Download hier de PDF-versie van het tijdschrift Tax Audit ...

24
Tax Audit & Accountancy 8 April 2007 JAARGANG 2 NR. 2 / 2007 VERSCHIJNT 6X PER JAAR (FEB/APR/JUNI/AUG/OKT/DEC) AFGIFTEKANTOOR GENT X P608073 IBR IAB BIBF Interview met Minister Verwilghen KAFT_Ned.indd 1 18-04-2007 15:23:19

Transcript of Download hier de PDF-versie van het tijdschrift Tax Audit ...

Tax Audit &Accountancy

8

April

20

07

JAARGANG 2 NR. 2 / 2007 VERSCHIJNT 6X PER JAAR (FEB/APR/JUNI/AUG/OKT/DEC) AFGIFTEKANTOOR GENT X P608073

IBR IAB BIBF

Interview met Minister Verwilghen

KAFT_Ned.indd 1 18-04-2007 15:23:19

Inh

ou

d

Sluiting van ondernemingen wegens belastingachterstallen: voorzichtig!

1

Enkele moeilijkheden die grote verenigingen ondervinden bij het vervullen van hun nieuwe boekhoudkundige verplichtingen

2

Interview met Minister Verwilghen: “De grootste hervorming van het revisoraat sinds meer dan twintig jaar.”

8

Btw-eenheid biedt kansen tot besparingen en vereenvoudigingen

10

Belangrijkste wijzigingen inzake de neerlegging van jaarrekeningen vanaf 1 april 2007

13

Laatste berichtgeving van het IASB1 februari 2007 - 31 maart 2007

16

Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF

19

TAX AUDIT & ACCOUNTANCYTweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBFAanbevolen citeerwijze: T.A.A.Afgiftekantoor: Gent X

REDACTIECOMITÉP. P. BergerP. ColaertG. DelvauxM. De Wolf (Hoofdredacteur)C. FischerS. MercierC. Van der ElstE. Vercammen

REDACTIESECRETARIAATS. MassagéUitgever NV die KeureKleine Pathoekeweg 3, 8000 BruggeT (050) 47 12 72F (050) 33 51 54E [email protected]

VERANTWOORDELIJKE UITGEVERSG. DelvauxVoorzitter IABLivornostraat 411050 BrusselT (02) 543 74 90F (02) 543 74 91

A. KilesseVoorzitter IBRArenbergstraat 131000 BrusselT (02) 512 51 36F (02) 512 78 86

M.-J. PaquetVoorzitter BIBFLegrandlaan 451050 BrusselT (02) 626 03 80F (02) 626 03 90

KAFT_Ned.indd 2 18-04-2007 15:23:19

Editoriaal

GÉRARD DELVAUX

Voorzitter IABANDRÉ KILESSE

Voorzitter IBRMARCEL-JEAN PAQUET

Voorzitter BIBF

Zoals dat een gewoonte is geworden, heeft de Regering in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2006 een programmawet afgekon-digd die voornamelijk fiscale bepalingen met een invloed op de begroting bevat, evenals een wet met diverse bepalingen. De teksten zijn bijzonder inge-wikkeld, want ze bevatten meer dan 600 artikels die betrekking hebben op alle mogelijke domeinen.

We willen hier zeker geen oordeel vellen over de opportuniteit van zulke wetten, en evenmin over de gebruikte methode voor het uit handen geven van een aantal modaliteiten inzake de toepassing of interpretatie van de fiscale wetgeving. Toch mogen we niet vergeten dat de fiscale wetten van open-bare orde zijn, en in dat opzicht voor zowel de bur-ger als de ondernemingen een bijzonder dwingend karakter hebben.

We gaan niet uitweiden over een reeks vrij tech-nische bepalingen – dat laten we liever over aan de specialisten ter zake, en bovendien verschijnen hierover al heel wat toelichtingen. Toch moet de aandacht worden gevestigd op twee soortgelijke bepalingen, over respectievelijk de BTW en de directe belastingen, die bijzonder gevaarlijk zijn als ze verkeerd begrepen worden.

Het aangeven van fraude en duidelijke pogingen tot fraude die alleen maar als doel hebben de bur-ger en de gemeenschap te beroven, onder meer door concurrentievervalsing, valt volkomen te rechtvaardigen. Veel minder acceptabel is dat be-drijven niet meer normaal kunnen werken en dat ondernemers en/of investeerders in hun doen en laten gehinderd worden.

Een eerste stap was al gezet toen het de bedoeling was bedrijfsleiders verantwoordelijk te maken met hun eigen goederen als de sociale of fiscale schul-den van hun onderneming niet betaald worden. Er is nu een nieuwe stap gezet, vermits de admini-stratie der directe belastingen en de administratie van de BTW het recht hebben een onderneming te sluiten wanneer de aan de Staat verschuldigde sommen niet betaald worden, onder meer bij herhaalde niet-betaling van de BTW-schulden. Er bestaat evenwel een uitzondering indien de on-derneming in kwestie een gerechtelijk akkoord of de gerechtelijke ontbinding heeft aangevraagd of failliet is verklaard.

Het spreekt voor zich dat dit optreden vanwege de fiscale administraties het aantal faillissementen waarschijnlijk zal doen stijgen. In dat geval zal de sluitingsmaatregel moeten worden opgeheven, meteen een eerste paradox. Een vergeten nevenef-fect wordt en blijft zeker de sociale kostprijs van zulke maatregelen. Een onderneming die haar deuren moet sluiten, al is het maar tijdelijk, zal onvermijdelijk haar moeizaam verworven markt-aandelen verliezen. Om daarna haar plaats op de markt te heroveren, zal zij zich gedwongen zien tot herstructureringen, en iedereen weet – zonder te willen vervallen in vakbondstaal – dat het per-soneel daarvan het eerste slachtoffer is. Op die manier wordt het binnenlandse verbruik, een van de motoren van de groei, afgeremd en dat weegt op de ontwikkeling van de industriële structuur in onze regio’s. Bijgevolg vermindert de groei, terwijl de Gouverneur van de NBB onlangs nog met ge-noegen opmerkte dat België een van de hoogste groeicijfers in de eurozone heeft. Dit is een tweede paradox: een maatregel die in het kader van de ex-cessen van sommigen gewettigd is, zal zich keren tegen degenen die voor ieders welzijn en veiligheid moeten instaan.

Het zal er dus op aan komen om voorzichtig met deze bepaling om te springen en er geen misbruik van te maken.

Daarom lijkt het absoluut nodig dat men het op alle niveaus eens is over de toepassingsmodali-teiten, onder meer in het kader van het Protocol dat de Instituten enkele maanden geleden hebben ondertekend met Staatssecretaris H. JAMAR. Het ware verstandig geweest om hierover vooraf een debat te plannen, en het zal noodzakelijk zijn om er daarna een te voeren over de toepassingsmo-daliteiten, wat trouwens voorzien was bij de uit-werking van dit protocol en waaraan wij nu graag herinneren.

Er is dus werk aan de winkel voor de volgende ver-kozenen van de drie Instituten, vermits dit jaar ook binnen de Instituten een verkiezingsjaar is. Wij ho-pen dat deze Instituten, die de belangen van onze beroepen verdedigen, samen even fundamentele beginselen zullen blijven verdedigen als de princi-pes die hiervoor zijn uiteengezet, in dezelfde geest van oprechtheid en collegialiteit die er heerste bij degenen van wie het mandaat nu afloopt.S

luit

ing

van

onde

rnem

inge

n w

egen

s be

last

inga

chte

rsta

llen

: voo

rzic

htig

!

BW_NED.indd 1 19-04-2007 13:03:51

Enkele moeilijkheden die grote verenigingen ondervinden bij het vervullen van hun nieuwe boekhoudkundige verplichtingen

In het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen maakt de wettelijke definitie van de kapitaalsubsidies een duidelijk onder-scheid tussen twee categorieën van subsidies3:

• kapitaalsubsidies bestemd om de aankoop van vaste activa te financieren, die in eerste instantie op het credit van de MGR-GV-rekening 15. Kapitaalsubsidies geboekt worden en vervolgens worden opgeno-men in het resultaat, op het credit van de MGR-GV-rekening 736. Kapitaal- en in-trestsubsidie, progressief naar evenredigheid van de afschrijvingen op gesubsidieerde vaste activa;

• de andere kapitaalsubsidies, die onmiddel-lijk op het credit van rekening 736. Kapi-taal- en intrestsubsidie worden geboekt.

Het gemeen boekhoudrecht voor grote ver-enigingen gebruikt de term toelagen niet; het beperkt zich tot de benaming kapitaal-subsidies voor alle vormen van subsidies of toelagen, ongeacht of die van de overheid of van privaatrechtelijke entiteiten uitgaan. Het ontbreken van het woord toelagen lijkt heel wat specialisten in verwarring te brengen. Zij denken ten onrechte de bedrijfstoelagen te moeten boeken op rekening 740. Bedrijfssub-sidies en compenserende bedragen, die bestaat in de MGR (handelsvennootschappen), maar terecht niet is opgenomen in de MGR-GV. De wettelijke definitie van Andere bedrijfsop-brengsten, zoals die gebruikt wordt in grote verenigingen4, staat het boeken van subsidies of toelagen, van welke aard ook, niet toe.

De verleiding van de functionaliteit

De specialisten, die gewend zijn zich op de eisen van het gemeen boekhoudrecht inzake afschrijvingen te baseren, hebben ongetwij-feld al de volgende afwijkende regel gevon-den: “Wanneer de functionaliteit van materiële vaste activa constant is, kan de raad van be-stuur van de vereniging, mits melding en ver-antwoording in de toelichting, beslissen om deze materiële vaste activa niet af te schrijven en de

>

De grote meerderheid van de ver-enigingen (vzw’s, ivzw’s en stich-tingen)1 sluit haar jaarrekeningen af op 31 december. De toepassing van de bepalingen van het gemeen boekhoudrecht door de grote verenigingen begon op 1 januari 2006, en het eerste toepassingsjaar van het nieuwe boekhoudkundig stelsel werd op 31 december 2006 afgesloten. Bij het opstellen van dit artikel (eind januari 2007) was het nog te vroeg om de eerste jaar-rekeningen, opgemaakt volgens de nieuwe regels, te onderzoeken. Deze jaarrekeningen moesten in de meeste gevallen immers nog worden opgemaakt, gecontro-leerd, voorgelegd aan de algemene vergaderingen en neergelegd bij de Nationale Bank van België. Aangezien wij niet over de jaarre-keningen beschikten, moesten wij ons beperken tot enkele terreinob-servaties bij diverse verenigingen en dienden wij ons te baseren op de opmerkingen of vragen van mensen uit de sector over de boekhouding van de betreffende organisaties2. Dit artikel heeft dan ook geen leerstellige ambities; het heeft tot doel te onderzoeken wat er in de praktijk gebeurt, al dan niet terecht, door middel van enkele casestudy’s, en de beroeps-mensen meer inzicht te verschaf-fen in de eventuele jeugdzonden in de nieuwe boekhouding van de verenigingen.

Onze lezers zijn bedrijfsrevisoren, accoun-tants, belastingconsulenten, erkende boek-houders en fiscalisten, die allemaal goed ver-trouwd zijn met de geheimen van het gemeen boekhoudrecht voor handelsvennootschap-pen. Sommigen onder hen zijn waarschijnlijk minder goed op de hoogte van de specifieke elementen in het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen, hetzij omdat zij geen verenigingen onder hun cliënten tellen, hetzij omdat zij er zeer weinig hebben en die verenigingen slechts zeer weinig technische problemen stellen. Die laatste groep raden wij aan om hun geconditioneerde fiscale reflexen te laten varen vóór zij de boekhoud-regels, van toepassing op grote verenigingen, analyseren en er de concrete effecten van gaan inschatten.

Om hoofdzakelijk didactische redenen be-schrijven wij hierna enkele voorbeelden van boekhoudkundige fouten die in bepaalde verenigingen worden gemaakt, doorgaans te goeder trouw of uit onwetendheid. Uiter-aard geven wij de nodige rechtzettingen bij die vaststellingen. Het doel is uiteraard de specialisten te helpen die fouten op te sporen. Daarnaast willen wij hen echter ook wijzen op hun pedagogische rol ten aanzien van de, niet altijd even onderlegde, personen die de rekeningen bijhouden van de verenigingen waarover zij het toezicht of de controle uit-oefenen.

Subsidies en andere bedrijfsopbrengsten

In het MGR-GV (MGR van de grote ver-enigingen) bevat rekening 736. Kapitaal- en intrestsubsidie alle vormen van overheids- en privésubsidies, zonder onderscheid tussen de kapitaalsubsidies die in het resultaat wor-den opgenomen naar evenredigheid van de afschrijvingen op vaste activa, gefinancierd door die subsidies, en de diverse andere subsi-dies of toelagen. Die gelijke behandeling van alle subsidies wordt verkeerd begrepen door sommigen, die de term kapitaalsubsidies te letterlijk interpreteren en de betekenis ervan beperken tot subsidies bestemd voor de finan-ciering van materiële vaste activa.

2-3

C H R I S T I A N F I S C H E R

L.s.c.f.Accountant en erebelastingconsulentEredocent aan de Ephec

BW_NED.indd 2 19-04-2007 13:03:51

onderhouds- en vervangingskosten die daaraan verbonden zijn, op zich te nemen.” 5. Enkele beheerders uit het verenigingsleven duidden die tekst meteen met gele fluostift aan in hun wetscompendium en probeerden er uitvoerig gebruik van te maken.

Toegegeven, het is gemakkelijk om materiële vaste activa niet af te schrijven op grond van deze bijzondere regel van het gemeen boek-houdrecht voor grote verenigingen.

Hoe groot de verleiding ook mag zijn, de specialist mag niet vergeten dat de niet-af-schrijving wegens constante functionaliteit een afwijking is op het algemene principe van de afschrijving van materiële vaste activa6. Het is dus belangrijk dat bijzondere economische en technische beweegredenen het gebruik van de afwijking verantwoorden om zich te ont-trekken aan het afschrijven van vaste activa waarvan het gebruik duidelijk beperkt is in de tijd. De afwijking is in geen geval een ge-makkelijkheidsoplossing, en haar gebruik in casu moet correct verantwoord worden in de toelichting van de jaarrekening7.

Vakantiegeldschuld

Zelfs in verenigingen, die hun oude boekhou-ding zeer nauwgezet bijhielden en, vóór dat verplicht werd, al in overeenstemming waren met de meeste boekhoudkundige verplichtin-gen die op 1 januari 2006 van kracht werden, gebeurde het vaak dat het vakantiegeld van de werknemers pas werd verrekend op het ogenblik van de uitbetaling. Er kwamen geen voorzieningen voor op het passief van de balans van het boekjaar dat ook het vakantie-jaar was, zoals wordt bedoeld in de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie. Aangezien die praktijk jaar na jaar herhaald werd, was het weglaten van de voorziening voor vakan-tiegeld8 voor weinigen storend. Het enige wat belangrijk was, was de boeking van de uitgave op de jaarrekening van het jaar waarin het personeel daadwerkelijk zijn betaalde vakan-tie nam.

De eerste balans, opgemaakt volgens de nieu-we boekhoudregels voor grote verenigingen, kan uiteraard de schuld van het vakantiegeld niet wegmoffelen, zoals vroeger gebeurde. In de rekeningen van 2006 worden de uitbeta-lingen van vakantiegeld met betrekking tot 2005 geboekt. De schuld van het vakantie-geld met betrekking tot 2006 moet eveneens in deze rekeningen worden geboekt. Het va-kantiegeld zal bijgevolg twee keer in rekening worden gebracht op de jaarrekening 2006 van bepaalde verenigingen, wat de beheerders die plichtsbewust een begrotingsevenwicht nastreven, niet goed uitkomt. Toch zullen zij ermee moeten leven!

Niet-opgebruikt budget, voorzieningen, te ontvangen facturen en toe te rekenen kosten

Specialisten die zorg dragen voor boekhou-dingen in het verenigingsleven, hebben het kunnen vaststellen: de algemene boekhou-ding en de begrotingsboekhouding worden er dikwijls met elkaar vermengd – om niet te zeggen verward. Diverse beheerders van vzw’s hebben hun uiterste best gedaan om de inkomsten en uitgaven van hun jaarlijkse begroting correct op te nemen in de balans- en resultatenrekeningen. Eén van de nefaste gevolgen van die verwarring betreft de hete-rogene en onsamenhangende verwerking van niet-opgebruikte delen van de begroting op het ogenblik van het afsluiten.

In het algemeen houden beheerders van ver-enigingen er niet van om de niet-opgebruikte budgetten van het afgesloten jaar over te dragen naar het volgende jaar. Zij gaan daar-bij uitermate creatief te werk. Hierna volgen enkele originele voorbeelden. Ze werden verzameld bij diverse verenigingen die voorts uitstekend beheerd worden op het financiële vlak:

• het gedeelte van het budget 2006 dat niet werd opgeslorpt door de kosten en inves-teringen van 2006, wordt geboekt als een voorziening (6370. Andere voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen) aan 164. Voorzieningen voor toekomstige uitga-ven, texto);

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

1In dit artikel worden eventuele moeilijkheden bij de toepassing van het stelsel van de vereenvoudigde boekhouding door de kleine verenigingen waarvan sprake is in de artikelen 17, § 2 (vzw’s), 37, § 2 (stichtingen) en 53, § 2 (ivzw’s) van de wet van 27 juni 1921, niet besproken. Ook de uiterst verschei-den aspecten van de bijzondere boekhoudingen, bedoeld in de artikelen 17, § 4, 37, § 4 en 53, § 4, komen niet aan bod.

2 Met naleving van de beroepsdeontologie op het vlak van vertrouwelijkheid en anonimiteit van de organisaties bij wie de observaties werden gedaan.

3 Art. 95, § 2, VI KB/W.Venn. aangepast bij KB van 19 december 2003.

4 Art. 96, I, E, KB/W.Venn. aangepast bij KB van 19 december 2003.

5 Paragraaf 3 aan artikel 64 KB/W.Venn. toegevoegd bij KB van 19 december 2003.

6 Voor materiële vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot afschrijvingen volgens een overeenkomstig artikel 28, § 1 opge-steld plan (art. 64, § 1, KB/W.Venn.).

7 Als voorbeelden van de afwijking vermeldt het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB van 19 december 2003, het volgende: Afhankelijk van de omstandigheden kan zij bijvoorbeeld worden toegepast op een museum, een klooster of een sport-centrum.

8 Voor zover dat nodig is voor specialisten van de oude school, die nog altijd over “voorziening” voor vakantiegeld spreken (zoals de fiscus), herinneren wij eraan dat de MGR uitdrukkelijk voorziet in een schuldrekening 456. Vakantiegeld onder de rubriek Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigin-gen en sociale lasten. Het gaat niet om een reke-ning van de MGR-rubriek 16. Voorzieningen.

BW_NED.indd 3 19-04-2007 13:03:52

4-5

• diverse uitgaven, opgenomen in de begro-ting 2006, werden niet gedaan in 2006; hun waardering buiten boekhouding resul-teert in een totaal ongeëigend gebruik van een overlopende rekening (debitering van diverse rekeningen 61. Diensten en diverse goederen door creditering van 492. Toe te rekenen kosten, texto);

• sterker nog: de begrote uitgaven die niet werden gedaan in 2006, worden boek-houdkundig gelijkgesteld aan schulden door het verkeerde gebruik van één of meer rekeningen Te betalen kosten (reke-ningen van 61. Diensten en diverse goederen aan 444. Te ontvangen facturen, texto).

Na de balans en de resultatenrekening be-hoorlijk te hebben ontdaan van dat ‘afval’, zal de ter versterking opgeroepen specialist er goed aan doen de beheerder die om een budget verlegen zit, advies te geven over het correcte gebruik van de rekeningen Bestemde fondsen. Er is niets op tegen dat de vereniging één of meer rekeningen Bestemde fondsen aanmaakt om er de fondsen, nodig ter dek-king van begrote toekomstige kosten en investeringen, in een reserve te brengen (691. Overboeking op de bestemde fondsen aan 130. Fondsen bestemd voor investeringen of 132. Andere bestemde fondsen).

Effectenportefeuille, financiële vaste activa en geldbeleggingen

Diverse verenigingen bezitten een effecten-portefeuille, waarvan de omvang varieert van enkele beveks tot een grote verscheidenheid aan aandelen of winstbewijzen en effecten met vaste opbrengst. In de meeste geval-len worden de betrokken effecten in een bankdossier gebracht. Wanneer het om een grote en gevarieerde effectenportefeuille gaat, wordt het beheer van de waarden toever-trouwd aan een privébank of aan een door de CBFA erkende beheersmaatschappij.

In de sector van de verenigingen vinden wij slechts zeer weinig deelnemingen in de wet-telijke betekenis van het woord9, die de ver-eniging onder de financiële vaste activa zou kunnen onderbrengen in de rekeningen 280. Deelnemingen in verbonden vennootschappen of 282. Deelnemingen in vennootschappen met deelnemingsverhouding. Een interessant voor-beeld dat geen vragen doet rijzen, is dat van de vzw’s die een vennootschap met sociaal oogmerk hebben opgericht10 waarvan zij de moedermaatschappij zijn, alleen of met één of meer andere verenigingen.

Blijkbaar hebben ook weinig verenigingen aandelen of winstbewijzen die in hun finan-ciële vaste activa kunnen worden opgenomen

als Andere aandelen en winstbewijzen (MGR-GV 284). Een stichting of een vzw kan niet beweren een duurzame en specifieke band te hebben met vennootschappen die aandelen of winstbewijzen uitgeven als zij die effecten als belegging heeft verworven. Dat is het geval wanneer de aandelen of winstbewijzen slechts een minderheidspercentage vertegenwoor-digen in de stemrechten en/of toevertrouwd worden aan het discretionaire beheer van een vermogensbank of van een beleggingsmaat-schappij die over de aankopen en verkopen kan beslissen op basis van de marktontwikke-lingen. In de meeste gevallen zijn de aandelen of deelbewijzen in de effectenportefeuille van een vereniging geldbeleggingen in de boek-houdkundige betekenis van het woord (MGR 51).

Hetzelfde geldt doorgaans voor vastrentende effecten, die niet in de financiële vaste activa kunnen worden opgenomen omdat de ver-enigingen ze verwerven zonder de intentie om de entiteiten die ze hebben uitgegeven, duurzaam te ondersteunen.

Kortom, de aandelen of winstbewijzen, obli-gaties, schatkistcertificaten, Staatsfondsen, beveks of Sicafi’s, de talloze ICB-certificaten, inschrijvingsrechten, warrants en in het algemeen alle financiële instrumenten die eigendom zijn van verenigingen, moeten – op enkele zeldzame uitzonderingen na – worden geboekt onder de geldbeleggingen.

Voorraden, aankopen van hulpstoffen en over te dragen kosten

Gebruik van voorraadrekeningen

De MGR-GV bevat ne varietur alle rekenin-gen van klasse 3. Voorraden en bestellingen in uitvoering, alle aankooprekeningen en reke-ningen van voorraadwijzigingen van MGR 60. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en alle rekeningen van MGR 71. Wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, in de voor-raad gereed produkt en in de bestellingen in uit-voering, net zoals ze worden aangewend door de handelsondernemingen. Het is duidelijk dat de grote meerderheid van de verenigin-gen ze niet nodig heeft, om de eenvoudige reden dat zij geen handelsactiviteiten voeren die hun aanwezigheid in het boekhoudplan noodzakelijk zouden maken.

Toch zijn er enkele entiteiten in de sector van de verenigingen die goederen en diensten produceren en commercialiseren met een commercieel karakter. Voorbeelden: bedrij-ven voor aangepast werk (de vroegere be-schermde werkplaatsen), technische scholen, ngo’s die producten uit ontwikkelingslanden verdelen, sportclubs die sportmateriaal en

9 Art. 13 W.Venn.

10 Coöperatieve vennootschap met beperkte aanspra-kelijkheid, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschap waarvan het sociale oogmerk beantwoordt aan de criteria van Boek X van het Wetboek van vennoot-schappen.

e specialist mag niet vergeten dat de niet-afschrijving wegens constante functionaliteit een afwijking is op het algemene principe van de afschrijving van materiële vaste activa.

D

BW_NED.indd 4 19-04-2007 13:03:52

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

-kleding verkopen, enz. In hun geval zijn de voorraadrekeningen en hun bijbehorende aankooprekeningen en voorraadwijzigingsre-keningen perfect aangewezen. Hun gebruik doet bijgevolg geen vragen rijzen als het gaat om verenigingen die systematisch handelsac-tiviteiten voeren en er een aanzienlijke omzet uit halen.

Afgezien van vrij aanzienlijke handelsacti-viteiten stellen wij bij vele vzw’s de ontwik-keling van veeleer bescheiden commerciële nevenactiviteiten vast. Deze verenigingen financieren hiermee gedeeltelijk hun belange-loze sociale activiteiten. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor, zij het minder vaak, bij be-paalde ivzw’s en stichtingen.

Iedereen is het erover eens dat in de boek-houding van de verenigingen de financiële effecten van de commerciële nevenactiviteiten tot uitdrukking moeten komen, maar het is de vraag of de boekhouding noodzakelijker-wijs gebruik moet maken van de rekeningen van klasse 3. Voorraden en bestellingen in uitvoering en de bijbehorende rekeningen 60. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en 71. Wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, in de voorraad gereed produkt en in de bestellingen in uitvoering. Die vraag kan elementair lijken voor een onderlegde specialist, maar is toch belangrijk, gelet op de frequentie waarmee de mensen uit het vereni-gingsleven ze stellen. De boekhoudkundige beroepsbeoefenaars hebben op dat vlak een pedagogische rol.

Voorraadinkopen of aankopen van diensten en diverse goederen

Op basis van de wettelijke bepalingen kan een keuze worden gemaakt tussen twee ma-nieren om de aankopen van hulpstoffen in de boekhouding te verwerken. Een advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen preciseerde de algemene criteria die als basis moeten dienen voor de keuze tussen de twee boekingsmethoden11:

• rekening 601. Aankopen van hulpstoffen, met de bijbehorende rekeningen 6091. Voorraadwijzigingen van hulpstoffen en 31. Hulpstoffen;

• analytische subrekeningen geopend in MGR 61. Diensten en diverse goederen, met gebruik van overlopende rekening 490. Over te dragen kosten.

Het beheersorgaan van iedere vereniging moet de boekingswijze van haar aankopen van hulpstoffen bepalen: hetzij via hulpreke-ningen van MGR 601. Aankopen van hulp-stoffen, hetzij via specifieke subrekeningen

van MGR 61. Diensten en diverse goederen. De tweede wijze is ruim voldoende wanneer het gaat om aankopen in kleine hoeveelheden en met een bescheiden handelswaarde.

Voorbeelden:In de hierna genoemde verenigingen kunnen de aankopen van goederen die nodig zijn voor de verkopen, geboekt worden in subre-keningen van MGR 61. Diensten en diverse goederen:• een milieuvereniging verkoopt boeken over

het milieu;• een cultuurvereniging verkoopt program-

ma’s aan personen die de door haar georga-niseerde evenementen bijwonen;

• een school verkoopt schoolboeken en schoolbenodigdheden aan de leerlingen;

• een privékliniek dient tegen betaling maal-tijden op in haar cafetaria;

• een godsdienstige instelling verkoopt kleine voorwerpen voor het houden van de eredienst;

• een sportclub baat een kantine uit die toe-gankelijk is voor haar leden en hun familie;

• een rusthuis rekent zijn bewoners weg-werpproducten aan.

Wanneer aan het einde van het boekjaar een grote hoeveelheid hulpstoffen geboekt blijft op de subrekeningen van 61. Diensten en diverse goederen, kunnen de waarderingsregels van de vereniging bepalen dat de boekhoud-waarde van het niet-opgebruikte gedeelte op het debet van de overlopende rekening 490. Over te dragen kosten wordt geboekt.

De afkeer van de overlopende rekeningen

Bepaalde penningmeesters of boekhouders van verenigingen verafschuwen overlopende rekeningen, omdat zij ten onrechte denken dat deze rekeningen noodzakelijk moeten dienen om de prorata’s van alle kosten en alle opbrengsten, gespreid over de opeenvolgende boekjaren te regulariseren, hoe klein hun bedragen ook zijn. Ten behoeve van personen die allergisch zijn voor regularisaties, precise-ren we dat het gemeen boekhoudrecht niet de verplichting oplegt om regularisaties te boe-ken voor onbeduidende bedragen. Het even-wicht van de resultatenrekeningen wordt niet verstoord als de vereniging er één of andere gedragen, maar niet vervallen prorata van een verkregen opbrengst of over te dragen kost voor een gering bedrag laat opstaan of weglaat.

Voorbeeld: het is niet noodzakelijk een pro-rata temporis van over te dragen kosten te be-rekenen voor enkele abonnementen op kran-ten en tijdschriften waarvan de verlenging al betaald werd omdat die jaarabonnementen vooruitbetaald moeten worden.

11 Advies CBN nr. 132-3, Bull. nr. 15, oktober 1984, blz. 8.

epaalde penning-meesters of boekhou-ders van verenigingen verafschuwen regu-larisatierekeningen, omdat zij ten onrechte denken dat deze rekeningen moeten dienen om de prorata’s van alle kosten en alle opbrengsten te regulariseren.

B

BW_NED.indd 5 19-04-2007 13:03:52

Koppige penningmeesters en boekhouders kunnen wij geruststellen over de vermeende complicaties van de regularisatie. Wanneer het gaat om toepassingen van prorata tempo-ris, hoeft de nauwkeurigheid ervan niet op de spits te worden gedreven. Doorgaans is het voldoende ze in twaalfden te berekenen als maandelijkse prorata’s.

Voorbeeld: de jaarlijkse verkeersbelasting voor een voertuig van de vereniging kan in twaalfden worden geregulariseerd op de re-kening 490. Over te dragen kosten, ongeacht het aantal dagen dat sinds de vervaldatum verstreken is.

Voor de verlopen, maar niet vervallen interes-ten bevelen wij aan hun prorata temporis van verkregen opbrengsten te berekenen in aantal dagen in plaats van in maanden, vooral als het bedrag van het kapitaal hoog is.

Roerende voorheffing: belasting of financiële kosten?

De bevrijdende roerende voorheffing

In het stelsel van de rechtspersonenbelasting is het kenmerkende element van de aan de bron ingehouden roerende voorheffing op fi-nanciële opbrengsten dat het een bevrijdende voorheffing is12. Het gaat om een definitieve belasting die de Staat eigenmachtig heft op de financiële opbrengst. Uit juridisch oogpunt gebeurt de compensatie tussen het (bruto) belastbare inkomen en de fiscale schuld (roerende voorheffing) van rechtswege. Het is dus wel degelijk het resultaat van die wet-telijke compensatie dat de boekhouding moet aantonen door alleen de netto financiële op-brengst te boeken.

De financieel directeur van een belangrijke stichting wenste dat de boekhouding de on-rechtstreeks door zijn instelling gedragen fis-cale last tot uitdrukking zou kunnen brengen. In dit geval ging het om een zeer aanzienlijk volume jaarlijkse inningen van coupons en, ipso facto, om een volume dat recht even-redig was aan de ingehouden bronbelasting ten laste van de stichting. Na het vraagstuk te hebben onderzocht met behulp van de alge-mene bepalingen van het gemeen boekhoud-recht voor grote verenigingen, besliste de financieel directeur om het brutobedrag van de inkomsten op het credit van rekening 751. Opbrengsten uit vlottende activa te boeken, en het bedrag van de roerende voorheffing op het debet van een rekening Diverse financiële kosten 659. Fiscale lasten op de effectenpor-tefeuille13. Dankzij die boeking kunnen de beheerders van de stichting permanent ken-nis nemen van de omvang van de fiscale last die de inkomsten uit de effectenportefeuille

van hun instelling bezwaart. Bovendien kan de stichting ten aanzien van de controle van de rechtspersonenbelasting makkelijker aan-tonen dat zij in regel is wat de bevrijdende roerende voorheffing betreft14.

De door de vereniging te regulariseren roerende voorheffing

In diverse omstandigheden kan het gebeuren dat verenigingen die onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting, roerende inkomsten verwerven waarvoor de roerende voorheffing niet aan de bron werd ingehouden. Omdat de betrokken financiële inkomsten verplicht moeten worden onderworpen aan de roe-rende voorheffing, moeten de verenigingen die deze inkomsten zonder belasting hebben ontvangen, ze op eigen initiatief aangeven teneinde ze aan de roerende voorheffing te onderwerpen en dienen zij deze voorheffing aan de Staat te storten15. Voorbeelden: recht-streeks in het buitenland ontvangen of geïnde roerende inkomsten, diverse inkomsten uit onderverhuring die fiscaal gelijkgesteld zijn aan roerende inkomsten onderworpen aan de roerende voorheffing, in België ontvangen roerende inkomsten zonder inhouding van de roerende voorheffing op basis van een onjuiste aangifte.

We kunnen vooraf en zonder hypocrisie vaststellen dat talrijke roerende inkomsten, die het voorwerp zouden moeten zijn van een aangifte in de roerende voorheffing en waarop roerende voorheffing betaald zou moeten worden, aan de belasting ontsnap-pen. Het niet-regulariseren van de voorhef-fing is doorgaans te wijten aan onwetendheid betreffende de fiscale regels die van toepassing zijn op bepaalde roerende inkomsten. Veel minder vaak gaat het om een frauduleuze praktijk, in het geval van beheerders die zich goed bewust zijn van hun belastingplicht en de ondoeltreffendheid van de controle van de rechtspersonenbelasting.

In de belastingaangifte voor rechtspersonen heeft vak VII uitsluitend betrekking op de roerende inkomsten die niet zijn ingehouden aan de bron en bijgevolg geregulariseerd moeten worden. Die regularisering moeten worden uitgevoerd door de vereniging, die de inkomsten zonder voorheffing heeft ontvan-gen. Zij moet het initiatief tot de regularisatie nemen om haar belastingschuld te vereffenen ten belope van de roerende voorheffing die van toepassing is op de betrokken inkomsten.

De specialisten die de boekhouding van de grote verenigingen met aanzienlijke roerende inkomsten moeten controleren of supervi-seren, moeten de nodige aandacht besteden aan de exacte boeking van die inkomsten, onder meer wat de toepassing van de voor-

6-7

12 Dit is een essentieel verschil met het stelsel van de vennootschapsbelasting, waar de roerende voorheffing verrekenbaar is met de belasting en terugbetaald kan worden als ze te hoog was.

13 Aangezien de rekening 6700. Verschuldigde of ge-storte belastingen en voorheffingen niet is opgeno-men in de MGR-GV.

14 Artikelen 261, 1°, 291, 2°, en 315 WIB.

15 Art. 262, 1° WIB.

et niet-regularise-ren van de voorheffing is doorgaans te wijten aan onwetendheid betreffende de fiscale regels die van toepas-sing zijn op bepaalde roerende inkomsten.

H

BW_NED.indd 6 19-04-2007 13:03:53

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

heffing betreft. Omdat de vereniging zelf de inkomsten in de roerende voorheffing dient aan te geven en de voorheffing op eigen ini-tiatief aan de ontvanger van de voorheffing moet storten, uiterlijk 15 januari van het jaar volgend op de ontvangst van de inkomsten, moet zij haar belastingschuld in de rekenin-gen van het afgesloten jaar opnemen16, via een boeking van het volgende type: 640. Bedrijfsbelastingen of 657-659. Diverse finan-ciële kosten aan 452. Te betalen belastingen en taksen. Het bedrag van de belastingschuld moet niet in de toelichting van de jaarreke-ning (code 9072) worden vermeld, omdat de belastingplichtige vereniging over de wet-telijke termijn van 15 dagen beschikt om ze te vereffenen en dus geen achterstand van betaling heeft.

Voorzieningen met variabele geometrie

Vóór de inwerkingtreding van het nieuwe gemeen boekhoudrecht voor grote verenigin-gen waren heel wat balansen volgepropt met voorzieningen die tot doel hadden de waar-devermindering van diverse activa te dekken: voorziening voor waardevermindering van het materieel, voorziening voor dubieuze vor-deringen, voorziening voor renovatie van de gebouwen enz. Er waren ook voorzieningen die men als anticiperend zou kunnen bestem-pelen, omdat ze bestemd waren voor het in-dekken van toekomstige kosten die niet hun oorsprong vonden in het afgesloten boekjaar: voorziening voor de ontwikkeling van sociale activiteiten, voorziening voor het jubileum van de vereniging, voorziening voor nieuwe investeringen, voorziening voor public- relationscampagnes enz.

Het is soms moeilijk de boodschap te laten doordringen bij de beheerders die gewend zijn aan die voorzieningen, die een bijna in-stitutioneel karakter gekregen hebben: “Lees de regels van het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen op het vlak van de voorzie-ningen, en u zult merken dat de meeste van uw zogeheten voorzieningen er eigenlijk geen of geen meer zijn.”. Daarna moet een didac-tische uiteenzetting volgen over de wetsbe-palingen betreffende de voorzieningen17, die omslachtig en soms weinig overtuigend kan overkomen wegens de weinig toegankelijke terminologie van de wetteksten.

Let wel, het is niet de bedoeling de gespreks-partner te laten geloven dat er sinds 1 januari 2006 geen voorzieningen meer bestaan. Al-leen zijn de voorzieningen die hij in zijn oude balansen dacht te mogen opnemen, er niet langer in opgenomen. In de wettelijke defi-nitie van de voorzieningen moet de penning-meester of boekhouder van de vereniging de woorden “die zijn ontstaan tijdens het boekjaar … of tijdens voorgaande boekjaren” interpre-

teren als “waarvan het uitlokkende feit zich heeft voorgedaan tijdens het afgesloten boekjaar of daarvoor”. De redenering kan vanzelfspre-kend lijken voor specialisten die vertrouwd zijn met het aanleggen van voorzieningen in handelsvennootschappen. Die mooie logica is echter niet zo voor de hand liggend voor de mensen uit het verenigingsleven, die voor het eerst de spitsvondigheden ervan ontdekken.

Voorzieningen voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht

Een andere categorie van voorzieningen is blijkbaar verwarrend voor de beheerders van verenigingen die schenkingen en legaten met terugnemingsrecht hebben ontvangen. Sommige van die schenkingen en legaten zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe boekhoudregels in het patrimonium van de vereniging gebracht. Hun terugnemingsrecht loopt nog, en verontrust de penningmeesters of boekhouders wegens de nieuwe rekening van de MGR-GV 168. Voorzieningen voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht. Zij vragen: “Moeten wij systematisch een voorziening aanleggen voor elke schenking of elk legaat met terugnemingsrecht?”.

Het terugnemingsrecht leidt niet automatisch tot een teruggaveschuld ten aanzien van de schenker, de erflater of zijn erfgenamen. Het gaat om een schuld met een opschortende voorwaarde18, namelijk de niet-naleving door de begiftigde of gelegateerde vereniging van de gebruiksvoorwaarden van de goederen, be-paald door de schenker of erflater. Wij kun-nen de mensen van verenigingen die schen-kingen of legaten met terugnemingsrecht ontvangen, dus geruststellen. Zij moeten niet systematisch een voorziening voor terugne-mingsrecht aanleggen voor elke schenking of elk legaat waaraan dit recht is gekoppeld.

De vorming van een voorziening voor schen-kingen en legaten met terugnemingsrecht is alleen verplicht wanneer de vereniging vaststelt dat zij de gebruiksvoorwaarden, opgelegd door de schenker of erflater, niet heeft nageleefd. In die hypothese bestaat het risico dat de vereniging de geschonken of gelegateerde goederen moet teruggeven. Zij moet dan haar latente schuld dekken met een voorziening die dient om de eventuele waarde-vermindering, ontstaan hij de teruggave van de goederen, of de eventuele compensatiever-goeding die is bepaald in de schenkings- of erflatingsakte, te compenseren.

16 Aangifte model 273, art. 84 en 85 KB/WIB, art. 267, 7e lid WIB.

17 Artikelen 50 tot 55 KB/W.Venn., aangepast aan de grote verenigingen door het KB van 19 december 2003.

18 De wettelijke definitie luidt als volgt: “Deze post omvat de voorzieningen die worden gevormd om de terugbetalingsverplichting te dekken waartoe de vereniging is gehouden indien de schenkers of de legatarissen hun terugnemingsrecht uitoefenen.” (art. 95, §2, VII, B, KB/W.Venn., aangepast door het KB van 19 december 2003).

Tot besluit

Er kan nog heel wat meer worden gezegd over de moeilijkheden, sommige al ernstiger en verstrekkender dan andere, die de grote verenigingen ondervinden bij het opstarten van de volledige boekhouding die hen door de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 december 2003 wordt opgelegd. Denk maar aan de boeking van de lidgelden, schen-kingen, legaten en subsidies, of van de huur- en erfpachtcontracten, die op zich al een afzonderlijk diepgravend artikel verdienen.

Dit artikel heeft zeker niet de ambitie vol-ledig te zijn, maar geeft stof tot nadenken over bepaalde technische vraagstukken die dikwijls worden aangekaart door mensen uit het verenigingsleven, en vestigt de aandacht van de specialisten op bepaalde fouten die zij ongetwijfeld zullen moeten vaststellen en rechtzetten. Ten slotte willen wij hen vragen eerder mild dan streng te zijn ten aanzien van personen die minder onderlegd zijn in deze materie dan zijzelf. Zij mogen niet vergeten dat de hoofdopdracht van vzw’s, ivzw’s en stichtingen niet is een feilloze boekhouding te voeren, maar wel hun sociaal doel te bereiken door het ontplooien van belangeloze acti-viteiten. Overigens sluit het ene het andere niet uit.

BW_NED.indd 7 19-04-2007 13:03:53

Interview met Minister Verwilghen: “De grootste hervorming van het revisoraat sinds meer dan twintig jaar.”

tot een wederzijdse erkenning van de con-trolesystemen kan komen. De hervorming heeft dan ook gevolgen voor het volledig wettelijk kader waarbinnen het beroep wordt uitgeoefend. Het gaat niet enkel om een uitbreiding van het toezicht op het beroep, maar in het algemeen om een versterking van de kwaliteit van de wettelijke controles. Zo wordt voorzien in de toepassing van een-vormige internationale controlestandaarden (International Standards on Auditing), worden de scholingsvereisten geactualiseerd, wordt de beroepsethiek en de internationale samenwer-king vastgelegd. Verder definieert de richtlijn de principes die van toepassing zijn op het publieke externe toezicht in alle Lidstaten, bepaalt ze een systeem van kwaliteitscontrole dat onafhankelijk is ten aanzien van diegenen die gecontroleerd worden en verduidelijkt ze de plichten van de wettelijke auditor inzake onafhankelijkheid. De richtlijn legt ten slotte de fundamenten voor de samenwerking tus-sen de regulatoren van de Europese Unie en die van derde landen, onder andere de PCAOB van de Verenigde Staten.

U heeft de intentie om de omzetting voor het einde van de legislatuur nog volledig af te ronden?

Zowel het beroep als onze ondernemingen hebben er belang bij dat de hoogste kwali-teitseisen worden gesteld aan de wettelijke controle van jaarrekeningen. Aandeelhouders, maar ook stakeholders hebben op dat punt verwachtingen die gerechtvaardigd zijn. Ie-

>

De Ministerraad heeft op 19 januari 2007 het ontwerp van koninklijk besluit goed-gekeurd dat ten gronde de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Insti-tuut der Bedrijfsrevisoren wijzigt. Het ont-werp maakt momenteel het voorwerp uit van een onderzoek door de Raad van State. Wat zijn de voornaamste doelstellingen van deze hervorming?

Met deze hervorming wordt de Europese richtlijn van 17 mei 2006 omgezet. Deze richtlijn is op Europees niveau de grootste hervorming van het beroep van bedrijfsrevi-soren sedert 1984. Na de moeilijkheden die het beroep heeft gekend, wil deze richtlijn de geloofwaardigheid van het beroep opnieuw verstevigen. Men moet dit ook bekijken in een internationale context. In het verleden zijn er een aantal schandalen geweest met een impact ver buiten de landsgrenzen. De En-ron-zaak heeft in de Verenigde Staten tot een aardverschuiving geleid in de organisatie van en de controle op het beroep. Peer review is daar niet langer aan de orde en met de Sarba-nes-Oxley act kreeg de nieuwe Amerikaanse waakhond, de PCAOB (Public Company Ac-counting Oversight Board), bevoegdheden die zich ook uitstrekten buiten de Amerikaanse grenzen. Na de Europese aanbeveling van 2002 die vooral tot doel had om de onaf-hankelijkheid van het beroep te versterken, is het duidelijk dat Europa met deze nieuwe richtlijn de volledige organisatie van het beroep wil herpositioneren ten aanzien van de Verenigde Staten zodat men bijvoorbeeld

8-9

M A R C V E R W I LG H E N

Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid

BW_NED.indd 8 19-04-2007 13:03:57

dereen moet erop kunnen vertrouwen dat de wettelijke controles correct verlopen. Er moet een absoluut vertrouwen kunnen gelden in de financiële rekeningen van onze onderne-mingen. Dat vertrouwen is essentieel voor de ontwikkeling van ondernemingen en voor het aantrekken van investeerders. Daarom ben ik ook verheugd dat België bij de eerste landen is om deze richtlijn om te zetten. Met de ‘cor-porate governance wet’ van 2002 heeft België reeds als één van de eerste Europese landen de toon gezet om de onafhankelijkheid van het beroep te versterken. Dat België ook nu bij de eersten is, is een belangrijk signaal van de regering om duidelijk te maken dat dit thema een prioriteit is.

Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van de contro-lenormen?

De Hoge Raad voor de Economische Be-roepen wordt de instantie die samen met de minister van Economie de bevoegdheid heeft om nieuwe normen en aanbevelingen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren goed te keu-ren. Het voorgestelde systeem gaat verder dan de vereisten van de richtlijn, aangezien het alle normen en aanbevelingen beoogt, daar waar de richtlijn enkel doelt op statutaire audits van handelsvennootschappen. Aange-zien de Raad van het Instituut daarenboven niet meer over de beslissingsbevoegdheid beschikt bij het opstellen van de normen, wordt voorzien dat de Hoge Raad voor de Economische Beroepen een vertegenwoordi-ger van de Raad van het Instituut hoort alvo-rens over ontwerpnormen of -aanbevelingen te delibereren. Om de transparantie van de procedure te verhogen, wordt de inhoud van elke ontwerpnorm of -aanbeveling door de Raad openbaar gemaakt.

Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van de kwali-teitscontrole?

Iedere bedrijfsrevisor dient ten minste om de zes jaar aan een kwaliteitscontrole te worden onderworpen. De bedrijfsrevisoren, die onder hun cliënteel organisaties van algemeen belang hebben, zoals genoteerde vennootschappen, kredietinstellingen en

verzekeringsondernemingen, moeten ten minste om de drie jaar een kwaliteitscontrole ondergaan. De kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd hetzij door bedrijfsrevisoren, hetzij door inspecteurs die extern zijn aan het beroep. Die inspecteurs zullen door het Instituut worden gecontracteerd in het kader van een arbeidsovereenkomst ofwel door een samenwerkingsovereenkomst verbonden zijn met het Instituut. De algemene resultaten van de kwaliteitscontroles worden jaarlijks op anonieme basis en via alle gepaste middelen (jaarverslag, website, ...) openbaar gemaakt. Het is wel belangrijk te benadrukken dat ook de kwaliteitscontrole niet langer het exclusief terrein van het beroep zal zijn, maar dat dit eveneens onder toezicht staat van de over-heid.

Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van het toezicht op de werkzaamheden van de bedrijfsrevi-sor (naast de kwaliteitscontrole)?

In het kader van het publiek toezicht op de activiteiten van toezicht en kwaliteitscontrole, wordt een nieuw orgaan opgericht: de Kamer van verwijzing en instaatstelling. Dit orgaan is volledig samengesteld uit leden die extern zijn aan het beroep van bedrijfsrevisor.

De Kamer wordt voortaan bevoegd voor de doorverwijzing van bedrijfsrevisoren naar tucht. Deze beslissing kwam vroeger de Raad van het IBR toe. De Kamer heeft de bevoegd-heid om een tuchtdossier te openen en om de Raad te belasten met een onderzoek. Maar de Kamer kan ook los van de Raad een onder-zoek voeren en beslissen over de doorverwij-zing. De Kamer is eveneens bevoegd voor de opvolging van klachten tegen een bedrijfsre-visor en voor het toezicht op de organisatie en uitvoering van de kwaliteitscontroles,

De oprichting van de Kamer van verwijzing en instaatstelling is een belangrijke innovatie die het mogelijk maakt dat een instelling die onafhankelijk is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren uitspraak doet over het voorhanden zijn van tenlasteleggingen die de al dan niet verwijzing van een bedrijfsrevisor naar de tuchtinstanties rechtvaardigt.

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

Kan men, wat de inschrijving op de leden-lijst betreft, spreken van een “liberalise-ring” van het beroep die de toegang van buitenlandse confraters tot de ledenlijst vergemakkelijkt en de formele vereisten ten aanzien van de Belgische revisoren vermindert?

In België moeten tegenwoordig 100 % van de stemrechten in handen zijn van leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of van personen met een gelijkwaardige hoedanig-heid in het buitenland. Bovendien dient de meerderheid van de stemrechten in handen te zijn van leden van het Instituut en de meer-derheid van de leden van het bestuursorgaan van een auditkantoor moet bestaan uit leden van het Instituut.

De richtlijn wil wettelijke auditors uit om het even welke Lidstaat toelaten om in andere Lidstaten de controle te hebben over een auditkantoor en het te besturen. Dit moet de verdere integratie van Europese auditkanto-ren bevorderen en de markt helpen openen.

Personen die geen wettelijke auditor zijn, zullen over een minderheid van de aandelen kunnen beschikken en het mandaat van lid van een bestuursorgaan kunnen uitoefenen.

Wat dient er nog na het aannemen van het koninklijk besluit te worden gedaan om een goede omzetting van de Europese richtlijn te waarborgen?

Er dienen nog nadere uitvoeringsbesluiten te worden genomen op het vlak van de organi-satie van het toezicht, de kwaliteitscontrole en het tuchtreglement, en de toegang tot het beroep. Bij koninklijk besluit dient ook de samenwerking met bevoegde autoriteiten en stelsels van publiek toezicht in andere Lidsta-ten enerzijds en de toelating van auditors van derde landen anderzijds te worden geregeld.

BW_NED.indd 9 19-04-2007 13:03:59

Btw-eenheid biedt kansen tot besparingen en vereenvoudigingen

beide vennootschappen samen 184. In een btw-eenheid wordt het algemeen verhou-dingsgetal 60 % waardoor de totale aftrek slechts 150 zou bedragen.

Wanneer de vennootschap met volledig af-trekrecht daarentegen een omzet behoudt van 1000 maar slechts een bedrag aan opwaartse btw betaalt van 100, terwijl de gemengde belastingplichtige een belaste en een vrij-gestelde omzet behoudt van respectievelijk 1000 en 500 maar een bedrag aan opwaartse btw betaalt van 200, bedraagt de totale aftrek zonder btw-eenheid 168. In een btw-eenheid bedraagt de aftrek dan 180.

Een gemengde belastingplichtige kan voor de vaststelling van haar aftrekrecht het alge-meen verhoudingsgetal aan de kant schuiven en opteren voor de regel van het werkelijk gebruik. Omdat dit gebruik niet noodzakelijk het gebruik is door de vennootschap die de goederen of de diensten heeft afgenomen, maar de eindbestemming die misschien door een ander lid van de eenheid aan de goede-ren of diensten gegeven wordt, zal dit niet altijd even gemakkelijk kunnen aangetoond worden.

Geen btw-verlies meer op intragroepverrichtingen

Het belangrijkste voordeel bij een btw-een-heid doen echter de leden die van andere leden goederen of diensten afnemen waarover ze zonder btw-eenheid btw verschuldigd zijn die niet of niet volledig aftrekbaar is. Op transacties tussen de leden van een btw-een-heid wordt immers geen btw meer geheven, zodat de kost van de anders niet aftrekbare btw volledig vervalt in een btw-eenheid.

Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor gemengde belastingplichtigen, die nu dien-sten afnemen van zustervennootschappen.

Groepsvennootschappen die geen belasting-plichtige met een volledig aftrekrecht zijn en die met het oog op de rationalisering en de vermindering van de exploitatiekosten beslis-sen om bepaalde taken gemeenschappelijk te laten uitvoeren door een afzonderlijke rechts-

>

Als 14de Lidstaat voert ook België de “btw-eenheid” in. In het B.S. van 15 maart verscheen het KB nr. 55 dat in werking treedt op 1 april 2007.Door de toetreding tot een btw-eenheid worden personen die juri-disch onafhankelijk zijn, maar op financieel, economisch én orga-nisatorisch vlak nauw met elkaar verbonden zijn, voor de toepas-sing van de btw als één belasting-plichtige gekwalificeerd. Hoewel één en ander nog niet de-finitief is, brengen wij u op basis van de gekende teksten (maar dus onder alle voorbehoud) reeds een eerste commentaar.

De leden van de btw-eenheid vormen één enkele belastingplichtige

Voor de toepassing van de btw worden alle leden van de btw-eenheid als één enige be-lastingplichtige beschouwd. Dit betekent dat zij over één gezamenlijk btw-nummer beschikken (waarschijnlijk zal de eerste 0 van het ondernemingsnummer voor een fiscale eenheid een 9 worden) en nog slechts één btw-aangifte indienen.

Leveringen, diensten, invoeren en intracom-munautaire verwervingen die door een lid van de btw-eenheid worden verricht, worden geacht door de btw-eenheid te zijn verricht. Anderzijds worden ook de leveringen en diensten door derden aan een lid van de btw-eenheid geacht aan de btw-eenheid te zijn verricht.

Dit betekent dat het btw-statuut van de btw-eenheid (belastingplichtige met een volledig recht op aftrek of gemengde belastingplich-tige) zal bepaald worden door de volledige omzet van de leden van de eenheid voor der-den. Met intragroepverrichtingen wordt geen rekening meer gehouden.

Deze hoedanigheid, en de hoegrootheid van het aftrekrecht die hiermee gepaard gaat, zal dan voor alle leden gelden.

De btw-eenheid is daarom niet noodzakelijk gunstig. Bij het opzetten van de eenheid en, waar mogelijk, bij de beslissing bepaalde groepsvennootschappen al dan niet in deze eenheid op te nemen, moet hieraan de nodige aandacht gegeven worden.

Een eenvoudig voorbeeld, waarbij van twee zustervennootschappen zonder intragroep-verrichtingen één een gemengde belasting-plichtige is, kan dit duidelijk maken. De vennootschap met een volledig recht op aftrek heeft bijvoorbeeld een omzet van 1000 en een bedrag als opwaartse btw van 150. De gemengde belastingplichtige heeft een belaste omzet van 500, een vrijgestelde omzet van 1000 en een opwaartse btw van 100. Zonder btw-eenheid (en met toepassing van het alge-meen verhoudingsgetal van 34 % in hoofde van de tweede vennootschap) recupereren

10-11

B A R T B E H E Y DT

Vennoot BDO Atrio Fiscale en Juridische AdviseursGastdocent Lessius Hogeschool Antwerpen

BW_NED.indd 10 19-04-2007 13:04:00

persoon, veroorzaken daardoor vaak een niet onbelangrijke btw-meerkost. Over de doorfacturatie van de kostprijs van de pres-taties door deze afzonderlijke rechtspersoon is immers in de regel btw verschuldigd, die slechts gedeeltelijk of zelfs niet kan worden afgetrokken. Alleen wanneer dit gebeurt via een vrijgestelde kostendelende vereniging kan deze btw-kost nu ontweken worden. Deze vrijstelling is echter aan zeer strikte voorwaar-den verbonden en is daarom in veel omstan-digheden uitgesloten. Zo mag geen enkel lid van de vereniging een aftrekrecht van meer dan 10 % genieten en mag de kostendelende vereniging uitsluitend diensten aan haar le-den verstrekken.

Voortaan zal een dergelijke ‘uitbesteding’ van taken zonder een btw-meerkost kunnen ge-beuren, wanneer dit gebeurt aan een persoon die mee deel uitmaakt van een btw-eenheid. De strikte vrijstellingsvoorwaarden voor een kostendelende vereniging zullen dan niet meer moeten worden ingevuld.

Maar ook ondernemingen met een volledig aftrekrecht betalen nu soms btw aan verbon-den ondernemingen die ze niet volledig in aftrek kunnen brengen. Ook zij genieten bij een btw-eenheid van een directe verminde-ring van de btw-kost.

Centralisatie van het wagenpark in één groepsvennootschap, met het oog op voor-delen inzake beheer en kostprijs die door de schaalvergroting gegenereerd worden, kan zonder btw-eenheid niet zonder opnieuw een btw-meerkost. Daar de groepsvennootschap, waarin het wagenpark gecentraliseerd wordt, voor de toepassing van artikel 45, §2 WBTW niet gekwalificeerd wordt als een onderne-ming met een economische werkzaamheid die bestaat in de verhuur van wagens aan om het even wie (zij verhuurt de wagens alleen aan groepsvennootschappen), is de btw die zij over de verhuur van de wagens factureert in hoofde van de groepsvennootschappen die de wagens gebruiken slechts voor 50 % aftrek-baar. Wanneer de gebruikers van de wagens samen met de vennootschap, waarin het wa-genpark gecentraliseerd wordt, een btw-een-heid vormen, is er over de verhuur geen btw meer verschuldigd, zodat de btw-kost vervalt.

Onroerende verhuur binnen de eenheid

Een vennootschap die een gebouw of een gedeelte van een gebouw met vrijstelling van btw aan een zustervennootschap verhuurt, verliest zijn aftrekrecht van de opwaartse btw met betrekking tot dit gebouw.

Wanneer beide vennootschappen echter tot een btw-eenheid toetreden, valt de btw-kost opnieuw weg, althans wanneer de principes van een btw-eenheid consequent worden doorgevoerd.

Het aftrekrecht van de btw met betrekking tot het gebouw wordt dan immers niet be-paald door de bestemming die de eigenares aan het gebouw geeft (de verhuur aan de zustervennootschap), maar door de eindbe-stemming van het gebouw door de eenheid (de btw-activiteit). Daar bovendien alleen de externe handelingen het btw-statuut van de eenheid bepalen en de intra-company ver-richtingen (de verhuur) hierop geen invloed hebben, wordt de btw-eenheid door de ‘in-terne’ onroerende verhuur geen gemengde belastingplichtige.

Ook voordelen voor wie nu geen aftrekbeperking kent

Ook ondernemingen met een volledig aftrek-recht (die dus de btw die hen door zusterven-nootschappen gefactureerd wordt volledig kunnen aftrekken) kunnen baat hebben bij een btw-eenheid.

Bij doorfacturering van kosten en intra-groepfacturatie worden vaak fouten gemaakt. Dit houdt ernstige risico’s in (navordering van btw, verwerping van de aftrek van ten onrechte gefactureerde btw, boeten en intres-ten). De correcte toepassing van de btw op deze facturatie vergt precies omwille van de complexiteit ervan nogal wat administratieve kosten. Bij een btw-eenheid vallen deze moei-lijkheden weg. Bij intragroepfacturen zijn er geen btw-items meer.

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

Met een btw-eenheid ontwijk je bovendien de voorfinancieringskost, die ontstaat uit het feit dat de vennootschap die de btw factureert deze btw doorgaans vroeger aan de Schatkist dient af te dragen dan het ogenblik waarop de vennootschap die de factuur ontvangt deze btw kan recupereren.

Ook in volgende situatie wordt met een btw-eenheid voorfinanciering ontweken. Een productievennootschap verkoopt haar goederen aan een zustervennootschap die aan buitenlandse klanten verkoopt. De produc-tievennootschap heeft steeds een debet-btw-saldo, de zustervennootschap een creditsaldo. In een btw-eenheid worden de twee saldi in de enige btw-rekening-courant met elkaar gecompenseerd.

Ook meer mogelijkheden voor de btw-administratie

Recente wetswijzigingen hebben het arsenaal van de fiscus tegen btw-fraude en onvermo-gen van belastingplichtigen versterkt. Zo waren er de maatregelen ter voorkoming van misbruik en de aansprakelijkheid van de bestuurders voor btw-schulden van hun ven-nootschap die het gevolg zijn van fouten in het bestuur.

De btw-eenheid biedt de btw-administratie opnieuw wat bijkomende mogelijkheden op deze vlakken.

Vooreerst is er de hoofdelijke aansprakelijk-heid van alle leden van de eenheid voor de btw-schulden van deze eenheid. Btw-schul-den die door een vennootschap van de een-heid worden gemaakt kunnen op de goederen van een ander lid van de eenheid worden verhaald.

De btw-eenheid maakt ook een efficiëntere controle mogelijk. Eenzelfde controleur zal bevoegd zijn voor de hele groep, die tege-lijkertijd wordt gecontroleerd. Nu ligt de controlebevoegdheid van de verschillende vennootschappen van de groep vaak verspreid over controleurs van verschillende kantoren.

BW_NED.indd 11 19-04-2007 13:04:00

vennootschap, ook al bestaat er tussen deze vennootschappen onmiskenbaar een nauwe financiële en economische band.

Uitvoeringsmaatregelen (in een administra-tieve aanschrijving) en de praktijk zullen deze voorwaarden verder moeten invullen. Hierbij zal wegens de autonomie van het communau-taire btw-stelsel geen beroep worden gedaan op ‘Belgische concepten’ zoals bijvoorbeeld het begrip controle in het Belgisch vennoot-schapsrecht.

De vrije keuze is de regel

De btw-eenheid is optioneel. Dit geldt zowel voor het oprichten van een btw-eenheid (op het niveau van de groep) als voor het toetre-den tot deze eenheid (op het niveau van elk lid afzonderlijk).

De leden kiezen ook vrij hun vertegenwoor-diger, die in naam en voor rekening van de leden (die hem daartoe volmacht hebben gegeven) een gemotiveerd verzoek indient. Wanneer de btw-administratie het verzoek niet weigert binnen een maand, is de btw-eenheid een feit vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn.

De optie van een belastingplichtige om lid te worden van een btw-eenheid geldt tot 31 december van het derde jaar volgend op de datum van het ontstaan. Na de oprichting kunnen nieuwe leden steeds vrijwillig tot de eenheid toetreden, uiteraard wanneer zij de voorwaarden daartoe vervullen.

Op het optioneel karakter van de toetreding bestaat één uitzondering. Indien een btw-eenheid wordt opgericht maken alle onder-nemingen waarin de topvennootschap een rechtstreekse deelneming heeft van meer dan 50 % er verplicht deel van uit. De vertegen-woordiger kan echter de administratie om hun uitsluiting uit de eenheid verzoeken.

De btw-eenheid houdt op eigen verzoek op te bestaan. Dit is uiteraard het geval zodra de voorwaarden niet meer vervuld zijn. Leden kunnen ook vrijwillig uittreden, maar pas vanaf 31 december van het derde jaar volgend op hun toetreding tot de btw-eenheid. Zij moeten wel onmiddellijk uittreden, wan-neer zij niet meer voldoen aan één van de voorwaarden om lid te kunnen zijn van de btw-eenheid.

Van de uittreding (zowel vrijwillig als ver-plicht) moet de administratie natuurlijk in kennis worden gesteld.

Conclusie

De btw-eenheid biedt zeker tal van moge-lijkheden tot btw-besparingen en tot een efficiëntere structurering van de economische activiteiten van een economische groep, zon-der dat dit fiscaal afgestraft wordt. Steeds zal echter in concreto onderzocht moeten wor-den of de invoering van een btw-eenheid of de toetreding ertoe inderdaad aangewezen is.

Omdat één en ander een grondige voorberei-ding binnen de onderneming vergt, dienen daarom dringend de concrete regelgeving en voorschiften vastgelegd en gepubliceerd te worden.

12-13

Alleen voor in België gevestigde belastingplichtigen

Alleen in België gevestigde belastingplichti-gen kunnen tot een btw-eenheid toetreden. Dit zijn niet alleen de Belgische ondernemin-gen, maar ook de buitenlandse ondernemin-gen die in België een vaste inrichting hebben.

Buitenlandse ondernemingen zonder vaste inrichtingen in België kunnen echter niet tot een btw-eenheid toetreden (ook al moeten zij in België voor btw-doeleinden worden geïdentificeerd).

Ook vrijgestelde belastingplichtigen, die uit-sluitend handelingen verrichten van artikel 44 WBTW en geen enkel aftrekrecht hebben, kunnen tot een btw-eenheid toetreden.

Niet belastingplichtigen (de overheid, maar ook de passieve holdings) kunnen in geen geval lid worden van een btw-eenheid.

Financiële, economische en organisatorische band vereist

Voor de toetreding tot een btw-eenheid wor-den drie voorwaarden gesteld: de leden moe-ten zowel financieel, economisch als organisa-torisch nauw met elkaar verbonden zijn.

Aan de vereiste van een financiële band is voldaan wanneer tussen de leden in rechte of in feite een controleverhouding bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een vennoot-schap de meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering bezit.

De economische band bestaat wanneer de voornaamste werkzaamheid van de leden van dezelfde aard is, wanneer hun werkzaamhe-den elkaar aanvullen, beïnvloeden of kaderen in het nastreven van een gemeenschappelijk economisch doel, en ten slotte wanneer de werkzaamheid van de ene geheel of gedeel-telijk wordt uitgeoefend ten behoeve van de anderen.

De voorwaarde van een organisatorische band wordt vervuld wanneer de leden in rechte of in feite onder een gemeenschappelijke leiding staan, zij hun werkzaamheden geheel of ge-deeltelijk in gemeenschappelijk overleg or-ganiseren, of nog wanneer zij in rechte of in feite rechtstreeks of onrechtstreeks onder de controlebevoegdheid van één persoon staan.

Deze voorwaarden dienen hoe dan ook cu-mulatief vervuld te zijn. Een vennootschap kan geen btw-eenheid vormen met een an-dere vennootschap, wanneer zij geen inspraak of invloed heeft op het beleid van die andere

ok ondernemingen met een volledig aftrekrecht betalen nu soms btw aan verbon-den ondernemingen die ze niet volledig in aftrek kunnen bren-gen. Ook zij genieten bij een btw-een-heid van een directe vermindering van de btw-kost.

O

BW_NED.indd 12 19-04-2007 13:04:01

Belangrijkste wijzigingen inzake de neerlegging van jaarrekeningen vanaf 1 april 2007

>

Enkele belangrijke wijzigingen in-zake de neerlegging van jaarreke-ningen zijn van toepassing vanaf 1 april 2007. De neerlegging van de jaarrekeningen kan vanaf dan nog op slechts drie manieren ge-schieden: ofwel op papier, aan de Nationale Bank van België (NBB) bezorgd met de post of afgegeven aan de loketten van de vestigingen van de NBB, ofwel als bestand via het internet in XBRL-formaat of in PDF-formaat.

Van de 300.000 jaarrekeningen die jaarlijks bij de Balanscentrale van de NBB worden neergelegd – het merendeel daarvan volgens ofwel het verkorte of het volledige schema – werd per eind november 2006 volgens de NBB 62 % van deze jaarrekeningen op diskette neergelegd, 27 % via het internet en 11 % op papier.

C H R I S TO P H E D ’ H O N DT

Adviseur Instituut der Bedrijfsrevisoren

server wordt gebruikt. Dit heeft volgens de NBB als grote voordeel dat de software waar-mee gewerkt wordt automatisch en altijd de meest actuele is.

De software is volgens de NBB in essentie een elektronisch formulier, maar laat ook toe om naast het uploaden van de jaarrekening een jaarverslag of commissarisverslag toe te voegen onder de vorm van een aangehecht PDF-bestand. Om gebruik te kunnen maken van deze software dient de neerlegger enkel te beschikken over een digitaal certificaat. Deze veiligheid werd ingebouwd om misbruik bij de neerleggingen te vermijden. Voor het digitaal certificaat kan de gebruiker kiezen uit vier mogelijkheden: het Isabel-certificaat, een certificaat afgeleverd door Certipost of Glo-balSign of de elektronische identiteitskaart. Het blijft echter aan de neerlegger om te kie-zen welke software wordt gebruikt.

Basisprincipes bij de wijzigingen aan het volledige en verkorte schema

Naast de softwarematige aanpassingen maakte de overstap naar het XBRL-formaat ook een aantal wijzigingen aan het volledig en verkort schema noodzakelijk of wenselijk. Deze wijzigingen werden bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 2007 (B.S. 27 maart 2007, p. 16.794) in toepas-sing van artikel 175, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennoot-schappen. Vanaf 1 april 2007 zal de neerleg-ging van de jaarrekeningen, samen met de overstap naar het XBRL-formaat, in deze aangepaste schema’s dienen te gebeuren.

De nieuwe standaardmodellen dienen dus vanaf deze datum te worden gebruikt.

De Balanscentrale is zich evenwel bewust dat een strikte toepassing van de nieuwe vorm vanaf 1 april 2007 niet eenvoudig is. We denken bijvoorbeeld aan ondernemingen die tijdens de maand maart van 2007 hun jaar-rekening aan een (langdurig) goedkeurings- en handtekeningproces onderwerpen en in april een tweede maal deze validatieprocedure zouden moeten doorlopen met een nieuwe XBRL-versie.

Wijziging van de methode van neerlegging

Vanaf 1 april 2007 is de neerlegging van jaar-rekeningen op diskette niet meer mogelijk. Ondernemingen die geen gestandaardiseerde jaarrekeningen opmaken, zullen voortaan ook hun jaarrekening of geconsolideerde jaarre-kening elektronisch kunnen neerleggen, zoals vereist door de in juli 2003 aangepaste Eerste EG-Richtlijn over de openbaarmakings-vereisten voor ondernemingen1. Dit zal vanaf april 2007 mogelijk gemaakt worden via de webtoepassing van de NBB op voorwaarde dat de neerlegging gebeurt in het PDF-be-standsformaat.

Voor de gestandaardiseerde jaarrekeningen (98 % van de neerleggingen volgens de NBB), die vanaf 1 april 2007 als bestand via het internet worden neergelegd, zal voortaan het XBRL-bestandsformaat gehanteerd wor-den. XBRL staat voor Extensible Business Reporting Language en is een op XML geba-seerd raamwerk dat de gebruikers van infor-matie toelaat om snel en efficiënt financiële en andere informatie te creëren, uit te wis-selen en te analyseren en deze te rapporteren in een vastgelegde vorm, zoals bijvoorbeeld onder de vorm van een jaarrekening. Het XBRL-formaat heeft als voordeel een grotere flexibiliteit in de presentatie van de jaar-rekeningen mogelijk te maken, zoals vereist bij het gebruik van de IFRS-normen. De neerlegging in het XBRL-formaat kan zowel gebeuren aan de hand van de door privé-on-dernemingen ontwikkelde (en XBRL-compa-tibele) software als door middel van de door de NBB ter beschikking gestelde software “SOFISTA 2007”.

Software ter neerlegging van de jaarrekening

De SOFISTA 2007-software wordt door de NBB gratis ter beschikking gesteld en is een aangepaste versie van het reeds in 1993 ter beschikking gestelde programma SOFISTA. In tegenstelling tot de oorspronkelijke SO-FISTA is de SOFISTA 2007-software een webtoepassing die op de server van de NBB ter beschikking is en ook steeds vanaf deze

D I R K S M E T S

BedrijfsrevisorB.S.T. bedrijfsrevisoren

BW_NED.indd 13 19-04-2007 13:04:02

We mogen daarom aannemen dat de NBB tijdens een overgangsperiode na 1 april 2007 zal gedogen dat schema’s volgens het oude model worden neergelegd. Maar, en dit is niet onbelangrijk, daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat er in het nieuwe schema een aantal specifieke rubrieken zijn opgenomen, die in de oude versie niet bestaan. Meer in het bijzonder zullen de gegevens voorzien in het artikel 134 van het Wetboek van vennootschappen aangaande de bezoldiging van de commissaris en van diens aanverwante entiteiten in het oude schema als “vrije tekst” gerapporteerd moeten wor-den, en in het XBRL-formaat via de daartoe bestemde vakjes.

Ondernemingen en hun commissarissen zullen er dus moeten op toezien dat jaarreke-ningen volgens het oude schema wel degelijk alle voorgeschreven gegevens vermelden, des-gevallend in de vrije tekst.

Omdat software-ontwikkelaars werk maken van een jaarrekening in XBRL-formaat mag men ervan uitgaan dat de overgangsperiode beperkt zal blijven in de tijd en dat oude schema’s vrij snel uit het circuit zullen ver-dwijnen.

De NBB ging, bij de nieuwste aanpassingen, uit van een aantal basisprincipes welke een aantal wijzigingen aan het volledige en ver-korte schema tot gevolg hebben zoals:

• De continuïteit van de informatie: alle in-formatie met betrekking tot een bepaald onderwerp moet in het nieuwe formulier gegroepeerd blijven. Het oude standaard-formulier was gebonden aan een vaste paginastructuur. Indien er bij de vermel-ding van bepaalde gegevens niet voldoende ruimte voorzien was, dan werden de gegevens, die niet op de voorziene pagina konden worden opgenomen, achteraan de jaarrekening vermeld. In het nieuwe formulier wordt afgestapt van dit principe en blijft alle informatie met betrekking tot eenzelfde onderwerp gegroepeerd. Er is met andere woorden geen plaatsgebrek meer mogelijk.

• De aangepaste schema’s tellen weinig vaste pagina’s: vaste pagina’s worden vervangen door secties om het principe van de con-tinuïteit van de informatie mogelijk te maken. De jaarrekening wordt opgedeeld in delen en secties en omvat hierdoor niet meer de klassieke indeling van het oude formulier.

• Het principe van de secties: het nieuwe model omvat een groter aantal bladzijden dan het oude model. De verklaring ligt hiervoor in het feit dat de noodzaak tot de

beperking van het aantal bladzijden is weg-gevallen, waardoor er kan worden gewerkt met secties en delen, in plaats van met een vaste paginanummering. Het sectienum-mer wordt vermeld in de rechterbovenhoek van het model en wordt voorafgegaan door de afkorting “VOL” of “VKT”. In de rechterbenedenhoek wordt de paginanum-mering vermeld. Het gebruik van de sectie heeft tot doel het opzoeken van bepaalde informatie te vergemakkelijken. Zo komt een bepaald type informatie steeds in dezelfde sectie terecht en wordt een sectie niet vermeld indien er geen informatie in opgenomen is.

• De presentatie van de rubrieken: Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de codering van de rubrieken en het teken van de rubrieken. Een ‘unieke rubriek’ krijgt voortaan een ‘unieke rubriekcode’, onafhankelijk van het feit dat dezelfde rubriek in verschillende secties voorkomt. Eenzelfde boekhoudkundig begrip kan immers op meerdere plaatsen in de jaarre-kening voorkomen, maar er wordt daarbij telkens dezelfde rubriekcode gebruikt. Bij de tweede vermelding in de jaarrekening van eenzelfde rubriek wordt deze tussen haakjes geplaatst. Als de rubriek op het vorige boekjaar slaat, dan wordt deze voor-afgegaan door een “P” (Preceding).

Het teken van de rubrieken wordt een-duidig vastgelegd. Standaard worden de rubrieken weergegeven met een positieve waarde, rubrieken die zowel een positieve als een negatieve waarde kunnen aannemen worden aangeduid met “(+)/(-)” en rubrie-ken die standaard een negatieve waarde aannemen worden aangeduid met “(-)”.

Verder stelt het nieuwe formulier de winst- of verliesrubrieken voor als één enkel be-grip dat zowel een positieve (winst) als een negatieve (verlies) waarde kan aannemen, met slechts één unieke code.

Wijziging algemene presentatie en inhoud van het volledige en verkorte schema

De wijzigingen hebben ook een gevolg voor de algemene presentatie en de inhoud van de volledige en verkorte schema’s. Zo werd de algemene presentatie van de rubrieken vereenvoudigd, bijvoorbeeld door de afschaf-fing van stippellijnen, Romeinse cijfers, enz. en werden tabellen uitgesplitst over meerdere bladzijden. Zo bijvoorbeeld werd de “Staat van de immateriële vaste activa” en de “Con-cessies, octrooien, licenties, enz.” gespreid over twee bladzijden, terwijl dit vroeger in één tabel was opgenomen.

14-15

1 Richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 tot wijziging van Richt-lijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen, PB L 221 van 4.9.2003, blz. 13-16.

et XBRL-formaat heeft als voordeel een grotere flexibiliteit in de presentatie van de jaarrekeningen mogelijk te maken, zoals vereist bij het gebruik van de IFRS-normen.

H

BW_NED.indd 14 19-04-2007 13:04:03

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

Voor wat betreft de inhoud van het nieuwe model zijn er drie belangrijke wijzigingen. Ten eerste zullen jaarrekeningen op papier die vanaf 1 april worden neergelegd, dienen te zijn opgemaakt in eenheden euro, dit overeenkomstig het nieuwe model. Voor jaarrekeningen die in XBRL-formaat worden opgemaakt is er een keuze tussen eenheden euro, zonder decimalen of eenheden euro met twee decimalen. Ten tweede zal in de nieuwe versie van het volledige model van de jaarrekening het nog enkel mogelijk zijn om de resultatenrekening in staffelvorm voor te stellen. De voorstelling van de resultatenre-kening in scrontovorm is niet meer mogelijk. Ten derde wordt de rubriek 19 “Voorschot aan vennoten op de verdeling van het netto-actief ” in het model opgenomen, naar aanlei-ding van een advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN).

Enkele bedenkingen

Men zou zich de vraag kunnen stellen of de NBB, in navolging van sommige Nederlandse overheidsinstanties, niet de radicale stap zou kunnen zetten om enkel nog de elektronische versies van jaarrekeningen te aanvaarden met uitsluiting van elke papieren versie. Van een totale verbanning van de papieren versie is geenszins sprake en dit zal wellicht nooit aan de orde komen. Het is daarentegen niet uitgesloten dat de NBB, in navolging van de tendens die we vandaag kunnen vaststellen op het vlak van de BTW-rapportering, wel een elektronische jaarrekening zal opleggen van zodra ondernemingen een bepaalde om-vang bereiken (bijvoorbeeld met een omzet boven 500.000 EUR).

De NBB stelt alleszins alles in het werk om de elektronische neerlegging te stimuleren. Het tarief voor elektronische neerlegging ligt met 30 EUR lager dan de neerlegging met diskette. Bovendien kan men, bij een elektronische neerlegging te allen tijde het proces van de neerlegging (versturen van de gegevens, betaling, aanvaarding) volgen zodat men precies weet waar men aan toe is (onder meer inzake tijdige betaling en neerlegging, en inzake aanvaarding van de jaarrekening).

Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat de jaarrekening van ondernemingen die in papieren of in PDF-versie wordt neerge-legd, een verder papieren bestaan zullen ken-nen, en dus niet op de een of andere manier worden geconverteerd in een XBRL-formaat. Bij macro-economische analyses of vergelij-kende studies met XBRL-bestanden zal men er dus mee rekening moeten houden dat de doorgelichte populatie niet volledig is omdat de papieren jaarrekeningen er niet zijn in opgenomen.

Vanuit de accountancy-wereld wordt er wat kritiek geuit aangaande de betalingsprocedure welke voorschrijft dat een betaling moet geschieden binnen de zeven dagen na het doorsturen van het bestand. Indien na zeven dagen geen betaling werd verricht moet de ganse neerlegging opnieuw worden gestart. Het systeem is dus vrij rigide, niet alleen wegens de beperkte termijn maar ook omdat de betaling van voorschotten (dus betalingen voorafgaand aan de neerlegging) wordt uit-gesloten.

Conclusie

Dankzij deze aanpassingen zullen jaar-rekeningen makkelijker kunnen worden geraadpleegd en de erin opgenomen gegevens vlotter kunnen worden geanalyseerd. De overgang naar het XBRL-formaat zal vooral de eindgebruiker ten goede komen, maar dit zal pas tastbaar worden van zodra de soft-ware-ontwikkelaars van de privésector ook de daartoe noodzakelijke tools zullen hebben ontwikkeld.

Het is echter alleszins een feit dat de jaarreke-ning meer toegankelijk wordt. Zelfs voor een breed publiek, want weldra zal men de jaar-rekening kunnen downloaden zonder enige betaling of abonnement. Gratis dus, waarmee België andermaal trendsetter is.

mdat software-ontwikkelaars werk maken van een jaarrekening in XBRL-formaat mag men ervan uitgaan dat de overgangsperiode beperkt zal blijven in de tijd en dat oude schema’s vrij snel uit het circuit zullen verdwijnen.

O

anuit de accountancy-wereld wordt er wat kritiek geuit aangaande de betalingsprocedure. Het systeem is vrij rigide, wegens de beperkte termijn en omdat de betaling van voorschotten wordt uitgesloten.

V

BW_NED.indd 15 19-04-2007 13:04:03

Laatste berichtgeving van het IASB1 februari 2007 – 31 maart 20071

• winst per aandeel (IAS 33) en segment-informatie (IAS 14);

• verzekeringscontracten (verzekerings-instellingen komen niet in aanmerking voor deze standaard).

• Weerhouden van enkel de eenvoudigste optie: Waar een standaard verschillende opties toelaat, werd voor de IFRS voor KMO’s enkel de meest eenvoudige optie weerhouden. Het is echter toegelaten om de andere opties te gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn:• kostprijsmodel voor vastgoedbeleggin-

gen (IAS 40);• kostprijsmodel voor materiële (IAS 16)

en immateriële activa (IAS 38);• opname van financieringskosten als last

(IAS 23);• de indirecte methode voor de presentatie

van kasstromen uit bedrijfsactiviteiten (IAS 7).

• Vereenvoudigde principes voor opname en waardering: Voorbeelden hiervan zijn: • twee categorieën van financiële activa in

plaats van vier;• vereenvoudiging van de principes voor

het niet langer opnemen van financiële activa in de balans;

• vereenvoudigde hedge accounting;• testen van goodwill op bijzondere

waardevermindering indien er een indi-catie is en niet noodzakelijk elk jaar;

• het opnemen van alle R&D-kosten in de winst-en verliesrekening;

• kostprijsmodel voor de waardering van geassocieerde deelnemingen en joint ventures (in plaats van de ‘equity’-me-thode of de proportionele consolidatie-methode);

• een principiële aanpak voor toegezegd-pensioenregelingen, (in plaats van een gedetailleerde berekening volgens IAS 19);

• gebruik van de intrinsieke waarde voor op aandelen gebaseerde betalingen (in plaats van de reële waarde volgens IFRS 2);

>

• de entiteit financiële instrumenten (schul-den, aandelen,…) heeft uitgegeven op een beurs;

• de entiteit activa aanhoudt in een fiduciaire omgeving voor derden. Het betreft dan bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaat-schappijen, portefeuillemaatschappijen,…

Volgens het IASB, zal de standaard van toepassing zijn op een typische KMO met 50 werknemers. Het IASB heeft echter geen groottecriteria gedefinieerd. Het is mogelijk dat de jurisdicties die de stan-daard zouden invoeren criteria definiëren.

Kleine vennootschappen die genoteerd zijn op een beurs, mogen de standaard niet toepassen.

2. Aanpassingen van de IFRSs De standaard IFRS voor KMO’s werd

opgesteld op basis van de fundamentele concepten uit het IASB Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen. De principes en richtlijnen uit de IFRS-standaarden werden waar nodig aangepast om aan de behoeften van de gebruikers en aan de kosten-baten beschouwingen te beantwoorden.

Er zijn 3 types van aanpassingen:• Niet opgenomen onderwerpen: Onderwer-

pen die niet relevant zijn voor een typische KMO werden weggelaten met referenties naar de oorspronkelijke standaard indien nodig. Voorbeelden hiervan zijn: • in eigen-vermogensinstrumenten afge-

wikkelde op aandelen gebaseerde beta-lingstransacties (IFRS 2);

• winningsindustrieën (IFRS 6);• tussentijdse financiële verslaggeving

(IAS 34);• de administratieve verwerking van

financiële leases door lessors (IAS 17; financiële lessors zijn meestal financiële instellingen die in ieder geval deze stan-daard niet kunnen toepassen);

16-17

VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER

Senior Manager IFRS Advice & AssuranceDeloitte Bedrijfsrevisoren

Docent VUB en Universiteit Antwerpen

Senior Manager IFRS Advice & AssuranceDeloitte Bedrijfsrevisoren

IASB

15/02/2007Het IASB publiceert een standaard voor KMO’s

Het IASB heeft op 15 februari 2007 een Exposure Draft IFRS voor KMO’s gepu-bliceerd. Het voorstel bevat een vereen-voudigde set van principes voor financiële verslaggeving voor de KMO’s. Vergeleken met de volledige IFRSs, is het volume ver-minderd met 85 %. De vereenvoudiging van de standaarden houdt rekening met de specifieke behoeften van KMO’s en met kosten-baten beschouwingen. Deze IFRS voor KMO’s zou investeerders, geldschie-ters en andere belanghebbenden toelaten om de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van KMO’s te vergelijken maar toch de inspanningen van de KMO voor het opstellen van deze IFRS-jaarrekeningen beperken.

Een overzicht van het voorstel wordt hier-onder gegeven.

1. Definitie De standaard IFRS voor KMO’s is van

toepassing op entiteiten zonder publieke verantwoordingsplicht (public accounta-bility). Een entiteit heeft publieke verant-woordingsplicht (en dient dus de volledige IFRS-standaarden toe te passen) als:

1Voor meer informatie kunt u ook terecht op www.taxtoday.be van Kluwer.

BW_NED.indd 16 19-04-2007 13:04:03

• vereenvoudiging van de waardering van de rechten en plichten van de lessee bij een financiële lease;

• de beperking van de retrospectieve herwerking van de gegevens in het ka-der van de eerste toepassing van IFRS (IFRS 1).

3. Samenstelling en organisatie van de stan-daard

De standaard zou ongeveer elke twee jaar bijgewerkt worden.

Het voorstel van standaard bestaat uit drie documenten: de voorgestelde standaard (254 pagina’s), de voorgestelde richtlijnen voor implementatie (80 pagina’s) en de voorgestelde basis voor conclusies (48 pagi-na’s).

De IFRS voor KMO’s is volgens onder-werp opgesteld en niet volgens IAS/IFRS-standaard. De standaard bestaat uit 38 secties en een verklarende woordenlijst.

4. Agenda De deadline voor commentaren op dit

voorstel werd vastgelegd op 1 oktober 2007. De definitieve standaard wordt ver-wacht voor midden 2008.

22/02/2007 Publicatie van voorstel tot aanpassing van IAS 24

Op 22 februari 2007 heeft het IASB een voorstel van standaard gepubliceerd ter aanpassing van IAS 24 – Informatiever-schaffing over verbonden partijen. Het voorstel van standaard wil de informatie-vereisten van IAS 24 beperken voor enti-teiten die vallen onder de definitie van een verbonden partij omdat ze gecontroleerd worden door dezelfde overheid of omdat de overheid een invloed van betekenis uit-oefent op deze entiteiten.

Het belangrijkste doel van deze aanpas-singen is het geven van meer richtlijnen omtrent informatieverschaffing voor verbonden partijen die door de overheid worden gecontroleerd. De overheid wordt gedefinieerd als een nationale, regionale of lokale overheid.

De voorgestelde veranderingen vormen een oplossing voor de moeilijkheden die deze entiteiten ondervinden bij het verzamelen van de informatie die door IAS 24 wordt vereist. In vele gevallen zijn de betrokken entiteiten niet op de hoogte van het feit dat ze verbonden zijn met andere door de overheid gecontroleerde of beïnvloede entiteiten. Het IASB komt voor deze en-titeiten tot de conclusie dat de kosten om in overeenstemming te zijn met IAS 24 de baten van de bijkomende informatie voor de gebruikers van de jaarrekening overtref-fen.

De vrijstelling geldt enkel in de gevallen waarbij het duidelijk is dat de verbonden partijen elkaar niet beïnvloeden.

Naast deze aanpassing stelt het IASB ook een paar veranderingen voor aan de defi-nitie van een verbonden partij. De voor-naamste aanpassingen zijn:

• De opname van de relatie tussen een dochteronderneming en een geassocieerde deelneming van eenzelfde entiteit, in de

A P R I L 2 0 0 7 T A X A U D I T & A C C O U N T A N C Y

enkelvoudige jaarrekening van zowel de dochteronderneming als de geassocieerde deelneming.

• De verwijdering van situaties waarin twee entiteiten verbonden zijn met elkaar omdat één persoon een invloed van betekenis uitoefent op een entiteit en een nauwe verwante van deze persoon een invloed van betekenis uitoefent op de andere entiteit.

• De opname van de relatie tussen twee enti-teiten waarbij één entiteit een deelneming is van een manager op een sleutelpositie en de andere entiteit beheerd wordt door diezelfde manager. In overeenstemming met de huidige versie van IAS 24, zijn de deelnemingen van managers op sleutelpo-sities een verbonden partij voor de entiteit die wordt beheerd door deze managers, maar de entiteit die wordt beheerd door de manager vormt geen verbonden partij voor de deelneming van de manager.

De deadline voor de commentaren werd vastgelegd op 25 mei 2007.

IASB-PUBLICATIES DIE OP 30 NOVEMBER 2006 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD

Positief advies van EFRAG?

Stemming van ARC?

Finale goedkeuring?

STANDAARDEN

IFRS 8 – Operationele Segmenten 16 januari 2007 2 februari 2007 Mei / juni 2007

INTERPRETATIES

IFRIC 10 – Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waarde- vermindering

20 december 2006 2 februari 2007 Mei / juni 2007

IFRIC 11 – Groepstrans- acties en eigen aandelen 18 januari 2007 2 februari 2007 Mei / juni 2007

IFRIC 12 – Dienstverle- ning uit hoofde van con- cessieovereenkomsten

Verwacht in maart 2007 Juni / juli 2007

Europa

Voor de meest recente versie zie: www.efrag.be.

BW_NED.indd 17 19-04-2007 13:04:05

2III WG on IFRS impact and CBSO Databases, maart 2007, Quantitative Impacts of First-time adoption of IFRSs, ECCBSO.

3CBFA, Studies en documenten nr. 34, december 2006, Studie over de voorstelling van de IFRS-winst- en verliesrekening en de naleving van de CESR-aanbeveling inzake alternatieve prestatie-maatstaven.

Studie naar de kwantitatieve impact van de over-gang naar IFRS2

Op 13 maart 2007 publiceerde de Balans-centrale van de Nationale Bank van België, samen met de Nationale Banken van Frankrijk, Italië en Spanje, de resultaten van een studie met als titel “Quantitative impacts of first-time adoption of IFRSs”, uitgevoerd door Werkgroep III van het Eu-ropese Comité van Balanscentrales. Deze werkgroep analyseerde de impact van de IFRS-standaarden op de geconsolideerde jaarrekening van Europese groepen in de vier landen.

Volgens de conclusies van het onderzoek is de impact van de overgang naar de IFRS-standaarden op sommige posten van de balans en de winst- en verliesrekening verschillend naargelang het beschouwde land omdat het vertrekpunt (m.a.w. de nationale geconsolideerde jaarrekeningen) verschillend is. Toch kwam de studie tot volgende bevindingen, die gemeenschap-pelijk waren in de verschillende landen:

• een stijging van de verplichtingen, dit is vooral het gevolg van de opname van fi-nanciële leases in de balans;

• een daling van de omzet om verschillende redenen, waaronder de eliminatie van som-mige huurkosten en de compensatie van sommige intragroepstransacties;

• een positieve impact op de winstgevend-heid (return on equity) als gevolg van een stijging van de nettowinst om verschil-lende redenen, waaronder de daling in de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen.

Specifiek voor België werden volgende resultaten bekomen:

• het totale eigen vermogen is gestegen, voornamelijk door de herclassificatie van dividenden, de aanpassing aan de afschrij-vingen en de eliminatie van voorzieningen;

• de totale winst of het totale verlies vóór de toewijzing aan de minderheidsbelangen is gestegen, onder andere door dalende af-schrijvingen, dalende financieringskosten, herclassificatie van sommige leases naar financiële leases, …

De studie is beschikbaar op de website van de Nationale Bank van België op volgend adres: www.nbb.be/DOC/BA/IFRS/WG-III_quantitativeimpacts_2006F.pdf .

België

CBFA-studie in verband met de voorstelling van de IFRS-winst- en verliesrekening3

De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen heeft een onderzoek gevoerd naar de voorstellingswijze van de winst- en verliesrekening door Belgische vennootschappen, waarvan de aandelen op de Belgische beurs genoteerd zijn en die een geconsolideerde jaarrekening volgens IFRS publiceren.De meerderheid van de onderzochte ven-nootschappen gebruiken een winst- en verliesrekening die wat betreft presentatie niet fundamenteel afwijkt van de algemene voorstelling, zoals geïllustreerd in de “Gui-dance on implementing IAS 1”. Enkel portefeuillemaatschappijen en de bank- en verzekeringsgroepen wijken fundamenteel af van dit model. IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening laat een uitsplitsing naar de aard of naar de functie van de lasten toe. De meeste entiteiten classificeren hun kosten naargelang van de aard, wat in over-eenstemming is met de traditie die reeds bestond in het kader van het Belgische jaarrekeningrecht.

Volgens de studie vermelden bijna alle entiteiten additionele posten in de winst- en verliesrekening. IAS 1 laat dit toe voor zover een dergelijke presentatie relevant is om een goed inzicht te verkrijgen in de financiële prestaties van de entiteit. De meest voorkomende additionele post is het bedrijfsresultaat. Van de door IAS 1 verplicht in de winst- en verliesrekening op te nemen posten, worden de financieringskosten en, in min-dere mate, de winst per aandeel het vaakst niet opgenomen.

De studie concludeert dat het te betreuren is dat de IFRS-standaarden geen gestan-daardiseerde schema’s voor het opstellen van de winst- en verliesrekening bevatten.In dezelfde studie werd ook onderzocht of er aan de CESR-aanbevelingen werd voldaan met betrekking tot alternatieve prestatiemaatstaven. Op dit vlak conclu-deert de studie dat de meerderheid van de onderzochte entiteiten alternatieve presta-tiemaatstaven gebruiken, en dat de CESR-aanbevelingen slechts in beperkte mate worden nageleefd. Vooral de aanbevelingen inzake de definiëring, het nut en het intern gebruik van de alternatieve prestatiemaat-staven worden niet nageleefd. De meest voorkomende alternatieve prestatiemaat-staven zijn onder andere het EBITDA, EBIT, …

18-19

BW_NED.indd 18 19-04-2007 13:04:06

Studiedag over de bijzondere opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen, te Brussel, 23 maart 2007

Van links naar rechts: Johan De Coster, Gérard Delvaux en Erwin Vercammen

« IAB »

Het IAB organiseerde op 23 maart 2007 een studiedag over de bijzondere op-drachten uit het Wetboek van vennootschappen. De studiedag werd bijgewoond door om en bij de 800 beroepsbeoefenaars. Ter gelegenheid van deze studiedag werden de meest voorkomende bijzondere opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen toegelicht. Zo gaf de heer Hugues Fronville een uiteenzet-ting over de bijstand of de vertegenwoordiging van de accountant in het kader van de individuele onderzoeks- en controlebevoegdheid van vennoten. De heer Johan De Coster wierp een licht op de opdracht voor de externe accountant ter gelegenheid van de omzetting van een vennootschap. De opdracht voor de externe accountant bij de fusie of splitsing van vennootschappen werd uitvoerig toegelicht door de heer Gérard Delvaux. Een nader inzicht in de opdracht voor de beroepsbeoefenaar in het kader van de ontbinding en vereffening van vennoot-schappen werd gegeven door de heer Jos Van Wemmel. De heer Rutger Van Boven overliep de belangrijkste pijnpunten die de Wet van 2 juni 2006 tot wijzi-ging van de vereffeningsprocedure met zich mee heeft gebracht. Het Instituut mocht ten slotte rekenen op de aanwezigheid van Minister Peeters, Vlaams Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, die de nadruk legde op het belang van de accountant in het kader van de milieuopdrachten.

> Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF

Van links naar rechts: Rutger Van Boven, Jos Van Wemmel en Minister Peeters

Seminarie te Schaarbeek, 27 februari 2007

Van links naar rechts: Peter Bogaert, Hugo Couck (Honim), Geert Lenaerts (Algemeen Directeur BIBF), José Pattyn (Ondervoorzitter BIBF), Fabienne Verduyn (NBB en spreker op deze avond) en Karel Van Oostveldt (Vlekho).

Op 27 februari 2007 organiseerden het BIBF, de Balanscentrale van de NBB en de hogescholen HONIM, VLEKHO en EPHEC een seminarie in de lokalen van VLEKHO te Schaarbeek.De studieavond , die op ruime belangstelling kon rekenen van de BIBF leden, behandelde het thema: “Hoe de nieuwe jaarrekening praktisch neerleggen na 1 april 2007?”

« BIBF »

BW_NED.indd 19 19-04-2007 13:04:13

> Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF

Het Hof van Justitie te Luxemburg

Een delegatie van het IBR en van enkele genodigden werd ontvangen op het Hof van Justitie te Luxemburg door zijn Ondervoorzitter, Rechter Koen LENAERTS, en de referendaris, de heer Jean-Marc BINON.We herkennen van links naar rechts: E. Vanderstappen, P. Berger, A. Kilesse, D. Szafran, K. Lenaerts, M. De Wolf, P. Van Geyt en J.-M. Binon.

Binnenkort

10 mei 2007: Vlaamse Starterdag te GentOp 10/05/07 is het BIBF aanwezig met een stand op de beurs Vlaamse Starterdag 2007 te Gent. Het Instituut organiseert er een conferentie.Meer info op www.bibf.be. 11 mei 2007: BIBF academische zittingHet BIBF houdt op vrijdag 11 mei 2006 zijn jaarlijkse academische zitting te Brussel. Op het programma: voorstelling van het jaarverslag 2006, uitreiking van diploma’s aan de nieuwe boekhouders(-fiscalisten) en toekenning van de jaarlijkse BIBF-prijzen.

14 juni 2007: seminarie Boekhoudkundige verplichtingen in de non-profitsector De drie Instituten van de economische beroepen (BIBF, IAB en IBR ) organiseren op 14 juni 2007 samen met de Commissie van Boekhoudkundige Normen een seminarie m.b.t. dit onderwerp. Meer info vindt U via de websites van de drie Instituten.

6 en 7 september 2007: “Annual FEE SME/SMP Congress” in Den Haag. Folders zijn ter beschikking op het secretariaat van het FEE. In deze derde editie wordt de thematiek belicht van “New Opportunities for SMPs and SMEs: Transparency, Finance and Simplification in a European Context”.

« IBR »

20

BW_NED.indd 20 19-04-2007 13:04:17

KAFT_Ned.indd 3 18-04-2007 15:23:20

BIBF Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

IAB Instituut van de Accountants en de Belasting-consulenten

IBRInstituut der Bedrijfs-revisorenKoninklijk Instituut

KAFT_Ned.indd 4 18-04-2007 15:23:22