Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015...

89
Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de varkenshouderij Marieke Ballekens Promotor: Prof. Dr. Ir. Dirk Fremaut Tutor: Ing. Katrijn Ingels & Ing. Sander Palmans Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

Transcript of Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015...

Page 1: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen

Academiejaar 2015 – 2016

Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing

in de varkenshouderij

Marieke Ballekens

Promotor: Prof. Dr. Ir. Dirk Fremaut

Tutor: Ing. Katrijn Ingels & Ing. Sander Palmans

Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van

Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

Page 2: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de
Page 3: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen

Academiejaar 2015 – 2016

Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing

in de varkenshouderij

Marieke Ballekens

Promotor: Prof. Dr. Ir. Dirk Fremaut

Tutor: Ing. Katrijn Ingels & Ing. Sander Palmans

Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van

Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

Page 4: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Auteursrechterlijke bescherming

De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef beschikbaar te stellen voor

consultatie en delen van de masterproef te kopiëren, enkel voor persoonlijk gebruik. Elk

ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, dit in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze masterproef.

The author and the promoter give the permission to use this thesis for consultation and to

copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more

specifically the source must be extensively specified when using the results from this thesis.

Juni 2016,

Student Promotor

Marieke Ballekens Prof. Dr. Ir. Dirk Fremaut

Page 5: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Woord vooraf

Dit woord vooraf wil ik graag gebruiken om de mensen te bedanken die mij doorheen mijn

studies en dan vooral met deze masterproef geholpen hebben.

Als eerste bedank ik mijn promotor Prof. Dr. Ir. Dirk Fremaut. Ik kon met al mijn vragen altijd

bij hem terecht. Vervolgens bedank ik mijn beide tutoren Ing. Katrijn Ingels en Ing. Sander

Palmans voor de goede begeleiding en de aangename samenwerking tijdens mijn

masterproef. Dit was namelijk het meegaan op de bedrijfsbezoeken, het helpen met

berekeningen en het altijd ter beschikking zijn voor al mijn vragen. Vervolgens wil ik Kris

Audenaert bedanken voor het helpen met de statistische verwerking van mijn gegevens. Ook

wil ik graag mijn dank betuigen aan de bedrijven die zich vrijwillig kandidaat hebben gesteld

voor dit project. Zonder hen was deze thesis niet mogelijk geweest. Ik bedank hierbij ook de

voederfirma Vanden Avenne voor alle hulp die ze mij gaven gedurende het jaar. Als volgt

bedank ik Meneer Jos van Thielen en Mevrouw Isabelle Degezelle voor de begeleiding

tijdens enkele bedrijfsbezoeken.

Ten slotte had ik graag mijn familie, vriend en in het bijzonder mijn ouders bedankt. Zij

hebben het mogelijk gemaakt dat ik deze studies kon volgen en hebben mij altijd gesteund.

Juni 2016,

Marieke Ballekens

Page 6: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Abstract Nederlands

Voor de varkenshouder is het belangrijk om een zo laag mogelijke voederconversie te

handhaven omdat de voederkost één van de grootste kosten is op het bedrijf. In deze studie

werd nagegaan hoe er met voeder omgesprongen wordt in de praktijk. Het doel is om de

factoren die de voederconversie beïnvloeden in kaart te brengen. Er werden in totaal 27

bedrijven bezocht, gelegen in Vlaanderen.

Elk bedrijf kreeg een score toegekend op vlak van voedervermorsing. Voedervermorsing was

niet gerelateerd aan het soort voeder, het voederbaktype en de voederconversie.

Er werden waterstalen genomen om de invloed van de plaats in de leiding na te gaan en om

de relatie met de voederconversie te onderzoeken. De chemische parameters die

onderzocht werden, hadden geen invloed op de voederconversie met uitzondering van

mangaan. De plaats in de leiding had geen invloed op de waterkwaliteit. Het debiet van de

drinknippels werd gemeten in het begin en op het einde van de leiding, in hetzelfde

compartiment. Deze debieten verschilden niet significant en waren niet gerelateerd aan de

voederconversie.

Ten slotte werd nog een proef opgesteld waarbij werd nagegaan hoelang het duurt vooraleer

een korst op de mest verschijnt en wat de reactie is met het voeder. Meel werd minder snel

aangetast dan korrels.

Algemeen kan gezegd worden dat niet veel zaken uit deze studie een invloed hadden op de

voederconversie en voedervermorsing. Dit is volledig in strijd met wat in de literatuur

gevonden werd en kan het gevolg zijn van de grote differentiatie tussen de bedrijven.

Voederconversie en voedervermorsing hangt dus waarschijnlijk in grote mate af van het

management op het bedrijf.

Kernwoorden: Voederconversie, voedervermorsing, waterkwaliteit, drinknippeldebiet

Page 7: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

Abstract English

For the farmer, it is important to have a low feed conversion ratio because feed cost is one of

the biggest costs on the farm. This thesis examines how feed is being handled in practice.

There were 27 companies visited and they all lay in Flanders.

Every company got a score in terms of feed wastage. Feed wastage was not related to the

kind of feed, type of feeder or feed wastage.

Water samples were taken to investigate the place in the service pipe and also to know the

relation between the water quality and feed conversion ratio. Of all the quality parameters

that were investigated, none of them had any influence on the feed conversion ratio, except

manganese. The place in the service pipe had no influence on the bacteriological and

chemical parameters. The flow rate of the drinking nipples was measured at the beginning

and at the end of the service pipe in the same compartment. The flow rates did not differ

significantly. The flow rate of the drinking water was not related to the feed conversion ratio.

At last, there was an experiment wherein it was examined how long it takes before a crust

appears on manure and what the reaction is with the feed. Meal was damaged less quickly

than pelleted feed.

In general it can be said that not much things from the practical investigation had an

influence on the feed conversion ratio. This is contrary to what was found in literature. The

cause of this can be that the companies differed too much. Feed conversion ratio depends

probably largely on the management of the company.

Keywords: Feed conversion ratio, feed wastage, water quality, flow rate of the drinking

nipples

Page 8: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

1

Inhoud

Woord vooraf ...........................................................................................................................

Abstract Nederlands ................................................................................................................

Abstract English ......................................................................................................................

Lijst met afkortingen .............................................................................................................. 3

Lijst met figuren ..................................................................................................................... 4

Lijst met tabellen ................................................................................................................... 5

A. Inleiding ............................................................................................................................ 7

B. Literatuurstudie ................................................................................................................. 8

1. Belang van voederconversie ............................................................................................. 8

2. Soorten voederconversies ................................................................................................. 8

3. Factoren die de voederconversie bepalen ......................................................................... 8

3.1 Voedergebonden factoren ............................................................................................ 9

3.1.1 Voedersamenstelling ............................................................................................. 9

3.1.2 Voedervorm ..........................................................................................................12

3.1.3 Structuur van het voeder ......................................................................................15

3.1.4 Soort voederbakken .............................................................................................18

3.1.5 Afstelling voederbakken........................................................................................22

3.1.6 Fasenvoedering ....................................................................................................22

3.2 Omgevingsfactoren .....................................................................................................22

3.2.1 Seizoen ................................................................................................................22

3.2.2 Omgevingstemperatuur ........................................................................................23

3.3 Diergebonden factoren................................................................................................24

3.3.1 Geboortegewicht ..................................................................................................24

3.3.2 Speengewicht .......................................................................................................25

3.3.3 Genetica ...............................................................................................................25

3.3.4 Geslacht ...............................................................................................................26

3.3.5 Ziektes ..................................................................................................................28

3.4 Factoren gerelateerd aan het management ................................................................29

3.4.1 Drinkwater ............................................................................................................29

Page 9: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

2

3.4.2 Stallenbouw ..........................................................................................................36

3.4.3 Hygiëne ................................................................................................................37

3.3.4 Aflevergewicht ......................................................................................................37

4. Voedervermorsing ............................................................................................................38

C. Praktisch onderzoek ........................................................................................................41

1. Probleemstelling en doelstelling .......................................................................................41

2. Materiaal en methoden .....................................................................................................41

2.1 Enquêtes.....................................................................................................................41

2.1.1 Vergelijking bedrijven onderling ............................................................................42

2.1.2 Meting van de voedervermorsing ..........................................................................43

2.1.3 Waterstalen ..........................................................................................................44

2.1.4 Debietmetingen ....................................................................................................45

2.2 Controle voedervermorsing onder de roosters ............................................................45

2.3 Statistische verwerking ...............................................................................................46

3. Resultaten en discussie ....................................................................................................48

3.1 Enquêtes.....................................................................................................................48

3.1.1 Vergelijking bedrijven onderling ............................................................................48

3.1.2 Meting voedervermorsing .....................................................................................49

3.1.3 Waterstalen ..........................................................................................................51

3.1.4 Debietmetingen ....................................................................................................58

3.2 Proef met voeder op mest ...........................................................................................59

3.2.1 Deel 1 proef (15 % rundermest, 85 % varkensmest) .............................................59

3.2.2 Deel 2 van de proef (100 % zuivere vleesvarkensmest) .......................................62

4. Algemeen besluit ..............................................................................................................64

D. Literatuurlijst ....................................................................................................................66

E. Bijlagen ............................................................................................................................71

Page 10: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

3

Lijst met afkortingen

VC: voederconversie

EW: Energiewaarde

ANF’s: Antinutritionele factoren

cm: centimeter

VOP: Voederopname

kcal: kilocalorieën

g: gram

kg: kilogram

EU: Europese Unie

VV: vleesvarkens

l/min: liter per minuut

µS/cm: micro Siemens per centimeter

DS: droge stof

nl.: namelijk

Page 11: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

4

Lijst met figuren

Figuur 1: Voorbeeld van een feeder .....................................................................................21

Figuur 2: Evolutie van de voederconversie in de selectiemesterijen (Depuydt, 2009) ...........23

Figuur 3: Voederconversie bij verschillende geslachten (van der Peet-Schwering, 2013) .....26

Figuur 4: Evolutie van de cumulatieve voederconversie (voederconversie tussen 20 kg en

het gemeten gewicht) van individueel gehuisveste vleesvarkens tussen 50 en 130 kg. (Leen

et al., z.j.) ..............................................................................................................................28

Figuur 5: Vergelijking voederconversie per slachtgewicht (Alice Van Den Broeke et al., 2015)

.............................................................................................................................................38

Figuur 6: Vermorsing bij opslag voeder (Carr, 2008) ............................................................38

Figuur 7: Afstelling voederbak (te nauw, goed, te ruim) (Carr, 2008) ....................................39

Figuur 8: Ligging in Vlaanderen van de bezochte bedrijven ..................................................41

Figuur 9: Grafiek gebruikt om dagelijkse groei te standaardiseren .......................................43

Figuur 10: Proefopzet voedervermorsing onder roosters ......................................................46

Figuur 11: Grafiek dagelijkse groei in functie van de voederconversie ..................................48

Figuur 12: Effect van de voedervorm op de voedervermorsing .............................................50

Figuur 13: Invloed van het type voederbak op de voedervermorsing ....................................51

Figuur 14: Verloop ijzergehalte doorheen de leiding .............................................................55

Figuur 15: Verloop mangaangehalte doorheen de leiding .....................................................55

Figuur 16: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid coliformen ........................56

Figuur 17: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid E-coli fecaal .....................56

Figuur 18: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid Enterococcus faecalis ......57

Figuur 19: Invloed van plaats in de leiding op het totaal kiemgetal .......................................57

Page 12: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

5

Lijst met tabellen

Tabel 1: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei bij verschillende

voederadditieven (Bartoš et al., 2016) ..................................................................................11

Tabel 2: Effect van essentiële oliën op de prestaties van gespeende biggen (Cho et al.,

2006) ....................................................................................................................................12

Tabel 3: Voederconversie, dagelijkse groei en dagelijkse voederopname bij meel of

gepelleteerd voeder en bij grove of fijne vermaling (Ball et al., 2014) ...................................13

Tabel 4: Verschillende behandelingen op vlak van voedervorm (Paulk & Hancock., 2015) ..13

Tabel 5: Effect van verandering van voedervorm op de dagelijkse groei, dagelijkse

voederopname en voederconversie dag 0 – 58 (Paulk & Hancock., 2015) ...........................14

Tabel 6: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van biggen bij brijvoeder ten

opzichte van droogvoeder (van de Pas et al., 1989) .............................................................14

Tabel 7: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei van vleesvarkens bij

droogvoeder en brijvoeder (van de Pas et al., 1989) ............................................................15

Tabel 8: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van de 4 proefgroepen

gevoederd aan lange trog (Scholten et al., 1996) ................................................................16

Tabel 9: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van de 4 proefgroepen

gevoederd aan brijbak (Scholten et al., 1996) ......................................................................17

Tabel 10: Het effect van grof gemalen voeder en van grove inerte delen op de

voederconversie, dagelijkse voederopname en groei (Dirkzwager et al., 1995) ....................18

Tabel 11: Effect van type voederbak op de voederconversie, dagelijkse voederopname en

groei (Brumm et al., 2000) ....................................................................................................18

Tabel 12: Voederconversie, dagelijkse voederopname en dagelijkse groei bij brijvoederbak

en droogvoederderbak met verschillende afstellingen in de groeifase en afmestfase (vanaf

19 kg) (Bergstrom et al., 2012) .............................................................................................19

Tabel 13: Effect van voederbakontwerp en verandering van afstelling op de voederconversie,

dagelijkse voederopname en groei (Bergstrom et al., 2012) .................................................20

Tabel 14: Voederconversie, dagelijkse voederopname en dagelijkse groei afhankelijk van

aantal voederplaatsen en waterbeschikbaarheid (Gonyou & Lou, 2000) ..............................21

Tabel 15: Voederconversie, dagelijkse groei en voederopname gedurende de afmestperiode

in percentage ten opzichte van de voederconversie bij 15 °C (Verstegen et al., 1978) .........23

Tabel 16: Voederconversie, dagelijkse groei, dagelijkse voederopname en wateropname bij

23 en 33 °C (Collin et al., 2001) ............................................................................................24

Tabel 17: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij de verschillende

behandelingen (Berton et al., 2014) ......................................................................................24

Tabel 18: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij verschillende

zeugenrassen (Danbred, 2016) ............................................................................................25

Tabel 19: Effect van geslacht op voederconversie, dagelijkse voederopname en groei na

spenen (Quiniou et al., 2010) ...............................................................................................27

Tabel 20: Effect van geslacht op voederconversie, dagelijkse voederopname en groei tijdens

afmestperiode (Quiniou et al., 2010) .....................................................................................27

Page 13: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

6

Tabel 21: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij verschillende geslachten

(Provimi, 2010) .....................................................................................................................28

Tabel 22: Vergelijking voederconversie en dagelijkse groei conventioneel bedrijf en SPF-

bedrijf (Schyns, 2011)...........................................................................................................29

Tabel 23: Waterverdwijning, -verspilling, en -opname gedurende 3 dagen in groeiperiode en

afmestperiode (Li et al., 2005) ..............................................................................................33

Tabel 24: Wateropnamesnelheid en watergebruik in groeiperiode (periode 1) bij

verschillende nippeldebieten (Li et al., 2005) ........................................................................34

Tabel 25: Wateropnamesnelheid en watergebruik in afmestperiode (periode 2) bij

verschillende nippeldebieten (Li et al., 2005) ........................................................................34

Tabel 26: Invloed van nippelhoogte en debiet op waterverdwijning, waterverspilling,

wateropname en voederopname (Li et al., 2005) ..................................................................35

Tabel 27: Aanbevolen debiet drinknippels in functie van diergroep (VMM, 2007), (Gonyou,

1996) ....................................................................................................................................35

Tabel 28: Effect van vloeroppervlakte op voederconversie, dagelijkse voederopname en

groei (Meunier-Salaun et al., 1987) ......................................................................................37

Tabel 29: Scores voedervermorsing met bijhorende afbeelding ...........................................44

Tabel 30: Toegekende scores voor voedervermorsing van 1 tot 5 ........................................49

Tabel 31: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Fysisch) ........................................52

Tabel 32: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Chemisch (1)) ...............................53

Tabel 33: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Chemisch (2)) ...............................53

Tabel 34: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Bacteriologisch) ............................54

Tabel 35: Correlaties tussen voederconversie en chemische, geanalyseerde parameters. ..55

Tabel 36: Correlatie tussen bacteriële parameters van het water en de voederconversie .....57

Tabel 37: Debieten bij begin en einde leiding .......................................................................59

Tabel 38: Proef (deel 1) van voedervermorsing onder de roosters .......................................60

Tabel 39: Proef (deel 2) controle van voedervermorsing onder de roosters ..........................63

Page 14: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

7

A. Inleiding

De gemiddelde voederkost op een varkensbedrijf is ongeveer 60 tot 70% van de totale

kosten voor de productie (Schell et al., 2001). Voederverbruik en voederconversie hebben

een belangrijke invloed op de rendabiliteit van een bedrijf. Een belangrijke invloedsfactor

waar de landbouwer zich vaak niet bewust van is, is voedervermorsing.

Om varkenshouders bewust te maken van het belang van het voederverbruik, de

voederconversie, de voedervermorsing, … werd in deze masterproef nagegaan aan de hand

van een enquête en bedrijfsbezoeken hoe de situatie in Vlaanderen is. Deze masterproef

kadert in het demonstratieproject ‘Reductie van het voederverbruik als sleutel tot rendabel

varkens produceren.’

Het doel van deze literatuurstudie is om de factoren die een invloed uitoefenen op de

voederconversie te schetsen. De voederconversie is een belangrijke parameter om te kijken

hoe efficiënt er met het voeder wordt omgesprongen. Hoe lager de voederconversie, hoe

beter. De gemiddelde voederconversie van vleesvarkens wordt geschat op 2,93 (Vlaamse

Overheid, 2013). In deze literatuurstudie worden enerzijds de verschillende soorten

voederconversies weergegeven. Anderzijds worden de beïnvloedende factoren besproken.

Deze worden onderverdeeld in voedergebonden factoren, diergebonden factoren,

omgevingsfactoren en factoren gerelateerd aan het management. Tot slot wordt

voedervermorsing onderzocht en ook hier worden de beïnvloedende factoren weergegeven.

Het is de bedoeling om de voederconversie te verlagen door efficiënter met het voeder om te

gaan. Voor het praktijkonderzoek werden 27 bedrijven gezocht die vrijwillig wilden

meewerken om hun voederconversie te verbeteren. Via een vragenlijst werden specifieke

bedrijfsgegevens verzameld en via een rondgang op het bedrijf werd een beeld gevormd van

het gehele traject van het voeder, van opslag tot het dier. Er werden op elk bedrijf

waterstalen genomen en het debiet van enkele drinknippels werd gemeten.

Page 15: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

8

B. Literatuurstudie

1. Belang van voederconversie

De voederconversie is de verhouding tussen de voederopname en de groei. Hoe lager dit

getal is, hoe beter. De voederconversie verlagen kan door het voederverbruik te verminderen

of door de groei te stimuleren. Het is belangrijk om dit kengetal zo laag mogelijk te houden.

Met andere woorden moet ervoor gezorgd worden dat er zoveel mogelijk groei bekomen

wordt met een zo laag mogelijke hoeveelheid voeder. Dit betekent dat het belangrijk is om

een zo laag mogelijke input te bekomen met een zo hoog mogelijke output. Voederconversie

samen met de groei bepaalt in grote mate het bruto saldo van een vleesvarkensbedrijf

(Voederconversie, 2016).

2. Soorten voederconversies

Er bestaan verschillende soorten voederconversies. Ten eerste is er de bruto of commerciële

voederconversie. Deze wordt berekend op basis van alle geproduceerde massa

vleesvarkens, inclusief de gestorven dieren.

Ten tweede is er de gecorrigeerde voederconversie, en deze wordt ook wel de nutritionele

voederconversie genoemd. Hierbij wordt gecorrigeerd naar een opzetgewicht van 20 kg en

een aflevergewicht van 100 kg. Om deze te berekenen moet de bruto voederconversie

gekend zijn. De correctie gebeurt door middel van correctie waarden. Bij een big van 7 kg

wordt ofwel 0,005 g/kg bijgeteld of afgetrokken per kg hoger of lager gewicht. Bij een big van

20 kg is dit plus of min 0,010 g/kg.

Ten slotte is er nog de economische (netto, technische) voederconversie. Deze wordt

berekend op basis van het effectief verkochte of afgeleverde aantal kilogram vleesvarkens

(Degezelle, 2015).

3. Factoren die de voederconversie bepalen

Tal van factoren beïnvloeden de voederconversie. Deze zijn onder te verdelen in vier

groepen. Ten eerste zijn er de voeder gerelateerde factoren. Deze worden onderverdeeld in

de voedersamenstelling en de voedervorm. Ook het soort voederbakken en de afstelling

ervan komen hier aan bod. Een tweede beïnvloedende factor is de omgeving. Hiermee wordt

de temperatuur, het seizoen, enz. bedoeld. Vervolgens zijn er nog de diergebonden factoren

zoals het ras van de dieren, het geboortegewicht, het speengewicht, het geslacht en ziektes.

En als laatste zijn er de factoren die te maken hebben met het management van het bedrijf

zoals het drinkwater, de stallenbouw, hygiëne en het aflevergewicht (Varkensloket1, 2012).

Page 16: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

9

3.1 Voedergebonden factoren

3.1.1 Voedersamenstelling

Om goede technische resultaten te halen is een goede kwaliteit van de grondstoffen en van

het totale voeder noodzakelijk. Het is belangrijk dat de nutriënten die in het voeder aanwezig

zijn, aansluiten bij de behoeften van de dieren. De voederopname dient ook ongestoord te

verlopen en dit kan gerealiseerd worden door de grondstoffen in de verschillende

voederfasen zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. Om een hoge groei te bekomen en

een gunstige voederconversie te halen moeten vleesvarkens veel eiwit aanzetten en

daarvoor zijn veel darmverteerbare aminozuren nodig (van der Peet-Schwering et al., 2012).

3.1.1.1 Energie

De energiewaarde (EW) van een voedermiddel betekent eigenlijk de netto-energie-inhoud

ervan. De prijs van varkensvoeder wordt vooral bepaald aan de hand van de energiewaarde

per kilogram droge stof (EW/kg DS). Ook de voederconversie kan uitgedrukt worden in EW-

voederconversie. Dit is dan de voederconversie gecorrigeerd voor de energiewaarde. Om de

EW-waarde van een voedermiddel te bepalen wordt uitgegaan van de Weende

componenten. Met behulp van formules wordt daaruit de netto-energie (NE) berekend. De

EW-waarde is dan NE in MJ gedeeld door 8,8 MJ. Zo bekom je 1 energiewaarde. Wanneer

een voeder een hogere energiewaarde heeft dan 2100 kcal of een lagere energiewaarde

worden ze gecorrigeerd om de voeders op een juiste manier te kunnen vergelijken.

Zo kan bijvoorbeeld de voederconversie van de dieren verlagen door het toevoegen van vet

in babybiggenvoeders. Vet is namelijk net als koolhydraten een vorm van energie. Hoe meer

energie in het voeder zit, hoe minder voeder er opgenomen moet worden. Vet leidt ook tot

minder stofvorming en dus automatisch tot een iets lagere vermorsing. Om een gunstige

voederconversie te bekomen is het belangrijk dat de maximale groeisnelheid gerealiseerd

wordt zodat het energiegehalte voor onderhoud beperkt blijft. Ook het energiegehalte van het

voeder moet voldoende hoog zijn en moet een optimale eiwit/energie verhouding hebben.

Hoe hoger de energie-inhoud van het voeder, hoe lager de voederconversie. Dit komt omdat

een dier altijd aan zijn energiebehoefte tracht te voldoen. Hoe meer geconcentreerd de

energie in het voeder zit, hoe minder voeder dient opgenomen te worden (De Smet et al.,

2014); (van de Ven et al., z.j.).

3.1.1.2 Eiwit

Het eiwitgehalte in een voeder wordt vooral bepaald door de aminozuren in het voeder.

Aminozuren zijn belangrijk voor de spieropbouw. Wanneer een voeder te weinig aminozuren

bevat, kan er geen spierweefsel opgebouwd worden. De energie wordt dan vooral gebruikt

voor vetaanzet en dit leidt tot een hogere voederconversie. Een teveel aan aminozuren in het

voeder heeft een negatief effect op de voederconversie namelijk doordat de voederopname

onderdrukt wordt. Op milieukundig gebied is een overmaat aan voedereiwit ongewenst,

aangezien alle ongebruikte aminozuren als stikstof (ureum) in de mest terechtkomen.

Lysine is een limiterend aminozuur en heeft ook een invloed op de voederconversie. De

andere aminozuren worden uitgedrukt in verhouding tot lysine (De Smet et al., 2014). Een

Page 17: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

10

restrictie van lysine kan leiden tot een hogere voederconversie. Wanneer er hierbij ook een

lager eiwit gehalte in het voeder zit, leidt dit tot een lagere voederefficiëntie en zijn de dieren

ook een stuk vetter. Een hoge voederefficiëntie wijst op een lage voederconversie. Hoe

efficiënter met het voeder wordt omgesprongen, hoe lager de voederconversie zal zijn

(Suárez-Belloch et al., 2015).

3.1.1.3 Additieven

Voederadditieven kunnen gebruikt worden om de verteerbaarheid van voeder te doen stijgen

alsook voor een betere voederefficiëntie en voederopname.

Het spenen van de biggen gaat meestal gepaard met stress. Door deze stress nemen de

biggen de eerste dagen na het spenen weinig voeder op en daalt de verteringscapaciteit. Het

toevoegen van additieven in het voeder kan de werking van het maagdarmkanaal positief

beïnvloeden en de prestaties van de biggen verhogen.

Additieven die veelal gebruikt worden zijn probiotica, prebiotica, zinkoxide, organische zuren

en middellangeketenvetzuren, antistoffen, verteringsenzymen en essentiële oliën (De Smet

et al., 2014). Essentiële oliën zijn aromatische olieachtige vloeistoffen verkregen uit

plantenmateriaal. Probiotica bestaan uit levende micro-organismen. Deze kunnen het

microbiële evenwicht in het maagdarmkanaal positief beïnvloeden. Meestal bestaan ze uit

Lactobacillus of Bacillus-soorten. Calsporin is een product ontwikkeld op basis van Bacillus

subtilis. Het is in de EU toegelaten als additief voor gespeende biggen. Het beschermt

biggen tegen bijvoorbeeld een E. coli-infectie. Het leidt ook tot meer lactobacillen in de

dunne en dikke darm. In een studie die hierop volgde, werd de invloed van Calsporin

nagegaan op de technische kengetallen. Hieruit bleek de voederconversie significant beter

bij de toevoeging van Calsporin aan het speenvoeder (Makkink, 2014).

Antibiotica zijn echter verboden sinds 2006 door het grote risico op antibiotica-resistentie.

Additieven dienen volledig identificeerbaar en traceerbaar te zijn (Windisch et al., 2007).

In een experiment van Bartoš et al. (2016) werd het verschil nagegaan tussen twee

commerciële phytogenische voederadditieven. Dit zijn substanties die uit planten gehaald

worden en die in voeders gemengd worden om de productiviteit en gezondheid van de

dieren te verbeteren. De voeders werden gesupplementeerd met Fresta F Plus (essentiële

oliën van karwij en citroenolie als hoofdcomponenten en hiernaast ook nog gedroogde

kruiden en quillaja saponinen) of Aromex ME Plus (essentiële oliën van rozemarijn, thijm en

quillaja saponinen). Ze werden via de premix toegevoegd aan het voeder, dat hoofdzakelijk

uit granen bestond. Voor de controle werd een placebo premix gebruikt. Deze verschillende

behandelingen werden getest op 81 bargen tussen de 45 en 114 kilogram. In tabel 1 is de

invloed op de voederconversie, voederopname en groei weergegeven.

Er is geen significant verschil (p>0,1) waar te nemen tussen de verschillende behandelingen.

De voederadditieven hadden dus geen invloed op de voederconversie. Wel hadden ze een

invloed op de dagelijkse groei en op de dagelijkse voederopname vanaf dag 24.

Page 18: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

11

Tabel 1: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei bij verschillende voederadditieven (Bartoš et al., 2016)

Aromex ME Plus Fresta F Plus Controle

Dag 0 – 24

Groei (g/dag) 982 963 952

VOP (kg/dag) 2,38 2,37 2,30

VC 2,43 2,47 2,46

Dag 24 – 72

Groei (g/dag) 975a 984a 906b

VOP (kg/dag) 3,09a 3,12a 2,95b

VC 3,17 3,18 3,27

Dag 0 – 72

Groei (g/dag) 978a 977a 921b

VOP (kg/dag) 2,85a 2,87a 2,73b

VC 2,92 2,95 2,97

a en b verschillen significant (p<0,05)

Een onderzoek van Cho et al. (2006) ging het effect na van essentiële oliën op de prestaties

van pas gespeende biggen (5,50 kg). Fresta F is een commercieel product op basis van

essentiële oliën. Dit experiment duurde 49 dagen. Er waren vier verschillende

behandelingen:

1) Negatieve controle (NC) = basisvoeder zonder antibiotica

2) Positieve controle (PC) = basisvoeder + antibiotica (0,1 %) (100 g chloortetracycline + 100

g sulfathiazole + 50 g penicilium)

3) Negatieve controle + Fresta F (NCF) = basisvoeder + Fresta F (0,03 %)

4) Positieve controle + Fresta F (PCF) = basisvoeder + antibiotica (0,1 %) (100 g

chloortetracycline + 100 g sulfathiazole + 50 g penicilium) + Fresta F (0,02 %)

De resultaten zijn terug te vinden in tabel 2. De PCF behandeling vertoonde de eerste 14

dagen een significante (p<0,05) verhoging van de voederopname. De dagelijkse groei en

voederconversie bleken ook wat hoger tijdens deze periode maar dit was echter niet

significant. In de periode van 14 tot 28 dagen had de PCF behandeling een significant betere

groei en voederopname dan de negatieve controle. Wederom was de voederconversie niet

significant verschillend. Vanaf dag 28 tot dag 49 waren opnieuw dezelfde resultaten te zien.

De voederopname en groei bij PCF was significant beter dan die bij NC en de

voederconversie toonde opnieuw geen significant verschil. Over de gehele periode was

opnieuw dezelfde tendens te zien.

Page 19: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

12

Tabel 2: Effect van essentiële oliën op de prestaties van gespeende biggen (Cho et al., 2006)

NC PC NFC PCF

0 – 14 dagen

Groei (g/dag) 189 185 185 212

VOP (kg/dag) 0,25c 0,26b 0,27b 0,29a

VC 1,33 1,41 1,43 1,36

14 – 28 dagen

Groei (g/dag) 441b 447ab 473ab 477a

VOP (kg/dag) 0,45c 0,46ab 0,47ab 0,49a

VC 1,00 1,04 0,99 1,02

28 – 49 dagen

Groei (g/dag) 593b 638ab 643ab 675a

VOP (kg/dag) 1,02c 1,05bc 1,07ab 1,09a

VC 1,72 1,64 1,67 1,61

Volledige periode

Groei (g/dag) 434c 450bc 464ab 488a

VOP (kg/dag) 0,57c 0,59b 0,60b 0,62a

VC 1,32 1,32 1,30 1,27

a, b en c verschillen significant van elkaar (p<0,05).

3.1.1.4 Antinutritionele factoren (ANF’s)

ANF’s komen bijvoorbeeld voor in soja. Daarom wordt onbehandelde soja zoveel mogelijk

vermeden in de varkensvoeding omdat deze ANF’s leiden tot een verminderde groei en ze

hebben een negatief effect op de alvleesklier, lever en spieren. Door het toasten van soja

worden de antinutrionele factoren (hoofdzakelijk de trypsineremmers) vernietigd en zo heeft

dit geen negatieve invloed meer op de voederconversie en groei en kan het onbeperkt

gebruikt worden (Rodenburg et al., 2004).

3.1.2 Voedervorm

Volgens De Smet et al. (2015) hebben korrels een lagere en dus betere voederconversie

dan meel. De maalfijnheid beïnvloedde de voederconversie niet echt, behalve de eerste

twee weken van de proef. De voederconversie bij grof gemalen meel was lager dan bij

fijngemalen meel. De betere voederconversie bij korrels kan verklaard worden door de fijnere

structuur van de korrels. Hierdoor is het makkelijker voor de spijsverteringsenzymen om in te

werken op de nutriënten en is er mogelijks minder vermorsing. Te fijne vermaling van meel

kan echter leiden tot maagzweren en er zouden meer salmonellakiemen worden

uitgescheiden. Dit is wanneer de deeltjesgrootte kleiner is dan 0,5 mm. De optimale

deeltjesgrootte is ongeveer 0,6 mm. Ook variatie in deeltjesgrootte kan nadelig zijn voor de

dierprestaties. Het is zo dat wanneer er te veel variatie is in de deeltjes, de varkens liefst de

grootste deeltjes opnemen en zo blijven de kleine deeltjes achter in de bak of worden ze

vermorst. Wat wel nadelig is bij korrels, is dat ze meer fijn stof produceren wat nadelig is

voor de gezondheid van de varkenshouder en de varkens. Ball et al. (2014) deden hier ook

een onderzoek naar en ook hier was de voederconversie beter bij gepelleteerd voeder dan

bij meel, namelijk 5,5 % lager. Dit komt hoofdzakelijk door een gedaalde voedervermorsing

rond de voederbak en het minder blijven plakken van het voeder aan de mond van het dier.

Een bijkomende reden hiervoor is dat in gepelleteerd voeder de netto-energie hoger is en dat

Page 20: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

13

dus de energie geconcentreerder aanwezig is in dit voeder. Daardoor dient er minder voeder

opgenomen te worden. Er werd in dit onderzoek ook getest of de partikelgrootte een invloed

had op de voederconversie. Hiervoor werd een grofgemalen (zeef van 2*14 mm en van 4*10

mm) voeder vergeleken met een fijne vermaling (zeef van 6*4mm). Hieruit blijkt dat een

fijnere partikelgrootte tot een lagere voederconversie leidt dan een grovere partikelgrootte

(zie tabel 3). Deze proef werd getest op dieren tussen de 41 en 106 kg.

Tabel 3: Voederconversie, dagelijkse groei en dagelijkse voederopname bij meel of gepelleteerd voeder en bij grove of

fijne vermaling (Ball et al., 2014)

Voedervorm Partikelgrootte

Meel Pellet Grof Fijn

12-18 weken

Groei (g/dag) 896 877 889 884

VOP(kg/dag) 2,23e 2,09f 2,17 2,15

VC 2,50a 2,39b 2,45 2,43

18 weken - slacht

Groei (g/dag) 940a 990b 941a 989b

VOP(kg/dag) 2,80 2,75 2,78 2,77

VC 3,00c 2,79d 2,98e 2,82f

12 weken-slacht

Groei (g/dag) 913 921 910 925

VOP(kg/dag) 2,45e 2,35f 2,41 2,39

VC 2,69c 2,55d 2,66a 2,58b

a en b verschillen significant van elkaar (p<0,05), c en d verschillen significant van elkaar (p<0,001), e en f verschillen significant

(p<0,01).

In een onderzoek van Paulk & Hancock (2015) werd nagegaan wat het effect is op de

technische resultaten van een plotse wijziging van de voedervorm. De voeders werden

verstrekt in twee fasen. Een eerste fase werd gevoederd van 0 tot 36 dagen. Een tweede

fase van 36 tot 58 dagen. Er werden vier verschillende behandelingen aangewend die terug

te vinden zijn in tabel 4. De dieren werden op voorhand gewogen en in groepen ingedeeld

per gewicht. In tabel 5 zijn de voederconversies, groei en voederopname terug te vinden. De

laagste voederconversie werd gevonden bij de dieren die twee keer korrel gevoederd

kregen.

Tabel 4: Verschillende behandelingen op vlak van voedervorm (Paulk & Hancock, 2015)

0 – 36 dagen 36 – 58 dagen

Behandeling 1 Meel Meel

Behandeling 2 Meel Korrel

Behandeling 3 Korrel Meel

Behandeling 4 Korrel Korrel

Page 21: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

14

Tabel 5: Effect van verandering van voedervorm op de dagelijkse groei, dagelijkse voederopname en voederconversie

dag 0 – 58 (Paulk & Hancock, 2015)

Meel - Meel Meel - Korrel Korrel - Meel Korrel – Korrel

Groei (g/dag) 1132 1170 1150 1192

VOP (kg/dag) 3,12 3,09 3,01 3,04

VC 2,75 2,63 2,62 2,54

In een onderzoek van van de Pas et al. (1989) maakte men een vergelijking van

brijvoedering met droogvoedering bij gespeende biggen en vleesvarkens. Bij de biggen

werden ook verschillende voederfrequenties nagegaan namelijk 6, 4 en 3 keer per dag. De

biggen die onbeperkt droogvoeder kregen, hadden een duidelijk betere voederconversie dan

de biggen die met brij gevoederd zijn. Dit komt waarschijnlijk door de vermorsing van de brij.

De resultaten zijn terug te vinden in tabel 6.

Tabel 6: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van biggen bij brijvoeder ten opzichte van droogvoeder

(van de Pas et al., 1989)

Aantal voederbeurten per dag Brijvoeder Droogvoeder

6

Groei (g/dag) 417a 446b

VOP(kg/dag) 0,72 0,72

VC 1,72a 1,61b

4

Groei (g/dag) 431 427

VOP(kg/dag) 0,72a 0,65b

VC 1,68a 1,54b

3

Groei (g/dag) 439 451

VOP(kg/dag) 0,78 0,74

VC 1,78a 1,65b

a en b zijn significant verschillend (p<0,001)

Er werden 192 biggen met brijvoeder gevoederd en 192 met droogvoeder. Van deze twee

groepen kreeg telkens de helft brijvoeder en de andere helft droogvoeder in de

afmestperiode. Zo ontstonden er vier situaties. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 7.

Hieruit blijkt dat de voedermethode tijdens de opfokperiode geen invloed heeft op de

resultaten tijdens de mestperiode. De beste voederconversie werd bekomen bij de

combinatie van brijvoeder in de opfokperiode en droogvoeder tijdens de afmestperiode. De

met droogvoeder gevoederde dieren in de afmestperiode groeiden sneller dan de dieren die

in de afmestperiode brijvoeder toegediend kregen.

Page 22: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

15

Tabel 7: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei van vleesvarkens bij droogvoeder en brijvoeder (van de Pas

et al., 1989)

Voedermethode opfokperiode Brijvoeder Brijvoeder Droogvoeder Droogvoeder

Voedermethode mestperiode Brijvoeder Droogvoeder Brijvoeder Droogvoeder

Groei (g/dag) 784 818 749 814

VOP (kg/dag) 2,21 2,29 2,25 2,28

VC 2,83 2,79 2,84 2,81

3.1.3 Structuur van het voeder

Scholten et al. (1996) onderzochten het verschil tussen het voederen van gemalen en

geplette tarwe aan vleesvarkens. Hiervoor werden vier proefbehandelingen uitgevoerd. Het

controlevoeder bestond uit 40 % gemalen tarwe. De eerste proefbehandeling bestond uit 30

% gemalen tarwe en 10 % geplette tarwe. Een tweede proefbehandeling bevatte 40 %

geplette tarwe. Het laatste proefvoeder bevatte 5 % niet-ontsloten gerstestro. Deze strobrok

verhoogt het ruwe celstofgehalte van het rantsoen maar heeft geen echte voedingswaarde.

Het heeft een positief effect op de darmperistaltiek en het gevolg is wellicht een positief

effect op de gezondheid en op de technische resultaten van de dieren. Zowel de tarwe als de

gerstestrobrok waren behandeld volgens het ABC-procédé en dit leidt tot minder diarree

waardoor de dieren duidelijk schoner blijven. De strobrok wordt dan niet fijngemaald maar in

zijn geheel in het mengvoeder geperst. De eerste vier weken van de proef kregen de dieren

enkel startvoeder. In deze periode bleek dat er geen verschil was in voederconversie tussen

de dieren die 40 % geplette tarwe kregen en degene die 10 % geplette tarwe kregen. In deze

eerste fase (van opleg tot 42 kg) was de groei significant beter bij de dieren die 40 %

geplette tarwe kregen in vergelijking met de controle. In een latere fase was er wel een

verschil waar te nemen. De dieren die 40 % geplette tarwe in hun voeder hadden zitten,

hadden een ongunstigere voederconversie. Hieruit blijkt dus dat 40 % geplette tarwe te veel

is in het rantsoen. Mogelijke oorzaken kunnen zijn: een slechtere energiebenutting, een

slechtere eiwitbenutting of teveel structuurrijk materiaal. Het kan echter ook een combinatie

zijn van deze factoren. Over de gehele mestperiode is te zien dat dieren die 40 % tarwe

toegediend kregen een duidelijk hogere voederopname hadden en daardoor ook een hogere

voederconversie. Deze proef werd uitgevoerd in een droogvoederbak en in een

brijvoederbak. De resultaten van deze proef zijn terug te vinden in tabel 8 en 9.

Page 23: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

16

Tabel 8: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van de 4 proefgroepen gevoederd aan lange trog (Scholten

et al., 1996)

Controle 10% geplette

tarwe

40%

tarwe

Strobrok

opleg - afleveren

VC 2,67 2,67 2,72 2,65

VOP (kg/dag) 2,10 2,10 2,15 2,10

Groei (g/dag) 788 789 789 792

Opleg - 42 kg

VC 1,92 1,89 1,90 1,88

VOP (kg/dag) 1,38 1,42 1,44 1,88

Groei (g/dag) 723 748 757 748

42 kg - 72 kg

VC 2,56 2,62 2,60 2,62

VOP (kg/dag) 2,08 2,12 2,15 2,13

Groei (g/dag) 813 808 826 816

72 kg - afleveren

VC 3,15 3,12 3,27 3,10

VOP (kg/dag) 2,52 2,48 2,55 2,48

Groei (g/dag) 805 797 781 800

Page 24: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

17

Tabel 9: Voederconversie, voederopname en dagelijkse groei van de 4 proefgroepen gevoederd aan brijbak (Scholten et

al., 1996)

Controle 10% geplette

tarwe

40%

tarwe

Strobrok

opleg - afleveren

VC 2,62 2,67 2,71 2,62

VOP (kg/dag) 2,05 2,08 2,11 2,11

Groei (g/dag) 785 780 777 805

Opleg - 42 kg

VC 1,95 1,99 1,69 1,93

VOP (kg/dag) 1,33 1,34 1,41 1,41

Groei (g/dag) 684 675 724 735

42 kg - 72 kg

VC 2,45 2,49 2,65 2,49

VOP (kg/dag) 2,05 2,12 2,14 2,13

Groei (g/dag) 837 853 808 857

72 kg - afleveren

VC 3,07 3,14 3,17 3,11

VOP (kg/dag) 2,46 2,47 2,47 2,50

Groei (g/dag) 801 785 782 805

Dirkzwager et al. (1995) deden een onderzoek naar het effect op de technische resultaten

van een grof gemalen voeder en van een toevoeging van grove inerte delen aan een fijn

gemalen voeder. Er waren vier behandelingen. Het eerste voeder was volledig fijngemalen.

Het tweede bestond voor de helft uit fijn gemalen voeder en de helft uit grof gemalen voeder.

Het derde voeder was volledig grofgemalen en het laatste voeder was fijn gemalen met 5 %

zonnebloemdoppen.

In het gewichtstraject van 25 tot 45 kilogram hadden de grof gemalen voeders een significant

positief effect op de groei en de voederopname. De voederconversie bleef echter gelijk. In

het afmesttraject bleef de groei ongeveer gelijk, maar de voederopname steeg. Dit

resulteerde in een significant hogere voederconversie bij het grof gemalen voeder. In tabel

10 worden de resultaten weergegeven.

Page 25: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

18

Tabel 10: Het effect van grof gemalen voeder en van grove inerte delen op de voederconversie, dagelijkse voederopname

en groei (Dirkzwager et al., 1995)

fijn fijn/grof grof fijn + toevoeging

25 – 45 kg

VC 1,92 1,92 1,96 1,86

VOP (kg/dag) 1,62 1,70 1,76 1,62

Groei (g/dag) 860 898 911 877

45 – 110 kg

VC 2,61 2,65 2,69 2,58

VOP (kg/dag) 2,30 2,33 2,36 2,29

Groei (g/dag) 892 889 889 898

25 – 110 kg

VC 2,49 2,52 2,55 2,45

VOP (kg/dag) 2,19 2,22 2,26 2,17

Groei (g/dag) 886 892 892 897

3.1.4 Soort voederbakken

- Verschillende soorten voederbakken

In een onderzoek van Brumm et al. (2000) werd nagegaan of het soort voederbak eveneens

een rol speelt in de voederconversie. Hierbij werden twee soorten voederbakken getest,

namelijk een brijvoederbak en een droogvoederbak met drinknippel ernaast. Omdat er meer

voeder verdween bij de varkens die met de brijvoederbak gevoederd werden, was hierbij ook

de voederconversie slechter. Wel hadden deze dieren een hogere dagelijkse voederopname

en groei dan de dieren gevoed met het droogvoedersysteem. Zowel de voederconversie, de

dagelijkse voederopname en de groei waren significant verschillend (p<0,1). De resultaten

zijn terug te vinden in tabel 11.

Tabel 11: Effect van type voederbak op de voederconversie, dagelijkse voederopname en groei (Brumm et al., 2000)

Brijvoederbak Droogvoederbak

VC 3,04 2,95

VOP (kg/dag) 2,38 2,25

Groei (g/dag) 780 760

Ook Bergstrom et al. (2012) ging het effect na van twee soorten voederbakken en de

afstelling ervan op de voederconversie. Men vergeleek een brijvoederbak met verschillende

afstellingen met een droogvoederbak met verschillende afstellingen. In het eerste experiment

gebeurde dit bij dieren met een startgewicht van 19 kg. Het experiment duurde 27 dagen. In

deze tijd werden drie voederbakafstellingen getest van twee verschillende soorten

voederbakken. In het tweede experiment startte men met dieren van 33 kg. Dit experiment

nam 93 dagen in beslag. De resultaten van het eerste experiment zijn in tabel 12 terug te

vinden. Hieruit blijkt dat de brijvoederbak een iets gunstigere voederconversie en een iets

hogere voederopname vertoont (p<0,02), wat in strijd is met het experiment van Brumm et al.

Page 26: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

19

(2000). Daarnaast is de dagelijkse voederopname beter bij de brijvoederbak dan bij de

droogvoederbak. Een stijgende opening van de voederbak deed bij de brijvoederbak de

groei en de voederopname stijgen (p<0,02). Bij een ruimere afstelling van de

droogvoederbak steeg de voederopname (p<0,01). In het tweede experiment (groei –

afmestfase) had zowel het voederbaktype als de afstelling geen invloed op de

voederconversie. De voederopname en groei waren groter bij de brijvoederbak (p<0,05).

Tabel 12: Voederconversie, dagelijkse voederopname en dagelijkse groei bij brijvoederbak en droogvoederderbak met

verschillende afstellingen in de groeifase en afmestfase (vanaf 19 kg) (Bergstrom et al., 2012)

Brijvoederbak Droogvoederbak

Groeifase

Opening (cm) 1,30 1,90 2,50 1,80 2,40 3,10

VC 1,82 1,82 1,79 1,85 1,85 1,89

VOP (kg/dag) 1,07 1,28 1,34 1,22 1,26 1,30

Groei (g/dag) 590 710 750 660 680 690

Groei-afmestfase

Opening (cm) 1,90 2,50 3,20 1,80 2,40 3,10

VC 2,63 2,70 2,77 2,70 2,63 2,63

VOP (kg/dag) 2,51 2,64 2,77 2,38 2,45 2,42

Groei (g/dag) 940 970 1010 890 920 920

Hiernaast werd nog een derde proef opgezet van 92 dagen. Hier werden vier afstellingen

getest. De droogvoederbak was afgesteld op 2,4 cm. De brijvoederbak op 3,2 (elke dag) of

op 3,2 - 2,5 (dag 0 - 56 op 3,2 en dag 56 - 92 op 2,5) en 3,2 - 2,5 - 1,9 (respectievelijk van

dag 0 - 28, 28 - 56, 56 - 92) cm opening. De resultaten van dit derde experiment zijn terug te

vinden in tabel 13. De voederconversie was niet significant verschillend voor de

verschillende behandelingen, de groei en de dagelijkse voederopname wel.

Page 27: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

20

Tabel 13: Effect van voederbakontwerp en verandering van afstelling op de voederconversie, dagelijkse voederopname

en groei (Bergstrom et al., 2012)

Brijvoederbak Droogvoederbak

Voederbak opening

(cm) 3,20

3,20 –

2,50

3,20 – 2,50 –

1,90 2,40

Dag 0 - 28

VC 2,22 2,27 2,22 2,27

VOP

(kg/dag) 2,12 2,13 2,13 2,06

Groei

(g/dag) 970 950 950 90

Dag 28 - 56

VC 2,94 2,86 2,86 2,86

VOP

(kg/dag) 2,89 2,84 2,83 2,56

Groei

(g/dag) 990 980 990 890

Dag 56 - 92

VC 2,86 2,86 2,78 2,86

VOP

(kg/dag) 3,27a 3,16ab 3,05b 2,93c

Groei

(g/dag) 1150a 1100b 1080b 1040c

Dag 0 - 92

VC 2,70 2,70 2,63 2,70

VOP

(kg/dag) 2,79a 2,74ab 2,70b 2,54c

Groei

(g/dag) 1040a 1010b 1010b 950c

a, b en c verschillen significant van elkaar.

Voedersystemen bij pas-gespeende biggen hebben ook een invloed op de voederconversie

van de biggen. Een onderzoek in Wageningen ging na welke de beste voederbakken zijn.

Hiervoor vergeleken ze ‘feeders’ (voorbeeld zie figuur 1) met gewone droogvoederbakjes. De

proefgroep werd gevoederd met een Feeder. Dit is een ronde voederbak waaraan de biggen

helemaal in een cirkel kunnen rondstaan. De drinknippels bevinden zich in de voederbak. Er

zaten 36 biggen in één hok en de Feeder stond in het midden van het hok. Deze Feeder

bevatte acht eet- en drinkplaatsen. Het debiet van de drinknippels was 0,25 liter per minuut.

De controlegroep die werd gevoederd via twee 2-vaksdroogvoederbakken en vier

drinkbakjes in de hoek van het hok zaten eveneens met 36 biggen per hok. Hier bedroeg het

debiet 0,5 liter per minuut. Er was nauwelijks verschil qua voederconversie tussen de twee

behandelingen van spenen tot 35 dagen na spenen. In de eerste week na spenen echter

was de voederconversie iets ongunstiger bij de biggen die met de Feeder werden

gevoederd. Wel namen de biggen gevoederd met de feeders meer voeder op en groeiden ze

ook sneller. Waterverbruik verschilde bijna niet tussen de twee groepen (van der Peet-

Schwering et al., 2015).

Page 28: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

21

Figuur 1: Voorbeeld van een feeder

- Aantal eetplaatsen

Gonyou & Lou (2000) deden een onderzoek naar het effect van eetplaatsen en

beschikbaarheid van water in voederbakken op de productiviteit en eetgedrag van

vleesvarkens. Hierbij werden vier verschillende soorten voederbakken bekeken. Ofwel waren

het voederbakken met één eetplaats ofwel met meerdere eetplaatsen en ofwel zat de

drinknippel in de voederbak ofwel ernaast. Zo bekwam men de vier combinaties. Het aantal

voederplaatsen bleek geen effect te hebben op de productiviteit, maar de aanwezigheid van

water in de voederbak deed de dagelijkse voederopname stijgen alsook de dagelijkse

gewichtstoename (zie tabel 14).

Tabel 14: Voederconversie, dagelijkse voederopname en dagelijkse groei afhankelijk van aantal voederplaatsen en

waterbeschikbaarheid (Gonyou & Lou, 2000)

Voederplaatsen Waterbeschikbaarheid

Eén

voederplaats

Meerdere

voederplaatsen

Naast

voederbak

In

voederbak

Week

1-4

VC 2,47 2,56 2,49 2,55

VOP (kg/dag) 2,03 1,98 1,98 2,03

Groei (g/dag) 798 783 788 791

Week

5-8

VC 3,01 2,99 2,99 2,99

VOP (kg/dag) 2,78 2,92 2,76 2,94

Groei (g/dag) 919 965 920 964

Week

9-12

VC 3,57 3,47 3,56 3,48

VOP (kg/dag) 3,34 3,39 3,28 3,46

Groei (g/dag) 936 970 921 986

Week

1-12

VC 3,04 3,08 3,04 3,07

VOP (kg/dag) 2,69 2,77 2,66 2,82

Groei (g/dag) 885 905 873 917

Page 29: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

22

3.1.5 Afstelling voederbakken

De afstelling van de voederbakken heeft een grote invloed op de voederconversie. Wanneer

voederbakken te ruim afgesteld staan, is er meer kans op vermorsing. Dit voeder wordt dan

niet door de dieren opgenomen waardoor de voederconversie verhoogt (Schell et al., 2001).

In punt 2.1.4 is de invloed van de afstelling bij brijvoederbakken en droogvoederbakken

reeds besproken in het experiment van Bergstrom et al. (2012).

3.1.6 Fasenvoedering

Meerfasenvoedering kan eveneens een invloed uitoefenen op de voederconversie. De

behoeften van vleesvarkens veranderen in functie van de leeftijd en het productiestadium.

Meerfasenvoedering wordt aangewend met het oog op goedkoper voederen alsook om de

mineralenuitstoot via urine en mest te verminderen (Fremaut et al., 2003). Om beter aan de

behoeften van de vleesvarkens te voldoen in de verschillende productiefasen wordt meer en

meer gebruik gemaakt van meerfasenvoedering. Naarmate de dieren zwaarder worden laat

men het eiwitgehalte in het voeder dalen. Dit heeft als voordeel dat de voederkosten zullen

dalen. Als gevolg van een lager eiwitgehalte zullen de dieren minder water opnemen

waardoor er een verlaging is van de afzet- en verwerkingskosten van de mest.

De samenstelling van een welbepaalde fase is gebaseerd op de behoeften van de dieren in

het begin van deze fase. Ingels et al. voerden in 2014 een proef uit om het verschil na te

gaan tussen tweefasenvoedering, driefasenvoedering, vijffasenvoedering en

multifasenvoedering. In deze periode was de voederconversie van de multifasenvoedering

significant slechter dan die bij twee- en driefasenvoedering, maar niet van de

vijffasenvoedering. In het algemeen was de voederconversie voor de verschillende

voederstrategieën vergelijkbaar.

3.2 Omgevingsfactoren

3.2.1 Seizoen

De laagste voederconversie wordt bekomen vanaf april tot september. De prestaties van de

dieren zijn dan beter omdat het in die periode warmer is. Dit is echter enkel zo wanneer er

geen hittestress optreedt (da Silva Agostini et al., 2015). Uit onderzoek van Depuydt (2009)

werd dezelfde conclusie bekomen (zie figuur 2).

Page 30: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

23

Figuur 2: Evolutie van de voederconversie in de selectiemesterijen (Depuydt, 2009)

3.2.2 Omgevingstemperatuur

Er is een relatie tussen de omgevingstemperatuur en de voederconversie. Zo verbetert de

voederconversie bij een hogere omgevingstemperatuur (Douglas et al., 2015). Verstegen et

al. (1978) gingen de invloed van de omgevingstemperatuur na op de voederconversie.

Hieruit blijkt dat de grootste gewichtstoename rond de 20 °C ligt. De voederconversie is

echter minimaal tussen de 20 en 25 °C. Er wordt een hogere voederopname vastgesteld bij

een lagere temperatuur (zie tabel 15).

Tabel 15: Voederconversie, dagelijkse groei en voederopname gedurende de afmestperiode in percentage ten opzichte

van de voederconversie bij 15 °C (Verstegen et al., 1978)

Temperatuur (°C) 5 10 15 20 25

VC in % ten opzichte van 15 °C 110,30 105,60 100,00 95,80 94,40

VOP in % ten opzichte van 15 °C 108,30 104,60 100,00 96,10 94,70

Groei in % ten opzichte van 15 °C 92,10 96,40 100,00 103,70 102,80

De thermoneutrale zone bij vleesvarkens ligt rond de 23 °C. De energie van het voeder wordt

dan vooral gebruikt voor groei, onderhoud en fysische activiteit. Wanneer de temperatuur

onder de thermoneutrale zone gaat, is er energie nodig om de lichaamstemperatuur op peil

te houden. De temperatuur verhoudt zich in functie van de leeftijd. Wanneer de temperatuur

te hoog wordt, zullen de dieren warmte moeten afgeven en minder warmte produceren. Dit

laatste kunnen ze doen door minder te eten. Ook kan warmteproductie verminderd worden

door een lagere fysieke activiteit. Collin et al. (2001) deden een onderzoek naar hittestress

bij varkens. Ze gingen na wat het verschil was bij 23 °C (thermoneutraal) en bij 33 °C (te

hoge temperatuur). De voederconversie bleek significant lager bij 23 °C dan bij 33 °C.

Ondanks de lagere voederopname bij 33 °C werd er wel absoluut meer water opgenomen.

De verhouding wateropname/voederopname is een stuk hoger bij 33 °C dan bij 23 °C (zie

tabel 16).

Page 31: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

24

Tabel 16: Voederconversie, dagelijkse groei, dagelijkse voederopname en wateropname bij 23 en 33 °C (Collin et al.,

2001)

Temperatuur (°C) 23 33

VC 1,50a 1,68b

VOP (kg/dag) 1,48c 1,05d

Groei (g/dag) 987c 621d

Wateropname (kg/dag) 4,41 5,86

a en b verschillen significant (p<0,05), c en d verschillen significant (p<0,01)

Berton et al. (2014) gingen ook het effect na van de temperatuur op de prestaties van

varkens. 20 gecastreerde dieren van de Topigs lijn werden onderworpen aan twee

behandelingen. De eerste behandeling bestond uit een gecontroleerde omgeving bij een

constante temperatuur van 22 °C en een relatieve vochtigheid van 70 %. De tweede

behandeling was ongecontroleerd en de dieren werden dus blootgesteld aan veranderingen

van de omgeving. Bij deze tweede behandeling bevond zich een ondiep bad in het hok van

de dieren. Hieruit blijkt dat de dieren die in een ongecontroleerde ruimte opgroeien een

significant (p<0,05) betere voederconversie vertonen. Ook de dagelijkse voederopname

verschilt significant (p<0,05) tussen de twee behandelingen. De voederopname in de

gecontroleerde ruimte is duidelijk hoger dan die in een ongecontroleerde ruimte (Berton et

al., 2014) (zie tabel 17).

Tabel 17: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij de verschillende behandelingen (Berton et al., 2014)

Behandeling 1 Behandeling 2

Groeifase

VC 2,68a 2,15b

VOP (kg/dag) 2,16a 1,72b

Groei (g/dag) 806 801

Afmestfase

VC 3,22a 2,70b

VOP (kg/dag) 3,66a 3,16b

Groei (g/dag) 1135 1172

a en b verschillen significant van elkaar (p<0,001)

3.3 Diergebonden factoren

3.3.1 Geboortegewicht

Het geboortegewicht zou geen invloed hebben op de voederconversie maar wel op de

voederopname en het eindgewicht. Uit een onderzoek van van der Peet-Schwering et al.

(2013) blijkt dat biggen met een hoog geboortegewicht zwaarder zijn bij het spenen en bij

opzet in de vleesvarkensstal dan biggen met een lager geboortegewicht. Zwaardere

pasgeboren biggen groeien sneller als big en als vleesvarken waardoor ze gemiddeld vijf

dagen eerder kunnen afgeleverd worden. Er was echter geen verschil in voederconversie

tussen biggen en vleesvarkens met een hoog en laag geboortegewicht. Dit kan verklaard

worden doordat snelgroeiende dieren meer vet gaan aanzetten en dit kost energie.

Page 32: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

25

3.3.2 Speengewicht

Jones et al. (2011) ging de invloed na van het speengewicht op de voederefficiëntie.

Hiervoor werden drie groepen biggen gevormd. Het betrof een eerste groep van biggen die

het minst wogen bij het spenen, een tweede groep van dieren met een gemiddeld

speengewicht en een derde groep met de zwaarste dieren bij het spenen. Hieruit blijkt echter

dat de voederefficiëntie niet verhoogt met een hoger speengewicht. Dit wijst erop dat de

voederconversie eveneens niet beïnvloed wordt door het speengewicht.

3.3.3 Genetica

Voederconversie wordt door een groot aantal genen bepaald. Daarom wordt deze

eigenschap een kwantitatieve eigenschap genoemd. Elk afzonderlijk gen heeft slechts een

zeer kleine invloed. Door de som te nemen van al die kleine gen-effectjes vindt men de

erfelijke aanleg of de fokwaarde van het dier (Fremaut et al., 2013-2014).

Biggen erven 50 % van hun genetisch materiaal van de zeug en 50 % van de beer. Dit toont

aan dat het belangrijk is om een juiste keuze van rassen te maken (Persyn, 2012).

Onderzoek in Spanje toonde aan dat de Piétrain beer de meest gebruikte is door zijn hoog

vermogen om voeder om te zetten in spierweefsel in plaats van vetweefsel wat de

voederefficiëntie begunstigt. Large White en Duroc rassen vertonen een hogere

voederconversie in vergelijking met Piétrain (da Silva Agostini et al., 2015).

De kamer van Landbouw van Noord-Reinland-Westfalen voerde een onderzoek uit naar de

prestaties tussen verschillende zeugenrassen. De beer was telkens van het Piétrain ras. Uit

dit onderzoek is wel onduidelijk of steeds dezelfde beer gebruikt werd. Dit kan wel leiden tot

grote verschillen. Hieruit kon geconcludeerd worden dat Danbred zeugen op verschillende

vlakken het best scoren zowel qua dierlijke prestaties als uit economische waarde. De

resultaten zijn in tabel 18 terug te vinden.

Tabel 18: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij verschillende zeugenrassen (Danbred, 2016)

Danbred BHZP HulsenBerger JSR LRS PIC Topigs

VC 2,43 2,58 2,51 2,58 2,56 2,55 2,58

VOP (kg/dag) 2,28 2,25 2,26 2,19 2,23 2,22 2,26

Groei (g/dag) 942 877 906 851 875 875 878

Palmans et al. (2014) voerden een proef uit naar genetica. Hierbij werd onderzocht hoe de

nakomelingen van twee beren opgroeiden met twee voeders met een hoog energie- en

aminozuurgehalte enerzijds en een voeder met een lager energie- en aminozuurgehalte

anderzijds. Er werden in totaal 360 nakomelingen van 5 Piétrain eindberen afgemest. De

nakomelingen waren afkomstig van Topigs 20-zeugen. Het effect van de beer en van het

voeder was duidelijk waarneembaar op de voederconversie van de nakomelingen. Het blijkt

dat een gunstige fokwaarde ook tot uiting komt op beide voeders bij 1 beer. Bij de andere

waren er geen significante verschillen waar te nemen.

Page 33: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

26

3.3.4 Geslacht

In een onderzoek werd nagegaan of het geslacht van de dieren een invloed heeft op de

prestaties. Er blijkt inderdaad een invloed te zijn. De helft van de groep bestond uit bargen

en de andere helft uit gelten. Tijdens de afmestperiode werd duidelijk dat bargen sneller

groeien en meer voeder opnemen. Anderzijds werd hun voeder een stuk minder efficiënt

omgezet dan bij de gelten. Bargen hebben dus een hogere voederconversie dan gelten

aangezien hun opgenomen voeder minder efficiënt wordt gebruikt (Suárez-Belloch et al.,

2015).

In een onderzoek van van der Peet-Schwering (2013) werden te technische resultaten

bekeken van de verschillende geslachten. De voederconversie was het laagst bij beren, nl.

2,39. Beren en zeugen samen scoorden een iets hogere voederconversie (2,44) en zeugen

bekwamen de hoogste voederconversie (2,51).

In een ander deel van de proef werd het verschil nagegaan in technische kengetallen tussen

beren, bargen en zeugen. De beren en de zeugen werden onbeperkt gevoederd. De bargen

werden vanaf 60 kilogram volgens een voederschema gevoederd. De voederconversie was

het laagst bij de beren (2,32). De zeugen hadden een hogere voederconversie van 2,61 en

de bargen hadden de hoogste voederconversie, namelijk 2,74.

Beren kunnen meer eiwit aanzetten dan bargen, maar ze nemen minder voeder op. In figuur

3 is een grafiek terug te vinden met het verloop van de voederconversie bij de verschillende

geslachten.

Figuur 3: Voederconversie bij verschillende geslachten (van der Peet-Schwering, 2013)

Quiniou et al. (2010) onderzochten de impact van het niet castreren van mannelijke dieren

op groeiprestaties in vergelijking met bargen en gelten. In tabel 19 en 20 zijn de

verschillende voederconversies voor de drie geslachten terug te vinden. Castratie leidde tot

een hogere voederconversie. In dit onderzoek was de voederconversie 16 % hoger bij

bargen dan bij beren. De gelten lagen tussenin. In de periode na spenen is er geen

significant verschil waar te nemen in voederconversie, voederopname en groei tussen de

verschillende geslachten. In de afmestperiode zijn er wel significante verschillen te zien. Zo

was de dagelijkse groei duidelijk afhankelijk van het geslacht. Dit was ook zo voor de

voederconversie en de voederopname.

Page 34: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

27

Tabel 19: Effect van geslacht op voederconversie, dagelijkse voederopname en groei na spenen (Quiniou et al., 2010)

Bargen Beren Gelten

Totaal onderzoek

VC 1,61 1,55 1,61

VOP (kg/dag) 0,76 0,72 0,74

Groei (g/dag) 459 454 453

Eerste helft onderzoek

VC 0,99 0,94 1,02

VOP (kg/dag) 0,35 0,34 0,36

Groei (g/dag) 330 338 333

Tweede helft onderzoek

VC 1,90 1,85 1,90

VOP (kg/dag) 1,05 1,00 1,01

Groei (g/dag) 556 541 544

Tabel 20: Effect van geslacht op voederconversie, dagelijkse voederopname en groei tijdens afmestperiode (Quiniou et

al., 2010)

Bargen Beren Gelten

Totaal onderzoek

VC 2,62a 2,26b 2,48c

VOP (kg/dag) 2,70a 2,41b 2,45b

Groei (g/dag) 1032a 1069a 988b

Eerste helft onderzoek

VC 2,11a 1,94b 2,07a

VOP (kg/dag) 2,29a 1,95a 2,03b

Groei (g/dag) 1086a 1002b 979b

Tweede helft onderzoek

VC 3,12a 2,51b 2,84c

VOP (kg/dag) 3,07a 2,83b 2,82b

Groei (g/dag) 984a 1128b 995a

a, b en c verschillen significant van elkaar.

De voederconversie bij immunocastraten is dezelfde als die van beren tot aan de tweede

vaccinatie. Dit komt dus neer op een lagere voederconversie dan gelten. Vanaf de tweede

vaccinatie is de voederconversie dezelfde als die van bargen (Provimi, 2010).

In een proef uitgevoerd in Nederland bleek duidelijk dat intacte beren de beste

voederconversie behaalden in vergelijking met bargen, immunocastraten en zeugen (zie

tabel 21).

Page 35: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

28

Tabel 21: Voederconversie, dagelijkse voederopname en groei bij verschillende geslachten (Provimi, 2010)

Geslacht VC VOP (kg/dag) Groei (g/dag)

Barg 2,66 2,30 867

Beer 2,26 1,89 837

Immunocastraat 2,34 2,04 867

Gelt 2,44 1,94 795

Leen et al. (z.j.) deed onderzoek naar de evolutie van de voederconversie bij de vier

verschillende geslachten. De grafiek hiervan is terug te vinden in figuur 4.

Figuur 4: Evolutie van de cumulatieve voederconversie (voederconversie tussen 20 kg en het gemeten gewicht) van

individueel gehuisveste vleesvarkens tussen 50 en 130 kg. (Leen et al., z.j.)

3.3.5 Ziektes

Ziektes en andere aandoeningen (bijvoorbeeld kreupelheid), kunnen de voederconversie

sterk verhogen bij de dieren. Dit komt omdat de dieren dan meer energie gebruiken in het

behoud van hun weerstand. Het is dus van groot belang om voldoende aandacht te

besteden aan de gezondheid op het bedrijf.

In een onderzoek van Schyns (2011) werd het verschil in voederconversie weergegeven

tussen een conventioneel bedrijf en een SPF (specified pathogen free) bedrijf. In

laatstgenoemde zijn varkens volledig vrij van bepaalde pathogenen (zie tabel 22).

Page 36: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

29

Tabel 22: Vergelijking voederconversie en dagelijkse groei conventioneel bedrijf en SPF-bedrijf (Schyns, 2011)

Conventioneel bedrijf SPF-bedrijf

VC 2,64 2,31

Groei (g/dag) 768 929

3.4 Factoren gerelateerd aan het management

Deze factoren kunnen nog eens ingedeeld worden in drie groepen. Namelijk de factoren die

te maken hebben met het voeder, de factoren gerelateerd aan het drinkwater en de factoren

die gerelateerd zijn aan de stalinrichting en stallenbouw.

3.4.1 Drinkwater

3.4.1.1 Waterkwaliteit

Water speelt een belangrijke rol in het varken. Zo is water belangrijk voor de

temperatuursregulatie in het lichaam. De voederopname en de voederconversie zijn

gecorreleerd met de wateropname. Bij water van slechte kwaliteit is de kans groot dat er

minder van opgenomen wordt. Ook kan hierdoor minder voeder opgenomen worden wat

negatief is voor de voederconversie en groei. En natuurlijk speelt water ook een grote rol in

het metabolisme van het varken (Gonyou, 1996). Een goede kwaliteit van water is belangrijk

om ziekten te voorkomen en dus de weerstand van het dier te verhogen. Drinkwater kan

namelijk een bron zijn van pathogenen.

De kwaliteit van water is afhankelijk van verschillende parameters. Deze worden opgedeeld

in de fysische, chemische en bacteriologische parameters (Patience, 2012). Enkel de

parameters die ook zijn opgenomen in de wateranalysen op de bedrijven worden hier

besproken.

Fysische parameters

- Zuurtegraad (pH)

De pH van het drinkwater voor vleesvarkens moet tussen de 6,5 en 8 liggen. Een probleem

die kan optreden bij een lagere pH van het drinkwater is slijmvorming door gisten en

schimmels. Hierdoor kunnen de nippels dichtslibben. Een te hoge pH is eveneens

ongewenst doordat teveel ammonium wordt omgezet in ammoniak. Ook kan de pH een

invloed hebben op bepaalde behandelingen die via het drinkwater worden toegediend,

doordat bijvoorbeeld de oplosbaarheid van bepaalde stoffen verandert (Van der Wolf et al.,

2001); (Remon, 2016); (Varkensloket2, 2016).

pH afwijkingen kunnen eveneens leiden tot een slechte smaak van het water. Hierdoor zal

de wateropname dalen, maar eveneens de voederopname en groei (Vandersmissen, 2013).

Page 37: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

30

- Geleidbaarheid

De geleidbaarheid van het water wordt uitgedrukt in µS/cm. Deze dient lager of gelijk aan

2100 µS/cm te zijn. Een overschrijding van die norm wijst op een overmaat aan zouten in het

drinkwater. Natrium is bijvoorbeeld een schadelijk zout die de voederconversie sterk kan

doen teruglopen.

- Helderheid en kleur

Drinkwater dient kleurloos te zijn. Een veel voorkomende afwijking is een roodbruine

verkleuring van het water wat wijst op een overmaat aan ijzer en/of de aanwezigheid van

zand, klei of algen in het water. Deze groei van algen komt meestal voor in stilstaand

oppervlaktewater dat besmet is met mest. De algen zorgen dan voor een daling van het

zuurstofgehalte van het water. Ook actinomyces-kiemen kunnen een verkleuring van het

water veroorzaken. Wanneer het water geel kleurt kan dit het gevolg zijn van een overmaat

aan nitraat. Het drinkwater mag niet troebel zijn, het moet helder zijn (DGZ, 2016).

- Neerslag

Neerslag dient in het drinkwater van varkens afwezig te zijn. Het zorgt namelijk voor het

verstoppen van de drinknippel waardoor er te weinig water ter beschikking komt van de

dieren. Hierdoor zal de voederopname automatisch dalen en de voederconversie verhogen

(De Baere, 2011).

- Geur

Kwalitatief goed drinkwater moet geurloos zijn. Een abnormale geur kan te wijten zijn aan

verschillende oorzaken. Voorbeelden zijn de afbraak van algen of de aanwezigheid van

actinomyces kiemen. Wanneer het water naar rotte eieren ruikt kan dat veroorzaakt worden

door de aanwezigheid van sulfide (DGZ, 2016).

Chemische parameters

Chemische contaminatie kan het gevolg zijn van slecht gemaakte, slecht geplaatste of slecht

geconstrueerde waterputten (Patience, 2012).

- Ammonium

Ammonium is een stikstofverbinding die ontstaat via de afbraak van eiwitten. Die eiwitten

kunnen afkomstig zijn uit dierlijk of organisch materiaal, uit mest of uit plantaardig materiaal.

Ook kan de stikstof afkomstig zijn van meststoffen of het kan uit de grond gehaald worden

waar veel N-bindende bacteriën aanwezig zijn. Ammonium wordt gevormd wanneer er

weinig of geen zuurstof aanwezig is (DGZ, 2016). Ammonium kan ook leiden tot een minder

goede smaak van het drinkwater, waardoor de wateropname, voederopname en groei

gehinderd worden (Vandersmissen, 2013).

Page 38: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

31

- Nitraten

Contaminatie met nitraten kan zijn oorzaak vinden in een waterput die bijvoorbeeld te dicht

bij de mestput gelegen is of in een waterput die te dicht bij een bemeste akker gelegen is

(Patience, 2012). Nitraat wordt gevormd door de oxidatie van nitriet. Nitraat op zich is echter

weinig toxisch. Wanneer het water afkomstig is van zandgronden bevat het meer nitraat

(DGZ, 2016).

- Nitrieten

Nitriet is toxisch. Een overmaat ervan leidt tot een ontregeling van het zuurstoftransport in

het lichaam. Dit leidt tot zwakke dieren, nerveus gedrag, naar adem snakken, abortus en

zelfs sterfte (DGZ,2016).

- Totale hardheid

De hardheid van het water houdt verband met het voorkomen van calcium en magnesium in

het water en wordt gevormd door zouten van calcium en magnesium. Op zich zijn deze

zouten niet schadelijk maar ze kunnen neerslaan in de leidingen waardoor de leidingen

kunnen dichtslibben. Dit is eveneens weer indirect negatief voor de voederconversie.

Wanneer dieren immers minder water kunnen opnemen, zullen ze ook minder voeder

opnemen. Deze zouten kunnen eventueel ook de smaak van het water beïnvloeden. Zo

wordt aangenomen dat hard water smakelijker is dan zacht water. Te hoge gehaltes wijzen

op een verontreiniging met oppervlaktewater (Patience, 2012).

- Ijzergehalte

Ijzer is niet echt toxisch. Een te hoge hoeveelheid ijzer zal het water roestbruin kleuren en de

smaak van het water beïnvloeden. Ook is ijzer een voedingsbron voor bacteriën. Een

overmaat aan ijzer kan aanleiding geven tot het dichtslibben van de leidingen waardoor er

een te laag debiet is van het water en waardoor de dieren te weinig gaan drinken. Hierdoor

gaan de dieren minder voeder gaan opnemen wat dan weer negatief is voor de

voederconversie (DGZ, 2016).

- Chloor als chloriden

Dit houdt weinig risico’s in voor de dieren wanneer dit licht overmatig aanwezig is (DGZ,

2016).

- Kalium

Een teveel aan kalium zal de magnesiumabsorptie verminderen. En een tekort aan

magnesium zal leiden tot spiersamentrekkingen en krampen (KEWI, 2016).

- Natrium

Page 39: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

32

Een hoge aanwezigheid van natrium in combinatie met magnesium en sulfaten in het

drinkwater geven aanleiding tot diarree (Patience, 2012). Wanneer er een zoutintoxicatie

optreedt is dit te wijten aan de natriumcomponent van het zout (DGZ, 2016). Natrium en

chloride reageren tot natriumchloride en dit is een zout. Door te veel zout in het drinkwater

verandert de smaak ervan en hierdoor gaan de dieren minder drinken. Wederom gaan ze

minder voeder opnemen en zal ook de voederconversie negatief beïnvloed worden (KEWI,

2016). Voor varkens dient de natriumhoeveelheid in het water lager te zijn dan 400 mg/l.

- Mangaan

Mangaan is een comfortparameter zoals ijzer. Het kan ook een roestbruine verkleuring

geven van het water en kan zorgen voor het dichtslibben van leidingen. Dit kan een

verminderde wateropname tot gevolg hebben waardoor er ook een verminderde

voederopname plaatsvindt. Hierdoor zal de voederconversie verhogen. Voor varkens dient

de mangaanhoeveelheid lager te zijn dan 1 mg/l (DGZ, 2016).

Bacteriologische parameters

De bacteriologische aandoeningen kunnen een groot risico vormen voor de varkens.

Oppervlaktewater houdt bijvoorbeeld een groter risico in dan grondwater. Waterputten die op

een slechte plaats gelokaliseerd zijn of deze waarin oppervlaktewater kan lekken vergroten

het risico op vervuiling van het water.

Er zijn echter wel heel wat methoden die kunnen gebruikt worden voor desinfectie van het

water. Dit is bijvoorbeeld zandfiltratie, chloor, chlooramines of ozon. Maar er zijn ook al veel

nieuwere technieken zoals het gebruik van chitosan of van het fotokatalytische titaandioxide,

fullerol en koolstofnanobuizen die gebruikt worden als bacteriedoders (Patience, 2012).

Wanneer er een overaanbod aan deze ‘slechte’ bacteriën is, wordt de darmflora verstoord en

leidt dit tot negatieve effecten zoals een verhoogde voederconversie, verminderde groei en

diarree (Vandersmissen, 2013).

Het totaal kiemgetal 37 °C wordt bekeken om schadelijke kiemen terug te vinden.

Coliformen zijn bacteriën die behoren tot de Enterobacteriaceae. Ze zijn een indicator van

een besmetting van het water met mest en ze zijn tevens een indicator van een verminderde

waterkwaliteit (DGZ, 2016). Wanneer er E-coli fecaal in het drinkwater van de dieren zit, wijst

dit eveneens op een recente besmetting met mest.

Enterococcus feacalis is een subgroep van de intestinale enterococcen en wijst meestal ook

een vervuiling van het water met mest. Zelden kan het ook afkomstig zijn van een andere

bron, bijvoorbeeld de bodem zonder dat mest in de directe omgeving aanwezig is (World

Health Organisation, 2004). Deze bacteriën zijn resistenter dan coliformen en blijven dus

langer aanwezig (Vandersmissen, 2013).

Vandersmissen (2013) ging na of er een verschil aanwezig was tussen het drinkwater aan de

bron en het drinkwater aan de nippel (op het einde van de leiding). De meeste

overschrijdingen waren van bacteriologische aard. De conclusie van dit onderzoek was dat

wanneer er met slecht water aan de bron werd gestart, het drinkwater aan de drinknippel ook

Page 40: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

33

slecht was. Het was geen garantie dat bedrijven die startten met goed water aan de bron, op

het einde van de leiding ook nog goed drinkwater hadden. De leiding had in dit onderzoek

zeker een invloed op de waterkwaliteit.

3.4.1.2 Debiet

Het debiet van de drinknippels heeft een invloed op de voederconversie. Wanneer het

waterdebiet te laag is, dan is de wateropname gelimiteerd en zal de voederopname ook

dalen waardoor de voederconversie verhoogt. Ook mag het debiet niet te hoog zijn want dit

werkt waterverspilling in de hand. Ook het type watervoorziening, hoogte van de drinknippel,

groepsgrootte, diergrootte, etc. kunnen een invloed hebben op waterverspilling (Gonyou,

1996). Watervermorsing kan oplopen tot 60 % bij vleesvarkens. Wanneer water beschikbaar

is in de voederbak zal de watervermorsing lager zijn dan wanneer het water zich op een

andere plaats in het hok bevindt. Dit komt doordat het water dan in de voederbak valt en het

zo het een grotere kans heeft om nog opgenomen te worden. Wanneer het een gewone

drinknippel is die aan de muur van het hok vasthangt kan het water niet meer opgevangen

worden en wordt het vermorst (Patience, 2012).

Li et al. (2005) deed een onderzoek naar de wateropname en -verspilling bij vleesvarkens. In

het eerste experiment werd gekeken naar wateropname en -verspilling bij de aangegeven

hoogte van de drinknippels en het debiet ervan gedurende twee periodes. De drinknippels

bevonden zich op 50 mm boven de schouder van het kleinste dier. Tijdens de eerste periode

(gewicht dieren was hier 53 kg) bedroeg het debiet 700 ml/min en tijdens de tweede periode

(gewicht dieren was hier 72 kg) bedroeg het debiet 1000 ml/min.

Waterverdwijning werd nagegaan door middel van een data logger die om de vijf minuten de

watermeter aflas. Deze gegevens werden dan gebruikt om de waterverdwijning te bepalen.

Waterverspilling werd nagegaan door elke dag de opvangwatertank te wegen.

Voederopname werd bepaald door het voeder in de voederbak te wegen en ook het

overgebleven voeder te wegen na de periodes. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 23.

Waterverdwijning, waterverspilling alsook water- en voederopname waren groter in de

tweede periode (p<0,01). De water/voeder verhouding was niet significant verschillend.

Tabel 23: Waterverdwijning, -verspilling, en -opname gedurende 3 dagen in groeiperiode en afmestperiode (Li et al.,

2005)

Groeiperiode (periode 1) Afmestperiode (periode 2)

Debiet (l/min) 0,65 1,01

Waterverdwijning (l/dier*dag) 5,26a 7,31b

Waterverspilling (l/dier*dag) 1,29a 1,93b

Wateropname (l/dier*dag) 4,01a 5,38b

Dagelijkse voederopname (kg/dag) 1,69a 2,54b

Water/voeder verhouding 2,43 2,13

Page 41: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

34

De wateropnamesnelheid werd beoordeeld bij twee debieten. In periode 1 was dit 0,65 l/min

en 1,30 l/min. In de tweede periode was dit 1,00 l/min en 2,00 l/min. De dagelijkse

wateropname bedroeg respectievelijk 4,01 en 5,38 liter per dier per dag. De waterverspilling

bleek in beide periodes niet echt te verschillen maar de wateropnamesnelheid bleek wel

verschillend te zijn. De grotere waterverdwijning in periode 2 is enkel als gevolg van de

hogere voederopname en het hoger gewicht van de dieren. De waterverspilling als proportie

van de waterverdwijning verschilde niet tussen de twee periodes. De resultaten zijn terug te

vinden in tabel 24 en 25.

Tabel 24: Wateropnamesnelheid en watergebruik in groeiperiode (periode 1) bij verschillende nippeldebieten (Li et al.,

2005)

Debiet (l/min) 0,65 0,12

Waterverdwijning (ml) 194a 382b

Waterverspilling (ml) 16a 77b

Wateropnamesnelheid (ml/min) 467a 795b

a en b verschillen significant (p<0,01)

Tabel 25: Wateropnamesnelheid en watergebruik in afmestperiode (periode 2) bij verschillende nippeldebieten (Li et al.,

2005)

Debiet (l/min) 1,00 2,08

Waterverdwijning (ml) 307c 597d

Waterverspilling (ml) 54c 131d

Wateropnamesnelheid (ml/min) 722c 1422d

c en d verschillen significant(p<0,01)

In het tweede experiment werd de invloed gemeten van de hoogte van drinknippels en debiet

op wateropname en waterverspilling. De hoogte van de drinknippels was ofwel 300 mm

(onaangepast) ofwel 50 mm hoger (aangepast) dan de schouder van het kleinste dier in het

hok. Het debiet was ofwel 500 ml/min (laag) ofwel 1000 ml/min (hoog). In geen enkel geval

was er een significante interactie van nippelhoogte en debiet op de variabelen. Noch

nippelhoogte, noch debiet had een invloed op wateropname en voederopname.

Waterverspilling nam echter significant af wanneer de hoogte van de drinknippels aangepast

was (p<0,01). De resultaten zijn terug te vinden in tabel 26.

Page 42: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

35

Tabel 26: Invloed van nippelhoogte en debiet op waterverdwijning, waterverspilling, wateropname en voederopname (Li

et al., 2005)

Aagepaste

hoogte

nippel +

laag

debiet

Aangepaste

hoogte

nippel +

hoog debiet

Onaangepaste

nippel + laag

debiet

Onaangepaste

nippel + hoog

debiet

Groeifase

Waterverdwijning

(l/dier*dag) 3,02 3,66 3,38 4,32

Waterverspilling

(l/dier*dag)) 0,66 1,06 1,04 1,69

Wateropname

(l/dag) 2,36 2,60 2,32 2,62

Voederopname

(kg/dag) 1,19 1,29 1,30 1,26

Afmestfase

Waterverdwijning

(l/dier*dag) 4,82 5,49 6,71 7,70

Waterverspilling

(l/dier*dag)) 0,72 1,15 2,44 3,22

Wateropname

(l/dag) 4,05 4,27 4,19 4,48

Voederopname

(kg/dag) 2,22 2,50 2,49 2,21

Er zijn tal van richtlijnen terug te vinden voor het debiet in de literatuur. Deze zijn terug te

vinden in tabel 27.

Tabel 27: Aanbevolen debiet drinknippels in functie van diergroep (VMM, 2007), (Gonyou, 1996)

Diergroep

Debiet nippels ( l/min) (VMM, 2007) Debiet (l/min) (Gonyou,

1996)

Nippel in drinkbak Bijtnippel Geen onderscheid gemaakt

in soort drinknippel

Gespeende biggen 0,70 0,40 0,50

Vleesvarkens 1,00 0,60 0,72

Dragende zeugen 1,20 0,80 1,00

Lacterende zeugen 1,50 1,50 1,50

3.4.1.3 Waterbeschikbaarheid

Wanneer water beschikbaar is in de voederbak zelf, resulteert dit in een stijging van de

dagelijkse voederopname. Toch is een veel voorkomende oorzaak voor watertekort de

verstopping door voederresten van drinknippels die in de brijvoederbak geplaatst zijn. Een

Page 43: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

36

nippel in de voederbak vermindert de tijd die gespendeerd wordt aan eten door de dieren tot

ongeveer 17 %. De frequentie van het aantal voederbeurten wordt zo gereduceerd tot 39 %.

De bezettingsgraad aan de voederbak verminderde met 13 % door het water in de

voederbak te voorzien (Gonyou en Lou, 2000). Het type drinknippel heeft geen effect op

dagelijkse gewichtsaanzet, voederopname en voederconversie (Brumm et al., 2000).

3.4.2 Stallenbouw

3.4.2.1 Hokinrichting

Wanneer er stro in de hokken wordt gebruikt, is er een grotere gewichtstoename van de

dieren maar de voederopname daalt. Dit kan het gevolg zijn van een verandering in

lichaamstemperatuur van de dieren door de aanwezigheid van stro. Ze hebben namelijk

minder energie nodig wanneer ze al warm genoeg hebben en daardoor nemen ze minder

voeder op. Ook kan het zijn dat ze een deel van het stro consumeren waardoor dit een

vertekend beeld geeft op de voederopname. Dit zou de hogere gewichtstoename verklaren.

Op de voederconversie was echter geen duidelijke invloed van stro waar te nemen. Het is

echter zo dat door de aanwezigheid van stro in de hokken de dieren rustiger zijn tegenover

elkaar omdat ze meer tijd besteden aan het exploreren van het stro (Douglas et al., 2015).

3.4.2.2 Groepsgrootte

De gepaste groepsgrootte is afhankelijk van verschillende factoren en is anders op elk

bedrijf. Dit hangt af van de hoeveelheid voederplaatsen. Toch is het algemeen zo dat er een

daling is van de voederopname wanneer de groepsgrootte verhoogt. De oorzaak hiervan zou

kunnen zijn dat sommige dieren minder goed aan de voederbak kunnen komen omdat de

meer dominante dieren ze weghouden hiervan (Douglas et al., 2015). In een ander

onderzoek werd duidelijk dat varkens die individueel gehuisvest worden frequenter maar

korter de voederplaats bezoeken. Ze eten minder per bezoek dan varkens die gehouden

worden per acht in een groep. Dus het eetpatroon bij dieren die individueel gehuisvest

worden verschilt van dieren die in groep worden gehouden doordat bij individuele huisvesting

er geen sociale interactie is. Individueel gehuisveste dieren vertonen een hogere dagelijkse

voederopname, een hogere groeisnelheid en een betere voederconversie (Nielsen et al,

1995).

Een ander experiment zocht uit wat de maximale bezetting was voor slechts één

voederplaats. Hieruit bleek dat dieren die per twintig waren gehuisvest sneller aten dan

dieren in kleinere groepen en dat ze minder lang aan de voederbak stonden (Nielsen et al,

1995). Uit een ander experiment bleek de maximale bezetting dertig dieren te zijn zonder dat

er een negatief effect was op de prestaties (Walker, 1991).

In een onderzoek van Hoofs & Roozen (1990) werd de invloed van de afdelingsgrootte bij

vleesvarkens op een gesloten bedrijf nagegaan. Hiervoor werd een afdeling met 40

vleesvarkensplaatsen vergeleken met een afdeling met 80 vleesvarkensplaatsen. De

hokoppervlakte bedroeg in beide gevallen 0,81 m² per dier. De voederconversie bij 40

plaatsen bedroeg 2,92 en bij 80 vleesvarkensplaatsen bedroeg de voederconversie 2,95. Er

Page 44: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

37

was dus geen significant verschil waar te nemen op vlak van voederconversie bij de

verschillende afdelingsgroottes.

3.4.2.3 Oppervlakte per dier

De oppervlakte die een dier ter beschikking heeft, heeft eveneens een invloed op de

voederconversie. Zo ging men in een onderzoek van Meunier-Salaun (1987) na wat de

invloed is van een beperking van het vloeroppervlak om op te liggen op de technische

resultaten van het dier. Vijftien groepen van acht dieren waren geplaatst in hokken van 0,34

m²/dier, 0,68 m²/dier of 1,01 m²/dier ligruimte. De rest van het hok bestond uit plaats om te

mesten. De totale oppervlaktes per dier bedroegen 0,51 m²/dier, 1,01 m²/dier en 1,52

m²/dier. Het gewichtstraject van de varkens ging van 25 tot 100 kilogram. De resultaten van

de voederconversie, dagelijkse groei en voederopname zijn terug te vinden in tabel 28.

Tabel 28: Effect van vloeroppervlakte op voederconversie, dagelijkse voederopname en groei (Meunier-Salaun et al.,

1987)

0,51 m²/dier 1,01 m²/dier 1,52 m²/dier

Groeiperiode

VC 3,21 2,99 2,96

VOP (kg/dag) 2,06 2,02 2,01

Groei (g/dag) 640 670 680

Afmestperiode

VC 3,89 3,48 3,42

VOP (kg/dag) 2,51 2,60 2,67

Groei (g/dag) 640 740 780

3.4.3 Hygiëne

Hygiëne is belangrijk om ziekten te voorkomen bij dieren. Maar hygiëne kan ook leiden tot

een lagere voederconversie. Zo ontwikkelde de firma MS Schippers een Hy-Care-

huisvestigingsconcept. Bij vleesvarkens houdt dit in dat de vloeren en wanden zijn gecoat

waardoor bacteriën geen kans krijgen om zich te nestelen in poriën. Na elke ronde wordt

deze afdeling volgens een protocol eerst ingeweekt, gereinigd met water en vervolgens

gedesinfecteerd. Het drinkwater wordt geoptimaliseerd en het ongedierte wordt bestreden.

De varkens in deze stal hadden een voederconversie van 2,3 tegenover 2,5 in een reguliere

stal (Vandenbosch, 2015).

3.3.4 Aflevergewicht

De voederconversie verhoogt naarmate de dieren zwaarder zijn bij het afleveren en dus

relatief meer vet aangezet hebben. Daarom is het belangrijk om op het juiste tijdstip de

dieren af te voeren. In een praktijkproef van Van Den Broeke et al. (2015) werd het effect

nagegaan van de slachtkwaliteit op de voederconversie op twee verschillende bedrijven (zie

figuur 5). Hierop is te zien dat de voederconversie stijgt naarmate het slachtgewicht hoger

wordt. Ook hier wordt de invloed van het geslacht nog eens duidelijk in beeld gebracht (zie

2.3.4) waarbij bargen de hoogste voederconversie vertonen en beren en immunocastraten

de laagste.

Page 45: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

38

Figuur 5: Vergelijking voederconversie per slachtgewicht (Alice Van Den Broeke et al., 2015)

4. Voedervermorsing

De voederkost op een varkensbedrijf is de hoogste kost op het bedrijf. Daarom is het van

groot belang dat dit tot een minimum beperkt wordt. Een grote voedervermorsing wijst op

een grote inefficiëntie en kan de voederconversie sterk doen toenemen. Ramingen tonen

aan dat er tussen de twee tot twintig procent voeder wordt vermorst op varkensbedrijven

(Schell et al., 2001). Andere schattingen beweren dat er vier tot dertig procent van het

voeder kan vermorst worden (Roelofs & Rijntjes, 1998); (Lammers et al., 2007).

Voedervermorsing treedt op in verschillende vormen. Zo kan er bij het oogsten al een deel

van het voeder vermorst worden. Ook bij transport, opslag en verwerking gaat een deel van

het voeder verloren (Carr, 2008). Een voorbeeld is terug te vinden in figuur 6.

Figuur 6: Vermorsing bij opslag voeder (Carr, 2008)

Gemiddeld 3,4 % van het voeder wordt vermorst door het varken zelf aan de voederbak. Het

ontwerp, de grootte en de afstelling van de bakken kunnen helpen vermorsing te

verminderen (Schell et al., 2001). De afstelling moet zo worden ingesteld dat er weinig

voeder in de bak ligt. Een overvolle voederbak leidt automatisch tot meer vermorsing. Een

juiste afstelling van de voederbakken blijkt een effectieve methode om voedervermorsing

tegen te gaan en een betere efficiëntie te bekomen. Er zijn studies die aantonen dat wanneer

Page 46: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

39

de dieren hun maximum gewicht bereiken, de voederbakken nauwer afgesteld moeten zijn

zodat er minder vermorsing optreedt (Myers et al., 2012).

Muf voeder in de voederbak wordt gewoonlijk niet meer opgegeten door de varkens. Ze

zullen het muffe voeder uit de bak halen om zo terug vers voeder te kunnen eten.

Watervoorziening in de voederbakken zorgt ervoor dat de varkens niet moeten verlopen om

te gaan drinken waardoor ze zo ook minder voeder vermorsen (Schell et al., 2001).

Een deel van het voeder dat vermorst wordt, kan niet worden gedetecteerd. Een goed

management en goede voederbakken zijn cruciaal om preventief voedervermorsing tegen te

gaan. Carr (2008) stelde een lijst op met punten waarmee rekening moet gehouden worden

om zo weinig mogelijk voedervermorsing te hebben. Ze zijn gerelateerd aan het

management en worden hieronder opgesomd.

- Het is belangrijk dat het juiste voeder op het juiste moment gegeven wordt. Dit wil zeggen

dat het voeder goed moet afgestemd zijn op de behoefte van het dier. Zo kan het dier ook de

juiste hoeveelheden opnemen en gaat niets verloren. Voeder die kwalitatief minder goed is,

kan bijvoorbeeld de groei benadelen. Het is beter voeder aan te kopen met een iets hogere

kwaliteit zodat de dieren goed groeien. Dit is niet echt voedervermorsing maar te veel voeder

toedienen kan de voederconversie echter ook gaan verhogen.

- Zowel gaten in de voederleiding als in de voederbak dienen vermeden te worden. Hier

kunnen grote hoeveelheden voeder mee bespaard worden.

- De afstelling dient dagelijks bij geregeld te worden. Het is belangrijk dat de voederbak niet

overvol ligt met voeder. Het voeder wordt na enige tijd toch niet meer opgenomen en zal

uiteindelijk verloren gaan (zie figuur 7).

Figuur 6: Afstelling voederbak (te nauw, goed, te ruim) (Carr, 2008) Figuur 7: Figuur 7: Afstelling voederbak (te nauw, goed, te ruim) (Carr, 2008)

Page 47: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

40

- Drinknippels die in de voederbak geplaatst zijn mogen niet lekken. Bij een lek staat de

voederbak snel vol en loopt het water samen met het voeder weg.

- De dieren moeten binnen hun thermo-comfortzone gehouden worden. Wanneer ze in een

te koude ruimte zitten, eten ze meer om zich warm te houden. Dit is echter geen vorm van

voedervermorsing maar dit zorgt wel voor een opname die niet nodig is en dit zal dus ook de

voederconversie verhogen.

- De voederbakken moeten leeggekomen zijn alvorens de varkens worden weggevoerd.

Page 48: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

41

C. Praktisch onderzoek

1. Probleemstelling en doelstelling

Het doel van dit onderzoek is nagaan hoe voedervermorsing kan gereduceerd worden op

varkensbedrijven en dit dan voornamelijk door na te gaan hoe de voederconversie kan

verbeterd worden. Daarom werden 27 praktijkbedrijven met droogvoeder in Vlaanderen

bezocht (zie figuur 8). Het grootste deel van deze bedrijven waren gesitueerd in West-

Vlaanderen. Deze bedrijven hadden zich vrijwillig aangemeld om deel te nemen aan dit

project. Eerst werd een vragenlijst afgenomen om een algemeen beeld te krijgen over de

werking van het bedrijf. Dit werd gevolgd door een bezoek in de stallen. Er werden op elk

bedrijf waterstalen genomen en debietmetingen uitgevoerd. Ook werd op elk bedrijf via een

scoresysteem geschat of er al dan niet voedervermorsing aanwezig was.

Het tweede deel van dit praktisch onderzoek bestaat uit een proef waarbij nagegaan werd

hoelang het duurt vooraleer een korst op de mest verschijnt en wat de reactie is met het

voeder wanneer deze op de mest terecht komt. Het doel van deze proef is om te weten

wanneer voedervermorsing wordt waargenomen op de mest, of dat voeder daar dan al enige

tijd kan liggen of niet.

Figuur 8: Ligging in Vlaanderen van de bezochte bedrijven

2. Materiaal en methoden

2.1 Enquêtes

Op de 27 deelnemende bedrijven werd enerzijds een enquête afgenomen (zie bijlage 2).

Eerst werden een aantal algemene vragen gesteld om een algemeen beeld te krijgen van de

bedrijfssituatie, zoals de situering van het bedrijf, het aantal aanwezige dieren, het

meerwekensysteem, de technische kengetallen etc. Vervolgens werd de manier van opslag

Page 49: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

42

van het voeder, het transportsysteem van het voeder en de watervoorziening nagevraagd.

Hierna werd ook nagegaan met welke voedervorm de dieren worden gevoederd, met welk

type voederbak er gewerkt wordt en welke voederschema’s op het bedrijf worden gebruikt.

Tot slot werden nog enkele vragen gesteld over de voedervermorsing. Anderzijds werd ook

het bedrijf zelf bezocht om de voederbakken, vermorsing, afstelling van de voederbakken en

debiet van de drinknippels te bekijken.

2.1.1 Vergelijking bedrijven onderling

Om de bedrijven onderling te kunnen vergelijken moesten een aantal correcties gebeuren

van de gegevens die de bedrijven meegaven gedurende het bezoek.

De bruto voederconversie van de vleesvarkens die de bedrijven meegaven waren niet

uniform door het verschillende opzet- en aflevergewicht. Er waren ook bedrijven die enkel de

gecorrigeerde (of nutritionele) voederconversie meegaven. Deze gecorrigeerde

voederconversie werd, door middel van onderstaande formule, omgezet naar de bruto

voederconversie of commerciële voederconversie.

Nutritionele voederconversie = commerciële voederconversie

- [((startgewicht big – 20 kg) x 0,010)

+ ((netto eindgewicht vleesvarken – 100 kg) x 0,015)]

Via een tool die ontwikkeld werd in het kader van een IWT project werd nadien nog

gecorrigeerd voor opzet en aflevergewicht om zo tot een gestandaardiseerde

voederconversie te komen en alle bedrijven onderling te kunnen vergelijken (Varkensloket3,

2016).

De correctie voor de dagelijkse groei is gebaseerd op de groeicurve van de demoproef

'invloed van de afstelling van voederbakken op de voedervermorsing' waarbij de dieren

wekelijks werden gewogen. Deze gegevens gaven trajecten weer van de groei en het

gewicht van dieren. De varkens werden gevoederd aan een voederbak met een te nauwe

afstelling, een goede afstelling of een te ruime afstelling. Voor de standaardisatie van de

dagelijkse groei werd enkel met de goede en ruime afstelling gewerkt omdat dit het meest

aanleunt bij de praktijk. Het gewicht van de dieren werd telkens uitgezet ten opzichte van de

groei (zie figuur 9). De trendlijn en de vergelijking die bij de grafiek horen, werden

weergegeven en de richtingscoëfficiënt van deze vergelijking werd gebruikt als de

correctiefactor voor het aflevergewicht. Deze correctie is niet 100 % juist, maar het zorgt wel

voor een goede inschatting. Er werd niet gecorrigeerd voor het opzetgewicht aangezien de

invloed van het opzetgewicht op de groei minimaal is.

Page 50: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

43

Figuur 9: Grafiek gebruikt om dagelijkse groei te standaardiseren

2.1.2 Meting van de voedervermorsing

Op alle bedrijven werd onder de roosters gekeken met een camera om te zien of er voeder

op de mest lag. Dit was niet altijd even duidelijk waarneembaar. Ook kan er moeilijk

achterhaald worden hoelang dat voeder daar al aanwezig is en welke fractie er al in de mest

is opgegaan. Er werd eveneens in en rond de voederbakken gekeken of daar

voedervermorsing aanwezig was. Om een onderlinge vergelijking te kunnen maken van de

bedrijven op vlak van voedervermorsing werd aan elk bedrijf een score van 1 tot 5 toegekend

via een scoresysteem. Tabel 29 toont aan waar de scores voor staan en geeft ook een

afbeelding weer die de scores verduidelijkt. De scores werden gegeven op basis van de

ervaring tijdens het bedrijfsbezoek en op basis van de foto’s van de voederbakken die op de

bedrijven werden genomen.

y = 8,2283x - 111,2

R² = 0,9606

600,0

650,0

700,0

750,0

800,0

850,0

900,0

950,0

1000,0

1050,0

1100,0

80,0 90,0 100,0 110,0 120,0 130,0 140,0

Dag

elij

kse

gro

ei (

g/d

ag)

Gewicht (kg)

Gewicht dieren ten opzichte van groei

Page 51: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

44

Tabel 29: Scores voedervermorsing met bijhorende afbeelding

Score 1: Bijna geen vermorsing

Score 2: Weinig vermorsing

Score 3: Matige vermorsing

Score 4: Veel vermorsing

Score 5: Heel veel vermorsing

2.1.3 Waterstalen

Er werden op elk bedrijf drie waterstalen genomen om na te gaan of de waterkwaliteit

veranderde doorheen de leiding en om na te gaan of bepaalde parameters een invloed

uitoefenen op de voederconversie.

Er werd een staal zo dicht mogelijk bij de bron genomen, een staal in het midden van de

leiding en een staal op het einde van de waterleiding. De kraan werd opengedraaid en het

Page 52: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

45

water diende eerst vijf minuten te lopen. Het steriele flesje werd pas geopend wanneer het

staal effectief werd genomen, dus na deze vijf minuten. Wanneer het flesje volgelopen was,

werd het terug toegedraaid. Vooraleer de stalen naar het labo werden gebracht werden ze

bewaard in een frigo op 4 °C. Een voorbeeldformulier van een wateranalyse is terug te

vinden in bijlage 1.

De pH, de gehaltes ammonium, nitraat, nitriet, chloor als chloriden, natrium en kalium, en de

totale hardheid van het water werden enkel geanalyseerd aan de bron. De andere

parameters zoals ijzer, mangaan en de bacteriologische en fysische parameters werden

zowel in het begin, in het midden als op het einde van de leiding gemeten.

2.1.4 Debietmetingen

Op de bedrijven werd een debietmeting uitgevoerd van de drinknippels bij de vleesvarkens.

Dit om te zien of het debiet van de drinknippels een invloed heeft op de voederconversie.

Ook werd telkens in het begin, in het midden en op het einde van de leiding in een

compartiment het debiet gemeten. Hiervoor werd een halve minuut getimed en werd er water

uit de nippel genomen met een plastic zakje. Het water werd overgegoten in een maatbeker

en zo werd de hoeveelheid water die in een halve minuut uit de nippel stroomde afgelezen.

Deze hoeveelheid werd dan verdubbeld om het debiet per minuut te weten.

Het debiet in het begin van de leiding werd vergeleken met het debiet op het einde van de

leiding. Dit gebeurde over de bedrijven heen. Hieruit kan dan opgemaakt worden hoe het in

het algemeen, over de bedrijven heen gesteld is met de drinknippeldebieten.

2.2 Controle voedervermorsing onder de roosters

Om na te gaan hoelang het duurt vooraleer een korst op de mest verschijnt en hoelang het

duurt vooraleer voeder in mest opgaat, werd een kleine proef opgesteld. Hierbij werd ook het

verschil tussen meel en korrels nagegaan en het verschil met droge en meer vochtige mest.

Deze proef is volledig gebaseerd op beeldvorming en kan niet wetenschappelijk benaderd

worden. Aangezien er tijdens de rondgang op de bedrijven onder de roosters werd gekeken

met een endoscoop inspectie camera is het belangrijk om te weten of het voeder dat daar

lag wees op veel vermorsing of op weinig vermorsing.

Wanneer er bijvoorbeeld voeder op de mest waarneembaar is, kan dit ofwel wijzen op een

grote vermorsing als dit snel in de mest opgaat. Wanneer het echter langer op de mest blijft

liggen, dan hoeft de vermorsing niet zo groot geschat te worden, aangezien het zich dan dag

na dag ophoopt.

De proef werd opgezet in een emmer, drie bakken en twee maatbekers. Deze werden gevuld

met mest tot net onder de rand. Eerst werd een aantal dagen gewacht met voeder erop te

gooien om na te gaan hoelang het duurt vooraleer er korstvorming optreedt. Daarna werd in

eenzelfde emmer zowel korrel als meel gestrooid. Dit werd gedaan om duidelijk het verschil

te zien tussen de reactie met meel of met korrels.

Page 53: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

46

De eerste proef bestond uit een mengsel van 15 % rundermest en 85 % varkensmest. De

varkensmest bestond ongeveer uit 70 % vleesvarkensmest en 30 % zeugenmest. Bij opzet

werd na een uur al een foto gemaakt en nadien elke twee uur tot een zestal uur na de

proefopzet. Vanaf dan werden er op willekeurige dagen foto’s genomen om de evolutie van

de korstvorming te zien en de reactie tussen het voeder en de mest.

Bij een tweede proef werd zuivere vleesvarkensmest gebruikt. Deze werd op een

vergelijkbare manier als de eerste proef opgezet (zie figuur 10).

Figuur 10: Proefopzet voedervermorsing onder roosters

2.3 Statistische verwerking

Voor het statistisch verwerken van de gegevens werd gebruik gemaakt van het programma

SPSS. Alle testen hadden een H0 en een H1 hypothese. Er werd steeds gewerkt op een

significantieniveau van 5 %. De toetsingsgrootheid wordt steeds weergegeven met de p-

waarde. Wanneer deze p-waarde kleiner was dan 0,05, werd de nulhypothese verworpen.

Wanneer de p-waarde groter was dan 0,05 werd de nulhypothese behouden. Alles werd

uitgedrukt met 95 % zekerheid. Normaliteit werd altijd nagegaan aan de hand van de

Kolmogorov-Smirnov test en de Shapiro-Wilk-test. Deze testen hebben als hypothesen:

H0: De dataset is afkomstig uit een normaal verdeelde populatie.

H1: De dataset is niet normaal verdeeld.

Uniformiteit werd nagegaan met de Chi²-test. Deze wordt gebruikt om geobserveerde data te

vergelijken met de verwachte data op basis van de nulhypothese van onafhankelijkheid. De

volgende hypothesen zijn gerelateerd aan deze test:

H0: De data zijn uniform verdeeld over de verschillende categorieën.

H1: De data zijn niet uniform verdeeld over de verschillende categorieën.

Bij normaliteit werd gebruik gemaakt van de gepaarde t-toets. Via de gepaarde t-toets

kunnen twee gerelateerde steekproeven met elkaar vergeleken worden. Voor deze test

wordt gekozen om te kijken of de populatiegemiddelden van elkaar verschillen of met andere

woorden om na te gaan of de waarnemingen uit deze twee steekproeven gerelateerd zijn.

Page 54: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

47

H0: µ1 = µ2 µ1 - µ2 = 0 De waarnemingen zijn niet gerelateerd.

H1: µ1 ≠ µ2 µ1 - µ2 ≠ 0 De waarnemingen zijn wel gerelateerd.

Wanneer er geen normaliteit of uniformiteit werd vastgesteld, werd overgegaan op non-

parametrische testen. In dit onderzoek was dit de Kruskal-Wallis test.

H0: M1 = M2 = …= Mn: Er zijn geen significante verschillen.

H1: M1 ≠ M2 ≠… ≠ Mn: Er zijn wel significante verschillen.

Wanneer ook hier geen verband werd gevonden tussen de gegevens werd via boxplotten

gekeken of er al dan niet een trend tussen de gegevens aanwezig was.

Er werd via correlatie ook nagegaan of er een verband tussen de twee onderzochte

variabelen aanwezig was. De Pearson correlatiecoëfficiënt (r) is de parameter die het

verband uitdrukt. De p-waarde geeft aan of er al dan niet een verband is tussen de

variabelen.

H0: p = 0 = Er is geen verband tussen de variabelen

H1: p ≠ 0 = Er is een verband tussen de variabelen

Page 55: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

48

3. Resultaten en discussie

3.1 Enquêtes

3.1.1 Vergelijking bedrijven onderling

Op deze grafiek is de dagelijkse groei weergegeven in functie van de voederconversie (zie

figuur 11). Er zijn slechts 26 bedrijven op weergegeven omdat er één bedrijf was waarvan de

voederconversie niet achterhaald kon worden. Hiervoor werd de dagelijkse groei

gecorrigeerd op basis van de resultaten uit het onderzoek ‘Invloed van de afstelling van de

voederbakken op de voedervermorsing’. Er zijn zeven bedrijven die zich in het eerste

kwadrant bevinden. Deze bedrijven hebben een hoge dagelijkse groei en een hoge

voederconversie. Vier bedrijven bevinden zich in het tweede kwadrant. In dit kwadrant is er

een hoge dagelijkse groei en een lage voederconversie, deze bedrijven scoren dus het best.

De voedervermorsing zal hier een minimale impact hebben en zal dus ook minimaal zijn.

Acht bedrijven liggen in het derde kwadrant en dit betekent een lage dagelijkse groei en een

lage voederconversie. Er zijn dan nog zeven bedrijven die zich in kwadrant vier bevinden. Dit

kwadrant heeft een lage dagelijkse groei en een hoge voederconversie. Dit zijn de minst

goede bedrijven en bij deze bedrijven speelt voedervermorsing wel een grote rol. De

kwadranten werden ingedeeld op basis van de gemiddelde dagelijkse groei en de

gemiddelde voederconversie. Ongeveer de helft van de bedrijven hebben een goede

voederconversie ten opzichte van het gemiddelde. Slechts vier bedrijven liggen in het

tweede kwadrant. Dit is het kwadrant dat duidt op de best presterende of technisch beste

bedrijven.

Figuur 11: Grafiek dagelijkse groei in functie van de voederconversie

550

600

650

700

750

800

850

2,3 2,5 2,7 2,9 3,1 3,3 3,5

Dag

elij

kse

gro

ei (

g/d

ag)

VoederconversieBedrijf 1 Bedrijf 2 Bedrijf 3 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 6 Bedrijf 7

Bedrijf 8 Bedrijf 9 Bedrijf 10 Bedrijf 11 Bedrijf 13 Bedrijf 14 Bedrijf 15

Bedrijf 16 Bedrijf 17 Bedrijf 18 Bedrijf 19 Bedrijf 20 Bedrijf 21 Bedrijf 22

Bedrijf 23 Bedrijf 24 Bedrijf 25 Bedrijf 26 Bedrijf 27

III

III IV

Page 56: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

49

3.1.2 Meting voedervermorsing

3.1.2.1 Toegekende scores

In tabel 30 zijn de scores voor voedervermorsing terug te vinden die aan de bedrijven

werden toegekend. Er waren drie bedrijven die 5 scoorden voor voedervermorsing. Dit wil

zeggen dat op meer dan 10 % van de bedrijven er een grote voedervermorsing aanwezig is.

Ook op iets meer dan 10% van de bedrijven werd echter geen voedervermorsing

waargenomen. De overige bedrijven lagen tussenin.

Tabel 30: Toegekende scores voor voedervermorsing van 1 tot 5

Bedrijf Score voedervermorsing (1-5) Bedrijf Score voedervermorsing (1-5)

Bedrijf 1 3 Bedrijf 15 5

Bedrijf 2 2 Bedrijf 16 2

Bedrijf 3 2 Bedrijf 17 4

Bedrijf 4 3 Bedrijf 18 4

Bedrijf 5 1 Bedrijf 19 5

Bedrijf 6 2 Bedrijf 20 1

Bedrijf 7 1 Bedrijf 21 2

Bedrijf 8 3 Bedrijf 22 5

Bedrijf 9 3 Bedrijf 23 2

Bedrijf 10 2 Bedrijf 24 2

Bedrijf 11 4 Bedrijf 25 3

Bedrijf 12 3 Bedrijf 26 2

Bedrijf 13 3 Bedrijf 27 2

Bedrijf 14 3

3.1.2.2 Relatie toegekende scores en technische resultaten

Zoals reeds eerder aangehaald werd op elk bedrijf een score aan de maat van vermorsing

toegekend. Anderzijds werd met behulp van de grafiek ‘Dagelijkse groei op voederconversie’

de voedervermorsing nagegaan maar op een meer berekende manier.

Wanneer men beide methoden met elkaar vergelijkt, blijkt dat er geen verband is tussen de

gegeven scores en de resultaten uit de grafiek.

De bedrijven in het tweede kwadrant zijn de best presterende bedrijven in de grafiek,

aangezien ze een hoge dagelijkse groei hebben en een lage voederconversie. In tabel 30

worden hun scores die toegekend waren in het groen aangeduid. Hieruit blijkt dat er geen

verband is tussen de toegekende scores en de grafiek. Bedrijf 11 en 22 scoren heel hoog

voor voedervermorsing maar uit de grafiek blijkt dat deze toch goede technische prestaties

hebben. De bedrijven die zich in het vierde kwadrant bevinden, zijn in het rood aangeduid.

Dit zijn de slechtste bedrijven op de grafiek aangezien ze een lage dagelijkse groei hebben

en een hoge voederconversie. De scores zijn ook aan de hogere kant, maar toch zit ook

bedrijf 3 in dit kwadrant, terwijl die een score 2 toegekend kreeg. Dit wijst er opnieuw op dat

er geen verband is tussen de grafiek en de toegekende scores voor voedervermorsing.

Page 57: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

50

3.1.2.3 Effect van de voedervorm op voedervermorsing

Er waren 6 bedrijven die verschillende voedervormen gebruikten op hun bedrijf. Dit wil

zeggen dat een deel van de vleesvarkens bijvoorbeeld korrel krijgt en het andere deel dan

bijvoorbeeld meel. Er waren 6 bedrijven die enkel korrel voederden, 13 bedrijven die meel

voederden en dan nog 2 bedrijven waar kruimel werd gegeven.

Er werd nagegaan of de voedervorm een invloed heeft op de voedervermorsing. De

voedervorm was niet gerelateerd met de voedervermorsing (p=0,369). Er werd eveneens

een boxplot gemaakt (zie figuur 12). Hierin is te zien dat de bedrijven die met verschillende

voedervormen werken op hun bedrijf een hogere voedervermorsing hebben ten opzichte van

de bedrijven die slechts één voedersoort aan de vleesvarkens geven.

Figuur 12: Effect van de voedervorm op de voedervermorsing

De voedervorm had eveneens geen invloed op de voederconversie (p=0,863); (r=0,036), wat

in strijd is met de literatuur. Uit de literatuur blijkt namelijk dat pellets een lagere en dus een

betere voederconversie hebben dan meel. Pellets hebben namelijk een fijnere structuur dan

meel en daardoor kunnen de spijsverteringsenzymen er ook makkelijker op inwerken. Pellets

leiden ook tot minder vermorsing (De Smet et al., 2015); (Ball et al., 2014). Dat dit in dit

onderzoek niet tot uiting komt kan te maken hebben met het bedrijfseffect. Het kan echter

ook te maken hebben met het feit dat dit een te kleine steekproef is en er dus te weinig

waarnemingen zijn. Er zijn slechts 26 bedrijven en dan nog eens vier verschillende

voedervormen.

3.1.2.4 Effect van het type voederbak op de voedervermorsing

Voor het type voederbak waren er zes bedrijven die brijvoederbakken hadden. Dit zijn

voederbakken waar de drinknippels in de voederbak zitten. Er waren vier bedrijven met

combibakken. Bij dit soort voederbak zit de drinknippel vlak naast de voederbak. Vier

bedrijven hadden droogvoederbakken (drinknippels verder verwijderd van voederbak) en er

waren dertien bedrijven die over meerdere types voederbakken beschikten. Ook het effect

van het type voederbak op de voedervermorsing werd nagegaan. Ook hier is er geen

significant effect van het type voederbak op de voedervermorsing (p=0,463). Er kan dus met

95 % zekerheid aangenomen worden dat het type voederbak geen invloed heeft op de

Page 58: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

51

voedervermorsing (zie figuur 13). Er is op deze boxplot ook te zien dat de scores voor

brijvoederbakken veel meer uiteen lopen dan bij droogvoederbakken, maar dit kan ook

komen doordat er meer brijvoederbakken waren dan droogvoederbakken.

Figuur 13: Invloed van het type voederbak op de voedervermorsing

Het type voederbak had eveneens geen invloed op de voederconversie (p=0,708),(r=0,077).

In de literatuur staat beschreven dat het type voederbak wel een invloed heeft op de

voederconversie en dat een brijvoederbak leidt tot meer vermorsing, en dus ook tot een

hogere voederconversie dan een droogvoederbak (Brumm et al, 2000). Dit is in deze studie

echter niet het geval. Dit kan wederom het gevolg zijn van een te klein aantal waarnemingen.

Slechts 27 bedrijven werden onderzocht en er waren vier verschillende types voederbakken

aanwezig op de bedrijven.

3.1.2.5 Invloed voedervermorsing op voederconversie

Er werd eveneens nagegaan of de voedervermorsing een invloed heeft op de

voederconversie. Dit gebeurde aan de hand van correlatie. De voedervermorsing is niet

gecorreleerd met de voederconversie en heeft er dus geen invloed op (p=0,280), (r=0,220).

In de literatuur staat echter beschreven dat voedervermorsing de voederconversie sterk kan

doen toenemen (Schell et al., 2001). Dat dit in het deze studie niet zo is, kan komen doordat

de voederconversie door veel verschillende factoren wordt bepaald. Voedervermorsing is

zeker niet de enige factor die dit gaat bepalen. Ook waren de bedrijven dermate verschillend

waardoor de invloed van voedervermorsing op voederconversie hier niet naar boven komt.

3.1.3 Waterstalen

3.1.3.1 Waterkwaliteit op de deelnemende bedrijven

Om de waterkwaliteit weer te geven over de bedrijven heen wordt hieronder een kleine

samenvatting weergegeven. Er waren 3 bedrijven die gebruik maakten van leidingwater, 5

bedrijven met regenwater en 19 bedrijven met grondwater.

In tabel 31, 32, 33 en 34 is een samenvatting terug te vinden van de hoeveelheid

overschrijdingen voor de parameters die de waterkwaliteit helpen bepalen. De

Page 59: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

52

overschrijdingen zijn gebaseerd op bijlage 1, waarin de streefwaarden van de verschillende

parameters worden weergegeven.

Tabel 31: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Fysisch)

Soort water Plaats (aantal

metingen) PH Geleidbaarheid Helderheid Neerslag Geur

Leidingwater

Bron (3) 0 0 0 2 0

Halfweg (3) 0 2 0

Achteraan (3) 0 0 0

Grondwater

Bron (19) 6 0 1 17 1

Halfweg (15) 1 14 1

Achteraan (18) 0 0 0

Regenwater

Bron (5) 1 0 1 4 0

Halfweg (5) 2 0 0

Achteraan (5) 2 0 0

Voor neerslag zijn de grootste hoeveelheden overschrijdingen vastgesteld. Geur en

helderheid worden op de bedrijven minder overschreden. In de literatuur staat dat neerslag

zoveel mogelijk moet vermeden worden aangezien dit leidt tot het dichtslibben van de

drinknippel waardoor de dieren moeilijker water opnemen en dus ook een hogere

voederconversie kunnen vertonen (De Baere, 2011).

Page 60: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

53

Tabel 32: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Chemisch (1))

Soort water

Plaats

(aantal

metingen)

Ammoniak Nitraten Nitrieten Totale

hardheid Ijzergehalte

Chloor

als

chloriden

Leidingwater

Bron (3) 0 0 1 0 0 0

Halfweg

(3) 0

Achteraan

(3) 0

Grondwater

Bron (19) 2 0 3 4 8 0

Halfweg

(15) 8

Achteraan

(18) 10

Regenwater

Bron (5) 2 0 1 1 1 0

Halfweg

(5) 1

Achteraan

(5) 1

In deze tabel wordt in het grondwater het ijzergehalte op een groot deel van de bedrijven

overschreden. In de literatuur is terug te vinden dat ijzer zorgt voor een minder goede smaak

van het drinkwater waardoor het mogelijk is dat de dieren minder water zullen opnemen. Als

gevolg hiervan kunnen ze ook minder voeder opnemen waardoor de voederconversie sterk

kan verhogen (DGZ, 2016).

Tabel 33: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Chemisch (2))

Soort water Plaats (aantal metingen) Kalium Natrium Mangaan

Leidingwater

Bron (3) * 0 0

Halfweg (3) 0

Achteraan (3) 0

Grondwater

Bron (19) * 1 0

Halfweg (15) 0

Achteraan (18) 0

Regenwater

Bron (5) * 0 0

Halfweg (5) 0

Achteraan (5) 1

(*) Geen streefwaarden gekend

Voor natrium en mangaan zijn er slechts weinig overschrijdingen. Het natrium gehalte dient

lager te zijn dan 400 mg/l en het mangaangehalte mag niet hoger zijn dan 1 mg/l. Voor

kalium was in de literatuurstudie niet terug te vinden bij welke waarden er een overschrijding

is (DGZ, 2016); (KEWI, 2016).

Page 61: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

54

Tabel 34: Overschrijdingen drinkwaterkwaliteit varkens (Bacteriologisch)

Soort water Plaats (aantal

metingen)

Totaal

kiemgetal Coliformen

E coli -

fecaal

Enterococcus

faecalis

Leidingwater

Bron (3) 0 0 0 0

Halfweg (3) 0 0 0 0

Achteraan (3) 0 0 0 0

Grondwater

Bron (19) 0 10 2 4

Halfweg (15) 0 11 5 6

Achteraan (18) 0 10 4 5

Regenwater

Bron (5) 0 3 1 1

Halfweg (5) 0 3 3 3

Achteraan (5) 0 3 1 3

Bacteriële overschrijdingen zijn in leidingwater niet terug te vinden. Bij grondwater en

regenwater zijn echter wel een groot aantal overschrijdingen teruggevonden en dan vooral

op vlak van coliformen. In de literatuur is te zien dat coliformen, E.coli fecaal en

Enterococcus faecalis wijzen op een besmetting met mest (DGZ, 2016). Over het algemeen

kan hieruit besloten worden dat leidingwater het best scoort op al deze parameters

aangezien er bij dit water het minst overschrijdingen zijn. Bij het grondwater en regenwater

komen de meeste overschrijdingen voor.

3.1.3.2 Invloed leiding op waterstalen en invloed waterkwaliteit op voederconversie

In dit deel van het onderzoek werd nagegaan welke factoren die in relatie staan met het

drinkwater een invloed uitoefenen op de voederconversie.

Fysisch

De pH van het water werd enkel geanalyseerd aan de bron. Er werd nagegaan of er een

verband is tussen de voederconversie en de zuurtegraad van het water. De pH en de

voederconversie zijn beiden normaal verdeeld. Deze numerieke variabelen werden onderling

vergeleken. Er werd geen significant verband vastgesteld (p=0,879), (r=-0,031).

Chemisch

De chemische parameters ammonium, nitraten, nitrieten, totale hardheid, chloor als

chloriden, kalium en natrium werden via correlatie vergeleken met de voederconversie. Het

ijzer en mangaangehalte werden zowel in het begin, midden als op het einde van de leiding

geanalyseerd. Eerst werd normaliteit nagegaan.

Het ammoniumgehalte, nitrietgehalte, nitraatgehalte, chloor als chloriden gehalte en de totale

hardheid van het water werden enkel geanalyseerd in het begin van de leiding. Er werd voor

al deze waarden nagegaan of ze een verband hebben met de voederconversie.

Geen enkel van deze chemische kenmerken vertoont correlatie met de voederconversie.

Page 62: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

55

Het kalium- en natriumgehalte van het drinkwater hadden ook geen invloed op de

voederconversie (zie tabel 35).

Tabel 35: Correlaties tussen voederconversie en chemische, geanalyseerde parameters.

pH Ammonium Nitraten

(mg/l)

Nitrieten

(mg/l)

Totale

hardheid

(°DH)

Kalium

(mg/l)

Natrium

(mg/l)

Voederconversie

Pearson

Correlation -0,03 0,04 -0,07 -0,06 -0,01 0,02 -0,12

p-waarde 0,88 0,83 0,73 0,79 0,94 0,91 0,57

N 26 26 26 25 26 26 26

Er was geen significant verschil tussen het ijzergehalte in het begin, in het midden en op het

einde van de leiding (p=0,285). Er werd een boxplot opgesteld waarin het toch wel duidelijk

is dat het ijzergehalte stijgt in het water naarmate er verder gegaan wordt in de leiding en er

is ook veel meer variatie naar het einde van de leiding toe (zie figuur 14). Er was geen

invloed van de plaats in de leiding op het mangaangehalte (p=0,938). Voor mangaan werd

eveneens een boxplot gemaakt (zie figuur 15). Hierop is te zien dat het mangaangehalte

doorheen de leiding zo goed als constant blijft.

Figuur 14: Verloop ijzergehalte doorheen de leiding Figuur 15: Verloop mangaangehalte doorheen de leiding

Het ijzergehalte is niet gecorreleerd met de voederconversie (p=0,384), (r=0,103), het

mangaangehalte echter wel (p=0,000), (r=0,423). De r-waarde toont aan dat het verband

positief is. In de literatuur is aangegeven dat zowel ijzer als mangaan, wanneer ze in te hoge

concentraties aanwezig zijn de voederconversie negatief kunnen beïnvloeden (DGZ, 2016).

Voor mangaan wordt dit bevestigd aangezien er correlatie is, voor ijzer niet. Uit de gegevens

komt ook duidelijk naar voor dat het bedrijf met het hoogste gehalte voor mangaan op het

einde van de leiding (5,71 mg/l), ook de hoogste voederconversie heeft (3,41).

Page 63: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

56

Bacterieel

Van de bacteriële parameters werd nagegaan of de plaats in de leiding een invloed had. Er

werden ook boxplotten opgesteld om de trend doorheen de leidingen weer te geven. Via

correlatie werd nagegaan of er een verband was met de voederconversie.

Het is echter zo dat deze parameters niet significant veranderden naarmate de plaats in de

leiding veranderde. Met behulp van figuren 16, 17, 18 en 19 kan wel aangenomen worden

dat er toch lichte verschillen zitten tussen de verschillende plaatsen in de leiding. Zo is bij

coliformen (p=0,426) en E-coli (p=0,076) de hoeveelheid bacteriën het grootst in het midden

van de leiding. Enterococcus faecalis blijft doorheen de leiding quasi gelijk (p=0,181). Het

kiemgetal is het grootst op het einde van de leiding, maar dit is eveneens niet significant

(p=0,517).

Figuur 16: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid coliformen

Figuur 17: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid E-coli fecaal

Page 64: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

57

Figuur 18: Invloed van de plaats in de leiding op de hoeveelheid Enterococcus faecalis

Figuur 19: Invloed van plaats in de leiding op het totaal kiemgetal

Uit tabel 36 blijkt dat de hoeveelheid coliformen, E.coli en Entercoccus faecalis en het totale

kiemgetal geen invloed hebben op de voederconversie. De p-waarde van het totaal

kiemgetal toont echter wel een positieve tendens. Dit wil zeggen dat wanneer het totaal

kiemgetal verhoogt, de voederconversie hoger wordt.

Tabel 36: Correlatie tussen bacteriële parameters van het water en de voederconversie

Coliformen (p

10 ml)

E-coli (p

10 ml)

Enterococcus faecalis

(p 100 ml)

Totaal kiemgetal

37°C (kve/ml)

Voederconversie

Pearson

Correlation 0,12 -0,09 -0,04 0,21

p-waarde 0,31 0,47 0,73 0,07

N 73 73 73 74

In de literatuur hebben deze bacteriële parameters wel een invloed op de voederconversie.

Dit aangezien ze de smaak van het water sterk kunnen beïnvloeden (Vandersmissen, 2013).

Page 65: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

58

Contaminatie met coliformen, E-coli, en Enterococcus faecalis wijzen op een besmetting met

mest (DGZ, 2016). In deze studie is er geen enkel verband tussen de bacteriële parameters

en de voederconversie. Dit kan te wijten zijn aan de grote verschillen tussen de bedrijven.

Wel kan besloten worden dat bij een groot aantal bedrijven het water met mest

gecontamineerd is.

3.1.4 Debietmetingen

Er werd nagegaan of het debiet in de leiding veranderde naarmate het verder in de leiding

werd gemeten. Hiervoor werd het verschil bepaald tussen het debiet in het begin van de

leiding (debiet 1) en op het einde van de leiding (debiet 3). Van dit verschil werd de

normaliteit nagegaan. Het debiet was normaal verdeeld. Via de gepaarde t-toets werd dan

gekeken naar de invloed van de leiding. Deze debieten zijn gepaard omdat ze in dezelfde

leiding werden gemeten. Tussen het debiet en de voederconversie werd eveneens correlatie

nagegaan. Zowel het debiet in het begin van de leiding (p=0,514), (r=0,0134) als op het

einde van de leiding (p=0,907), (r= 0,024) hebben geen invloed op de gemiddelde

voederconversie van de bedrijven.

In de literatuur blijkt dat het debiet wel een invloed heeft op de voederconversie. Het debiet

mag niet te hoog en niet te laag zijn om geen negatieve invloed op de voederconversie te

hebben (Gonyou, 1996).

Er werd geen significant verschil waargenomen tussen het debiet in het begin van de leiding

en op het einde (p=0,284). Dit betekent dat de plaats in de leiding waar het debiet wordt

gemeten geen invloed heeft op het debiet.

Wel is duidelijk waarneembaar dat het debiet op een groot deel van de bedrijven hoger ligt

dan de streefwaarden die in de literatuur terug te vinden zijn (Gonyou, 1996); (VMM, 2007).

Voor vleesvarkens is het aangeraden dat het debiet rond de 1 l/min is. Aangezien er in de

literatuur variatie is rond het beste debiet van de drinknippels, werd een debiet binnen de 0,8

en 1,3 l/min aanvaard. De bedrijven die debieten vertonen die niet tot dit interval behoren zijn

in het rood weergegeven in tabel 37. Er zijn slechts vijf bedrijven waarvan het debiet zowel in

het begin als op het einde van de leiding binnen het interval ligt. Dit kan er op wijzen dat op

de andere bedrijven grote hoeveelheden water vermorst worden door de hoge debieten. Op

bedrijf 7 liggen de debieten echter veel te laag en dit kan de voederconversie negatief

beïnvloeden. Dit komt doordat de dieren zo ook minder water kunnen opnemen en daaraan

verbonden ook minder voeder (Gonyou, 1996).

Page 66: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

59

Tabel 37: Debieten bij begin en einde leiding

Bedrijf Debiet 1 Debiet 3 Bedrijf Debiet 1 Debiet 3

Bedrijf 1 3,60 2,60 Bedrijf 15 0,90 3,20

Bedrijf 2 2,15 1,20 Bedrijf 16 1,20 1,24

Bedrijf 3 3,50 1,60 Bedrijf 17 5,80 9,00

Bedrijf 4 0,70 1,30 Bedrijf 18 4,00 3,88

Bedrijf 5 1,25 1,90 Bedrijf 19 5,20 6,80

Bedrijf 6 1,90 1,50 Bedrijf 20 3,00 2,40

Bedrijf 7 0,40 0,40 Bedrijf 21 3,00 3,50

Bedrijf 8 1,20 0,95 Bedrijf 22 3,00 1,50

Bedrijf 9 4,00 4,50 Bedrijf 23 1,67 1,76

Bedrijf 10 2,00 1,40 Bedrijf 24 2,00 3,70

Bedrijf 11 1,00 0,90 Bedrijf 25 0,80 1,30

Bedrijf 12 3,80 2,40 Bedrijf 26 1,20 2,60

Bedrijf 13 2,70 3,60 Bedrijf 27 0,40 3,20

Bedrijf 14 3,10 2,40

3.2 Proef met voeder op mest

3.2.1 Deel 1 proef (15 % rundermest, 85 % varkensmest)

De resultaten worden weergegeven in tabel 38. Deze tabel toont een opeenvolging van

foto’s met de dag erbij waarop de foto’s genomen zijn. Zo is er een evolutie te zien van de

korstvorming en ook van de reactie met het voeder. De korstvorming gebeurt geleidelijk

doorheen de dagen. Het duurde ongeveer 20 dagen vooraleer hier een matige korst op

verscheen. Het meel bleef langer op de mest liggen dan korrels. Na 16 dagen was er van de

korrels bijna niets meer te zien, en het meel was ook al voor een groot deel in de mest

opgegaan.

Page 67: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

60

Tabel 38: Proef (deel 1) van voedervermorsing onder de roosters

2 m

aart

201

6 (

sta

rt)

2

ma

art

201

6 (

enke

le u

ren la

ter)

2 m

aart

201

6 (

nog

enke

le u

ren la

ter)

4 m

aart

201

6

5 m

aart

201

6

6 m

aart

201

6

Page 68: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

61

7 m

aart

201

6

8 m

aart

201

6

9 m

aart

201

6

21 m

aart

201

6

21 m

aart

201

6

22 m

aart

201

6

6 a

pril 2

01

6

Page 69: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

62

3.2.2 Deel 2 van de proef (100 % zuivere vleesvarkensmest)

Bij deze proef is duidelijk sneller een dikke korstvorming waar te nemen, dit na ongeveer 8

tot 14 dagen na proefopzet. Wanneer er voeder op de mest gegooid wordt is het duidelijk dat

dit veel langer blijft liggen dan bij de eerste proef, namelijk zeker 17 dagen. Het voeder

(zowel de korrels als het meel) wordt hier bijna niet aangetast door de mest (zie tabel 39). Dit

kan er op wijzen dat in de vleesvarkensstal het voeder die op de mest valt constant blijft

liggen en dus ophoopt. Wanneer er dan onder de roosters gekeken wordt met de camera

kan het voeder die op de mest waargenomen wordt er dus al een lange tijd liggen, op

voorwaarde dat de dieren er niet mesten.

Het is echter zo dat deze methode om voedervermorsing te schatten niet echt betrouwbaar

is doordat het voeder er dagen kan blijven liggen of doordat het voeder direct verdwijnt onder

nieuwe mest. De voedervermorsing kan dus zowel overschat als onderschat worden.

Page 70: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

63

Tabel 39: Proef (deel 2) controle van voedervermorsing onder de roosters 6

ap

ril 2

01

6

14 a

pril 2

01

6

20 a

pril 2

01

6

2

1 a

pril 2

01

6

22 a

pril 2

01

6

2

5 a

pril 2

01

6

28 a

pril 2

01

6

6

me

i 2

01

6

Page 71: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

64

4. Algemeen besluit

De 27 bezochte bedrijven waren gelokaliseerd over heel Vlaanderen. Het grootste deel van

de bedrijven lag echter in West-Vlaanderen.

Om voedervermorsing na te gaan werd een score aan elk bedrijf toegekend. Ook werd een

grafiek opgesteld om te kijken waar de bedrijven zich bevinden op vlak van

voedervermorsing. De scores die toegekend waren op basis van waarnemingen waren niet

evenredig met de positie voor voedervermorsing op de grafiek. Tussen de voedervermorsing

en de voederconversie bestond in dit onderzoek geen verband, terwijl uit de literatuurstudie

blijkt dat voedervermorsing wel degelijk een negatieve invloed heeft op de voederconversie.

De invloed van het type voederbak (brijvoederbak, droogvoederbak, combibak of meerdere)

en van de voedersoort (meel, korrel, kruimel of gemengd) op de voederconversie werd

eveneens onderzocht. Geen van beide had een invloed op de voederconversie.

De streefwaarde voor het debiet van de drinknippels wordt op bijna alle bedrijven

overschreden. Dit wijst erop dat de varkenshouders nog niet goed op de hoogte zijn van het

belang hiervan. Het grote nadeel aan te hoge debieten is dat er hierdoor veel water wordt

vermorst. Het debiet in het begin en het einde van de leiding had geen invloed op de

voederconversie.

De drinkwaterkwaliteit had bij dit onderzoek geen enkele invloed op de voederconversie,

behalve mangaan. Mangaan was echter wel gecorreleerd met de voederconversie (p=0,00).

Ook was er op de chemische en bacteriële parameters voor drinkwaterkwaliteit geen invloed

van de plaats in de leiding.

De proef met het voeder op de mest werd uitgevoerd om na te gaan hoelang het duurt

vooraleer er een korst op de mest verschijnt en hoelang meel en korrels op de mest blijven

liggen na de korstvorming. Bij het mengsel van varkensmest en rundermest duurde het

ongeveer twintig dagen vooraleer de korst goed gevormd was. Na het gooien van het meel

en de korrels op de mest werd duidelijk dat korrels sneller degraderen dan meel. Na

wederom 20 dagen was er van de korrels bijna niets meer te zien.

In het tweede deel van de proef, waarbij zuivere vleesvarkensmest werd gebruikt, was veel

sneller een korst te zien, namelijk na 8 tot 14 dagen. Zowel meel als korrel degradeerden

veel minder snel als gevolg van reactie met de mest. Hieruit wordt besloten dat naar

voedervermorsing toe het belangrijk is om met dit feit rekening te houden. Wat een grote

vermorsing lijkt kan een ophoping zijn van dagen ver, waardoor de vermorsing al dan niet

overschat kan worden.

Uit het praktisch onderzoek van deze masterproef kan besloten worden dat er niet veel

meetbare elementen zijn die een grote invloed uitoefenen op de voederconversie. Aan de

andere kant is dit natuurlijk heel moeilijk te meten aangezien de 27 bezochte bedrijven op

veel vlakken sterk verschillen. Wat hieruit besloten kan worden is dat de voederconversie

vooral zal bepaald worden door het management op het bedrijf. Dit houdt in dat het vooral

Page 72: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

65

afhangt van de manier waarop de varkenshouder met voeder omgaat en dan specifiek met

voedervermorsing.

Page 73: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

66

D. Literatuurlijst

Ball, M.E.E., Magowan, E., McCracken, K.J., Beattie, V.E., Bradford, R., Thompson, A. &

Gordon, F.J. (2014). An investigation into the effect of dietary particle size and pelleting of

diets for finishing pigs. Livestock Science, 173, (2015), pp.48-54.

Bartoš, P., Dolan, A., Smutný, L., Šístková, M., Celjak, I. & Šoch, M. (2016). Effect of

phytogenic feed additives on growth performance and on ammonia and greenhouse gases

emissions in growing-finishing pigs. Animal Feed Science and Technology, 212, pp. 143-148.

Bergstrom, J.R., Nelssen, J.L., Tokach, M.D., Dritz, S.S., Goodband, R.D. & DeRouchey,

J.M. (2012). Effects of the feeder designs and adjustment strategies on the growth

performance and carcass characteristics of growing-finishing pigs, 12 blz.

Berton, M.P., de Cassia Dourado, R., de Lima, F.B.F., Rodrigues, A.B.B., Ferrari, F.B., do

Carmo Vieira, L.D., de Souza, P.A. & Borba, H. (2014). Growing-finishing performance and

carcass yield of pigs reared in a climate-controlled and uncontrolled environment. Int J

Biometeorol, 59, pp. 955-960.

Brumm M.C., Dahlquist J.M. & Heemstra J.M. (2000). Impact of feeders and drinker devices

on pig performance, water use, and manure volume. Swine Health Prod. 8 (2), pp.51 - 57.

Carr, J., (2008). Management practices to reduce expensive feed wastage. Pig Journal,

University, Department of Production Animal Health and Medecine, 11 blz.

Cho, J.H., Chen, Y.J., Min, B.J., Kim, H.J., Kwon, O.S., Shon, K.S., Kim, I.H., Kim, S.J. &

Asamer, A. (2006). Effects of Essential Oils Supplementation on Growth Performance, IgG

Concentration and Fecal Noxious Gas Concentration of Weaned Pigs. J. Anim. Sci, 19, (1),

pp. 80-85.

Collin, A., van Milgen, J., Dubois, S. & Noblet, J. (2001). Effect of high temperature on

feeding behavior and heat production in group-housed young pigs. British Journal of

Nutrition, 86, pp. 63-70.

da Silva Agostini, P., Manzanilla, E.G., de Blas, C., Fahey, A.G., da Silva, C.A. & Gasa, J.

(2015). Managing variability in decision making in swine growing-finishing units. Research.

Irish Veterinary Journal 68 (20), 13 blz.

Danbred. Geraadpleegd op 10 februari 2016 via

http://www.danbredint.be/html/danhybride.html

De Baere K. (2011). Goede waterkwaliteit: basis voor optimale bedrijfsresultaten. Proefbedrijf

Pluimveehouderij 59, pp. 1-5.

Page 74: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

67

De Smet, S., Beeckman, E., Millet, S. (2015). Pelleteren heeft voor- en nadelen.

Management en Techniek 19, pp. 13-15.

De Smet, S., Relaes, K., Van Gansbeke, S., Van den Bogaert, T., Vettenburg, J. & Eskens,

N. (2014). Kennis van varkensvoeding als sleutel tot rendabel voederen. Brochure, 71,

Departement Landbouw en Visserij, 118 blz.

Degezelle, I. (2015). Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de

bedrijfsvoedering? [PPT], 31 blz.

Depuydt, J. (2009). Historisch lage voederconversie in de selectiemesterijen. Varkensbedrijf,

9, pp. 18-19.

DGZ. Geraadpleegd op 21 januari 2016 via http://www.dgz.be/interpretatie-van-

drinkwaterresultaten

Dirkzwager, A., Smits, C.H.M. & Borggreve, G.J. (1995). Maagwandbeschadigingen bij

vleesvarkens. Proefverslag 432, 9 blz.

Douglas, S. L., Szyszka, O., Stoddart, K., Edwards, S.A. & Kyriazakis, I. (2015). Animal and

management factors influencing grower and finisher pig performance and efficiency in

European systems: a meta-analysis. Animal, 9, (7), pp. 1210-1220.

Fremaut, D., Michiels, J. & Ingels, K. (2013-2014). Commerciële varkensproductie in

Vlaanderen. Handboek. Onderzoeksgroep Dierlijke Productie, Vakgroep Toegepaste

Biowetenschappen, Faculteit Bio-Ingenieurs, Universiteit Gent, 504 blz.

Fremaut, D., Tylleman, A., Van Daele, A., Vettenburg, N. (2003). Meerfasenvoeding voor

varkens. Brochure, Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, 56 blz.

Gonyou, H. (1996). Water Use and Drinker Management. Review, 6 blz.

Gonyou, H.W. & Lou, Z. (2000). Effects of eating space and availability of water in feeders on

productivity and eating behavior of grower/finisher pigs. Journal of Animal Sciences, 2000,

(78), pp. 865-870.

Hoofs, A. & Roozen, R. (1990). Afdelingsgrootte vleesvarkens op een gesloten bedrijf.

Praktijkonderzoek varkenshouderij 6, (1992), 4, pp. 16-19.

Ingels, K., Fremaut, D., Martens, Luc. (2014). Meerfasenvoeding voor vleesvarkens.

Brochure, 50 blz.

Jones, C., Gabler, N., Patience, J.F., & Main, R.G. (2011) Irrespective of Differences in

Weaning Weight, Feed Efficiency is Not Different among Pigs with Varying Average Daily

Gain. Animal Industry Report, 3 blz.

KEWI. Geraadpleegd op 18 april 2016 via http://www.kewiservices.nl/achtergrond.html

Page 75: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

68

Lammers, P.J., Stender, D.R. & Honeyman, M.S. (2007). Improving Feed Conversion.

Managing Feed Costs. Niche Pork Production, 3 blz.

Leen, F., Van den Broeke, A., Millet, S. & Van Meensel, J. (z.j.). Vlaamse varkens groeien

als kool maar niet tot in de hemel. ILVO, 1 blz.

Li, Y.Z., Chénard, L., Lemay, S. & Gonyou, H. (2005). Water intake and wastage at nipple

drinkers by growing-finishing pigs. American Society of Animal Science, 10 blz.

Makkink, C. (2014). Nieuwe inzichten in aminozuurbehoeften varkens. De Molenaar, 8, pp.

34-37.

Meunier-Salaun, M.C., Vantrimponte, M.N., Raab, A., Dantzer, R. (1987). Effect of floor area

restriction upon performance, behavior and physiology of growing-finishing pigs. J. Anim.Sci.,

(64), pp. 1371-1377.

Myers, A.J., Goodband, R.D., Tokach, M.D., Dritz, S.S., DeRouchey, J.M., & Nelssen, J.L.

(2012). The effects of feeder adjustment and trough space on growth performance of

finishing pigs. Journal Of Animal science, (90), pp. 4576-4582.

Nielsen, B. L., Lawrence, A. B. & Whittemore C. T. (1995). Effect of group size on feeding

behavior, social behavior and performance of growing pigs using single-space feeders.

Livestock Production Science, 44, (1995), pp. 73-85.

Palmans, S., Janssens, S., Van Meensel, J., Millet, S. (2014). De juiste beer op het juiste

voeder. IWT-onderzoeksproject. KU Leuven & ILVO, 4 blz.

Patience, J.F. (2012). The importance of water in pork production. Animal Frontiers, 2, (2),

pp. 28-35.

Paulk, C.B.& Hancock, J.D. (2015). Effects of an abrupt change between diet form on growth

performance of finishing pigs. Animal Feed Science and Technology, 211, pp. 132-136.

Persyn A. (2012). Belang van de juiste beer op de juiste zeug. De varkenswereld, pp. 6-10.

Provimi. (2010). Boar fattening most efficient. 1blz.

Quiniou, N., Courboulay, V., Salaün, Y. & Chevillon, P. (2010). Impact of the non castration

of male pigs on growth performance and behavior-comparison with barrows and gilts. Paper

8, 7 blz.

Remon. Geraadpleegd op 11 mei 2016 via

http://www.remon.com/uploads/files/pdf/Aladin_Varkens.pdf

Rodenburg, T.B., van Krimpen, M.M., Binnendijk, G.P., Bruininx, E.M.A.M. & Mulder, A.

(2004). Vergelijking van drie soja-eiwitten (Soycomil P, HP300 en LodeStar ProFa) in

biggenvoeders. Praktijkrapport Varkens 27, Animal Science Group, Wageningen UR, 18 blz.

Page 76: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

69

Roelofs, P. & Rijntjes, C. (1998). Varkenshouder beïnvloedt vermorsing droogvoeder.

Praktijkonderzoek varkenshouderij, 12, (2), pp. 3-5.

Schell, T., van Heugten, E. & Harper, A. (2001). Managing Feed Waste. Pork Industry

Handbook,144, pp.1-4.

Scholten, R.H.J., den Brok, G.M. & Binnendijk, G.P. (1996). Structuurrijke grondstoffen in het

mengvoeder van vleesvarkens. Praktijkonderzoek varkenshouderij, Proefverslag nr. P1.165,

32 blz.

Schyns, M.A.R. (2011). Overgang naar een hogere diergezondheid in de Nederlandse

varkenshouderij: Economische top of strop? Onderzoek, 50 blz.

Suárez-Belloch, J., Guada, J.A. & Latorre, M.A. (2015). Effects of sex and dietary lysine on

performances and serum and meat traits in finisher pigs. Animal, 9, (10), pp. 1731-1739.

van de Pas, P., van der Peet-Schwering, C.M.C. & Hoofs, A. (1989). Vergelijking van

brijvoedering met droogvoedering bij gespeende biggen en vleesvarkens.

Varkensproefbedrijf “Zuid- en West Nederland”, Proefverslag 1.45, 26 blz.

van de Ven, E.P.H.E. & van den Elzen, J.A.M.A. (z.j.). Het vergelijken van kengetallen

varkenshouderij binnen de EG, pp. 25-26.

Van den Broeke, A., Leen, F., Millet, S., Van Meensel, J. (2015). Bepaling van het

bedrijfseconomisch optimale slachtgewicht van vleesvarkens. ILVO, 13 blz.

van der Peet-Schwering, C. (2013). Gedrag van beren. [PPT] LiveStock Research

Wageningen UR.

van der peet-Schwering, C.M.C., Straathof, S.B., Binnendijk, G.P. & van Diepen, J.Th.M.

(2012). Effect van grondstoffensamenstelling en aminozuurgehalte op technische resultaten

van beren, borgen en zeugjes. Rapport, Wageningen UR Livestock Research, 69 blz.

van der Peet-Schwering, C.M.C., Troquet, L.M.P., Binnendijk, G.P. & Knol, E. (2013). Effect

van genetische aanleg en geboortegewicht op de technische resultaten van biggen en

vleesvarkens. Rapport 724, Wageningen UR Livestock Research, 32 blz.

van der Peet-Schwering, C.M.C., van de Pas, P.A. & Binnendijk, G.P. (2015). Effect van

voedersysteem op de technische resultaten en gezondheid van gespeende biggen.

Wageningen, Wageningen UR (University & Research centre) Livestock Research, Livestock

Research Report 870, 23 blz.

Van der Wolf P.J., van Schie F.W., Elbers A.R.W., Engel B., van der Heijdden H.M.J.F.,

Hunneman W.A., Tielen M.J.M. (2001). Administration of acidified drinking water to finishing

pigs in order to prevent Salmonella infections. Veterinary Quarterly,(23), pp. 121-125.

Page 77: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

70

Vandenbosch, A. (2015). Hy-care verbetert rendement van kraambed tot kotelet.

Management en Techniek, 19, pp. 16-17.

Vandersmissen, T. (2013). Effect van drinkwater op de gezondheid van dieren. DGZ. [PPT],

19 blz.

Varkensloket1. (2012). Geraadpleegd op 5 maart 2016 via

http://www.varkensloket.be/Portals/63/Documents/B_2012_Lessenreeks_rendabiliteit_jan_fe

b.pdf#page=16

Varkensloket2. (2014). Geraadpleegd op 11 mei 2016 via

http://www.varkensloket.be/Portals/63/Documents/pH_drinkwater_website.pdf

Varkensloket3. Geraadpleegd op 6 maart 2016 via

http://www.varkensloket.be/Varkensloket/Tools/Gestandaardiseerdevoederconversie/tabid/9

363/language/nl-NL/Default.aspx

Verstegen, M.W.A., Brascamp, E.W. & Van Der Hel, W. (1978). Growing and fattening of

pigs in relation to temperature of housing and feeding level. Canadian Journal of Animal

Science, 58 (1), pp. 1-13.

Vlaamse Overheid. (2013). Vlaamse bedrijfseconomische standaardwaarden:

Varkenshouderij. Beleidsdomein Landbouw en Visserij. Brochure, 46 blz.

VMM. (2007). Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij. Brochure, Erembodigem, 28 blz.

Voederconversie. Geraadpleegd op 6 mei 2016 via

http://www.diereninformatie.be/varkens/kengetallen/voederconversie

Walker, N. (1991). The effects on performance and behavior of number of growing pigs per

mono-place feeder. Anim. Feed Sci. Technol., 35, pp. 3-13.

Windisch, W.M., Schedle, K., Plitzner, C. & Kroismayr, A. (2007). Use of phytogenic products

as feed additives for swine and poultry. Journal of Animal Science, 29 blz.

World Health Organisation. (2004). Guidelines for Drinking-water Quality: Recommendations.

Boek. Derde editie, volume 1, Geneve, 494 blz.

Page 78: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

71

E. Bijlagen

Bijlage 1: Richtwaarden waterkwaliteit

VANDEN AVENNE -OOIGEM NV

Oostrozebeeksestraat 160

B 8710 OOIGEM

BE 430.523.909

Laboratorium - Laboratoire

tel: 056 / 67 37 08

Hieronder delen wij onze analyseresultaten mee:

Veuillez trouver ci-après les résultats d'analyses:

Ontledingsverslag n° - Bulletin d'analyse n° :

Merken - Marques :

Leveringsdatum - Date de livraison:

Analysedatum - Date d'analyse: streeftraject - valeur cible

Fysisch onderzoek pH 4 - 9 pluimvee, herkauwers; 6,5 -

8 varkens,paarden; 6,5 - 9,2

humaan

geleidbaarheid in μS / cm <= 2100 μS /cm (bij 25°C) is norm voor drinkwater

Analyse physique Helderheid / clareté : helder

Neerslag / précipitation : afwezig

Geur / odeur : geurloos

Chemisch onderzoek NH4+ : mg/l < 0,5 pluimvee, humaan; < 2

varkens,paarden; < 10

herkauwers

Analyse chimique Nitraten / nitrates :mg/l < 50 humaan; <100

pluimvee,varkens,paarden; < 200

Page 79: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

72

herkauwers

Nitrieten / nitrites :mg/l < 0,1 humaan; < 0,5 varkens, paarden; < 1

pluimvee, herkauwers

Totale hardheid / dureté totale : °DH (<= 20°DH) < 20 °DH

Ijzergehalte / fer : mg/l < 0,2 humaan; < 0,5 varkens,paarden; < 2,5

pluimvee,herkauwers

Chloor als choriden / Chlore comme chlorides : mg/l < 200 humaan; < 250 pluimvee; < 1000

varkens,paarden; < 2000 herkauwers

Ca in mg/l Mn in mg/l

P in mg/l Fe in mg/l

Cl in mg/l Cu in mg/l

K in mg/l Zn in mg/l

Na in mg/l Co in mg/l

Mg in mg/l SO4 in mg/l

Bacteriologisch onderzoek Totaal kiemgetal 37°C kve / ml /

nombre total kve / ml :

< 20 humaan; < 100.000

pluimvee,

varkens,paarden,herkauwers

Analyse bactériologique Coliformen / coliformes ( p 10

ml):

0 humaan; < 10 varkens,paarden,

herkauwers; < 1000 pluimvee

E coli - fecaal / fécaux (p 10 ml) : 0,00

Enterococcus faecalis (p 100 ml) : 0,00

Gisten / ml

Schimmels / ml

Besluit

Page 80: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

73

Bijlage 2: Vragenlijst varkenshouders voedervermorsing

Naam bedrijf/varkenshouder:

Datum:

Veevoederfirma:

Genetica zeug:

Genetica beer:

Algemene informatie

1. Waar situeert uw bedrijf zich

a. Open bedrijf (alle biggen worden verkocht/aangekocht)

b. Half-open bedrijf (een deel van de biggen wordt op het bedrijf zelf afgemest)

c. Gesloten bedrijf (alle biggen worden op het bedrijf zelf afgemest)

2. Welke en hoeveel dieren zijn aanwezig op u bedrijf? (Kruis aan welke aanwezig zijn op uw

bedrijf en vul het aantal in op de stippellijn)

............ zeugen

............ biggen van 0 kg tot spenen

............ biggen van spenen tot 25 kg

............ vleesvarkens

3. Is de varkenshouderij de enige activiteit van uw bedrijf?

Ja/nee

Bedrijfstakken Relatieve tijdsbesteding (%)

Varkens

Melkvee

Vleesvee

Pluimvee

Akkerbouw

Volleveldsgroenten

Buitenshuis werken

…………………….

Totaal 100 %

4. Bent u actief binnen belangenorganisaties, verenigingen of dergelijken?

5. Hoeveel werkkrachten telt uw bedrijf?

Page 81: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

74

6. Maakt u gebruik van een meerwekensysteem?

Neen

1-weeksysteem

2-wekensysteem

3-wekensysteem

4-wekensysteem

5-wekensysteem

7-wekensysteem

7. Wat is de speenleeftijd (in dagen)?

8. Huidige technische kengetallen

ZEUGENHOUDERIJ

Voederverbruik per zeug per jaar (kg)

Hoeveel lactovoeder? (kg)

Hoeveel drachtvoeder? (kg)

Incl. gelten (ja/nee) en vanaf welk gewicht

Productiegetal

BIGGENBATTERIJ

Voederverbruik per big (kg)

Speengewicht (kg)

Aflevergewicht big (kg)

Dagelijkse groei (g/dag)

Voederconversie

Sterftepercentage

VLEESVARKENS

Opzetgewicht (kg)

Aflevergewicht (kg)

Dagelijkse groei (g/dag)

Voederconversie

Sterftepercentage

Hoe bepaalt u die gegevens? (Boekhouding, Ceres, …)

Rekent u bij het bepalen van de voederconversie per opgezette big of per afgeleverde big?

9. Weegt u uw dieren of schat u de gewichten?

Page 82: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

75

10. Hoe bepaalt u het voederverbruik?

Opslag van het voeder

11. Hoe wordt het voeder opgeslagen? Indien andere dan silo en zakgoed, specifieer.

Silo’s Zakgoed Andere

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

12. Waar wordt het voeder opgeslagen? (silo in zon/schaduw)

13. Hoe lang worden de voeders gemiddeld bewaard?

Zeugenvoeder Biggenvoeder Kraamstal Biggenvoeder Batterij

…… dagen …… dagen …… dagen

…… weken …… weken …… weken

…… maanden …… maanden …… maanden

…… …… ……

Vleesvarkensvoeder

…… dagen

…… weken

…… maanden

……

14. Hoe regelmatig wordt de opslagplaats gereinigd?

Dagelijks

Wekelijks

Maandelijks

Jaarlijks

Minder vaak dan jaarlijks

Pas indien er zich een probleem stelt

Nooit

15. Hoe regelmatig wordt er gecontroleerd op schimmelvorming of andere vormen van

aantasting?

Dagelijks

Page 83: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

76

Wekelijks

Maandelijks

Jaarlijks

Minder vaak dan jaarlijks

Pas indien er zich een probleem stelt

Nooit

16. Temperatuur in verschillende afdelingen?

Zeugen in zeugenstal:

Zeugen en biggen in de kraamstal:

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

Transport van de opslag tot bij het varken

17. Hoe wordt het voeder vanuit de opslagplaats tot aan de voederbak getransporteerd?

18. Hoe vaak wordt dit systeem gecontroleerd?

19. Hoe lang is de voederketting?

20. Zijn er al ooit problemen geweest met de ketting of het voedersysteem in het algemeen?

21. Wanneer waren er voor het laatst problemen?

22. Wat is de leeftijd van de installatie en de voederbakken?

Watervoorziening

23. Wat voor drinkwater wordt er gegeven? (staalname)

Leidingwater

Grondwater

24. Denkt u dat dit water van goede kwaliteit is en controleert u dit regelmatig? Hoe controleert

u dat?

25. Hoe is de visuele en sensorische kwaliteit?

26. Worden er bepaalde substanties aan het drinkwater toegevoegd?

27. Drinkwatervoorziening in de stal

Page 84: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

77

Waar bevindt

zich de

drinknippel?

Hoe groot is

het debiet

van deze

drinknippel?

Is het

debiet

overal even

groot (voor-

en

achteraan

de leiding)?

Hoeveel

drinknippels

staan er per

hok?

Hoeveel

dieren

zitten

er per

hok?

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

Voeder

28. Wat is de oppervlakte van elk hok?

Biggen in de biggenbatterij:

Vleesvarkens:

29. Aantal varkens per eetplaats?

Biggen in de biggenbatterij:

Vleesvarkens:

30. Aantal cm eetplaats per varken?

Biggen in de biggenbatterij:

Vleesvarkens:

31. Welk soort voeder wordt er gebruikt?

Brij Meel Korrel Kruimel

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

32. Wat is de inhoud van de voeders alle fasen? (Indien er energiewaarden voorhanden zijn, die

noteren, zoniet ingrediënten en eventueel voederbon meenemen).

o Biggenbatterij:

o Vleesvarkens:

Page 85: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

78

33. Hoe is de visuele en sensorische kwaliteit van het voeder?

34. Op welke manier wordt er gevoederd?

Ad libitum Gerantsoeneerd Andere

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

35. Welk voederschema wordt er toegepast (meerfasenvoeding, gerantsoeneerd,…)

Zeugen:

Biggen in de kraamstal (snoepvoeder/speenvoeder/andere; vanaf welke dag?):

Biggen in de biggenbatterij:

Vleesvarkens:

36. Hoeveel voederbeurten krijgen de zeugen?

37. Worden bargen/beren/immunocastraten en gelten afzonderlijk gevoederd?

38. Welk soort voederbakken worden er gebruikt?

Brijvoederbakken Combibakken Droogvoederbakken

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

39. Hebt u zelf die voederbakken gekozen en waarom?

Page 86: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

79

40. Hoe vaak worden deze voederbakken gecontroleerd?

Meerder

e keren

per dag

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per dag

Meerder

e keren

per week

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per week

Meerder

e keren

per

maand

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per

maand

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

41. Waarop let u bij de controle van de voederbakken?

42. Hoe vaak wordt de afstelling van de voederbakken gewijzigd?

Meerder

e keren

per dag

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per dag

Meerder

e keren

per week

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per week

Meerder

e keren

per

maand

(indien

ja,

hoeveel?)

1 keer

per

maand

Kraamstal

- Zeugen

- Biggen

Biggenbatterij

Vleesvarkensstal

43. Waarop let u bij het wijzigen en afstellen van de voederbakken?

44. Bent u tevreden van dit soort voederbakken? Waarom wel/niet?

45. Heeft u ook ervaring met andere voederbakken?

46. Welk soort vloer ligt er onder de voederbakken?

Zeugen:

Biggen in de kraamstal:

Page 87: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

80

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

47. Hoe is de overgang van de voederleiding naar de voederbak?

Zeugen:

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

48. Geeft dit aanleiding tot stofvorming?

Zeugen:

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

Voedervermorsing

49. Neemt u vermorsing van voeder waar?

Zeugen:

Biggen in de kraamstal:

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

50. Gebeurt dat regelmatig?

Zeugen:

Biggen in de kraamstal:

Biggenbatterij:

Vleesvarkens:

51. Indien u vermorsing waarneemt, welke stappen onderneemt u dan?

52. Hoe groot schat je de vermorsing (in % van het voeder)

53. Heeft u recent nog andere problemen met de voederbakken waargenomen? Welke?

54. Zou je dezelfde voederbakken opnieuw installeren?

55. Welk type voederbakken zou je nu installeren?

Page 88: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

81

Page 89: Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen …...Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2015 – 2016 Beïnvloedende factoren voor voederconversie en voedervermorsing in de

82