De goddelijke mens - StudieBijbel · 2015. 12. 2. · gaf, Ludwig Bieler, laat wel merken dat hij...

15
JAARGANG 9 | DEC. 2015 2 Voor wie meer uit de Bijbel wil halen! StudieBijbel MAGAZINE verder: • Schuldbelijdenis over het verleden • Ziekte door zonden? • Eerbied voor God De goddelijke mens

Transcript of De goddelijke mens - StudieBijbel · 2015. 12. 2. · gaf, Ludwig Bieler, laat wel merken dat hij...

  • JAARGANG 9 | DEC. 20152Voor wie meer uit de Bijbel wil halen!

    StudieBijbelMAGAZINE

    verder:• Schuldbelijdenis over het verleden

    • Ziekte door zonden?

    • Eerbied voor God

    De goddelijke

    mens

  • Redactioneel Inhoud2 3

    Heel West Europa werd in de avond van 13 november opgeschrikt door de aanslagen in Parijs. Een golf van afschuw, maar ook van angst

    overspoelt ons continent. Reden van de

    schrik zal niet alleen het aantal doden en

    gewonden zijn geweest, maar ook het feit

    dat deze terreur zo dichtbij komt.

    Een Afghaanse vriend wees me er op dat

    terreur van het Latijnse terror komt dat

    ‘schrik’, ‘ontsteltenis’ en ‘angst’ bete-

    kent. De woorden blijven bij mij hangen

    en doen me denken aan een recent artikel

    in Trouw waar een filosoof, van wie ik de

    naam ben vergeten, de werelddelen ty-

    peerde met slechts één woord. Azië kreeg

    het woord ‘hoop’ toebedeeld en Europa

    het woord ‘angst’.

    Het verbaast me en intrigeert me. Als

    kind kreeg ik vanuit de zendingsverhalen

    op school mee hoe de stammenvolken in

    Azië en Afrika gebukt gingen onder angst

    voor boze geesten. Maar wij waren verlost

    van deze angst. Wij waren de mensen met

    hoop. Maar vandaag, vijftig jaar later,

    behoor ik tot een minderheid die dit geloof

    nog bezitten. Europa als geheel wordt niet

    meer gekenmerkt door ‘hoop’, maar door

    ‘angst’.

    Het is overigens goed mogelijk dat wij als

    christenen ook bij tijd en wijle last hebben

    van deze terreur van angst. Laten we

    daarom in de komende adventsweken stil-

    staan bij de kracht van de genade van God.

    Onze verlossing is door Jezus Christus en

    is voor honderd procent genade van God.

    Genade is ook een kracht.

    Genade van God maakt ons dankbaar.

    Wie dankbaar is kan moeilijk tegelijker-

    tijd kwaad en angstig zijn. Het gevoel

    van dankbaarheid verjaagt doorgaans alle

    negatieve gevoelens.

    Wie zelf van genade leeft wil ook graag

    anderen vergeven. Daarom bidden wij:

    “Vergeef ons onze zonden zoals ook wij

    hen vergeven die ons iets schuldig is.”

    Wie van genade leeft, is niet op zoek naar

    schuldigen om die te veroordelen of te

    straffen. Wij verlangen dat iedereen een

    ontmoeting met Jezus Christus heeft en

    behouden wordt. Ook een moordenaar of

    IS aanhanger kan door een ontmoeting

    met Jezus veranderen.

    Dat is de kracht van het Evangelie, die

    ooit door iedereen aanvaard en beleefd zal

    worden als Christus komt in heerlijkheid.

    Dan zal Hij oordelen en recht doen aan

    alle verdrukten. Dan zal er een nieuwe

    hemel en een nieuwe aarde met een ver-

    loste mensheid komen. Soli Deo Gloria!

    Ik wens u gezegende feestdagen, zonder

    angst,

    Drs. Gijs van den Brink

    Gijs van den Brink

    Colofon

    Redactie: Drs. Gijs van den Brink (hoofdredacteur) • Ds. Hans Bette • Jonathan Pater, MA • Dr. Mart-Jan Paul

    Drs. Marco Rotman • Drs. Cees Stavleu

    Studiebijbel-magazine Kwartaalblad voor de geïnteresseerde bijbellezer • Jaargang 9 | nr 01 | september 2015 • ISSN 1876-4096

    Centrum voor Bijbelonderzoek is een kenniscentrum en heeft als doel het bevorderen van wetenschappelijk verantwoorde bijbelse

    theologie. • Het theologisch uitgangspunt is dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is. Studiebijbel-magazine is een stu-

    die-uitgave van Centrum voor Bijbelonderzoek met als doel het bieden van verdieping in de achtergronden, uitleg en boodschap

    van de Bijbel. Adres redactie en abonnementenadministratie: Centrum voor Bijbelonderzoek, Postbus 139, 3940 AC Doorn,

    tel. 0343-745080 • e-mail: [email protected] Abonnementsprijs: Een jaarabonnement op Studiebijbel-magazine kost € 22,50;

    losse nummers € 6,50; proefabonnement (2 nrs) € 12,00 Basisontwerp: IDD • concept|communicatie|creatie •

    Opmaak: deHoop&Koning • Grafisch meer • Druk: Wilco B.V., Amersfoort Advertenties: Opgave bij [email protected]

    Adverteerders zijn verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van de advertenties. www.studiebijbel.nl

    12 • Boekbespreking: Jona Lendering, Israël verdeeld

    13 • Woordstudie: homologeō en semnotēs

    18 • Nieuw: Studiebijbel.nl Filippenzen 2:6-8

    26 • Actualiteiten

    verder:

    Eerbied voor God In een alsmaar verplattende maat-schappij, waar het eigen ik voortdurend en overal de grove boventoon voert dreigt respect en eerbied te verdwijnen. Wat is eerbied en in het bijzonder eerbied voor God? Hans Bette zoekt naar antwoorden.

    22

    De ‘goddelijke mens’ en het Nieuwe Testament

    Meestal wordt gesteld dat het NT het thema van de ‘goddelijke mens’ heeft ontleend aan buitenbijbelse bronnen. Pieter Lalleman laat zien dat het om-gekeerde het geval is.

    04

    Schuldbelijdenis over fouten in het verleden

    In welke mate zijn wij eigenlijk verantwoordelijk voor de misstappen van onze voorouders? In dit artikel bespreekt MartJan Paul twee gebeden in het OT waarin een verbinding met het voorgeslacht naar voren komt.

    08

    Ziekte door zonden? Is het van belang om bij zieken te graven naar persoonlijke zonden die de reden kunnen zijn van de ziekte? Raymond Hausoul bespreekt deze vraag vanuit Joh.9:1-3.

    14

  • Achtergrond artikel4 5

    Pieter J. Lalleman

    begrijpen. De tegenstanders met wie hij volgens 2Korintiërs te maken had, waren stellig ‘godde-lijke mannen’, meent men, en ook in Filippi had Paulus dergelijke lieden tegenover zich (2). De Fin Erkki Koskenniemi heeft in zijn proefschrift Apollonios von Tyana in der neutestamentlichen Exegese echter aangetoond dat de nieuwtesta-mentici zich lelijk op het verkeerde been hebben laten zetten (3).

    OntmythologiseringKoskenniemi laat zien dat het concept van de ‘goddelijke man’ nooit had mogen ontstaan. Er zijn in de literatuur uit de Oudheid nauwelijks dergelijke personen te vinden. De term ‘godde-lijke man’ komt maar zelden voor en dan nog in verschillende betekenissen. Pas na het jaar 150 ontstaan er wonderverhalen, maar claims over het opwekken van doden blijven ook dan zeldzaam. Eigenlijk zijn er slechts twee perso-nen die enigszins in het beeld passen: Jezus en Apollonius! Dat betekent dat de eerste chris-tenen helemaal niet beschikten over een vast omlijnd beeld van goddelijke personen dat op Jezus kon worden toegepast.

    Zo blijven Jezus en Apollonius over als een soort concurrenten, maar ook dat blijkt een verkeerde weergave van de feiten want Koskenniemi toont aan dat Philostratus Apollonius nogal onhisto-risch beschrijft: zijn Apollonius is geen persoon uit de eerste eeuw, maar een literaire fictie uit de derde eeuw. Het leven van Apollonius van Tyana kan dus niet op één lijn gesteld worden dat van Jezus van Nazareth.

    Invloed ChristendomKende Philostratus één of meer Evangeliën? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden gege-ven. Gezien de ruime verspreiding van de bijbel- boeken in het begin van de derde eeuw is het goed mogelijk, maar Philostratus laat het niet expliciet merken. Koskenniemi gaat er daarom van uit dat dit niet het geval was. Wel legt hij uit dat er in de tweede en derde eeuw duidelijk sprake is van toename van het wondergeloof,

    De goddelijke mens en het NTParallellen met buitenbijbelse teksten

    Veel wetenschappelijke bestudering van de Bijbel bestaat uit het zoeken naar buitenbijbelse parallellen. Dat heeft veel materiaal opgeleverd waardoor we de taalkundige en historische aspecten van de Bijbel beter begrijpen.

    Buitenbijbelse bronnen dienen dan als verhel-dering en als illustratiemateriaal. Ook zijn er overeenkomsten in gedachten ontdekt tussen de Bijbel en andere bronnen. Daaruit trekken onge-lovige wetenschappers vaak vergaande conclu-sies. Meestal wordt gezegd dat de Bijbel zulke ideeën ontleend heeft aan die andere bron, maar dit artikel laat zien dat het omgekeerde ook voorkwam: het Nieuwe Testament beïnvloedde de buitenbijbelse parallel.

    Jezus van Nazareth was niet de enige rondtrek-kende prediker en wonderdoener in de eerste eeuw van onze jaartelling. In Klein-Azië werd in dezelfde tijd Apollonius van Tyana geboren, die als rondreizend leraar India, Griekenland, Italië, Egypte en Ethiopië bezocht. Er wordt verteld dat hij een dode opwekte, demonen uitdreef en ten hemel gevaren is, waarna hij nog verscheen aan een jonge man. Een regelrechte concurrent van Jezus, zou je zeggen. In tegenstelling tot Jezus zou Apollonius zelf heel wat geschreven hebben, maar er zijn alleen brieven bewaard waar-van bovendien de echtheid omstreden is. Onze enige bron van informatie over Apollonius is de

    levensbeschrijving die Lucius Flavius Philostra-tus rond 220 schreef met als titel Het leven van Apollonius van Tyana. Philostratus beweert dat hij aantekeningen van een tijdgenoot en volgeling van Apollonius kon gebruiken, maar voor het bestaan van die aantekeningen is geen bewijs te vinden. Het boek van Philostratus heeft overal dezelfde stijl.

    Er is dus een duidelijk verschil tussen de bron-nen die we over de Heer Jezus en over Apollo-nius hebben. Er zijn vier Evangeliën die elkaar wederzijds bevestigen en alle vier uit de eerste eeuw stammen, dus uit de periode waarin er nog vele ooggetuigen in leven waren. Daarentegen ligt er tussen Apollonius en zijn biografie een kloof van bijna anderhalve eeuw.

    DoorwerkingReeds de kerkvader Origenes vergeleek Apol-lonius met Jezus, wat uiteraard in het voordeel van de laatste uitviel. Omgekeerd gebruikten heidenen in de Oudheid Apollonius als boegbeeld voor het bestrijden van het christelijk geloof. In die periode waren de meeste kerkelijke auteurs kritisch over Apollonius. Maar toen de heiden-se propaganda opdroogde, werden kerkelijke schrijvers geleidelijk positiever over Apollonius, die tenslotte bijna een christelijke heilige werd.

    In het begin van de 19e eeuw ontstond in het onderzoek het idee van de ‘goddelijke man’ (Grieks: theios anēr). Er zouden in de tijd van

    Jezus en Apollonius, maar ook daarvoor al, veel mannen zijn geweest aan wie het volk wonderen toeschreef, mensen met bijzondere eigenschap-pen en vermogens, een soort middelaars tussen het goddelijke en het menselijke. De geleerde die de ‘goddelijke man’ de meeste bekendheid gaf, Ludwig Bieler, laat wel merken dat hij een ideaaltype schildert, geschikt om allerlei grote godsdienstige persoonlijkheden te beschrijven, maar dat zagen de lezers over het hoofd (1). De ‘goddelijke man’ naar het model van Apollonius was geboren. In het onderzoek van het Nieuwe Testament ging hij een eigen leven leiden.

    Goddelijke man als modelDe ‘goddelijke man’ bevredigde de voorlief-de van nieuwtestamentici voor buitenbijbelse parallellen. Op allerlei momenten in de wording van het christendom zag men zijn invloed. Zo zouden de eerste christenen uit de heidenen de verhalen over Jezus hebben begrepen vanuit een gedachtenwereld die werd bepaald door geloof in ‘goddelijke mannen’. De wonderverhalen in de evangeliën zijn dan ontstaan vanuit het geloof in zulke personen en zeggen ons dus (!) niets over wie Jezus werkelijk was. De eerste evangelist, Markus, heeft vorm en inhoud van zijn boek laten bepalen door de levensbeschrij-vingen van vroegere ‘goddelijke mannen’. Weer andere uitleggers schilderen de invloed van het concept op de evangelist Johannes die zo sterk de goddelijkheid van Christus benadrukt.

    Bij diverse geleerden krijg je de indruk dat het concept van de ‘goddelijke man’ hen wel goed uitkomt om het unieke van Jezus te relativeren en het Nieuwe Testament te devalueren. Wie dergelijke bedoelingen niet heeft, blijft zitten met de vraag naar de relevantie van de paral-lel. Via populaire boekjes over de Bijbel krijgen gemeenteleden intussen te horen dat Jezus niet zoveel verschilde van diverse van zijn tijd-genoten ...

    Ook brieven van Paulus zouden we door onze kennis van de ‘goddelijke man’ beter kunnen

  • 76

    iets dat hoogst waarschijnlijk duidt op groeiende invloed van het christendom. Ook wanneer hei-denen het geloof afwezen, maakten ze nog wel kennis met de verhalen over de opstanding van de Heer en de wonderen die Hij en de christenen deden. Langs deze weg onderging Philostratus zeker ‘christelijke’ invloed.

    Het is duidelijk dat we bij het bestuderen van het leven van Jezus Apollonius niet meer als verge-lijkingsmateriaal kunnen gebruiken, en dat we over de historische Apollonius heel weinig we-ten. Het NT heeft prioriteit en de verhalen over Jezus zijn niet beïnvloed door heidense verhalen.

    Proloog van JohannesDe eerste achttien verzen van het Evangelie naar Johannes vormen de zogenoemde proloog. De Duitse theoloog Bultmann meende dat deze tekst was ontstaan onder invloed van de gnos-tiek, een vroegchristelijke ketterij. Hetzelfde geldt volgens hem trouwens voor het hele vierde Evangelie. De gnostiek zou als eerste de gedach-te aan een ‘verloste verlosser’ hebben ontwik-keld. Men geloofde in een goddelijke persoon die was afgedaald uit het lichtrijk om de verloren mensheid te redden, en vervolgens terugkeerde naar het licht. Deze gedachte zou diepgaande invloed gehad hebben op wat het Nieuwe Testa-ment over Jezus Christus vertelt.

    Deze hypothese is een tijd op haar retour ge-weest bij gebrek aan bewijsmateriaal. Bultmann hechtte veel waarde aan de teksten van de Man-deeërs, een sekte in het huidige Irak en Iran, omdat hij dacht dat hun godsdienst een oude vorm van christendom was. Nader onderzoek wees echter uit dat het Mandeïsme juist ‘jong’ en afhankelijk van het Christendom is. Bult-mann had bijvoorbeeld het beeld van de Goede Herder bij de Mandeeërs gevonden. Maar nu is duidelijk dat de gedachte dat Jezus de Goede Herder is, nooit vanuit het Mandeïsme in het Nieuwe Testament terecht kan zijn gekomen, zoals Bultmann meende. Craig Evans meent daarom dat het beeld van de Goede Herder van

    Jezus zelf stamt. Hij heeft zich in zijn woor-den laten inspireren door het Oude Testament en daar het unieke van zijn eigen persoon aan toegevoegd.

    Nag HammadiSinds de ontdekking van de gnostische geschrif-ten van Nag Hammadi is Bultmanns hypothese echter terug van weggeweest. Met name het werk ‘De drievormige eerste Gedachte’ zou invloed hebben gehad op Johannes’ woorden over de menswording van het goddelijke Woord (4). In dit geschrift spreekt een vrouwelijke wijsheidsfiguur in een stijl die lijkt op de ‘Ik ben woorden’ van Jezus (5). Beide teksten bevatten de woorden ‘begin’, ‘woord’, ‘kennen’, ‘duister-nis’ en ‘heerlijkheid’. De vrouwelijke figuur in de gnostische tekst noemt zichzelf ‘eerstgebore-ne’ en zegt: ‘Ik ben het licht dat alles verlicht.’

    Maar hoe bepalen wij wie nu invloed had op wie, of hoe stellen we vast dat beide teksten teruggaan op een oudere bron? Er is geen enkel bewijs dat ‘De drievormige eerste Gedachte’ ouder is dan het vierde Evangelie. De teksten uit Nag Hammadi zijn moeilijk te dateren, maar in de huidige vorm zijn ze pas in de vierde eeuw opgeschreven en van geen ervan is bewezen dat hij ouder is dan het NT. Kennis van ‘De drievor-mige eerste Gedachte’ draagt ook niet bij aan beter verstaan van de Bijbel. Het werk is boven-dien duidelijk beïnvloed door andere boeken van het Nieuwe Testament, wat aangeeft dat het op zijn vroegst uit de tweede eeuw stamt.

    VerzetTegen het einde van ‘De drievormige eerste Ge-dachte’ vinden we een goed voorbeeld van gnos-tisch verzet tegen de kern van het geloof. De vrouwelijke figuur zegt: ‘Ik haalde hem van het vervloekte hout, en vestigde hem in de wonin-gen van zijn vader.’ Voor de gnostici was Jezus Christus degene die de kennis openbaarde die voor de mens nodig is om zichzelf te verlossen. Zij hadden daarom moeite met zijn kruisdood en probeerden deze op verschillende manieren weg

    te verklaren. In deze tekst staat dus dat de Heer wel ter dood veroordeeld was, maar niet echt stierf, doch vanaf het kruis in de hemel werd opgenomen. Geleerden die geloven in het bestaan van een voorchristelijke mythe over een verloste ver-losser, waarover ik het eerder had, beroepen zich tegenwoordig met name op ‘De drievormi-ge eerste Gedachte’. Dat deze tekst pas na het ontstaan van het Christendom werd geschre-ven, lossen ze op door te veronderstellen dat de oorspronkelijke vorm van de tekst al wel vóór Christus bestond. In later tijd zou de tekst dan in ‘christelijke’ zin zijn bewerkt. Maar deze hypo-these is onbewijsbaar en er is geen bewijs voor het bestaan van een voorchristelijke gedachte over een verloste verlosser.

    JoodsDaarentegen werpt kennis van het Oude Tes-tament wèl licht op wat Johannes in de proloog van zijn evangelie over de Heer Jezus zegt. Niet alleen gaat het dan om Genesis 1, maar ook om Exodus 33-34. Voor de rol van het woord logos (Joh. 1:1-4, 14) kunnen we kijken naar Spreuken, maar ook naar de apocriefe boeken Wijsheid van Sirach en Wijsheid van Salomo. Het Johannese-vangelie is een Joods werk, dat oplicht tegen de achtergrond van het Joodse denken in de eerste

    eeuw. Het wordt tijd dat theologen stoppen met speculatie over voorchristelijke heidense tek-sten, want dan kunnen we verlost worden van slecht onderbouwde claims dat het NT wezen-lijke zaken aan andere godsdiensten ontleend heeft.

    Dr. Pieter J. Lalleman is nieuwtestamenticus aan Spurgeon’s College in Londen.

    Noten1. L. Bieler, Theios Aner. Das Bild des ‘göttlichen Men-

    schen’ in Spätantike und Frühchristentum, Wenen 1935-36, p.4.

    2. De bekendste nieuwtestamentici op deze lijn zijn Rudolf Bultmann, Dieter Georgi, Hans D. Betz, Philip Vielhauer, Gert Theissen en Morton Smith.

    3. Erkki Koskenniemi, Apollonios von Tyana in der neu-testamentlichen Exegese (WUNT 2.61), Tübingen 1994.

    4. Een Nederlandse vertaling van The Trimorphic Proten-noia is te vinden in Jacob Slavenburg en Willem Glau-demans, Nag Hammadi geschriften deel 2, Deventer 1995.

    5. Craig A. Evans, Word and Glory. On the Exegetical and Theological Background of John’s Prologue (JSNT Supp 89), Sheffield 1993, pp.50-53.

    Jezus van Nazareth was niet de enige

    rondtrekkende prediker en wonderdoener in de eerste eeuw van onze

    jaartelling.

    Achtergrond artikel

  • Thema artikel8 9

    Mart-Jan Paul

    Het gebed van Ezra (9:1-15)Enige tijd na de terugkeer uit de ballingschap komen leiders van het volk Ezra vertellen dat het volk zich niet heeft onderscheiden van de niet-Joodse bevolking van het land. De Joden hebben gemengde huwelijken gesloten en afgodische gewoonten overgenomen. Als reactie hierop geeft Ezra zich over aan rouwbe-tuigingen, knielt hij neer en gaat hij voor in een intens schuldgebed (vs.5). Ezra identificeert zich niet alleen met de huidige schuld van Gods volk, maar ook met Israëls ontrouwe verleden dat geleid heeft tot al het geweld, de balling-schap, plunderingen door buitenlandse mach-ten en schande (vs.7). Toch heeft God sinds kort genade betoond door een deel van de Joden te laten terugkeren (vs.8). Maar wat doen de Joden als dank? Gods geboden veronachtzamen! Nu Israël straf van God heeft ervaren in de ballingschap, hoe kan een deel van het volk dat deze periode heeft overleefd, opnieuw Gods oordeel over zich afroepen? Wat is er dan nog anders te verwachten dan een definitief oordeel (vs.13-14)?

    Ten aanzien van ons onderwerp, de schuld door de generaties heen, valt op:- Ezra spreekt als geestelijk leider van het volk

    in de eerste persoon meervoud ‘onze onge-rechtigheid’ en ‘onze schuld’. Hij identificeert zich met zijn volk. Het is niet ‘hun schuld’, maar ‘onze schuld’.

    - Hij beperkt zich niet tot de eigen tijd. ‘Van de

    Schuldbelijdenis over fouten in het verleden

    Voorbeelden bij Ezra en Daniël1

    dagen van onze vaderen af tot op deze dag toe’ (vs.7).

    - Ezra is dankbaar voor de tijdelijke verademing, maar daarna gaat hij weer terug naar het verleden, zelfs naar de verovering van Kanaän. Dat geeft hem aanleiding tot een vergelijking met de leefwijze van de Kanaänieten.

    - Opvallend genoeg is er niet de geringste aan-wijzing naar een vraag om vergiffenis, geen spoor van een pleidooi voor enige mildheid of behoud. De nadruk ligt meer op de schuld en de verantwoordelijkheid van het volk.

    - In het volgende hoofdstuk blijkt dat deze openbare schuldbelijdenis grote effecten heeft op het volk en resulteert in woorden en daden van trouw aan God. Daarmee hoopt men op vergeving.

    Het gebed van Daniël (9:4-19)Het hoofdstuk noemt een cruciaal moment in de geschiedenis: het Babylonische rijk heeft plaats gemaakt voor dat van de Meden en de Perzen. Op dit scharnierpunt van de geschiedenis zoekt Daniël in de boeken na wat de HERE tot de pro-feet Jeremia gezegd had, namelijk dat er na de verwoesting van Jeruzalem zeventig jaar voorbij zou gaan (vs.2). Daarop keert Daniël zich tot God, om Hem te zoeken in gebed en smeekbe-den (vs.3). Hij vast en geeft met rouwgebruiken uiting aan diepe verootmoediging.

    In het eerste deel van zijn gebed spreekt Daniël de Here aan als de grote en ontzagwekkende God, die zich houdt aan het verbond en die zijn verbondsliefde betoont aan wie Hem liefheb-ben en zijn geboden bewaren. Deze belijdenis is ook een impliciete bede om zich ook nu op die manier te betonen.Onomwonden erkent Daniël dat hij en zijn volk zelf schuld hebben aan het onheil dat hen getroffen heeft (vs.5). Hij belijdt dat heel Israël de wet van de Here overtreden heeft (vs.11). Daarom zijn ‘de vervloeking en de eed’ over het volk uitgestort, zoals beschreven in de wet van Mozes. Dat verwijst naar de verbondsvloeken, zoals opgetekend in Leviticus 26 en Deuterono-

    mium 28. Daniël concludeert: de HERE heeft doelbewust onheil over het volk gebracht (vs.14).Na deze schuldbelijdenis volgt vanaf vers 15 een smeekgebed. Daniël herinnert eraan hoe de God van Israël in het verleden heeft gehandeld, vooral in de uittocht uit Egypte. Hij vraagt de Here nu opnieuw zijn rechtvaardigheid te tonen door zijn hevige toorn af te wenden van zijn eigen stad, Jeruzalem en van zijn heilige berg (vs.16). Laat God daarom toch luisteren naar het smeekgebed van Daniël (‘uw dienaar’). Laat Hij, omwille van Zichzelf, zijn aangezicht doen lichten over zijn heiligdom, dat nu verwoest is (vs.17). Laat God zijn oor toch openen en luiste-ren naar het gebed (vs.18). Daniël bidt dat niet op grond van de rechtvaardigheid van het volk, maar op grond van Gods grote barmhartigheid.

    In dit gebed valt op: - Daniël laat zich inspireren door de ver-

    bondstaal van Leviticus, Deuteronomium en Jeremia, en door formuleringen uit Salomo’s gebed bij de inwijding van de tempel (1Kon.8). Daarmee plaatst Daniël zijn gebed in de con-text van de heilsgeschiedenis.

    - Het gebed van de rechtvaardige Daniël met de belijdenis ‘Wij hebben gezondigd’ en zijn identificatie met het voorgeslacht benadrukt

    De laatste jaren hebben pausen hun excuses aangeboden voor wandaden die de Rooms-Katholieke Kerk in de loop van de geschiedenis bedreven heeft. Het is opvallend dat het onderwerp ‘belij-den van schuld voor fouten in het verleden’ ook steeds vaker in de politiek aan de orde komt.

    Daar rijzen vragen als: Is het gewenst excuses aan te bieden aan bepaalde groepen voor ge-beurtenissen in de Tweede Wereldoorlog? Is dat ook nodig voor de slachtoffers van de vroegere kolonisatie en de slavenhandel? Is één keer be-lijden genoeg, of moet dat herhaaldelijk plaats-vinden? Zijn zulke excuses vooral waardevol als er ook een financiële compensatie aangeboden wordt, of zijn woorden genoeg? Is stilstaan bij de schuld van de laatste eeuw voldoende, of moeten we verder in de tijd teruggaan? Meer algemeen komt dan de vraag op: In welke mate zijn wij eigenlijk verantwoordelijk voor de misstappen van onze voorouders? Want in onze individualistische maatschappij zijn er ook velen die liever vooruit kijken dan achteruit, liever naar de toekomst dan naar het verleden. In dit artikel vraag ik aandacht voor twee gebe-den in het Oude Testament waarin een verbin-ding met het voorgeslacht naar voren komt. Nehemia 9 is ook van toepassing, maar dat blijft hier buiten beschouwing.

  • waarin de familieverbanden en hun invloeden geanalyseerd worden.

    2. De vraag naar de intergenerationele schuld doet zich in onze maatschappij telkens voor en individualistisch ingestelde mensen blijven het lastig vinden hier goed mee om te gaan. Toch blijven slachtoffers en hun nazaten voortdurend roepen om erkenning, om recht en om genoegdoening. Daden in het verleden hebben immers consequenties tot op de dag van vandaag.

    3. Het mag duidelijk zijn dat wij de positie van Israël en het verbond tussen God en Israël niet zomaar over kunnen plaatsen naar onze kerken en nog minder naar onze maatschap-pij. Toch staan er in de genoemde gebeden elementen die ons tot een nieuwe bezinning uitdagen.

    4. Het is een hedendaagse trend om God vooral als lief en vergevend te zien. Hij moet ons be-vestigen in onze identiteit en zelfontplooiing. In de genoemde gebeden komen ook andere aspecten naar voren: rechtspraak, vergelding, schuld, en onwaardigheid. Elke vanzelfspre-kendheid van vergeving ontbreekt. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer veroordeelde de menselijke zucht naar ‘goedkope genade’, waarbij genade een voorspelbaar mechanisme is, omdat alles toch wel vergeven zal worden. Genade is daarentegen een gunst. Het is op-merkelijk in de genoemde gebeden dat er wel degelijk argumenten zijn die men God mag voorhouden om die genade te schenken. Ze is echter nooit verdiend of vanzelfsprekend.

    5. Veel christenen zijn gewend over God te spreken en opvattingen over Hem te bedis-cussiëren. Zou het goed zijn minder over God en meer met Hem spreken? Bij Hem mogen mensen komen met hun verleden en heden, met hun pijn en verdriet, om een nieuw begin te kunnen maken.

    6. In berichten over schuldbelijdenis over het verleden door staatslieden en bedrijven valt mij op dat de uitspraken naar elkaar gedaan worden, in het horizontale vlak. Dat is begrij-pelijk, maar steeds weer rijzen dan twijfels

    Thema artikel10

    de samenhang tussen de generaties.- In Daniëls gebed gaat het hem niet zozeer om

    de klacht dat de wereldleiders Israël in het nauw drijven, als wel om de belijdenis dat Israël zelf schuldig is. De ballingschap in Babel is Gods terechte oordeel, omdat Israël het ver-bond heeft overtreden.

    - Het edict van Cyrus II dat de Joden toestaat naar Jeruzalem terug te keren en de tempel te herbouwen, kan beschouwd worden als een verhoring van Daniëls gebed.

    Collectieve en individuele verantwoordelijkheid in IsraëlNa dit beknopte overzicht is het goed om in te gaan op de verhoudingen tussen de generaties in het oude Nabije Oosten. De Bijbel is immers een oosters boek en wij doen er goed aan die omgeving in rekening te brengen. Met een paar pennenstreken kunnen de verschillen tussen het hedendaagse westerse en het klassieke oosterse denken als volgt aangeduid worden: 1. wij waarderen onafhankelijkheid, zij onderlin-

    ge afhankelijkheid;2. wij waarderen uniciteit, zij conformiteit aan

    de groep;3. wij benadrukken persoonlijke autonomie, zij

    groepsverantwoordelijkheid;4. wij letten vooral op persoonlijke identiteit,

    zij meer op de identiteit van de familie en het volk.

    In de genoemde gebeden komt de sterke verwe-venheid van de generaties voor. Veel exegeten menen dat in Ezechiël 18 een omslag te bespeu-ren is naar een meer persoonlijke verantwoor-delijkheid. Daar klinkt het spreekwoord ‘De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn stroef geworden’ (18:2). In opdracht van God spreekt de profeet dit standpunt tegen en verklaart: ‘De persoon die zondigt, die zal sterven’ (18:4). Heel wat hedendaagse Bijbellezers stemmen in met die nadruk op de individuele verantwoordelijkheid, omdat die ons meer aanspreekt. Zij hebben moeite met de collectieve verantwoordelijkheid

    en met de doorwerking van de zonde in de lijn van de geslachten. Bedoelt Ezechiël inderdaad een wending te geven of leggen wij zijn bood-schap te individualistisch uit?

    Om meer grip te krijgen op de relatie tussen groepen en afzonderlijke personen is binnen de Bijbelwetenschap het begrip ‘corporate personality’ gangbaar. De term is lastig in het Nederlands te vertalen, maar betekent zo-veel als: collectieve structuur van families en groepen, of onderlinge verantwoordelijkheid in groepsverbanden. Wheeler Robinson probeerde in 1935 met deze term corporate personality het collectieve aspect in het denken van Israël onder woorden te brengen. Hij geeft vier belangrijke kenmerken:1. De familie-eenheid strekt zich uit naar het

    verleden en naar de toekomst.2. De eenheid van de groep gaat verder dan

    een (literaire) personificatie: de groep is een ervaren, onderlinge eenheid en deze wordt geactualiseerd in haar leden.

    3. Er zijn vloeiende overgangen tussen het groepsdenken en het individuele denken. Daardoor is het mogelijk om beide zienswij-zen te combineren en snel over te schakelen.

    4. Jeremia en Ezechiël ontwikkelen een vroeg individualisme, maar wel binnen het kader van een gemeenschapsrelatie tussen God en het volk Israël.

    In de uitleg bij Ezechiël gaan wij hier dieper op in (SBOT 11, Excurs 3).

    BezinningDe genoemde gebeden bieden ons als persoon-lijke, publieke en opgeschreven gebeden stof tot bezinning. 1. Wat doen wij in onze tijd met de verhouding

    tussen de generaties? Vooral ten aanzien van de overdracht van schuld in de generaties? Het blijft immers een feit dat de generaties met elkaar verbonden zijn. Twee hedendaagse benaderingen bevestigen dat: ten eerste de genetische studies over het erfelijke materi-aal en ten tweede het contextuele pastoraat

    11

    of de woorden gemeend waren, diep genoeg gingen, en voldoende gevolgd werden door daden van genoegdoening. Is het mogelijk een verticale dimensie toe te voegen aan het publieke debat? Dan is er meer dan alleen compensatie en genoegdoening. De elemen-ten van vergeving en een nieuw begin zijn minstens zo belangrijk.

    7. Tevens is het goed als in de theologie beseft wordt dat de Bijbelse en oosterse categorieën niet vanzelfsprekend overgeplaatst kunnen worden naar onze tijd. Wie in een hedendaag-se christelijke gemeente in het gebed schuld-belijdenis doet over fouten in het verleden en daarvoor vergeving vraagt, kan rekenen op een vervreemdingseffect bij de hoorders. Belangrijk is het verduidelijken van de visie op God en de mens in de Bijbel, om daarna te komen tot een zorgvuldige overdracht en toepassing. Waarschijnlijk moeten wij daarom onderricht en gebed meer van elkaar onder-scheiden dan hier het geval is.

    8. Het gebed is in de genoemde voorbeelden geen allerindividueelste zaak van persoonlijk beleven, maar het is ook profetisch in het aanwijzen van knelpunten en een uitweg voor het volk. Het gebed is ook een teken van hoop, dat een nieuw begin mogelijk is. Wie niet voor Gods aangezicht afrekent met het verleden en leeft uit vergeving, blijft een zware last met zich meedragen.

    Ten slotteIn de theologie is het verband tussen theorie en praktijk van groot belang. Dat geldt ook het thema ‘gebed’. Het overdenken van enige voor-beelden uit het Oude Testament kan een verrij-king brengen in ons gebed, ook ten aanzien van de intergenerationele verhoudingen. We mogen terugzien naar het verleden en gericht zijn op de toekomst van Gods Koninkrijk.

    Noot1. Verkorte versie van een lezing in Groningen, gehouden

    op 6 oktober 2015, ter gelegenheid van het emeritaat van prof. dr. Jan Hoek.

  • Boekbespreking12

    In dit boek geeft Jona Lendering een overzicht van de

    Joodse geschiedenis en vooral het Joodse religieuze

    leven tussen 180 v.Chr. en 70 n.Chr.

    Lendering is oudhistoricus en beheert Livius.org,

    mogelijk de grootste website over de oude geschie-

    denis. Het thema van het boek wordt goed samenge-

    vat in de ondertitel “Hoe uit een klein koninkrijk

    twee wereldreligies ontstonden”. De auteur zoekt

    als historicus naar de oorzaken van deze scheiding

    en begint zijn zoektocht in de Makkabeeëntijd en

    eindigt met de verwoesting van Jeruzalem in 70

    n.Chr. en de Tweede Joodse opstand onder Bar

    Kochba in 132-135.

    Naast deze chronologische historische beschrijving

    van gebeurtenissen besteedt hij veel aandacht aan de

    Joodse godsdienst in deze periode. Hij bespreekt de

    diverse groeperingen en ideeën die er leefden in de

    tijd van het Tempel-Jodendom. Keer op keer wordt

    door hem de diversiteit binnen de Joodse religie

    benadrukt. Het late Jodendom is ‘een godsdienst die

    veel gevarieerder was dan we ooit hadden kunnen

    vermoeden’. Veel aandacht wordt besteed aan de

    messiaanse beweging rondom Jezus (p190-249).

    Er is tegen de achtergrond van het zeer diverse

    Tempel-Jodendom niets te vinden bij Jezus of Paulus

    wat als on-Joods aangemerkt kan worden. Waarom

    kwam er dan toch scheiding tussen Joden en

    Christenen? Lendering onderscheidt vier stappen. De

    eerste stap is etnisch en wordt gezet door Paulus als

    hij niet-Joden toelaat tot de geloofsgemeenschap

    zonder de vereiste van een besnijdenis. Deze stap is

    inhoudelijk echter nog niet onoverkomelijk. De

    tweede fase is juridisch en ontstaat wanneer keizer

    Vespasianus na de verwoesting van de tempel deze

    tempelbelasting gaat heffen voor de tempel van

    Jupiter. Niet-Joodse aanhangers van ‘de Weg’

    (volgelingen van Jezus) hoefden deze niet te betalen.

    De derde fase is organisatorisch en ontstaat na de

    verwoesting van de tempel (70 n.Chr.). Dan blijven

    er nog twee Joodse groeperingen over, namelijk de

    farizeeën en de aanhangers van ‘De Weg’. Beide

    hebben veel overeenkomsten en wedijveren om de

    Joodse erfenis. Beide proberen de joodse gemeen-

    Israël verdeeldschap te herorganiseren door een canon van heilige

    boeken en door het gezag te centraliseren.

    Nu nog een paar kritische opmerkingen. Het boek

    heeft een zuiver godsdienst-historische insteek. Alle

    Joodse literatuur in het tijdvak wordt op gelijk niveau

    gelezen en gewaardeerd. Wat betreft de beoordeling

    van bronnen stelt de auteur ‘één bron is geen bron’

    en wonderverhalen noemt hij ‘evidente onmogelijk-

    heden’ (p.50). Ook in zijn beoordeling welke uitspra-

    ken van Jezus authentiek zijn worden veel woorden

    als niet-echt bestempeld. Lendering gaat hierover

    niet in discussie met anderen. Bovendien citeert hij

    alleen primaire bronnen en noemt geen secundaire

    literatuur van specialisten. Dat vind ik een minpunt,

    want op elke pagina in het boek worden keuzes

    gemaakt in zaken waarin specialisten van mening

    verschillen. De auteur is een echte generalist.

    Concluderend:

    een prach-

    tig boek over

    een belangrijk

    thema, maar

    voor details

    m.b.t. dateringen

    en historische

    betrouwbaarheid

    van gebeurtenis-

    sen en uitspra-

    ken verdient het

    aanbeveling ook

    de commentaren

    van de Studie-

    Bijbelserie te

    raadplegen.

    Jona Lendering, Israël verdeeld. Hoe uit een klein

    koninkrijk twee wereldreligies ontstonden.

    Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep,

    2014; 416 blz., €19,99.

    Gijs van den Brink

    Het werkwoord homologeō betekent (1) ‘instem-men, overeenstemmen’, (2) ‘toegeven, (open-lijk) erkennen, belijden’, en (3) ‘toezeggen, beloven’.Het is een afleiding van het bijvoeglijk naam-woord homologos ‘het gelijke of hetzelfde zeggend’, dat op zijn beurt is samengesteld uit homos ‘gelijk’ (vgl. homou ‘op gelijke plaats, tegelijk, tezamen’) en de stam log- van legō ‘zeggen’. Het houdt dus eigenlijk in ‘hetzelfde zeggen’, hetgeen goed te zien is aan de eerste - maar niet in het NT voorkomende - betekenis.Bij de tweede betekenis, waarbij het in tegen-stelling kan staan met arneomai ‘ontkennen, (ver)loochenen’ (Mat.10:32-33 en par.; Joh.1:20; Tit.1:16; 1Joh.2:22-23; vgl. Op.3:5 en 8), gaat het om een uitdrukkelijke, openlijke erkenning. Deze is allereerst meer algemeen, niet gods-dienstig gekleurd, zoals blijkt in Heb.11:13 (vgl. Joh.1:20; Hand.24:14). Soms gaat het hierbij om het erkennen van een persoon (Mat.7:23; Op.3:5: iemands ‘naam’). Maar in het bijzonder heeft het woord zich ontwikkeld tot uitdrukking voor ‘belijden’, het (openlijk) erkennen of uitspreken van je geloof. Wanneer het daarbij gericht is op een persoon is dat steeds Jezus, hetzij zonder meer vermeld (bv. 1Joh.4:3), hetzij met toevoe-ging van ‘(als) Christus’ (Joh.9:22), ‘(als) Heer’ (Rom.10:9), ‘komende in (het) vlees’ (2Joh.7;

    vgl. 1Joh.4:2). De inhoud van het belijden kan ook een zaak zijn, zoals het (mogelijk) zijn van de opstanding en het bestaan van engel en geest (Hand.23:8), of heel algemeen ‘de goede belij-denis’ (1Tim.6:12). In andere gevallen wordt de inhoud uitgedrukt door een formulering die wij met ‘dat’ inleiden (Tit.1:16; 1Joh.4:15).Een afwijkende formulering, met het voorzetsel en, treffen we aan in Mat.10:32-33 en Luc.12:8, waar we het moeten opvatten als ‘zich (open-lijk) uitspreken voor, belijdenis doen aangaan-de’. Weer anders is het in Heb.13:15, waar het woord ‘naam’ in tegenstelling tot Op.3:5 niet lijdend voorwerp is, maar in de derde naam-val staat. Sommigen interpreteren het hier op vergelijkbare wijze als in Mat.10:32-33 (en par.), ‘belijdenis doen voor’, anderen geven het weer met ‘loven’, zoals de samenstelling ex-omologeō ‘(geheel) instemmen; (med.) erkennen, belijden, loven’, dat in de laatste betekenis ook een derde naamval bij zich heeft.In 1Joh.1:9 gaat het niet om belijden van geloof, maar van zonden, waarvoor vaker het al ge-noemde ex-omologeō gebruikt wordt.De derde betekenis ‘toezeggen, beloven’ is alleen van toepassing in Mat.14:7 en Hand.7:17 (var.). Vergelijk hiervoor ook het meer gebruike-lijke ep-aggellomai ‘toezeggen, beloven’.

    Het zelfstandig naamwoord (vrl.) semnotēs betekent ‘eerbiedwaardigheid, verhevenheid, waardigheid’.Evenals in het geval van het bijvoeglijk naam-woord semnos ‘eerbiedwekkend, eerbiedwaardig, verheven, waardig’, waarvan het een afleiding is, gaat het bij dit woord in de eerste plaats om de goden in de Griekse wereld of om de Here God, en om de op hen of Hem betrekking heb-bende zaken. Zo lezen we in de Septuaginta over de ‘eerbiedwaardigheid’ of ‘verhevenheid’ van

    de tempel in Jeruzalem (2Makk.3:12).Ten tweede, en in het NT uitsluitend, betreft het mensen en hun levensstijl, die respect bij anderen - met name ook buiten de gemeente - moeten oproepen. In 1Tim.3:4 stelt Paulus dat een opziener in de gemeente iemand moet zijn die met alle ‘waardigheid’ gezag uitoefent over zijn kinderen. In 1Tim.2:1-2 laat hij zien hoe belangrijk het is te bidden voor koningen en overheden, ‘opdat wij een gerust en stil leven leiden in alle godsvrucht en waardigheid’.

    Woordstudie

    semnotēs

    13

    homologeō

  • Thema artikel14 15

    Als Jezus met zijn discipelen in de buurt van een blindgeborene komt, vragen ze Hem nieuwsgierig wie ver-antwoordelijk is voor de blindheid: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij ge-boren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ (Joh. 9:2). Ik wil de vraag naar de relatie tussen ziekte en zonden verkennen vanuit het getuigenis van de evangeliën.

    Eigen zonde oorzaak van ziekte? In het Oude Testament worden hongersnood, oorlog, ballingschap en sommige ziekten als oordelen van God gezien, die volgen op onge-hoorzaamheid van het volk (vgl. Lev.26:14-39; Deut.28:15-68). Daarnaast is er verder nog te denken aan tering, koorts, pest, onvruchtbaar-heid, misgeboorte en de zweren van Egypte. Voorbeelden van deze oordelen zien we terug bij Mirjam, Gehazi en Uzzia, die na hun zonde melaats worden (Num.12:10; 2Kon.5:27; 15:5). Dat bracht joden in latere tijden er toe om ziekte te zien als het gevolg van een bepaalde zonde in het leven van de zieke. De Jeruzalemse Targum schrijft bij Deut.21:20: ‘Wij ouders overtraden Jahwehs woord, om die reden kregen we deze onhandelbare en rebelse zoon’. In de Babyloni-sche Talmoed vernemen we: ‘Wegens drie over-tredingen sterven vrouwen op het kraambed: doordat ze zondigen: (1) tijdens de menstruatie; (2) bij het wegen van het deeg voor het spijsof-fer en (3) door het onzorgvuldig aansteken van de sabbatslichten’ (b. Shabbat 31b). De rabbijnen stelden verder in hun commentaar op Ruth dat overspel tijdens de zwangerschap een vroege dood van het ongeboren kind teweeg bracht

    Raymond Hausoul

    Ziekte door zonden?Een vraag van de discipelen

    (Midrash Rabba: Ruth 6.4). Sommigen van hen stelden zelfs dat het mogelijk was te zondigen in de moederschoot (Midrash Rabba: Leviticus 27).

    Velen kozen er zodoende voor om in het geval van ziekte als eerste op zoek te gaan naar de zonde die de betreffende ziekte veroorzaakte. In bepaalde gevallen was dat een gangbaar gebruik geworden. Wie ziek was, had iets misdaan en dat moest als eerste worden ontdekt en worden opgeruimd. In de Bijbel komen we deze prioriteit echter alleen tegen bij de vrienden van Job en de bewoners van Malta (Hand. 28:4). Zij worden met ziekte geconfronteerd en begin-nen meteen te zoeken naar de betreffende zonde die de oorzaak van de ziekte moet zijn. In beide situaties gaat het om een gedachte van niet- Israëlieten die later wordt ontkracht. Dat de jood-se discipelen van Jezus de ziekte van de blind-geborene rechtstreeks in relatie brengen met zonde is op zich dus niet vreemd. Dat ze er voor kiezen om te beginnen bij de zonde en zich af te vragen of de blindgeborene zelf of zijn ouders hebben gezondigd, is in de Bijbel wel uniek voor een Israëliet. Hierin volgen ze de logica van de bovengenoemde niet-Israëlieten. Dat dit uniek is wordt weinig benadrukt. Gemakkelijk wijzen christenen in zulke gevallen naar het boek Job als bewijs voor een bijbelse vergeldingsgedachte. Maar opnieuw: het zijn enkel Jobs vrienden (uit heidense gebieden) die deze vergeldingsgedachte bij ziekte vermelden. Job zelf verwerpt zo’n den-ken in zijn specifieke geval. Het zijn de vrienden die vanuit hun eigen theologie over God spreken. Aan het einde van het Bijbelboek vernemen we van de HEER zelf dat dit soort denkbeelden, dat de vrienden van Job hebben, fout zijn. Tegen Jobs

    vriend Elifaz zegt God dan: ‘Ik ben in woede ont-stoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over Mij hebben gesproken, zoals mijn dienaar Job’ (Job 42:7).

    Geen antwoordDe gedachtegang van de discipelen bij de ontmoeting met de blindgeborene wordt niet expliciet door Jezus beantwoord (Joh. 9:3). Jezus zoekt niet naar de zonde die de oorzaak zou zijn van de blindheid. Daarmee verwerpt Hij de opvatting dat elke ziekte een goddelijke vergel-ding moet zijn. Ziekte kan het gevolg zijn van zonde, maar we mogen niet veronderstellen dat ziekte altijd het gevolg is van een persoonlijke zonde. Het nadenken over de causale oorzaak van een ziekte gebeurt niet alleen bij de apos-telen. Het lijkt voor mensen normaal te zijn om telkens weer te zoeken naar de logische verklaringen voor iemands ziekte. Wie de juiste diagnose kent, kan immers het juiste medicijn aanreiken. Daarom komen we deze zoektocht naar de oorzaak van de ziekte ook vandaag nog tegen in talrijke religies en filosofieën. Lijden en ziekte worden opgevat als het resultaat van de eigen ongehoorzaamheid aan de goden of het metafysische. Die vraag naar de oorzaak of het waardoor, die de discipelen bij de blindgebo-rene stellen, verneem je ook tegenwoordig nog onder christenen. Het is gemakkelijk te stellen dat na veel gebed de ziekte een gevolg moet zijn van een persoonlijke zonde die de zieke beging en niet heeft opgebiecht. De vrienden van Job kozen voor die benadering, toen ze naast het bed van hun zieke vriend stonden. En de discipelen deden hetzelfde toen ze tegenover de blindgebo-rene stonden: ‘Rabbi, wie heeft er gezondigd?’, ‘Was de blindheid te wijten aan de blindgebore-ne zelf of waren het zijn ouders die hem met dit euvel opscheepten?’ Enige vorm van pastorale bewogenheid in hun spreken was in deze situa-ties ver te zoeken.

    Niet de oorzaak, maar het doelBij het lezen van het verhaal van de blindge-borene in Johannes 9 valt op dat Jezus geen

    volledig antwoord geeft op de vraag van de discipelen. Het waarom van de ziekte blijft on-beantwoord. Nergens maakt Jezus ook maar één verbinding tussen de zieke en zijn persoonlijke zonde of roept Hij de zieke ertoe op zijn zonden te belijden. De oorzaak van de blindheid doet in dit geval niet ter zake bij Jezus.Jezus houdt zich bij deze gebeurtenis niet bezig met het verleden. Hij richt alle aandacht op het heden. We zien dat al meteen in zijn antwoord op de vraag van de discipelen: ‘“Hij niet en zijn ouders ook niet,” was het antwoord van Jezus, “maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden”’ (Joh.9:3). De Herziene Statenvertaling vertaalt het vers als volgt: ‘Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.’ Hierbij is het van belang te beseffen dat de cursieve toevoe-ging ‘dit is gebeurd’ van de vertalers afkomstig is. Ze plaatsen deze woorden cursief, want ze staan niet in de Griekse brontekst. Nadeel van deze toevoeging is dat daardoor de gedachte kan ontstaan dat de blindheid door God is gewild om nu de genezing zichtbaar te maken. De tekst ondersteunt die gedachte echter niet. Het zou daarom beter zijn geweest als de vertalers de toevoeging in de tegenwoordige tijd hadden weergegeven: ‘dit gebeurt’. Niet de blindheid, maar de genezing die de discipelen gaan waar-nemen, gebeurt ter verheerlijking van God.Dat betekent uiteraard niet dat een ongezonde levensstijl je niet ziek kan maken. Elk welden-kend mens beseft dat je levensstijl voor een groot deel je gezondheid bepaalt. Sport, regel-matige ontspanning en gevarieerd eten zijn van groot belang voor je lichaam. Wie zich alleen maar tegoed doet aan suikergoed of vettigheid, zal daar de consequenties van ondervinden.Wat in de evangeliën opvalt, is dat bij de ge-nezingen die Jezus verricht de directe relatie tussen ziekte en zonde niet aan bod komt. Nergens spreekt Jezus een zieke concreet aan op een specifieke zondige wandel die tot de betref-fende ziekte leidde. Ook bij de blindgeborene zwijgt Jezus hierover. Wel gebeurt het dat Hij de

  • 1716 Thema artikel

    genezen verlamde uit Bethesda nadien berispt en wijst op zijn levenskeuzes.

    Een bloedbad en een torenIn het vraagstuk of Jezus een duidelijke rela-tie ziet tussen zonde en lijden, vinden we het enige expliciete antwoord in Lucas 13:1-5. In dit tekstgedeelte is er, in een reflectie over zonde en leed, sprake van twee grote rampen, waar-bij meerdere mensen om het leven kwamen. We lezen over de eerste ramp: ‘Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. Hij zei tegen hen: “Denken jullie dat die Galileeërs gro-tere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? Zeker niet, zeg Ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen”’ (vs.1-3).Het is onduidelijk naar welke gebeurtenis Jezus hier exact verwijst. Hoewel geen andere ge-schiedschrijver deze gebeurtenis vermeldt, is de situatie echter niet onvoorstelbaar. Vooral de bloedige conflicten die dikwijls tussen de Romeinen en de bevolking in Israël voorkwa-men, wijzen op de mogelijkheid ervan. Met een verwijzing naar deze gebeurtenis stelden som-mige joden dat deze Galileeërs grotere zondaars waren dan de anderen. Maar Jezus ontkent die gedachte in dit geval. Wat er met deze Galileeërs gebeurde, was niet Gods straf. Voorzichtigheid is geboden in het verbinden van bepaalde gebeur-tenissen met bepaalde zonden.Meteen hierop verwijst Jezus naar een tweede ramp die zich blijkbaar recent voordeed: ‘Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? Zeker niet, zeg Ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij’ (vs.4-5). Evenals bij de vorige gebeurtenis, ontbreken ook hier verdere gegevens vanuit de geschiedenis. Bij de achttien mensen die om het leven komen, gaat het hoogstwaarschijnlijk om werkers die in naam van de bezetter aan de to-

    ren moesten werken. In elk geval ontkent Jezus ook bij deze situatie dat persoonlijke zonde de basis is van het leed.Voor Jezus’ toehoorders was dit niet vanzelf-sprekend. Evenals de heidenen probeerden ook zij een logica te ontwikkelen die bij leed wees op de eigen schuld van de betrokkene. Men probeerde te achterhalen welke zonde iemand gedaan had. Op die wijze ontstond er een for-meel strafregister voor individuele zonden. De omvang van het leed bepaalde de schuld. Uit bijbelteksten werd bijvoorbeeld indirect gecon-cludeerd dat wie melaats was, zich aan hoog-moed schuldig had gemaakt (vgl. Num.12:10; 2Kon.5:27; 2Kron.26:19). Die conclusie staat echter niet in deze teksten en dient te worden gezien als menselijke hypothesen.

    Tragedie en zondenJezus keert zich in Lucas 13:1-5 tegen het den-ken dat rampspoed automatisch verbindt met ondeugd. Tragedie is niet noodzakelijk verbon-den met zonden in iemands leven. Tragedie laat de kwetsbaarheid van het leven in de geval-len schepping zien en roept op tot een keuze voor Gods verlossing. Ondanks dat Jezus in de evangeliën geen relatie legt tussen persoonlijke zonden en ziekte, mogen we vanuit die obser-vatie ook niet concluderen dat ziekte nooit een oordeel van God is. Zo’n conclusie zou indruisen tegen Gods eigen uitspraak over zichzelf: ‘Zie het toch in: Ik ben de enige, naast Mij is er geen andere God. Ik laat sterven, Ik geef leven, Ik sla wonden en Ik genees. Wanneer Ik mijn macht laat gelden is er niemand die redding bieden kan’ (Deut. 32:39). Met deze woorden stelt God dat Hij er persoonlijk voor kan kiezen om iemand met ziekte te straffen. Zowel het Oude als Nieuwe Testament getuigen hiervan. En dit getuigenis komt ook voor in de evangeliën, als we denken aan Zacharias de priester die met stomheid wordt geslagen (Lucas 1), aan Ananias en Saffira en koning Herodus Agrippa die door God met een gewelddadige dood gestraft wordt (Hand. 5:1-10; 12:20-23). Al deze personen zijn tijdens het voorval echter voldoende op de

    hoogte van Gods verwachtingen. Zacharia, Ana-nias en Saffira zijn gelovigen en Agrippa is als koning op de hoogte van de joodse godsdienst. Ze wisten alle drie wat de oorzaak van de straf was waarmee God hen sloeg. Een extra zoek-tocht naar de bewuste zonde achter de ziekte was niet nodig.

    ConclusieConcluderend stellen we vast dat de gedach-te dat alle ziekte te wijten is aan Gods oordeel over persoonlijke zonden, waarvan de zieke geen weet heeft, geen ondersteuning vindt in de evangeliën. Als God ziekte in de Bijbel

    gebruikt om een mens tot omkeer te brengen, dan weet de zieke dat. Ik stel daarom vast dat er geen voorbeeld in de Bijbel te vinden is waar de zieke eerst allerlei raadgevers nodig heeft om te ontdekken voor welke persoonlijke zonde de ziekte een straf is. Anderzijds lezen we wel dat Paulus de ziekte in de gemeente van Korinthe met de zondige omgang tijdens de tafel van de Heer verbindt (1Kor.11:20-30), dat Jakobus wijst op het belijden van de zonden in de omgang met ziekte en genezing (Jak.5:13-16) en dat Jezus Christus tegen de gemeente in Tyatira zegt dat Hij de valse profetes Izebel ziek zal maken (Op.2:22). Dit blijft staan, maar ook blijft staan dat het bijbelse getuigenis ons oproept tot voor-zichtigheid in het trekken van conclusies uit het leed van een zieke. Ik stel vast dat er

    geen voorbeeld in de Bijbel te vinden is waar de

    zieke eerst allerlei raadge-vers nodig heeft om

    te ontdekken voor welke persoonlijke zonde de

    ziekte een straf is.

  • In deze rubriek Nieuw tonen we een voorbeeld van teksten uit Filippenzen 2:6-8 die onlangs op StudieBijbel.nl zijn toegevoegd (daar zijn verder ook uitgebreide woordstudies en artikelen te vinden).

    Filippenzen 2:6

    VERTALING

    Filippenzen 2:6

    COMMENTAAR

    Filippenzen 2:7

    18 19Nieuw

    Oorspronkelijke tekst

    Oorspronkelijke tekst

    Filippenzen 2:7

    De menswording van Jezus Christus

    SV Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn; || NBG die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft ge-acht, || NBV Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, || WV Hij die bestond in goddelijke majes-teit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: || GNB Hij had de ge-stalte van God, maar heeft zich niet angst-vallig ... vastgeklampt. || NEB For the divine nature was his from the first; yet he did not think to snatch at || NASB who, although He existed in the form of God, did not regard ... a thing to be grasped, || NIV being in very nature God, did not consider || RLU nahm er’s nicht als einen Raub, || BJ Lui, de condi-tion divine, ne retint pas jalousement le rang qui l’égalait à Dieu.

    In een poëtisch gedeelte (vs.6-11) werkt Paulus nader uit wat de gezindheid ‘in Christus’ (vs.5) inhoudt. Vermoedelijk citeert Paulus hier een reeds bestaand lied, dat in de vroegchristelijke gemeente functioneerde en dat mogelijk zijn oorsprong heeft in de Hebreeuws/Aramees sprekende gemeente in Israël. In de ge-schiedenis van de uitleg van deze verzen is veel discussie over de opbouw ervan. Het meest aannemelijk is dat we moeten uitgaan van een opbouw in twee delen: in de verzen 6-8 gaat het om een telkens verdergaande vrijwillige vernedering van Christus, terwijl in de verzen 9-11 zijn ultieme verhoging wordt bezongen.Het lied begint met het bezingen van Christus die ‘in de gestal-te van God’ is. Het gaat hier om de pre-existentie van Christus, zijn bestaan bij God vóór de schepping. Bij 2958 morphē ‘gestalte, vorm, gedaante’ moeten we in dit verband niet denken aan een uiterlijke overeenkomst, maar aan de verschijningsvorm waarin God zich openbaart, dat wil zeggen de heerlijkheid van God (vgl. 2Kor.4:4; zie ook Fil.3:21, waar een verband wordt gelegd tussen het verwante 4211 sum-morphos ‘gelijkvormig’ en heerlijkheid). De betekenis van 2958 morphē ligt dicht bij die van 1353 eikōn ‘beeld’; zo weerspiegelde de eerste mens het beeld en de heer-lijkheid van God (Gen.1:27, vgl. 1Kor.11:7). De eerste mens echter wilde bovendien ‘aan God gelijk zijn’ (Gen.3:5vv.). Christus, die de heerlijkheid van God had (vgl. Joh.17:5) hield zijn aan God ge-lijk zijn juist niet vast, maar wilde Zich vernederen om te dienen.662 harpagmos ’roof, plundering’ is een zeer zeldzaam woord. In deze context gaat het om ‘iets dat men per se wil vasthouden of wat men koste wat het kost wil verkrijgen’ (vgl. WV, GNB, NBV). Over wat er precies met het ‘aan God gelijk zijn’ wordt bedoeld, bestaat onder uitleggers veel discussie; gedacht kan zijn aan de goddelijke natuur, die Christus had kunnen vasthouden, of bv. de heerschappij over de schepping, die Christus had kunnen na-streven. Het meest aannemelijk is, dat het ‘aan God gelijk zijn’ terugverwijst naar ‘in de gestalte van God’, waarbij het er dus om gaat dat Jezus de goddelijke heerlijkheid waarin Hij deelde voor zijn menswording niet krampachtig heeft vastgehouden. De eerste Adam zwichtte voor de verzoeking van de duivel en greep naar het ‘aan God gelijk zijn’ (Gen.3:5); Christus, ‘de tweede Adam’ (1Kor.15:45-46), gaf het ‘aan God gelijk zijn’ juist vrijwil-lig op, in gehoorzaamheid aan God (vgl. vs.8).

    SV Maar heeft Zichzelf vernietigd, de ge-staltenis van een dienstknecht aangenomenhebbende, en is de mensen gelijk geworden;|| NBG maar Zichzelf ontledigd heeft, en degestalte van een dienstknecht heeft aange-nomen, en aan de mensen gelijk geworden is. || NBV maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. || WV Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. || GNB Hij heeft zijn

    Het vorige vers bezingt dat Christus zijn ‘aan God gelijk zijn’ (vs.6b), dat wil zeggen het ‘in de gestalte van God zijn’, het de-len in zijn heerlijkheid (zie uitleg vs.6a), niet krampachtig vast-houdt. ‘Integendeel’, zo begint dit vers (205 alla ‘maar’ drukt tegenstelling uit). Christus heeft zich juist ‘leeg gemaakt’ of ‘ontledigd’. Over wat hier precies met ekenōsen (een vorm van 2642 kenoō ‘leeg maken’) wordt bedoeld, is in de geschiedenis van de uitleg veel discussie. In aansluiting bij het vorige vers en omdat het nader wordt uitgewerkt in ‘de gestalte van een dienst-knecht aannemende’ en ‘aan de mensen gelijk geworden’, kun-nen we het ‘ontledigd’ het beste zo opvatten dat Christus zijn

    358Filippenzen 2:6-7

    6 3222.1ὃςhosdie

    1548ἐνenin

    2958.2μορφῇmorphēi(de)�gestalte

    2092.4ϑεοῦtheouvan�God

    4564.5ὑπάρχων,hup-archōnzijnde,

    3239οὐχoukniet

    662ἁρπαγμὸνharpagmon(als�een)�roof

    2026.13ἡγήσατοhēgēsatoheeft�beschouwd

    3072.17τὸtohet

    1357.19εἶναιeinaizijn

    2204.6ἶσαisagelijk

    2092.5ϑεῷ,theōiaan�God,

    7 205ἀλλ᾽all’maar

    1294.2ἑαυτὸνheautonZichzelf

    2462.1ἐϰένωσεν,ekenōsenheeft�ontledigd,

    2958.1μορφὴνmorphēn(de)�gestalte

    1259.4δούλουdoulouvan�(een)�dienstknecht

    2657.29λαβὼν,labōngenomen�hebbende,

    1548ἐνenin

    3151.1ὁμοιὼματιhomoiōmatigelijkenis

    406.8ἀνϑρὼπωνanthrōpōnvan�mensen

    971.50γενόμενος·genomenosgeworden;

    Gal-Fil.indb 358 15-06-13 16:14

    358Filippenzen 2:6-7

    6 3222.1ὃςhosdie

    1548ἐνenin

    2958.2μορφῇmorphēi(de)�gestalte

    2092.4ϑεοῦtheouvan�God

    4564.5ὑπάρχων,hup-archōnzijnde,

    3239οὐχoukniet

    662ἁρπαγμὸνharpagmon(als�een)�roof

    2026.13ἡγήσατοhēgēsatoheeft�beschouwd

    3072.17τὸtohet

    1357.19εἶναιeinaizijn

    2204.6ἶσαisagelijk

    2092.5ϑεῷ,theōiaan�God,

    7 205ἀλλ᾽all’maar

    1294.2ἑαυτὸνheautonZichzelf

    2462.1ἐϰένωσεν,ekenōsenheeft�ontledigd,

    2958.1μορφὴνmorphēn(de)�gestalte

    1259.4δούλουdoulouvan�(een)�dienstknecht

    2657.29λαβὼν,labōngenomen�hebbende,

    1548ἐνenin

    3151.1ὁμοιὼματιhomoiōmatigelijkenis

    406.8ἀνϑρὼπωνanthrōpōnvan�mensen

    971.50γενόμενος·genomenosgeworden;

    Gal-Fil.indb 358 15-06-13 16:14

    StudieBijbel.nl

  • VERTALING

    Filippenzen 2:8

    COMMENTAAR

    20 21Nieuw

    SV En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja, de dood des kruises. || NBG En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij zich vernederd enis gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. || NBV En als mens ver-schenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. || WV (7) En als mens verschenen ... de dood aan een kruis. || GNB Hij leefde als een mens ... door gehoorzaam te worden || NEB Bearing the human likeness, revea-led in human shape, ... in obedience accepted even death- || NASB being found in appea-rance as a man, || REU erniedrigte er sich selbst || BJ il s’humilia plus encore,

    VERTALING COMMENTAAR

    Filippenzen 2:7 vervolg

    De openingswoorden van dit vers, ‘en in een uiterlijk bevonden als een mens’, sluiten nauw aan bij vs.7. De betekenis van 4350 schēma ‘vorm, uiterlijk, voorkomen’ ligt dicht bij die van het in vs.7 gebruikte 2958 morphē ‘gestalte, vorm, gedaante’ en op-nieuw is niet bedoeld, dat Jezus er alleen ‘uiterlijk als een mens’ uitzag (zie uitleg vs.7). De zin ‘in uiterlijk als een mens bevon-den’ kunnen we beter parafraseren met: men nam waar, dat Hij in Zijn doen en laten net als de andere mensen was. Het begrip 4350 schēma ‘vorm’ komt opnieuw voor in Fil.3:21; zoals Jezus de ‘vorm’ van een mens aannam, zo zullen de gelovigen in ‘vorm’ veranderd worden en een verheerlijkt lichaam ontvangen.Het volgende zinsdeel ‘Hij heeft zichzelf vernederd’ was voor Paulus mogelijk de directe aanleiding om dit lied te citeren; im-mers, ook de Filippenzen moesten leren zichzelf voor elkaar te vernederen en door dit lied te citeren, stelt Paulus Jezus’ levensin-stelling als voorbeeld voor de Filippenzen (vgl. vs.3; 1Pet.5:5-6). Daarbij onderstreept heauton ‘zichzelf’ dat de vernedering die Christus onderging Hem niet tegen wil en dank overkwam, maar dat het zijn eigen keuze was deze weg van vernedering te gaan. In de opbouw van dit vers staat ‘Hij heeft zichzelf vernederd’ pa-rallel met ‘gehoorzaam geworden tot de dood’ (vgl. Heb.2:9). De vrijwillige zelfvernedering van Christus ging tot in het sterven. In Fil.3:21 heeft 4384 tapeinōsis (vernedering) eveneens te maken met sterfelijkheid en vergankelijkheid. Ook wat betreft gehoor-zaamheid kunnen de Filippenzen van Jezus Christus leren (vs.12). Hij gehoorzaamde de Vader tot aan de dood; de gelovigen moeten Hem gehoorzamen door Zijn voorbeeld van nederigheid en be-reidheid tot lijden te volgen (vgl. Heb.2:8,9; 12:2; 1Pet.2:21).Hoe diep die vernedering was, wordt geaccentueerd door de slot-woorden ‘de dood van het kruis’. In de Grieks-Romeinse wereld werd kruisiging beschouwd als de meest wrede en vernederende doodstraf, zozeer dat deze vanwege het mensonterende karak-ter ervan niet aan Romeinse burgers mocht worden opgelegd, zelfs niet bij de ergste misdaden. Voor joden was de kruisdood het symbool van een vervloeking door God (vgl. Deut.21:22-23; 1Kor.1:23; Gal.3:13). De woorden ‘de dood van het kruis’ vormen dan ook de climax van het eerste deel van het lied: Christus heeft zich in gehoorzaamheid vrijwillig tot de laagst denkbare, meest verachte plaats vernederd.

    Filippenzen 2:8

    Oorspronkelijke tekst

    360Filippenzen 2:8-9

    8 2248ϰαὶkaien

    4350.2σχήματιschēmatiin�uiterlijk

    1957.45εὑρεϑεὶςheuretheisbevonden

    4922ὡςhōsals

    406.1ἄνϑρωπος,anthrōpos(een)�mens,

    4383.3ἐταπείνωσενetapeinōsenHij�heeft�vernederd

    1294.2ἑαυτόν,heautonZichzelf,

    971.50γενόμενοςgenomenosgeworden

    4594.1ὑπήϰοοςhupēkoosgehoorzaam

    2882μέχριmechritot

    2064.4ϑανάτου,thanatou(de)�dood,

    2064.4ϑανατουthanatou(de)�dood

    1027δὲdeen

    4100.3σταυροῦ.staurouvan�(een)�kruis.

    9 1213διὸdiodaarom

    2248ϰαὶkaiook

    3072.1ὁho

    2092.1ϑεὸςtheosGod

    770.3αὐτὸνautonHem

    4590ὑπερύψωσενhuper-upsōsenheeft�uitermate�verhoogd

    2248ϰαὶkaien

    4801.5ἐχαρίσατοecharisatoheeft�geschonken

    770.7αὐτῷautōiHem

    3072.17[τὸ]to[de]

    3168.1ὄνομαonomanaam

    3072.17τὸto

    4567ὑπὲρhuperboven

    3432.16πᾶνpanalle

    3168.1ὄνομα·onomanaam;

    Tekst:�H-F

    Variant:�N25�N27

    9

    Gal-Fil.indb 360 15-06-13 16:14

    hemelse heerlijkheid heeft losgelaten en zich vernederd heeft tot de aardse staat. Hij heeft zijn goddelijke heerlijkheid, Zijn hoge status afgelegd en de status van een slaaf aangenomen. De uitdrukking morphē doulou ‘gestalte van een slaaf’ staat tegen-over morphē theou ‘gestalte van God’ in vers 6. Net als daar, gaat het bij 2958 morphē ‘gestalte, vorm, gedaante’ niet om uiterlijke overeenkomst, maar om de status of rol van een dienstknecht of slaaf. Vanwege de tegenstelling met ‘gestalte van God’ in vs.6 en vanwege de parallellie met ‘en aan de mensen gelijk geworden’ is in deze context bij ‘gestalte van een dienstknecht’ in de eerste plaats gedacht aan de menselijke bestaanswijze. Tegelijkertijd is het mogelijk dat het woordgebruik de gedachte wil oproepen aan de profetieën van Jesaja over de ‘Knecht des HEREN’ (Jes.52:13,14; Jes.53:12; zie SBOT 9, Excurs 6, ‘Knecht des HEREN’). Zelf zei Je-zus: ‘de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’ (Mar.10:45; zie ook Joh.13:3-5).In de uitdrukking ‘in gelijkenis van mensen geworden’ drukt het woord 3151 homoiōma ‘overeenkomst, gelijkenis’ vermoedelijk uit dat er ‘overeenkomstigheid’ is, dat wil zeggen aan de ene kant gelijkheid (Christus werd mens), maar aan de andere kant ook een verschil, want Christus bleef tegelijkertijd meer dan dat (zie uitleg Rom.8:3 voor een vergelijkbaar gebruik van homoiōma). Men mag uit dit woord niet afleiden, dat Jezus alleen naar Zijn uiterlijke verschijning, maar niet naar Zijn wezen een mens was – dergelijke gedachten worden in het NT duidelijk afgewezen (zie de Excurs ‘Vroege gnostiek en de bestrijding daarvan in Gala-ten-Filemon’).

    grootheid opgegeven door een slavenbestaan te aanvaarden || NEB but made himself nothing, assuming the nature of || NASB emptied Himself, taking the form of a bond- servant, and being made in the likeness of men. || RLU sondern entäußerte sich selbst ... ward gleich wie ein andrer Mensch und an Gebärden als ein Mensch erfunden. || REU er machte sich selbst zu nichts ... und der Gestalt nach wie ein Mensch erfunden, || BJ prenant condition d’esclave, et deve-nant semblable aux hommes. S’étant com-porté comme un homme,

  • 22 23

    Hans Bette

    Thema artikel

    en dat tonen is een zaak van opvoeding en als het daar niet is ontwikkeld, wordt het weinig gevonden. De fijnzinnige houding van eerbiedig leven brengt de ervaring van respect en achting als een goede vrucht voort. Eerbiedig leven is de zegen die past bij een christen in de navolging van de Here Jezus.

    In zijn samenspraken met God, voert de profeet Maleachi de HERE sprekend in en begint met een algemene vaststelling: ‘Een zoon eert zijn vader’ (1:6). Deze woorden doen denken aan de Tien Geboden (Ex.20:12; Deut.5:16), waarin God aan zijn volk opdraagt gezag van ouders te res-pecteren en zo sterke familiebanden te ontwik-kelen. Dat was natuurlijk ook noodzakelijk om als volkseenheid in het Beloofde Land te (over)leven. Maar wat betekent het praktisch om eerbied te hebben voor ouders? Een onderdeel ervan is dat je goed over hen praat en vriendelijk voor hen bent. Het houdt ook in dat je respect en beleefdheid aan hen toont. Je ouders eren betekent verder dat je hun oordeel zo op prijs

    stelt dat je naar hen luistert en hun voorbeeld volgt, bijvoorbeeld om God de eerste plaats in je leven te geven. Daarin moeten ouders hun kinderen dan wel voorgaan. Ouders hebben uit dit gebod de opdracht om eerbied-waardig te zijn, dat wil zeggen zo te leven dat ze aanspraak op het respect van hun kinderen kunnen maken. Maleachi spreekt hier overigens over een be-kende gedragsregel onder de Semitische volken (vgl. Deut.21:18-21). Het feit dat er uitzonderin-gen op deze regel voorkomen, waarin kinderen en ouders elkaar slecht bejegenen, doet aan de algemene geldigheid van deze leefregel niets af. Kinderen tonen respect voor hun ouders wan-neer zij hen de eer en waardering geven die ze vanwege status (het ouder-zijn) en gedrag (eer-biedwaardig optreden) verdienen. Respect tonen is in woord en daad laten merken dat je iemand waardevol vindt, eert en hoog acht vanwege de waarde en kwaliteit van die ander. Wie een an-der respecteert, spreekt positief en goed van die persoon en drukt in gepaste woorden bewonde-ring en eerbied uit.

    Over God als VaderIn het Oude Testament komen we als aan-spreektitel van God veelal de verbondsnaam JHWH tegen, vertaald met ons woord HERE. In het NT leren we van Jezus, dat gelovigen voor God de aanspreektitel Vader (‘onze Vader’) mo-gen gebruiken. De aanspreektitel ‘Vader’ voor God was in het OT ook al wel bekend, hoewel veel minder en niet zozeer in de persoonlij-ke vorm van ‘mijn Vader’. God is de Vader als Schepper van zijn volk Israël, want Hij heeft in vrijheid en liefde Israël uitgekozen om zijn volk te zijn. In het lied van Mozes wordt dit prachtig verwoord: ‘Is Hij niet uw Vader, die u gescha-pen heeft, die u gemaakt heeft en toebereid?’ (Deut.32:6). Een veelzeggend voorbeeld van het eerbiedige gebruik van de Vadernaam is het gebed: ‘HERE, U bent onze Vader, wij zijn het leem, U bent onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand’ (Jes.63:8). Verder lezen we in Jer.31:9 hoe God zijn vaderschap over Israël bevestigt (vgl. 2 Sam.7:14).

    Op enkele andere plaatsen wordt door middel van beeldspraak tot uitdrukking gebracht, hoe God als Vader is: Hij ontfermt zich als een vader over wie Hem vrezen (eerbied voor Hem tonen). Zo in Psalm 103:13. Nu zijn wij geneigd bij het vaderschap van God te denken aan zijn liefde-volle zorg. Deze gedachte ontbreekt in het OT niet (Ps.68:6), maar in het OT zegt het vader-schap allereerst en allermeest dat Hij zeggen-schap heeft over hen die bij Hem behoren. Het brengt dus verplichtingen met zich mee om Gods volk te zijn: ‘Indien Ik nu een vader ben, waar is de eerbied voor Mij?’ (Mal.1:6)!

    De God van Abraham, Izaak en Jakob is de Vader van Jezus Christus. De Here Jezus heeft Gods naam geopenbaard aan de mensen die God Hem gegeven heeft (Joh.17:6). Door de geloofsge-meenschap met de Here Jezus Christus wordt voor de gelovigen de naam ‘Vader’ de gewone aanspreekvorm van God. De Joden in Jezus’ dagen hebben God ook wel (sporadisch) aange-sproken als ‘Onze Vader (in de hemel)’ en ‘Onze koning’, maar God was voor hen toch vooral de heilige en machtige God ver weg (in de hemel). De aanspraak ‘mijn Vader’ komt onder de Joden in Jezus’ dagen niet voor. Wanneer wij als ge-lovigen dan leren God ‘abba’, Vader, te noemen is dat een vertrouwelijke wijze van spreken. De Here Jezus heeft zijn volgelingen deze vader-naam voor God op de lippen gelegd (Luc.11:2; Mat.6:9). Het Aramese woord abba werd in de sfeer van vertrouwelijke omgang tussen vader en kinderen gebruikt. Maar deze omgang drukt wel de nodige respect en eerbied voor de vader uit: het betreft hier de Vader die Schepper is van al wat leeft!

    Wij moeten wel beseffen, dat onze verhouding tot de hemelse Vader niet op één lijn te stel-len is met de volstrekt unieke relatie van Jezus met zijn Vader. Jezus noemde God zijn ‘eigen’ Vader (Joh.5:18). Hij noemt de discipelen ‘mijn broeders’ en duidt hen zo aan met de nieuwe relatie die er tussen Hem en hen is ontstaan (Joh.20:17). Die nieuwe relatie komt voort uit het

    Eerbied voor God

    Eerbied, achting en dankbaarheid zijn geen wilde bloemen; ze groeien slechts op een weloverwogen verzorgde akker. Eerbied heeft van doen met de overtuiging dat iets of iemand groter, hoger of meer is dan jezelf bent. Zulk gevoelig en achtend omgaan met iemand anders wordt alleen geleerd door wie verwonderd is over het eigen leven.

    Wie zichzelf met alles erop en eraan heeft leren waarderen, vindt opening om ook bijvoorbeeld de schepping of een medemens of God te eerbie-digen. In een alsmaar verplattende maatschap-pij, waar het eigen ik voortdurend en overal de grove boventoon voert, zal zulke gevoeligheid voor anderen verdwijnen. Eerbied voor een medemens en zeker voor de onzichtbare God zal bij egocentrische mensen weinig gevonden worden. Want eerbiedig leven is een gevoeli-ge houding ontwikkelen voor een ander en dat ‘afzien van jezelf’ moet je leren. Respect hebben

    Eerbied, achting en dank-baarheid zijn geen wilde

    bloemen; ze groeien slechts op een weloverwogen

    verzorgde akker.

  • 24 25Thema artikel

    feit dat door het geloof Zijn Vader nu ook hun Vader geworden is. Volgelingen van Jezus zijn naast Hem als de ‘eerst- en eniggeboren Zoon van God’ (rangorde en volgorde, vgl. Rom.8:29; Kol.1:15, 18; Heb.1:6) als het ware ‘aangenomen’ kinderen van God. Kind van God zijn begint met een adoptieproces. We worden Gods kinderen wanneer we door Hem geadopteerd worden, door ons geloof in en de verbondenheid aan Christus: ‘Hij heeft ons naar zijn wil en ver-langen voorbestemd om in Jezus Christus zijn kinderen te worden’ (Ef.1:5).

    De naam Vader betekent ook in het NT dat God macht en gezag heeft (Luc.23:34). Daarnaast spreekt het van liefde en gemeenschap, van leiding en zorg (Mat.6:25-32). Wij mogen met kinderlijk vertrouwen tot Hem gaan, daarbij beseffend dat onze Vader in de hemel het heelal draagt en onderhoudt. De vertrouwelijkheid in het omgaan met God doet voor zijn kinderen niets af van de eerbied voor Hem (zie Ef.1:3; 2:18; Mat.7:11; Joh.3:35; 1Joh.3:1).

    Wanneer we nadenken over God als Vader moe-ten we niet beginnen met wat een aardse vader voor zijn kind kan betekenen en dat overbrengen op God als hemelse Vader. Dan vormen we een beeld van God naar het beeld van een mens. God is dé Vader, niet een vader! Het geloof in God als Vader behoort daarom niet afhankelijk te zijn van onze (voor sommigen zeer negatieve) denkbeelden en voorstellingen met betrekking tot het vaderschap. Ook moeten we niet toegeven aan de vermenselijkte denk-beelden over God als de goede en liefdevolle Vader van alle mensen, daarvoor geeft de Bijbel geen grond. Alleen door de woorden en het leven van Jezus leren wij God als een verzoenende en liefdevolle Vader kennen.

    Waaruit blijkt onze eerbied voor God?God eren en aanbidden is Hem roemen en be-noemen wie Hij is, wat Hij deed en doet en zal doen. God eren is Hem belangrijk achten, Hem de waarde geven die Hem toekomt. God eren is

    in rust en vertrouwen tijd en aandacht aan Hem schenken. God eren is zijn liefde en zijn wil op hoge prijs stellen en je leven daarnaar inrich-ten. God eren is respect voor Hem hebben en dankbaar en liefdevol over Hem spreken. God eren is Hem vanwege zijn grote daden prijzen en Hem vereren om zijn majesteit. God eren is zijn hoogheid erkennen, Hem hoogachten. God eren is ontzag voor Hem hebben en jezelf aan zijn wil ondergeschikt maken. God eren is Hem dank betuigen (Ps.50:15,23). God eren is Hem dienen met wie je bent en wat je hebt (Jes.43:23; Spr.3:9). God eren is jezelf met je gaven en talenten, tijd en toekomst aan Hem uitleveren: Heer, wat wilt U, dat ik doen zal?

    God eren is zijn Naam hooghouden! God eren is de consequenties van zijn vaderschap voor ogen hebben: wat betekent het voor mij dat deze God mijn Vader is? God eren is vertrouwen in Hem stellen: Hij zal het maken! God eren is zijn heiligheid erkennen en daarop reageren door zo te leven dat het Hem behaagt. God eren is tot Hem bidden als Leidsman en eeuwige Bescher-mer. God eren is jezelf aan Hem toewijden, zijn Zoon Jezus navolgen en leven in zijn Geest. God eren is ernst maken met het doen wat Hij van ons vraagt. God eren is de opdracht voor elke christen. Ieder die de gave van Gods liefde heeft leren kennen, zal de opgave van heilig leven leren verstaan. Eerbied voor God blijkt ook uit de wijze waarop we met zijn schepping en onze medemensen omgaan. Terughoudendheid om een ander mens te kwetsen of te beledigen moet even diep zitten als onze weigering om iets te doen wat een belediging voor God is (Jak.3:9,10). Wie een arme of een verschoppeling onderdrukt, die beledigt en lastert daarmee diens Schepper; wie zich over een behoeftig mens ontfermt, die eert God (Spr.14:31).

    Hoe ontwikkelen wij eerbied voor God?Ontzag voor God hebben wij niet van ons-zelf of uit eigener beweging. Dat moet ons voorge-houden, geleerd en aangeleerd worden: ‘Kom, kinderen, luister naar mij, ik leer je ontzag voor

    Geloofd zij God met diepst ontzag! Hij overlaadt

    ons, dag aan dag met Zijne gunstbewijzen.

    Die God is onze zaligheid; wie zou die hoogste

    Majesteit dan niet met eerbied prijzen?

    Die God is ons een God van heil; Hij schenkt, uit

    goedheid, zonder peil, ons ‘t eeuwig, zalig leven;

    Hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen

    van den dood, volkomen uitkomst geven.

    (Ps.68:10, ber.)

    de HEER’ (Ps.34:12). Ouders zullen hun kinderen eerbied, respect en ontzag voor God bijbrengen: ‘Dan leren zij eerbied voor Mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij’ (Deut.4:10). Ouders zullen die innerlijke houding aan de kinderen laten merken en voor-leven, bijvoorbeeld door met liefde en eerbied te vertellen over wat God in de geschiedenis en in hun eigen leven heeft gedaan. Verder mogen we om die innerlijke houding van eerbied voor God bidden: ‘Vervul mijn hart met eerbied voor uw naam’ (Ps.86:11; zie ook Deut.6:5). Daarbij is God hoog achten een innerlijke keuze. Spreu-ken 1:29 laat die keuze wel heel scherp zien: ‘en jullie hebben de vreze des HEREN niet verkozen’ (NBG) en in NBV: ‘Want je was afkerig van mijn kennis en toonde geen ontzag voor de HEER.’ Wie eerbiedig wil leven tegenover een heilig God, de Vader van onze Here Jezus Chris-tus, die mag dat verlangend naar Hem uitspreken en zal ont-dekken dat dit verlangen zal leiden tot een houding van lof en dankbaarheid.

    Het aanbidden van de Here God en het benoemen en roemen van wie Hij is vormen zo krachtige uitingen van een eerbiedig christenleven. Dit is een centraal thema in de Bijbel: ons leven zal tot Gods eer zijn!

    ‘Kom, kinderen, luister naar mij,

    ik leer je ontzag voor de HEER’ (Ps.34:12)

  • 26 27Actualiteiten Bijbel en Archeologie

    WierookschepOpgravingen bij Khirbet el-Eika even ten westen van het Meer van Galilea hebben een interes-sante vondst opgeleverd. Archeologen onder leiding van Uzi Leibner van de Hebrew Universi-ty hebben afgelopen jaar voor het eerst op deze locatie gegraven. Het doel van de opgravingen is meer inzicht te krijgen in de bevolkingssamen-stelling van Galilea in de Hellenistische periode (3e tot 1e eeuw v.Chr.). Geleerden zijn verdeeld over de vraag of de regio voor de tijd van Jezus een overwegend Joodse of niet-Joodse bevolking had. De versterkte nederzetting van Khirbet el-Eika was slechts korte tijd bewoond vanaf de derde eeuw tot de gewelddadige verwoesting rond 140 voor Christus. Het is onduidelijk of de

    verwoesting verbon-den kan worden met de opkomst van het Hasmonese konink-rijk. Leibner vermoedt dat de bevolking van de plaats overwegend uit niet-Joden be-stond. De opgravers vonden in een gebouw met waarschijnlijk een publieke functie een wierookschep met een handvat in de vorm van een eend. Vaak wordt aangenomen dat dergelijke schep-jes een godsdienstige of magische functie hadden, maar gewoon dagelijks gebruik is niet uitgesloten.

    Hoewel wierookschepjes ook in het bezit van Joden konden zijn, waren dergelijke ontwerpen breder in gebruik in de Grieks-Romeinse we-reld. In een nabijgelegen gebouw werden grote Griekse amforen voor wijn gevonden afkomstig van Rhodos en Kos. Het transport van deze der-tig kilogram zware kruiken over land moet veel

    Na verkennend onderzoek tussen 2007 en 2008 werd besloten in 2010 te beginnen met sys-tematische opgravingen bij Horvat Kur, een nederzetting ten noordwesten van het Meer van Galilea die vanaf de late Romeinse tot de Ottomaanse periode bewoond was. Tijdens deze opgravingen is een monumentale synagoge uit de Byzantijnse tijd gevonden (4e tot 7e eeuw n.Chr.). De synagoge met een afmeting van 11 bij 16,5 meter werd omgeven door huizen en is in de loop der eeuwen zeker drie keer ver-bouwd. De opgravingen zijn van belang voor de wetenschappelijke bestudering van de ontwik-keling van synagogale bouw in deze periode. Verschillende interessante vondsten waaronder een stenen zetel (zie Actualiteiten Studiebijbel Magazine 6.2 - 2012) en een platte stenen tafel, vergelijkbaar met die in de synagoge van Migdal, zijn zeer zeldzaam en wetenschappers verschil-len nog van mening over de functie daarvan.

    Afgelopen zomer werd een mozaïekvloer ont-dekt met daarop een afbeelding van een menora. De zevenarmige kandelaar was een van de meest populaire religieuze motieven in het Jodendom en kan gevonden worden op veel verschillen-de plaatsen, van broodstempels tot graven. De populariteit van het symbool is mogelijk te verklaren vanwege de verbinding met de tempel, maar tevens vanuit het feit dat het een eenvou-dig weer te geven en herkenbaar Joods symbool was, mogelijk tegenover het christelijk gebruik van het kruisteken. Behalve de afbeelding van een menora is ook een inscriptie gevonden met de naam ‘Elazar, zoon van Judan, zoon van Susu/Qoso’. De spelling van de naam van de grootvader is niet zeker, omdat de vloer op die

    plaats niet geheel intact is. Waarschijnlijk gaat het om een welvarende donateur die een rol heeft gespeeld bij de bouw van de synagoge of de aanleg van de mozaïekvloer.

    Bronnen: Kinneret Regional Project (kinneret- excavations.org)

    Zegel uit JeruzalemIn september maakte het Temple Mount Sifting Project de vondst van een zegelsteen bekend, die volgens de archeologen betrokken bij het project, uit de tiende eeuw voor Christus zou dateren. In de jaren 1999 en 2000 werden onder toezicht van de Islamitische Waqf van Jeru-zalem, die de tempelberg beheert, construc-tiewerkzaamheden uitgevoerd om toegang te verschaffen tot de zogenaamde ‘stallen van Salomo’, een ondergronds bouwwerk waar in 1996 de al-Marwani moskee in gevestigd werd. Bij deze illegale werkzaamheden zonder toezicht van archeologen werden enorme hoeveelheden aarde afgevoerd en gedumpt in het Kidrondal. In 2004 werd door een team onder leiding van archeologen Gabriel Barkay en Zachi Dvira, met medewerking van de Bar Ilan universiteit, een begin gemaakt met het systematisch doorzoe-ken van deze grond in het zogenaamde Temple Mount Sifting Project. Het project is van belang vanwege het feit dat de Waqf het niet toelaat dat op de tempelberg zelf wetenschappelijke opgravingen worden uitgevoerd. De afgelopen jaren zijn reeds verschillende interessante ont-dekkingen gedaan (zie Actualiteiten Studiebijbel Magazine 5.3 - 2012).

    geld gekost hebben. Desondanks is het voorals-nog onzeker wie de bewoners van deze plaats waren. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre Joden in deze periode waren beïnvloed door Griekse gewoonten. Veel Joodse gebruiken die archeologische sporen achterlaten, ontwikkel-den zich pas na deze periode. De onderzoekers hopen volgende zomer meer aanwijzingen te vinden die licht kunnen werpen op deze interes-sante problemen.

    Bronnen: Times of Israel (timesofisrael.com)

    Synagoge met mozaïekvloerAfgelopen zomer hebben archeologen van het Kinneret Regional Project een mozaïekvloer ontdekt tijdens opgravingen van een synago-ge bij Horvat Kur. Het doel van het project is het onderzoeken van de ontwikkeling van een nederzetting in het landelijke Galilea tussen de eerste en zevende eeuw na Christus. De ar-cheologen hopen op die manier meer inzicht te krijgen in de leefomstandigheden en culturele invloeden op het gebied. De opgravingen bieden daarmee meer inzicht in de Joodse wereld die de achtergrond vormt voor het leven van Jezus en de opkomst van het vroege christendom en rab-bijnse Jodendom binnen het bredere Romeinse en Byzantijnse rijk. De opgravingen kennen een Nederlandse bijdrage door de betrokkenheid van professor Jürgen Zangenberg van de Universiteit Leiden.

    Afbeelding: De deels opgegraven synagoge van Horvat Kur uit de lucht (juli 2013)

    Afbeelding: De gevonden wierook-schep met eendenkop

    Afbeelding: Mozaïekvloer met menora en inscriptie

    Afbeelding: Zegelsteen met deels zichtbare onderzijde

  • Nu 1 maand gratis

    Geheel vernieuwde StudieBijbel app

    Meer dan 25000 pagina’s informatie in een handige interface met uitgebreide zoekfuncties

    • de bijbel in de grondtaal, inclusief een

    woord-voor-woord vertaling

    • overzicht van een groot aantal bijbelvertalingen

    • uitgebreide verklaring van de bijbeltekst

    • gedetailleerde achtergrondstudies

    • alle Griekse woorden en namen worden

    uitgebreid beschreven, inclusief concordantie

    StudieBijbel.nl Als webversie

    beschikbaar, maa

    r ook

    als app te downloa

    den

    voor Ipad en Andro

    id

    tablets!

    TyperingDe Studiebijbel kan worden getypeerd met: bijbelgetrouw, academisch verantwoord, eigentijds.

    Voor wie?Voor predikanten, studenten en iedereen die regelmatig een inleiding moet houden. Ook heel geschikt voor scholieren VWO-bovenbouw (vak religie, mens en samenleving).De StudieBijbel app is het startpunt voor het maken van uw inleiding, dagopening op school, werkstuk of preek. U kunt ook zelf notities toevoegen. De Studiebijbel wordt zo uw persoonlijke bijbel met aantekeningen.

    Maak een maand gratis kennis met de StudieBijbel app.

    Download de app van de App Store en Google Play Store

    of ga naar www.studiebijbel.nl en meldt u aan als proefabonnee.

    De gevonden zegelsteen is van kalksteen en kon door een klein gat aan een koord bevestigd wor-den. Onder op de zegel staan twee dierenfiguren afgebeeld. De vondst wordt in de tiende eeuw voor Christus gedateerd, op basis van stilisti-sche overeenkomsten met zegelstenen uit deze periode die gevonden zijn bij Tel Bet Sjemesj, Tel Gezer en Tel Rechov. Volgens de onderzoe-kers wijzen andere archeologische vondsten in Jeruzalem op een uitbreiding van de stad in deze periode die past bij het Bijbelse beeld van het koninkrijk van David en Salomo. De zegelsteen past goed bij de administratieve structuren van een dergelijk gecentraliseerd rijk.

    Binnen de archeologie zijn objecten die zoge-naamd in situ gevonden worden, dus op de plek waar ze oorspronkelijk zijn achtergelaten, de meest waardevolle vondsten. De vondst is dan namelijk op een betrouwbare manier te verbin-den met andere objecten die allemaal aantoon-

    baar tot dezelfde periode behoren. De oorspronkelijke context voor vond-sten uit afgevoerde aarde is echter per definitie niet te achterhalen. Hoewel de over-eenkomsten met elders gevonden zegelstenen van belang zijn, is daarmee niet uitgesloten dat de zegel uit Jeru-zalem uit een andere periode afkomstig is.

    Bronnen: Temple Mount Sifting Project (templemount.wordpress.com), Biblical Archaeological Society (biblicalarchaeology.com) en Ritmeyer Archaeological Design (ritmeyer.com).

    Verzameld en samengevat door Jonathan Pater, MA

    Actualiteiten Bijbel en Archeologie

    Afbeelding: Tekening onderzijde zegelsteen met twee dieren