Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

60
1 Masterscriptie Criminologie Faculteit der Rechtsgeleerdheid DADER OF SLACHTOFFER? Een onderzoek naar criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen. Farah Akkari (s1112090) Begeleider: Jelmer Brouwer

Transcript of Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

Page 1: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

1

Masterscriptie Criminologie Faculteit der Rechtsgeleerdheid

DADER OF SLACHTOFFER?

Een onderzoek naar criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen.

Farah Akkari

(s1112090)

Begeleider: Jelmer Brouwer

Scriptie geschreven in het kader van de Master Forensische Criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden

Datum: 08/02/2016

Page 2: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

2

Colofon:

1. Stage inclusief scriptie

2. Stage-instelling: Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Adres: Hanzelaan 95,

8017 JE Zwolle. Naam Begeleidster: Ilonka Zinnemers.

Page 3: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

3

Criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen

Samenvatting

Het onderwerp van dit artikel is criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen. Er is

tot nu toe weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar criminele uitbuiting. In dit artikel

wordt onderzocht welke factoren ten grondslag liggen aan criminele uitbuiting van

minderjarigen. Waarom worden voornamelijk minderjarigen uit Oost-Europa ingezet in

Nederland (en andere West-Europese landen) om criminele activiteiten te plegen? Door

middel van interviews met tien experts op het gebied van criminele uitbuiting is getracht de

factoren te achterhalen. Uit de interviews is gebleken dat voornamelijk minderjarigen met een

Roma-afkomst het slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Dit heeft volgens de respondenten

te maken met de armoede en discriminatie die Roma ervaren. Omdat zij de armoede willen

ontvluchten, zijn minderjarigen gemakkelijke slachtoffers voor uitbuiters. Zij worden

gedwongen om in West-Europa criminaliteit te plegen, zoals straatroven, waarbij veel geld

kan worden opgehaald. Uit de resultaten is daarnaast gebleken dat uitbuiters voornamelijk

familieleden zijn van de minderjarigen. Dit wordt door een aantal respondenten in de praktijk

teruggezien. Echter, geen van de respondenten wist hoeveel kinderen betrokken raken bij

criminele uitbuiting. Er is een mogelijkheid dat uitbuiters kinderen ronselen via criminele

netwerken, waarbij de minderjarige zijn uitbuiter niet kent en vice versa. Hier is nog te weinig

onderzoek naar gedaan om er uitspraken over te kunnen doen. De factoren die criminele

uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen wel kunnen verklaren, zijn armoede,

discriminatie, en het feit dat de minderjarige door de politie niet als slachtoffer, maar als

verdachte gezien wordt.

Page 4: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

4

Criminal exploitation of Eastern European minors

Abstract

The subject of this article is the criminal exploitation of Eastern European children. Little

research has been done on this subject; it is a form of human trafficking to which not much

attention is given. The aim of this study is to investigate the factors underlying the criminal

exploitation of minors. Why are minors transported from Eastern Europe to the Netherlands

(and other Western European countries) and forced to commit crimes? Ten interviews were

conducted with experts in the field of criminal exploitation. The results reveal that minors

with a Roma ethnicity are the main victims of criminal exploitation. This is because of the

poverty and discrimination that these people experience in their country of origin. To emerge

from poverty, minors are trafficked in Western Europe. Shoplifting, for example, can be very

profitable. The study results also show that exploiters are mainly relatives of the minors.

However, none of the respondents knew how many children were the victims of criminal

exploitation in the Netherlands. There is a possibility that exploiters are involved in criminal

networks and recruit children with whom they have no relationship at all. There is currently

too little research about exploiters to draw conclusions about who they are and what their

connection is with the minors. Factors that could explain the criminal exploitation of Eastern

European minors are poverty, discrimination, and the minor not being seen as a victim by the

police, but rather as a suspect.

Page 5: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

5

Inhoudsopgave1. Inleiding 6

2. Theoretisch kader 9

2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën 9

3. Achtergrond 11

3.1 Mensenhandel 11

3.2 Roma 12

4. Methode 16

5. Resultaten 19

5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting 19

5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers in de criminele uitbuiting 20

5.3 Dader- en slachtofferperspectief 21

5.4 Roma 25

5.5 Minderjarigen 27

6. Conclusie 29

6.1 De omvang van criminele uitbuiting 29

6.2 Rekrutering minderjarigen 29

6.3 Dader of slachtoffer? 30

6.4 Mogelijke verklaringen 31

7. Beperkingen en Aanbevelingen 33

8. Referenties 36

9. Appendix 39

1. Inleiding

Page 6: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

6

“Kort na elkaar komen verdachte en het meisje de winkel binnen. Ze kijken elkaar aan

voordat het meisje een fles in de trolley stopt. Verdachte wijst richting een schap en het meisje

haalt iets uit die schap en stopt dit daarna in de trolley. Verdachte stopt zelf ook iets in de

trolley. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan gezegd worden dat verdachte het zicht van de

caissière op het meisje beneemt, wanneer deze de kassa passeert. Ze stappen daarna in één en

dezelfde auto waarbij de goederen zichtbaar op de achterbank liggen.” (Rechtsspraak.nl,

2013).

Dit betreft een zaak uit 2013, waar het ging om een opa die zijn tienjarige kleindochter

aanwijzingen gaf om te stelen. De verdachte is in deze zaak strafrechtelijk veroordeeld voor

mensenhandel. Mensenhandel is wellicht niet de eerste vorm van criminaliteit waar men aan

denkt bij het lezen van deze casus. Seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting zijn veelal de

bekendste, maar niet de enige vormen van mensenhandel. Mensenhandel omvangt ook andere

(minder bekende) vormen van uitbuiting, zoals illegale orgaanhandel en criminele uitbuiting.

Van het laatste is in bovenstaand geval sprake.

Criminele uitbuiting is iemand dwingen tot het plegen van strafbare feiten, zoals

diefstallen en zakkenrollen (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012). Het Nationaal Dreigingsbeeld

wordt elke vier jaar door de politie uitgebracht. Door middel van dit rapport worden

dreigingen op het gebied van georganiseerde criminaliteit in Nederland in kaart gebracht. In

het meest recente rapport uit 2012 wordt criminele uitbuiting geclassificeerd in de categorie

‘witte vlek’. Witte vlek betekent dat te weinig bekend is over deze vorm van mensenhandel,

omdat hier nauwelijks onderzoek naar is gedaan. De precieze omvang en de ernst van de

gevolgen van criminele uitbuiting zijn dus onbekend (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012).

Criminele uitbuiting is een onderwerp dat recentelijk meer aandacht heeft gekregen. Zoals

hierboven een zaak uit 2013 is beschreven, waar voor het eerst een veroordeling voor

criminele uitbuiting tot stand is gekomen in Nederland. De geringe aandacht voor criminele

uitbuiting kan verklaren waarom er over het algemeen weinig wetenschappelijk onderzoek te

vinden is hierover. De meeste publicaties over criminele uitbuiting zijn afkomstig van

mensenrechtenorganisaties, zoals Unicef of Anti-Slavery International. Wel wordt in

verschillende rapporten en wetenschappelijke artikelen geconstateerd dat relatief veel Oost-

Europese minderjarigen met een Roma-achtergrond het slachtoffer zijn van criminele

uitbuiting. Uit onderzoek van Gjermeni et al. (2008) blijkt bijvoorbeeld dat 85% van de

geïnterviewde minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting een Roma-achtergrond heeft.

Aan de hand van interviews werd duidelijk dat de meeste minderjarigen tien tot twaalf uur per

Page 7: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

7

dag, zeven dagen per week de straat op werden gestuurd om criminaliteit te plegen of te

bedelen. Ook werden ze fysiek en emotioneel mishandeld. De minderjarigen werden

bijvoorbeeld geslagen of met de dood bedreigd als ze weg wilden rennen. Daarnaast

constateert Anti-Slavery International (2014) in een onderzoek dat steeds meer minderjarigen

uit Oost-Europa met een Roma-achtergrond worden opgepakt voor criminele activiteiten in

Nederland. Het zou dan voornamelijk gaan om criminele uitbuiting. Wie precies de uitbuiters

zijn is niet geheel duidelijk, aangezien daar weinig literatuur over te vinden is. Volgens

Gjermeni et al. (2008) zijn de uitbuiters voornamelijk bekenden van de familie van de

minderjarigen. De uitbuiters beloven de ouders geld en een betere toekomst voor hun

kinderen. Of de ouders wisten dat hun kinderen zouden worden uitgebuit is onduidelijk.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat kinderen die slachtoffer worden van criminele uitbuiting

door georganiseerde criminele netwerken worden geronseld (Poucki & Bryan, 2014).

Wat de kenmerken zijn van criminele uitbuiting en waarom juist Oost-Europese

minderjarigen vaak het slachtoffer lijken te worden, zijn vragen die in dit artikel worden

onderzocht en beantwoord. De onderzoeksvraag in dit artikel luidt dan ook: Welke factoren

dragen bij aan het slachtofferschap van minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond

met betrekking tot criminele uitbuiting? Om de onderzoeksvraag de beantwoorden zijn een

aantal deelvragen geformuleerd:

1. Wat is de omvang van criminele uitbuiting in Nederland?

2. Op welke wijze raken minderjarigen betrokken bij criminele uitbuiting?

3. Hoe worden minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting gezien door experts; als slachtoffer, dader of allebei?

4. Wat zijn mogelijke verklaringen die gegeven kunnen worden voor het feit dat Oost-Europese minderjarigen het slachtoffer worden van criminele uitbuiting?

Aan de hand van interviews met experts vanuit verschillende werkgebieden wordt een

antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, wat als

voordeel heeft dat er diep op het onderwerp kan worden ingegaan. Daarnaast is kwantitatief

onderzoek over dit onderwerp moeilijk te realiseren. Dit komt doordat politiedata niet zomaar

onderzocht kunnen worden. Bovendien kunnen politiedata een vertekend of onvolledig beeld

geven van het fenomeen criminele uitbuiting. Een kind dat opgepakt wordt voor een

vermogensdelict, kan geregistreerd staan in de politiesystemen als bijvoorbeeld een verdachte

van een winkeldiefstal of zakkenrollerij, maar niet als slachtoffer van criminele uitbuiting.

Page 8: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

8

Daarnaast kan aan de hand van politiedata niet worden achterhaald welke factoren een rol

spelen bij criminele uitbuiting.

Allereerst zal het theoretisch kader aan bod komen, dat bestaat uit een verklaring van

criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën. Vervolgens wordt

achtergrondinformatie gegeven over mensenhandel in het algemeen en de Romacultuur. De

reden dat informatie over de Romacultuur wordt beschreven, is omdat volgens de bestudeerde

literatuur voornamelijk mensen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele

uitbuiting. In dit onderzoek wordt onderzocht hoe experts hierover denken en of hetgeen wat

zij zeggen aansluit bij het gedane literatuuronderzoek. Naast de achtergrondinformatie komen

de methode en resultaten aan bod, waarin respectievelijk beschreven wordt hoe dit onderzoek

is uitgevoerd en welke resultaten uit de interviews zijn voortgekomen. Ten slotte wordt in de

conclusie antwoord op de onderzoeksvraag gegeven en vervolgens worden aanbevelingen

gedaan voor beleid.

Page 9: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

9

2. Theoretisch kader

2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieënDat mensenhandelaren minderjarigen uitbuiten in de criminele sector kan verklaard

worden vanuit de Strain Theory van Robert Merton. Volgens Merton hebben mensen in een

kapitalistische maatschappij als voornaamste doel rijkdom. Dit levert ze bijvoorbeeld veel

aanzien op en een hogere rang in de maatschappij. Normaliter proberen mensen deze doelen

te bereiken via legale middelen, zoals werk. Echter, niet iedereen lukt het om de doelen via

legale middelen te bereiken. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die slecht presteren op school of

in een arme buurt wonen, waardoor de kansen beperkt zijn. Om toch de doelen die ze voor

ogen hebben te realiseren, zoeken mensen de criminaliteit op. Volgens de Strain Theory is de

kapitalistische maatschappij waarin men leeft verantwoordelijk voor de mate waarin mensen

met illegale middelen doelen proberen te verwerven. Merton bedoelde hiermee dat het doel

(rijkdom) belangrijker is dan de wijze waarop de rijkdom wordt vergaard. Of je het doel via

legale of illegale middelen hebt bereikt maakt niet uit zolang je maar genoeg geld hebt om dat

te kunnen laten zien (Merton, 1938). In dit geval proberen dus mensenhandelaren via

mensenhandel (illegaal middel) geld te verdienen (doel). Mensenhandel kan als enige middel

of optie worden gezien om rijkdom te vergaren (Choi, 2010). Een minderjarige die betrokken

raakt bij criminele uitbuiting kan jaarlijks €160.000 euro opbrengen voor mensenhandelaren

(Europol, 2011). Oost-Europese mensenhandelaren kunnen dus veel geld verdienen aan het

uitbuiten van minderjarigen. Wellicht is het ook voor deze mensenhandelaren een

ontsnapping uit de armoede, gezien de relatief hoge armoedecijfers in Oost-Europa (Eurostat,

2015).

Naast de Strain Theory kan ook de Labelingtheorie een verklaring geven voor

criminele uitbuiting. Deze theorie kijkt naar hoe personen reageren op crimineel gedrag van

anderen. De handeling zelf wordt primaire deviantie genoemd en de reactie op de handeling

secundaire deviantie. De reacties van anderen (secundaire deviantie) kunnen een

stigmatiserende werking hebben op een persoon. Deze persoon krijgt namelijk een label

opgeplakt. Dit kan ervoor zorgen dat deze persoon zich hiernaar gaat gedragen, wat wordt

aangeduid met de term self-fulfilling prophecy (Merton, 1948). Een negatief label kan dus

bijdragen aan het betrokken raken bij criminele activiteiten (Becker, 1963). Volgens Sigona

(2003) krijgen Roma in Italië en Kosovo regelmatig te maken met negatieve labels. Een reden

daarvan is de afzijdige manier van leven: in beide landen zijn Roma niet actief betrokken bij

de samenleving. Hoe minder kennis er is over een bevolkingsgroep, hoe meer deze

bevolkingsgroep gelabeld wordt (Sigona, 2003). Yesufu (2014) schrijft in haar artikel ‘The

Page 10: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

10

impact of labeling theory on the Gypsies and Travelers in the United Kingdom’ dat labeling

de Roma een van de meest gehate groeperingen in Europa maakt. In het artikel wordt

gerefereerd aan een onderzoek van Howard Becker, de bedenker van de Labelingtheorie.

Becker (1963) gaf via een voorbeeld aan dat wanneer een kind door een docent op school

wordt gelabeld als een crimineel kind, andere kinderen en leraren dit kind op school gaan

vermijden. Volgens Yesufu (2014) is dit vergelijkbaar met wat er in de huidige Britse

samenleving gebeurt met Roma. Omdat Roma negatief worden gelabeld, ontwijken de meeste

Britten ze. Daarnaast blijkt uit een onderzoek onder de bevolking in Hongarije dat 29% van

de respondenten geen collega met een Roma-achtergrond wil, 43% Roma niet als buren wil

hebben en 76% van de respondenten geen relatie aan zou gaan met een Roma (European

Union Agency for Fundamental Rights, 2009). Door de negatieve labeling die Roma ervaren

kan dit ertoe leiden dat zij zich gaan gedragen naar dat label (selffulfilling prophecy) en

uiteindelijk crimineel gedrag gaan vertonen, in dit geval minderjarigen uitbuiten.

Page 11: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

11

3. Achtergrond

3.1 MensenhandelHet onderwerp mensenhandel is in Nederland de afgelopen jaren steeds meer in de

belangstelling komen te staan. Dit is onder andere te zien aan het actieve beleid dat gevoerd

wordt vanuit de Nederlandse overheid. Nederland is sinds januari 2013 het eerste land ter

wereld met rechters die gespecialiseerd zijn in mensenhandelzaken (Centrum voor

Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2013). Ook het Openbaar Ministerie behandelt

mensenhandelzaken afzonderlijk, omdat het wetsartikel waarin mensenhandel strafbaar is

gesteld, door de brede definities van mensenhandel uitermate gecompliceerd is. In artikel 273f

van het Wetboek van Strafrecht staan alle vormen van mensenhandel gedefinieerd.

Wat verstaat men onder mensenhandel? Alhoewel er geen eenduidige definitie is voor

het begrip mensenhandel, komt de volgende definitie veelvuldig voor: “Het werven,

vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van een persoon, met gebruik van dwang en

met het doel die persoon uit te buiten”(Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2002). Deze

definitie van mensenhandel is breed en vaag. Echter, bij een onderwerp als mensenhandel is

het bijna onvermijdelijk om geen brede definitie te hanteren. Er zijn namelijk veel

verschillende varianten van mensenhandel. Onder andere illegale orgaanhandel, seksuele

uitbuiting, en zoals eerder hierboven beschreven, criminele uitbuiting. Volgens de Verenigde

Naties is mensenhandel de snelst groeiende vorm van criminaliteit en het meest winstgevend,

na drugshandel en wapenhandel. Per jaar wordt rond de 36 miljard dollar per jaar verdiend

aan mensenhandel (United Nations, 2014). Door de globalisering is mensenhandel gegroeid

tot een grensoverschrijdend verschijnsel. De huidige globalisering en de vervagende grenzen

binnen Europa maken het voor mensenhandelaren eenvoudiger om mensen van land tot land

te verplaatsen, met als doel verschillende vormen van uitbuiting (Nagle, 2008).

Mensen die gedwongen strafbare feiten plegen (criminele uitbuiting), zijn in beginsel

dader en zouden vervolgd en bestraft kunnen worden. Echter, het zogenoemde non-

punishmentbeginsel kan deze mensen bescherming bieden. Het non-punishmentbeginsel is

voor het eerst opgenomen in het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van

mensenhandel’. In artikel 26 van het verdrag staat het volgende: “Each Party shall, in

accordance with the basic principles of its legal system, provide for the possibility of not

imposing penalties on victims for their involvement in unlawful activities, to the extent that

they have been compelled to do so” (Council of Europe, 2009). Dit houdt dus in dat lidstaten

verplicht zijn om het mogelijk te maken dat slachtoffers van mensenhandel niet bestraft

worden, wanneer zij gedwongen strafbare feiten hebben gepleegd. Uiteindelijk beslist de

Page 12: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

12

rechter hierover. Volgens het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van

mensenhandel’ moeten alle lidstaten zich aan het non-punishmentbeginsel houden, waaronder

dus ook Nederland (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2009). Echter, artikel 26, waarin het

non-punishmentbeginsel staat beschreven, is dermate breed, dat het niet altijd duidelijk is hoe

het beginsel concreet door de lidstaten moet worden ingevuld. Het is bijvoorbeeld onduidelijk

vanaf welk moment iemand als slachtoffer wordt aangemerkt. Het is niet duidelijk of een

slachtoffer iemand is waarbij een licht vermoeden van slachtofferschap al voldoende is, of

iemand waarbij er sprake is geweest van een veroordeling voor mensenhandel. Daarnaast is

niet helder wat onder dwang wordt verstaan. Welke vormen van dwang onder het non-

punishmentbeginsel vallen blijkt niet meteen uit het artikel. Omdat het beschreven non-

punishmentbeginsel in artikel 26 niet eenduidig is, heeft dit gevolgen gehad voor de

praktische uitwerking daarvan. Uit onderzoek van de Group of Experts on Action against

Trafficking in Human Beings (GRETA) blijkt namelijk dat maar weinig lidstaten concrete

maatregelen hebben genomen om slachtoffers volgens het non-punishmentbeginsel te

beschermen. GRETA heeft in de meeste EU-lidstaten een onderzoek uitgevoerd naar de

implementatie van het beginsel. De onderzoekers van GRETA concludeerden dat lidstaten in

een aantal gevallen slachtoffers hadden moeten beschermen volgens het non-

punishmentbeginsel, maar dit niet is gebeurd (OSCE, 2013). Dit heeft er toe geleid dat de

OSCE in 2013 een adviesrapport heeft uitgebracht voor lidstaten, waarin het non-

punishmentbeginsel verder werd uitgewerkt met als doel de praktische uitwerking en naleving

van het beginsel te vergemakkelijken. Het OSCE heeft onder andere een antwoord gegeven

op de vraag wat onder dwang wordt bedoeld; alle vormen van dwang, zowel psychisch als

lichamelijk. Daarnaast moet er een duidelijk causaal verband zijn tussen de dwang en het

plegen van een strafbaar feit (OSCE, 2013). Er moet dus kunnen worden aangetoond dat

degene die het delict heeft gepleegd, dit niet uit vrije wil heeft gedaan. Of sprake is van een

causaal verband moet per zaak worden beoordeeld.

3.2 RomaRoma is een verzamelnaam voor verschillende groeperingen, oorspronkelijk afkomstig

uit India. Het wordt verondersteld dat Romagroepen over het algemeen een nomadisch

bestaan leven. Dit is echter niet altijd zo. Er zijn veel Roma die al jaren op een vaste plek

leven, zoals in woonwagenkampen of al dan niet door de overheid aangewezen flats en huizen

(Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van der Wal & Kop, 2013). Roma die zich regelmatig verplaatsen

hebben hier verschillende economische, politieke en sociale motieven voor. Onder andere

Page 13: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

13

discriminatie kan een drijfveer zijn voor de Roma om zich te verplaatsen. Roma hebben vaak

familie die verspreid over heel Europa wonen. Dit maakt het gemakkelijk voor ze om zich te

verplaatsen; ze kunnen immers bij familie onderdak krijgen (Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van

der Wal & Kop, 2013). Hoeveel mensen met een Roma-achtergrond in Europa leven is niet

bekend, aangezien geen enkel Europees land precies bijhoudt hoe groot de Romapopulatie is.

De meeste schattingen liggen tussen de 10 en 12 miljoen, maar de populatie kan ook veel

groter zijn (FRA, 2015). Hiermee zijn de Roma de grootste etnische minderheid van Europa.

De meeste Roma wonen in Oost-Europa (FRA, 2015). Dat niet bekend is hoeveel Roma in

Europa wonen kan liggen aan de gebrekkige registratie. Vaak worden kinderen met een

Roma-achtergrond niet geregistreerd in het land waar ze verblijven. Vooral in Oost-Europa

blijkt dit een groot probleem te zijn. Redenen hiervoor kunnen zijn de kosten of de

onwetendheid over de registratieprocedure. Juist omdat veel kinderen met een Roma-

achtergrond niet geregistreerd worden, zijn ze als het ware ‘onzichtbaar’ voor de overheid.

Romakinderen kunnen dus op grote schaal in de mensenhandel terechtkomen, zonder dat de

politie of de overheid dit doorheeft (Arhin, 2012). Voor criminele organisaties is dit een

voordeel, wat zou kunnen verklaren waarom voornamelijk minderjarigen met een Roma-

achtergrond slachtoffer worden van criminele uitbuiting.

Daarnaast is volgens verschillende bronnen de grote schooluitval onder Romakinderen

opvallend (Brüggemann, 2014). Volgens Unicef gaat in de meeste Europese landen 20% van

de Romakinderen naar de basisschool, terwijl de participatiegraad van kinderen zonder Roma-

achtergrond stukken hoger ligt: ongeveer 90% van deze kinderen gaat naar de basisschool

(Unicef, 2011). Naast Unicef, zijn er meerdere rapporten en onderzoeken uitgebracht die

stellen dat Roma een lage participatiegraad hebben in het onderwijs (Miskovic, 2013; United

Nations Development Programme, 2012). De lage participatiegraad in het onderwijs kan

verschillende gevolgen met zich meebrengen voor de Roma. Zo heerst er volgens Unicef

(2011) relatief meer werkloosheid onder de Roma. Er kan geen eenduidig antwoord gegeven

worden op de vraag waarom weinig Romakinderen naar school gaan. Hier kunnen

verschillende uiteenlopende verklaringen aan ten grondslag liggen. Roma leren bijvoorbeeld

vanuit huis vaak enkel Romanes spreken. Als Romakinderen die alleen Romanes spreken naar

school gaan, beginnen ze met een taalachterstand. Dit hoeft niet altijd een groot probleem te

zijn, maar als scholen en leraren hier niet op inspringen en niet weten hoe ze dit aan moeten

pakken (bijvoorbeeld omdat ze te weinig over de Romacultuur afweten), kan dit gevolgen

hebben voor de schoolprestaties van het kind (Grover, 2009). Volgens Kyuchukov (2000)

moeten zowel studenten als docenten meer inzicht krijgen in de Romacultuur, in plaats van de

Page 14: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

14

verschillen in cultuur en taal te negeren. Het laatste komt nog regelmatig voor in Oost-

Europese landen (Brüggemann, 2014).

Om de criminele uitbuiting van minderjarigen tegen te gaan, wordt door verschillende

overheden en instanties geprobeerd de positie van Roma te verbeteren met een gerichte

aanpak. Door zo’n aanpak te hanteren wordt dus verondersteld dat er een verband is tussen de

achterstandspositie en discriminatie van Roma en criminele uitbuiting. Dit was het geval in

Montenegro waar bleek dat veel minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer waren

van criminele uitbuiting. De Montenegrijnse overheid heeft in 2010 als reactie hierop

verschillende beleidsmaatregelen ingezet, waaronder The National Action Plan for Roma

Inclusion Decade. Dit vijf jaar durende plan van aanpak had als doel de Roma beter te laten

integreren in de samenleving (Arhin, 2012). Ook in Nederland zijn er maatregelen genomen

om onder andere criminele uitbuiting van kinderen tegen te gaan. Een voorbeeld is het

protocol van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg, waarbij gemeentes

leren wat ze moeten doen wanneer leerplichtige kinderen worden uitgeschreven. Op die

manier kunnen misstanden met kinderen beter worden herkend door medewerkers binnen de

gemeente (Rijksoverheid, 2014).

Daarnaast heeft de Europese Unie in 2011 besloten dat alle lidstaten zelf plannen

moeten ontwikkelen om de Roma meer te betrekken in de samenleving, onder andere op het

gebied van onderwijs en werkgelegenheid. In 2014 bracht de EU een rapport uit over de

afspraken die in 2011 zijn gemaakt, om de Roma beter te laten integreren. Uit het rapport

bleek dat de meeste landen maatregelen hadden genomen om de positie van de Roma te

verbeteren. Ook in Nederland zijn verschillende maatregelen genomen, zoals het hulp bieden

vanuit de overheid en gemeentes bij het zoek van een baan. In het rapport stonden verder nog

een aantal aandachtspunten voor Nederland wat betreft het verbeteren van de positie van

Roma. Zo zouden mensen met een Roma-achtergrond meer betrokken moeten worden

wanneer er maatregelen worden voorbereid en genomen. Daarnaast wordt er weinig gedaan

om discriminatie van Roma tegen te gaan in Nederland. Uiteindelijk werd in het rapport

geconcludeerd dat op het gebied van integratie van Roma progressie is geboekt op

verschillende domeinen, maar dat het nog langzaam gaat. In ieder geval moeten alle lidstaten

tot 2020 jaarlijks rapporteren welke maatregelen ze hebben genomen en of deze maatregelen

effectief blijken te zijn (Europese Commissie, 2014).

Zoals in de theoretische verklaring is beschreven hebben mensen met een Roma-

achtergrond te maken met discriminatie en vooroordelen. De Raad van Europa bracht in 2012

een rapport uit over de achterstelling en discriminatie van Roma. Uit het rapport bleek dat in

Page 15: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

15

veel Europese landen een ‘anti-Romaklimaat’ heerst (in het rapport wordt er gesproken over

anti-gypsyism). Onder andere de media en de politiek zouden hierin een rol spelen. Ook

wordt in het rapport geconstateerd dat Roma in Europa in een relatief slechte positie verkeren.

Met ‘een slechte positie’ wordt onder andere armoede, werkloosheid, schooluitval en

discriminatie bedoeld (Council of Europe, 2012). Dit zou dus kunnen verklaren waarom

voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele

uitbuiting, én waarom daders voornamelijk een Roma-afkomst hebben.

Criminaliteit linken aan een bepaalde cultuur of etniciteit ligt over het algemeen

gevoelig, voornamelijk omdat het stigmatiserend kan werken (WODC, 1997). Dit is uiteraard

niet wat er beoogd wordt met dit onderzoek. Het plegen van criminaliteit vloeit voort uit

achterliggende oorzaken (zoals bijvoorbeeld een lage sociaaleconomische positie). Dit artikel

heeft ten eerste als doel inzicht te verkrijgen in deze achterliggende oorzaken. Daarnaast

wordt onderzocht waarom vaak de link wordt gelegd tussen Roma en criminele uitbuiting van

minderjarigen.

Page 16: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

16

4. MethodeOm de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn diepte-interviews afgenomen. Tien

experts met ervaring in het onderwerp criminele uitbuiting vanuit verschillende werkgebieden

zijn geïnterviewd. Diepte-interviews hebben als voordeel dat non-verbale communicatie

eenvoudiger kan worden opgemerkt. Daarnaast kunnen onduidelijkheden vanuit beide kanten

(de beantwoording van de vraag, of de vraagstelling zelf) sneller worden verholpen, door door

te vragen. De interviews vonden plaats in april en mei 2015. In Tabel 1 is te zien welke

werkzaamheden de experts hebben. Er is bewust gekozen voor experts die werkzaam zijn

binnen verschillende vakgebieden, zodat de onderzoeksvraag vanuit verscheidene

invalshoeken bekeken kan worden.

Tabel 1

Werkzaamheden van de Experts1. Officier van Justitie, Zwolle (gespecialiseerd in mensenhandel)

2. Officier van Justitie, Amsterdam (Portefeuillehouder mensenhandel & mensensmokkel)

3. Hoogleraar Criminologie, Utrecht (doet vooral onderzoek naar georganiseerde misdaad &

mobiel banditisme)

4. Senior Informatierechercheur, Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel

5. Wijkagent & Coördinator Multi-probleemgezinnen, Politie Ede

6. Operationeel Specialist, Politie Utrecht (tevens medeauteur van het boek ‘Aanpak multi-

problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond’)

7. Landelijk projectleider aanpak uitbuiting Romakinderen, Nationale Politie

8. Projectmedewerker, Defense For Children (heeft onderzoek gedaan naar criminele

uitbuiting)

9. Uitvoerend programmamanager aanpak uitbuiting Romakinderen, Ministerie van

Veiligheid & Justitie

10. Landelijk coördinator mobiel banditisme, Korps Nationale Politie

De interviews hebben gemiddeld veertig tot zestig minuten geduurd en zijn

semigestructureerd. Dit betekent dat vooraf een vaste vragenlijst is opgesteld, maar per

interview ook vragen zijn toegevoegd. Dit is afhankelijk van wat in het interview wordt

verteld en wat van te voren te weten is gekomen over de experts. Sommige respondenten zijn

bijvoorbeeld naar Oost-Europese landen afgereisd en hebben daar wijken bezocht waar veel

Roma wonen. De vooraf opgestelde vragenlijst is te vinden in de bijlage.

Page 17: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

17

Er zijn zes hoofdonderwerpen die de rode draad vormen. Bij elk hoofdonderwerp zijn

enkele vragen opgesteld, met het oog op de beantwoording van de onderzoeksvraag en de

deelvragen. De zes hoofdonderwerpen zijn: criminele uitbuiting, slachtoffer- en

daderperspectief, overeenkomstige slachtofferkenmerken, uitbuiters, minderjarigen en beleid.

Bij het hoofdonderwerp criminele uitbuiting wordt getracht meer te weten te komen over het

onderwerp, bijvoorbeeld welke definitie de respondenten aanhouden en hoe groot de omvang

van criminele uitbuiting is. Het tweede hoofdonderwerp gaat over het slachtoffer- en

daderperspectief. Hierbij staan de volgende vragen centraal: denkt de respondent dat de

minderjarigen die worden opgepakt slachtoffer of dader zijn (of allebei), en wat zijn de

redenen hiervoor? Overeenkomstige slachtofferkenmerken vormen het derde

hoofdonderwerp, waarbij gevraagd wordt: hebben de slachtoffers kenmerken die

overeenkomen qua achtergrond of leefwijze? Om de onderzoeksvraag te kunnen

beantwoorden moet ook gekeken worden naar de uitbuiters en de minderjarige slachtoffers.

Wie zijn de uitbuiters en waarom lijken voornamelijk minderjarigen het slachtoffer te zijn van

criminele uitbuiting? Dat zijn belangrijke vragen die aan bod komen in het vierde en vijfde

hoofdonderwerp (de uitbuiters en de minderjarigen). Het laatste hoofdonderwerp gaat over

beleid, waarbij de volgende vraag gevormd is: hoe kijken de respondenten naar het huidige

beleid om criminele uitbuiting te bestrijden en hoe kan het beter? Om criminele uitbuiting te

bestrijden moet het beleid zich erop aanpassen, waardoor het interessant is om na te gaan wat

voor aanbevelingen de respondenten doen wat betreft beleid.

Dit onderzoek is niet toetsend, maar exploratief van aard. Bij een toetsend onderzoek

is sprake van een hypothese, waarna aan de hand van data moet blijken of de verwachting

klopt of niet. Vanwege het beperkt aantal onderzoeken over dit onderwerp (criminele

uitbuiting van minderjarigen) en de aard van het onderzoek (kwalitatief), kunnen geen

verwachtingen of hypotheses worden geformeerd. Door middel van exploratief onderzoek

wordt getracht aan de hand van verworven data verbanden of verklaringen te vinden (Baarda,

et al. 2013). Dit maakt het gebruik van interviews geschikt voor dit onderzoek. Er wordt

namelijk naar factoren gezocht die criminele uitbuiting van minderjarige kunnen verklaren.

Het afnemen van interviews kent enkele nadelen, die invloed hebben op de validiteit

van dit onderzoek. Het risico bestaat dat respondenten tijdens interviews sociaal wenselijke

antwoorden geven op vragen die gevoelig kunnen liggen. Daarnaast kunnen respondenten

gemakkelijker beïnvloed worden, wanneer er suggestieve vragen worden gesteld. Er is

geprobeerd hier rekening mee te houden, door in de vragenlijst geen suggestieve vragen op te

nemen. Nog een beperking, wat los staat van de onderzoeksmethode, is het relatief beperkte

Page 18: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

18

aantal respondenten. Dit heeft te maken met het feit dat er over criminele uitbuiting nog

weinig bekend is. Het vinden van geschikte respondenten is daarom niet gemakkelijk.

Wegens het beperkte aantal respondenten kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden.

Er is gebruik gemaakt van een selecte, doelgerichte steekproef om personen te werven voor de

interviews. Aangezien dit onderzoek gaat over criminele uitbuiting van minderjarigen, is

bewust gezocht naar mensen die kennis hebben over dit onderwerp.

De experts zijn gevonden door middel van het zoeken via LinkedIn, via de stage-

instelling Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), en via het gedane

literatuuronderzoek waarbij sommige experts zijn opgemerkt. Niet alle benaderde mensen

hebben deelgenomen aan een interview. Bijvoorbeeld wegens drukke werkschema’s was het

voor een onderzoeker bij het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel niet mogelijk om

deel te nemen aan dit onderzoek. Ook was er een expert werkzaam binnen de Landelijke

Eenheid die niet mee heeft gewerkt omdat er twijfels waren over welke (gevoelige) informatie

vanuit zijn kant gegeven mochten worden. Vooraf is de semigestructureerde vragenlijst

doorgestuurd naar deze expert, en dit zou besproken worden met zijn leidinggevende. Echter

is toch besloten om niet mee te werken. Tot slot zijn ook nog twee experts benaderd via

LinkedIn en via e-mail, beiden hadden geen reactie gegeven. De reden hiervoor is niet

duidelijk.

Alle interviews zijn opgenomen en uitgewerkt via Word. Vervolgens zijn de

transcripten in ATLAS.ti ingevoerd, gecodeerd en geanalyseerd. Er is gekozen voor

ATLAS.ti, omdat het zich alleen richt op het analyseren van kwalitatief onderzoek. De

resultaten van het onderzoek worden besproken in het volgende hoofdstuk.

Page 19: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

19

5. Resultaten

5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting Allereerst worden drie facetten van het onderwerp criminele uitbuiting besproken: wat

volgens de respondenten de definitie van criminele uitbuiting inhoudt, wat de omvang van het fenomeen is en de ontwikkeling ervan. Er lijkt een grote mate van consensus te bestaan over de definitie van criminele uitbuiting. Dit is van belang voor de resultaten. Wanneer gebleken was dat de respondenten verschillende definities aanhouden, had dit de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. De meeste respondenten houden de definitie aan die in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Dit is te verklaren door het werkveld van de meeste respondenten. Binnen de politie en het Openbaar Ministerie wordt bij opsporing en veroordeling van criminele uitbuiting namelijk de definitie uit het Wetboek van Strafrecht aangehouden.

Officier van Justitie Mensenhandel: “In het strafrecht is de definitie goed afgebakend. Ze

worden gedwongen tot het plegen van strafbare feiten, dat staat ook in de wet.”

Wijkagent Ede: “Je wordt gedwongen om criminaliteit te plegen. Als jij dingen moet doen,

die jij eigenlijk niet zou doen normaal, gedwongen. Dan denk ik dat je al gauw van uitbuiting

spreekt, criminele uitbuiting.”

In het bijzonder het gedwongen worden is een belangrijke term die regelmatig terugkomt in

het beschrijven van de definitie. Door twee respondenten die werkzaam zijn bij het Openbaar

Ministerie wordt aangegeven dat dwang volgens de wet niet bewezen hoeft te worden als het

gaat om een minderjarige die uitgebuit wordt. Bij minderjarigen is namelijk altijd sprake van

dwang, omdat zij wegens de jonge leeftijd niet zelf beslissen om criminele activiteiten te

plegen en het geld dat daarmee wordt verkregen af te staan.

Over de omvang van criminele uitbuiting van minderjarigen konden weinig

respondenten met zekerheid iets zeggen. Slechts een respondent, werkzaam als landelijk

coördinator mobiel banditisme, gaf een concreet aantal. Deze respondent gaf aan dat de politie

het afgelopen jaar 110 kinderen heeft opgepakt, die het slachtoffer bleken van criminele

uitbuiting. Dit aantal geeft echter niet de gehele omvang aan, maar wel het aantal zaken dat

door de politie is opgemerkt. De meeste respondenten hebben aangegeven geen precieze

aantallen te weten, omdat het dark number wat betreft criminele uitbuiting groot is. Dit heeft

te maken met het feit dat pas sinds korte tijd de politie de minderjarigen als mogelijk

slachtoffer aanmerkt. Voorheen werden de meeste opgepakte minderjarigen als verdachte

aangemerkt en vervolgens binnen korte tijd weer vrijgelaten. De omvang van criminele

uitbuiting van minderjarigen is dus niet bekend, dit wordt bevestigd door de uitspraken van de

respondenten.

Page 20: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

20

Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik denk dat we nu nog helemaal geen beeld hebben van

de omvang. We kijken pas sinds kort er zo achter. We zitten nog in een vroeg stadium van het

slachtofferschap.”

Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Het gaat in ieder geval om tientallen, maar ik

denk nog veel meer zaken. Het wordt ook vaak niet gezien, of niet herkend. Dat is afhankelijk

van de bewustwording, dan kan je het meer gaan zien. En dan kunnen het natuurlijk ook

minder worden, omdat dadergroepen dan denken we gaan elders heen of we stoppen ermee.

Of je krijgt gewoon met meer zaken te maken, dat kan ook het effect zijn.”

Wat betreft de ontwikkeling van criminele uitbuiting, de opening van de EU-grenzen in 2004

is regelmatig genoemd in de interviews. Nadat de grenzen van Oost-Europese landen zijn

geopend, is de toestroom van het aantal minderjarigen gestegen. Het is tegenwoordig

gemakkelijk voor de minderjarigen en hun uitbuiters om door heel Europa te reizen. Dit zien

respondenten die werkzaam zijn bij de politie ook regelmatig terug in de praktijk. Veel

minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, staan ook geregistreerd in politiesystemen

van andere landen. Daarnaast gebruiken de minderjarigen veel aliassen, waardoor niet altijd

duidelijk is wie de persoon is. Een respondent (senior informatierechercheur bij het EMM)

gaf aan foto’s van kinderen naar de politie in het buitenland te sturen, om zo te achterhalen in

welke landen de minderjarigen nog meer actief zijn geweest. Daaruit bleek dat sommige

kinderen verschillende namen opgeven wanneer ze opgepakt worden door de politie.

5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers Criminele uitbuiting gebeurt volgens de meeste respondenten vooral in

familieverband. Vaak kennen de uitbuiters en de minderjarigen elkaar al. Georganiseerde

netwerken die kinderen ronselen zijn genoemd door een kleine minderheid, namelijk drie

respondenten.

Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik hoor ook verhalen dat er ergens in Italië een soort

opleidingsschool is voor hele jonge kindjes. Van kinds af aan worden ze aangeleerd om

strafbare feiten te plegen, want zakkenrollerij op zich kan je echt iemand in opleiden, om dat

beter te doen. En dat schijnen ongeregistreerde kinderen te zijn, het is heel lastig vast te

stellen omdat ze ongeregistreerd zijn.”

Dat het bestaan van criminele netwerken weinig is besproken tijdens de interviews, betekent

Page 21: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

21

echter niet dat ze niet voorkomen. Er is in de interviews wel naar gevraagd, maar de meeste

respondenten konden hier niet met zekerheid op antwoorden. Een paar respondenten geven

aan dat er te weinig bekend is over het fenomeen criminele uitbuiting en de manier waarop de

minderjarigen in de mensenhandel terecht komen. Volgens Sollie et al. (2013) kunnen Roma

zich eenvoudig verplaatsen door heel Europa, omdat ze familie hebben in verschillende

landen. Dit wordt door een paar respondenten ook aangegeven. Voornamelijk de

respondenten die binnen de politie werken zien daarom het belang in van het in kaart brengen

van de familienetwerken. Het vermoeden bestaat dat minderjarigen die rondtrekken door

Oost-Europa veelal bij familie onderdak krijgen.

Landelijk projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Families gaan vaak naar

families, kinderen worden in principe niet zomaar een land ingestuurd en weer weggehaald.

Ze moeten ergens een slaapplek hebben. Een kind dat zomaar verdwenen is naar het

buitenland, die komt een keer ergens terug. Maar waar zou die kunnen zijn? Nou binnen die

en die familie want daar liggen de verbanden. Het is op z’n minst de moeite waard om te

onderzoeken.”

5.3 Dader- en slachtofferperspectiefIn de inleiding is het non-punishmentbeginsel besproken, dit houdt in dat gedwongen

mensen de mogelijkheid moeten krijgen om niet gestraft te worden voor het plegen van een

delict. Op welke manier het non-punishmentbeginsel praktisch wordt ingevuld en hoe de

respondenten tegen de minderjarigen aankijken, wordt in deze paragraaf behandeld. Volgens

alle respondenten kunnen minderjarigen die ingezet worden voor criminele activiteiten

worden aangemerkt als slachtoffer. Wel worden de minderjarigen die opgepakt worden door

de politie in de eerste instantie als verdachte aangemerkt. Dat zij mogelijk slachtoffer zijn van

criminele uitbuiting wordt niet altijd herkend of onderzocht door de politie of het Openbaar

Ministerie.

Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Wat we binnen politie Nederland

geneigd zijn om te doen, is dat we zeggen ‘oh we hebben een winkeldiefstal’. Als we er al wat

mee doen, dan staat hij binnen 6 uur op straat, Als het om een minderjarige gaat, dan krijgt

hij een boete. We zien het dan als een incident. Als daar een oudere bij betrokken is in

diezelfde situatie, dus dat een kind wordt gedwongen door de oudere, dan zou je het kind niet

alleen als dader kunnen zien maar ook als slachtoffer. Vooral als slachtoffer. En op het

Page 22: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

22

moment dat dit meerdere keren met dat kind gebeurt, dus op verschillende locaties wordt

ingezet, door heel Nederland, dan heb je het daadwerkelijk over slachtofferschap. En dan is

het een vorm van mensenhandel, het is een andere manier van kijken. Het is dan niet zo als je

een kind aantreft, en dat je dan zegt oké het is een minderjarige we handelen het snel af.”

Uit de interviews blijkt dat het non-punishmentbeginsel niet altijd wordt aangehouden in de

praktijk. Door het niet herkennen van slachtofferschap door de politie worden er geen

mogelijkheden geboden om geen straf op te leggen aan de minderjarigen. Dat een slachtoffer

niet herkend wordt kan onder andere liggen aan het type criminaliteit (criminele uitbuiting)

waar men mee te maken heeft. Als een minderjarige verdacht wordt van het plegen van een

crimineel delict, dan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie in eerste instantie niet

gedacht aan de mogelijkheid dat de minderjarige slachtoffer is van mensenhandel.

Officier van Justitie Mensenhandel: “Mensenhandelzaken zijn per definitie haaldelicten, het

komt niet naar je toe. Je moet dus heel gericht gaan kijken, wat zijn nou signalen? Wat

hebben we nu precies? Kunnen we tot een verdenking komen? Dat maakt dat je al minder

zicht hebt.”

Zoals uit bovenstaand citaat blijkt, is het voor justitie en politie moeilijk om mensenhandel te

ontdekken. Er zijn echter indicatoren voor slachtofferschap. Respondenten die werkzaam zijn

bij de Nationale Politie gaven aan dat de aard van de buit (vooral bij winkeldiefstal) en het

tijdstip of de dag waarop het feit gepleegd is indicatoren zijn.

Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Als een kind een rolletje drop steelt in een winkel,

dan is dat voor mij geen signaal van uitbuiting. Maar steelt het een tas vol boodschappen met

olie, vis en brood, dan is dat een aanwijzing van een mogelijke opdrachtgever die eraan vast

zit.”

Wijkagent Ede: “Is het normaal dat een kind bakpoeder, olie en een pot met erwten steelt?

Als een kind spontaan zou stelen, dan zou het snoepjes stelen en speelgoed, iets wat het zelf

mooi vindt. Dat klopt niet, als een kind met een tas vol etenswaar uit een winkel loopt, dat

doet een kind niet uit zichzelf.”

Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We zien het ook aan de buit, de

Page 23: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

23

buit is geen snoeprolletjes of speelgoed, het gaat om olie, luiers of brood. Niet echt dingen

waarvan een kind zegt ‘Oh dat is leuk om mee te nemen’.

Daarnaast, als een kind wordt opgepakt voor winkeldiefstal op klaarlichte dag, dan moet je je

afvragen ‘Hey, waarom zit dat kind niet op school?’ Er is geen vakantie. Dit is eigenlijk

inzetten van een kind wat recht heeft op school maar wat het recht op school is ontnomen.”

Naast de buit en het tijdstip waarop het delict is gepleegd, kan de taal een indicator zijn

volgens respondenten. Als een minderjarige de Nederlandse taal niet spreekt, dan kan dit er

op wijzen dat de minderjarige zich nog maar kort in Nederland bevindt, en wellicht deel

uitmaakt van een rondtrekkende groep.

Niet alleen de politie en het Openbaar Ministerie herkennen de minderjarigen

regelmatig niet als slachtoffer, minderjarigen zien zichzelf vaak ook niet als slachtoffer. Dit

komt doordat de minderjarigen soms van jongs af aan al opdrachten krijgen om delicten te

plegen.

Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Kinderen zien zichzelf ook niet als slachtoffer,

omdat ze heel geleidelijk daarin groeien. Het is een way of life vaak voor die kinderen.”

Hoogleraar Criminologie: “De minderjarigen zijn gebrainwasht, ze denken dat het iets

normaals is. Wij zien het niet als normaal, maar zij wel. Zolang ze maar geld verdienen, en

het wordt ook erg geaccepteerd bij die families.”

Dat minderjarigen zichzelf niet als slachtoffer zien kan ook een reden zijn voor de lage

aangiftebereidheid bij minderjarigen die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. De

respondenten die werkzaam zijn bij de politie of het Openbaar Ministerie hebben aangegeven

bijna geen zaken te kennen waarbij minderjarigen zelf aangifte deden. Naast het niet inzien

van slachtofferschap, kan de familie van de minderjarigen een reden vormen om geen aangifte

te doen. Volgens de meeste respondenten vindt criminele uitbuiting namelijk voornamelijk

binnen familieverband plaats. Als een minderjarige aangifte doet, dan doet hij of zij aangifte

tegen de familie. Dit is ook opgemerkt door de respondent die het volgende heeft gezegd:

Wijkagent Ede: “Als kind heb je een enorm loyaliteitsgevoel naar je ouders toe. Je hebt

respect voor je ouders, je durft je ouders niets te weigeren. Of de familie, want het hoeven niet

altijd de ouders te zijn.”

Page 24: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

24

Volgens deze respondent is de loyaliteit naar de familie toe groot voor minderjarigen. Dit

maakt de stap om aangifte te doen alleen maar moeilijker. Uit onderzoek van Gjermeni et al.

(2008) blijkt dit eveneens: kinderen die in de criminele uitbuiting terecht waren gekomen,

rechtvaardigden in het algemeen de acties van hun ouders en familie.

Wanneer een minderjarige wordt herkend als slachtoffer van criminele uitbuiting, dan

gaat hij of zij het slachtoffertraject in. Dit houdt in dat iemand in een open of gesloten

instelling wordt geplaatst en behandeld wordt. Respondenten werkzaam bij het Openbaar

Ministerie gaven aan dat minderjarigen voorheen vooral in open opvanglocaties werden

geplaatst, maar dat dit niet werkte. De minderjarigen liepen weg uit de opvang of werden

meegegeven aan personen die zeiden familie te zijn van de minderjarigen. Of die personen

echt familie waren, werd zelden nagetrokken. Zo had de politie geen grip op de minderjarigen

en kwamen ze weer terecht in de criminaliteit. Slachtoffers worden daarom tegenwoordig

voornamelijk in een gesloten opvang geplaatst. Sommige respondenten hebben aangegeven

dat de zorg voor de minderjarige slachtoffers nog aanzienlijk verbeterd kan worden. Dit kan

bijvoorbeeld door het aantal activiteiten en lessen te verhogen. Een respondent werkzaam als

onderzoeker bij Defense for Children gaf aan een minderjarige slachtoffer te kennen die in

een opvang zat en weinig werd begeleid. De minderjarige kreeg een paar uur Engelse les in de

week en verder waren er weinig activiteiten of begeleiding vanuit de opvang.

Tot slot is er een spanningsveld wat betreft het slachtoffer- en daderperspectief.

Sommige respondenten die werkzaam zijn binnen de politie en het Openbaar Ministerie

twijfelen in sommige gevallen of iemand een slachtoffer is of een dader. Zeker bij ‘oudere’

slachtoffers, (vanaf een jaar of veertien tot achttien jaar) zijn die twijfels aanwezig. Het zijn

nog minderjarigen, maar ze hebben wellicht meer het besef waar ze mee bezig zijn.

Wijkagent Ede: “Voor de politie is dat best wel een dilemma, vooral bij meiden van 14, 15 of

16 jaar. Zijn zij nou dader, of zijn zij nou slachtoffer? Gaan wij ze vervolgen, of gaan ze

richting hulpverleningstraject? Die meiden plegen babbeltrucs, beroven oude mensen aan de

deur. Ze zijn erg getraind, het zijn daders. Maar waarom doen ze het? Is dat een spontante

actie, of zit daar wat achter? Er kan ook een slachtofferschap in zitten.”

Page 25: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

25

5.4 Roma

In de inleiding werden een aantal onderzoeken genoemd die aangaven dat

voornamelijk Roma betrokken zijn bij criminele uitbuiting. De vraag is of de uitkomst van

deze onderzoeken overeenkomt met datgene wat de respondenten weten. Daarom wordt dit

onderwerp in deze paragraaf behandeld. Alle geïnterviewde respondenten constateerden dat

voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele

uitbuiting.

Hoogleraar Criminologie: “Ja, ze komen heel veel uit Oost-Europa, de Balkanlanden. Wij

zien dat het vooral kinderen zijn uit die landen. Met een Roma-achtergrond.”

Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat er bovengemiddeld

veel kinderen met een Roma-achtergrond betrokken zijn bij criminele activiteiten.”

Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Niet alle Romafamilies stoppen hun kinderen in

de criminaliteit, maar het zijn vaak wel Roma die hun kinderen uitbuiten.”

Dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele

uitbuiting blijkt op verschillende manieren volgens de respondenten. Zij hebben voorbeelden

gegeven van kinderen die zelf toegeven een Roma-achtergrond te hebben. Daarnaast is

volgens drie respondenten aan de hand van bepaalde namen duidelijk of iemand een Roma-

afkomst heeft. Waarom voornamelijk Roma in de criminele uitbuiting terecht komen heeft

verschillende redenen volgens de respondenten. Armoede is een factor die elke respondent

heeft genoemd.

Hoogleraar Criminologie: “Er zijn veel kinderen die betrokken zijn bij criminaliteit, als

manier om te overleven. Want ze leven daar in enorme armoede, we kunnen het onszelf niet

voorstellen.”

Officier van Justitie Mensenhandel: “Je kunt je niet voorstellen dat anno 2015 dit in Europa

nog kan, het is echt pure, pure armoede. Complete uitzichtloosheid. Het zijn krotten, aan de

rand van een rivierbedding waar nog met paard en wagen gelopen wordt. Waar je kinderen

achter hun moeder ziet lopen die de hele dag flessen of plastic verzamelen. Kinderen dragen

kleding met gaten erin, ze sloppen achter moeder. Er zit geen leven in, er is geen hoop. Een

blik en de kwetsbaarheid is gegeven, er wordt ook naar deze mensen gekeken als zijnde

inferieur, tweederangs en zo leven zij ook.”

Page 26: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

26

Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “We kunnen ons wel afvragen

waarom ze naar Nederland komen, maar ze hebben daar natuurlijk niks.”

Nog een factor die door elke respondent is genoemd is discriminatie. Roma worden

regelmatig gediscrimineerd, dit kan bijdragen aan het betrokken raken bij criminele uitbuiting.

Voorbeelden van discriminatie werden ook regelmatig genoemd. Zo zijn er mensen met een

Roma-achtergrond die werk zoeken, maar vanwege hun afkomst niet worden aangenomen.

Over de discriminatie en armoede die Roma ervaren waren alle respondenten het eens.

Waar de respondenten het niet over eens waren, is etnische registratie van Roma.

Sommige respondenten vinden het irrelevant om de etniciteit te benoemen en registreren,

andere respondenten kijken hier weer anders tegenaan. Registratie op basis van etniciteit kan

enerzijds meer inzicht geven in de betrokkenheid van bepaalde etnische minderheden in de

criminaliteit, zo vinden ook deze respondenten:

Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Het begint wel met het

onderkennen van het probleem. Roma hebben een hele strakke positieve communicatiegroep

achter ze, die hebben het over onderdrukking, de Tweede Wereldoorlog en hoe een zware

positie ze hebben. Maar als we het over criminaliteit gaan hebben dan wordt er

gebagatelliseerd. Maar er wordt vergeten dat bepaalde families gewoon veel criminaliteit

plegen.”

Hoogleraar Criminologie: “Ik vind het belachelijk dat er geen etnische registratie is in

Nederland, met het oog op stigmatisatie is het niet toegestaan. Maar aan de andere kant, als

je het niet doet dan weet je niet over wie het gaat. Als je etnisch registreert, dan kun je

nagaan ‘ok dat is clan 1’. En dan kan je naar Oost-Europese landen, en daar navragen ‘wat

zijn de problemen met clan 1 en hoe kunnen we het oplossen?’. Want hier kunnen we de

problemen van bijvoorbeeld Roemenië niet oplossen.”

Anderzijds kan etnische registratie ook stigmatiserend werken. Het risico bestaat dat iemand

niet als individu wordt behandeld, maar als een persoon die zich binnen een bepaalde

categorie bevindt (Siebers, 2009).

Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We hebben het veel liever over

Page 27: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

27

de families zelf. Wat gebeurt er, wat doen ze, wat zijn de incidenten? ‘Ze’ zijn dan de

problematische familienetwerken. Dat kunnen ook Turkse, Marokkaanse of Nederlandse

families zijn. Je spreekt ook niet over ‘de Roma’, er zijn verschillende groepen Roma. Wij

vinden dat helemaal niet relevant. Het gaat erom wat we zien, welke incidenten er zijn,

kunnen wij verbanden leggen en kunnen wij zien of er een aantal kenmerken zijn die telkens

bij een aantal families terugkomen. Dan moet je weten dat Romacultuur een aantal principes

kent zoals een hele sterke sociale samenhang, een vrij traditionele denkbeeld in hoe ze naar

vrouw/manverhouding kijken. Ook daarvan geldt weer in die groep wel en in die groep niet.

Dus het is heel lastig om dat te veralgemeniseren.”

Etnische registratie van Roma kan in de praktijk lastig zijn. Mensen met een Roma-

achtergrond wonen in verschillende landen, waardoor de nationaliteit en het herkomstland

niet eenvoudig vast te stellen is (Amnesty International, 2010). Daarnaast wordt een kind met

een Roma-achtergrond bij de geboorte regelmatig niet geregistreerd. Dit maakt etnische

registratie lastig. Ook in de interviews is de gebrekkige registratie door vier respondenten

genoemd. Wat de oorzaak hiervan precies is wisten deze respondenten niet. Er werden

verschillende oorzaken aangedragen, zoals dat Roma het nut van registratie niet inzien.

5.5 MinderjarigenMinderjarigen lijken bewust te worden ingezet voor criminele activiteiten. Hiervoor

zijn verschillende redenen genoemd door de respondenten. Volgens de respondenten die

werkzaam zijn binnen het Openbaar Ministerie, is het feit dat kinderen onder de twaalf jaar

niet strafbaar zijn een reden om deze jonge kinderen in te zetten. Minderjarigen boven de

twaalf jaar zijn wel strafbaar, maar worden vaak wegens het jeugdstrafrecht mild gestraft.

Vaak worden ze na lichte vergrijpen, zoals winkeldiefstal, binnen een dag of een week alweer

vrijgelaten. De minderjarigen kunnen dan in korte tijd na hun vrijlating weer in de

criminaliteit geraken. Minderjarigen zijn daarnaast gemakkelijk te sturen. Een minderjarige

doet sneller iets wat hem of haar wordt opgedragen dan een volwassene.

Officier van Justitie Mensenhandel: “Minderjarigen zijn makkelijk te beïnvloeden. Vroeger

als kind als mijn vader wat zei of de juf, dan deed ik dat gewoon.”

Dat minderjarigen makkelijk zijn te sturen maakt het voor de uitbuiters gemakkelijk om

opdrachten te geven aan minderjarigen, aangezien ze minder snel zullen weigeren. Een andere

reden die door een aantal respondenten wordt genoemd, is dat minderjarigen vaak door

mensen als onschuldig worden gezien. Als een minderjarige bij iemand in de buurt komt, dan

Page 28: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

28

denkt diegene niet direct aan de mogelijkheid dat die minderjarige hem gaat beroven. Er

wordt door de meeste mensen geen link gelegd tussen kinderen en criminaliteit.

Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat ze minder opvallen.

Als ik zie hoe zij actief zijn met zakkenrollen. Oudere mensen of toeristen die maken niet gelijk

de connectie met een kind dat die van je spullen gaat afhelpen. In de winkel ook, je let niet

gelijk op een kind. Zeker als er nog een ouder erbij loopt. Dan denk je ‘oh dat is vader en

zoon, of moeder en dochter’, dat is het labeltje wat je er dan gelijk opplakt. Wij associëren

kinderen niet met criminaliteit, dat is nou net onze zwakte. En daar maken zij gebruik van.

Daarom zijn die kinderen zo interessant om in te zetten. Iedereen heeft een beeld van hoe een

boef eruitziet, je moet er gewoon niet uit zien als een boef.

Nog een reden voor de betrokkenheid van minderjarigen in de criminele uitbuiting is

uithuwelijking. Binnen de Romacultuur kan, volgens een paar respondenten, vroege

uithuwelijking van vrouwen mogelijk een rol spelen als het gaat om criminele uitbuiting. Als

er een huwelijk plaatsvindt, wordt aan de familie van het meisje een bruidsschat betaald. Het

meisje moet de bruidsschat vervolgens weer terugverdienen voor de schoonfamilie. Dit

gebeurt dan vaak in de criminaliteit.

Wijkagent Ede: “De meisjes worden op een gegeven moment verkocht als bruid, er wordt een

bruidsschat voor betaald. De schoonfamilie verwacht dat zij de bruidsschat terugbetaalt. Dus

ze wordt eigenlijk gedwongen om het geld wat ze gekost heeft terug te verdienen. En ja, dat

gebeurt in de criminaliteit.”

Page 29: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

29

6. ConclusieIn het resultatenhoofdstuk zijn meerdere onderwerpen besproken, die allemaal relevant

zijn voor de onderzoeksvraag en de deelvragen van dit artikel. Aan de hand van de deelvragen

wordt de onderzoeksvraag beantwoord in de conclusie. De onderzoeksvraag is: Welke

factoren dragen bij aan het slachtofferschap van criminele uitbuiting voor minderjarigen met

een Oost-Europese achtergrond?

6.1 De omvang van criminele uitbuitingDe eerste deelvraag gaat over de omvang van criminele uitbuiting, of hier zicht op is.

Een respondent welke werkzaam is bij de politie, heeft aangegeven dat 110 kinderen

afgelopen jaar in Nederland zijn opgepakt door de politie. De rest van de respondenten gaf

aan geen kennis te hebben van het aantal minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting.

Dit komt onder andere door het dark number, waarbij de werkelijke aantallen onbekend zijn

omdat niet alle zaken bij de politie bekend zijn en geregistreerd staan. Daarnaast hebben

respondenten aangegeven dat slachtoffers van criminele uitbuiting pas sinds kort worden

herkend. Voorheen werden de opgepakte minderjarigen gezien als verdachte van een

criminele activiteit, niet als iemand die gedwongen wordt tot het plegen van een delict.

6.2 Rekrutering minderjarigen Op welke wijze minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond betrokken raken bij

criminele uitbuiting is de tweede deelvraag. Uit de resultaten en de literatuur is gebleken dat

criminele uitbuiting voornamelijk binnen familieverband voorkomt. Ouders of andere

familieleden sturen de minderjarigen de straat op om criminele activiteiten te plegen, om op

die manier winst te behalen. Het is niet duidelijk welke families binnen de Romagemeenschap

betrokken raken bij criminele uitbuiting. Er is ook een mogelijkheid dat minderjarigen

geronseld worden door criminele organisaties, in welke mate dit voorkomt is niet bekend.

Weinig respondenten hebben het ronselen door criminele organisaties benoemd in de

interviews. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het niet voorkomt. Volgens respondenten

zijn het dus voornamelijk familieleden van de minderjarigen maar de vraag is in hoeverre dit

klopt aangezien bijna geen onderzoek is gedaan naar daders van criminele uitbuiting.

Page 30: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

30

6.3 Dader of slachtoffer?Hoe minderjarigen worden gezien wanneer blijkt dat ze betrokken zijn bij criminele

uitbuiting is de derde deelvraag, ze kunnen als slachtoffer, dader of allebei worden gezien.

De politie merkt de minderjarigen die opgepakt worden vaak als verdachte aan. Slachtoffers

van criminele uitbuiting lijken in de praktijk niet altijd herkend te worden. Het komt

regelmatig voor dat de politie niet genoeg onderzoekt of er wellicht van meer sprake is dan

alleen een delict gepleegd door een minderjarige. Dit leidt er toe dat minderjarigen als

verdachte worden gezien en niet als slachtoffer van criminele uitbuiting. De minderjarige

loopt het risico om een straf opgelegd te krijgen en zo wordt voorbijgegaan aan de

mogelijkheid dat het kind slachtoffer is van mensenhandel. Minderjarigen die als verdachte

wordt gezien door de politie en de rechter krijgt een lichte straf omdat het jeugdstrafrecht

wordt toegepast. Vaak staan de opgepakte minderjarigen na een paar dagen of een paar weken

alweer buiten. Wanneer zij weer vrij komen gaan ze weer verder met het plegen van delicten,

omdat ze snel weer in contact komen met de uitbuiters. Deze gang van zaken maakt dat

criminele uitbuiting van minderjarigen in stand wordt gehouden. Er wordt namelijk in zulke

gevallen niet adequaat gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Een paar

respondenten, die werkzaam zijn binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie,

gaven wel aan dat steeds meer minderjarigen als slachtoffer van criminele uitbuiting worden

aangemerkt, in plaats van verdachte. Dit heeft onder andere te maken met de bewustwording

van het fenomeen. In hoeverre het voorkomt dat de politie slachtoffers van criminele

uitbuiting ook daadwerkelijk aanmerken als slachtoffer is niet bekend. Minderjarigen die

gedwongen worden tot het plegen van criminele activiteiten, moeten de mogelijkheid krijgen

om niet gestraft te worden volgens het non-punishmentbeginsel. Echter, uit de resultaten is

dus gebleken dat die mogelijkheid niet altijd wordt gegeven in de praktijk.

De respondenten is daarnaast gevraagd of zij de minderjarigen die betrokken raken

zien als slachtoffer of als dader. De meeste respondenten gaven aan de minderjarigen als

slachtoffer te zien, omdat deze minderjarigen gedwongen worden tot het plegen van criminele

activiteiten. Niet elke respondent ziet de minderjarigen als slachtoffer, er zijn respondenten

die aangaven sommige minderjarigen ook als dader te zien. Leeftijd speelt hierbij een rol. Het

gaat dan vooral om minderjarigen vanaf een jaar of veertien, waarbij er twijfels lijken te zijn

of ze alleen het slachtoffer zijn. De ‘oudere’ minderjarigen hebben meer het besef waar ze

mee bezig zijn en maken zelf ook slachtoffers bij het plegen van delicten. Dit gegeven maakte

het voor een paar respondenten lastig om sommige minderjarigen alleen als slachtoffer te zien

van criminele uitbuiting. De twijfels van deze paar respondenten is te begrijpen, echter deze

Page 31: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

31

tieners worden gedwongen om criminele activiteiten te plegen, ongeacht of ze het besef

hebben. De delicten die ze plegen kunnen soms ingrijpend zijn, maar de vraag is of de

delicten gepleegd zouden zijn als de minderjarigen een vrije wil hadden. Het is daarnaast niet

makkelijk om de criminele uitbuiting te laten stoppen als tiener. Respondenten gaven aan

geen of enkele minderjarigen te kennen die zelf naar de politie zijn gestapt en aangifte hebben

gedaan. Dat er weinig aangifte wordt gedaan kan te maken hebben met het feit dat

minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting zichzelf niet als slachtoffer zien

volgens respondenten. Van jongs af aan wordt hen geleerd om criminaliteit te plegen. Volgens

een aantal respondenten weten ze niet beter, waardoor er bij deze minderjarigen niet het besef

is dat ze een slachtoffer zijn van criminele uitbuiting.

6.4 Mogelijke verklaringenDe laatste deelvraag was: Wat zijn de mogelijke verklaringen die gegeven kunnen

worden voor het feit dat minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond het slachtoffer

worden van criminele uitbuiting? Uit zowel de literatuur als de interviews blijkt dat de Oost-

Europese minderjarigen voor het merendeel een Roma-achtergrond hebben. Dat voornamelijk

minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele uitbuiting heeft

meerdere oorzaken. Armoede en discriminatie zijn twee factoren die elke respondent heeft

genoemd. Arme families of criminele organisaties proberen geld te verdienen door kinderen

naar West-Europa te brengen en daar criminaliteit te laten plegen. Discriminatie maakt het

daarnaast lastig voor Roma om zich te ontwikkelen als individu. Door de discriminatie

hebben zij bijvoorbeeld moeite om een baan te vinden. Voor sommigen is de enige uitweg die

van de criminaliteit. De Strain Theory die besproken is in het theoretisch kader sluit hierbij

aan. Door de armoede waarin Roma leven en de discriminatie die zij ervaren is het lastiger om

via legale middelen het doel (rijkdom) te behalen. Dit kan ertoe leiden dat sneller naar illegale

middelen wordt gegrepen om alsnog rijkdom en wint te behalen. Criminele uitbuiting is in dit

geval het illegaal middel waarmee het doel wordt behaald. Ook de Labelingtheorie is

besproken in het theoretisch kader. De factor discriminatie heeft hiermee te maken. Mensen

met een Roma-achtergrond worden regelmatig negatief gelabeld, zo blijkt uit de resultaten en

de literatuur. Wanneer iemand een negatief label krijgt opgeplakt kan dit ertoe leiden dat

diegene zich naar dat negatieve label gaat gedragen, oftewel crimineel gedrag gaat vertonen.

Ook kan een negatief label ervoor zorgen dat iemands kansen beperkt zijn in de samenleving.

Het vinden van een baan is bijvoorbeeld lastiger. Labeling kan dus leiden tot Strain. Iemand

Page 32: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

32

met beperkte kansen of middelen, vanwege dat label, kan sneller grijpen naar illegale

middelen om alsnog het doel te behalen.

Naast discriminatie en armoede kan ook uithuwelijking verklaren waarom

minderjarigen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Uit de

resultaten is gebleken dat uithuwelijking van minderjarige meisjes binnen de Romacultuur

regelmatig voorkomt. De familie van de bruid krijgt dan een bruidsschat overhandigd. De

bruidsschat moet vervolgens worden terugverdiend door het meisje. Op deze manier kan

criminele uitbuiting ontstaan. Hoe vaak dit voorkomt is niet bekend, omdat er weinig

literatuur over te vinden is. Dit komt waarschijnlijk doordat het lastig te onderzoeken is. Dit

gaven een paar respondenten tijdens de interviews ook aan. Een huwelijk en het betalen van

de bruidsschat gebeurt vaak binnenshuis. Om hier zicht op te krijgen is moeilijk.

Uit de interviews en de literatuur is gebleken dat veel Roma in hun geboorteland niet

worden geregistreerd. Kinderen die ongeregistreerd zijn kunnen gemakkelijk slachtoffer

worden van criminele uitbuiting. Gemeentes en andere instanties merken het namelijk niet op

als een kind naar West-Europa verhuist en daar vervolgens in de mensenhandel terecht komt.

De identiteit van deze minderjarigen is niet bekend, want voor de politie is dit moeilijk te

achterhalen, zeker als de minderjarigen verschillende aliassen gebruiken. Uit de resultaten

bleek dat dit regelmatig voorkomt in de praktijk volgens de politie. Wie de minderjarige is, tot

welke familie hij of zij behoort en waar de minderjarige geboren is, kan niet eenvoudig

worden vastgesteld, als het gaat om een ongeregistreerd kind. Geen registratie van

minderjarigen bij de geboorte is dus een risicofactor en verklaart waarom minderjarigen met

een Roma-achtergrond makkelijk in de criminele uitbuitingssector terecht komen.

Daarnaast is gebleken uit de interviews dat minderjarigen bewust worden ingezet door

uitbuiters om criminaliteit te plegen. Uitbuiters weten dat minderjarigen geen zware straffen

krijgen wanneer zij gepakt worden, omdat de minderjarige slachtoffers gestraft worden

volgens het jeugdstrafrecht. Vaak staan minderjarigen binnen een korte tijd weer buiten nadat

ze opgepakt zijn door de politie, en gaan zo weer verder met het gedwongen plegen van

delicten. Nog een reden waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij de criminele

uitbuiting, is omdat ze makkelijk in toom kunnen worden gehouden door de uitbuiters. Een

minderjarige gehoorzaamt sneller dan een volwassene. Voor uitbuiters is het daarom

gemakkelijker om een minderjarige uit te buiten dan een volwassen persoon.

Tot slot kan geconcludeerd worden dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-

achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Armoede, discriminatie, gebrekkige

registratie in het geboorteland en uithuwelijking van minderjarigen zijn verklaringen waarbij

Page 33: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

33

de Roma-achtergrond een rol speelt. Om criminele uitbuiting te bestrijden en te voorkomen

moet aan deze factoren gewerkt worden. Het is echter lastig om factoren zoals armoede en

discriminatie tegen te gaan in Oost-Europa vanuit Nederland. Preventieve maatregelen zijn

moeilijk te nemen. Een minderjarige is namelijk al uit Oost-Europa gehaald en wordt in

Nederland of andere West-Europese landen gedwongen om criminaliteit te plegen. In

Nederland zouden vooral repressieve maatregelen kunnen helpen om criminele uitbuiting te

bestrijden. Het is echter te betwijfelen of een harde aanpak criminele uitbuiting laat

verdwijnen, waarschijnlijk wordt het probleem alleen verplaatst. Uitbuiters kunnen zich

verplaatsen naar andere landen in Europa waar een minder harde aanpak voor criminele

uitbuiting bestaat. Duidelijk is dat criminele uitbuiting een ingewikkeld fenomeen is, waar

niet snel een goede oplossing voor de lange termijn kan worden bedacht.

7. Beperkingen en AanbevelingenDit onderzoek kent een aantal beperkingen. Tien respondenten zijn geïnterviewd, de

resultaten van dit onderzoek kunnen hierdoor niet generaliseerd worden. Dat niet veel experts

meegenomen zijn voor dit onderzoek ligt ook aan het onderwerp. Er is in Nederland niet veel

expertise wat betreft criminele uitbuiting van minderjarigen. Daarnaast zijn voornamelijk

respondenten geïnterviewd die werken bij de Nationale Politie of het Openbaar Ministerie. In

deze studie zijn geen mensen geïnterviewd die in de zorg werken en minderjarige slachtoffers

van criminele uitbuiting behandelen. Zorgpersoneel staan meer in contact met de slachtoffers

en kunnen wellicht een ander perspectief bieden aan de criminele uitbuiting. Dat er geen

zorgpersoneel is geïnterviewd ligt aan het gebrek aan middelen. Weinig geïnterviewde

respondenten hadden contacten die zich bezig hielden met de zorg van minderjarige

slachtoffers.

De resultaten gaven een nieuw inzicht in het uithuwelijken van jonge meisjes en de

bruidsschat die daarbij komt kijken. Dit onderwerp is benoemd door de respondenten die er

door hun werkzaamheden het vaakst mee te maken hebben gehad, waaronder een

politieagente die veel onderzoek doet naar uithuwelijking binnen de Romagemeenschap.

Aanbevolen wordt dan ook om te onderzoeken in hoeverre er een verband is tussen criminele

uitbuiting en de bruidsschat. Alhoewel dit lastig is te onderzoeken, kan met kwalitatief

onderzoek meer inzicht verkregen worden in dit onderwerp, bijvoorbeeld door middel van

Page 34: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

34

interviews met zowel experts op het gebied van uithuwelijking van Roma als vrouwen met

een Roma-afkomst.

Een ander onderwerp dat wel in de interviews is besproken, maar niet duidelijk naar

voorkomt in de literatuur, is de opening van de EU-grenzen. Er werd door sommige

respondenten aangegeven dat sinds de opening van de grenzen voor Oost-Europese landen,

het aantal opgepakte minderjarigen voor gepleegde delicten lijkt te zijn toegenomen. Het is

namelijk gemakkelijker om de minderjarigen naar andere landen te vervoeren wanneer de

grenzen open zijn. Minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, blijken in andere landen,

zoals Oostenrijk en Spanje, ook geregistreerd te staan als verdachte van een crimineel delict.

Aan de politie wordt daarom aanbevolen om meer met buitenlandse partners samen te

werken. Zo kunnen minderjarigen die in verschillende Europese landen criminele activiteiten

hebben moeten plegen eerder worden opgemerkt en gesignaleerd. Uit de resultaten is

gebleken dat er met buitenlandse partners wordt samengewerkt, maar dat dit niet genoeg

voorkomt. In sommige gevallen is een kind al in drie verschillende landen opgepakt voordat

wordt opgemerkt dat het een slachtoffer is van criminele uitbuiting.

Daarnaast is er nog weinig bekend over de uitbuiters van de minderjarigen. Welke

families of netwerken zich met criminele uitbuiting bezighouden is nog nauwelijks bekend.

Een onderzoek hiernaar kan meer inzicht krijgen. Dit heeft ook voordelen voor de politie,

want als bekend wordt welke groeperingen of families zich schuldig maken aan criminele

uitbuiting, dan kan dit de opsporing vergemakkelijken.

Wat in Nederland kan worden gedaan, is onder andere het fenomeen criminele

uitbuiting meer onder de aandacht te brengen binnen de Nationale Politie en het Openbaar

Ministerie. Lezingen over het onderwerp criminele uitbuiting aan mensen die werkzaam zijn

binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie worden ook aangeraden. Ook kunnen

workshops gegeven worden, waarbij gefocust kan worden op de manier waarop slachtoffers

herkend kunnen worden, zoals de indicatoren die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen.

In de resultaten zijn verschillende indicatoren van criminele uitbuiting genoemd, waarop gelet

kan worden. Deze indicatoren zijn: de aard van de buit, het tijdstip of de dag waarop het

strafbare feit gepleegd is en de taal die de minderjarige spreekt. Als door de politie gelet

wordt op deze indicatoren, dan kunnen slachtoffers van criminele uitbuiting sneller herkend

worden. Het is belangrijk om meer bewustzijn te creëren, zodat minderjarigen niet meer

slechts als verdachte worden gezien. Zolang de minderjarigen niet worden herkend als

slachtoffer blijven zij uitgebuit worden. Wat de impact is op de minderjarigen die in de

criminele uitbuiting terecht komen is niet duidelijk, maar het is voor te stellen dat het

Page 35: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

35

verschillende negatieve effecten kan hebben. Verder is nog geen onderzoek gedaan naar hoe

het zorgtraject verloopt en het is ook niet bekend hoeveel slachtoffers van criminele uitbuiting

momenteel in een gesloten opvang zitten in Nederland. Aanbevolen wordt om hier onderzoek

naar te doen, het is belangrijk om zicht te krijgen op het verloop van het slachtoffertraject van

de minderjarigen. Een adequate behandeling kan er namelijk voor zorgen dat de

minderjarigen hun ervaringen makkelijker kunnen verwerken.

Dit onderzoek heeft getracht meer bewustzijn en aandacht te creëren voor criminele

uitbuiting. Er is echter nog veel onbekend over dit onderwerp. Vervolgonderzoek is daarom

nodig. De gedane aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn van belang, aangezien het zal

helpen om criminele uitbuiting tegen te gaan.

Page 36: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

36

8. Referenties

Anti-Slavery International. (2014). Trafficking for forced criminal activities and begging in

Europe. Exploratory study and good practice examples. London: Anti-Slavery International.

Arhin, A. (2012). Conceptualizing child labour trafficking and exploitation: the case of Roma

children in Montenegro. Temida, 15(3), 161-186.

Becker, H. S. (1963). Outsiders: studies in the sociology of deviance. New York: The Free

Press.

Baarda, B., Bakker, E., Goede, M. de., Fischer, T., & Julsing, M. (2013). Basisboek

kwalitatief onderzoek. Houten: Noordhoff Uitgevers bv Groningen.

Brüggemann, C. (2014). Romani culture and academic success: arguments against the belief

in a contradiction. Intercultural Education, 25(6), 439-452.

Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. (2013). Nederland eerste ter wereld met

rechters gespecialiseerd in mensenhandelzaken. Geraadpleegd op 11 januari 2016, van

http://www.hetccv.nl/nieuws/2013/04/nederland-eerste-ter-wereld-met-rechters-

gespecialiseerd-in-mensenhandelzaken.html

Choi, K. (2010). Human trafficking for sexual exploitation in the UK: case study of Eastern

Europe and the Baltic States’ women. International Area Review, 13(1), 105-126.

CoMensha. (2014). Rapportage januari t/m november 2014. Amersfoort: CoMensha.

Council of Europe. (2009). Geraadpleegd op 10 maart 2015, van

http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/197.htm

Council of Europe. (2012). Human rights of Roma and travellers in Europe. Strasbourg:

COE.

European Union Agency for Fundamental Rights. (2009). Annual Report.

European Union Agency for Fundamental Rights. (2015). The fundamental rights position of

Roma and travellers in the European Union.

European Commission. (2014). Report on the implementation of the EU framework for

national Roma integration strategies. Belgium: EU.

Page 37: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

37

Europol. (2011). Children trafficked and exploited inside Europe criminal gangs.

Geraadpleegd op 08 maart 2015, van https://www.europol.europa.eu/content/press/children-

trafficked-and-exploited-inside-europe-criminal-gangs-501

Eurostat. (2015). At-risk-of-poverty rate by poverty threshold, age and sex. Geraadpleegd op

12 maart 2015, van http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=ilc_li02

Grover, D. (2009). Starting at the beginning. The meaningful inclusion of Roma children in

early childhood services. Geneva, Switzerland: Unicef.

Gjermeni, E., Van Hook, M. P., Gjipali, S., Xhillari, L., Lungu, F. & Hazizi, A. (2008).

Trafficking of children in Albania: patterns of recruitment and reintegration. Child Abuse &

Neglect, 32.

Kyuchukov, H. (2000). Transformative education for Roma (Gypsy) children: an insider’s

view. Intercultural Education, 11(3), 273-280.

Merton, R. K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review,3, 672-

682.

Merton, R. K. (1948). The self-fulfilling prophecy. The Antioch Review, 8(2), 193-210.

Miskovic, M. Roma education in Europe: practices, policies and politics. London: United

Kingdom.

Nagle, L.E. (2008). Selling Souls: The effect of globalization on human trafficking and forces

servitude. Wisconsin International Law Journal, 26(1), 131-162.

LeRoy, G., & Potts, Jr. (2003). Global trafficking in human beings: assessing he succes of the

united nations protocol to prevent trafficking in persons. George Washington International,

35(1), 227-249.

Nationaal Dreigingsbeeld. (2012). Overige Uitbuiting 2007-2010. Driebergen: KLPD.

Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2002). Eerste rapportage van de Nationaal

Rapporteur. Den Haag: BNRM.

Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2009). Zevende rapportage van de Nationaal

Rapporteur. Den Haag: BNRM.

Page 38: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

38

Organization for Security and Co-operation in Europe. (2013). Policy and legislative

recommendations towards the effective implementation of the non-punishment provision with

regard to victims of trafficking. Vienna, Austria: OSCE.

Poucki, S. & Bryan, N. (2014). Vulnerability to human trafficking among the Roma

population in Serbia: the role of social exclusion and marginalization. Journal of Intercultural

Studies, 35(2), 145-162.

Rijksoverheid. (2014). Gemeenten kunnen verder met aanpak uitbuiting van Roma-kinderen.

Geraadpleegd op 2 februari 2016, van

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2014/04/03/gemeenten-kunnen-verder-met-

aanpak-uitbuiting-van-roma-kinderen

Rechtspraak. (2013). ECLI:NL:RBMNE:2013:2679. Geraadpleegd op 15 december 2015, van

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2013:2679

Siebers, H. (2009). Registreren van etniciteit is spelen met vuur. Openbaar Bestuur, 19(2), 2-

6.

Sollie, H., Wijkhuijs, V., Hilhorst, W., Wal, R. & Kop, N. (2013). Aanpak multi-

problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor

professionals. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Sigona, N. (2003). How can a ‘nomad’ be a refugee? Kosovo Roma and labelling policy in

Italy. Sociology, 37(1), 69-80.

Unicef. (2011). The right of Roma children to education. Geneva, Switzerland: Unicef.

United Nations. (2014). Human trafficking has no place in modern world. Geraadpleegd op 4 april 2015, van http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=48271#.Vrm6XrerS70

United Nations Development Programme. (2012). Roma education in comparative

perspective. Bratislava: UNDP.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. (1997). Criminaliteit en etnische

minderheden. Een criminologische analyse. Den Haag: WODC.

Yesufu, S. (2014). The impact of labelling theory on the Gypsies and travelers in the United

Kingdom. University of Kwazulu-Natal, South Africa.

Page 39: Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

39

9. Appendix 9.1 Vragenlijst interviews

1. Criminele uitbuiting

Wat verstaat u onder criminele uitbuiting?

Denkt u dat criminele uitbuiting onder mensenhandel valt?

Hoe lang denkt u dat dit fenomeen (criminele uitbuiting van minderjarigen) in Nederland aan de gang is?

Hoe groot denkt u dat het fenomeen is? Denkt u dat criminele uitbuiting van minderjarigen in de toekomst zal afnemen of toenemen?

2. perceptie: slachtoffer/dader.

Hoe zou u de minderjarigen die criminaliteit plegen, waarvan later blijkt dat er sprake is van criminele uitbuiting aanmerken? Als verdachte, slachtoffer of allebei?

Hoe denkt u dat uw collega’s in uw werkveld hier tegenaan kijken?

3.

Hebben de minderjarigen overeenkomstige kenmerken wat betreft afkomst, zo ja waaruit blijkt dat volgens u?

Denkt u dat het behoren tot een minderheid de minderjarigen extra kwetsbaar maakt?

4. Uitbuiters

Welke verhouding hebben de uitbuiters en de minderjarigen met elkaar volgens u?

Op welke manieren worden de minderjarigen geronseld door de uitbuiters denkt u?

Zijn er bepaalde manieren die de uitbuiters toepassen om de minderjarigen te laten doen wat zij willen, kunt u wellicht concreet een paar casussen noemen, mocht u die kennen?

5. Minderjarigen

Kunt u een verklaring geven waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij criminele uitbuiting?

6. Beleid

Wat is uw perceptie tegenover het huidige beleid in Nederland wat gevoerd wordt om criminele uitbuiting te bestrijden?

Zijn er volgens u nog verbeterpunten qua beleid? En zo ja, hoe ziet u dat voor zich?