar.24
A.12.3 Gevolgen van de ziekte van Parkinson
Voor het beschrijven van de gezondheidsproblemen
18 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
19V-19/2004
Verantwoording en toelichting
die het gevolg kunnen zijn van de ziekte van
Parkinson maakte de werkgroep gebruik van de
‘International Classification of Functioning,
Disability and Health’.25 Zie figuur 1 voor een globaal
overzicht van de gezondheidsproblemen die samen-
hangen met de ziekte van Parkinson en de factoren
die op die problemen van invloed zijn.26
Stoornissen in functies en beperkingen in activi-
teiten
Als (direct) gevolg van de ziekte van Parkinson of ten
gevolge van medicatie of inactiviteit kunnen stoornis-
sen ontstaan in functies op het gebied van het bewe-
gingssysteem, het hart- en bloedvatenstelsel, het
ademhalingsstelsel, pijn en sensoriek en de mentale
functies (zie tabel 5).
Figuur 1. Globaal overzicht van gezondheidsproblemen die van belang zijn voor de fysiotherapeutische anamnese,
het onderzoek en de behandeling van Parkinson-patiënten (bewerkt naar het schema van Kamsma, 2002.60)
Ziekte van Parkinson: disfunctie van de basale ganglia, veroorzaakt door degeneratie van
dopaminerge cellen in de substantia nigra (ICD-10: G20)1
Functies Activiteiten Participatie
Primaire stoornissen: Secundaire stoornissen: Beperkingen in:2 Participatieproblemen in:2
� bewegingssysteem; � bewegingssysteem; � mobiliteit, zoals � tussenmenselijke
� pijn; � hart- en bloedvatenstelsel; transfers en veranderen interacties en relaties;
� sensorische functies; � ademhalingsstelsel; van lichaamshouding, � beroep en werk;
� mentale functies; � pijn; balans (handhaven van � maatschappelijk leven;
� spijsverteringsstelsel; � mentale functies; lichaamshouding) � recreatie en vrije tijd.
� urogenitale functies; � spijsverteringsstelsel; en lopen;
� slaapfuncties. � urogenitale functies; � overige activiteiten,
� slaapfuncties. zoals reiken en grijpen
en huishoudelijke
activiteiten.
Externe factoren (bevorderend en belemmerend), zoals:
� attitudes van de omgeving, ondersteuning en relaties
(onder andere partner, huisarts, werkgever);
� huisvesting (onder andere inrichting, soort woning);
� arbeid (inhoud, omstandigheden, voorwaarden en
verhoudingen).
➤ ➤
➤➤
Persoonlijke factoren (met bevorderende/belem-
merende invloed op het functioneren als geheel en
daarmee op de kwaliteit van leven), zoals:
� leeftijd;
� sociaal culturele achtergrond;
� bewegingsgewoonten;
� attitude (onder andere ten aanzien van werk);
� coping.
➤ ➤
➤
1 Code uit de Internationale Classificatie van Ziekten.2 Beperkingen in activiteiten in verschillende gradaties, tot aan volledige afhankelijkheid.
➤
➤ ➤➤
20 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Tabel 5. Overzicht van stoornissen in functies die samenhangen met de ziekte van Parkinson. Problemen in de
groengedrukte cellen vallen binnen het behandelterrein van de fysiotherapeut.
Bewegingssysteem, hart-
en bloedvatenstelsel,
ademhalingsstelsel
� lichaamshouding:
- gegeneraliseerde
flexiehouding,
veelal in combinatie
met lateroflexie
- verminderde
houdings- en
evenwichtsreacties
- vallen
� gangpatroon: vermin-
derde paslengte,
pashoogte, snelheid,
romprotatie en
armzwaai, vallen
- tremor*
- dystonie: vertraagd
en onvolkomen
bewegen door
rigiditeit, bradykin-
sie, akinesie
(‘freezing’)
- hypokinesie van
het gelaat
- centrale vermoeid-
heid (‘fatigue’)
� onvoldoende spier-
functie (sterkte,
uithoudingsvermo-
gen) en spierlengte
Pijn en sensoriek
� pijn van het bewe-
gingsapparaat:
- door houding-
problematiek
� maag- en
darmpijn(med.):
- obstipatie, door
verminderd
bewegen
� nek- en occipitale
hoofdpijn door
orthostatische
hypotensie*
Mentaal
� angst om te vallen
en/of te bewegen
� angst(med.)
� depressie, met name
bij de geriatrische
patiënt(med.)
Overig
� slaapproblemen door
problemen met
omrollen in bed
� slaapproblemen met
andere oorzaak:
- levendige dromen
- nachtmerries*
- verkorte
REM-slaap
- nycturie
- pijn
- rusteloze benen
- overmatige
slaperigheid
overdag
� spijsverterings- en
urogenitaal stelsel:
- slikproblemen
- speekselvorming
- misselijkheid,
braken(med.)
- gewichtshand-
having (verlies)
- urge-incontinentie(med.)
- obstipatie en
soiling (weglekken
van vocht uit de
darmen)(med.)
- impotentie
- hypersexualiteit(med.)
21V-19/2004
Verantwoording en toelichting
Bewegingssysteem, hart-
en bloedvatenstelsel,
ademhalingsstelsel
� onvoldoende
beweeglijkheid van
gewrichten
� onvoldoende
uithoudingsvermogen
� orthostatische
hypotensie(med.),
kans op vallen*:
- responsfluctuaties*,
zoals: wearing off;
on/off-problematiek;
dyskinesieën;
freezing of dystonie.
Pijn en sensoriek
� centrale pijn (vanuit
CZS): een vaag, algeheel
gevoel van spanning
tot pijn, met name
voorkomend bij jonge
Parkinson-patiënten;
in de lichaamshelft die
motorisch het meest
aangedaan is
� rusteloze benen: on-
aangenaam tot pijn-
lijk gevoel in de benen
tijdens inactiviteit
(onder andere bij in-
slapen), soms vermin-
derd door bewegen
(lopen) en stimuleren
(wrijven, warme douche)
� dystonie, met name in
de voeten, vooral
tijdens off-periode (en
dus ook ’s ochtends
vroeg) als gevolg van
het uitgewerkt zijn
van medicatie
� tintelingen en
doofheid
� afwijkende sensibiliteit
voor temperatuur
� verminderde reuk
Mentaal
� hallucinaties(med.)
� hogere cognitieve
functies, onder andere
verminderde
flexibiliteit
� stemmingsverandering
� verlies van initiatief
� achteruitgang
aandacht en geheugen
� beperkt intern voor-
stellingsvermogen
voor visuospatiële
stimuli
� veranderingen in
persoonlijkheid
� dementie
Overig
� stem en spraak
- vloeiendheid en
ritme van spreken
- articulatie
- palilalia (herhalen
van woorden en/of
zinnen)
Functies van de huid
� Zweten (te veel of te
weinig)
� Verhoogde talgvor-
ming, waardoor de
huid vettig wordt
* Bij deze problemen heeft de fysiotherapeut een adviserende functie (behandeling van het probleem als zodanig valt buiten het
behandelterrein van de fysiotherapeut); (med.): problemen die onder andere veroorzaakt worden door medicatie.
22 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Voor de fysiotherapie relevante gevolgen liggen op het
gebied van transfers, lichaamshouding, reiken en grij-
pen, balans en lopen (zie tabel 6).
Transfers
De uitvoering van transfers, zoals het opstaan en gaan
zitten, het in en uit bed komen, en het omdraaien in
bed zijn beperkt.27-29 Vooral in een gevorderd stadium
van de ziekte zijn patiënten beperkt in de uitvoering
van transfers.30
Lichaamshouding
De lichaamshouding kenmerkt zich door een gegene-
raliseerde flexiehouding, veelal in combinatie met
lateroflexie. Deze houdingsproblemen kunnen leiden
tot pijn van het bewegingsapparaat. De oorzaak van
deze houdingsproblemen zijn onbekend. De algehele
flexiehouding kan een van de oorzaken zijn van het
(veelvuldig) vallen. Secundair kan spierzwakte ont-
staan van met name de rug- en nekextensoren, maar
ook van de musculatuur van de schouders (adductoren),
heup (extensoren), billen en benen (extensoren). Een
tijdelijke flexiehouding kan echter functioneel zijn,
wanneer zij dient als ‘cue’ om te kunnen starten met
bewegen. Bovenop de algehele flexiehouding ont-
staat, ten gevolge van de rigiditeit en bradykinesie,
een verminderde flexibiliteit van de romp.31,32 De ver-
minderde (axiale) flexibiliteit van de romp kan pro-
blemen geven met het handhaven van de balans en
het uitvoeren van handelingen, zoals het reiken.32
Reiken en grijpen
Het reiken, grijpen, manipuleren en verplaatsen van
voorwerpen is veelal gestoord waardoor problemen
ontstaan bij de uitvoering van samengestelde, com-
plexe activiteiten, zoals aankleden en eten. Naast het
langzaam bewegen en de te kleine bewegingsuitslagen
worden met name bij precisietaken met lichte voor-
werpen te hoge grijpkrachten gebruikt.33 Dit geldt
voor voorwerpen die niet bewegen. Voorwerpen die
zelf bewegen (bijvoorbeeld een geldstuk dat wegrolt),
lijken te werken als externe cue en normaliseren het
grijpen.34
Balans
Balanshandhaving is een groot probleem voor veel
Parkinson-patiënten.35,36 Verstoorde houdingsreflexen
zorgen voor balansproblemen. De grootte van deze
reflexen is afwijkend.37,38 Bovendien worden de
reflexen niet aangepast aan de feitelijke omstandig-
heden waarin de patiënt zich bevindt.39-41
Verantwoordelijk hiervoor zijn waarschijnlijk de aki-
nesie, de bradykinesie en de rigiditeit. Parkinson-
patiënten hebben problemen met het verwerken van
sensorische informatie. Dit verwerkingsprobleem zou
ten slotte ook een rol kunnen spelen bij de balanspro-
blemen.42
Lopen
Het gangpatroon van patiënten met de ziekte van
Parkinson kenmerkt zich meestal door een vermin-
derde paslengte, pashoogte, snelheid, romprotatie en
armzwaai.43-47 Bij eenzelfde loopsnelheid is de stap-
frequentie van patiënten verhoogd ten opzichte van
die van gezonde leeftijdgenoten.48 Het afwijkende
gangpatroon wordt versterkt tijdens dubbeltaken.49 Er
kan sprake zijn van festinatie en freezing.50 Festinatie
en freezing treden vooral op bij pogingen tot starten
met lopen (hesitatie), bij het passeren van nauwe
ruimtes, zoals een deurpost, tijdens draaibewegingen
en tijdens de uitvoering van dubbeltaken tijdens het
lopen. Vooral bij patiënten die frequent blokkeren
tijdens het gaan, is de variabiliteit van de stapduur
toegenomen.51,52
Inactiviteit
Parkinson-patiënten neigen tot inactiviteit.53 Dit is
waarschijnlijk mede het gevolg van de angst om te
bewegen of te vallen. Door inactiviteit kunnen secun-
dair stoornissen ontstaan, waaronder een verminder-
de conditie, verminderde spierfunctie (spiersterkte,
spierlengte, spieruithoudingsvermogen), verminderde
beweeglijkheid van gewrichten en verminderde bot-
kwaliteit (osteoporose). Bovendien kan de inactiviteit
leiden tot maagdarmklachten (obstipatie).
Vallen
De ziekte van Parkinson is een predisponerende factor
voor valincidenten.54-57 Parkinson-patiënten hebben,
in vergelijking met hun leeftijdgenoten, een twee58
tot zes59 keer zo grote kans om ‘een keer’ te vallen en
een negen keer zo grote kans om herhaaldelijk te val-
len.59 De oorzaak van deze valincidenten is meestal
intrinsiek van aard, zoals houdings- en balansproblemen
(met name tijdens draaien, opstaan en vooroverbuigen),
freezing, orthostatische hypotensie en neurologische of
cardiovasculaire comorbiditeit.59,60 Extrinsieke factoren,
zoals drempels en slechte verlichting, spelen een veel
kleinere rol. In combinatie met de verhoogde kans op
osteoporose kan het vallen leiden tot fracturen of
ander lichamelijk letsel.58,61
Parkinson-patiënten vallen veelal voorwaarts.62 In
vergelijking met bij ‘gezonde’ ouderen treden bij
Parkinson-patiënten minder polsfracturen op, aange-
zien deze patiënten zich minder opvangen op hun
uitgestrekte hand. Genoemde valproblemen kunnen
leiden tot een grotere afhankelijkheid of tot opname
in een verpleeghuis.63 Daarnaast kan de kwaliteit van
leven er aanzienlijk door verminderen.64
Voorspellers van valincidenten zijn: valincidenten in
het voorafgaande jaar, een verminderde armzwaai bij
het lopen, dementie en een lange ziekteduur.58 Bij
twee of meer valincidenten in het voorafgaande jaar
hebben Parkinson-patiënten een zeer grote kans op
een valincident in de drie maanden daaropvolgend.65
Anti-Parkinsonmedicatie heeft meestal geen of weinig
positieve invloed op de houdings- en balansproble-
men.36,37 De medicatie kan de kans op vallen zelfs
vergroten. Enerzijds door de grotere mobiliteit van de
patiënt – wie veel beweegt heeft meer kans om te val-
len – anderzijds doordat de medicatie dyskinesieën,
freezing of orthostatische hypotensie veroorzaakt.59
Als gevolg van (bijna) vallen, kunnen patiënten bewe-
gingsangst ontwikkelen (angst om te lopen, angst
23V-19/2004
Verantwoording en toelichting
Tabel 6. Beperkingen in activiteiten.
* Dubbeltaken bestaan uit twee motorische taken of een cognitieve en motorische taak die de patiënt gelijktijdig uitvoert.
Transfers: starten en uitvoeren van complexe bewegingen met kans op vallen, bijvoorbeeld:
� gaan zitten, opstaan;
� in en uit de auto stappen;
� in en uit bed komen;
� omrollen in bed;
� op- afstappen van de fiets of hometrainer.
Houding: toenemende algehele flexiehouding.
Reiken en grijpen:
� persoonlijke verzorging, zoals afdrogen en aankleden, met name knoopjes vastmaken:
� huishoudelijke activiteiten, zoals:
- snijden;
- schroeven indraaien;
- tandenpoetsen;
� schrijfproblemen (micrografie).
Balans: neiging tot propulsie met risico op vallen, voornamelijk tijdens:
� het uitvoeren van transfers;
� verandering van lichaamshouding;
� (trap)lopen;
� draaien.
Lopen:
� starten, stoppen en draaien om de lichaamsas;
� freezing bij starten met lopen of tijdens het lopen, met kans op vallen;
� probleem met dubbeltaken* met kans opvallen;
� obstakels, bijvoorbeeld:
- deuropening;
- drempels;
� lange afstanden.
voor transfers). Het onvermogen om op te staan en de
wetenschap dat vallen een (heup)fractuur tot gevolg
kan hebben, spelen een rol bij het ontstaan en
instandhouden van deze angst.
Mentale stoornissen
Mentale stoornissen zijn van invloed op de behandel-
baarheid en behandeling van Parkinson-patiënten.
Patiënten hebben problemen met het spontaan ver-
anderen van strategie (set shifting), met het geheugen
en met het kiezen van een juiste strategie bij wisse-
lende stimuli en omstandigheden (cognitieve inflexi-
biliteit). Bovendien kunnen zij lijden aan complexe
gedragsstoornissen, slaapproblemen, psychotisch
gedrag en dementie.66 Het medicatiegebruik kan daar-
naast cognitieve stoornissen tot gevolg hebben, zoals
depressie, verwardheid, geheugenstoornissen en visu-
ele hallucinaties (zie bijlage 3).
Participatieproblemen
Participatieproblemen die samenhangen met de ziek-
te van Parkinson komen voor op het gebied van
sociale relaties, werk, hobby en sport.
A.12.4 Beloop van de klachten
Er is relatief weinig kennis over het natuurlijk beloop
van de ziekte van Parkinson. Hoewel altijd progres-
sief, is het beloop zeer variabel.67
Meestal zijn de eerste symptomen unilateraal.21
Ongeveer drie jaar nadat de eerste symptomen zich
openbaren, is er sprake van een bilaterale aandoe-
ning, waarbij de balans vaak nog intact is.68
Balansproblemen ontwikkelen zich meestal twee à
drie jaar later, alhoewel sommige patiënten deze fase
pas zeventien jaar na aanvang van de ziekte
bereiken.68 Herhaaldelijk vallen begint gemiddeld tien
jaar na de eerste symptomen.69 Uiteindelijk krijgen
bijna alle patiënten problemen met de balans en pro-
blemen met herhaaldelijk vallen. Dit vormt een
bedreiging voor de kwaliteit van leven.70 Patiënten
met balansproblemen kunnen aanvankelijk nog zelf-
standig staan en lopen, maar na gemiddeld acht jaar
wordt vallen, in combinatie met de overige sympto-
men, een ernstiger probleem. Uiteindelijk kunnen de
balansproblemen zo ernstig worden dat patiënten
permanent rolstoelafhankelijk of bedlegerig raken,
tenzij zij geholpen worden door anderen. Minder dan
5 procent van de Parkinson-patiënten is uiteindelijk
rolstoelafhankelijk of bedlegerig.71 In latere stadia
kunnen niet-motorische symptomen ontstaan, zoals
dementie.
Bij geriatrische patiënten gaat de ziekte van Parkinson
vaak samen met depressie. Bovendien zijn de gezond-
heidsproblemen bij deze patiënten extra lastig wan-
neer sprake is van leeftijdsgerelateerde comorbiditeit.
Patiënten, zowel zij die zelfstandig als zij die in ver-
pleeghuizen wonen, overlijden meestal aan pneumo-
nie of hartfalen.72,73 Aspiratiepneunomie is meestal
het directe gevolg van primaire gezondheidsproble-
matiek (slikproblemen).
De ziekte-ernst wordt vaak ingedeeld volgens de clas-
sificatie van Hoehn en Yahr (zie tabel 7).74 Deze classi-
ficatie is slechts een grove indeling, waarbij met name
in stadium 1 een grote spreiding bestaat. Bovendien
kunnen patiënten afhankelijk van hun on- en off-fase
in meerdere stadia worden ingedeeld (bijvoorbeeld
tijdens de on-fase in stadium 2 van de Hoehn en
Yahr-classificatie en in de off-fase in stadium 4 van de
Hoehn en Yahr-classificatie).
A.12.5 Prognostische factoren
Jankovic en McDermott maken onderscheid tussen
‘tremor dominante’ en ‘akinetisch-rigide’ patiënten.75
Bij akinetisch-rigide patiënten zijn rigiditeit en hypo-
kinesie de eerste symptomen. Deze groep wordt
gekenmerkt door problemen met de balans en het
lopen (waaronder freezing).76 Daarbij hebben deze
patiënten een sneller ziektebeloop (onder andere op
motorisch en cognitief gebied).75 Wanneer sprake is
van arteriosclerose als comorbiditeit lijkt de prognose
eveneens slechter.77 Bij de tremor-dominante groep
verloopt het proces veelal langzamer.77-79 Dementie78
en cognitieve stoornissen79 treden dan minder fre-
quent op.
Bij patiënten bij wie de diagnose op jonge leeftijd is
gesteld, blijven de cognitieve functies en houdingsre-
flexen meestal lang behouden.75,80 Voor patiënten die
vaak vallen en patiënten die onvoldoende lichamelijk
actief zijn is de prognose ongunstig.81 De werkgroep is
van mening dat lichamelijke inactiviteit en vallen
prognostische factoren zijn die gunstig kunnen wor-
den beïnvloed door fysiotherapie.
A.12.6 Beleid
Het algemene behandeldoel is het optimaliseren van
het dagelijks functioneren en het voorkomen van
24 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
secundaire complicaties. Om dit te bereiken zijn ver-
schillende medische en paramedische behandelingen
mogelijk.15
Medisch beleid
Medicamenteuze behandeling
De beperkingen die door de patiënt worden aangege-
ven bepalen of en met welke medicatie wordt gestart.15
Zie bijlage 3 voor een overzicht van mogelijke medica-
tie. In de regel wordt pas met medicatie gestart indien
de patiënt vanwege de klachten werk of hobby’s niet
goed meer uit kan voeren, of als de mobiliteit van de
patiënt in het gedrang komt. Aanvullend op de medi-
camenteuze behandeling wordt soms chirurgisch
ingegrepen.21
Medicamenteuze behandeling vindt plaats met:21,82,83
� amantadine;
� dopamineagonisten;
� dopamineafbraakremmers;
� anticholinergica;
� levodopa.
Als de symptomen heel mild zijn, wordt soms gestart
met het zwak werkzame amantadine (Symmetrel®),
vanwege een effect op de hypokinesie en rigiditeit.
Daarnaast wordt amantadine voorgeschreven ter ver-
mindering van dyskinesieën. Het werkingsmechanis-
me is onduidelijk. Bij geriatrische patiënten geeft
amantadine veel bijwerkingen en om die reden wordt
het minder vaak voorgeschreven.
Vanwege de zwakke werking van amantadine wordt
snel overgegaan op dopaminerge medicatie. Met name
bij jongere patiënten zijn dopamine-agonisten
(Parlodel®, Permax®, Requip®, Sifrol®) eerste keus. Deze
medicijnen stimuleren (voor een groot deel), net als
dopamine, de postsynaptische dopaminereceptoren in
het striatum en daarmee imiteren ze de natuurlijke
stof dopamine. Ze worden soms al in de eerste fase
van de ziekte voorgeschreven, of later in combinatie
met levodopa. Ook dopamineafbraakremmers worden
vaak in een vroeg stadium van de ziekte gebruikt of in
combinatie met andere middelen. Een voorbeeld van
een dopamineafbraakremmer is Eldepryl®.
Anticholinergica (Artane®, Akineton®) hebben een
positief effect op de rusttremor, doordat ze de ver-
stoorde balans tussen de stof acetylcholine en dopami-
ne in de hersenen helpen herstellen. Net als amantadi-
ne geven anticholinergica bij geriatrische patiënten
veel bijwerkingen. Om die reden wordt deze medicatie
minder voorgeschreven.
De sterkst werkzame stof is levodopa (Sinemet®,
Madopar®), een stof die in de hersenen wordt omgezet
25V-19/2004
Verantwoording en toelichting
1 Beginstadium met lichte symptomen aan één lichaamszijde.
1,5 Eenzijdig met beginnende axiale problemen.
2 Tweezijdig, geen balansproblemen. Mogelijk reeds een licht kyfotische houding, traagheid en spraak-
problemen. Houdingsreflexen zijn nog intact.
2,5 Matige ziekteverschijnselen met herstel op retropulsietest.*
3 Matige tot ernstige ziekteverschijnselen, enkele houdings- en balansproblemen, lopen is aangedaan,
maar nog mogelijk zonder hulp, fysiek onafhankelijk.
4 Ernstige ziekteverschijnselen, gedeeltelijke hulpbehoevendheid, lopen en staan is aangedaan, maar
nog mogelijk zonder hulp.
5 Eindstadium, volledige invaliditeit, lopen en staan zonder hulp onmogelijk, continue verpleeg-
kundige zorg noodzakelijk.
Tabel 7. Classificatie volgens Hoehn en Yahr.
* De werkgroep definieert herstel als: ‘de patiënt herstelt zelf en neemt niet meer dan twee passen’.
in dopamine, waarmee het tekort aan dopamine wordt
aangevuld. Gezien de nadelige gevolgen bij langdurig
gebruik wordt veelal zolang mogelijk gewacht met het
voorschrijven van levodopa. Niet alle hoofdsympto-
men van de ziekte van Parkinson reageren even goed
op dopaminerge behandeling. Het effect op bradykine-
sie en rigiditeit is meestal goed, dat op de rusttremor
wisselend en dat op gestoorde houdingsreflexen slecht.
Vaak wordt met levodopa de stof entacapon (Comtan®)
voorgeschreven. Deze stof remt de afbraak van levodo-
pa en maakt zo de behandeling effectiever.
Bij langdurig levodopa-gebruik (langer dan 2 à 5 jaar)
treedt het wearing-off fenomeen op en moeten de fre-
quentie en dosis van de afzonderlijke giften verhoogd
worden om een gelijkmatig effect te behouden.
Bovendien krijgt de patiënt te maken met de on- en
off-problematiek. Bij langdurig gebruik van levodopa
kan, zowel tijdens on- als off-perioden freezing optre-
den. Bovendien kan (langdurig) gebruik van levodopa
leiden tot neuropsychiatrische complicaties, dyskine-
sieën en plotselinge en onvoorspelbare afwisseling van
on- en off-perioden. Wanneer bij patiënten plotseling
off-perioden optreden, wordt soms gekozen voor een
apomorfinepomp (dopamineagonist).
Chirurgische behandeling
Via stereotactische ingrepen worden delen van de
basale ganglia uitgeschakeld door een laesie (-tomie)
of stimulatie via hoogfrequente elektrostimulatie.21
De mogelijke doelgebieden voor de ingreep zijn de
globus pallidus, de nucleus subthalamicus (STN) en de
thalamus. Afhankelijk van het doelgebied zorgt een
dergelijke ingreep voor vermindering van met name
de dyskinesieën (pallidotomie) of de tremor (thala-
mus of nucleus subthalamicus-stimulatie). De meest
toegepaste ingrepen zijn de eenzijdige pallidotomie
en de tweezijdige STN-stimulatie.
Uitschakeling kan een- of tweezijdig plaatsvinden,
maar wordt, vanwege het risico op complicaties,
meestal eenzijdig verricht. Stimulatie vindt plaats
door een in de hersenen aangebrachte elektrode die
met een pacemaker is verbonden. Complicaties kun-
nen optreden:
� als gevolg van de ingreep zelf (door beschadiging
van omliggend weefsel);
� als gevolg van de ingebrachte apparatuur (onder
andere infecties);
� als gevolg van de laesie of stimulatie (onder ande-
re valproblematiek, paresthesieën en hoofdpijn).
Paramedisch beleid
Aanvullend op de medicamenteuze en eventueel chi-
rurgische behandeling is paramedische behandeling
mogelijk.21,35 De belangrijkste interventies liggen op
het gebied van fysiotherapie, oefentherapie Cesar,
oefentherapie-Mensendieck, ergotherapie en logope-
die.
Fysiotherapie
Het doel van fysiotherapie bij de ziekte van Parkinson
is het verbeteren van de kwaliteit van leven door het
verbeteren of behouden van zelfstandigheid, veilig-
heid en welbevinden tijdens en door bewegen. In een
aantal interventie onderzoeken is de effectiviteit van
fysiotherapie bij de ziekte van Parkinson onderzocht.
Dit heeft echter niet tot eenduidige conclusies geleid.
In recent uitgevoerde Cochrane reviews concludeer-
den de auteurs dat er tot nu toe onvoldoende bewijs
is voor de effectiviteit van oefentherapie en het ver-
kiezen van de ene vorm van oefentherapie boven de
andere.9 In een derde systematische review (meta-ana-
lyse), waarbij naast RCT’s ook matched controlled
trials geïncludeerd werden, concludeerden de auteurs
dat fysiotherapie of oefentherapie een positief effect
heeft op het lopen (snelheid en paslengte) en het uit-
voeren van activiteiten in het dagelijks leven.11
Ergotherapie
Ergotherapie heeft tot doel het oplossen van prakti-
sche problemen die zich voordoen bij dagelijkse acti-
viteiten, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, werk,
hobby en vrije tijd, zelfverzorging, vervoer, huishou-
den en communicatie. Onderzoek en behandeling
richt zich op: een optimale planning van activiteiten
over de dag; het opnieuw en anders leren handelen;
het leren omgaan met freezing; het aanleren (van de
toepassing) van ergonomische principes. Verder
speelt de ergotherapeut een adviserende rol bij de
aanschaf en het gebruik van hulpmiddelen en voor-
zieningen en bij het aanpassen van de woonsituatie
en de woninginrichting zodat activiteiten in het
dagelijks leven beter uitgevoerd kunnen worden. De
ergotherapeut geeft tevens instructies aan de partner
en/of mantelzorgers. In een recente Cochrane review
werd geconcludeerd dat er nog onvoldoende bewijs is
voor de effectiviteit van ergotherapie bij patiënten
met de ziekte van Parkinson.84
26 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Logopedie
Logopedie heeft tot doel de patiënt te leren omgaan
met de beperkingen en participatieproblemen die
samenhangen met communicatie en/of het eten en
drinken of deze beperkingen en participatieproble-
men te verminderen. Onderzoek en behandeling rich-
ten zich op: mondmotoriek, slikken, ademhaling,
houding, mimiek, articulatie en intonatie, tempo en
ritme van het spreken en op het omgaan met alterna-
tieve communicatiemiddelen (bijvoorbeeld computer,
communicator). In twee recente Cochrane reviews
werd geconcludeerd dat er, ondanks de in de beoor-
deelde onderzoeken beschreven verbetering van
spraakstoornissen, bij Parkinson-patiënten met dysar-
trie nog onvoldoende bewijs is voor de effectiviteit
van logopedie en de ene vorm van logopedie boven
de andere.85
Multidisciplinaire benadering
Met name bij een complexe hulpvraag is de inzet van
een multidisciplinair behandelteam geïndiceerd. Het
gaat hierbij om hulpvragen waarbij, naast problemen
binnen het behandelterrein van de fysiotherapeut,
een scala van andere fysieke en/of cognitieve proble-
men aanwezig is. Aan dit multidisciplinair behandel-
team kunnen deelnemen, in willekeurige volgorde,
een neuroloog, een revalidatiearts, een huisarts, een
verpleeghuisarts, een fysiotherapeut, een oefenthera-
peut, een ergotherapeut, een logopedist, een
(neuro)psycholoog, een activiteitenbegeleider of een
arbeidstherapeut (met name bij relatief jonge patiën-
ten), een maatschappelijk werker en een (Parkinson-)
verpleegkundige.
Goede afstemming tussen de verschillende behande-
laars is vereist. In veel gevallen zal de neuroloog, de
Parkinson-verpleegkundige of de revalidatiearts zorg-
dragen voor de coördinatie, maar dit is mede afhan-
kelijk van de regionale organisatie van de gezond-
heidszorg. Momenteel bestaat op een aantal locaties
in Nederland de mogelijkheid tot een zogeheten
Short Stay, dan wel een multidisciplinaire revalidatie-
dagbehandeling. (zie bijlage 2).
Opname in een verpleeghuis
Hoofdredenen voor verwijzing naar een verpleeghuis
zijn fysieke achteruitgang en valproblemen, met
name wanneer deze gepaard gaan met verwardheid
en toenemende dementie.63 Soms is (tijdelijke of per-
manente) opname in een verzorgingshuis of verwante
zorgvormen geïndiceerd terwijl er geen (of slechts in
geringe mate) sprake is van lichamelijke of psychische
klachten.86 Meestal zijn problemen die samenhangen
met de leefomstandigheden daarbij doorslaggevend
(bijvoorbeeld het tijdelijk ontbreken van mantelzorg).
A.13 De rol van fysiotherapie
Doel van fysiotherapie bij de ziekte van Parkinson is
het verbeteren van de kwaliteit van leven door het
verbeteren of behouden van de zelfstandigheid, de
veiligheid en het welbevinden van de patiënt tijdens
bewegen. Dit wordt bereikt door de preventie van
inactiviteit, de preventie van vallen, het verbeteren
van functies en het verminderen van beperkingen in
activiteiten.
Het is mogelijk om op basis van de fasen die een
patiënt doormaakt behandeldoelen met bijbehorende
interventies te benoemen. Op werkkaart 3 staan de
verschillende fasen die door een patiënt worden door-
gemaakt met voor iedere fase een aantal specifieke
behandeldoelen. Deze behandeldoelen gelden voor
de genoemde fasen, maar blijven ook in latere fasen
van belang. Figuur 2 is gebaseerd op onderzoek van
Turnbull87 en Kamsma.26
A.13.1 Fysiotherapie in de vroege fase
Patiënten in de vroege fase van de ziekte van
Parkinson hebben geen of weinig beperkingen en
worden ingedeeld in stadium 1 tot en met 2,5 vol-
gens de Hoehn en Yahr-classificatie. Het doel van de
fysiotherapeutische behandeling in deze en volgende
fasen is:
1. preventie van inactiviteit;
2. preventie van angst om te bewegen of te vallen;
3. onderhouden en/of verbeteren van fysieke
conditie.
De middelen die een fysiotherapeut hiertoe ter
beschikking staan, zijn informatie en voorlichting
geven en al dan niet in groepsverband oefenen, met
specifieke aandacht voor balans, spiersterkte, beweeg-
lijkheid van gewrichten en conditie.
A.13.2 Fysiotherapie in de middenfase
In de middenfase ontwikkelen patiënten ernstiger
symptomen en ontstaan beperkingen in het uitvoe-
ren van activiteiten. Daarnaast ontstaan er balanspro-
27V-19/2004
Verantwoording en toelichting
blemen, met als gevolg een verhoogd valrisico. In
deze fase worden patiënten ingedeeld in stadium 2
tot en met 4 volgens de Hoehn en Yahr-classificatie.
Het doel van de fysiotherapeutische behandeling in
deze en volgende fasen is het behouden en/of verbe-
teren van activiteiten. Dit bereikt de fysiotherapeut
door het oefenen van functies en activiteiten. Bij deze
behandeling, die bij voorkeur bij de patiënt thuis
geschiedt, staan de volgende probleemgebieden cen-
traal:
1. transfers;
2. lichaamshouding;
3. reiken en grijpen;
4. balans;
5. lopen.
Bij het oefenen maakt de fysiotherapeut gebruik van
cognitieve bewegings- en cueing-strategieën. Indien
nodig wordt de partner en/of verzorger bij de behan-
deling betrokken.
A.13.3 Fysiotherapie in de late fase
In de late fase van de ziekte wordt de patiënt inge-
deeld in stadium 5 van de Hoehn en Yahr-classifica-
tie. De patiënt is rolstoelafhankelijk of bedlegerig. Het
behandeldoel in deze fase is het behouden van vitale
functies en de preventie van complicaties zoals decu-
bitus en contracturen. De fysiotherapeut bereikt dit
door geleid actief te oefenen, correctie van de
lichaamshouding in bed of in de rolstoel en het
geven van informatie en voorlichting met betrekking
tot preventie van decubitis en contracturen. Hierbij
wordt de partner en/of verzorger betrokken.
A.14 Verwijzing
A.14.1 Indicatiestelling
De werkgroep is van mening dat fysiotherapie is geïn-
diceerd bij de volgende stoornissen of beperkin-
gen.12,88,89
� beperkingen in activiteiten en stoornissen in
functies met name op het gebied van transfers,
lichaamshouding, reiken en grijpen, balans en
lopen;
� inactiviteit of verminderde conditie;
� verhoogd valrisico of angst om te vallen;
� verhoogde kans op het ontstaan van decubitus;
� stoornissen en beperkingen als gevolg van nek-
en schouderklachten;
� informatiebehoefte over de gevolgen van de ziek-
te van Parkinson, met name wat betreft beperkin-
gen in activiteiten op het gebied van houding en
beweging.
De hulpvraag van de partner en/of verzorger kan,
indien deze gerelateerd is aan de beperkingen in acti-
viteiten van de patiënt, eveneens een reden zijn tot
verwijzing (bijvoorbeeld til-instructie wanneer de
patiënt rolstoelafhankelijk of bedlegerig is).
A.14.2 Vroegtijdige verwijzing
Het verdient aanbeveling patiënten vroegtijdig te
verwijzen (direct na de diagnosestelling) om
complicaties ten gevolge van vallen en inactiviteit te
voorkomen of te verminderen.88-90 Dit is in overeen-
stemming met de aanbeveling in de ‘Richtlijnen
diagnostiek en behandeling van patiënten met de
ziekte van Parkinson’ van de Commissie Kwaliteits-
bevordering van de Nederlandse Vereniging voor
Neurologie.15
A.14.3 Informatievoorziening
Bij verwijzing heeft de fysiotherapeut de volgende
informatie nodig:91
� naam, geboortedatum en adres van patiënt;
� datum van verwijzing;
� diagnose;
� comorbiditeit (onder andere osteoporose en
mobiliteitsbeperkende aandoeningen zoals artrose,
reuma, hartfalen en COPD);
� beloop van het gezondheidsprobleem, het beleid
tot nu toe en het resultaat hiervan (bij voorkeur
een kopie van de medische correspondentie);
� reden voor verwijzing (hulpvraag van de patiënt
of het doel dat de verwijzer met de verwijzing wil
bereiken);
� naam, adres en handtekening van arts.
De verwijzer dient de fysiotherapeut er tevens van op
de hoogte te brengen of andere vormen van parkinso-
nisme zijn uitgesloten. Het is wenselijk dat fysiothera-
peut, bij voorkeur door middel van een kopie van de
medische correspondentie, informatie krijgt over het
beloop van het gezondheidsprobleem tot dan toe,
eventuele mentale stoornissen van de patiënt die zijn
gerelateerd aan de ziekte van Parkinson, het behandel-
beleid en het resultaat van de behandeling tot dan toe.
28 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
B Diagnostisch procesTijdens het diagnostisch proces geeft de fysiothera-
peut antwoord op de vraag of fysiotherapie is geïndi-
ceerd en of de KNGF-richtlijn toepasbaar is voor de
desbetreffende patiënt. Het diagnostische proces
bestaat uit de anamnese, een analyse van de anamne-
se, het onderzoek, een analyse van het onderzoek en
het opstellen van een behandelplan. Uitgangspunt
voor het diagnostisch proces is de hulpvraag van de
patiënt (inclusief de belangrijkste klachten).
Doelgericht, bewust, systematisch en procesmatig
(module Methodisch Handelen KNGF92) onderzoekt de
fysiotherapeut welke stoornissen in functies, beper-
kingen in activiteiten en participatieproblemen bij de
patiënt op de voorgrond staan, wat de prognose is en
wat de informatiebehoefte is van de patiënt.
B.1 Verwijzing en aanmelding
Indien een patiënt wordt verwezen door een huisarts
of medisch specialist beoordeelt de fysiotherapeut of
de verwijzing voldoende informatie bevat (zie para-
graaf A.14.3). Het is noodzakelijk dat de fysiothera-
peut informatie krijgt over eventuele comorbiditeit
(onder andere osteoporose en/of andere aandoenin-
gen die de mobiliteit verminderen, zoals artrose, reu-
matoïde arthritis, hartfalen en COPD). Tevens dient de
fysiotherapeut te weten of andere vormen van park-
insonisme zijn uitgesloten. Het is wenselijk om infor-
matie te verkrijgen over het beloop van het gezond-
heidsprobleem, over eventuele mentale stoornissen
die zijn gerelateerd aan de ziekte van Parkinson, over
het behandelbeleid en over het resultaat van de medi-
sche behandeling.
B.2 Anamnese
Tijdens de anamnese stelt de fysiotherapeut vragen die
nodig zijn om de gezondheidsproblemen van de patiënt
in kaart te brengen (zie werkkaart 1). Bovendien worden
de verwachtingen van de patiënt geïnventariseerd over
de fysiotherapeutische behandeling en het mogelijk te
behalen resultaat. De fysiotherapeut
probeert antwoord te krijgen op de vraag of de ver-
wachtingen van de patiënt reëel zijn.
Indien mentale en/of fysieke stoornissen de patiënt
belemmeren bij het beantwoorden van vragen en indien
de patiënt voor een belangrijk deel is aangewezen op
verzorging door derden is het noodzakelijk de partner
en/of verzorger te betrekken bij de anamnese om een
goed beeld te krijgen van de gezondheidsproblemen van
de patiënt. Aan de hand van de anamnese formuleert de
fysiotherapeut de hulpvraag, samen met de patiënt.
B.3 Analyse ter formulering van de
onderzoeksdoelstellingen
Aan de hand van de gegevens die verkregen zijn uit
de anamnese formuleert de fysiotherapeut een aantal
onderzoeksdoelstellingen. Mogelijke onderzoeksdoel-
stellingen zijn: 1) het beoordelen van de fysieke capa-
citeit; 2) transfers; 3) lichaamshouding; 4) reiken en
grijpen en 5) balans en lopen.
B.4 Onderzoek
De gezondheidsproblemen van een patiënt kunnen
sterk fluctueren. Het is daarom van belang om tijdens
het onderzoek te achterhalen of de patiënt zich in
een on- of off-periode bevindt. Als hulpmiddel bij het
doen van een gestructureerd onderzoek op de domei-
nen ‘fysieke capaciteit’, ‘transfers’, ‘lichaamshouding’,
‘reiken en grijpen’, ‘balans’ en ‘lopen’, kan de fysio-
therapeut werkkaart 2 gebruiken.
Op basis van de anamnese bepaalt de fysiotherapeut
of de patiënt nog andere stoornissen heeft die meege-
nomen dienen te worden in het onderzoek (bijvoor-
beeld nek-schouderklachten of rugklachten die samen
lijken te hangen met de ziekte van Parkinson).
B.5 Meetinstrumenten
Meetinstrumenten dienen als hulpmiddel bij het in
kaart brengen en het objectiveren van het gezond-
heidsprobleem. Tevens kan een aantal meetinstrumen-
ten in een latere fase opnieuw gebruikt worden voor
evaluatie van het behandelresultaat.
Voor het inventariseren en evalueren van de gezond-
heidsproblemen die samenhangen met de ziekte van
Parkinson is een breed scala van meetinstrumenten
beschikbaar. Het merendeel van deze instrumenten is
echter ontwikkeld ten behoeve van wetenschappelijk
onderzoek en gericht op de inventarisatie van gezond-
heidsproblemen en de evaluatie van effecten van
behandeling bij groepen Parkinson-patiënten. De
waarde van deze instrumenten voor het gebruik bij
één patiënt is nog onduidelijk.
De werkgroep selecteerde meetinstrumenten die het
meest geschikt leken voor het gebruik in de dagelijkse
praktijk. Daarbij waren klinimetrische eigenschappen
van doorslaggevende aard. De werkgroep is van
29V-19/2004
Verantwoording en toelichting
mening dat voor dit doel het gebruik van meetinstru-
menten op het (ICF-)niveau van beperkingen (in activi-
teiten) het meest geschikt is.25
De werkgroep maakt onderscheid tussen meetinstru-
menten die altijd gebruikt moeten worden en meet-
instrumenten die, afhankelijk van het gestelde behan-
deldoel, aanvullend gebruikt kunnen worden.
De medicatie kan fluctuaties veroorzaken in de
gezondheidsproblemen van de patiënt in de loop van
de dag. Het is daarom van belang vervolgmetingen op
hetzelfde tijdstip van de dag te verrichten als voor-
gaande metingen, ervan uitgaande dat de patiënt zijn
medicatie steeds op hetzelfde tijdstip inneemt.
B.5.1 Vragenlijst patiëntspecifieke klachten
Voor objectieve inventarisatie en evaluatie van de
mate van beperkingen in de voor de patiënt belang-
rijkste activiteiten beveelt de werkgroep aan gebruik te
maken van de vragenlijst Patiëntspecifieke klachten
(PSK; zie bijlage 4.1). De PSK is een meetinstrument om
de functionele status van individuele patiënten te
bepalen.93 De PSK inventariseert beperkingen (en parti-
cipatieproblemen) die van belang zijn voor de patiënt
waarin zij bovendien graag verandering zien komen.
Om die reden is de PSK uitermate geschikt om de hulp-
vraag vast te leggen en daarmee de individuele behan-
deldoelen. Ook kan met de PSK evaluatie van de
behandeldoelen plaatsvinden.
De PSK kan bij patiënten met lage-rugpijn goed onder-
scheid maken tussen patiënten die wel of niet vooruit
zijn gegaan. Binnen die patiëntenpopulatie is de PSK
responsief.93
De patiënt selecteert de vijf meest problematische
fysieke activiteiten waarin hij graag vooruitgang wil
zien. De activiteiten moeten voor de patiënt persoon-
lijk relevant zijn, regelmatig (wekelijks) uitgevoerd
worden en niet te vermijden zijn. Op een volgend
meetmoment moet de patiënt de activiteit wederom
uitgevoerd hebben, zodat vervolgmeting kan plaats-
vinden. Per activiteit geeft de patiënt op een 100 mm
Visueel Analoge Schaal (VAS) aan hoeveel moeite de
uitvoering van die activiteit de afgelopen week kostte.
De score is de afstand in millimeter van nul (linkerzij-
de van de lijn) tot aan het door de patiënt geplaatste
streepje. De totaalscore wordt bepaald door de drie
scores bij elkaar op te tellen. Aan het begin en aan het
eind van de behandelperiode vult de patiënt in hoe-
veel moeite de uitvoer van deze drie activiteiten de
afgelopen week kostte. Bij de vervolgmeting heeft de
patiënt inzage in de vorige scores.
De VAS wordt door de meeste patiënten uit diverse cul-
turele groepen gemakkelijk begrepen en is bruikbaar
voor frequent en herhaaldelijk gebruik. Het gebruik
van de VAS vereist geen specifieke training.
B.5.2 Vragenlijst valgeschiedenis
Parkinson-patiënten die in een bepaald jaar meer dan
eens gevallen zijn, hebben een verhoogd risico om in
de komende drie maanden opnieuw ten val te komen.
Valincidentie en eventueel valrisico van de patiënt
worden in kaart gebracht met behulp van de korte
gestructureerde Vragenlijst valgeschiedenis (zie bijlage
4.2).94,95 Patiënten die in een bepaald jaar meer dan
eens zijn gevallen, krijgen een val-agenda (zie bijlage
4.3). De uitgebreide val-agenda geeft inzicht in valfre-
quentie en valomstandigheden. De val-agenda is zeer
uitgebreid, maar het gaat ook om een ernstig en lastig
probleem. Het is raadzaam aan de partner of verzorger
te vragen om de val-agenda samen met de patiënt in
te vullen.
B.5.3 (Gemodificeerde) Falls efficacy scale
Het vertrouwen in de balans (handhaven van
lichaamshouding) lijkt bij ouderen een mediator te
zijn tussen angst om te vallen en functionele moge-
lijkheden.96 Indien patiënten het afgelopen jaar zijn
gevallen, of indien er momenten zijn geweest waarop
zij bijna zijn gevallen, is het noodzakelijk om de angst
om te vallen objectief vast te leggen. Een uitgebreide
test waarin de patiënten gevraagd wordt naar angst
(geen tot veel), die zij ondervinden tijdens het uitvoe-
ren van tien verschillende activiteiten is de (gemodifi-
ceerde) Falls efficacy scale (FES; zie bijlage 4.4).97 Hierin
zijn enkele items uit de originele FES, namelijk ‘get in
and out of bed’, ‘personal grooming’ en ‘get on and
off the toilet without falling’ vervangen door ‘het
schoonmaken in huis, zoals vegen en afstoffen’, ‘het
doen van eenvoudige boodschappen’ en ‘het op- en
aflopen van de trap’. Bovendien is de antwoordmoge-
lijkheid vereenvoudigd (score 0-3).
De range van de totaalscore is 0 tot 30. In een popula-
tie van thuiswonende ouderen (55-85 jaar) is een score
van 3 of meer op de gemodificeerde FES (patiënt heeft
angst om te vallen), zeker in combinatie met meer dan
één val in het afgelopen jaar, een goede voorspeller
voor herhaaldelijk vallen.97 In welke mate deze gege-
30 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
vens van toepassing zijn voor Parkinson-patiënten is
vooralsnog onbekend.
De originele FES is betrouwbaar en valide bevonden in
een populatie van thuiswonende ouderen.98,99 Zij is
bovendien responsief gebleken voor ‘verbetering na
revalidatie’ in een populatie CVA-patiënten in de eerste
periode na het CVA.100
B.5.4 Freezing of gait questionnaire
Tijdens observatie is freezing moeilijk te scoren,
omdat freezing zelden optreedt tijdens de klinische
beoordeling.30 Fysiotherapeuten zijn vooral afhanke-
lijk van zelfrapportage door de patiënt. Als de patiënt
recent ervaren heeft dat zijn voeten aan de grond
genageld of gekleefd waren, laat de fysiotherapeut de
patiënt de zes vragen van de Freezing of gait question-
naire invullen (FOG questionnaire; zie bijlage 4.6).101
Het instrument lijkt zeer geschikt om in een populatie
Parkinson-patiënten freezing te screenen.101
B.5.5 LASA physical activity questionnaire
Bij twijfel aan het activiteitenniveau van de patiënt
(Nederlandse Norm Gezond Bewegen102) adviseert de
werkgroep gebruik te maken van de LASA physical acti-
vity questionnaire (LAPAQ; zie bijlage 4.7).103 De LAPAQ is
een valide en betrouwbare methode om lichamelijke
activiteit bij ouderen te meten en is gemakkelijker te
gebruiken dan bijvoorbeeld een zevendaags activitei-
tendagboekje of een pedometer. De afnametijd is
ongeveer zes minuten.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Inventarisatie (en objectieve evaluatie) van de
belangrijkste klachten tijdens de anamnese
De werkgroep is van mening dat tijdens de anamnese
bij Parkinson-patiënten de PSK (voor patiëntspecifieke
klachten in de uitvoer van activiteiten en vaststelling
van het behandeldoel) en de Vragenlijst valgeschiede-
nis (retrospectief) gebruikt moeten worden.
Inventarisatie van freezing tijdens de anamnese
De werkgroep is van mening dat tijdens de anamnese
bij Parkinson-patiënten de FOG questionnaire gebruikt
moet worden bij patiënten die recent momenten
hebben ervaren waarop hun voeten aan de grond
genageld of gekleefd leken.
Inventarisatie en evaluatie van vallen of bijna
vallen
De werkgroep is van mening dat, indien Parkinson-
patiënten het afgelopen jaar zijn gevallen, of indien
er momenten zijn geweest van bijna vallen, de FES en
(prospectief) de Val-agenda gebruikt moeten worden
ter inventarisatie en evaluatie van deze problemen.
B.5.6 Retropulsietest
Voor de balansproblemen (problemen met handha-
ven van lichaamshouding) zijn vele tests beschikbaar,
maar niet één test die het hele spectrum aan balansre-
acties meet. De meest gebruikte, snelle en gemakkelijk
uitvoerbare test is de Retropulsietest, waarbij een
onverwachte, snelle en stevige ruk aan de schouder in
achterwaartse richting gegeven wordt (zie bijlage
4.5).104 Deze test lijkt vooralsnog de meest betrouwba-
re en valide test om de balans te beoordelen bij
Parkinson-patiënten.
B.5.7 Parkinson activiteitenschaal
Problemen op het gebied van de functionele mobili-
teit kunnen getest worden met de Parkinson activitei-
tenschaal (PAS).105 In de gemodificeerde versie van de
PAS is het onderdeel gangakinesie uitgebreid met twee
dubbeltaken (zie bijlage 4.10). De PAS is een uitgebrei-
de praktische test op het gebied van lopen en transf-
ers (waaronder omdraaien in bed). De invultijd is
ongeveer tien tot vijftien minuten. De test is een
betrouwbaar en valide instrument voor de Parkinson-
populatie en geeft relevante informatie voor het dia-
gnostisch en therapeutisch proces.
B.5.8 Timed up and go-test
Een korte praktische test waarin het lopen en de
balans getest worden, is de Timed up and go test
(TUG; zie bijlage 4.11).106 De TUG is een betrouwbaar
en valide instrument voor de Parkinson-populatie.107
Het is belangrijk dat de patiënt bij elke meting het-
zelfde schoeisel draagt.108
B.5.9 Zes-minuten looptest
Parkinson-patiënten neigen tot inactiviteit. Voor een
inventarisatie en evaluatie van de conditie bij patiën-
ten zonder freezing-problemen wordt de Zes-minu-
ten looptest aanbevolen (zie bijlage 4.8).109 Deze test
is bij deze patiëntengroep functioneel, eenvoudig
toepasbaar en betrouwbaar.110 Bovendien kan de
31V-19/2004
Verantwoording en toelichting
Zes-minuten looptest binnen deze populatie veran-
deringen detecteren (die het effect zijn van
training).111 Indien de test wordt uitgevoerd in een
uitgezet vierkant parcours, moet de fysiotherapeut
niet met de patiënt meelopen.112 Indien de test wordt
uitgevoerd op een loopband moet het hellingsper-
centage op nul procent zijn ingesteld en op aanwij-
zingen van de patiënt de snelheid worden opgevoerd
(dit doet de patiënt dus niet zelf).113 Het is van
belang dat de patiënt bij elke meting hetzelfde
schoeisel draagt.108 Ook dient de fysiotherapeut de
patiënt steeds in dezelfde mate aan te moedigen.112
B.5.10 Tien-meter looptest
De Tien-meter looptest is een betrouwbaar instrument
voor het inventariseren van de comfortabele loopsnel-
heid bij Parkinson-patiënten die zelfstandig kunnen
lopen (zie bijlage 4.9).110 Het aantal stappen dat nodig
is om de tien meter af te leggen op comfortabele snel-
heid wordt bovendien gebruikt voor het bepalen van de
paslengte (in verband met eventueel te gebruiken visu-
ele cues). Bij het uitvoeren van de test mag eventueel
gebruikgemaakt worden van een loophulpmiddel.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Objectieve inventarisatie en evaluatie van klachten
De werkgroep is van mening dat tijdens het onder-
zoek van Parkinson-patiënten voor een objectieve
inventarisatie en evaluatie van klachten de volgende
meetinstrumenten gebruikt kunnen worden:
1. de Retropulsietest (balansproblemen, globale
indruk);
2. de Parkinson activiteitenschaal (PAS) (functionele
mobiliteit);
3. de Timed up and go test (TUG) (functionele
mobiliteit en balans);
4. de Zes-minuten looptest (fysieke capaciteit bij
afwezigheid van freezing);
5. de Tien-meter looptest.
B.6 Analyse
Ter afsluiting van het diagnostisch proces beant-
woordt de fysiotherapeut de volgende vragen:
� Is fysiotherapie geïndiceerd?
� Is de richtlijn van toepassing op deze individuele
patiënt?
Fysiotherapie is geïndiceerd indien de patiënt:
1. een beperking heeft in één of meerdere
activiteiten (transfers, houding, reiken en grijpen,
balans en lopen);
2. (kans op) een verminderde conditie heeft door
inactiviteit;
3. een verhoogd valrisico heeft of angstig is om te
vallen;
4. een verhoogd risico heeft op decubitus of
5. behoefte heeft aan informatie en/of voorlichting
over de aandoening, het beloop en de prognose.
De patiënt komt alleen in aanmerking voor behande-
ling indien er geen belemmerende medische proble-
men, persoonlijke factoren of omgevingsfactoren zijn
en de fysiotherapeut inschat dat de stoornissen in
functies, de beperkingen in activiteiten en de gedrags-
matige aspecten te beïnvloeden zijn door fysiothera-
pie.
Indien fysiotherapie is geïndiceerd en de richtlijn van
toepassing, stelt de fysiotherapeut, in overleg met de
patiënt, het behandelplan op met daarin de individu-
ele behandeldoelen. Wanneer de fysiotherapeut de
indicatie voor fysiotherapie niet kan bevestigen, over-
legt hij met de verwijzer; eventueel adviseert hij ver-
wijzing naar een medisch specialist of naar een ande-
re paramedische behandeling.
B.7 Behandelplan
Na de anamnese en het onderzoek formuleert de fysi-
otherapeut in overleg met de patiënt het behandel-
plan. Het behandelplan omvat de fysiotherapeutische
behandeldoelen en de prioritering ervan. De hoofd-
doelstelling, die in het behandelplan centraal staat,
sluit aan bij de hulpvraag van de patiënt. Bij de for-
mulering van de behandeldoelen en de hoofddoel-
stelling wordt rekening gehouden met de motivatie,
de mogelijkheden en het begrip van de patiënt.
Mogelijke behandeldoelstellingen voor patiënten met
de ziekte van Parkinson zijn:
1. bevordering van de veiligheid en de zelfstandig-
heid in de uitvoering van activiteiten, met de
nadruk op:
� transfers;
� lichaamshouding;
� reiken en grijpen;
� balans;
� lopen;
32 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
2. onderhouden of verbeteren van de fysieke
conditie;
3. preventie van vallen;
4. preventie van decubitus;
5. bevordering van het inzicht in de stoornissen in
functie en de beperkingen in activiteiten, met
name op het gebied van houding en beweging.
Als de patiënt tevens onder behandeling is bij een
andere paramedische discipline vindt afstemming
plaats met deze discipline.
Na formulering van de behandeldoelen kiest de fysio-
therapeut verrichtingen om de geformuleerde doelen
te bereiken. Dat kan zijn het sturen en/of oefenen
van functies en/of activiteiten, maar natuurlijk ook
het geven van voorlichting. Naast de behandeldoelen
en de verrichtingen bevat het behandelplan het ver-
wachte aantal sessies, de behandelfrequentie en de
behandellocatie (aan huis, in de praktijk, in een
instelling). Uitgangspunt voor het voorlichtingsplan
is de behoefte aan informatie, adviezen en coaching
die tijdens het diagnostisch proces in kaart is
gebracht.
C Therapeutisch proces
C.1 Algemene behandelprincipes
C.1.1 Behandellocatie
Fysiotherapeutische behandeling vindt plaats in de
eerstelijnspraktijk, aan huis van de patiënt of in een
revalidatiecentrum, verpleeghuis of ziekenhuis. De
keuze van de locatie wordt bepaald door het doel van
de behandeling en is mede afhankelijk van de per-
soonlijke mogelijkheden van de patiënt en de fysio-
therapeut en van externe factoren.12 Verwerking van
nieuwe informatie verloopt bij Parkinson-patiënten
veelal traag en toepassing van verworven kennis en
vaardigheden in andere omstandigheden is slecht.114,89
Beperkingen van activiteiten zijn veelal gerelateerd
aan de thuissituatie. Behandeling die gericht is op het
bevorderen van activiteiten, kan dan ook het beste bij
de patiënt thuis plaatsvinden. Conditieverbetering
kan het beste plaatsvinden in de praktijk van de fysi-
otherapeut (indien de ruimte/middelen voor dit doel
geschikt zijn), op een sportschool of tijdens het uitoe-
fenen van recreatieve activiteiten.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Bevordering van activiteiten
De werkgroep is van mening dat behandeling van
Parkinson-patiënten die is gericht op het bevorderen
van activiteiten het beste bij de patiënt thuis kan
plaatsvinden.
Conditieverbetering
De werkgroep is van mening dat conditieverbetering
bij Parkinson-patiënten het beste kan plaatsvinden in
de praktijk van de fysiotherapeut (indien de ruimte
en de middelen van de praktijk voor dit doel geschikt
zijn), op een sportschool of tijdens het uitoefenen
van recreatieve activiteiten.
C.1.2 Betrokkenheid van de partner
Betrokkenheid van de partner en/of verzorger bij de
behandeling is van groot belang. De partner en/of
verzorger kunnen cues en cognitieve bewegingsstrate-
gieën aanreiken als de patiënt problemen heeft met
het toepassen van het geleerde in het dagelijks leven
(bijvoorbeeld bij verminderde mentale functie). Het
aantal aanwijzingen moet beperkt blijven, zowel voor
de patiënt als voor de partner en/of verzorger. De
patiënt is gebaat bij slechts één aanwijzing per keer,
met name wanneer sprake is van cognitieve stoornis-
sen in bijvoorbeeld aandacht en geheugen.
Partners moeten niet in de rol van therapeut gedrukt
worden. Wel vervullen zij vaak een spilfunctie bij de
verzorging van Parkinson-patiënten en kunnen
patiënten met complexe problematiek slechts in de
thuissituatie functioneren wanneer zij er zijn. Het is
dan ook belangrijk hun taak te verlichten door hen
bijvoorbeeld tiltechnieken aan te leren wanneer de
patiënt rolstoelafhankelijk of bedlegerig is en door
hen om te leren gaan met freezing en on/off-perioden.
C.1.3 Dubbeltaken
Bij het gelijktijdig uitvoeren van meerdere taken
(dubbeltaken) kan niet aan alle taken volledige aan-
dacht worden geschonken. Parkinson-patiënten heb-
ben veelal bewuste aandacht nodig om ‘automatische
bewegingen’, zoals het lopen, veilig uit te voeren.
Veel Parkinson-patiënten hebben dan ook aanzienlij-
ke problemen met het uitvoeren van dubbeltaken.
Het negatieve effect op het lopen en de balans kan
33V-19/2004
Verantwoording en toelichting
leiden tot onveilige situaties, zowel in het dagelijks
leven als tijdens de behandeling.46,115-118
Het vermijden van dubbeltaken, zowel tijdens de
behandeling als in het dagelijks leven, vergroot de
veiligheid van patiënten met de ziekte van Parkinson
en vermindert het aantal valincidenten.
Fysiotherapeuten leren de patiënt activiteiten na elkaar
en bewust uit te voeren, waarbij indien nodig gebruik-
gemaakt wordt van visuele sturing.119,120 De fysiothera-
peut geeft de patiënt voorafgaand aan de uitvoering
van een activiteit of beweging een eenvoudige instruc-
tie. Tijdens de uitvoer van de activiteit of beweging
wordt geen nadere instructie gegeven, aangezien hier-
door een dubbeltaak zou ontstaan. Binnen de therapie
zal dan ook de optimalisatie van de ene handeling vol-
ledig afgerond moeten worden voordat met optimali-
satie van een volgende handeling gestart wordt.
C.1.4 Behandeltijdstip
Het is van belang gedurende de behandeling rekening
te houden met de on- en off-perioden. Cognitieve
bewegingsstrategieën en cueing-strategieën worden
het gemakkelijkst aangeleerd tijdens een on-periode,
aangezien op die momenten de neurologische proble-
men minder van invloed zijn op het prestatieniveau.
In deze perioden dienen dan ook conditie en kracht
getraind te worden. Patiënten die regelmatig off zijn,
hebben de cognitieve bewegingsstrategieën vooral
nodig tijdens de off-perioden.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Oefenen van activiteiten
De werkgroep is van mening dat oefenen van activi-
teiten bij Parkinson-patiënten in zowel de on- als de
off-periode moet plaatsvinden.
Conditie- en krachttraining
De werkgroep is van mening dat het raadzaam is om
bij Parkinson-patiënten conditie en kracht tijdens de
on-periode te trainen.
C.1.5 Oefentempo
Wanneer sprake is van stoornissen in cognitieve func-
ties kan de fysiotherapeut slechts beperkt gebruikma-
ken van cognitieve bewegingsstrategieën. Ook het
aantal adviezen dat de fysiotherapeut geeft, zal in dat
geval beperkt moeten blijven. De fysiotherapeut dient
het tempo en de moeilijkheidsgraad van de therapie
aan te passen. Tevens heeft centrale vermoeidheid
(fatigue) een negatief effect op de uitvoering van acti-
viteiten. Ook dit is een reden om het tempo en het
behandelschema (bijvoorbeeld de indeling van de
oefeningen over de dag) aan te passen.
C.1.6 Signaleren van responsfluctuatie
Goede instelling van de patiënt op medicatie valt
onder de verantwoordelijkheid van de huisarts en de
medisch specialist (meestal de neuroloog, soms een
geriater of revalidatiearts). Fysiotherapeuten zijn door
hun intensieve contact met de patiënt goed in staat
om responsfluctuaties reeds in een vroeg stadium te
signaleren. Deze fluctuaties treden vaak op bij
progressie van de ziekte en bij langdurig gebruik van
medicatie. Door aanpassing van de medicatie zijn
deze responsfluctuaties voor een deel te corrigeren.
De patiënt dient om deze reden bij responsfluctuaties
contact op te nemen met zijn medisch specialist.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Signaleren van responsfluctuaties
De werkgroep is van mening dat de fysiotherapeut bij
Parkinson-patiënten een signalerende functie heeft.
De fysiotherapeut dient de patiënt te attenderen op
responsfluctuaties.
C.1.7 Contra-indicaties
Hersenstimulator
Een hersenstimulator (brain stimulator) vormt een
absolute contra-indicatie voor diathermie (korte golven
of microgolven). De hoogfrequente stroom die wordt
voortgebracht door diathermie kan het ingeplante sys-
teem bereiken en op die wijze ernstige weefselbescha-
diging veroorzaken (met ernstige gevolgen voor de
patiënt) of onderdelen van het implantaat beschadigen
of ontregelen (het maakt daarbij niet uit of de stimula-
tor aan of uit staat).121 Afhankelijk van de toegepaste
elektroden (spoel of condensatorplaten), de lokalisatie
daarvan, de dosering (continu of pulserend) en de
ingestelde intensiteit kunnen de elektromagnetische
trillingen de stimulator ontregelen, zelfs als deze niet is
ingeschakeld. Daarnaast kunnen geïmplanteerde meta-
len, ook de elektroden, het elektromagnetische veld
34 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
concentreren, waardoor lichaamsweefsel dat zich in
dat gebied bevindt, verhit wordt, hetgeen kan leiden
tot functiestoornissen en eventueel zelfs versterving.
Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid heeft hier-
voor in oktober 2001 (brief 2001-14-IGZ) ernstig
gewaarschuwd. Het Staatstoezicht stelt dat implantaten
zich niet in het te behandelen gebied mogen bevinden.
De vraag doet zich daarbij voor tot op welke afstand
van de elektroden zich relevante elektromagnetische
invloeden doen gelden in het menselijk lichaam.
Hierover is geen zekerheid te geven, hoewel ervaring
met kortegolfbehandelingen bij patiënten die metalen
aan het lichaam droegen, dat wel doen vermoeden.
Wellicht is bij Parkinson-patiënten met een STN-stimu-
lator een behandeling aan de voet volkomen
onschadelijk. Het is echter raadzaam het zekere voor
het onzekere te nemen en een alternatieve, niet-riskan-
te therapievorm te kiezen.
De waarschuwing van het Staatstoezicht heeft betrek-
king op ultra korte golf therapie (dus niet op ultrage-
luidtherapie). Toch lijkt het evenmin verstandig een
ultrageluidbundel op de stimulator te richten, omdat
het niet ondenkbaar is dat de mechanische trilling de
werking van het apparaat verstoort. Terugkaatsing van
de trillingen op de stimulator en/of de elektroden kun-
nen hersenweefsel door interferentie (te) sterk verwar-
men.
Cognitieve stoornissen
Cognitieve stoornissen, zoals geheugenstoornissen,
dementie en ernstige hallucinaties vormen een rela-
tieve contra-indicatie voor de behandeling van de
gezondheidsproblemen die samenhangen met de
ziekte van Parkinson. Deze stoornissen hebben direct
invloed op het leervermogen van de patiënt. Het
overdragen van informatie en het geven van voor-
lichting wordt hierdoor bemoeilijkt of zelfs onmoge-
lijk gemaakt. Bij het aanleren van cognitieve bewe-
gings- en cueing-strategieën speelt de partner van de
patiënt in dergelijke gevallen een nog grotere rol.
Indien de medicatie ten grondslag ligt aan deze stoor-
nissen, wordt eventueel (in overleg met de verwijzer)
de fysiotherapie, de fysiotherapeutische behandeling
of het oefenen uitgesteld totdat de patiënt weer goed
op medicatie is ingesteld.
Freezing
Freezing is een relatieve contra-indicatie voor hydro-
therapie. Bij patiënten met freezing is hydrotherapie
uitsluitend mogelijk onder individuele begeleiding.
C.1.8 Behandelfrequentie en -duur
De duur van de behandelepisode en de behandelfre-
quentie zijn sterk afhankelijk van de hulpvraag, de
mogelijkheden van de patiënt en het behandeleffect.
De behandeling richt zich bij iedere patiënt op het
belangrijkste probleem dat is gerelateerd aan de hulp-
vraag. Indien de doelstellingen zijn bereikt, of indien
de fysiotherapeut van mening is dat er geen verande-
ringen (dat wil zeggen vooruitgang, behoud of pre-
ventie van achteruitgang) zullen optreden door fysio-
therapie, wordt de behandeling beëindigd. De
behandeling wordt eveneens afgesloten indien de
fysiotherapeut inschat dat de patiënt de doelstellin-
gen zonder begeleiding zelfstandig kan bereiken. Dit
wordt overlegd met de verwijzer.
Om de beperkingen in activiteiten te verminderen
(en de ADL te verbeteren) is een oefenperiode van
minimaal vier weken noodzakelijk.114,122-125 Of het toe-
passen van cueing-strategieën zinvol is, wordt tijdens
de eerste zittingen duidelijk.
Behandeling van de conditie is effectief na een perio-
de van minimaal acht weken oefenen. De patiënt kan
zelfstandig thuis trainen. Daar is wel goede instructie
voor nodig. Ook moet de veiligheid van de patiënt
kunnen worden gewaarborgd. Een lage behandelfre-
quentie (bijvoorbeeld eenmaal per week voor het
bijsturen van het trainingsprogramma) zou kunnen
voldoen.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Behandelfrequentie en -duur (niveau 3)
Er zijn aanwijzingen dat voor het verbeteren van de
uitvoering van activiteiten een periode van ten min-
ste vier weken noodzakelijk is. Ter verbetering van de
conditie is oefenen gedurende minimaal acht weken
noodzakelijk, waarbij een lage behandelfrequentie
(bijvoorbeeld eenmaal per week voor het bijsturen
van het trainingsprogramma) voldoet.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: C (Kamsma114,
Comella122, Dam123, Patti124, Thaut125).
C.2 Behandelstrategieën
Indien begrip, inzicht en geheugen van de patiënt
35V-19/2004
Verantwoording en toelichting
voldoende zijn, maakt de fysiotherapeut gebruik van
cognitieve bewegingsstrategieën en cueing-strate-
gieën. Het leervermogen van de patiënt is meestal na
een aantal behandelingen duidelijk. Feedback van de
partner is in deze belangrijk.
C.2.1 Cognitieve bewegingsstrategieën
Voor het oefenen van transfers maakt de fysiothera-
peut gebruik van cognitieve bewegingsstrate-
gieën.89,114,119,126,127 Bij cognitieve bewegingsstrategieën
worden complexe (automatische) activiteiten omge-
vormd tot een aantal los van elkaar, in vaste volgorde
uit te voeren fasen, die bestaan uit relatief simpele
bewegingsonderdelen. Het bewegingsverloop wordt
hiermee zodanig gereorganiseerd dat de activiteit
bewust kan worden uitgevoerd. Dubbeltaken in de
complexe (automatische) activiteiten van het dage-
lijks leven worden op die manier vermeden. De bewe-
ging of (deel)activiteit wordt bovendien in gedachten
geoefend en voorbereid. Het is nadrukkelijk niet de
bedoeling dat er automatisering van de activiteit of de
beweging optreedt. De uitvoering moet juist onder
bewuste controle blijven. Uit effectonderzoek (niveau
B) bleek dat patiënten met de ziekte van Parkinson
transfers beter kunnen uitvoeren bij gebruik van cog-
nitieve bewegingsstrategieën.114,126, 127
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Cognitieve bewegingsstrategieën (niveau 2)
Het is aannemelijk dat bij Parkinson-patiënten het
aanleren van cognitieve bewegingsstrategieën een
effectieve behandeling is voor problemen op het
gebied van transfers.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Kamsma114,
Nieuwboer126, Muller127).
C.2.2 Cueing-strategieën
Ten gevolge van het fundamentele probleem in de
interne sturing is de uitvoering van automatische en
herhaalde bewegingen gestoord. Om deze verminder-
de of zelfs afwezige interne sturing aan te vullen, dan
wel te vervangen, wordt gebruiktgemaakt van zogehe-
ten cues. Cues zijn prikkels uit de omgeving of prik-
kels die de patiënt zelf opwekt, die de patiënt al dan
niet bewust (maar wel door aandacht) gebruikt om
het (automatisch) bewegen te faciliteren. Mogelijk
wordt op deze wijze de beweging direct gecontroleerd
door de cortex, met weinig tot geen betrokkenheid
van de basale ganglia. Niet alle patiënten hebben
even veel baat bij het gebruik van cues.128
Cues kunnen opgewekt worden binnen het eigen
lichaam (buigen, strekken, zwaaien) of buiten het
eigen lichaam, namelijk bewegende prikkels (bewegen-
de voet, vallende sleutelbos) en niet bewegende prik-
kels (een metronoom, strepen op de vloer, het hand-
vat van een wandelstok).
Wat betreft het therapeutisch handelen wordt onder-
scheid gemaakt tussen ritmisch herhaalde en eenma-
lige cues. Ritmisch herhaalde cues worden gegeven
als een continue ritmische prikkel die als sturingsme-
chanisme voor het lopen kan dienen. De afstand
tussen de ritmische cues bij het lopen (de frequentie)
wordt gebaseerd op het aantal stappen dat nodig is
om de Tien-meter looptest af te leggen op comfortabele
snelheid. Eenmalige cues worden toegepast om de
houding te handhaven en om ADL te initiëren, bij-
voorbeeld bij het uitvoeren van transfers en de veran-
dering van lichaamshouding of bij het op gang
komen na een periode van freezing.
Ritmisch herhaalde cues
Ritmisch herhaalde cues zijn onder te verdelen in:
� auditieve cues, bijvoorbeeld: een walkman, een
metronoom, zingen of tellen (door de patiënt,
partner en/of verzorger); 125-127,130-132
� visuele cues, bijvoorbeeld iemand volgen, strepen
op de vloer of de projectie van een door de
patiënt gehanteerde laserpen,127,129,133,133 126,129 en
het lopen met een omgekeerd vastgehouden
wandelstok waarbij de patiënt voortdurend over
het handvat moet stappen;134,135
� tactiele cues, bijvoorbeeld op de heup of het been
tikken.127
Eenmalige cues
Eenmalige cues zijn onder te verdelen in:
� auditieve cues, bijvoorbeeld uitstappen op de
derde tel om een beweging te initiëren;
� visuele cues:127,128,133 om een beweging te initië-
ren, bijvoorbeeld over iemands voet stappen,
over een object op de vloer of het handvat van
een omgekeerde wandelstok stappen;134,135 om
een houding te handhaven, bijvoorbeeld het
gebruik van een spiegel;129 of het richten van de
36 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
aandacht op een object (klok, schilderij) in de
omgeving;
� cognitieve cues: bewegingsinitiatie (en continu-
atie van het gaan), bijvoorbeeld de aandacht rich-
ten op de plek waar je heen wilt gaan, en niet op
de deurpost.
Uit gecontroleerd onderzoek (niveau B) bleek dat het
gebruik van cues leidt tot een verbetering van het
lopen125,126,129 en het uitvoeren van transfers bij
patiënten met de ziekte van Parkinson.126
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Cueing-strategieën (niveau 2)
Het is aannemelijk dat bij Parkinson-patiënten het
aanleren van ritmische cues een effectieve behande-
ling is voor loopproblemen.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Thaut125,
Nieuwboer126, Muller127, Marchese129) en
C (McIntosh130, Lewis133, Dietz134).
C.3 Behandeldoelen
Afhankelijk van de bevindingen uit het diagnostisch
proces (gebaseerd op verwijzing, anamnese en onder-
zoek) is de behandeling van patiënten met de ziekte
van Parkinson gericht op één of meer van de volgen-
de behandeldoelen:
• bevorderen van veiligheid en zelfstandigheid in de
uitvoering van activiteiten, met de nadruk op:
transfers; lichaamshouding; reiken en grijpen;
balans; lopen;
• onderhouden of verbeteren van de conditie;
• preventie van vallen;
• preventie van decubitus;
• bevorderen van inzicht in stoornissen in functie
en beperkingen in activiteiten, met name op het
gebied van houding en beweging.
Tijdens het therapeutisch proces worden de doelstel-
lingen voortdurend geëvalueerd en indien nodig bij-
gesteld. Het geven van informatie en voorlichting is
hierbij een terugkerend onderdeel. Gezien het
progressieve karakter van de ziekte is het behoud en
het voorkomen van verdere achteruitgang een moge-
lijk behandeldoel.
C.3.1 Bevorderen van transfers
Doel: het zelfstandig(er) uitvoeren van transfers.
Strategie: het oefenen van transfers met gebruikma-
king van cognitieve bewegingstrategieën en cues ter
initiatie van beweging.
Uit twee gecontroleerde studies (niveau B) blijkt dat
het gebruik van cognitieve bewegingstrategieën de
uitvoering van transfers kan bevorderen.26,126 Zie voor
een gedetailleerde beschrijving van de cognitieve
bewegingsstrategieën die toegepast zijn in het onder-
zoek van Kamsma et al. bijlage 5.114 Cues vergemakke-
lijken de start van de transfer.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Bevorderen transfers (niveau 2)
Het is aannemelijk dat bij Parkinson-patiënten het
gebruik van cognitieve bewegingstrategieën de uit-
voering van transfers bevordert.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Kamsma114,
Nieuwboer126).
Gebruik van cues bij transfers
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten het gebruik van cues de start van de transfers ver-
gemakkelijkt.
C.3.2 Normaliseren van de lichaamshouding
Doel: bewuste normalisering van de lichaamshouding.
Strategie: het oefenen van ontspannen en gecoördineerd
bewegen, het geven van feedback en van voorlichting.
Er zijn aanwijzingen (niveau 3) dat axiale rotatie in
zit en reiken (met handhaving van de balans) en
daarmee de lichaamshouding verbeterd kunnen wor-
den door een individueel oefenprogramma dat
bestaat uit dertig sessies gedurende tien weken. Dit is
gebaseerd op een gerandomiseerde studie van niveau
B.110 In deze studie werd patiënten geleerd ontspan-
nen te bewegen. Hierdoor verbeterde zowel mobiliteit
als coördinatie.
Aan het oefenprogramma, dat verliep in zeven fasen –
van gemakkelijk (in buikligging) tot moeilijk (in
stand) – lagen acht principes ten grondslag:
1. (Bewust) gebruik van de juiste spieren bevordert
de coördinatie.
37V-19/2004
Verantwoording en toelichting
2. Een grotere bewegingsuitslag ontstaat niet door
rekken, maar door ontspanning. Ontspanning
wordt verkregen door langzaam bewegen en rustige
ademhaling via het diafragma.
3. De nadruk ligt op de axiale structuren (nek en
rug). Oefeningen ter vergroting van de ontspan-
ning en de mobiliteit van de extremiteiten volgen
op oefening van de axiale structuren.
4. Geïsoleerd efficiënt bewegen van de axiale structuren
is het gemakkelijkst aan te leren in een onder-
steunde positie, en waarbij de aandacht gericht is
op zo min mogelijk segmenten.
5. Indien de patiënt bekwaam raakt in het uitvoeren
van de oefeningen kunnen deze complexer
gemaakt worden. Dit geschiedt door de ondersteu-
ning te verminderen (van lig naar stand) of het
aantal te coördineren segmenten te verhogen.
6. Elke fase bouwt voort op de voorgaande. Elke ses-
sie begint met herhaling van oefeningen uit eerde-
re fasen.
7. In elke fase zijn de oefeningen functioneel, om de
transfer naar de dagelijkse activiteiten te verge-
makkelijken;
8. Patiënten leren de oefeningen zelfstandig en
bewust (cognitief) uitvoeren, zodat zij deze ook
thuis (na afloop van de behandeling) kunnen
voortzetten.
Stallibrass toonde in een gerandomiseerde studie
(niveau B) de effectiviteit aan van een twaalf weken
durend oefenprogramma dat was gericht op de coör-
dinatie van spieractiviteit tijdens houdingshand-
having en bewegen.136 Dit oefenprogramma was
gebaseerd op de Alexander techniek.137
De Alexander-techniek gaat ervan uit dat de verstoor-
de balans tussen hoofd, nek en rug niet hersteld kan
worden door simpelweg een andere ‘betere’ houding
aan te nemen, aangezien op die manier nieuwe span-
ningspatronen ontstaan. De fysiotherapeut beoor-
deelt door middel van observatie en palpatie verande-
ringen in spieractiviteit, balans (handhaven van
lichaamshouding), en coördinatie en geeft feedback
op de veranderingen die de patiënt door een leer- en
bewustwordingsproces probeert te bewerkstelligen.
De patiënt leert ontspannen te bewegen en zijn hou-
ding te handhaven. De basisprincipes worden geleerd
aan de hand van eenvoudige dagelijkse activiteiten,
zoals staan, zitten, lopen en liggen.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Gecoördineerd bewegen (niveau 3)
Er zijn aanwijzingen dat bij Parkinson-patiënten
oefenprogramma’s ter verbetering van de coördinatie
van spieractiviteit, de uitvoering van activiteiten ver-
gemakkelijkt.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Stalibrass136).
De werkgroep is van mening dat bij patiënten met de
ziekte van Parkinson de algehele flexiehouding veelal
te corrigeren is door willekeurige activiteit, waarbij
gebruikgemaakt wordt van visuele (spiegel) feedback
of van verbale feedback (ook van verzorger en/ of part-
ner).138 Om het effect te behouden moet de patiënt
steeds bewust bezig zijn met de houdingcorrectie.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Feedback
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten de algehele flexiehouding veelal te corrigeren is
wanneer gebruikgemaakt wordt van feedback, hetzij
verbaal, hetzij met behulp van een spiegel.
C.3.3 Bevorderen van het reiken en grijpen
Doel: verbeteren van reiken en grijpen, en van het
manipuleren en verplaatsen van voorwerpen.
Strategie: het toepassen van cueing-strategieën en cog-
nitieve bewegingsstrategieën en het vermijden van
dubbeltaken.
Het trainen van reiken, grijpen en verplaatsen van
voorwerpen vindt veelal plaats in samenwerking met
de ergotherapeut. Cueing-strategieën (ter initiatie en
begeleiding van de activiteit) en cognitieve bewe-
gingsstrategieën, evenals het vermijden van dubbelta-
ken zijn zinvol ter bevordering van het reiken, grij-
pen en verplaatsen van voorwerpen.89
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Cueing-strategieën, cognitieve bewegingsstrategieën
en het vermijden van dubbeltaken
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
38 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
ten het reiken, grijpen en verplaatsen van voorwer-
pen wordt bevorderd door het toepassen van cueing-
strategieën, cognitieve bewegingsstrategieën en het
vermijden van dubbeltaken.
De tremor verergert veelal bij angst of emotie en is
niet te verminderen door fysiotherapie. Ontspanning
volgens bijvoorbeeld Jacobson139 Schulz140 of Halliwick
(hydrotherapie)141 kunnen de tremor verminderen.
Bij patiënten die last hebben van freezing dient
hydrotherapie alleen plaats te vinden onder individu-
ele begeleiding.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Ontspanningsmethoden
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten ontspanningsmethoden tremor verminderen.
Hydrotherapie
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten hydrotherapie alleen plaats dient te vinden onder
individuele begeleiding.
C.3.4 Bevorderen van de balans
Doel: optimalisatie van de balans tijdens de uitvoe-
ring van activiteiten.
Strategie: balansoefeningen en krachttraining.
Hirsch en Toole toonden in hun onderzoek aan
(niveau B) dat een oefenprogramma van tien weken
(60 minuten, 3 x per week) met balansoefeningen en
krachttraining, een effectieve behandeling is voor
balansproblemen bij patiënten met de ziekte van
Parkinson.142,143 De balansoefeningen bestonden uit
pro- en retropulsietests, waarbij de patiënt leerde
gebruikmaken van visuele en vestibulaire feedback en
uit krachttraining van de knieflexoren en -extensoren
en de enkelmusculatuur op 60 procent van de maxi-
male kracht.
Bij de behandeling van balansproblemen zijn drie
strategieën aangetoond effectief:144
1. drie keer per week buiten lopen, aangevuld met
een thuisoefenprogramma (30 minuten, 3 keer per
week) met: a) loopvariaties (voorwaarts, zijwaarts,
op de tenen lopen, over een object stappen, lopen
met een draai, lopen vanuit zit); b) oefeningen ter
vergroting van de mobiliteit (onder andere nek,
knieën en heupen) en c) oefeningen ter verster-
king van de beenmusculatuur;
2. Tai chi;
3. Verwijzing naar ergotherapie voor inventarisatie en
aanpassingen van gevaren in de woonomgeving.
Het is aannemelijk dat deze interventies ook effectief
zijn bij Parkinson-patiënten, met name in de vroege
fase van de ziekte. Of de strategieën ook in de latere
fasen van de ziekte van Parkinson effectief zijn, is niet
bekend. Indien de strategieën worden toegepast bij
Parkinson-patiënten moet rekening gehouden worden
met de specifieke Parkinson-gerelateerde problemen.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Balansoefeningen (niveau 2)
Er zijn aanwijzingen dat een oefenprogramma bestaan-
de uit balansoefeningen en krachttraining effectief is in
het bevorderen van de balans bij Parkinson-patiënten.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Hirsch &
Toole142,143).
C.3.5 Bevorderen van het lopen
Doel: het veilig (zelfstandig kunnen) lopen en het ver-
hogen van de (comfortabele) loopsnelheid.
Strategie: het oefenen van het lopen met gebruik van
cues en cognitieve bewegingstrategieën, het geven
van instructie en het trainen van spierkracht en
rompmobiliteit.
In drie gecontroleerde studies (niveau B) werd het
effect onderzocht van het gebruik van visuele of audi-
tieve cues ter vergroting van de staplengte. De actieve
training vond plaats op zowel een vaste ondergrond
als een lopende band. Bij een deel van de patiënten
bleek deze training een effectieve behande-
ling.125,126,129 Het is nog onduidelijk bij welke patiën-
ten de cues wel en bij welke patiënten de cues niet
effectief zijn.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Cueing-strategieën (niveau 2)
Het is aannemelijk dat bij Parkinson-patiënten het
lopen wordt bevorderd door visuele en auditieve cues
39V-19/2004
Verantwoording en toelichting
die zijn aangeleerd tijdens het actief trainen van de
loopvaardigheid op zowel een vaste ondergrond als
een lopende band.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Thaut125,
Nieuwboer126, Marchese129).
De fysiotherapeut kan instructies geven die zijn
gericht op het looppatroon tijdens het trainen van
alle mogelijke loopvormen (eventueel geïntegreerd in
spelsituaties), met variatie in bijvoorbeeld looprich-
ting, stoppen, draaien, wel of geen obstakels en
ondergrond. Om de patiënt de instructies te laten
onthouden, is veel herhaling nodig en moet de aan-
dacht van de patiënt steeds op slechts een onderdeel
gericht zijn. Elke instructie zorgt in principe voor een
dubbeltaak. Het is daarom van belang per patiënt te
bepalen of het negatieve effect niet groter is dan het
positieve. De werkgroep adviseert om de instructie te
koppelen aan het overige bewegen, bijvoorbeeld (in
geval van vergroten van de armzwaai) aan het mee-
zwaaien van de armen op het ritme van de stappen.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Armzwaai, pasbreedte, hielcontact (niveau 3)
Er zijn aanwijzingen dat bij Parkinson-patiënten de vol-
gende instructies een effectieve behandeling zijn van
het lopen: overdreven armzwaai (trainen van de rom-
protatie); pasbreedte circa 30 cm; goed hielcontact.114
Kwaliteit van de gevonden artikelen: C (Behrman145,
Formisano138).
Rechtop staan, plotseling draaien
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten de volgende instructies een effectieve behandeling
zijn van het lopen: rechtop staan (eventueel met
gebruik van een spiegel voor visuele feedback); voorko-
men van plotselinge draaien (uit balans raken), waarbij
de instructie luidt: ‘Maak een grotere draaicirkel’.
Bij looptraining op een lopende band verbeteren com-
fortabele loopsnelheid, paslengte en romprotatie.146
Een spiegel die voor de lopende band is geplaatst,
zorgt tegelijkertijd voor visuele feedback van de
lichaamshouding. Als de patiënt met zijn armen op de
leggers langs de lopende band steunt (net als in een
loopbrug), kan de patiënt sneller lopen en grotere pas-
sen maken.147 Er vindt dan gedeeltelijke ondersteu-
ning van het lichaamsgewicht plaats (tot 20%).
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Lopende band (niveau 2)
Het is aannemelijk dat bij Parkinson-patiënten loop-
training op een lopende band de comfortabele loop-
snelheid, de paslengte en de romprotatie bevordert.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (de Goede146,
Miyai147).
Cognitieve bewegingsstrategieën zijn te gebruiken na
een blokkade of periode van freezing. Alvorens uit te
stappen kan de patiënt eerst schommelen van het ene
been op het andere, ondersteund met tellen of met
het commando: ‘Een, twee en loop…,’ om het start-
moment te faciliteren.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Cognitieve bewegingsstrategieën
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten de volgende cognitieve bewegingsstrategieën de
start van het lopen bevorderen: rechtop gaan staan;
gewicht naar de hakken brengen; gewicht overbren-
gen naar een been; uitstappen met het andere been,
meteen een flinke pas maken en doorlopen.
Freezing kan bij een deel van de patiënten worden
voorkomen door gebruik te maken van ritmisch her-
haalde cues en door het voorkomen van een over-
vloed aan advies van omstanders.
Om het starten van bewegingen (na freezing) te ver-
gemakkelijken kan gebruikgemaakt worden van:
� het buigen en strekken van de knieën;
� het verplaatsen van het gewicht van de linker
naar de rechtervoet en terug, eventueel met paar
keer heen en weer zwaaien;
� het plotseling naar voren zwaaien van de armen
(‘richting aanwijzen’);
� eerst een stap achteruit doen, en dan vooruit;
� eerst goed rechtop gaan staan, uitstrekken, en een
kort moment van bewuste ontspanning, hou-
dingcorrectie en opnieuw initiëren van de bewe-
ging;
40 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
� het heffen van het vrije been en daarmee uitstap-
pen met een flinke eerste pas;
� het gebruik van eenmalige cues.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Gebruik van trucs
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten het gebruik van ‘trucs’ het starten van bewegin-
gen na freezing vergemakkelijkt.
Uit een gerandomiseerde studie (niveau B) bleek dat
een krachttrainingprogramma van 16 sessies geduren-
de 8 weken, bestaande uit weerstandsoefeningen
(60% maximale kracht, 12 herhalingen) met het
accent op de onderste extremiteiten en de buikmus-
culatuur, een effectief middel is om paslengte en
loopsnelheid te verbeteren.148
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Trainen van de spierkracht (niveau 3)
Er zijn aanwijzingen dat Parkinson-patiënten na
krachttraining van de onderste extremiteiten beter
lopen.
Kwaliteit van het gevonden artikel: B (Scandalis148).
Trainen van de rompmobiliteit
De werkgroep is van mening dat Parkinson-patiënten
beter lopen na vergroting, dan wel handhaving van
de rompmobiliteit (onder andere door alternerende
zwaaioefeningen en hydrotherapie).
C.3.6 Preventie van inactiviteit en het onder-
houden of verbeteren van de conditie
Doel: het onderhouden of verbeteren van de conditie.
Strategie: het geven van informatie over het belang
van bewegen en/of sporten, het trainen van de con-
ditie, de spierkracht (met nadruk op romp- en been-
musucalatuur) en de beweeglijkheid van gewrichten
(onder andere thoracale kyfose) en spierlengte (onder
andere kuitspieren, hamstrings).
Informatieverstrekking
De uitgave van het NOC/NSF getiteld ‘Ziekte van
Parkinson, bewegen en gezondheid’ verstrekt infor-
matie aan patiënten met de ziekte van Parkinson.149
Patiënten worden gestimuleerd door te gaan met
sporten, of, als zij met hun sport zijn gestopt, deze
weer op te pakken.53 Patiënten worden aangemoedigd
te streven naar de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen.102 Afhankelijk van de problemen vindt het
meer én met plezier bewegen plaats in groepsverband
in specifieke Parkinson-oefengroepen (bijvoorbeeld
zwemmen en gymnastiek), of in algemenere bewe-
gingsgroepen voor ouderen (zie bijlage 2).
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Informatieverstrekking
De werkgroep is van mening dat het verstrekken van
informatie aan Parkinson-patiënten over (meer)
bewegen en/of sporten meteen nadat de diagnose is
gesteld, preventief werkt op de achteruitgang van de
fysieke conditie van deze patiënten.
Trainen van conditie, spierkracht en mobiliteit
Oefenprogramma’s die gericht zijn op spierverster-
king bleken effectief (vier gecontroleerde studies
(niveau B).142,143,150,151 Ook oefenprogramma’s ter ver-
groting van de mobiliteit bleken effectief (vijf gecon-
troleerde studies (niveau B).110,124,151 Dit gold tevens
voor de oefenprogramma’s die gericht waren op con-
ditieverbetering.114,152
Uit zes gecontroleerde studies (niveau B) bleek dat
oefenprogramma’s die gericht waren op mobiliteit,
spierkracht én conditie het algemeen functioneren
verbeterden (motorisch, ADL, mentaal).122,124,129,138,153,154
Bij patiënten met osteoporose dient de KNGF-richtlijn
Osteoporose gebruikt te worden.
Het onderhouden van de fysieke conditie vindt bij
voorkeur plaats tijdens de voor de patiënt ‘goede’
momenten op de dag omdat de patiënt dan optimaal
belast kan worden. De patiënten krijgen een oefen-
programma met fitnessapparatuur aangeboden (onder
andere een hometrainer, indien nodig vrijwel zonder
weerstand) en een loopband. Daarnaast krijgt de
patiënt informatie over (meer) bewegen en sport,
zowel thuis als in oefengroepen (Parkinson-specifiek,
ouderen algemeen). De fysiotherapeut kan het thuis-
oefenprogramma faciliteren. Het logboek dient als
evaluatie-instrument (zie bijlage 4.14). Hulpmiddelen,
zoals een wandelstok, bergstokken (Nordic Walking),
41V-19/2004
Verantwoording en toelichting
een rollator of een fiets met elektrohulpmotor kun-
nen hierbij ondersteuning geven. Het verstrekken van
informatie over de hulpmiddelen zelf en de onder-
steuning van de aanvraag daarvan behoort tot het
werkterrein van de ergotherapeut.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Spierkrachtverbetering, conditietraining en mobili-
teitsverbetering (niveau 2)
Het is aannemelijk dat actieve oefenprogramma’s ter
verbetering van conditie, spierkracht en mobiliteit
van gewrichten en spieren of het behoud daarvan,
achteruitgang van de fysieke conditie voorkomen en
daarmee het algemeen functioneren bij Parkinson-
patiënten bevorderen.
Kwaliteit van de gevonden artikelen: B (Schenkman110,
Comella122, Patti124, Marchese129, Formisano138,
Hirsch142, Toole143, Bridgewater150, Reuter151, Bergen152,
Baatile153, Hurwitz154).
C.3.7 Preventie van decubitus
Doel: de preventie van decubitus.
Strategie: adviseren en houdingaanpassingen in bed of
in de rolstoel (eventueel in overleg met ergotherapeut),
(geleid) actief oefenen ter bevordering van de cardio-
vasculaire conditie en preventie van contracturen.
Alhoewel de meeste handelingen ter preventie van
decubitus worden uitgevoerd door verpleegkundigen,
is ook de fysiotherapeut actief betrokken bij maatre-
gelen ter preventie van decubitus.155,156 De ergothera-
peut verstrekt adviezen over zit- en ligondersteuning
en hulpmiddelen voor vooral statische activiteiten
(handspalk, rolstoelblad). Bovendien wordt bij de
samenstelling van pakketten van antidecubitusmate-
rialen gebruikgemaakt van de expertise van een ergo-
therapeut, met name bij het aanpassen van rolstoelen
en speciale rolstoelvoorzieningen, zoals aangepaste
kussens. Voor eventuele voedingsadviezen wordt de
patiënt verwezen naar een diëtist.
Fysiotechnische applicaties
Er is onvoldoende bewijs dat het gebruik van fysio-
technische applicaties (ultrageluid, UKG, infrarood of
ultraviolet licht en laser) effectief zijn bij de behande-
ling van decubitus. Uitgebreide informatie over decu-
bitusbehandeling en -preventie is te vinden in de ‘NHG
standaard (M70) decubitus’ (http://nhg.artsennet.nl)
en de ‘CBO richtlijn decubitus 2002’.(http://www.CBO.nl)
C.3.8 Valpreventie
Doel: vermindering of preventie van valincidenten.
Strategie: inventarisatie van mogelijke valoorzaken
met de val-agenda; informatieverstrekking en voor-
lichting, verbetering van de lichaamshouding, kracht-
training, coördinatie- en balansverbetering, afge-
stemd op de oorzaak van de balansproblemen en het
verhoogde valrisico; vermindering van de angst om te
vallen (eventueel gebruik van heupbeschermers).
Om inzicht te krijgen in de valfrequentie, de omstan-
digheden waaronder valincidenten plaatsvinden en
mogelijke oorzaken ervan adviseert de werkgroep de
patiënt, samen met zijn partner en/of verzorger, per
val een zogeheten val-agenda te laten invullen (zie
bijlage 4.3).59,89,89,118,157
Om valincidenten te voorkomen geeft de fysiothera-
peut balanstraining en wordt de patiënt geïnformeerd
over hulpmiddelen, de rol van de ergotherapeut en
over de bijwerkingen van medicatie die in verband
kunnen worden gebracht met vallen, zoals orthostati-
sche hypotensie. Valangst speelt indirect een rol bij
vallen en het verminderen van deze angst maakt dan
ook onderdeel uit van de fysiotherapeutische behan-
deling van Parkinson-patiënten.
Zie voor de behandeling van een slechte lichaams-
houding en gebrekkige rompmobiliteit als aanleiding
voor vallen paragraaf C.3.2. Indien freezing de oor-
zaak is van de vallen: zie paragraaf C.3.5.
Valincidenten
De werkgroep is van mening dat het zinvol is de
patiënt te verwijzen naar valpreventiecursussen voor
ouderen die zich richten op verbetering van kracht,
balans (handhaven van lichaamshouding) en coördi-
natie, waarbij valtraining geen onderdeel is (zie bijla-
ge 2). Raadpleeg bij patiënten met een verhoogd val-
risico ook de ‘KNGF-richtlijn Osteoporose’. Zie voor
fysiotherapeutische balanstraining paragraaf C.3.4.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Valincidenten
De werkgroep is van mening dat het zinvol is om
42 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
patiënten in een vroeg stadium van de ziekte van
Parkinson te verwijzen naar een valpreventiecursus.
Er is onvoldoende bewijs dat zogeheten valtraining
(trainen van vallen en/of valtechnieken) een effectief
middel is om valangst of valrisico te reduceren.
Gezien de fundamenteel gestoorde houdings- en
evenwichtsreacties verwacht de werkgroep hiervan
geen effect. De werkgroep is zelfs van mening dat een
dergelijke training nadelige gevolgen kan hebben.
Patiënt ondervinden vaak hinder van het dragen van
schoenen met gladde zolen, rubberen zolen (‘kleven’
aan vloer) of hoge hakken.82 In dat geval vertrekt de
fysiotherapeut hierover informatie aan de patiënt.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Schoeisel
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten informatie en voorlichting over schoeisel het aan-
tal valincidenten vermindert.
Ergotherapie kan vallen bij ouderen voorkomen.144
Alhoewel extrinsieke factoren (zoals onder andere
drempels en slechte verlichting) bij vallen een veel
kleinere rol spelen dan intrinsieke factoren, kan een
inventarisatie van de gevaren in de woonomgeving in
combinatie met woningaanpassingen zinvol zijn ter
preventie van vallen.
De fysiotherapeut voorziet (indien nodig in samen-
werking met de ergotherapeut) in de aanvraag van en
training in het gebruik van verschillende (loop)hulp-
middelen en verstrekt informatie over wie verant-
woordelijk is voor het onderhoud en de reparaties.
Zie voor een uitgebreidere bespreking van mogelijke
hulpmiddelen paragraaf C.3.9.
Orthostatische hypotensie kan het gevolge zijn van
de medicatie (levodopa, selegeline en dopamine-ago-
nisten). Deze zorgt voor gedeeltelijke of complete
syncope. Dit gebeurt niet alleen tijdens het overeind
komen of na inspanning, maar juist ook vaak bij
langdurig staan. Aan Parkinson-patiënten kunnen
dezelfde adviezen gegeven worden als aan ouderen
met orthostatische hypotensie:
� in stand de beenspieren aanspannen;158,159 pas
wel op voor houdingsinstabiliteit;
� een been op een verhoging zetten bij een gevoel
van duizeligheid;160
� informatie verstrekken over het vermijden van
snel opstaan, langdurig stilstaan en langdurig
plat liggen (overdag).158
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Orthostatische hypotensie
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten informatie en voorlichting over orthostatische
hypotensie valincidenten ten gevolge van deze hypo-
tensie voorkomt.
Valangst
Valangst kan leiden tot inactiviteit en is bovendien
geassocieerd met een verhoogd valrisico. Vooralsnog
is onduidelijk hoe de fysiotherapeut de valangst kan
verminderen. Mogelijk komt vermindering van
valangst tot stand als de patiënt leert om op te staan
vanuit zit op de vloer.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Opstaan na een val
De werkgroep is van mening dat bij Parkinson-patiën-
ten het aanleren van opstaan vanaf de vloer valangst
bij deze patiënten vermindert.
C.3.9 Hulpmiddelen
Bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan het
gebruik van hulpmiddelen zinvol zijn. De fysiothera-
peut kan de patiënt hierover informatie verstrekken
en verwijst tijdig naar een ergotherapeut voor inven-
tarisatie van mogelijke aanpassingen in de thuissitu-
atie (zie tabel 8).
Loophulpmiddelen, zoals een wandelstok en een rol-
lator, kunnen de zelfstandigheid en veiligheid van
Parkinson-patiënten vergroten. Ze kunnen het lopen
echter ook complexer en daarmee moeilijker maken,
aangezien er eigelijk om uitvoering van een dubbel-
taak gevraagd wordt. Bovendien kan een verkeerd
gebruik van bijvoorbeeld een rollator de houding ver-
slechteren. Patiënten die last hebben van freezing
hebben mogelijk meer baat bij een rollator met zoge-
heten drukremmen die geactiveerd worden wanneer
43V-19/2004
Verantwoording en toelichting
op de rollator geleund wordt. Cubo raadde een loop-
rek af voor patiënten die last hebben van freezing.161
Bij ernstige balansproblematiek dient een rolstoel
geadviseerd te worden gezien het grote risico op de
aan vallen gerelateerde comorbiditeit.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbevelingen:
Loophulpmiddelen
De werkgroep is van mening dat informatie en voor-
lichting aan Parkinson-patiënten over (loop)hulpmid-
delen en de training in het (tijdelijk) gebruik ervan
bij deze patiënten valincidenten op effectieve wijze
verminderen.
Looprek (niveau 3)
Er zijn aanwijzingen dat bij Parkinson-patiënten het
gebruik van een looprek afgeraden moet worden wan-
neer sprake is van freezing.
Kwaliteit van het gevonden artikel: B (Cubo161).
Parkinson-patiënten breken in vergelijking met
‘gezonde’ ouderen vaker een heup (zie paragraaf
A.12.3). Het is aangetoond (niveau 1) dat heupbe-
schermers (een soort onderbroek met versteviging) bij
ouderen in het algemeen effectief zijn tegen het optre-
den van heupfracturen als gevolg van valinciden-
ten.162 Een probleem bij het voorschrijven van heup-
beschermers is echter dat ze veelal niet (op de juiste
momenten, bijvoorbeeld ’s nachts) gedragen worden
waardoor ze minder effectief zijn.163 Bij patiënten die
frequent vallen kan een verpleegkundige eventueel
adviseren bij de aanschaf van heupbeschermers. Het is
aangetoond (niveau 1) dat bij ouderen heupbescher-
mers (een soort onderbroek met versteviging) in het
algemeen heupfracturen ten gevolge van valinciden-
ten voorkomen, indien de heupbeschermers op het
juiste moment gedragen worden.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Heupbeschermers (niveau 1)
Het is aangetoond dat bij ouderen heupbeschermers
heupfracturen ten gevolge van valincidenten voorko-
men, indien deze heupbeschermers op het juiste
moment gedragen worden.
Kwaliteit van het gevonden artikel: A1 (Cubo162).
C.4 Het voorlichtingsplan
Tijdens het diagnostisch proces wordt de behoefte aan
informatie en voorlichting geïnventariseerd. Op basis
hiervan stelt de fysiotherapeut een individueel voor-
44 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Tabel 8. Probleemgebieden bij de ziekte van Parkinson en mogelijk te gebruiken hulpmiddelen.
Probleemgebied Hulpmiddelen en/of aanpassingen
Balans � loophulpmiddel (zoals een rollator)
Transfers of het veranderen van � verhoogde toiletpot
lichaamshouding � sta-op stoel
� hulpmiddelen die het in bed gaan en uit bed komen
vergemakkelijken (zoals hoog-laagbed, tillift, glijplank,
handvatten aan de zijkant van het bed)
Mobiliteit � loophulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator)
� overige hulpmiddelen die de mobiliteit vergroten (bijvoorbeeld een
rolstoel, scootmobiel)
Vallen en/of een verhoogd valrisico � loophulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator)
� heupbeschermers
� schoenen met voldoende steun en zolen met voldoende grip
lichtingsplan op. Voorlichting is mogelijk vanaf de het
moment dat de diagnose is gesteld. Bodenheimer et al.
onderscheiden twee vormen van informatie en voor-
lichting bij chronisch zieken: de traditionele voorlich-
ting en de voorlichting ter bevordering van het self-
management.164 Onder de traditionele voorlichting
valt het verstrekken van ziektespecifieke informatie,
bijvoorbeeld: 1) informatie over het ziektebeeld; 2) het
belang van het tijdstip van het innemen van medica-
tie; 3) het belang van therapietrouw; 4) het doel van
de therapie; 5) het gebruik van hulpmiddelen; 6) het
belang om zelf in beweging te blijven en/of zo moge-
lijk te sporten; 7) de Parkinson Patiënten Vereniging
en 8) informatie over de rol van de partner. Onder
voorlichting ter bevordering van self-management val-
len vaardigheden om adequaat te kunnen reageren op
(nieuwe) problemen. De patiënt leert zelf omgaan met
de voortschrijdende problematiek en krijgt daarmee
vertrouwen in eigen kunnen. Centraal hierin staan de
door de patiënt gemaakte actieplannen, waarin de
patiënt zich doelen stelt die op korte termijn bereikt
kunnen worden. Bijvoorbeeld: de komende twee
weken ga ik op maandag, woensdag en vrijdag ’s mid-
dags een half uur buiten wandelen. Om de haalbaar-
heid van een doel te bepalen kan aan de patiënt wor-
den gevraagd op een schaal van nul tot tien aan te
geven hoe zeker dat doel bereikt gaat worden. Uit
ervaring blijkt dat een score van zeven of hoger vol-
doende is voor een haalbaar doel.164
Met name bij cognitieve stoornissen (onder andere in
aandacht en geheugen) is het van belang slechts een
onderwerp per keer te bespreken en de informatie of
het advies kort te houden. Bij het geven van informa-
tie en voorlichting kan gebruikgemaakt worden van
bestaand voorlichtingsmateriaal, zoals folders en
video’s. Deze zijn bijvoorbeeld te verkrijgen bij de
Parkinson Patiënten Vereniging en het NOC/NSF.
De fysiotherapeut maakt een plan en evalueert in hoe-
verre het doel is bereikt (volgens de module
Methodisch Handelen). Ten aanzien van informatie
en voorlichting vraagt de fysiotherapeut zich af: weet
de patiënt wat hij moet weten en doet hij wat hij zou
moeten doen?
C.5 Gedragsverandering
Bij de behandeling van Parkinson-patiënten neemt
gedragsverandering een belangrijke plaats in om de
inactiviteit te doorbreken, valincidenten te voorko-
men en de handelingsmogelijkheden van deze
patiënten te vergroten. Ook bij gedragsverandering
staat voorlichting centraal. Het model van Van der
Burgt en Verhulst dient als uitgangspunt voor patiën-
tenvoorlichting in de paramedische praktijk.165 Van
der Burgt en Verhulst integreren het ASE-model voor
determinanten van gedrag (Attitude, Sociale invloed
en Eigeneffectiviteit)166 en het stappenmodel in de
voorlichting van Hoenen et al.167
Volgens het ASE-model is de belangrijkste determinant
van gedrag de intentie die men heeft om het gedrag
wel of niet uit te voeren. De intentie wordt beïnvloed
door:
� de attitude van de persoon ten aanzien van een
bepaald gedrag;
� de sociale normen die men in de omgeving waar-
neemt (hoe kijken anderen tegen de gedragsver-
andering aan?) en
� de eigeneffectiviteit (de mate waarin men zichzelf in
staat acht om een gedrag wél of niét uit te voeren).
Het stappenmodel in de voorlichting bevat de stap-
pen: 1) openstaan; 2) begrijpen; 3) willen; 4) kunnen;
5) doen en 6) blijven doen. De eindstap kan pas wor-
den gezet als de voorgaande stappen gezet zijn.
Wanneer behandeling in teamvorm plaatsvindt, is
het van groot belang dat alle teamleden volgens
dezelfde methode werken en op de hoogte zijn van
elkaars stappen.
C.5 Therapietrouw
Minstens een op de drie patiënten heeft problemen
met het thuis oefenen of met het opvolgen van de
gekregen adviezen.168 De drie belangrijkste factoren
die de therapietrouw belemmeren, zijn:
1. de problemen die patiënten ervaren bij het
opvolgen van de instructies van de fysiotherapeut;
2. het ontbreken van positieve feedback;
3. een gevoel van hulpeloosheid (het zal mij niet
helpen).
Om therapietrouw te bevorderen kunnen een aantal
maatregelen genomen worden.168 Essentieel daarbij is
een goede relatie tussen fysiotherapeut en patiënt. De
patiënt moet het gevoel hebben dat er naar hem
geluisterd wordt en dat hij begrepen wordt. De werk-
groep maakt onderscheid worden tussen therapie-
trouw tijdens de behandelperiode (korte termijn) en
die na afloop van de behandelperiode (lange termijn).
45V-19/2004
Verantwoording en toelichting
C.5.1 Therapietrouw op de korte termijn
Gedragsverandering speelt bij de bevordering van
therapietrouw op de korte termijn een grote rol, met
als onderdelen geheugensteuntjes en positieve feed-
back. Geheugensteuntjes herinneren de patiënt aan
het gewenste gedrag. Zij koppelen het gewenste
gedrag (bijvoorbeeld de uitvoering van oefeningen)
aan dagelijkse routines, waardoor ook het nieuwe
gedrag een routine kan worden. De fysiotherapeut
leert de patiënt geheugensteuntjes gebruiken, bijvoor-
beeld door de patiënt een bepaalde oefening altijd na
het achtuurjournaal te laten uitvoeren. Indien cogni-
tieve stoornissen het gebruik van geheugensteuntjes
belemmeren, helpt de partner bij het uitvoeren van
het gewenst gedrag (zie paragraaf C.1.2). De positieve
gevolgen van therapie(trouw) worden benadrukt door
het geven van de positieve feedback.
C.5.2 Therapietrouw op de lange termijn
Bij de bevordering van therapietrouw op de lange ter-
mijn spelen het gevoel van zelfeffectiviteit, de percep-
tie van de klacht en de gedragsmogelijkheden van de
patiënt een belangrijke rol. Voor therapietrouw op de
lange termijn is het vertrouwen in eigen kunnen (het
gevoel van zelfeffectiviteit) essentieel. Doelen moeten
dan ook haalbaar zijn voor fysiotherapeut en patiënt
(zie paragraaf C.4). Ook het geven van positieve feed-
back over het behalen van (onderdelen van) de doelen
speelt een rol.
Zeker bij Parkinson-patiënten is het van groot belang
dat pas aan een nieuw doel gewerkt wordt als het
voorgaande doel bereikt is. Stapsgewijs werken is dan
ook essentieel. Daarbij moet rekening gehouden wor-
den met de fase van gedragsverandering waarin de
patiënt zich bevindt. Indien de partner betrokken
wordt bij de behandeling, zorg er dan ook voor dat
ook de partner de patiënt niet overlaadt met informa-
tie. Dit geldt zowel voor instructies tijdens het oefenen,
als voor het geven van voorlichting en advies.
Zowel tijdens de therapie als erna moet de nadruk lig-
gen op wat gelukt is. Wat (nog) niet gelukt is, wordt
gebruikt om te ontdekken wat moeilijk is voor de
patiënt of waar de problemen liggen. Maak ook het
niet therapietrouw zijn bespreekbaar, probeer de oor-
zaken te achterhalen en zoek naar alternatieven.
De perceptie van de klacht door de patiënt is mede
bepalend voor het toekomstig handelen van de
patiënt en moet daarom helder gemaakt worden.
Enerzijds gebeurt dit door aan de patiënt te vragen
hoe hij over zijn klachten denkt en of hij denkt dat ze
terugkomen. Indien nodig stelt de fysiotherapeut
deze perceptie bij door het geven van informatie.
Anderzijds gebeurt dit door aan de patiënt te vragen
wat hij inmiddels zelf geprobeerd heeft om zijn klach-
ten te verminderen.
Ook de gedragsmogelijkheden van de patiënt zijn
bepalend voor de wijze waarop in de toekomst met de
klachten omgegaan zal worden. Om de gedragsmoge-
lijkheden van patiënten te vergroten, moeten patiën-
ten leren hoe zij het geleerde kunnen vertalen naar
toekomstige situaties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan
het geven van informatie over de werkings- en toe-
passingsprincipes van cueing-strategieën en cognitieve
bewegingsstrategieën. Alhoewel gestreefd moet worden
naar deze ‘vertaling’, moet ook duidelijk zijn dat dit
juist een knelpunt kan zijn (zie paragraaf C.1).
De patiënt is gebaat bij een goede samenwerking
tussen de fysiotherapeut en de (verwijzend) arts en
rapportage en ondersteuning van elkaars adviezen.
Hetzelfde geldt uiteraard voor de samenwerking van
de leden van een multidisciplinair behandelteam.
C.6 Specifieke fysiotherapeutische technieken
Er is geen onderzoek beschikbaar dat aantoont dat
fysische therapie in engere zin, koude- en warmte-
therapie, massage en het manueel teweegbrengen van
articulaire bewegingen) een effectieve behandeling
zijn voor problemen die samenhangen met de ziekte
van Parkinson.
Wat betreft de behandeling van comorbiditeit (bij-
voorbeeld ouderdomsproblematiek zoals artrose) ver-
wijst de werkgroep naar de desbetreffende richtlijnen.
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Specifieke fysiotherapeutische technieken
Er is geen onderzoek beschikbaar dat aantoont dat bij
Parkinson-patiënten fysische therapie in engere zin,
koude- en warmtetherapie, massage en het manueel
teweegbrengen van articulaire bewegingen effectieve
behandelingen zijn voor de problemen die samen-
hangen met de ziekte van Parkinson.
De werkgroep is daarom van mening dat deze tech-
nieken niet toegepast moeten worden.
46 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
C.7 Evaluatie
De fysiotherapeut evalueert regelmatig en systema-
tisch de behandelresultaten door deze te toetsen aan
de behandeldoelen. Op basis hiervan kan bijstelling
van het behandelplan plaatsvinden. Bij tussentijdse
complicaties wordt de patiënt terugverwezen naar de
verwijzer. De frequentie van evaluatie is afhankelijk
van de behandeldoelstelling. Evaluatie van het toe-
passen van veranderd houdings- of bewegingsgedrag
wordt frequent geëvalueerd (aan het begin van een
iedere volgende behandelsessie). Het evalueren van
veranderingen in de algehele conditie kan daarente-
gen pas na een langere periode plaatsvinden.
Ter evaluatie van het behandelresultaat wordt
gebruikgemaakt van de meetinstrumenten, die ook
tijdens de anamnese en het onderzoek zijn gebruikt.
Centraal bij de evaluatie staat het meten van het
effect van de behandeling op het dagelijks functione-
ren van de patiënt. Aan de hand van de PSK wordt de
(verbetering van de) functionele status van de patiënt
vastgesteld. Hiermee wordt gecontroleerd of de
patiënt vooruitgang heeft geboekt op de belangrijkste
klachten op gebied van fysieke activiteiten. De werk-
groep is van mening dat eveneens gebruikgemaakt
moet worden van het meten van het ‘globaal ervaren
effect’ (zie bijlage 4.12).
Op basis van bovenstaande formuleerde de werk-
groep de volgende aanbeveling:
Evaluatie
De werkgroep is van mening dat de behandeling van
Parkinson-patiënten geëvalueerd moet worden met
de PSK en het meetinstrument Globaal Ervaren Effect.
C.8 Nazorg
Behoud van activiteiten in het dagelijks leven
Aangeleerde strategieën ter bevorderingen van de
activiteiten in het dagelijks leven beklijven soms kort.
Het aanbrengen van permanente cues (zowel ter ini-
tiatie als ter voortgang van beweging) in de thuisom-
geving kan een hulpmiddel zijn om het effect van
een behandeling te verlengen. Het is van belang de
patiënt na verloop van tijd terug te zien voor een eva-
luatie.
Gezien het progressieve karakter van de ziekte van
Parkinson is het voor patiënten blijvend belangrijk
om in beweging te blijven. Effecten van lichamelijke
activiteit die zijn gericht op het verbeteren van bot-
massa zijn pas na een jaar zichtbaar (zie de ‘KNGF-
Richtlijn Osteoporose’). De fysiotherapeut stimuleert
de patiënt daarom om na afloop van de therapie zelf
te blijven oefenen en bewegen. De patiënt kan een
logboek bijhouden waarin de frequentie en mate van
inspanning wordt genoteerd (zie bijlage 4.14). Op
deze manier is de kans groter dat de patiënt een actie-
ve levensstijl blijft handhaven. Voor het kwantifice-
ren van het inspanningsgevoel wordt gebruikgemaakt
van de Borgschaal (zie bijlage 4.13). De Borgschaal is
een valide meetinstrument voor het vaststellen van
inspanningsintensiteit, met goede correlaties met
fysiologische criteria.169
Vervolgafspraak
Om te beoordelen of het behaalde effect blijvend is
en om te bepalen of de patiënt nieuwe gezondheids-
problemen ondervindt kan een controleafspraak
gemaakt worden. Zonodig wordt aansluitend aan de
controleafspraak de therapie vervolgd. Het is mogelijk
dat patiënten, indien er een indicatie is voor fysiothe-
rapie, gedurende een lange, aaneengesloten periode
behandeld worden. Het is de taak van de fysiothera-
peut om zich op elk moment af te vragen wat de meer-
waarde van de behandeling is. Ook moet de fysio-
therapeut ervoor waken dat de patiënt afhankelijk
(gemaakt) wordt van de fysiotherapeut.
C.9 Afsluiting, verslaggeving en verslaglegging
Indien de behandeldoelen zijn gerealiseerd (bereikt) of
indien de fysiotherapeut van mening is dat fysiotherapie
geen toegevoegde waarde meer heeft, wordt de behan-
deling afgesloten. De behandeling wordt eveneens afge-
sloten indien de fysiotherapeut inschat dat de patiënt de
doelstellingen zelfstandig kan bereiken (zonder fysiothe-
rapeutische begeleiding). De fysiotherapeut informeert
de verwijzer tussentijds, maar in ieder geval na het
beëindigen van de behandelperiode over onder andere
de (individueel vastgestelde) behandeldoelen, het
behandelproces en de behandelresultaten. Het Neder-
lands Paramedisch Instituut (NPi) heeft in opdracht van
en in nauwe samenwerking met het Koninklijk
Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de
Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), de Nederlandse
Vereniging van Oefentherapeuten-Mensendieck (NVOM)
en de Vereniging Bewegingsleer Cesar (VBC) een handrei-
king opgesteld voor deze verslaggeving.91 Met behulp
47V-19/2004
Verantwoording en toelichting
van deze handreiking kunnen gemakkelijk onderling
afspraken worden gemaakt over de termijn waarop de
fysiotherapeut schriftelijk verslag uitbrengt aan de ver-
wijzer, de inhoud van die verslaglegging en de situaties
waarin dit gebeurt. Deze handreiking wordt ook
gebruikt voor de verslaglegging tussen fysiotherapeuten
in de tweede en eerste lijn onderling. De handreiking is
online toegankelijk op de HOF-site van het NPi:
http://www.paramedisch.org/HOF/. De verslaglegging
geschiedt volgens de ‘KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische
Verslaglegging’ (herziene versie).170 Het is wenselijk om
in het eindverslag, conform genoemde richt-lijn, naast
de minimaal vereiste gegevens, te vermelden:
� of er volgens de richtlijn is behandeld, op welke
punten (eventueel) is afgeweken en waarom; en
� of er afspraken zijn gemaakt omtrent een controle-
behandeling.
D Juridische betekenis van richtlijnenRichtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op
wetenschappelijke onderzoeksresultaten en klinische
deskundigheid gebaseerde inzichten en aanbevelingen
waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief
goede zorg te verlenen.170 Aangezien de aanbevelingen
hoofdzakelijk zijn gebaseerd op de ‘gemiddelde
patiënt’, moeten zorgverleners op basis van hun pro-
fessionele autonomie afwijken van de richtlijn als de
situatie van de patiënt dat vereist. Wanneer de fysio-
therapeut van de richtlijn afwijkt, dient hij dit te bear-
gumenteren en te documenteren.1,2,8
E Herziening richtlijnDe methode richtlijnontwikkeling en implementatie
geeft aan dat alle richtlijnen drie tot maximaal vijf
jaar na publicatie worden herzien.1,2,8 Dit betekent dat
het KNGF in 2007, maar uiterlijk in 2009, in samen-
werking met de werkgroepleden bepaalt of deze richt-
lijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werk-
groep geïnstalleerd om de richtlijn bij te stellen. De
geldigheid van de richtlijn komt te vervallen indien
nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn tot het starten
van een herzieningstraject.
F Externe financieringDeze richtlijn is totstandgekomen dankzij de finan-
ciële ondersteuning van de Parkinson Patiënten
Vereniging en het Nederlands Paramedisch Instituut
(NPi). De mogelijke belangen van de financier zijn
niet van invloed geweest op de inhoud en de daaraan
gekoppelde aanbevelingen.
G DankwoordVoor de totstandkoming van deze KNGF-richtlijn is een
bijzonder woord van dank op zijn plaats aan de
Parkinson Patiënten Vereniging, het NPi en aan de
leden van de werkgroep tweede kring: mevrouw C.
van der Bruggen-de Vries, mevrouw A. Coerts,
mevrouw Y. van den Elzen-Pijnenburg, de heer dr. L.
Goudswaard, mevrouw dr. Y Heerkens, de heer dr. J.J.
van Hilten, de heer dr. R. Koopmans, de heer dr. G.
Kuijpers, de heer dr. G. Kwakkel, mevrouw dr. A.
Nieuwboer, mevrouw dr. M.M. Samson, de heer dr.
K.P.M. van Spaendonck, de heer dr. J.D. Speelman
mevrouw S. Vernooy en de heer dr. F. Vreeling.
48 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
H Literatuur 1 Hendriks HJM, Reitsma E, Ettekoven H van. Centrale richtlij-
nen in de fysiotherapie. Ned Tijdschr Fysiother 1996;106:2-11.
2 Hendriks HJM, Ettekoven H van, Reitsma E, Verhoeven ALJ,
Wees PhJ van der. Methode voor centrale richtlijnontwikke-
ling in implementatie in de fysiotherapie. 1998. Amersfoort,
Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
(KNGF).
3 Hendriks HJM, Ettekoven H van, Bekkering GE, Verhoeven
ALJ. Implementatie van KNGF-richtlijnen. Fysiopraxis 2000;9:9-
13.
4 Smits-Engelsman BCM, Bekkering GE, Hendriks HJM. KNGF-
richtlijn Osteoporose. Ned Tijdschr Fysiother 2001;111(Suppl
3):1-36.
5 Stanley RK, Protas EJ, Jankovic J. Exercise performance in
those having Parkinson’s disease and healthy normals. Med
Sci Sports Exerc 1999;31:761-6.
6 Canning CG, Alison JA, Allen NE, Groeller H. Parkinson’s
disease: an investigation of exercise capacity, respiratory func-
tion, and gait. Arch Phys Med Rehabil 1997;78;2:199-207.
7 Hendriks HJM, Ettekoven H van, Wees PhJ van der.
Eindverslag van het project Centrale richtlijnen in de fysio-
therapie (Deel 1). Achtergronden en evaluatie van het project.
Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap voor
Fysiotherapie (KNGF); 1998.
8 Hendriks HJM, Bekkering GE, Ettekoven H van, Brandsma JW,
Wees PhJ van der, Bie RA de. Development and implementa-
tion of national practice guidelines: A prospect for continuous
quality improvement in physiotherapy. Introduction to the
method of guideline development. Physiotherapy
2000;86:535-47.
9 Deane KH, Jones D, Playford ED, Ben-Shlomo Y, Clarke CE.
Physiotherapy versus placebo or no intervention in
Parkinson’s disease (Cochrane Review). In: The Cochrane
Library, Issue 2,2002.
10 Deane KH, Jones D, Ellis-hill C, Clarke CE, Playford ED, Ben-
Shlomo Y. A comparison of physiotherapy techniques for
patients with Parkinson’s disease (Cochrane review). Cochrane
Systematic Reviews 2001;1:CD002815.
11 Goede CJT de, Keus SH, Kwakkel G, Wagenaar RC. The effects
of physical therapy in Parkinson’s disease: a research synthesis.
Arch Phys Med Rehabil 2001;82;4:509-15.
12 Plant R, Walton G, Ashburn A, Lovgreen B, Handford F,
Kinnear E. Guidelines for physiotherapy practice in
Parkinson’s disease. Newcastle, U.K.: University of
Northumbria, Institute of Rehabilitation; 2001.
13 CBO. Richtlijnontwikkeling binnen het Kwaliteitsinstituut voor
de Gezondheidszorg CBO. Handleiding voor werkgroepleden.
Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO;
2000.
14 CBO. Richtlijn aspecifieke lage rugklachten. Alphen aan den
Rijn: Van Zuiden Communications B.V.; 2003.
15 Hilten JJ, Horstink MWIM, Hovestadt A, Jansen Steur ENJ,
Roos RAC, Speelman JD et al. Richtlijnen diagnostiek en
behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson.
Commissie Kwaliteitsbevordering van de Nederlandse
Vereniging voor Neurologie; 2000.
16 Tissingh G, Bergmans P, Booij J, Winogrodzka A, van Royen
EA, Stoof JC et al. Drug-naive patients with Parkinson’s disease
in Hoehn and Yahr stages I and II show a bilateral decrease in
striatal dopamine transporters as revealed by [123I]beta-CIT
SPECT. J Neurol 1998;245;1:14-20.
17 Priyadarshi A, Khuder SA, Schaub EA, Priyadarshi SS.
Environmental risk factors and Parkinson’s disease: a metaan-
alysis. Environ Res 2001; 86;2:122-7.
18 Tanner CM, Ben-Shlomo Y. Epidemiology of Parkinson’s disea-
se. Adv Neurol 1999;80:153-9.
19 Hughes AJ, Daniel SE, Kilford L, Lees AJ. Accuracy of clinical
diagnosis of idiopathic Parkinson’s disease: a clinico-patholo-
gical study of 100 cases. J Neurol Neurosurg Psychiatry
1992;55;3:181-4.
20 Hughes AJ, Daniel SE, Lees AJ. Improved accuracy of clinical
diagnosis of Lewy body Parkinson’s disease. Neurology
2001;57(8):1497-9.
21 Olanow CW, Watts RL, Koller WC. An algorithm (decision
tree) for the management of Parkinson’s disease (2001): treat-
ment guidelines. Neurology 2001;56;(11 Suppl 5):S1-S88.
22 Rijk MC, Breteler MMB, Graveland GA, Ott A, van der Meché
FGA, Hofman A. De prevalentie van parkinsonisme en de ziek-
te van Parkinson. Het ERGO-onderzoek. (Prevalence of
Parkinsonism and Parkinson’s disease in the elderly; the ERGO-
study). Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140;4:196-200.
23 Berg Jeths A van den, Ruwaard D, Stokx LJ. Invloed van groei
en vergrijzing van de bevolking op incidentie en prevalentie.
In: van den Berg Jeths A, editor. VII Gezondheid en zorg in de
toekomst. Maarssen: Elsevier/De tijdstroom, 1997. p. 19-20.
24 Speelman JD. Hoe vaak komt de ziekte van Parkinson voor en
hoeveel mensen sterven eraan? Bilthoven, RIVM.
Volksgezondheid Toekomst Verkenning ; 2003.
25 Nederlandse WHO-FIC Collaborating Centre. ICF, Nederlandse
vertaling van de ‘International Classification of Functioning,
Disability and Health’. http://www rivm nl/who-
fic/in/ICFwebuitgave pdf (28-04-02); 2002.
26 Kamsma YPT. Functional reorganisation of basic motor
actions in Parkinson’s disease: problem analysis, development
and evaluation of a compensatory strategy training [thesis/dis-
sertation]. 2002.
27 Lakke JPWF. Axial apraxia in Parkinson’s disease. J Neurol Sci
1985;69:37-46.
28 Wimmers RH, Kamsma YPT. Een enquête naar handelingspro-
blemen bij Parkinson Patiënten. Ned Tijdschr Fysiother
1998;3:54-61.
29 Youdim MB, Riederer P. Understanding Parkinson’s disease. Sci
Am 1997; 276;1:52-9.
30 Nieuwboer A, Weerdt W de, Dom R, Lesaffre E. A frequency
and correlation analysis of motor deficits in Parkinson
patients. Disabil Rehabil 1998;20:142-50.
31 Bridgewater KJ, Sharpe MH. Trunk muscle performance in ear-
ly Parkinson’s disease. Phys Ther 1998; 78(6):566-76.
32 Schenkman M, Morey M, Kuchibhatla M. Spinal flexibility
and balance control among community-dwelling adults with
and without Parkinson’s disease. J Gerontol Med Sci
2000;55:M441-M445.
33 Fellows SJ, Noth J, Schwarz M. Precision grip and Parkinson’s
disease. Brain 1998;121(Pt 9):1771-84.
34 Majsak MJ, Kaminski T, Gentile AM, Flanagan JR. The
reaching movements of patients with Parkinson’s disease
under self-determined maximal speed and visually cued con-
ditions. Brain 1998;121(Pt 4):755-66.
35 Bloem BR. Postural instability in Parkinson’s disease. Clin
Neurol Neurosurg 1992;94:S41-S45.
36 Koller WC, Glatt S, Vetere-Overfield B, Hassanein R. Falls and
Parkinson’s disease. Clin Neuropharmacol 1989;12(2):98-105.
49V-19/2004
Verantwoording en toelichting
37 Bloem BR, Beckley DJ, Dijk JG van, Zwinderman AH, Remler
MP, Roos RA. Influence of dopaminergic medication on auto-
matic postural responses and balance impairment in
Parkinson’s disease. Mov Disord 1996;11;5:509-21.
38 Dietz V, Berger W, Horstmann GA. Posture in Parkinson’s dise-
ase: impairment of reflexes and programming. Ann Neurol
1988;24:660-9.
39 Beckley DJ, Bloem BR, Remler MP. Impaired scaling of long
latency postural reflexes in patients with Parkinson’s disease.
Electroenceph Clin Neurophysiol 1993;89:22-8.
40 Bloem BR, Beckley DJ, Remler MP, Roos RA, Dijk JG van.
Postural reflexes in Parkinson’s disease during ‘resist’ and
‘yield’ tasks. J Neurol Sci 1995;129:109-19.
41 Horak FB, Nutt JG, Nashner LM. Postural inflexibility in park-
insonian subjects. J Neurol Sci 1992;111:46-58.
42 Wijnberg N, Quinn NP, Bloem BR. Posture in Parkinson
patients: a proprioceptive problem? In: Duysens J, Smits-
Engelsman BCM, Kingma H, editors. Control of Posture and
Gait. Maastricht: Symposium of the International Society for
Postural and Gait Research; 2001. p. 758-62.
43 Knutsson E. An analysis of parkinsonian gait. Brain
1972;95:475-86.
44 Murray MP, Sepic SB, Gardner GM, Downs WJ. Walking pat-
terns of men with parkinsonism. Am J Phys Med 1978;57:278-
94.
45 Morris ME, Iansek R, Matyas TA, Summers JJ. Stride length
regulation in Parkinson’s disease. Normalization strategies and
underlying mechanisms. Brain 1996;119(Pt 2):551-68.
46 Bond JM, Morris M. Goal-directed secondary motor tasks:
their effects on gait in subjects with Parkinson disease. Arch
Phys Med Rehabil 2000; 81(1):110-6.
47 Vieregge P, Stolze H, Klein C, Heberlein I. Gait quantitation in
Parkinson’s disease - locomotor disability and correlation to
clinical rating scales. J Neural Transm 1997;104:237-48.
48 Morris ME, Iansek R, Matyas TA, Summers JJ. The pathogene-
sis of gait hypokinesia in Parkinson’s disease. Brain
1994;117(Pt 5):1169-81.
49 O’Shea S, Morris ME, Iansek R. Dual task interference during
gait in people with Parkinson disease: effects of motor versus
cognitive secondary tasks. Phys Ther 2002;82:888-97.
50 Lamberti P, Armenise S, Castaldo V, Demari M, Iliceto G,
Tronci P et al. Freezing gait in Parkinson’s disease. Eur Neurol
1997;38:297-301.
51 Blin O, Ferrandez AM, Serratrice G. Quantitative analysis of
gait in Parkinson patients: increased variability of stride
length. J Neurol Sci 1990;98:91-7.
52 Fahn S. The freezing phenomenon in parkinsonism. Adv
Neurol 1995;67:53-63.
53 Fertl E, Doppelbauer A, Auff E. Physical activity and sports in
patients suffering from Parkinson’s disease in comparison
with healthy seniors. J Neural Transm Park Dis Dement Sect
1993;5;2:157-61.
54 Carle AJ de, Kohn R. Risk factors for falling in a psychogeria-
tric unit. Int J Geriatr Psychiatry 2001;16;8:762-7.
55 Fletcher PC, Hirdes JP. Risk factors for falling among commu-
nity-based seniors using home care services. J Gerontol A Biol
Sci Med Sci 2002;57;8:M504-M510.
56 Friedman SM, Munoz B, West SK, Rubin GS, Fried LP. Falls and
fear of falling: which comes first? A longitudinal prediction
model suggests strategies for primary and secondary preven-
tion. J Am Geriatr Soc 2002;50;8:1329-35.
57 Northridge ME, Nevitt MC, Kelsey JL. Non-syncopal falls in
the elderly in relation to home environments. Osteoporos Int
1996;6;3:249-55.
58 Wood BH, Bilclough JA, Bowron A, Walker RW. Incidence and
prediction of falls in Parkinson’s disease: a prospective multi-
disciplinary study. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2002;
72;6:721-5.
59 Bloem BR, Grimbergen YA, Cramer M, Willemsen M,
Zwinderman AH. Prospective assessment of falls in
Parkinson’s disease. J Neurol 2001;248;11:950-8.
60 Michalowska M, Krygowska-Wajs A, Jedynecka U, Sobieszek A,
Fiszer U. Analysis of causes for falls in people with Parkinson’s
disease. Neurol Neurochir Pol 2002; 36;1:57-68.
61 Sato Y, Kikuyama M, Oizumi K. High prevalence of vitamin D
deficiency and reduced bone mass in Parkinson’s disease.
Neurology 1997;49;5:1273-78.
62 Bloem BR, Munneke M, Carpenter MG, Allum JH. The impact
of comorbid disease and injuries on resource use and expendi-
tures in parkinsonism. Neurology 2003;61;7:1023.
63 Hely MA, Morris JG, Traficante R, Reid WG, O’Sullivan DJ,
Williamson PM. The sydney multicentre study of Parkinson’s
disease: progression and mortality at 10 years. J Neurol
Neurosurg Psychiatry 1999;67;3:300-7.
64 Martinez-Martin P. An introduction to the concept of ‘quality
of life in Parkinson’s disease’. J Neurol 1998;245;Suppl 1:S2-S6.
65 Ashburn A, Stack E, Pickering RM, Ward CD. Predicting fallers
in a community-based sample of people with Parkinson’s dise-
ase. Gerontology 2001;47;5:277-81.
66 Laar T van, Wolters ECMJ. Cognitieve stoornissen en psychose
bij de ziekte van Parkinson. Dimensies in dementie 2002;2:3-
7.
67 Poewe WH, Wenning GK. The natural history of Parkinson’s
disease. Ann Neurol 1998;44;3Suppl 1:S1-S9.
68 Muller J, Wenning GK, Jellinger K, McKee A, Poewe W, Litvan
I. Progression of Hoehn and Yahr stages in Parkinsonian disor-
ders: a clinicopathologic study. Neurology 2000;55;6:888-91.
69 Wenning GK, Ebersbach G, Verny M, Chaudhuri KR, Jellinger
K, McKee A et al. Progression of falls in postmortem-confir-
med parkinsonian disorders. Mov Disord 1999;14;6:947-50.
70 Schrag A, Jahanshahi M, Quinn N. What contributes to quali-
ty of life in patients with Parkinson’s disease? J Neurol
Neurosurg Psychiatry 2000; 69;308:312.
71 Global Parkinson’s Disease Survey Steering Committee.
Factors impacting on quality of life in Parkinson’s disease:
results from an international survey. Mov Disord
2002;17;1:60-7.
72 Fernandez HH, Lapane KL. Predictors of mortality among nur-
sing home residents with a diagnosis of Parkinson’s disease.
Med Sci Monit 2002;8;4:CR241-CR246.
73 Wermuth L, Stenager EN, Stenager E, Boldsen J. Mortality in
patients with Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand
1995;92;1:55-8.
74 Hoehn MM, Yahr MD. Parkinsonism: onset, progression and
mortality. Neurology 1967;17;5:427-42.
75 Jankovic J, McDermott M, Carter J, Gauthier S, Goetz C, Golbe
L et al. Variable expression of Parkinson’s disease: a base-line
analysis of the DATATOP cohort. The Parkinson Study Group.
Neurology 1990;40;10:1529-34.
76 Giladi N, McDermott MP, Fahn S, Przedborski S, Jankovic J,
Stern M et al. Freezing of gait in PD: prospective assessment in
the DATATOP cohort. Neurology 2001;56;12:1712-21.
77 Marttila RJ, Rinne UK. Disability and progression in
Parkinson’s disease. Acta Neurol Scand 1977;56;2:159-69.
78 Roos RA, Jongen JC, Velde EA van der. Clinical course of
patients with idiopathic Parkinson’s disease. Mov Disord
1996;11;3:236-42.
50 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
79 Zetusky WJ, Jankovic J, Pirozzolo FJ. The heterogeneity of
Parkinson’s disease: clinical and prognostic implications.
Neurology 1985;35;4:522-26.
80 Schrag A, Ben-Shlomo Y, Brown R, Marsden CD, Quinn N.
Young-onset Parkinson’s disease revisited--clinical features,
natural history, and mortality. Mov Disord 1998;13;6:885-94.
81 Kuroda K, Tatara K, Takatorige T, Shinsho F. Effect of physical
exercise on mortality in patients with Parkinson’s disease.
Acta Neurol Scand 1992;86;1:55-9.
82 Bloem BR, Vugt JP van, Beckley DJ. Postural instability and fal-
ls in Parkinson’s disease. Adv Neurol 2001;87:209-23.
83 Hilten JJ, Roos RA. Farmacotherapie bij de ziekte van
Parkinson. Drug therapy in Parkinson’s disease (Dutch). Ned
Tijdschr Geneeskd 1999;143;5:234-40.
84 Deane KH, Ellis-hill C, Playford ED, Ben-Shlomo Y, Clarke CE.
Occupational therapy for patients with Parkinson’s disease. In:
The Cochrane Library, Issue 3, 2002.
85 Deane KH, Whurr R, Playford ED, Ben-Shlomo Y, Clarke CE.
Speech and language therapy for dysarthria in Parkinson’s dis-
ease. In: The Cochrane Library, Issue 3, 2002: CD002812.
86 Dijkstra GJ, Groothoff JW, Post D. Consideration of mental
symptoms and physical disabilities in deciding upon place-
ment in a residential home versus a nursing home. Tijdschr
Gerontol Geriatr 1999;30;3:114-20.
87 Turnbull GI. Introduction. In: Turnbull GI, editor. Physical
therapy management of Parkinson’s disease. New York:
Churchill Livingstone; 1992.
88 Plant R, Jones D, Hutchinson A, Thomson J, Ashburn A,
Loader S et al. Physiotherapy in Parkinson’s disease - referral,
contact and discharge patterns. Mov Disord 2000;15;Suppl
3:171.
89 Morris ME. Movement disorders in people with Parkinson dis-
ease: a model for physical therapy. Phys Ther 2000;80;6:578-
97.
90 Chesson R. Psychosocial aspects of measurement. Physiotherapy
1998;84;9:435-8.
91 Heuvel CMF van den, Vogels EMHM, Mellink M, Dijkstra ZM,
Pieters HM. Handreiking verslaggeving. Amersfoort: npi; 1999.
http://www paramedisch org/HOF.
92 Hendriks HJM, Oostendorp RAB, Bernards ATM, van
Ravensberg CD, Heerkens Y, Nelson RM. The diagnostic pro-
cess and indication for physiotherapy. Physical Therapy
Reviews 2000;5;1:29-47.
93 Beurskens AJ, Vet HC de, Koke AJ. Responsiveness of function-
al status in low back pain: a comparison of different instru-
ments. Pain 1996;65;1:71-6.
94 Cummings SR, Nevitt MC, Kidd S. Forgetting falls. The limited
accuracy of recall of falls in the elderly. J Am Geriatr Soc
1988;36;7:613-6.
95 Stack E, Ashburn A. Fall events described by people with
Parkinson’s disease: implications for clinical interviewing and
the research agenda. Physiother Res Int 1999;4;3:190-200.
96 Fuzhong L, McAuley E, Fisher KJ, Harmer P, Chaumeton N,
Wilson NL. Self-efficacy as a mediator between fear of falling
and functional ability in the elderly. J Aging Health
2002;14;4:452-66.
97 Pluijm SMF, Smit JH, Tromp AM, Stel VS, Deeg DJH, Bouter
LM et al. Identifying community-dwelling elderly at higfh risk
for recurrent falling: results of a three year prospective study
[thesis/dissertation]. Amsterdam: EMGO-instituut/VUmc; 2001.
98 Powell LE, Myers AM. The Activities-specific Balance
Confidence (ABC) Scale. J Gerontol A Biol Sci Med Sci
1995;50A;1:M28-M34.
99 Tinetti ME, Richman D, Powell L. Falls efficacy as a measure of
fear of falling. J Gerontol 1990;45;6:239-43.
100 Hellstrom K, Lindmark B, Fugl-Meyer A. The Falls-Efficacy
Scale, Swedish version: does it reflect clinically meaningful
changes after stroke? Disabil Rehabil 2002;24;9:471-81.
101 Giladi N, Shabtai H, Simon ES, Biran S, Tal J, Korczyn AD.
Construction of freezing of gait questionnaire for patients
with parkinsonism. Parkinsonism Relat Disord 2000;6;3:165-
70.
102 Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus
over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. TSG
2000;78:180-3.
103 Stel VS, Smit JH, Pluijm SMF, Visser M, Deeg DJH, Lips P.
Comparison of the LASA Physical Activity Questionnaire woth
a 7-day diary and pedometer [thesis/dissertation]. Amsterdam:
EMGO-Instituut, VUmc; 2003.
104 Visser M, Marinus J, Bloem BR, Kisjes H, Berg BM van den,
Hilten JJ van. Clinical tests for the evaluation of postural
instability in patients with Parkinson’s disease. Arch Phys Med
Rehabil 2003;84;11:1669-74.
105 Nieuwboer A, Weerdt W de, Dom R, Bogaerts K, Nuyens G.
Development of an activity scale for individuals with advan-
ced Parkinson disease: reliability and ‘on-off’ variability. Phys
Ther 2000;80;11:1087-96.
106 Podsiadlo D, Richardson S. The timed ‘Up & Go’: a test of
basic functional mobility for frail elderly persons. J Am Geriatr
Soc 1991;39;2:142-8.
107 Morris S, Morris ME, Iansek R. Reliability of measurements
obtained with the Timed ‘Up & Go’ test in people with
Parkinson disease. Phys Ther 2001;81;2:810-8.
108 Arnadottir SA, Mercer VS. Effects of footwear on measure-
ments of balance and gait in women between the ages of 65
and 93 years. Phys Ther 2000;80;1:17-27.
109 Guyatt GH, Sullivan MJ, Thompson PJ, Fallen EL, Pugsley SO,
Taylor DW et al. The 6-minute walk: a new measure of exerci-
se capacity in patients with chronic heart failure. Can Med
Assoc J 1985;132;8:919-23.
110 Schenkman M, Cutson TM, Kuchibhatla M, Chandler JM,
Pieper CF, Ray L et al. Exercise to improve spinal flexibility
and function for people with Parkinson’s disease: a randomi-
zed, controlled trial. J Am Geriatr Soc 1998;46:1207-16.
111 Koseoglu F, Inan L, Ozel S, Deviren SD, Karabiyikoglu G,
Yorgancioglu R et al. The effects of a pulmonary rehabilitation
program on pulmonary function tests and exercise tolerance
in patients with Parkinson’s disease. Funct Neurol
1997;12;6:319-25.
112 Enright PL, McBurnie MA, Bittner V, Tracy RP, McNamara R,
Arnold A et al. The 6-min walk test: a quick measure of func-
tional status in elderly adults. Chest 2003;123;2:387-98.
113 Enright PL. The six-minute walk test. Respir Care
2003;48;8:783-5.
114 Kamsma YPT, Brouwer WH, Lakke JPWF. Training of compen-
sation strategies for impaired gross motor skills in Parkinson’s
disease. Physiother Theory Pract 1995;11:209-29.
115 Morris M, Iansek R, Smithson F, Huxham F. Postural instability
in Parkinson’s disease: a comparison with and without a con-
current task. Gait Posture 2000;12;3:205-16.
116 Plant R, Ashburn A, Lovgreen B, Maehle V, Handford F,
Kinnear E. Physiotherapy for people with Parkinson’s disease:
UK best practice. Short Report. Newcastle upon Tyne: Institue
of Rehabilitation; 2000.
51V-19/2004
Verantwoording en toelichting
117 O’Shea S, Morris ME, Iansek R. The effect of secundary cogni-
tive and motor tasks on gait in Parkinson’s disease. Mov
Disord 2000;15;2:403.
118 Willemsen MD, Grimbergen YA, Slabbekoorn M, Bloem BR.
Falling in Parkinson disease: more often due to postural insta-
bility than to environmental factors. Ned Tijdschr Geneeskd
2000;144;48:2309-14.
119 Iansek R. Interdisciplinary rehabilitation in Parkinson’s disea-
se. In: Stern GM, editor. Advances in Neurology. Parkinson’s
disease. Philidelphia: Lippincot Williams & Wilkins; 1999. p.
555-9.
120 Poizner H, Feldman AG, Levin MF, Berkinblit MB, Hening WA,
Patel A et al. The timing of arm-trunk coordination is defi-
cient and vision-dependent in Parkinson’s patients during
reaching movements. Exp Brain Res 2000;133;3:279-92.
121 Nutt JG, Anderson VC, Peacock JH, Hammerstad JP, Burchiel
KJ. DBS and diathermy interaction induces severe CNS dama-
ge. Neurology 2001;56;10:1384-6.
122 Comella CL, Stebbins GT, Brown-Toms N, Goetz CG. Physical
therapy and Parkinson’s disease: a controlled clinical trial.
Neurology 1994;44(3 Pt 1):376-8.
123 Dam M, Tonin P, Casson S, Bracco F, Piron L, Pizzolato G et al.
Effects of conventional and sensory-enhanced physiotherapy
on disability of Parkinson’s disease patients. Adv Neurol
1996;69:551-5.
124 Patti F. Effects of rehabilitation therapy on Parkinsons' disabi-
lity and functional independence . J Neurol Rehabil
1996;14;4:223-31.
125 Thaut MH, McIntosh GC, Rice RR, Miller RA, Rathbun J,
Brault JM. Rhythmic auditory stimulation in gait training for
Parkinson’s disease patients. Mov Disord 1996;11;2:193-200.
126 Nieuwboer A, de Weerdt W, Dom R, Truyen M, Janssens L,
Kamsma Y. The effect of a home physiotherapy program for
persons with Parkinson’s disease. J Rehabil Med
2001;33;6:266-72.
127 Muller V, Mohr B, Rosin R, Pulvermuller F, Muller F, Birbaumer
N. Short-term effects of behavioral treatment on movement
initiation and postural control in Parkinson’s disease: a con-
trolled clinical study. Mov Disord 1997;12;3:306-14.
128 Kompoliti K, Goetz CG, Leurgans S, Morrissey M, Siegel IM.
‘On’ freezing in Parkinson’s disease: resistance to visual cue
walking devices. Mov Disord 2000;15;2:309-12.
129 Marchese R, Diverio M, Zucchi F, Lentino C, Abbruzzese G.
The role of sensory cues in the rehabilitation of parkinsonian
patients: a comparison of two physical therapy protocols.
Mov Disord 2000;15;5:879-83.
130 McIntosh GC, Brown SH, Rice RR, Thaut MH. Rhythmic audi-
tory-motor facilitation of gait patterns in patients with
Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry
1997;62;1:22-6.
131 Thaut MH, McIntosh GC. Music therapy in mobility training
with the elderly: a review of current research. Care Manag J
1999;1;1:71-4.
132 Thaut MH, McIntosh KW, McIntosh GC, Hoemberg V.
Auditory rhythmicity enhances movement and speech motor
control in patients with Parkinson’s disease. Funct Neurol
2001;16;2:163-72.
133 Lewis GN, Byblow WD, Walt SE. Stride length regulation in
Parkinson’s disease: the use of extrinsic, visual cues. Brain
2000; 123;Pt10:2077-90.
134 Dietz MA, Goetz CG, Stebbins GT. Evaluation of a modified
inverted walking stick as a treatment for parkinsonian freezing
episodes. Mov Disord 1990;5;3:243-7.
135 Dunne JW, Hankey GJ, Edis RH. Parkinsonism: upturned wal-
king stick as an aid to locomotion. Arch Phys Med Rehabil
1987;68;6:380-1.
136 Stallibrass C, Sissons P, Chalmers C. Randomized controlled
trial of the Alexander technique for idiopathic Parkinson’s dis-
ease. Clin Rehabil 2002;16;7:695-708.
137 Alexander FM. The use of the self. London, UK: Victor
Gollancz Ltd.; 1985.
138 Formisano R, Pratesi L, Modarelli FT, Bonifati V, Meco G.
Rehabilitation and Parkinson’s disease. Scand J Rehabil Med
1992;24;3:157-60.
139 Jacobson E. Progressive relaxation. Chicago: University of
Chicago Press; 1938.
140 Schultz JH, Luthe W. Autogenic therapy methods. New York:
Gruen and Stratton. New York: Gruen and Stratton; 1969.
141 Martin J. The Halliwick Method. Physiotherapy
1981;67;10:288-91.
142 Hirsch MA, Toole T, Maitland CG, Rider RA. The effects of
balance training and high-intensity resistance training on
persons with idiopathic Parkinson’s disease. Arch Phys Med
Rehabil 2003;84;8:1109-17.
143 Toole T, Hirsch MA, Forkink A, Lehman DA, Maitland CG. The
effects of a balance and strength training program on equili-
brium in Parkinsonism: A preliminary study.
NeuroRehabilitation 2000;14;3:165-74.
144 Gillespie LD, Gillespie WJ, Robertson MC, Lamb SE, Cumming
RG, Rowe BH. Interventions for preventing falls in elderly
people (Cochrane Review). In: The Cochrane Library, Issue 1,
2004.
145 Behrman AL, Teitelbaum P, Cauraugh JH. Verbal instructional
sets to normalise the temporal and spatial gait variables in
Parkinson’s disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry
1998;65;4:580-2.
146 Goede CJT de, Ellis T, Wagenaar RC, et al. Effecten van een
fysiotherapie-groepsbehandeling voor Parkinson-patiënten:
een cross-over trial. Ned Tijdschr Fysiother 2004;114:78-82.
147 Miyai I, Fujimoto Y, Ueda Y, Yamamoto H, Nozaki S, Saito T et
al. Treadmill training with body weight support: its effect on
Parkinson’s disease. Arch Phys Med Rehabil 2000;81;7:849-52.
148 Scandalis TA, Bosak A, Berliner JC, Helman LL, Wells MR.
Resistance training and gait function in patients with
Parkinson’s disease. Am J Phys Med Rehabil 2001;80;1:38-43.
149 NOC/NSF. Ziekte van Parkinson, bewegen en gezondheid.
http://s2sport.nl/M/nib/materialen/download/parkinson pdf
2000.
150 Bridgewater KJ, Sharpe M. Trunk muscle training and early
Parkinson’s disease. Physiother Th Pract 1997;13;2:139-53.
151 Reuter I, Engelhardt M, Stecker K, Baas H. Therapeutic value of
exercise training in Parkinson’s disease. Med Sci Sports Exerc
1999;31:1544-9.
152 Bergen JL, Toole T, Elliott III RG, Wallace B, Robinson K,
Maitland CG. Aerobic exercise intervention improves aerobic
capacity and movement initiation in Parkinson’s disease
patients. Neuro Rehabil 2002;17;2:161-8.
153 Baatile J, Langbein WE, Weaver F, Maloney C, Jost MB. Effect
of exercise on perceived quality of life of individuals with
Parkinson’s disease. J Rehabil Res Dev 2000;37;5:529-34.
154 Hurwitz A. The benefit of a home exercise regimen for ambu-
latory Parkinson’s disease patients. J Neurosci Nurs
1989;21;3:180-4.
155 CBO. Decubitus. Tweede Herziening. Alphen aan den Rijn: Van
Zuiden Communications bv; 2002.
52 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
156 Cel VGM, Germs PH, Wal J van der, Romeijnders ACM,
Kolnaar BGM. NHG-Standaard Decubitus. Huisarts en
Wetenschap 1999;4:165-8.
157 Gray P, Hildebrand K. Fall risk factors in Parkinson’s disease. J
Neurosci Nurs 2000;32;4:222-8.
158 Dijk JG. Syncope in neurologisch kader. In: van Dijk JG,
Wieling W, van Lieshout JJ, editors. De wegraking. Leiden,
The Netherlands: Boerhaave Commissie Leids Universitair
Medisch Centrum; 2000. p. 43-66.
159 Harkel AD ten, Lieshout JJ van, Wieling W. Effects of leg mus-
cle pumping and tensing on orthostatic arterial pressure: a
study in normal subjects and patients with autonomic failure.
Clin Sci (Lond) 1994;87;5:553-8.
160 Wieling W, Lieshout JJ van, Leeuwen AM van. Physical
manoeuvres that reduce postural hypotension in autonomic
failure. Clin Auton Res 1993;3;1:57-65.
161 Cubo E, Moore CG, Leurgans S, Goetz CG. Wheeled and stan-
dard walkers in Parkinson’s disease patients with gait freezing.
Parkinsonism Relat Disord 2003;10;1:9-14.
162 Parker MJ, Gillespie WJ. Hip protectors for preventing hip
fractures in the elderly. The Cochrane Library, Issue 3, 2002.
163 Schoor NM, Smit JH, Twisk JW, Bouter LM, Lips P. Prevention
of hip fractures by external hip protectors: a randomized con-
trolled trial. JAMA 2003;289;15:1957-62.
164 Bodenheimer T, Lorig K, Holman H, Grumbach K. Patient self-
management of chronic disease in primary care. JAMA
2002;288;19:2469-75.
165 Burgt Mvd, Verhulst F. Doen en blijven doen.
Patiëntenvoorlichting in de paramedische praktijk.
Houten/Dieghem: Bohn, Stafleu, Van Loghum; 1996.
166 Vries H de, Kuhlman P, Dijkstra M. Persoonlijke effectiviteit:
de derde variabele naast attitude en subjectieve norm als voor-
speller van de gedragsintentie. GVO/Preventie 1987;8:253-64.
167 Hoenen JAJH, Tielen LM, Willink AE. Patiëntenvoorlichting
stap voor stap: suggesties voor de huisarts voor de aanpak van
patiëntenvoorlichting in het consult. Rijswijk: Stichting O&O
Uitgeverij voor gezondheidsbevordering; 1988.
168 Sluijs EM, Kok GJ, Zee J van der. Correlates of exercise com-
pliance in physical therapy. Phys Ther 1993;73;11:771-82.
169 Chen MJ, Fan X, Moe ST. Criterion-related validity of the Borg
ratings of perceived exertion scale in healthy individuals: a
meta-analysis. J Sports Sci 2002;20;11:873-99.
170 Heerkens YF, Lakerveld-Heyl K, Verhoeven ALJ, Hendriks HJM.
KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging. Ned Tijdschr
Fysiother 2003;113 (Suppl1):1-36.
53V-19/2004
Verantwoording en toelichting
55V-19/2004
Bijlage 1
Verklarende woordenlijst
Akinesie: Moeite met starten van beweging, met name voorkomend tijdens de off-perioden.
Balans: Overkoepelende term voor een aantal functies waaronder houdings- en even-
wichtsreacties, vestibulaire functies, coördinatieve functies (controle over en coör-
dinatie van willekeurige bewegingen) en proprioceptieve functies, die gezamenlijk
bepalen of een persoon (voldoende) zijn balans kan bewaren.
N.B. In de ICF wordt de term ‘balans’ in dit kader alleen gebruikt met betrekking tot
vestibulaire functies.
Bradykinesie: Vertraagde uitvoering van vrijwillige bewegingen.
Cognitieve Bewuste uitvoering van handelingen met omvorming van complexe
bewegingsstrategieën: (automatische) activiteiten tot een aantal los van elkaar staande, in vaste volgorde
uit te voeren fasen, bestaande uit relatief simpele bewegingsonderdelen.
Conditie: Overkoepelende term voor de ICF-termen:
� inspanningstolerantie (functies gerelateerd aan het respiratoire en
cardiovasculaire vermogen vereist voor het volhouden van fysieke inspanning;
� spieruithoudingsvermogen;
� mentaal energieniveau (mate van kracht en uithoudingsvermogen).
Cueing-strategieën: Al dan niet bewust (maar wel door aandacht) gebruik van prikkels uit de omgeving
of prikkels die zijn opgewekt door de patiënt zelf om het bewegen te faciliteren.
Dubbeltaak: Gelijktijdig uitvoeren van meerdere motorische en/of cognitieve taken.
Dyskinesieën: Abnormale, onvrijwillige bewegingen tijdens de on-periode, vaak heviger wordend
bij activiteit.
Bijwerking van langdurig medicatiegebruik van vooral levodopa.
Dystonie: Onvrijwillige contracties van de musculatuur, welke minuten tot uren aanhouden,
ten gevolge van de ziekte of van de medicatie. Veelal voorkomend aan het eind
van de werkzame periode van levodopa.
Fatigue: Een overweldigend gevoel van moeheid, uitputting of gebrek aan energie wat
bijvoorbeeld kan optreden als gevolg van depressie, slaapproblemen of akinesie.
In de richtlijn ook ‘centrale vermoeidheid’ genoemd.
Festinatie: Versneld lopen met snelle, korte, schuifelende stapjes. Neemt toe met de
ziekteduur. Festinatie heeft een sterke associatie met freezing en vallen.4
56 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Freezing (bevriezen): Tijdelijke, onvrijwillige onmogelijkheid tot bewegen, met name voorkomend tijdens
off-perioden. Episoden van freezing zijn meestal kortdurend (< 10 seconde) en van
voorbijgaande aard. Soms is er sprake van algehele akinesie, maar meestal uit free-
zing zich in trillende benen.1 Freezing kan voorafgegaan worden door festinatie en
leiden tot valincidenten.
Freezing treedt met name op bij het starten, draaien en het naderen van een
bestemming, smalle doorgang of obstakel(s).1,2 Stress, slaapdeprivatie, angst en
emotionele opwinding kunnen freezing doen toenemen. Freezing treedt met name
op bij een langdurige levodopabehandeling en in gevorderde stadia van de ziekte.3
Bij een ziekteduur van vijf jaar komt freezing voor bij meer dan 50 procent van de
patiënten.2
Hypokinesie: Bewegingsarmoede, zich onder andere uitend in: 1) verlies van automatische bewe-
gingen; 2) verminderd meebewegen van arm(en) tijdens het lopen en 3) het mas-
kergelaat.
Idiopatisch: Met onbekende oorzaak.
Incidentie: Het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte in een gemeenschap geduren-
de een omschreven periode (bijvoorbeeld per jaar).
Micrografie: Kleinheid van het schrift.
Mobiliteit: Het bewegen door het veranderen van lichaamshouding of van locatie, het van de
ene plaats naar de ander gaan, dragen, verplaatsen en manipuleren van voorwer-
pen, lopen, rennen of klimmen en voortbewegen door het gebruiken van verschil-
lende vormen van transport.5 N.B. In tegenstelling tot in de ICF wordt deze term
niet gebruikt met betrekking tot beweeglijkheid van gewrichten en/of botten.
Nederlandse Norm Een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op ten minste vijf, maar bij
Gezond Bewegen: voorkeur alle dagen van de week.6 Deze dertig minuten behoeven niet aaneenge-
sloten te zijn, maar mogen ook bestaan uit drie blokken van tien minuten. De
minimum tijdsduur bedraagt vijf minuten aaneengesloten. Voorbeelden van matig
intensief bewegen voor volwassenen zijn: wandelen in een tempo van 5 à 6
km/uur en fietsen met een snelheid van 15 km/uur. Voor 55-plussers geldt bijvoor-
beeld wandelen in een tempo van 3 tot 4 km/uur en fietsen met een snelheid van
10 km/uur. Echter, voor niet-actieven, zonder of met beperkingen, is elke extra
lichaamsbeweging meegenomen.
Nycturie: Veelvuldig urineren ’s nachts.
On/off-perioden: Fluctuaties in mobiliteit ten gevolge van het al dan niet goed werkzaam zijn van de
medicatie. Tijdens de off-periode is de medicatie wel ingenomen, maar niet werk-
zaam. Als de medicatie goed werkzaam is, wordt gesproken van een on-periode.
On/off-problematiek: Zowel voorspelbare als onvoorspelbare fluctuaties in mobiliteit ten gevolge van
een goede (on) of slechte (off) response op het levodopa-gebruik. Ontstaat bij lang-
durig levodopa-gebruik. Tijdens de on-periode kan de patiënt last hebben van dys-
kinesieën.
Orthostatische Een verlaging van de bloeddruk bij snelle veranderingen van lichaamshouding
hypotensie: (bijvoorbeeld transfer van zit tot stand). De symptomen zijn duizeligheid, zwart
voor ogen worden, flauwvallen, hartkloppingen en hoofdpijn.
Prevalentie: Het aantal ziektegevallen dat op een gegeven tijdstip in de bevolking aanwezig is.
Prognostische factoren: Factoren die samenhangen met het voortbestaan van klachten. Deze factoren kun-
nen een gunstig effect op het beloop van klachten hebben of een ongunstig effect,
waardoor een grotere kans op toename of instandhouden van de klachten.
Propulsie: Neiging om naar voren te vallen.
Responsefluctuaties: Fluctuaties in de werking van de medicatie die vaak optreden bij voortschrijden
van de ziekte en bij langdurig gebruik van medicatie (bijvoorbeeld wearing off,
on/off-problematiek, dyskinesieën, freezing).
Retropulsie: Neiging om naar achteren te vallen.
Rigiditeit: Stijfheid van spieren, gekenmerkt door het tandradfenomeen, waarbij tijdens pas-
sieve extensie van de ledematen de spieren schoksgewijs verlengen.
Rusttremor: Ritmisch (alternerend) trillen, veelal van de handen. Is vooral in rust aanwezig en
geeft de indruk van geld tellen of pillen draaien. Verdwijnt of vermindert bij geïn-
tendeerde bewegingen, is tijdens de slaap afwezig en verergert door emoties of aan-
dacht. Kan (spontaan) van wisselen in intensiteit.
Spiersterkte: Functies die zijn gerelateerd aan de kracht die wordt ontwikkeld door de contractie
van een spier of van spiergroepen.5
Stereotaxie: Methode van lokalisatie van een bepaalde plek in het lichaam (de hersenen) met
behulp van een richtapparaat op geleide van vaste coördinaten. Onder meer toege-
past voor rechtstreekse chirurgische benadering, dus zonder beschadiging van
oppervlakkige weefsels.
Syncope: Plotseling intredende bewusteloosheid die enkele seconden tot meerdere uren kan
duren, soms voorafgegaan door duizeligheid, transpiratie en misselijkheid. Deze
bewusteloosheid kan veroorzaakt worden door hypoxie van de hersenen, plotselin-
ge verandering van de bloedsamenstelling of disfunctie van de hersenen.
Transfer: Zich verplaatsen van het ene naar het andere oppervlak, zonder van lichaamshou-
ding te veranderen (bijvoorbeeld omrollen in bed).5
57V-19/2004
Bijlagen
58 V-19/2004
Urge-incontinentie: Bij mictie-aandrang de plas onvoldoende kunnen ophouden, waardoor urine ver-
loren wordt (veelal op weg naar het toilet).
Wearing off-fenomeen: De tendens dat bij langdurig levodopa-gebruik een gelijke dosis steeds korter effec-
tief is. Geassocieerd met een abrupt verlies van mobiliteit.
Literatuur1 Schaafsma JD, Balash Y, Gurevich T, Bartels AL, Hausdorff JM,
Giladi N. Characterization of freezing of gait subtypes and the
response of each to levodopa in Parkinson’s disease.
Eur J Neurol 2003;10;4:391-8.
2 Giladi N, McMahon D, Przedborski S, Flaster E, Guillory S,
Kostic V et al. Motor blocks in Parkinson's disease. Neurology
1992;42;2:333-9.
3 Giladi N, Treves TA, Simon ES, Shabtai H, Orlov Y, Kandinov B et
al. Freezing of gait in patients with advanced Parkinson’s disease.
J Neural Transm 2001;108;1:53-61.
4 Giladi N, Shabtai H, Rozenberg E, Shabtai E. Gait festination in
Parkinson’s disease. Parkinsonism and Related disorders
2001;7;2:135-8.
5 Nederlandse WHO-FIC Collaborating Centre. ICF, Nederlandse
vertaling van de ‘International Classification of Functioning,
Disability and Health’. http://www rivm nl/who-fic/in/ICF
webuitgave pdf (28-04-02) 2002.
6 Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over
de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. TSG 2000;78:180-3.
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
59V-19/2004
Bijlage 2
Actuele informatie
Cursussen en opleidingen
� ‘Bewegingsbehandeling bij de ziekte van
Parkinson’, georganiseerd door Universitair
Centrum ProMotion, Instituut voor Bewegings-
wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen (RUG);
� ‘Centraal neurologische aandoeningen’ van het
Nederlands Paramedisch Instituut (NPi);
� ‘Fysiotherapie in de Geriatrie’, een post-hbo
opleiding georganiseerd door de Hogeschool van
Utrecht in nauwe samenwerking met, en onder
auspiciën van, de Nederlandse Vereniging voor
Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG).
Algemene bewegingsgroepen voor ouderen
� ‘Meer Bewegen voor Ouderen’ (MBVO) / ‘Sport
Stimulering Senioren’ (sss)
� ‘GALM-SCALA-projecten’: landelijke sportstimule-
ringsprojecten voor senioren met (SCALA,
Sportstimuleringsstrategie voor mensen met een
Chronische Aandoening: een Leven lang Actief)
en zonder (GALM, Groninger Actief Leven Model)
een aandoening in de leeftijd 55-65 jaar. Voor de
gegevens van de GALM-regioconsulenten zie de
website http://www.sport.nl van de NOC/NSF en de
UC ProMotion te Groningen (in samenwerking
met het Nederlands Instituut voor Sport en
Bewegen) (050 - 363 26 79).
� Bij de Parkinson Patiënten Vereniging wordt,
waar voldoende leden samen willen ‘bewegen’,
naar mogelijkheden gezocht om dit te organise-
ren (http://www.parkinson-vereniging.nl).
� Patiënten die zelfstandig aan de slag willen (blij-
ven) kunnen worden gewezen op de uitgave van
het NOC/NSF ‘Ziekte van Parkinson, bewegen en
gezondheid’.
� De website http://www.sportiefbewegen.nl infor-
meert patiënten met een chronische aandoening
over de positieve effecten van sport en bewegen.
Door het sport- en beweegaanbod in beeld te
brengen probeert de site iedereen te stimuleren
om (meer) te gaan sporten en/of bewegen. Op
deze site is ook informatie te vinden over sportief
bewegen voor patiënten met de ziekte van
Parkinson.
Valpreventie
Halt U Valt
Op verschillende locaties in het land lopen program-
ma’s onder de naam ‘Halt U Valt’. De cursussen lijken
met name geschikt voor mensen die nog maar kort
bekend zijn met de diagnose Parkinson. De cursussen
zijn laagdrempelig en worden op talloze locaties gege-
ven.
‘Halt u Valt!’ is een initiatief van Consument en
Veiligheid, TNO Preventie en Gezondheid, GGD Fryslân
en GGD Hart voor Brabant.
Informatie: Consument en Veiligheid, Amsterdam;
telefoon 020 - 511 45 11; e-mail: [email protected].
In Balans
Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen
(NISB) (http://www.nisb.nl ) organiseert het voorlich-
tings- en bewegingsprogramma ‘In Balans’, met onder
andere aandacht voor de veiligheid van de woning,
voor medicijngebruik en voor gerichte bewegingsoe-
feningen op basis van Tai Chi.
Kennisnetwerk Valpreventie
Initiatiefnemers van dit programma zijn het VU
Medisch Centrum, ZonMw en Consument en
Veiligheid. Mede betrokken zijn vertegenwoordigers
van de lokale GGD’s, GGD Nederland en TNO PG.
De website van Kennisnetwerk bevat onder andere
een beschrijving van relevante projecten, literatuur
en informatie over nieuwe (voorlichtings)materialen.
Per 2004 is de website uitsluitend toegankelijk voor
cursisten. http://www.kennisnetwerkvalpreventie.nl
Multidisciplinaire behandeling
� Verpleeghuis Maartenshof, Groningen: Short Stay
(na verwijzing door de neuroloog vindt opname
plaats voor een beperkte periode voor onderzoek
en behandeling);
� Revalidatiecentrum Het Roessingh, Enschede:
revalidatiedagbehandeling;
� Revalidatiecentrum Breda: revalidatiedagbehan-
deling;
� Verpleeghuis Maartenshof, Groningen: revalida-
tiedagbehandeling.
60 V-19/2004
Preparaat Stofnaam Belangrijkste eigenschappen Bijwerkingen die relevant zijn voor
de fysiotherapeut
Artane® trihexyfenidyl � anticholinergica, vermindert � cognitieve stoornissen (met
met name de tremor name verwardheid, geheugen-
stoornissen)
� orthostatische hypotensie
Akineton® biperideen � anticholinergica, vermindert � zie Artane®
met name de tremor
Britaject® apomorfine � injectie dopamine- � orthostatische
receptoragonist (ook hypotensie
mogelijk als pomp) � ernstiger dyskinesieën
� als redmiddel bij ernstige tijdens on-periodes
frequente therapieresistente � cognitieve stoornissen
off-perioden � persoonlijkheidsveranderingen
(> 25% van de dag)
Comtan® entacapon � zorgt voor een stabielere � dyskinesieën
plasmaspiegel van levodopa, � cognitieve stoornissen
waardoor de end-of-dose
verschijnselen verminderen
Dopergin® lisuride � dopaminereceptor-agonist, � cognitieve stoornissen (met
imiteert de werking van name visuele hallucinaties)
dopamine � orthostatische hypotensie
� toename van freezing
� perifeer oedeem (met name in
de voeten)
� slaperigheid
� misselijkheid
Eldepryl® selegiline � remt de afbraak van � orthostatische hypotensie
dopamine in de hersenen � slaapstoornissen (indien te laat
� versterkt en verlengt het op de dag ingenomen,
effect van levodopa aangezienhet middel in een
� vermindert mogelijk amfetamine wordt omgezet)
freezing
Kemadrin® procyclidine � anticholinergica, vermindert � zie Artane®
met name de tremor
Bijlage 3
Medicatie bij de ziekte van Parkinson
61V-19/2004
Bijlagen
Preparaat Stofnaam Belangrijkste eigenschappen Bijwerkingen die relevant zijn voor
de fysiotherapeut
Madopar® levodopa/ � levodopa wordt in het � cognitieve stoornissen (met
benserazide lichaam omgezet in name visuele hallucinaties)
dopamine � psychosen
� krachtigste middel ter � orthostatische hypotensie
bestrijding van symptomen � respons fluctuaties
Parlodel® bromocriptine � dopamine-receptoragonist � zie Dopergin®
Permax® pergolide � dopamine-receptoragonist � zie Dopergin®
Requip® ropinirole � dopamine-receptoragonist � zie Dopergin®
Sifrol® pramipexol � dopamine-receptoragonist � zie Dopergin®
Sinemet® levodopa/ � levodopa wordt in het � cognitieve stoornissen (met
carbidopa lichaam omgezet name visuele hallucinaties)
in dopamine � orthostatische hypotensie
� krachtigste middel ter � respons fluctuaties
bestrijding van symptomen
Symmetrel® amantadine � verbetert hypokinesie en � vermindert diskinesieën
rigiditeit, maar is zwak � cognitieve stoornissen
werkzaam (onder andere verwardheid)
� orthostatische hypotensie
� perifeer oedeem
� inslaapstoornissen
62 V-19/2004
Bijlage 4
Meetinstrumenten
Bijlage 4.1 Vragenlijst Patiëntspecifieke klachten (PSK)
De vragenlijst Patiëntspecifieke klachten (psk) wordt ingevuld door de patiënt
Activiteiten en bewegingen waarbij u last kunt hebben van de gevolgen van de ziekte van Parkinson
Uw klachten hebben invloed op activiteiten en bewegingen die u dagelijks doet en moeilijk te vermijden zijn.
Voor iedereen zijn de gevolgen van de ziekte van Parkinson verschillend. Ieder persoon zal bepaalde activitei-
ten en bewegingen graag zien verbeteren door de behandeling.
Hieronder staan een aantal activiteiten en bewegingen die u veel moeite kosten om te uitvoeren vanwege uw
problemen die samenhangen met de ziekte van Parkinson. Probeer de problemen te herkennen waar u de afge-
lopen week door de Parkinson last van had.
Kleur of kruis het bolletje aan voor deze activiteit.
We vragen u die problemen aan te kruisen die U HEEL BELANGRIJK VINDT en die U het liefste zou ZIEN
VERANDEREN in de KOMENDE MAANDEN.
� in bed liggen
� omdraaien in bed
� opstaan uit bed
� opstaan uit een stoel
� gaan zitten op een stoel
� lang achtereen zitten
� in/uit de auto stappen
� rijden in een auto of bus
� fietsen
� staan
� lang achtereen staan
� licht werk in en om het huis
� zwaar werk in en om het huis
� in huis lopen
� wandelen
� hardlopen
� het dragen van een voorwerp
� iets oprapen van de grond
� tillen
� op bezoek gaan bij familie,vrienden of kennissen
� uitgaan
� seksuele activiteiten
� uitvoeren van werk
� uitvoeren van hobby’s
� uitvoeren van huishoudelijk werk
� sporten
� op reis gaan
� andere activiteiten: …………………….
De vijf belangrijkste activiteiten zijn:
1. ................................................................................
2. ................................................................................
3. ................................................................................
4. ................................................................................
5. ................................................................................
63V-19/2004
Bijlagen
Voorbeeld hoe in te vullen: probleem wandelen
Plaatst u het streepje links dan kost wandelen u weinig moeite
geen enkele onmogelijk
moeite
Plaatst u het streepje rechts dan kost wandelen u veel moeite
geen enkele onmogelijk
moeite
Invuldatum: ………………...............................
Probleem 1 ……………………………………….
Hoe moeilijk was het in de afgelopen week om deze activiteit uit te voeren?
geen enkele onmogelijk
moeite
Probleem 2 ………………………………………….
Hoe moeilijk was het in de afgelopen week om deze activiteit uit te voeren?
geen enkele onmogelijk
moeite
Probleem 3 ………………………………………….
Hoe moeilijk was het in de afgelopen week om deze activiteit uit te voeren?
geen enkele onmogelijk
moeite
Probleem 4 ………………………………………….
Hoe moeilijk was het in de afgelopen week om deze activiteit uit te voeren?
geen enkele onmogelijk
moeite
Probleem 5 ………………………………………….
Hoe moeilijk was het in de afgelopen week om deze activiteit uit te voeren?
geen enkele onmogelijk
moeite
N.B. De totaalscore is de som (in mm) van de drie activiteiten die het meeste moeite kosten.
64 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bijlage 4.2 Vragenlijst valgeschiedenis
De Vragenlijst valgeschiedenis wordt afgenomen door de fysiotherapeut om uit te vragen of de patiënt
ooit (bijna) gevallen is en zo ja, hoe vaak en onder welke omstandigheden.
Vallen
Vallen algemeen:
1. Bent u het afgelopen jaar om welke reden dan ook, al had het niets met uw Parkinson van doen,
gevallen of gestruikeld?
2. Hoe vaak bent u het afgelopen jaar gevallen? (dagelijks/wekelijks/maandelijks, enzovoort)
3. Bent u bang om te vallen?
Indien gevallen, dan per val (of het patroon) uitvragen:
4. Waar was u toen u viel?
5. Wat deed u of probeerde u te doen toen u viel?
6. Wat denkt u dat de oorzaak was van de val?
7. Verloor u het bewustzijn voorafgaand aan de val?
8. Is er een patroon te herkennen in het vallen?
Bijna vallen
Bijna vallen algemeen:
9. Zijn er het afgelopen jaar momenten geweest waarop u bijna viel?
10. Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar momenten geweest waarop u bijna viel?
Indien bijna gevallen, dan het patroon uitvragen:
11. Wat doet u meestal op moment waarop u bijna valt?
12. Hoe komt het meestal dat u bijna valt?
13. Hoe kunt u voorkomen dat u werkelijk valt?
➤ Indien de patiënt angst heeft om te vallen (FES) óf meer dan eens is gevallen in het
afgelopen jaar: verhoogd valrisico!
65V-19/2004
Bijlagen
Bijlage 4.3 Val-agenda
De valagenda dient te worden ingevuld door de patiënt en zijn partner en/of verzorger na elk valincident.
U bent gevallen. Wij willen graag meer weten over de omstandigheden voorafgaand aan, tijdens en na afloop
van uw val. Wilt u zo vriendelijk zijn onderstaande vragen allemaal te beantwoorden. Kiest u steeds het ant-
woord dat het best bij uw situatie past.
Voorafgaand aan de val
1. Waar was u toen u viel?
� binnenshuis
� buitenshuis
2. Was u in een bekende of onbekende omgeving?
� bekende omgeving
� onbekende omgeving
3. Waar bestond de ondergrond uit (bijvoorbeeld vloerbedekking, gladde tegels, gras)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
4. Waren er obstakels om u heen? (bijvoorbeeld stoelen, auto’s, deuropening)
� ja
� nee
5. Wat voor schoeisel droeg u? (bijvoorbeeld pantoffels, laarzen, niets)
………………………………………………………………………………………………………………………………
6. Had u het gevoel dat u bevroor (freezing) vlak voor de val?
� ja
� nee
7. Was u duizelig vlak voor de val?
� ja
� nee
8. Raakte u bewusteloos voordat u viel?
� ja
� nee
9. Had u last van hartkloppingen?
� ja
� nee
66 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
10. Had u last van overtollige bewegingen (dyskinesieën)?
� ja
� nee
11. Was u on of off? (werkte de medicatie goed of slecht)
� on, de medicatie werkte goed
� off, de medicatie werkte slecht
� geen idee
12. Voelde u zich slaperig?
� ja
� nee
13. Vonden personen die bij u waren vlak voor de val u verward, of voelde u zich verward?
� ja, namelijk:. ………………………………………………………………………………………………................
� nee
14. Zijn er kortgeleden veranderingen geweest in uw medicatie?
� ja
� nee
15. Hoeveel uur voor de val had u voor het laatst uw medicatie ingenomen? …………………….......................
Tijdens de val
16. Hoe laat was het toen u viel? ………………………………………………………………………............................
17. Had u iets in uw handen toen u viel?
� ja
� nee
18. Wat was u aan het doen toen u viel? (bijvoorbeeld opstaan uit stoel, draaien tijdens lopen)
………………………………………………………………………………………………………………......................
19. Werd u afgeleid door iets of iemand toen u viel? (bijvoorbeeld sprak u met iemand)
� ja
� nee
20. Veranderde u net van lichaamshouding toen u viel?
� ja, namelijk: ………………………………………………………………………………………............................
� nee
67V-19/2004
Bijlagen
Na afloop van de val
21. Had u hulp nodig bij het opstaan na de val?
� ja
� nee
22. Had u last van geheugenverlies na de val?
� ja
� nee
23. Had u lichamelijk letsel door de val?
� ja, namelijk: ……………………………………………………………………………..........................................
� nee
24. Moest u na de val in het ziekenhuis opgenomen worden?
� ja, omdat: ………………………………………………………………………………..........................................
� nee
25. Bent u bang om te vallen of bewegen?
� ja
� nee
Opmerkingen:
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
………………………………………………………………………………………………………………………………………...
68 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bijlage 4.4 (Gemodificeerde) Falls efficacy scale (FES)
De (gemodificeerde) Falls efficacy scale (FES) wordt ingevuld door de patiënt.
Niet ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ ➤ Erg
Hoe bezorgd bent u dat u zou kunnen vallen bij: 0 1 2 3
het schoonmaken in huis, zoals vegen en afstoffen? � � � �
het aan- en uitkleden? � � � �
het klaarmaken van een eenvoudige maaltijd? � � � �
het nemen van een bad of douche? � � � �
het doen van eenvoudige boodschappen? � � � �
het in en uit een stoel komen? � � � �
het op- en aflopen van de trap? � � � �
het maken van een wandelingetje in de buurt? � � � �
het pakken van iets uit een diepe lage kast? � � � �
het beantwoorden van de telefoon voordat deze ophoudt
met overgaan? � � � �
0 = niet bezorgd
1 = beetje bezorgd
2 = tamelijk bezorgd
3 = erg bezorgd
Bijlage 4.5 Retropulsietest
De retropulsietest wordt uitgevoerd door de fysiotherapeut.
Tijdens de test staat de fysiotherapeut achter de patiënt.
De retropulsietest wordt als volgt uitgevoerd:
� De fysiotherapeut geeft een onverwachte, snelle en stevige ruk aan de schouder van de patiënt in achter-
waartse richting.
� Een normale opvangreactie is die waarbij de patiënt maximaal twee grote en vlotte stappen achterwaarts
zet, waarbij de patiënt niet door de fysiotherapeut opgevangen hoeft te worden omdat de patiënt bijna
valt.
69V-19/2004
Bijlagen
Bijlage 4.6 Freezing of gait questionnaire (FOG questionnaire)
De Freezing of gait questionnaire (FOG questionnaire) wordt ingevuld door de therapeut.
Score range 0 (normaal / geen / nooit) tot 4 (onmogelijk / altijd / maximale tijd)
1. In uw slechtste staat / op uw slechtste moment, loopt u:
� normaal
� bijna normaal … een beetje langzaam
� langzaam maar volledig zelfstandig
� met assistentie of een loophulpmiddel
� niet in staat te lopen
2. Beïnvloeden uw loopproblemen uw dagelijkse activiteiten en onafhankelijkheid?
� helemaal niet
� enigszins
� matig
� ernstig
� niet in staat om te lopen
3. Heeft u het gevoel dat uw voeten vastgenageld staan aan de vloer wanneer u loopt, draait of wanneer u
start met lopen (freezing)?
� nooit
� heel soms: ongeveer eens per maand
� soms: ongeveer eens per week
� dikwijls: ongeveer eens per dag
� altijd: altijd wanneer u loopt
4. Hoe lang duurt uw langste periode van freezing?
� nog nooit gebeurd
� 1 tot 2 seconden
� 3 tot 10 seconden
� 11tot 30 seconden
� meer dan 30 seconden niet in staat om te lopen
5. Hoe lang duurt uw periode van aarzeling bij het starten meestal? (freezing bij zetten van de eerste stap)
� geen
� het duurt meer dan 1 seconde om te starten met lopen
� het duurt meer dan 3 seconden om te starten met lopen
� het duurt meer dan 10 seconden om te starten met lopen
� het duurt meer dan 30 seconden om te starten met lopen
6. Hoe lang duurt uw aarzeling bij het draaien meestal? (freezing tijdens het draaien)
� geen
� het draaien wordt na 1 tot 2 seconden hervat
� het draaien wordt na 3 tot 10 seconden hervat
� het draaien wordt na 11 tot 30 seconden hervat
� meer dan 30 seconden niet in staat om het draaien te hervatten
70 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bijlage 4.7 LASA physical activity questionnaire (LAPAQ)
De LASA physical activity questionnaire (LAPAQ) wordt ingevuld met de patiënt
Observatie
1. De respondent is bedlegerig (einde vragenlijst)
2. De respondent zit in een elektrisch aangedreven rolstoel (einde vragenlijst)
3. De respondent zit in een mechanische (gewone) rolstoel (ga naar vraag 2)
4. Geen van bovenstaande (1 t/m 3) is van toepassing (ga naar vraag 6)
Ik ga u nu vragen stellen over uw lichamelijke bewegingspatroon.
1 Beweegt u zich met uw rolstoel buiten voort?
� nee (einde vragenlijst)
� ja
2 Heeft u zich de afgelopen twee weken met uw rolstoel buiten voortbewogen?
� nee
� ja
3 Hoeveel keer heeft u zich de afgelopen twee weken met uw rolstoel buiten
voortbewogen?
……………………… keer (getal van 0 tot 50)
4 Hoe lang hebt u zich gewoonlijk per keer met uw rolstoel buiten voortbewogen?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
5 Wandelt u wel eens? Met wandelen bedoelen we lopend naar buiten gaan om boodschappen te doen of
voor dagelijkse bezigheden, zoals op bezoek gaan. We bedoelen niet: een wandeltocht maken.
� nee (ga naar vraag 10)
� ja
6 Heeft u de afgelopen twee weken gewandeld? Met wandelen bedoelen we lopend naar buiten gaan om
boodschappen te doen of voor dagelijkse bezigheden, zoals op bezoek gaan. We bedoelen niet: een wan-
deltocht maken.
� nee (ga naar vraag 10)
� ja
7 Hoeveel keer heeft u de afgelopen twee weken gewandeld?
……………………… keer (getal van 0 tot 50)
71V-19/2004
Bijlagen
8 Hoe lang heeft u gewoonlijk per keer gewandeld?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
9 Fietst u wel eens? Met fietsen bedoelen we: fietsen om boodschappen te doen en voor dagelijkse
bezigheden, zoals op bezoek gaan. Met fietsen bedoelen we niet een fietstocht maken.
� nee (ga naar vraag 14)
� ja
10 Heeft u de afgelopen twee weken gefietst?
� nee (ga naar vraag 14)
� ja
11 Hoeveel keer heeft u deze twee weken gefietst?
……………………… keer (getal van 0 tot 50)
12 Hoe lang heeft u gewoonlijk per keer gefietst?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
13 Heeft u een tuin of een volkstuin?
� nee (ga naar vraag 20)
� ja
14 Gedurende hoeveel maanden per jaar werkt u regelmatig in uw tuin? Bijvoorbeeld harken, planten,
snoeien, enzovoort. Met regelmatig bedoelen we minstens eenmaal per week.
……………………… maanden (getal van 0 tot 12)
15 Heeft u de afgelopen twee weken in de tuin gewerkt?
� nee (ga naar vraag 20)
� ja
16 Hoeveel keer heeft u de afgelopen twee weken in de tuin gewerkt?
……………………… keer (getal van 0 tot 50)
17 Hoe lang heeft u gewoonlijk per keer in de tuin gewerkt?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
72 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
18 Heeft u de afgelopen twee weken in de tuin in de aarde gespit?
� nee
� ja
19 Doet u aan sport (geen denksport)?
� nee (ga naar vraag 31)
� ja
21 Aan welke sport heeft u de afgelopen twee weken gedaan? U kunt één van de sporten van deze kaart
kiezen.
� wandeltocht
� fietstocht
� gymnastiek (voor ouderen) / Sport en spel voor ouderen
� fietsen op de hometrainer
� zwemmen
� (volks)dansen
� bowlen / kegelen / jeu de boules
� tennis / badminton
� joggen / hardlopen / snelwandelen
� roeien
� zeilen
� biljarten
� vissen
� voetbal / basketbal / korfbal / hockey
� volleybal / honkbal
� wintersporten
� andere sport, namelijk: ………………………………………
22 Kunt u deze andere sport omschrijven?
………………………………………………………………………….…………………………………………………….
………………………………………………………………………….…………………………………………………….
23 Hoeveel keer heeft u de afgelopen twee weken aan deze sport gedaan?
……………………… keer (getal van 0 tot 50; indien 0: ga naar vraag 25)
24 Hoe lang heeft u gewoonlijk per keer aan deze sport gedaan?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
25 Doet u nog aan een andere sport (geen denksport)?
� nee (ga naar vraag 30)
� ja
73V-19/2004
Bijlagen
26 Biedt een kaart aan. Omcirkel de sport waaraan de op een na de meeste hoeveelheid tijd besteed is.
Aan welke sporten heeft u de afgelopen twee weken nog meer gedaan?
� wandeltocht
� fietstocht
� gymnastiek (voor ouderen) / sport en spel voor ouderen
� fietsen op de hometrainer
� zwemmen
� (volks)dansen
� bowlen / kegelen / jeu de boules
� tennis / badminton
� joggen / hardlopen / snelwandelen
� roeien
� zeilen
� biljarten
� vissen
� voetbal / basketbal / korfbal / hockey
� volleybal / honkbal
� wintersporten
� andere sport, namelijk: ………………………………………
27 Kunt u deze andere sport omschrijven?
………………………………………………………………………….…………………………………………………….
………………………………………………………………………….…………………………………………………….
28 Hoeveel keer heeft u de afgelopen twee weken aan deze sport gedaan?
……………………… keer (getal van 0 tot 50; indien 0: ga naar vraag 30)
29 Hoe lang heeft u gewoonlijk per keer aan deze sport gedaan?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
30 Hoeveel keer heeft u de afgelopen twee weken getranspireerd tijdens het sporten?
……………………… eer (getal van 0 tot 50); 51= weet niet
31 Doet u wel eens licht huishoudelijk werk? Met licht huishoudelijk werk bedoelen we: afwassen, afstof-
fen, bed opmaken, de was doen, de was ophangen, strijken, opruimen, en koken.
� nee (ga naar vraag 34)
� ja
32 Hoeveel dagen heeft u de afgelopen twee weken licht huishoudelijk werk gedaan?
……………………… dagen (getal van 0 tot 14); 15 = weet niet; 16 = geweigerd
74 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
33 Hoe lang bent u per dag gewoonlijk met licht huishoudelijk werk bezig geweest?
We proberen een gemiddelde schatting te krijgen van de tijd die wordt besteed aan het totaal van deze
activiteiten.
Het is mogelijk dat iemand de ene dag strijkt en de andere dag de was doet, terwijl andere activiteiten,
zoals opruimen, dagelijks gebeuren.
Bij het schatten van de aan licht huishoudelijk werk bestede tijd doet het er niet precies toe welke activi-
teit de respondent verricht, want alle activiteiten vereisen ongeveer evenveel energie. Het gaat er alleen
om dat de respondent de tijd schat die aan de genoemde activiteiten wordt besteed.
Herinner de respondent eraan dat de tijd die wordt besteed aan het tussendoor uitrusten niet moet wor-
den meegeteld.
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
34 Doet u wel eens zwaar huishoudelijk werk? Met zwaar huishoudelijk werk bedoelen we: ramen lappen,
bed verschonen, matten kloppen, dekens uitkloppen, stofzuigen, de vloer dweilen of schrobben, en klus-
jes en reparaties waarbij zagen, timmeren of schilderen aan te pas komt.
� nee (ga naar vraag 37)
� ja
35 Hoeveel dagen heeft u de afgelopen twee weken zwaar huishoudelijk werk gedaan?
……………………… dagen (getal van 0 tot 14); 15 = weet niet; 16 = geweigerd
36 Hoe lang bent u per dag gewoonlijk met zwaar huishoudelijk werk bezig geweest?
……………………… uur (getal van 0 tot 10); 11 = weet niet; 12 = geweigerd
……………………… minuten (getal van 0 tot 59); 60 = weet niet; 61 = geweigerd
37 U heeft mij zojuist verteld over uw lichamelijke activiteiten in het algemeen en over uw lichamelijke
activiteiten van de afgelopen twee weken. Waren de afgelopen twee weken normaal vergeleken bij de
rest van het afgelopen jaar?
� nee
� ja (einde vragenlijst)
38 Waarom waren deze twee weken niet normaal?
� ziekte (lichamelijk)
� gedeprimeerd
� slecht weer
� gebeurtenis in de familie
� vakantie
� anders, namelijk: ………………………………………………………(omschrijf de andere redenen)
75V-19/2004
Bijlagen
Bijlage 4.8 Zes-minuten looptest
Uitvoering
Met de Zes-minuten looptest wordt de afstand geme-
ten die een patiënt in zes minuten kan afleggen:
� Indien de test wordt uitgevoerd in een uitgezet
vierkant parcours, loop dan niet met de patiënt
mee.
� Indien de test wordt uitgevoerd op een loopband
stel dan het hellingspercentage in op 0 procent
en voer, op aanwijzing van de patiënt, de snel-
heid op (dit doet de patiënt dus niet zelf).
Het is van belang bij elke meting de patiënt hetzelfde
schoeisel te laten dragen en de patiënt in dezelfde
mate aan te moedigen.
Instructie
De instructie luidt als volgt: ‘Het doel van deze test is
om te zien hoe ver u kunt lopen in zes minuten. Als
ik “start” zeg, loop dan zo snel mogelijk over het afge-
sproken parcours (wijs eventueel de pionnen aan),
totdat ik zeg dat u kunt stoppen. Als u iets langzamer
wilt lopen of wilt stoppen, doe dat dan gerust. Als u
sneller wilt lopen doe dat dan ook gerust. Probeer met
een zodanige snelheid te lopen dat u aan het eind
van de zes minuten het gevoel hebt dat u niet verder
had gekund (haal er het maximale uit).’
76 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bijlage 4.9 Tien-meter looptest
De Tien-meter looptest is een betrouwbaar instru-
ment voor het inventariseren van de comfortabele
loopsnelheid bij Parkinson-patiënten die zelfstandig
kunnen lopen. Het aantal stappen dat nodig is om de
tien meter af te leggen op comfortabele snelheid
wordt bovendien gebruikt voor het bepalen van de
paslengte. Bij het uitvoeren van de test mag eventueel
gebruikgemaakt worden van een loophulpmiddel.
Bij deze test overbrugt de patiënt een afstand tussen
twee lijnen die op tien meter van elkaar liggen. De
patiënt wordt geïnstrueerd op comfortabele snelheid
te lopen, waarbij op vijf meter voor de eerste lijn
wordt gestart en op vijf meter na de tweede lijn wordt
gestopt. Zo wordt voorkomen dat de snelheid beïn-
vloed wordt door het starten en het (voortijdig) stop-
pen. Tijd wordt gemeten van het moment waarop de
patiënt met één voet over de eerste lijn is tot het
moment waarop de patiënt met één voet over de
tweede lijn is.
De test wordt drie keer herhaald, waarna de gemiddel-
de snelheid (afstand / aantal seconden) en het gemid-
delde aantal passen van de drie looptests wordt bere-
kend.
Het is belangrijk dat de patiënt bij elke meting het-
zelfde schoeisel draagt.
77V-19/2004
Bijlagen
Bijlage 4.10 Gemodificeerde Parkinson activiteitenschaal (PAS)
De Gemodificeerde Parkinson activiteitenschaal (PAS) wordt ingevuld door de fysiotherapeut.
I Transfer stoel
Uitgangspositie: De patiënt zit in een stoel (hoogte 40 tot 45 cm), met de handen op schoot.
Informatie: Ik vraag u straks om op te gaan staan. U mag daarbij niet met uw handen steunen op
de stoelleuning of knieën. Als u staat moet u even wachten.
A Opstaan en gaan zitten zonder gebruik van handen
Wilt u nu gaan staan zonder gebruik van uw armen op de knieën of stoel?
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� lichte moeilijkheden (tenen naar dorsale flexie voor behoud evenwicht, armen zwaaien naar
voren om het evenwicht te behouden of gebruik van ‘bewust uitgevoerde schommelingen’
(compensaties) met de romp � 3
� moeilijk, verschillende pogingen nodig of aarzelingen, zeer traag en bijna geen rompflexie � 2
� onmogelijk, afhankelijk van fysieke assistentie (I-B uitvoeren) � 0
Wilt u nu weer gaan zitten zonder gebruik van uw armen?
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� lichte moeilijkheden (ongecontroleerde landing) � 3
� duidelijk abrupte landing of eindigend in oncomfortabele positie � 2
� onmogelijk, afhankelijk van fysieke assistentie (I-B uitvoeren) � 0
B Opstaan en gaan zitten met gebruik van handen (alleen als opstaan zonder handen onmogelijk is)
Wilt u nu nogmaals proberen om op te staan? Als u staat moet u weer even wachten.
U mag nu wel uw handen gebruiken.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 2
� moeilijk, verschillende pogingen nodig of aarzelingen, zeer traag en bijna geen rompflexie � 1
� onmogelijk, afhankelijk van fysieke assistentie � 0
Wilt u nu weer gaan zitten? U mag uw handen weer gebruiken.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 2
� abrupte landing of eindigend in oncomfortabele positie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie � 0
78 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
A Zonder extra taak
Wilt u opstaan, naar de U lopen en terugkomen?
Start-akinesie (eventueel hulp geven bij opstaan, dan niet te scoren)
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten � 0
Draaien 180°
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten of meerdere freezing episoden
gedurende het draaitraject � 0
B Nu wat moeilijker: met dragen van een plastic beker die half gevuld is met water
Start-akinesie (eventueel hulp geven bij opstaan, dan niet te scoren)
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten � 0
Draaien 180°
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten � 0
II Gang-akinesie
Uitgangspositie: De patiënt zit in een stoel (hoogte 40 cm), met de handen op schoot. Het midden van de
U-vorm (op de vloer geplakt met tape) ligt op drie meter van de voorkant van de stoel.
De zijden van de U zijn 1 meter lang. Eerst wordt de voorkeurszijde wat betreft draaien
bepaald door de patiënt te vragen te lopen en om te draaien. Vervolgens wordt de test
uitgevoerd waarbij gedraaid wordt naar de niet voorkeurszijde. De patiënt moet zonder
hulp van derden kunnen lopen.
Informatie: Ziet u de tape in U-vorm? Ik vraag u om straks op te staan. U mag daarbij als u dat wilt uw
handen gebruiken. Vervolgens loopt u naar de U en draait daar binnen om. U mag zelf weten hoe
u dat doet. Dan loopt u terug waarna u weer in de stoel gaat zitten. Het gaat er niet om dat u het
zo snel mogelijk doet. Het gaat erom dat u het veilig doet. Is dat duidelijk?
79V-19/2004
Verantwoording en toelichting
C Nu nog moeilijker: met terugtellen (per drie, start met getal tussen 20 en 100)
Start-akinesie (eventueel hulp geven bij opstaan, dan niet te scoren)
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten � 0
Draaien 180°
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden � 4
� aarzeling of korte festinatie � 3
� onvrijwillige stop < 5 seconden, met of zonder festinatie � 2
� onvrijwillige stop > 5 seconden, met of zonder festinatie � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie om weer te starten � 0
III Bedmobiliteit
Uitgangspositie: De patiënt staat voor het bed aan de voorkeurszijde.
Informatie: Als u thuis voor uw bed staat, aan welke kant ligt uw kussen?
A Zonder deken
Wilt u op uw rug op de deken gaan liggen, zoals u dat thuis ook zou doen? Let erop dat u goed en comfortabel in
bed komt te liggen.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met benen heffen 1 x moeite � 3
- moeite met rompbeweging 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel beperkend of
oncomfortabel: met het hoofd oncomfortabel tegen het hoofdeinde van
het bed gedrukt of met benen die niet ontspannen liggen
(met teveel flexie)) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp of
bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
Indien de patiënt oncomfortabel ligt: vragen recht te gaan liggen, alvorens verder te gaan met omrollen in bed!
Wilt u op uw zij rollen? Naar links. Let erop dat u goed en comfortabel op uw zij komt te liggen.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp/bekken draaien 1 x moeite � 3
- moeite met romp/bekken verplaatsen 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel beperkend of
oncomfortabel: onderliggende schouder en arm onvoldoende in protractie
en vrijliggend, het hoofd oncomfortabel tegen hoofdeinde van het bed
gedrukt, of minder dan 10 cm tussen romp en bedrand) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp of bereikt
geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
80 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Wilt u op uw zij rollen? Naar rechts. Let erop dat u goed en comfortabel op uw zij komt te liggen.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp/bekken draaien 1 x moeite � 3
- moeite met romp/bekken verplaatsen 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel beperkend of
oncomfortabel: onderliggende schouder en arm onvoldoende in
protractie en vrijliggend, het hoofd oncomfortabel tegen hoofdeinde
van het bed gedrukt, of minder dan 10 cm tussen romp en bedrand) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp of bereikt
geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
Wilt u op de rand van het bed komen zitten met uw beide voeten op de grond?
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp/bekken draaien 1 x moeite � 3
- moeite met beenbeweging 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (geen symmetrische en
comfortabele zithouding op bed) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp of
bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
B Met deken
Wilt u nu op uw rug in bed gaan liggen, onder de deken. Let erop dat u goed en comfortabel in bed komt te liggen
en goed onder de deken.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp- en of beenbeweging 1 x moeite � 3
- moeite met manipuleren deken (drie of meer herschikkingen
of geen adequate bedekking krijgen, bijvoorbeeld deel van de
rug te zien) 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel
beperkend of oncomfortabel: het hoofd oncomfortabel tegen
het hoofdeinde van het bed gedrukt, of de benen die niet
ontspannen liggen met teveel flexie) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om
hulp of bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
Indien de patiënt oncomfortabel ligt: vragen recht te gaan liggen!
81V-19/2004
Bijlagen
Wilt u op uw zij rollen? Naar links. Let erop dat u goed en comfortabel op uw zij komt te liggen en goed onder de
deken.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp/bekken draaien 1 x moeite � 3
- moeite met manipuleren deken ( 3 of meer herschikkingen of
geen adequate bedekking krijgen, bijvoorbeeld deel van de rug te zien) 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel
beperkend of oncomfortabel: onderliggende schouder en arm
onvoldoende in protractie en vrijliggend, het hoofd oncomfortabel
tegen hoofdeinde van het bed gedrukt, of minder dan 10 cm
tussen romp en bedrand) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp
of bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
Wilt u op uw zij rollen? Naar rechts. Let erop dat u goed en comfortabel op uw zij komt te liggen en goed onder
de deken.
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp/bekken draaien 1 x moeite � 3
- moeite met manipuleren deken ( drie of meer herschikkingen of
geen adequate bedekking krijgen, bijvoorbeeld deel van de rug te zien) 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (functioneel
beperkend of oncomfortabel: onderliggende schouder en arm
onvoldoende in protractie en vrijliggend, het hoofd oncomfortabel
tegen hoofdeinde van het bed gedrukt, of minder dan 10 cm
tussen romp en bedrand) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om
hulp of bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
Wilt u op de rand van het bed komen zitten met beide voeten op de grond?
� normaal, zonder zichtbare moeilijkheden normaal � 4
- moeite met romp- en of beenbeweging 1 x moeite � 3
- moeite met manipuleren deken (drie of meer herschikkingen) 2 x moeite � 2
- moeite met bereiken van adequate eindpositie (geen symmetrische en
comfortabele zithouding op bed) 3 x moeite � 1
� afhankelijk van fysieke assistentie (patiënt vraagt duidelijk om hulp of
bereikt geen acceptabele eindpositie) afhankelijk � 0
82 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bijlage 4.11 Timed up and go test (TUG)
Bij de Timed up and go test wordt de snelheid gemeten van het op comfortabele snelheid uitvoeren van:
� het rechtstaan uit de stoel;
� drie meter lopen;
� ronddraaien;
� terug naar de stoel lopen en
� gaan zitten.
De startpositie is de patiënt in zit in de stoel (zithoogte van ongeveer 45 cm) met de voeten op de grond. De
armen van de patiënt rusten op de armleuningen. Indien nodig mag de patiënt een loophulpmiddel gebruiken.
De patiënt moet zonder hulp van derden kunnen lopen.
De fysiotherapeut neemt de tijd op die het uitvoeren van de test kost.
Bijlage 4.12 Globaal ervaren effect
De activiteit die ik wilde verbeteren, was: ………………………........ .
Met deze activiteit gaat het nu:
� 1 héél veel slechter
� 2 veel slechter
� 3 slechter
� 4 niet anders
� 5 beter
� 6 veel beter
� 7 héél veel beter
… dan voor de behandeling.
Bijlage 4.13 Borgschaal
Score Inspanningsgevoel
6 heel erg licht (rust)
7
8
9 erg licht, bijvoorbeeld rustig lopen
10
11 betrekkelijk licht
12
13 matig zwaar, constant tempo
14
15 zwaar
16
17 erg zwaar
18
19 heel erg zwaar
20 uitputting
83V-19/2004
Bijlagen
Bijlage 4.14 Logboek
Het logboek wordt ingevuld door de patiënt.
Toelichting logboek
Het logboek is bedoeld om de uitvoering van het oefenprogramma te evalueren. Het trainingslogboek is een
belangrijk hulpmiddel bij de begeleiding van uw beweegactiviteiten. Aan de hand van uw logboek zal de fysio-
therapeut uw vorderingen kunnen vaststellen en overbelasting kunnen voorkomen. Ook wordt op grond van
het logboek duidelijk of de trainingsbelasting bijgesteld moet worden. Tot slot geeft het logboek duidelijke
informatie over de manier waarop u met uw klachten omgaat en of u een actieve levensstijl heeft ontwikkeld.
Van een aantal zaken die u in het logboek moet invullen volgt nu een nadere uitleg:
1. Nachtrust Geef aan hoe uw nachtrust is geweest
(goed/voldoende/matig/slecht).
2. Oefeningen Omschrijf de uitgevoerde oefeningen van die dag.
3. Aantal oefenperioden Vermeld het totale aantal perioden dat u vandaag geoefend
heeft. Het gaat hierbij niet om activiteiten uit het dagelijks.
leven, maar uitsluitend om de oefenperioden in het kader
van het oefenprogramma dat u van uw fysiotherapeut
gekregen heeft.
4. (Gemiddelde) duur van de oefenperiodes Vermeld hoe lang de oefenperioden op de dag gemiddeld
duurden.
5. Aantal rustpauzes Hoe vaak heeft u tijdens het oefenen moeten pauzeren?
6. Oorzaak rustpauzes Wat was de reden dat u moest pauzeren?
7. (Gemiddelde) duur van de pauzes Hoe lang duurden de pauzes gemiddeld?
8. Totale oefenduur Hoe lang heeft u vandaag in het totaal geoefend?
N.B. Bij de bovenstaande onderdelen gaat het om hetgeen u daadwerkelijk heeft uitgevoerd, niet om
hetgeen u van plan was om te doen.
9. Borgscore De Borgscore is een hulpmiddel om de subjectieve belasting,
de mate van inspanning, te schatten op een schaal van
6 tot 20. Geef aan hoe zwaar u de belasting vindt tijdens het
oefenen. Dit is alleen te doen als u geoefend bent in het
gebruik van de Borgschaal.
10. Bijzonderheden Indien er bijzonderheden waren kunt u dat hier kwijt, zoals
blessures of klachten zijn, afwijkende weersomstandigheden.
kunt u hier noteren zoals harde wind, regen, gladheid, extre
me temperaturen of luchtvochtigheid.
11. Gevoel na afloop Hoe voelde u zich na afloop van de oefenperiode; heeft u
nog lang klachten gehad na de training, en hoe ernstig
waren deze klachten?
12. Overige opmerkingen Hieronder kunt u alles noteren wat u belangrijk vindt en
nog niet opgeschreven is.
84 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
MAAND: LOGBOEK VAN:
maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag
Datum
1. Nachtrust
2. Oefeningen:
3. Aantal oefenperiodes
4. Duur per oefenperiode
5. Aantal rustpauzes
6. Oorzaak rustpauzes
7. Duur per rustpauze
8. Totale oefenduur
9. Borgscore (6-20)
10. Bijzonderheden
11. Gevoel na afloop
12. Opmerkingen:
85V-19/2004
Voor het uitvoeren van het diagnostisch en therapeu-
tisch proces zoals omschreven in deze KNGF-richtlijn
verdient het aanbeveling om in de praktijkruimte van
de fysiotherapeut te beschikken over:
- een omgeving die lijkt op de thuisomgeving van
de patiënt bij het bevorderen van handelings-
mogelijkheden;
- een oefenzaal of loopband voor het afnemen van
de Zes-minuten looptest en het trainen van de
fysieke conditie en het lopen;
- een spiegel voor visuele feedback bij correctie van
de lichaamshouding;
- een metronoom of instrument met vergelijkbare
werking voor het geven van auditieve cues;
- een oefenzaal
- indien het gewenst is therapie in groepsverband te
geven.
Bijlage 4.15 Adviezen praktijkinrichting
Bijlagen
86 V-19/2004
Gaan zitten
� benader de stoel met flinke stappen, loop goed door;
� maak voor de stoel een ruime draai en eindig recht voor de stoel: je moet het gevoel hebben dat je ergens
omheen loopt (oefen dit bijvoorbeeld eerst oefenen met een pion die voor de stoel staat, en later zonder
pion); voer eventueel tijdens de draai de passen uit op het ritme (met een cue) dat al aangehouden wordt tij-
dens de aanloop;
� plaats uw kuiten of de knieholten tegen de zitting;
� buig licht voorover en ga door de knieën, houd uw gewicht goed boven de voeten;
� beweeg met uw handen richting leuning of zitting, zoek steun met de armen;
� laat u gecontroleerd zakken; ga goed achterin de stoel zitten.
Opstaan vanuit stoel
� leg uw handen op de leuning of de zijkant van de zitting van de stoel;
� verplaats uw voeten richting stoel (net voor stoelpoten, twee vuistbreedten ertussen);
� schuif uw heupen vooruit naar het puntje van de stoel;
� buig uw romp (niet té ver, neus boven de knieën);
� rustig opstaan vanuit uw benen, waarbij uw handen steunen op de leuning, zitting of uw dijbenen en strek
vervolgens uw romp volledig uit (gebruik eventueel een visuele cue als richtpunt). Wieg bij startproblemen
eerst een aantal keer voor-achterwaarts en sta op op de derde tel.
Opstaan vanaf vloer na een val
Rust uit na de val
� draai vanuit lig, via zijzit (romp opduwen met heterolaterale arm en homolaterale elleboogstut) naar han-
den- en knieënstand;
� kruip naar een object om u aan omhoog te trekken (bijvoorbeeld stoel, bed);
� buig het sterkste been en plaats de tegenovergestelde arm op een object (schuttersstand);
� druk uzelf omhoog met benen en armen.
In bed gaan
Het is verstandig de dekens eerst goed open te slaan (als een harmonica) tot aan het voeteneinde; de bovenrand
van de deken wijst in de richting van het hoofdeinde, zodat hij zich gemakkelijk over de patiënt laat trekken.
Voor hulpmiddelen en overige voorzieningen (onder andere een hoog-laagbed) verwijst de werkgroep naar een
ergotherapeut.
Strategie 1
� benader het bed met flinke stappen, eventueel met gebruik van een cue voor ritme, en maak voor het bed
een ruime draai (niet over één been), loop goed door tot u met uw kuiten of knieholten de bedrand voelt;
� zit op de rand van het bed (let op voldoende afstand van het hoofdkussen);
� laat het bovenlichaam zakken richting kussen, plaats daarbij het gewicht op de elleboog;
� til de benen een voor een op het bed tot zijligging;
� pak de dekens met de vrije arm;
� laat het bovenlichaam op de matras zakken en kom tot comfortabele lig door verplaatsing van het achterwerk;
� trek de dekens over het lichaam.
Bijlage 5
Cognitieve bewegingsstrategieën
87V-19/2004
Bijlagen
Strategie 2
� benader het bed frontaal met flinke stappen, maak eventueel gebruik van een cue voor ritme;
� buig voorover, steunen op de matras met uw handen en kruip erop zodat u in de knieënstand in lengte-
richting middenop op de matras terechtkomt;
� ga op uw zij liggen (let op voldoende afstand van uw hoofdkussen);
� pak de dekens met uw vrije arm en trek ze over uw lichaam.
Strategie 3
� benader het bed met flinke stappen, maak eventueel gebruik van een cue voor ritme; maak voor het bed
een ruime draai (niet over één been), loop goed door tot u met uw kuiten of knieholten de bedrand voelt;
� ga op bed zitten, met voldoende afstand tot en schuin in de richting van kussen, met de armen in achter-
waartse steun;
� plaats uw benen een voor een op de matras, draai door tot in de lengterichting van het matras;
� pak de dekens van het voeteneinde, schuif uw voeten eronder;
� laat u rustig achterover zakken tot ruglig, neem de dekens mee en trek ze over uw lichaam.
Draaien in bed, vanuit rugligging
Gladde lakens (satijn) of een satijnen pyjama vergemakkelijken het glijden en draaien.
Sokken kunnen meer grip geven op het laken en daarmee het draaien vergemakkelijken.
Strategie 1 (via hoofd/schouders)
� verplaats de deken naar de kant tegenovergesteld aan die waarnaar gedraaid wordt;
� til de deken op met uw armen, trek in rugligging uw knieën op, zet uw voeten plat op bed;
� verplaats uw lichaam zijwaarts, met afwisselend uw voeten, uw bekken en uw hoofd en schouders, in
tegenovergestelde richting van de draai;
� plaats uw draaiarm gebogen naast uw hoofd, draai vervolgens uw hoofd en schouders, gebruik uw vrije
arm voor de richting;
� laat vervolgens uw knieën zakken richting draai, maak eventueel ruimte onder de dekens met uw vrije arm;
� ga comfortabel liggen.
Strategie 2 (via benen/bekken)
� verplaats de deken naar de kant tegenovergesteld aan waarnaar u draait;
� til de deken op met uw armen en trek in rugligging uw knieën op, zet uw voeten plat op bed;
� verplaats uzelf naar de rand van het bed (afwisselend met uw voeten, bekken,en hoofd en schouders,)
tegengesteld aan de richting van de draai;
� plaats uw draaiarm gebogen naast uw hoofd;
� trek uw knieën zo goed mogelijk op (in de richting van uw borst, uw voeten op het matras) en laat u in
richting van de draai vallen (til eventueel de deken op met uw vrije arm), rol door met uw bekken;
� laat uw hoofd en schouders en vrije arm volgen;
� ga comfortabel liggen.
Strategie 3 (via armzwaai)
� til in rugligging de deken op en trek uw knieën op, zet uw voeten plat op bed;
� verplaats uzelf naar de rand van het bed (afwisselend met uw voeten, bekken,en hoofd en schouders en
voeten), tegengesteld aan de richting van de draai;
� strek een of beide armen verticaal uit;
� houdt uw knieën al dan niet opgetrokken;
� maak een rolbeweging van uw totale lichaam, met gebruik van een armzwaai;
� ga comfortabel liggen.
N.B. Bij alle drie de strategieën is het van belang dat de patiënt niet uit bed rolt en in het midden van de
matras komt te liggen.
Uit bed komen: van rugligging tot zit op de rand van het bed
Navolging van deze tips vergemakkelijken mogelijk het uit bed komen:
� Er brandt ’s nachts een nachtlampje om visuele feedback mogelijk te maken.
� Op het bed liggen lichte dekens of een dekbed en gladde lakens.
� De patiënt draagt een gladde (satijnen) pyjama en sokken voor meer grip.
� De stand van het bed is niet te laag.
� Handige hulpmiddelen zijn: een tillift, glijplank of handvatten aan de zijkant van het bed (ergotherapeut).
Strategie 1
� verplaats uw lichaam iets uit het midden naar de rand van het bed;
� rol op uw zij (zie omrollen in bed);
� trek uw knieën verder naar uw borst;
� sla de deken terug ;
� plaats uw bovenste arm naast uw onderste schouder;
� breng uw voeten over de rand van het bed en duw uzelf tegelijkertijd op met beide armen;
� plaats uw elleboog van uw onderste arm als stut, plaats uw bovenste arm halverwege;
� vervolg: zie komen tot zit.
Strategie 2
� buig uw knieën, zet uw voeten plat op bed;
� verplaats uwzelf naar de rand van het bed (afwisselend met uw bekken, schouders en voeten) tegengesteld
aan de richting van de draai;
� til de deken op;
� schuif uw voeten over de rand van het bed en duw uzelf tegelijkertijd op uw onderste arm;
� plaats uw bovenste arm halverwege uw elleboog van uw onderste arm
� vervolg: zie komen tot zit.
Uit bed komen: van zit op de rand van het bed tot stand
Strategie
� ga rechtop zitten op twee billen;
� steunen op uw armen, uw vuisten iets achter uw lichaam plaatsen;
� schuif met uw achterwerk naar de rand van het bed;
� neem steun met uw armen op de rand van het bed;
� plaats uw voeten vlak voor het bed, circa 20 cm uit elkaar;
� buig voorover (met uw neus boven uw knieën);
� sta op vanuit uw benen, eventueel eerst schommelen.
88 V-19/2004
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson
Bezoekadres
Stadsring 159b, Amersfoort
Correspondentieadres
Postbus 248, 3800 AE AmersfoortE-mail [email protected] www.kngf.nl
ISSN
1567-6137
KNGF-richtlijnnummer
V-19/2004
Uitgave
juni 2004
Supplement bij het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie
51
.10
15
.05
.04
Ziekte vanParkinson
KNGF-richtlijnZiekte van Parkinson
KNGF-richtlijnZiekte van Parkinson
jaargang 114 / nummer 3 / 2004
KNGF-richtlijn Ziekte van ParkinsonV-19/2004
Diagnostisch procesWerkkaart 1: Anamnese
Hulpvraag en motivatie van de patiënt
Aard en beloop van deziekte
Participatieproblemen
Stoornissen in functiesen beperkingen inactiviteiten
invloed van vermoeidheid en het tijdstip op de dag op de uitvoering van activiteiten; invloed van tremor op de uitvoering van activiteiten
Lichamelijke activiteit frequentie en duur per week in vergelijking tot Nederlandse Norm Gezond Bewegen; bij twijfel: gebruik de LASA physical activity questionnaire (LAPAQ)
Valrisico valincidenten en bijna valincidenten (gebruik de Vragenlijst valgeschiedenis); angst om te vallen; indien patiënten het afgelopen jaar (bijna) gevallen zijn: gebruik de Falls efficacy scale (FES)
Comorbiditeit decubitus; osteoporose en mobiliteit-beperkende aandoeningen zoals artrose, reuma, hartfalen en COPD
Behandeling huidige behandeling (onder andere medicatie en effect) en eerdere (para)medische behandeling (soort en effect)
Overige factoren
Verwachtingen verwachtingen van de patiënt ten aanzien van prognose; doel en verloop behandeling; behandelresultaat; behoefte aan informatie, adviezen en coaching
aanvang klachten; duur sinds diagnosestelling; beloop in ernst en soort; resultaat eerdere diagnostiek
problemen met relaties; beroep en werk; maatschappelijk leven (onder andere recreatie en vrije tijd)
transfers
lichaamshouding
balans
reiken en grijpen
lopen
mentale factoren
persoonsgebondenfactoren
externe factoren
gaan zitten; opstaan van vloer of stoel; in en uit bed stappen; omrollen in bed (slaapproblemen); in en uit auto stappen; op- enafstappen fiets
mogelijkheid tot actieve houdingscorrectie; pijn door houdingsproblemen; problemen met reiken, grijpen en verplaatsen vanvoorwerpen
gevoel van verminderde balans in stand en tijdens activiteiten; orthostatische hypotensie; moeite met dubbeltaken (motorisch,cognitief)
huishoudelijke activiteiten (kleine reparaties, schoonmaken en koken, snijden van voedsel, vasthouden van glas of kopje zonderte morsen); zelfverzorging (zich wassen, aan- en uitkleden, knopen dichtmaken, schoenveters strikken)
gebruik van hulp(middelen); rondlopen in huis; traplopen korte afstanden buiten (100 m); lange afstanden buiten (> 1 km);starten; stoppen; draaien; snelheid; optreden van festinatie; optreden van freezing (gebruik de Freezing of gait questionnaire);relatie tot vallen en het gebruik van cues
concentratievermogen; geheugen; depressiviteit; geïsoleerd en eenzaam gevoel; huilerigheid; boosheid; bezorgdheid over detoekomst
ziekte-inzicht; sociaal-culturele achtergrond; attitude (onder andere ten aanzien van werk); coping (onder andere beleving vanbeperkingen en mogelijkheden, door de patiënt bedachte oplossingen met betrekking tot beperkingen)
attitudes van de omgeving; ondersteuning en relaties (onder andere door partner, huisarts, werkgever); huisvesting (onder andere inrichting, soort woning); arbeid (inhoud, omstandigheden, voorwaarden en verhoudingen)
Werkkaart 2: Onderzoek
Onderzoek
Fysieke capaciteit▼
Zich uitend in verminderde:
beweeglijkheid gewrichten❑ thoracale wervelkolom❑ cervicale wervelkolom❑ andere gewrichten, nl.
……………………....................................
spierlengte ❑ kuitspieren ❑ hamstrings ❑ andere musculatuur, nl.
……………………....................................
spiersterkte❑ rompextensoren❑ knie-extensoren❑ knieflexoren❑ enkel plantair flexoren❑ andere musculatuur, nl.
……………………....................................
❑ controle ademhaling❑ conditie
Problemen met:❑ gaan zitten (stoel)❑ opstaan van stoel❑ opstaan van vloer❑ in en uit bed
komen❑ omrollen in bed❑ in en uit de auto
stappen
Transfers▼
Zich uitend in:❑ gegeneraliseerde
flexie in zit ❑ gegeneraliseerde
flexie in stand ❑ gegeneraliseerde
flexie tijdens lopen❑ gegeneraliseerde
flexie in lig❑ geen mogelijkheid tot
actieve houdings-correctie
❑ pijn (met name innek, rug)
Problemen met:❑ reiken❑ grijpen ❑ verplaatsen van
voorwerpen
Lichaamshouding,reiken en grijpen
▼
Tijdens:❑ staan (ogen open/dicht)❑ opstaan uit stoel❑ draaien in stand❑ lopen❑ voorover buigen❑ dubbeltaak: 2 x motorisch❑ dubbeltaak: cognitief +
motorisch❑ freezing❑ reiken en grijpen
Zich eventueel uitend in:❑ vallen
Zich uitend in:❑ problemen met starten❑ problemen met stoppen❑ verkorte paslengte ❑ vergrote pasbreedte❑ verminderde pasbreedte ❑ verminderde snelheid❑ verminderde romprotatie❑ verminderde armzwaai❑ optreden van freezing❑ optreden van festinatie
Freezing uit te lokken:❑ bij start van lopen ❑ tijdens lopen
Oorzaak:❑ dubbeltaak: cognitief +
motorisch❑ deuropening❑ obstakels (bijv. stoelen)❑ anders, nl.
...............................................................
Balans▼
Lopen▼
❑ Patiëntspecifieke klachten ❑ Globaal ervaren effect
❑ LASA physical activity questionnaire
❑ Zes-minuten looptest
❑ Parkinson activiteitenschaal
❑ Timed up and go test
Geen specifiek meet-instrument geadviseerd
❑ Timed up and go test ❑ Retropulsietest❑ Falls efficacy scale ❑ Val-agenda❑ Vragenlijst valgeschiedenis
❑ Parkinson activiteitenschaal❑ Timed up and go test ❑ Freezing of gait question-
naire❑ Tien-meter looptest
Eventueel aanvullende inventarisatie en evaluatie
Inventarisatie en evaluatie
KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson V-19/2004
Bevorderen activiteiten
Doel Strategie
Transfers
Lichaamshouding
Reiken en grijpen
Balans
Lopen
Preventie
Doel Strategie
Inactiviteit
Decubitus
Vallen
Diagnosestelling
Neurologische behandeling
Fysiotherapeutische behandeling
Vroege fase Hoehn en Yahr 1-2,5
Doel van de therapie:• preventie inactiviteit• preventie van de angst voor bewegen• preventie van de angst voor vallen• bevorderen van de conditie
Middenfase Hoehn en Yahr 2-4
Doel van de therapie:• als vroege fase, tevens: • behouden of verbeteren activiteiten,
met name:- transfers - lichaamshouding - reiken en grijpen- balans- lopen
Late fase Hoehn en Yahr 5
Doel van de therapie:• als middenfase, tevens: • behouden vitale functies• preventie decubitus • preventie contracturen
Tijd
Therapeutisch procesWerkkaart 3: Aangrijpingspunten
Werkkaart 4: Behandelstrategieën
een zelfstandige(r) uitvoering van transfers
bewuste normalisering van de lichaamshouding
bevorderen van reiken en grijpen, en het manipuleren enverplaatsen van voorwerpen
bevorderen van de balans bij de uitvoering van activiteiten
verbeteren van het (zelfstandig) lopen; verhogen van de (comfortabele) snelheid is hierbij een doel, maar de veiligheid staat voorop
onderhouden dan wel verbeteren van de conditie
preventie van decubitus
verminderen of voorkomen van valincidenten
oefenen van transfers met gebruik van cognitieve bewegingsstrategieën en cues ter initiatie van beweging
oefenen van ontspannen en gecoördineerd bewegen; geven van feedback en voorlichting
oefenen met gebruik van cues en cognitieve bewegingsstrategieën
oefenen van balans, trainen van spierkracht (zie verder bij preventie van vallen)
oefenen van lopen met gebruik van cues en cognitieve bewegingsstrategieën (starten van lopen), geven van instructies en trainen van spierkracht en beweeglijkheid van de romp
geven van informatie over het belang van bewegen en/of sporten, trainen van de conditie, spierkracht (met de nadruk op romp- en beenmusculatuur) enbeweeglijkheid van gewrichten (onder andere thoracale kyfose) en spierlengte(onder andere kuitspieren, hamstrings)
adviseren en aanpassen van de houding van patiënten in bed of rolstoel (eventueelin overleg met ergotherapeut); (geleid) actief oefenen ter bevordering van de cardiovasculaire conditie en preventie van contracturen
inventariseren van mogelijke valoorzaken met val-agenda; geven van informatie envoorlichting, trainen van kracht, lichaamshouding, coördinatie en balans, afgestemdop de oorzaak van de balansproblemen en het verhoogde valrisico; verminderen vanangst om te vallen, patiënt (eventueel) voorzien van heupbeschermers
vroege symptomen optreden eerstebeperkingen
Start medicatie
Chirurgie (-tomie of stimulatie)