De fiscale en vennootschappelijke behandeling van hedge ...

57
1 De fiscale en vennootschappelijke behandeling van hedge accounting Is het mogelijk dat de fiscale behandeling van hedge accounting volledig aansluit bij de vennootschappelijke behandeling of is dit in strijd met de algemene beginselen van goedkoopmansgebruik? Naam: Kevin Goemaat Studentnummer: 11152680 Datum: 9 december 2017 Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam Opleiding: Fiscale Economie Docent-begeleider: L.H. Storm van ’s Gravesande RA Scriptiecoördinator: prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis

Transcript of De fiscale en vennootschappelijke behandeling van hedge ...

1

De fiscale en vennootschappelijke behandeling van hedge accounting

Is het mogelijk dat de fiscale behandeling van hedge accounting volledig aansluit bij de vennootschappelijke behandeling of is dit in strijd met de

algemene beginselen van goedkoopmansgebruik?

Naam: Kevin Goemaat Studentnummer: 11152680 Datum: 9 december 2017 Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam Opleiding: Fiscale Economie Docent-begeleider: L.H. Storm van ’s Gravesande RA Scriptiecoördinator: prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis

2

Inhoud 0. Inleiding ................................................................................................................................ 4

1. Wat voor financiële risico’s kunnen er ontstaan en met welke derivaten kunnen deze risico’s kunnen worden beperkt? ................................................................................................ 6

1.1 Inleiding ....................................................................................................................... 6

1.2 Risico’s ........................................................................................................................ 6

1.2.1 Valutarisico’s ............................................................................................................. 6

1.2.2 Prijsrisico’s ............................................................................................................... 6

1.2.3 Renterisico’s .............................................................................................................. 7

1.3 Derivaten waarmee risico’s kunnen worden afgedekt ................................................. 7

1.3.1 Termijncontracten of Futures ..................................................................................... 8

1.3.2 Opties ........................................................................................................................ 8

1.3.3 Swaps ....................................................................................................................... 10

1.4 De plaats van de bedrijfseconomie vennootschappelijk & fiscaal ................................. 12

1.5 Conclusie ........................................................................................................................ 13

2. Welke behandeling van derivaten wordt vennootschappelijk voorgeschreven ? ................. 14

2.1 Inleiding ......................................................................................................................... 14

2.2 Uitgangspunten bij de vennootschappelijke jaarrekening .............................................. 14

2.2.1 Grondbeginselen van de vennootschappelijke jaarrekening .................................... 14

2.3 Vennootschappelijke waardering van derivaten onder IFRS ......................................... 16

2.4 IFRS 9 ............................................................................................................................. 16

2.4.1 Wijzingen tussen IAS 39 en IFRS 9 inzake hedge accounting ................................ 17

2.5 Vennootschappelijke waardering van derivaten (Dutch Gaap) ...................................... 18

2.5.1 Wetgeving en richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving ............................ 18

2.5.2 Verwerking derivaten in de vennootschappelijke jaarrekening ............................... 20

2.6 Vennootschappelijke wet- en regelgeving inzake hedge accounting ............................. 22

2.6.1 Toepassing van hedge accounting binnen de jaarrekening ...................................... 22

2.6.2 Fair value hedge (IFRS en Dutch Gaap) .................................................................. 22

2.6.3 Cash flow hedge (IFRS en Dutch Gaap) .................................................................. 23

2.6.4 Hedge van een netto-investering (IFRS en Dutch Gaap) ......................................... 24

2.6.5 Kostprijshedge accounting (Dutch Gaap) ............................................................... 24

2.7 Een analyse van de verschillen tussen IFRS en Dutch Gaap.......................................... 25

2.7.1 Verschillen voor hedge accounting IFRS en Dutch Gaap ....................................... 25

2.8 Conclusie ........................................................................................................................ 26

3

3. Welke fiscale wet en regelgeving is in Nederland van toepassing omtrent samenhangende waardering ? ............................................................................................................................. 28

3.1 Inleiding .......................................................................................................................... 28

3.2 De toepassing van goed koopmansgebruik .................................................................... 28

3.3 Fiscale jurisprudentie omtrent Samenhangende waardering .......................................... 29

3.3.1 Het valutahedge arrest ............................................................................................. 29

3.3.2 Het optiearrest ......................................................................................................... 31

3.3.3 Het cacaobonen arrest ............................................................................................. 32

3.3.4 Het marketmaker arrest ............................................................................................ 33

3.4 Recente uitspraken van de Rechtbank ............................................................................ 36

3.4.1 Rechtbank Den Haag 06-07-2017 .......................................................................... 36

3.5 Openstaande vragen inzake samenhangende waardering van een Intrest Rate Swap (Cashflow Hedge) ................................................................................................................. 38

3.5.1 Fiscale voorziening voor negatieve waarde van de swap? ...................................... 40

3.5.2 Intrest Rate Swap waarderen op kostprijs of lagere marktwaarde? ......................... 41

3.5.4 Speculatieve Intrest Rate Swap ................................................................................ 43

3.6 Conclusie ........................................................................................................................ 44

4. Een analyse van zowel de vennootschappelijke als de fiscale behandeling van hedge accounting ................................................................................................................................ 46

4.1 Wet en regelgeving in beide rechtsgebieden (huidige wetgeving) ................................. 46

4.2 Verschillen in de vennootschappelijke en fiscale jaarrekening inzake hedge accounting .............................................................................................................................................. 46

4.3 Verwerking van hedge accounting vennootschappelijk en fiscaal ................................. 48

4.3.1 Uitwerking van fair value hedge accounting ........................................................... 49

4.3.2 Uitwerking van cashflow hedge accounting ............................................................ 49

4.3.3 Uitwerking van een hedge van een netto-investering .............................................. 51

4.3.4 Fiscale uitwerking van kostprijshedge accounting .................................................. 52

4.4 Conclusie ........................................................................................................................ 52

5. Conclusie .............................................................................................................................. 54

6. Literatuurlijst ........................................................................................................................ 56

4

0. Inleiding Bij de vennootschappelijke jaarrekening draait het hoofdzakelijk om het geven van inzicht in het vermogen en de waarde van een onderneming. Fiscaal draait het om winst en moet uit het commerciële resultaat de fiscale winst worden bepaald. Een vennootschappelijke jaarrekening hoeft niet aan te sluiten bij een fiscale aangifte. In mijn scriptie zal ik nader in gaan op de verschillen welke kunnen ontstaan bij hedge accounting.

De afgelopen jaren zijn er zowel vennootschappelijk, als fiscaal ontwikkelingen doorgevoerd met betrekking tot de wet en regelgeving. Door middel van de invoering van de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS) en het verplicht stellen van de IFRS regels voor beursgenoteerde vennootschappen, is de vergelijkbaarheid van Europese (beursgenoteerde) ondernemingen vennootschappelijk groter geworden. In de ideale wereld zou er een wereldwijde standaard zijn voor de verslaggeving van de vennootschappelijke jaarrekening.

Dit is echter tot op heden niet haalbaar gebleken. In Europa vindt men namelijk dat er uit moet worden gegaan van principle based accounting en in de Verenigde Staten heeft men de voorkeur voor rule based Accounting. Het is niet de verwachting dat deze twee standaarden op korte termijn naar elkaar toe zullen kunnen groeien.

Fiscaal heeft goed koopmansgebruik een belangrijke plaats binnen het fiscale jaarwinstbegrip. De invulling van goed koopmansgebruik heeft onder andere tot gevolg dat er fiscaal andere eisen zijn gesteld wat verschillen kan opleveren.

De uitgangspunten van zowel de vennootschappelijke jaarrekening als de fiscale winstberekening is de bedrijfseconomie. In mijn scriptie zal ik door middel van de verschillende informatiestromen een analyse maken hoe men zowel vennootschappelijk als fiscaal om dient te gaan met hedge accounting.

De hoofdvraag welke in mijn scriptie centraal staat is:

‘’ Is het mogelijk dat de fiscale behandeling van hedge accounting volledig aansluit bij de vennootschappelijke behandeling of is dit in strijd met de algemene beginselen van goedkoopmansgebruik?’’

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal ik de volgende deelvragen behandelen:

1. Wat voor financiële risico’s kunnen er ontstaan en met welke derivaten kunnen deze risico’s kunnen worden beperkt?

2. Welke behandeling van hedge accounting wordt vennootschappelijk voorgeschreven? 3. Welke fiscale wet en regelgeving is in Nederland van toepassing omtrent

samenhangende waardering?

In deelvraag 1 staan de financiële risico’s centraal waar een ondernemer mee te maken kan krijgen, nadat de verschillende risico’s zijn behandeld worden vervolgens de verschillende financiële producten (derivaten) behandeld waarmee deze risico’s beperkt kunnen worden. Door gebruik te maken van derivaten kan een ondernemer financiële risico’s beperken en in sommige gevallen zelfs volledig afdekken.

In deelvraag 2 staat de verwerking van derivaten in de vennootschappelijke jaarrekening centraal. Een ondernemer kan haar vennootschappelijke jaarrekening opstellen aan de hand van de richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) en wordt soms verplicht om de Europese wet en regelgeving zoals deze van toepassing is onder IFRS toe te passen.

5

Vervolgens zal er nog nader ingegaan worden op de nieuwe IFRS standaard (IFRS 9) zoals deze geldt vanaf 1 januari 2018. Met de invoering van IFRS 9 is er namelijk het nodige veranderd omtrent de behandeling van hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening.

Nadat deelvraag 2 wordt afgesloten met een conclusie waarin de verschillen tussen RJ en IFRS worden behandeld zal ik in deelvraag 3 ingaan op de fiscale behandeling van hedge accounting.

In deze deelvraag zullen eerst een aantal arresten worden toegelicht waarin de Hoge Raad zich heeft uitgelaten over samenhangende waardering bij fair value hedge accounting. Tot op heden heeft de Hoge Raad zich namelijk alleen uitgesproken over de behandeling van fair value hedge bij de fiscale winstberekening. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe cashflow hedge accounting behandeld dient te worden in de fiscale winstberekening. Rechtbank Den Haag heeft zich recent uitgesproken over de fiscale behandeling van cashflow hedge accounting en uit deze uitspraak kan met concluderen dat het realiteitsbeginsel (de intentie van de ondernemer) van doorslaggevend belang is. De conclusie van het Hof Den Haag komt grotendeels overeen met het Optie Hedge arrest waaruit voort komt dat op basis van feiten en omstandigheden (en dus de realiteit) beoordeeld dient te worden hoe er fiscaal moet worden omgegaan met situaties waarin fiscaal over gegaan dient te worden tot samenhangende waardering.

Daarna volgt in hoofdstuk 4 een analyse van de fiscale aspecten met betrekking tot de samenhangende waardering en worden tevens de vennootschappelijke en fiscale verschillen geanalyseerd en naast elkaar weergegeven. Vervolgens wordt een aantal mogelijke uitwerkingen gegeven in welke situaties er sprake is van samenhangende waardering bij de fiscale winstberekening.

Tot slot wordt mijn scriptie afgesloten met een conclusie waarin ik de hoofdvraag beantwoord. Deze hoofdvraag zal ik beantwoorden met behulp van de deelconclusies welke in de diverse deelvragen naar voren komen.

6

1. Wat voor financiële risico’s kunnen er ontstaan en met welke derivaten kunnen deze risico’s kunnen worden beperkt?

1.1 Inleiding Het beheren van risico’s gaat een steeds belangrijkere positie innemen binnen een onderneming. Risico’s welke samenhangen met bedrijfsactiviteiten worden als niet gewenst ervaren en zodoende zullen steeds meer ondernemers proberen risico’s af te dekken. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op financiële risico’s welke vaak beperkt kunnen worden door gebruik te maken van derivaten. In de literatuur wordt dit ook wel hedging genoemd. In deze deelvraag zal ik nader in gaan op het gebruik van derivaten om valutarisico’s, prijsrisico’s en renterisico’s te beperken en/of geheel af te dekken.

1.2 Risico’s

1.2.1 Valutarisico’s Ondernemers welke in verschillende landen activiteiten verrichten lopen valutarisico’s. Dit risico kan groter worden als er in diverse munteenheden activiteiten verricht worden en deze valuta onderhevig is aan valutaschommelingen. Wisselkoersen zijn afhankelijk van meerdere factoren bijvoorbeeld: het (huidige) bruto nationaal product van een land, de inflatie verwachting in een land en de verwachte economische groei in de komende jaren. Valutarisico’s zijn onder te verdelen in transactie-en translatierisico’s1. Transactierisico: Als een onderneming handel drijft in een buitenlandse munteenheid en het moment van koopovereenkomst komt niet overeen met het tijdstip van betaling, loopt de ondernemer een transactie risico. Dit risico komt in de praktijk regelmatig voor aangezien een deel of het gehele aankoopbedrag vaak pas bij levering verschuldigd wordt. De ondernemer loopt dan een valutarisico over het bij levering te betalen bedrag. De wisselkoers kan namelijk in de tussentijd stijgen of dalen. Een stijging van de wisselkoers heeft tot gevolg dat kosten hoger uitvallen.

Translatierisico: Op het moment dat een onderneming een investering doet in het buitenland welke tot de activa of passiva van een onderneming behoort, zal de onderneming een translatierisico lopen. De investeringen worden op het moment van investering omgerekend naar de munteenheid van de onderneming. Dit heeft tot gevolg dat een activa of passiva post hoger of lager op de balans verschijnt. Het translatierisico ontstaat dus bij het omrekenen van een balanspost naar de munteenheid waarin de ondernemer zijn cijfers in het jaarverslag weergeeft.

1.2.2 Prijsrisico’s Ondernemers die producten aanbieden op de vrije markt zijn afhankelijk van vraag en aanbod. Als de vraag naar producten toeneemt, zullen de prijzen stijgen (op het moment dat het aanbod gelijk blijft). Als er echter minder vraag is naar de betreffende producten zal de prijs automatisch naar beneden gaan. Doordat vraag en aanbod van een product voortdurend wijzigen, zullen er risico’s ontstaan. De toe en/of afnemende vraag van producten verklaren de fluctuaties van prijzen2. Heel veel producten hebben te maken met prijsrisico’s. Bij grondstoffen en bulkgoederen noemt met het prijsrisico ook wel het commodity risico. Een onderneming welke goederen in voorraad heeft zal het risico lopen dat de actuele prijs van de 1 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 22) 2 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 75)

7

voorraad daalt. Op dat moment blijft de onderneming met dure goederen zitten welke op de markt goedkoper zullen worden aangeboden. Prijsrisico’s bestaan ook bij financiële producten. Dit noemt men ook wel het equity risico. Zo kunnen aandelen welke ter belegging worden gehouden dalen in waarde. Als de waarde van de aandelen onder de koopprijs daalt, levert dit een verlies op als men de aandelen verkoopt.

1.2.3 Renterisico’s Indien een ondernemer geld leent of geld op een depositorekening zet, brengt de bank rente in rekening, danwel vergoedt zij rente. De rente is afhankelijk van de volgende factoren:

1. De vraag en het aanbod van geld; 2. De huidige en toekomstige economische omstandigheden; 3. Het monetaire beleid van de centrale bank en/of het betreffende land.

Een renterisico3 speelt bij zowel de vaste maar vooral bij de variabele rente welke de bank hanteert. Indien er een vast rentepercentage is afgesproken met de bank is er een gelijkmatige cashflow. Een ondernemer weet dan op voorhand al hoeveel rente baten en/of lasten er vooraf over een bepaalde periode verschuldigd zijn. Hiermee worden de risico’s dus op voorhand beperkt. Bij een variabele rente is dus het tegenovergestelde het geval. Jaarlijks zal de cashflow onregelmatig zijn.

1.3 Derivaten waarmee risico’s kunnen worden afgedekt Derivaten zijn financiële producten waarvan de marktwaarde is afgeleid van de waardeontwikkeling van een onderliggende zaak. Ondernemers willen de reeds behandelde risico’s graag tot het minimum beperken en als gevolg daarvan worden er op de financiële markt verschillende soorten derivaten aangeboden welke zijn onder te verdelen in termijncontracten, opties en swaps. Met deze derivaten kunnen hedge posities worden ingenomen. Hedging komt erop neer dat exact de tegenovergestelde positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie die men wil hedgen. Het risico dat verband houdt met het innemen van een positie wordt op deze wijze geneutraliseerd door het risico van de tegenovergestelde positie.4 Indien door middel van deze tegenovergestelde positie het risico volledig teniet wordt gedaan, kan er gesproken worden van een perfect hedge. Vaak is het zo dat niet 100% de tegenovergestelde positie kan worden ingenomen maar bij iedere hedge streeft men ernaar een volledig gehedgede positie in te namen om het risico zo klein mogelijk te houden. Financiële producten (derivaten) hebben in het algemeen de volgende kernmerken:

• Contract dat tot stand komt tussen twee partijen (koper en verkoper); • Een eventuele marktwaarde derivaat bij de start: premiebetaling; • Looptijd is eindig en vooraf bepaald; • Eventuele tussentijdse cash settlement • Afwikkeling vindt plaats op vooraf bepaald in de toekomst gelegen tijdstip(pen); • Voorwaarden van deze afwikkeling komen vooraf tot stand.

3 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 53) 4 OECD, Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013, blz. 13.

8

Een derivaat kan worden afgewikkeld middels de fysieke levering van de onderliggende zaak of middels verkoop van het derivaat zelf. Op dat moment kan de koper van het derivaat er vanaf indien er een geldbedrag (marktwaarde) van het derivaat wordt voldaan.

1.3.1 Termijncontracten of Futures Een termijncontract is een transactie welke nu wordt afgesloten en in de toekomst kan worden uitgeoefend. Alle voorwaarden van de toekomstige transactie alsmede de daarmee samenhangende prijs worden reeds bij afsluiten van het termijncontract vastgelegd. De termijncontracten zijn doorgaans verhandelbaar op de financiële markt en worden ook wel futures genoemd. Futures hebben gestandaardiseerde voorwaarden.

In deze voorwaarden staat vermeld wat de contractgrote betreft, de exacte omschrijving van de onderliggende waarde en de looptijd van het contract. Termijncontracten zijn onder te verdelen in twee soorten, de Financial Futures en de Commodity Futures. Een Financial future is verhandelbaar op de beurs en kan zien op aandelen, obligaties of indices. Een commodity future heeft betrekking op goederen zoals landbouwproducten of olie. De onderliggende waarde wordt bij afloop van de future geleverd of afgewikkeld afhankelijk van de actuele koers van de onderliggende waarde.

De prijs van een future is afhankelijk van de prijs van de onderliggende waarde en door het verschil van de marktrente en de eventuele waarde ontwikkeling van onderliggende waarde. Er zijn in de praktijk verschillende gebruikers van termijncontracten.

Ondernemers die valutarisico’s willen hedgen kunnen futures gebruiken om beleggingen in te dekken. Een valutatermijncontract5 is een valuta-instrument waarbij twee partijen een wederzijdse verplichting aangaan om op een bepaald moment in de toekomst, dus na balansdatum een bepaald bedrag in een valuta te ruilen tegen een vooraf bepaald bedrag in een andere valuta. Op deze manier is het voor ondernemers mogelijk om door middel van termijncontracten vooraf zekerheid te krijgen over toekomstige koop en verkoopprijzen en zo de valutarisico’s te beperken.

1.3.2 Opties Valutaopties: Opties6 zijn instrumenten die de koper van een optie de mogelijkheid geeft om in te spelen op mogelijke valutaschommelingen (hierna: koersfluctuaties in het algemeen). Er zijn bij koersfluctuaties twee mogelijkheden. De optiekoper kan profiteren van koersbewegingen zonder het risico te lopen direct een koersverlies te leiden. Daarnaast kan een optiekoper zich beschermen tegen negatieve koersontwikkelingen maar wel de mogelijkheid houden te profiteren van koersstijgingen. Degene die de optie op de financiële markt aanbiedt neemt de plicht op zich om dit voordeel alsmede de bescherming tegen het koersverlies zeker te stellen. Het optiecontract bestaat uit twee partijen. Degene die het recht krijgt, wordt de koper van de optie genoemd. Voor dit recht betaalt de koper een prijs, de optiepremie. Deze optiepremie is afhankelijk van de intrinsieke waarde van het onderliggende product en bevat daarnaast nog een tijds- en verwachtingswaarde. De tijds- en verwachtingswaarde is het verschil tussen de optiepremie en de intrinsieke waarde. Kopers van opties zijn bereid deze tijds- en verwachtingswaarde te betalen opdat de kans bestaat dat de optie in waarde zal stijgen.

5 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 26) 6 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 32)

9

De tegenpartij die de optiepremie ontvangt wordt de verkopende partij of de optieschrijver genoemd. Degene die de optie van de schrijver koopt krijgt de volgende twee rechten:

1. Het recht om op een bepaald moment in de toekomst of gedurende een bepaalde periode tegen een vooraf afgesproken prijs het onderliggende financiële product fysiek over te dragen aan de andere partij;

2. Het recht om een verschil te verrekenen tussen een koers die in het optiecontract is vastgelegd en de werkelijke koers op een bepaald moment in de toekomst. Het uiteindelijke verschil tussen de marktprijs en de uitoefen prijs wordt ook wel de cash settlement genoemd.

Opties zijn onder te verdelen in call en putopties. Een calloptie geeft het recht om een financiële waarde te kopen tegen een vooraf vastgestelde uitoefenprijs of een geldbedrag te ontvangen als de marktprijs hoger is dan de uitoefenprijs. De koper van de calloptie zal zijn optie alleen uitoefenen als de marktprijs van het product hoger is dan de uitoefenprijs van de optie. Een putoptie is een recht om een financiële waarde te verkopen tegen een vooraf vastgestelde uitoefenprijs. Daarnaast is het mogelijk dat de koper van een putoptie een geldbedrag ontvangt als de marktprijs lager is dan de uitoefenprijs. De koper van een putoptie zal de optie alleen uitoefenen als de marktprijs hoger is dan de uitoefenprijs. Hedgen door middel van opties wil zeggen dat het koersrisico van bijvoorbeeld een beleggingsportefeuille kan worden afgedekt. Een ondernemer kan bijvoorbeeld een longpositie in aandelen tegen koersdalingen beschermen door een putoptie te kopen. Bij een daling van de beleggingsportefeuille kan de ondernemer vervolgens de putoptie uitoefenen. Doordat de ondernemer de mogelijkheid heeft de optie uit te oefenen, kan hij de beleggingsportefeuille tegen een vooraf vastgestelde prijs verkopen. De prijs die vervolgens ontvangt voor de aandelen, is de uitoefenprijs van de putoptie. Doordat de ondernemer een putoptie heeft gekocht is er in feite een minimum verkoopprijs vastgesteld wat het uiteindelijke verlies kan beperken. Mocht de ondernemer geen afstand willen doen van de beleggingsportefeuille, kan het verkopen van de optie, welke nu meer waarde heeft gekregen doordat dit een recht geeft om de aandelen tegen hogere koers dan de beurskoers te verkopen, het verlies op de aandelenportefeuille enigszins beperkt worden. Als een ondernemer een optie gebruikt om het koersrisico te hedgen, zal hij een premie moeten betalen. In veel gevallen is de optiepremie echter aanzienlijk en is dit de voornaamste rede om af te zien van het afdekken van risico’s met behulp van opties. Renteoptie: Er wordt bij renteopties7 onderscheid gemaakt in caps en floors. Een renteoptie (Cap) geeft het recht om op een bepaald moment, of meerdere momenten in de toekomst een verschil 7 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 65)

10

tussen de referentierente (meestal de euribor rente) en de afgesproken optierente (welke op het moment van afwikkeling lager is) te verrekenen. Een renteoptie (Floor) geeft het recht om op een of meerdere momenten in de toekomst het verschil te verrekenen tussen de referentierente (meestal de euribor rente) en de afgesproken optierente (welke op dat moment hoger is) te verrekenen. De koper van een renteoptie kan een renterisico afdekken voor meerdere kortlopende perioden. De koper van een renteoptie heeft een recht, en is niet verplicht van dit recht gebruik te maken. Op deze manier kan de koper van een renteoptie zich beschermen tegen renteontwikkeling, maar ook mogelijk profiteren van gunstige renteontwikkelingen in de toekomst. Voor de renteoptie zal de koper een premie verschuldigd zijn. Deze premie kan bij het afsluiten van de renteoptie betaald worden of geamortiseerd worden in de optieprijs.

1.3.3 Swaps Swaps zijn als instrument voor ondernemingen ontstaan om zich te beschermen tegen de veranderingen van onder andere wisselkoersen en rentepercentages. In het swapcontract dient onder andere te worden vastgelegd op welk moment de kasstroom dient te worden uitbetaald. De waarde van de kasstroom is veelal afhankelijk van de toekomstige wisselkoers, de markrente of een andere variabele. Renterisico is het risico dat de rentekosten van een organisatie stijgen als gevolg van een stijging van de marktrente. In de praktijk kan dit gevolgen hebben voor de cashflow van een organisatie. Daarnaast lopen aandeelhouders van een onderneming renterisico als de marktwaarde daalt als gevolg van een stijging van het rente niveau. Op dat moment zijn de aandelen in de onderneming ineens minder geld waard. Rente risico’s kunnen op verschillende manieren worden beperkt. Zo kan een onderneming ervoor kiezen de rente voor een lagere periode vast te zetten. Daarnaast worden er op de financiële markt verschillende swap derivaten aangeboden welke als volgt uit te splitsen zijn:

• Renteswap 8(IRS); • Forward start renteswap; • FRA (forward rate agreement); • Valutaswap; • Commodity Swap.

8 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 53)

11

Renteswap (IRS): Financieel instrument waarbij twee partijen de plicht op zich nemen gedurende een bepaalde periode rentestromen te ruilen voor een fictieve onderliggende hoofdsom. Hierbij betaalt de ene partij een vaste rente en de andere partij een variabele rente. Schematisch kan dat als volgt worden weergegeven:

Forward start renteswap: Een forward start renteswap is een variatie op bovenstaande renteswap (IRS). Het kenmerkende verschil ten opzichte van de gewone renteswap is dat een forward start renteswap pas ingaat op een moment in de toekomst. Echter wordt bij afsluiten van de forward start renteswap wel reeds een rentepercentage vastgesteld in het contract. Op het moment dat de forward start renteswap ingaat kan deze een positieve of negatieve marktwaarde hebben. Daarnaast heeft deze renteswap een speculatief karakter op het moment dat de toekomstige lening niet wordt afgesloten. Forward rate agreement: Een forward rate agreement is een contract tussen waarbij twee partijen een wederzijdse verplichting aangaan. Op een bepaald moment in de toekomst zal eenmalig het verschil tussen de contractrente en de referentierente over een vastgestelde hoofdsom dienen te worden verrekend. De koper van een forward rate agreement is de partij die een bedrag ontvangt als de referentierente groter is dan contractrente. De verkoper van een forward rate agreement daarentegen zal een bedrag ontvangen van de koper op het moment dat de referentierente kleiner is dan de contractrente. Commodity swaps: Net als bij de termijncontracten kunnen er ook swaps worden afgesloten welke zien op commodity’s. Bij commodity swaps vindt een ruil plaats welke afhankelijk is van de onderliggende waarde van een bepaald goed in de toekomst tegen een vooraf bepaalde vaste marktprijs. Dit komt in hoofdlijn overeen met de intrestrate swap waar ook een toekomstige variabele wordt geruild tegen een vooraf afgesproken prijs. Valutaswaps: Bij een valutaswap gaan twee partijen een wederzijdse verplichting aan om op een bepaalde datum, een bepaalde hoeveelheid valuta te ruilen tegen een vooraf vastgestelde koers. Deze ruil wordt vervolgens op een later tijdstip teruggedraaid tegen een eveneens vooraf

Onderneming Bank

Euribor

Vaste rente

12

vastgestelde koers. Eigenlijk betreft een valutaswap twee valutatransacties, namelijk op het moment van afsluiting van de swap, en bij het aflopen van de swap. Commodity swap: Een commodity swap is een contract waarbij twee partijen op de einddatum de betaling van een variabele prijs van een grondstof ruilen tegen een vooraf afgesproken prijs. Veelal blijft de fysieke levering van het onderliggende goed achterwege en vindt er een cash verrekening plaats. Deze verrekening is het positieve of negatieve verschil tussen de vaste prijs welke in de swap vermeld staat en de variabele marktprijs.

1.4 De plaats van de bedrijfseconomie vennootschappelijk & fiscaal Ondernemingen hebben te maken met verschillende financiële risico’s welke een negatief effect kunnen hebben op de resultaten welke er gedurende een jaar behaald worden. In de vorige paragrafen heb ik behandeld met wat voor financiële risico’s ondernemers te maken kunnen krijgen. Daarnaast heb ik diverse derivaten toegelicht welke er bestaan om verschillende soorten risico’s te beperken.

Het beperken van risico’s door gebruik te maken van financiële derivaten wordt in de praktijk hedging genoemd. Hedging zorgt ervoor dat een tegengestelde positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie welke de ondernemer wilt hedgen. Op deze manier wordt het risico dat verband houdt met de hedge geneutraliseerd door het risico van de tegenovergestelde positie.

Financiële risico’s kunnen beperkt worden door gebruik te maken van termijncontracten en swaps. Deze derivaten kunnen door middel van een contract een variabele toekomstige prijs omzetten in een vaste prijs. De prijs die hiervoor betaald wordt is meestal een premie vooraf, of zit geamortiseerd in de uiteindelijke uitoefenprijs. Opties kunnen gebruikt worden om toekomstige verliezen te beperken maar nog wel te profiteren van eventuele prijsstijgingen.

De vennootschappelijke jaarrekening wordt opgesteld volgens 2:362 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of in sommige gevallen verplicht op basis van IFRS. In de vennootschappelijke jaarrekening ligt de nadruk op het geven van inzicht in het vermogen en het resultaat op grond van de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar zijn beschouwd. De fiscale aangifte daarentegen is gebaseerd op goedkoopmansgebruik van artikel 3.25 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).9

Ook al wordt er vennootschappelijk en fiscaal dezelfde bron gehanteerd, de bedrijfseconomie, toch kunnen er verschillen ontstaan bij het vormen van onder andere een voorziening. De gekozen winst en waarde bepalingsstelsels moeten dus voldoen aan de normen welke in het maatschappelijk verkeer aanvaardbaar worden geacht. Het vennootschappelijke begrip ‘normen welke in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd’ kan op één lijn worden gesteld met het fiscale begrip ‘goedkoopmansgebruik’ met uitzondering indien wordt voldaan aan een van de onder genoemde voorwaarden:

1. Het gekozen stelsel is fiscaal in strijd met uitdrukkelijke wetsbepalingen, of 2. Het gekozen stelsel is fiscaal in strijd met de algemene opzet van de …..belastingwetgeving, of

9 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 15).

13

3…Het gekozen stelsel is fiscaal in strijd met de beginselen van de …..belastingwetgeving.10

Dat de basis van zowel de vennootschappelijke als fiscale jaarrekening hetzelfde is, wil echter nog niet zeggen dat deze aan elkaar gelijk zijn. Het kan dus voorkomen dat een waarde of winst bepalingsstelsel wat in de bedrijfseconomie is ontwikkeld, vennootschappelijk niet aanvaardbaar wordt geacht maar fiscaal wel is toegestaan. Het is daarnaast mogelijk dat een waarderingsstelsel vennootschappelijk als aanvaardbaar wordt geacht, maar dat dit stelsel op basis van de fiscale wet en regelgeving niet is toegestaan.

Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat het doel van de vennootschappelijke jaarrekening anders is dan het doel van de fiscale aangifte. De verschillen welke op dat moment kunnen ontstaan worden in de literatuur11 in drie verschillende categorieën ingedeeld namelijk: imperatieve, pseudo-facultatieve en facultatieve verschillen.

1.5 Conclusie In deze deelvraag is een overzicht gegeven van de financiële risico’s waarmee een ondernemer te maken kan krijgen. Deze risico’s zijn in verschillende categorieën onder te verdelen, namelijk:

• Valutarisico’s, • Prijsrisico’s, en • Renteriscio’s.

De reeds genoemde risico’s kunnen als ongewenst worden ervaren en als gevolg daarvan kan de ondernemer kiezen deze risico’s af te dekken door gebruik te maken van derivaten. De marktwaarde van een derivaat is namelijk afgeleid van de waardeontwikkeling van een onderliggende waarde. Door gebruik te maken van derivaten kunnen hedge posities worden ingenomen die de ondernemer kunnen beschermen tegen negatieve waarde ontwikkelingen. Er zijn verschillende derivaten welke dit doel kunnen bewerkstelligen, bijvoorbeeld:

• Opties, • Termijncontracten, en • Swaps.

In deelvragen 2 en 3 zal ik dieper ingaan op de uitwerking van deze derivaten in zowel de vennootschappelijke jaarrekening als de fiscale winstberekening. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 4 een overzicht maken van de overeenkomsten en de verschillen in de behandeling van de derivaten. Als gevolg van deze verschillende behandeling kunnen er verschillen ontstaan tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale winstberekening. Tevens zijn er nog een aantal openstaande vraagstukken omtrent de behandeling van samenhangende waardering bij cashflow hedge in de fiscale winstberekening. In deelvraag 4 zal ik hier nog verder op ingaan en daarnaast de mogelijke uitwerking van samenhangende waardering omtrent cashflow hedge accounting verder toelichten.

10 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 15). 11 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 19).

14

2. Welke behandeling van derivaten wordt vennootschappelijk voorgeschreven ?

2.1 Inleiding In deze deelvraag wordt ingegaan op de vennootschappelijke methoden welke er binnen de jaarverslaggevingregels zijn met betrekking tot de hedge accounting. Hedge accounting heeft tot doel om de resultaten van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie gelijktijdig in de winst en verliesrekening te verwerken, om op deze manier het afdekken van een risico tot uidrukking te brengen.

Allereerst zal ik nader ingaan op de grondslagen welke gehanteerd dienen te worden bij het opstellen van de vennootschappelijke jaarrekening. Vervolgens wordt nader ingegaan op de wet en regelgeving zoals deze wordt voorgeschreven onder IFRS en op de wet en regelgeving onder Dutch GAAP. Onder beide wet en regelgeving gelden andere vereisten voor onder andere het begrip reële waarde. Tenslotte zal ik de verschillende methode van hedge accounting toelichten onder IFRS en Dutch Gaap.

2.2 Uitgangspunten bij de vennootschappelijke jaarrekening De vennootschappelijke jaarrekening wordt opgesteld aan de hand van Titel 9, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Niet beursgenoteerde bedrijven hebben in Nederland de keuze om de jaarrekening op te stellen aan de hand van de nationale regelgeving, ook wel Dutch Gaap. Ook kunnen deze bedrijven kiezen voor de wet en regelgeving welke voortvloeit uit IFRS, dit is echter een keuze en slechts verplicht voor beursgenoteerde bedrijven.

Op het moment dat een rechtspersoon kiest voor Dutch Gaap voor de geconsolideerde jaarrekening, is deze rechtspersoon ook verplicht zijn enkelvoudige jaarrekeningen op te stellen aan de hand van Dutch Gaap.12 Indien de rechtspersoon op basis van de Europese verordening de IFRS standaard moet volgen voor de geconsolideerde jaarrekening, is het voor de onderliggende enkelvoudige jaarrekeningen niet vereist dat deze op basis van IFRS worden opgesteld. Als gevolg daarvan kan de rechtspersoon voor deze enkelvoudige jaarrekeningen alsnog kiezen voor de wet en regelgeving van Dutch Gaap.13

2.2.1 Grondbeginselen van de vennootschappelijke jaarrekening Indien een jaarrekening op basis van Dutch Gaap wordt opgesteld zijn de waarde- en winstbepalingen zoals deze zijn beschreven in de artikelen 362 en 384 van boek 2 BW van toepassing. De vennootschappelijke jaarrekening wordt opgesteld aan de hand van ‘’normen welke in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden geacht’’. Een verdere uitwerking van deze normen zijn terug te vinden in Titel 9, Boek 2, de jurisprudentie van de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam-en de Hoge Raad14 , de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Een jaarrekening van een onderneming heeft tot doel het verstrekken van inzicht in de financiële positie van een onderneming zodat een derde zich oordeel kan vormen omtrent het vermogen en het resultaat van een onderneming15. De informatie welke blijkt uit een vennootschappelijke jaarrekening is voor de gebruikers (banken, beleggers, leveranciers

12 Art. 2:362 lid 8 BW. 13 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 11) 14 HR, 10 februari 2006, rechtsoverweging 5.5 15 Art. 2:362 lid 1 BW.

15

kredietverstrekkers en onder andere de overheid) van groot belang voor het nemen van verantwoorde beslissingen.

De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ, Dutch Gaap) alsmede de International Accounting Standards Board (IASB, IFRS) hebben voor het opmaken van de vennootschappelijke jaarrekening een tweetal grondbeginselen ontwikkeld16, namelijk het toerekeningsbeginsel en het continuïteitsbeginsel.

Het toerekeningsbeginsel schrijft voor dat transacties en gebeurtenissen moeten worden toegerekend aan de periode dat ze zich voordoen. Eventuele toekomstige verplichtingen kunnen door middel van een voorziening reeds op de balans worden opgenomen als deze hun oorsprong vinden voorafgaande van de balansdatum.

Het continuïteitsbeginsel zegt dat de jaarrekening moet worden opgesteld met de veronderstelling dat de onderneming haar activiteiten in de toekomst voortzet. Mocht dit niet het geval zijn en zal de onderneming op korte termijn worden beëindigd, dan is het onder voorwaarden toegestaan om de jaarrekening op andere grondslagen op te stellen. Hier dient echter wel melding van worden gemaakt in de toelichting op de jaarrekening.

Naast de reeds benoemde grondbeginselen zijn er ook nog een aantal kwalitatieve kernmerken vastgelegd door de RJ en de IASB welke hun oorsprong vinden in de bedrijfseconomie. Er is geen voorgeschreven hiërarchie tussen deze kwalitatieve kernmerken. De kwalitatieve kernmerken zijn als volgt te omschrijven17:

• Begrijpelijkheid; • Relevantie, met daarin opgenomen:

o Materialiteit • Betrouwbaarheid, met daarin opgenomen:

o Het wezen gaat boven de vorm o Onpartijdigheid o Voorzichtigheid o Volledigheid

• Vergelijkbaarheid; • Beperkingen in verband met relevantie en betrouwbaarheid, met daarin opgenomen:

o Tijdigheid o Afweging van nut en kosten o Afweging van kwalitatieve kenmerken

• Getrouw beeld, getrouwe weergave.

16 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 16). 17 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 16).

16

2.3 Vennootschappelijke waardering van derivaten onder IFRS In IFRS zijn de volgende drie standaarden opgenomen welke nader ingaan op de behandeling van derivaten in de jaarrekening18:

• IAS 32 Financial Instruments: Presentation; • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement; • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures.

IAS 39 werd door de praktijk als erg complex ervaren en als gevolg hiervan heeft de IASB een eenvoudigere standaard ontwikkeld welke onder andere ziet op een eenvoudigere verwerking van derivaten in de jaarrekening19. Deze nieuwe wetgeving wordt aangeduid met IFRS 9. Op 22 november 2016 is IFRS 9 goedgekeurd door de Europese commissie20 en met ingang van 1 januari 2018 dienen internationale beursgenoteerde bedrijven zich te houden aan de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in IFRS 9.

Met de invoering van deze nieuwe standaard moet de complexiteit afnemen. Voor derivaten schrijft IFRS de waardering op reële waarde voor. Als een derivaat in waarde wijzigt zullen deze waardeveranderingen direct zichtbaar zijn in de winst en verliesrekening van een onderneming21. Indien er echter hedge accounting mogelijk is kan het voorkomen dat deze samenhangende waardering tot gevolg heeft dat er geen winst en/of verlies dient te worden genomen of dat slechts beperkt winst- of verliesneming wordt toegestaan.

Een verdere uitwerking van fair value waardering van derivaten is opgenomen in IFRS 13. De definitie zoals IFRS 13 deze geeft aan het begrip reële waarde luidt als volgt: ‘’de prijs welke zou worden ontvangen bij verkoop van een actief of zou worden betaald bij de overdracht van een verplichting in een ordelijke transactie tussen marktpartijen op de waarderingsdatum’’22.

Bij de aankoop van een derivaat wordt deze voor kostprijs geactiveerd op de balans. Deze kostprijs komt over het algemeen overeen met de reële waarde. De eventuele transactiekosten komen onder IFRS direct ten laste van het resultaat.

De wijzigingen in de reële waarde komen op basis van IAS 39.9 tevens tot uitdrukking in de winst- en verliesrekening. Koersstijgingen of dalingen van derivaten leiden dus tot een resultaat. Dit kan verschillen op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening hedge accounting wordt toegepast. Indien dit het geval is zullen slechts positieve en/of negatieve resultaten slechts verwerkt worden nadat deze gesaldeerd zijn. Het jaarlijks op kostprijs waarderen van derivaten is onder IFRS niet toegestaan behalve voor derivaten waarvan de onderliggende waarde niet betrouwbaar is vast te stellen.

2.4 IFRS 9 Op 22 november 2016 heeft Europese commissie ingestemd met IFRS 9. IFRS 9 dient de huidige IAS 39 te vervangen. Zoals reeds besproken dient men voor de waardering van derivaten onder IFRS nu rekening te houden met IAS 39. De invoering van IFRS 9 heeft tot gevolg dat alle beursgenoteerde bedrijven en/of bedrijven welke hun jaarrekening op basis van de IFRS wetgeving opstellen zich vanaf 1 januari 2018 moeten houden aan deze nieuwe standaard. Het doel van IFRS 9 is onder andere het invoering van nieuwe hedge accounting 18 Böhmer, S., e.a., (2017) Handboek jaarrekening 2017. Deventer: Wolters Kluwer. (pagina’s. 484 / 485) 19 John Althoff, e.a., (2014), IFRS 9 – Classification and measurement, Delaware: PricewaterhouseCoopers LLP, https://www.pwc.nl/nl/marktsectoren/banken/financiele-verslaggeving/ifrs.html 20 Publicatieblad van de Europese Unie,L 323, 59e jaargang, 29 november 2016. 21 Böhmer, S., e.a., (2017) Handboek jaarrekening 2017. Deventer: Wolters Kluwer. (pagina 980) 22 IFRS 13, paragraaf 2 tot en met 10

17

regelgeving welke overeen komt met het risicobeleid van een onderneming. Als gevolg hiervan kan in de jaarrekening hedge accounting specifieker worden toegepast. Dit moet in de toekomst gaan zorgen voor meer inzicht in de financiële positie van een ondernemer. IFRS 9 gaat meer uit van Principal Based Accounting en dus automatisch minder uit van Rule Based Accounting.

2.4.1 Wijzingen tussen IAS 39 en IFRS 9 inzake hedge accounting Ten opzichte van het oude IAS 39 zijn er een aantal verschillen in IFRS 9 te vinden omtrent hedge accounting. Zoals reeds vermeld dienen vennootschapen die hun jaarrekening op basis van de IFRS standaard moeten opstellen zich vanaf 1 januari 2018 houden met deze nieuwe verordening.

De grootste wijziging tussen IAS 39 en IFRS 9 is het vereiste dat de hedge zo effectief mogelijk dient te zijn en minimaal tussen een bepaalde bandbreedte moest vallen. Onder IAS 39 kon daarom pas na afloop van een boekjaar worden vastgesteld of hedge accounting mocht worden toegepast. Het was vereist dat de bandbreedte tussen twee balansposten 80 – 125 procent (hierna: %) bedroeg. Jaarlijks moest achteraf bepaald worden of de hedge effectief genoeg was. Dit was in de praktijk niet altijd even eenvoudig te bepalen.

Echter is met de invoering van IFRS 9 deze bandbreedte niet meer direct een van de vereisten. Op het moment dat het hedge instrument in de lijn ligt met het gevoerde risicobeleid van de onderneming, mag de ondernemer voorafgaande aan het boekjaar reeds bepalen dat er hedge accounting wordt toegepast in de jaarrekening. De beoordeling of hedge accounting overeen komt met het gevoerde risicobeleid hangt af van een jaarlijkse hedge accounting documentatie. Om hedge accounting toe te passen in de jaarrekening dient er aan 3 specifieke voorwaarden te zijn voldaan23:

• Er moet sprake zijn van een relatie tussen de afgedekte positie en het hedge instrument, dit houdt in dat de afgedekte positie in tegengestelde richting moet bewegen ten opzichte van het hedge instrument;

• Een eventueel kredietrisico is niet direct van invloed op de waardeontwikkeling van het hedge instrument;

• Het gebruik van het hedge instrument moet in verhouding gebruikt worden ten opzichte van de tegenovergestelde positie. Er mag niet gespeculeerd worden door bijvoorbeeld een grotere positie af te dekken wat vervolgens in de toekomst tot een positief of negatief resultaat kan leiden in de winst en verliesrekening.

Daarnaast mogen niet afgeleide financiële bezittingen of schulden welke als financieel hedge instrument worden gekwalificeerd vanaf 1 januari 2018 gewaardeerd worden op reële waarde24. Vervolgens zullen de resultaten op deze instrumenten direct in de winst en verliesrekening worden verwerkt.

Met de invoering van IFRS 9 zijn er voor ondernemers meer mogelijkheden ontstaat om risico’s af te dekken met derivaten. Op het moment dat er sprake is van enige relatie tussen twee producten, waarvan deze prijs niet in overwegende maten wordt beïnvloed door het kredietrisico wordt er reeds voldaan aan de voorwaarden om hedge accounting toe te passen in de jaarrekening.

23 IFRS 9 paragraaf 6.4.1 24 IFRS 9 paragraaf 6.2.2

18

Voor effectiviteit van de hedge dient er onder IFRS 9 niet direct te worden voldaan aan de bandbreedte 80 – 125 %. Als achteraf blijkt dat deze bandbreedte niet gehaald is, is het nog steeds mogelijk dat de ondernemer op basis van gevoerde risicobeleid voor hedge accounting kiest. Dit was onder IAS 39 niet toegestaan. Indien echter ieder jaar blijkt dat de effectiviteit van hedge accounting ver van de oude bandbreedte af ligt, kan men afvragen of het wel mogelijk is om hedge accounting toe te passen.

Onder IAS 39 was hedge accounting een keuze, met de invoering van IFRS 9 is dit nog steeds zo, maar als een ondernemer eenmaal de keuze heeft gemaakt hedge accounting toe te passen, is het niet meer mogelijk om hier opeens mee te stoppen (indien het risicobeleid niet is veranderd). Echter als er niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, dan is het motiveerbaar om in het volgende boekjaar geen hedge accounting meer toe te passen in de vennootschappelijke jaarrekening.

2.5 Vennootschappelijke waardering van derivaten (Dutch Gaap)

2.5.1 Wetgeving en richtlijnen van de Raad van de Jaarverslaggeving Zoals reeds in paragraaf 2.2 behandeld kunnen niet beursgenoteerde ondernemingen in Nederland kiezen voor toepassing van de Nederlandse wetgeving zoals deze is weergeven in Titel 9, Boek 2 van het BW. Omdat deze wet voornamelijk waarderingsvoorschriften heeft opgenomen inzake derivaten, is er in aanvulling op de wetgeving een richtlijn geschreven door de Raad van de Jaarverslaggeving (hierna: RJ) welke specifiek ziet op financiële instrumenten, RJ 290. In deze richtlijn zijn toelichtingen opgenomen met betrekking tot waardering, presentatie van financiële instrumenten en de daarmee samenhangende risico’s. Deze toelichting bevat naast IFRS elementen ook specifieke Nederlandse verslaggevingstandaarden. In vergelijking met IFRS kent de Nederlandse wetgeving meer keuzemogelijkheden. De regels zoals deze staan beschreven in RJ 290 zijn algemener en meer gericht op onderliggende principes. De voorwaarden inzake hedge accounting zijn bijvoorbeeld minder nauwkeurig geformuleerd.

Tevens zijn in andere richtlijnen aanvullende bepalingen opgenomen voor bijvoorbeeld rentebaten (RJ 270) en rentelasten (RJ 273) in de winst en verliesrekening. In RJ 290 paragraaf 401 zijn de kenmerken van een derivaat weergegeven25:

• De waarde verandert als gevolg van de waardeverandering van een onderliggende grootheid;

• Er is geen of geringe netto aanvangswaarde, en • Er vindt een afwikkeling in de toekomst plaats.

Termijncontracten, opties en swaps voldoen aan deze kenmerken en zullen onder Dutch Gaap vervolgens vallen onder de wetgeving zoals deze voor derivaten is voorgeschreven.

In ieder jaarverslag moet een evenwichtige en volledige analyse worden gemaakt op zowel balansdatum alsmede over de afgesloten periode26. Afhankelijk van de omvang van de onderneming moet een afweging worden gemaakt inzake mogelijke risico’s en onzekerheden. Een onderdeel hiervan is ook het beoordelen van de derivaten welke een onderneming aanhoudt. Zonder toelichting is het namelijk voor gebruikers van het jaarverschil niet direct mogelijk te beoordelen welke risico’s deze derivaten beperken en mogelijk ook met zich meebrengen. Daarnaast is het aan te bevelen dat ondernemingen deze toelichting ook

25 RJ 290 paragraaf 401 26 Titel 9, Boek 2 artikel 391 lid 1

19

opnemen als er niet voldaan hoeft te worden aan de vereisten zoals de RJ deze voorschrijft. In dat geval wordt er namelijk ook inzichtelijk gemaakt welke derivaten er gebruikt worden door een onderneming inzake het risicobeheer.

RJ 290 schrijft twee basisprincipes voor inzake waardering van derivaten27:

1. De eerste waardering is veelal gebaseerd op de reële waarde; 2. De vervolgwaardering is afhankelijk van het soort financiële instrument en van de

intentie waarmee het contract is aangegaan.

De definitie28 welke RJ geeft aan het begrip reële waarde is als volgt: ‘’het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn’’.

Op het moment dat een derivaat wordt aangekocht, zal dit voor de aanschafwaarde op de balans worden opgenomen. Indien echter de reële waarde hoger of lager is dan de aanschafwaarde, zal er direct een positief of negatief resultaat dienen te worden verantwoord in de winst en verliesrekening gedurende het jaar van aanschaf.

Bij termijncontracten en renteswaps welke overeenkomen met de huidige marktwaarde, betreft de reële waarde op het moment van afsluiten € 0. Op het moment dat dit type derivaat wordt aangekocht zal dit niet altijd op de balans worden opgenomen. Slechts op het moment dat de marktrente hoger of lager is vertegenwoordigen termijncontracten en/of swaps direct bij aankoop waarde.

Bij een optie is dit echter anders, hier wordt namelijk bij afsluiten vaak een optiepremie betaald. Bij een optie welke leidt tot een kooprecht zal de premie als bezitting worden geactiveerd op de balans. Bij een verkochte optie welke leidt tot een verplichting zal de optie als schuld op de balans verschijnen.

Niet ieder derivaat wordt verhandeld op de actieve markt zoals een effecten-of derivatenbeurs. Op het moment dat er geen actieve handel plaatsvindt in het derivaat komt de waarde ervan tot stand middels een netto contante waarde berekening. Deze berekening gaat uit van toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen of door middel van een optiemodel. Ook is de disconteringsvoet hierbij van groot belang. De disconteringsvoet is afhankelijk van de geldende marktrente alsmede de kredietwaardigheid van de tegenpartij. Op de actieve markt daarentegen komt de prijs tot stand afhankelijk van vraag en aanbod en deze waarde vertegenwoordigd dan ook een reële waarde. Op basis van RJ 290 dient een derivaat afhankelijk van de categorie (bezit of schuld) volgens bepaalde voorschriften te worden opgenomen op de balans. In principe waardeert men een derivaat onder RJ op kostprijs of lagere marktwaarde. Mocht blijken dat de marktwaarde van de derivaten lager is dan de kostprijs, zal er afwaardering plaatsvinden naar deze lagere marktwaarden. Negatieve veranderingen in de marktwaarde komen direct tot uiting in de resultatenrekening. Kosten die samenhangen met de verwerving van een derivaat komen direct ten laste van het resultaat. In de kostprijs kunnen echter ook direct verband houdende transactiekosten en/of afsluitprovisies zitten. Deze kosten zouden vervolgens op basis van de lineaire rentemethode 27 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. (pagina 123) 28 RJ 940

20

gedurende de resterende looptijd van een derivaten jaarlijks ten laste van het resultaat komen op het moment dat deze niet apart in rekening worden gebracht. Slechts in sommige gevallen wordt afgeweken van de waardering op kostprijs of lagere marktwaarde van derivaten:

• Als de onderneming ervoor heeft gekozen om derivaten te waarderen tegen reële waarde. Naast de lagere marktwaarde moet dan ook een eventuele hogere marktwaarde in de winst en verliesrekening worden gepresenteerd;

• Als de onderneming kostprijs hedging toepast. Derivaten worden dan tegen hun kostprijs opgenomen, en

• Als de onderliggende waarde van het derivaat fysiek geleverd dient te worden ten behoeve van het inkopen of verkopen van goederen.

2.5.2 Verwerking derivaten in de vennootschappelijke jaarrekening Valutatermijncontracten en valutaswaps: Op het moment dat een valutatermijncontract of een valutaswap gedurende de looptijd een negatieve waarde ontwikkeld, moet deze als schuld opgenomen worden op de passivazijde van de balans. Er zal dan in het vennootschappelijke resultaat een last verschijnen voor de negatieve waardeverandering. Op het moment dat het valutatermijncontract of de valutaswap vervolgens weer in waarde stijgt, zal het verantwoorde verlies dienen te worden teruggenomen voor zover er reeds een verlies was gepresenteerd. Mocht de actuele marktwaarde echter boven de kostprijs uitkomen, hoeft enkel het geleden verlies te worden teruggenomen. Een valutatermijncontract of een valutaswap zal nooit voor een positief bedrag op de balans worden opgenomen. Als het valutatermijncontract wordt afgewikkeld aan het einde van de looptijd, of reeds tussentijds wordt beëindigd, zal het contract van de balans verdwijnen. Er zal een valutatransactie plaatsvinden. Het verschil tussen de marktwaarde van het contract en de balanswaarde dient te worden verantwoord in de resultatenrekening. Dit is zowel van toepassing op positieve als negatieve waardeontwikkelingen. Renteswaps: Op het moment dat de markwaarde van een renteswap gedurende de looptijd negatief wordt, moet deze als creditpost op de balans worden gezet. Net als bij de reeds behandelde valutaswaps dient de negatieve waarde van de renteswap als schuld te worden opgenomen op de balans. Er zal dan in het vennootschappelijke resultaat een last verschijnen voor de negatieve waardeverandering. Mocht later blijken dat de marktwaarde van de renteswap weer stijgt zal het reeds genomen verlies worden teruggenomen. Eventuele stijgingen boven de kostprijs worden niet in het resultaat verantwoord. De waarderingsgrondslag kostprijs of lagere marktwaarde heeft tevens tot gevolg dat er geen actief post op de balans kan verschijnen. Wanneer de renteswap tussentijds wordt beëindigd, wordt er een resultaat behaald. Dit resultaat zal in het geheel worden opgenomen in het vennootschappelijke resultaat van het huidige boekjaar. De eventuele positieve of negatieve waarde ontwikkeling mag niet worden toegerekend aan toekomstige jaren aangezien het swapcontract beëindigd wordt. Ter volledigheid kan dit anders zijn in hedge situaties waarover later meer.

21

Opties: Wanneer de waarde van een gekochte optie onder de kostprijs komt, zal het bedrag waarvoor de optie geactiveerd is op de balans aan de actiefzijde van de balans afnemen. De kosten welke hiermee samenhangen komen in mindering op het vennootschappelijke resultaat. Wanneer de waarde van de optie in het vervolg weer toeneemt, moet het eerder genomen verlies worden teruggenomen en verantwoord worden als winst in het betreffende jaar. Als de optie echter in waarde stijgt boven de kostprijs, dan hoeft dit niet te worden verantwoord als resultaat. Op het moment dat opties beëindigd worden kunnen er verschillende situaties ontstaan. De eerste situatie is dat de optie waardeloos afloopt. In dat geval dient het bedrag waarvoor de optie op de balans staat ten laste van het vennootschappelijke resultaat worden afgeboekt. De tweede situatie is dat de optie een waarde vertegenwoordigd. De optietransactie levert een bepaald bedrag op en de optie wordt van de balans afgeboekt. Het meerdere betreft het resultaat wat de optie met zich meebrengt en is vervolgens zichtbaar in de vennootschappelijk winst en verliesrekening. Daarnaast kan de optie aan het einde van de looptijd een aankoop opleveren voor de optiekoper. Als gevolg daarvan verschijnt het onderliggende goed op de balans van de vennootschap voor de kostprijs zoals deze beschreven staat in het optiecontract. Het kan ook voorkomen dat de kostprijs van de optie bij het onderliggende product wordt opgeteld zodat de optie vervolgens op de balans verschijnt inclusief de in het verleden betaalde optiepremie. Termijncontracten met betrekking tot commodity: Als de waarde van het goederentermijncontract gedurende de looptijd negatief wordt, moet deze als schuld opgenomen worden op de passivazijde van de balans. Er zal dan in het vennootschappelijke resultaat een last verschijnen voor de negatieve waardeverandering. Op het moment dat het valutatermijncontract of de valutaswap vervolgens weer in waarde stijgt, zal het verantwoorde verlies dienen te worden teruggenomen voor zover er reeds een verlies was gepresenteerd. Mocht de actuele marktwaarde echter boven de kostprijs uitkomen, hoeft enkel het geleden verlies te worden teruggenomen. Een goederentermijncontract zal nooit voor een positief bedrag op de balans worden opgenomen. Bij het afwikkelen van een goederentermijncontract zijn er verschillende mogelijkheden denkbaar. Er kan sprake zijn van een fysieke levering van het onderliggende goed. Echter is het ook mogelijk dat er sprake is van een cash settlement. In dat geval zal afhankelijk van de markwaarde van het onderliggende goed er een geldtransactie plaatsvinden. Door middel van deze geldtransactie vindt er verrekening plaats ter grootte van de markwaarde van het contract. Op dat moment wordt er een resultaat verantwoord in het lopende jaar. Dit positieve of negatieve resultaat zal direct zichtbaar worden in de vennootschappelijke jaarrekening.

22

2.6 Vennootschappelijke wet- en regelgeving inzake hedge accounting

2.6.1 Toepassing van hedge accounting binnen de jaarrekening De reeds behandelde grondslagen hebben als kenmerk dat er verschillende mogelijkheden zijn omtrent de waardering van derivaten in de vennootschappelijke jaarrekening. Dit kan tot gevolg hebben dat er geen bestendige gedragslijn wordt gehanteerd in de waardering van derivaten op de balans van een onderneming. Dit kan voorkomen wanneer deze twee financiële posities direct met elkaar samenhangen en de waarde ervan zich in tegenovergestelde positie van elkaar bewegen. Daarnaast kan het voorkomen dat een derivaat als afdekkinginstrument op de balans is opgenomen en het risico van een andere financiële positie hiermee wordt afgedekt.

Omdat de Raad voor de Jaarverslaggeving een bestendige gedragslijn wenst te hanteren bij het opstellen van de jaarrekening zijn er aanvullende bepalingen opgenomen inzake hedge accounting (samenhangende waardering) in RJ 290. Hedge accounting zorgt ervoor dat een eventuele mismatch wordt opgeheven en dat eventuele schommelingen in de samenhangende waardering wordt vermeld. Er kunnen verschillende soorten hedge accounting plaatsvinden welke ik hieronder zal toelichten.

IFRS 9 (voorheen IAS 39) en RJ 290 geven expliciet aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening toe te passen. Onder IFRS zijn de volgende voorwaarden29 opgenomen:

• Hedge-documentatie, indien een onderneming risico’s wenst af te dekken middels hedge accounting, dient dit schriftelijk worden vastgelegd;

• De afdekking is naar verwachting zeer effectief en dekt risico’s af welke voortvloeien uit kasstromen, en/of reële waarde van een goed;

• Bij cashflow hedge van toekomstige transacties dient het zeer waarschijnlijk te zijn dat deze transacties zich in de toekomst zullen voordoen, deze waarschijnlijkheid wordt getoetst aan de hand van feiten en omstandigheden;

• De effectiviteit van de hedge moet kunnen worden gemeten; • Achteraf moet er getoetst worden of de hedge voldoende effectief is geweest.

2.6.2 Fair value hedge (IFRS en Dutch Gaap) Bij een fair value hedge gebruikt de ondernemer een derivaat om de reële waarde van een balanspost te beschermen. Een voorbeeld wanneer een fair value hedge van toepassing kan zijn is als volgt:

Stel een onderneming heeft een lening afgesloten bij een bank. Deze lening heeft een variabele rente (hierna lening 1). Het geld wordt vervolgens uitgeleend aan een dochtervennootschap welke jaarlijks een vast rentepercentage betaalt als vergoeding voor de opgenomen gelden (hierna lening 2). Als de ondernemer nu een renteswap afsluit op lening 2 kan de vaste rente worden geruild tegen een variabele rente. Deze swap zorgt ervoor dat de vaste rente welke wordt betaald op lening 2 wordt geruild tegen een variabele rente.

Op basis van RJ 290 dient de ondernemer de lening aan de dochtervennootschap te waarderen op kostprijs, terwijl de renteswap tegen reële waarde op de balans dient te worden opgenomen. Binnen de jaarrekening is er op dit moment sprake van een mismatch. Om deze mismatch op te lossen stelt een onderneming vervolgens hedge-documentatie op. In deze

29 IAS 39.88

23

documentatie wordt aangegeven dat de renteswap samenhangt met lening 1 en 2 om het renterisico wat de vaste rente op lening 2 met zich meebrengt af te dekken.

Fair value hedge heeft in dit geval het gevolg dat de ondernemer de verstrekte lening ook op reële waarde moet waarderen. Op het moment dat een waardeverandering wordt veroorzaakt door het afgedekte renterisico is het vervolgens toegestaan dat er wordt afgeweken van de kostprijs en zullen deze waardeveranderingen in de kostprijs (last) de waardestijgingen van de renteswap in de resultatenrekening compenseren. De omgekeerde situatie is natuurlijk ook mogelijk, in dat geval zal de waardeverandering van de ene financiële positie de waardedaling van de renteswap compenseren.

Bij een 100% effectieve hedge is de opbrengst welke samenhangt met het waarderen op reële waarde van de ene balanspost, exact gelijk aan de last welke toerekenbaar is aan de samenhangende balanspost. Per saldo heeft dit in de winst en verliesrekening tot gevolg dat er geen resultaat behaald wordt. Op het moment dat de hedge niet 100% effectief is, zal er een bate of een last worden verwerkt in de winst en verliesrekening.

Op basis van de wet- en regelgeving zoals deze is opgenomen onder IAS 39 en RJ zal fair value hedge worden beëindigd op het moment dat er niet meer aan de volgende voorwaarden30 wordt voldaan:

• Het hedge instrument wordt beëindigd, door het verlopen van bijvoorbeeld het contract, wordt verkocht of uitgeoefend;

• Het hedge instrument voldoet niet meer aan de eisen om in aanmerking te komen voor hedge accounting;

• De onderneming niet meer kiest voor hedge accounting.

2.6.3 Cash flow hedge (IFRS en Dutch Gaap) Een cash flow hedge ziet op een transactie waarbij een ondernemer het risico beperkt of geheel wenst af te dekken dat de toekomstige kasstromen hoger of lager is dan op het moment dat het betreffende onderliggende derivaat wordt afgesloten. Voorbeelden van cash flow hedges zijn het afdekken van rente en valutarisico´s.

Cash flow hedge houdt in dat het effectief behaalde resultaat door middel van de hedge transactie direct in het eigen vermogen wordt verantwoord. Het ineffectief behaalde resultaat, bijvoorbeeld op het moment dat er sprake is van ‘overhedge’ dient wel direct te worden verwerkt in de winst en verliesrekening. Overhedge kan ontstaan op het moment dat het hedge instrument een grotere waarde afdekt dan de waardeverandering van het product wat voor de hedge in aanmerking komt.

Op het moment dat een ondernemer producten verkoopt in buitenlandse valuta is de wisselkoers de onzekere factor. Door middel van een valutatermijncontract kan dit valutarisico op voorhand worden uitgesloten. Bij waardeveranderingen van buitenlandse valuta zal er op het valutatermijncontract een winst of verlies behaald worden. Echter houdt dit valutatermijncontract direct samen met het prijsrisico wat een ondernemer loopt op de producten welke verkocht worden in de toekomst. Omdat toekomstige transacties volgens RJ nog niet verantwoord moet worden op de balans en ook niet in de winst en verliesrekening wordt weergegeven kan er wederom een mismatch ontstaan. Deze veranderingen in de valuta zorgen namelijk niet direct voor een waardeverandering van de reële waarde van de onderneming. Als een ondernemer in dit geval voor cash flow hedging kiest mogen de

30 IAS 39.91 en RJ 290.620

24

mutaties in de reële waarde van het termijncontract weergeven in het eigen vermogen en is dit niet zichtbaar in de winst en verliesrekening.

Op basis van de regelgeving zoals deze is opgenomen onder IAS 39 en RJ zal cashflow hedge worden beëindigd op het moment dat er niet meer aan de volgende voorwaarden31 wordt voldaan:

• Het hedge instrument wordt beëindigd, door het verlopen van bijvoorbeeld het contract, wordt verkocht of uitgeoefend;

• Het hedge instrument voldoet niet meer aan de eisen om in aanmerking te komen voor hedge accounting;

• De onderneming niet meer kiest voor hedge accounting.

Op het moment dat de cash flow hedge wordt beëindigd, is het mogelijk dat er nog een hedge resultaat in het eigen vermogen zit verwerkt. Als het aannemelijk is dat er in de toekomst nog een transactie gaat plaatsvinden welke verband houdt met dit hedge resultaat, mag dit ongerealiseerde resultaat in het eigen vermogen blijven zitten.

Indien dit echter niet het geval is schrijven IAS 39 en RJ 290 voor dat dit resultaat direct moet worden verwerkt in de winst en verliesrekening.

2.6.4 Hedge van een netto-investering (IFRS en Dutch Gaap) Een netto investering is een bedrag in vreemde valuta waarmee een aandeel in een deelneming, groepsmaatschappij of een joint venture is aangekocht. De netto investering vertegenwoordigd een gedeelte van of de gehele intrinsieke waarde van het belang wat is geïnvesteerd.

Aangezien deze investering in een vreemde valuta heeft plaatsgevonden krijgt de ondernemer te maken met een valutarisico. Dit risico kan een onderneming afdekken met een derivaat (swap of termijncontract). Daarnaast schrijft RJ 122 voor dat bezittingen en schulden in vreemde valuta per balansdatum dienen te worden omgerekend tegen de op dat moment van toepassing zijnde valutakoers. Op basis van artikel 2:389.8 BW moeten valutaresultaten direct in het eigen vermogen worden verwerkt onder de post valuta omrekeningsverschillen. Er kan dus sprake zijn van een ‘perfect hedge’ welke niet tot uitdrukking komt in de resultatenrekening maar op basis van de wetgeving in het eigen vermogen verwerkt wordt. Het eventueel ongerealiseerde valutaresultaat wat is behaald door de hedge blijft in het eigen vermogen staan tot op het moment dat de buitenlandse deelneming wordt verkocht of geliquideerd.

2.6.5 Kostprijshedge accounting (Dutch Gaap) Een ondernemer die zijn vennootschappelijke jaarrekening opstelt aan de hand van de Nederlandse wet en regelgeving heeft naast de 3 reeds benoemde mogelijkheden ook nog de keuze om kostprijsafdekking toe te passen. Onder IFRS is deze vorm van hedge accounting niet erkend.

Een kostprijshedge zorgt ervoor dat een toekomstige cashflow of reële waarde op voorhand wordt bepaald. Op deze manier loopt de ondernemer geen risico’s als er bijvoorbeeld veranderingen plaatsvinden in rentes of wisselkoersen. Bij kostprijshedge accounting mag het derivaat wat gebruikt wordt om het risico af te dekken zijn gehele looptijd voor kostprijs32 op

31 IAS 39.101 en RJ 290.632 32 RJ 290.633

25

de balans staan. Indien een onderneming voor kostprijshedge accounting kiest vervalt de mogelijkheid het betreffende derivaat op lagere marktwaarde te waarderen.

Op het moment dat de kostprijs van een derivaat nihil bedraagt, heeft dit tot gevolg dat het derivaat niet op de balans vermeld staat. De waardeontwikkeling is op dat moment ook niet zichtbaar op de balans. Een uitzondering daarop is de situatie dat de afgedekte post een monetaire post in vreemde valuta betreft. Voor zover het derivaat dan een valuta element in zich heeft, dient dit wel opgenomen te worden op de balans tegen eindkoers zodat het eventuele valutaresultaat geneutraliseerd wordt.

In de literatuur33 wordt kostprijshedge omschreven als de meest eenvoudige vorm van hedge accounting. Het derivaat wordt namelijk voor kostprijs of lagere marktwaarde op de balans opgenomen en er zullen jaarlijks verder geen boekhoudkundige mutaties plaatsvinden in tegenstelling tot de andere hedge accounting varianten. Deze varianten gaan namelijk uit van een waardering op reële waarde. Als gevolg daarvan komen ook de waardestijgingen tot uitdrukking in de balans. Het waarderen op kostprijs of lagere marktwaarde zoals bij kostprijshedge accounting het geval is komt het inzicht in de jaarrekening echter niet ten goede en is daarnaast alleen te gebruiken voor ondernemers die hun jaarrekening opstellen aan de hand van Dutch Gaap.

2.7 Een analyse van de verschillen tussen IFRS en Dutch Gaap Zoals uit bovenstaande paragrafen blijkt, hebben IFRS en Dutch Gaap zowel overeenkomsten als verschillen als het gaat om de behandeling van hedge accounting binnen de jaarrekening. De doelen van beide verslaggevingstandaarden zijn echter niet verschillend, namelijk het geven van inzicht in de vermogenspositie van een onderneming. In deze paragraaf worden de verschillen tussen deze verslaggevingstandaarden benoemd.

2.7.1 Verschillen voor hedge accounting IFRS en Dutch Gaap Algemene voorwaarden: De voorwaarden om hedge accounting toe te passen in de jaarrekening is terug te vinden in IAS 39 (vanaf 1 januari 2018 IFRS 9) en in RJ 290. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om hedge accounting toe te passen zijn onder RJ 290 algemener geformuleerd (slechts 3 voorwaarden ten opzichte van 5 voorwaarden onder IFRS). Aan de effectiviteit van de hedge worden onder RJ minder zware eisen gesteld ten opzichte van IAS 39. Effectiviteit / bandbreedte IFRS spreekt voor de effectiviteit van de hedge van een bandbreedte tussen de 80% en 125%. Deze effectiviteit moet op voorhand verwacht worden en op het moment dat de jaarrekening over het afgelopen boekjaar wordt opgesteld, dient vastgesteld te worden of er wordt voldaan aan deze eis. Op het moment dat er niet aan de effectiviteiteis wordt voldaan, zal er geen hedge accounting toegepast mogen worden in de jaarrekening. RJ 290 stelt dat de verwachte effectiviteit van de hedge wordt beschreven. Echter de specifieke eis van de bandbreedte tussen de 80% en de 125% ligt niet vast. Dit kan in sommige situaties betekenen dat hedge accounting onder Dutch Gaap mogelijk is, maar onder IAS 39 niet wordt geaccepteerd omdat er niet wordt voldaan aan de bandbreedte eis.

33 Böhmer, S., e.a., (2017) Handboek jaarrekening 2017. Deventer: Wolters Kluwer. (pagina 1003)

26

Met de invoering van IFRS 9 is dit verschil echter komen te vervallen per 1 januari 2018. Als er een aantoonbare effectiviteit is op voorhand, zal het vanaf het boekjaar 2018 mogelijk zijn om ook zonder de bandbreedte onder IFRS hedge accounting toe te passen. Hedgedocumentatie Daarnaast worden er aan de hedgedocumentatie onder RJ andere voorwaarden gesteld ten opzichte van IAS 39. RJ 29034 stelt dat er twee mogelijkheden zijn:

• Toepassen van hedge accounting op basis van generieke documentatie; of • Toepassen van hedge accounting op basis van documentatie per individuele

hedgerelatie. IFRS kent alleen de individuele hedgerelaties, dit heeft tot gevolg dat er bij meerdere hedgeposities niet kan worden volstaan met 1 algemeen hedgedocument. Iedere hedgepositie dient nauwkeurig en uitvoerig te worden beschreven onder IFRS. Derivaten welke als hedge instrument kunnen worden gebruikt: Alleen derivaten welke gesloten zijn met derde kunnen in aanmerking komen voor kwalificerende hedge relaties. Het doel van een hedge is vennootschappelijk het afdekken en/of beperken van fluctuaties. Als gevolg daarvan kan een geschreven optie niet aangemerkt worden als een hedge instrument voor hedge accounting. Dit is echter niet zo op het moment dat de optie is geschreven als afdekking van een gekochte optie. Gekochte opties kunnen wel gebruikt worden als hedge instrument omdat er in dit geval wel sprake is van het tegengaan en/of beperken van koersfluctuaties. Onder IAS 39 is het niet toegestaan dat derivaten welke worden aangehouden als belegging door een ondernemer worden aangemerkt als hedge instrument tegen eventuele renterisico’s. Deze beperking staat niet vermeld in RJ 290. Onder Dutch Gaap is er een ‘’vierde’’ vorm van hedge accounting, namelijk kostprijshedge accounting. Deze vorm van hedge accounting is onder IFRS niet toegestaan. IFRS schrijft namelijk voor dat derivaten gewaardeerd moeten worden op reële waarde. De reële waarde kan afwijken van de kostprijs en als gevolg daarvan vindt kostprijshedge accounting geen doorgang onder IFRS.

2.8 Conclusie De vennootschappelijke jaarrekening wordt onder IFRS als onder Dutch Gaap opgesteld aan de hand van dezelfde feiten en omstandigheden. Door toepassing van de verschillende grondslagen (IFRS of RJ) kunnen er verschillen in verwerking ontstaan in één en dezelfde vennootschappelijke jaarrekening.

De verschillen inzake hedge accounting komen voort uit het feit dat het onder IFRS niet mogelijk is te waarderen op kostprijs op het moment dat deze kostprijs niet overeenkomt met de reële waarde. Dit zou het inzicht in de vennootschappelijke jaarrekening niet ten goede komen. Onder Dutch Gaap is het daarentegen wel mogelijk om te waarderen op kostprijs of lagere marktwaarde en de uitwerking hiervan is te vinden in de wet en regelgeving omtrent kostprijshedge accounting. Een ondernemer die zijn jaarrekening aan de hand van Dutch Gaap opstelt kan ervoor kiezen kostprijshedge accounting toe te passen.

34RJ 290.613

27

IFRS kent daarnaast meer wetgeving omtrent hedge accounting (hedgedocumentatie en algemene voorwaarden om over te gaan tot hedge accounting) en heeft op deze manier enkele verslaggevingvormen uitgebreider vastgelegd. Met de invoering van IFRS 9 per 1 januari 2018 is echter een van de meest grote verschillen, de verplichte bandbreedte van 80 - 125% komen te vervallen.

Op het moment dat er een aantoonbare correlatie is tussen twee balansposten, kan hedge accounting worden overwogen in de vennootschappelijke jaarrekening. In het vennootschappelijke jaarrekeningenrecht is hedge accounting een keuze en wordt de ondernemer niet verplicht hedge accounting toe te passen.

Een vennootschappelijke jaarrekening moet namelijk op basis van de wet en regelgeving inzicht geven in de financiële positie van een ondernemer. Op het moment dat derivaten onderdeel uitmaken van het risicobeleid van een onderneming, zullen deze financiële posities op basis van de grondbeginselen van de jaarrekening, welke in paragraaf 2.2.1 van deze scriptie zijn behandeld, in samenhang weergegeven moeten worden. Dit komt namelijk het inzicht in de vermogenspositie van de onderneming ten goede.

In deze deelvraag is dieper ingegaan op de verwerking van derivaten in de vennootschappelijke jaarrekening. Aan de hand van de huidige en toekomstige wet- en regelgeving welke van toepassing is op de vennootschappelijke jaarrekening, is weergegeven hoe men vennootschappelijk om dient te gaan met hedge accounting. Tevens zijn in deze deelvraag de verschillende voorwaarden benoemd alvorens een ondernemer vennootschappelijk over mag gaat tot hedge accounting. In de volgende deelvraag wordt nader ingegaan op de fiscale behandeling van hedge accounting wat fiscaal wordt aangeduid als samenhangende waardering.

28

3. Welke fiscale wet en regelgeving is in Nederland van toepassing omtrent samenhangende waardering ?

3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de fiscale vereisten welke er zijn alvorens er samenhangende waardering van twee balansposten moet plaatsvinden. Bij het vormen van een fiscale voorziening speelt goed koopmansgebruik een belangrijke rol. De jurisprudentie welke in de loop der jaren is ontstaan geeft nadere invulling omtrent goed koopmansgebruik en de behandeling van samenhangende waardering. Nadat deze onderwerpen zijn toegelicht zal ingegaan worden op de specifieke fiscale voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd.

Vervolgens wordt nader ingegaan op de fiscale behandeling cashflow hedge accounting en worden nog enkele openstaande vraagstukken behandeld en de mogelijke fiscale uitwerking hiervan.

3.2 De toepassing van goed koopmansgebruik Bij de fiscale winstberekening geldt een nominalistische visie als uitgangspunt. Daarnaast heeft de wetgever in artikel 3.25 van de wet inkomstenbelasting 2001 het begrip goed koopmansgebruik vastgelegd. Deze bepaling geeft aan dat een onderneming haar jaarwinst moet vaststellen volgens goed koopmansgebruik. Goed koopmansgebruik betreft een open norm, dit heeft tot gevolg dat de rechtspraak in de loop van de tijd steeds meer invulling geeft aan dit begrip. De beginselen van goedkoopmansgebruik vinden hun oorsprong in de bedrijfseconomie zo blijkt uit het standaard arrest HR 8 mei 1957. 35 Indien echter het bedrijfseconomisch inzicht in strijd is met wettelijke fiscale bepalingen, geldt deze hoofdregel niet en wordt hier vanaf geweken. Doornebal36 heeft in zijn artikel in het NTFR de verschillende beginselen van goed koopmansgebruik ingekaderd en vervolgens een onderverdeling gemaakt in primaire en secundaire beginselen. Primaire beginselen:

1. het realisatiebeginsel; 2. het matchingsbeginsel, en 3. het voorzichtigheidsbeginsel.

Secundaire beginselen:

1. het realiteitsbeginsel, 2. het eenvoudbeginsel.

Uit het artikel van Doornebal 37 blijkt dat het realisatiebeginsel onder andere inhoudt: ‘winsten moeten worden genomen in het jaar waarop zij betrekking hebben’. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het realisatiebeginsel willekeurige winstverschuiving naar andere jaren afkeurt. Op basis van het voorzichtigheidsbeginsel en het matchingsprincipe is het mogelijk om lasten toe te rekenen aan bepaalde jaren, welke niet direct leiden tot uitgave, een voorbeeld hiervan is het vormen van een voorziening.

35 Heithuis, E.J.W., Kavelaars, e.a. (2017) Inkomstenbelasting. Deventer: Wolters Kluwer. Pagina 158 36 Doornebal, J. (2003), ‘’Invulling van goed koopmansgebruik’’ NTFR 2003/469. 37 Doornebal, J. (2003), ‘’Invulling van goed koopmansgebruik’’ NTFR 2003/469.

29

Het realiteitsbeginsel houdt in dat de economische realiteit de doorslag geeft bij de fiscale winstberekening ook al blijkt uit de formeel juridische vormgeving iets anders. Het eenvoudbeginsel is het laatste beginsel binnen goed koopmansgebruik en houdt in dat eisen welke gesteld worden aan een administratie van een onderneming afhankelijk zijn van de aard en omvang.

3.3 Fiscale jurisprudentie omtrent Samenhangende waardering Voor de fiscale behandeling van derivaten bestaat geen gedetailleerde wetgeving. Bij het opstellen van de aangiften vennootschapsbelasting bepaald artikel 8 lid 138 in samenhang met artikel 3.2539 dat de jaarwinst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik. Daarbij geldt als beginsel dat ten laste van de winst van een bepaald jaar slechts die bedrijfslasten kunnen worden gebracht, welke op dat jaar betrekking hebben.

Het gebruik van goed koopmansgebruik betreft een open norm. Over de uitwerkingen van goed koopmansgebruik met betrekking tot samenhangende waardering zijn diverse arresten gewezen. In deze arresten geeft de Hoge Raad een invulling aan het begrip goed koopmansgebruik en over de fiscale behandeling van derivaten.

De conclusie van deze arresten is dat de fiscale winstberekening gebaseerd is op de reeds benoemde bedrijfseconomische principes maar dat ook het voorzichtigheidsbeginsel en het realiteitsbeginsel zoals dit ontwikkeld is bij het begrip goed koopmansgebruik grote invloed heeft op de uitwerking van samenhangende waardering in de fiscale winstberekening. Deze beginselen hebben tot gevolg dat hedge accounting fiscaal verplicht is. Vennootschappelijk daarentegen is het toepassen van hedge accounting steeds een keuze zoals reeds behandeld in deelvraag 2.

Als gevolg daarvan kunnen er verschillen ontstaan tussen de fiscale winstaangifte en de vennootschappelijke jaarrekening. In de literatuur wordt zo’n verschil in behandeling van hedge accounting aangeduid als een imperatief 40 verschil.

Deze (tijdelijke) verschillen hebben tot gevolg dat er in de vennootschappelijk jaarrekening uitgestelde belastingvorderingen en/of verplichtingen worden opgenomen. Door de vorming van deze uitgestelde belastingen in de vennootschappelijke jaarrekening kan de gebruiker van de jaarrekening de relatie tussen de winst voor en de winst na belasting herleiden.

In de volgende deelonderwerpen zullen een aantal belangrijke arresten aanbod komen welke een specifieke uitwerking voorschijven over hoe men fiscaal dient om te gaan met hedge accounting.

3.3.1 Het valutahedge arrest 41 Casus: Het eerste arrest waarin de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over samenhangende waardering van activa en passiva posten op de balans betrof het valutahedge arrest van 23 januari 2004. In deze casus had een ondernemer een vordering op de balans staan in dollars. Deze vordering was 295 miljoen dollar. Omgerekend in guldens betrof dit op het moment van afsluiten 620 miljoen gulden. De ondernemer liep dus een valutarisico afhankelijk van de 38 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 39 Wet op de inkomstenbelasting 2001 40 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 21) 41 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214

30

koersfluctuaties tussen de gulden en de dollar. Dit valutarisico werd door de ondernemer afgedekt door gelijktijdig een valutaswap af te sluiten. In ruil voor 295 miljoen dollar zou de ondernemer na 5 jaar 620 miljoen gulden terug ontvangen. Het gehele valutarisico werd afgedekt door middel van de swap.

In de hof uitspraak op 31 oktober 2001 oordeelde de rechtbank Amsterdam dat er onvoldoende correlatie was tussen de swap en de daarmee samenhangende dollarschuld. Het hof heeft dit gemotiveerd door middel van het feit dat de looptijd van de vordering 3 jaar betrof en dat de swap een looptijd had van 5 jaar. Er was dus geen sprake van gelijke looptijd en als gevolg daarvan kwam de rechtbank tot de conclusie dat er geen samenhangende waardering kon plaatsvinden.

De Hoge Raad kwam echter tot een andere conclusie en verplichtte samenhangende waardering in deze casus wel. Deze conclusie luidt als volgt: ‘’indien een vordering in een vreemde valuta tegenover een schuld in dezelfde valuta staat, treedt bij wijziging van de koers van die valuta per saldo geen vermogensmutatie op en zal mitsdien een wijziging van de waardering met betrekking tot de valutakoers van de schuld en de vordering niet los van elkaar mogen plaatsvinden’’42.

De Hoge Raad geeft hiermee aan dat er eerder overgegaan kan worden tot samenhangende waardering dan op voorhand werd gedacht door (onder andere) de rechtbank. Er dient samenhangende waardering plaats te vinden ondanks dat er geen sprake is van exact dezelfde condities tussen de schuld en het afgesloten swapcontract.

De conclusies welke uit dit arrest getrokken kunnen worden met betrekking tot samenhangende waardering luiden als volgt:

• Er hoeft geen sprake te zijn van 100% correlatie tussen de vordering en de schuld; • De looptijden van de vordering en de schuld dienen niet expliciet overeen te komen; • De rentepercentages van de vordering en schuld hoeven niet aan elkaar gelijk te zijn.

Afhankelijk van de feiten en de omstandigheden kon er in 2004 volgens de Hoge Raad sprake zijn van samenhangende waardering. Het realiteitsbeginsel43, een van de secundaire beginselen van goed koopmansgebruik schrijft namelijk voor dat de realiteit niet uit het oog verloren moet worden.

De Hoge Raad komt tot de conclusie dat er op basis van het realiteitsbeginsel getoetst moet worden wat de intentie is geweest van de ondernemer. In het arrest in 2004 moet op basis van de realiteit overgegaan moet worden tot samenhangende waardering. Als gevolg hiervan ontstaat er een open norm welke niet nader wordt ingevuld in 2004. Vragen welke er op dat moment ontstonden waren:

• Is een historisch causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende waardering?

• Is een functioneel causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende waardering?

• Moet samenhangende waardering ook toegepast worden indien de vorderingen en schulden per toeval zijn ontstaan?

42 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, r.o. 4.4. 43 Bruins Slot, W. (2008), ‘’Naar een gezamenlijke waardering voor het realiteitsbeginsel’’ WFR 2008/213

31

Op basis van goed koopmansgebruik en de daarbij behorende beginselen zouden deze vragen in individuele gevallen beoordeeld moeten worden.

In 2004 heeft de Hoge Raad zich alleen uitgesproken over tegenover staande vorderingen en schulden in dezelfde vreemde valuta in het algemeen. Pas op het moment dat er geen sprake meer kan zijn van samenhangende waardering dient er op basis van deze uitspraak winst te worden verantwoord of verlies worden genomen. Dit kan tevens onderbouwd worden met het realisatiebeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel. Winsten worden verantwoord op het moment dat deze gerealiseerd worden. In het geval van samenhangende waardering van twee balansposten wordt er pas een resultaat behaald op het moment dat de samenhangende waardering wordt beëindigd. Indien er echter bij samenhangende waardering een verlies wordt aangetoond na samenhangende waardering, laat het voorzichtigheidsbeginsel wel toe dat deze verliezen per saldo direct aftrekbaar zijn in de fiscale winstberekening.

3.3.2 Het optiearrest 44 Casus: In het optiearrest heeft een ondernemer (beursgenoteerde) aandelen X in het bezit. Tegenover dit bezit staat een positie met een geschreven call opties op dezelfde aandelen. Als gevolg daarvan heeft de ondernemer tegenover koersstijgingen op de aandelen een ongerealiseerd verlies op de geschreven call opties. Het prijsrisico wat de ondernemer op deze manier loopt wordt al dan niet volledig afgedekt door middel van de opties. Risico’s afdekken door gebruik te maken van opties is slechts eenzijdige afdekking kan derhalve niet als hedging gekwalificeerd worden. Op het moment dat de beurskoers van de aandelen stijgt is de optiekoper in de casus slechts zijn betaalde optiepremie kwijt en blijft hij toch profiteren van prijsstijgingen van de onderliggende aandelen (mits dat deze aandelen daadwerkelijk in het bezit zijn). De Hoge Raad en het Hof kwamen in de uitspraken tot de conclusie dat er per saldo geen vermogensverlies optreedt indien een verplichting tot het leveren van de aandelen volledig wordt afgedekt doordat de betreffende aandelen X in het bezit zijn van de ondernemer. Daarnaast zou een eventueel verlies op de geschreven call optie op de aandelen X worden gecompenseerd doordat de onderliggende beursaandelen X in het bezit zijn van de ondernemer. Het realiteitsbeginsel heeft volgens de Hoge Raad tot gevolg dat de optieverplichting in samenhang met de onderliggende aandelen gewaardeerd dient te worden. Dit heeft tot gevolg dat de optieverplichting en de onderliggende aandelen gewaardeerd moeten worden op kostprijs. Als de waardering van de onderliggende aandelen echter onder de kostprijs komt, mag de kostprijs worden afgewaardeerd tot de lagere beurswaarde. De beurskoers van de aandelen hoeft niet volledig te correleren met de waardeontwikkeling van de optie. Als gevolg hiervan kan er ineffectiviteit ontstaan. Deze ineffectiviteit mag direct in de winst en verliesrekening worden verwerkt. Daarnaast geeft de Hoge Raad in de optiearrest een aanvulling inzake samenhangende waardering ten opzichte van het eerste valutahedge arrest45. Vooraf kan de ondernemer niet besluiten dat twee posities gezamenlijk dienen te worden gewaardeerd. Eerst dient de

44 HR, 16 november 2007, nr. 970, BNB 2008/126 45 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214

32

ondernemer vast te stellen dat er sprake is van correlatie tussen de twee balansposten. Op het moment dat samenhangende waardering zal plaatsvinden, zal er per saldo geen sprake winst, of verlies worden behaald. In dit arrest past de Hoge Raad eerst goed koopmansgebruik toe (het realiteitsbeginsel) voordat er gesproken wordt over samenhangende waardering van twee balansposten. Op basis van de realiteit is dit juist aangezien de ondernemer in feite geen verlies leidt. Pas op het moment dat de optie wordt uitgeoefend ontstaat er een verlies. Als de optie niet wordt uitgeoefend ontstaat er ook geen verlies. De ondernemer dient op basis van dit arrest het mogelijke verlies fiscaal uitstellen door over te gaan tot samenhangende waardering tussen de aandelen en de daarmee samenhangende opties. Als gevolg hiervan wordt de waarde daling van de optie gecompenseerd door de waardestijging van de onderliggende aandelen, Op deze manier kunnen de verliezen van de ene balanspost niet voor aftrekbare kosten zorgen voor zover de bate van de andere samenhangende balanspost deze verliezen compenseren. Als gevolg van de samenhangende waardering in het optiearrest is er per saldo geen sprake van een resultaat.

3.3.3 Het cacaobonen arrest 46 Casus: In het cacaobonen arrest handelt een ondernemer in cacaobonen welke vervolgens nadat deze zijn bewerkt worden doorverkocht door middel van termijncontracten. De termijncontracten verschillen van looptijd tussen de 8 en 24 maanden. Ook koopt de ondernemer de cacaobonen welke nog bewerkt moeten worden in door middel van termijncontracten. In deze casus verkoopt de ondernemer de halffabricaten door middel van termijncontracten nog voordat de cacaobonen ook door middel van termijncontracten zijn aangekocht. De ondernemer loopt vervolgens een prijsrisico op de vooraf verkochte halffabricaten. Dit prijsrisico dekt de ondernemer vervolgens af door gebruik te maken van futures op cacaobonen. Deze futures zijn op de markt verhandelbaar en hierdoor is het mogelijk op voorhand grote hoeveelheden cacaobonen te kopen tegen een op voorhand vastgestelde prijs. Als gevolg van de bewerking van de cacaobonen en de kwaliteit van de cacaobonen kan er nooit sprake zijn van een 100% effectieve hedge. Daarnaast is er in dit arrest ook nog sprake van termijncontracten in diverse valuta. Als gevolg hiervan loopt de ondernemer ook nog een valutarisico. Dit risico wordt vervolgens door de ondernemer afgedekt door gebruik te maken van valuta termijncontracten. De ondernemer past in zijn jaarrekening geen hedge accounting toe. Dit heeft tot gevolg dat de ongerealiseerde verliezen op de termijncontracten, futures en valuta termijncontracten welke zijn afgesloten op de inkomen direct in mindering komen op het resultaat. Hier tegenover staat echter dat de ongerealiseerde winsten op de derivaten worden uitgesteld tot op het moment dat deze daadwerkelijk gerealiseerd worden. De vraag in deze casus was of dit in strijd is met het realiteitsbeginsel, of dat het voorzichtigheidsbeginsel deze samenhangende waardering uitsluit.

46 HR,10 april 2009, nr. 42916, BNB 2009/271

33

Het oordeel van de Hoge Raad in deze casus is dat op basis van goed koopmansgebruik, en hoofdzakelijk het realiteitsbeginsel met zich meebrengt dat:

a. De termijncontracten (op in- en verkopen), futures en valutatermijncontracten dienen gezamenlijkheid gewaardeerd te worden op het moment dat er sprake is van voldoende verband (of enige correlatie in de waardeontwikkeling);

b. Daarnaast hebben deze derivaten in het cacaobonen arrest tot doel het beperken of geheel afdekken van toekomstige prijsrisico.

Naar aanleiding van het cacaobonenarrest in 2009 is er weer iets meer uitleg gegeven door de Hoge Raad inzake samenhangende waardering van balansposten en zijn er twee criteria geformuleerd (a. en b.) welke hierboven zijn vermeld. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter niet aangegeven binnen welke periode de termijncontracten moeten correleren. Bij de beoordeling van de correlatie tussen de afgedekte positie en het hedge instrument moet na afloop van het jaar worden gekeken of dit binnen de juiste bandbreedte met elkaar in verhouding staat. De bandbreedte waarop de Hoge Raad doelt betreft het correlatiecoëfficiënt. Dit zou tussen de 80 en de 125% moeten liggen. Het is opmerkelijk en uiterst ongewoon dat de Hoge Raad in dit arrest een percentage noemt. Echter valt het betreffende correlatiecoëfficiënt te herleiden uit de IFRS wetgeving, zoals dit staat beschreven in IAS 39. Het lijkt er dus op dat de Hoge Raad aansluiting heeft willen zoeken bij de wet en regelgeving zoals deze van toepassing is bij het opstellen van een vennootschappelijke jaarrekening. Het is niet duidelijk wat er dient te gebeuren op het moment dat in één betreffend jaar niet wordt voldaan aan voldoende correlatie binnen de bandbreedte als er bijvoorbeeld over 2 of 3 jaar gemiddeld wel voldoende correlatie is. In de literatuur motiveert Niekel47 dat de verwachte correlatie moet worden beoordeeld voor de resterende looptijd van de hedge. Echter heeft de Hoge Raad vastgesteld in het cacaobonen arrest dat er juist per balansdatum beoordeeld moet worden of er over het afgesloten boekjaar is voldaan aan het vereisten van voldoende correlatie en in mindere mate naar de toekomstige verwachte correlatie Een van de aandachtspunten welke de Hoge Raad in het cacaobonenarrest48 aandraagt is dat op het moment dat een ondernemer kiest voor de waardering op kostprijs, een mogelijk verlies wat voortkomt uit het ineffectieve deel van de hedge direct verwerkt mag worden in de winst en verliesrekening door middel van het vormen van een voorziening. Echter hoeft een ongerealiseerde winst wat voortkomt uit het ineffectieve deel niet direct te worden verwerkt in de winst en verliesrekening. Dit zou namelijk in strijd zijn met goed koopmansgebruik (het voorzichtigheidsbeginsel).

3.3.4 Het marketmaker arrest49 Casus: Het marketmaker arrest vertoont ten opzichte van de reeds behandelde arresten een groot verschil. In dit arrest is er namelijk sprake van delta-hedge waarbij constant wijzigingen plaatsvinden in de ingenomen posities. Belanghebbende is een beurshandelaar (de marketmaker) welke handelde in opties, futures en andere derivaten.

47 Niekel, S.F.M. (2010), Een multidisciplinaire analyse naar aanleiding van het cacaobonenarrest, paragraaf 5.1.3., WFR 2010/576, 48 HR, 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, paragraaf 5.3.4. 49 HR, 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116

34

Een marketmaker verdient zijn geld door marges in rekening te brengen op transacties welke hij verricht voor klanten. Als gevolg van de handel in allerlei derivaten heeft de marketmaker voortdurend zowel op de activa als op de passivazijde van de balans derivaten alsmede eventueel onderliggende waarde zoals opties en aandelen in zijn bezit. De marketmaker probeert door middel van delta-hedging koersrisico’s te beperken. De delta-hedge heeft tot doel dat er per saldo geen waardemutaties plaatsvinden. De winst (of het verlies) op de optie moet gelijk zijn aan de waardemutatie van het onderliggende aandeel wat in het bezit is. De marketmaker probeert dit te bereiken door gebruik te maken van computersystemen. Het computersysteem is constant bezig met het berekenen van de meest effectieve delta-hedge posities en als gevolg hiervan zullen de ingenomen posities van de marketmaker dagelijks wijzigen. Op basis van het voorzichtigheidsbeginsel werden de derivaten op de debetzijde van de balans op kostprijs of lagere marktwaarde gewaardeerd. Op de creditzijde van de balans werden de derivaten opgenomen voor het bedrag welke ontvangen was (in geval van optiepremies) of de hogere marktwaarde50. Een verlies op de debetzijde werd op basis van het voorzichtigheidsbeginsel direct in de winst en verliesrekening verwerkt. Echter schrijft hetzelfde beginsel voor dat nog niet gerealiseerde winsten mogen worden uitgesteld. Oordeel Hof Amsterdam 19 april 2012: Hof Amsterdam kwam tot de conclusie dat er sprake dient te zijn van samenhangende waardering omdat de marketmaker op basis van een computersysteem een risicobeheer voert waarmee koersrisico’s worden beperkt. Deze risicobeperking wordt gerealiseerd door samenhangende financiële producten te gebruiken welke voor samenhangende waardering in aanmerking moeten komen. Hof Amsterdam gaat in de uitspraak niet in op de vereisten van samenhangende waardering welke volgen uit het reeds behandelde cacaobonen arrest. In dit arrest wordt namelijk ingegaan op de samenhangende waardering tussen balansposten met een koersrisico op balansdatum. In dit geval is dit namelijk ook van toepassing op de marketmaker. Conclusie Advocaat-Generaal Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof Amsterdam en het in cassatie gaan tegen deze uitspraak heeft Advocaat-generaal Wattel51 een beschouwing geschreven welke ik hieronder kort zal toelichten voordat ik de Hoge Raad uitspraak in deze casus benoem. Wattel komt net als het Hof Amsterdam tot de conclusie dat er sprake moet zijn van samenhangende waardering. Wattel motiveert dit met het feit dat de beurshandel voor de marketmaker niet tot doel heeft te verdienen aan derivaten, en of onderliggende waarden. Slechts de transacties die de marketmaker uitvoert in opdracht van zijn klanten leiden tot een positief resultaat voor de marketmaker. De marketmaker wil zichzelf echter beschermen tegen koersverschillen en gebruikt daarom derivaten. Dit hoort bij de dienstverlening zoals deze door de marketmaker worden verricht. De waardering van de bezittingen en schulden (derivaten) waarin gehandeld wordt moet plaatsvinden aan de hand van de beurskoers per balansdatum. Op basis van Goed 50 Hof Amsterdam 19, april 2012, nr. 10/00638, paragraaf 6.2.1. 51 HR, 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.9

35

koopmansgebruik (en hoofdzakelijk het eenvoudbeginsel52) zou het voor de marketmaker niet eenvoudig zijn om op (fiscale) kostprijs te waarderen met eventueel bijkomende kosten. Daarnaast benadrukt Wattel dat financiële producten in het algemeen fiscaal gewaardeerd moeten worden op kostprijs of lagere marktwaarde53. Echter in dit specifieke geval acht hij het op basis van eenvoud toegestaan dat de marketmaker kiest voor een waardering op basis van beurskoers per balansdatum. De waardering van beurskoers per balansdatum heeft tot gevolg dat er ongerealiseerde winsten zichtbaar kunnen zijn. De delta-hedge welke de marketmaker toepast, heeft tot doel dat dit koersrisico wordt verminderd tot nihil. Echter zal dit in de praktijk door middel van delta-hedge nooit 100% van het koersrisico beperkt kunnen worden. Het is namelijk altijd mogelijk dat er onvoorziene omstandigheden plaatsvinden of andere kosten ontstaan in verband met de delta-hedge positie welke leiden tot een onjuiste balanswaardering. Het standpunt wat de Hoge Raad heeft ingenomen in de uitspraak op 17 december 200454 betrekt Wattel hierbij. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad gezegd dat bij de waardering van balansposten rekening gehouden mag worden met gebeurtenissen waarvan op voorhand een behoorlijke kans bestaat dan deze zullen voorkomen. Aan de hand hiervan zou er dus een correctie zijn toegestaan op de beurskoers per balansdatum aldus Wattel55. Oordeel Hoge Raad 21 maart 2014: De Hoge Raad heeft op 21 maart 2014 uitspraak gedaan. In deze uitspraak wordt in tegenstelling tot de conclusie van het Hof Amsterdam en de conclusie van A-G Wattel gezegd dat de criteria van het cacaobonen arrest ook van toepassing zijn op de delta hedge situatie zoals de marketmaker deze toepast. Het Hof Amsterdam heeft vastgesteld dat door middel van delta-hedge de koersrisico’s voor de marketmaker volledig worden beperkt. Echter toetst de Hoge Raad in de uitspraak opnieuw of er is voldaan aan de criteria van het cacaobonenarrest, namelijk:

a. Er is sprake van enig verband (of enige correlatie in de waardeontwikkeling); b. De derivaten hebben tot doel het beperken of geheel afdekken van toekomstige

prijsrisico’s. In de uitspraak geeft de Hoge Raad aan dat goed koopmansgebruik niet met zich meebrengt dat de marketmaker de bezittingen en schulden moet waarderen op actuele waarde, deze waarderingsvorm zou niet mogelijk zijn op basis van goed koopmansgebruik. Het standpunt van de Hoge Raad blijft bij de algemene regel welke zegt dat financiële producten gewaardeerd worden tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Hierbij wordt nog wel opgemerkt dat de kostprijzen nauwkeurig moeten worden vastgesteld en eventuele kosten welke direct verband houden met de aankoop van financiële producten hierbij opgeteld moeten worden. In het geval van de marketmaker is het bij de delta-hedge echter niet mogelijk om de kostprijzen van de verschillende derivaten nauwkeurig vast te stellen. Als gevolg daarvan is het op basis van het eenvoudbeginsel niet mogelijk dat de marketmaker de derivaten individueel voor kostprijs op de balans opneemt. 52 HR, 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 1.11 53 HR, 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.23 54 HR, 17 december 2004, nr. 40234, BNB 2005/95 55 HR, 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.17

36

Conclusie: De Hoge Raad wijkt in de marketmaker casus af van de Hof uitspraak. Ook de conclusie van de advocaat-generaal wordt niet gevolgd. Dit is opmerkelijk en het is nu niet duidelijk hoe hedge accounting fiscaal moet worden uitgelegd in deze situatie. Fiscaal dient men samenhangend te waarderen op het moment dat er aan de vereisten van het Cacaobonenarrest en/of het optiearrest is voldaan. Echter blijkt uit deze uitspraak niet duidelijk of de waardering van balansposten moet plaatsvinden op basis van kostprijs / lagere marktwaarde of op basis van actuele beurswaarde. Daarnaast is niet beantwoord of er rekening gehouden mag worden met eventuele toekomstige gebeurtenissen welke zorgen voor een waardevermindering zoals de Hoge Raad heeft beantwoord in het arrest op 17 december 2004 56. De Hoge Raad haalt tevens aan dat het Cacaobonenarrest en het Optiearrest naast elkaar kunnen bestaan57. De conclusie van het optiearrest is dat er gezamenlijke waardering dient plaats te vinden op het moment dat het waardeverloop van de opties samenhangt met het waardeverloop van de onderliggende aandelen. Uit het Cacaobonenarrest blijkt daarnaast dat er ook sprake is van samenhangende waardering op het moment dat er sprake is van een hedge welke als effectief (binnen de bandbreedte 80 – 125%) wordt aangemerkt58.

3.4 Recente uitspraken van de Rechtbank Zoals reeds aangegeven is de jurisprudentie omtrent samenhangende waardering in fiscale zin voortdurend in beweging. Ik zal hieronder een recente uitspraak behandelen en aan de hand van de criteria zoals de Hoge Raad deze in het verleden heeft geformuleerd, beschrijven of deze uitspraak in lijn ligt met de criteria van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft zich momenteel nog niet uitgesproken over deze zaak en als gevolg daarvan is het nog niet te zeggen of de conclusies van de rechtbank wordt gevolgd.

3.4.1 Rechtbank Den Haag 06-07-2017 59 Casus: Een vennootschap drijft een onderneming en maakt gezamenlijk met een aantal dochtervennootschappen deel uit van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting. De moedermaatschappij heeft diverse bankleningen afgesloten bij banken waarover een variabele rente wordt betaald. Om een gelijkmatige cashflow te realiseren heeft de vennootschap renteswaps afgesloten over de jaren 2008 en 2009. Deze renteswaps zorgen ervoor dat de variabele rente wordt ‘geruild’ tegen een vaste rente. De looptijden en hoofdsommen van de swaps komen gedeeltelijk overeen met de afgesloten leningen. Bij het afsluiten van de renteswaps is het totale bedrag aan uitstaande leningen groter dan het gedeelte waarvoor swaps worden afgesloten. Nadat de swaps worden afgesloten daalt de marktrente aanzienlijk en als gevolg daarvan krijgen de swapcontracten een negatieve waarde. Deze negatieve waarde wordt door de bank berekend en betreft het te verwachten verschil tussen de variabele rente die de ondernemer op basis van de swap van de bank ontvangt en de vaste rente die de ondernemer op basis van de swap aan de bank betaald.

56 HR, 17 december 2004, nr. 40234, BNB 2005/95 57 HR, 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, r.o. 3.5.2. 58 De Hoge Raad heeft deze bandbreedte-eis uit de IFRS standaards (IAS 39) afgeleid. Deze standaard zal echter met 1 januari 2018 komen te vervallen. Op dat moment dient er een kwantitatieve test plaats te vinden. 59 Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2017:9308, zaaksnummer: SGR 16/2800 en SGR 16/2829

37

In 2010 stelt de ondernemer zijn vennootschappelijk geconsolideerde jaarrekening op aan de hand van Dutch Gaap. In deze jaarrekening komen geen renteswap contracten voor en tevens worden er geen ongerealiseerde verliezen (welke zijn ontstaan aan de hand van de negatieve waardeontwikkeling) in de winst- en verliesrekening verwerkt. In de toelichting op de vennootschappelijke jaarrekening wordt wel melding gemaakt van het bestaan van de renteswap zijnde een verplichting welke niet blijkt uit de balans. In 2011 stelt de ondernemer zijn vennootschappelijk geconsolideerde jaarrekening op aan de hand van IFRS. De renteswap contracten worden nu wel op de balans opgenomen en de daarmee samenhangende verliezen worden in de winst- en verliesrekening verwerkt. De ondernemer past daarnaast geen hedge accounting toe in beide jaren. De ondernemer brengt in de aangiften vennootschapsbelasting deze ongerealiseerde verliezen direct ten laste van het resultaat. De vraag is of dit is toegestaan. Oordeel rechtbank Den Haag: De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de ongerealiseerde verliezen in mindering mogen komen op het resultaat. De Belastingdienst stelt zich echter op het standpunt dat dit niet is toegestaan. Op basis van de volgende argumenten wordt de belastingdienst in deze casus in het gelijk gesteld: De rechtbank Den Haag haalt in haar uitspraak de invulling van het begrip goed koopmansgebruik aan zoals dit is gegeven door de Hoge Raad in het valutahedge arrest60. Uit dit arrest blijkt in paragraaf 3.4 dat het voor het toepassen van samenhangende waardering niet vereist is dat de looptijd van de leningen en het afgesloten swapcontract exact gelijk zijn. Met betrekking tot dit standpunt van de ondernemer kan dus niet stellen dat het swap contract en de onderliggende lening niet bij elkaar kunnen horen aangezien het niet vereist is dat de looptijd van de swap gelijk dient te zijn aan de looptijd van de lening. Daarnaast motiveert de rechtbank61 dat toekomstige kasstroomrisico´s gelet op het realiteitsbeginsel niet eerder in aanmerkingen genomen mogen worden dan in het jaar waarin het kasstroomrisico tot uiting komt, op afwikkeldatum dus. Jaarlijks kan hierdoor alleen de swappremie als kosten in de winst- en verliesrekening worden verwerkt62. Op basis van het realiteitsbeginsel mag in deze casus de negatieve waarde van het swapcontract niet direct ten laste van de winst komen in deze casus. De rechtbank Den Haag komt vervolgens niet meer toe aan eventueel samenhangende waardering op basis van de reeds behandelde hedge arresten en de eventuele correlatievereisten tussen het swapcontract en de lening. Het renteswap contract is namelijk afgesloten om een toekomstig cashflow risico af te dekken. Deze motivering komt overeen met conclusie welke voortvloeit uit optiearrest63, in dit arrest komt de Hoge Raad namelijk ook op basis van het realiteitsbeginsel tot en conclusie en wordt de eventuele samenhangende waardering overgeslagen. 60 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214 61 Rechtbank Den Haag, , zaaksnummer: SGR 16/2800 en SGR 16/2829, beoordeling geschil paragraaf 18 ECLI:NL:RBDHA:2017:9308 62 Hof Amsterdam , 29 november 2016, nr. 16/00015 en 16/00020, ECLI:NL:GHAMS:2016:5325 63 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214

38

Analyse aan de hand van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad: Bij het laatste hedge arrest, het marketmaker arrest zijn weer een aantal principes omtrent de samenhangende waardering vastgelegd en wordt tevens verwezen naar de eerdere arresten omtrent samenhangende waardering. Aan de hand van deze criteria kom ik tot de conclusie dat de Rechtbank Den Haag de fair value hedge arresten in deze casus wederom heeft gevolgd en hierbij aansluit ook indien er sprake is van cashflow hedge accounting. Ik ben het met het oordeel van de Rechtbank Den Haag eens dat er op basis van het realiteitsbeginsel geen directe afwaardering mogelijk is van het swapcontract. De intentie van de ondernemer is namelijk het afdekken van een renterisico, en dit heeft nog meerdere jaren voordelen voor de ondernemer. Op basis van de realiteit zou het dus gek zijn om een verlies te claimen voor de negatieve waarde van de swap. Deze negatieve waarde is slechts negatief tot op het moment dat het swapcontract afloopt, en leidt alleen bij tussentijdse afkoop direct tot een verlies. Echter lijkt het ook op basis van de hedge arresten mogelijk om de ondernemer te verplichten tot samenhangende waardering. Dit vloeit voort uit het feit dat in het valutahedgearrest is bepaald dat het in geval van samenhangende waardering niet verplicht dient te zijn dat de swap, en de leningen 100% gelijk zijn. In casu is een duidelijk aantoonbare correlatie en heeft de ondernemer ervoor gekozen zijn renterisico te beperken door een renteswap af te sluiten. Op deze manier wordt er dus voldaan aan de vereisten uit het eerste hedge arrest. In het cacaobonen arrest wordt daarnaast benoemt dat er geen sprake hoeft te zijn van 100 % correlatie en is de bandbreedte eis van 80 – 125% vastgelegd. Er kan in deze casus vanuit worden gegaan dat er sprake is van een correlatie tussen de marktrente en de waarde ontwikkeling van het swapcontract binnen de marge valt. Op dit punt wordt er ook voldaan aan de voorwaarden omtrent samenhangende waardering zoals deze in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Daarnaast is het oogmerk van de ondernemer in deze casus duidelijk het beperken van toekomstige cashflow risico’s en op grond van bovenstaande argumenten lijkt het logisch dat de ondernemer bij de fiscale winstberekening jaarlijks over dient te gaat tot samenhangende waardering, ook op het moment dat de redenatie van de Rechtbank Den Haag met betrekking tot het realiteitsbeginsel zou worden overgeslagen.

3.5 Openstaande vragen inzake samenhangende waardering van een Intrest Rate Swap (Cashflow Hedge) In de reeds behandelde arresten ging het steeds over fair value hedging. Tot op heden heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken over hoe men fiscaal om dient te gaan met cashflow hedge. Op het moment dat naast een lening (met variabele rente) een Intrest Rate Swap (hierna: swap-contract) is afgesloten, heeft de ondernemer feitelijk gezien per saldo een vast rentepercentage. De ondernemer betaalt namelijk aan degene die het swap-contract heeft verkocht een vaste rente en de uitgever van het swap-contract zal vervolgens de variabele rente terug leveren. De lening blijft echter wel in bezit van degene die het swapcontract is aangegaan, slechts de rente wordt ‘’gewisseld’’. Het gevolg is dat de ondernemer die het swap-contract heeft gekocht een prijsrisico loopt met betrekking tot de opgenomen geldlening afhankelijk van de ontwikkeling van de marktrente. Deze transactie wordt aangemerkt als een cashflow hedge.

39

De fiscale behandeling van cashflow hedge van voor de eigenwoning (box 1), en box 3 van de Wet Inkomstbelasting 2001 zal ik in mijn scriptie verder achterwege laten. Alleen de mogelijke fiscale behandeling in het kader van de fiscale jaarwinst van de ondernemer komt hieronder aanbod. Voor de mogelijke fiscale behandeling hiervan zal ik naar verschillende artikelen en uitspraken verwijzen welke diverse mogelijke verwerkingwijze motiveren. Bij het afsluiten van een renteswap heeft het swapcontract geen waarde. Echter als de rente daalt heeft dit tot gevolg dat de renteswap een negatieve waarde krijgt. De met de swap samenhangende lening zal echter niet wijzigen omdat de rente meebeweegt met de marktrente. Per saldo vindt er geen vermogensmutatie plaats in de balanspost lening. Op basis hiervan zou de negatieve waarde van de renteswap in mindering kunnen worden gebracht op het fiscale resultaat. Immers op basis van goedkoopmansgebruik kunnen verliezen in aftrek worden gebracht op het moment dat deze zich voordoen. Dit is bij een wijziging van de marktrente het geval voor de swap. De vraag is echter of dit is toegestaan en daarnaast of de tussentijdse negatieve waarde van het swapcontract wel echt negatief is. Op het moment dat de ondernemer het swapcontract namelijk tot en met het einde van de looptijd aanhoudt zal het swapcontract waardeloos aflopen. Niekel schrijft64 dat hij denkt dat de Hoge Raad ook in het geval van cashflow hedge verplicht tot het samenhangend waarderen. Als gevolg hiervan kunnen de negatieve waardeontwikkelingen welke nog niet gerealiseerd zijn niet in mindering worden gebracht op de fiscale winst. Cornelisse merkt in zijn artikel65 expliciet op dat de conclusies van de Hoge Raad over fair value hedge niet automatisch van toepassingen kunnen zijn op cashflow hedge situaties en als gevolg hiervan is het weer de vraag of er sprake dient te zijn van samenhangende waardering. Cashflow hedge gaat namelijk over een ander soort risico’s, bij faire value hedge sluit de ondernemer een derivaat af ter dekking van het risico op een balanspost. Op deze balanspost wordt een resultaat behaald en tegenover dit resultaat wordt op het derivaat het tegengestelde resultaat behaald 66. Bij een cashflow hedge is dit niet het geval en zal er geen resultaat behaald worden op de samenhangende balanspost. Een swap is niet bedoeld om een waardeontwikkeling af te dekken, maar de ondernemer slechts te verzekeren van een toekomstig gelijkmatige kasstroom. Niekel heeft in 2003 geschreven67 dat in situaties die commercieel als een cashflow hedge worden behandeld, de Hoge Raad fiscaal de afgedekte balanspost en het hedge instrument als twee afzonderlijk balansposten behandeld. Het arrest waarop Niekel doelt betreft een arrest uit 200368. In dit arrest was er sprake van een onderneming die het voornemen had in het buitenland een deelneming te kopen. Om een toekomstig valutarisico af te dekken had de ondernemer reeds een bankrekening in buitenlandse valuta (ponden) in bezit. Bij de uiteindelijke aankoop van de deelneming wenste de ondernemer de deelneming vervolgens voor de oude wisselkoers te activeren. Dit werd echter niet geaccepteerd en samenvattend kan

64 Niekel, S.F.M., Hedging en jaarwinstbepaling, Lezingen commissie vaktechniek NOB 2010/2011 65 Cornelisse, R.P.C., (2015), Reactie op het artikel ‘’ De Intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, WFR 2015/366 66 Bruins Slot, W., Gerrits, E.D.M. (2015), Een andere behandeling van interest rate swaps in de winstsfeer, WFR 2015/359 67 Niekel, S.F.M. (2003), Toepassing hedge accounting bij anticiperende hedges in gevaar?, WFR 2003/823 68 HR, 11 april 2003, nr. 37611, BNB 2003/253

40

uit dit arrest de conclusie worden getrokken dat de lening een zelfstandige bron van winst en/of verlies vormt. Als gevolg hiervan werden de resultaten welke behaald waren op de ponden lening niet toegerekend aan kostprijs van de deelneming welke op een later moment werd gekocht. In het artikel69 van Bruins Slot en Gerrits wordt bovenstaande nogmaals benadrukt en in lijn met deze opvatting kan bij de fiscale behandeling van cashflow hedge het bestaan van dit arrest niet buiten beschouwing worden gelaten.

3.5.1 Fiscale voorziening voor negatieve waarde van de swap? De negatieve waarde van de swap is echter niet direct een schuld voor de ondernemer en kan slechts worden aangemerkt als een voorwaardelijke verplichting70. Voor voorwaardelijke toekomstige verplichtingen kan in sommige gevallen een fiscale voorziening gevormd worden. Aan deze voorzieningen worden aanvullende eisen gesteld. Deze eisen zijn ontstaan naar aanleiding van het baksteenarrest71. In het baksteenarrest werden vervolgens drie cumulatieve eisen72 gesteld waaraan voldaan moet worden om te spreken van een fiscaal aanvaardbare voorziening, namelijk:

1. De oorsprongeis; 2. De zekerheidseis, en 3. De toerekeningseis.

Hieronder zal ik de drie vereisten nader toelichtingen:

De oorsprongeis: De eerste voorwaarde uit het baksteen arrest is de oorsprongeis. Dit houdt in dat toekomstige uitgaven zijn ontstaan door gebeurtenissen die zich voor de balansdatum hebben voorgedaan. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een in het verleden afgesloten contract een onderneming verplicht tot het doen van toekomstige uitgaven. De zekerheidseis: De tweede voorwaarde uit het baksteen arrest is de zekerheidseis. Dit houdt in dat per balansdatum een redelijke mate van zekerheid moet bestaan dat de toekomstige uitgave zich daadwerkelijk zullen voordoen. In de fiscale rechtspraak is het niet altijd duidelijk welk percentage een redelijke mate van zekerheid vertegenwoordigd. In de literatuur73 wordt gesproken over een percentage van 20% - 40% of meer dat de toekomstige uitgave zich zal voordoen. 69 Bruins Slot, W., Gerrits, E.D.M. (2015), ‘’een andere behandeling van interest rate swaps in de winstsfeer’’, WFR 2015/359 70 Asma, J.A., Storm van ’s Gravesande, L.H., (2015) ‘’De Intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, WFR 2015/15 71 HR, 26 augustus 1998, BNB 1998/409 72 HR, 26 augustus 1998, BNB 1998/409 73 Kampschöer, G.W.J.M. (2010) Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte Amsterdam/Wassenaar: G.W.J.M. Kampschöer. (Pagina 65).

41

De toerekeningseis: De derde voorwaarde die uit het baksteenarrest blijkt is dat de uitgave direct toerekenbaar zijn aan de periode voorafgaande van balansdatum. Dit houdt in dat bepaalde toekomstige uitgaven niet toe te rekenen zijn aan toekomstige voordelen en ook naar hun aard geen kosten zijn voor toekomstige jaren. Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, dan zal het zijn toegestaan om een fiscale voorziening te vormen. Een fiscale voorziening is een passiefpost gelijk aan de geschatte nominale gemaakte waarde van de toekomstige uitgaven.74 Indien het verschil tussen de nominale en contante waarde aanmerkelijk is (10%), dan is het waarderen op contante waarde verplicht.

In het geval van een swapcontract zal er worden voldaan aan de oorsprongeis, het swapcontract is namelijk afgesloten voorafgaande aan balansdatum. Bij de zekerheidseis dat de uitgave zich voor gaan doen kan men vraagtekens plaatsen, er zal namelijk alleen een betaling verschuldigd zijn op het moment dat de ondernemer tussentijds van het swapcontract af wil. De waardeontwikkeling van het swapcontract zal jaarlijks wijzigen. Tevens is het zo dat de waarde van het swapcontract op het moment dat het contract afloopt altijd nihil is. In de lijn met de opvatting75 van Asma en Storm van ’s Gravesande in het WFR kom ik ook tot de conclusie dat er niet voldaan kan worden aan de toerekenings- en de zekerheidseis zoals deze is geformuleerd in het baksteenarrest. De vergoeding van het swapcontract is afhankelijk van de huidige rente en ook de toekomstige waarde zal afhangen van de renteontwikkelingen in de toekomst. In de negatieve waarde van het swap contract zit een contant gemaakt renteverschil tussen de huidige rente, en de rente zoals deze in het swapcontract vermeld staat. Deze waarde zal jaarlijks muteren en als gevolg daarvan is de negatieve waarde van de swap toerekenbaar aan de toekomst, en niet toerekenbaar aan het verleden. Het is op basis van het baksteenarrest dus niet mogelijk om een fiscale voorziening te vormen voor een negatieve waardeontwikkeling van het swapcontract.

3.5.2 Intrest Rate Swap waarderen op kostprijs of lagere marktwaarde? Goed koopmansgebruik en dan hoofdzakelijk het voorzichtigheidsbeginsel schrijft voor dat een ondernemer ongerealiseerde verliezen reeds in mindering mag brengen op de fiscale winst. Uit het marketmakerarrest76 blijkt echter dat deze ongerealiseerde verliezen niet genomen mogen worden als blijkt dat er sprake is van samenhangende waardering. Op het moment dat er op kostprijs gewaardeerd wordt zal dit jaarlijks getoetst moeten worden en, indien van toepassing, moet het ongerealiseerde verlies op de balans worden opgenomen. Op deze manier is het zichtbaar in de jaarrekening en kan men vervolgens samenhangende waardering toepassen. Deze samenhangende waardering van twee balansposten leidt vervolgens per saldo niet tot een ongerealiseerd verlies, of een winst. Op basis van het voorzichtigheidsbeginsel kan er dus nooit een fiscaal verlies behaald worden omdat het swapcontract fiscaal altijd samenhangend met de lening gewaardeerd dient te worden. Dit is ook in lijn met het realiteitsbeginsel aangezien ondernemers veelal swapcontracten afsluiten in samenhang met leningen. Deze twee producten zijn dus direct met elkaar verbonden.

74 Heithuis, E.J.W., e.a. (2016) Inkomstenbelasting. Deventer: Wolters Kluwer. (Pagina 203). 75 Asma, J.A., Storm van ’s Gravesande, L.H., (2015) De intrest Rate Swap in drie fiscale sferen, WFR 2015/15 76 HR, 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116

42

In het Handboek Derivaten77 wordt een andere verwerking aangehaald, de waardedalingen van een swapcontract zouden op basis van het voorzichtigheidsbeginsel altijd direct in het fiscale resultaat verwerkt kunnen worden. Het ongerealiseerd verlies mag in principe op basis van het voorzichtigheidsbeginsel in mindering worden gebracht op het fiscale resultaat, hierbij dient echter ook nog opgemerkt te worden dat er allereerst nog beoordeeld dient te worden of er overgegaan dient te worden tot samenhangende waardering tussen het swapcontract en de daarmee samenhangende lening zoals blijkt uit de verschillende hedge arresten. Deze toetsing laten de schrijvers van het Handboek Derivaten achterwege en wordt vervolgens het standpunt ingenomen dat er ook voor cashflow hedge accounting samenhangende waardering geldt op basis van de fiscale hedge arresten. Zoals echter in paragraaf 3.4.1 behandeld komt de Rechtbank Den Haag tot een andere conclusie en mag het verlies op een swap-contract niet direct ten laste van het fiscale resultaat komen op basis van het realiteitsbeginsel. Daarnaast merk ik nog op dat het swapcontract slechts tijdelijk een negatieve waarde heeft. Wanneer een ondernemer het swap-contract aanhoudt tot de looptijd, zal het swap-contract waardeloos aflopen. In dat geval heeft de ondernemer slechts een gerealiseerd verlies wat gelijk is aan de kostprijs van het swapcontract. Rechtbank Noord-Holland78 en vervolgens ook Hof Amsterdam79 hebben geoordeeld dat de negatieve waarde van het swapcontract niet ten laste van het fiscale resultaat mag komen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het swapcontract aan de hand van de feiten en omstandigheden samen met de lening als één product gezien en gewaardeerd moet worden, omdat deze direct verband met elkaar houden. Op het moment dat een ondernemer voortijdig van het swapcontract af wil, zal het swapcontract niet waardeloos aflopen. De ondernemer zal een afkoopsom verschuldigd zijn aan degene welke het swapcontract heeft uitgegeven. Deze afkoopsom zal een vergoeding zijn voor inkomsten welke worden misgelopen (het verschil tussen de marktrente, en de rente welke in het swapcontract staan, contant gemaakt gedurende de resterende looptijd). De afkoopsom is een vervanging voor de toekomstige rentebetalingen en zal als afkoopsom geactiveerd moeten worden op de balans. Vervolgens kan de ondernemer jaarlijks gedurende de oorspronkelijke looptijd van het swapcontract afschrijven over deze koopsom80. Op deze manier wordt de koopsom lineair over de resterende looptijd afgeschreven. Deze verwerking komt overeen met het postbestellersarrest.81 Betoogd kan worden dat de verwijzing naar dit arrest in deze situatie niet juist is, er was in dit arrest namelijk sprake van een toekomstige arbeidsprestatie waarvoor een koopsom geactiveerd diende te worden. Op het moment dat een swapcontract wordt afgekocht en ook de samenhangende lening wordt afgelost, ontstaan er verder geen toekomstige verplichtingen voor de ondernemer.

77 Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam. M. Velthaak e.a. 78 Rechtbank Noord-Holland, 1 mei 2014, nr. AWB 12/3234 79 Hof Amsterdam, 29 november 2016, nr. 14/00388 tot en met 14/00394 80 Asma, J.A., Storm van ’s Gravesande, L.H., (2015) ‘’De intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, paragraaf 4.3, WFR 2015/15 81 Hof Amsterdam, 20 oktober 2004, ECLI:NL: GHAMS:2004: AR5570

43

Een andere uitwerking zou zijn dat de negatieve waarde van het swapcontract direct ten laste van het fiscale resultaat komt op het moment dat de ondernemer het swapcontract tussentijds afkoopt. Deze mogelijke verwerking wordt in de artikelen van Cornelisse82 en Bruins Slot & Gerritsen83 benoemd en zou op dat moment afwijken van de afwikkeling zoals de Hoge Raad deze voorschrijft in het marketmakerarrest. Op het moment dat een ondernemer het swapcontract op de lening beëindigd zal de vaste rentevergoeding verdwijnen en krijgt men een variabele rente terug op de reeds afgesloten lening. De vergoeding voor de tussentijdse beëindiging van het swapcontract valt te vergelijken met de omzetting van een vaste rente naar een variabele rente. Volgens de Hoge Raad is er bij een ruil van obligaties geen sprake van de ruilarresten84 en als gevolg daarvan kan gemotiveerd worden dat de vergoeding die de ondernemer betaalt voor deze opzetting direct in de fiscale winst- en verliesrekening moet worden verwerkt.

3.5.4 Speculatieve Intrest Rate Swap Tot slot kan een ondernemer kan er ook voor kiezen om een swapcontract af te sluiten zonder dat er een lening in bezit is. Op dit moment is de ondernemer aan het ‘’beleggen’’ en wordt er gespeculeerd op stijgingen en/of dalingen van de marktrente. Deze speculatieve positie kan ook ontstaan op het moment dat de ondernemer een lening aflost (waarbij in het verleden een swapcontract is afgesloten), maar het swapcontract aanhoudt. Als gevolg van de aflossing van de lening is het niet meer mogelijk dat de swap in aanmerking komt voor samenhangende waardering. In de vennootschappelijke jaarrekening zal er sprake zijn van waardering op kostprijs of lagere marktwaarde. De negatieve waardeontwikkelingen van het swapcontract zullen zichtbaar zijn in de winst- en verliesrekening. Fiscaal zal het niet mogelijk zijn de negatieve waarde van het swapcontract in mindering te brengen op het resultaat aangezien het swapcontract aan het einde van de looptijd waardeloos is. Dit zou in strijd zijn met het realiteitsbeginsel er vanuit gaande dat het swapcontract tot het einde van de looptijd wordt aangehouden. Op het moment dat er fiscaal jaarlijks gewaardeerd zou worden op lagere marktwaarde, zal dit tot gevolg hebben dat verliezen teruggenomen moeten worden op het moment dat het swapcontract waardeloos afloopt. Slechts op het moment dat een speculatief swapcontract tussentijds wordt beëindigd, mag het verlies in een keer in mindering worden gebracht op het fiscale resultaat omdat het dan ook daadwerkelijk geleden is. Als het swapcontract tot het einde van de looptijd wordt aangehouden, zal de ondernemer alleen de kostprijs ten laste van het fiscale resultaat kunnen brengen. In de lijn met de vennootschappelijke benadering kan de kostprijs van het swap-contract bij het ‘’beleggen’’ in één keer mindering worden gebracht op het fiscale resultaat.

82 Cornelisse, R.P.C., (2015), Reactie op het artikel ‘’ De Intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, WFR 2015/366 83 Bruins Slot, W., Gerrits, E.D.M. (2015), ‘’een andere behandeling van interest rate swaps in de winstsfeer’’, WFR 2015/359 84 HR, 7 februari 2003, nr. 38 152, BNB 2003/173

44

3.6 Conclusie De invulling van goed koopmansgebruik heeft ervoor gezorgd dat op het moment dat er sprake is van een fair value hedge, het derivaat samen met de balanspost welke wordt afgedekt fiscaal samenhangend gewaardeerd dienen te worden op het moment dat er aan de eisen wordt voldaan welke blijken uit de hedge arresten. Het voorzichtigheidsbeginsel in samenhang met het realiteitsbeginsel hebben tot gevolg dat op het moment dat prijsrisico’s, valutarisico’s op producten worden afgedekt, samenhangend gewaardeerd moeten worden. Deze waardering zorgt ervoor dat er geen ongerealiseerde verliezen tot uitdrukking komen voorzover de tegengestelde positie dit verlies gedeeltelijk afdekt of in grote mate beperkt. In iedere situatie moet er aan de hand van feiten en omstandigheden worden gekeken of er sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het derivaat. In het cacaobonenarrest is de vereisten samenhang weergegeven als een bandbreedte (80 – 125%) waarbinnen de correlatie tussen het derivaat en de afgedekte positie moet plaatsvinden. Daarnaast speelt het oogmerk van de ondernemer ook een rol. Op het moment dat er risico’s worden beperkt zal er fiscaal al snel sprake zijn van verplichte samenhangende waardering. Dit oogmerk kan blijken uit de vennootschappelijke jaarrekening en specifiek uit de hedge documentatie welke vennootschappelijk vereist is. Op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening echter niet is overgegaan tot hedge accounting, zal deze documentatie er niet zijn. Vervolgens zal het fiscaal minder eenvoudig zijn om het oogmerk van de ondernemer moeten blijken uit de feiten en omstandigheden (afdekken van risico’s) van de belastingplichtige. Dit is een erg subjectief begrip en zal tot discussie kunnen leiden. Uit het valutahedgearrest is gebleken dat het niet noodzakelijk is dat de afgedekte positie, en het derivaat een gelijke looptijd, of gelijke omvang (vordering / schuld) hebben. In de ideale wereld zou samenhangende waardering per saldo geen winst of verlies opleveren. Dit blijkt echter haast onmogelijk en als gevolg daarvan mag het ineffectieve deel direct in de winst-en verliesrekening worden verwerkt. Echter is het niet vereist dat ongerealiseerde winsten tot uitdrukking komen en zal het in de praktijk veelal bij ongerealiseerde verliezen blijven. Naar aanleiding van de reeds behandelde jurisprudentie zijn er nog een aantal onzekerheden op het gebied van fiscaal samenhangende waardering. Onder andere de behandeling van cashflow hedge in de fiscale jaarwinstberekening. De Hoge Raad heeft zich alleen nog maar uitgelaten over fair value hedge. Het lijkt er echter op dat de Rechtbank voor cashflow hedge aansluiting zoekt bij de reeds ontwikkelde jurisprudentie, en dat naar aanleiding van feiten en omstandigheden ook voor cashflow hedge posities welke bewust zijn opgezet om renterisico’s te beperken, samenhangende waardering vereist is. Dit zou overeen komen met het realiteitsbeginsel. Op het moment dat dit niet het oogmerk is geweest van de ondernemer, is het onduidelijk of er aan de hand van de eisen uit de reeds behandelde arresten verplicht overgegaan dient te worden tot samenhangende waardering. Dit zal naar mijn mening aan de hand van feiten en omstandigheden moeten blijken. Daarnaast staat goed koopmansgebruik toe dat bij tussentijdse beëindiging van het swapcontract, of aflossing van de lening de negatieve waarde van de swap direct als verlies mag worden genomen. Echter wordt er in de fiscale literatuur ook activering van deze negatieve waarde voorgeschreven op het moment dat er een aantoonbare hedge positie is opgezet door de ondernemer.

45

Op deze manier zou de negatieve waarde over de oorspronkelijke looptijd afgeschreven kunnen worden wat in lijn ligt met het matchingprincipe. Deze behandeling zou wat mij betreft alleen verplicht zijn op het moment dat het oogmerk van de ondernemer risicobeperking was. Op het moment dat er per toeval sprake kan zijn van een samenhangende waardering, bijvoorbeeld als er derivaten in de effectenportefeuille zitten, is het op basis van het oogmerk van de ondernemer ‘’beleggen’’ alsnog mogelijk om de negatieve waarde van een swap in één keer mee te nemen in de fiscale winstberekening op het moment dat het swap-contract wordt beëindigd. In de volgende deelvraag zal een vergelijking gemaakt worden tussen de vennootschappelijke wet en regelgeving en fiscale behandeling van hedge accounting.

46

4. Een analyse van zowel de vennootschappelijke als de fiscale behandeling van hedge accounting In de vorige deelvragen heb ik zowel de vennootschappelijke als de fiscale behandeling van hedge accounting toegelicht. In deze deelvraag zal ik een analyse maken van zowel de verschillen als de overeenkomsten omtrent hedge accounting. Daarnaast zal ik de verwerking van de verschillende hedge standaarden toelichten en deze vennootschappelijke verwerking toetsen aan de fiscale wet en regelgeving.

4.1 Wet en regelgeving in beide rechtsgebieden (huidige wetgeving) Het jaarrekeningenrecht, zowel Europees (IFRS) als Nederlands, (Dutch Gaap) gaat uit van uitgebreide en vaak ook complexe wet en regelgeving omtrent hedge accounting. Er zijn enorm veel voorschriften omtrent de toepassing van hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening. Dit is een groot verschil met de fiscale wetgeving. Fiscaal kent men in Nederland bij de jaarwinstbepaling het begrip goed koopmansgebruik wat verder gedefinieerd is in de rechtspraak. Goed koopmansgebruik betreft een open norm en is voortdurend aan nieuwe jurisprudentie onderheven. Als gevolg daarvan is nog lang niet alles duidelijk omtrent de fiscale behandeling van samenhangende waardering en wordt er jaarlijks nieuwe jurisprudentie uitgesproken over samenhangende waardering.

Het kernmerkende verschil is dat het vennootschappelijk een keuze is hedge accounting toe te passen, mits er aan aanvullende voorwaarden wordt voldaan. Fiscaal is hedge accounting (hierna samenhangende waardering) geen keuze. Op het moment dat er sprake is van een effectieve samenhang, zoals deze is benoemd door de Hoge Raad85, moeten derivaten welke een andere balanspost afdekken in samenhang worden gewaardeerd. Als gevolg hiervan is het niet mogelijk ongerealiseerde verliezen tussentijds in mindering te brengen op de jaarwinst.

Met het Cacaobonenarrest heeft de Hoge Raad86 aansluiting gezocht met het Europese jaarrekeningenrecht (IFRS) en is er iets meer duidelijk omtrent de bandbreedte eis waaraan voldaan dient te worden alvorens tot verplichte samenhangende waardering dient te worden overgegaan.

4.2 Verschillen in de vennootschappelijke en fiscale jaarrekening inzake hedge accounting Op het moment dat een vennootschap wordt opgericht (storting van kapitaal) alsmede op het moment dat een vennootschap wordt geliquideerd is het vennootschappelijk vermogen gelijk aan het fiscale vermogen. Doordat de vennootschappelijke winst wordt vastgesteld aan de van IFRS of Dutch Gaap en fiscale winst met in acht neming van goed koopmansgebruik ontstaan er verschillen. Als gevolg hiervan sluiten de vennootschappelijke winst (of verlies) niet altijd aan met de fiscale winst (of verlies).

Vennootschappelijk geen hedge accounting maar fiscaal wel samenhangende waardering: Het kan mogelijk zijn dat een ondernemer in zijn vennootschappelijke jaarrekening geen hedge accounting toepast maar vervolgens fiscaal wel wordt gedwongen, om rekening houdende met goed koopmansgebruik, samenhangende waardering toe te passen op het moment dat derivaten gebruikt worden om het risico van een andere balanspost te beperken. Als gevolg hiervan sluiten de vennootschappelijke cijfers niet meer aan bij de fiscale cijfers.

85 HR, 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271 86 HR, 10 april 2009, nr. 42916, BNB 2009/271

47

Uitgestelde belastingvorderingen en schulden: In de vennootschappelijke jaarrekening worden de verschillen tussen de vennootschappelijke en de fiscale jaarrekening weergegeven door gebruik te maken van uitgestelde belastingvorderingen en/of uitgestelde belastingschulden. In de literatuur worden dit ook wel voorzieningen voor latente belastingen (ook wel belastinglatenties) genoemd. Als de vennootschappelijke winst vooruit loopt op de fiscale winst, wordt er een uitgestelde belastingschuld op de balans weergegeven. Het omgekeerde is ook mogelijk, op dat moment loopt de fiscale winst vooruit op de vennootschappelijke winst, op dat moment wordt er in de vennootschappelijke jaarrekening een uitgestelde belastingvordering opgenomen. Fiscaal bestaan er geen uitgestelde belastingvorderingen en/of schulden en als gevolg daarvan zullen deze niet zijn terug te vinden op de fiscale balans. Hedgedocumentatie: Vennootschappelijk dient een ondernemer in de hedge documentatie aan te tonen dat de hedge relatie tussen twee balansposten tot stand is gebracht met het doel risico’s te beperken. Fiscaal lijkt dit geen specifiek vereiste, op het moment dat er sprake is van een gecorreleerde waardeontwikkeling tussen de een bepaalde bandbreedte, zoals deze door de Hoge Raad is benoemd, dient de ondernemer direct verplicht over te gaan tot het toepassen van samenhangende waardering in de fiscale winstberekening.

Daarnaast speelt bij de fiscale winstberekening de realiteit een grote rol. In verschillende uitspraken door zowel de Rechtbank87(en) als de Hoge Raad88 komt naar voren dat op het moment dat de ondernemer bewust risico’s aan het beperken en/of afdekken is, het op basis van een van de secundaire beginselen van goed koopmansgebruik, te weten het realiteitsbeginsel, verplicht is verliezen op een derivaat uit te stellen op het moment dat op de afgedekte positie alsnog een positief resultaat wordt behaald.

Bandbreedte eis: In de vennootschappelijke jaarrekening wordt hedge accounting alleen toegestaan als er een correlatie bestaat tussen de balanspost welke wordt ingedekt middels een derivaat. Dutch Gaap spreekt ook wel over een risicobeperking en geeft geen formele grens aan. Daarin tegen spreekt IAS 39 over een bandbreedte eis van 80 tot 125%. Op het moment dat de waardestijgingen van de ene balanspost binnen deze bandbreedte correleren met de waardeontwikkeling van het derivaat wat dit risico beperkt, is er hedge accounting mogelijk. Fiscaal zijn er geen duidelijke regels vastgelegd omtrent de bandbreedte eis. Echter naar aanleiding van het cacaobonen arrest spreekt met ook fiscaal van de bandbreedte eis tussen de 80 – 125%. Echter alleen op het moment dat er sprake is van hoge mate van correlatie tussen twee afzonderlijke vermogensbestanddelen (het derivaat en de afgedekte positie) is er sprake van een omgekeerd effect op het fiscale resultaat. Verschillende soorten risico’s vallen bij gebrek aan voldoende correlatie dus niet onder het begrip samenhangende waardering. Oogmerk aanhouden financiële instrumenten: Derivaten welke specifiek worden aangehouden om financiële risico’s af te dekken kunnen vennootschappelijk in aanmerking komen voor hedge accounting. Op basis van deze eis komen derivaten waarin speculatief wordt belegd derhalve niet in aanmerking voor hedge accounting. Daarnaast dient een ondernemer vennootschappelijk in de hedge documentatie vooraf vast te leggen welke derivaten verband houden met een hedge positie. Dit voorkomt

87 Rechtbank Den Haag, 6 juli 2017, nr. 16/2800 en 16/2829 88 HR, 16 november 2007, nr. 970, BNB 2008/126

48

dat een ondernemer achteraf per toeval hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening kan verantwoorden. Fiscaal ligt dit anders, zowel in het eerste valutahedgearrest89 en het optiearrest90 volgt dat financiële instrumenten welke niet in het bezit zijn om financiële risico’s te beperken, alsnog verplicht samenhangend gewaardeerd dienen te worden. Fiscaal is de oogmerkeis dus minder streng en zodoende kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er vennootschappelijk geen hedge accounting wordt toegepast, terwijl dit fiscaal juist wel vereist is. Pas in het cacaobonenarrest91 spreekt de Hoge Raad voor het eerst over een bepaalde samenhang tussen de termijncontracten en de voorraad cacaobonen. Beëindigen van hedge accounting of samenhangende waardering: Een ondernemer kan onder IAS 39 en onder Dutch Gaap zelf jaarlijks beslissen of er wordt overgegaan tot hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening. Het is dus onder het huidige jaarrekeningenrecht mogelijk zonder reden te stoppen met hedge accounting. Fiscaal is dit niet mogelijk en dient een ondernemer op het moment dat er aan een aantal voorwaarden, zoals deze in de jurisprudentie zijn ontwikkeld, wordt voldaan samenhangende waardering toe te passen.

Wijzigingen naar aanleiding van de invoering van IFRS 9: Met de invoering van IFRS 9 per 1 januari 2018 zullen er enkele wijzigingen plaatsvinden in de vennootschappelijke eisen om hedge accounting toe te mogen passen. Voorafgaande aan balansdatum zal de ondernemer moeten inschatten of er een effectieve hedge plaats kan vinden. De uiteindelijke effectiviteit alsmede de bandbreedte eis van 80 – 125% komen hiermee te vervallen. Daarnaast kan hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening niet meer zonder enige rede worden beëindigd. Pas op het moment dat er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan mag vennootschappelijke hedge accounting worden beëindigd. Het is niet duidelijk wat er bedoeld wordt met ‘’ niet meer voldoen aan de voorwaarden’’. Dit kan namelijk ruim uitgelegd worden, bijvoorbeeld niet meer voldoen aan de hedge documentatie, en/of niet meer voldoen aan de verwachte effectiviteit van de hedge. Met de invoering van IFRS 9 per 1 januari 2018 komt dit dus overeen met de fiscale eis van samenhangende waardering en mag hedge accounting niet zomaar worden beëindigd. Daarnaast ontstaat er per 1 januari 2018 een vreemd verschijnsel. Bedrijven zullen voor hun fiscale winstberekening op basis van het arrest van de Hoge Raad nog steeds uit moeten gaan van de bandbreedte van 80 - 125% welke is gebaseerd op IAS 39, terwijl deze bandbreedte met in invoering van IFRS 9 is vervallen.

4.3 Verwerking van hedge accounting vennootschappelijk en fiscaal Derivaten kunnen door de ondernemer worden aangehouden ter belegging, maar daarnaast is het ook mogelijk om risico’s af te dekken waarmee een ondernemer in zijn normale bedrijfsvoering te maken krijgt. Vennootschappelijk heeft de ondernemer de keuze over te gaan tot hedge accounting, fiscaal is deze keuze er niet en zal de ondernemer in veel gevallen verplicht samenhangende waardering in de fiscale winstberekening toe moeten passen.

89 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214 90 HR, 16 november 2007, nr. 970, BNB 2008/126 91 HR, 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271

49

4.3.1 Uitwerking van fair value hedge accounting Op het moment dat een ondernemer in zijn vennootschappelijke jaarrekening fair value hedge accounting toepast worden de derivaten altijd gewaardeerd op reële waarde. Op het moment dat de ingedekte positie op kostprijs gewaardeerd wordt, kunnen er verschillen ontstaan tussen de kostprijs en de actuele waarde van de ingedekte positie. Dit kan te maken hebben met verschillende (markt)omstandigheden.

Op het moment dat er nu fair value hedge accounting wordt toegepast, zal de mismatch tussen het enerzijds waarderen op reële waarde, en het anderzijds waarderen op kostprijs worden opgelost. Bij een 100% effectieve hedge zal de toename in de actuele waarde van het derivaat het verlies van de ingedekte positie compenseren. Op deze manier is het resultaat per saldo nihil.

Op het moment dat er is voldaan aan de eisen zoals deze zijn gebleken uit de hedge arresten dient er fiscaal samenhangende waardering worden toegepast. Op dat moment verschilt de verwerking van fair value hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening niet met de samenhangende waardering in de fiscale winstberekening. Bij een 100% effectieve hedge zal het resultaat bij een fair value hedge nihil zijn. Op het moment dat er een ineffectieve hedge heeft plaatsgevonden mag het verlies wat overblijft na toepassing van samenhangende waardering op basis van goed koopmansgebruik in mindering worden gebracht op de fiscale winst. Als er per saldo nog een ongerealiseerde winst overblijft zal deze winst vaak uitgesteld worden.

4.3.2 Uitwerking van cashflow hedge accounting Net als bij faire value hedge worden de derivaten bij cashflow hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening gewaardeerd op reële waarde. Het waardeverloop van deze derivaten wordt direct in het vennootschappelijk vermogen geboekt. Dutch Gaap schrijft daarentegen voor dat derivaten op kostprijs of lagere marktwaarde worden gewaardeerd. Fiscaal is het op grond van goed koopmansgebruik niet mogelijk mutaties van de derivaten rechtstreeks in het vermogen te boeken.

De negatieve waarde van het swapcontract mag onder voorwaarden direct in het fiscale resultaat worden verwerkt. Afhankelijk van feiten en omstandigheden zal naar mijn mening beoordeeld moeten worden of er sprake dient te zijn van samenhangende waardering. Hierbij zou aansluiting gezocht moeten worden met de vennootschappelijke jaarrekening, dit ligt namelijk in lijn met eerdere beslissingen van Hoge Raad omtrent hedge accounting.

Rechtbank Gelderland92 heeft op 24 december 2015 aangegeven dat een derivatencontract naar burgerlijk recht moet worden aangemerkt als een zelfstandig vermogensrecht waaruit rechten en verplichtingen voortvloeien. Dit betekent dat een derivatencontract ook voor fiscale doeleinden afzonderlijk moet worden beoordeeld. Het hoofddoel van het afsluiten van een swapcontract is het afdekken van een renterisico op de lening. Daarnaast kunnen swapcontracten uit overweging van belegging en/of speculatie worden gesloten.

Het swapcontract en de lening dienen in de vennootschappelijke jaarrekening afzonderlijk te worden gewaardeerd. Het betreffen twee opzichzelfstaande overeenkomsten. Conform de richtlijnen voor de jaarverslaggeving (zowel Dutch Gaap als IFRS) moeten renteswaps als derivaten worden behandeld.

92 Rechtbank Gelderland, 24 december 2015, nr. 14/335

50

RJ 290 schrijft voor dat een derivaat naast waardering op actuele waarde op basis van kostprijshedge accounting gewaardeerd kan worden op kostprijs of lagere marktwaarde.

Onder IFRS is de ondernemer echter verplicht te waardering op reële waarde. Het verschil tussen de kostprijs en de lagere marktwaarde komt vervolgens in de winst- en verliesrekening tot uitdrukking.

Slechts onder strikte voorwaarden (zoals reeds in deelvraag 2 behandeld) is hedge accounting in de vennootschappelijke jaarrekening toegestaan. Deze criteria zijn noodzakelijk omdat hedge accounting afwijkt van normaal geldende waarderingsgrondslagen en resultaatbepaling voor derivaten.

Hedge accounting kan in de vennootschappelijke jaarrekening alleen plaatsvinden indien:

• de hedge-strategie vooraf eenduidig geformuleerd en gedocumenteerd is vastgelegd waarbij is beschreven hoe de hedge-strategie past in de doelstelling van risicobeheer en de verwachting aangaande de effectiviteit van de hedge-relatie en;

• er rekening wordt gehouden met de effectiviteit van de hedge-relatie en de toetsing daarvan en;

• het derivaat vanuit hedge-strategie is afgesloten en daarmee past in het risicobeheer.

Op het moment dat de ondernemer geen hedge-strategie met de bijbehorende documentatie in bezit heeft, is het niet mogelijk hedge accounting toe te passen in de vennootschappelijke jaarrekening. Als een ondernemer niet aan deze voorwaarde voldoet, kan er geen hedge accounting toegepast worden en is de ondernemer verplicht om de renteswap te waarderen op kostprijs of lagere marktwaarde.

Van de voorgeschreven richtlijnen mag fiscaal alleen worden afgeweken indien de bedrijfseconomie:

1. strijdig is met de wettekst; 2. tekort doet aan de algemene opzet van de belastingwet; 3. tekort doet aan een beginsel van de belastingwet.

Op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening wordt overgegaan tot cashflow hedge accounting, is er naar mijn mening voldoende aantoonbaar gemaakt dat het swapcontract samenhangt met de onderliggende lening. Dit zou tot gevolg hebben dat de verwerking zoals deze door Asma en Strom van ’s Gravesande93 juist is. Bij afkoop van het swapcontract dient de negatieve waarde van de swap geactiveerd te worden op de balans, en vervolgens afgeschreven te worden over de resterende looptijd van de oorspronkelijke lening.

Als er echter in de vennootschappelijke jaarrekening géén cashflow hedge accounting is toegepast, zal het voor de Hoge Raad minder makkelijk te motiveren zijn dat het verplicht is over te gaan tot samenhangende waardering. Op grond van de huidige jurisprudentie over hedge accounting heeft de Hoge Raad zich namelijk alleen uitgesproken over samenhangende waardering bij faire value hedge tussen twee balansposten. De cashflow hedge zoals deze ontstaat bij een swapcontract is nog niet nader onderbouwd in de jurisprudentie en als gevolg hiervan zijn er slechts aannames in de literatuur verschenen.

93 Asma, J.A., Storm van ’s Gravesande, L.H., (2015) ‘’De intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, paragraaf 4.3 WFR 2015/15

51

Per saldo is er geen sprake van een vermogensmutatie op balansdatum. Immers het resultaat op de swap wordt niet gecompenseerd door enig resultaat op de lening. Samenhangende waardering op basis van de huidige jurisprudentie is dus niet van toepassing.

Bij aanvang van de overeenkomst heeft het swapcontract geen waarde. De oorzaak is gelegen in het feit dat zich op het moment van afsluiten van de overeenkomst nog geen wijzigingen in de rentestanden hebben voorgedaan.

Een daling van de marktrente leidt tot een ongerealiseerd verlies op de swap. Er moet immers meer rente worden betaald aan de wederpartij dan er wordt ontvangen van de wederpartij.

Volgens de Hoge Raad94 dwingt goedkoopmansgebruik tot op heden tot samenhangende waardering indien sprake is van correlerende waardeveranderingen van vermogensbestanddelen. Aangezien de waardeontwikkeling van de renteswap niet correleert met de waardeontwikkeling van de lening is er geen sprake van een correlatie. Op grond van het cacaobonenarrest lijkt samenhangende waardering niet verplicht voor cashflow hedge.

Als het verband niet duidelijk aan te tonen is tussen het swapcontract en de lening, zal de ondernemer naar mijn mening niet kunnen worden verplicht tot samenhangende waardering bij de fiscale winstberekening. Daarnaast zou de negatieve waarde van het swapcontract bij tussentijdse afkoop niet geactiveerd dienen te worden op de balans. Als deze lening namelijk wordt afgelost zal het niet mogelijk zijn de afkoopsom van de renteswap te matchen met toekomstige rente betalingen van de lening waarmee het swapcontract oorspronkelijk verband hielt.

Als gevolg daarvan is het fiscaal mogelijk de negatieve waarde in een keer in mindering te brengen op het fiscale resultaat.

De fiscale behandeling van cashflow hedge accounting verschilt op verschillende punten. Als gevolg hiervan zullen er verschillen ontstaan welke uitgestelde belastingvorderingen en/of schulden opleveren in de vennootschappelijke jaarrekening.

4.3.3 Uitwerking van een hedge van een netto-investering Op het moment dat een ondernemer in het bezit is van een buitenlandse deelneming, joint venture of een vaste inrichting kan het voorkomen dat er valuta omrekeningsverschillen ontstaan. Deze valutarisico’s kunnen worden afgedekt door tegenover het bezit in de deelneming een schuld in dezelfde vreemde valuta, of een derivaat op te nemen op de balans.

Het bezit in de buitenlandse deelneming wordt in de vennootschappelijke jaarrekening gekwalificeerd als een niet monetaire post. Als gevolg hiervan worden de valuta omrekeningsverschillen direct in het eigen vermogen geboekt onder de post reserve omrekeningsverschillen.

Voor monetaire posten vinden de mutaties in reële waarde plaats in de winst- en verliesrekening. Als derivaten worden gewaardeerd op kostprijs zullen alleen waardedalingen tot uiting komen in de winst- en verliesrekening. Tussentijdse waardestijgingen welke nog niet gerealiseerd zijn komen niet tot uitdrukking in de winst- en verliesrekening op het moment dat er wordt gekozen voor de waardering op kostprijs.

Om de verschillen tussen de waardering in de deelneming en de daarmee samenhangende post op te heffen, kan een ondernemer ervoor kiezen over te gaan tot hedge van een netto

94 HR, 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271

52

investering. De valutakoersverschillen van het afdek instrument, worden op het moment dat deze actief zijn, niet in de winst- en verliesrekening geboekt maar direct in het eigen vermogen. Ook de positieve waardeontwikkelingen van de verschillende derivaten die op kostprijs of lagere marktwaarde worden gewaardeerd worden vervolgens verwerkt in het vennootschappelijke eigen vermogen van de onderneming.

In de fiscale winstberekening krijgt de ondernemer echter te maken met de deelnemingsvrijstelling. Op het moment dat er koersverschillen ontstaan zijn deze verschillen fiscaal niet belast, de deelnemingsvrijstelling zorgt er namelijk voor dat deze zijn vrijgesteld in de fiscale winstberekening. Echter zijn de koersverschillen op de derivaten en/of de samenhangende schuld wel belast op het momnet dat de omrekeningsverschillen ervoor zorgen dat het derivaat of de schuld onder kostprijs gewaardeerd wordt.

Hierop bestaat echter een uitzondering als de ondernemer een beroep doet op artikel 13 lid 7 Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op dat moment kan de Belastingdienst ontheffing verlenen en dit zorgt ervoor dat de valutamutaties van de schuld of het derivaat niet in de fiscale winstberekening wordt meegenomen.

4.3.4 Fiscale uitwerking van kostprijshedge accounting Onder Dutch Gaap heeft de ondernemer ook nog de keuze kostprijshedge accounting toe te passen. Deze vorm van hedge accounting is onder IFRS niet toegestaan. Kostprijshedge accounting houdt in dat zowel het derivaat als de afgedekte positie gewaardeerd worden op kostprijs. Als gevolg van deze waarderingsgrondslag zullen de positieve of negatieve mutaties in de actuele waarde niet tot uitdrukking komen in de vennootschappelijke winst- en verliesrekening. Aangezien de fiscale samenhangende waardering voorschrijft dat er geen mutaties in de winst- en verliesrekening plaatsvinden, zullen er bij een 100% effectieve hedge géén verschillen ontstaan. Op het moment dat er echter sprake is van een swapcontract is het nog niet duidelijk hoe de fiscale verwerking dient plaats te vinden (zie hiervoor uitwerking van cashflow hedge accounting in paragraaf 4.3.2).

Als de kostprijshedge echter niet 100% effectief is, zal er vennootschappelijk een over of onder hedge ontstaan. Dit gedeelte zal vervolgens als zelfstandig deels gewaardeerd worden tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Op basis van goed koopmansgebruik lijkt dit ook zo in de fiscale winstberekening verwerkt te moeten worden. De ongerealiseerde winsten worden uitgesteld, en de eventuele verliezen welke na de samenhangende waardering overblijven zullen zelfstandig tot uiting komen in de fiscale winstberekening.

4.4 Conclusie In het cacaobonenarrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vereisten samenhang alvorens er fiscaal samenhangende waardering plaatsvindt. Deze samenhang brengt veel onzekerheid met zich mee omdat dit een open norm betreft. Een bandbreedte tussen de 80 – 125% zal door de ondernemer gecontroleerd en onderbouwd moeten worden. Daarnaast is het ook mogelijk dat niet ieder jaar aan de bandbreedte eis wordt voldaan. Het gevolg hiervan is dat er voor de fiscale winstberekening een stelsel is ontstaan wat verre van eenvoudig is. Een van de deelbeginselen van goed koopmansgebruik, het eenvoud beginsel streeft naar een stelsel van winstberekening, wat naar aard en omvang van de onderneming hanteerbaar dient te zijn.

Uit het marketmakerarrest blijkt onder andere dat hedge accounting complexe materie is en diverse malen punt van discussie is geweest. Daarom acht ik het niet wenselijk, dat er naast de specifieke hedge accounting voorschriften in het jaarrekeningenrecht, ook nog eens een eigen fiscale standaard is ontwikkeld door de Hoge Raad. Met de afschaffing van de bandbreedte eis

53

in het jaarrekeningenrecht (de invoering van IFRS 9), is duidelijk geworden dat er in het jaarrekeningenrecht een verschuiving plaatsvindt waarbij de nadruk komt te leggen op het oogmerk van de ondernemer (beperken van risico’s), en minder op de bandbreedte eis welke de ondernemer verplicht tot een minimale correlatie tussen het derivaat en de daarmee samenhangende (afgedekte) balanspost. Op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening wordt gekozen voor hedge accounting dient de ondernemer te voldoen aan de hedge ratio. Op het moment dat er vennootschappelijk wordt gekozen voor hedge accounting, zal dit fiscaal naar mijn mening gevolgd moeten worden.

Daarnaast zal er op basis van het realiteitsbeginsel bij de fiscale winstberekening rekening gehouden moeten worden met de realiteit, indirect zou dit inhouden dat ook fiscaal de nadruk dient te liggen op het oogmerk van de ondernemer. Het realiteitsbeginsel komt overeen met een van de belangrijkste doelen van de vennootschappelijke jaarrekening, namelijk het geven van inzicht in de financiële positie van een onderneming zodat een willekeurige derde een oordeel kan vormen over de onderneming. Op het moment dat de vennootschappelijke balans namelijk geen realistisch beeld zou geven, wordt er mijn inziens afgeweken van de realiteit.

De doelen die de maatregelen van zowel in de vennootschappelijke jaarrekening als de fiscale winstberekening bewerkstelligen zijn niet verschillend, namelijk het toepassen van hedge accounting op het moment dat dit onderdeel uitmaakt van het risicobeleid van de onderneming. Echter betreft het in de vennootschappelijke jaarrekening een keuze en schrijft de fiscale wetgeving dit verplicht voor. Het is maar de vraag of deze keuze in het jaarrekeningenrecht het inzicht van een vennootschappelijke jaarrekening ten goede komt, en als gevolg daarvan lijkt het mij verstandig ook vennootschappelijk in bepaalde situaties hedge accounting te verplichten.

Deze verplichting zou zowel vennootschappelijk als fiscaal getoetst moeten worden aan de hand van een aantal eisen, bijvoorbeeld:

• Is er sprake van een beperking omtrent prijs-en of valutarisico’s?, • Is het oogmerk van de ondernemer die het derivaat aanhoudt het beperken van een

risico?, en • Is het op basis van de realiteit zo dat er sprake is van samenhang tussen de twee

financiële producten waardoor samenhangende waardering realistisch is?

Op het moment dat aan deze voorwaarden wordt voldaan zou het naar mijn idee zowel vennootschappelijk als fiscaal hedge accounting (of samenhangende waardering) verplicht moeten zijn bij zowel fair value hedge accounting, cashflow hedge accounting, hedge van een netto investering en kostprijshedge accounting.

54

5. Conclusie In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag welke centraal stond tijdens mijn scriptie:

‘’ Is het mogelijk dat de fiscale behandeling van hedge accounting volledig aansluit bij de vennootschappelijke behandeling of is dit in strijd met de algemene beginselen van goedkoopmansgebruik?’’

Deze hoofdvraag heb ik onderzocht door achtereenvolgens de onderstaande deelvragen te hebben behandeld.

1. Wat voor financiële risico’s kunnen er ontstaan en met welke derivaten kunnen deze risico’s kunnen worden beperkt?

2. Welke behandeling van hedge accounting wordt vennootschappelijk voorgeschreven? 3. Welke fiscale wet en regelgeving is in Nederland van toepassing omtrent

samenhangende waardering?

Als gevolg van deze structuur heb ik eerst het onderwerp afgekaderd. Nadat ik eerst ingegaan ben op de derivaten in het algemeen ben ik vervolgens ingegaan op de vennootschappelijke en fiscale behandeling van de derivaten.

De vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte baseren beide hun informatie op dezelfde feiten en omstandigheden. Door toepassing van de verschillende wet en regelgeving ontstaan er verschillen tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale winst berekening.

Algemene beginselen (vennootschappelijk en fiscaal) De oorsprong van hedge accounting vindt zich in de bedrijfseconomie, en deze beginselen zijn van toepassing op zowel de vennootschappelijke jaarrekening als de fiscale winstberekening. Fiscaal mag hiervan worden afgeweken op het moment dat deze beginselen in strijd zijn met doel en strekking van de belastingwet.

Vennootschappelijk is hedge accounting een keuze terwijl samenhangende waardering fiscaal verplicht is op het moment dat er aan de hedge vereisten is voldaan zoals deze zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Vennootschappelijk zijn de eisen voor hedge accounting veel omvangrijker en dient de ondernemer deze vast te leggen in hedge documentatie. Op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening rekening wordt gehouden met hedge accounting, zal het fiscaal logisch zijn dit te volgen aangezien samenhangende waardering fiscaal verplicht is.

Als er echter vennootschappelijk geen hedge accounting wordt toegepast, zal aan de hand van de fiscale vereisten beoordeeld moeten worden of er wel sprake is van samenhangende waardering bij de fiscale winstberekening.

Fiscale onduidelijkheden met betrekking tot cashflow hedge De Hoge Raad heeft zich op dit moment nog niet uitgelaten over cashflow hedge en als gevolg daarvan is het nog niet duidelijk of de fiscale vereisten zoals deze te herleiden zijn uit de eerdere genoemde fair value hedge arresten van toepassing zijn op Intrest Rate Swaps. Er is namelijk een kenmerkend verschil tussen fair value hedge (met de ene balanspost een risico op de andere balanspost afdekken) en een cashflow hedge waarbij slechts een toekomstig cashflow risico wordt weggenomen. Of er ook bij deze cashflow hedge accounting situaties sprake is van fiscale samenhangende waardering zal naar mijn mening afhankelijk zijn van het oogmerk waarmee de ondernemer de Intrest Rate Swap aanhoudt. Fiscaal zal hierbij het

55

realiteitsbeginsel een grote rol spelen. Op het moment dat er een aantoonbaar verband is met een lening, zal er naar mijn mening overgegaan moeten worden tot samenhangende waardering.

Op het moment dat er echter sprake is van een Intrest Rate Swap welke naar aanleiding van latere gebeurtenissen in aanmerking komt voor samenhangende waardering, maar het oogmerk van de ondernemer tot het afdekking van deze positie ontbreekt, zal er aan de hand van individuele feiten beoordeeld moeten worden of er overgegaan moet worden tot samenhangende waardering. Op het moment dat er toevallig een derivaat in bezit is, welke in aanmerking komt voor samenhangende waardering, is het wat mij betreft niet vereist dat er samenhangend gewaardeerd dient te worden.

Slot: In mijn scriptie heb ik de wet en regelgeving uit het jaarrekeningenrecht vergeleken met de fiscale jurisprudentie zoals deze blijkt uit de verschillende arresten van de Hoge Raad. De vennootschappelijke verwerking van hedge accounting is niet in strijd met goed koopmansgebruik en als gevolg daarvan heeft de Hoge Raad in de fiscale jurisprudentie reeds toenadering gezocht tot de vennootschappelijke wet en regelgeving. Het grootste voorbeeld hiervan is het correlatiecoëfficiënt, de bandbreedte eis (80 – 125%), zoals deze in IAS 39 is opgenomen. Doordat IAS 39 met de invoering van IFRS 9 komt te vervallen per 1 januari 2018, kent het jaarrekeningen recht vanaf dat moment de hedge ratio. Met betrekking tot deze nieuwe hedge ratio is er nog niet veel bekend, en op het eerste gezicht lijkt dit een subjectieve eis, welke voor meerdere uitleggen vatbaar is. Als gevolg hiervan zijn er geen duidelijke richtlijnen meer onder IFRS 9, wanneer er sprake is van hedge accounting, en zijn evens minder nauwkeurige regels voor de invulling van de hedge documentatie opgenomen. Als gevolg hiervan zullen ondernemers zich voor samenhangende waardering bij de fiscale winstberekening (nog steeds) moeten baseren op een bandbreedte eis zoals deze in de fiscale jurisprudentie is ontwikkeld. Echter is deze bandbreedte eis per 1 januari 2018 voor de vennootschappelijke jaarrekening komen te vervallen. Op het moment dat de fiscale wetgever aansluiting zou gaan zoeken bij de vennootschappelijke hedge ratio, zal er veel onzekerheid ontstaan. Onzekerheid vooraf, en de vooral subjectieve kenmerken van de hedge ratio zullen fiscaal als ongewenst worden ervaren veel vragen met zich mee brengen. Fiscaal geniet het dus de voorkeur duidelijke regels te ontwikkelen over hetgeen wel en niet is toegestaan bij de fiscale winstberekening. Echter een subjectieve norm zoals de nieuwe hedge ratio welke ontstaat in IFRS 9 is fiscaal ongewenst. Dit is een te ruime invulling omtrent de vastlegging of het mogelijk is hedge accounting toe te passen in de vennootschappelijke jaarrekening. Op het moment dat er in de vennootschappelijke jaarrekening hedge accounting wordt toegepast, is dit niet in strijd met goed koopmansgebruik en kan dit gevolgd worden in de fiscale winstberekening. Het oogmerk van de ondernemer, het afdekken van een balanspositie, door het gebruik te maken van derivaten ligt op deze manier vast de vennootschappelijke jaarrekening. Op basis van het realiteitsbeginsel is er op dat moment geen discussie mogelijk over de intentie waarmee de ondernemer de derivaten in zijn bezit heeft en dient er fiscaal samenhangend te worden gewaardeerd.

56

6. Literatuurlijst Boeken Albregtse, D.A., Arends, A.J.M. Doornebal, J. Essers, P.H.J. Hoogeveen, M.J., Kempen, van M.L.M., Westen, van G.W.B. (2016). Cursus belastingrecht studenteneditie 2016 – 2017. Deventer: Kluwer. Böhmer, S., Hoogendoorn, M.N., Kruit, R., (2017) Handboek jaarrekening 2017. Deventer: Wolters Kluwer. Dool, van den R.P., Heithuis, E.J.W., Kampschöer , G.W.J.M., Smit. de R.C., Vollebregt, H.A.(2017) Compendium vennootschapsbelasting. Deventer: Wolters Kluwer. Heithuis, E.J.W., Kavelaars, P., Schuver, B.F. (2017) Inkomstenbelasting. Deventer: Wolters Kluwer. Kampschöer , G.W.J.M. (2010). Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte. Amsterdam / Wassenaar: G.W.J.M Kampschöer. Velthaak, M. e.a., (2014) Handboek Derivaten voor accountants, fiscalisten en controllers. Amsterdam: M. Velthaak e.a. Castricum: Financial Market Books Artikelen: Asma, J.A., Storm van ’s Gravesande, L.H., (2015), De intrest Rate Swap in drie fiscale sferen, WFR 2015/15 Bruins Slot, W., Gerrits, E.D.M. (2015), Een andere behandeling van interest rate swaps in de winstsfeer, WFR 2015/359 Bruins Slot, W. (2008), Naar een gezamenlijke waardering voor het realiteitsbeginsel, WFR 2008/213 Cornelisse, R.P.C., (2015), Reactie op het artikel ‘’De Intrest Rate Swap in drie fiscale sferen’’, WFR 2015/366 Doornebal, J. (2003), Invulling van goed koopmansgebruik, NTFR 2003/469. Goes, P.F. (1998), Analyse en gevolgen van het baksteenarrest. Weekblad Fiscaal Recht, WFR 1998/1723. Hoogendoorn, J., (2005), De IAS/IFRS en de fiscale winstbepaling, WFR 2005/108 John Althoff, e.a., (2014), IFRS 9 – Classification and measurement, Delaware: PricewaterhouseCoopers LLP, https://www.pwc.nl/nl/marktsectoren/banken/financiele-verslaggeving/ifrs.html Minnen, R. van (2009), De reorganisatievoorziening: Fiscaal eerder vormen dan commercieel, WFR 2009/347.

57

Niekel, S.F.M. (2003), Toepassing hedge accounting bij anticiperende hedges in gevaar?, WFR 2003/823 Niekel, S.F.M., (2005), Fiscale hedge accounting in het IFRS-tijdperk, TFO 2005/115 Niekel, S.F.M. (2010), Een multidisciplinaire analyse naar aanleiding van het cacaobonenarrest, WFR 2010/576 Niekel, S.F.M. (2010), Hedging en jaarwinstbepaling, Lezingen commissie vaktechniek, NOB 2010/2011 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), (2013) Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013, blz. 13. Publicatieblad van de Europese Unie (2016) , L 323, 59e jaargang, 29 november 2016. Hoge Raad

• Hoge Raad, 8 mei 1957, BNB 1957/208 • Hoge Raad, 26 augustus 1998, BNB 1998/409 • Hoge Raad, 11 april 2003, BNB 2003/253 • Hoge Raad, 23 januari 2004, BNB 2004/214 • Hoge Raad, 16 november 2007, BNB 2008/126 • Hoge Raad 10 april 2009, BNB 2009/271 • Hoge Raad, 26 februari 2013 V-N 2013/22.9 • Hoge Raad, 21 maart 2014, BNB 2014/116

Gerechtshoven en Rechtbanken:

• Hof Amsterdam, 19 april 2012, nr. 10/00638, • Hof Amsterdam , 29 november 2016, nr. 16/00015 en 16/00020 • Rechtbank Noord Holland, 1 mei 2014, nr. 12/3234 • Rechtbank Gelderland, 24 december 2015, nr. 14/335 • Rechtbank Den Haag, 6 juli 2017, nr. 16/2800 en 16/2829