De kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt · Een kwalitatief onderzoek binnen een...
Transcript of De kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt · Een kwalitatief onderzoek binnen een...
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
De kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt
Een kwalitatief onderzoek binnen een Vlaams ziekenhuis
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in –het Management en het
Beleid van de Gezondheidszorg
Door Alexandra Roelens en Lieselotte Vandeputte
Promotor: Prof. dr. Tom Balthazar
Hoofddocent gezondheidsrecht
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
De kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt
Een kwalitatief onderzoek binnen een Vlaams ziekenhuis
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in –het Management en het
Beleid van de Gezondheidszorg
Door Alexandra Roelens en Lieselotte Vandeputte
Promotor: Prof. dr. Tom Balthazar
Hoofddocent gezondheidsrecht
Abstract
Objectief: Het doel van deze scriptie is om meer inzicht te krijgen in de kennis van de patiënt
omtrent zijn patiëntenrechten. Het eindresultaat bestaat uit een gestructureerde samenvatting
van de afgenomen interviews.
Achtergrond informatie: Sinds 2002 werd in België een wettelijk kader opgesteld omtrent de
rechten van de patiënt
Methode: Deze studie bestaat uit een kwalitatief onderzoek gevoerd aan de hand van
individueel gestructureerde interviews. De doelgroep van dit onderzoek waren patiënten
gehospitaliseerd op de dienst chirurgische dagziekenhuis en de dienst orthopedie van de Sint-
Jozefskliniek te Izegem. In totaal werden er 104 interviews afgenomen gedurende de periode 1
juli 2016 tot en met 20 juli 2016, hiervan werden er vier niet geïncludeerd binnen deze studie.
Bevindingen:
Over het algemeen blijkt de meerderheid van de patiënten notie te hebben over de verschillende
rechten. Zo wisten 63 deelnemers dat de rechten van de patiënt wettelijk geregeld zijn in België.
Alle 100 ondervraagde patiënten wist dat hij/zij recht heeft op kwaliteitsvolle
dienstverstrekking. Ook al de 100 deelnemers wissen dat de een patiënt zelf zijn specialist vrij
mag kiezen. 95 deelnemers uit de steekproef vonden het belangrijk om hun rechten te kennen.
81 proefpersonen vonden het recht op informatie heel belangrijk en wensen voldoende
geïnformeerd te worden door zowel artsen als verpleegkundigen.
Relevantie voor de praktijk: Het respecteren van de patiëntenrechten maakt essentieel deel uit
van een goede gezondheidsvoorziening. Dit is dat ook de fundamentele reden waarom er zoveel
belang wordt gehecht aan de patiënt en zijn rechten. Het management en de overheid hebben
hierin een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot het sensibiliseren van de
beroepsbeoefenaars.
Aantal woorden masterproef: 28349 (exclusief bijlagen en bibliografie)
Inhoudsopgave
Abstract ........................................................................................................................................ 1
Inhoudsopgave ............................................................................................................................. 2
Woord vooraf ............................................................................................................................... 6
Inleiding ....................................................................................................................................... 7
Probleemstelling en onderzoeksvraag ......................................................................................... 9
1. Algemene situering ......................................................................................................... 16
2. Ethische en juridische dimensies van patiëntenrechten .................................................. 16
2.1 Ethische beschouwingen.............................................................................................. 16
2.2 Juridische dimensies .................................................................................................... 18
3. Internationale context van de patiëntenrechten .............................................................. 20
3.1 Verdrag mensenrechten en biogeneeskunde ( het recht op gezondheid als fundamenteel
deel van de mensenrechten ................................................................................................ 20
3.2 Ontstaan van de patiëntenrechtenwet: 22 augustus 2002: wet betreffende de rechten
van de patiënt ..................................................................................................................... 21
3.3 Toepassingsgebied ....................................................................................................... 21
3.4 Nalevingsplicht en medewerkingsplicht ...................................................................... 22
22 AUGUSTUS 2002.-Wet betreffende de rechten van de patiënt. .......................................... 24
1. Definities en toepassingsgebied ..................................................................................... 24
Patiëntenrechtenwet ................................................................................................................ 25
1. §Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking ..................................................... 25
2. §Het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar ..................................................... 27
3. §Het recht op informatie ................................................................................................. 29
4. §Het recht op geïnformeerde toestemming .................................................................... 36
5. §Het recht op een patiëntendossier ................................................................................. 47
6. §Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer .......................................... 52
7. §het klachtrecht met bijhorende ombudsfunctie ............................................................. 55
§ Vertegenwoordiging van de patiënt .................................................................................... 59
8. § Vertegenwoordiging van de minderjarige patiënt ....................................................... 60
9. § Vertegenwoordiging van feitelijk onbekwame patiënten ............................................ 63
10. § Het recht op palliatieve zorg .................................................................................... 71
Aanvullen specifiek voor literatuurstudie.................................................................................. 74
1. Zoekstrategie .................................................................................................................. 74
Data collectie ..................................................................................................................... 74
2. Kwaliteit literatuuronderzoek ......................................................................................... 75
Selectiecriteria ................................................................................................................... 75
Data-extractie: ................................................................................................................... 75
Evaluatie literatuur ............................................................................................................ 75
Praktijkgedeelte ......................................................................................................................... 77
1. Design en onderzoeksmethoden ..................................................................................... 77
Steekproef .......................................................................................................................... 77
2. Datamatrix ...................................................................................................................... 80
Dienst orthopedie ............................................................................................................... 80
Dienst dagziekenhuis ......................................................................................................... 80
3. Resultaten ....................................................................................................................... 82
Deel 1: Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking ......................................................... 82
Deel 2: Recht op vrije keuze ............................................................................................. 82
Deel 3: Recht op informatie............................................................................................... 82
Deel 4: Recht op toestemming .......................................................................................... 83
Deel 5: Recht op een dossier ............................................................................................. 83
DEEL 6: Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer ..................................... 84
Deel 7: Klachtrecht ............................................................................................................ 84
Deel 8: Concept vertegenwoordiger .................................................................................. 85
Deel 9: Open vragen .......................................................................................................... 85
4. Discussie en conclusie .................................................................................................... 87
5. Terugkoppeling naar onderzoeksvragen, literatuur ........................................................ 87
6. Conclusie en discussie .................................................................................................... 88
7. Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen ................................................................ 89
8. Toekomstig onderzoek ................................................................................................... 90
9. Beperkingen .................................................................................................................... 90
Besluit ........................................................................................................................................ 91
Bibliografie ................................................................................................................................ 92
bijlagen ...................................................................................................................................... 96
Bijlage 1: Figuur 1: Flowchart met schematische weergave selectieproces ..................... 96
Figuur2: Een vragenboom om te peilen naar de kennis van patiëntenrechten bij patiënten
........................................................................................................................................... 96
Bijlage 3: PowerPoint informatie hoofdverpleegkundigen ............................................... 96
Bijlage 4: Brief met informatie gericht naar de verpleegdiensten .................................... 96
Bijlage 5: Brief met informatie gericht aan de artsen ....................................................... 96
Bijlage 6: overzicht van de bevraagde patiënten en hun kenmerken ................................ 96
Bijlage 7: Nodes NVivo .................................................................................................... 96
Bijlage 8: Vraag met betrekking recht op informatie ........................................................ 96
Bijlage 9: Vraag met betrekking klachtrecht ..................................................................... 96
Bijlage 10: Vraag met betrekking op het recht op vertegenwoordiging ............................ 96
Bijlage 11: Open vraag naar het al dan niet belangrijk vinden van de patiëntenrechten .. 96
Bijlage 12: Open vraag naar welke rechten patiënten het belangrijkste vinden ................ 96
Bijlage 13: Open vraag naar waar patiënten kennis opdoen over de patiëntenrechten ..... 96
Bijlage 14: Documenten ethische commissie .................................................................... 96
Figuren en tabellen .................................................................................................................... 96
Tabel 1: Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (Gray, 2013) ............................... 96
Tabel 2: Kwaliteitsbeoordeling gebruikte artikels............................................................. 96
Tabel 3: Overzicht van de geselecteerde artikels .............................................................. 96
Woord vooraf
Een masterproef zou geen masterproef zijn als er geen aandacht zou worden besteed aan de
mensen die dit werkstuk hebben mogelijk gemaakt. In de eerste plaats willen we elkaar
bedanken voor het vlotte teamwork. Men geeft steeds de raad om niet als beste vriendinnen aan
een masterproef te schrijven uit schrik voor het stuklopen van de vriendschap. Het is natuurlijk
niet evident om met twee mensen aan één werkstuk te schrijven. Ons geheim zat verscholen in
een goede taakverdeling en steeds respect en appreciatie te uiten voor elkaars inbreng. Dit bleek
het ultieme recept voor het samen schrijven van een bachelorproef en deze masterproef. We
willen graag onze ouders oprecht bedanken om gedurende deze hele periode steeds klaar te staan
met een luisterend oor en ons steeds nieuwe moed in te spreken wanneer het eens minder liep.
Graag willen de Sint Jozefskliniek bedanken, en in het bijzonder Steve Lervant ( directie
nursing), Ann Herman en de diensten Orthopedie en dagziekenhuis om ons project vol
enthousiasme te ontvangen en te helpen begeleiden.
Onze promotor Tom Balthazar willen we graag bedanken om te geloven in het idee van onze
masterproef en het promotorenschap vol enthousiasme op zich te nemen. Hij verschafte ons
tijdens het ganse proces de nodige feedback die we steeds opnieuw konden verwerken in ons
werkstuk.
Als laatste willen we de Universiteit Gent bedanken om ons de toestemming te geven tot het
uitvoeren van een studie die ons heel erg interesseerde. Het was voor ons een unieke ervaring
waarin we het beste van onszelf hebben gegeven.
7
Inleiding
Rechten binnen de ziekenhuismuren worden steeds meer actueel. Patiënten zijn zich meer dan
ooit bewust van hun rechten binnen ons gezondheidszorgsysteem. De maatschappij is
geëvolueerd van een beslissing over te laten aan een arts tot het zelf nemen van een
geïnformeerde beslissing. Het spreekt voor zich dat het noodzakelijk is dat beroepsbeoefenaars
in de gezondheidzorg de specifieke noden van de patiënt erkent en hier ook op inspeelt.
De rechten van de patiënt worden omschreven in de patiëntenrechtenwet die van kracht is sinds
6 oktober 2002 in België. Het betreft een basiswet ter verduidelijking van de juridische
verhoudingen tussen patiënten en hun zorgverstrekkers. Het doel van de wet is om de bestaande
gezondheidsrechtelijke normen te bekrachtigen, te harmoniseren en te codificeren. Een
belangrijk gevolg van de wet is dat het betwistingen over inzagerecht in dossiers opheft. De
wet voert nieuwe normen in zoals de vertegenwoordiging van volwassen onbekwame patiënten,
de juridische waarde van voorafgaande wilsverklaringen en klachtenbemiddeling- en
behandeling. De patiëntenrechtenwet is een sterk afgezwakte poging tot het invoeren van de
centrale ziekenhuisaansprakelijkheid. De wet is van toepassing op elke vorm van
gezondheidszorg, dus ook op de niet-curatieve geneeskunde zoals controlegeneeskunde,
arbeidsgeneeskunde en verzekeringsgeneeskunde. De wet is niet enkel van toepassing op
artsen, de verplichtingen strekken zich uit tot alle ‘beroepsbeoefenaars’ in de gezondheidzorg
dus ook op vroedvrouwen, tandartsen,… Alle beroepsbeoefenaars moeten de wet naleven
‘binnen de perken’ van hun bevoegdheden. De patiëntenrechtenwet bevat geen eigen
sanctieregeling maar het kan wel de grondslag zijn van vorderingen tot schadevergoeding (bij
bewezen causaal verband tussen schade en schendingen van de patiëntenrechtenwet) en van
autonome vorderingen (bv. tot inzage van dossier op straffe van dwangsom) (Balthazar, 2015).
De patiëntenrechtenwet telt acht verschillende onderdelen, enerzijds zijn dit de zeven
patiëntenrechten, anderzijds zijn dit de rechten met betrekking op de vertegenwoordiging van
de patiënt. Deze twee onderdelen worden binnen onze literatuurstudie uitgebreid besproken.
De aanvang van deze masterproef begint met het kaderen van de probleemstelling en het
bespreken van de onderzoeksvraag die centraal staat binnen deze masterproef. De
probleemstelling vertrekt vanuit literatuuronderzoek waarin de kennis omtrent de verschillende
onderdelen uit de patiëntrechtenwet wordt besproken. Vanuit de literatuur bleek dat de patiënt
8
steeds minder kennis heeft van de patiëntenrechten ten opzichte van de zorgverleners. Er kon
zeer weinig onderzoek teruggevonden worden over de Belgische patiënten. Dit alles heeft er
toe geleid zelf onderzoek te voeren naar de kennis over de patientenrechtenwet bij de Vlaamse
patiënt opgenomen in een Vlaams ziekenhuis. De onderzoeksvraag die wij door middel van dit
onderzoek willen beantwoorden luidt als volgt: ‘In hoeverre reikt de kennis van een patiënt
gehospitaliseerd in de Sint-Jozefskliniek te Izegem omtrent de patiëntenrechtenwet na het
afnemen van een gestructureerd interview?’
Deze masterproef omvat een theoretisch luik, dit betreft een uiteenzetting van de
patiëntenrechtenwet, wat de basis vormt voor het onderzoek. De literatuurstudie focust op de
acht verschillende onderdelen uit de patiëntrechtenwet, en ook het recht op palliatieve zorg
wordt hierin summier besproken. Vervolgens wordt in een methodologisch hoofdstuk de
onderzoeksmethode uitgediept, hierna wordt in een laatste hoofdstuk de resultaten van het
onderzoek beschreven. De masterproef wordt afgesloten met een conclusie en enkele
aanbevelingen voor het management en de praktijk.
9
Probleemstelling en onderzoeksvraag
Rechten binnen de ziekenhuismuren worden steeds meer actueel. Patiënten zijn zich meer dan
ooit bewust van hun rechten binnen ons gezondheidszorgsysteem. De maatschappij is
geëvolueerd van een beslissing over te laten aan een arts tot zelf een geïnformeerde beslissing
te maken. Het spreekt voor zich dat het noodzakelijk is dat beroepsbeoefenaars in de
gezondheidzorg de specifieke noden van de patiënt erkent en hier ook op inspeelt. Het
respecteren van de patiëntenrechten maakt essentieel deel uit van een goede
gezondheidsvoorziening. Dit is dat ook de fundamentele reden waarom er zoveel belang wordt
gehecht aan de patiënt en zijn rechten. In onze samenleving zijn deze een bekrachtiging van
belangrijke geachte waarden zoals de autonomie van de patiënt, de individuele relatie met een
beroepsbeoefenaar, de integratie van de patiënt in de maatschappij en de participatie van de
patiënt binnen het beleid in ziekenhuizen en andere instellingen van de gezondheidszorg
(Schoonacker, 2006).
Door het begrijpen en het respecteren van de patiënt en zijn waarden kan de zorgverlener
gerichter voorzien in de noden van zijn patiënt, alsook in het beschermen van zijn rechten
(Vukovic, Vranes, Mikanovic, Djikanovic, & Babic, 2014). Een gebrek aan kennis bij de
zorgverlener, uit zich in een onwetendheid op het toepassen van het theoretische kader van de
patiëntenrechten in de praktijk. De onwetendheid van de patiënten zelf heeft eveneens tal van
negatieve consequenties op de praktijkvoering van de zorgverlener. Uit verschillende studies
bleek de kennis bij de patiënt in mindere mate aanwezig te zijn dan bij de zorgverleners. Dit
zorgt niet enkel voor discrepanties tussen de zorgverlener en zijn patiënt, maar ook voor een
minder mondige patiënt. Als de patiënt zich niet bewust is van zijn rechten zal hij deze ook niet
gaan opeisen.
Een Iraans onderzoek gevoerd naar de factoren die een invloed hebben op het toepassen van de
patiëntenrechten in de praktijk gaf aan dat zowel verpleegkundigen als artsen uit de studie
aangaven dat de meeste patiënten weinig bekend zijn met hun rechten. Dit heeft tot gevolg dat
patiënten met weinig kennis veelal alles accepteren wat hen wordt gezegd in het ziekenhuis.
Patiënten die over meer kennis beschikken zullen minder geneigd zijn zomaar alles te
accepteren en gaan veel meer zaken in vraag stellen. De verpleegkundigen en artsen uit deze
steekproef waren van mening dat het maatstaven van de patiëntenrechten in de praktijk niet hun
verantwoordelijkheid was, maar de taak van de patiënt is om hiernaar te vragen (Joolaee,
Tschudin, Nikbakht-Nasrabadi, & Parsa-Yekta, 2008). Een studie uit Litouwen bestudeerde de
10
kennis bij zowel verscheidene gezondheidswerkers als patiënten. Uit het onderzoek bleek dat
beroepsbeoefenaars met meer kennis op vlak van de rechten van de patiënt, meer geneigd zijn
deze te gaan implementeren in hun praktijkvoering ten opzichte van hun collega’s die minder
op de hoogte zijn van de patiëntenrechten. Van de gezondheidswerkers gaf 49% aan dat
patiënten zelf vragen naar hun medisch dossier of andere medische documenten. Opmerkelijk
kon ook hier worden vastgesteld dat de beroepsbeoefenaars met de meeste kennis op het vlak
van de patiëntenrechten meer aangeven dat patiënten dergelijke vragen stelden in vergelijking
me zorgverleners met minder kennis op het vlak van patiëntenrechten (Ducinskiene,
Vladickiene, Kalediene, & Haapala, 2006). Een Pools onderzoek gevoerd bij 275 patiënten
behandeld in een universitair ziekenhuis gaf een meer positief beeld rond de kennis bij de
patiënt. Uit hun studie bleek dat 80% van de patiënten zich bewust waren van hun recht op vrije
keuze van beroepsbeoefenaar, het recht op bezwaar op de voorgestelde behandeling, het recht
op vrije keuze van zorginstellingen, het recht op inzicht in het patiëntendossier en het recht op
een vertrouwenspersoon. Toch wist slechts 42,9% van de patiënten dat hij recht heeft op
toestemming en zijn toestemming kan weigeren (Krzych & Ratajczyk, 2013).
Deze masterproef zal zich verder specificeren op de kennis van de patiëntenrechten bij de
patiënt. Echter wordt het zorgproces via heel wat onlosmakelijke factoren beïnvloed. In de
literatuur werden enkele opmerkelijke bevindingen teruggevonden die uitspraken deden
omtrent de kennis van de patiëntenrechten bij andere belangrijke actoren binnen het zorgproces;
dit zijn hoofdzakelijk de zorgverleners en de studenten. Vermits er binnen de zorgverlening
steeds sprake is van een wisselwerking tussen de verschillende actoren werden enkele
opmerkelijke vaststellingen vanuit de literatuur met betrekking tot de patiëntenrechten ter
volledigheid vermeld. Uit onderstaande onderzoeken blijkt dat de kennis omtrent de
patiëntenrechten niet enkel rechtstreeks het zorgproces gaat beïnvloeden maar ook
onrechtstreeks een invloed zal hebben op de zorgverlener en zijn praktijkvoering. Zo blijkt dat
een zorgverlener zich anders gaat gedragen naarmate hij meer of minder kennis heeft over de
patiëntenrechten; ook als de zorgverlener opmerkt dat de patiënt meer of minder kennis bezit
van de patiëntenrechten zal dit de praktijkvoering beïnvloeden. Enkele artikelen concludeerden
dat factoren zoals een hoge werkdruk en personeelstekort een grote impact hebben op de
toepassing van de patiëntenrechten in de praktijk. Naast het sensibiliseren van de patiënten zelf,
blijkt uit verscheidene artikels dat het eveneens belangrijk is om de patiëntenrechten te
integreren in het curriculum van de studenten, vermits zij de gezondheidswerkers van de
toekomst zullen zijn.
11
Een Japans onderzoek verricht bij 518 studenten geneeskunde naar ‘het gevoel van weerstand
ten aanzien van patiëntenrechten’ stelde vast dat een totaal van 73,6% van de studenten aangaf
dat het moeilijker werd om de medische praktijk uit te oefenen als het besef van
patiëntenrechten bij hun patiënten was verhoogd (Yukiko, et al., 2011). Een Iraanse studie
gevoerd bij 270 medische studenten toonde aan dat gemiddeld 53% van hen awareness had op
het vlak van de patiëntenrechten. Bijna de helft (47%) van de studenten gaf aan minder bekend
te zijn met de patiëntenrechten. Het onderzoek gaf het advies om de awareness bij de
zorgverleners te verhogen door wetgevingen omtrent de patiëntenrechten te integreren in
cursussen binnen hun opleiding (Ghodsi & Hojjatoleslami, 2012) Een studie uit Servië gaf het
advies om binnen het curriculum van de opleiding tot arts cursussen te integreren gerelateerd
aan mensenrechten binnen de patiëntenzorg. Het integreren van mensenrechten binnen
patiëntenzorg in de opleiding van medisch personeel zorgt voor de ontwikkeling van een gevoel
van interconnectiviteit en een begrip voor de menselijke waarden van alle stakeholders, meer
bepaald patiënten, artsen, zorgmanagers… Bij een beter begrip en meer respect voor de
waarden van de patiënt is de zorgverlener beter in staat te voorzien in de specifieke noden van
zijn patiënt alsook in het beschermen van zijn rechten (Vukovic, Vranes, Mikanovic,
Djikanovic, & Babic, 2014)
Een kwalitatief onderzoek uitgevoerd bij 238 Poolse artsen gespecialiseerd in allergieën en
longaandoeningen evalueerde de kennis omtrent de medische wetgeving op drie verschillende
niveaus. De auteurs van deze studie concludeerden dat de kennis bij 238 artsen op het vlak van
patiëntenrechten laag was. Het laag gehalte aan kennis over medische wetgeving verlaagt de
kwaliteit van de aangeboden zorgverlening en maakt artsen bovendien kwetsbaar voor
eventuele aansprakelijkheid (Zajdel, Zajdel, & Kuna, 2013).
Een Iraans onderzoek bij 156 verpleegkundigen werkzaam in een universitair ziekenhuis toonde
aan dat 58,33% van de verpleegkundigen een goede kennis heeft van de patiëntenrechten.
Gemiddeld bleek 41,6% van de onderzochte verpleegkundigen een matige tot slechte kennis te
bezitten omtrent de patiëntenrechten. Het artikel raadt sterk aan maatregelen te ondernemen om
het bewustzijn en de kennis omtrent de patiëntenrechten bij verpleegkundigen te verhogen
(Nejad, Begjani, Abotalebi, Salari, & Ehsani, 2011). De resultaten van een studie uit Turkije
toonden een hoog percentage van bewustzijn inzake de rechten van de patiënt bij vroedvrouwen
en verpleegkundigen. Bijna alle deelnemers uit de studie waren zich ervan bewust dat elk
individu het recht heeft op informatie over zijn eigen gezondheidstoestand, de mogelijke
gezondheidszorgvoorzieningen en wetenschappelijke innovaties. Deze studie gaf aan dat
12
vroedvrouwen en verpleegkundigen meer ondersteuning bieden bij het informeren van
patiënten en hen meer betrokken bij het maken van beslissingen voorafgaand aan een medische
behandeling in vergelijking met studenten geneeskunde (Özdemir, et al., 2009).
Een studie bij 440 verpleegkundigen werkzaam in een universitair ziekenhuis in Egypte ging
de awareness op het vlak van patiëntenrechten na, voor en na een educatieve interventie. Er
werd een duidelijk significant verschil vastgesteld in awareness voor en na de educatieve
behandeling op het vlak van patiëntenrechten. In deze studie gingen bijna alle verpleegkundigen
akkoord met een sterke beïnvloeding van het ziekenhuisbeleid, de beschikbare middelen, de
werkomgeving, het arbeidsreglement, de functieomschrijving en het personeelstekort op de
patiëntenrechten. Ook in deze studie gaven de verpleegkundigen aan dat ze graag meer tijd
zouden doorbrengen met hun patiënten om naar hen te luisteren, te zorgen voor en hen meer
informatie te geven, maar dit is momenteel niet mogelijk door de hoge werkdruk en het gebrek
aan tijd (Elsayed, El-Melegy, & El-zeftawy, 2013).
Een longitudinaal onderzoek uit Iran deed onderzoek naar de factoren die het toepassen van de
patiëntenrechten in de praktijk positief of negatief gaan beïnvloeden. De beroepsbeoefenaars
uit deze studie waren het eens dat het heersend personeelstekort, de hoge werkdruk, het gebrek
aan faciliteiten en de combinatie met tijdsgebrek belangrijke obstakels zijn bij het toepassen
van de patiëntenrechten in de praktijk. Een verpleegkundige getuigde dat het niet mogelijk is
om in één shift 38 patiënten te kennen. Vaak is er amper tijd voor overdracht. Het luisteren naar
de klachten van patiënten wordt gezien als een luxe. Artsen en verpleegkundigen uit de studie
hadden de intentie om effectief meer tijd te spenderen met hun patiënten, hen meer zorg en
informatie te geven en meer te luisteren naar hen, maar dit bleek niet mogelijk te zijn wegens
het tijdsgebrek en de hoge werkdruk (Joolaee, Tschudin, Nikbakht-Nasrabadi, & Parsa-Yekta,
2008). Een Iraans onderzoek gevoerd in drie ziekenhuizen vergeleek de attitudes en meningen
over patiëntenrechten bij patiënten, verpleegkundigen en artsen. De resultaten uit de studie
toonden aan dat alle groepen akkoord gingen met het feit dat er nood is aan bijna alle aspecten
verbonden aan de patiëntenrechten. Alle groepen bevestigden de noodzaak aan een actieve
ombudsdienst binnen het ziekenhuis (Parsapoor, Mohammad, Malek, Ala'eddini, & Larijani,
2012).
In onze zoektocht naar literatuur konden we slechts twee onderzoeken terugvinden omtrent de
situatie binnen de Vlaamse ziekenhuizen bij Vlaamse patiënten. In 2012 werd door het Vlaams
patiëntenplatform een artikel met ervaringen van patiënten over tien jaar patiëntenrechten
gepubliceerd (Vlaams patiëntenplatform, 2012). Aanleiding hiervoor was het tienjarig bestaan
13
van de wet op de patiëntenrechten in België. Het doel van deze studie was het evalueren van de
wet en na te gaan hoe patiënten de wet ervaren hebben en hoe vaak deze wet werd nageleefd en
toegepast. In totaal werden 581 respondenten ondervraagd. Betreffende het recht op informatie
worden patiënten volgens deze peiling patiënten meestal tot altijd goed geïnformeerd over de
verschillende aspecten van de behandeling. Wanneer het gaat over ‘negatieve’ informatie zoals
de kostprijs, nevenwerkingen, mogelijke risico’s… bleek dat de patiënten minder informatie
kregen. De reden hiervoor ligt mogelijk bij het feit dat het moeilijker en delicater is om
negatieve informatie te communiceren. Bij 69,6% van de ondervraagde patiënten bleek dat
zorgverleners meestal tot altijd toestemming vragen aan de patiënt voorafgaand aan een
behandeling. Dezelfde tendens kwam terug bij de toestemming om een behandeling verder te
zetten, er werd bij 20% van de patiënten zelden tot nooit gevraagd om de behandeling verder te
zetten. De toestemming om een behandeling stop te zetten wordt bij 30,1% van de patiënten
niet gevraagd.
Betreffende het recht op inzage in het patiëntendossier bleek dat 37,1% van de patiënten zijn
patiëntendossier al eens heeft ingekeken. Van de personen die de vraag tot inzage hebben
gesteld, heeft 80% van hen daadwerkelijk het dossier kunnen inkijken. Bij het recht op
vertegenwoordiging bleek dat het merendeel van de patiënten nog geen vertegenwoordiger
heeft aangeduid en 27% van de patiënten geeft aan dat zij niet weten hoe zij een
vertegenwoordiger moeten aanduiden. Omtrent het klachtrecht heeft 70% van de respondenten,
volgens de peiling, nog nooit een klacht willen neerleggen in het ziekenhuis. Verder bleek dat
23,8% van de ondervraagde personen niet weet wie de ombudspersoon in het ziekenhuis is of
hoe zij die moeten contacteren. Hoewel de meerderheid van de ondervraagde personen geen
klacht wenst neer te leggen, geven de anderen die wel wensen een klacht neer te leggen, dit te
willen doen om een fout te signaleren en om gelijkaardige klachten in de toekomst te vermijden
(Vlaams patiëntenplatform, 2012).
Testaankoop deed bij 450 Belgen tussen 30 en 79 jaar onderzoek naar de wet betreffende de
patiëntenrechten. Uit deze bevraging kwamen weinig positieve resultaten naar voor, zo blijkt
dat slechts één op de zeven personen zich goed geïnformeerd voelt. Bijna alle ondervragen
personen wisten dat ze recht hebben op informatie om een afgewogen beslissing te kunnen
nemen. Het recht op een second opinion, het recht op privacy van het medische dossier, het
recht op het weigeren van een behandeling en het recht op inzage in het medisch dossier waren
gekend door bijna iedereen. Het recht op het niet weten van een diagnose was het minst gekend
14
bij de ondervraagde personen. Verder bleek dat 60% van de ondervraagde personen
moeilijkheden meldden om hun patiëntendossier in de praktijk te kunnen inkijken.
Betreffende het klachtrecht kwam naar voor dat patiënten geen garanties krijgen dat hun
probleem/klacht ook daadwerkelijk opgelost geraakt. Een groot deel van de ondervraagde
personen gelooft dat een klacht tot niets leidt of hen veel geld zou kosten. Zij vrezen dat na het
indienen van een klacht zij niet langer van dezelfde behandeling zullen kunnen genieten. Meer
dan 50% van de ondervraagde personen weet niet waar hij of zij met een klacht terecht kan. Uit
deze peiling bleek dat 11% van de respondenten het afgelopen jaar de indruk had het slachtoffer
te zijn geweest van een medische fout of medisch ongeval, van hen diende 23,5% effectief een
klacht in. Testaankoop gaf besluitend enkele voorstellen om de concrete situatie te verbeteren.
Zo werd gedacht aan het oprichten van een infolijn waar iedereen snel en duidelijk antwoord
krijgt op mogelijke vragen over zijn/haar klacht. Test aankoop stelt voor om meer garanties te
bieden voor de onafhankelijkheid van de ombudsdiensten door de oprichting van een
onafhankelijke commissie van toezicht. Als laatste stellen zij voor deze onafhankelijke
commissie van toezicht te laten functioneren als een beroepsinstantie voor klachten waarover
in eerste lijn geen overeenstemming werd bereikt (Testaankoop , 2016). Zowel het onderzoek
gevoerd door ‘Het Vlaams Patiëntenplatform’ als het onderzoek van ‘Test-aankoop’ kaarten
vooral het probleem betreffende het klachtrecht aan. In beide onderzoeken komt terug dat
patiënten niet weten waar zij met een klacht terecht kunnen binnen het ziekenhuis.
De grote heterogeniteit tussen de vele artikelen bemoeilijkt het formuleren van algemene
conclusies. Er kan moeilijk een globaal beeld of een concreet cijfer worden geformuleerd over
de kennis bij de patiënten omtrent hun patiëntenrechten. Besluitend kan worden gesteld dat in
de meerderheid van de artikelen terugkwam dat de kennis bij de patiënten in mindere mate
aanwezig was dan deze bij de zorgverleners/studenten. Daarnaast kwam ook in de meerderheid
van de onderzoeken terug dat de zorgverleners/studenten mede een belangrijke rol spelen in het
sensibiliseren van de patiënt omtrent zijn/haar patiëntenrechten. Opmerkelijk was ook dat
verschillende zorgverleners de verantwoordelijkheid over het navragen van de patiëntenrechten
verschuiven naar de patiënten zelf. Dit leidt ons opnieuw tot het belang van een voldoende
geïnformeerde patiënt. Ongeacht het kennisniveau van de zorgverlener heeft de patiënt steeds
het recht om de zorgverlener te wijzen op zijn rechten, waarvoor hijzelf de nodige kennis dient
te bezitten. De essentie van deze masterproef ligt daarom ook bij ‘ de kennis van de patiënt over
zijn patiëntenrechten’.
15
Het concrete doel van deze masterproef is door middel van het praktijkgedeelte de centrale
onderzoeksvraag te beantwoorden en zo dus de kennis van de patiënt omtrent zijn
patiëntenrechten in kaart te brengen binnen een Vlaams ziekenhuis. In samenwerking met de
Sint-Jozefskliniek te Izegem deden we 104 interviews bij verschillende patiënten over hun
kennis van de patiëntenrechten. Door middel van dit onderzoek willen wij een antwoord
formuleren op onze centrale onderzoeksvraag: ‘In hoeverre reikt de kennis van een patiënt
gehospitaliseerd in de Sint-Jozefskliniek te Izegem omtrent de patiëntenrechtenwet na het
afnemen van een gestructureerd interview?’ We zijn ons bewust dat we de resultaten uit dit
onderzoek niet kunnen veralgemenen voor alle patiënten gehospitaliseerd in een Vlaams
ziekenhuis.
Naast het weergeven van de resultaten willen we, gericht naar ons opleiding ‘managent en
beleid van de gezondheidszorg’ enkele implicaties voor het management en/ of beleidspraktijk
opstellen. Daar het management van zorginstellingen een grote verantwoordelijkheid en de
belangrijke taak hebben ( samen met de overheid om voldoende zaken te ondernemen om de
awareness bij de patiënt omtrent de patiëntenrechten te verhogen. Na het afnemen van elk
interview werd aan elke patiënt een folder ter beschikking gesteld waarop hij/zij op een
eenvoudig, heldere manier zijn patiëntenrechten kan terugvinden. Via deze weg zal de patiënt
zich via onze vragen meer bewust zijn van de zaken uit de wet op de patiëntenrechten die hij
niet wist en zal hij deze na onderzoek meer indacht nemen.
Na het systematisch opzoeken van literatuur omtrent de kennis van de patiënt over de
patiëntenrechtenwet gaan wij ervan uit dat participanten minder dan vijf van de ondervraagde
rechten zal kennen en dus bijgevolg de participanten niet correct zal kunnen antwoorden op
deze vragen. We maken de veronderstelling dat het klachtrecht het minst gekend zal zijn bij de
ondervraagde patiënten.
16
1. Algemene situering
De wet Patiëntenrechten of de ‘Wet betreffende de rechten van de patiënt’ werd afgekondigd
op 22 augustus 2002. De wet ging van kracht in België sinds 6 oktober 2002. De wet werd door
de wet van 13 december 2006 en in 2014 door de gezondheidswet in kleine details gewijzigd.
De gezondheidswet is de uitvoering van een Europese richtlijn dat het recht op informatie van
de patiënt aanvulde en een hervorming van de vertegenwoordigingsregeling sinds de nieuwe
wetgeving van 1 september 2014 inzake volwassen wilsonbekwamen.
Het Koninklijk Besluit van 1 april 2003 ‘tot regeling van de samenstelling en de werking van
de Federale Commissie Rechten van de patiënt’ en het Koninklijk besluit van juli 2003
‘houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet
voldoen’ betekenden de uitvoering van de wet.
Door enkele adviezen van de Federale commissie Patiëntenrechten en door enkele adviezen van
de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren werd de wet verduidelijkt.(Balthazar, 2015)
2. Ethische en juridische dimensies van patiëntenrechten
2.1 Ethische beschouwingen
Elke zorginstelling moet een ethisch kader vooropstellen waarbinnen de verzorging en
behandeling van patiënten moet gebeuren. Een eerste beperking van de afdwingbaarheid van
het ethische instellingsbeleid wordt gevormd door het recht op professionele en morele
autonomie van de artsen. Hierdoor zijn klinische instellingsprocedures zoals bijvoorbeeld
pijnrichtlijnen ‘in se’ niet bindend voor artsen aangezien ze een niet toegelaten beperking van
de professionele autonomie inhouden. Het praktische instellingsbeleid valt buiten deze grenzen
van de professionele autonomie, waardoor dergelijk beleid enkel de organisatorische aspecten
van het zorgbeleid raakt, waarover de beheerder de eindverantwoordelijkheid draagt. Hieruit
volgend kunnen zorgverleners enkel tot de naleving ervan verplicht worden voor zover dit in
overeenstemming is met de rechten van patiënten en de instellingsmedewerkers de naleving
ervan aanvaard hebben. Ethische beleidsvoorschriften kunnen een mogelijke schending zijn
voor de gewetensvrijheid en de professionele autonomie van de betrokken zorgverleners.
Ethische beleidsvoorschriften zijn bijvoorbeeld een vooraf gemaakte afspraak om zich neer te
leggen bij het advies van het ethisch comité of het verbod betreffende de uitvoering van
bepaalde wettelijke toegelaten handelingen. Contractuele clausules die een schending
betekenen van dergelijke basisrechten kunnen op deze manier nietig verklaard worden en een
17
hierop gebaseerd ontslag kan zo ook onrechtmatig bevonden worden. Volgend op een
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geldt dat het ethische
instellingsbeleid de persoonlijke belangen van het instellingspersoneel niet mag schaden (Tack,
Het ethische beleid in zorginstellingen, 2013).
Een tweede beperking van de ethische beleidsvrijheid van zorginstellingen wordt gevormd door
de (afdwingbare) rechten van de patiënt, vastgelegd in de wet betreffende de rechten van de
patiënt. Ziekenhuizen hebben de wettelijke plicht om deze beginselen in hun
rechtsverhoudingen met hun patiënten na te leven. Voor andere zorginstellingen betreft dit in
een verplichting om respect te hebben voor deze rechten door het zorgpersoneel en het principe
dat een instelling de verblijfsovereenkomst te goeder trouw moet nakomen. De verplichting om
de patiëntenrechten na te leven heeft tot gevolg dat instellingen hun ethische beleid hiermee
niet mee in strijd mag zijn. Desbetreffend is de adviserende tussenkomst van het palliatief team
slechts toelaatbaar indien de betrokkene hierover geïnformeerd werd, hierin toestemming heeft
gegeven, het advies binnen een redelijk termijn verstrekt kreeg, deze beslissing zorgvuldig
gemotiveerd en bewaard werd en de teamleden beantwoordden aan de noodzakelijke
objectiviteit en deskundigheid. Het respect voor de belangen van patiënten leidde er toe dat
zorginstellingen in communicatie met hun patiënten geen bedenkelijke of onjuiste informatie
mogen verstrekken. Zorginstellingen mogen evenmin gegevens meedelen die bij patiënten
valse hoop kunnen opwekken of hen negatief kunnen beïnvloeden. Wanneer een patiënt
wettelijk in aanmerking komt voor een bepaalde zorg maar toch door de voorziening op
systematische wijze ontraden wordt om voorbepaalde zorg te kiezen, kan een
overheidsingrijpen geoorloofd en noodzakelijk zijn.
Het recht op zelfbepaling, zoals bepaald in artikel 8 uit het Europees verdrag voor de rechten
van de mens (Europees hof van de rechten van de mens, 2002), vormt eveneens een belangrijke
begrenzing van de beleidsvrijheid voor instellingen. Deze bepaling houdt namelijk in dat
patiënten of bewoners binnen de muren van hun kamer, zeker indien zij er voor een langere tijd
verblijven, dezelfde rechten als thuis genieten. Dit heeft tot gevolg dat alle zorgvragen die zij
in een ambulante sfeer kunnen stellen, ook moeten binnenkamers uitgevoerd kunnen worden.
Indien dit niet wordt nagevolgd, dreigt er een niet-gerechtvaardigde discriminatie te ontstaan
tussen patiënten die in een instelling verblijven en zij die nog thuis verblijven. Respect voor het
recht op zelfbepaling houdt ook in dat patiënten tijdig dienen geïnformeerd te worden over het
ethische beleid hun instelling, de verschillende zorgopties en alternatieve zorgmogelijkheden
wanneer een bepaalde behandeling niet mogelijk blijft. Deze informatieverstrekking is van
18
essentieel belang in het kader opdat de keuzevrijheid van patiënten, die in medische kwesties
altijd belangrijk is en zeker aan het levenseinde, moet gerespecteerd worden (Tack, Het ethische
beleid in zorginstellingen, 2013).
2.2 Juridische dimensies
De wet Patiëntenrechten betekent een bekrachtiging van enkele fundamentele rechten van de
patiënt, die hij kan uitoefenen ten opzichte van de zorgbeoefenaars en (onrechtstreeks) ten
opzichte van de gezondheidszorginstellingen. Echter is de wet meer dan enkel een loutere
bekrachtigende opsomming van patiëntenrechten.
De wet wordt gezien als de belangrijkste tekst over de juridische verhoudingen tussen patiënten
en zorgverstrekkers. De wet biedt verduidelijking over deze juridische verhoudingen, zowel bij
vrijwillige verhoudingen (die traditioneel benaderd worden vanuit een contractueel model) als
bij niet- vrijwillige tot stand gekomen verhoudingen ( zoals bij controlegeneeskunde of
arbeidsgeneeskunde of bij expertises).
De wet stond naast de invoering van enkele nieuwe patiëntenrechten ook in voor de
bekrachtiging, harmonisering en codificering van bestaande gezondheidsrechtelijke normen die
voorheen werden afgeleid uit internationale verdragen, rechtspraak en verspreide normen. De
wet maakte een einde aan reeds vele jaren aanslepende discussies in het gezondheidsrecht. Zo
werden er duidelijke keuzes gemaakt omtrent het inzagerecht in het dossier, waarbij aan de
patiënt een inzagerecht toegekend wordt in het volledige dossier, dat op de meeste onderdelen
van het dossier zelfs rechtstreeks ( zonder tussenkomst van een arts of een andere
zorgbeoefenaar) kan uitgeoefend worden.
De wet stond in voor de invoering van een aantal belangrijke nieuwe normen. Meer specifiek
was dit de bekrachtiging van de juridische waarde van de ‘negatieve voorafgaande
wilsverklaring’ en werd de basis gelegd voor het bekrachtigen van zogenaamde ‘advance
directives’ waarbij mensen meer greep kunnen krijgen op hun naderend levenseinde.
Binnen de wet wordt aandacht besteed aan de positie van de bewuste en wilsbekwame patiënt
die in staat is om autonoom zijn rechten uit te oefenen. Hiernaast wordt bewust ook aandacht
besteed aan de grote groep van patiënten die om juridische of feitelijke redenen niet in staat zijn
om zelfstandig hun rechten uit te oefenen. De wet patiëntenrechten vormt de basis voor
vertegenwoordiging van minderjarige patiënten, en voert ook belangrijke bepalingen in over de
vertegenwoordiging van volwassen wilsonbekwame patiënten. Zo leidt dit tot de juridische
basis voor de mogelijkheid om zelf een vertegenwoordiger te kiezen en wordt via de invoering
19
van een zogenaamd ‘cascadesysteem’ ook meer duidelijkheid gebracht over de
vertegenwoordiging door familieleden indien men zelf geen vertegenwoordiger heeft
aangeduid.
De wet werd ook gebruikt om enkele andere moeilijke gezondheidsrechtelijke problemen op te
lossen. Er werd namelijk een poging ondernomen om in het aansprakelijkheidsrecht het stelsel
van de ‘centrale ziekenhuisaansprakelijkheid’ in te voeren, waarbij de patiënt die het slachtoffer
wordt van een professionele fout in ziekenhuisverband zijn vordering rechtstreeks en exclusief
tegen het ziekenhuis kan richten. Dit principe wordt beschreven in de ziekenhuiswet, samen
met de mogelijkheid om aan dit principe te ontsnappen via de voorafgaande informatie aan de
patiënt. Als laatste werd de wet ook gebruikt om de verzekeringswet bij te sturen en enkele
betwiste ‘patiëntonvriendelijke’ bepalingen, die in 1992 onder druk van de verzekeringssector
werden ingevoerd, te schrappen.(Balthazar, 2015)
20
3. Internationale context van de patiëntenrechten
3.1 Verdrag mensenrechten en biogeneeskunde ( het recht op gezondheid als fundamenteel deel
van de mensenrechten
Het recht op gezondheid als fundamenteel deel van de mensenrechten
De wet op de Patiëntenrechten was het gevolg van een internationale context, waarbij
initiatieven tot bescherming van de rechten van de patiënt werden gestimuleerd. (Balthazar,
2015) Het recht op gezondheid maakt fundamenteel deel uit van onze mensenrechten. Dit werd
voor het eerst beschreven door de Wereldgezondheidsorganisatie in 1946. Gezondheid wordt
door hen gedefinieerd als: ’een toestand van volkomen welzijn, zowel lichamelijk als psychisch
en sociaal. Het is niet enkel de afwezigheid van ziekte of gebrek.’ Toegang tot kwaliteitsvolle
gezondheidszorg zonder onderscheid op het vlak van ras, religie, politieke voorkeur,
economische en sociale conditie is daarbij een onvervreemdbaar recht (WHO, 2008).
Deze publicatie was de basis voor tal van charters die hierna verschenen. In Nederland werd
sinds 1 augustus 1995 de ‘Geneeskundige behandelingsovereenkomst’ als benoemde
overeenkomst toegevoegd aan het burgerlijk wetboek. In Frankrijk werd op 4 maart 2002 een
wet tot bescherming van de positie van de patiënt afgekondigd. In uitvoering van de ‘Verklaring
van Amsterdam’ die in 1994 werd aangenomen, verbonden Europese lidstaten van de
Wereldgezondheidsorganisatie zich er toe om in de nationale wetgeving bepalingen op te
nemen tot bevordering van de rechten van de patiënt. Ook het verdrag van Oviedo of het
‘Europees verdrag Mensenrechten en biogeneeskunde’ van 1997 gaf inspiratie tot de wet door
het bekrachtigen van enkele fundamentele patiëntenrechten.
In 2002 verscheen het European Charter of Patients- rights (Active Citizenship Network ACN,
2002) waarin 14 concrete patiëntenrechten werden opgenomen. Het charter is gebaseerd op
eerder uitgebrachte verklaringen en de fundamentele rechten van de mens. Ondanks de
verschillen in gezondheidszorg tussen verschillende Europese landen worden dezelfde rechten
voor de patiënt naar voor geschoven. Dit charter biedt versterking voor de bescherming van de
rechten van de patiënt in de diverse nationale contexten en is een handig instrument voor het
harmoniseren van de verschillende nationale gezondheidssystemen op het vlak van
patiëntenrechten. Dit is zeker van belang doordat elke patiënt zich kan verplaatsen tussen de
verschillende landen binnen de EU.
21
3.2 Ontstaan van de patiëntenrechtenwet: 22 augustus 2002: wet betreffende de rechten van de
patiënt
In België werd in 2002 de wet betreffende de rechten van de patiënt gepubliceerd in het
Belgisch staatsblad. Deze wet schuift specifiek voor ons gezondheidssysteem zeven concrete
rechten van de patiënten naar voor. Hieronder wordt dieper ingegaan op de wet betreffende de
rechten van de patiënt die werd gepubliceerd op 22 augustus 2002.
3.3 Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied van de wet op de Patiëntenrechten is zeer breed. Naast het bevestigen
van de patiëntenrechten en deze te verankeren in de klassieke curatieve geneeskunde, was het
uitdrukkelijk de bedoeling van deze wet om ook rechtsbescherming te voorzien in domeinen
van de gezondheidszorg waar de patiënt zich niet ( volledig) vrijwillig aan een onderzoek
onderwerpt (arbeidsgeneeskunde, controlegeneeskunde of verzekeringsgeneeskunde).
De wet is toepasbaar op elke vorm van gezondheidszorg, zowel preventief, louter diagnostisch,
curatief, esthetisch als palliatief. De wet is van toepassing op verschillende rechtsverhoudingen
inzake gezondheidszorg, meer bepaald op contractuele en buitencontractuele, privaatrechtelijke
en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen.
De patiënt wordt in de wet gedefinieerd als ‘de natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg
wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek’. Hieruit is de wet ook van toepassing op situaties
waarin gezondheidszorg wordt verstrekt in gedwongen of opgedrongen verband. Dit houdt in
dat patiënten die opgenomen zijn in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van een
zogenaamde collocatie, op geïnterneerden of op personen die in het kader van een gerechtelijke
maatregel een medisch onderzoek moeten ondergaan.
De wet is eveneens van toepassing op medische onderzoeken die niet bedoeld zijn om de basis
te vormen tot een curatieve behandeling, maar wel om de fysieke of psychische toestand van
een persoon te onderzoeken teneinde een beslissing te nemen over normen in het arbeidsrecht,
de sociale zekerheid of private verzekeringen.
De wet biedt de mogelijkheid om voor sommige specifieke rechtsverhoudingen bij Koninklijk
Besluit ‘nadere regels’ te bepalen, maar van deze mogelijkheid werd tot op heden geen gebruik
gemaakt. (Balthazar, 2015)
22
Toepassing op een zeer brede groep beroepsbeoefenaars
De wet op de Patiëntenrechten is niet enkel van toepassing voor artsen, maar voor een heel
ruime groep van beroepsbeoefenaars binnen de gezondheidszorg.
Alle ‘klassieke’ beroepen die geregeld zijn door het Koninklijk besluit nr. 78 van 10 november
1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (artsen, verpleegkundigen,
apothekers, tandartsen, zorgkundigen, beoefenaars van paramedische beroepen…) vallen onder
de toepassen van de wet op de Patiëntenrechten. De wet is ook van toepassing op de beoefenaars
van de ‘niet - conventionele praktijken’ zoals geregeld in de wet van 29 april 1999. Vanaf 1
januari 2016 vallen ook de klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en
psychotherapeuten onder het toepassingsgebied van de wet.(Balthazar, 2015)
3.4 Nalevingsplicht en medewerkingsplicht
De rechten van de patiënt houdt verband met bepaalde plichten voor de
gezondheidszorgbeoefenaars. Zo wordt binnen de wet voorgeschreven dat de
beroepsbeoefenaar de wet naleeft ‘ binnen de perken van de hem krachtens de wet toegewezen
bevoegdheden’ en ‘ in de mate waarin de patiënt hieraan zijn medewerking verleent’.
Wanneer de patiënt de nodige medewerking verleent, is de gezondheidszorgbeoefenaar
verplicht om de wet na te leven, en dit binnen de limieten van zijn of haar taken en
bevoegdheden binnen de gezondheidszorg.
Er is geen sanctieregel gekend binnen de wet op de Patiëntenrechten. Ook voorziet de wet geen
strafrechtelijke sancties noch enige andere sanctie ten opzichte van beroepsbeoefenaars die de
wet niet naleven. Dit blijkt een principiële keuze te zijn alsook een gevolg van de complexe
discussies over de bevoegdheid van de federale overheid om regelgevend op te treden in deze
materie.
Het feit dat er geen eigen sanctieregeling wordt voorzien binnen de wet op de Patiëntenrechten
staat niet gelijk aan een wet die niet meer is dan een verklaring zonder concrete gevolgen. Het
niet naleven van de wet kan tot tuchtsancties leiden voor beroepen waarbij tuchtrechtelijke
sancties mogelijk zijn; artsen, apothekers en statutair aangestelde verpleegkundigen. Hierboven
bestaat de mogelijkheid dat deze wet de juridische basis vormt voor de vordering in rechte. Zo
kan via een procedure voor de burgerlijke rechter (eventueel in kortgeding) het recht op inzage
in het dossier afgedwongen worden en kan de arts verplicht worden om inzage te verlenen in
het patiëntendossier op straffe van een dwangsom. De wet op de Patiëntenrechten kan ook de
23
grondslag vormen tot het vorderen van een schadevergoeding bij een bewezen causaal verband
tussen schade en inbreuken op de Wet Patiëntenrechten. Indien een patiënt in een bepaalde
casus kan aantonen, geen informatie gekregen te hebben over een relevant schadelijk
neveneffect van een behandeling en bovendien kan aantonen dat hij - indien deze informatie
wel tijdig zou gegeven zijn - zijn toestemming voor de behandeling niet zou gegeven hebben.
24
22 AUGUSTUS 2002.-Wet betreffende de rechten van de patiënt.
1. Definities en toepassingsgebied
De wet op de patiëntenrechten is van toepassing op:
● De patiënt.
Dit is de natuurlijke persoon aan wie de gezondheidszorg, al dan niet op eigen verzoek
wordt verstrekt.
● De gezondheidszorg.
Meer specifiek zijn dit de diensten die door een beroepsbeoefenaar met het oog op het
bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand
van een patiënt.
● De beroepsbeoefenaar.
De uitoefening van de gezondheidszorgberoepen door de beroepsbeoefenaar zoals
beschreven staat in het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967. Eveneens de
beroepsbeoefenaar van een niet-conventionele praktijk zoals beschreven in de wet van
29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de
artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen.
De wet op de patiëntenrechten is van toepassing op (contractuele en buitencontractuele) zowel
privaatrechtelijke als publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg verstrekt
door een beroepsbeoefenaar aan een patiënt (Belgisch Staatsblad, 2002).
25
Patiëntenrechtenwet
1. §Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking
A. Principe
Artikel 5 uit de wet betreffende de rechten van de patiënt beschrijft dat de patiënt ‘met
eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking en zonder enig
onderscheid op welke grond ook, recht heeft op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking die
beantwoordt aan de behoeften van de patiënt’ (Belgisch Staatsblad, 2002). Dit recht is een
bevestiging en verankering van het zorgvuldigheidsbeginsel inzake aansprakelijkheid van de
beroepsbeoefenaars, en houdt in essentie in dat elke zorgverlener verplicht is om zijn beroep op
een zorgvuldige manier uit te oefenen, in overeenstemming met de professionele standaarden
van dat beroep, volgens de actuele stand van de wetenschap en rekening houdend met de
concrete mogelijkheden in de behandelingssituatie waarin de betrokken zorgbeoefenaar zich
bevindt (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
B. bevestiging en bekrachtiging van het zorgvuldigheidsbeginsel
Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking strekt zich verder dan louter een bevestiging
en bekrachtiging van het zorgvuldigheidsbeginsel. De regel ‘zonder enig onderscheid op welke
grond ook’ omvat een duidelijk verbod op discriminatie binnen de gezondheidszorg. Bovendien
bevat het artikel een principe van eerbiediging van de menselijke waardigheid en een verwijzing
naar het recht op zelfbeschikking, dat een belangrijke rol speelt in vele ethische discussies.
C. Beperkingen
Het garanderen van het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking impliceert niet dat aan alle
mogelijke individuele behoeften van de patiënt moet worden tegemoet gekomen. Een
dienstverstrekking ‘die beantwoordt aan zijn behoeften’, houdt niet in dat de patiënt zomaar
een behandeling kan eisen of vorderen van de arts zonder dat hieraan enige voorwaarden
worden gekoppeld omtrent de omstandigheden waaronder de kwaliteitsvolle dienstverlening
ter beschikking wordt gesteld. Bij de evaluatie van de behoeften van de patiënt speelt de
professioneel-wetenschappelijke evaluatie van de aangewezen of noodzakelijke behandeling
door de beroepsbeoefenaar steeds een belangrijke rol. De patiënt kan dan wel een bepaald soort
geneesmiddel vragen, maar het is de beroepsbeoefenaar die zal evalueren of dit op grond van
de diagnose aangewezen en noodzakelijk is. De patiënt kan met andere woorden geen type
behandeling vorderen die onverantwoord is of waarvoor geen medische indicatie bestaat
(Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015). Het recht op een kwaliteitsvolle
26
dienstverstrekking wordt dus in zekere zin onvermijdelijk beperkt door een schaarste aan
middelen (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002). Het recht op kwaliteitsvolle
dienstvertrekking behoort tot een individueel recht van de patiënt in zijn onderlinge relatie met
de beroepsbeoefenaar en kan als dusdanig niet worden verward met het voor eenieder door de
Grondwet gewaarborgde recht op gezondheidszorg (De Hert, Magiels, & Thys, 2003).
27
2. §Het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar
A. Principe
Artikel 6 uit de wet betreffende de rechten van de patiënt stelt dat de patiënt recht heeft ‘op
vrije keuze van de beroepsbeoefenaar en recht heeft op wijziging van deze keuze behoudens, in
beide gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
De wet bekrachtigt het principe van vrije keuze en dient beschouwd te worden als een specifieke
toepassing van het recht op zelfbeschikking waarover iedere burger beschikt. Dit principe werd
reeds lang beschermd in de medische deontologie, en maakt duidelijk dat boven het recht van
vrije keuze van beroepsbeoefenaar, de patiënt ook het recht heeft op deze keuze te wijzigen
(Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
B. Wijziging van keuze
Het recht op vrije keuze kan van groot belang zijn met het oog op het vertrouwen van de patiënt
in de beroepsbeoefenaar. Door zijn keuze van beroepsbeoefenaar te wijzigen kan de patiënt
uiting geven aan zijn ontevredenheid over de behandeling.
Het recht op vrije keuze gaat in, nog voor er sprake is van een individuele rechtsverhouding
tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar. De patiënt krijgt met andere woorden het recht
toegekend om zelf te kiezen op welke beroepsbeoefenaar hij beroep zal doen. Eveneens houdt
dit principe in dat de patiënt achtereenvolgens met verschillende beroepsbeoefenaars kan
contact opnemen, om vervolgens de keuze te maken met welke beroepsbeoefenaar hij een
rechtsverhouding wenst aan te gaan. Uit dit recht volgend kan de beroepsbeoefenaar enkel met
toestemming van de patiënt het engagement dat hij met hem aanging, overdragen aan een
andere beroepsbeoefenaar.
Het feit dat de patiënt zijn keuze kan herzien, maakt het volgens de opstellers overbodig om
uitdrukkelijk te voorzien in het recht van de patiënt op een tweede advies of second opinion.
Het recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar impliceert namelijk dat men zich tot een
tweede beroepsbeoefenaar kan wenden, al dan niet met het voortbestaan van een reeds
aangegane rechtsverhouding (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
C. Beperkingen krachtens de wet
28
Het principe van vrije keuze van de beroepsbeoefenaar wordt beperkt krachtens de wet, met
name de interne organisatie van instellingen van de gezondheidszorg en een beperking van
aanbod. Sommige zaken zijn hierbij evident en duidelijk geregeld, zo kan er onder meer gedacht
worden aan de beperkende regelingen in het kader van de arbeidsgeneeskunde, de
arbeidsongevallenwetgeving,… Concreet houdt dit in dat men zijn controlearts niet vrij kan
kiezen en dit evenmin het geval is voor de arbeidsarts (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet
Patiëntenrechten, 2015).
De limieten van de vrije keuze zijn niet enkel beperkt tot uitdrukkelijke wettelijke bepalingen,
ook het recht op vrije keuze kan enkel uitgeoefend worden in het kader van de voorwaarden
waaronder de gezondheidszorg ter beschikking wordt gesteld. Binnen een
gezondheidsvoorziening is het omwille van praktische overwegingen niet steeds mogelijk om
de beroepsbeoefenaar door de patiënt vrij te laten kiezen en deze keuze te laten wijzigen. Binnen
ziekenhuisverband zal er enkel beroep kunnen gedaan worden op de beroepsbeoefenaars die op
basis van een overeenkomst verbonden zijn met het betreffende ziekenhuis, en kan de patiënt
in dit opzicht niet in volle vrijheid zijn verzorgend team samenstellen. Ook de organisatorische
noodwendingen van een zorginstelling kunnen een beperking betekenen op het recht op vrij
keuze. In het geval dat er binnen de organisatie maar één arts is waaraan de patiënt nood heeft,
zal de patiënt zijn beroepsbeoefenaar niet vrij kunnen kiezen. Ook de werking in teamverband
zal de vrije keuze van de patiënt inperken (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers,
2002). Zo zijn verpleegkundigen die werkzaam zijn binnen een bepaalde instelling verbonden
aan een bepaalde dienst en werken zij volgens dienstroosters. Een patiënt kan dus ook in dat
opzicht niet eisen dat de verpleegkundige die hij verkiest hem of haar zal volgen tijdens zijn
verblijf op verschillende diensten en functies van een zorginstelling (Balthazar, de krachtlijnen
van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
29
3. §Het recht op informatie
Ethische en juridische grondslag
Het recht op gezondheidstoestandinformatie en op geïnformeerde toestemming vormen de twee
belangrijkste basisrechten van de patiënt. Beide rechten hebben een specifieke wettelijke
grondslag sinds de invoering van de Wet Patiëntenrechten in 2002. Artikel 7,§1 uit de wet
patiëntenrechten buigt zich over het recht op gezondheidstoestandinformatie, terwijl artikel
8,§1 voorziet in het recht op geïnformeerde toestemming. Dit eerste geeft de patiënt het recht
om ten opzicht van de beroepsoefenaar alle nodige informatie te ontvangen om inzicht te krijgen
in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. Het tweede recht geeft de
patiënt het recht om voor de uitvoering van een behandeling hierover alle nodige informatie te
ontvangen en hierin toe te stemmen. Hoewel beide rechten nauw met elkaar verwant zijn
werden zij binnen de wet afzonderlijk behandeld (Tack & Vansweevelt, hoofdstuk V het recht
op gezondheidstoestandinformatie en geinformeerde toestemming, 2014).
Het recht op informatie en op geïnformeerde toestemming maken deel uit van
persoonlijkheidsrechten die inherent zijn aan elke burger. Persoonlijkheidsrechten zijn de
‘subjectieve rechten, die de titularis juridische zeggenschap verzekeren ten overstaan van
derden over de bescherming en het gebruik van de intrinsieke bestanddelen of uitingen van de
eigen persoonlijkheid’ (D'haese, 2010). Twee mechanismes staan in voor de bescherming van
deze rechten ten aanzien van derden. Enerzijds wordt er een negatieve bescherming geboden
via een afweerrecht, anderzijds wordt er een positieve bescherming geboden door het toekennen
van het zelfbepalingsrecht. De negatieve bescherming via het afweerrecht wordt gevormd door
het verbod op aantasting van de fysieke integriteit van het lichaam door een derde. Dit beginsel
wordt zowel grondwettelijk als mensrechtelijk beschermd. Voor de medische praktijk betekent
dit dat een arts in beginsel geen ingreep of behandeling op het lichaam van een patiënt mag
uitvoeren zonder deze vooraf uitgebreid te hebben geïnformeerd en zijn toestemming te hebben
verkregen. Hieruit volgend kan een arts een patiënt niet tegen zijn wil aan een onderzoek
onderwerpen. De positieve bescherming die via het zelfbepalingsrecht wordt gevormd, geeft de
patiënt het recht om op basis van de verworven informatie vrij te beslissen over zijn
gezondheidstoestand en al dan niet zijn toestemming te geven voor de voorgesteld tussenkomst.
30
Het recht op gezondheidstoestandinformatie
A. Inhoud
a. Gezondheidstoestand: diagnose, prognose en gedrag
i. Algemeen
Artikel 7,§1 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft het recht van de patiënt op ‘alle voor hem
betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de
vermoedelijke evolutie ervan’ (Belgisch Staatsblad, 2002). De beroepsbeoefenaar dient de
patiënt alle noodzakelijke informatie te verstrekken die tot doel heeft inzicht te verschaffen in
diens actuele gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. Deze informatie heeft
betrekking op de diagnose, de verwachte prognose en de gezondheidsvoorlichting. Dit laatste
heeft betrekking op het gedrag dat in de toekomst wenselijk is. De beroepsbeoefenaar heeft de
taak om de patiënt voldoende informatie te verschaffen die toereikend is om de patiënt in staat
te stellen zijn gezondheidstoestand correct in te schatten. Het is de bedoeling dat er geen
informatie wordt achtergehouden door de beroepsbeoefenaar.
De patiënt heeft het recht om de waarheid over zijn gezondheidstoestand te verkrijgen. Dit soort
informatie is ruimer dan enkel diagnose-informatie, omdat het ook betrekking heeft op de
prognose en op gezondheidsvoorlichting. Hieruit volgend wordt dit soort informatie dan ook
gezondheidstoestandinformatie genoemd (Tack & Vansweevelt,2014).
ii. Informatie over de diagnose en waarschijnlijkheidsdiagnose
De patiënt heeft recht op de waarheid over zijn gezondheidstoestand en moet worden ingelicht
over de diagnose. Indien de arts de juiste diagnose zou verzwijgen voor de patiënt, begaat de
arts een fout die de patiënt ernstige schade kan berokkenen. Als de patiënt een betere kennis
heeft over zijn ziekte zal dit hem eerder aanzetten tot het veranderen van zijn levenswijze of de
beslissing om tot een behandeling overgaan.
Ook de waarschijnlijkheidsdiagnose dient te worden meegedeeld aan de patiënt. Er wordt van
een waarschijnlijkheidsdiagnose gesproken wanneer de arts meent een bepaalde ziekte of
aandoening te onderkennen, maar toch niet helemaal zeker is omtrent de diagnose. Op basis
van de waarschijnlijke diagnose kan er reeds gestart worden met andere diagnoseonderzoeken
of specifieke behandelingen. Vandaar de patiënt hier in de gelegenheid moet worden gesteld
om hierover zelf te kunnen beslissen (Tack & Vansweevelt,2014).
31
iii. Informatie over de prognose
De prognose of de vermoedelijke evolutie van de gezondheidstoestand dient te worden
meegedeeld aan de patiënt, dit houdt in alle informatie die volgens de beroepsbeoefenaar, op
basis van de analyse van de gegevens waarover hij beschikt. In functie van de verder
levensplanning van de patiënt kan het belangrijk zijn dat de patiënt zijn prognose kent,
bijvoorbeeld inzake relaties of een mogelijke kinderwens. Ook het meedelen van genetische
informatie valt onder de informatieplicht. Het al dan niet drager zijn van een ernstige, erfelijke
aandoening, kan een invloed hebben op de kinderwens van de patiënt of leiden tot de keuze
voor medische begeleide voortplanting. Een arts die nalaat informatie over een erfelijke
aandoening (tijdig) aan een koppel met een kinderwens of zwangere vrouw mee te delen, is
verantwoordelijk voor de schade die hieruit voortvloeit, zo ook de zware handicap waarmee het
kind geboren wordt (Tack & Vansweevelt,2014).
iv. Gezondheidsvoorlichting: informatie over wenselijk gedrag
De informatieplicht is ook van toepassing op gezondheidsvoorlichting. Dit is het gedrag dat in
de toekomst als wenselijk wordt beschouwd, bijvoorbeeld om de gezondheid te behouden, zoals
preventie, gebruik van medicatie, risico’s bij zwangerschap (Tack & Vansweevelt,2014).
b. Onderscheid met toestemmingsinformatie
Het recht op informatie bestaat op zichzelf, zonder dat hiervoor een voorgestelde behandeling
nodig is. Dit is van toepassing op bijvoorbeeld de mededeling van een diagnose waarvoor geen
behandeling mogelijk is of een genetische aandoening waarvoor een behandeling ontbreekt of
indien de patiënt zelf geen behandeling meer wenst. Dit recht op informatie over de
gezondheidstoestand bestaat dus op zichzelf zonder dat dit gebonden is aan een eventuele latere
toestemming.
De mededeling van gezondheidstoestandsinformatie moet onderscheiden worden van de
informatie die aan de patiënt wordt meegedeeld in het licht van het recht op geïnformeerde
toestemming. In het laatstgenoemde geval dient er informatie te worden meegedeeld die de
patiënt nodig heeft om met kennis van zaken toe te kunnen stemen voor een bepaalde medische
tussenkomst, zoals de risico’s en nevenwerkingen (Tack & Vansweevelt,2014).
B. Betrokken actoren
32
a. De verstrekker van informatie
Beschreven in artikel 7,§1 van de wet op de patiëntenrechten, heeft de patiënt ‘tegenover de
beroepsbeoefenaar’ recht op informatie omtrent zijn gezondheidstoestand. In beginsel is dit de
zorgverlener die de patiënt heeft geraadpleegd en de persoon die de patiënt behandeld (Tack &
Vansweevelt,2014).
b. De ontvanger van informatie
Enkel de wils- en handelingsbekwame patiënt heeft in beginsel recht op informatie over zijn
gezondheidstoestand. Andere personen zoals bijvoorbeeld familieleden en vrienden hebben
geen recht om, zonder akkoord van de betrokkene, kennis te nemen van deze informatie.
Artikel 7, §2 uit de patiëntenrechtenwet voorziet de mogelijkheid voor de patiënt om zich te
laten bijstaan door een ‘vertrouwenspersoon’ of om dit recht te laten uitoefenen via deze
persoon bij de uitoefening van het recht op informatie. De beroepsbeoefenaar dient hiervoor
twee zaken in het patiëntendossier te noteren. In de eerste plaats is dit de identiteit van de
vertrouwenspersoon. In de tweede plaats is dat het feit dat de informatie, met akkoord van de
patiënt, aan de vertrouwenspersoon of aan de patiënt in aanwezigheid van de
vertrouwenspersoon, werd meegedeeld.
Het is aan te raden de identiteit van de vertrouwenspersoon op te nemen in het patiëntendossier
om latere betwisting tegen te gaan over wie zich als vertrouwenspersoon aanmeldt. De
vertrouwenspersoon moet op de hoogte worden gesteld over de informatie die uitzonderlijk aan
de patiënt werd onthouden in het kader van de therapeutische exceptie. De patiënt heeft de
mogelijk om te verzoeken dat de aan de vertrouwenspersoon meegedeelde gegevens in het
patiëntendossier worden opgenomen.
De vertrouwenspersoon is verschillend met de figuur van de vertegenwoordiger binnen de wet
op de patiëntenrechten. Een vertrouwenspersoon heeft de bevoegdheid om een wilsbekwame
patiënt bij te staan of in deze zijn plaats op te treden bij de uitoefening van het recht op
gezondheidsinformatie en het recht op inzage in het patiëntendossier. De vertegenwoordiger,
daarentegen, gaat de patiëntenrechten uitoefenen van een wilsonbekwame patiënt in diens plaats
(Tack & Vansweevelt,2014).
33
C. Vorm
a. Duidelijke taal
Het meedelen van de informatie aan de patiënt moet geschieden in een duidelijke, voor de
patiënt begrijpelijke taal. De informatie moet zo helder en volledig mogelijk meegedeeld
worden aan de patiënt. Bovendien moet de informatie aangepast worden en rekening houden
met de intellectuele capaciteiten, de opleiding, de leeftijd, enz. van de patiënt. De
beroepsbeoefenaar moet na het meedelen van de informatie nagaan of de patiënt de informatie
werkelijk heeft begrepen en indien de patiënt vragen heeft, moeten zij worden beantwoord. Als
de beroepsbeoefenaar niet de taal van de patiënt spreekt moet er beroep worden gedaan op een
tolk, of moet de patiënt worden gewezen op deze mogelijkheid (Tack & Vansweevelt,2014) .
b. In beginsel mondeling, schriftelijk op verzoek
In principe gebeurt de informatieverstrekking mondeling. Op deze manier wordt beoogd om de
geneeskundige behandelingsrelatie zo weinig mogelijk te formaliseren. Op verzoek van de
patiënt kan de beroepsbeoefenaar de diagnose en/of prognose schriftelijk bevestigen. Deze
werkwijze biedt de patiënt de mogelijkheid om de mondeling verstrekte informatie nadien nog
eens door te nemen of met zijn naasten te bespreken. De schriftelijke bevestiging kan gebeuren
via een folder of informatiebrochure van de aandoening. Het medisch verslag waarin de
bevindingen van de arts zijn opgenomen en nadien eventueel naar de patiënt wordt verzonden,
kan een toepassing vormen van de schriftelijke informatieverstrekking (Tack &
Vansweevelt,2014).
D. Uitzondering op de informatieplicht
Op de informatieplicht van beroepsbeoefenaars voorziet de patiëntenrechtenwet twee
uitzonderingen; namelijk het recht op niet-weten waarbij het initiatief bij de patiënt ligt, en de
therapeutische exceptie waarbij het initiatief ligt bij de beroepsbeoefenaar.
a. Het recht op niet-geïnformeerd te worden over de gezondheidstoestand
De eerste uitzondering betreft het recht om niet geïnformeerd te worden of het recht op niet-
weten. Artikel 7,§3 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft dat de gezondheidstoestandinformatie
niet aan de patiënt wordt verstrekt indien hij dit uitdrukkelijk verzoekt. Dit is bijvoorbeeld het
geval wanneer een patiënt de uitslag van een bloedtest of genetische onderzoek niet wil kennen,
omdat hij vreest dat de keuzes in zijn leven hierdoor nadelig zouden kunnen beïnvloed worden.
Als de patiënt ervoor kiest dit recht uit te oefenen, mag de arts hem niet informeren: de plicht
tot informeren wordt dan omgevormd tot de plicht tot niet-informeren.
34
De wet op de patiëntenrechten vereist dat het verzoek van de patiënt uitdrukkelijk moet zijn om
zekerheid te hebben over de werkelijkheid van het verzoek om niet geïnformeerd te worden.
Dit uitdrukkelijk verzoek van de patiënt kan zowel schriftelijk als mondeling gebeuren. Het
verzoek dient te worden opgetekend of te worden toegevoegd aan het patiëntendossier om latere
discussies te vermijden. Indien de patiënt dit wenst kan hij bij de toepassing van zijn recht op
niet-weten, beroep doen op een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon zal dan door de
arts de aan de patiënt onthouden informatie ontvangen.
Het recht op het niet-weten van de patiënt is niet absoluut. Dit houdt in dat indien het meedelen
van de betrokken informatie een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de ‘gezondheid’ van de
patiënt of derden oplevert, de beroepsbeoefenaar de betrokken informatie wel dient mee te
delen. De beroepsbeoefenaar moet in deze situatie voorafgaandelijk een andere
beroepsbeoefenaar hierover hebben geraadpleegd en de eventuele aangewezen
vertrouwenspersoon gehoord hebben. De term gezondheid dient ruimt te worden
geïnterpreteerd en betreft zowel de fysieke, psychische als sociale aspecten van de gezondheid
van derden. Een concreet voorbeeld is de situatie waarin een patiënt niet wenst geïnformeerd te
worden over zijn besmettelijke ziekte en hierdoor naast zichzelf ook de gezondheid van derden
in gevaar brengt. Wanneer een patiënt na het afnemen van een hiv-test niet wil ingelicht worden
over de resultaten, dient de arts in geval van seropositiviteit toch verplicht de patiënt in te lichten
en beschermingsmaatregelen voor te stellen (Tack & Vansweevelt,2014).
b. Therapeutische exceptie
Artikel 7,§4 uit de patiëntenrechtenwet bepaalt dat de beroepsbeoefenaar uitzonderlijk
gezondheidstoestandinformatie aan de patiënt kan onthouden. Deze ‘therapeutische exceptie’
is enkel mogelijk, indien het meedelen van de informatie een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor
de gezondheid van de patiënt zou betekenen. Deze uitzondering wordt toegepast in situaties
waarbij om gezondheidsredenen uitzonderlijk gewacht wordt met het meedelen van een
diagnose aan de patiënt.
De therapeutische exceptie kan slechts heel uitzonderlijk worden toegepast, en dient net
omwille van het uitzonderlijk karakter aan bijkomende voorwaarden te voldoen. De
beroepsbeoefenaar dient in de eerste plaats een andere beroepsbeoefenaar te raadplegen
teneinde het klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt na te gaan. De
beroepsbeoefenaar dient ook het gevaarcriterium in concreto te beoordelen. De
beroepsbeoefenaar moet een schriftelijke motivering voor de therapeutische exceptie toevoegen
aan het patiëntendossier. Op deze manier wordt de arts verplicht zijn subjectieve beoordelingen
35
te objectiveren. Als laatste dient de beroepsbeoefenaar de eventueel aangewezen
vertrouwenspersoon in te lichten over de achtergehouden informatie. De vertrouwenspersoon
kan zo controle uitoefenen op de motivering van de beroepsbeoefenaar voor het achterhouden
van gezondheidstoestandinformatie aan de patiënt (Tack & Vansweevelt,2014).
36
4. §Het recht op geïnformeerde toestemming
Artikel 8,§1 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft het recht van de patiënt om ‘geïnformeerd,
voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar’
(Belgisch Staatsblad, 2002). Het recht van de patiënt op toestemming wordt opgesplitst in een
aantal onderdelen; namelijk het recht op toestemming, de informatieplichtige, de inhoud van de
toestemmingsinformatie, de draagwijdte van de toestemming, de vorm van de toestemming en
het tijdstip van de toestemming.
A. Het recht toe te stemmen
a. Principe
In beginsel heeft de patiënt het recht toestemming te geven voor elke tussenkomst van de
beroepsbeoefenaar. Het begrip ‘tussenkomst’ heeft niet alleen betrekking op
onderzoekhandelingen, ingrepen of behandelingen, maar ook op elke beslissing tot weigering
en voortzetting van dergelijke tussenkomsten.
De patiënt heeft naast het recht om zijn informatie te geven ook het recht om zijn toestemming
voor een bepaalde tussenkomst te weigeren of in te trekken. De oorsprong voor dit
weigeringsrecht is gelegen in de fysieke integriteit van de patiënt en de geneeskundige
behandelingsovereenkomst. Deze overeenkomst houdt in dat de beroepsbeoefenaar de
toestemming van de patiënt moet krijgen alvorens hij tot een bepaalde interventie kan overgaan.
De beroepsbeoefenaar moet deze weigering inwilligen, zelfs wanneer zij betrekking heeft op
een levensnoodzakelijke behandeling. Volgens de wettelijke verplichting om hulp te verlenen
aan een persoon in gevaar, heeft een slachtoffer in groot gevaar het recht om geholpen te worden
maar dit is geen plicht.
Wanneer de patiënt een bepaalde tussenkomst weigert of zijn toestemming intrekt, dient hij
over de gevolgen van deze beslissing te worden geïnformeerd. Indien de patiënt of de
beroepsbeoefenaar dit wenst, wordt de weigering of intrekking van de toestemming vastgelegd
en toegevoegd aan het patiëntendossier. Dit vormt de basis voor de formulieren van ‘ontslag
ondanks tegenadvies’ (Balthazar, 2015). De patiënt blijft zijn recht op kwaliteitsvolle
dienstverlening behouden ondanks de eventuele weigering of intrekking van zijn toestemming.
De rechtsverhouding tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt wordt door deze beslissing niet
beëindigd, waardoor de beroepsbeoefenaar in dergelijke situatie een alternatieve tussenkomst
moet voorstellen of in een doorverwijzing moet voorzien (Tack &Vansweevelt, 2014).
37
a. Wie geeft de toestemming
Het is de patiënt zelf die persoonlijk al dan niet toestemt in een medische handeling, en op deze
manier zijn persoonlijkheidsrecht uitoefent. De patiënt heeft dit recht zolang hij feitelijk
beslissingsbekwaam is, d.w.z. in staat is om volwaardig toe te stemmen, en juridisch
handelingsbekwaam is, d.w.z. bekwaam is om, krachtens de wet subjectieve rechten waarvan
men titularis is, rechtshandelingen te verrichten. Partners of familieleden daarentegen hebben
geen zeggenschap over de fysieke integriteit van de wilsbekwame patiënt. Zij kunnen dus geen
plaatsvervangende toestemming geven voor een ingreep op een wilsbekwame patiënt (Tack
&Vansweevelt, 2014).
B. De informatieplichtige
a. Principe: de uitvoerder van de medische tussenkomst
De informatieverplichting rust op de beroepsbeoefenaar die de behandeling of ingreep uitvoert.
Op basis van het recht op de fysieke integriteit van de patiënt moet de arts er op toezien dat de
patiënt met kennis van zaken kan toestemmen opdat die ingreep geoorloofd wordt (Tack
&Vansweevelt, 2014).
b. Verschillende betrokken beroepsbeoefenaars
Indien er verschillende beroepsbeoefenaars bij de tussenkomst met de patiënt betrokken zijn,
heeft elke beroepsbeoefenaar de plicht die informatie te verstrekken die behoort tot zijn of haar
vakgebied. Het is mogelijk dat een arts enkel een consulterende functie vervult. De
behandelende arts kan op grond van het patiëntendossier het advies van een andere specialist in
zijn oordeelvorming betrekken. Doordat de arts-consulent enkel in relatie staat tot de
behandelende arts rust er op hem dan ook geen informatieplicht ten opzichte van de patiënt. In
het geval dat de arts-consulent rechtstreeks door de patiënt wordt aangesproken voor advies of
een second opinion, rust ook op de arts-consulent een eigen informatieplicht (Tack
&Vansweevelt, 2014).
C. De inhoud van de toestemmingsinformatie
a. Inhoud
Vooraleer de beroepsbeoefenaar een bepaalde tussenkomst bij de patiënt kan uitvoeren, heeft
hij t.o.v. de patiënt een informatieplicht omtrent de voorgestelde behandeling of ingreep. Zoals
beschreven in artikel 8,§2 van de patiëntenrechtenwet heeft de informatieplicht betrekking op
alle gegevens ‘met het oog op het verlenen van diens toestemming’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
38
In grote lijn betreft dit alle gegevens die nodig zijn om met kennis van zaken in een bepaalde
behandeling, ingreep of onderzoek te kunnen toestemmen (Tack &Vansweevelt, 2014).
In artikel 8,§2 uit de wet op de patiëntenrechten wordt er een opsomming gemaakt van alle
minimaal te verstrekken gegevens. De wet geeft de beroepsbeoefenaar de plicht de patiënt
minstens in te lichten over: ‘het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie,
de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s verbonden aan de
tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven, de financiële gevolgen, de mogelijke
gevolgen in geval van weigering of intrekking van de toestemming, en andere door de patiënt
of de beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de
wettelijke bepalingen die met betrekking tot een tussenkomst dienen te worden nageleefd’
(Belgisch Staatsblad, 2002). Naast deze gegevens moet de beroepsbeoefenaar ook alle andere
‘relevant geachte verduidelijkingen’ meedelen (Tack &Vansweevelt, 2014).
b. Heldere en begrijpelijke informatie
De informatie die verstrekt wordt door de beroepsbeoefenaar moet helder en begrijpelijk zijn
voor de patiënt of zijn vertegenwoordiger. Wanneer bepaalde informatie dubbelzinnig is, moet
deze geïnterpreteerd worden in het nadeel van de persoon die de informatie heeft opgesteld
(Tack &Vansweevelt, 2014).
D. Uitzonderingen op de geïnformeerde toestemming
a. Wettelijke uitzonderingen: dwangbehandeling in het algemeen belang
In uitzonderlijke situaties bestaat de mogelijkheid dat een behandeling volgens de wet als
verplicht wordt gesteld, zonder dat de patiënt hierin voorafgaandelijk heeft toegestemd. In
dergelijke situatie zal het algemeen belang primeren boven de individuele
toestemmingsvereiste en zal de beroepsbeoefenaar handelen in opdracht van de wetgever.
Uiteraard kan de beroepsbeoefenaar in dergelijke situatie niet veroordeeld worden voor de
schending van het recht op geïnformeerde toestemming van de patiënt. Omwille van de
openbare veiligheid is een inperking op het zelfbepalingsrecht van de patiënt dan
gerechtvaardigd. Een uitzonderlijke situatie kan bijvoorbeeld zijn, wanneer een autobestuurder
verplicht wordt om een bloedproef te ondergaan in geval van verdenking van dronkenschap of
alcohol-of drugsintoxicatie. Het verplichte onderzoek aan het lichaam van de verdacht
autobestuurder gebeurt dan in het kader van een strafonderzoek of een DNA onderzoek in
opdracht van de onderzoeksrechter.
Een uitzonderlijke situatie kan ook in het kader van de bescherming van de volksgezondheid of
veiligheid van derden het zelfbepalingsrecht van de patiënt inperken. Patiënten die leiden aan
39
een ernstige besmettelijke ziekte kunnen onder bepaalde voorwaarden verplicht in quarantaine
worden geplaatst, ook al gaat de patiënt hier niet mee akkoord. Zo is ook de vaccinatie tegen
kinderverlamming wettelijk verplicht als uitzondering op het recht op zelfbepaling. (Tack
&Vansweevelt, 2014).
b. Noodtoestand
Een uitzondering op de informatie- en toestemmingsvereiste is het bestaan van de noodtoestand
waarbij de verzorgingsplicht gaat primeren boven de toestemmingsvereiste. Wanneer de arts in
de onmogelijkheid verkeert om de toestemming van de patiënt of zijn wettelijke
vertegenwoordiger te verkrijgen, mag hij overgaan tot de noodzakelijke medische handelingen,
zonder hiervoor zijn aansprakelijkheid in gedrang te brengen. De arts gaat via deze uitzondering
zijn aansprakelijkheid ontlopen, doordat hij zich kan beroepen op een rechtvaardigheidsgrond,
namelijk de noodtoestand. Het begrip ‘noodtoestand’ wordt omschreven al de dreiging van
onmiddellijke en ernstige schade. Het begrip beperkt zich dus niet enkel over het levensgevaar,
maar ook over de gezondheidstoestand van de patiënt wanneer die in onmiddellijk en ernstig
gevaar verkeert.
Wanneer er in urgente situaties geen duidelijkheid bestaat over de al dan niet voorgaande
wilsuitdrukking van de patiënt of zijn vertegenwoordiger, zal elke noodzakelijke tussenkomst
van de beroepsbeoefenaar onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt
gebeuren. De uitzonderingsregel is van toepassing bij situaties waarbij de patiënt niet in staat
is zijn wil te uiten of toestemming te geven, zoals bijvoorbeeld wanneer de patiënt bewusteloos
of geestesziek is en de vertegenwoordiger niet bekend is of niet tijdig kan worden bereikt. De
beroepsbeoefenaar zal dan handelen in het belang van de patiënt en hiervan melding maken in
het patiëntendossier. Nadien zal hij van zodra dit mogelijk is, verder handelen vanuit de
geïnformeerde toestemming van de patiënt of van zijn vertegenwoordiger.
Ter voorkomen van verwarring moet men steeds in gedachten houden dat het niet is omdat men
dringend medische verzorging moet krijgen of wordt opgenomen op een spoedafdeling, dat
men steeds wilsonbekwaam is en geen toestemming zou kunnen geven. Zolang de patiënt
wilsbekwaam is, is de beroepsbeoefenaar verplicht hem in te lichten over zijn
gezondheidstoestand en moet hem de gelegenheid worden gegeven met kennis van zaken toe
te stemmen in de voorgestelde behandeling, ongeacht of de behandeling nu al dan niet dringend
is (Tack &Vansweevelt, 2014).
40
c. Afstand van het recht op geïnformeerde toestemming
Zoals reeds bij het recht op informatie werd besproken geeft artikel 7,§3 uit de patiëntenrechten
wet uitdrukkelijk de mogelijkheid om als patiënt afstand te doen van het recht op
gezondheidstoestandinformatie. Betreffende de toestandsinformatie, verwijst artikel 8,§3 uit de
patiëntenrechtenwet naar de voorwaarden en modaliteiten van artikel 7,§3. De patiënt kan
bijgevolg onder dezelfde voorwaarden afstand doen van het recht op toestemmingsinformatie.
De patiënt mag zelf beslissen welke informatie hij wenst te vernemen en wie eventueel in zijn
plaats mag beslissen. Dit behoort tot de uitoefening van het zelfbepalingsrecht van de patiënt.
Voordat een rechtsafstand in medische aangelegenheden als geldig kan worden aanzien moet
er voldaan worden aan drie voorwaarden: de rechtsafstand moet vrijwillig geschieden, moet
reëel zijn en mag niet slaan op niet-therapeutische of ernstige schadeverwekkende handelingen.
De vrijewilsuiting houdt in dat de wil van de patiënt niet door dwaling, bedrog of dwang mag
worden aangetast. Een reële rechtsafstand houdt in dat de patiënt werkelijk de bedoeling heeft
om van zijn recht af te zien.
In principe dient de arts de rechtsafstand van de patiënt te respecteren, echter worden er net
zoals in artikel 7,§3 uit de wet patiëntenrechten (recht op informatie) bepaalde gevallen
beschreven waarin het belang van de patiënt of van een derde een doorbreking van de medische
zwijgplicht kan rechtvaardigen. Artikel 8,§3 uit de wet op de patiëntrechten bepaalt dat de
patiënt toch moet worden geïnformeerd, wanneer niet-informatie klaarblijkelijk ernstig nadeel
voor de gezondheid van de patiënt of derden zou kunnen opleveren. Op basis van de
noodtoestand kan de arts de patiënt toch informeren indien de verwachting bestaat van
aanzienlijke schade aan de patiënt of aan derden die voorafgaand ongekend zouden zijn bij niet-
informering. Indien de gevolgen van een ingreep zeer ernstig zouden kunnen zijn voor de
gezondheidstoestand of het toekomstige leven van de patiënt, kan er voor informeren worden
gepleit, zelfs indien de patiënt ooit te kennen gaf geen prijs te stellen op een ‘informed consent’.
De afstand van het recht op ‘informed consent’ is steeds herroepbaar, dit houdt in dat als een
patiënt terugkomt op een eerdere beslissing om niet te worden ingelicht, de arts de informatie
moet verschaffen waarop de patiënt recht heeft (Tack &Vansweevelt, 2014).
d. De therapeutische exceptie
Therapeutische exceptie houdt in dat een arts bepaalde informatie mag achterhouden in het
belang van de patiënt. De arts kan voor deze beslissing zich op een informatie-exceptie
beroepen wanneer dit therapeutisch verantwoord is. Op grond van de noodtoestand kan de
41
therapeutische exceptie slechts in uitzonderlijke gevallen aanvaard worden als
rechtvaardigingsgrond (Tack &Vansweevelt, 2014).
E. De draagwijdte van de toestemming
De toestemming van de patiënt heeft in principe een specifieke draagwijdte en geldt alleen voor
de handeling of ingreep waarover een akkoord werd bereikt met de beroepsbeoefenaar. Dit
houdt in dat de arts de toestemming van de patiënt niet als vrijbrief kan aanzien om willekeurig
naar eigen goeddunken te handelen. Wanneer de arts buiten het akkoord handelt, schendt hij in
beginsel de fysieke integriteit van de patiënt en begaat hij dus een fout.
De toestemming van de patiënt heeft niet enkel betrekking op de specifieke ingreep, maar kan
ook verband houden met andere elementen van de behandeling; zoals het tijdstip, de plaats en
de uitvoerder van de ingreep. Wanneer de patiënt en de arts tot een akkoord komen over deze
andere elementen, moeten deze dan ook door de arts worden nagekomen (Tack &Vansweevelt,
2014).
F. De vorm van de toestemmingsinformatie en van de toestemming
a. Vorm van de toestemmingsinformatie
Artikel 8,§3 uit de patiëntenrechtenwet bepaalt dat de informatieverstrekking moet gebeuren
volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals voor het recht op
gezondheidstoestandsinformatie in artikel 7,§2 en §3 uit de wet op de patiëntenrechten. Dit
houdt in dat de mededeling van de toestemmingsinformatie omtrent de voorgestelde
tussenkomst moet gebeuren in een duidelijke taal, zo helder en volledig mogelijk en rekening
houdend met de intellectuele capaciteiten, de opleiding en de leeftijd van de patiënt (Belgisch
Staatsblad, 2002). De beroepsbeoefenaar dient nadien alsook na te gaan indien de patiënt de
informatie heeft begrepen en is verplicht om de vragen van de patiënt te beantwoorden,
eventueel met bijstand van een tolk. De mededeling van de toestemmingsinformatie zal in
principe mondeling gebeuren, maar indien de patiënt dit wenst kan de informatie schriftelijk
worden bevestigd, bijvoorbeeld via een informatiebrochure (Tack &Vansweevelt, 2014).
b. Vorm van de toestemming
De toestemming binnen een medische tussenkomst is in principe niet aan vormvereisten
onderworpen. De wet patiëntenrechten stelt dat de toestemming uitdrukkelijk moet worden
gegeven, behalve wanneer de beroepsbeoefenaar na de patiënt voldoende geïnformeerd te
hebben, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming kan afleiden. De
patiënt of de beroepsbeoefenaar kan verzoeken, en met instemming van beide partijen, om de
toestemming schriftelijk vast te leggen en toe te voegen aan het patiëntendossier. Samenvattend
42
kan de toestemming van de patiënt op verschillende wijzen worden verstrekt: uitdrukkelijk of
stilzwijgend, mondeling of schriftelijk.
i. Uitdrukkelijk of stilzwijgend
In beginsel moet de patiënt uitdrukkelijk toestemmen in een bepaalde tussenkomst van de arts.
De patiënt moet dus duidelijk, expliciet of nadrukkelijk toestemmen. In de meeste gevallen zal
dit gebeuren op vraag van de arts. De mogelijk bestaat ook dat de patiënt zelf het initiatief neemt
door uitdrukkelijk akkoord te gaan met het voorstel van de arts.
De patiënt heeft ook de mogelijkheid om stilzwijgend of impliciet toe te stemmen
voorafgaandelijk aan een medische behandeling. Dit stilzwijgend of impliciet toestemmen
vereist wel dat de wilsverklaring zeker is. Het louter stilzwijgen van de patiënt kan niet als een
instemming worden geïnterpreteerd. Er moet voldoende zekerheid bestaan over de
werkelijkheid van de toestemming dat pas bereikt wordt wanneer het stilzwijgen van de patiënt
gelijkstaat met een ‘omstandig stilzwijgen’. Dit houdt in dat afhankelijk van de feitelijke
gegeven omstandigheden het stilzwijgen van de patiënt niet anders kan worden geïnterpreteerd
dan in de zin van een toestemming in de behandeling. De omstandigheden die voorgesteld
worden, worden ingevuld op basis van drie criteria: de aard van de medische handeling, de
mogelijke gevolgen van die handeling op de patiënt en het gedrag van de patiënt (Tack
&Vansweevelt, 2014).
ii. Mondeling of schriftelijk
Mondeling toestemming
In de meeste gevallen zal de toestemming van de patiënt in een behandeling mondeling worden
gegeven. Hierbij zal de arts een bepaalde behandeling voorstellen en zal de patiënt deze
aanvaarden. Het betreft hier dan een uitdrukkelijke toestemming. Ter voorkomen van eventuele
latere betwisting, kan de arts de toestemming van de patiënt altijd noteren in het
patiëntendossier.
Schriftelijke toestemming: wettelijk vereist
De wetgever vereist dat in bepaalde gevallen de arts een schriftelijke toestemming van de
patiënt verkrijgt. Hierdoor wil de wetgever een grote zekerheid verkrijgen over de werkelijke
wil van de patiënt en is dit voor de patiënt een bescherming tegen eventuele druk van derden.
Voor de arts betekent een schriftelijke toestemming een beter juridische bescherming mocht na
de ingreep de toestemming van de patiënt in twijfel worden getrokken. De wetgever vereist een
schriftelijke toestemming voor: een zwangerschapsafbreking, het wegnemen van een orgaan bij
43
levenden, een medische experiment, de medisch begeleide voortplanting en bestemming van
de overtallig embryo’s, onderzoek op embryo’s, de wegneming van lichaamsmateriaal bij
levenden, afname van bloed bij een persoon jonger dan 18 jaar, euthanasie en in de toekomst
voor esthetisch- heelkundige of niet-heelkundige esthetisch-geneeskundige ingrepen.
De patiënt kan reeds zijn toekomstige zorgen plannen voor het ogenblik dat hij wilsonbekwaam
wordt en hierbij bepaalde behandelingen niet (meer) wil. Hij deze beslissing voor in de
toekomst vast te leggen in een schriftelijke weigeringsverklaring. Letterlijk wordt dit in artikel
8,§4 uit de patiëntenrechten beschreven dat ‘indien de patiënt toen hij nog in staat was ( zijn)
(patiënten)rechten uit te oefenen, schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn toestemming tot een
welomschreven tussenkomst van de beroepsbeoefenaar te weigeren, deze weigering (dient) te
worden geëerbiedigd (Belgisch Staatsblad, 2002).
Schriftelijke toestemming op verzoek van de patiënt of de beroepsbeoefenaar
De patiënt of de beroepsbeoefenaar kan verzoeken, mits instemming van de beroepsbeoefenaar
of de patiënt, om de toestemming schriftelijk vast te leggen en toe te voegen aan het
patiëntendossier, zoals bepaald in artikel 8,§1 uit de wet op de patiëntenrechten. Het mondeling
of schriftelijk geven van de informatie is minder belangrijk, vermits dit enkel staat op de vorm
die de partijen op basis van hun wilsautonomie, hebben gekozen om hun wil tot uiting te
brengen. Belangrijk is het feit dat de toestemming daadwerkelijk en met kennis van zaken wordt
gegeven, ongeacht de vorm waarin de informatieoverdracht gebeurt. De regels die van kracht
zijn bij de mondelinge toestemming moeten ook worden toegepast op de schriftelijke
toestemming, er moet dus opnieuw sprake zijn van een vrije en geïnformeerde toestemming.
Het gebruik van toestemmingsformulieren kan zowel voor de patiënt als de arts verschillende
voordelen bieden. Uit verschillende studies is gebleken dat de patiënt zich zeer weinig herinnert
van de informatie die hem door de arts werd verstrekt. Hierin zou een toestemmingsformulier
zijn nut kunnen bewijzen voor de patiënt, door dat hij al hetgeen dat hij niet heeft begrepen of
vergeten is uit het gesprek met de arts, rustig thuis kan overlopen op het toestemmingsformulier.
Vragen die de patiënt nog niet had tijdens het gesprek kunnen rijzen na het lezen van het
formulier en kunnen later aan de arts worden voorgelegd. De patiënt moet voldoende tijd
krijgen om het toestemmingsformulier te lezen of moet een kopie ter beschikking krijgen. Op
deze manier kan de patiënt een actievere rol spelen en leidt dit tot een betere interactie tussen
de arts en de patiënt binnen het proces van wederzijdse informatie. Ook voor dove patiënten
kunnen toestemmingsformulieren zeer nuttig zijn om hen de nodige informatie te verschaffen.
44
Ook voor de arts zelf kunnen toestemmingsformulieren enkele voordelen opleveren. Ze kunnen
voor de beroepsbeoefenaar een waardevolle geheugensteun zijn, door de arts aan bepaalde
informatie-elementen te doen herinneren die hij anders zou kunnen vergeten. Op deze manier
zal het toestemmingsformulier een ondersteunende functie bieden binnen het
communicatieproces. Het ondertekende toestemmingsformulier kan ook op bewijsvlak van
belang zijn voor de arts. Indien de patiënt zou beweren dat hij geen geïnformeerde toestemming
heeft verkregen van de arts, kan de arts met een ondertekend toestemmingsformulier het
tegendeel aantonen dat de informed consent wel werd verkregen. Als laatste kunnen
toestemmingsformulieren bepaalde afspraken omtrent de ingreep of de behandeling vastleggen.
Dit zijn voornamelijk zaken zoals: de kostprijs, de plaats en de faciliteiten van nazorg, of het
akkoord met niet-voorziene, maar tijdens de operatie noodzakelijk blijkende bijkomende
tussenkomsten.
Naast voordelen kunnen toestemmingsformulieren ook enkelen nadelen inhouden. Zo kan het
gebruik van toestemmingsformulieren een gevaar inhouden voor de standaardisering en
uniformisering van de communicatie tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt. Indien deze
formulieren systematisch in gebruik zouden worden genomen, zou het mondeling gesprek met
de patiënt dreigen te verwaarlozen en geheel of gedeeltelijk vervangen worden door een
systeem waarbij iedereen over dezelfde kam wordt geschoren. Daarom zouden
toestemmingsformulieren pas gelezen en ondertekend moeten worden nadat het gesprek tussen
de arts en de patiënt heeft plaatsgevonden. De functie van toestemmingsformulieren zou dus
eigenlijk beperkt moeten worden tot een weergave van het informatiegesprek. Een tweede
mogelijk nadeel heeft betrekking op de verstaanbaarheid van de taal in
toestemmingsformulieren. Vaak worden de toestemmingsformulieren opgesteld door artsen en
juristen, waardoor het twijfelachtig is op de door hen gebruikte taal wel wordt begrepen door
een gemiddelde patiënt. (Tack &Vansweevelt, 2014).
c. Juridische waarde van toestemmingsformulieren
Mondeling en schriftelijke toestemming zijn aan dezelfde vereisten onderworpen, zodus ook
het principe van de specificiteit van de toestemming. Enerzijds moet de arts informatie
verschaffen aan de patiënt die betrekking heeft op de specifieke gezondheidstoestand van de
patiënt, anderzijds mag de toestemming van de patiënt niet verder reiken dan de voorgestelde
behandeling. Ook de toestemmingsformulieren dienen aangepast te zijn aan de specifieke
gezondheidssituatie van de patiënt, hierbij horend zijn concrete pathologie en voorgestelde
behandeling. De beroepsbeoefenaar, en/of de zorginstelling, en/of de beroepsvereniging
45
kunnen toestemmingsformulieren opstellen waarin enkele algemene formuleringen zijn
opgenomen, maar in deze formulieren dient voldoende ruimte te worden gelaten om het
toestemmingsformulier per patiënt te individualiseren. Daarnaast dienen de
toestemmingsformulieren in een verstaanbare taal te worden opgesteld. Een
toestemmingsformulier is het best in een begrijpelijke taal opgesteld, het moet een aanvulling
vormen op het (verplicht) voorgaande gesprek ( met vermelding van de datum waarop het
gesprek plaatsvond en de personen waarmee het gesprek werd gevoerd), het moet specifiek en
aangepast zijn aan de voorgenomen ingreep. Het formulier moet de mogelijkheid vermelden
voor de patiënt om bijkomen vragen te stellen of overleg te plegen met zijn/haar huisarts. Ook
de voor de patiënt relevante risico’s en nevenwerkingen dienen opgenomen te worden in het
formulier. Eveneens moet er een aangepast reflectietermijn voorzien zijn en moet er dus
aangetoond worden dat er een redelijk termijn is verlopen tussen het informatief gesprek en het
(schriftelijk) vastleggen van de toestemming (Tack &Vansweevelt, 2014).
G. Het tijdstip van de informatie en toestemming
a. Aan de behandeling voorafgaande informatie
De aard en de ernst van de ingreep zullen bepalend zijn voor het tijdstip wanneer de informatie
zal worden verstrekt aan de patiënt. Dit terzijde moet de informatie steeds voorafgaandelijk en
tijdig aan de patiënt worden verstrekt. Op deze manier moet de patiënt voldoende tijd en
gelegenheid aangeboden worden om een overwogen besluit te nemen. In beginsel moet de
informatie aan de patiënt worden verstrekt op een tijdstip waarop de patiënt nog volledig over
zijn oordeelsvermogen beschikt enerzijds en anderzijds waarop hij nog een zekere
overwegingstermijn heeft. Een vrije en volwaardige toestemming zoals beschreven in de
patiëntenrechtenwet impliceert voorafgaandelijke en tijdige informatie. Dit houdt ook in dat de
patiënt nog over zijn oordeelsvermogen beschikt, zonder dit oordeelsvermogen is er namelijk
geen vrije toestemming mogelijk. De arts heeft de taak om erover te waken dat zijn patiënt alle
informatie heeft begrepen, zodat deze in staat is om in de werkelijkheid te oordelen of hij de
ingreep al dan niet wenst te ondergaan. Wanneer de patiënt reeds kalmerende of verdovende
middelen kreeg toegediend, is het oordeelsvermogen van de patiënt aangetast en zal deze niet
meer in staat zijn om in de werkelijkheid beslissingen te kunnen nemen. Ook de financiële
informatie moet voorafgaand aan de behandeling worden verstrekt, zodat de patiënt met kennis
van zaken kan toestemmen (Tack &Vansweevelt, 2014).
b. overwegingstermijn
46
Een tweede voorwaarde voor een vrije toestemming en tijdige informatieverstrekking, stelt dat
de patiënt een overwegingstermijn moet geboden worden. Dit houdt in dat de patiënt de
mogelijkheid moet krijgen om de voor- en nadelen van de behandeling rustig af te wegen, met
familie en/of vrienden te overleggen, eventuele vragen aan de arts kan stellen of een andere arts
kan consulteren voor een eventuele ‘second opinion’. Als de patiënt niet voldoende bedenktijd
heeft gekregen voorafgaand aan de behandeling, kan er geen sprake zijn van een vrije,
weloverwogen beslissing en dus ook niet van een geldige geïnformeerde toestemming. Er kan
dus niet aan de voorwaarde voldaan worden als de patiënt pas op weg naar de operatiezaal
wordt geïnformeerd.
Hoelang de ‘overwegingstermijn’ moet duren is afhankelijk van de ernst van de ingreep, de
urgentie en de plaats van de behandeling. Het is eveneens zo dat er voor een zware ingreep
meer bedenktijd zal worden gerekend dan voor een eenvoudige behandeling. Het
overwegingstermijn zal korter zijn naarmate de ingreep dringender zal zijn. De wetgever heeft
ter bescherming van de patiënt en om impulsieve beslissingen te vermijden een specifieke
wetgeving omtrent het overwegingstermijn opgelegd. Zo wordt er voor een
zwangerschapsafbreking door de wetgever een overwegingstermijn van zes dagen voorzien.
Euthanasie bij een niet- terminale patiënt vereist een overwegingstermijn van één maand tussen
het schriftelijk verzoek van de patiënt en het uitvoeren van de euthanasie (Tack &Vansweevelt,
2014).
47
5. §Het recht op een patiëntendossier
Zoals beschreven in artikel 9 § 1 uit de wet patiëntenrechten heeft de patiënt ten opzichte van
de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig en veilig bewaard patiëntendossier (Belgisch
Staatsblad, 2002). De patiëntenrechtenwet bevat geen omschrijvende definitie van ‘het medisch
dossier’. Het koninklijk besluit van 3 mei 1999, herwerkt op 20 juni 2002, betreffende het
Algemeen medisch dossier bevat dit wel. In deze wettekst wordt het medisch dossier
omschreven als een functionele en selectieve verzameling van relevante medische, sociale en
administratieve gegevens met betrekking tot een patiënt, die het voorwerp uitmaken van een
manuele of geïnformeerde verwerking. Samen met het verpleegkundig dossier vormt het
medisch dossier het uiteindelijke patiëntendossier (Belgisch Staatsblad, 2002).
De patiëntenrechtenwet bevat geen enkele bepaling over de inhoud noch over de samenstelling
van het patiëntendossier. Artikel 2 § 1 uit de wet betreffende de minimumvoorwaarden inzake
het medisch dossier geeft een opsomming van de gegevens die het medisch dossier minimaal
moet bevatten. Dit zijn volgende zaken: de identiteit van de patiënt, de familiale en persoonlijke
antecedenten met de huidige ziektegeschiedenis en de gegevens der voorgaande raadplegingen
en hospitalisaties, de uitslagen van de klinische, radiologische, biologische, functionele en
histopathologische onderzoeken, de adviezen van de geconsulteerde geneesheren, de
voorlopige en definitieve diagnose, de ingestelde behandeling, de evolutie van de aandoening,
het verslag van een eventuele lijkschouwing, een afschrift van het ontslagverslag. Al deze zaken
dienen respectievelijk door de verantwoordelijke arts, de geconsulteerde geneesheren, de arts
die de diagnose gesteld heeft, de behandelende chirurg, anesthesist en de anatoom-patholoog
ondertekend te zijn (Belgisch Staatsblad, 2002). Verdere inhoudelijke voorwaarden omtrent het
patiëntendossier zijn volledig bepaald door sectorale regelingen (Balthazar, 2015). Op verzoek
van de patiënt kan de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toevoegen aan
het voor hem betreffende patiëntendossier.
48
A. Het recht op inzage
a. Principe
Artikel 9 § 2 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft het recht van de patiënt op inzage in het hem
betreffende patiëntendossier (Belgisch Staatsblad, 2002). Aan het verzoek van de patiënt tot
inzage in het voor hem betreffende patiëntendossier moet zonder uitstel en ten laatste binnen
15 dagen na ontvangst ervan gevolg worden gegeven. Op deze regels bestaat slechts één
uitzondering, deze houdt in dat bij een ‘te frequent herhaalde aanvragen’ het verzoek niet
meteen ingewilligd moet worden, maar slechts binnen een ‘redelijk termijn’ na de vorige
aanvraag (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
Voor drie onderdelen uit het patiëntendossier bestaat een afwijkend regime betreffende het
inzagerecht van de patiënt. Het eerste onderdeel omvat de gegevens betreffende derden. In het
meeste geval slaat dit op de gegevens die derden in vertrouwen hebben meegedeeld aan de
beroepsbeoefenaar over de patiënt. Dit kan bijvoorbeeld een vertrouwelijke mededeling zijn
door de echtgenote van de patiënt aan de huisarts. Ook de persoonlijke notities van de
beroepsbeoefenaar vormen een uitzondering op het inzagerecht van de patiënt. Hiermee bedoelt
men: ‘de aantekening die door de arts afzonderlijk worden opgeborgen’ (in een aparte fiche of
afzonderlijk bestand) ‘en die voor anderen, zelfs de medebetrokkenen van dezelfde
zorgverleningsequipe, nooit toegankelijk zijn en die nodig zijn voor het persoonlijk gebruik van
de beroepsbeoefenaar. Het laatste onderdeel betreft de motivering voor de therapeutische
exceptie. De gegevens betreffende derden kunnen helemaal niet ingezien worden. De
persoonlijke notities en de motivering voor de therapeutische exceptie kunnen enkel
onrechtstreeks ingezien worden, met andere woorden dit kan enkel via een vertrouwenspersoon
die ook een beroepsbeoefenaar moet zijn (Balthazar, 2015).
b. Wie geeft inzage?
De patiënt kan het patiëntendossier zelf rechtstreeks inzien, of indien hij dit verzoekt zich laten
bijstaan door of zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen vertrouwenspersoon.
Indien de door de patiënt aangewezen vertrouwenspersoon ook een beroepsbeoefenaar is, heeft
hij ook inzage in de persoonlijke notities van de arts. Het verzoek van de patiënt moet in dat
geval schriftelijk geformuleerd worden en het verzoek en de identiteit van de
vertrouwenspersoon moeten opgetekend worden in aan het patiëntendossier (Belgisch
Staatsblad, 2002).
49
B. Het recht op afschrift
Artikel 9§3 stelt dat de patiënt recht heeft op afschrift van het geheel of een gedeelte van het
voor hem betreffende patiëntendossier. Zoals beschreven staat in artikel 9§ 3 uit de wet op de
patiëntenrechten moet elk afschrift vermelden dat het ‘strikt persoonlijk en vertrouwelijk’ werd
afgeleverd. Deze wet voorziet dat de beroepsbeoefenaar het gevraagde afschrift van het dossier
kan weigeren indien ‘hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt
gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen’. Deze bepaling sluit hiermee
niet uit dat een afschrift van een dossier zou gegeven worden, indien de patiënt uitdrukkelijk de
bedoeling heeft om dit mee te delen aan derden (Belgisch Staatsblad, 2002). Soms kan de
mededeling door de patiënt aan derden een volstrekt legitieme uitoefening zijn van zijn rechten.
Bijvoorbeeld wanneer de patiënt het slachtoffer werd van een verkeersongeval en hij de
vordering tot het bekomen van een schadevergoeding wil ondersteunen met een operatieverslag
of een verslag van de revalidatieafdeling waar hij na het verkeersongeval diende te verblijven.
Ook is het mogelijk dat een patiënt die wegens ziekte arbeidsongeschikt werd, gegevens uit zijn
medische dossier wenst te gebruiken bij beslechting van een geschil omtrent de realiteit van
zijn arbeidsongeschiktheid. De weigering tot de mededeling van een afschrift indien het aan
derden zou gebruikt worden, kan enkel door beroepsbeoefenaar gebeuren indien de patiënt
onder druk wordt gezet om gegevens aan derden mee te delen. Wanneer de patiënt in het kader
van de uitoefening van zijn rechten, wordt aangeraden om bepaalde stukken op te vragen, houdt
dit verzoek niet noodzakelijk in dat hij bij die raadgeving ‘onder druk werd gezet’ om het
afschrift aan derden mee te delen (Balthazar, 2015).
C. Post mortem inzage in het patiëntendossier
a. principe
Artikel 9§ 4 uit de wet patiëntenrechten bepaalt dat de echtgenoot, de wettelijke samenwonende
partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt na het
overlijden van de patiënt onrechtstreeks inzage mogen hebben in het patiëntendossier (Belgisch
Staatsblad, 2002). Het ‘onrechtstreeks’ inzagerecht slaat op feit dat enkel via de door de
verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar post-mortem inzage in het patiëntendossier mogelijk
is. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft inzake dit inzagerecht ook inzage in de persoonlijke
notities van de arts. Ook hier heeft de behandelende arts van de overledene opnieuw, zoals
bepaald in artikel 9, §2 uit de patiëntenrechtenwet, na ontvangst van het verzoek tot inzage, tot
15 dagen de tijd om er gevolg aan te geven. Echter voorziet de wet niet in een recht op afschrift
van het dossier van de overleden patiënt (Advies nationale raad van geneesheren, 2004).
50
b. Voorwaarden
Volgens de wet, artikel 9,§ 4, moeten er aan twee voorwaarden worden voldaan ten opzichte
van dit post mortem inzagerecht. Enerzijds dient het verzoek gemotiveerd te zijn en is de
verzoeker verplicht om te specificeren over de delen van het dossier waarin hij of zij inzicht
wenst. Anderzijds mag de patiënt tijdens zijn leven zich hiertegen niet uitdrukkelijk verzet
hebben (Belgisch Staatsblad, 2002). Betreffende de eerste voorwaarde, kan de
beroepsbeoefenaar zich verzetten tegen deze inzage indien het verzoek tot post mortem inzage
door de nabestaande onvoldoende gemotiveerd en gespecificeerd is. In de praktijk wordt
regelmatig de vraag gesteld naar welke motivering volstaat om inzage in het medisch dossier
van de overledene te krijgen. Wensen de nabestaanden van de patiënt een onderzoek naar de
doodsoorzaak gelet op de bestaande verzekeringsovereenkomsten, of heeft met tot doel een
onderzoek te voeren naar de handelingsbekwaamheid in patrimoniale betwisting, of werd er
een onderzoek gestart naar mogelijke behandelingsfouten? Afhankelijk van de motivatie kan er
worden besloten tot al da niet toelating van inzage in het medisch dossier. De Nationale raad
van de Orde der Geneesheren oordeelt echter dat een arts zich wegens vermoeden van een
medische fout niet kan verzetten tegen de inzage van het medisch dossier (Advies nationale
raad van geneesheren, 2004).
De tweede voorwaarde tot post mortem inzage in het patiëntdossier slaat op feit van de
afwezigheid van een uitdrukkelijk verzet tijdens het leven van de overleden patiënt. De patiënt
kan zich slechts verzetten tegen deze inzage op het moment dat hij nog bekwaam is om zijn
rechten uit te oefenen. Het advies van de nationale Raad van de Orde der geneesheren beschrijft
dat De Nationale Raad van mening is dat het begrip ‘ uitdrukkelijk’ ruim dient geïnterpreteerd
te worden. Indien de overleden patiënt bij leven zijn naaste verwanten niet heeft geïnformeerd
over de aard van zijn aandoening en niet wenste dat zij daarover geïnformeerd werden door de
beroepsbeoefenaar, dient dit ook als een uitdrukkelijk verzet tegen post mortem inzage
beschouwd te worden. Deze mening was echter in strijd met de wet waardoor De Nationale
Raad waardoor zij in haar advies van 2009 aanpaste. Dit aangepaste advies oordeelde dat de
beroepsoefenaar preventief dient te handelen door het eventueel uitdrukkelijk verzet van de
patiënt tegen inzage van bepaalde gegevens van het dossier duidelijk en gedateerd in het
patiëntendossier te noteren (Advies van de Nationale Raad van geneesheren, 2007). Ondanks
het verzet van de patiënt tot inzage in het patiëntendossier, heeft de beroepsbeoefenaar de
mogelijkheid om aan de limitatief opgesomde personen, de nodige uitleg te geven over de
doodsoorzaak en de omstandigheden van het overlijden. De beroepsbeoefenaar dient uiteraard
51
rekening te houden met het verzet van de overleden patiënt en waakt over dienst nagedachtenis
(Advies nationale raad van geneesheren, 2004).
52
6. §Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
A. Principe
Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals beschreven in de wet
betreffende de rechten van de patiënt, is in de eerste plaats een bekrachtiging van het principe
van recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van gezondheidsinformatie
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002). Artikel 10,§ 1 uit de wet stelt dat de
patiënt recht heeft op ‘bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van
de beroepsbeoefenaar’ en in het bijzonder ‘betreffende de informatie die verband houdt met
zijn gezondheid’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
B. Respect voor intimiteit
Artikel 10, § 1 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft eveneens het recht van de patiënt op
‘respect voor zijn intimiteit’. Specifiek houdt dit in dat zonder akkoord van de patiënt, er géén
sprake mag zijn van onverantwoorde aanwezigheden van personen in het kader van de
dienstverstrekking van de beroepsbeoefenaar, bij de zorg, onderzoeken en behandelingen
(Belgisch Staatsblad, 2002).
a. Bescherming van het privéleven m.b.t. afschrift patiëntendossier
Het recht op bescherming van de intimiteit van het privéleven met betrekking tot de gezondheid
van de patiënt wordt binnen de patiëntenrechtenwet erkend als een volwaardig patiëntenrecht.
Op deze manier werd er tegemoetgekomen aan de ongerustheid van de nationale raad van de
Orde der Geneesheren die in haar advies over de conceptnota omtrent de patiëntenrechten de
bijzondere aandacht van de wetgever vroeg, voor het risico dat de patiënt zelf loopt door de
geboden mogelijkheid tot het bekomen van een afschrift uit het patiëntendossier. Het is tenslotte
niet ondenkbaar volgens de raad, dat derden een afschrift uit het patiëntendossier aan de patiënt
gaan vragen, of zelfs gaan eisen. Dit kan bijvoorbeeld mogelijk zijn in functie van een
aanwervingsonderzoek, bij het aangaan van een lening, bij het afsluiten van een verzekering of
bij de uitbetaling ervan. Het is dan ook belangrijk te voorzien dat derden aan patiënten niet
mogen vragen een afschrift uit het voor hen betreffende patiëntendossier voor te leggen
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
b. Bescherming van het privéleven m.b.t. recht op ruimtelijke privacy
Het recht van de patiënt op ruimtelijke privacy vormt eveneens een belangrijke toepassing van
het recht op bescherming van het privéleven van de patiënt. De ruimtes waarin de tussenkomst
van de beroepsbeoefenaar plaatsvinden, dienen de nodige intimiteit voor de patiënt te
53
waarborgen. Zoals eerder aangegeven, mag bij de tussenkomst van de beroepsbeoefenaar enkel
de persoon wiens aanwezigheid verantwoord of beroepshalve vereist is, aanwezig zijn. De
aanwezigheid van beroepsbeoefenaars in opleiding is hierbij een zeer toepasselijk voorbeeld.
Studenten mogen in principe aanwezig zijn bij de tussenkomst van de zorgverlener, doordat
hun aanwezigheid verantwoord is door het feit dat zij in de toekomst het desbetreffende beroep
enkel op een kwalitatieve wijze kunnen uitoefenen indien zijn beschikken over de nodige
praktijkervaringen. De verantwoorde aanwezigheid van de beroepsbeoefenaar in opleiding
verhindert echter niet dat patiënt zich kan verzetten tegen dergelijke aanwezigheid. Zo kan de
patiënt weigeren om met de behandelende arts te communiceren in aanwezigheid van een
beroepsbeoefenaar in opleiding. Het is evident dat de patiënt voorafgaandelijk op de hoogte
wordt gebracht van de mogelijke aanwezigheid van beroepsbeoefenaars in opleiding (Belgische
kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
C. Geen inmenging toegestaan
Artikel 10,§ 2 uit de wet op de patiëntenrechten stelt dat er ‘geen inmenging’ is toegestaan met
betrekking tot de uitoefening van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dan
‘voor zover bij de wet is voorzien en nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid of
voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
De tweede paragraaf uit artikel 10 uit de patiëntenrechtenwet werd gebaseerd op artikel 8 uit
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Artikel 8 betreffende het recht op
eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven bepaald dat er ‘geen inmenging van enig
openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is
voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale
veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of
voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’ (Europees hof van de rechten
van de mens, 2002). Hieruit volgend is het noodzakelijk dat de tweede paragraaf van artikel 10
uit de patiëntenrechtenwet met zoveel woorden op te nemen zodat niet enkel de overheid maar
ook natuurlijke personen en rechtspersonen die geen overheidsfunctie vervullen, eveneens
zouden vallen onder het niet-inmengingsverbod. Zo is het, betreffende deze bepaling, verboden
om de patiënt of de beroepsbeoefenaar onder druk te zetten om informatie die verband houdt
met de gezondheid van de patiënt mee te delen. Hierbij kan gedacht worden aan personen zoals
een verzekeraar of een werkgever. Binnen de patiëntenrechtenwet wordt enkele uitzonderlijke
omstandigheden voorzien waarin dergelijke inmenging toch is toegestaan indien er voldoen
54
wordt aan bepaalde voorwaarden. In eerste plaats dient een eventuele inmenging bij wet
voorzien te zijn. In de tweede plaats moet de inmenging verantwoord zijn door een legitiem
doel. Legitimatie kan ingeroepen worden voor de ‘bescherming van de volksgezondheid of een
bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen. Als laatste voorwaarde dient er sprake
te zijn van een evenredige verhouding tussen dit doel en inmenging (Belgische kamer van
volksvertegenwoordigers, 2002).
55
7. §het klachtrecht met bijhorende ombudsfunctie
A. Het recht klacht neer te leggen
a. Principe
Artikel 11 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft dat de patiënt het recht heeft om ‘ een klacht in
verband met de uitoefening van zijn rechten, toegekend door deze wet, neer te leggen bij de
bevoegde ombudsfunctie’ (Belgisch Staatsblad, 2002). Op deze manier wordt de patiënt de
garantie geboden dat zijn klacht zal opgevangen worden en dat er zal worden opgetreden. Het
toekennen van patiëntenrechten zou nutteloos zijn moest de garantie niet bestaan om in de
naleving ervan te voorzien. Wanneer de patiënt van het oordeel is dat een van zijn patiëntrechten
is geschonden, kan hij terecht bij de bevoegde ombudsdienst en er zijn klacht neerleggen.
b. Begrip klacht
Het begrip klacht is geen eenduidig begrip, er kan een onderscheid worden gemaakt tussen
juridisch relevante klachten en klachten die dit niet zijn. Een klacht over het eten in het
ziekenhuis is totaal verschillend met een klacht over een eventuele begane medische fout door
de beroepsbeoefenaar. Per definitie wordt een klacht omschreven als ‘elke uiting van
ontevredenheid, gerechtvaardigd of niet, door een patiënt, de omgeving van een patiënt of een
bezoeker na een voorval binnen het ziekenhuis’ (Carl, 1997-98).
c. Soorten klachten
1) Klachten omtrent de medische behandeling of technische aspecten uit de
zorg(verlening)
2) Klachten betreffende relationele aspecten. Deze hebben betrekking op de wijze waarop
de zorgverleners met de patiënt als persoon omgaan.
3) Organisatorische klachten. Deze betreffen de gehele organisatie en de administratie van
de zorginstelling. Bijvoorbeeld: hygiëne, veiligheid,…
4) Financiële klachten. In de meeste gevallen betreffen deze een betwisting van honoraria
of bedragen verschuldigd bij een verblijf in de zorginstelling.
Bij ontevredenheid omtrent de verkregen zorgen of andere diensten binnen de zorginstelling,
moet in het kader van de patiëntenrechtenwet worden gehoord over de motieven van het
ongenoegen bij de patiënt (Carl, 1997-98).
56
d. Gerechtelijke weg van de klacht
Voor de invoering van de patiëntenrechtenwet was het voor de patiënt moeilijker om een klacht
neer te leggen. De patiënt had reeds de mogelijkheid om een klacht neer te leggen bij de
burgerlijke rechter, de strafrechter of de tuchtrechter om zijn klacht extern behandeld te zien
worden (Morbe, 2003). Deze rechtelijke procedure vormde voor de patiënt een zware bewijslast
aangezien hij een fout, schade en tot een slot een causaal verband diende aan te tonen tussen
beide. Toch beschikten vele ziekenhuizen reeds voor de invoering van de wet over een instantie
om klachten van patiënten te behandelen en hebben deze niet gewacht op de
patiëntenrechtenwet om een normatief kader te creëren. Echter waren dit louter facultatieve
systemen van klachtenopvang die vaak op vrijwillige basis door de ziekenhuizen werden
ingesteld omdat de ziekenhuizen zich genoodzaakt voelden te luisteren naar de klacht(en) van
de patiënt om op deze manier de tevredenheid te verhogen en de kwaliteit van de aangeboden
zorg te verzekeren. In dit opzicht bestaat klachtenbemiddeling en opvang door ziekenhuizen
reeds langer dan pas sinds invoering van de patiëntenrechtenwet in 2002 (Balthazar, Vrijwillige
procedure voor klachtenbemiddeling: juridische hinderpalen en mogelijke oplossingen, 1997-
98). Na de invoering van deze wet werd een belangrijke buitenrechtelijke weg toegevoegd aan
de gerechtelijke weg van de klacht van de patiënt, namelijk die van de klachtenbemiddeling
door de ombudsdienst (Morbe, 2003).
Binnen de patiëntenrechtenwet werd in het voordeel van de patiënt geopteerd voor een centrale
aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Voor de patiënt houdt dit in, dat hij zich enkel moet
richten tot het ziekenhuis wanneer er een fout wordt begaan door een zorgverlener. De
zorginstelling kan ontkomen aan deze aansprakelijkheid door uitdrukkelijk in de
opnamebrochure aan de patiënt te vermelden dat zij haar aansprakelijkheid uitsluit. Dit is enkel
geldig wanneer de patiënt voorafgaand aan een opname in het ziekenhuis de opnamebrochure
heeft ondertekend. Het ziekenhuis kan zich uiteraard niet beroepen op deze mogelijkheid voor
de zorgverleners die aangestelde werknemers zijn binnen de zorginstelling, voor deze
zorgverleners is het ziekenhuis steeds aansprakelijk (Dijkhoffz, 2008).
e. De uitoefening van het recht
Betreffende dit recht zal de patiënt zelf zijn rechten uitoefenen. In uitzonderlijke gevallen zullen
de rechten betreffende het klachtrecht ( met uitzondering van het recht op inzage en/of afschrift)
wegens onbekwaamheid van de patiënt, door een andere persoon worden uitgeoefend. Daar het
recht een specifiek beschermingsstatuut voorziet voor de handelingsonbekwame persoon,
wordt ook hier deze regeling gerespecteerd. Dit is van toepassing op de minderjarige en de
57
meerderjarige die valt onder het statuut van de verlengde minderjarigheid of
onbekwaamheidsverklaring. De personen waarvoor er geen beschermingsstatuut is voorzien,
worden toch door een specifiek voorziene regeling de nodige rechtsbescherming geboden. In
eerste instantie zal in desbetreffende geval een door de patiënt benoemde vertegenwoordiger
optreden. In het geval dat deze vertegenwoordiger ontbreekt, is er een cascaderegeling voorzien
van informele vertegenwoordigers (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
B. De ombudsfunctie
a. De rol van de zorginstelling binnen het klachtrecht
Door een wijziging binnen de ziekenhuiswetgeving, artikel 17, wordt het voor elk ziekenhuis
een verplichting om een ombudsfunctie op te richten (De minister van sociale zaken en
volksgezondheid, 2008). De verplichte ombudsfunctie kan via de erkenningsnormen of via een
eventueel samenwerkingsakkoord waarvan de voorwaarden door de Koning worden
omschreven, worden opgericht (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002). De
zorginstelling is verplicht om alle bepalingen zoals beschreven in de patiëntenrechtenwet te
respecteren met betrekking tot zijn juridische relatie met de patiënt. Bovendien heeft het
ziekenhuis de plicht om ervoor te zorgen dat elke beroepsbeoefenaar deze rechten van de patiënt
ook respecteert en naleeft, ongeacht zijn statuut. Indien de rechten van de patiënt toch
geschonden zouden worden, moet de zorginstelling voorzien in een ombudsdienst waar de
patiënt zijn klacht kan indienen. (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
b. Opdrachten van de ombudsfunctie
Artikel 11, § 2 uit de wet op de patiëntenrechten stelt dat de ombudsfunctie vijf concrete
opdrachten dient uit te voeren. In de eerste plaats moeten zij preventief werken ten opzichte van
mogelijke vragen en klachten van de patiënt, door de communicatie tussen de patiënt en de
beroepsbeoefenaar te bevorderen. In de tweede plaats dienen zij te bemiddelen bij klachten met
het oog op het bereiken van een oplossing. De ombudsfunctie heeft de opdracht de patiënt in te
lichten inzake de mogelijkheden voor de afhandeling van zijn klacht bij gebrek aan het bereiken
van een oplossing. In de vierde plaats dient de ombudsfunctie de patiënt informatie te
verstrekken over de organisatie, de werking en de procedureregels van de ombudsfunctie. Als
laatste heeft de ombudsfunctie ook de opdracht tot het formuleren van aanbevelingen ter
voorkoming van herhaalde tekortkomingen die aanleiding kunnen geven tot een klacht
(Belgisch Staatsblad, 2002).
C. voorwaarden waaraan ombudsfunctie moet voldoen
58
Binnen de patiëntenrechtenwet werden in artikel 11,§ 3 de voorwaarden vastgelegd waaraan de
ombudsfunctie dient te voldoen. De voorwaarden die geregeld worden door de Koning bij een
in overleg in de Ministerraad betreffen: ‘onafhankelijkheid, het beroepsgeheim, de
deskundigheid, de juridische bescherming, de organisatie, de werking, de financiering, de
procedureregeling en de gebiedsomschrijving’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
De ‘onafhankelijkheid’ van de ombudsdienst, zoals hierboven beschreven, moet worden
gegarandeerd tegenover de beroepsbeoefenaars en andere mogelijke instanties. Het is namelijk
zo dat de beroepsbeoefenaars slechts een ombudsfunctie zullen aanvaarden indien ze
onafhankelijk werkzaam is. De ombudsfunctie, langs haar zijde, zal maar kunnen functioneren
als het niet voortdurend tot orde wordt geroepen door de beroepsbeoefenaars. Ook voor de
patiënt, die beweert dat zijn patiëntenrechten worden geschonden, zal het nut van de
ombudsfunctie slechts duidelijk worden wanneer hij de indruk heeft dat de ombudsfunctie op
een onafhankelijke basis opereert ten opzichte van de beroepsbeoefenaars. Ter bescherming
van de patiënt en zijn rechten zullen de bepalingen in verband met het ‘beroepsgeheim’ van de
ombudsfunctie moeten worden uitgewerkt. Om een degelijke ‘deskundigheid’ van de
ombudsfunctie te kunnen waarborgen zullen er ook voorwaarden moeten worden gesteld op het
vlak van vereiste competenties en opleiding van de ombudsfunctie. De ombudsfunctie moet de
mogelijkheid krijgen om haar taak te kunnen vervullen zonder dat hiervoor bepaalde negatieve
maatregelen tegen haar worden genomen ( bijvoorbeeld ontslag). Hierop volgend moet er in
een ‘juridische bescherming’ voor de ombudsfunctie worden voorzien. Betreffende de
voorwaarden op het vlak van ‘organisatie’, ‘werking’, ‘procedure’ en ‘ gebiedsomschrijving’
van de ombudsfunctie, zullen er regelingen moeten worden uitgewerkt die een
laagdrempeligheid, een toegankelijkheid en een doorzichtigheid garanderen (Belgische kamer
van volksvertegenwoordigers, 2002).
59
§ Vertegenwoordiging van de patiënt
In het algemeen worden patiëntenrechten beschouwd als onderdeel van de
persoonlijkheidsrechten en worden zij dan ook uitgeoefend door de patiënt zelf die daartoe de
bekwaamheid bezit. In sommige gevallen bezit de patiënt deze bekwaamheid nog niet of bezit
hij deze niet meer. Hoe dan ook heeft elke patiënt recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening
die beantwoordt aan zijn specifieke behoeften. Hieronder zal er dieper ingegaan worden op de
patiënten die deze bekwaamheid ‘nog niet bezitten’; namelijk de minderjarigen, door het
bespreken van de vertegenwoordiging van de minderjarige patiënt. In het hoofdstuk daarop
volgend zal er dieper ingegaan worden op de vertegenwoordiging van de feitelijk onbekwame
patiënt of de patiënten die deze bekwaamheid ‘ niet meer bezitten’, zoals bijvoorbeeld in het
geval van dementerende patiënten (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
60
8. § Vertegenwoordiging van de minderjarige patiënt
A. Principe
Artikel 12,§ 2 uit de patiëntenrechtenwet, betreffende de vertegenwoordiging van de patiënt,
stelt dat ‘de rechten van een minderjarige patiënt uitgeoefend worden door de ouders die het
gezag over minderjarige uitoefenen of door zijn voogd’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
B. Redelijke beoordeling van belangen
a. Betrekken van de minderjarige
Artikel 12,§ 2 uit de patiëntenrechtenwet brengt een belangrijke nuance in deze wet. De patiënt
moet namelijk betrokken worden bij de uitoefening van zijn rechten ‘ rekening houdend met
zijn leeftijd en maturiteit’ (Belgisch Staatsblad, 2002). De nuance binnen deze wet zorgt ervoor
dat de minderjarige patiënt niet volledig buiten spel gezet kan worden, maar dat hij afhankelijk
van zijn leeftijd en graad van ontwikkeling, betrokken dient te worden bij het uitoefenen van
zijn rechten (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002). Het ‘betrokken worden’
houdt in dat de minderjarige moet geïnformeerd worden en in de mate van het mogelijke
deelneemt aan het besluitvormingsproces. De toestemming zal binnen het
besluitvormingsproces worden gegeven door de ouder of de ouders die de minderjarige
vertegenwoordigen, maar de beslissing dient samen met de minderjarige te worden genomen
(Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
b. Oordeelsbekwame minderjarige
Artikel 12,§ 2 uit de wet op de patiëntenrechten bepaalt verder ook dat indien de minderjarige
patiënt ‘tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat wordt geacht, hij zijn rechten
zelfstandig kan uitoefenen’ (Belgisch Staatsblad, 2002). De minderjarige patiënt zal in
desbetreffende geval onder de categorie van ‘oordeelsbekwame minderjarige’ vallen en
autonoom kunnen beslissen (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
Er kunnen drie categorieën van minderjarige patiënten onderscheiden worden. In de eerste
plaats zijn er ‘zeer jonge kinderen’ die niet kunnen betrokken worden bij de besluitvorming. De
ouder of de ouders die de minderjarige vertegenwoordigen gaan in dit geval de beslissing
nemen. Ten tweede zijn er de iets oudere kinderen waarbij de ouders de beslissing nemen, maar
die wel betrokken worden bij de besluitvorming. De laatste categorie bestaat uit de
oordeelsbekwame minderjarigen die zelfstandig beslissen (Balthazar, de krachtlijnen van de
Wet Patiëntenrechten, 2015).
61
Het bepalen van het in staat zijn van de minderjarige tot ‘redelijke waardering van zijn
belangen’, gebeurt steeds door de behandelende beroepsbeoefenaar. De beroepsbeoefenaar zal
dan rekening houden met de intellectuele en emotionele maturiteit van minderjarige, en de aard
van de ingreep. Het is uiteraard zo dat naarmate een ingreep of behandeling ingrijpender is of
een meer onherstelbaar karakter heeft, er voorzichtiger zal moeten omgegaan worden met het
uitsluiten van de vertegenwoordiging door de ouders.
Wanneer de minderjarige patiënt als voldoende oordeelsbekwaam beschouwd wordt, brengt dit
belangrijke consequenties met zich mee. De minderjarige zal vanaf dat moment als zelfstandige
alle patiëntenrechten, waaronder het recht op toestemming en informatie kunnen uitoefenen,
maar ook zijn recht op privacy zal volwaardig geëerbiedigd moeten worden. Zo zal het
beroepsgeheim vanaf dat moment moeten geëerbiedigd worden door de ouders, die in hun
hoedanigheid van vertegenwoordigers geen recht meer hebben op informatie. Concreet zal dit
inhouden dat de ouders geen gezondheidsinformatie zullen meegedeeld krijgen, zonder dat zij
hiervoor uitdrukkelijk de toestemming van de minderjarige krijgen (Balthazar, de krachtlijnen
van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
62
C. Verlengde minderjarigheid
Ter volledigheid bespreken we hier artikel 13 uit de patiëntenrechtenwet, die later werd
opgeheven door de nieuwe wet van 17/03/2013 betreffende de meerderjarige beschermde
persoon (Belgische Staatsblad, 2013).
Artikel 13,§ 1 uit de patiëntenrechtenwet bepaalt de veeleer zeldzaam voorkomende situatie
van een meerderjarige persoon die handelingsonbekwaam is, en die valt onder het
beschermingsstatuut van verlengde minderjarigheid en het statuut van
onbekwaamheidsverklaring. In het geval van verlengde minderjarigheid zullen de ouders of in
voorkomend geval de voogd de rechten uitoefenen van de meerderjarige,
handelingsonbekwame patiënt. Net zoals bij de vertegenwoordiging van de minderjarige werd
besproken, bepaalt artikel 13,§ 2 dat de meerderjarige, handelsonbekwame patiënt zo veel als
mogelijk bij de uitoefening van de rechten moet betrokken worden. Ook hier zal de mate van
betrokkenheid afhankelijk zijn van de mate waarin de meerderjarige de toestand waarin zich
bevindt, begrijpt (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
Artikel 13 uit de wet op de patiëntenrechten werd opgeheven door de nieuwe wet van
17/03/2013 betreffende de meerderjarige beschermde persoon (Belgische Staatsblad, 2013).
Artikel 14 betreffende de bescherming van de volwassen feitelijke handelsonbekwame patiënt
werd hierdoor ook gewijzigd. Het vroegere artikel 13 betreffende de verlengde
meerderjarigheid werd opgeheven en vervangen binnen artikel 14 uit de wet op de
patiëntenrechten. Artikel 14 werd eerder ook al eens gewijzigd door de wet van 13 december
2006. In het volgende hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op het vernieuwde artikel 14 uit
de patiëntenrechtenwet omtrent ‘de bescherming van de rechten van de meerderjarige persoon’
(Belgische Staatsblad, 2013).
63
9. § Vertegenwoordiging van feitelijk onbekwame patiënten
A. Principe
Artikel 14,§ 1 uit de wet op de patiëntenrechten bepaalt dat ‘de rechten van een meerderjarige
persoon (Belgische Staatsblad, 2013)’, ‘door de persoon zelf worden uitgeoefend voor zover
hij hiertoe wilsbekwaam is’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
Een volwassen persoon die wilsonbekwaam is, valt onder één van de beschermingsstatuten die
voorzien werd binnen de wet van 17 maart 2013. Zijn rechten zullen dan worden uitgeoefend
door een bewindvoerder. Deze persoon kan deze bevoegdheid enkel verkrijgen indien de
vrederechter de bewindvoerder daartoe uitdrukkelijke gemachtigdheid geeft (Balthazar, de
krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
Een patiënt kan evenwel niet onder een wettelijk geregeld beschermingsstatuut vallen, maar
toch door een ongeval of ziekte tijdelijk niet bekwaam zijn om zijn rechten uit te oefenen. In
desbetreffend geval van wilsonbekwaamheid wordt door de patiëntenrechtenwet toch voorzien
in een juridische bescherming en een bijzondere vorm van vertegenwoordiging. Dit door ofwel
een aangewezen vertegenwoordiger, ofwel door familieleden. De familieleden die hiervoor in
aanmerking komen, moeten gecontacteerd worden in de dalende volgorde van een wettelijke
‘cascade’ of ‘piramide’. Deze cascaderegeling is een ordening die wordt voorzien tussen de
verschillende mogelijke familiale vertegenwoordigers (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet
Patiëntenrechten, 2015).
B. De vertegenwoordiger
Artikel 14, § 1 stelt verder ook dat ‘voor zover en zolang de patiënt niet meer in staat is om zijn
rechten zelf uit te oefenen’, zijn rechten evenwel uitgeoefend worden door de persoon die de
patiënt vooraf heeft aangewezen om in zijn plaats op te treden (Belgisch Staatsblad, 2002). In
tegenstelling tot de vertrouwenspersoon die eerder werd besproken bij het recht op informatie
en het recht op inzage in het patiëntendossier betreft het in dit geval niet een persoon die de
patiënt zal bijstaan bij de uitoefening van zijn rechten, maar gaat het wel om een persoon die
de rechten van de patiënt uitoefent. Het is evident dat de patiënt als vertegenwoordiger de
persoon aanwijst waar hij vertrouwen in heeft (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers,
2002).
64
a. De aanwijzing van de vertegenwoordiger door de patiënt
Volgens de patiëntenrechtenwet moet de aanwijzing van deze persoon ‘geschieden bij een
gedagtekend en door de patiënt en deze persoon ondertekend bijzonder schriftelijk mandaat’
waaruit de toestemming van laatstgenoemde blijkt. Indien het vertrouwen in de
vertegenwoordiger verdwijnt kan de patiënt zijn mandaat terugroepen, dit dient opnieuw
gedagtekend en ondertekend te gebeuren. Ook de door de patiënt aangewezen
vertegenwoordiger kan door middel van een gedagtekend en ondertekend geschrift zijn
mandaat herroepen (Belgisch Staatsblad, 2002).
Elke volwassen handelingsbekwame persoon mag zelf vrij een persoon aanwijzen die als zijn
vertegenwoordiger zal optreden als hij zelf niet meer in staat is om zijn patiëntenrechten uit te
oefenen (en niet meer te beslissen over de behandeling) (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet
Patiëntenrechten, 2015). Gelet op de verregaande bevoegdheid van de ‘door de patiënt
benoemde vertegenwoordiger’ wordt er een formele procedure voor de aanduiding van deze
persoon voorzien. De aanwijzing dient te geschieden bij een gedagtekend1 en door de patiënt
en de vertegenwoordiger ondertekend schriftelijke mandaat. Dit gedateerd ‘bijzonder
schriftelijk mandaat’ heeft specifiek betrekking op de gezondheid van de patiënt. Uit dit
bijzonder schriftelijk mandaat blijkt dat ook de vertrouwenspersoon toestemde met het hem
gegeven mandaat. Vanaf het moment waarop de wilsbekwame meerderjarige patiënt een
vertegenwoordiger heeft aangeduid volgens de voorziene procedure, zal deze persoon optreden
van zodra door de beroepsbeoefenaar wordt vastgesteld dat de patiënt zelf wilsonbekwaam is,
tenzij het mandaat door de patiënt werd herroepen (Belgische kamer van
volksvertegenwoordigers, 2002).
Beide personen kunnen deze aanduiding herroepen. Echter werd om te vermijden dat de patiënt
in een onbekwaam moment het mandaat zou herroepen, beslist dat de herroeping dient te
gebeuren door een gedagtekend en ondertekend geschrift door de patiënt (Belgische kamer van
volksvertegenwoordigers, 2002).
b. De juridische bepalingen van het mandaat
Op het mandaat zelf zijn de algemeen gemeenrechtelijke regelingen (of het algemeen geldend
recht) van toepassing. Dit houdt onder andere in dat zowel de patiënt als de vertegenwoordiger
dienen bekwaam te zijn op het moment van het geven, alsook van het aanvaarden van het
mandaat. Bijvoorbeeld wanneer de patiënt fysiek niet in staat is om het mandaat te
1 Dagtekening: datum waaruit blijkt wanneer een brief of document is geschreven op opgemaakt is. (Lycaeus,
2001-2016)
65
ondertekenen, zullen ook hier de gemeenrechtelijk gebruikelijke regels gelden. In dergelijke
situatie kan de patiënt bij de notaris een verklaring afleggen. De patiënt zal er best in voorzien
dat het mandaat reeds bij de beroepsbeoefenaar bekend is op het ogenblik dat het moet
uitgeoefend worden, door het treffen van de nodige voorzorgsmaatregelen. Zo kan de patiënt
aan zijn huisarts meedelen dat er een mandaat omtrent een vertegenwoordiger werd opgemaakt
en waar het contract wordt bewaard. Bijvoorbeeld kan de patiënt het mandaat samen met zijn
persoonlijke gegevens met zich meedragen, en hij kan vragen om het mandaat toe te voegen
aan zijn persoonlijk medisch dossier (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
De ‘door de patiënt benoemde vertegenwoordiger’ , is bovendien een persoon van wie verwacht
mag worden dat hij zijn taak als vertegenwoordiger ernstig neemt, en als gevolg snel op de
hoogte zal zijn van de toestand waarin de patiënt zich bevindt en van een welbepaalde
tussenkomst van een zorgverlener waarbij zijn tussenkomst als vertegenwoordiger vereist is
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
C. Cascaderegeling
a. Geen vooraf aangewezen vertegenwoordiger
Artikel 14, § 2 stelt dat ‘indien de patiënt geen vertegenwoordiger heeft aangewezen of indien
de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger niet optreedt’, dan ‘worden de rechten
bepaald bij deze wet, uitgeoefend door de bewindvoerder over de persoon, na machtiging door
de vrederechter’ overeenkomstig met artikel 499/7, § 1, uit het Burgerlijk Wetboek voor zover
en zolang de beschermde persoon niet zelf in staat is om zijn rechten uit te oefenen (Belgisch
Staatsblad, 2002).
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat wanneer de patiënt geen vertegenwoordiger heeft
aangeduid, zijn rechten zullen worden uitgeoefend door familieleden volgens een cascade
systeem (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
b. Het cascade systeem
Als de patiënt een vertegenwoordiger aangewezen heeft is hij de enige vertegenwoordiger, met
uitzondering van de familieleden die mogelijk door de cascaderegeling of piramide regeling
zou kunnen aangeduid worden (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
Artikel 14, § 3 uit de patiëntenrechtenwet stelt dat ‘indien er geen bewindvoerder bevoegd is’
om de patiënt krachtens § 2 te vertegenwoordigen, ‘de rechten worden uitgeoefend door de
samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de feitelijke samenwonende
partner’ (Belgisch Staatsblad, 2002). De wet stelt verder dat ‘indien de persoon die krachtens
66
het eerste lid kan optreden dit niet wenst te doen of ontbreekt, de rechten in opeenvolgende
volgorde worden uitgeoefend door een meerderjarig kind, een ouder, een meerderjarige broer
of zus van de patiënt’. Indien ook van deze personen die kan optreden dit niet wenst te doen of
ontbreekt, dan ‘beschermt de betrokken beroepsbeoefenaar, in voorkomend geval in
multidisciplinair overleg, de belangen van de patiënt’. Deze laatste regeling zal tevens ook het
geval zijn bij een ‘conflict tussen twee of meer personen die krachtens § 2 of krachtens het
eerste en het tweede lid kunnen optreden’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
Het cascade systeem voorziet de volgorde waarin een familielid van de hoger gerangschikte
categorie primeert boven de andere groepen (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet
Patiëntenrechten, 2015).
Indien de door de patiënt benoemde vertegenwoordiger niet optreedt, voorziet de wet een naaste
verwante van de patiënt als vertegenwoordiger die vaak ook als de informele vertegenwoordiger
wordt beschreven (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
In de eerste plaats zal voor deze informele vertegenwoordiging de met de patiënt
samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of de feitelijk
samenwonende partner in aanmerking komen.
Doorslaggevend in al deze gevallen is de feitelijke samenwoning. Vermits er in de meeste
gevallen slechts sprake is van het feitelijk samenwonen met één van deze personen kunnen
conflicten tussen meerdere informele vertegenwoordigers op deze manier worden vermeden.
Het is ook mogelijk dat de patiënt wenst dat niet de partner waarmee hij momenteel
samenwoont maar een partner waarmee men niet langer samenleeft ( bijvoorbeeld echtgenoot
waarmee de patiënt niet meer samenwoont) toch nog zijn rechten zal uitoefenen, dan heeft de
patiënt de mogelijkheid om de laatst bedoelde partner toch aan te wijzen als ‘door de patiënt
benoemde vertegenwoordiger’ en zal deze persoon voorrang hebben op voornoemde personen
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
Zoals eerder aangegeven zal indien de persoon die als eerste in aanmerking komt als
informele vertegenwoordiger dit niet wenst te doen of ontbreekt, de rechten van de
patiënt in dalende volgorde uitgeoefend worden door een meerderjarig kind, een ouder,
een meerderjarige broer of zus.
De wet benadrukt bewust dat het hier gaat om ‘één kind’, ‘één ouder’ of ‘één broer of zus’ en
dat één persoon per categorie volstaat als vertegenwoordiger. Het is niet nodig om te wachten
op het moment waarop alle vertegenwoordigers uit de categorie zich vervoegd hebben bij de
67
zorgverlener (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015). Een meerderjarig
kind zal in de eerste plaats hier in aanmerking komen omwille van de leeftijd van de te
vertegenwoordigen patiënt. Het is namelijk in de meeste gevallen zo dat de patiënt in kwestie
niet meer zo jong is, en als één van de ouders van de patiënt nog leeft, zal deze meestal
hoogbejaard zijn. Door het feit dat de vertegenwoordiger zelf handelingsbekwaam moet zijn, is
het vaak zo dat ouder(s) niet in aanmerking komen als vertegenwoordiger. Vandaar er voorrang
wordt gegeven aan de meerderjarige kinderen. In het geval er meerdere meerjarige kinderen,
resp. ouders, meerjarige broers of zussen zijn die willen optreden als informele
vertegenwoordiger dan is het de beroepsbeoefenaar die zal beslissen, bij voorkeur in overleg
met de betrokkenen, wie hij als informele vertegenwoordiger zal beschouwen. (Belgische
kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
In het geval dat de familieleden die in aanmerking komen binnen het cascadesysteem
ontbreken of niet kunnen optreden, dan treedt de derde trap van de
vertegenwoordigings-cascade in werking, en zal de behandelende beroepsbeoefenaar de
belangen van de patiënt behartigen. Ook in het geval dat men er niet uit komt omwille
van een conflict tussen de betrokkenen dan behartigt de beroepsbeoefenaar de belangen
van de patiënt.
Dit houdt in dat de beroepsbeoefenaar zonder toestemming van de patiënt of een
vertegenwoordiger een behandeling kan toedienen. Indien er meerdere beroepsbeoefenaars
betrokken zijn, zal degene die het nauwst betrokken is, de belangen van de patiënt behartigen.
Er werd uitdrukkelijk binnen de wet voorzien dat er multidisciplinair dient overlegd te worden
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
D. Betrokkenheid van de patiënt
Artikel 14, § 4 uit de patiëntenrechten wet beschrijft ‘dat de patiënt ‘zoveel als mogelijk en in
verhouding tot zijn begripsvermogen moeten betrokken worden’ bij de uitoefeningen van zijn
rechten (Belgisch Staatsblad, 2002).
E. Afwijking van het recht
Artikel 15, § 5 van de wet op de patiëntenrechten bepaalt dat ‘het in artikel 11 bedoelde
klachtrecht in afwijking van artikel 15,§ 1, 2 en 3 kan worden uitgeoefend door de
vertegenwoordiger van de patiënt’, die door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in
de Ministerraad zijn aangewezen zonder dat de voorziene volgorde in acht moet worden
genomen (Belgisch Staatsblad, 2002).
68
F. Bevoegdheden van de vertegenwoordiger
De vertegenwoordiger van de patiënt, zoals besproken in artikel 12, (13) en 14 uit de
patiëntenrechtenwet, heeft de bevoegdheid om alle rechten die aan de patiënt toekomen, uit te
oefenen. Hieruit volgt dat de vertegenwoordiger namens de patiënt ook rechtstreeks inzage kan
hebben in het gehele dossier van de patiënt, zoals beschreven artikel 9 uit de wet op de
patiëntenrechten, met uitzondering van de zaken waar de patiënt zelf geen inzage in heeft.
G. Uitzonderingen op de rechten van de vertegenwoordigers
Artikel 15 uit de patiëntenrechtenwet beschrijft twee uitzonderingen op de rechten van de
vertegenwoordigers, zowel de wettelijke, als de door de patiënt benoemde informele, die de
rechten van de patiënt zullen uitoefenen alsof de patiënt dit zelf doet (Balthazar, de krachtlijnen
van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
a. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt
De eerste uitzondering wordt beschreven in artikel 15,.§ 1 van de patiëntenrechtenwet. Deze
wet stelt ‘met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt zoals
aangegeven in artikel 10, kan de betrokken beroepsbeoefenaar het verzoek van de
vertegenwoordiger tot inzage in of afschrift van het patiëntendossier, geheel of gedeeltelijk
weigeren’. Het recht op inzage of afschrift zal in dergelijk geval uitgeoefend worden door een
door de vertegenwoordiger aangewezen beroepsbeoefenaar (Belgisch Staatsblad, 2002). Door
het invoeren van deze wettekst werd tegemoet gekomen aan een opmerking van de Commissie
voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie stelde dat ‘ook wanneer
de zorgverlener oordeelt dat hij inzage of afschrift moet weigeren met het oog op de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende patiënt, zou inzage moeten
worden gegeven aan een door de vertegenwoordiger aangeduide beroepsbeoefenaar, als
tegengewicht voor mogelijk te ruime interpretatie van deze uitzondering door de zorgverlener’
(Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
In het belang van de patiënt moet er steeds worden uitgegaan dat bij het nemen van beslissingen
omtrent de medische behandeling van de wilsonbekwame patiënt, dat iedere
vertegenwoordiger, zowel aangewezen als familiaal, zich heeft laten leiden door wat de patiënt
zelf zou hebben gevraagd. In het geval dat de wil van de patiënt niet kan achterhaald worden
moet ervan uit gegaan worden dat de patiënt zou hebben gewild wat het meest in zijn belang is.
Zo zal het niet eenvoudig zijn om bij patiënten die een wettelijke vertegenwoordiger hebben (
bijvoorbeeld bij verlengde minderjarigheid), te achterhalen wat ze hebben gewild. Zeker omdat
verlengde minderjarigen bij de geboorte niet tot wilsvorming in staat zijn geweest. Ook de
69
patiënten die door bepaalde omstandigheden zelf geen vertegenwoordiger hebben kunnen
benoemen, zullen niet voorafgaand gedacht hebben om enige verduidelijking te verschaffen
omtrent de voor hen al dan niet gewenste behandeling. In al deze gevallen zal de
beroepsbeoefenaar het belang van de patiënt gebruiken als beslissingscriterium. (Belgische
kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
b. Conflict tussen de arts en de vertegenwoordiger
Artikel 15,§ 2 uit de wet op de patiëntenrechten stelt dat ‘in het belang van de patiënt en
teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te
wenden, wijkt de betrokken beroepsbeoefenaar, in voorkomend geval in multidisciplinair
overleg, af van de beslissing die werd genomen door de vertegenwoordiger’ (Belgisch
Staatsblad, 2002). De wettekst stelt dus dat indien er een conflict ontstaat tussen de arts en de
vertegenwoordiger (bijvoorbeeld omtrent de toestemming voor een door de arts noodzakelijke
geachte therapeutische behandeling), omdat de arts van mening is dat de beslissing niet in het
belang van de patiënt is of omdat zij een bedreiging vormen voor diens leven of een ernstige
aantasting van diens gezondheid inhoudt, de arts mag afwijken van de beslissing van de
vertegenwoordiger ( na multidisciplinair overleg) en de behandeling toch mag uitvoeren indien
dit nodig is (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015). Deze verplichting
kadert in de algemene hulpverleningsverplichting van de hulpverlener. Dit is mogelijk in een
situatie waarbij de ouders van een kind om godsdienstige redenen een bloedtransfusie of een
inenting bij hun kind weigeren (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
Artikel 15,§ 2 benadrukt dat ‘de beroepsbeoefenaar enkel kan afwijken van de beslissing
genomen door de aangewezen vertegenwoordiger, voor zover deze persoon zich niet kan
beroepen op de uitdrukkelijke wil van de patiënt’ (Belgisch Staatsblad, 2002). Wanneer de
beslissing wordt genomen door een ‘door de patiënt benoemde vertegenwoordiger’, is de kans
reëel dat deze persoon op de hoogte is van de wil van de patiënt indien hij nog bekwaam was
geweest, omdat hij hem als vertegenwoordiger heeft aangeduid. Zodoende is het zo dat indien
de patiënt zelf een vertegenwoordiger heeft gekozen en bovendien een negatieve voorafgaande
wilsverklaring heeft opgesteld, de autonomie van de patiënt gerespecteerd moet worden. In dit
geval zal de ‘door de patiënt aangeduide vertegenwoordiger’ een beslissing nemen die
klaarblijkelijk niet in het belang is van de patiënt, toch kan de arts in dit geval niet afwijken van
deze beslissing doordat deze beslissing uitdrukkelijk de wil was van de patiënt toen hij nog
wilsbekwaam was (Balthazar, de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten, 2015).
70
Ter preventie van mogelijke misverstanden moet worden benadrukt dat een voorafgaandelijke
opgestelde schriftelijke weigering steeds moet worden geëerbiedigd losstaand van het feit of er
een vertegenwoordiger is. De uitdrukkelijke wil kan betreffend dit artikel, een minder formele
maar niettemin nog uitdrukkelijke wilsverklaring zijn, zoals bijvoorbeeld een door getuigen
bevestigde mondeling wilsuiting, een bandopname of videotape of zelfs een artikel geschreven
door een de betrokkene. (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2002).
c. Schriftelijke motivering
Artikel 15,§ 3 bepaalt dat ‘de beroepsbeoefenaar een schriftelijke motivering dient toe te voegen
aan het patiëntendossier in de gevallen van § 1,en § 2’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
71
10. § Het recht op palliatieve zorg
A. Recht op palliatieve zorg
a. principe
Artikel 2 uit de wet betreffende de palliatieve zorg stelt dat ‘elke patiënt het recht heeft op
palliatieve zorg bij de begeleiding van het levenseinde’ (Belgisch Staatsblad, 2002).
Binnen deze wettekst wordt een duidelijke omschrijving gegeven van palliatieve zorg en de
vereisten die aan palliatieve zorg verbonden zijn. Zo dient er een voldoende ruim aanbod van
palliatieve zorg te zijn en dient de criteria voor terugbetaling van die zorg voor de sociale zekerheid
borg te staan voor dit soort zorg en moet deze zorg voor alle ongeneeslijk zieke patiënten
toegankelijk zijn, binnen het geheel van het zorgaanbod (Belgisch Staatsblad, 2002).
Palliatieve zorg omvat ‘het geheel van zorgverlening aan patiënten waarvan de levensbedreigende
ziekte niet langer op curatieve therapieën reageert (Belgisch Staatsblad, 2002).
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gaf in 2002 volgende definitie van Palliatieve zorg:
‘Palliatieve zorg is de actieve totaalzorg voor patiënten waarvan de ziekte niet langer op curatieve
therapieën reageert. De controle van pijn, van andere symptomen, en van psychologische, sociale
en spirituele problemen is hierbij van essentieel belang. Het doel van palliatieve zorg is de best
mogelijke levenskwaliteit te bereiken voor de patiënt en zijn nabestaanden en is niet het leven
verlengen of verkorten’ (Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, 2015).
Een multidisciplinaire totaalzorg, zowel op fysiek, psychisch, sociaal als moreel vlak zal
noodzakelijk zijn voor de begeleiding van deze patiënten bij hun levenseinde. Het primaire doel
van de palliatieve zorgverstrekking is de zieke patiënt en zijn naasten een zo groot mogelijke
levenskwaliteit en maximale autonomie te bieden. De palliatieve zorg is vooral gericht om de
kwaliteit van het resterende leven van de palliatieve patiënt en zijn nabestaanden te waarborgen en
te optimaliseren (Belgisch Staatsblad, 2002).
Palliatieve zorg moet worden ingezet vanaf het ogenblik dat de patiënt als palliatief wordt
gediagnosticeerd tot en met het moment van de terminale fase. Palliatieve zorg kan ook ingezet
worden op het moment dat er nog ziektebehandeling plaatsvindt tot en met de rouwzorg. Het
inzetten van palliatieve zorg verloopt immers in de ideale situatie, progressief in functie van de
zorgnoden en wensen van de patiënt, onafhankelijk van de levensverwachting.
72
B. Verbetering van het aanbod van palliatieve zorg
Binnen de wet betreffende de palliatieve zorg worden er verschillende artikelen besproken die
betrekking hebben op de verbetering van het aanbod van palliatieve zorg binnen het geheel van het
zorgaanbod. De Koning heeft nadere regels bepaald betreffend de palliatieve zorg voor de verder
uitwerking van wetenschappelijke richtlijnen, die voor zowel de identificatie van de zieke als
‘palliatief‘, als voor het inschatten van de zorgwensen en –noden worden gehanteerd (Belgische
kamer van volksvertegenwoordigers, 2015). In wat volgt wordt dieper ingegaan op desbetreffende
artikelen uit de wettekst betreffende de palliatieve zorg.
Artikel 3 uit de wet betreffende de palliatieve zorg beschrijft de door de Koning bepaalde
erkennings-, programmatie- en financieringsnormen voor de kwalitatieve ontwikkeling van de
palliatieve zorg binnen het geheel van het zorgaanbod. Artikel 4 stel dat de ministers die bevoegd
zijn voor Sociale Zaken en voor Volksgezondheid een jaarlijks voortgangsrapport dienen neer te
leggen, als wezenlijk onderdeel van de beleidsnota’s, voor aan de wetgevende Kamers. Artikel 5
beschrijft dat de Koning, binnen een termijn van drie maanden, volgend op de dag waarop deze
wet in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, de nodige maatregelen heeft genomen omtrent
de coördinatie van de uitwerking van een aan de noden aangepaste palliatieve zorg. Artikel 6 uit
de wet Betreffende de palliatieve zorg heeft betrekking op de gezondheidswerkers. Zij die in de
uitoefening van hun functie geconfronteerd worden met de problematiek van het levenseinde,
moeten de steun krijgen, om een team voor palliatieve zorg te bieden, zij moeten eveneens voorzien
worden in de nodige begeleidingsmogelijkheden en in de verzorgingsstructuur georganiseerde
spreektijd en – ruimte (Belgisch Staatsblad, 2002).
Artikel 7 uit de wet betreffende de palliatieve zorg stelt dat elke patiënt het recht heeft op informatie
over zijn gezondheidstoestand en de mogelijkheden van de palliatieve zorg. De behandelende arts
moet deze informatie meedelen in de vorm en in de bewoording die hij als zorgverlener, passend
acht, rekening houdend met de toestand van de patiënt, diens wensen en begripsvermogen. Dit
artikel stel ook dat behoudens spoedgevallen, de vrije en geïnformeerde toestemming van de patiënt
steeds voor alle onderzoeken of behandelingen vereist is (Belgisch Staatsblad, 2002).
Artikel 8 uit deze wet bepaalt dat de noden inzake palliatieve zorg en de kwaliteit van de gevonden
oplossingen geregeld geëvalueerd dient te worden door een evaluatiecel die de Koning heeft
opgericht binnen het Wetenschappelijk instituut voor Volksgezondheid. Dit evaluatieverslag dient
om de twee jaar aan de wetgevende Kamers voorgelegd te worden. De Koning zal er op toezien
dat de beroepsorganisatie van de palliatieve zorgverleners bij deze evaluatie zullen betrokken
worden (Belgisch Staatsblad, 2002).
73
74
Aanvullen specifiek voor literatuurstudie
1. Zoekstrategie
Data collectie
De literatuurstudie uit deze thesis is opgebouwd uit bestaande literatuur dat op een systematische
manier werd verkregen. In figuur 1 in bijlage bevindt zich een flowchart, die een visuele weergave
is van het systematische verwerkingsproces van de literatuur. De databases die werden gebruikt
zijn: Pubmed, Sciencedirect en Web of Science. De zoekstring die werd gebruikt bevat volgende
zoektermen:
[(knowledge OR awareness OR note) AND ( patientsrights OR human rights OR patients’ rights
OR rights OR rights of the patient OR law OR medical law OR patients autonomy OR right to the
information OR counsellor OR counselled OR representative) AND ( patients AND nurses OR
healthcare workers OR healthcare professionals AND doctors OR professionals) AND (use OR
utilize OR implementation of patient’s rights OR standard practice OR informed consent OR giving
information) AND (healthcare AND hospital OR healthcare center OR health regulations OR
medical institution OR clinic )]
De finale zoekterm die werd gebruikt is zeer uitgebreid. Er werd gestart met een kleine zoekterm
die steeds erg weinig resultaat gaf. Doorheen het zoekproces werd deze steeds uitgebreid waardoor
ook de zoekresultaten ruimer werden.
In database pubmed werden er 638 zoekresultaten teruggevonden met deze zoekstring. Via
ScienceDirect gaf deze zoekstring 2399 artikels weer. In database Web of Science leverde deze
zoekstring 768 artikels op.
75
2. Kwaliteit literatuuronderzoek
Selectiecriteria
Het toevoegen van twee exclusiecriteria; datum en taal, resulteerde in elke database in een
afgebakende selectie van de zoekresultaten. Publicaties voor het jaar 2000 werden niet
geïncludeerd gezien de patiëntenrechtenwet pas na deze datum in België werd ingevoerd. Alle niet-
Engelstalige artikels werden niet opgenomen in de studie om verkeerde interpretaties als gevolg
van taal te voorkomen. In de databases Pubmed en ScienceDirect werden bijkomende
inclusiecriteria ingevoerd, met name ‘(free) full tekst’. In de database Web of Science werd ook
het inclusiecriterium ‘proceedings papers’ toegevoegd . Na het instellen van deze inclusiecriteria
werden in Pubmed 130 artikels behouden voor screening van de titel en het abstract. In
ScienceDirect waren dit 1546 artikels. 596 artikels uit de database Web of Science werden
overgehouden ter beoordeling van titel en abstract.
Data-extractie:
Na het toepassen van de selectie van artikels via de toegepaste zoekstring inclusief exclusiecriteria
waren er 2272 artikels beschikbaar voor een verdere selectie. Alle artikels werden op basis van
abstract en titel geselecteerd. Er werd per artikel nagegaan in welke mate er uitspraken werden
gedaan over patiëntenrechten. Na het verwijderen van duplicaten werden er 39 artikelen
overgehouden voor een verdere kwaliteitscontrole met toevoeging van inclusie/exclusie criteria.
Zo werden artikelen die uitspraken deden over euthanasiewetgeving en abortuswetgeving niet
opgenomen in de selectie. Artikelen waar de steekproef uit zorgverleners bestond werden
geïncludeerd. Uiteindelijk werden er 11 geschikte onderzoeken gevonden die werden gebruikt in
deze studie.
Evaluatie literatuur
De gebruikte artikels uit deze studie werden op kwaliteit geëvalueerd aan de hand van een checklist
ontwikkeld door het ‘ Critical Appraisal Skills Programme’ (Gray, 2013). Deze checklist bevat tien
vragen ontworpen op het beoordelen van kwalitatieve onderzoeken. In tabel 1 werd een overzicht
gegeven van de verschillende vragen. De eerste twee vragen uit de checklist zijn
‘screeningsvragen’. Enkel wanneer beide vragen positief zijn mag de checklist verder doorlopen
worden voor het betreffende artikel. Tabel 2 geeft de kwaliteitsbeoordeling aan de hand van deze
76
checklist per artikel weer. Alle elf artikels scoorden positief op de vragen uit de checklist. (Gray,
2013)
Binnen de literatuurstudie werd gebruik gemaakt van actuele wetenschappelijke literatuur.
Artikelen die verschenen waren voor het jaar 2002 werden geëxcludeerd uit deze studie vermits de
wet betreffende de patiëntenrechten pas werd ingevoerd in datzelfde jaar. Er werden enkel artikelen
in het Nederlands of het Engels gebruikt binnen deze literatuurstudie om misinterpretatie van
resultaten te voorkomen. De resultaten uit de artikelen werden zo beschreven dat er een
overzichtelijke aaneenschakeling was van resultaten en er een rode draad aanwezig bleef binnen
de literatuurstudie. Bij het doornemen van conclusies uit de verschillende onderzoeken gebeurde
dit steeds vanuit een kritische ingesteldheid. We zijn ons bewust van de heterogeniteit tussen de
verschillende artikelen en de verschillen binnen de wetgeving tussen de landen waar onderzoek
werd gevoerd. Conclusies werden dan ook met grote voorzichtigheid genomen en
zekerheden/tekorten werden steeds vermeld.
77
Praktijkgedeelte
1. Design en onderzoeksmethoden
Om onderzoek te doen naar de kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt is een kwalitatieve
onderzoeksbenadering bijzonder geschikt. Beschrijvend kwalitatief onderzoek laat beter dan
andere onderzoeksmethoden toe om te focussen op wat de patiënt precies denkt en voelt met
betrekking tot de patiëntenrechtenwet. Gezien de brede populatie en de moeilijke materie lijken
interviews beter geschikt dan enquêtes. Om deze redenen werd er gekozen om bij patiënten een
individueel gestructureerd interview af te nemen met zowel open als gesloten vragen (zie bijlage
2). De vragenlijst werd gestart door een aantal korte gesloten vragen waarin demografische
kenmerken werden bevraagd. Alvorens deze analyse kan plaatsvinden, wordt eerst de steekproef
uitgebreid beschreven.
Steekproef
De doelgroep van dit onderzoek waren patiënten gehospitaliseerd op het chirurgisch dagziekenhuis
en dienst orthopedie van de Sint-jozefskliniek te Izegem tussen 1 juli 2016 en 20 juli 2016.
Er werd een kleine pretest uitgevoerd door de onderzoekers om te testen indien de vragen geen
onduidelijkheden bevatten. Na de vragenlijst te hebben voorgelegd aan 2 mannen en 3 vrouwen
(telkens van een verschillende leeftijdscategorie) besloten we om vraag 12a. uit de vragenlijst te
halen. Deze vraag werd door de onderzoekers als onbelangrijk beschouwd en veroorzaakte
onduidelijkheid bij de deelnemers. Voor de proefpersonen bij de pretest leek het moeilijk om vraag
20 te begrijpen, daarom besloten de onderzoekers om bij elke proefpersoon het voorbeeld van ‘een
stagiair’ aan te reiken zodat de vraag niet verkeerd geïnterpreteerd kon worden. Vraag 21C.1 werd
geschrapt omdat de vraag irrelevant is voor het onderzoek.
Er werd geopteerd voor ‘heterogeniteit of maximale variatie’ wat de steekproefsamenstelling
betreft. De bedoeling van dit soort steekproef is om extreme variatie tussen onderzoekseenheden
te creëren, dit zorgt ervoor dat er een zo breed mogelijk beeld werd verkregen van de kennis van
de patiëntenrechtenwet bij de patiënt (Mortelmans, 2007). Er werden zowel vrouwen als mannen
bevraagd in de studie en de participanten werden naargelang leeftijd opgedeeld in verschillende
categorieën. Er werd geprobeerd om een gelijkwaardige representatie van mannen en vrouwen te
verwezenlijken. Er werden in totaal 58 vrouwen en 42 mannen geïnterviewd. 21 mannen en 31
vrouwen waren gehospitaliseerd op de dienst dagziekenhuis. 21 mannen en 27 vrouwen waren
gehospitaliseerd op de dienst orthopedie.
78
Voorts wordt een steekproef als voldoende omvangrijk beschouwd wanneer theoretische saturatie
bereikt is en wanneer de onderzoekers dus geen nieuwe relevante informatie meer vinden. Er
bestaan geen standaardregels voor het aantal vereiste participanten en het was om die reden dus
bijzonder moeilijk om te voorspellen hoeveel participanten bevraagd moesten worden. Aangezien
dit een duomasterproef betreft en een tijdsduur van een jaar had, werd er een maximum van 100
participanten gesteld aan het aantal te interviewen personen. Er werden 48 participanten
geïnterviewd op de dienst orthopedie en 52 participanten op de dienst chirurgisch dagziekenhuis.
In maart namen wij contact op met de Sint-Jozefskliniek te Izegem. Het ziekenhuis was enthousiast
om mee te werken aan het onderzoek. De onderzoekers hebben geen andere ziekenhuizen
gecontacteerd. Wij hebben ter introductie van ons onderzoek in het ziekenhuis een presentatie
gegeven op 27 juni over het onderzoek aan alle hoofdverpleegkundigen tewerk gesteld in de Sint-
Jozefskliniek. (zie bijlage 3). Alle verpleegkundigen van de betreffende verpleegafdelingen werden
geïnformeerd via een nota op het infobord in het verpleeglokaal (zie bijlage4). Wij contacteerden
alle betrokken artsen via een persoonlijke brief voorafgaand op het onderzoek (zie bijlage 5). De
vragenlijst met antwoordsleutel was steeds ter beschikking op beide verpleegafdelingen. Allereerst
werd overlegd met de hoofdverpleegkundige welke patiënten voldeden aan de criteria. Hierna werd
aan de patiënt uitleg gegeven over het onderzoek, zowel mondeling als schriftelijk. Na het invullen
van het informed consent document had de patiënt de vrije keuze om deel te nemen aan het
onderzoek. Na afloop van het interview werd de patiënt een informatiebrochure aangeboden
omtrent de rechten van patiënt.
In totaal werden er 104 interviews afgenomen, vier interviews werden weerhouden wegens
onderbreking van het interview. De onderbreking betreft viermaal op het chirurgisch dagziekenhuis
omdat de patiënt naar het operatiekwartier werd gebracht. Er werd één patiënt geïnterviewd met
medische voorkennis, dit interview werd achteraf geëxcludeerd uit het onderzoek wegens het risico
op vertekening van de onderzoeksresultaten. De interviewtijd varieerde tussen de 10 en 25 minuten,
met een gemiddelde van 15 minuten. Er werd aan 114 patiënten gevraagd om deel te nemen aan
het onderzoek, negen patiënten weigerden deel te nemen. In bijlage 6 wordt een overzicht gegeven
van de bevraagde patiënten en hun kenmerken. Alle gegevens werden verwerkt aan de hand van
het statistisch programma NVivo. In bijlage 7 kunt u alle gebruikte nodes terugvinden.
79
Inclusie- en exclusie criteria
Deze studie richt zich op de kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt. Mede om deze reden
werd gekozen om een zo breed mogelijke populatie aan te spreken om een zo groot mogelijke
variatie te verkrijgen. Concreet werden patiënten met een leeftijd tussen 20 en 75 jaar geïncludeerd
in het onderzoek. De moeilijkheidsgraad van de vragenlijst is te hoog voor patiënten jonger dan
twintig jaar, anderzijds merkten wij tijdens de pretest dat het risico op aquiescence bias verhoogt
bij personen ouder dan 75 jaar. Omdat de interviews door één onderzoeker werden afgenomen is
er geen risico op observer bias. Patiënten met mentale retardatie werden geëxcludeerd in het
onderzoek wegens te hoge moeilijkheidsgraad.
Opmerking
Doorheen het verloop van selecteren werden er, tevergeefs, verschillende pogingen ondernomen
om respondenten met een niet-Belgische origine te contacteren en te overtuigen deel te nemen aan
het interview. Velen haakten af wegens gebrekkige kennis van het Belgisch gezondheidssysteem
en de Nederlandse taal. Verder kon een evenwichtige representatie van respondenten wat betreft
opleidingsniveau niet intentioneel verwezenlijkt worden, aangezien deze informatie pas
beschikbaar werd bij het bevragen van biografische gegevens voorafgaand aan het interview zelf.
Wij hebben gestreefd om een zo groot mogelijke variatie te hebben in de leeftijd van de
participanten, toch is de leeftijd niet volledig evenredig verdeeld onder de verschillende
deelnemers.
80
2. Datamatrix
Dienst orthopedie
De steekproef op de dienst orthopedie bestond uit 48 participanten, waarvan 21 mannen en 27
vrouwen. Zeven participanten bevonden zich in de leeftijdscategorie van 20 tot en met 30 jaar, 5
participanten in de leeftijdscategorie 31 tot en met 40 jaar, 10 participanten in de leeftijdscategorie
41 tot en met 50 jaar, 13 participanten in de leeftijdscategorie 51 tot en met 60 jaar en 13
participanten in de leeftijdscategorie 61 tot en met 75 jaar. Van de 48 participanten hebben 13
deelnemers een diploma lager onderwijs, 24 deelnemers een middelbaar diploma, 11 deelnemers
een hoger diploma (bachelor) en 0 deelnemers een universitair diploma. 20 van de 48 participanten
verbleven gedurende 1 nacht op de dienst orthopedie, 14 participanten verbleven 2 nachten, 5
participanten verbleven 3 nachten, 1 participant verbleef 4 nachten, 5 participanten verbleven 5
nachten en 1 participant verbleef 14 nachten op de dienst orthopedie.
Het was voor 41 van de 48 deelnemers de eerste behandeling op de dienst orthopedie. 5 deelnemers
volgden een opvolgbehandeling en 2 deelnemers werden opgenomen op de dienst wegens herval.
37 van de 48 deelnemers waren dit jaar nog niet opgenomen geweest in het ziekenhuis, 3
participanten hadden dit jaar al één hospitalisatie achter de rug, voor 5 deelnemers was de opname
de derde hospitalisatie dit jaar, 1 deelnemer was reeds drie keer gehospitaliseerd dit jaar en 2
deelnemers waren reeds vier keer gehospitaliseerd in het ziekenhuis dit jaar.
Dienst dagziekenhuis
De steekproef op de dienst orthopedie bestond uit 52 participanten, waarvan 21 mannen en 31
vrouwen. Zeven participanten bevonden zich in de leeftijdscategorie van 20 tot en met 30 jaar, 9
participanten in de leeftijdscategorie 31 tot en met 40 jaar, 13 participanten in de leeftijdscategorie
41 tot en met 50 jaar, 12 participanten in de leeftijdscategorie 51 tot en met 60 jaar en 6
participanten in de leeftijdscategorie 61 tot en met 75 jaar. Van de 52 participanten hebben vier
deelnemers een diploma lager onderwijs, 29 deelnemers een middelbaar diploma, 14 deelnemers
een hoger diploma (bachelor) en 5 deelnemers een universitair diploma.
Het was voor 44 van de 52 deelnemers de eerste behandeling op het chirurgisch dagziekenhuis en
8 deelnemers volgden een opvolgbehandeling. 38 van de 52 deelnemers waren dit jaar nog niet
opgenomen geweest in het ziekenhuis, 6 participanten hadden dit jaar al één hospitalisatie achter
de rug, voor 2 deelnemers was de opname de derde hospitalisatie dit jaar, drie deelnemers waren
81
reeds drie keer gehospitaliseerd dit jaar, twee deelnemers hebben al vier hospitalisaties achter de
rug en een deelnemer was reeds vijf keer gehospitaliseerd in het ziekenhuis dit jaar.
82
3. Resultaten
De eerste vraag uit de vragenlijst toetste of de patiënt al dan niet wist indien de rechten van de
patiënt wettelijk geregeld zijn. 63 deelnemers wisten dat de rechten van de patiënt wettelijk
geregeld waren in België. 37 deelnemers wisten niet dat de rechten van de patiënt wettelijk geregeld
waren, slechts 1 deelnemer in de leeftijdscategorie van 20-30 jaar gaf een negatief antwoord.
Deel 1: Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking
Alle 100 deelnemers wisten dat een patiënt recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking en dat
een arts niemand mag uitsluiten op grond van discriminatie.
Deel 2: Recht op vrije keuze
Alle 100 deelnemers wisten dat je als patiënt uw specialist vrij mag kiezen, en dat je als patiënt ook
het recht hebt om die keuze van specialist te wijzigen.
Deel 3: Recht op informatie
Tijdens de interviewvragen van deel drie werd gewerkt omtrent volgende casus: ‘Stel u heeft net
een consultatie gehad bij de orthopedist. Er werden verschillende röntgenfoto’s van uw knie
genomen’.
Alle 100 deelnemers wisten dat je als patiënt recht hebt op medische informatie betreffende de
knie. 55 participanten gaven aan dat de arts niet verplicht is om informatie omtrent de diagnose
schriftelijk te geven, 52 deelnemers vertelden dat je dit wel op verzoek kon vragen aan de arts.
Slechts drie deelnemers dachten dat je dit ook niet op verzoek kon vragen aan de arts, dit betreft
telkens één deelnemer uit de leeftijdscategorie van 20-30, 41-50 en 61-75. 45 participanten dachten
dat de arts verplicht is om informatie schriftelijk te geven.
22 van de 100 deelnemers denken dat je niet het recht hebt als patiënt om in bepaalde
omstandigheden de diagnose niet te willen weten. 78 participanten gaven aan dat je als patiënt wel
het recht hebt om uw diagnose niet te willen weten.
De laatste vraag van dit deel had betrekking op het concept van de vertrouwenspersoon (BIJLAGE
8). Er werd aan de deelnemers gevraagd of zij al ooit gehoord hadden van een vertrouwenspersoon
en of zij deze functie –in eigen woorden- konden uitleggen. Slechts twee personen hadden al
gehoord van een vertrouwenspersoon en konden dit in eigen woorden uitleggen. De eerste
participant was iemand van de leeftijdscategorie van 41-50 jaar en omschreef een
83
vertrouwenspersoon als bijvoorbeeld een kind dat meegaat op consultatie met één van de ouders.
De tweede participant was iemand van de leeftijdscategorie van 31-40 jaar en omschreef een
vertrouwenspersoon als iemand die meegaat op consultatie. Als laatste werd bevraagd in welke
mate deelnemers een vertrouwenspersoon meenemen op consultatie. Om deze variabele zo
meetbaar mogelijk te maken werd gewerkt met procenten. 36 van de 100 participanten nemen nooit
een vertrouwenspersoon mee op consultatie. 22 participanten nemen altijd een vertrouwenspersoon
mee tijdens een consulatie bij een arts. 14 participanten nemen soms (één op twee consultaties)
iemand mee op consultatie en 15 participanten nemen vaak (drie op vier consultaties) een
vertrouwenspersoon mee.
Deel 4: Recht op toestemming
Tijdens de interviewvragen van deel 4 werd gewerkt omtrent volgende casus:
Stel dat uw orthopedist een behandeling voorstelt met medicatie ter genezing van uw knie.
Twee deelnemers dachten dat je als patiënt geen behandeling kunt weigeren, de twee deelnemers
bevonden zich tussen de 51 en 75 jaar. 98 deelnemers vertelden dat je als patiënt zeker het recht
hebt om een behandeling te weigeren. Daarna werd bevraagd of weigering van een behandeling
door de patiënt al dan niet schriftelijk moet vastgelegd worden. 61 participanten dachten dat een
weigering schriftelijk moet vastgelegd worden, 39 participanten achten een schriftelijke
bevestiging niet nodig. Elf participanten gingen ervan uit dat niet voor elke behandeling –in de
normale situatie- de toestemming van de patiënt moet gevraagd worden. 89 participanten wisten
dat de toestemming van de patiënt moet gevraagd worden alvorens te starten met een behandeling.
Vier van de 100 deelnemers dachten dat de behandelende arts niet verplicht is om informatie te
verstrekken omtrent de risico’s die verbonden zijn aan de behandeling. 96 participanten achten
informatie omtrent de risico’s met betrekking tot een behandeling als noodzakelijk om een
vertrouwensband op te bouwen met de specialist.
Deel 5: Recht op een dossier
Eén participant dacht dat een patiënt geen recht heeft op een dossier in het ziekenhuis, 99 patiënten
waren ervan overtuigd dat elke patiënt in het ziekenhuis recht heeft op een dossier. Vier
participanten dachten dat je als patiënt geen recht hebt tot inzage in uw persoonlijk medisch dossier,
het betreft participanten van verschillende leeftijdscategorieën. Vijf participanten gingen ervan uit
dat er geen vertrouwenspersoon mag aanwezig zijn bij het recht op inzage. 95 deelnemers wisten
dat er een vertrouwenspersoon mag aanwezig zijn bij het recht op inzage van het medisch dossier.
Acht van de 100 participanten denken dat je geen recht hebt als patiënt op een afschrift van het
84
medisch dossier. 92 deelnemers weten dat je in het ziekenhuis kunt vragen om een afschrift van
het medisch dossier. Vervolgens werd aan de deelnemers gevraagd of zij het recht hebben om te
vragen of er stukken kunnen toegevoegd worden aan het dossier. Zes deelnemers denken dat je niet
kunt vragen om stukken toe te voegen aan het dossier, alle zes participanten waren gehospitaliseerd
op het chirurgisch dagziekenhuis. 79 van de 100 deelnemers denken dat er geen uitzonderingen
zijn op het recht op inzage van het medisch dossier, zij denken dat alle onderdelen van het medisch
dossier voor inzage vatbaar zijn. Slechts 21 deelnemers denken dat er ook onderdelen zijn in het
medisch dossier dat de patiënt zelf niet kan inkijken. 56 deelnemers denken dat je de behandelende
specialist niet kunt verbieden om informatie door te spelen naar de huisarts van de patiënt. 44
deelnemers zijn ervan overtuigd dat je de behandelende specialist moet toestemming geven om
informatie door te sturen naar de huisarts.
Als laatste van dit onderdeel kwam post-morteminzage aan bod. 38 participanten denken dat
erfgenamen geen inzicht kunnen hebben in het dossier nadat de persoon in kwestie overleden is,
de 38 participanten bevinden zich in verschillende leeftijdscategorieën. Van de overige 62
participanten denken elf participanten dat patiënten voorafgaand op hun overlijden zich niet kunnen
verzetten tegen een post-morteminzage. 51 deelnemers weten dat zij de kans hebben om zich
voorafgaand op hun overlijden te verzetten tegen eventuele post-morteminzage. 33 van de 62
deelnemers denken dat erfgenamen rechtstreeks een post-morteminzage kunnen uitvoeren, 29
deelnemers weten dat dit via een beroepsbeoefenaar moet gebeuren.
DEEL 6: Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
40 participanten geven aan dat er –wettelijk gezien- personen mogen aanwezig zijn tijdens hun
behandeling zonder dat zij hiervoor expliciet akkoord geven. 60 proefpersonen denken dat zij
expliciet akkoord moeten geven vooraleer er een andere persoon mag aanwezig zijn tijdens de
behandeling.
Deel 7: Klachtrecht
99 participanten weten dat ze de mogelijkheid hebben in het ziekenhuis om een klacht in te dienen,
slechts één deelnemer wist dit niet. Hierna werd bevraagd waar ze een klacht zouden indienen, de
antwoorden waren verdeeld. 13 proefpersonen zouden hun klacht rechtstreeks indienen bij
directieleden, 12 proefpersonen zouden met hun klacht naar de hoofdverpleegkundige gaan, 20
proefpersonen geven aan dat ze naar de receptie zouden gaan met hun klacht, 2 proefpersonen
zouden de personen van de sociale dienst aanspreken en 32 participanten vinden hun weg
rechtstreeks naar de ombudsdienst. Elf participanten geven aan dat ze niet weten waar ze terecht
85
kunnen met hun klacht. (BIJLAGE 9)
32 proefpersonen hebben nog nooit van de ombudsdienst in het ziekenhuis gehoord, 68
participanten wisten dat er een ombudsdienst bestaat in een ziekenhuis.
Deel 8: Concept vertegenwoordiger
Er werd aan de participanten gevraagd of zij al ooit van een vertegenwoordiger hadden gehoord en
of ze eventueel konden vertellen wat deze functie inhoudt. 90 proefpersonen hadden nog nooit van
een vertegenwoordiger gehoord. 10 proefpersonen konden in eigen woorden omschrijven wat de
functie van een vertegenwoordiger inhoudt (BIJLAGE 10).
Enkele-voorbeelden:
‘dat is als je zelf niet wilsbekwaam is, dat iemand dan uw rechten uitvoert’
‘iemand die opkomt voor uw rechten’
‘dit is een soort voogd’
Deel 9: Open vragen
Als afsluiter van de vragenlijst werden enkele open vragen gesteld aan de deelnemers. Als eerste
werd gevraagd of ze het belangrijk achten hun rechten als patiënt te kennen. Slechts vijf deelnemers
achten het niet belangrijk om hun rechten te kennen als patiënt, opvallend is dat vier deelnemers
zich in de leeftijdscategorie van 20 tot en met 30 jaar bevinden (BIJLAGE 11). Eén deelnemer
bevindt zich in de leeftijdscategorie tussen 31 en 40 jaar. De redenen hiervoor zijn vooral dat ze
zichzelf nog jong vinden om hier al mee bezig te zijn en dat ze het ook gewoon kunnen vragen als
ze iets te weten willen komen omtrent hun rechten. 95 deelnemers vinden het belangrijk om hun
rechten te kennen, de voornaamste reden hiervoor was dat je hierdoor sterker in je schoenen staat
als patiënt en dat je toch moeten weten welke stappen je eventueel kunt ondernemen in geval er
iets misloopt. Om een beter inzicht te krijgen in welke rechten participanten belangrijk vinden werd
ook dit bevraagd aan de deelnemers. De antwoorden van de deelnemers werden door de
onderzoekers onderverdeeld naargelang de verschillende rechten van de patiëntenrechtenwet, het
is belangrijk om te vermelden dat meerdere antwoorden per deelnemer mogelijk zijn. (BIJLAGE
12). Drie proefpersonen wensten meer informatie te verkrijgen omtrent het recht en de functie van
een vertegenwoordiger. Tien participanten vonden het belangrijk om genoeg geïnformeerd te zijn
omtrent klachtrecht, opvallend is dat alle deelnemers gehospitaliseerd waren in het chirurgisch
dagziekenhuis. Drie participanten wensten meer informatie te ontvangen over post mortem-inzage.
14 deelnemers haalden aan dat ze het belangrijk vonden dat je als patiënt wist dat je recht hebt op
86
inzage van het medisch dossier maar dat ze de praktische kant van dat luik minder goed kennen.
81 proefpersonen vonden het recht op informatie heel belangrijk, ze wensen voldoende
geïnformeerd te worden door zowel artsen als verplegend personeel. Meer specifiek willen 14
proefpersonen vooral uitleg over eventuele complicaties die kunnen optreden bij het uitvoeren van
een behandeling, 6 proefpersonen wensen meer informatie over de risico’s die verbonden zijn aan
een behandeling. Het is opvallend dat vooral proefpersonen uit de leeftijdscategorie van 41 tot 60
jaar het belangrijk achten dat ze voldoende informatie hebben over de risico’s en complicaties. Zes
proefpersonen vinden het heel belangrijk om te weten dat ze recht hebben op kwaliteitsvolle
dienstverstrekking. Eén proefpersoon vindt het belangrijk om te weten dat de beroepsbeoefenaar
de toestemming van de patiënt moet vragen in het kader van een behandeling. Het recht op vrije
keuze van de beroepsbeoefenaar wordt als belangrijk geacht door één deelnemer.
Vervolgens werd bevraagd waar proefpersonen vooral hun kennis opdoen omtrent hun rechten,
met andere woorden bij wie ze terecht kunnen als ze een vraag hebben over de patiëntenrechtenwet,
ook hier waren meerdere antwoorden per proefpersoon mogelijk. (BIJLAGE 13) Vier participanten
zouden hun vragen stellen aan de behandelende arts en twee proefpersonen zouden eerst vragen
stellen aan familieleden. Slechts één participant zou de hoofdverpleegkundige om raad vragen in
verband met de patiëntenrechtenwet. 27 participanten zouden hun vragen stellen aan hun huisarts.
44 proefpersonen vertelden dat zij eerst het internet zouden raadplegen vooraleer naar een bepaalde
persoon te stappen. Acht proefpersonen zouden eerst naar de mutualiteit stappen met hun vragen.
10 proefpersonen zouden aan de receptie hun vragen stellen en 17 proefpersonen zouden
verpleegkundigen aanspreken op de afdeling. Bij de leeftijdscategorie van 20 tot en met 30 jaar
kiezen maar liefst 15 van de 19 proefpersonen om eerst het internet te raadplegen. Het internet is
in elke leeftijdscategorie de hoogste variabele behalve in de leeftijdscategorie van 61 tot en met 75
jaar, daar is de huisarts de hoogste variabele.
Als afsluiter werd gevraagd aan de proefpersonen dat indien er hen een brochure zou worden
aangeboden van de patiëntenrechten, zij deze zouden lezen. 81 proefpersonen vertellen dat ze de
brochure zeker zouden lezen. Van de overige 19 proefpersonen bevinden zes proefpersonen zich
tussen de leeftijd van 20-30 jaar.
87
4. Discussie en conclusie
Uit dit onderzoek is gebleken dat het geven van correcte en duidelijke informatie aan patiënten een
belangrijke factor is, veel patiënten zouden graag een brochure ontvangen bij opname om zo beter
geïnformeerd te zijn over de patiëntenrechten. Daarnaast kan het ziekenhuispersoneel gesensibiliseerd
worden om over voldoende kennis te beschikken in verband met de patiëntenrechten. De functie van
de ombudsdienst is voor veel patiënten niet duidelijk, het management van het ziekenhuis zou zeker
inspanningen kunnen leveren door de ombudsdienst meer te integreren in het ziekenhuisbeleid.
Patiënten geven aan dat ze –naast het internet- ook veel vragen stellen aan verpleegkundigen op de
afdeling. Het is dan van zeer groot belang dat verpleegkundigen over de correcte informatie beschikken
en dat ze deze informatie vlot kunnen overbrengen naar de patiënt toe. Een betere integratie van de
patiëntenrechtenwet in het opleidingsprogramma van zorgverleners zou kunnen leiden tot meer
tevreden patiënten. Oudere zorgvragers stellen hun vragen in verband met de patiëntenrechten meer
aan de huisarts in tegenstelling tot jongere zorgvragers, het is dus belangrijk dat het ziekenhuis goede
samenwerkingsverbanden heeft met de eerstelijnszorg.
We zijn er ons van bewust dat dit onderzoek slechts een kleine aanzet is tot het in kaart brengen van de
kennis van de patiëntenrechtenwet bij de patiënt.
5. Terugkoppeling naar onderzoeksvragen, literatuur
Binnen systematisch literatuuronderzoek was het moeilijke om een algemene conclusie te
formuleren omtrent de kennis van de patiëntenrechten door de grote heterogeniteit tussen de
verschillende artikelen. Twee onderzoeken in Vlaanderen geven een verglijkbaar resultaat omtrent
het klachtrecht. Voor de patiënten blijkt dit recht het minst bekend te zijn. Patiënten weet niet goed
waar ze terecht kunnen met hun klacht. Er heerst angst bij de patiënten om na het indienen van een
klacht niet meer te kunnen genieten van dezelfde behandeling als voorheen. Het praktijkgedeelte
uit deze masterproef werd gebaseerd op de wet op de patiëntenrechten, ook de studies van
‘testaankoop’ en ‘ het Vlaams patiëntenplatform’ waren op dezelfde manier opgebouwd. Hierdoor
kon er tussen deze onderzoeken gemakkelijk een vergelijking gemaakt worden, wat niet geval was
bij onderzoeken die buiten België werd gevoerd.
88
6. Conclusie en discussie
Na analyse van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de patiënten over het algemeen
bekend zijn met de patiëntenrechten. Hiermee wordt bedoeld dat 99% of 100% van de patiënten
wist dat hij recht had op minstens vijf van de ondervraagde rechten. Hiermee wordt de hypothese
die we voorop hadden gesteld verworpen. Onze hypothese stelde namelijk dat we er vanuit gingen
dat patiënten minder dan vijf van de ondervraagde rechten zou kennen. We hadden verder ook
voorspeld dat de patiënten het minst bekend zouden zijn met het klachtrecht. Dit deel van de
hypothese kunnen we door middel van ons onderzoek aanvaarden.
Alle patiënten uit de studie wisten dat je recht hebt op de vrije keuze van een specialist en op
kwaliteitsvolle dienstverstrekking. Slechts twee personen hadden ooit al van een
vertrouwenspersoon gehoord, we kunnen dus vaststellen dat het concept van de
vertrouwenspersoon in het medisch recht zeer weinig gekend is onder patiënten. Er waren twee
deelnemers die dachten dat je als patiënt geen behandeling kunt weigeren, alle andere deelnemers
wisten dat je als patiënt hebt recht hebt om een behandeling te weigeren. Opvallend is dat 98
participanten informatie omtrent de risico’s als noodzakelijk achten om een vertrouwensband op
te bouwen met de arts. 79 deelnemers denken dat je het medisch dossier volledig kunt inkijken,
zonder dat hierop uitzonderingen bestaan. Weinig participanten hebben kennis omtrent post-
mortem inzage, slechts drie participanten geven aan dat ze hier ook effectief meer informatie over
wensen. Er was een uitgebreid scala aan antwoorden in verband met de vraag waar participanten
een klacht zouden indienen. Slechts 32 deelnemers vinden de weg rechtstreeks naar de
ombudsdienst, tien deelnemers geven ook aan dat ze hier meer informatie over wensen. Het internet
wordt als belangrijkste informatiebron aanschouwt door de participanten binnen deze studie. Het
is van uiterst belang dat de patiëntenrechtenwet door alle zorginstellingen als belangrijk wordt
geacht, 95 deelnemers vinden het namelijk belangrijk om kennis te hebben van de
patiëntenrechtenwet.
We kunnen dus als onderzoekers stellen dat patiënten inderdaad kennis hebben van de
patiëntenrechtenwet maar dat deze kennis gering is. Veel patiënten weten bijvoorbeeld dat ze recht
hebben op inzage van het dossier maar weten niet dat er ook onderdelen zijn van het medisch
dossier die niet kunnen ingekeken worden.
Ondanks bovenstaande bevindingen is het belangrijk om onderstaande kritische bevindingen te
schetsen. Op basis van 100 participanten, is het moeilijk om tot algemene bevindingen te komen.
Onderzoek met meer participanten is aangewezen om tot betrouwbaardere en transparantere
89
resultaten te komen. Het onderzoek ging door in één perifeer ziekenhuis, er werd niet gekozen om
meerdere ziekenhuizen te includeren in de studie wegens het gebrek aan tijd. Het ziekenhuis gaf
aan elke patiënt een infobrochure van het ziekenhuis mee waar ook een klein woordje uitleg te
vinden is omtrent de patiëntenrechten. Wij wilden het normale proces in het ziekenhuis niet
verstoren maar konden zo niet nagaan welke participanten de infobrochure al op voorhand hadden
doorgenomen.
Ondanks bovenstaande bevindingen en aanbevelingen moeten deze resultaten genuanceerd worden
en met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Het blijft een beperkt onderzoek dat
eerder als verkennend kan opgevat worden.
7. Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen
Vanuit de literatuur blijkt het management van ziekenhuizen alsook de overheid een grote
verantwoordelijkheid hebben in het informeren van de patiënt. Verder bleek ook dat zorgverleners
de intentie hebben om patiënten te willen informeren maar dat hiervoor de tijd ontbreekt.
Beroepsbeoefenaars gaven aan dat het heersende personeelstekort, de hoge werkdruk, gebrek aan
faciliteiten en de combinatie met tijdsgebrek belangrijke obstakels zijn bij het toepassen van de
patiëntenrechten in de praktijk. Artsen en verpleegkundigen hebben de intentie om meer tijd te
willen spenderen aan de zorg voor hun patiënten, meer te willen luisteren en de patiënt meer te
willen informeren maar dat de tijd hiervoor ontbreekt (Joolaee, et al., 2008). Het management en
de overheid hebben de verantwoordelijkheid om enerzijds acties te ondernemen om de awareness
bij zowel de zorgverleners als de patiënt te verhogen en anderzijds tegemoet te komen aan de
obstakels die dit tegenwerken. Om het implementeren van de patiëntenrechten in de praktijk te
verbeteren is het nodig om het bewustzijn bij de zorgverlener en de patiënt zelf te verhogen
(Ducinskiene, et al., 2006). Het is belangrijk dat ook de kennis bij de patiënt wordt verhoogd om
mogelijk discrepanties tussen arts en patiënt te voorkomen Het is nodig om de kennis bij de
toekomstige zorgverleners te verhogen door cursussen omtrent de wetgeving van de
patiëntenrechten te integreren binnen hun opleiding. Het opnemen van patiëntenrechten binnen de
opleiding van medisch personeel zorgt voor een beter begrip en meer respect voor de patiënt en
zijn waarden, zo kan de zorgverlener beter voorzien in de noden van zijn patiënt alsook in het
beschermen van zijn rechten (Vukovic, et al.,2014). Artsen en verpleegkundigen moeten betrokken
worden bij het ontwikkelen en evalueren van maatregelen in verband met de patiëntenrechten. Zij
bevinden zich namelijk in een goede positie om de factoren die de patiëntenrechten beïnvloeden in
de praktijk te identificeren en te verduidelijken. Hun praktijkervaringen zijn een belangrijke bron
90
van data voor managers en politici bij het veranderen en opstellen van wettelijke bepalingen voor
het beschermen en promoten van de rechten van de patiënt. Er werd aangegeven dat een beter
opgeleid personeel, een betere uitrusting van faciliteiten en middelen, verantwoordelijkheid bij het
management,… een belangrijke positieve invloed zal hebben op de praktijkvoering van de
patiëntenrechten. Deze factoren zorgen voor een betere bescherming van de ziekenhuisomgeving,
de patiënt met zijn rechten en het personeel.
Het ziekenhuis waarmee werd samengewerkt binnen deze masterproef, verspreidt systematisch
infofolders aan hun patiënten die op een eenvoudige manier de patiëntenrechten verduidelijken.
8. Toekomstig onderzoek
Door de beperkte tijd van deze masterproef is er maar onderzoek gevoerd in één perifeer
ziekenhuis, wij zijn er ons van bewust dat dit een eerste aanzet is tot onderzoek voeren naar de
kennis van de patiëntenrechten in België. Toekomstig onderzoek naar de kennis van de
patiëntenrechten bij de patiënt zou significante verbanden kunnen aantonen en het onderwerp nog
verder kunnen uitdiepen. Ten slotte zou het zeer interessant zijn om ook de kennis van de
patiëntenrechten te testen bij zorgverleners.
9. Beperkingen
Een beperking dat bij de meeste onderzoeken geldt, is dat de resultaten werden bekomen aan de hand
van een vragenlijst, wat kan leiden tot social desirability bias en recall bias. Sommige deelnemers
begrepen bepaalde vragen niet onmiddellijk, hier moest er extra uitleg gegeven worden wat wel kan
leiden tot bias. Het onderzoek was te kleinschalig om te veralgemenen voor de Belgische bevolking,
hiervoor is verder onderzoek vereist.
91
Besluit
De algemene doelstelling van deze masterproef was om meer inzicht te krijgen in de kennis van de
patiënt omtrent de patiëntenrechten. Door middel van systematisch literatuuronderzoek werd
onderzoek gevoerd bij zowel patiënten, zorgverleners en studenten geanalyseerd. Vanuit deze
literatuur werd de basis gelegd voor het opstellen van de probleemstelling. Uit deze literatuur kwam
naar voor dat patiënt in mindere mate kennis heeft van de patiëntenrechten ten opzichte van de
zorgverleners. De patiënt weet dat bepaalde rechten bestaan maar uit bepaalde onderzoeken bleek
dat de patiënt bijvoorbeeld niet weet hoe hij een vertegenwoordiger kan aanduiden of waar hij naar
toe kan met een klacht. Er is slechts weinig onderzoek verricht naar de kennis van de patiënt
omtrent zijn rechten. De wet op de patiëntenrechten werd uitgebreid besproken binnen het
literatuurgedeelte van deze scriptie. De wet betreffende de patiëntenrechten vormde de basis voor
het opmaken van de vragenlijst zodat er zeer overzichtelijk kon worden gewerkt. In het
praktijkgedeelte van deze masterproef werden de resultaten uit het kwalitatief onderzoek
besproken. Door middel van de analyse van de resultaten kon er een antwoord worden gegeven op
de centrale onderzoeksvraag, wat de centrale doelstelling was binnen deze scriptie. Hiernaast
werden er enkele aanbevelingen naar het management van ziekenhuis gegeven, daar zij een
belangrijke verantwoordelijkheid hebben in het informeren van de patiënten.
92
Bibliografie
Advies nationale raad van geneesheren. (2004, juni 19). Het beroepsgeheim na (het) overlijden
(van de patiënt). Opgeroepen op juli 4, 2016, van Ordomedic: https://ordomedic.be
Advies van de Nationale Raad van geneesheren. (2007, september 01). Beroepsgeheim en
testamentaire betwistingen. Opgeroepen op juli 04, 2016, van Ordomedic:
www.ordomedic.be
Balthazar, T. (1997-98). Vrijwillige procedure voor klachtenbemiddeling: juridische hinderpalen
en mogelijke oplossingen. Vlaams tijdschrift voor gezondheidsrecht, 155-160.
Balthazar, T. (2015). de krachtlijnen van de Wet Patiëntenrechten. In T. Balthazar, Handboek
forensische gedragswetenschappen (pp. 81-99). Antwerpen: Maklu.
Belgisch Staatsblad. (2002). 14 juni 2002: wet betreffende de palliatieve zorg. Brussel: Sociale
zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Belgisch Staatsblad. (2002). Koninklijk besluit houdende bepaling van de algemene minimum
voorwaarden waarvan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de
ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen. Brussel: SOCIALE
ZAKEN? VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU.
Belgisch Staatsblad. (2002). Wet betreffende de rechten van de patiënt. België: SOCIALE
ZAKEN.VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU.
Belgische kamer van volksvertegenwoordigers. (2002). Wetsontwerp betreffende de rechten van
de patiënt. Brussel: Parlementair document van de 50e zittingsperiode, De kamer.
Belgische kamer van volksvertegenwoordigers. (2015). Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van
14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg, tot verruiming van de definitie van palliatieve
zorg. Brussel: Parlementair document van de 2e zitting van de 54e zittingsperiode, De
kamer.
Belgische Staatsblad. (2013). 17 maart 2013: wet tot hervorming van de regeling inzake
onbekwaamheid en tot instelling van een nieuw beschermingsstatus die strookt met de
menselijke waardigheid. België: Justitie.
Camenna, A., Metastasio, R., Retrangolini, T., Quaggia, D., Tensi, A., & Integlia, D. (2002).
European Charter of Patients rights. Brussel, Belgium: European Unie.
93
Carl, A. (1997-98). Klachtrecht-mogelijkheden en concrete initiatieven. Vlaams tijdschrift voor
gezondheidsrecht, 486-495.
De Hert, M., Magiels, G., & Thys, E. (2003). Over mijn lijf: bijsluiter bij de wet over de rechten
van de patiënt. Antwerpen: Houtekiet.
De minister van sociale zaken en volksgezondheid. (2008). wet van 10 juli 2008: gecoördineerde
wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen. Belgisch Staatsblad: Brussel:
Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.
D'haese, R. (2010). Medische contracten in het licht van het recht op eerbied voor de fysieke
integriteit. De informed consent-vereiste als raakpunt. Tijdschrift voor Belgisch Burgerlijk
Recht, 431-432.
Dijkhoffz, W. (2008). Je rechten als patiënt. Berchem: EPO.
Ducinskiene, D., Vladickiene, J., Kalediene, R., & Haapala, I. (2006). Awareness and practice of
patient's rights law in Lithuania. BMC International Health and Human Rights, 6-10.
Elsayed, K., El-Melegy, O., & El-zeftawy, A. (2013). The effect of an educational intervention on
nurses' awareness about patients' rights in Tanta. Journal of American Science, 210-219.
Europees hof van de rechten van de mens. (2002, mei 3). Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens. Vilnius: Raad van Europese Unie. Opgehaald van
http://www.echr.coe.int/Documents/Convention_NLD.pdf
Ghodsi, Z., & Hojjatoleslami, S. (2012). Knowledge of students about patient rights and its
relationship with some factors in Iran. Social and Behaviora Sciences, 345-348.
Gray, M. (2013, 05 13). Critical Appraisal Skills Programme (CASP). Opgehaald van CASP UK:
http://www.casp-uk.net/
Joolaee, S., Tschudin, V., Nikbakht-Nasrabadi, A., & Parsa-Yekta, Z. (2008). Factors affecting
patients' rights practice: the lived experiences of Iranian nurses and physicians.
International Nursing Review, 55-61.
Krzych, L., & Ratajczyk, D. (2013). Awareness of the patients' rights by subject on admission to a
teritiary university hospital in Poland. Journal of Forensic and Legal Medicine, 902-905.
Lycaeus. (2001-2016). Lycaeus Juridisch woordenboek. (Lycaeus) Opgeroepen op 07 11, 2016,
van juridischwoordenboek.nl: http://www.juridischwoordenboek.nl/
Morbe, E. (2003). De wet betreffende de rechten van de patiënt. Heule: UGA.
94
Nejad, M., Begjani, J., Abotalebi, G., Salari, A., & Ehsani, S. (2011). Nurses awareness of patients
rights in a teaching hospital. Journal of medical Ethics and History of Medicine, 4:2.
Özdemir, M. H., Can, I. Ö., Ergönen, A. T., Hilal, A., önder, M., & Meral, D. (2009). Midwives
and nurses awarenness of patients' rights. midwifery, 756-765.
Parsapoor, A., Mohammad, K., Malek, H., Ala'eddini, F., & Larijani, B. (2012). Necessity of
observing Patient's Rights: A survey on the attitudes of Patients, Nurses and Psycicans.
Journal of Medical Ethics and history of Medicine, 5:2.
Schoonacker, M. (2006). De wet op de patiëntenrechten: Kennis, toepassing en attitudes bij.
Heverlee, België: Het Vlaams Patiëntenplatform.
Tack, S. (2013). Het ethische beleid in zorginstellingen: Rechtspositie van de beheerder, de arts,
de patiënt en de overheid bij medische beslissingen rond het levenseinde. Antwerpen:
Intersentia.
Tack, S., & Vansweevelt, T. (2014). hoofdstuk V het recht op gezondheidstoestandinformatie en
geinformeerde toestemming. In T. Vansweevelt, S. Tack, & F. Dewallens, Handboek
gezondheidsrecht, Volume II: rechten van patienten: van ebryo tot lijk (pp. 350-364).
Antwerpen: Intersentia.
Testaankoop . (2016, 07 26). Patiëntenrechten: dringend bijsturing gevraagd! . Opgehaald van
test-aankoop: https://www.test-
aankoop.be/gezondheid/hospitalisatie/nieuws/patientenrechten-dringend-bijsturing-
gevraagd
Vlaams patiëntenplatform. (2012, 11 16). Ervaringen van patiënten over tien jaar
patiëntenrechten. Opgehaald van Vlaams Patiëntenplatform:
http://vlaamspatientenplatform.be/blogs/ervaringen-van-patienten-over-tien-jaar-
patientenrechten
volksgezondheid, v. v. (2003). Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden
waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen. België: Het Belgische
staatsblad.
Vukovic, D., Vranes, A., Mikanovic, V., Djikanovic, B., & Babic, M. (2014). Education on human
rights and healthcare: evidence from Serbia. Health Promotion International, 101-105.
WHO. (1994). A declaration on the promotion of patients’ rights in Europe. Amsterdam:
EUROPEAN CONSULTATION ON THE RIGHTS OF PATIENTS.
95
Yukiko, S., Kudo, Y., Shibuya, A., Toshihiko, S., Masaaki, H., & Yoshiharu, A. (2011). Building
Medical Ethics Education to Improve Japanese Medical Students' attitudes toward
respecting Patients' Rights. Tohoku University Medical Press, 307-315.
Zajdel, J., Zajdel, R., & Kuna, P. (2013). Knowledge of medical law amongst doctors of internal
diseases. international Journal of occupational medicine and environmental health, 242-
256.
96
bijlagen
Bijlage 1: Figuur 1: Flowchart met schematische weergave selectieproces
Figuur2: Een vragenboom om te peilen naar de kennis van patiëntenrechten bij patiënten
Bijlage 3: PowerPoint informatie hoofdverpleegkundigen
Bijlage 4: Brief met informatie gericht naar de verpleegdiensten
Bijlage 5: Brief met informatie gericht aan de artsen
Bijlage 6: overzicht van de bevraagde patiënten en hun kenmerken
Bijlage 7: Nodes NVivo
Bijlage 8: Vraag met betrekking recht op informatie
Bijlage 9: Vraag met betrekking klachtrecht
Bijlage 10: Vraag met betrekking op het recht op vertegenwoordiging
Bijlage 11: Open vraag naar het al dan niet belangrijk vinden van de patiëntenrechten
Bijlage 12: Open vraag naar welke rechten patiënten het belangrijkste vinden
Bijlage 13: Open vraag naar waar patiënten kennis opdoen over de patiëntenrechten
Bijlage 14: Documenten ethische commissie
Figuren en tabellen
Tabel 1: Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (Gray, 2013)
Tabel 2: Kwaliteitsbeoordeling gebruikte artikels
Tabel 3: Overzicht van de geselecteerde artikels
Figuur 1: flowchart met schematische weergave selectieproces
Figuur2: Een vragenboom om te peilen naar de kennis van patiëntenrechten bij patiënten
Studenten: Lieselotte Vandeputte en Alexandra Roelens Exclusiecriteria: Patiënten onder de 20 jaar
Patiënten boven de 75 jaar Patiënten met een mentale beperking Voorafgaand uitleg geven over de vragenlijst en de toestemmingsverklaring geven. De patiënt wordt gestimuleerd eerlijk aan te geven wanneer hij het antwoord op een bepaalde vraag niet weet. Biografische gegevens
Leeftijd/opdelen per categorie
Geslacht
Opleidingsniveau
Dienst
Duur opname/dagopname
Duur behandeling
o Eerste behandeling
o Opvolgbehandeling
o Herval
Aantal opnames in het ziekenhuis tijdens het voorbije jaar De patiëntenrechtwet 1. Bestaat er volgens u zoiets als een wet in België die de rechten van de patiënt omschrijft? INDIEN JA: kunt u aangeven wat deze wet omschrijft? De patiëntenrechtenwet handelt over de verschillende rechten van de patiënt binnen het Belgisch zorgsysteem. INDIEN NEE: korte uitleg dat dit wel bestaat in België.
Deel 1: recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking 2. U heeft als patiënt recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, mag een arts dan bijvoorbeeld iemand uitsluiten op grond van discriminatie? (Bijvoorbeeld een arts dat enkel vrouwen wil behandelen,…) neen
Deel 2: recht op vrije keuze 3. Stel dat uw huisarts u aanbeveelt om een consultatie te plannen bij een cardioloog. Mag u dan uw cardioloog vrij kiezen? Ja, dit mag zeker. (uitzonderingen hoeven niet aangehaald te worden ,het belangrijkste is dat de deelnemer weet dat hij/zij de zorgverstrekker vrij mag kiezen bij een consultatie in normale omstandigheden).
4. Stel: na een eerste afspraak bij de cardioloog voelt u zich niet goed bij de manier van werken. Is het zo dat een patiënt zijn recht op vrije keuze ten allen tijde kan wijzigen? In dit geval dus veranderen van cardioloog? Ja een patiënt heeft recht op vrije keuze.
Deel 3: recht op informatie Stel u heeft net een consultatie gehad bij de orthopedist. Er werden verschillende röntgenfoto’s van uw knie genomen. 5. Heeft een patiënt recht op de informatie met betrekking tot de knie? ja 6. Is de arts verplicht om informatie met betrekking tot de diagnose schriftelijk te geven? nee INDIEN NEE: kunt u dit wel op verzoek vragen? ja 7. Bestaat er zoiets als een vertrouwenspersoon? ja INDIEN JA: 7a. Wat houdt deze functie precies in? Dit is een persoon die u meeneemt op consultatie. Dit kan een vriend, familielid,… zijn. 7b. Kunt u een vertrouwenspersoon vrij kiezen? ja 7c. Moet de vertrouwenspersoon schriftelijk bevestigd worden? Neen, enkel wanneer er informatie wordt gegeven zonder de aanwezigheid van de patiënt. 8. Heeft u het recht om uw diagnose niet te willen weten? Ja bij uitzonderlijk verzoek van de patiënt zelf. 9. hoe vaak neemt u uw vertrouwenspersoon mee op consultatie? Door de patiënt zelf aan te geven: altijd (100%)- vaak (70% van alle consultaties) – soms (50% van alle consultaties) – uitzonderlijk (10% van alle consultaties)
Deel 4: recht op toestemming Stel dat uw orthopedist een behandeling voorstelt met medicatie ter genezing van uw knie. 9. Kunt u als patiënt de behandeling weigeren? ja INDIEN JA: 9a. Moet dit schriftelijk vastgelegd worden of volstaat uw woord? Neen moet schriftelijk worden vastgelegd. 10. Moet voor elke behandeling uw toestemming als patiënt gevraagd worden? Ja 11. Moet er voor elke soort behandeling informatie gegeven worden aan de patiënt omtrent de risico’s die eraan verbonden zijn? Ja
Deel 5: recht op een dossier 12. Heeft elke patiënt recht op een dossier? ja INDIEN JA: 12a. Is dit verplicht? Ja 13. Heeft u steeds recht op inzage van uw dossier? Ja
14. Kunt u zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon bij het recht op inzage van het dossier? ja 15. Heeft u recht op een afschrift van uw medisch dossier? Ja 16. Kunt u vragen dat er stukken worden toegevoegd aan uw dossier? Ja 17. Zijn er ook onderdelen van het dossier waartoe u geen recht tot inzage heeft? Ja 18. Kunt u uw huisarts verbieden inzage te hebben in uw dossier bij een specialist? Ja 19. Kunnen erfgenamen inzicht hebben in uw dossier wanneer u overlijdt? ja INDIEN JA: 19a. Kunt u zich hiertoe verzetten voorafgaand op uw overlijden? ja INDIEN JA: 19b. Is deze inzage dan rechtstreeks of gebeurt dit via een beroepsbeoefenaar? Via beroepsbeoefenaar
Deel 6: recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer 20. Mogen er personen aanwezig zijn tijdens uw behandeling zonder uw akkoord? INDIEN JA: kunt u dit weigeren
Deel 7: klachtrecht 21. Heeft u de mogelijkheid om een klacht in te dienen in het ziekenhuis? ja INDIEN JA: 21a. welke dienst is hiervoor bevoegd volgens u? Ombudsdienst INDIEN NEE: 21b. waar zou u een klacht indienen? Los antwoord mogelijk INDIEN NEE + JA: 21c. Heeft u al gehoord van een ombudsfunctie binnen een ziekenhuis? Ja of neen INDIEN JA 21.c.1 Is dit verplicht volgens u in het ziekenhuis? ja
Deel 8: aanduiding van een vertegenwoordiger 22. Kunt u als patiënt een vertegenwoordiger aanduiden? ja INDIEN JA: 22.a wat is de functie van deze vertegenwoordiger? De ‘door de patiënt benoemde vertegenwoordiger’ kan (al) zijn rechten uitoefenen op ogenblik dat patiënt daartoe niet meer in staat is INDIEN JA: 22b. kunt u deze vrij kiezen? ja AFSLUITER 23. Vind u het belangrijk om uw rechten als patiënt te kennen? Waarom wel/niet. 24. wat zijn voor u belangrijke zaken die aan bod zouden moeten komen bij het voorstellen van de rechten van de patiënt? 25. Indien er een brochure voor handen zou zijn omtrent de rechten van de patiënt, zou u deze dan raadplegen? 26. Waar doet u vooral uw kennis op omtrent uw rechten
Bijlage 3: PowerPoint informatie hoofdverpleegkundigen
Bijlage 4: brief met informatie gericht naar de verpleegdiensten
Aan het verplegend personeel van verpleegafdeling orthopedie
Beste verpleegkundigen,
In het kader van onze masterproef aan de UGent loopt momenteel een onderzoek op de
verpleegafdeling orthopedie en het chirurgisch dagziekenhuis in verband met de
patiëntenrechtenwet. Via interviews willen wij graag de kennis van de patiëntrechtenwet
toetsen bij jullie patiënten.
Het onderzoek loopt van 28 juni tot en met 20 juli. Patiënten worden gedurende een 20tal
minuten geïnterviewd door Lieselotte Vandeputte of Alexandra Roelens, beiden student
master management en beleid van de gezondheidszorg. Het is belangrijk mee te delen
dat beide studentes eerst contact opnemen met de hoofdverpleegkundige of een lid van
het verpleegkundig team alvorens een kamer te betreden. De patiënt kan –na schriftelijke
toestemming- zowel voor als na een eventuele ingreep geïnterviewd worden door één van
de onderzoekers.
Na het interview bieden wij de patiënt een infobrochure van de Sint-Jozefskliniek aan over
de rechten van de patiënt. De vragenlijst met bijgevoegde antwoorden zal steeds tot uw
beschikking zijn op uw verpleegafdeling. Indien u als verpleegkundige graag bijkomende
informatie wenst over het onderzoek aarzel dan zeker niet om contact op te nemen via
onderstaande contactgegevens.
Wij danken u alvast voor uw medewerking aan ons onderzoek!
Met vriendelijke groet
Alexandra Roelens en Lieselotte Vandeputte
+32 479 25 68 36
Aan het verplegend personeel van het chirurgisch dagziekenhuis
Beste verpleegkundigen
In het kader van onze masterproef aan de UGent loopt momenteel een onderzoek op de
verpleegafdeling orthopedie en het chirurgisch dagziekenhuis in verband met de
patiëntenrechtenwet. Via interviews willen wij graag de kennis van de patiëntrechtenwet
toetsen bij jullie patiënten.
Het onderzoek loopt van 28 juni tot en met 20 juli. Patiënten worden gedurende een 20tal
minuten geïnterviewd door Lieselotte Vandeputte of Alexandra Roelens, beiden student
master management en beleid van de gezondheidszorg. Het is belangrijk mee te delen
dat beide studentes eerst contact opnemen met de hoofdverpleegkundige of een lid van
het verpleegkundig team alvorens een kamer te betreden. De patiënt kan –na schriftelijke
toestemming- zowel voor als na een eventuele ingreep geïnterviewd worden door één van
de onderzoekers.
Na het interview bieden wij de patiënt een infobrochure van de Sint-Jozefskliniek aan over
de rechten van de patiënt. De vragenlijst met bijgevoegde antwoorden zal steeds tot uw
beschikking zijn op uw verpleegafdeling. Indien u als verpleegkundige graag bijkomende
informatie wenst over het onderzoek aarzel dan zeker niet om contact op te nemen via
onderstaande contactgegevens.
Wij danken u alvast voor uw medewerking aan ons onderzoek!
Met vriendelijke groet
Alexandra Roelens en Lieselotte Vandeputte
+32 479 25 68 36
Bijlage 5: Brief met informatie gericht aan de artsen
Aan de artsen van de Sint-Jozefskliniek te Izegem
Beste artsen
In het kader van onze masterproef aan de UGent loopt momenteel een onderzoek op de
verpleegafdeling orthopedie en het chirurgisch dagziekenhuis in verband met de
patiëntenrechtenwet. Via interviews willen wij graag de kennis van de
patiëntenrechtenwet toetsen bij jullie patiënten.
Het onderzoek loopt van 28 juni tot en met 20 juli. Patiënten worden gedurende een 20tal
minuten geïnterviewd door Lieselotte Vandeputte of Alexandra Roelens, beiden student
master management en beleid van de gezondheidszorg. Het is belangrijk mee te delen
dat beide studentes eerst contact opnemen met de hoofdverpleegkundige of een lid van
het verpleegkundig team alvorens een kamer te betreden. De patiënt kan –na schriftelijke
toestemming- zowel voor als na een eventuele ingreep geïnterviewd worden door één van
de onderzoekers.
Na het interview bieden wij de patiënt een infobrochure van de Sint-Jozefskliniek aan over
de rechten van de patiënt. De vragenlijst met bijgevoegde antwoorden zal steeds tot uw
beschikking zijn op de verpleegafdelingen. Indien u als arts graag bijkomende informatie
wenst over het onderzoek aarzel dan zeker niet om contact op te nemen via onderstaande
contactgegevens.
Wij danken u alvast voor uw medewerking aan ons onderzoek!
Met vriendelijke groet
Alexandra Roelens en Lieselotte Vandeputte
+32 479 25 68 36
Bijlage 6: Overzicht van de bevraagde patiënten en hun kenmerken
Bijlage: 7: Nodes NVivo
Bijlage 8: Vraag met betrekking recht op informatie
Bijlage 9: Vraag met betrekking klachtrecht
Bijlage 10 : Vraag met betrekking op het recht op vertegenwoordiging
Bijlage 11: Open vraag naar het al dan niet belangrijk vinden van de patiëntenrechten
Bijlage 12: Open vraag naar welke rechten patiënten het belangrijkst vinden
Bijlage 13: Open vraag naar waar patiënten kennis opdoen over de patiëntenrechten
Bijlage 14: Documenten ethische commissie
Tabel 1 Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (Gray, 2013)
De checklist geeft de mogelijkheid om stil te staan volgende aspecten:
● Zijn de resultaten van het onderzoek geldig/valide?
● Wat zijn de resultaten?
● Zullen de resultaten lokaal hulp bieden?
Screening Questions
1 Was there a clear statement of the aims of the research?
2 Is a qualitative methodology appropriate?
3 Was the research design appropriate to address the aims of the research?
4 Was the recruitment strategy appropriate to the aims of the research?
5 Was the data collected in a way that addressed the research issue?
6 Has the relationship between researcher and participants been adequately considered?
7 Have ethical issues been taken into consideration?
8 Was the data analysis sufficiently rigorous?
9 Is there a clear statement of findings?
10 How valuable is the research?
Tabel 2: Kwaliteitsbeoordeling gebruikte artikels
Tabel 3: Overzicht van de geselecteerde artikels