Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van...

60
Hoofdstuk 1: Het sociologisch perspectief 1.1. Het sociale en de sociologie 1.1.1. Sociologie dé sociale wetenschap? Sociologie = de wetenschap van het sociale. Eigenheid van de sociologie Deelt: materieel object/studieobject Verschilt: formeel object/benaderingswijze nl. het sociologisch perspectief Het sociologisch perspectief a. Algemene denktrant: ‘het sociale’ bestaat uit sociale relaties en geziene of ongeziene afhankelijkheden van vaak onbekende anderen b. Specifieke denktrant: 4 basisvragen 1) Hoe is een geordend samenleven mogelijk? Bv. Welke factoren of mechanismen zorgen ervoor dat het sociale leven orde en regelmaat vertoont? 2) Hoe werkt het samenleven door in individuele levens? Bv. Hoe komt het dat we elkaar niet kruisen op het voetpad? 3) Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving eruit? Bv. In wat voor maatschappij leven we nu en in welke opzichten functioneert ze anders dan voorheen? 4) Hoe komen we tot een algemene, empirisch onderbouwde sociologische kennis? Sociaalwetenschappelijk onderzoek a. Kwantitatief onderzoek: nadruk op ‘harde data’ (cijfers) en representativiteit Bv. Enquête-onderzoek b. Kwalitatief onderzoek: gaat ‘in de diepte’ en streeft naar ‘levensechtheid’ Bv. Participerende observatie, diepte-interviews 1.1.2. De sociologische driehoek Combinatie van theoretische inzichten en empirisch onderzoek naar sociale sturing of beleid 1

Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van...

Page 1: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Hoofdstuk 1: Het sociologisch perspectief

1.1. Het sociale en de sociologie1.1.1. Sociologie dé sociale wetenschap? Sociologie = de wetenschap van het sociale.

Eigenheid van de sociologie Deelt: materieel object/studieobject Verschilt: formeel object/benaderingswijze nl. het sociologisch perspectief

Het sociologisch perspectief a. Algemene denktrant: ‘het sociale’ bestaat uit sociale relaties en geziene of ongeziene

afhankelijkheden van vaak onbekende anderenb. Specifieke denktrant: 4 basisvragen

1) Hoe is een geordend samenleven mogelijk? Bv. Welke factoren of mechanismen zorgen ervoor dat het sociale leven orde en regelmaat vertoont?

2) Hoe werkt het samenleven door in individuele levens? Bv. Hoe komt het dat we elkaar niet kruisen op het voetpad?

3) Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving eruit? Bv. In wat voor maatschappij leven we nu en in welke opzichten functioneert ze anders dan voorheen?

4) Hoe komen we tot een algemene, empirisch onderbouwde sociologische kennis? Sociaalwetenschappelijk onderzoek

a. Kwantitatief onderzoek: nadruk op ‘harde data’ (cijfers) en representativiteit Bv. Enquête-onderzoek

b. Kwalitatief onderzoek: gaat ‘in de diepte’ en streeft naar ‘levensechtheid’Bv. Participerende observatie, diepte-interviews

1.1.2. De sociologische driehoek Combinatie van theoretische inzichten en empirisch onderzoek naar sociale sturing of beleid

1.2. Over sociale relaties, bindingen en verbanden 1.2.1. ‘Sociaal’

o Moreel neutrale betekenis1.2.2. ‘Sociale relaties / sociale verhoudingen / sociale betrekkingen’

o Basiseenheden van ‘het sociale’ o Max Weber: sociale relatie berusten op sociaal handelen van 2 of meer deelnemers

Sociaal handelen = het handelen van een actor georiënteerd op het handelen van één of meer andere actoren.

Actoren = individuele of collectieve eenheden met een handelingsvermogen Sociale relatie = waarin sociale handelingen met elkaar verweven raken omwille van de

oriëntatie van de actoren op elkaar1.2.3. ‘Samenhandelen’ Basiskenmerken van samenhandelen:

1) Zelfreferentialiteit = binnen een proces van samenhandelen refereert ieder nieuw basiseenheid aan een andere basiseenheid.

2) Procesmatigheid / temporele dynamiek = sociale verandering, een dynamisch tijdsgebonden proces door de voortdurende nieuwe handelingen.

3) Relatieve openheid / onvoorspelbaarheid: geen notie van volgende handeling

1

Page 2: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

4) Minimum aan bewuste of psychische betrokkenheid of participerende actoren → A. Giddens: Reflexieve monitoring van handelen = het voortdurend succesvol sturen en controleren door de actor van zij eigen activiteit. o Bewuste deelname heeft verleden, heden en toekomst waarin de actor sturend of

controlerend is 1.2.4. ‘Afhankelijkheidsverhouding / sociale binding’

o Afhankelijkheidsverhouding= de nood van actoren aan elkaar Bv. Docent van student en student van docent, wij van bakker en bakker van de boer

o Sociaal verband = een samenhangend geheel van sociale bindingen met een zekere duurzaamheid en voor derden observeerbare grenzenBv. Vriendengroepen, bedrijven en vakbonden

Vier soorten sociale bindingen en verbanden: motief – binding – verband 1) Cognitieve binding in cognitief verband

Bv. Kennisoverdracht (motief) in relatie leerkracht en leerling (afhankelijkheid, binding) in een schoolklas (verband)

2) Economische binding in economisch verband Bv. Brood kopen van de bakker als klant in de bakkerij

3) Politieke binding in politieke verbanden Bv. Politieke partijen en kiezers in een natiestaat

4) Affectieve bindingen in affectieve verbanden Bv. Moeder en dochter binnen een gezin

Ego is een multisociaal wezen Ego zit in diverse afhankelijkheidsrelaties en vele sociale verbanden

1.3. Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving 1.3.1. Veralgemeende of gegeneraliseerde afhankelijkheid Taakspecialisatie/arbeidsdeling veralgemeende afhankelijkheid= van veel gespecialiseerde beroepsbeoefenaren een beetje afhankelijk. Sociaal netwerk = een lange, vaak grensoverschrijdende kettingen van afhankelijkheden1.3.2. Soorten netwerken

- Cognitieve bv. wetenschap en religie - Economische bv. mondiale markten - Politieke bv. Europese Unie- Affectieve bv. vriendschapsnetwerken Gevaar: verdingelijking / reïficatie = een autonoom object dat buiten ons om staat en een eigen

werkzaamheid bezit. Bv. Dé economie, dé politiek Bv. ‘America’ niet, wel Amerikaanse regering als sociaal verband heeft beslist

1.3.3. Maatschappij: de totaliteit Grootschalige en kleinschalige netwerken/verhoudingen/verbanden maken deel uit van een totaliteit: de maatschappij / samenleving= het momentane geheel van alle sociale relaties, bindingen, verbanden en netwerken.

o Hyperdynamische en altijd veranderende realiteit: procesmatigheid van sociaal handelen De grenzen

1) Nationale of regionale samenleving: territoriale en/of politieke grenzen 2) Transnationalisering: transnationaal karakter 3) Globalisering of mondialisering

Global transformationso Meer sociale relaties en bindingen tussen geografisch verafgelegen actoren

2

Page 3: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

o Groei van sociale netwerken en verbanden met transcontinentaal en mondiaal karakter

Bv. Criminele netwerken en organisaties: wereldwijde drugshandel van Brazilië tot Antwerpen

4) Wereldmaatschappij =het momentane geheel van transcontinentale, in aanleg mondiale sociale relaties, bindingen, verbanden en netwerken

Groeiend kosmopolitisme = mondiaal of wereldbewustzijn

1.4. Sociologische verbeeldingskracht Sociologisch denken is relationeel denken

- Relationeel denken= niet één actor of binding zien, maar een wijdvertakt geheel van afhankelijkheidsverhoudingen

- Niemand van ons is één individu, niemand ontsnapt aan sociale verhoudingen of afhankelijkheden bv. zelfs de eenzame is lid van een taalverband

Sociologisch denk is niet vanzelfsprekend- Norbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek

van concentrische cirkels van anderen rondom een ‘ik’ of ego Sociale blindheid tegenover verderaf gelegen afhankelijkheden bv. de kloof tussen

burger en beleid lijkt groot door de vele cirkels, maar de burger is er wel afhankelijk van - Sociologie breken met egocentrisch beeld d.m.v. (Wright Mills)

Sociologische verbeeldingskracht, in brede zin= het vermogen om zichzelf te observeren als een knooppunt van én in menigvuldige sociale bindingen, verbanden of netwerken die het eigen denken en handelen mede vormgeven

Sociologische verbeeldingskracht, in enge zin= individuele moeilijkheden kunnen zien als samenhangen met sociale problemen bv. Durkheim over zelfmoord

o Het individuele krijgt een collectieve dimensie: het probleem wordt gedepersonaliseerd

o Niet meer samenhangend met persoonlijkheidskenmerken, maar met algemene sociale tendensen

o Individuele benadering lijdt vaak tot slachtofferblamage/ blaming the victim= het slachtoffer krijgt de schuld en is daarom géén slachtoffer meer, maar de eigenlijke dader bv. ‘Ze lokte het uit’

1.5. Sociologie en sociaal engagementWat doe je als socioloog in de samenleving? Socioloog als mythejager

- De socioloog gebruik zijn sociologische verbeeldingskracht De-familiarisering: wat vertrouw leek, wordt als niet-vertrouwd gezien Principe van waarderingsvrijheid: feiten tegenover waarden plaatsen

- Sociologische verbeeldingskracht is niet per sé progressieve opstelling Duiden is niet gelijk aan goedpraten

- Sociologen kunnen kritisch of geëngageerd zijn Zachte versie: expliciet de kant van de minder machtige kiezen en hun visie weergeven Harde versie: standpunttheorie= consequent opstellen op het standpunt van ‘de

onderdrukte groep’ bv. Marx: alleen proletariërs hebben de ware kennis van het onderdrukt zijn

Combinatie: waarderingvrijheid + sociaal reformisme + beleidsgerichtheido Sociaal reformisme= oriëntatie op ideaal als rechtvaardig, maar streven naar

geleidelijke hervormingen

3

Page 4: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

- Geografische variaties in conservatieve en links-radicale sociologen bv. Latijns-Amerika meer marxistische dan West-Europa

1.6. Goede bedoelingen en hun onbedoelde gevolgen Ook al zijn directe oorzaken bekend, probleemgerichte interventies kunnen als gevolg van onoverzichtelijkheid van de openheid van afhankelijkheidskettingen vaak moeilijk de resultaten vooraf inschatten

- ‘Iets’ kan onbedoelde gevolgen hebben = uitkomsten die anders uitvallen dan werd bedoeld door de handelende actor

- Raymond Boudon: Perverse effecten= onbedoelde gevolgen het omgekeerde dan wat werd bedoeld bv. ontwikkelingshulp zorgt meer voor economische afhankelijkheid dan zelfstandigheid of Mattheüseffect: wie heeft zal gegeven worden

- Grenzen aan de stuur- of maakbaarheid van het sociale ↔ het planmatige van politici of managers

Paradox van de sociologische verbeeldingskracht- Individuele als collectief zien- Maar beseffen dat er mogelijke onbedoelde effecten zijn bij hun aanpak

Onbedoelde gevolgen halen publiek bekende voorspellingen onderuit- Self-denying prophecy / zichzelf vernietigende voorspelling= een aanvankelijk correcte of ware

voorspelling zorgt onbedoeld voor een handelen dat de voorspelling teniet doet bv. Er is geen file op de E40 dus je kan langs daar rijden, zorgt voor file op de E40

- Robert K. Merton: vertrekt vanuit Thomas-theorema ‘situations defined as real, are real in their consequences’

Self-fulfilling prophecy / zichzelf waarmakende voorspelling= aanvankelijk onware situatiedefinitie resulteert onbedoeld in handelen dat de oorspronkelijke onware voorstelling van zaken waar maakt

Situatiedefinite= de interpretatie van een verschijnsel die zegt ‘wat is’ Gebruikt voor studies ronde de kracht van stereotypen = geschematiseerd collectieve

voorstelling van een sociale groepering en haar leden - Nuance: niet de onware situatiedefinitie wordt voor waar gehouden, maar vaak een

onbewezen/onbewijsbare veronderstelling over de toekomstBv. Product z zal de mode worden (onbewijsbare voorspelling in de toekomst), genoeg aandacht aan besteed (handelen) het product wordt de mode (‘waar’ geworden) → meesleureffect, zeker wanneer er geloofwaardigheid is bv. een mode-icoon die vertelt dat product z de mode wordt

Sociale geloofscirkel= de onbewijsbare definitie van een toekomstige situatie is geloofwaardig omdat ze van geloofwaardige voorspeller komt, en leidt daarom tot een handelen dat de voorspelling bevestigd, waardoor de geloofwaardigheid van de voorspellers toeneemt

1.7. Sociologie en theorie Begrip of concept= een notie die abstractie maakt van de meer particuliere uitingen van het omschreven fenomeen

- Verwijzen naar andere concepten Theorie= een samenhangend geheel van naar elkaar verwijzende abstracte begrippen en daaruit afgeleide conceptuele uitspraken

- Gefundeerde theorie/grounded theory= het inductief ontwikkelen van begrippen en conceptuele uitspraken vanuit concreet onderzoek

4

Page 5: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

- Middle-range theory= empirisch toetsbaar geheel van abstracte concepten en uitspraken dat zich situeert tussen de louter empirische beschrijving van sociale fenomenen en een alomvattende theorie van het sociale

- Grand theory/ supertheorie= totaaltheorie van het sociale, conceptuele grip op alle mogelijke sociale fenomenen

Iedere theorie zet een bril op, zonder theorie heb je geen aandachtspunten en blijft waarnemen ongericht

Theoretisch pluralisme= het gegeven van uiteenlopende theoretische referentiekaders- Theoretisch referentiekader= globale visie op de basiselementen van het sociale en hoe die

moeten worden bestudeerd Sommigen vullen elkaar aan en kunnen in onderzoek gecombineerd worden Driedeling in omgang met pluralisme

o Weber: actorgerichto Durkheim: sociogerichto Marx: conflictgericht

Hoofdstuk 3: Het hedendaagse samenleven

3.1. De gedifferentieerde maatschappij

DE SOCIALE-TIJDSDIAGNOSEVRAAGSociale-tijdsdiagnose: heden + toekomst → structuurkenmerken en hun onderlinge samenhang

- Structuurkenmerk= essentiële en duurzame eigenschappen (die het globale functioneren de ordening van onze samenleving verhelderen)

Onze hedendaagse samenleving is 3-ledig sociaal gedifferentieerdSociale differentiatie = voorkomen van verschillen/opdeling tussen vergelijkbare sociale eenheden a.d.h.v. eenduidig principe

1. Taakdifferentiatie / arbeidsdeling In verschillende beroepsposities En in georganiseerd sociale verbanden Wat zorgt voor een gegeneraliseerde afhankelijkheid

2. Verticale sociale differentiatie = verschillen tussen onderling ongelijke sociale eenheden → stratificatie bv. klassendifferentiatie, geslachts- en etnische differentiatie → klassenstratificatie, genderstratificatie en etnische stratificatie

3. Horizontale sociale differentiatie = verschillen tussen onderling gelijke sociale eenheden Vergelijkbaar door: maatschappelijke functie = opgaven waarvoor iedere samenleving zich

gesteld zieto Niet-modern: multifunctionele eenhedeno Modern: eenheden toegelegd op één functie

Functionele differentiatie = maatschappelijke opdeling door sociale eenheden / functiesystemen die zich toeleggen op één functie

o Telkens specifieke sociale posities en sociale rollen en specifieke sociale verbanden

o Behalve: het gezin met haar persoonlijke relaties Ieder functiesysteem is nodig in een functioneel gedifferentieerde samenleving en daarom

‘gelijk’

5

Page 6: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

o Toch eerder centrale en perifere systemen → Uitvalregel: Kan het kwaad als het functiesysteem uitvalt?

Merk op: functionele autonomie betekend niet dat functiesystemen niet afhankelijk zijn van elkaar → dwarsverbindingen

1) Samenhang taak- en verticale sociale differentiatie Arbeidsdeling zorgt voor beroepsposities en beroepen zijn dé eenheden van klassen

2) Samenhang taak- en functionele differentiatie Beroepen en organisaties zijn verbonden met één functie/maatschappelijke opgave en zijn

daarom in één functiesysteem te situeren

3.2. De moderniteit van de sociologie

Sociologen zoeken naar structurele verandering = duurzame ontwikkeling of evolutie die gevolgen heeft voor het globale functioneren en de algemene ordening van een sociaal verbandBasisvraag: meer op minder sociale orde?

- Sociologen maken graag tweedeling tussen ‘vroeger’ en ‘nu’ Moderne versus postmoderne samenleving Eerste generatie sociologen: voormoderne of traditionele samenleving versus moderne

samenleving3.2.1. Typologie: Gemeinschaft versus Gesellschaft – Ferdinand Tönnies - Structuurkenmerken van traditionele samenleving versus de moderne samenleving- Traditionele samenleving: ‘Gemeinschaft’/ gemeenschap, versie Tönnies = een sociaal verband

waarbinnen een grote onderlinge saamhorigheid of solidariteit bestaat op grond van een sterke wederzijdse affectieve betrokkenheid Traditionele samenleving 3 vormen van gemeenschapsleven die ordent en kenmerkt

1) Bloedgemeenschap: gebaseerd op verwantschap2) Plaatsgemeenschap: nabuurschap 3) Geestesgemeenschap: vriendschap

- Moderne samenleving: ‘Gesellschaft’ / maatschappij, versie Tönnies = een berekend individualisme waarbij mensen uit eigenbelang ruilverhoudingen met anderen aangaan Vooral economische sfeer

3.2.2. Max Weber over moderniteit - Modern samenhandelen is doelrationeel handelen = doordachte of berekende, planmatige

omgang met middelen en hun gekende neveneffecten met het oog op het bereiken van een doel Zo efficiënt mogelijk nastreven van het doel

- Structuurkenmerk: doelrationalisatie = binnen almaar meer domeinen gaat doelrationeel handelen primeren Verklaart mee de taakdifferentiatie: want het moet efficiënt bv. binnen de wetenschap

efficiënter om zich te specialiseren om de waarheid te weten te komen3.2.3. Georg Simmel over moderniteit

Meer geldeconomie betekent meer berekenend, doelrationeel handelen- Geldeconomie is cijferwerk bv. boekhouding, kosten-baten-analyses- Geld is zuiverste werktuig/middel dat voor uiteenlopende doelen kan worden ingezet → en kan

dààrom doel op zich worden - Geld verzakelijkt het sociale verkeer

Zakelijke omgang zorgt voor afstandelijkheid van de gemeenschap, wat de innerlijke vrijheid ten goede komt

6

Page 7: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

3.2.4. Modernisering Modernisering= het modern worden van een voormoderne of traditionele samenlevingModerniteit = het geheel van structuurkenmerken dat een moderne samenleving en cultuur karakteriseert

- Modernisering correleert met industrialisering en is daarom na de WOII in stroomversnelling gegaan

- Modernisering is een mondiaal proces geworden Modernisering werd synoniem voor ontwikkeling en voor ‘verwestersing’ → unilineaire en

etnocentrische visie: modern worden is westers worden Kritiek op etnocentrische visie van modernisering

1. Belang van het kolonialisme: westerse modernisering berustte op kolonialisme2. Bestaan van varianten van modernisering = multiple modernities / veelvoudige moderniteiten

3.3. Globalisering, of leven in een wereldsamenleving

Een moderne samenleving is structureel op verdere veranderingen ingesteld- Veranderingsbereidheid: ‘anders en beter’ aka vooruitgangsgeloof- De moderniteit van een moderne samenleving ligt in ‘het steeds veranderende’

Maar de 3 vormen van sociale differentiatie blijven In een andere context nl. globalisering en individualisering

- Globalisering = op weg naar een mondiale of wereldmaatschappij Meer relaties en bindingen tussen geografisch veraf gelegen actoren Meer sociale verbanden en netwerken met een transcontinentaal, in tendentie mondiaal

bereik Manuel Castells

- Globalisering is groeiende ontdubbeling tussen twee soorten ruimten Ruimte van plaatsen / ‘space of places’ = geheel van gescheiden geografische plaatsen

waarbinnen mensen samenhandelen op basis van fysieke co-presentie Ruimte van stromen / ‘space of flows’ = gelijktijdige verplaatsing tussen uiteenlopende

plaatsen bv. Op hetzelfde moment zorgen ze in Polen, Brazilië en China voor het gewenste samenkomen van de auto-onderdelen

- Belangrijkste globale ruimte: financiële wereldmarkt1) Hypersnel en hyperinteracties wat voor onvoorspelbare uitkomsten zorgt2) Hiërarchische ontkoppeling van de reële economie: ‘financialisering van de economie’ De financiële waardebepaling is los gekomen van de echte/reële waardeproductie

3) Hypercomplex, niet centraal bestuurbaar Lijkt op een zelfstandige automaat

- Financiële globalisering zit binnen het economische functiesysteem, maar ook recht, politiek… globaliseren → functioneel gedifferentieerde globalisering Randvoorwaarde: gemeenschappelijke taal → global English

o Culturele homogenisering = uitvlakking van culturele verschillen Klopt op zekere hoogte bv. verspreiding van popmuziek Kritiek: globalisatie = het bijeenrapen van het globale en het lokale

Dezelfde massaproducten worden anders gepercipieerd bv. een Hollywoordfilm is anders voor een Leuvenaar dan een Braziliaan

Bestaan van culturele hybridisering/creolisering = globale formats kennen lokale expressievormen bv. hiphop van de V.S. is anders dan West-Vlaamse hiphop

Globalisering, versie links = mondiaal systeem met een westers centrum aka ‘West and the rest’

7

Page 8: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

3.4. Over individualisering

Ulrich Beck: nieuw structuurkenmerk nl. geïndividualiseerde samenlevingIndividualiserig:

1) Detraditionalisering= ontroutinisering van het individuele leven Traditie= geheel van vanzelfsprekende opvattingen en handelingsgewoonten dat ver

terugreikt in de tijd en zonder veel reflexiviteit van generatie op generatie wordt doorgegeven

Ontzuiling, zuil= netwerk van organisaties met dezelfde levensbeschouwing dat is aangesloten op een politieke partij

2) Toegenomen persoonlijke beslissingsvrijheid of autonomie Van een standaardbiografie naar een keuzebiografie

o Keuzevrijheid → keuzedwang: als er geen tradities zijn, moet je wil kiezen o Kiespijn: niet kunnen selecteren o Keuzestress: angst om al dan niet de juiste keuze te maken o Paradox: keuzes maken is keuzevrijheid verliezen

Kanttekeningen1) Niet meer egoïsten of alleenstaanden2) Niet wegvallen van sociale bindingen, maar veranderde configuratie van afhankelijkheid

Niet meer van gezin/dorp, maar van functiesystemen Secundaire standaardisering via onderwijs- en beroepstrajecten

3) Historisch: lange geschiedenis Eerst elite kon genieten van individualiteit Vanaf 1950, meer democratisering van de individualiteit door verbeterde materiële

omstandigheden + democratisering onderwijsGevolgen

1) Afname impact van collectieve identiteit op individuele identiteit Minder stereotypen, meer variabiliteit Identiteit verandert in een opgave en wordt reflexief

o In zoektocht met anderen, maar veranderlijkheid van globalisering: voorlopige of vloeibare identiteit

2) Het authentieke/waarachtige zelf vormt diep binnenin de kern van de eigen persoonlijkheid Authenticiteitsethos= het kunnen ontwikkelen van het eigen zelf, dus zelfontplooiing

Oorzaak- Overgang van overlevingswaarden naar zelfontplooiingswaarden (of van materiële naar

postmateriële) → succes van meditatie, groene beweging, het ‘ware’ zelf wordt bijna sacraal (zelfreligie)

3.5. Het geïndividualiseerde samenleven

- Zelfexpressie heeft nood aan sociale validatie + sociale vergelijking bv. sociale media- Relaties worden weinig duurzaam: overgang van rigide sociabiliteit naar vlottende socialiteit- Individualiteit wordt maatstaf in sociale relaties (het moet ‘klikken’)

Wat kan/mag verwacht worden, wordt expliciet overlegdo Ook in huishoudens: Abraham de Swaan ‘van bevelhuishouding naar

onderhandelingshuishouding’ Onderhandeling zet rem op egoïsme: veralgemeende verwachting van overleg Samenhandelen is dan gemaakte sociale orde

Kanttekeningen bij Ulrich Beck

8

Page 9: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

1) En functionele differentiatie en taakdifferentiatie? Afhankelijk van functiesystemen

2) En klassendifferentiatie? Ulrich Beck: individualisering van de sociale ongelijkheid= sociale ongelijkheid werkt

meteen door op het individuele niveau Maar de mate van individualisering varieert ook met klassenpositie → autonomie

gebonden aan economisch kapitaal, scholing en organisatorische macht Sociale ongelijkheid individualiseert, maar fractioneert ook: hoge individualiteit bij

middenklassen, lage bij arbeidersklasse, hoge klasse is soms ‘ons soort mensen’→ Individualisering is niet altijd ‘moeten’, maar ook klassen’kunnen’

3) De traditionele genders blijven doorwerken We leven dus niet in een uitsluitend individuele samenleving!

Hoofdstuk 4 en 5 Durkheim – Parsons – Merton

Inhoud4.5. Durkheims sociale feiten.................................................................................................................... 2

4.5.1. Klassieke fase van de sociologie: 1890 – 1920..........................................................................2

4.5.2. Durkeim: de sociologie bestudeert sociale feiten........................................................................2

Kenmerken sociale feiten................................................................................................................. 2

Verklaringsregel................................................................................................................................2

Traditie: sociocentrisme....................................................................................................................2

4.6. Durkheims visie op sociale orde.........................................................................................................2

4.6.1. Sociale orde, versie Durkheim....................................................................................................2

Twee vormen van sociale orde.........................................................................................................2

5.5. Sociale systeemtheorie, versie Parsons.............................................................................................4

5.5.1. Sociale systeemtheorie...............................................................................................................4

5.5.2. Sociale orde, versie Parsons...................................................................................................... 4

5.5.3. Parsons’ functionalisme.............................................................................................................. 4

Functionele differentiatie, versie Parsons.........................................................................................4

5.6. Mertons functionalisme.......................................................................................................................5

5.6.1. Kanttekeningen........................................................................................................................... 5

5.6.2. Bijvoorbeeld: politieke machine...................................................................................................5

5.6.3. Twee kritische kanttekeningen....................................................................................................5

5.7. Equivalentenfunctionalisme, Luhmann...............................................................................................6

9

Page 10: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Hoofdstuk 4: Durkheim (1858-1917)

4.5. Durkheims sociale feiten

Marx had geen wetenschappelijke discipline vorming of universiteit 4.5.1. Klassieke fase van de sociologie: 1890 – 1920 Disciplinarisering van de sociologie= sociologie raakt ingeburgerd aan de universiteit, eerste academisch erkenning via leerstoelen sociologie.

o Geen discipline zonder universiteit want: onderwijs geeft door + onderzoek kunnen verrichten 4.5.2. Durkeim: de sociologie bestudeert sociale feiten Boek: De sociologische methode → positivistische methode: sociale fenomenen als gegeven dingen

→ ze zijn ook écht: eigenstandige werkelijkheidKenmerken sociale feiten

1. Sociaal of bovenindividueel o Gedragen door sociale verbanden 2. Extern of voorgegeven Bv. De rol van broer vervullen vanuit gewoonte 3. Gebiedend of dwingend o Argument: negatieve sancties bij schending + weerstand bij verandering o Het gebiedende eigen gemaakt via socialisatie (cf. zelfdwang)

Verklaringsregelo Sociale feiten verklaard vanuit andere sociale feiten Bv. Kans op zelfmoord en mate van

groepsintegratie o Empirische vuistregel: sociale feiten via statistiek

Sterk deterministische denkwijze + expliciete verdingelijking o Gevaar: sociologisme= neiging alle individualiteit te verklaren vanuit het sociale

Traditie: sociocentrisme = het sociale vormt zelfstandige realiteit van waaruit je individueel handelen moet begrijpen(cf. Marx)

4.6. Durkheims visie op sociale orde

4.6.1. Sociale orde, versie Durkheim Sociale orde bestaat uit:

10

Page 11: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

1. Sociale cohesie= sociale samenhang2. Sociale integratie= het één maken/integreren van eenheden tot een hogere sociale eenheid3. Sociale solidariteit= ‘wij-gevoelens’/ verbondenheid/saamhorigheid

Twee vormen van sociale ordeA. Mechanische solidariteit

o Draagvlak: collectief bewustzijn= geheel van overtuigingen en gevoelens gedeeld door de gemiddelde leden van dezelfde samenleving → werkt als een sociaal feit

o Vooral in primitieve samenlevingen Samenhang collectief en persoonlijk bewustzijn door lage arbeidsdeling

Quasi-automatische solidariteit door homogeen groepsleven en denken door gelijke levenscondities en opvattingen

Bv. Orthodoxe geloofsgemeenschap: religieuze opvattingen vormen collectief bewustzijn wat denken en handelen stuurt

Mechanische solidariteit= sociale cohesie of integratie die quasi automatisch komt uit de overeenkomst tussen opvattingen en levenscondities.

B. Organische solidariteitMetafoor – het lichaam:

Het lichaam: het sociale, extern, voorgegeven, dwingendBinnenin: ieder orgaan is aangewezen op het functioneren van een ander orgaan

o Draagvlak: veralgemeende afhankelijkheid door grote mate arbeidsdeling o Vooral in moderne samenleving o Beroepsgericht individualisme → geen collectief bewustzijn meer

Is de bindingskracht van de organische solidariteit sterk genoeg om de destabiliserende effecten van de moderne klassentegenstellingen (cf. Marx) te dempen? Nood aan morele feiten (anders geen sociale orde)

Ingegeven door categorische imperatief/plichtsgevoel van Kant Benadrukt dwang van het sociale Bovenindividuele instantie (nl. de samenleving) moet

plichtsgevoelens mogelijk maken Cf. ontstaan sociologie: conservatieve traditie

Seculiere moderne samenleving verliest bindingskracht → daarom wil Durkheim dat onderwijs een de nieuwe bindende seculiere traditie hard maakt

Durkheims paradoxale ambitie: morele orde waarin sociale integratie en individuele vrijheid elkaar stabiliseren

11

Page 12: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Hoofdstuk 5: Parsons – Merton – (Luhmann)

Academische sociologie na Durkheimo Zwaartepunt van academische sociologie naar Amerika: Chigago Universityo Amerikaanse dominante blijft tot einde jaren ’60

5.5. Sociale systeemtheorie, versie Parsons

5.5.1. Sociale systeemtheorie Systeem= bestaat uit basiselementen en de relaties tussen deze elementen

o Individuele handelingen hangen samen met rollen naar de sociale verwachtingeno Sociaal systeem, versie Parsons= sociale relaties tussen positiegebonden rolhandelingen

Per definitie geordend door verwachtingen Rollen zijn sociale feiten/geïnstitutionaliseerd: dwingend want sancties

Institutionalisering= het ontstaan en voorhanden zijn van sociale handelen en denken die individuen dwingen zijn voorgegeven en waarvan de naleving door sancties wordt bewaakt Bv. De rol van de studente is voorgegeven, als ze notities neemt geen sancties, maar als ze praat een berisping (dus sanctie)

5.5.2. Sociale orde, versie Parsons Geïnstitutionaliseerde rollen doorgegeven via socialisatie → positieve effect van verinnerlijking: conform handelen zorgt voor ordening

Morele orde want rollen zijn geïnstitutionaliseerde waarden van het (on)wenselijkeBv. Koper – Verkoper: bekijkt het product – prijst product aan → waarde: eigenbelang, wenselijk in economische sfeer Man – Vrouw: affectie tonen → waarde: wij-oriëntatie, eigenbelang is onwenselijkPolitiek: ‘het algemeen belang’

Gedeelde waarden zorgen voor solidariteit waardoor betrokken actoren een collectiviteit vormen

Verschil Parsons en Durkheim: verschillende waarden in verschillende functiesystemen ↔ overkoepelende waarde op regionaal of nationaal niveau

5.5.3. Parsons’ functionalisme o Functie, versie Parsons= positieve gevolg van een sociaal fenomeen voor de ordening binnen

een sociaal systeemo Functionele vereiste= noodzakelijkheid voor het functioneren van een sociaal systeem →

sociale orde of evenwicht

Functionele differentiatie, versie Parsonso Elke maatschappij heeft functionele vereisten voor een geordend functionereno Eén gespecialiseerde sfeer per functionele vereiste: iedere sfeer heeft een functie o Iedere sfeer is een functiesysteem: sociaal systeem met apart posities en dus specifieke

rolhandelingen

12

Page 13: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

5.6. Mertons functionalisme

Functionalisme= functionalistische benadering van het sociale Onderscheid 1:

o Functie= positieve gevolg van een sociaal fenomeen voor een ander sociaal fenomeen of verband

o Disfunctie= negatieve gevolg van een sociaal fenomeen voor een ander sociaal fenomeen of verband

Onderscheid 2: o Manifeste functie= bedoeld gevolg o Latente functie= onbedoeld gevolg

Positief gevolg Negatief gevolg

Bedoeld gevolg

Manifeste functieBv. Jongeren gericht kennis bijbrengen en voorbereiden op de arbeidsmarkt

Manifeste disfunctie

Onbedoeld gevolg

Latente functieBv. Onderwijs als huwelijksmarkt

Latende disfunctie Bv. Kinderen uit hogere strata voordeel door primaire habitus die makkelijker aan verwachtingen voldoet

5.6.1. Kanttekeningen 1. Eénzelfde fenomeen kan zowel functionele als disfunctionele gevolgen hebben: nettobalans

van het geheel van gevolgen= totaal van (on)bedoelde functies en disfuncties Afhankelijk van normatieve criteriaBv. Positieve nettobalans voor onderwijs als gemiddelde performantie van leerlingen primeert op onderscheid hogere/lagere strataNegatieve nettobalans als sociale gelijkheid centraal staat

2. Verschillende referentiepuntenSelectiviteit: externe waarnemer kiest oogpunt voor observatie van gevolgen

5.6.2. Bijvoorbeeld: politieke machine o Disfunctioneel: ondergraaft efficiënte werking van overheden + zelf gemaakte regels inzake

sociale woningen, overheidsbanen… o Functioneel voor achtergestelde groepen, lokale bedrijven, partijen…

5.6.3. Twee kritische kanttekeningen 1. Systeemtheorie, versie Parson: onderbelicht machtsverschillen en belangenconflicten

Bv. Arts en patiënt handelen affectief neutraal, maar toch zit bij de dokter een grotere beslissingsmacht

2. Functionalisme, versie Merton: bestaande verhoudingen legitimeren vanuit nettobalans van gevolgen Bv. Zolang politiek haar eigen functie vervult, kan ze hier en daar bevoordelen, maar dat is legitimeren wat scheef zit

13

Page 14: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

5.7. Equivalentenfunctionalisme, Luhmann

Niet : van een sociaal fenomeen naar de gevolgen ervan in relatie tot één of meer referentiepunten Wel: referentiepunt kiezen en nagaan welke fenomenen het probleem kunnen oplossen → oplossing equivalent beschouwen

Hoofdstuk 4 en 5 Karl Marx – Dahrendorf – Pierre Bourdieu

Stroming GrondleggerIndividugericht Weber, Blumer & symbolisch interactionismeGroepsgericht Durkheim, Parsons + Merton &

systeemtheorie/functionalismeConflictgericht Marx, Bourdieu & de conflichtsociologische

traditie (Dahrendorf)

Inhoud4.1. De ontdekking van het sociale............................................................................................................2

4.2. De uitvinding van de sociologie..........................................................................................................2

Auguste Comte: eerste grondlegger (18e E).........................................................................................2

Herbert Spencer: tweede grondlegger (19e E)......................................................................................2

4.3. Marx over klassen.............................................................................................................................. 2

4.4. Marx’ materialistische maatschappijvisie............................................................................................3

4.4.1. Brede context I: het moderne kapitalisme...................................................................................3

4.4.2. Brede context II: Marx’ materialistische maatschappijvisie.........................................................4

Sociale orde, versie Marx................................................................................................................. 4

5.2. Conflictsociologische traditie.............................................................................................................. 5

5.2.1. Context........................................................................................................................................5

5.2.2. Uitgangspunten...........................................................................................................................5

5.2.3.Socialeordevraag, versie conflictsociologie..................................................................................5

Webers drie vormen van gezag........................................................................................................5

5.2.4. Macht en sociale ongelijkheid – Ralf Dahrendorf........................................................................6

5.3. Bourdieus klassenmodel.................................................................................................................... 6

5.4. Klassenhabitus en cultuur.................................................................................................................. 7

5.4.1. De dominante klasse...................................................................................................................7

A. Culturele fractie..................................................................................................................... 7

B. Economische fractie..............................................................................................................7

C. Symmetrische positie............................................................................................................ 7

5.4.2. De middenklasse.........................................................................................................................8

5.4.3. De lage klasse............................................................................................................................ 8

14

Page 15: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

5.4.4. Kritische kanttekeningen.............................................................................................................8

Hoofdstuk 4: Karl Marx

4.1. De ontdekking van het sociale

De ontdekking van het sociale: moderne opvatting dat het sociale een aparte realiteit is + sociale mechanismen zorgen voor sociale ordeningWaarom historisch nieuw?

o Voormoderne wereldbeeld ‘Ontgoddelijking’ → geen religieuze, bovennatuurlijk basisorde voor het sociale

Bv. God wil hiërarchie tussen standen en geslachten ‘Ontstaatsing’ → geen staatsordening door een vorst (via God) voor orde zorgt

Bv. Louis XIV,de zonnekoning

4.2. De uitvinding van de sociologie

Franse revolutie: maakbaarheid van sociale orde → mens vormt samenleving o Eerst chaos en terreuro Dan parlementair bewind: zichzelf kunnen ordenen ≠ God ordent

Conservatieve contraverlichting → samenleving vormt mens o Louis de Bonald & Joseph de Maistre : chaos bewijs God niet zomaar negeren o Ordening van de samenleving: o.b.v. ‘hogere’ moraal/gedeelde waarden verankerd in geheel

van religieuze opvattingen‘Science sociale’ moest herinrichting van de maatschappij ondersteunen

o Claude Henri de Saint-Simon : verdedigde noodzaak systematische ‘sociale fysiologie’ Auguste Comte: eerste grondlegger (18 e E)

o Sociologie’ → positivisme: natuurwetenschappelijk model voor kennis van het samenleven Sociale dynamica= ontwikkeling van de samenleving/evolutie van de mensheid Sociale statica= socialeordevraag

o Sociale orde: morele consensus geformuleerd door sociologie en verspreid via onderwijs Sociologie= positivisme + conservatisme & Verlichting + Contraverlichting

Herbert Spencer: tweede grondlegger (19 e E) o Algemene evolutiewet: ongedifferentieerd → complex, gedifferentieerde eenheden (cf. de notie

van taakdifferentiatie en functionele differentiatie) o Aanhanger sociaal darwinsime: maatschappij heeft baat bij sterksten die zich voortplanten

15

Page 16: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

4.3. Marx over klassen

Marx ≠ filosoof, econoom of medegrondlegger communismeMarx = denker vana. klassenongelijkheid als structuurkenmerk van àlle maatschappijenb. moderne kapitalisme

Basisidee: contra idealisme, pro materialismeo Materialistische maatschappijvisieo Antropologisch materialisme = materiële werkelijkheid is bron en resultaat van menselijke

arbeidMens is arbeidend wezen (≠dier) → produceert eigen bestaansmiddelen

o Arbeid is gespecialiseerd dus arbeidsverhoudingen(afhankelijkheid)

o Productiemiddelen nodig voor arbeid: wel bezit of niet bezit

4.4. Marx’ materialistische maatschappijvisie 4.4.1. Brede context I: het moderne kapitalisme

1. Maakt geld productief via de productie van koopwaren Kapitaal: Geld leidt tot Waren die opnieuw G’eld opleveren G’ > G = winst → samenhang meerwaarde (uitbuiting van arbeid)

2. Zoekt voortdurend naar nieuwe afzetmarkten o Ontwikkeling nieuwe koopwaren o Commodificatie= vervangen van autonomie dingen/activiteiten naar koopwaren

Bv. Zelf kleren maken naar gaan shoppen, moestuin naar de Delhaize3. Kent harde concurrentielogica

16

Klassentegenstelling; klasse, versie Marx= positie binnen I of II

Klasse I: bezitters van de productiemiddelen

Klasse II: niet- bezitters van de productiemiddelen

↔These Antithese

Grondbezitters Lijfeigenen/horigen

Kapitaalbezittenden Arbeidersklasse

Klassentegenstelling wisselt met

productiewijze

M.E.

Kapitalisme

Fundamenteel structuurkenmerk van een samenleving

Economische uitbuiting

Meerwaarde= waarde van de arbeid – geproduceerde waarde door de arbeider

Tegengestelde klassenbelangen

Loon minderProductiviteit hoger

Loon hogerProductiviteit minder

Klassenstrijd= directie confrontatie tussen beide klassen o.b.v. hun tegengestelde belangen

Sociaal perspectief: klassenverhouding in algemene tegenstelling tussen bezittenden en niet-bezittenden

Page 17: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

o Concurreren → meer uitbuiting + concurrentie → faillissementen o Zorgt voor: verpaupering arbeidersklasse + toenemende kapitaalconcentratie=> Klassenpolarisatie: verdwijnen van middenklasse → niet

4.4.2. Brede context II: Marx’ materialistische maatschappijvisie

Klassenverhouding heeft 2 gezichten:o Ongelijke machtsverhouding: dominantie van kapitaal o Gecontesteerde machtsrelatie

Ook klassenstrijd beïnvloedt bovenbouw o Onbedoeld gevolg klassenstrijd: geen verpaupering, geen klassenpolarisatie

17

Productiewijze

Productiekrachten / Productiemiddelen

Productieverhoudingen / Eigendomsrelaties

+

Kapitalisme Grondstoffen, transportmiddelen,

machines, menselijke arbeid

Eigen dom van die productiemiddelen

↔Economische

machtsrelaties → het kunnen/moeten uitbuiten

Economische perspectief: klassentegenstelling binnen productieproces

Spanningsrelatie door vernieuwing van productiemiddelen Onhoudbare tegenstelling

productie krachten ↔ productieverhoudingen

Inzet vernieuwingen → veel economische rijkdomKapitalistische productierelaties → streven naar

meerwaarde

Overproductiecrisissen: koopwaren vinden geen kopers Kapitalisme omver:

revolutie naar communistische productiewijze

Het maatschappelijk model kan voortgebrachte rijkdom niet opvangen

Recht Politiek Wetenschap Onderwijs Enz.

Schema van infra- en superstructuurKlassenverhouding is basis voor alle maatschappelijke

sferen

Materiële conditioneert andere sferen

Productie- of klassenverhouding Economie

Page 18: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Sociale orde, versie Marxo De klassenorde nl. ongelijke verhouding tussen kapitaal en machto Klassenconflict → klassenstrijd

Hoofdstuk 5: Sociologische visies in meervoud – Conflictsociologische traditie: Dahrendorf en Bourdieu

5.2. Conflictsociologische traditie

5.2.1. Context o Koude Oorlog o Sterke emprische oriëntatieo Combinatie van Marx en Webers ideeën over macht en gezag

5.2.2. Uitgangspunten 1. Algemene verklaringen voor objectieve en subjectieve ongelijkheid 2. Ongelijkheid is veelvormig fenomeen: niet enkel economisch

Bv. Diploma’s, wel of niet geven van aandacht kan lijden tot conflict 3. Conflict is een structureel kenmerk: verdelingsstrijd → minderen willen meer en meerderen

willen minimaal behouden wat ze hebben 4. Conflicten zijn geen uitzonder, maar een regel → harmonie is een uitzondering5. Macht is verklaringsfactor voor conflict → Ongelijkheid en conflict kunnen niet blijven bestaan

zonder stabiele machtsverhoudingen/heerschappij (Weber) Bv. Waarom stemmen ondergeschikten in met minder privileges?

5.2.3.Socialeordevraag, versie conflictsociologie (Organisatorische) macht= vermogen bindend te beslissen → verbonden met hogere positieMacht, versie Weber= mogelijkheid om binnen een sociale betrekking de eigen wil door te zetten, tegen weerstand in

Individu-gerichte definitieMachtsbron= het vermogen om macht uit te oefenen binnen een sociale betrekking

Sociale orde, versie conflictsociologie= machtigere actor legt wil op aan minder machtige actoro Als duurzaam: voorspelbaarheid → wederzijdse sociale verwachtingen

Bv. Secretaresse verwacht dat ze het bevel krijgt dossiers te typen, baas verwacht dat secretaresse de dossiers typt

o Inperking handelsmogelijkheden van minder machtige actor (→ cf. ‘sociale structuur’)o Maar: tegenwerken

Grote kans op conflict: minder machtige actor bezit tegenmachtBv. Werknemers die collectief staken

Minder grote kans op conflict: macht → gezag= legitieme machtWebers drie vormen van gezag

1. Legaal gezag= o.b.v. formeel vastgelegde regels en proceduresBv. De rechter mag een straf uitspreken

2. Traditioneel gezag= o.b.v. overgeleverde traditieBv. Koningschap

3. Charismatisch gezag= o.b.v. individuele uitstraling geënt op waarden die exemplarisch zijn Bv. Generaal die heroïsch spreekt → moed en wilskracht

18

Marx: sociocentristisch → klassenverhouding als onderbouw bepaalt het functioneren van de bovenbouw dùs “Het maatschappelijk zijn bepaalt de mensen hun bewust zijn, niet andersom.”

Page 19: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

5.2.4. Macht en sociale ongelijkheid – Ralf Dahrendorf Kritiek op Marx

Conflicten zijn niet weg te denken → vormen structurele breuklijn Door breuklijn → klassentegenstellingDefinitie van klassentegenstelling

o Marx: ‘Bezit’ op gedeeld in Juridische eigendom Feitelijke controle

Marx – Klassenverhouding Dahrendorf – KlassenverhoudingBezitters van productiemiddelen

↕Niet-bezitters van productiemiddelen

Gezaghebbenden in economie en politieke sfeer↕

Niet-gezaghebbenden in economie en politieke sfeer

Enkel economie en politiek: want als ‘in elke klasse het gezag’, dan vormen leraren, dokters… ook de heersende klasse

5.3. Bourdieus klassenmodel

Bourdieu volgt gangbare insteken o 3 grote klassen: laag – midden – hoog o Basiseenheden: beroepspositieso Maar: twee dimensies nl. economisch en onderwijskapitaal

Klassenruimte gestructureerd door twee assen 1. Kapitaalsvolume= totaal aan economisch en onderwijskapitaal bij beroepspositie2. Kapitaal structuur= relatieve aandeel van economisch of onderwijskapitaal

Bv. Het verschil tussen hoogleraar en ondernemer in hoge klasse Binnen hoogste en middenklasse: twee klassenfracties nl. economische en culturele3. Sociaal traject= kans op sociale stijging of daling (voor afbakening fracties)

Bv. de-skilling van de boekhouder: daalt; maar ICT zit in de liftKlassenfracties hebben verschillende levensstijlen → o.b.v. smaken/voorkeuren/waarnemings- en waarderingsschema’s

o Patronen hangen samen: klassenruimte correspondeert met ruimte van de levensstijlen o Door: habitus= automatisch, deels onbewust, coherent geheel van gewoonten verworven door

primaire socialisatieBv. ‘Coherent’: een verfijnde kunstliefhebber die frieten in de McDo gaat eten is niet coherent

Primaire klassenhabitus Bv. Esthetische habitus: vorm > inhoud Persoonlijke habitus= variatie op de klassenhabitus

Secundaire habitus Bv. Thuis dialect spreken, op school AN leren, je merkt dat AN niet de eerste

taal was die werd geleerd → hypercorrectheid Reproductie sociale ongelijkheid: secundaire hangt samen met primaire

(cf. sociale ongelijkheid)Bv. Spanningsrelatie: thuis versus onderwijs

Drop-out: kiest voor thuis Gaat door: kans op statusincongruentie

19

Bv. De aandeelhouders hebben juridisch, maar managers hebben controle over productiemiddelen

Page 20: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Volledige identificatie met secundaire habitus bv. overdreven afstand van dialect

Tertiaire habitus

5.4. Klassenhabitus en cultuur

Klasse, versie Bourdieu= personen met dezelfde klassenhabitus in dezelfde klassenfractie op basis van hun beroepsposities

5.4.1. De dominante klasse Verschillen in invullen van esthetische habitus

A. Culturele fractie

o Aristocratisch ascetisme: culturele superioriteit, streven naar hogere waarden als zelfontwikkeling, kunst… Bv. Naar ’t STUK gaan

B. Economische fractieo Luxehabitus: demonstratief tonen van geld en vermogen Bv. Kunst gekocht en verzameld

C. Symmetrische positieo Sociaal traject geeft doorslag → klassenanciënniteit Bv. Leraren behoren nog niet zo lang tot

de hoge klasse, eerder naar culturele fractie ‘Hoge cultuur’ is cultuur van de hoogste klasse

o Distinctieprofijt= sociaal erkende onderscheid in levensstijl tussen hoogte en midden-lage klasse

Onbewust vanuit klassenhabitus Maar, twee fracties: Strijd om de legitieme cultuur: klassiek versus avant-garde

5.4.2. De middenklasse Puriteins-ascetische habitus : ‘puriteins’ want nadruk op correct gedrag + ‘ascetisch’ want te klein economisch kapitaal

o Goede culturele wil: willen maar niet kunnen → omarmen gezonken cultuurgoed 3 soorten middenklasse o.b.v. sociaal traject

1. Dalende Bv. Ambachtslui2. Stijgende Bv. Bedienden → cultureel goede wil3. Nieuwe kleinburgerij: nieuwe beroepsposities in media-creatieve economie- welzijn en wellness

Bv. Decorateur, therapeut, cultureel werker

20

Page 21: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

5.4.3. De lage klasse De keuze voor het noodzakelijke: realistische habitus= functionele primeert5.4.4. Kritische kanttekeningen

1. Wat met verschillen in organisatorische macht? Bv. Verschil tussen ondernemer van mega bedrijf en ondernemer van klein bedrijf

2. Relatieve gedateerdheido Culturele omnivorisering: hogere klasse niet uitsluitend hogere cultuuro Algemeen aanzien van hoge cultuur is gedaald3. Wat met etnische en geslachtsstratificatie?

Bovenstaande tellen ook als algemene kritiek op klassenmodellen

Hoofdstuk 4 en 5: Weber - Blumer

Hoofdstuk 4: Weber

4.7. Webers ‘begrijpende’ sociologie

4.7.1. Sociologie is interpretatiefSociologie richt zich op het begrijpen van het zinvolle sociale handelen van individuele actoren → Weber als grondlegger van interpretatieve sociologie

- Gedrag= uiterlijk waarneembare fysieke realiteit bv. we zien iemand voor een krijtbord allerlei gebaren maken en begrijpen meteen ‘die geeft les’

- Handelen= intenties of motieven die werken als beweegredenen of oorzaken bv. omdat ze er geld me wil verdienen, of omdat ze de leerlingen iets wil bijleren

Actueel begrijpen= algemene af gangbare betekenis van een feitelijk geobserveerde handeling Verklarend begrijpen= de achterliggende motieven of bedoelingen die werken als oorzaken

4.7.2. Verschillen met Durkheim 1. Verschillende opvatting over ‘verklaren’

D: ‘sociale feiten met hun dwingend karakter verklaren wat mensen doen’ → positivisme W: Methodologisch individualisme= het bestuderen van het sociale moeten de verklaringen op het niveau van het individuele, betekenisgeladen handelingen worden gevonden

2. Verschillende benadering van sociale verbanden of netwerken D: eigenstandige werkelijkheid die verdingelijkt is W: Nominalisme= woorden als ‘de staat’ of ‘de politiek’ zijn niet meer dan conventioneel gebruikte namen waaraan geen aparte werkelijkheid beantwoordt

3. Verschillend uitgangspuntD: Sociocentrisme: van sociaal naar individu, conservatieve anti-VerlichtingW: Actorcentrisme = vanuit de liberale verlichtingsidee dat mensen over zelfbewustzijn en vrije wil beschikken en daarom in de regels vanuit zelfgekozen beweegredenen of intenties handelen (En Marx: links/progressief georiënteerd en valt de nadruk op de economische belangentegenstelling tussen de klassen)

4.7.3. Hoe doe je aan verklarend begrijpen? - Dimensie van begrijpen: zin- of betekenisadequaatheid → het correct begrijpen van de

intenties bv. omdat ze iets wil bijleren aan de leerlingen of omdat ze geld wil verdienen

21

Page 22: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

- Dimensie van het verklaren: causaal adequaat =aantonen dat de interpretatie van de achterliggende betekenisgeving met een grote statistische waarschijnlijkheid als oorzaak werkt

‘Statistische relatie’ betekent meerdere individuen, dus groep? Ideaaltype= selectief uitgevergroten van één motief of bedoeling tot verklarende beweegreden

Kijken door een lens, en liefst één lens aka één motief- Meerdere ideaaltypen mogelijk bv. prof die betaald wordt en tegelijk ook de studenten iets wil

bijleren - Uitzonderingsverklaring oftewel een nieuw ideaaltype maken: als ideaaltype afwijkt van de

feiten bv. een kunstenaar die ideaaltypisch zelfexpressief is maar hij maakt ook opdrachtenwerk

- Ideaaltypen sluiten wel of niet aan bij expliciete of bewuste motieven bv. een politicus zal niet zeggen dat hij politieker is voor het geld en niet om een maatschappelijk ideaalbeeld na te streven

- Ideaaltypen mogelijk van grote verbanden of fenomenen bv. karakteristieken van bureaucratie of kapitalisme

4.8. Weber over typen van handelen en sociale orde

4.8.1. Weber als grondlegger van het interactionismeSociaal handelen is handelen op elkaar gericht → handelen en tegenhandelen aka actie rectie= interactie

Vier basismotiveringen bij sociaal handelen 1. Doelrationeel handelen= berekende omgang met middelen in functie van een geïntendeerd

doel De meest efficiënte weg Met ook voor neveneffecten → kosten-batenanalyse Specifieke vorm: strategisch handelen= berekend gebruiken van anderen met ook op

specifieke doelstellingWebers tijddiagnose

- Doelrationalisatie: in elk functiedomein handelen we doelrationeel

2. Waarderationeel handelen = consequent nastreven van een ‘hoger’ doel onder veronachtzaming van bekende nevengevolgen Vaak in religieuze of morele sfeerBv. De kunstenaar lijdt een onregelmatig leven omdat dé kunst voor hem zo belangrijk is; dragen van hoofddoek ook al wetend dat je gediscrimineerd kan worden (tegen eigenbelang in)

3. Affectief handelen = onder invloed van momentane impulsen en gemoedstoestanden 4. Traditioneel handelen = vanuit gewoonte of conform zekere sociale gebruiken

3 en 4: grenzen van betekenisvol handelen, eerder reflexmatig gedrag dan betekenisgeladen

4.8.2. Sociale orde volgens Weber Sociale orde, versie Weber= de wederzijdse oriëntatie van actoren op de veronderstelde zingeving of motivatie in het handelen van de ander(en): die wordt verwacht en de verwachte beweegredenen richten mede het eigen sociale handelen en samenhandelen.

Een betrekking blijft bestaan zolang de actor veronderstelt dat de ander een bepaalde instelling tegenover hem heeft

Dus: wederzijdse oriëntatie – individuele motieven – zekere voorspelbaarheid - Verwachtingen zijn niet positiegebonden, maar kunnen er wel bij aanknopen; wel betekenisvol

individueel handelen vanuit gekende of veronderstelde beweegredenen

22

Page 23: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Doelrationeel handelen in sociaal verkeer- Wanneer twee actoren weten dat ze allebei doelrationeel gaan handelen ontstaat er

voorspelbaarheid - Hoe strikter het doelrationeel handelen, hoe overeenkomstiger het handelen zal worden

4.9. Kapitalisme volgens Weber

4.9.1. Modern kapitalismeIdeaaltype: het burgerlijke bedrijvenkapitalisme → doelrationele omgang met kapitaal met oog op winst Doelrationeel winstnatreven is

- Berekend productiemiddelen inzetten met oog op winst O.b.v. kapitaalrekening: voortdurend kosten en baten afwegen in boekhouding, geld

vergemakkelijkt de berekenening- Berekend winst herinvesteren met oog op nieuwe winsten = kapitalistische geest

Geld sparen om te herinvesteren: ascetische levensstijl Modern kapitalisme, versie Weber= doelrationeel of berekend inzetten van productiefactoren

met het oog op een via herinvesteringen voortdurende vernieuwde winst (! Houding van de individuele ondernemer)4.9.2. Historisch: affiniteit kapitalisme en protestantse ethiek

Veronderstel - Algemeen ideaaltype van gelovige nl. waarderationeel gericht op heilszekerheid- Protestantisme heeft een sterke leer en is individueel gericht bv. calvinisme met

predestinatieleer Teken van uitverkorenheid is economisch succes: succes door opnieuw herinvesteren

dus spaarzaam en sober leven (zoals God het ook wil) Kapitalisme bij prostentanten vanuit waarderationeel handelen want religieus gemotiveerd

(onbedoeld gevolg); bij seculiere samenleving economisch gemotiveerd en dus doelrationeel Het verzelfstandigde kapitalisme verschijnt als ‘machtig moderne kosmos’ die dwingt

tot doelrationeel handelen (cf. sociale feiten à la Durkheim) Contra Marx: doorbraak van kapitalisme is niet enkel materieel, maar ook cultureel

Hoofdstuk 5: Blumer

5.8. Symbolisch interactionisme volgens Herbert Blumer

5.8.1. Symbolisch interactionismeWeber: individuen handelen vanuit beweegredenen die anderen proberen te begrijpen (≠ reflexief gedrag) Blumer: mensen zijn actieve betekenisgevers of interpretatoren Bv. Een boom is anders voor een houthakker dan voor een bioloog dan voor een poëet

- Zelfinterpretaties: omdat mensen over zelfbewustzijn beschikken, interpreteren zo voortdurend ook hun eigen doen en laten terwijl ze handelen, wie ze zijn en hoe ze overkomen

Weber zet de zinvolheid van handelen in de achterliggende motivering, Blumer plaatst de betekenisgeving op het bewuste betekenisgeven voor, tijdens en na persoonlijke handelingen

23

Page 24: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Een handeling verandert in een symbool omdat het als een voertuig van één of meerdere betekenissen wordt geobserveerd Symbolische interactie= deelnemers beschouwer hun eigen gedragingen en die van anderen als betekenisgeladen of zinvol

Samenhandelen is ‘fitting together’ = lopend proces van het aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen van de handelingen van de deelnemers

In 3 stappen 1. Eigen situatiedefinitie + bevestiging van andere actoren door hun handelen

Bv. ‘Dit is een college’ daarbinnen verschijnen mini-situaties zoals een studente die een vraag stelt; daardoor verschuift het handelingsverloop → interacties kennen altijd een soort onvoorspelbare dynamiek/ het open karakter van samenhandelen: zit altijd in momentaan handelingsverloop waarin de actor moet interpreteren hoe zij zullen handelen

Hoe zullen zij handelen? 2. Actor geeft indicatie over hoe ze zullen handelen

Indicatie= een aanwijzing die te kennen geeft hoe een actor zo dadelijk zal handelen Die betekenis is ‘in the eye of the beholder’: indicatie is wat de andere interpreteert en

waarop die interpreterende actor zijn/haar gedrag op zal afstemmen 3. Wederzijdse afstemming van individuele handelingslijnen

Voorbeeld: - Definitie: ‘Hier is een fuif’ en dat wordt bevestigd doordat anderen staan de dansen op muziek

en drinken - Indicatie: iemand heft zijn arm omhoog en balt een vuist, jij denkt: shit, die gaan vechten- Aanpassing: een paar stappen achteruit want je wil niet meer in het gevecht zitten

Voorbeeld:- Definitie: ‘Hier is een fuif’ en dat wordt bevestigd doordat anderen staan te dansen op muziek

en drinken - Indicatie: iemand heft zijn arm omhoog en balt een vuist, iemand anders zegt: die gaan nooit

vechten - Aanpassing: jij blijft staan

5.8.2. Sociale orde, versie BlumerSociale orde, versie Blumer= continu hermaakte uitkomst van een situatie gebonden actieve ordening van het samenhandelen op basis van situatiedefinities, indicaties en onderlinge afstemming van handelingslijnen

Tegen Durkheims sociale feiten - Sociale feiten determineren niet, maar conditioneren

Geven een kader, een ‘conditie’ waarin de geïnstitutionaliseerde rollen de kaders vormen waarin het actuele samenhandelen open is

- De vastheid van de feiten kan enkel o.b.v. herhaaldelijke bevestiging Bv. Dat mannen geen rokken dragen lijkt een sociaal feit, totdat verschillende mannen het wel beginnen dragen en het feit niet meer bevestigd wordt; maar: socialisatie

Hoofdstuk 6: Cultuur als gedachtegoed

24

Page 25: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

H6

Durkheimiaanse traditie

Cultuur als gedachtegoed: het mentalistisch cultuurbegrip

Mar

x +

conf

licts

ocio

logi

e

Cultuur als ideologie

H7

Weberiaanse traditie

Cultuur als betekenisgeving: interpretatief cultuurbegrip

Cultuur als interpretatiestrijd en -macht

6.1. Het mentalistisch cultuurbegrip

Dominante Durkheimiaanse sociologische benadering van cultuur: cultuur is collectief gedeeld geheel van opvattingen, voorstellingen of representaties

Mentalistisch cultuurbegrip= cultuur is een mentaal of ideëel iets, want het gaat om gedeeld opvattingen of gedachten Durkheim: collectief bewustzijn Durkheim: aparte realiteit

3 grote soorten opvattingen 1. Overtuigingen/beliefs= definities van de werkelijkheid of opvattingen over hoe de wereld in

elkaar zit Worden als ‘waar’ beleefd, ze engageren de leden van een cultuur → mogelijk culturele

botsingen 2. Waarden= opvattingen over het wenselijke, over wat moet en nastrevenswaardig is

Sluiten aan bij overtuigingen bv. Overtuigd dat God bestaat, dan respect voor God Feitelijk gedeelde waarden bv. rijkdom of comfort Aanzet tot handelingsmotieven/beweegredenen (cf. Weber) (cf. Durkheim: moreel geladen opvattingen nodig voor sociale integratie en solidariteit

binnen een sociaal verband)(cf. Parsons: specifieke waarden die doorwerken in rollen of verwachtingen die binnen een sociaal systeem voor ordening zorgen)

3. Normen= opvattingen die zeggen hoe het hoort (en wat niet hoort) en die de vorm van oncrete gedragsregels en handelingsvoorschriften hebben Formele en niet-formele Normen worden omgezet in verwachtingen

Onze ‘cultuur’: ‘individuen als vrije en zelfbewuste wezens’ als basis overtuiging → twee mogelijke interpretaties

Homo economicus: wezen dat zo doelrationeel mogelijk handelt in de meeste levenssferen (cf. Weber)

Moreel individualisme: mens heeft iets sacraal en daarom moet er eerbied zijn voor de mens bv. Basisrechten van de mens of beleefdheidsnormen

o Subjectum: een zelfstandig individu vindt het draagvlak in zichzelf wanneer het nadenkt of beslissingen neemt bv. in het rechtssysteem: bewuste wilsbeschikkingen in contracten gieten

6.2. Geïnstitutionaliseerde cultuur

Overtuigingen Waarden Normen

25

Page 26: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Cultuurpatroon= een zekere mate van consistentie of samenhang tussen de verschillende componenten → maar ook discussie over de vertaling

Cultureel pluralisme: meerderheids- versus minderheidsculturen - Dominante cultuur= het cultuurpatroon dat binnen een breder sociaal verband, zoals een

nationale of regionale samenleving, toonaangevend is - Subcultuur= geheel van collectief gedeelde opvattingen dat deels verschilt van de bredere

meerderheidscultuur- Tegen- of contracultuur= domineren opvattingen die ingaan tegen de dominante cultuur

Geïnstitutionaliseerde cultuur= overtuigingen, waarden en normen die bovenindividueel, voorgegeven en dwingend, want gesanctioneerd, karakter bezitten (cf. Durkheim, Parsons) Bv. ‘Je bent uniek’ bijgebracht via primaire socialisatie, bevestigd bij secundaire en door omgang in de vriendengroep 6.2.1. Indeling van geïnstitutionaliseerde normen – Sumner

Formeel Informeel

Vaag

Gewoonten- Zeden= worden relatief

sterk bewaakt en gesanctioneerd

- Gebruiken= mildere sanctionering

Duidelijk Juridische normen

Culturele veranderingsprocessen:- De-institutionalisering= het sociaal voorgegeven en vooral hun dwingende en gesanctioneerde

karakter erodeert bv. rechtstaan als de leerkracht binnen komt is niet meer- Versterkte institutionalisering= wordt een sociaal gedragen opvatting méér voorgegeven,

dwingender en navenant sterker bewaakt via sancties bv. door veranderde mentaliteit over roken is er een rookverbod

Eindpunt van typologie: juridisering = aanmaken van rechtsregels in strikte zin van het woord vormt het sluitstuk bij de institutionalisering van collectieve opvattingen

- Wetgever volgt meestal brede culturele evoluties bv. milieuwetgeving, verandering van het huwelijksrecht

- Moderniteit: de juridisering van waarden als vrijheid, gelijkheid en solidariteit Kanttekeningen

- Juridisering is een sterke bescherming van de waarden en normen → meer dan ‘collectief bewust zijn’ bv. holebi’s claimen ‘rechtsbescherming’

- Bij culturele diversiteit (= het bestaan van verschillende geïnstitutionaliseerde opvattingen in verscheiden sociale verbanden) regelmatig inzet van cultuurconflict (= geschil tussen verschillen geïnstitutionaliseerde opvattingen die leven binnen uiteenlopende sociale groepen of verbanden)

- Een minderheidscultuur kan institutionalisering als dwang ervaren: culturele macht, versie mentalistisch cultuurbegrip= het opleggen van overtuigingen, waarden en/of normen bv. hoofddoekenverbod

6.3. Durkheim over zelfdoding

Probleem van de-instutionalisering

26

Ontstaanswijze

Afdwingbaarheid via sanctionering

Page 27: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

- Haperende solidariteit: geordend sociaal verkeerd heeft minimum aan normering nodig- Sputterende zelfdwang: mensen kunnen zichzelf niet in de hand houden zonder normen

Anomie= normloosheid

Zelfmoord is een sociaal feit: sociaal voorgegeven en dwingende neiging ≠ individuele wanhoopsdaad

Egoïstische zelfmoord Altruïstische zelfmoord Varieert naargelang:

- Religie: protestant > joods- Gezinstoestand: ongehuwden >

gehuwden (!kinderen dempende rol)- Politieke situatie: vrede > oorlog Mate van sociale cohesie= het wel of niet

opgenomen zijn en sterk geïntegreerd zijn in een sociaal verband

Egoïstische zelfmoord= type zelfmoord als gevolg van overmatig individualisme door een te zwakke sociale cohesie

Altruïstrische zelfmoord= zelfdoding als gevolg van het opgenomen zijn in een sociaal verband met bovenmatig stere sociale cohesie

- Nauwelijks weerstand tegen afwijzing of strubbelingen

Bv. soldaten, Japanse werknemers

Anomische zelfmoord Fatalistische zelfmoordHogere zelfmoordkans bij

- Economische crisis of plotse welvaartsstijging: verlies norm i.v.m. materiële welstand en sociale positie

- Gescheiden mannen: norm monogaam huwelijk valt weg

Door afwezigheid van normen steeds nieuwe genoegens najagen → geen diepere levenszin

Anomische zelfmoord= zelfdoding die samenhangt met een situatie van normloosheid en de daaruit volgende onderregulering van het menselijk verlangen

Fatalistische zelfmoord= zelfdoding door overreguleringBv. leven van een slaaf

Mate van sociale cohesie Mate van reguleringTe zwak Egoïstische zelfmoord Anomische zelfmoordTe sterk Altruïstische zelfmoord Fatalistische zelfmoord

6.4. De anomische mens

Verlangen zonder regulering komt neer op ‘le mal de l’infini’: een doelloze en daarom zinloze begeerte

Acute anomie= abrupte normloosheid bv. plotse welvaartsstijgingChronische anomie= blijvende en structurele onderregulering van de menselijke verlangens

Durkheims tijddiagnose: duurzame de-institutionalisering (in het bijzonder van normen voor seksuele drift en normen die verlangen naar materiële rijkdom begrensden) zal lijden tot chronische anomie

Kanttekeningen bij de zelfmoordstudie1. Sociale cohesie en normatieve regulering staan met elkaar in verband en vormen geen twee

afzonderlijke verklaringen

27

Page 28: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

2. Conservatieve mensbeeld: mensen van nature geen zelfdwang → mens is een Mängelwezen (Gehlen)

3. Mens kan zichzelf niet reguleren: zelfregulering is het effect van een sociaal opgelegde regulering

6.5. Mertons herformulering van het anomiebegrip

Het verschil - Durkheim: anomie is het wegvallen van normen die de menselijke natuur en daarin besloten

verlangens reguleren waardoor het individu in een toestand van doel- of zinsloosheid terechtkomt (le mal de l’infini)

- Merton: anomie = de geïnstitutionaliseerde normen die de demogelijke middelen voor het bereiken van een waarde reguleren, aan impact inboeten en een louter doelrationele logica van efficiëntie de overhand krijgt (≠doelloosheid van Durkheim)

6.5.1. Mertons anomietypologie

Typologie vanuit Amerikaanse setting: het streven naar financieel succes en het al dan niet gebruiken van de legitieme middelen als naar school gaan en een diploma halen

Enkel ‘innovatie’ is anomisch handelen → innovatie zet aan tot deviant (normafwijkend) te handelen

Rebellie: alternatieve waardeKanttekening: typologie

wijst op bestaand van uiteenlopende vormen van culturele integratie = mate waarin individuen of de leden van een specifieke groep de dominante cultuur onderschrijven en dus geïnternaliseerd hebben

Omschrijving werkt met cultureel referentiepunt bv. want terroristen hebben ook waarden geïnternaliseerd

- Waarde-integratie= een geïnstitutionaliseerde kenwaarde of omschrijving van het sociaal wenselijke werd geïnternaliseerd

- Normatieve integratie= de geïnstitutionaliseerde normen, werden verinnerlijk- Overtuigingsintegratie= een of meer geïnstitutionaliseerde overtuigingen zijn verinnerlijkt

bv. egocentrisch maatschappijbeeld zal sterk egoïstisch doen handelen

6.7. Cultuur als ideologie – Marx

Cultuur is een gedeeld gedachtengoed, maar het is opgelegde cultuur door de culturele macht Ideologie= geheel van onware ideeën dat één of meer vormen van sociale ongelijkheid

legitimeert

28

Page 29: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Bv. Prestatie-ideologie in AmerikaOnwaarheid: ‘Zij die gepresteerd hebben, krijgen de hoogste sociale positie met haar privileges’Legitimeert: de sociale ongelijkheid, sommigen hebben een voorsprong Bv. GenderOnwaarheid: ‘Vrouwen zijn van nature voorbestemd tot welbepaalde taken’Legitimeert: de sociale ongelijkheid op de arbeidsmarkt, thuis…

Oorsprong van onwaarheden en hoe verspreid? - Algemeen: basis/bovenbouw, of het doorwerken van de economische macht van de bezittende

klasse in de culturele sfeer → bewuste verspreiding van onwaarheden- Concreet

Door het kopen van ideeën: nl. denktanks financieren die tegen sociale bescherming zijn Controle over de media

Media is cultuurindustrie: verspreidt onwaarheden op gestandaardiseerde manier bv. over individuele vrijheid op een clichématige manier over de prestatie-ideologie

Antonio Gramsci Hegemonie (i.p.v. ideologie)= het op- en uitbouwen van een culturele dominantie vanuit het oogpunt van de legitimatie van sociale ongelijkheid → geslaagde hegemonie creëert ‘common sense’, niet enkel via media, maar ook via de kerk, onderwijs, allerhande organisaties…

Hegemonie ≠ ideologie: verschilpunten1. Minder nadruk op het onware karakter van ideeën: hegemonieën zijn niet per sé bewuste

leugens, maar kunnen half waar zijn of aansluiten bij al levende ‘common sense’ → bestaande evidenties worden dan geherformuleerd

2. Mogelijkheid van tegen-hegemonie= culturele tegenmacht opbouwen via alternatieve ‘common sense’

Typisch Marx: de hegemonie versus strijd naar tegen-hegemonie is als these en anti-theseBv. Politieke hegemonie: het zo evident mogelijk maken van opvattingen met het ook op politieke macht

Belangrijkste kritiek: achterliggende idee van manipulatie → redelijk onwaarschijnlijk dat een kleine elite haar beeld aan een brede geïndividualiseerde samenleving kan opleggen Eerder dankzij de onware voorstellingen haar eigen maatschappelijke positie legitimeren en zo wij-beeld creëren

Hoofdstuk 7: Cultuur als betekenisgeving

7.1. Het interpretatief cultuurbegrip

Vertrekt vanuit Weber en Blumer: symbolisch interactionisme

Interpretatief cultuurbegrip= stelt de cultuur van een sociaal verband gelijk met de daarbinnen gegeven mogelijkheden om de werkelijkheid actief betekenis te geven of te interpreteren en om zinvol met anderen te communiceren

Clifford Geertz – basisaxioma’s:1. Geen betekenis zonder materiële voortuigen/symbolen2. Betekenissen zijn immaterieel, symbolen zijn materieel en zintuiglijk waarneembaar: dus,

symbolen representeren betekenissen

29

Page 30: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

- Symbolische communicatie= door betekenisdragende symbolen bemiddelde communicatie bv. klanken worden niet als loze kreten gezien maar als woorden doordat we ze betekenis geven als woorden Gebruikte symbolen hebben een talig bv. klanken of geschrift of niet-talig karakter bv.

kleren 3. Symbolen zijn meerzinnig: één iets kan meerdere betekenissen hebben → ‘meaning is in the

eye of the beholder’4. Geen betekenissen zonder symbolen – geen symbolen zonder actieve betekenisgeving

- Duidingswerk o.b.v. codes= sociaal gedeelde conventies over de band tussen symbolen en hun mogelijke betekenissen

- Vaak binnen eenzelfde interpretatiegemeenschap= groepen van mensen die dezelfde codes in de omgang met symbolen hanteren en daarom tot gelijkaardige interpretaties komen bv. een hedendaags kunstwerk is pas een hedendaags kunstwerk dankzij de welbepaalde conventies

- Codes zijn vaak geïnstitutionaliseerd en daarom sociaal voorgegeven en dwingend (cf. mentalistisch cultuurbegrip) bv. duidelijk binnen een taalgemeenschap bij het gebruik van een vakjargon

Onderzoek vanuit de interpretatieve cultuurvisie- Wil verstehen door actorperspectief in te nemen - Onderzoeker is geen ‘native’ dus komt neer op interpretaties van interpretaties

7.2. Taal als cultuur

Taal is binnen ieder sociaal verband het primaire medium van zowel individuele betekenisgeving als symbolische communicatie→ taal is woorden is tekens

Teken = betekenaar of symbool / betekenis of het betekendeInterpretatie

- Denotatie= dominant, letterlijke betekenis binnen een interpretatieve gemeenschap- Connotatie= figuurlijke, bijbetekenis binnen een interpretatieve gemeenschap

Denotatieve en connotatieve codes binnen een interpretatieve gemeenschap

Tekens verwijzen naar ‘iets’ in de realiteit - Referent = wat de teken aanduidt in de realiteit - Waarheidsgehalte van communicatie: wanneer de denotatieve betekenis overeenstemt met

wat hier en nu waarneembaar is Als onwaar: semantische of betekeniswaarde verschilt van referentiële of

waarheidswaarde Wat ‘waar’ is varieert naar overtuiging (cf. mentalistisch cultuurbegrip): de referentiële

of waarheidswaarde van een interpretatieve gemeenschap varieert met de overtuiging van die interpretatieve gemeenschap

In ieder sociaal verband:- Is taal het primaire medium van symbolische communicatie

Taal maakt breed scala van symbolisch handelen mogelijk Betekenissen zijn afhankelijk van de codes Betekenissen zijn afhankelijk van de context: we interpreteren gericht op de globale

boodschap en niet elk woord in een zin - Is taal het primaire medium van individuele betekenisgeving

30

Page 31: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Taal laat ons toe om persoonlijke interpretaties tegenover anderen te verwoorden: nl. ‘Ik’

Medium van bewust denken: we denken ‘in’ taal en niet ‘met’ taal Medium van zinvol waarnemen: we nemen waar met een taalbril →we zien niet de

werkelijkheid zoals ze is, maar zoals we ze interpreteren via taal bv. Ik zie een kast omdat wat we zien de betekenis kast hebben gegeven

7.3. Interpreteren als classificeren

Taal is een sociaal fonds die mogelijkheden biedt tot betekenisgeving Consequenties:

1. Andere visie op institutionalisering: geïnstitutionaliseerde cultuur is niet enkel dwingend, maar ook mogelijk makend

2. Cultuur is geen zelfstandige realiteit: culturele of symbolische handelingen= het gebruik maken van symbolische vormen → cultuur is altijd aanwezig door de actie – interactie (cf. ≠ opzichzelfstaand geheel van collectieve opvattingen)

Structuralisme: aandacht voor het bestaan van cultuurpatronen - Culturele of symbolische structuur is beperkend want = sociaal dominant patroon van

aaneengeschakelde of geassocieerde symbolen en hun betekenissen bv. vrouw wordt geassocieerd met zacht, emotioneel…

- Betekenisgeven is classificeren of categoriseren Door te classificeren differentiëren we: iets identificeren/classificeren als ‘dit’,

differentieert zich van ‘dat’ ‘Iets’ is pas betekenisvol wanneer in een categorie geduidt bv. een ziekte is pas een

ziekte totdat er een diagnose is Classificatieschema’s= geïnstitutionaliseerde tweedelingen

o Dominante cultuur, versie interpretatief cultuurbegrip = de classificatieschema’s die veelvuldig worden ingezet bij het actief interpreteren van de werkelijkheid (cf. ≠ de opvattingen die breed gedragen worden)

Cultuur is dan - Een fonds van ingeburgerde classificatieschema’s- Waaruit we kunnen putten om ‘iets’ betekenis te geven - Door ze onder te brengen in een categorie van de tweedelige classificatieschema

7.4. en 7.5. Culturele interpretatiestrijd en cultureel grenswerk – Gerealiseerde betekenissen

Culturele interpretatiestrijd Onenigheid bij dominante classificatieschema’s: culturele interpretatie- of definitiestrijd

1. Dezelfde classificatieschema, maar andere betekenis bv. het is een auto, maar of hij nu mooi of lelijk is…

2. Verschillende classificatieschema’s bv. radicalisering is iets door sociale uitsluiting of radicalisering is door een zwak beleid

Classificatieschema’s: - Evaluatief geladen met waarnemings- en waarderingschema’s= waarbinnen

betekenisgeving en appreciatie samengaan - Kennen ‘harde’, niet tegenspreekbare betekenissen: essentialisme= veronderstellen dat de

eigen betekenisgeving de reële essentie omvat, semantische waarde en referentiële waarde gaan samen

31

Page 32: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Specifieke variant: naturalisering/biologisering= verwijzing naar veronderstelde natuurlijke verschillen die de eigen betekenisgeving vorm geven bv. De vrouw ‘is’ nu eenmaal emotioneler

- Meerdere classificatieschema’s betrokken bv. ideologische discussies hebben samenhangend geheel van classificatieschema’s → symbolisch, betekenis- of interpretatiekader= meeromvattend en samenhangend geheel van symbolen en betekenissen

Cultureel grenswerk Classificatieschema’s worden actief ‘waar’ gemaakt door betekenisrealisatie

- Specifieke vorm: symbolisch of cultureel grenswerk= het waarmaken van onderscheidingen door het actief markeren van de grens tussen de twee polen binnen een classificatieschema bv. jogging aandoen als je thuis komt en pak als je gaat werken

7.6. Tekenwaarde en interpretatie- of definitiemacht

Betekenisrealisatie is ook in de consumptiesfeer: koopwaren connoteren via reclame en design → tekenwaarde= de bijbetekenissen die consumptiegoederen door hun uiterlijke vormgeving en de ondersteunende publiciteit bezitten → marktgoederen zijn warentekens= goederen met een teken

Marxistische traditie- Ruilwaarde van een koopwaar: de economische waarde op de markt

Ruilwaarde en tekenwaarde raken verstrengeld - Gebruikswaarde van een koopwaar wordt gemotiveerd door tekenwaarde

Aankoop o.b.v. tekenwaarde- Tekenwaarde wordt gegeven via de mediatisering van de cultuur

Bv. Merknaam is denotatief een leeg teken, maar heeft toch een connotatie Culturele macht, versie interpretatief cultuurbegrip= het bezitten van interpretatie- of

definitiemacht (= het vermogen om classificatieschema’s aan anderen op te leggen)

Pierre Bourdieu: mensen interpreteren de werkelijkheid voortdurend o.b.v. klassenhabitus- Strijd om legitieme interpretatie van de sociale werkelijkheid: Welke betekenisgeving is

legitiem bij de duiding van een sociaal fenomeen? Afhankelijk van cultureel of symbolisch gezag= iemands interpretatie- of definitiemacht

in bredere sociale kring voor legitiem of geldig doorgaatBv. Sociologen kunnen sociale fenomenen duiden omdat ze als legitieme sprekers worden aanvaard

Symbolisch gezag maakt het waarschijnlijker dat iemands definitie van de situatie als legitiem geldt, maar daarom kan die persoon het thema nog niet monopoliseren

7.7. Kennis is macht

Het verschil tussen leken en deskundigen bij de aanmaak van interpretaties die legitimiteit claimen - Westerse samenleving: professies of kennisberoepen= het dwingend bezit van een

universitair diploma → diploma is bron van legitimiteit- Kennisgezag= door scholing en wetenschappelijke inzichten gelegitimeerd gezag- Howard Becker: Zij kunnen doen aan labeling of etikettering= de officiële definiëring van

individuen bv. de rechter die je al crimineel labelt Wetovertredend gedrag om te verwijzen naar normdoorbrekend gedrag Deviant gedrag om te verwijzen naar wat als deviant wordt geëtiketteerd

32

Page 33: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Interactionistische theorieën van deviantie hebben aandacht voor de betekenisgeving: aandacht aan definitiemacht → koppeling: mensen zijn interpretatoren + mensen gebruiken definitiemacht om sociale positie en privileges te legitimeren (cf. conflictsociologie)

- Cultureel of symbolisch geweld= cultureel gezag maakt culturele machtsuitoefening relatief onzichtbaar juist omdat ze voor legitiem doorgaat. Bv. Leraren zijn deskundigen in een vakgebied en kunnen daarom legitiem dingen aanleren over dat vakgebied; psychiaters beslissen over abnormaal en normaal via de DSM

Hoofdstuk 9: Sociale rollen en relaties

9.1. De mens als rollenspeler

Roltheorie krijgt verschillende invullinga. Durkheimiaans: Ralf Dahrendorfb. Weberiaans: Ralph H. Turner, Erving Goffman

9.1.1. Dahrendorf over rollen en positiesVertrekpunt: posities en de ermee verbonden rollen zijn meestal complementair

- Positieveld= geheel van sociale posities waarmee regelmatig wordt samengehandeld Met centraal focusposititie en andere tegenposities bv. leraar met leerling, collega’s,

ouders, schoolhoofd Positiesegment= enkelvoudige relatie tussen een focus- en een tegenpositie waarin de

focuspositie te maken heeft met specifieke verwachtingen en dus specifieke sociale rol bv. leraar – leerling is anders dan leraar – schoolhoofd

- Rollenstel= het geheel van rollen dat een focuspositie in een positieveld te spelen heeft - Positieset= verzameling posities die een individu regelmatig inneemt tijdens een bepaalde

levensfase bv. inkopen doen: koper ; aan paper werken: student ; uiteten: vriendin Toegeschreven positie= positie die een individu zonder eigen inspanning bekleedt door

zekere biologische of biografische kenmerken bv. leeftijd Verworven positie= positie bekleed o.b.v. individuele inspanningen → merk op: makkelijker

voor hogere strata bv. universiteitsstudente bij behalen van diploma- Rolhandelen= de verwachtingen vanuit een tegenpositie over het handelen van een

positiebekleder Rolattributen= verwachtingen over het uiterlijk en het ‘karakter’ van de positiebekleder Verwachtingsverwachtingen= men verwacht als positiebekleder bepaalde verwachtingen

van de andere positiebekleder met wie die samenhandelt - Rolconformiteit anders sancties:

Moet-verwachtingen= formeel of juridisch gesanctioneerd bv. verkeersreglement Plicht-verwachtingen= relatief sterke informele sancties bv. sociale mijding of juist

waardering Kan-verwachtingen= positieve informele sancties bij optionele verwachting bv. waardering

bij het vrijwillig dirigeren van een schoolorkestje Merk op: verschillende mate van institutionalisering (cf. Sumner: formele norm – zede –

gebruik)

33

Page 34: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

9.2. Over rollenconflicten

Dahrendorf focust vooral op sanctionering, maar: excuusregelingen= sociaal legitieme excuses voor ondermaats rolhandelen bv. de zieke student die een slecht examen aflegt en het doktersbriefje toont

- Gebrekkige rolconformiteit leidt niet altijd tot sancties: alternatief tot herformuleren van verwachtingen Normatieve verwachting= bij overtreding geen leerbereidheid Cognitieve verwachting= bij overtreding wel leerbereidheid

Vaak niet zelf te beslissen: op voorhand vastgelegd hoe te verwachten bij rolovertreding Sociale verbanden leggen op voorhand vast hoe positiebekleder moet omgaan met

rolovertreding bv. Schoolbestuur verwacht dat de leraar normatief verwacht tegenover een ander

De tegenpositie weet vaak of er normatief of cognitief wordt verwacht en kan gedrag hierop instellen bv. leerlingen weten dat er normatief verwacht wordt op examens, dus ze kunnen beter goed studeren

Maar- Rol ambivalentie= het bestaan van tegenstrijdige normatieve verwachtingen binnen één enkele

rol horende bij één sociale positie bv. een dokter moet zich afstandelijk professioneel houden maar toch aandacht schenken

- Rollenincongruentie= het bestaan van tegenstrijdige verwachtingen die samenhangen met verschillende rollen bv. de aandeelhouder verwacht veel efficiënt werk voor winst van de manager, maar de werknemers verwachten menselijk ritme van de manager Rollenconflict= relatief duurzame rollenincongruentie die moeilijk oplosbaar is

o Internrollenconflict= rollenconflict binnen één positieveld o Externrollenconflict= rollenconflict tussen twee of meer positievelden naar de

positiebekleder toeMerton: rollenincongruentie zorgt niet altijd voor conflict door empathie

4 manieren om met rollenincongruentie om te gaan

34

Page 35: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

1. Rollen scheiden bv. thuis geen werkmails bekijken 2. Voorrang geven omdat Feitelijk gewicht van één rol is minder bv. leraar geeft voorrang aan leerling op ouders Zelf gewicht toeschrijven aan rol bv. parttime gaan werken omdat kinderen primeren Het sanctievermogen van één rol groter is bv. plooien naar de wensen van de

hoofdredacteur omdat je anders stomme artikels moet schrijven 3. Exit: verlaten van het positieveld bv. stoppen met werken 4. Hardop thematiseren van rollenincongruentie of rollenconflict bv. compromissen zoeken bij

overlegorganen

9.3. ‘Role making’ of de actieve ‘homo sociologicus’

Van de passieve rollenspeler naar de actieve rollenmakerDurkheimiaanse benadering Weberiaanse benadering

Sociocentrisme: eerder passieve marionetten die volgens de voorgegeven, dwingende rollen spelen

Paradox van de ontdubbelde mens: de mens is zowel vrij als onvrij

Actorcentrisme: sociale rollen determineren niet, maar conditioneren

9.3.1. Ralph H. Turner – over rollen maken Role taking= opnemen van een geïnstutionaliseerde rol Role making= actief definiëren en vormgeven van een rol door een individuele positiebekleder

- Eigen rolopvatting= individuele interpretatie door een positiebekleder van verwachtingen vanuit de tegenpositie Altijd een tentatief proces: getoetst via interactie en eventueel bijgesteld bv. de manier

waarop een leraar haar rol gestalte geeft wordt gevalideerd door de aandachtige of rumoerige studenten

- Alter rolopvatting= individuele interpretatie van de algemene verwachtingen tegenover de alter met wie men samenhandelt bv. de leraar verwacht een minimum aan aandacht

Rollen zijn meestal interpretatieschema’s - Waarbinnen het gedrag van anderen als meer of minder zinvol verschijnt - Die voorbereiden op de mogelijke handelingen van de anderen

Role making: autonome rolbepaling wordt gevalideerd- Nood aan zekere consistentie, ook voor de sociale orde bv. een docent mag kiezen om niet

met ppt les te geven, maar dan mag ze niet de volgende les dat wel doen en de andere op het bord en de andere weer zonder hulp

- Mogelijkheid tot role making is machtsafhankelijk bv. in beroepsverband heeft me manager meer speelruimte dan secretaresse Sociale ongelijkheid in de mogelijkheid tot role making Maar afhankelijk van verband bv. gezin is anders dan bedrijf en onderhandelingsruimte bv.

samenspraak is nu meer ingeburgerd dan vroeger, de secretaresse heeft soms de mogelijkheid te vragen minder strikt te zijn… alhoewel

9.4. Goffmans dramaturgisch perspectief

Erving Goffman: Dramaturgisch perspectief op het spelen van rollen - Het sociale leven is een écht schouwtoneel

35

Page 36: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

Facade= een gestandaardiseerd expressief instrumentarium dat door het individu tijdens zijn voorstelling gebruikt wordt bv. de doktersjas

Frontstage / facadegebied = plaats van de voorstelling voor het publiek o Vereist expressiebeheersing en dramaturgische discipline o Succesvolle voorstelling: zo geloofwaardig dat het geënsceneerde onopgemerkt

blijft Backstage= een voor het publiek afgesloten plaats → rollenspeler kan expressief masker

even afleggen Grens tussen front en back is verandering in gedrag en niet per sé verandering van plek

bv. als een klant de winkel binnenkomt vriendelijk lachen, als bij sluitingsuur de klanten weg zijn, niet meer lachen

Team= verzameling mensen die samenwerken bij in scène zetten van een voorstelling → gewenste indruk is soms afhankelijk van medewerking van anderen bv. getrouwde koppel thuis felle ruzie, maar bij vrienden spelen ze allebei het gelukkige stel

- Een rol is: ensceneren van een zo geloofwaardig mogelijke voorstelling voor een publiek Vooral de indruk geven dat ze een rol spelen aka individuen doen alsof ze marionetten zijn

- De spelers: zijn zelfbewust, strategisch a.d.h.v. indrukkenbeheer of impression management Niet altijd strategisch: wanneer ‘vaste nummers’ zijn aangeleerd gebeurt de voorstelling

automatisch - Role making is dan zelfpresentatie= individuen ensceneren in hun rollenspel altijd een beeld

van zichzelf als een ‘personage’ met bepaalde moraal geladen eigenschappen In het spelen van de rol komt dan het individuele naar boven Alle actoren wéten dat dat gebeurt → dus een mooi beeld presenteren opdat de andere dàt

beeld toeschrijven aan de acteur Het rollenspel is sociaal zelfspel: het fraaie, gepresenteerde beeld is mee gemaakt door

sociale verwachtingen Verwachtingen over het zelfgepresenteerde ‘zelf’: persoonsverwachtingen= verwachtingen

over iemands zelf of individualiteit ( aka de gepresenteerde eigenschappen )o Verwachting van consistentie bv. een introverte die plots los gaat: ‘Uhm, wat

scheelt er?’o Persoonsverwachtingen perken iemands handelingsmogelijkheden in bv. als je

altijd de vrolijke drukke vriend bent, kan je niet plots heel laks zijn

9.5. Parsons’ patroonvariabelen

Persoonsverwachtingen niet enkel persoonlijke verwachtingen over één persoon ↔ persoonsverwachtingen binnen onpersoonlijke verhoudingen

Talcott Parsons: patroonvariabelen = serie van belangrijke oriëntatiedilemma’s die een actor moet maken voor dat een de situatie een bepaalde betekenis voor hem heeft

Gemeinschaft GesellschaftAffectiviteitActo kan wel emotionele impulsen tonen

Affectief neutraalActor kan niet emotionele impulsen tonen

Diffuusheid: alomvattende relatie Specificiteit: gespecialiseerde relatieParticularisme: specifieke standaardenIndividualiteit wordt mee in rekening gebracht

Universalime: algemene standaarden Individualiteit wordt niet mee in rekening gebracht

Toegeschreven: gegeven kwaliteiten Verworven: individuele prestatiesGroepsgerichtRekening houden met de waarden en belangen

Zelf-gerichtSociale toelating om eigen doelstellingen te

36

Page 37: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewNorbert Elias: dominantie van egocentrisch maatschappijbeeld = de samenleving als een reek van concentrische cirkels

van het sociale verband verwezelijkenPersoonlijke relatie Onpersoonlijke relatie

Ook bij persoonlijke relaties spelen geïnstitutionaliseerde waarden en verwachtingen Persoonlijke verhoudingen, versie durkheimiaanse benadering= relaties waarbinnen op een sociaal voorgegeven en relatief dwingende manier een persoonsgerichte instelling wordt verwacht

9.6. De verzelfstandiging van persoonlijke relaties

Cooley: primaire relaties (= sterke sociale bindingen met een persoonlijk en affectief karakter) binnen primaire groepen = waarbinnen primaire of persoonlijke relaties domineren ≠ secundaire groepen = sociale verbanden waarin secundaire of onpersoonlijke relaties overheersen

Ideaaltypische voormoderne familie was- Uitgebreid bv. ook knechten behoorden tot het huishouden - Multifunctionele eenheid: plaats van consumptie, productie, beroepssocialisatie

Met het proces van functionele differentiatie- De multifunctionele eenheid verzelfstandigt in functiesystemen: het intieme systeem legt zich

toe op intieme communicatieHet moderne kerngezin is resultaat van

- Functionele differentiatie- Dubbele sentimentele revolutie

Sentimentalisering van partnerrelatie → ‘de ware’ ‘uit passie’, romantisch liefdescomplex Quasisacralisering van het kind Maar: trickling down-effect, telkens van hoge naar lage klasse

Binnen intieme verhoudingen geldt de verwachting van intieme communicatie: de verwachting dat individualiteit wordt meegedeeld

- Alter en Ego zijn twee persoonlijke werelden maar kennen wederkerigheid- Wederkerigheid kent compatibiliteitstest: intieme verhoudingen verdragen weinig onenigheid- Is reflexief: praten over de relatie binnen de relatie = intellectualisering van intieme

verhoudingen

37