Filippides november 2012
-
Upload
jan-evert-volders -
Category
Documents
-
view
214 -
download
1
description
Transcript of Filippides november 2012
De invloed van Maurits van Nassau en de klassieken
op de vroeg moderne oorlogsvoering
FILIPPIDES Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis
Jaargang 18 nummer 3 november 2012
En verder:
Moderne Tijd William Wilberforce en zijn strijd tegen de slavenhandel
-------------------------------- Nederlandse politiek De CPN en de overgang naar GroenLinks
Renaissance
Speciaal voor de Amerikaanse verkiezingen:
Wat ging er vooraf aan de val van Richard Nixon?
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 2
Inhoud Jaargang 18, nummer 3
Van de hoofdredacteur
4
Van de
vakgroepvoorzitter
5
Het geweer van schouder
veranderen
7
William Wilberforce en
de abolitionisten
11
Wat ging er vooraf aan de
val van Richard Nixon?
18
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 3
CPN: van rood naar groen
21
Column Tim van
Eenennaam:
Geschiedenis heeft
geen
bloedarmoede
26
De artistieke wereld van
de Renaissance
28
Logos, ethos en pathos in
de Nederlandse
politiek in de 20e
eeuw
32
Geletterde Renaissance
37
Colofon
40
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 4
Van de hoofdredacteur
Met de tijd meegaan
Door Ozan Karakoc
oor u ligt de nieuwe editie van Filippides. Sinds
vorig jaar wordt ons geliefde
geschiedenistijdschrift in kleur uitgebracht wat
natuurlijk vooruitstrevend is. Ja, ook wij gaan met de tijd
mee. Wederom hebben onze enthousiaste schrijvers een
leuke bijdrage geleverd aan deze editie. Dank hiervoor.
Het thema is Renaissance. Het gaat hier niet alleen
om de overgangsperiode tussen middeleeuwen en de
nieuwe tijd, maar ook om andere ‘wedergeboorten’ in
de geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan de opmars van
E-books en e-readers. Karl van der Linde, leraar
voortgezet onderwijs heeft hierover een leuk artikel
geschreven.
Verder heeft onze vaste schrijver Benjamin van den
Dobbelsteen een uitgebreid en boeiend artikel
geschreven over William Wilberforce, een abolitionist
die jarenlang streed tegen de slavenhandel.
Wederom trakteert Tim van Eenennaam ons op een
erg leuk geschreven verhaal over de verschuiving in de
overtuigingsmethodes van politici in Nederland in de
periode 1956-2002.
Onze nieuwe vakgroepvoorzitter Jacobien van Es
maakt haar debuut als schrijfster voor Filippides met een
leuk artikel dat zeker de moeite waard is om te lezen.
Overigens wil ik de voormalige vakgroepvoorzitter Joop
de Vries bedanken voor zijn jarenlange bijdrage aan de
Flip.
Tot slot wil ik iedereen bedanken voor zijn of haar
bijdrage en ik hoop dat we nog enthousiaste lezers
tegenkomen die voor de maarteditie een leuk artikel
willen schrijven. Heb je interesse? Laat het ons zo snel
mogelijk weten. Stuur een mail naar
[email protected] of naar [email protected].
Rest mij alleen nog u een goed geschiedenisjaar 2013 te
wensen.
V
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 5
Van de vakgroepvoorzitter
Modekleur
Door Jacobien van Es
nlangs reisde ik met de trein richting Zwolle
en bevond me in een vrij drukke coupe. Twee
dames van een jaar of vijfentwintig zaten
naast me op een tweezitbankje met tussen ons in een
gangpad. Bij gebrek aan oordopjes voor het beluisteren
van muziek, werd ik getuige van een geanimeerd
gesprek tussen de twee dames naast me. De één
complimenteerde de ander met haar kledingkeuze. De
ander- zoals vele anderen dat ook doen- antwoordde
bescheiden ‘dat ze niet eens op zoek was naar nieuwe
kleren en er gewoon tegenaan liep’ en ‘ze het zelf ook
wel leuk vond’. Daarna zei ze iets wat me is bijgebleven:
“vooral de kleur vond ik zo mooi”. Ik keek even opzij en
toegegeven, het was inderdaad een mooie kleur. Ze ging
verder: “deze winter hebben ze allemaal van dit soort
mooie kleuren”. Inmiddels naderde station Zwolle en ik
zou daar uitstappen. Daardoor miste ik uiteindelijk de
rest van het gesprek, waardoor vooral die laatste zin me
is bijgebleven; ‘dat ze mooie kleuren deze winter
hebben’. Wie zijn die ‘ze’? En zijn het dan nieuwe
kleuren? Zo ja, wie bepaalt de kleur, waar komt de kleur
vandaan? Is het denken over kleur aan verandering
onderhevig geweest in bijvoorbeeld de kunst, zoals in de
Renaissance of de Moderne Tijd? Ik besluit op zoek te
gaan naar antwoorden.
Mijn bescheiden onderzoek begint op het web. Wie
weet heeft iemand recentelijk dezelfde vragen gesteld
en hoef ik slechts het antwoord te lezen, hoewel ik
ergens vermoed dat dit niet het geval is. Ik wil eerst de
kleur weten en begin op internet met het begrip
‘modekleuren’. Onmiddellijk komen er bij Google
meerdere opties: modekleuren winter 2012, maar ook
modekleuren winter 2013 (!), modekleuren (algemeen
denk ik) en modekleuren herfst 2012.
Laat ik beginnen bij modekleuren herfst 2012 om te
kijken over welke kleur de treindames het zouden
kunnen hebben. Er blijken voldoende internetpagina’s te
zijn die dit onderwerp behandelen en als in een trechter
komt de kleur steeds dichterbij. Nadat ik over alle
kleuren wel iets gelezen heb (‘De felle geeltinten van de
afgelopen seizoenen lijken plaats te hebben gemaakt
voor warme en troostende honing- en karameltinten.
Deze kleuren combineer je met elkaar of (wederom) met
zwart’*. Dit verzin ik niet), blijkt de kleur die ik bedoel
smaragdgroen te zijn. Mooi. Ik had al een vermoeden.
Een edelsteen en ook nog eens een RAL kleur. Eerst
maar even de edelsteen. De mineralen (o.a. smaragden)
kregen in de Oudheid een koninklijke functie en ze
dienden als sieraad, bescherming en/of verlichting. Deze
benadering lag niet ver af van de Aziatische betekenis. In
Azië (en meer specifiek Thailand, maar volgens de
legende eigenlijk Zuid India) is het meest bekende
voorbeeld van de geschiedenis van de edelsteen de
Boeddha van Smaragd. Veel legendes zijn gevormd en
onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd over deze
Boeddha. En ondanks de mystieke en religieuze waarde
van deze Boeddha, blijkt het beeld gemaakt te zijn van
jade en niet van smaragd. Ook interessant! Maar nu
eerst terug naar het oorspronkelijk probleem: hoe krijgt
O
Schilderij van Fra Filippo Lippi, Adoration of the Christ Child, ca. 1459 (Palazzo, Medici Riccardi, Florence & Staatliche Museen, Berlin)
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 6
zo’n modieus truitje zo’n smaragdgroene kleur? Dus hoe
krijg je een kleur van de smaragdgroene mineraal in zo’n
modieus truitje?
Als je het begrip smaragd vertaalt in het Engels dan
krijg je de vertaling ‘Emerald’. Echter, ‘emerald’ is
feitelijk geen kleur of kleurstof. Dus behouden we het
probleem. De zoektocht moet dus leiden naar een
kleurstof of een moment waarop de kleur te herleiden is
in bijvoorbeeld de schilderkunst. Omdat ik toch al met
allerlei Engelse zoektermen bezig ben, stuit ik via A
History of Arts in three colours (van Dr. James Fox, heel
interessant ook!) weer op het web, maar dan rond in
1840 met de introductie van de term ‘Viridian’. Het
betrof een nieuw blauw-groen pigment dat gebruikt
werd voor het aanbrengen van kleuren op het doek.
Werd in de prehistorie door verscheidene stammen
voornamelijk gebruik gemaakt van plantenextracten en
aardegrond om kleur in grotschilderingen aan te
brengen, vanaf de Oudheid wordt gebruik gemaakt van
metalen. Zo kennen we de basiskleuren blauw en rood.
Deze ontwikkeling zette zich door tot in de
vroegmoderne tijd. Kleuren werden vermengd op
paletten en kregen een andere betekenis in de kunst.
Een van de grootste voorbeelden daarvan is te zien in de
Renaissance. De combinatie van nieuwe technieken,
nieuwe kleuren en een nieuw wereldbeeld heeft voor
een overlevering gezorgd waarbij de ontwikkeling van de
kleur (en eigenlijk het beeld en de wetenschap van de
mens) duidelijk naar voren komt. In de ontwikkeling van
de kunst zie je dat dus goed terug. Een schilderij uit de
Moderne Tijd van Eugene Delacroix, een belangrijke
inspiratiebron voor Van Gogh, is slechts één van de vele
voorbeelden.
Dit geeft eigenlijk ook gedeeltelijk een antwoord op
de oorspronkelijke vraag over het modieus gekleurd
truitje en de daarbij behorende constatering van de
treindame ‘deze winter hebben ze allemaal van dit soort
mooie kleuren’. Want wie bepaalt die kleur? Dat
smaragdgroen lijkt inderdaad wel een vrij nieuwe kleur.
De betreffende kleur werd niet gebruikt in de
schilderkunst tijdens de Renaissance, wel in de Moderne
Tijd. De kleur smaragdgroen bestond wel, maar het
verfpigment niet. In de Renaissance werd voornamelijk
gebruik gemaakt van ‘kopergroen’ (dr. Margriet van
Eikema Hommes ontdekt in 2005 een nieuw proces. Ook
interessant!). Concluderend kan ik stellen dat de
ontwikkeling van de kleur toch een aantal dingen
verklaart. Over de Oudheid, de Renaissance, de
Moderne Tijd, over wie de kleuren bepaalt en over
vandaag. Nou ja, over een kleur van een truitje dan.
‘Emerald Boedha’ in Wat Phra Kaew (bangkok, Thailand)
Schilderij van Eugène Delacroix, Christus slapend tijdens de storm, ca. 1853 (Van Gogh Museum, Amsterdam
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 7
In de winter van 1594 stuurde Willem
Lodewijk van Nassau een brief naar zijn
neef Maurits. Hij beschreef in detail hoe
de Romeinse militairen een oplossing
hadden gevonden tegen het gebruik van
de phalanx. De soldaten maakten
gebruik van aanvalsgolven met zwaard
en speer en waren uiterst doeltreffend.
Als een estafetteploeg stapten de
militairen uit naar de tegenstander om
toe te slaan. Deze tactiek was uiterst
toepasbaar voor de Nederlandse
soldaten, beschreef Willem Lodewijk.
Deze nieuwe tactiek, gebaseerd op
Romeinse methodes, zou een ‘militaire
revolutie’ ontketenen en de wijze van
oorlogsvoeren drastisch veranderen.
Door Daan van Leeuwen
De invloed van Maurits van Nassau en de klassieken op de vroeg moderne oorlogsvoering
Het geweer van schouder veranderen
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 8
n 1988 bracht de militair historicus Geoffrey Parker
zijn baanbrekende werk ‘The Military Revolution’
uit. Het zou een goed startpunt blijken rondom het
debat over de opkomst van het Westen in
werelddominantie in de premoderne tijd. Parker hing
zijn ‘militaire revolutie’ op aan drie belangrijke
ontwikkelingen die in de late middeleeuwen en aan het
begin van de vroeg moderne tijd zich voordeden. Een
nieuw gebruik van vuurkracht, de introductie van een
nieuw type van fortificatie en de schaalvergroting in de
legergroottes. Deze ontwikkelingen werden vrij
langzaam ingevoerd, maar hadden een dusdanige
invloed op de manier van oorlogsvoeren dat ze
‘revolutionair’ genoemd konden worden.
De eerste twee pijlers van deze militaire revolutie
ontlenen hun bestaansrecht aan de introductie van het
buskruit, dat sinds de veertiende eeuw steeds meer
gebruikt werd in de Europese oorlogsvoering. Het kanon
deed in deze tijd zijn intrede en
later kwamen ook vuurwapens
steeds vaker voor in veldslagen in
Europa. Hoewel het even duurde
voordat men doorhad wat de
kracht van deze wapens was, zag men in dat ze een
belangrijke rol gingen spelen binnen de militaire
strategieën in de vroeg moderne tijd. Het zou ook het
begin van de Europese dominantie op mondiaal niveau
betekenen en de handel van de zestiende en
zeventiende eeuw sterk beïnvloeden. Een belangrijk
aandeel in de hervormde militaire strategieën was
weggelegd voor de Nederlandse graven Willem Lodewijk
en Maurits van Nassau met de (her-)uitvinding van het
‘salvovuur’.
Het nieuwe gebruik van musketten
Geoffrey Parker noemde in zijn boek de term ‘volley fire’
dat ik vrij vertaald heb met het ‘salvovuur’ en dat wijst
op een nieuw gebruik van musketiers. Goed gebruik van
haakbussen en later musketten was een complexe
aangelegenheid in de zestiende eeuw. Het herladen van
het geweer duurde gemiddeld drie tot vier minuten,
waar een ervaren schutter het lukte in twee minuten. In
deze tijd kon de tegenstander vele meters overbruggen
en overgaan naar een man-tot-man gevecht. Door deze
lange laadtijd bleef het gebruik van musketten besteed
aan scherpschutters, ondanks het feit dat het gebruik
van vuurwapens zeer schadelijk kon uitwerken.
Nederlandse troepen stonden bekend om hun goede
scherpschutters, vooral tijdens de Nederlandse opstand.
Zo merkte een Engelse soldaat in 1633 op tijdens het
beleg van Rijnburg: ’Let but the topp of an old hatt
apeare above the parapet and you shall presently have
three or four bulletts shot into it’. Het waren dan ook de
Nederlandse legeraanvoerders die een schaalvergroting
van vuurwapens en een aangepaste tactiek wilden voor
I Het herladen van het geweer duurde gemiddeld
drie tot vier minuten, waar een ervaren schutter
het lukte in twee minuten
Als een echte renaissance man beperkte Willem Lodewijk zich niet om in
meerdere talen Maurits te wijzen op strategieën die gebezigd werden door
Romeinse militairen
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 9
het gebruik van musketten.
Er werd voor het eerst notie gemaakt van het de
strategie ‘salvovuur’ in een briefwisseling tussen de
Nederlandse graven Willem Lodewijk, de gouverneur van
Friesland en zijn neef Maurits, de generaal van de
Nederlandse troepen in de jaren 1590. Het is vrij
makkelijk om de eerste keer dat de strategie werd
genoemd te dateren omdat het in een brief tussen de
familieleden werd genoemd. Op 8 december 1594
stuurde Willem Lodewijk een uitgebreide brief met
daarin een diagram waarin de strategie visueel werd
uitgelegd. Als een echte renaissance man beperkte hij
zich niet om in meerdere talen Maurits te wijzen op
strategieën die gebezigd werden door Romeinse
militairen. Ze waren nauwkeurig beschreven in de
Tactica en waren toepasbaar voor zestiende-eeuwse
musketiers. De Tactica was een traktaat dat was
geschreven door Aelianus (circa 100 A.D.) en beschreef
hoe Romeinse gelederen gebruik maakten van
aanvalsgolven. De frontsoldaat viel met speer (pilum) en
zwaard (gladius) uit naar zijn tegenstander en trok zich
daarna terug. De militair in de
tweede rang nam zijn plek over en
bracht dezelfde slagen toe aan zijn
tegenstander. De eerste militair kon
op adem komen en sloot achteraan in de gelederen aan.
Willem Lodewijk beschreef in zijn brief aan zijn neef
Maurits hoe deze techniek ook toepasbaar waren voor
musketiers. De eerste musketier vuurde op zijn
tegenstander en trok zich daarna terug om de tweede
musketier te laten vuren. De eerste schutter kon zijn
geweer laden en zich opmaken om een nieuwe ronde te
vuren. Deze nieuwe techniek zorgde voor een
snelopvolgend salvo in de richting van de tegenstanders
en gaf de mogelijkheid op een frontale aanval op de
infanterie en de cavalerie van de tegenpartij.
Het lezen van klassieken
Op de laatste pagina van zijn brief beschreef Willem
Lodewijk het gebruik van Aelianus’ methode. De graaf
beschreef hoe hij zijn mannen getraind had om
vuurwapens te dragen en de techniek van de klassieke
schrijver te gebruiken. Hij had ze gedrild om zo effectief
mogelijk te schieten en dit te doen in de juiste volgorde.
De briefschrijver was in aanraking gekomen met de
klassieke schrijver door de humanistische geleerde
Justus Lipsius, die in 1589 een zesdelig boek over de
politiek in het Latijn had gepubliceerd. Het werk bevat
een passage waarin Lipsius beschrijft hoe vorsten
konden leren van oorlogen die beschreven waren door
klassieke auteurs. Lipsius beschreef dat de infanterie de
doorslaggevende factor kon worden in veldslagen, net
zoals dat gebeurde in de Romeinse veldslagen. Hij
beargumenteerde hoe kleinere eenheden (zoals de
Romeinse manipels) beter konden functioneren en
wendbaarder konden marcheren. De historicus zag in
dat vaardigheden en discipline uiteindelijk de winst
zullen opleveren en niet de aantallen of de rauwe
baldadigheid en moed.
Lipsius beschreef dat de infanterie de doorslaggevende factor kan worden in
veldslagen, net zoals dat gebeurde in de Romeinse veldslagen
Justus Liptus
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 10
Lipsius schreef een aantal jaar later ook de Militia
Romana, waarin hij nieuwe theorieën introduceerde en
een passage bijsloot met citaten van Griekse en
Romeinse auteurs. Een drukker in Antwerpen
publiceerde in de zomer van 1595 ongeveer 1500
kopieën van het werk en de Leidse classicus en liet ook
een kopie sturen naar Maurits van Nassau.
Maurits verdiepte zich in de werken van Lipsius en
de klassieke schrijvers en liet zijn troepen regelmatig de
oefeningen met het ‘salvovuur’ repeteren. Dit deden ze
voornamelijk als ze hun kamp hadden opgeslagen en in
afwachting waren van wat de Spaanse vijanden zouden
ondernemen. Een goede uitvoering van de nieuwe
tactiek deed Maurtits besluiten om in 1599 de wijze van
schieten in te voeren in de infanterie. De nieuwe
rekruten moesten in twee tot drie weken leren hoe ze
zich moesten opstellen, stappen, laden en marcheren.
In dat jaar werden er ook meer haakbussen en
musketten aangeschaft om
de nieuwe tactiek zo goed
mogelijk in te passen in de
bestaande oorlogstactieken.
Het aantal vuurwapens per elke eenheid nam toe. Elke
compagnie bestond voortaan uit 135 man, waarvan er
dertien officieren en twee pages waren. Van dit aantal
droegen 45 mannen een lans, 44 mannen droegen een
haakbus en dertig mannen droegen een musket. Deze
combinatie moest zorgen voor de juiste balans van
aanval en verdediging en de winst tegen de Spaanse
overheerser.
Invloed op de oorlogsvoering
De introductie van het ‘salvovuur’ betekende dat de
medestanders en de tegenstanders vele aanpassingen
moesten doen. De tegenstander werd genoodzaakt om
zich te verspreiden tijdens de veldslag om het effect van
het eigen vuur te vergroten en om geen makkelijk
doelwit te zijn voor het vuur van de tegenstander. De
veldslagen van de middeleeuwen werden vaak binnen
een vierkante kilometer uitgevochten in gesloten,
compacte formaties. Na de introductie van het
‘salvovuur’ bleek dit pure zelfmoord. Het betekende dat
man-tot-man-gevechten zeldzamer werden en degenen
met de beste schutters de overhand kregen.
Na de eeuwwisseling begon het hof van Maurits aan
verhandelingen waarin de nieuwe methoden van
oefening en training werden beschreven en afgebeeld.
Deze verhandelingen en tekeningen werden onder
toezicht van graaf Jan van Nassau gepubliceerd. De
bekendste zal Wapenhandelingen van roers, musquetten
ende spiesen van Jacob de Gheyn (Amsterdam 1607) zijn.
Het boek zou vele herdrukken kennen en vertaald
worden in het Deens, Duits, Frans en Engels. Vanaf het
moment dat in de slag om Nieuwpoort de tactiek voor
het eerst werd toegepast, gingen vele legers zich de
nieuwe techniek toe-eigenen en veranderde het beeld
van oorlogsvoering drastisch. Mede dankzij de klassieken
van weleer.
De veldslagen van de middeleeuwen werden vaak binnen een vierkante kilometer
uitgevochten in gesloten, compacte formaties
Vanaf het moment dat in de slag om Nieuwpoort de tactiek voor het eerst werd
toegepast, gingen vele legers zich de nieuwe techniek toe-eigenen en veranderde het
beeld van oorlogsvoering drastisch
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 11
William Wilberforce
en de abolitionisten
Beroemde abolitionist streed meer dan twintig jaar voor de
afschaffing van slavenhandel
Door Benjamin van den Dobbelsteen
Westminster, Londen. Een frisse vroege herfstdag in het mistige Groot-Brittannië van september 1780. Een jongeman in
nette kleding, met een kenmerkende pruik en herkenbare grote neus staat op het punt voor het eerst het Britse
Lagerhuis te betreden als een van de jongste parlementsleden. Nog steeds studerend voor zijn Bachelor of Arts titel in
Cambridge, start William Wilberforce zijn turbulente politieke leven vol goede moed, nadat hij genoeg stemmen had
gekocht om zijn toelating tot het Huis te garanderen. Hij kon nog niet weten dat zijn naam de geschiedenisboeken in zou
gaan, en dat deze onlosmakelijk verbonden zou worden met de afschaffing van slavenhandel. Wilberforce zou vrijwel
alleen een strijdtoneel betreden waar 300 parlementsleden hem een vijandig hart toedroegen, en hij zou een doorn in de
zwerende vinger van deze hoge heren worden, die stuk voor stuk belangen hadden in de slavenhandel. Wilberforce’s
strijd tegen deze handel in mensen leverde hem haat en spot op, en het zou zelfs zo ver komen dat hij de stempel van
rebel en revolutionair opgedrukt kreeg in een tijd waarin deze hun leven niet veilig waren. Maar geen ontbering was
Wilberforce te groot, die onvermoeibaar bleef strijden voor zijn christelijke idealen en als een terriër zou blijven jagen op
de schandelijke rat die slavernij heette.
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 12
illiam Wilberforce (1759-1833) leefde in
een tijd van onvoorstelbare turbulentie
en verandering. Hij was getuige van
grootse momenten die stuk voor stuk op de pagina’s van
onze geschiedenisboeken prijken. De Amerikaanse
onafhankelijkheidsstrijd, de Franse Revolutie en de
opkomst en ondergang van Napoleon zijn hier slechts
voorbeelden van. Hij deelde de tijd met grootse namen
als Lord Horatio Nelson, Napoleon Bonaparte,
Robespierre en William Pitt de jongere. Vandaag de dag
bekijken wij als historici deze gebeurtenissen en
personen en beoordelen hen op hun waarde voor het
verloop van de geschiedenis, maar William Wilberforce
zelf is een naam die in bekendheid, zeker in het
hedendaagse Engeland, niet onderdoet voor elk van de
eerdergenoemde.
Maar hoe komt het dat Engeland vol staat met
standbeelden van deze man, en dat hij voor de meeste
mensen nog steeds gezien wordt als hét gezicht achter
de afschaffing van slavernij?
Om dit te begrijpen, moeten we zijn leven en vooral
zijn politieke loopbaan onder de loep leggen. Geboren
als de zoon van een rijke handelaar in het Britse plaatsje
Hull op 24 augustus 1759, was William in de wieg gelegd
voor een leven tussen de Britse adel. Toen zijn vader
overleed in 1768, -Wilberforce was slechts negen jaar
oud- , stuurde zijn moeder hem naar familie in Londen.
Hier raakte hij bekend met de evangelische kerk en tot
groot ongenoegen van zijn moeder, werd hij actief lid
van de Church of England, omdat hij de invloed van de
evangelisten bewonderde. Om deze reden werd hij al
gauw weer teruggehaald naar Hull, waar hij tot zijn
zeventiende jaar bleef wonen.
Op zeventien jarige leeftijd verhuisde de jonge
Wilberforce weer naar Londen en betrad hij het St.
John’s College in Cambridge, waar hij goede vrienden
werd met de latere premier William Pitt de jongere
(1759-1806), tot op de dag van vandaag de jongste
premier die Groot-Brittannië heeft gehad. Samen hingen
ze regelmatig rond op het toeschouwerbalkon van het
Lagerhuis en droomden ze van een politieke carrière. Pitt
(zie afbeelding hiernaast) spoorde zijn vriend aan om
samen met hem de politiek in te gaan en Wilberforce
kocht, zoals gebruikelijk was in die tijd, de nodige
stemmen om op de leeftijd van eenentwintig een zetel
te winnen in het Huis. Ook William Pitt wist een positie
in het Lagerhuis voor zich te veroveren.
W
Regelmatig hield Wilberforce zich bezig met staatszaken, maar hij was ook minstens zo vaak te
vinden in de heren- en kaartclubs in en rondom Londen
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 13
Als parlementslid schaarde Wilberforce zich
afwisselend achter de Whigs of de Tories,
overeenstemmend met de wisselvalligheid van zijn
geweten aangaande kwesties die beide partijen tegen
elkaar opzette. Regelmatig hield Wilberforce zich bezig
met staatszaken, maar hij was ook minstens zo vaak te
vinden in de heren- en kaartclubs in en rondom Londen.
Begaafd met een melodieuze
stem wist hij hier de heftig
converserende politici,
officieren en adel regelmatig
tot doodse stilte te roeren.
Wilberforce en het
christendom
William Pitt werd op vierentwintig jarige leeftijd de
jongste Britse premier, en hij gaf zijn goede vriend
Wilberforce te kennen dat hij hem nodig had in zijn
regering. Wilberforce had echter in de eerste helft van
de Jaren ’80 van de achttiende eeuw een innerlijke
verandering ondergaan. Zijn butler en naaste vrienden
merkten op hoe hij vroeger opstond om de Bijbel te
lezen en te bidden, en hoe hij een sterke toename
vertoonde in zelfkritiek. Naar buiten toe bleef hij
niettemin de opgewekte, vrolijke jonge filantroop die hij
altijd geweest was.
De politieke carrière van Wilberforce zat op de
schopstoel en hij overwoog zich uit het publieke leven
terug te trekken om een leven in afzondering te leiden.
Hoewel altijd al een excentriekeling, begon hij zich nu
nog vreemder te gedragen en alleen Wilberforce zelf
wist hoezeer hij in tweestrijd stond. Hij bekeerde zich tot
de evangelische kerk en toonde een afkeer van zijn
vroegere leven. Hierdoor gaf hij bijvoorbeeld zijn
lidmaatschap bij de kaartclubs op.
Terwijl de twijfels hoogtij vierden zocht Wilberforce
advies bij John Newton (1725-1807), een
vooraanstaande, evangelische monnik (onder andere
auteur van het wereldberoemde lied Amazing Grace),
die in zijn vroegere leven kapitein was geweest van een
slavenschip. Zowel Newton als Pitt moedigden
Wilberforce aan om zijn politieke leven voort te zetten
en voortaan het werk voor God en het werk van een
politieke activist te combineren.
Het waren vanaf dat moment de christelijke normen
en waarden die de toon bepaalden bij Wilberforce en
zijn politieke aandachtspunten; zijn eens zo wisselvallige
overtuiging verschoof gaandeweg naar het
conservatisme.
Later zou Wilberforce in zijn memoires beschrijven dat hij besloot de taak op zich
te nemen die God kennelijk voor hem had weggelegd en die hem uiteindelijk
beroemd zou maken
William Pitt
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 14
De abolitionisten
Groot-Brittannie domineerde in deze tijd de
wereldhandel, die te danken was aan de
onoverwinnelijke zeemacht met schepen als de Victory
(het schip waarmee Nelson de slag bij Trafalgar won).
Het rijk deed actief mee aan de slavenhandel en de
Transatlantische Driehoekshandel. Ongeveer elf miljoen
mannen, vrouwen en kinderen werden vanuit Afrika
naar West-Indië en de Amerikaanse kolonies gevoerd.
Ruim 1.4 miljoen van deze mensen stierf onderweg.
De omstandigheden waren onmenselijk, en het Britse
rijk was voor een groot deel over de rug van slaven
uitgegroeid tot wereldmacht. Tachtig procent van het
Britse inkomen kwam direct of indirect uit deze handel
voort. Slechts weinigen keurden de handel in slaven af
en nog minder spraken zich er tegen uit.
In de laten Jaren ’80 van de achttiende eeuw raakte
Wilberforce via premier Pitt in contact met een groep
mensen die zich wel durfden uit te spreken tegen de
slavenhandel. Onder hen vinden we bekende namen als
Thomas Clarkson (1760-1846) en Olaudah Equiano
(1745-1797). Deze groep wist de juiste snaar bij
Wilberforce te raken en zorgde ervoor dat hij, gesteund
door zijn nieuwe geloof, zich begon te verdiepen in de
slavenhandel en de humanitaire reformatie van het
Britse rijk. Clarkson had een prijswinnende essay
geschreven over de afschaffing van slavenhandel en
overhandigde Wilberforce deze bij hun eerste
ontmoeting. Dit was het begin van een samenwerking
die meer dan vijftien jaar zou duren. In de jaren die
volgden zou Clarkson tastbare bewijzen verzamelen
tegen de slavenhandel en deze aan Wilberforce
voorleggen, die ze zou gebruiken in zijn latere aanvallen
op de slavenhandel in het Lagerhuis.
Vooralsnog was Wilberforce echter een twijfelaar.
Het werd hem duidelijk dat de abolitionisten hem als
woordvoerder in het parlement wilden aannemen, maar
hij wist niet of de taak wel aan hem was besteed. In 1787
overlegde hij met William Pitt, en deze, zelf een groot
tegenstander van de slavenhandel, maar niet bij machte
dit standpunt openbaar kracht bij te zetten vanwege zijn
ambt, daagde Wilberforce uit de kwestie bespreekbaar
te maken in het Lagerhuis. Later zou Wilberforce in zijn
memoires beschrijven dat hij op dit moment, terwijl hij
met zijn vriend onder een boom de zaak besprak,
besloot de taak op zich te nemen die God kennelijk voor
hem had weggelegd en die hem uiteindelijk beroemd
zou maken.
Tijd voor actie
Met Wilberforce nu als woordvoerder in het parlement,
en deze weer op zijn beurt in de schaduwen van de
anonimiteit gesteund door de premier, begonnen de
abolitionisten zich te roeren in Groot-Brittannië. Thomas
Clarkson reed te paard heel Engeland door om bewijzen
te verzamelen en campagne te voeren. Het is voor deze
Het standbeeld van William Wilberforce in zijn geboorteplaats Hull
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 15
campagne dat Josiah Wedgwood het alom bekende
symbool maakte van de knielende slaaf met de tekst ‘Am
I not a man and a brother?’ eronder. Olaudah Equiano,
zelf een voormalige slaaf, schreef een autobiografie die
als bestseller over de toonbank ging. In het Lagerhuis
begon Wilberforce zijn 300
tegenstanders in verlegenheid te
brengen over de kwestie die voor de
meeste van hen de bron van
inkomsten was. De eerste keer dat
Wilberforce een wetsvoorstel indiende voor de
afschaffing van slavernij, werd deze makkelijk verslagen
met 163 stemmen tegen.
Wilberforce’s christelijke ideaal dat alle mensen door
God als gelijken geschapen waren gaat hand in hand met
het gelijkheidsideaal van de Verlichting. Dit samengaan
zou echter snel een wrange bijsmaak krijgen. In 1789
brak ‘aan de andere kant van het kanaal’ de Franse
Revolutie uit. Onder het motto van ‘Vrijheid, Gelijkheid
en Broederschap’ klonk in de straten van Parijs de
schreeuw om gekloofde kronen. Rondom dezelfde tijd
begon Wilberforce met het indienen van zijn
wetsvoorstellen voor
afschaffing van de
slavenhandel. Met de
groeiende onrust op het
Europese vasteland sloeg in
Londen de stemming om. Wilberforce’s preken in het
Lagerhuis werden in een ander daglicht gesteld. Het feit
dat Thomas Clarkson een groot voorstander was van de
revolutie in Frankrijk hielp hem niet. De overtuiging dat
alle mensen, van welk ras dan ook, door God als gelijken
geschapen waren, was de spreekwoordelijke stok achter
de deur voor Wilberforce, zijn motivatie. Nu echter werd
hij als revolutionair bestempeld door de gelijkheid die de
Franse revolutionairen eisten voor alle mensen.
Plotseling was Wilberforce volgens velen een rebel,
die zich de ondergang van het Britse koningshuis als doel
voor ogen had gesteld. Toen de nieuwe Franse
republiek, ontstaan nadat koning Lodewijk XVI was
afgezet, de oorlog dreigde te verklaren aan Groot-
Brittannië, moest zelfs William Pitt als premier
gedwongen inzien dat de preken van Wilberforce in het
Lagerhuis ‘ongepast’ waren, in ieder geval in deze
rumoerige tijd. Hoewel hij zelf nog steeds achter de
afschaffing stond, wees hij Wilberforce erop dat de
abolitionisten als opruiers bestempeld konden worden.
Er ontstond een breuk in de vriendschap.
Terwijl Wilberforce jaarlijks zijn wetsvoorstellen
bleef aanbieden, ondanks de spot en valse
beschuldigingen aan zijn adres, was Groot-Brittannië in
staat van oorlog en ging alle aandacht hier naar uit. De
abolitionisten gingen een zware tijd tegemoet. Clarkson,
vanwege zijn pro-Franse sympathieën, moest zich
afzonderen uit het publieke leven. Olaudah Equiano (zie
afbeelding) stierf. Wilberforce zelf kampte met
chronische gezondheidsproblemen en werd gedwongen
rust te nemen. Hij was genoodzaakt voor de rest van zijn
leven laudanum in te nemen tegen de pijn.
De afschaffing van de slavenhandel zou op zich laten
wachten.
Olaudah Equiano
In het Lagerhuis begon Wilberforce zijn 300 tegenstanders in verlegenheid te
brengen over de kwestie die voor de meeste van hen de bron van inkomsten was
Olaudah Equiano, zelf een voormalige slaaf, schreef een autobiografie die als
bestseller over de toonbank ging
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 16
De laatste fase
Elk jaar opnieuw stond Wilberforce trouw en hoopvol
klaar met zijn wetsvoorstel, maar het was pas in de
vroege negentiende eeuw, toen de oorlog met Frankrijk
enigszins bekoeld was, dat er weer aandacht kwam voor
de afschaffing. Clarkson werd door Wilberforce weer in
het publieke leven getrokken en begon opnieuw zijn
campagne. Wilberforce, fysiek weer aangesterkt door de
rust die hij had moeten nemen, wilde opnieuw beginnen
en had het plan opgevat om de afschaffing via een
omweg er alsnog door te krijgen. Handelsschepen
voeren in deze tijd onder de bescherming van de
neutrale Amerikaanse vlag, omdat een schip onder
neutrale vlag volgens de maritieme wetten niet geënterd
mocht worden. Zo ook de Franse en Britse
handelsschepen. Wilberforce stelde voor om entering
van deze schepen volgens de wet toe te staan, om zo de
Franse handel over zee plat te leggen. Zonder de
bescherming van neutrale vlaggen zou echter ook de
Britse handel een deuk oplopen en omdat tachtig
procent van de handel direct of indirect met de
slavenhandel in contact stond, zou deze niet langer
lucratief blijken. Op deze manier wilde Wilberforce het
Lagerhuis in een toegeeflijke staat brengen en de bron
van inkomsten verleggen naar andere marktgebieden.
De wet werd aangenomen.
In 1806 kreeg Wilberforce een zware klap te
verduren. Zijn goede vriend en steun en toeverlaat
William Pitt overleed aan de gevolgen van een hevige
maagzweer. In de laatste jaren van zijn leven zocht de
premier, niet langer bedolven onder oorlogspolitiek,
weer toenadering tot Wilberforce en de abolitionisten.
Het feit dat hij de afschaffing ervan niet heeft mogen
meemaken, wordt tot op de dag van vandaag gezien als
de grootste teleurstelling van zijn politieke carrière.
Desalniettemin liet Wilberforce zich door dit verlies niet
stoppen. Hij diende opnieuw een wetsvoorstel in in
1807, en de nieuwe premier, Lord Grenville, besloot het
voorstel eerst het Hogerhuis te laten passeren. Toen het
voorstel hier met groot verschil doorgelaten werd, zag
de tegenstand in het Lagerhuis in dat ze niet langer de
storm konden weren. Met een gezicht vol tranen kon
William Wilberforce op 23 februari 1807 een grote
meerderheid van 283 stemmen achter zijn wetsvoorstel
scharen. Daarnaast mocht de emotionele Wilberforce
een groot applaus in ontvangst nemen. Na bijna twintig
jaar van strijd tegen een overweldigende meerderheid,
had hij de missie die God hem had gegeven volbracht.
Nalatenschap
De reden waarom William Wilberforce vandaag de dag
herinnerd wordt als dé persoon achter de afschaffing
van slavernij is duidelijk. Het was niet het behalen van
dit doel, dat evenwel roemwaardig is, maar de weg er
naartoe. Wilberforce offerde het grootste deel van zijn
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 17
Meer lezen?
William Hague – William Wilberforce; The life of
the great anti-slave trade campaigner –
(uitgeverij HarperCollins Publishers 2008).
John Piper – Amazing grace in the life of
William Wilberforce – (uitgeverij Intervarsity Pr
2007).
leven op aan de strijd tegen de slavenhandel. Dat hij in
Engeland foutief gezien wordt als de persoon die een
einde maakte aan slavernij, zal hem vergeven worden.
Het was de handel in slaven die hij beëindigde, niet
slavernij zelf. Deze onjuist aan hem toebedeelde
nalatenschap verklaart meteen waarom hij in Engeland
nog altijd bij de groten in de geschiedenis hoort en
waarom hij bijvoorbeeld zijn medestander Clarkson
moeiteloos voorbijstreeft.
Toch heeft Wilberforce zijn strepen verdiend.
Hoewel hij de afschaffing van slavernij niet eigenhandig
gerealiseerd heeft, bleef hij hier wel voor strijden tot zijn
dood in 1833. Hij stierf twee dagen nadat hij vernam dat
het voorstel tot volledige afschaffing van slavernij niet
meer tegengehouden kon worden. Een maand later
vond de Slavery Abolition Act goedkeuring en eindigde
slavernij in het hele Britse rijk. Wilberforce liet zijn vrouw
en vijf kinderen na. Ondanks zijn eigen verzoek begraven
te worden bij zijn dochter, kreeg hij een staatsbegrafenis
en vond hij zijn laatste rustplaats in Westminster Abby,
naast zijn goede vriend William Pitt. Nog steeds trekt zijn
grafmonument en zijn geboortehuis dagelijks vele
bezoekers.
Na bijna twintig jaar van strijd
tegen de overweldigende
meerderheid, had hij de missie van
God hem had gegeven volbracht
Hoewel hij de afschaffing van slavernij
niet eigenhandig gerealiseerd heeft, bleef
hij hier wel voor strijden tot zijn dood in
1833
De film Amazing Grace (2006) gaat over William Wilberforce en de afschaffing van de slavernij
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 18
Wat ging er vooraf aan de val van Richard
Nixon?
All the president’s Men ontrafelt het mysterie op
spectaculaire wijze
Door Ozan Karakoc
Hollywood vs. History:
All the president’s Men
Het is alweer ruim 40 jaar geleden dat er in de nacht van 17 juni 1972 in het Watergate-gebouw, het hoofdkwartier van
de Democratische Partij, werd ingebroken. Dit leidde tot het aftreden van de Republikeinse president Richard Nixon in
1974. Dit schandaal wordt ook wel de Watergate-affaire genoemd, een zwarte bladzijde uit de politieke geschiedenis van
de Verenigde Staten. Niet veel later kwam er een film uit over deze beruchte zaak: All the president’s Men met Dustin
Hoffman en Robert Redford in de hoofdrol, geregisseerd door Alan J. Pakula. Wat ging er vooraf aan de val van Nixon?
De film volgt twee jonge journalisten van de Washington Post, Bob Woodward en Carl Bernstein die er alles aan doen om
de waarheid boven tafel te krijgen. Speciaal voor de Amerikaanse verkiezingen van dit jaar: een kijkje achter het duistere
complot in All the president’s Men.
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 19
en bewaker van het Watergate-gebouw in
Washington ontdekt op 17 juni 1972 dat het
automatische slot van een deur in het
trappenhuis met tape is afgeplakt. Vijf mannen worden
op heterdaad betrapt door de politie en door een
rechter veroordeeld. Reporter Bob Woodward (Robert
Redford) vermoedt dat er meer aan de hand is. Dankzij
het doorzettingsvermogen van Woodward en zijn collega
Carl Bernstein (Dustin Hoffman) zal dit netwerk van list
en bedrog spoedig worden ontrafeld. Zij publiceren het
ene artikel na het andere omtrent de inbraak. Dat doen
ze door steeds maar weer vragen te stellen aan dezelfde
personen die iets te maken zouden kunnen hebben met
de zaak. Ze komen gauw te weten dat de inbrekers
banden hebben met grote Amerikaanse instanties als de
CIA en het Comité voor de Herverkiezing van de
President. Om een afzettingsprocedure in de Senaat te
voorkomen, ook wel impeachment genoemd, besluit
Nixon op 9 augustus 1974 af te treden als de 37e
president van de Verenigde Staten. Later blijkt dat de
Amerikaanse overheid ongeoorloofde methoden heeft
gebruikt tijdens de campagne van de
presidentsverkiezingen van 1972.
Deep Throat
Tijdens het onderzoek kwamen Woodward en Bernstein
regelmatig in contact met goed geïnformeerde en
geheime bronnen, onder wie een boekhouder en
penningmeester van het Comité. Met behulp van deze
bronnen slaagden beide heren er geleidelijk in de namen
boven water te krijgen die deel uitmaakten van de
mysterieuze inbraak.
Bovendien kreeg Woodward veel informatie van
Deep Throat, een geheime bron die zijn identiteit niet
wilde bekendmaken. Voorlopig althans. Vanaf dat
moment lopen gissingen naar de identiteit van Deep
Throat uiteen van medewerkers van het Witte Huis tot
de CIA. Slechts drie mensen wisten wie Deep Throat echt
was: Woodward, Bernstein en Ben Bradlee, ex-
hoofdredacteur van de Washington Post. Na dertig jaar
kwam de aap uit de mouw.
Klokkenluider W.M. Felt
Hoover
Het heeft een tijdje geduurd, maar op 31 mei 2005
maakte de toen 91-jarige William Mark Felt bekend dat
hij de klokkenluider was van het Watergate-schandaal.
De Washington Post bevestigde zijn bekendmaking. Felt
was onderdirecteur van de FBI en hielp Woodward om
de affaire boven water te krijgen.
Felt kwam in januari 1942 bij de FBI, een maand na
de verrassingsaanval van Japan op Pearl Harbor. Tijdens
de Tweede Wereldoorlog jaagde hij op spionnen als lid
van de uiterst geheime spionage-eenheid van de FBI. Na
de oorlog kwam hij aan de top en werd onderdirecteur
van het beruchte Amerikaans onderzoeksbureau.
Zijn grote idool was niemand minder dan J. Edgar
Hoover die de grote baas was van de FBI tussen 1935 en
E
Tijdens de Tweede Wereldoorlog jaagde Felt
op spionnen als lid van de uiterst geheime
spionage-eenheid van de FBI
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 20
1972. Felt was een aanhanger en beschermeling van de
conservatieve directeur. Hoover wist hoe hij informatie
moest lekken en mensen moest chanteren. Daar heeft
Felt later dankbaar gebruik van gemaakt. Daarom is het
niet zo gek om te zeggen dat de invloed van Hoover op
het Watergate-schandaal heel groot is geweest.
Hoewel er veel vragen zijn beantwoord, blijft er nog
een vraag over. Wat bracht een topfunctionaris bij
justitie ertoe alles te riskeren om de waarheid te
onthullen? In dit geval had het waarschijnlijk te maken
met het feit dat Felt niet gekozen werd om Hoover op te
volgen als FBI directeur. Een persoonlijke teleurstelling
die hij wilde verwerken door wraak te nemen op alles
wat met bureaucratie te maken had.
Wereldnieuws
Het boek van Bob Woodward en Carl Bernstein, All the
president’s Men waarop de film is gebaseerd,
veranderde de koers van de Amerikaanse politieke
geschiedenis. Het werk van de journalisten, dat
toentertijd voor een hele generatie jongeren een
inspiratiebron was, laat op boeiende wijze zien hoe twee
jonge reporters een gecompliceerd schandaal aan het
licht brengen. De verslaggeving van beide heren was een
hoogtepunt in de onderzoeksjournalistiek.
Daarnaast is de film een eerbetoon aan de
krantenwereld. Regisseur Pakula laat zien hoe de twee
grootste kranten van de VS, The Washington Post en The
New York Times proberen de concurrent te slim af te zijn
door grotere artikelen te publiceren over de affaire. Het
schandaal is immers wereldnieuws en een beetje
journalist wil als eerste de lezer verse informatie
voorschotelen. Woodward en Bernstein hebben met hun
artikelen een groot stempel gedrukt op de schrijvende
pers. Daarnaast hebben zij de journalistiek in de
Verenigde Staten op een hoger niveau getild. Hun werk
is sindsdien nooit meer geëvenaard.
All the preseident’s Men is een boeiend verhaal dat
nog steeds actueel is. Op geen enkel moment wordt de
film saai. Hoffman en Redford leveren goede
acteerprestaties, met dank aan het vlot geschreven
script van William Goldman die hiervoor een Oscar in de
wacht sleepte. Voor geschiedenisstudenten en historici
is deze film een uitstekend middel om een kijkje te
nemen in de ontrafeling van een duister complot dat de
relatie tussen pers en politiek voorgoed heeft
veranderd.
The New York Times, 9 augustus 1974: Nixon treedt af na het Watergate-schandaal
De verslaggeving van beide heren was
een hoogtepunt in de
onderzoeksjournalistiek
Bob Woodward (links), Carl Bernstein en Ben Bradlee (rechts)
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 21
CPN: van rood
naar groen Hoe een Rode Partij langzaam maar zeker Groen kleurde
Nederland kleurde aan het begin van de twintigste
eeuw steeds roder. Socialistische partijen schoten als
paddenstoelen uit de grond en de arbeider was het
nieuwe redmiddel van de samenleving. In Rusland
was een Communistische Revolutie aan de gang die
overwaaide naar de andere landen van Europa. Het
gevolg was de ontwikkeling van een Communistische
Partij in Nederland. Toch is Nederland nooit een
Communistische Heilsstaat geworden. De partij die in
dit artikel wordt besproken zag het licht in 1935 en
bleef bestaan tot 1991. Maar heeft de CPN gezorgd
voor een blijvende invloed binnen de Nederlandse
politiek in de periode 1945 - 1991 en was het
verstandig om op te gaan in de partij GroenLinks?
Laten we de ontwikkelingen in de turbulente
twintigste eeuw maar eens beter onder de loep
nemen.
Door Nick de Reiger
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 22
e Communistische Partij Nederland kreeg
vorm in het jaar 1935 en zou de geschiedenis
ingaan als één van de meest belangrijke links-
georiënteerde partijen uit de twintigste eeuw. De partij
verdween even uit het officiële beeld tijdens de Tweede
Wereldoorlog, aangezien de partij, net als alle andere
partijen, werd verboden onder het naziregime. De CPN
koos echter voor een andere koers en dook de illegaliteit
in. Hiermee werd zij tevens de eerste verzetsgroep van
Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog die streed
tegen het antisemitisme van de nazi's.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn echter veel van de
ledenbestanden vernietigd en partijleden vervolgd,
waardoor er bijna geen gegevens meer zijn over deze
periode. Wat we wel weten is dat de populariteit van de
CPN na de oorlog steeg, aangezien zij na de verkiezingen
ruim 10,6% van de stemmen kreeg en het ledenaantal
steeg van 2.000 in 1942, de laatste officiële bekende
telling, naar 50.000 in 1946, de eerste telling na de
Tweede Wereldoorlog.
De CPN had dit hoogst waarschijnlijk te danken aan
haar inzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en de
spanningen die er heersten met de Sovjet-Unie. Deze
succeservaring was dan ook van korte duur, aangezien
het in 1947 met het aanbreken en doordringen van de
Koude Oorlog in Europa de visie van de
CPN onder druk kwam te staan. De
CPN werd steeds meer gezien als een
Nederlandse colonne van de Sovjet-
Unie, of zelfs het Moskou van Nederland, waardoor de
Russische vijand, aangezien Nederland pro-Amerika was,
binnen de poorten stond.
De gedachte dat de CPN een Sovjet verlengstuk was,
was voor die tijd geen rare gedachte aangezien de CPN
inderdaad een voorstander was van de politiek die de
Russen voerden. De CPN stemde onvoorwaardelijk in
met de communistische aaneenschakeling die plaats
vond in Oost-Europa ten tijde van de Koude Oorlog. Het
was absoluut niet gunstig dat ze kozen voor het prestige
in plaats van voor eensgezindheid, aangezien de CPN
zichzelf in een isolement duwde en in iets meer dan tien
jaar terugliep naar nog ongeveer 2,4% van de stemmen
in 1959.
Openbare kritiek
Niet alleen in de percentages zagen we terug dat de CPN
het zwaar te voorduren kreeg, maar zelfs in openbare
protesten, zoals de aanval op het Amsterdamse Felix
Meritis. Dit grachtenpand huisvestte de redactie van de
Waarheid, de communistische krant van Nederland. Na
de Russische inval in Hongarije op 4 november 1956, die
politiek werd gesteund door de CPN, werd dit gebouw
bestormd door een woedende, anticommunistische
menigte die klaar was met de houding van de CPN.
De jaren '60 waren een keerpunt voor de CPN,
aangezien zij zich steeds afstandelijker ging opstellen
tegenover de Sovjet-Unie, wat een gevolg was van de
oprichting van de verzorgingsstaat en een grotere sociale
D
Bestorming van het Felix Merits
De CPN werd de eerste verzetsgroep van Nederland tijdens de Tweede
Wereldoorlog die streed tegen het antisemitisme van de nazi’s
Partijcongres van de CPN, Amsterdam 26 november 1982
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 23
invloed binnen de partij. Deze maatregelen zorgden
namelijk voor een hechtere verbintenis tussen de
verschillende aspecten in de Nederlandse politiek,
waardoor het eensgezinder werd. Als we kijken naar het
verkiezingsprogramma in de jaren '60 zien we dat
voornamelijk sociale punten als het voorkomen van
massaontslagen, bevordering van democratie en
promotie van onderwijs hoogtij vierden. Punten als het
steunen van Vietnam en het ontkrachten van de steun
van Amerika in het voeren van koloniale oorlogen
stonden nog wel op de agenda, maar hadden een
minder aanwezige positie ingenomen.
Marcus Bakker
In de jaren '70 zette de trend
door, aangezien het ledenaantal
eindelijk weer een stijgende lijn
liet zien. In 1973 waren er
10.147 geregistreerde leden,
waarvan een groot aandeel bestond uit linkse studenten,
wat vooral kwam door de studentenprotesten waarbij
het optreden van de lijsttrekker Marcus Bakker ook een
rol speelde.
De studentenprotesten waren gericht tegen de
hervormingen voor universiteiten, waaronder verhoging
van het collegegeld, die de regering voor ogen had. Het
gevolg was dat studenten, om de daad bij het woord te
zetten verscheidende universiteiten over het hele land
begonnen te bezetten. Een goed voorbeeld dat sterk
beïnvloed is door de CPN is de bezetting van het
Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen,
waar anarchistische, sociaaldemocratische en
communistische studenten het gebouw rood kleurden.
We zien hierin duidelijk dat de CPN een slimme zet
maakte. Het ging mee met zijn tijd en speelde in op de
ontwikkelingen in Nederland. De toch al redelijk links-
radicale insteek van de partij sprak vele jongeren aan,
die toch wilden breken met het ouderlijk gezag. Door het
toenemen van de studentenprotesten, die in heel
Europa toch al aanwakkerden, begon er binnen de CPN
een frisse wind te waaien, waardoor nieuwe ideeën
konden worden gerealiseerd.
Dit was echter niet genoeg om de stijgende lijn
binnen het CPN vast te houden. Veel van de oude garde,
waaronder de oude getrouwe Paul de Groot het veld
moest ruimen. Paul de Groot was een oud gediende
binnen de partij en een openlijke aanhanger van het
regime in Moskou. Hij was het levende voorbeeld van de
marxistische geest van de CPN. De Groot en de oude
garde konden echter niet op tegen de jongeren, wat bij
de verkiezingen van 1977 duidelijk zou blijken.
Het resultaat van een niet goed geoliede machine
binnen het CPN zorgde ervoor dat de CPN bij de
verkiezingen in 1977 slechts 1,7% van de stemmen
kreeg. Een bedroevend laag percentage, waarop de
Groot, zonder resultaat, opriep tot een teruggang naar
het oude partijideaal, een marxistisch-leninistische partij
De CPN stemde onvoorwaardelijk in met de communistische aaneenschakeling
die plaats vond in Oost-Europa ten tijde van de Koude Oorlog
Als we kijken naar het
verkiezingsprogramma in de jaren ’60
zien we dat voornamelijk sociale
punten als het voorkomen van
massaontslagen, bevordering van
democratie en promotie van onderwijs
hoogtij vierden
Marcus Bakker
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 24
met een straks georganiseerde partijstructuur.
De Groot was zoals we net lazen echter al behoorlijk
in achting gedaald en telde eigenlijk niet zo veel meer
mee. Marcus Bakker had laten zien dat hij zowel kon
omgaan met de veranderende politieke structuur van
Nederland en de nieuwe instroom van politieke geesten,
namelijk de jongeren. Het was dan ook Bakker die het
machtsvacuüm opving toen de Groot, de oude
Moskougenoot, wegviel uit het communistische plaatje.
Dit was op zich een strategische zet, aangezien de partij
nu niet langer bleef steken in de conservatieve manier
van politiek voeren maar meer meeging met zijn tijd.
Nieuwe koers
Tegen de jaren '80 zien we dat de CPN echt een nieuwe
koers begint te varen. In het partijprogramma worden
punten als een perspectief voor jongeren opgenomen,
waarbij ze aangeven dat ze streven naar een betere
inkomenspositie voor jongeren en koppeling van
studiebeurzen aan een sociaal minimum. Hierin zien we
de invloed van de jongeren dus duidelijk terug, het
wordt een speerpunt van de politiek. Een ander
opvallend punt is het opkomende feminisme in het
partijprogramma. Vrouwen moeten niet langer worden
afgescheept met de laagstbetaalde banen maar moeten
ook beschikking krijgen over een eigen inkomen.
Als we dit zo lezen is dit een vrij radicale verandering
binnen de partijpolitiek. Men streeft nu meer naar
gelijkheid tussen mannen en vrouwen en wil de
ongelijkheid tussen deze sekses op het gebied van werk
compleet uitbannen. Men streeft daarnaast naar een
betere economische positie voor jongeren, waarin we de
nieuwe wind uit de vorige stukken duidelijk herkennen.
Dit was niet alleen het werk van Marcus Bakker en
zijn jongere achterban, maar ook van een nieuwe vrouw
aan het front. Haar naam was Ina Brouwer en zij was de
lijsttrekker tijdens het verkiezingsjaar 1982, waaruit de
hernieuwde punten naar voren kwamen. Zij volgde in
hetzelfde jaar Marcus Bakker nog op als partijvoorzitter.
Het gevolg was dat de partij in 1984 een nieuw
beginselprogramma aannam, waarin deze punten
werden opgenomen en de partij langzaam maar zeker
afstand begon te doen van het marxisme-leninisme waar
Paul de Groot destijds zo hard voor had gestreden.
Gezien het politieke klimaat was het geen verkeerde
stap, aangezien het ervoor zorgde dat de partij opnieuw
een beetje uit het slop werd getrokken. De nieuwe koers
schoot veel oudgedienden echter in het verkeerde
Verkiezingsaffiche CPN 1977
CPN-demonstratie op 1 mei 1977
De toch als redelijk links-radicale insteek van de partij sprak vele jongeren aan,
die toch wilden breken met het ouderlijke gezag
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 25
keelgat, waarop zij de partij verlieten en het Verbond
van Communisten in Nederland oprichtten, een soort
van splinterpartij. De ledenaantallen bleven dalen van
11.594 in 1984 tot slechts 5.700 in 1989. Was de visie
van de partij dan toch niet dat gene wat de achterban
voor ogen had?
Ja, dat was het want zowel het VCN als de CPN haalde in
1986 geen enkele zetel. De CPN verdween zelfs uit de
kamer, wat een enorme tegenslag was voor de partij. Ze
begon toenadering te zoeken tot andere kleine partijen,
zoals de Pacifistisch Socialistische Partij, de Politieke
Partij Radikalen en de Evangelische Volks Partij. Dit zou
leiden tot een gezamenlijke deelname aan de
verkiezingen onder de naam
GroenLinks, in 1989. De nieuwe
fusiepartij zou in 1989 formeel
worden opgericht, waarbij de
CPN in 1991, tijdens een
partijcongres werd opgeheven.
We zien dat de CPN zich in de jaren na de Tweede
Wereldoorlog heeft geprofileerd als een partij die
halsstarrig vasthield aan het marxisme-leninisme van de
Sovjets maar toch een poging deed om zich zo goed
mogelijk binnen de Nederlandse politiek te profileren.
De partij werd gezien als een verlengstuk van de Sovjet-
Unie, wat leidde tot veel publieke haat. De CPN zag zelf
ook in dat dit niet de weg was waarop ze verder
moesten gaan, waardoor ze in de jaren '60 lichtelijk
afstapten van hun idealen en zich gingen richten op de
zaken die er om deden. De CPN maakte zich hard voor
onderwijs en de jeugd en steunde de vele
studentenprotesten die oplaaiden in Europa en
Nederland. De achterban werd minder grijs en veel
oudgedienden konden niet langer meekomen met de
steeds harder vernieuwende partijpolitiek.
De ‘groene’ fusie
De nieuwe partijpolitiek in de jaren '70 zorgde voor een
vernieuwde aanhang van de jongeren die op zoek waren
naar een afzetting tegen het burgerlijke. Marcus Bakker
gaf deze behoefte een gezicht in 'zijn' CPN en koerste
met zijn partijprogramma's af op een behoorlijke
zetelwinst. Tegen de jaren '80 maakte de CPN, onder
invloed van de opvolger van Bakker, Ina Brouwer, zich
hard voor vrouwenrechten en een betere positie voor
jongeren in de politiek. Voor de achterban was dit echter
onverkoopbaar. Dit was niet waar het CPN naar streefde
in hun ogen. Het partijbestuur kreeg dit gelukkig op tijd
in de gaten en maakte zich hard voor de fusie tussen de
PSP, de PPR en de EVP. Ze gingen samen op in
GroenLinks en probeerden de partijidealen te
combineren, waarbij het communistische standpunt
meer socialistisch van insteek werd. Bij de verkiezing in
1989 verdubbelden ze het aantal zetels dat de CPN had
gehaald in 1986.
GroenLinks maakte in de loop van de jaren naam als
linkse oppositie partij met oog voor zowel de
socialistische idealen als een oog voor milieu en bestaat
nog steeds. GroenLinks streeft al sinds jaar en dag naar
een betere positie voor de student, het onderwijs en de
lage inkomens; hierin zien we nog een deel van het oude
CPN terug. We kunnen dus concluderen dat het een
goede stap was om op te gaan in deze fusiepartij,
GroenLinks, ook al is er weinig communistisch in terug te
vinden.
Marcus Bakker had laten zien dat hij zowel kon omgaan met de veranderende
politieke structuur van Nederland en de nieuwe instroom van politieke geesten,
namelijk de jongeren
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 26
Geschiedenis heeft geen bloedarmoede
p een kille middag in het jaar 2011 stond ik
mijn best te doen voor een vmbo klas uit het
eerste jaar. Het thema ‘Veiligheid’, in het
kader van het vak Mens & Maatschappij, was niet
eenvoudig betekenisvol te maken. Om er toch een
historische, doch laagdrempelige draai aan te geven ging
mijn les over ‘veiligheid door de eeuwen heen’. De
leerlingen liepen niet echt warm en mijn geacteerde
enthousiasme kwam nog minder overtuigend over dan
de felicitatie van PvdA leider Samson aan Mark Rutte in
de afgelopen verkiezingen …
“In de middeleeuwen werden
misdadigers gemarteld om andere
criminelen af te schrikken. Ik heb nog
wat afbeeldingen van
martelwerktuigen opgeslagen”. Bij het horen van de
laatste zin gebeurde er iets. Er begon iets te glimmen in
de ogen. Enkele leerlingen ging rechtop zitten en een
jongen in de hoek die buiten mijn weten om op twee
poten had gezeten, klapte weer op vier poten om het
beter te kunnen zien.
Toen ik het huidige stagejaar dit stukje bij een
alleraardigste Atheneum 2 klas herhaalde, was dit niet
anders. De klas had al ademloos geluisterd naar hoe de
inquisitie omging met ketters en toen ik terstond
vermeldde dat ik foto’s had van verschillende
martelwerktuigen ging het dak eraf. En eerlijk waar, de
dames waren misschien wel het meest enthousiast.
Is de geschiedenisles voor leerlingen pas echt
boeiend als er moord en doodslag in voorkomt? Of
moeten we het in een breder perspectief zien en
erkennen dat in onze beschaafde samenleving
beeldmateriaal met geweld een norm is geworden? Het
is wel begrijpelijk, hoe kun je immers als docent ‘de
Holocaust’ behandelen zonder beeldmateriaal?
Als we de geschiedenis eens doorlichten moeten we
bekennen dat vrijwel elk verhaal, elke gebeurtenis en
elke persoon te maken heeft met geweld. In de Bijbel
begint in Genesis het gedonder al met de broedermoord
tussen Kaïn en Abel. En zo loopt de letterlijke rode lijn
door. Van oorlog naar opstand, van opstand naar
genocide. Van genocide naar een revolutie. De leiders
van de revolutie worden weer vermoord. Zelfs een
vredestichter als Ghandi ontvangt de kogel. De
O
Het is naïef om te denken dat geweld in Nederland nog steeds onder de
oppervlakte blijft als we in armoede vervallen
Column
Tim van Eenennaam
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 27
geschiedenis bestaat grotendeels uit geweld en
de reacties op dat geweld. Probeer maar eens
een onderwerp op te zoeken waarin geweld
geen rol speelt.
Sommige mensen beweren dat geweld niet zozeer
voortkomt uit de mens, maar uit bepaalde ideologieën
en religies. Dit zou de bron van het kwaad zijn en als we
de ideologieën en religies de wereld uithelpen wacht ons
een fantastische maatschappij waarin alle
kosmopolieten zich verblijden in een innige vrededans!
Maar dit valt maar moeilijk te rijmen. Ideologieën en
religies lijken meer op een soort bakvormen, waar de
mens zijn geweld in giet. En er zijn genoeg bakvormen.
De geschiedenis laat ons zien dat de mens geweld
gebruikt om wat voor reden dan ook.
Suggereren dat de mens van nature gewelddadig is,
is nogal een krasse uitspraak. Uiteraard worden er op
veel plekken in de wereld nog oorlogen en revoluties
uitgevochten maar, zo wordt gesteld, hier in onze
westerse beschaving is geweld niet meer de norm. Is het
dan de luxe die ons hier in Nederland in bedwang houdt?
Is het de decadentie die ervoor zorgt dat Europa nog
relatief veilig is?
Het is inderdaad maar de vraag of op het moment
dat onze welvaart verdwijnt, wij nog steeds in een
relatief geweldloze maatschappij kunnen vertoeven? Het
is in ieder geval naïef om te denken dat geweld in
Nederland nog steeds onder de oppervlakte verscholen
blijft als we in armoede vervallen. In de grootste
armoede ontstaat immers radicalisme. Of
overlevingsdrang. De mens heeft geen enkele moeite
(indirect) geweld te gebruiken, ook niet als hij of zij het
niet gewend is. Meerdere experimenten tonen dat aan.
En in kleine dingen zien we het in onze samenleving, die
drang naar geweld.
Geweld zien we al honderden jaren in de
geschiedenis. Blijkbaar is dat de mens ‘eigen’. Als Europa
zich nog eens diep in een crisis stort, dan kunnen we
onze borst dus weer nat maken. We zijn al gewend
geraakt aan beeldmateriaal van geweld. Strijden we niet
voor eigen belang, dan vechten we wel voor vrede. Of
voeren we oorlog voor een betere wereld. Een mooiere
paradox is er niet. Intussen kunnen we alleen maar
beamen en ridderlijk toegeven: wij willen bloed zien!
De mens heeft geen enkele moeite (indirect) geweld te gebruiken,
ook niet als hij of zij het niet gewend is
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 28
De artistieke wereld van
de Renaissance
Kunst in vogelvlucht Door Ozan Karakoc
Sommige kunstwerken lijken geen introductie te behoeven. Ze zijn
het bewijs dat de westerse beschaving een eerbaar verleden heeft.
Deze kunstwerken en zijn geestelijke vaders gaan gepaard met een
stukje geschiedenis vol wisselende trouw, blamage, avonturen,
teleurstellingen en tegenslagen. Voor de een is het een artistiek
wonder, voor de ander een handelsmerk. Soms een object van
verlangen, soms een geinige afbeelding. Denk aan Leonardo da
Vinci, denk aan Rafaël, Albrecht Dürer, Michelangelo en vele
anderen. Deze veelzijdige personen uit de kunstgeschiedenis
hebben een ding gemeen: ze komen uit een periode die bekend
staat als de tijd die de ‘donkere’ middeleeuwen voorgoed achter
zich laat: de Renaissance. Deze periode is een mijlpaal in de
Europese geschiedenis geweest, met name in de schilderkunst.
Hieronder wordt de ontwikkeling van de artistieke wereld van de
Renaissance verder toegelicht.
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 29
e Renaissance is een culturele periode in de
geschiedenis van de mensheid die zich
halverwege de vijftiende en de zestiende
eeuw ontwikkelde. Het is een overgangsperiode tussen
de middeleeuwen en de moderne tijd die zich
onderscheidde door een nieuwe manier van denken die
de mens en de natuur als middelpunt had. Daarnaast
bloeiden de kunsten en letteren, geïnspireerd door de
klassieke oudheid.
Deze overgang vond allereerst in Italië plaats, omdat
hier de politieke en economische omstandigheden heel
gunstig waren. Bovendien bleef de klassieke traditie hier
vrijwel intact waardoor in de steden nog altijd resten van
beelden en gebouwen aanwezig waren. De kunstenaars
hadden daar optimaal profijt van en gebruikten deze
beelden als inspiratiebron.
Een van de eersten die zich ervan bewust waren dat
zich een sterke verandering in de kunst had voorgedaan
die hen losmaakte van de middeleeuwse tradities en zich
aangetrokken voelden tot de klassieke kunst, was
biograaf en kunsthistoricus Giorgio Vasari (1511-1574).
Hij gebruikte de term ‘rinascità’ in zijn boek Vite (Levens,
1500) om een dergelijke overgang aan te duiden. In Vite
worden kunstenaars als Michelangelo de hemel in
geprezen omdat zij de kunst uit de periode van de
Renaissance belichamen. Wel moet gezegd worden dat
Vasari een duidelijke voorkeur had voor kunstenaars uit
Florence. Kunstenaars uit andere gebieden als Venetië
worden in zijn boek genegeerd. Dat had waarschijnlijk te
maken met het feit dat de Renaissance zijn oorsprong
vond in Florence, een stad die met handel en nijverheid
zeer welvarend was geworden.
In de negentiende eeuw gebruikte historicus Jacob
Burckhardt in zijn Die Kultur der Renaissance in Italien
(De Renaissancecultuur in Italië, 1860) de term
Renaissance om aan te geven dat er sprake was van een
absolute breuk met de middeleeuwen. Tegenwoordig
zijn bijna alle historici het erover eens dat het hier ging
om een geleidelijke verandering waarin de
middeleeuwse tradities werden losgelaten om nieuwe,
klassieke denkbeelden te ontwikkelen.
Quattrocento
De kunstgeschiedenis van de Renaissance bestaat uit de
periode die wordt aangeduid als Quattrocento en
Cinquecento. Deze termen worden gebruikt om een
bepaalde periode aan te geven die eigen kenmerken,
visies en belangrijkste figuren heeft wat betreft de
(schilder)kunst.
De periode in de kunst van de vroegrenaissance
(vijftiende eeuw) is Quattrocento. Het is een Italiaanse
D
Giorgio Vasari
Geboorte van Vasari (ca. 1489) van Alessandro Botticelli in Galleria degli Uffizi in Florence
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 30
afkorting voor mille quattrocento wat veertienhonderd
betekent. In deze eeuw werden belangrijke
wetenschappelijke en humanistische onderzoeken
gedaan rondom kunst. De laatmiddeleeuwse stijlen als
de internationale gotiek behoorden geleidelijk tot het
verleden waarbij men steeds meer de behoefte kreeg
om de werkelijkheid ongestileerd uit te beelden. De
levende wezens kwamen in de schilderkunst in een
natuurlijke omgeving terecht waarbij er sprake was van
een schoonheidsideaal.
De belangrijkste kunstenaars uit deze tijd waren
beeldhouwer Donatello en schilder Alessandro Botticelli
(1445-1510). Als zoon van een eenvoudige ambachtelijke
edelsmid zou Botticelli een van de invloedrijkste
kunstenaars van Florence worden die onder andere voor
de Medici werkte. De humanistische idealen van het
Quattrocento – het belangrijkste kenmerk daarvan is de
heidense mythologie – komen in zijn werk heel
nadrukkelijk naar voren.
Hoewel hij in de hoge
kringen van Florence veel
waardering kreeg over zijn
werk, moest hij
noodgedwongen de kunstwerken uit zijn atelier op de
brandstapel gooien. Daar heeft Girolamo Savonarola een
grote rol in gespeeld. Hij stond bekend om zijn felle
orthodoxe boetepreken en boek- en
kunstwerkverbrandingen, bekend als vreugdevuur van
de ijdelheden. De eerste brandstapel werd
georganiseerd op 7 februari 1497 en was bedoeld om de
nieuwe denkbeelden in de Renaissance tegen te gaan.
Cinquecento
In de zestiende eeuw vonden op het gebied van
economie en politiek in Italië grote veranderingen plaats.
De Italiaanse stadstaten maakten plaats voor een
centralistische macht. Bovendien ontwikkelde de kunst
zich razendsnel. De meeste kunstenaars konden al heel
goed overweg met de tekentechniek. Deze techniek
maakte in de zestiende eeuw plaats voor de kleur. De
olieverftechniek was in deze periode populairder dan
ooit. Het Cinquecento was begonnen.
De kunstenaars in deze periode wilden nog
nauwkeuriger het naturalisme weergeven door de
menselijke expressie te bestuderen onder invloed van de
Germaanse kunst. Bekende kunstenaars uit deze tijd
waren voornamelijk Rafaël, Leonardo da Vinci en
Michelangelo.
Het Laatste Oordeel van Michelangelo in Vaticaanstad in Rome
De kunstgeschiedenis zou heden ten dage wezenlijk anders zijn zonder de invloed
van meesters als Michelangelo, Rafaël en talloze andere kunstenaars
De plundering van Rome door Maarten van Heemskerck (1527)
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 31
Meer lezen?
Ross King – De hemel van de paus:
Michelangelo en de Sixtijnse kapel –
(Amsterdam) 2005
Intellectuele kunst
1527 was een belangrijk jaar voor de Italiaanse
renaissance, zowel politiek, religieus als cultureel. In dit
jaar vond de plundering van Rome plaats waarbij
tienduizenden Spaanse en Duitse soldaten de stad
probeerden aan te vallen. Keizer Karel V was van mening
dat Italië tot de Heilige Roomse Rijk behoorde. Paus
Clemens VII wilde hier niets van weten. De plundering
volgde niet veel later met als gevolg dat de verwoeste
stad in grote economische problemen verkeerde en het
optimisme bij de meeste christenen verdween.
Vanaf dat moment wilden vooraanstaande
kunstenaars zich richten op de massa. Het meesterwerk
van Michelangelo, Het Laatste Oordeel (1536-1540), is
daar een goed voorbeeld van. De verwrongen lichamen
in dit werk weerspiegelen de onzekerheid van de
mensen in deze tijd. Bovendien wilden kunstenaars als
Michelangelo complexe thema’s – denk aan de
Reformatie – in hun werk weergeven die alleen
geschiedschrijvers konden begrijpen. Het aantal
bewonderaars rondom Michelangelo nam hierdoor toe
en steeds meer mensen wilden Het Laatste Oordeel zien.
Dit fresco is te bewonderen in de Sixtijnse Kapel bij de
Vaticaanse musea in Vaticaanstad in Rome.
De kunstgeschiedenis zou heden ten dage wezenlijk
anders zijn zonder de invloed van meesters als
Michelangelo, Rafaël en talloze andere kunstenaars. De
vereniging van de christelijke met de klassieke cultuur is
elders nooit zo goed weergegeven als in de
renaissancistische schilderkunst. Wie ooit in Florence,
Venetië en Rome is geweest, begrijpt waarom.
Pietà van Michelangelo (1499), gemaakt van marmer
De school van Athene (1509-1510) van Rafaël in Vaticaanstad
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 32
Welke verschuiving
zien we in de
overtuigings-
methodes van
politici in Nederland
van 1956 tot 2002?
Logos, ethos en pathos
in de Nederlandse
politiek in de 20e eeuw
Door Tim van Eenennaam
Onderuit gezakt, met zijn hoofd op zijn schouder rustend, luistert hij naar de persoon die tegenover hem zit aan de tafel.
Geen strijdlust, hij hoort het aan. Het is duidelijk dat hij baalt. In tegenstelling tot zijn opponent, die doorgaat met zijn
offensief, kan hij niet wachten dit debat te verlaten. ‘Meneer Melkert, is het debat u bevallen?’
‘Het hoort erbij’, dat is de reactie van de geplaagde Melkert na het debat van Pim Fortuyn in 2002. Pim Fortuyn wordt
vaak aangehaald als de man die de politiek in Nederland deed veranderen. ‘Er gebeurde iets’, zo wordt het ook
omschreven. Een nieuwe manier van debatteren, een nieuwe vorm van politiek; dat wordt toegeschreven aan Fortuyn.
Scherpe debatten, persoonlijke aanvallen en een enthousiaste houding. Het sprak mensen aan. Toch gaf Hans Dijkstal in
hetzelfde debat aan dat hij het ‘liever wat concreter zag’. Het is dan de vraag of Fortuyn inderdaad niet concreet was. In
ieder geval kan vastgesteld worden dat Fortuyn een andere manier had van overtuigen dan de overigen aan de
debattafel.
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 33
olgens Aristoteles zijn er drie
overtuigingsmethodes die je kan gebruiken in
een betoog. Dit valt onder retorica, dat is de
kunst van de welsprekendheid. Deze drie methodes zijn
logos, ethos en pathos. De uitleg hiervan schreef hij in
een verhandeling, de Ars Rhetorica. Vandaar dat we deze
kennis nog beschikbaar hebben. Laten we deze eerst
kort uiteenzetten.
Logos is afgeleid van het woord logica. Personen die
deze stijl van overreden hanteren, proberen de
omstanders voor hun zaak te winnen door het gebruik
van feiten en betrouwbare redeneringen. Inhoudelijk
sterke argumenten en voldoende brongebruik geeft aan
dat de spreker weet waar hij het over heeft en zo
worden mensen die waarde hechten aan het logisch
verstand, de ratio, voor de zaak gewonnen.
Ethos, daarentegen, is een stijl van overtuigen die
een andere werkwijze heeft. De spreker dient tijdens zijn
argumentatie aan te geven waarom hij verstand heeft
van de zaak. Hij gebruikt hierbij ervaringen die hij heeft
gehad, zijn scholing, zijn kennis of zijn capaciteiten. De
spreker heeft simpelweg “recht van spreken”. Ook ziet
men aan de spreker dat hij of zij echt betrokken is bij de
zaak. Hierdoor zullen toehoorders die waarde hechten
aan gezag, autoriteit en leiderschap zich aangesproken
voelen door de spreker en zijn punten.
Pathos tenslotte, is een methode van overtuigen die
gebruik maakt van de emotie. De spreker laat in zijn
betoog duidelijk merken zijn dat iets zeer fout of zeer
goed is. Dit doet hij door zelf zijn emoties sterk aanwezig
te laten zijn. Boosheid of blijdschap over een bepaald
onderwerp zorgen ervoor dat de toehoorders meedelen
in de emotie. Hierdoor krijgen zij sympathie voor de
spreker en tevens voor zijn standpunten.
Wanneer deze drie punten perfect in balans zijn,
betekent het dat de spreker een zeer groot deel van het
publiek voor zich weet te winnen. Een voorbeeld hiervan
zien we in niemand minder dan Adolf Hitler.
Maar in de Nederlandse politiek is het ook
interessant de aan- of afwezigheid van deze stijlen te
bekijken door de twintigste eeuw heen. En ook is het
relevant na te gaan welk effect het sorteerde in de
verkiezingen. Als beginpunt nemen we hiervoor
Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Als eindpunt
nemen we de verkiezingen in 2002. We zullen
verschillende bekende tijdsgebonden politici bekijken,
namelijk Willem Drees, Joop den Uyl, Dries van Agt, Wim
Kok en Pim Fortuyn. De belangrijkste vraag hierbij luidt:
Welke verschuiving zien we in de overtuigingsmethodes
van politici in Nederland van 1956 tot 2002?
Om deze vraag meer elan te geven is het interessant
om eens te bekijken welke invloed de betreffende stijl
had op de samenleving op de mensen. Hoe eindigden de
verkiezingen? Of: kwam er een tweede kabinet? Hoe
waren de omstandigheden?
V
Willem Drees
Eerste zitting nieuwe kabinet Drees, 12 oktober 1956
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 34
In 1956 bestaat het kabinet uit PvdA, KVP, ARP en de
CHU. Onder leiding van Willem Drees. Allereerst moet
gezegd worden dat de politici niet de gewoonte hadden
tot het volk te spreken. Debatten en toespraken die
verspreid werden via de televisie en de radio kwamen
pas later. Dit betekent dat moeilijk te bepalen is of de
verkiezingsuitslag werd beïnvloed door de stijl van
overtuigen. Daarbij is het in deze tijd nog zo dat men
sterk werd beïnvloed door ideologische achtergronden,
een kenmerk van de verzuiling. Zo zien we dat Drees van
de middenklasse en de arbeidersklasse stemmen krijgt.
Van de katholieke kant ontbreekt enige steun. De politici
richtten hun betoog dan ook
vooral op hun collega’s. In deze
betogen ging men zeer netjes
met elkaar om. Willem Drees
meldde zelf: ‘Het is me wel
opgevallen dat een al te grote welsprekendheid, die in
een massavergadering groot effect zou hebben, in de
Kamer eer negatief kan werken wat betreft de aandacht
voor door de spreker aangevoerde argumenten’ Hieruit
blijkt dat er voornamelijk een zakelijk en koel klimaat
heerste in de Kamer. Drees is duidelijk geen voorstander
van emotionele toespraken. Althans, niet in de Kamer.
We zien dat er door politici in deze tijd weinig gebruik
wordt gemaakt van pathos (emotie). In de gedragsregels
in de Kamer zien we terug dat politici van mening waren
dat er gepast moet worden betoogd. Het lijkt erop dat
veel politici vonden dat zij verstand van de zaak hadden,
simpelweg omdat zij politici waren en ervoor gestudeerd
hadden. Het lijkt erop dat respect voor elkaar een grote
rol speelde. Elke politicus had tevens een gedegen
opleiding genoten. Hier zien we ethos (autoriteit) in
terug. Deze methode had in die tijd succes. Na het
kabinet Drees I in 1948 volgende nog een Drees II, Drees
III en een Drees IV. Al valt het dus moeilijk te
beargumenteren of de mensen overtuigd werden door
de overredingsstijl van Drees of doordat ze simpelweg
stemden op zijn achtergrond, betreffende de zuil.
Nieuwe tijd
Van 1973 tot 1977 drukte Joop den Uyl als minister-
president zijn stempel op de Nederlandse politiek. In
deze tijd was het al meer gebruikelijk dat politici via
diverse media het volk toespraken. In 1973 sprak Den
Uyl het Nederlandse volk toe over de oliecrisis en zette
de argumentatie nauwkeurig uiteen in een rustig en
inhoudelijk betoog. Het is een verhaal waar Den Uyl zijn
emotie achterwege laat. In deze tijd werd langzaam
duidelijk dat een samenleving die uit zuilen bestond het
niet lang zou volhouden, de tijden veranderden. Den Uyl
merkte het ook. Hij merkt tijdens zijn toespraak op ‘dat
de tijd van voor de oliecrisis niet zou terugkeren’. Deze
zakelijke houding verraadt dat Den Uyl gebruik maakt
van logos. Met puur logische argumenten probeerde hij
Joop den Uyl
Wim Kok, toenmalig FNV voorman en coarchitect van het poldermodel, bij demonstratie op de Dam, maart 1980
Partijen gaan zich conformeren naar de wensen van het volk terwijl het vroeger
de gewoonte was dat partijen stonden voor een bepaalde ideologie
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 35
de kiezer te winnen voor zijn standpunten of keuzes.
Voor veel mensen zal deze duidelijke taal gewaardeerd
worden in de tijd dat het motto ‘doe maar normaal, dan
doe je al gek genoeg’ heerst. Toch kreeg Den Uyl geen
tweede kabinet; feit is wel dat het daaropvolgende
kabinet het op financieel gebied niet beter deed. Viel de
zakelijk stijl van Van Uyl de kiezers tegen? Of was de
boodschap van Den Uyl gewoon te negatief?
Na 1977 wordt CDA’er Dries van Agt minister-
president. Hij was én is een bevlogen spreker. Hij wist
volle zalen zowel te imponeren als tegen zich in het
harnas te jagen. Gejuich en applaus klonken er vaak,
maar in een bijeenkomst in Nijmegen kreeg hij ‘je bent
een schijnheilige lul’ naar zijn hoofd geslingerd, waarna
eveneens applaus volgde. Hij wist dus vriend en vijand te
beroeren. Als overredingsstijl gebruikte hij logos, maar
ook veel pathos. Dit wekte bij sommige mensen ergernis
op (schijnheilig), bij andere sympathie. Het CDA haalde
uiteindelijk 48 zetels, vier minder dan de PvdA.
‘Kwartje van Kok’
In de jaren 1990 zien we een ander belangrijk personage
in de Nederlandse politiek: Wim Kok. Welbekend van het
‘kwartje van Kok’. Hij was de minister-president van een
paars kabinet van 1994 tot 2002.
Bestaande uit de wonderlijke
combinatie van PvdA, VVD en
D66. Wim Kok was een echte
PvdA’er. Hij was vóór zijn politieke
loopbaan betrokken bij de arbeidersvakbonden. Kok
wilde ‘premier van alle Nederlanders zijn’. In deze tijd
hadden kiezers en politici behoefte aan communiceren
via de media. Tijdens de verkiezingencampagnes werd er
dan ook scheutig gebruik gemaakt van talkshows,
televisiedebatten of andere mediaoptredens. Vooral Kok
deed hier in 1994 veelvuldig aan mee. Wim Kok wist
pathos en logos te combineren. Hij sprak altijd rustig,
maar had het over de problemen van het volk, hij kwam
immers uit de vakbondswereld. In feite zien we hier al
een verandering. Partijen gaan zich conformeren naar de
wensen van het volk terwijl het vroeger de gewoonte
was dat partijen stonden voor een bepaalde ideologie.
Het leverde Kok veel krediet op, bij de verkiezingen in
1994 en 1998 kreeg de PvdA de meeste zetels. En
tweemaal kon het een kabinet vormen met Kok aan het
roer. Dat krediet leek Kok te verspelen toen hij in 2002
Pim Fortuyn bekritiseerde.
‘At your service’
Het boek van Pim Fortuyn, De puinhopen van acht
jaar paars, hielp niet bepaald mee aan het imago van
Wim Kok. Maar hoe kwam het toch dat de Lijst Pim
Fortuyn in 2002 maar liefst 26 zetels kreeg? Negen
dagen na zijn moord was Fortuyn nog steeds immens
populair. In de jaren erna was het snel afgelopen met de
populariteit voor deze partij. Fortuyn bezat een
ongebruikelijke manier van debatteren en
communiceren. Vooral pathos komt sterk terug. Dit zien
we in zijn theatrale manier van debatteren. De
Dries van Agt
Uiteindelijk is het moeilijk te zeggen of een verkiezingsuitslag direct bepaald
wordt door de overredingsstijl die de politici gebruiken
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 36
afsluitende groet, ‘at your service’, sprak veel mensen
aan. Zoals Aristoteles het benoemt deed Pim het ook:
het kweken van onrechtvaardigheidgevoel bij zijn
hoorders. Er was iets goed fout in Nederland, dat moest
duidelijk gemaakt worden. Ook de duidelijke tekst in De
Volkskrant liet niets te wensen over, en was sterk
emotioneel: ‘Als ik het juridisch rond zou kunnen krijgen
zou ik zeggen: d’r komt geen
islamiet meer in… De islam is
achterlijk, ik zeg maar, het is
gewoon een achterlijke cultuur.’
Aan het woordje ‘gewoon’ zien we dat de logos
ontbreekt. ‘Gewoon’ is geen argument. Tóch kwam bij
Fortuyn in de debatten sterk de logos naar voren. Het
was een sterke manier van zijn mening beargumenteren.
Op veel vragen kwam hij naar voren met duidelijk
punten waarin we toch nog de logos terugzien. Maar ook
ethos zien we bij Fortuyn terug. Vooral in de manier
waarin hij persoonlijk zichzelf beter leek te voelen dan
zijn collega Melkert en hem behoorlijk aanviel op zijn
persoonlijkheid. Fortuyn liet hier zien dat hij meer
autoriteit dacht te hebben, en dat hij van mening was hij
het volk vertegenwoordigde. Het bracht hem 26
zetels…En de dood. Blijkbaar was de samenleving niet
geheel klaar voor deze manier van overtuigen. Hij wekte
extreem veel ergernis op, maar ook extreem veel
waardering. De vraag is natuurlijk wel of deze zege niet
behaald werden doordat Pim Fortuyn na zijn dood werd
neergezet als een ‘martelaar voor democratie.’
Dat mensen die alle drie de overredingsstijlen
gebruiken zowel veel ergernis als waardering oosten is
cynisch zichtbaar in de geschiedenis. De verschuiving die
we in ieder geval kunnen waarnemen is dat in de
periode na de Tweede Wereldoorlog voornamelijk één
stijl werd gebuikt: ethos. Dit creëerde rust, stabiliteit en
ook voorspelbaarheid. Dan zien we dat verschillende
overredingsstijlen gebruikt worden. Dit kunnen we
vooral toedichten aan de televisie en de radio. Hierdoor
moesten de politici zich tot het volk gaan richten in
plaats van tegen hun collega’s. Het aanspreken van het
volk vereiste een andere methode. Door Wim Kok en
Van Agt zien we deze “gemixte stijl” al terug. Het is
uiteindelijk Pim Fortuyn die duidelijk probeert alle drie
de stijlen te combineren. Dit levert hem aanvankelijk
succes op, maar het heeft ook een schaduwzijde; die is
bekend. Uiteindelijk is het moeilijk te zeggen of een
verkiezingsuitslag direct bepaald wordt door de
overredingsstijl die de politici gebruiken. Er zijn immers
veel externe factoren die dit beïnvloeden.
Ook nu zien we bij politici de verschillende stijlen
gebruikt worden. Het is puur tijdsgebonden of deze stijl
succes heeft, dat maakt het vaak een gok. Word je
afgerekend op je autoritaire houding of hebben je
aanvallen succes? Weet je de toehoorders te raken met
je emotie of merken zij de schone schijn die je ophoudt?
Imponeer je met je feiten of kom je over als een
zakelijke, kille politicus. Dit zijn nu nog steeds de
kwesties die ertoe doen, wil je succes hebben in het
uitdagende spel dat de politiek genoemd wordt.
Pim Fortuyn
We zien dat er door politici in deze tijd weinig gebruik wordt gemaakt van
pathos (emotie)
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 37
Geletterde Renaissance
Door Karl van der Linde
andaag de dag zitten wij, voor de meesten
ongemerkt, midden in een renaissance, de
geletterde Renaissance of E-Renaissance
1971 op een klein kamertje in de Amerikaanse staat
Illinois zit Micheal Hart verwonderd te kijken naar de
eerste stap van wat nu bekend staat als de geletterde
renaissance, een over getypte
onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten.
Wat hij toen nog niet kon weten is dat hij sinds
Gutenberg de grootste uitvinding had gedaan op boeken
gebied. Namelijk het eerste E-book ter wereld.
Vanaf 1971 tot 1987 heeft Hart hard gewerkt om ruim
313 boeken over te typen. Zogenaamde vrije werken
zoals de Bijbel en werken van Shakespeare. Deze
verzamelde hij onder de naam ‘Project Gutenberg’. In
1987 kwamen de eerste vrijwilligers hem helpen bij dit
project.
De uitgevers vonden dit project verre van interessant
en zagen er al helemaal geen concurrentie in. Vooral
omdat internet in die tijd slechts door overheden en
onderwijsinstellingen mocht worden gebruikt.
De ommezwaai
Pas in 1996 kwam er verandering in de houding van de
uitgevers. In 1993 werd het internet vrij gegeven. Terwijl
iedereen er toen nog op rekende dat slechts een
beperkte groep mensen internet zou gebruiken, bleek dit
in 1996 toch anders uit te pakken. Internet was overal.
Opeens was ‘Project Gutenberg’ voor iedereen
toegankelijk.
V Terwijl iedereen er toen nog op rekende dat
slechts een beperkte groep mensen internet
zou gebruiken, bleek dit in 1996 toch
anders uit te pakken
Michael Hart
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 38
De uitgevers vreesden het ergste, mede omdat veel
universiteiten studenten aanmoedigden de werken te
lezen via het door Hart opgezette project.
De uitgevers
ondernamen geen actie
tot in 1998 de eerste e-
reader voor de consument
kwam op de markt. Dit
was de eerste echte
concurrentie voor de
uitgevers want mensen
konden het E-book nu ook
meenemen. Ondanks
verschillende rechtszaken
om deze e-readers te
verbieden slaagden de
uitgevers daar niet in. Vanaf dat moment maakte het E-
book vooral in Amerika een grote opmars.
De opmars
In 2008 was het E-book snel populair geworden. In
Amerika bestond ruim 15% van de verkopen in boeken
uit E-books. De uitgevers zagen de zaken ook slecht
gaan. Op wat kleine uitgevers na was nog geen enkele
uitgever overgegaan op E-books.
De uitgevers zagen niet alleen hun omzetten dalen,
maar ook een veldslag in hun vakgebied. Steeds meer
uitgevers en drukkers gingen failliet. Ook de boekwinkels
sloten steeds vaker de deuren omdat ze steeds minder
boeken verkochten.
Daarop besloten de twee grootste Amerikaanse
uitgevers Random House en HarperCollins de strijd met
de E-books aan te gaan.
Zij begonnen met reclamespotjes op tv met de
boodschap dat men een papieren boek moest kopen.
Daarnaast lieten ze verschillende onderzoeken doen
over de schade van E-books en suggereerden zij dat het
slechte leerprestaties bij studenten gaf.
In 2009 zagen de cijfers mede dankzij deze reclames
er beter uit voor de uitgevers; de E-books waren
teruggebracht tot slechts 7% van de totale verkoop.
Maar wat ze toen nog niet wisten was dat de grootste
klap nog moest komen. Het papieren boek kreeg nog
een concurrent: de tablet.
De Renaissance
In 2010 kwam Apple met de Ipad
op de markt. Deze bood opeens
nog meer mogelijkheden en men
kocht deze gadget massaal. Ook
bleek in de eerste maand dat het
uitermate geschikt was voor de E-
books. De verkoop van boeken in
2010 was opeens voor 25% in
handen van de E-books. De
uitgevers konden haast niet meer
om de E-book heen. Toen Random
House in 2010 ook begon om E-
books te verspreiden bleek dit een
schot in de roos.
De meeste mensen lazen in 1950 gemiddeld 8
boeken per jaar in de VS. In 2000 was dit gezakt naar
slechts 2 boeken. Dit was mede te wijten door TV en
internet. Maar doordat de E-books opeens op een mooie
gadget konden worden gelezen vanaf 2010 steeg het
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 39
Meer informatie over project Gutenberg:
http://www.gutenberg.org met meer dan 500
gratis Nederlandstalige boeken.
Meer informatie over Hart en zijn werk:
http://tinyurl.com/ebookhart
gemiddelde naar een recordhoogte. Men las in 2011
gemiddeld 13 boeken per jaar waarvan er 9 een E-book
waren.
Men verwacht in het lezen een stijgende lijn. De
meeste mensen lezen meer en vaker. Mede omdat ze de
tablet computer steeds vaker bij zich hebben.
Het boek keert dus terug in een nieuw jasje ondanks
tegenstand van de drukkers en boekwinkels. De
uitgevers maakt het niet meer uit waar het geld vandaan
komt als het maar komt.
Men verwacht dat wij midden in deze mini
renaissance zitten. Hierdoor komt het lezen weer tot
bloei dankzij 1 man die in 1971 met goede moet aan zijn
project begon.
Jammer genoeg heeft Micheal Hart niet meer alles
mee mogen maken van zijn uitvinding.
Op 6 september 2011 is Hart tijdens het schrijven van
zijn laatste werk voor ‘project Gutenberg’ overleden. Hij
had 1 dag van te voren aangekondigd met pensioen te
gaan in Hawaï.
Zijn geestelijke erfenis, het E-book, leeft voort in
jullie apparatuur. En 1 uitvinding of gedachte zorgt voor
een Renaissance in dit geval. Nee niet elke Renaissance
is groot. Maar het is verwonderlijk dat we vandaag nog
de wedergeboorte van het lezen mee mogen maken.
De meeste mensen lazen in 1950
gemiddeld 8 boeken per jaar in
de VS. In 2000 was dit gezakt
naar slechts 2 boeken
Anti E-book strip
Johannes Gutenberg
Filippides, jaargang 18 – nummer 3 – november 2012 40
CCoollooffoonn
Filippides Tijdschrift van de lerarenopleiding geschiedenis Windesheim
Eindredactie Nico Lettinck
Hoofdredactie Ozan Karakoc
Algemene redactie Benjamin van den Dobbelsteen
Nigel Nieuwenkamp
Suzanne Mateboer
Ingezonden stukken Karl van der Linde
Daan van Leeuwen
Tim van Eenennaam
Jacobien van Es
Nick de Reiger
Lay-out Ozan Karakoc
Druk Repro Hogeschool Windesheim
Contact [email protected]
Twitter LVOGZwolle
Samenwerkingsverband Historisch Centrum Overijssel (HCO) te Zwolle
Varias Vias
De redactie stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele fouten die zijn opgetreden in deze uitgave.
Alle jaargangen zijn ter raadpleging beschikbaar in het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle.