Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

7
ARTIKELEN Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit Jan Visser Reint Geuze Alex Kalverboer In een longitudinale studie is aangetoond dat de groei- spurt in de puberteit bij jongens gepaard gaat met een vertraging in de ontwikkeling van sensomotorische vaar- digheden. De hoeveelheid fysieke activiteit blijkt positief gerelateerd aan de sensomotorische vaardigheden, maar heeft weinig invloed op de negatieve effecten van de sterke toename in groei. Het is opmerkelijk dat jongens met Developmental Coordination Disorder (DCD), die bij het ingaan van de puberteit al een zwakke motoriek hebben, relatief weinig hinder lijken te ondervinden van de groeispurt. Een aantal van deze kinderen vertoont zelfs een snelle ontwikkeling gedurende de puberteit. De puberteit wordt gekenmerkt door een periode van sterk versnelde fysieke groei, de zogenaamde ‘groei- spurt’. Veel mensen die beroepsmatig met kinderen van deze leeftijdscategorie omgaan, zoals gymnastiekleer- krachten en sporttrainers, signaleren motorische proble- men tijdens deze periode van versnelde groei. Deze problemen lijken met name bij jongens op te treden. De ‘onhandige puber’, die zich slungelachtig en soms een beetje lomp beweegt, en die zich niet thuis lijkt te voelen in zijn eigen lichaam, is een bekend fenomeen. De weten- schappelijke basis voor het bestaan van een relatie tussen de groeispurt en motorische problemen is echter nogal smal. Het weinige onderzoek dat tot dusverre is gedaan heeft niet overtuigend kunnen aantonen dat de groei- spurt de bewegingscontrole negatief beı¨nvloedt. Dit gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing laat zich door een tweetal factoren verklaren. In de eerste plaats is bij voorgaand onderzoek onvoldoende rekening gehouden met de grote spreiding in de leeftijd waarop de groeispurt inzet. Wanneer men, op groepsniveau, uitgaat van leeftijdsgerelateerde ontwikkelingsgegevens, krijgt men onvoldoende zicht op wat er tijdens de groeispurt gebeurt, omdat de effecten waar het om gaat over de leeftijdsgroepen worden uitgesmeerd. Dit verschijnsel treedt al op wanneer naar de groei ze´lf wordt gekeken. Zo laten gemiddelde, leeftijdsgerelateerde groeigegevens slechts een geringe toename in de groeisnelheid tijdens de puberteit zien, terwijl er op individueel niveau sprake is van een duidelijke spurt (Roede en Van Wieringen 1980). In de tweede plaats wordt de onduidelijkheid over mogelijke effecten van groei in de hand gewerkt door het grote aantal factoren dat ten grondslag ligt aan de motorische ontwikkeling tijdens de puberteit. Een van deze factoren is de snelheid waarmee veranderingen in lengte, gewicht en relatieve proporties van de romp en ledematen worden verdisconteerd in de sensomotori- sche coo¨rdinatie. Het is duidelijk dat een goed gecoo¨r- dineerde motoriek alleen mogelijk is als veranderingen in lichaamskenmerken tijdig worden ondervangen. Vooral tijdens periodes van snelle fysieke groei wordt een groot beroep gedaan op het aanpassingsvermogen van de sensomotoriek. Een trage adaptatie kan leiden tot motorische onhandigheid. In het hier besproken longitudinale onderzoek stond deze factor – de door groei veroorzaakte verstoring van de kalibratie van de sensomotoriek – centraal. Er zijn echter andere factoren die de negatieve effec- ten van een verstoorde kalibratie kunnen verdoezelen omdat ze de motoriek juist verbeteren. Ee´n van die factoren is het meedoen aan fysieke activiteiten zoals sport. Hoewel de rol van fysieke activiteit in de ontwik- keling van de motoriek vanzelfsprekend lijkt, is nog zeer weinig bekend over het specifieke effect ervan op de motorische competentie. Om de invloed van deze factor enigszins te kunnen meten hebben we een globale Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44 DOI 10.1007/BF03070950 13

Transcript of Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

Page 1: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

ARTIKELEN

Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt

in de puberteit

Jan Visser � Reint Geuze � Alex Kalverboer

In een longitudinale studie is aangetoond dat de groei-

spurt in de puberteit bij jongens gepaard gaat met een

vertraging in de ontwikkeling van sensomotorische vaar-

digheden. De hoeveelheid fysieke activiteit blijkt positief

gerelateerd aan de sensomotorische vaardigheden, maar

heeft weinig invloed op de negatieve effecten van de

sterke toename in groei. Het is opmerkelijk dat jongens

met Developmental Coordination Disorder (DCD), die bij

het ingaan van de puberteit al een zwakke motoriek

hebben, relatief weinig hinder lijken te ondervinden van

de groeispurt. Een aantal van deze kinderen vertoont

zelfs een snelle ontwikkeling gedurende de puberteit.

De puberteit wordt gekenmerkt door een periode van

sterk versnelde fysieke groei, de zogenaamde ‘groei-

spurt’. Veel mensen die beroepsmatig met kinderen van

deze leeftijdscategorie omgaan, zoals gymnastiekleer-

krachten en sporttrainers, signaleren motorische proble-

men tijdens deze periode van versnelde groei. Deze

problemen lijken met name bij jongens op te treden. De

‘onhandige puber’, die zich slungelachtig en soms een

beetje lomp beweegt, en die zich niet thuis lijkt te voelen

in zijn eigen lichaam, is een bekend fenomeen. De weten-

schappelijke basis voor het bestaan van een relatie tussen

de groeispurt en motorische problemen is echter nogal

smal. Het weinige onderzoek dat tot dusverre is gedaan

heeft niet overtuigend kunnen aantonen dat de groei-

spurt de bewegingscontrole negatief beınvloedt.

Dit gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing laat

zich door een tweetal factoren verklaren. In de eerste

plaats is bij voorgaand onderzoek onvoldoende rekening

gehouden met de grote spreiding in de leeftijd waarop de

groeispurt inzet. Wanneer men, op groepsniveau, uitgaat

van leeftijdsgerelateerde ontwikkelingsgegevens, krijgt

men onvoldoende zicht op wat er tijdens de groeispurt

gebeurt, omdat de effecten waar het om gaat over de

leeftijdsgroepen worden uitgesmeerd. Dit verschijnsel

treedt al op wanneer naar de groei zelf wordt gekeken.

Zo laten gemiddelde, leeftijdsgerelateerde groeigegevens

slechts een geringe toename in de groeisnelheid tijdens de

puberteit zien, terwijl er op individueel niveau sprake is

van een duidelijke spurt (Roede en VanWieringen 1980).

In de tweede plaats wordt de onduidelijkheid over

mogelijke effecten van groei in de hand gewerkt door

het grote aantal factoren dat ten grondslag ligt aan de

motorische ontwikkeling tijdens de puberteit. Een van

deze factoren is de snelheid waarmee veranderingen in

lengte, gewicht en relatieve proporties van de romp en

ledematen worden verdisconteerd in de sensomotori-

sche coordinatie. Het is duidelijk dat een goed gecoor-

dineerde motoriek alleen mogelijk is als veranderingen

in lichaamskenmerken tijdig worden ondervangen.

Vooral tijdens periodes van snelle fysieke groei wordt

een groot beroep gedaan op het aanpassingsvermogen

van de sensomotoriek. Een trage adaptatie kan leiden

tot motorische onhandigheid. In het hier besproken

longitudinale onderzoek stond deze factor – de door

groei veroorzaakte verstoring van de kalibratie van de

sensomotoriek – centraal.

Er zijn echter andere factoren die de negatieve effec-

ten van een verstoorde kalibratie kunnen verdoezelen

omdat ze de motoriek juist verbeteren. Een van die

factoren is het meedoen aan fysieke activiteiten zoals

sport. Hoewel de rol van fysieke activiteit in de ontwik-

keling van de motoriek vanzelfsprekend lijkt, is nog

zeer weinig bekend over het specifieke effect ervan op

de motorische competentie. Om de invloed van deze

factor enigszins te kunnen meten hebben we een globale

Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44

DOI 10.1007/BF03070950

13

Page 2: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

indicatie van de hoeveelheid fysieke activiteit vastge-

steld met behulp van een vragenlijst.

Een andere factor die een positieve invloed kan heb-

ben op de ontwikkeling van de motoriek is de toename in

spierkracht. Tijdens de groeispurt neemt, onder invloed

van hormonale factoren, de spierkracht bij jongens sterk

toe, wat kan leiden tot een verbetering in de uitvoering

van bewegingen waarbij spierkracht een belangrijke rol

speelt. Hierbij moet worden aangetekend dat ook de

massa van de lichaamsdelen enorm toeneemt. De toe-

name in spierkracht leidt derhalve niet automatisch tot

een verbeterde motoriek omdat het meer kracht kost om

bewegingen van lichaamsdelen met een grotere massa te

versnellen of te vertragen (Jensen 1981). In het onderzoek

hebben we ons beperkt tot aspecten van de motoriek

waarbij de nadruk ligt op coordinatie, waarmee eventu-

ele contaminerende effecten van een toegenomen spier-

kracht zoveel mogelijk zijn vermeden.

Het theoretische model

Aanpassingen aan groei-gerelateerde verstoringen in de

bewegingscoordinatie vinden plaats op het niveau van

neurale representaties en hebben onder meer betrekking

op de waarneming van het lichaam in relatie tot de

omgeving. Zo is een goede representatie van de lengte

van de armen en de romp van belang om in te kunnen

schatten of een voorwerp binnen handbereik ligt, of dat

het nodig is het lichaam naar het voorwerp toe te buigen,

of zelfs een stap in de richting van het voorwerp te doen.

Ook in de aansturing van de spieren zijn tijdens fysieke

groei aanpassingen vereist. Alleen wanneer de toename

in lengte, massa en spierkracht wordt verdisconteerd in

de neurale impulsen die naar de spieren worden gezon-

den, kan een goede coordinatie worden behouden. Ten

slotte zullen er ook aanpassingen moeten plaatsvinden in

de koppeling tussen de visuele en de proprioceptieve

waarneming, evenals in de koppeling tussen waarneming

en spieractivatie.

In figuur 1 worden de verschillende componenten die

een rol spelen in de sensomotoriek schematisch weerge-

geven. Het model bevat drie hoofdcomponenten. Een

hiervan wordt gevormd door de interne representaties,

oftewel de neuraal gerepresenteerde bewegingservarin-

gen. Die zijn een directe consequentie van waarnemingen

en bewegingen en vormen op hun beurt een basis voor het

initieren en bijsturen van latere bewegingen.

Een tweede component wordt gevormd door het ‘bio-

mechanische systeem’. Hierbij moet worden gedacht

Figuur 1. Componenten in desensormotoriek

Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44 39

13

Page 3: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

aan de lichaamskenmerken die een directe invloed uit-

oefenen op de bewegingsuitvoering, zoals de lengte en

het gewicht van de romp en ledematen, de verhouding

tussen spierweefsel en vetweefsel en de spierkracht.

Deze eigenschappen bepalen niet alleen de uitvoerbaar-

heid van bepaalde bewegingen (vergelijk het begrip

affordances bij Newell, Scully, Tenenbaum en Hardi-

man 1989), maar zijn ook van invloed op factoren als

snelheid en vloeiendheid. Zo heeft onderzoek van The-

len aangetoond dat het al dan niet kunnen uitvoeren van

stapbewegingen door baby’s afhankelijk is van de ver-

houding tussen spier- en vetmassa in de beentjes (Thelen

en Fisher 1982). Veranderingen in deze verhouding lei-

den tot het plotseling verdwijnen van loopbewegingen

bij baby’s, een ontwikkeling die eerder werd toegeschre-

ven aan neurale transformaties.

Een derde component wordt gevormd door de omge-

ving. Factoren als wrijving, zwaartekracht en het gewicht

van voorwerpen die worden gedragen oefenen een directe

invloed uit op de bewegingsuitvoering. Verder geeft de

omgeving visuele en tactiele informatie met betrekking

tot de consequenties van bewegingen.

In een continue interactie zorgen deze drie componen-

ten voor een afstemming, of kalibratie, van de sensomo-

toriek, waarin de kenmerken van zowel het lichaam zelf

als van de omgeving zijn verdisconteerd. Veranderingen in

een ofmeerdere van de componenten leiden tot een versto-

ring van die afstemming. Dit is een belangrijk uitgangs-

punt omdat met name de biomechanische component

gedurende de ontwikkeling continu aan veranderingen

onderhevig is.

De vraag is nu hoe snel het zich ontwikkelende kind

zich aanpast aan de veranderingen ten gevolge van groei.

Hierover is erg weinig bekend. Zoals al eerder werd

betoogd, is het moeilijk eventuele gevolgen van groei te

scheiden van andere ontwikkelingsprocessen. Dat een

verslechtering van de motoriek tijdens de puberteit met

name bij jongens wordt gesignaleerd, zou te maken kun-

nen hebben met het feit dat de puberteit bij jongens een

veel grotere toename in de groeisnelheid te zien geeft dan

bij meisjes. Door deze verschillen in groeisnelheid is de

groeispurt bij meisjes ook minder gemakkelijk vast te

stellen.

Onderzoeksopzet

De proefpersonen

Om bovengenoemde redenen beperkte het onderzoek

zich tot jongens. Uit een random steekproef van scholen

uit de provincie Groningen werden dertig jongens gese-

lecteerd die tussen 1 juli 1982 en 1 januari 1983 waren

geboren. Er zaten zowel motorisch goede, als motorisch

zwakke kinderen in de groep.

Om een beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling van

jongens die al coordinatieproblemen hebben op het

moment dat ze de puberteit ingaan, werden vijftien jon-

gens geselecteerd die voldeden aan de diagnose DCD (zie

DSM IV, American Psychiatric Association 1994). Deze

jongens werden vergeleken met zestien controles met

een goede bewegingscoordinatie.

Bij DCD is sprake van problemen in de bewegingscoor-

dinatie waar geen fysieke oorzaken voor zijn gevonden

en waarvan men vermoedt dat ze gerelateerd zijn aan

hersendisfuncties. Het is onduidelijk of de problemen

die kinderen met DCD vertonen in het aanleren van alle-

daagse motorische vaardigheden op enige manier te

maken hebben met een gebrekkige adaptatie van de sen-

somotoriek. Een dergelijke relatie is echter niet onaan-

nemelijk. Derhalve verwachtten we dat jongens met DCD

meer hinder zouden ondervinden van de groeispurt dan

jongens met een goede bewegingscontrole.

Het design

Alle jongens werden gevolgd vanaf de maand waarin ze

elf jaar en zes maanden werden tot en met de maand

waarin ze veertien werden. Tijdens deze periode voerden

de ouders van de jongens maandelijks metingen uit van

de lengte en het gewicht. Aan de hand van deze gegevens

werd door middel van een curve fitting techniek (zie

Visser 1998; Visser, Geuze enKalverboer 1998), de groei-

snelheid bepaald. Verder werd de Quetelet index

(gewicht/lengte2), die een indicatie geeft van de lichaams-

proporties, berekend.

Halfjaarlijks bezochten de jongens ons laboratorium.

Ter controle van de betrouwbaarheid van de thuismetin-

gen werd bij ieder bezoek de lichaamslengte gemeten.

Verder werd de algemene motorische vaardigheid vast-

gesteld met behulp van een gestandaardiseerde en genor-

meerde test, de Movement ABC (Henderson en Sugden

1992). Deze test geeft een algemene motorische score en

scores voor de fijne motoriek, balvaardigheid en balans.

Om na te gaan opwelke deelprocessen eventuele groei-

effecten vooral aangrijpen, werd een aantal tests en expe-

rimenten uitgevoerd om visuele, proprioceptieve*, cross-

modale* en puur motorische vaardigheden te meten.

Ten eerste gebruikten we twee tests voor het vaststel-

len van de nauwkeurigheid van visuele representaties van

lichaamskenmerken. De nauwkeurigheid van de repre-

sentatie van de lengte van het eigen lichaam werd vast-

gesteld door de proefpersoon deze lengte te laten

schatten, aan de hand van een meetlat die op drie meter

afstand werd geplaatst. De nauwkeurigheid van de

40 Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44

13

Page 4: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

representatie van de lengte van de armen werd vastge-

steld door de proefpersoon de maximale afstand die hij

met zijn vingertoppen zou kunnen bereiken te laten

schatten. In beide gevallen werd de schattingsfout

gebruikt als maat voor de nauwkeurigheid van de visuele

representatie.

Verder gebruikten we de Kinaesthetische* Sensitivi-

teits Test als instrument voor het vaststellen van de

nauwkeurigheid van proprioceptieve* representaties.

Met deze test wordt bepaald hoe goed de proefpersoon

de positie van zijn armen kan ‘voelen’ (Laszlo en Bair-

stow 1980).

De koppeling tussen visuele en proprioceptieve* waar-

neming werd gemeten met een test waarbij de proefper-

soon aan de onderzijde van een tafelblad doelen moest

aanwijzen die waren aangegeven op de bovenzijde van het

tafelblad (voor een beschrijving, zie Von Hofsten en Ros-

blad 1988).Omdat de hand die de doelen aanwees onzicht-

baar bleef, werden de bewegingen hoofdzakelijk gestuurd

op basis van de proprioceptie*. Onder verschillende con-

dities werd het aan te wijzen doel uitsluitend visueel, uit-

sluitend proprioceptief (met de wijsvinger van de andere

hand), of visueel en proprioceptief waargenomen.

Als puur motorische maat gebruikten we de nauwkeu-

righeid van de neuromusculaire controle. Onder een expe-

riment werden isometrische spiercontracties van de biceps

gemeten. In verschillende condities werd de proefpersoon

gevraagd twintig spiercontracties te produceren met een

zo constant mogelijke kracht, duur, of totale impuls (inte-

graal van kracht over de tijd). De mate van variabiliteit in

de contracties werd als maat genomen voor de nauwkeu-

righeid van de neuromusculaire controle.

Om een indicatie te krijgen van de mate waarin de

jongens participeerden in fysieke activiteiten werd hen

een vragenlijst voorgelegd waarop ze konden aangeven

hoeveel uren ze per week aan sport besteedden (binnen of

buiten clubverband), en hoeveel uren aan gymnastiek op

school. Het totale aantal uren gold als indicatie van de

mate van grof-motorische activiteit tijdens het onder-

zoek. Verder konden de jongens aangeven hoeveel uren

ze besteedden aan bezigheden die een beroep doen op de

fijne motoriek, zoals knutselen enmodelbouw.Het totale

aantal uren gold als indicatie van de mate van fijn-moto-

rische activiteit.

Methodes voor het meten van groei-effecten

Omdat binnen het beoogde leeftijdsbereik, van elfeneen-

half tot veertien jaar, op iedere halfjaarlijkse meting wel

een paar jongens de groeispurt bereiken, wordt het effect

hiervan uitgesmeerd over de leeftijdsgroepen. Om dit

probleem op te lossen is per individu het moment vast-

gesteld waarop de groeispurt inzet. Vervolgens zijn de

ontwikkelingscurven van alle jongens gesynchroniseerd

op dit moment. Dit betekent dat de curven ten opzichte

van elkaar zo zijn verschoven dat de groeispurt bij ieder-

een op hetzelfde moment op de tijdsas optreedt. Omdat

de timing van de groeispurt kan varieren tussen meting 1

en 6, leidt deze procedure tot een totaal van elf in plaats

van zes meetpunten per persoon (zie tabel 1). Het punt

waarop de groeispurt inzet ligt bij iedereen op meetpunt

6. Zoals te zien is in de tabel heeft ieder kind, ten gevolge

van de synchronisatie van de curven, missing data op

tenminste vijf meetpunten.

Door de verschillen in timing van de spurt leidt de

synchronisatie tot een nieuwe data set met in totaal elf

meetpunten, waarbinnen ieder kind missing data (0)

heeft op vijf meetpunten.

De gesynchroniseerde gegevens zijn geanalyseerd met

een multilevel regressieanalyse (geımplementeerd in

MLn), om de ontwikkeling van de sensomotoriek te

modelleren. Een belangrijk voordeel van deze techniek

is dat de algoritmen waarmee wordt gewerkt het pro-

gramma in staat stellen data sets met grote hoeveelheden

missing data te analyseren. De techniek is speciaal ont-

worpen voor het analyseren van hierarchische data sets

en maakt het mogelijk om variabiliteit binnen en tussen

proefpersonen te modelleren. Naast vaste regressiecoef-

ficienten, die het intercept en de hellingshoek van de

gemiddelde groepscurve definieren, schat het regressie-

model individuele afwijkingen van de gemiddelde trends,

zodat rekening wordt gehouden met individuele variabi-

liteit in de effecten van predictoren. Als predictoren

gebruikten we het verloop in de tijd, de leeftijd waarop

de groeispurt inzet, fysieke groei en de mate van fysieke

activiteit.

Tabel 1. Synchronisatie van data (X) van drie jongens, op het begin van de groeispurt.

kind 1 0 0 0 0 0 X X X X X X

kind 2 X X X X X X 0 0 0 0 0

kind 3 0 0 X X X X X X 0 0 0

meting 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

spurt

Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44 41

13

Page 5: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

Resultaten en discussie

De groeigegevens zijn weergegeven in figuur 2. Figuur 2a

en 2b laten de lengte en het gewicht zien in verhouding tot

gemiddelden die zijn vastgesteld in een nationale groei-

studie (Roede et al. 1980). De figuren suggereren een vrij

continue toename van de lengte en het gewicht, maar

deze schijnbare continuıteit wordt veroorzaakt door de

grote individuele verschillen in de timing van de groei-

spurt. Figuur 2c geeft een indicatie van deze individuele

verschillen in timing. De gemiddelde, gesynchroniseerde

gegevens, weergegeven in figuur 2d, geven een goed beeld

van de groeispurt, met een duidelijke toename in de

groeisnelheid, uitmondend in een piek.

Figuur 3 toont de ontwikkeling van de algemene

motorische vaardigheid, zoals gemetenmet deMovement

ABC, ten opzichte van de groeispurt. De figuur laat zowel

de oorspronkelijke, waargenomen data zien, als de met

multilevel regressie gemodelleerde data: de voorspelde

scores. Omdat de ABC oorspronkelijk is ontwikkeld om

een score te geven opmotorische onhandigheid, staat een

lagere score gelijk aan een betere prestatie. De data laten

Figuur 2.

2a en 2b: lengte en gewicht, tenopzichte van gemiddelden uiteen nationale groeistudie.2c: individuele verschillen intiming van de spurt.2d: gesynchroniseerde groei-data. PHV = Peak HeightVelocity.

Figuur 3. Ontwikkeling vande algemene motorischevaardigheid tijdens degroeispurt. De voorspeldescores zijn geschat met behulpvan multilevel regressie.

42 Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44

13

Page 6: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

een duidelijke dip zien in de ontwikkeling van de alge-

mene motorische vaardigheid, die samenvalt met het

begin van de groeispurt. In het regressiemodel wordt

deze dip toegeschreven aan de toename in lengtegroei.

De gewichtstoename en de Quetelet index zijn daarente-

gen niet gerelateerd aan de ontwikkeling van de algemene

motoriek.

Van de overige sensomotorische maten zijn de balans

en de visuele representatie van lichaamslengte en arm-

lengte negatief gerelateerd aan de lengtetoename, terwijl

de fijne motoriek en de nauwkeurigheid van de neuro-

musculaire controle negatief zijn gerelateerd aan de

gewichtstoename. De balvaardigheid, de kinesthetische*

perceptie en de cross-modale* perceptie zijn in het geheel

niet gerelateerd aan groei. De precieze aard van de relatie

tussen groei en sensomotoriek hangt dus af van de sen-

somotorische maat die wordt gekozen.

Zoals verwacht is demate van fysieke activiteit positief

gerelateerd aan de kwaliteit van de sensomotoriek. Dit

geldmet name voor de balvaardigheid en de kwaliteit van

de fijne motoriek. De interactie tussen groeisnelheid en

de mate van fysieke activiteit vertoont echter geen relatie

met de sensomotoriek. Dit laatste geeft aan dat negatieve

effecten van groei niet worden gecompenseerd door

fysieke activiteit.

Een verrassende bevinding is dat de motorische ont-

wikkeling van jongens met DCD minder wordt beınvloed

door groei dan de ontwikkeling van jongens met een

goede sensomotoriek. Een aantal jongens met DCD ver-

toont een zeer snelle ontwikkeling van de algemene

motoriek en is op latere leeftijd niet meer te onderschei-

den van de controlegroep. Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat deze jongens hebben geprofiteerd van

neurale veranderingen die optreden bij het ingaan van

de puberteit. Eerder onderzoek (Soorani-Lunsing,

1993) heeft aangetoond dat het begin van de puberteit

gepaard gaat met een duidelijke afname van soft signs*,

verschijnselen die duiden op neurologische disfuncties.

Dit lijkt te duiden op een neurale transformatie. Soft

signs worden vaak bij kinderen met DCD aangetroffen

(zie onder andere Volman en Geuze 1998) en zouden

gerelateerd kunnen zijn aan hun sensomotorische

problemen.

Conclusie

Dit onderzoek heeft twee belangrijke bevindingen opge-

leverd. In de eerste plaats is aangetoond dat tijdens de

puberteitsgroeispurt een vertraging optreedt in de ont-

wikkeling van de sensomotoriek. De tweede bevinding is

het verschil in ontwikkeling tussen jongens met DCD en

jongens met een goede motoriek. Het feit dat jongensmet

DCD weinig hinder lijken te ondervinden van de groei-

spurt is duidelijk in tegenspraak met de verwachtingen.

Er is echter sprake van een grote heterogeniteit binnen de

DCD groep. In overeenstemming met eerdere studies

toont dit onderzoek aan dat sommige kinderen met DCD

een zodanige verbetering van hunmotoriek laten zien dat

ze niet meer zijn te onderscheiden van goed gecoordi-

neerde controles.

Anderen vertonen echter veel minder vooruitgang en

hebben nog steeds motorische problemen op latere leef-

tijd. Dergelijke grote verschillen in ontwikkeling sugge-

reren dat DCD zowel het gevolg kan zijn van een

ontwikkelingsachterstand, die tijdens de puberteit kan

worden ingelopen, als van een, wellicht blijvende, struc-

turele stoornis.

Woordenlijst

Proprioceptie: waarnemingen de hersenen op de hoogte

houden van de stand en houding van het lichaam zelf

(proprius = eigen) in de ruimte; de betrokken zintuigen

zijn spierspoeltjes, allerlei sensoren in pezen, banden en

gewrichten en het evenwichtsorgaan.

Cross-modale perceptie: integratie in de hersenen van

verschillende zintuiglijke systemen; bijvoorbeeld het

combineren van visuele informatie met proprioceptieve

informatie.

Kinesthesie: bewegingsgevoel

Soft signs: een neuroloog spreekt over ‘soft signs’ als er

sprake is van lichte neurologische afwijkingen, die echter

niet terug te voeren zijn op aantoonbare laesies of dege-

neratieve neurologische aandoeningen.

Literatuur

American Psychiatric Association (1994).Diagnostic and StatisticalManual of Mental Disorders. Fourth edition. Washington D.C., American Psychiatric Association.

Henderson, S.E. en Sugden, D.A. (1992) Movement AssessmentBattery for Children. Kent, Psychological Corporation Ltd.

Jensen, R.K. (1981). The effect of a 12-month growth period on thebody moments of inertia of children. Medicine and Science inSports and Exercise, 13 (4), 238-242.

Laszlo, J.I. en Bairstow, P.J. (1980) The measurement of kinaes-thetic sensitivity in children and adults. Developmental Medi-cine and Child Neurology, 22, 454-464.

Newell, K.M., Scully, D.M., Tenenbaum, F. en Hardiman, S.(1989). Body scale and the development of prehension. Deve-lopmental Psychobiology, 22, 1-13.

Roede, M. J. en Wieringen, J.C. van (1985). Growth diagrams1980; third nation wide survey. Supplement of the Tijdschriftvoor Sociale Gezondheidszorg, 63, 1-34.

Soorani-Lunsing, R.J. (1993). Neurobehavioral relationships andpuberty: another transformation? Early Human Development,34, 59-67.

Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44 43

13

Page 7: Fysieke groei en sensomotorische ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit

Thelen, E. en Fisher, D.M. (1982). Newborn stepping: an explana-tion for a ‘disappearing reflex’.Developmental Psychology, 18,760-775.

Visser, J. (1998). Clumsy adolescents: a longitudinal study on therelationship between physical growth and sensorimotor skills ofboys with and without DCD. Dissertatie, RijksuniversiteitGroningen.

Visser, J., Geuze, R.H. en Kalverboer, A.F.K. (1998). The rela-tionship between physical growth, movement experience and

motor skills in adolescence: differences between children withDCD and controls. Human Movement Science, 17, 573-608.

Volman, M.J.M. en Geuze, R.H. (1998). Relative phase stability ofbimanual and visuomanual rhythmic coordination patterns inchildren with a developmental coordination disorder. HumanMovement Science, 17, 541-572.

Von Hofsten, C. en Rosblad, B. (1988). The integration of sensoryinformation in the development of precise manual pointing.Neuropsychologica, 26, 805-821.

44 Neuropraxis (maart 1999) 3:38–44

13