Freinetonderwijs

24
Freinetonderwijs

description

Kijk op Célestin Freinet zijn leven, basisprincipes, invarianten en technieken.

Transcript of Freinetonderwijs

Freinetonderwijs

  2  

Indeling

1. Célestin Freinet p. 3

2. Basisprincipes p. 7

3. Invarianten p.12

4. Freinettechnieken p.16

5. Krantenknipsel uit ‘De Morgen’ 29 maart 2012

p.24

  3  

Célestin Freinet

Célestin Freinet werd in 1896 als vijfde van acht kinderen geboren in een boerengezin in het Zuidfranse dorpje Gars (Alpes Maritimes), gelegen aan de oever van het riviertje de Esteron. De schitterende natuur, de dagelijkse omgang met boeren, herders en een enkele handwerksman waren van kindsbeen af een voedingsbodem voor zijn latere pedagogische denken. Célestin leefde mee met het ritme van de seizoenen en leerde reeds vroeg verantwoordelijkheid dragen voor een aantal taken op de boerderij. Nadat hij de lagere school en de middelbare school bezocht had, werd hij in 1913 student aan een Ecole Normale (PABO) in Nice. In 1915 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Een jaar later liep hij een schotwond in zijn longen op waardoor hij vier

jaar lang als volledig oorlogsinvalide in allerlei sanatoria en militaire lazaretten verbleef. Wie kwam hij daar bijna uitsluitend tegen... de kleine man.

Hij ervoer dat de oorlog in het belang was van het kapitalisme. Deze ervaring werd mede bepalend voor zijn latere strijdbaarheid. De tijd in ziekenhuizen en sanatoria gaf hem de gelegenheid om veel te lezen. Hij nam heel veel filosofische, pedagogische en politieke literatuur door. Hij was zover opgeknapt dat hij per I januari 1920 in het dorpje Barsur-Loup (Z.Franse Alpen) een aanstelling kreeg als leraar aan de lagere school. Hij kwam daar terecht in een tweeklassig schooltje. Zijn leerlingen waren kinderen van pachters. Hij werd geconfronteerd met een overvolle klas, leerlingen die voor het 'schoolse' leerwerk nauwelijks gemotiveerd waren en een enorm gebrek aan leermiddelen. Bovendien had hij nog veel last van zijn longen, waardoor hij behoefte had aan frisse lucht en niet erg lang luid kon praten. Hij ging met zijn groep op bezoek bij de werkplaatsjes in en rond het dorp. Tijdens het wandelen vroegen de leerlingen van alles over wat ze om zich heen zagen. Terug in het lokaal was er weer het gebrek aan motivatie. Dit wandelen en praten over de dingen die ze tegen kwamen, noemde hij 'école buissonniere', wat kan worden vertaald met 'spijbelschool'. De ouders waren aanvankelijk verbaasd en ongerust, omdat ze dachten dat de leraar alleen maar wat rondwandelde met hun kinderen.

Al doende ontwikkelde Freinet technieken om deze ervaringen te systematiseren en richting te geven. Zo schreef hij eerst jarenlang zelf verslagen van die wandelingen. Na een jaar of drie schreef hij ze ook op het bord om ze met de groep te bespreken. De leerlingen mochten vervolgens hun ervaringen vastleggen in teksten, deden tijdens de wandelingen onderzoek, maakten albums met verslagen en tekeningen. De kinderen raakten steeds gemotiveerder. Op deze manier uitgaan van de activiteiten van kinderen, betekende dat de start van het werk minder lag bij de methode of het leerplan. Leren werd nu mede een verantwoordelijkheid van het kind. Voor Freinet werd het steeds duidelijker dat de school geen geïsoleerd eilandje in de maatschappij moest zijn.

  4  

Zijn vernieuwingsarbeid werd ondersteund door literatuurstudie. Zo kwam hij in contact met de “Nieuwe Schoolbeweging” die alle grote pedagogen en filosofen uit die tijd groepeerde : Decroly (België), Montessori, Pestalozzi (Italië), Claparède, Piaget, Ferrierz (Zwitserland), Makarenko, Vygotsky (toenmalige USSR), Steiner (Duitsland), Ferrer (Spanje), Rousseau (Frankrijk), Skinner, Washburne, Dewey (USA)... Hij leest ook werken van Marx, Engels en Lenin.

Als dorpsonderwijzer hielp Freinet de bewoners met o.a. het invullen van moeilijke formulieren en daardoor kwamen ze met elkaar aan de praat. Hij praatte mee over de prijzen, de manier waarop je het goedkoopst kon inkopen enzovoort. Daarmee werd hen duidelijk hoe de dingen door anderen geregeld werden. Freinet hoopte hen minder afhankelijk te maken van de landeigenaren. De school moest leerlingen bewust maken van hun (toekomstige) plaats in de maatschappij. Op zijn jarenlange speurtocht naar verbeteringen kwam Freinet in 1923 een drukpersje tegen, dat hij in zijn groep zette. De geschreven ervaringen van de leerlingen, die tot dan toe binnen de klas bleven, konden zo bewaard en verspreid worden. De teksten van de leerlingen boden volop gelegenheid voor lees- en taalonderwijs.

Dit werken met de drukpers versterkte zijn gedachte dat de leermethoden de school uit moesten. De waarden en normen uit deze schoolboeken hadden grote invloed op de kinderen. Deze waarden en normen strookten lang niet altijd met datgene wat in hun eigen bergdorp aan de orde was. Het contrast tussen hun eigen teksten en de methoden was tekenend. De inhoud van de methoden stond daarbij veelal haaks op ervaringen die de kinderen zelf opdeden. De manier waarop de auteur de informatie ordende, was in strijd met de wijze waarop je in alledaagse situaties kennis verwierf. Als deze kennis op een eigen manier werd geordend, werden eigen waarden en normen mede betrokken bij het verwerken ervan. Door de grotere betrokkenheid voelden leerlingen zich meer verantwoordelijk voor hun eigen leerproces.

Over zijn eerste eenvoudige drukperservaringen schreef Freinet een artikeltje in het vakblad ‘l'Ecole émancipée’. De reacties op dat artikel waren het begin van briefwisselingen met collega's. Ervaringen uit hun klassenpraktijk werden vermenigvuldigd en uitgewisseld. Dit werd de basis voor de latere Freinetbeweging. In 1925 verspreidde Freinet een artikel met de titel: ‘Plus de manuels scolaires’ (Geen methodeboekjes, geen lesjes). In 1927 schreef hij: ‘L'Imprimerie à l'Ecole’. Er kwamen circulaires voor collega's die meer wilden weten en er werd een kindertijdschrift opgericht: ‘La Gerbe’. Door contacten tussen collega's begonnen ook leerlingen uit de groepen te corresponderen. Leerlingen wisselden zo hun ervaringen uit en verbreedden hun kennis op allerlei vakgebieden.

De correspondentie nam uitbreiding tot alle delen van Frankrijk. Van overal stroomden brieven binnen. Ook uit België, Zwitserland, Spanje, enz...Céléstin ging naar congressen en bezocht scholen in het buitenland : Duitsland, USSR, USA. In 1926 huwde Célestin met Elise : een kunstzinnige, creatieve vrouw die hem tijdens zijn hele leven bleef terzijde staan in zijn streven naar een ander en beter onderwijs. Haar ideeën en werkwijzen betreffende de creatieve ontwikkeling van kinderen hadden een grote invloed. Zij is degene die de creatieve

  5  

expressieaspecten van de pedagogie uitwerkte. Zij kregen een dochtertje : Bal, die de hoofdpersoon was in vele publikaties van Freinet.

In 1927 organiseerden Célestin en Elise Freinet een congres in Tours. Daar kwamen de corresponderende leerkrachten voor het eerst op een congres bij elkaar. Er waren 41 deelnemers. Ze konden er kennismaken met de druktechniek, met Freinets boek L'Imprimerie à l'Ecole en met de kinderkrant. Het jaar daarop, in 1928, verhuisde Freinet met zijn vrouw Elise naar Saint-Paul. Beiden konden hier op een school in een arbeiderswijk aan de slag. Met de ouders ging Freinet op dezelfde manier om als in Bar-sur-Loup, wat ertoe leidde dat ook deze ouders erachter kwamen welke rechten en mogelijkheden ze hadden. Dit optreden viel in het dorp niet in goede aarde. Bovendien waagde Freinet het om van de burgemeester te eisen dat de vloer en het sanitair in de school gerepareerd zouden worden.

In 1932 vond er een groot congres van pedagogen plaats in Nice met als onderwerp: 'Opvoeding in relatie met de sociale ontwikkeling'. Vele buitenlandse deelnemers maakten van de gelegenheid gebruik om Freinets school te bezoeken. Het was voor Freinet een goede kans om de congresgangers te laten zien, waar nu precies de problemen van een leerkracht op een volksschool zaten. Ze troffen elkaar in de zaal van de plaatselijke herberg. Onder hen was ook een aantal Russen. Nieuwsgierige bewoners kwamen meeluisteren naar de redevoeringen en discussies van de buitenlandse pedagogen. De Rus Roubakin hield een rede over de pedagogiek van de Russische revolutie en het schoolsysteem in het nieuwe Rusland. Voor de gegoede burgerij werd dit de stok om mee te slaan: ze vespreidden het gerucht dat Freinet voor de communisten spioneerde. Er vormden zich twee partijen in het plaatsje: één voor en één tegen Freinet. Er ontstond een ware schoolstrijd. Felste tegenstander van Freinet was de burgemeester, die diverse keren aanmerkingen had gekregen van het ministerie van Volksgezondheid en het ministerie van Onderwijs over de slechte kwaliteit van zijn schoolgebouw. Freinet had zijn zorg voor het gebouw eerst aan de burgemeester proberen duidelijk te maken. Toen deze daar geen gehoor aan wilde geven bracht hij het onder de aandacht van de autoriteiten. De strijd breidde zich langzaam uit tot een ware schoolstrijd met veel geweld. Dit haalde de landelijke pers. Door heel Frankrijk werden circulaires verstuurd en er werd een actiecomité voor Freinet opgericht. Ondanks alle steun werd hij in 1933 op bevel van de prefect ontslagen in het belang van het openbaar onderwijs. Op landelijk niveau werd het onderzoek naar de beweging voortgezet en er ontstonden ook rellen rond andere freinetleerkrachten. De meeste onderwijsinspecteurs oordeelden overigens gunstig over het onderwijs dat ze in freinetgroepen tegenkwamen.

In 1934 bouwde Freinet bij Vence samen met zijn leerlingen een huis om tot school.

Onder die eerste leerlingen bevonden zich twee uit Duitsland verdreven kinderen van joodse ouders.

  6  

Freinet was ook actief bij de bestrijding van het opkomend fascisme. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd hij gearresteerd en in een gevangenenkamp geplaatst. Zijn linkse maatschappelijke opvattingen en zijn strijd tegen het fascisme maakten hem tot iemand wiens mond moest worden gesnoerd.

In 1941 kwam hij vrij. Freinet nam de leiding op zich van de plaatselijke verzetsbeweging. Direct na de bevrijding in 1945 steeg het aantal aanhangers van zijn ideeën sterk. Elise en Célestin keren terug naar Vence en vanaf 1946 wordt zijn school wettelijk erkend. Langzamerhand worden zijn technieken aanbevolen voor alle Franse lagere scholen. Célestin overlijdt in 1966.

Tussen 1946 en 1950 schreef Freinet een aantal boeken. In 1948 richtte hij het Institut Coöpératif de l'Ecole Moderne (ICEM) op. Alle activiteiten voor de verspreiding van zijn ideeën werden door deze organisatie gebundeld. Freinet vervolgde tussen 1950 en 1960 zijn auteurswerk.

In 1957 verleende de staat zelfs subsidies aan de scholen die het pedagogisch project wilden toepassen. Hij organiseerde congressen waarbij nationaal en internationaal de freinetideeën werden uitgewisseld. Op het internationale congres in Nantes (1957) werd een contactorganisatie voor de diverse Freinetgroepen in allerlei landen opgericht. Deze kreeg de naam: FIMEM (Féderation Internationale des Mouvements de l'Ecole Moderne) en Cannes werd de standplaats. Freinetleerkrachten spraken met opzet liever over de Ecole Moderne dan over de Ecole Nouvelle. Een nieuwe school suggereert dat het oude dient te verdwijnen. Modern geeft aan dat het onderwijs voortdurend kritisch bij de tijd moet blijven. Het moet voortdurend in beweging zijn om zelf mede de nieuwe tijd te kunnen maken. In 1965 nam Freinet voor het

laatst zelf deel aan een van de congressen van de beweging. Op 8 oktober 1966 overleed hij en werd in zijn geboortedorp Gars begraven. Terug in zijn natuur... Na zijn dood bleef het aantal leden van de Freinetbeweging stijgen.

                                 

  7  

De didactische principes van Freinet

De pedagogie van Freinet is ontstaan in de praktijk en is begrijpelijk voor de practicus in dezelfde situatie.

De belevingswereld van het kind

Een grondige kennis van de leefsituatie van de kinderen en een goede vertrouwensrelatie tussen de kinderen en de volwassene, maar ook tussen de kinderen onderling zijn de eerste vereisten om goed te kunnen werken. Dit betekent observeren: echt kijken en echt luisteren om te achterhalen wat de kinderen interesseert en waar ze mee bezig zijn. Activiteiten organiseren die het leven in de klas brengen zoals Freinet zijn Technique de Vie binnengebracht heeft in zijn praktijk.

Het Natuurlijk leren

Het kind leert van nature. De drang en de wil tot leren is aanwezig. De school moet de leef- en ervaringswereld, de gewoonten, gedragingen van de kinderen leren kennen en daarvan vertrekken. Ze moet steeds weer op zoek gaan naar nieuwe elementen in het leven van de kinderen zelf. Steeds opnieuw achterhalen waarvoor het kind als individu en in groep belangstelling heeft. De school past zich aan aan het kind en niet andersom!

Intrinsieke motivatie

Bij alle kinderen de wil tot leren verhogen! Hen motiveren om op onderzoek te gaan en vanuit eigen interesse, kennis op te bouwen. Zich vragen stellen over en op zoek gaan naar antwoorden. De kennis die ze op die manier opdoen en de vaardigheden die zij zich op deze wijze eigen maken blijven heel lang bij en geven zij door op een manier die hen eigen is, zonder zich op geen enkele manier bedreigd te voelen.

Tastenderwijs experimenteren

De school moet manieren zoeken om tegemoet te komen aan de gezonde exploratiedrang van de kinderen. Er samen op uit trekken, gezamenlijk onderzoeken, experimenteren, samen bestuderen, opzoeken, structuren, rubriceren enz nemen in het dagelijks gebeuren een centrale plaats in.

  8  

Het echte leren

Er samen over spreken en discussiëren, is heel essentieel. Het in groep bespreken van wat kinderen alleen of in kleine groep vinden vormt de kern van de ontwikkeling. Wat kinderen in groep bespreken maken ze zich eigen en dat is echt leren. De volwassenen en de groep brengen op deze wijze het geheel op een hoger niveau.

Zinvol werken

Hetgeen de kinderen beleven, onderzoeken, bestuderen, leren en de manier waarop ze dit doen moet voor hen betekenisvol zijn, het moet onmiddellijk bruikbaar zijn in hun dagelijks leven en hen telkens een stapje vooruit helpen. Extra training is voor kinderen, aanvaardbaarder als ze het noodzakelijke ervan inzien en als het bijdraagt tot een beter functioneren.

Freinet laat kinderen ervaren dat er samenhang is tussen leven, leren en werken, tussen de dingen die ze doen op school, tussen de dingen die hen omringen, niet door alles in vakjes op te splitsen, maar door vakoverschrijdend te werken.

Sociaal engagement

De school is geen eiland maar staat midden in het sociale milieu en maakt daarvan deel uit, er is een wisselwerking tussen school en maatschappij. De school houdt sterk rekening met het gezinsleven, met de leefgemeenschap in de straat, het dorp, de stad, de maatschappij

de wereld. Freinet bedenkt manieren en technieken om het sociaal bewustzijn van de kinderen te ontwikkelen en kinderen te leren zich in te zetten voor elkaar voor het maatschappelijk welzijn en mee te bouwen aan een rechtvaardiger wereld. Vandaar het belang van het leren in groep.

Democratisch onderwijs

Opvoeding tot actieve deelnemers aan een democratische maatschappij wordt op schoolniveau voorbereid door een sfeer te scheppen binnen de klas waarin elk individu de kans krijgt om voor zijn eigen mening uit te komen zonder zich te schamen. Men wordt aanvaard zoals men is.

Coöperatieve groep

De groep neemt een centrale plaats in in het dagelijks schoolgebeuren. Daar leren de kinderen respectvol met elkaar om te gaan, samen te werken en verantwoordelijkheid te dragen. Ze bedenken zelf verschillende samenwerkingsvormen, stellen samen een werkplan op, helpen elkaar met het uitvoeren van taken. Zoeken samen oplossingen voor problemen die zich voordoen op individueel, klas, school en buitenschools niveau.

  9  

Emancipatorisch onderwijs = gelijkgerechtigheid = bevrijden van beperkingen (intellectuele, morele, sociale,...) In de coöperatieve groep beslissen de kinderen mee in de organisatie van het klas- en het schoolgebeuren. De betrokkenheid van elk kind is daarbij een voorwaarde. Leren opkomen voor hun eigen zaak zonder arrogant te zijn en leren omgaan met positieve kritiek, zijn punten waarmee heel wat volwassenen het nog moeilijk hebben. Kinderen weerbaar maken, bewust maken van hun eigen kunnen en zijn., een eigen visie ontwikkelen over de hen omringende dingen zijn belangrijk werkpunten. Het is voor jonge mensen niet altijd gemakkelijk om te gaan met alle invloeden van een steeds sneller evoluerende maatschappij.

Omgaan met diversiteit en multiculturaliteit

Door de heterogene groepssamenstelling leren de kinderen om te gaan met verschillen.in leeftijd, mogelijkheden, sociaal-culturele achtergrond, persoonlijkheid en interesses. De oudere kinderen leren zorg te dragen en verantwoordelijk te zijn voor de jongeren en de jongeren leren hulp te accepteren.

Onze scholen en onze maatschappij worden steeds multicultureler. Het is de taak van de school om oog te hebben voor deze verschillen en een nultolerantie te hanteren tegenover elke vorm van discriminatie. De verschillen tussen de kinderen maken het leermilieu des te rijker en dit moet merkbaar zijn aan de inrichting van de klas. In de klas moeten materiële zaken terug te vinden zijn die verwijzen naar het thuismilieu of –land van herkomst van alle kinderen.

Individuele ontplooiing

In de coöperatieve groep moet elk kind het gevoel krijgen dat het als individu en als lid van de groep belangrijk is opdat het een positief zelfbeeld kan opbouwen. Het kind moet kunnen functioneren in een sfeer van veiligheid en vertrouwen. Het moet weten dat het fouten kan en mag maken. en dat dit aanleiding is tot interessantere leersituaties. De school moet een juiste weg vinden voor elk kind opdat elk kind steeds de nodige

vooruitgang kan boeken. Ze zal contact opnemen en samenwerken met buitenschoolse instanties en de ouders indien dit noodzakelijk is.

Ruimte voor zelfinitiatief

Autonomie, beslissingsbevoegdheid, zelfwerkzaamheid, en daarmee verbonden verantwoordelijkheid opnemen voor het eigen leerproces en groep. Vrijheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen zijn met elkaar verbonden. We moeten de kinderen nu leren bewust te kiezen opdat ze dit later op een verantwoorde manier, zelfstandig zouden kunnen doen.

(Wat vind ik belangrijk, wat vinden de anderen belangrijk, wat is in deze situatie belangrijk, wat is in deze situatie hoofdzaak en wat is bijzaak?) Aandacht voor de totale persoonlijkheid De ontplooiing van het kind in zijn totaliteit is eveneens één van de belangrijke streefdoelen. Niet alleen de intellectuele ontwikkeling maar ook de ontwikkeling van het natuurbewustzijn, de socio-emotionele, de intra-

  10  

persoonlijke, expressief-creatieve en bewegingsontwikkeling opdat het kind zou kunnen opgroeien tot een psychisch goed functionerend mens. Het kind moet de kans krijgen om op te groeien tot een volwassene die in staat is tot volwaardig communiceren, die beschikt over een positief zelfbeeld, kan omgaan met emoties, kritisch en zelfstandig kan denken, zelfstandig beslissingen kan nemen, zelfstandig leert leren, sociaal leren, kan omgaan met voortdurende veranderingen in een multiculturele maatschappij.

Vrije expressie

Kinderen moeten op eigen wijze hun gedachten en hun gevoelens kunnen uiten via allerlei kanalen. Ze moeten persoonlijke ervaringen en indrukken kunnen veruitwendigen. In al zijn vormen. Ze zijn afwisselend dichter, schrijver, danser schilder, acteur, componist, zanger, beeldhouwer, presentator, regisseur, psycholoog, opvoeder, ambachtsman, wetenschapper,...

Optimisme

Freinet heeft een oprecht geloof in de mogelijkheden van elk kind. Een kind helpen in zijn ontwikkeling is in de eerste plaats het aanvaarden zoals het is. Het succes dat kinderen boeken bij het uitvoeren van een taak en de manier waarop de groep en de leerkracht daarop reageren spelen een belangrijke rol bij het opbouwen van zelfvertrouwen en het ontwikkelen van een positief zelfbeeld. Elke leerkracht moet zich bewust zijn van de enorme stimulans die uitgaat van de positieve bekrachtiging. Dit betekent echter niet: het kind overladen met overdreven complimenten. Een kleine schouderklop of knipoog op het juiste tijdstip kunnen wonderen verrichten.

Afwisselende individuele en collectieve momenten

Een goed organisatie verdeling van momenten waarbij het kinderen kunnen werken aan zelfgeplande taken en momenten waar ze hun opdracht als lid van de groep vervullen zorgen voor rust en evenwicht.

Orde en discipline

Freinet heeft zich altijd verzet tegen de pedagogische laksheid, het laat maar gebeuren en alles wat kinderen inbrengen is goed. Orde en discipline moeten van binnenuit komen, moeten een gevolg zijn van een cultuur binnen de klas en van de werkorganisatie. Hiervoor zijn ook rituelen vereist die de dag structureren en vorm geven. Hierin neemt de planning een vooraanstaande plaats in.

Even belangrijk is de klasinrichting die in de loop van het jaar vaak verandert naarmate

hoeken frequent gebruikt worden of juist niet. De inrichting moet functioneel zijn, rekening houden met de groep kinderen en met de ruimtelijke mogelijkheden op dat moment. Om een degelijke werking mogelijk te maken zullen een aantal hoeken moeten worden ingericht.

  11  

De Moderne school

De school moet rekening houden met maatschappelijke evoluties, nieuwe inzichten op pedagogisch, psychologisch, sociaal, politiek, economisch....vlak. De wereld, de mensen en de ons omringende dingen zijn toegankelijk voor groei en verandering. Niets is vanzelfsprekend. De ideeën van vandaag zijn niet noodzakelijk de ideeën van gisteren of van morgen.

De kinderen moeten steeds weer betrokken worden in dit evolutieproces

Freinetbeweging

Leerkrachten hebben nood aan begeleiding en aan kritische reflectie op teamniveau en op schooloverstijgend niveau. Dat is de grond geweest voor de ontwikkeling van een freinetbeweging die internationaal georganiseerd werd en waarbinnen duizenden leerkrachten elkaar ontmoetten. Eerlijke zelfreflectie ontdaan van elke zelfgenoegzaamheid en samen zoeken naar constructieve oplossingen zijn hoofdpunten tijdens de samenkomsten.

Ouderparticipatie

Centraal bij de freinetbenadering is dat er alles aan gedaan wordt opdat thuis en school in de beleving van elk kind geen twee gescheiden werelden zouden vormen. Het is des te belangrijker naarmate het thuismilieu verschilt van het schoolmilieu. Ouders moeten uitgenodigd worden om deel te hebben aan het werken op school, ze moeten grondig geïnformeerde worden over de werkwijze en de resultaten van hun kinderen. Ook al heeft de school de indruk dat er een aantal fundamentele tekorten zijn aan de thuisopvoeding van een kind, elke actie hier rond zal met de grootste omzichtigheid moeten gebeuren en wel zo dat het kind zelf op geen enkel moment het gevoel heeft dat men met een beschuldigende blik of op denigrerende wijze naar zijn thuismilieu wordt gekeken. Uitsluiting van ouders is de basis voor een gebrekkig zelfbeeld van het kind en heeft een beperkt pedagogisch rendement tot gevolg.

Freinettechnieken

Elise Freinet schrijft in haar boek “La naissance d’une pedagogie” het volgende “Al onze technieken zijn gericht op het zoeken en vinden van functionele elementen die het individu helpen vooruit te komen, op te klimmen en zich te perfectioneren....Als energie en inspanning niet leiden tot het gewenste resultaat dan is men niet goed bezig...”

Célestin Freinet schrijft: “... niet de kinderen schieten te kort maar het onderwijs. Kinderen en volwassenen moeten greep krijgen op gebeurtenissen die zij het hoofd kunnen bieden en steeds, naargelang de noodzaak, uit hun beschikbare kennis, die elementen halen die zij nodig hebben voor het doel dat zij zich voor ogen stellen...”

  12  

   

De invarianten van Freinet

DE AARD VAN HET KIND

Kind en volwassene zijn gelijk van aard. Enerzijds is het kind onwetend, onervaren en organisch zwakker, anderzijds beschikt het over een enorme levenskracht, maar leeft precies volgens dezelfde beginselen als de volwassene. Tussen beiden is geen verschil in natuur, alleen een verschil in graad.

Groter zijn betekent niet noodzakelijk superieur zijn. Leef tussen je leerlingen. Zo kom je direct tot open opvoeding en sta je direct op gelijk niveau met de kinderen. Je ziet ze niet meer met de ogen van een pedagoog of van een baas, maar zoals een gewoon mens kinderen ziet.

Het gedrag van een kind op school toont de functie van zijn gestel, van zijn fysiologische en organische toestand. Vergeet niet dat ook jij maar half werk levert als je hoofd- of kiespijn hebt, als je maag slecht verteert of als je hongerig bent.

Span je in om de psychologische, psychische of sociale oorzaken van zijn gedrag te achterhalen.

DE REACTIES VAN HET KIND

4. Autoritaire bevelen wekken weerstand op. Niemand werkt graag op bevel. Die weerstand is een fysiologische en psychologische reflex. Probeer eerder te verleiden dan te dwingen.

5. Niemand staat graag in het gelid. De gevaarlijke verplichtingen zijn die welke de kinderen als zinloos aanvoelen. Bij werk of spel in groep, ook in de sport, wordt de vaste opstelling als noodzakelijk aangevoeld en schept ze geen problemen.

6. Niemand houdt ervan gedwongen te worden. Niet het werk, maar het bevel wekt weerstand op. Men verleert het werken, de angst groeit, er ontstaat afkeer.

  13  

7. Zelfgekozen bezigheden geven meer voldoening. De ambachtsman verkiest zijn vrij georganiseerde bezigheid boven het opgelegde fabrieksritme, zelfs wanneer hij op die manier harder en langer moet werken.

8. Niemand werkt graag zonder te weten waartoe zijn inspanning dient.

9. We moeten het werk motiveren. Doen verlangen naar groei en kennis. Het kind schrijft met plezier een vrije tekst voor de klaskrant of een tekst voor zijn correspondent, of wanneer het drukt, schildert, wanneer het wetenschappelijke proefjes doet of een uiteenzetting voorbereidt.

10. Geen schools gedreun meer. Breng opdrachten naar voor waar we allemaal belangstelling voor kunnen hebben, waarvoor leerlingen en leerkrachten zich samen willen inzetten, ook buiten de officiële schooltijd, tijdens de pauze, zonder op de klok te letten.

10 bis. Ieder mens wil slagen. De mislukking remt en breekt het enthousiasme. Probeer je kinderen altijd te doen slagen. Pas de pedagogie toe die het de kinderen mogelijk maakt te slagen; laat ze taken en vrije teksten aanbieden waar ze met liefde aan gewerkt hebben, schilderijen en kleiwerkjes maken die meesterwerken zijn, uiteenzettingen geven die door het publiek met handgeklap worden beloond.

10 ter. Het werk, niet het spel, is de natuurlijke bezigheid van een kind. De freinetpedagogie is de pedagogie van de arbeid

OPVOEDENDE TECHNIEKEN

11. Het experimenteel zoeken is de normale, natuurlijke en universele weg tot verwerving. Uitleg leidt tot een oppervlakkige, formele kennisverwerving die nooit dieper in het leven of in de omgeving van het individu ingrijpt; het experimenteel zoeken is absoluut noodzakelijk.

12.Het geheugen heeft slechts waarde wanneer het experimenteel zoeken dient. Levend onderwijs is het geheugen slecht een technisch hulpmiddel.

13. Regels en wetten moeten het resultaat zijn van ervaring, waarneming en onderzoek. Het verwerven van kennis gebeurt door de praktijk.

14. Intelligentie is geen gave die alleen op eigen kracht teert. Intelligentie betekent: ontvankelijk zijn voor ervaringen.

15. De traditionele school cultiveert een abstracte vorm van intelligentie. Er bestaan nog andere vormen van intelligentie, verschillend naargelang het uitgangspunt van het experimenteel zoeken dat als basis genomen wordt: - de intelligentie van de handen, die voortvloeit uit de kwaliteiten waarmee men vat probeert te krijgen op de omgeving, om die om te vormen en te beheersen - de kunstintelligentie - de intelligentie van het gezond verstand - de speculatieve

  14  

intelligentie, het genie van wetenschappelijke vorsers en grootmeesters van handel en industrie - de politieke en sociale intelligentie.

16. Een kind luistert niet graag naar "ex cathedra"-lessen. Wanneer het kind van een eigen activiteit vertrekt, van een proefneming, een onderzoek, wat lectuur, dat het begint met gegevens uit de documentatiemappen te halen, en ze te ordenen, zal het vanzelf vragen stellen over punten die hem boeien of nieuwsgierig maken. Geef dan het antwoord op zijn vragen: je komt tot wat we noemen de "les a posteriori", een antwoord op een echte vraag, niet een verklaring zonder probleem.

17. Van levend, functioneel werk wordt een kind niet moe. Wanneer een kind bezig is met een stuk werk dat aan zijn behoefte beantwoordt, wordt het niet moe

18. Niemand - kind noch volwassene - houdt van controle en sancties, die steeds kwetsen. Een moeder straft haar kind niet omdat het een woord verkeerd uitspreekt of omdat het valt bij het leren lopen. Ze weet vanzelf dat het kind van nature zijn best doet om te slagen. Het kind niet bestraffen, maar het helpen slagen, helpen het tekort in te halen, de moeilijkheid te overwinnen.

19. Cijfers en klasseringen zijn fout. In de praktijk beperkt men zich tot wat meetbaar is. Een oefening, een som, een vraagstuk, een overhoring kan je betrekkelijk gemakkelijk beoordelen. Maar het begrijpen, de functie van de intelligentie, de creativiteit, het wetenschappelijke, de vindingrijkheid, de zin voor het artistieke, het historische, kan je niet afmeten en -wegen.

20. Praat zo weinig mogelijk. Stromen uitleg dienen tot niets. Hoe minder we praten, hoe meer we doen. Wie heel aandachtig werkt, praat niet. We vormen onszelf niet door de uitleg en de bewijsvoeringen van anderen, maar door de eigen actie en door zelf te experimenteren.

21. Kinderen houden niet van kuddewerk. Ze verkiezen individueel werk, of groepswerk. Dit is een veroordeling van de traditionele schoolse praktijken, waarbij alle kinderen op hetzelfde ogenblik met hetzelfde bezig zijn. Of je ze nu per leeftijd of per afdeling samenzet, nooit zullen ze dezelfde behoeften of dezelfde aanleg hebben. In een groep werken of coöperatief werken, betekent niet noodzakelijk dat ieder lid van de groep hetzelfde werk doet. Het individu moet integendeel zoveel mogelijk zijn persoonlijkheid bewaren en ontwikkelen, maar die ten dienste stellen van de gemeenschap.

22. Orde en discipline zijn noodzakelijk in de klas. Een klas die op hetzelfde moment met verschillend werk bezig is, heeft veel meer behoefte aan orde en gezag. De kinderen zullen zichzelf aan discipline onderwerpen omdat ze WILLEN werken en vooruitkomen volgens een regeling die aangepast is aan hun aard en aan hun werk.

23. Straffen zijn altijd fout. Er is altijd vernedering, zelfs als het kind die vernedering verbergt achter trots of pocherij. Het is noodzakelijk de kinderen bij het werk van de klas te betrekken, hun interessen een kans te geven, hun scheppende behoeften te ontwikkelen en sancties overbodig te maken.

  15  

24. Het nieuwe schoolleven veronderstelt een schoolcoöperatie. De muurkrant en de wekelijkse klasraad (een algemene vergadering) zijn de basistechnieken van een dergelijke samenwerking. De leerkracht moet zich integreren in de samenwerking,

25. Overbevolkte klassen zijn altijd pedagogisch fout. Wel van belang daarentegen is de vorming in het kind van de mens van morgen. De nodige kwaliteiten hiervoor kan men niet verwerven of ontwikkelen in een anonieme groep. Ze kunnen zich slechts ontwikkelen wanneer er werkelijk gelegenheid is tot werken, tot individueel en sociaal optreden.

26. Grote schoolcomplexen leiden tot het anoniem naast elkaar leven van leerkrachten en leerlingen. Belangrijk zijn kleine scholen waar de mensen elkaar kunnen leren kennen, waar de leerkrachten als vrienden met elkaar praten en de kinderen volgen in hun ontwikkeling.

27. De democratie van morgen wordt voorbereid door de democratie op school. Zo kan de Moderne School door haar democratisch karakter en dus door haar voorbeeld, haar optreden en haar invloed de kinderen op de echte democratie voorbereiden.

28. Men kan slechts opvoeden in waardigheid. Dat de leerkrachten de leerlingen respecteren en de leerlingen eerbied hebben voor hun leerkrachten

29. De pedagogische vernieuwing is een element van de maatschappijvernieuwing. De reactie ertegen is evenzeer een element van sociale en politieke reactie en is niet te vermijden.

30. Om vooruit te komen, moet men geloven in het leven, in een toekomst voor iedereen Hoe jonger, hoe “nieuwer” het individu, hoe groter zijn behoefte om vooruit te komen.

                             

  16  

Freinettechnieken

Deze tekst is een uittreksel uit het BT2 n° 193 van de "Publications de l'Ecole Moderne Française", uitgegeven in 1987 en getiteld "Célestin Freinet et l’Ecole moderne". Deze tekst beschrijft niet alleen Freinettechnieken maar ook de klascontext waarin ze plaatsvinden.

Dit is echter geen geactualiseerde tekst en houdt uiteraard geen rekening met nieuwe technieken zoals informatica noch met andere technieken die hun dominerende rol verloren zijn zoals druktechnieken. In l'Ecole Moderne Française somt Freinet 28 technieken (in een welbepaalde volgorde - die hij raadzaam acht) welke een klas kan omvormen volgens werkopvoeding. Hij start met de afschaffing van de trede, de oprichting van een coöperatieve en de invoering van de vrije tekst. Vervolgens vermeldt hij "de schooltuin" die eigenlijk geen specifieke techniek is en ook niet te verwezenlijken is buiten de plattelandsscholen. Hij zag daarin een bron van diverse motivatie (observatie, rekenen), te weinig gebruikt door de school. Hij vermeldt evenwel geen latere technieken (levend rekenen, uitwisselingsprojecten (-reizen), opnames en uiteraard informatica. In deze presentatie tonen wij een andere rangschikking die zal helpen het geheel te begrijpen. Vanzelfsprekend staan de technieken niet geïsoleerd van elkaar maar is er interactie.Vrije expressie Zij hebben als gezamenlijke eigenschap geen voorrang te geven aan de technische vaardigheden (taalkunde, notenleer, perspectief, enz.) maar deze slechts aan bod te laten komen nadat de kinderen door hun expressie de nood voelen deze te beheersen.

1. Vrij tekenen

Dit wordt uitgevoerd vanaf de jongste leeftijd met diverse materialen op diverse ondergronden (potloden, stiften; schilderen op papier,stof, muur, enz.) maar ook naai-of borduurwerk, beeldhouwwerk...(boek van Elise Freinet: "L'Enfant Artiste - nadien tijdschrift "L'art enfantin"(later: "Créations")

2. Praatronde

Deze kan verschillende onderwerpen bevatten (elkeen vertelt aan de groep wat hij graag wil zeggen) of een gezamenlijk gekozen onderwerp. Niet alleen leert men zich te uiten, maar ook te luisteren naar elkaar en een uitwisseling te verkrijgen. Technieken waarvan we kunnen vaststellen dat vele volwassenen ze niet kennen.

3. Vrije tekst

Deze toepassing is wijd verspreid maar is soms ontspoord. Dit mag geen schooloefening zijn waar men genoegen neemt met het weglaten van het verplichte onderwerp (er werd zelfs gezien dat onderwerpen voorgesteld werden en dit dus herleid werd tot een traditioneel opstel). De kinderen moeten aangezet worden om vooral te schrijven over zaken die hen bevallen, realiteit of fictie in verschillende vormen (reportage, verhaal, sprookje, poëzie, essay, enz.).

  17  

Op regelmatige tijdstippen (Freinet wenste dit dagelijks) stellen kinderen hun teksten voor. De teksten in de groep brengen is belangrijk voor het socialiseren van de vrije expressie; men beperkt zich hier niet tot een persoonlijk dagboek welke andere beweegredenen heeft, noch tot het lezen van de teksten door de leerkracht die meestal de enige lezer is van opsteloefeningen. Een gezamenlijke keuze bepaalt welke teksten in de krant komen. De niet

gekozen teksten kunnen uitgewisseld worden met de correspondenten en/of in het net overgeschreven worden in de persoonlijke bundel van het kind. Deze bundel kan soms een geïllustreerd album vormen, handgeschreven of getypt.

4. Vorming muziek en geluid

Een grondige muziekcultuur begint met het leren kennen van de oneindige overvloed aan geluiden, vibraties en ritmes door het vervaardigen van eenvoudige instrumenten en de ontdekking dat men zich kan uitdrukken en communiceren met geluid alvorens notenleer te volgen. Veel muzikanten zijn er zich thans van bewust dat deze muzikale vorming elke technische studie van de muziek moet voorafgaan.

5. Lichaamsexpressie

Het doel is niet om toekomstige superatleten te vormen maar aan ieder een echte lichaamscultuur aan te bieden. Het is met het ontdekken en nadien de beheersing van alle mogelijkheden van het lichaam dat deze echte vorming moet starten: persoonlijke ontdekking, gezamenlijke beleving, doorgronding.

6. Drama –expressie

Soms wordt deze verward met het vorige. Deze techniek onderscheidt zich –zonder het tegenovergestelde te zijn- door verschillende elementen samen te brengen (spel, masker, pop, decor, muziek, enz.) en doordat deze inhoud heeft, zelfs wanneer geen gesproken taal gebruikt wordt. Het is belangrijk dat kinderen kunnen experimenteren met alle mogelijke varianten van het toneelspel.

7. Handwerk en techniek

Het is bepalend dat handwerk begint met het opzetten van een project –hoe oppervlakkig ook- met een ervaringskennis van de materialen hun eigenschappen en beperkingen. Dit gaat meer en meer verloren in een "kit"wereld waar slechts elementen moeten worden samengebracht die door anderen gemaakt werden. Enkel een vrije manuele expressie vormt de basis voor een echte technische ontwikkeling.

8. Audiovisuele creatie

De audiovisuele revolutie had de school grondig moeten hervormen. Dit is niet gebeurd. Nochtans vergroot de weigering om rekening te houden met de verschillende media de vervreemding van de school ten opzichte van de maatschappij. De echte oplossing ligt erin alle jongeren de mogelijkheid te bieden

  18  

nieuwe communicatietalen aan te leren. Creatief omgaan met fotografie, klankopnames, (teken)film, video is de enige mogelijkheid om het audiovisuele niet als consument te ervaren . Verschillende klassen hebben bewezen dat het mogelijk is op voorwaarde dat niet naar commerciële producties gestreefd wordt of dat er niet begonnen wordt met de ontleding van de audiovisuele regels.

9. Wiskunde en informatica

Door met creatie te starten houdt de nodige scholing op vormelijke regels te zijn; regels die veel ontmoedigde of geconditioneerde jongeren nooit zullen overstijgen. Men legt zo de basis van een andere manier van het zich eigen maken van de wiskunde- en informaticacultuur. In de jaren zestig heeft de school min of meer de wiskundige revolutie gemist en ze zal de informaticarevolutie mislopen als ze vasthoudt aan de passieve vorming van de regels van de computer.

Communicatietechnieken Natuurlijk heeft de vrij expressie slechts zin door middel van communicatie, maar in een wereld die streeft naar ontzuiling en concentratie van de communicatiemiddelen is het niet steeds gemakkelijk te communiceren met anderen. Wat waar is voor volwassenen is het nog meer voor kinderen, die geïsoleerd in hun steeds kleiner wordend en labiele familiale omgeving soms hun heil zoeken in bendevorming of drugs. De nood aan expressie verzwakt als deze niet gestimuleerd en ondersteund wordt door verschillende communicatiekanalen.

10. Correspondentie (interklas of -school)

Dit kan plaats vinden tussen twee of meer klassen. De kinderen wisselen niet enkel persoonlijke brieven uit, maar ook vrije teksten, tekeningen, werken (milieuanalyses, diverse opzoekingen), opnames,enz. Het betreft hier een ware symbiose (samenleving tot wederzijds voordeel) van klassen tussen dewelke gezamenlijke brieven (geschreven om te worden uitgehangen door de correspondenten) en pakketten in omloop zijn. Een regelmatige briefwisseling tussen de opvoeders vervolledigt deze uitwisselingsstroom welke een sterke motivatie voor expressie teweegbrengt en aanzet de kennis van de verschillende milieus te vergroten door vergelijking ("zij zeggen dat hun slager een huis aan huis ronde doet met een bestelwagen; wij moeten naar de winkel"..."zijn huis dateert van 1861, zes jaar geleden bestond onze wijk niet eens!").

11. Uitwisselingstrips (reizen)

Wanneer mogelijk bezoeken de klassen elkaar. Indien ze meerdere dagen blijven –wat een vruchtbaardere uitwisseling mogelijk maakt- kunnen de kinderen ondergebracht worden bij families of in gemeenschappelijke lokalen. Zo delen ze elk een tijdje hetzelfde leven, tonen hun milieu, hun werk- en speelplaatsen, stellen voor wat moeilijk haalbaar is op afstand: toneelspel, terreinobservatie. Later gaan de correspondenten op terugbezoek.

Zulke uitwisseling schept een intense motivatie voor de voorbereiding aan weerskanten (middelen, organisatie, keuze van de activiteiten, bezoeken, trajecten, enz.) en later voor de verwerking van de verschillende ontdekkingen. Vandaar de noodzaak om deze uitwisselingen niet te beperken tot de laatste

  19  

schooldagen zoals soms gevraagd wordt door de administratie die het belang van zulke trips (die zich niet tot oppervlakkig toerisme beperken) miskennen.

12. Schoolkrant

Deze krant laat toe het gesloten karakter van de klas te doorbreken naar verschillende richtingen: familie, vrienden van de school, klassen of scholen in binnen- of buitenland (men kan in Esperanto opstellen of laten vertalen in de taal van de toekomstige lezer). Als de schoolkrant het leven en de gedachten van de auteurs weerspiegelt zal deze bij velen grote interesse opwekken (Robert Rolland en Henri Barbusse waren trouwe lezers van de eerste kranten van Freinet). De gevarieerde inhoud (uit het leven gegrepen, reportages,

overpeinzingen, poëzie, rariteiten, fictie, lezersbrieven, nota’s van het klasleven) vergroot de interesse bij een gevarieerd lezerspubliek. Zonder de volwassen pers –die andere beweegredenen, middelen (en waarschijnlijk andere gebreken) heeft- te willen na-apen brengt de school(klas)krant een andere kijk op de media; de jongeren worden kritische gesprekspartners in plaats van geconditioneerde gewone verbruikers.

13. Compositie- en reproductietechnieken

Freinet koos voor het drukprocédé eerder dan voor andere bestaande technieken omdat deze verschillende belangrijke eigenschappen verenigt: - laat toe alle mogelijkheden van tekstcompositie en lay-out af te tasten - de werking is eenvoudig zodat zelfs de jongste kinderen het onder de knie krijgen (de volwassene verbetert de laatste proefdruk vóór het drukken om verspilling te voorkomen) - geeft aan de oplage een hoge kwaliteit, nog niet geëvenaard door andere modernere procédés- is vrij goedkoop : papier en inkt

Het drukken blijft een onvervangbaar pedagogisch instrument, vooral voor de jongsten. Freinet raadde ook de "limographe" aan, een kleine stencilkopieerder (enkele kader met gaas). Er bestaan verschillende illustratiemogelijkheden waaronder linogravure en seriegrafie. Om teksten te maken kan ook de typmachine of recenter de PC gebruikt worden, maar de drukkwaliteit blijft ondermaats. Sommige klassen corresponderen met telematica (fax-telex). (noot: we willen hier opnieuw vermelden dat deze tekst reeds enkele jaren oud is en geen rekening houdt met de snelle evolutie van de informatica en in het bijzonder haar efficiëntie en gebruiksgemak in de klas.

14. Radio-(uitzend)technieken

Geruime tijd vóór de bloei van de vrije radio’s namen Freinetonderwijzers initiatieven op lokaal vlak of werkten mee aan nationale radioprogramma’s. Er werden internationale radio- evenementen opgezet waaraan leerlingen van diverse continenten meewerkten. Van deze grote radioperiode bestaan nog twee reeksen cassettes van Radio France met opnames van freinetklassen in het programma "Chasseurs de son" (geluidsjagers) gemaakt door J. Thevenot. Verschillende klassen werken regelmatig mee aan programma’s van vrije radio’s. Voor de begeleiders worden op geregelde tijdstippen audiovisuele stages georganiseerd

  20  

door animators van het I.C.E.M. om de technieken van geluidsopname en montage aan te leren. (noot: we vermelden hierbij dat door de vooruitgang in de audiovisuele sector sindsdien verbluffende video’s gerealiseerd werden, vooral dankzij het op de markt komen van robuust, gebruiksvriendelijk en relatief goedkoop materieel).

15. Presentatietechnieken (voorstelling)

Ook in de klas moeten communicatiestructuren de uitwisseling versnellen. Om geen kostbare tijd te verliezen met systematische presentaties is het belangrijk snelle presentatietechnieken te gebruiken: afficheren, korte audiovisuele montage, enz. in dit vooruitzicht is de spreekbeurt noch een mondelinge overhoring, noch het brengen van een minithesis maar beknopt en snel communiceren; iets dat velen buiten het schoolmilieu doen om informatie uit te wisselen zonder tijd te verliezen.

Schriften, handgeschreven en geïllustreerd, veelal in accordeonvorm kunnen uitgehangen worden en doorbladerd, kunnen uitgewisseld worden en gearchiveerd.

Maquettes zijn eveneens praktisch ondersteunend voor communicatie, vooral wanneer kinderen problemen ondervinden wanneer enkel via taal uitwisseling plaats heeft. Technieken voor Milieu-Analyse Gewoonlijk dringt de externe realiteit de school slechts binnen onder de vorm van schoolse vakken (aardrijkskunde, geschiedenis, wetenschap). In de Freinetpedagogie komt die realiteit er doordat de kinderen zich uiten; het is een ervaren realiteit, met alle affectieve lading die dit inhoudt. Dit is onontbeerlijk maar vraagt daarbij een vervollediging door benadering uit verschillende invalshoeken en een objectieve analyse.

16. Aansporen tot vragen stellen: de vraagbus en de vondsten

Op school is het niet enkel de leraar die vragen mag stellen. Vandaar het bestaan van een "vraagbus" (Freinet raadt een agenda aan) om niets verloren te laten gaan. Het is niet noodzakelijk de volwassene die een antwoord geeft: hij kan helpen de antwoorden te vinden hetzij door experimenten, hetzij door bezoeken of nog door opzoekingswerk.

Meer nog, vanaf de jongste leeftijd verzamelen kinderen in hun zakken of boekentassen verschillende voorwerpen die hun interesse opwekt. In plaats van deze zaken te verbieden kan de opvoeder die dingen tentoonstellen aan anderen, ondertussen beschermend optreden voor gevaarlijke of duurzame zaken; efficiënter dan een verbod. Het is vooral ook de gelegenheid de spontane werking van de nieuwsgierigheid en het vergelijken door verzamelen te integreren in een ware cultuur. Deze uitstappen zijn middelen voor directe observatie, inzamelen van objecten voor studie in de klas, het bijwonen van volwassenen aan het werk en monumenten en kunstwerken te zien.

  21  

18. Zelfstandig onderzoeken

Sommige observaties en onderzoeken kunnen door één kind of een kleine groep gedaan worden, gesteund door een fiche met richtlijnen bedoeld om de directe hulp van de leerkracht te vervangen.

19. Planten- en dierenhoek

In deze hoek kan men dagelijks contact hebben met levende wezens, buiten het enge kader van huisdieren.

20. Wetenschappelijk onderzoek

Het is niet de bedoeling om een hoorcollege voor te bereiden, maar om langdurig proeven te doen, onderzoeksprotocols te ontwerpen, elementen daarvan te wijzigen om een hypothese te controleren, kortom, om zich langzaam een wetenschappelijke ontwikkeling eigen te maken.

21. Actualiteit en kritische analyse van de pers

De realiteit vertaalt zich ook in de actualiteit waar het gewicht van een evenement soms gekoppeld is aan de weerklank die het krijgt in de pers. Men moet dus leren de actualiteit te ontcijferen, de problemen kennen (waarom rellen in Soweto? – wat betekent een melkquota?) en observeren hoe eenzelfde informatie in verschillende persorganen behandeld wordt.

22. Ervaringsbenadering van de economie

Dit kan door kritische observatie van reclame, etiketten, door analyse van aankoopgedrag. Individualisatietechnieken

23. Geplande autocorrigerende hulpmiddelen

Om individueel werk mogelijk te maken, zijn er zeer geleidelijke oefeningen nodig om trapsgewijs de moeilijkheden te beheersen en indien mogelijk sommige stappen snel te bedwingen. Om de leerkracht niet te overbelasten met verbeterwerk (aangezien elk op zijn niveau werkt) is het noodzakelijk dat het kind zelf tot verbetering en controle van de resultaten komt; dit is autocorrectie.

De eerste geplande hulpmiddelen waren de autocorrigerende kaarten. In de jaren 60 interesseerde Freinet zich in het programmeren van een reeks autocorrigerende instructies op band dat de leerling kon afrollen in een doos. Later werd dit systeem aangepast onder de vorm van boekjes en schriften. Nu bieden computers soepele mogelijkheden die een opeenvolging van traditionele oninteressante oefeningen vermijden.

24. Documentatie en klassement

In plaats van geld te verspillen aan 30 of 40 identieke handboeken, raadt Freinet aan een "werkbibliotheek" samen te stellen. Hij noemt dit een "werkbibliotheek om

  22  

het verschil te maken met de in vele scholen bestaande "gewone", "vrijetijds"bibliotheek. Omdat in die tijd weinig werken uitgegeven werden die geschikt waren voor kinderen werd in 1932 de verzameling "Bibliothèque de Travail" (B.T.)(Werkbibliotheek) gemaakt. In verschillende reeksen werden bijna 2000 nummers uitgegeven.

In een documentatie hebben boeken hun plaats, maar eveneens persartikels, foto’s, folders die kunnen bewaard worden in hangmappen. Om iets terug te vinden in de stapels documentatie is er een klassementsysteem nodig. Men heeft dus het decimaal klassement van een bibliotheek aangepast aan de noden van het kind. Een alfabetische index helpt ook om een onderwerp terug te vinden in een werkbibliotheek.Technieken voor organisatie en gemeenschapsleven

25. Organisatie van de ateliers (werkplaats)

In een traditionele klas werken alle kinderen aan hetzelfde op hetzelfde moment. In de Freinetpedagogie zijn er vele gezamenlijke momenten, meestal vrij korte. De overige tijd hebben de kinderen aparte activiteiten. Om dit mogelijk te maken moet de klasinrichting verschillende hoeken voorzien voor verschillende activiteiten (drukken, onderzoek, knutselen, enz.). Door plaatsgebrek moet men soms een mobiele indeling maken (verplaatsen van tafels of kasten) en moet er een goede organisatie zijn voor de aanwezigheid van elk kind in een bepaalde hoek.

26. Planning

De vrijheid van keuze moet gewaarborgd zijn zonder evenwel een strikt kader op te leggen. Als iedereen op grote bladen wil schilderen, zullen er niet genoeg grote tafels en potten verf beschikbaar zijn. Maar men kan het zo organiseren dat iedereen aan beurt komt. Op lijsten kan geschreven worden hoeveel plaatsen in een hoek beschikbaar zijn en welke kinderen er werken. Zo kunnen ook de noodzakelijke opleidingen uitgehangen worden en kan met een kruisje aangeduid worden welk kind welke stof onder de knie heeft. Er is geen verplichting om alles te afficheren maar het is ontegensprekelijk een belangrijk element tot positieve stimulatie.

27. Individuele werkplannen

Een pegagogie die autonomie nastreeft laat kinderen niet aan hun lot over. Ze spoort ze aan en helpt hen om projecten te starten en tot een goed einde te brengen. Wekelijks of tweewekelijks kan elkeen bij benadering plannen welke projecten hij wil realiseren. Enerzijds kan daardoor de coördinatie van het werk gebeuren (als er bijvoorbeeld slechts één microscoop voorhanden is, zal die om beurt moeten gebruikt worden) en anderzijds wordt hier vooral een zeker engagement bewerkstelligd. Indien er een geldige reden is om een ander niet voorzien werk voorrang te geven, zal dit het probleem niet opheffen maar de planning zal het kind verhinderen van zonder doel rond te fladderen; het weet dat het rekenschap zal moeten geven. De jongsten beginnen met te noteren wat ze reeds gerealiseerd hebben en oefenen zich dan in het plannen.

  23  

28. Evaluatie – brevetten

Gewoonlijk dient de beoordeling en het puntenklassement vooral om te rangschikken, te schiften, te laten zittenblijven. Het is echter belangrijk dat de jongere zich bewust is van zijn eigen mogelijkheden en tekortkomingen om vooruitgang te boeken zonder verlamd te worden door faalangst. Vandaar het belang van zelfevaluatie en het vermogen om zich objectieven te stellen. Het brevettensysteem –geïnspireerd op het scoutisme- beoogt objectieve evaluatiecriteria te bieden en de proeven veelzijdig te maken. Bijvoorbeeld vereist een "brevet van de lengtes" dat men kan meten, maten kan herleiden en samentellen, een lengte vrij juist schatten zonder dat deze gemeten werd. Het betreft hier geen brevet dat betrekking heeft op het hele programma van de gemiddelde les. Om eerlijk te zijn, is van alle Freinettechnieken het brevet –in wedijver met de verplichting tot voorbereiding van examens en overgaan- deze die het minst ontwikkeld en uitgediept werd; deze techniek had beter verdiend. Deze brevetten, die meer dan 30 jaar geleden geschapen werden, hebben inderdaad als enkel voordeel de weg uit te stippelen, maar zijn in feite het enige alternatief voor verouderde traditionele examens.

29. Structuur van het gemeenschapsleven

Hoewel dit punt als laatste komt, is het zeker één van de meest doorslaggevende om van een feodaal vormingssysteem (een leerkracht die over alle beslist binnen de limieten van het overheidstoezicht) naar een democratisch systeem te komen. Een systeem waar alle verplichtingen –in het bijzonder van de externe realiteit- niet magisch verdwijnen, maar waar men samen oplossingen zoekt voor de problemen die zich aanbieden. Deze problemen kunnen verschillend van aard zijn: -uitwerking van gezamenlijke projecten vanuit individuele initiatieven en voorstellen -opstarten van het groepswerk (coördinatie maar ook het definiëren en verzamelen van de nodige middelen) -de goede werking van de groep (de leefregels bepalen en soms conflictoplossing). De coöperatieve raad is een instelling waar de volwassene aanwezig is zonder animator te zijn: het voorzitterschap wordt om beurt waargenomen door een kind; de volwassene is soms secretaris en om duidelijke beslissingen te kunnen noteren, verheldert hij wat uit de discussies voortkomt en wijst de groep op de keuzes waar ze voor staan. Zoals Freinet zei, is het niet noodzakelijk al deze technieken tegelijkertijd toe te passen maar om goed de logica die ze verenigt te begrijpen. De opvoedingswijze veranderen is het op gang brengen van een ontwikkeling die alles terug in vraag kan stellen.

Tekst geschreven door: Marleen Verrmassen

  24  

Artikel