Fiscale Procedure
-
Upload
playmobiel -
Category
Documents
-
view
23 -
download
1
description
Transcript of Fiscale Procedure
Inhoudsopgave
DEEL I. ALGEMENE BESCHOUWINGEN ....................................................................... 2
KORT OVERZICHT VAN DE FISCALE PROCEDURE ................................................................. 3 INLEIDING: WAAROM FISCALE PROCEDURE? ........................................................................ 4
DEEL II. DE FISCALE PROCEDURE ................................................................................ 7
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE SITUERING .................................................................................... 8 HOOFDSTUK 2. ALGEMENE FISCALE PROCEDUREREGELS ................................................. 9 HOOFDSTUK 3. DE TAXATIEPROCEDURE ............................................................................... 16
AFDELING I. De aangifte ........................................................................................................... 16 AFDELING II. De controle van de aangifte: de onderzoeksbevoegdheden ............................... 30 AFDELING III. De fiscale bewijsmiddelen ............................................................................... 51 AFDELING IV. De aanslagprocedure ........................................................................................ 61 AFDELING V. Sancties .............................................................................................................. 72
HOOFDSTUK 4. DE GESCHILLENPROCEDURE ....................................................................... 84 HOOFDSTUK 5. FISCALE BEMIDDELING ................................................................................. 91 HOOFDSTUK 6. DE GERECHTELIJKE PROCEDURE ............................................................... 92
Grondige studie van de fiscale procedure (prof. dr. M. Maus) Academiejaar 2012-2013 Samenvatting door Jasper Dupont
DEEL I. Algemene beschouwingen
2
DEEL I.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN
DEEL I. Algemene beschouwingen
3
KORT OVERZICHT VAN DE FISCALE PROCEDURE
1. Schematische voorstelling van de fiscale procedure:
1) de aangifte;
(bij indiening aangifte: fiscale onderzoeksbevoegdheden);
2) de taxatie;
(indien niet vrijwillig wordt betaald, gelden een aantal regels m.b.t. de invordering)
3) de sancties;
(vgl. Una Via)
4) de geschillenbeslechting.
DEEL I. Algemene beschouwingen
4
INLEIDING: WAAROM FISCALE PROCEDURE?
2. Fiscale fraude. Fiscale fraude vormt in België een wezenlijk probleem. De internationale
gemeenschap beschouwt België als een ‘belastingparadijs’.
Hiervoor zijn meerdere redenen aan te geven:
– omzeggens geen vermogensbelasting in België;
– geen meerwaardebelasting op aandelen.
Het probleem is dat de zwarte economie maar moeilijk gemeten kan worden. De Nationale
Bank van België schat de zwarte economie in op 3 à 4% van het BBP. EUROSTAT schat dit op
zo’n 15%. Volgens Schneider bedraagt de zwarte economie zo’n 17,9 % van het BBP 1 .
3. Oorzaken van fiscale fraude. We onderscheiden verschillende oorzaken:
– De hoge belastingdruk;
– De ongelijke verdeling van de belastingdruk:
o België kent een hoge belastingdruk op arbeid, terwijl er geen belastingdruk is grote
vermogens
o Het asociale karakter van de registratie- en successierechten
– De willekeurige pakkans;
– De willekeurige afhandeling van fiscale fraudezaken.
Het gebrek aan beleid op vlak van fiscale fraudebestrijding stelt steeds vaker problemen.
De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM)
speelt daarbij een belangrijke rol.
Vgl. 20 september 2011, EHRM, Yukos. De oliemaatschappij Yukos werd in Rusland
veroordeeld wegens fraude. Deze veroordeling werd aangevochten bij het EHRM. Voor
het hof werd gesteld dat de betrokkene door de Russische autoriteiten werd
gediscrimineerd o.b.v. art. 14 EVRM (niet-discriminatiebeginsel) en art. 1, 1ste protocol
(bescherming van het recht op eigendom). Ter zake werd de volgende redenering
aangevoerd: wanneer een fiscus gaat taxeren en sanctioneren, wordt er afbreuk gedaan
aan het recht op eigendom. Het recht op eigendom is echter niet absoluut, maar bij de
1 Schneider houdt echter geen rekening met het terugverdieneffect, i.e. het zwart geld dat opnieuw in de economische kringloop terechtkomt.
DEEL I. Algemene beschouwingen
5
taxatie en sanctionering moet de overheid wel art. 14 EVRM respecteren. Dit was
volgens Yukos niet het geval: verschillende andere bedrijven hadden dezelfde fiscale
constructie opgezet als Yukos; dat enkel Yukos werd gesanctioneerd duidt op willekeur.
Het EHRM erkende dat de administratie niet willekeurig te werk mag gaan, maar was
van oordeel dat er in deze concrete zaak onvoldoende was aangetoond dat de fiscus op
het terrein willekeurig was geweest.
Als we deze rechtspraak koppelen aan het sanctieverhaal zullen er zich wellicht
problemen stellen. In navolging van Yukos, zijn er immers een aantal zaken hangende in
België waar men deze argumentatie overneemt:
1) De zaak Massive. Massive liep tegen de lamp wegens fraude: de onderneming had
Belgische winsten afgeleid naar Hongkong, met als gevolg dat er 62 miljoen euro
vennootschapsbelasting in België was ontdoken.
De Belgische fiscus heeft een belastingverhoging opgelegd van 30 procent (terwijl hij
tot 200 procent had kunnen gaan).
2) De fraude met de FBB. De FBB betreft een interne maatregel om dubbele
belastingen tegen te gaan. Bepaalde banken hadden dit systeem misbruikt om
frauduleuze constructies op te zetten. Deze fraude kwam aan het licht: enerzijds was
er sprake van ontduiking van de inkomstenbelasting (door het cliënteel), anderzijds
ontduiking van de bankentaksen (door de bank).
De banken sloten een dading met de fiscus waarbij een boete werd overeengekomen
van 20 procent (dit terwijl de boete wegens de ontduiking van bankentaksen kan op-
lopen tot 2000 procent).
Enkele jaren later kwam aan het licht dat de bank stukken had gebruikt om de fiscus
om de tuin te leiden bij het sluiten van de dading. Er werd een tweede dading
gesloten, waarbij een boete werd opgelegd van 40 procent.
3) De zaak KB-Lux. Een werknemer werd ontslagen. Voor hij vertrok kopieerde hij
de klantenbestanden, en stuurde deze door naar de Belgische fiscus. Deze bestanden
bevatten informatie m.b.t. buitenlandse rekeningen met zwart geld.
De fiscus besloot tot een belastingverhoging van 10 tot 20 procent.
Besluit: deze drie grote fraudezaken werden relatief mild afgehandeld qua sanctionering.
Als dit de teneur is, moet men de lat gelijkleggen voor iedereen. Dit is tot op heden niet
het geval.
Vgl. verslag van Rekenhof waarbij werd gevraagd wanneer de fiscus strafklacht gaat neerleggen
bij het parket, en wanneer niet. Hierop werd echter geen antwoord gegeven.
DEEL I. Algemene beschouwingen
6
4. Kan de overheid de fiscale fraude terugdringen? De voorbije maanden werden een
aantal belangrijke maatregelen genomen:
– De nieuwe anti-misbruikbepaling;
– De regeling inzake de geheime commissielonen;
– De verhoging van sancties (max. strafrechtelijke boete = 3 miljoen euro);
– Verbod op cashbetalingen: boven 5000 euro niet meer toegelaten. in 2014 niet meer
toegelaten boven de 3000 euro. In de immobiliënsector helemaal niet toegelaten.
Andere voorstellen:
– Sectoriële controles. iedereen binnen een bepaalde regio en bepaalde sector
controleren (bv. in 2012 controleert men de tandartsen in de regio Gent). Eventueel
koppelen aan een early warning systeem: nog zoveel maanden de tijd voor een
regularisatieprocedure.
– Getrapte meldingsplicht voor cijferberoepen gekoppeld aan een betaalbaar systeem
van fiscale regularisatie.
DEEL II. De fiscale procedure
7
DEEL II.
DE FISCALE PROCEDURE
DEEL II. De fiscale procedure
8
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE SITUERING
Er bestaat geen uniforme procedurewetgeving: de globale regels van de procedure
verschillen op drie niveaus:
1) het niveau van de federale belastingen,
2) het niveau van de regionale belastingen, en
3) het niveau van de lokale belastingen.
Bovendien zijn er op elk beleidsniveau verschillende belastingen, waarvoor verschillende
procedureregels gelden.
Op 20 juli 2012 werd beslist om een uniform procedurewetboek te creëren, dat vanaf volgend
jaar in werking zou moeten treden.
5. Elk deel wordt zodanig behandeld dat de drie onderverdelingen per niveau worden
bekeken.
DEEL II. De fiscale procedure
9
HOOFDSTUK 2. ALGEMENE FISCALE PROCEDUREREGELS
6. Belastingheffing is een administratief gebeuren. De administratieve spelregels zijn
derhalve ook van toepassing op het fiscale. Men moet dan ook rekening houden met twee
soorten regels:
1) de eigenlijke fiscale procedureregels;
2) de algemene regels van het administratief recht, waaronder de beginselen van
behoorlijk bestuur, die voor de fiscale procedure belangrijker worden. De fiscaliteit is
immers een administratieve rechtshandeling.
Het Hof van Cassatie heeft in een mijlpaalarrest bevestigd dat belastingen onderworpen zijn
aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De algemene beginselen van behoorlijk
bestuur vormen dus een belangrijke bron van suppletief recht, boven op de bijzondere
procedureregels.
7. In wat volgt, schetsen we het belang van de beginselen van behoorlijk bestuur voor de
fiscale procedure.
A. Het redelijkheidsbeginsel: het verbod op willekeur
8. het redelijkheidsbeginsel houdt in dat de administratie elkeen tot op zekere hoogte gelijk
moet behandelen (maar: gebrek aan uniform gecoördineerd beleid, nood aan centraal
mechanisme), en dat men in het kader daarvan ook redelijk moet zijn.
Het redelijkheidsbeginsel wordt veruiterlijkt door een verbod van willekeur.
9. Voorbeelden:
– Taxatiefase: indiciaire taxaties (i.e. belastingen o.b.v. uitwendige tekenen en indiciën).
Wanneer men niet kan aantonen waar zijn vermogen vandaan komt, heeft de fiscus het
recht de belastingplichtige te belasten op basis van uitwendige tekenen en indiciën.
Men moet in het kader daarvan redelijk zijn.
DEEL II. De fiscale procedure
10
Vgl. Antwerpen, 20 november 2001: De fiscus krijgt in het kader van een
strafonderzoek kennis van het feit dat een belastingplichtige 20.000 EUR aan
interesten heeft verkregen op een buitenlandse bankrekening. Op basis van dat feit
bepaalt de fiscus de hoegrootheid van het vermogen van de belastingplichtige. Volgens
het Hof van Beroep van Antwerpen is het bestaan van roerende inkomsten
onvoldoende om te bepalen dat er een vermogen zou bestaan van een bepaalde
omvang.
– Controlefase. de fiscus mag geen onredelijke eisen stellen. Zo mag de fiscus niet eisen
dat een persoon, die een vennootschap heeft opgericht, informatie verstrekt waarover
de fiscus reeds beschikt (bv. de oprichtingsakte, de leningsakte, enz.).
Zo ook kan men zich afvragen of het redelijk is dat bepaalde personen jaarlijks ge-
controleerd worden, terwijl anderen nooit een controleur te zien krijgen.
– administratieve sanctionering: geen onredelijke sanctie. De sanctionering is heel
belangrijk in het fiscale gebeuren: zij kan immers zeer ingrijpend zijn voor de
belastingplichtige. Het is dan ook noodzakelijk dat de fiscus op dit vlak een beleid zou
uitzetten, hetgeen tot op heden echter nog niet het geval is. De vrijheid van de fiscus
om een administratieve sanctie op te leggen wordt echter steeds meer beperkt door de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Vgl. Brussel 26 oktober 2011: de fiscus heeft de mogelijkheid om louter formaliteiten
die verkeerd zijn gelopen te bestraffen (bv. opmaak factuur die onvoldoende
gedetailleerd is). De fiscus kan de belastingplichtige op verschillende manieren
sanctioneren. In casu had de fiscus per factuur die onvoldoende gedetailleerd was een
boete opgelegd. Volgens het hof van beroep van Brussel was dit onredelijk: er mag
slechts één boete worden opgelegd.
– Geschillenprocedure: geen onredelijk lange behandeling. Wanneer de belasting-
plichtige niet akkoord gaat met de fiscus, moet de belastingplichtige zich hier eerst
intern tegen verzetten.
Vgl. Antwerpen 23 september 2008: de belastingplichtige had een bezwaarschrift
ingediend tegen de fiscus, de fiscus nam pas na 19 jaar een beslissing. Het hof van
beroep van Antwerpen oordeelde dat de fiscus onredelijk lang had gewacht om een
beslissing te nemen.
DEEL II. De fiscale procedure
11
b. Hoor- en inzagerecht
10. Inzagerecht. Het inzagerecht houdt in dat de belastingplichtige het recht heeft om zijn
fiscaal dossier in te zien alvorens hij antwoordt op een vraag van de fiscus (vgl. de wet
openbaarheid van bestuur, die toelaat om bestuursdocumenten in te zien).
Het inzagerecht vormt een doorn in het oog van de fiscus, die het liefst geen pottenkijkers wil
hebben. Volgens de minister van financiën (1997) kan het recht op inzage pas ontstaan op het
ogenblik dat de fiscus heeft getaxeerd. Deze zienswijze wordt niet onderschreven door de Raad
van State: elkeen moet op om het even welk ogenblik bestuursdocumenten kunnen inzien.
11. De wet rond de fiscale superdatabank (3 augustus 2012) voerde een bepaling in waarbij
wordt gezegd dat men tijdens de fase van de fiscale controle niet langer inzage heeft in het
fiscale dossier.
Bedenkingen bij de wet van 3 augustus 2012:
1) de wet handelt enkel over persoonlijke gegevens; voor niet-persoonlijke gegevens blijft
de wet openbaar van bestuur van toepassing. De wet leidt er dus toe dat men zijn
persoonlijke gegevens niet langer kan inzien.
2) De wet zorgt ervoor dat iemand in een fiscaal onderzoek minder procedurele rechten
heeft dan iemand in een strafonderzoek.
De regering wil dit probleem remediëren.
12. Hoorrecht. Wanneer men in conflict komt met de fiscus, heeft men het recht om gehoord
te worden. De fiscale bezwaarprocedures schrijven ook een hoorrecht voor.
Het hoorrecht wordt echter niet altijd gerespecteerd.
Vgl. Namen 14 december 2001 m.b.t. lokale belastingheffing: het college van burgemeester en
schepenen organiseerde niet langer hoorzittingen over lokale belastingen (omwille van de grote
administratieve last hiervan). De rechtbank oordeelde dat, hoewel de miskenning van het
hoorrecht geen invloed heeft op de rechtsgeldigheid van de belasting, de wet werd miskend. Er
werd dan ook een schadevergoeding opgelegd.
DEEL II. De fiscale procedure
12
c. De motiveringsplicht
13. Elke administratieve rechtshandeling moet worden gemotiveerd (vgl. de wet van 19 juli
1991). Wanneer een een rechtshandeling niet afdoende is gemotiveerd, is zij nietig. Dit werd
door het hof van cassatie genuanceerd: volgens het hof moet er in voorkomend geval
belangenschade worden aangetoond.
14. Voorbeelden:
– wanneer de fiscus niet akkoord gaat met een aangifte, moet hij een bericht van
wijziging versturen naar de belastingplichtige. Wanneer dit bericht van wijziging niet
afdoende is gemotiveerd, heeft de fiscus een beperkte periode om deze vormfout recht
te zetten. In de praktijk komt het steeds vaker voor de fiscus bij fiscale dossiers die
bijna verjaren een bericht van wijziging verstuurt dat zeer summier wordt gemotiveerd.
Wanneer de belastingplichtige dit aanvecht en in het gelijk wordt gesteld, heeft de
fiscus een periode van zes maanden om deze vormfout recht te zetten en alsnog te
taxeren.
– Charter van de belastingplichtige (wet 4 augustus 1986): sancties moeten gemotiveerd
worden; de fiscus moet meedelen waarom hij sancties van een bepaald niveau oplegt.
Wanneer de sanctie niet gemotiveerd wordt, kan de rechter besluiten tot de nietigheid
van de sanctie.
d. Het zorgvuldigheidsbeginsel
15. We leven in een rechtsstaat, wat inhoudt dat de overheid haar eigen regels moet
respecteren.
Voorbeeld: Belgische onderneming exporteert producten, voornamelijk naar Italië, waarbij
commissielonen worden betaald om toegang te krijgen tot de Italiaanse markten. De Belgische
fiscus stelde zich vragen bij deze commissielonen, en startte een doorgedreven fiscaal onder-
zoek (zowel in België als in Italië) waardoor de Belgische onderneming zijn Italiaanse markt
ineen zag stuiken. De rechtbank te Brussel oordeelde dat de fiscus te ver was gegaan: de fiscus
moet rekening houden met het financieel-economisch beleid van beide landen. Volgens de
rechtbank had de fiscus dit onvoldoende gedaan; de onderneming heeft een schadevergoeding
verkregen.
DEEL II. De fiscale procedure
13
e. Fair play
16. Fair play houdt in dat het bestuur zich niet van onfatsoenlijke middelen mag bedienen om
de burger te hinderen in het verkrijgen van zijn rechten.
17. Voorbeelden:
– De aanslag op geheime commissielonen, i.e. wanneer een vennootschap een verloning
(in brede zin van het woord) toekent aan bedrijfsleiders, is dit een aftrekbare kost voor
de vennootschap, op voorwaarde dat deze bedragen op een fiscale fiche komen te staan.
Wanneer er geen fiscale fiche wordt opgemaakt, wordt de vennootschap op dat bedrag
belast à rato van 309 pct. Deze regel moet worden toegepast, tenzij de
belastingplichtige ‘te goeder trouw’ is. Dit begrip is echter heel vaag: men hangt af van
de wil van de ambtenaar: hij moet bepalen of de belastingplichtige al dan niet te goeder
trouw is. Dit zorgt voor problemen, bijv.: KMO-bedrijfsleider gaat op prospectusreis
naar buitenland, neemt cashbedrag mee voor al zijn uitgaven aldaar. Wanneer de
fiscus echter oordeelt dat het om een privéreis gaat, moeten in beginsel de geheime
commissielonen worden toegepast (de door de vennootschap betaalde reis wordt dan
immers beschouwd als een verloning). De fiscus kan echter voorstellen om de
belastingplichtige te goeder trouw te verklaren, op voorwaarde dat de belasting-
plichtige aanvaardt om het bedrag te verwerpen als beroepskost. Op die manier
gebruikt de fiscus de art. 219 WIB e.v. als chantagemiddel.
– sanctionering. Men hanteerde verschillende sancties in de BTW en de inkomsten-
belasting. In het geval van Brussel 28 juni 2006 werd geoordeeld dat dit niet kon: als
de ene een boete zegt van 20%; moet de andere dit ook zeggen.
– controleverslagen. In de BTW past men al eens een observatie toe. Hier moet een
verslag van worden opgemaakt, dat moet worden overgemaakt aan de belasting-
plichtige. In het geval van Gent, 2 mei 2006 had de fiscus drie jaar gewacht om het
verslag van de observatie over te maken aan de belastingplichtige.
f. Verbod van machtsafwending
18. Het verbod van machtsafwending houdt in dat de fiscus de machten die hij heeft gekregen
niet mag gebruiken voor andere doeleinden dan deze waarvoor die machten daadwerkelijk
bedoeld zijn.
DEEL II. De fiscale procedure
14
19. Voorbeelden:
– de fiscus kan de onderzoeksmachten die hem zijn toegekend op vlak van douane-
rechten niet zomaar toepassen voor het onderzoek op vlak van de inkomsten-
belastingen. Vgl. Gent, 22 oktober 2002: de douane had een voertuig onderzocht. In de
koffer werd een valies met cash geld aangetroffen. Het bedrag wordt doorgestuurd
naar de collega’s van de directe belastingen, die de personen aan de tand voelde. Het
hof was van oordeel dat er sprake was van machtsafwending: de douaniers hadden de
wagen doorzocht met het oog op de inkomstenbelasting.
– Antwerpen, 14 maart 2006: fiscus voert fiscaal derdenonderzoek uit bij klanten van
een koffiebranderij, maar verwijst daarbij naar de verkeerde wetsbepalingen. Het hof
van beroep van Antwerpen is van oordeel dat er sprake is van machtsafwending: het
argument dat de onderzoeksmachten van I.B. en BTW “inwisselbaar” zijn is irrelevant.
g. Rechtszekerheid
20. De rechtszekerheid houdt in dat de burger erop kan vertrouwen dat de gerechtvaardigde
verwachting die werd veroorzaakt door een vaste gedragslijn van de overheid ook effectief zal
geëerbiedigd worden en dat eventuele wijzigingen van die gedragslijn slechts voor de toekomst
en met een passend overgangssysteem zullen worden doorgevoerd.
Voorbeeld: Antwerpen 24 december 1996. Persoon trekt al jaren aan een stuk onderhouds-
gelden af als aftrekbare kost, zonder hier bewijzen voor te verzamelen. Plots doet de fiscus hier
moeilijk over. De rechtbank oordeelde dat men voor het verleden niet meer op deze
handelswijze kon terugkomen, doch naar de toekomst wel.
21. Wat met akkoorden en circulaires contra legem? Akkoorden en circulaires die
ingaan tegen de wet zijn nietig; de fiscaliteit is immers van openbare orde. Dergelijke akkoord-
en moeten derhalve niet gerespecteerd worden.
Voorbeeld: ABOS-circulaire, waarbij personen nog twee jaar na verhuis naar het buitenland
nog als Belgisch rijksinwoner werd beschouwd. Het hof van beroep van Gent oordeelde dat de
ABOS-circulaire in strijd was met het Wetboek Inkomstenbelastingen.
DEEL II. De fiscale procedure
15
In Europa houdt men er een andere zienswijze op na (het arrest Elmeka). Volgens het Hof van
Justitie primeert het rechtszekerheidsbeginsel bovenop het wettelijkheidsbeginsel. Elk
normaal zorgvuldig en redelijk denkend mens die een akkoord sluit met de overheid, mag
ervan uitgaan dat wat de overheid op papier zet de correcte interpretatie van de fiscale wet is.
Als dit achteraf niet het geval blijkt, kan men de belastingplichtige hier niet voor afstraffen.
Deze visie staat lijnrecht tegenover de visie van het hof van cassatie.
h. Gelijkheidsbeginsel
22. de fiscus moet ervoor zorgen dat de belastingplichtigen op gelijke wijze worden behandeld,
ook op vlak van procedure.
Voorbeeld: wanneer men niet akkoord gaat met de BTW-administratie, kan men in hoger
beroep gaan (wanneer men in eerste aanleg in het ongelijk werd gesteld). De fiscus kan op dat
moment eisen dat alle verschuldigde sommen worden geconsigneerd (ontvankelijkheids-
vereiste in hoger beroep). Er wordt echter geen eenduidig antwoord gegeven op de vraag in
welke gevallen dit wel, en in welke gevallen dit niet vereist is.
Opmerking: De toepassing van alle regels die hierna worden besproken, moeten steeds
gekoppeld worden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Wij moeten ze steeds
in het achterhoofd houden bij de bespreking van de volgende hoofdstukken.
DEEL II. De fiscale procedure
16
HOOFDSTUK 3. DE TAXATIEPROCEDURE
AFDELING I. De aangifte
a. Algemeen
23. De aangifteverplichting is een noodzakelijk kwaad. Heel wat belastingen zijn
aangiftebelastingen. Dit is noodzakelijk: het fiscaal stelsel is gebaseerd op een model van
samenwerking, waarbij de overheid verwacht dat de belastingplichtige correct aangeeft wat
fiscaal relevant is.
De aangifte voor- en nadelen:
– De aangifte biedt in de eerste plaats een belangrijk bewijsvoordeel voor de fiscus. De
fiscale taxatie zal immers starten door zich louter te baseren op hetgeen in de aangifte
werd opgegeven.
– De aangifte heeft ook een nadeel: de fraudegevoeligheid van het systeem.
24. Juridisch karakter van de aangifte. Er werd lang gediscussieerd over het juridisch
karakter van de aangifte. De inzet van de discussie was of de aangifte al dan niet als
buitengerechtelijke bekentenis moet worden beschouwd.
DEEL II. De fiscale procedure
17
Men is van oordeel dat de aangifte niet kan worden beschouwd als een bekentenis, vermits de
aangifte kan worden herroepen (vgl. art. 1356 BW).
– vermoeden van juistheid van de aangifte (cf. art. 339 WIB ’92): de fiscus gaat ervan uit
dat de aangifte juist is. Wanneer de belastingplichtige op zijn aangifte wil terugkomen2,
wordt de bewijslast omgekeerd: niet de fiscus, maar wel de belastingplichtige zal het
bewijs moeten leveren
– weerlegbaar vermoeden zowel voor de fiscus als voor de belastingplichtige.
b. De aangifteverplichting(en) in de inkomstenbelasting
25. We onderscheiden verschillende aangiftes.
I. De jaarlijkse aangifteverplichting (art. 305 WIB)
1. Wie moet de aangifte indienen?
26. Eenieder die belastingplichtig in het kader de personenbelasting, de vennootschaps-
belasting, de belasting der niet-inwoners of de rechtspersonenbelasting moet jaarlijks een
aangifte indienen.
Het gaat om een persoonlijke verplichting. Volmacht is mogelijk (bv. boekhouder), voor
zover de fiscus hiervan wordt verwittigd.
Daarnaast bestaan er een aantal bijzondere situaties:
– bij overlijden gaat de aangifteverplichting over naar de erfgenamen;
– bij wettelijk onbekwaamverklaarden wordt een beroep gedaan op de wettelijk vertegen-
woordiger;
– bij ontbonden vennootschappen treedt de vereffenaar op;
– analfabeten kunnen een beroep doen op de fiscus (vgl. de ‘Fiscobus’: deze bus rijdt van stad
naar stad om mensen te helpen bij het invullen van hun aangifte).
2 Zolang de aangiftetermijn niet is verstreken, kan men spontaan op zijn aangifte terugkomen. Wanneer de aangiftetermijn reeds is verstreken, kan men de taxatie betwisten om terug te komen op zijn aangifte. De bezwaartermijn bedraagt in dat geval zes maanden.
DEEL II. De fiscale procedure
18
27. Er zijn een aantal bijzonderheden:
– aangifte bij gezamenlijke taxatie: beide echtgenoten/samenwonenden moeten
gezamenlijk een aangifte indien
o Uitz.: Jaar huwelijk, ontbinding huwelijk, enz.
– aangifte door failliete vennootschappen: curator en gefailleerde tekenen de aangifte
28. Er bestaan een aantal uitzonderingen op de aangifteverplichting:
1) personen die geen beroepsinkomen hebben, en niet meer verdienen dan het belasting-
vrije minimum (scholieren): zij moeten geen aangifte indienen;
2) personen die geen beroepsinkomen meer hebben, en die daarnaast alleen maar
onroerend inkomen hebben: voor die categorie van personen werkt men sinds kort met
vooraf ingevulde aangiften. Wanneer de betrokkene binnen de twee maand niet
antwoordt, gaat de fiscus ervan uit dat de aangifte correct is ingevuld.
2. Vorm van de aangifte
29. De aangifte kan op papier worden ingevuld (via een modelformulier). Wanneer de
belastingplichtige geen aangifte heeft ontvangen, moet hij ze zelf aanvragen voor 1 juni van het
aanslagjaar.
30. Meer en meer wordt gebruik gemaakt van het tax on web-systeem. Dit wordt door de
fiscus gepromoot, om de werklast van de fiscale administratie te verminderen.
Eens de belastingplichtige het tax on web-systeem begint te gebruiken, ontvangt hij geen
papieren aangifte meer. De belastingplichtige kan zich niet verschuilen achter het feit dat hij
geen aangifte heeft ontvangen: hij moet voor 1 juni van het aanslagjaar een aangifte aanvragen.
3. Inhoud van de aangifte
31. De aangifte bevat:
– het overzicht van alle inkomsten en uitgaven;
– personenbelasting: roerende inkomsten werden vroeger vrijgesteld van aangifteplicht
voor zover er roerende voorheffing was afgehouden: roerende inkomsten zijn immers
onderworpen aan een flat tax-regime (in afwijking van de progressiviteit van de
DEEL II. De fiscale procedure
19
inkomstenbelasting). Derhalve is de roerende voorheffing net hetzelfde als de
belastingtaks.
De regering Di Rupo had bij de opmaak van de begroting in december 2011 beslist om
de roerende voorheffing op te trekken. Voor interesten op obligaties en dividenden
heeft men het tarief doen stijgen van 15 % naar 21 %. Als de belastingplichtige meer
inkomsten heeft dan 20.020 EUR, bedraagt het tarief 25 %. Men wijkt dus af van het
vroegere flat tax-regime (van 15%). Wanneer de roerende inkomsten worden
aangegeven, bedraagt het tarief 21% op de eerste schijf. Wanneer de roerende
inkomsten niet worden aangegeven, bedraagt het tarief vanaf de eerste euro 25%. Dit
regime werd ingevoerd om te komen tot een vermogenskadaster: men wil achterhalen
hoe groot het roerend inkomen van de belastingplichtige is. Wanneer men fiscale
anonimiteit wenst, betaalt men daarvoor 800 EUR.
Deze rijkentaks werd inmiddels afgeschaft, omdat deze volgens VANACKERE te veel
moeilijkheden met zich meebracht voor de banken. De roerende voorheffing bedraagt
voortaan 25%.
– Personenbelasting: vanaf 2013 moeten de buitenlandse bankrekeningen worden ver-
meld. Op die manier krijgt men meer zicht op buitenlands roerend vermogen. Daaren-
boven moeten ook buitenlandse TAK 21 en TAK 23-levensverzekeringsproducten voor-
taan worden aangegeven (strijdigheid met het Europees vrij verkeer van kapitaal?).
– Vennootschapsbelasting: betalingen aan belastingparadijzen. Wanneer een Belgische
onderneming zaken wil doen in een belastingparadijs, moet zij hier aangifte van doen.
Dit heeft te maken met transfer pricing-politiek, d.w.z. prijsafspraken tussen onder-
nemingen die met elkaar verbonden zijn.
Voorbeeld: een Belgische softwareontwikkelaar maakt een winst van 2 miljoen euro. Die winst is in België belastbaar aan 33,99 %. Om de fiscale druk naar beneden te halen, kan de Belgische BVBA:
1) een dochteronderneming oprichten in Ierland. De Belgische BVBA geeft een deel van haar opdrachten in onderaanneming door aan de dochteronderneming, waarna zij dit zal factureren aan de moeder. Hierdoor wordt de winst niet meer uitsluitend in België, maar ook deels in Ierland belast (waardoor de belastingdruk daalt).
2) zijn volledige activiteit naar Ierland overbrengen en louter nog als holding functioneren. De volledige winst (2 miljoen euro) zal dan volledig naar Ierland verhuizen en daar aan 12% belast worden. Winst kan ook worden uitgekeerd aan de aandeelhouders uit de Belgische BVBA. Deze geniet van de DBI-aftrek (definitief belaste inkomsten). Deze winst zal voor 95% zijn vrijgesteld.
DEEL II. De fiscale procedure
20
Transfer pricing vormt in beginsel geen probleem, tenzij er betalingen gebeuren aan
een belastingparadijs. Een belastingparadijs is een land met een aanzienlijk gunstiger
belastingregime dan België. Met belastingparadijzen mogen zaken worden gedaan,
maar als er meer dan 100.000 EUR op jaarbasis vanuit België naar een belasting-
paradijs doen, moet men daar aangifte van doen. Als er geen aangifte is gebeurd,
betekent dit een verwerping van de aftrek als beroepskost (cf. art. 198, 10° WIB 1992).
4. Termijn om de aangifte in te dienen
32. Termijn om de aangifte te doen toekomen:
– minimum één maand, te rekenen vanaf de verzending (art. 308 WIB)
– bij overlijden: vijf maand (art. 309 WIB)
– bij emigratie: drie maand (art. 309 WIB)
5. Gevolgen van de niet-aangifte, laattijdige, onvolledige of onjuiste aangifte
33. De wetgever heeft aan de niet-aangifte, de laattijdige aangifte en de onjuiste aangifte
verschillende sancties en andere proceduregevolgen verbonden:
– Administratieve + strafrechtelijke sancties (art. 444, 445 en 449 WIB);
– Langere aanslagtermijn (art. 354 WIB);
– Aanslag van ambtswege (art. 351 WIB), i.e. de bewijslast wordt omgekeerd: de
belastingplichtige zal moeten aantonen dat de fiscus het verkeerd voor heeft;
– Belasting op minimale belastbare grondslagen (art. 342, § 3 WIB): als een
vennootschap geen aangifte heeft ingediend, mag de fiscus ervan uitgaan dat de
vennootschap 19.000 EUR winst heeft gemaakt.
II. bijzondere aangifteverplichtingen
1. Aangifte roerende voorheffing
34. Diegene die interesten, dividenden of auteursrechten uitbetaald moet onmiddellijk
roerende voorheffing inhouden en daar binnen de vijftien dagen aangifte van indienen bij de
fiscus.
DEEL II. De fiscale procedure
21
2. Bedrijfsvoorheffing
35. Wanneer lonen worden uitbetaald, moet degene die de lonen uitbetaald bedrijfs-
voorheffing inhouden en daar een bijzondere aangifte voor indienen.
3. kadastraal inkomen
36. Als de huurwaarde van een onroerend goed substantieel wordt beïnvloedt, heeft men de
verplichting om daar binnen de dertig dagen na de beëindiging van de werken aangifte van te
doen bij het kadaster.
Hier komen we bij een heikel punt: de herschatting van het kadastraal inkomen. Het
kadastraal inkomen is een geschat netto-jaarinkomen van een onroerend goed. De her-
schatting zou jaarlijks moeten gebeuren. De herziening gebeurt echter niet: hierdoor heeft men
geen zicht meer op verbouwingen van onroerende goederen.
Stel: A en B wonen in een koppelvilla. A en B doen beide verbouwingen t.w.v. 1000 EUR. B doet daar
aangifte van, A niet. Het kadastraal inkomen van B wordt 2000 EUR, dat van A blijft 1000 EUR. Om dit
te bestrijden, zou het kadastraal inkomen om de tien jaar moeten herzien. Dit gebeurt niet: in de plaats
daarvan gaat men het kadastraal inkomen indexeren. Hierdoor wordt het geïndexeerd kadastraal
inkomen van B 3000 EUR, terwijl dat van A 1500 EUR zal bedragen. Door deze indexatie worden
ongelijkheden geïndexeerd.
III. regularisatie-aangifte: de fiscale amnestieregeling
37. In 2004 heeft men voor de eerste keer voorzien in een regularisatie met het oog op
bijkomende financiële middelen: de eenmalige bevrijdende aangifte. Deze regeling heeft echter
geflopt: de regeling heeft maar één jaar gelopen. De Vlaamse regering lag immers dwars: zij
maakte de mensen bang door te stellen dat de federale regeling niet van toepassing is voor
registratie- en successierechten.
38. In 2005 heeft men een nieuwe amnestieronde ingevoerd, die nog altijd lopende is: de
regularisatieaangifte (programmawet 27 december 2005).
Het systeem blijft hetzelfde: wie fiscaal berouw heeft, kan dit regulariseren. Alzo verkrijgt men
amnestie: men kan niet langer strafrechtelijk vervolgd worden, en er zijn geen sancties meer
mogelijk vanwege de fiscus.
DEEL II. De fiscale procedure
22
De regularisatieaangifte maakt een onderscheid tussen:
– niet-aangegeven beroepsinkomsten
– btw-handelingen
– overige inkomsten, i.e. een ‘vuilbakbegrip’ dat alles dekt wat onder federale belastingen
valt, en dat niet gelijk te stellen valt met beroepsinkomsten of met BTW-handelingen.
Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen een beroep doen op fiscale regularisatie.
De gevolgen van een regularisatieaangifte:
– de regularisatie van overige inkomsten wordt onderworpen aan het normale belasting-
tarief, verhoogd met een boete van 10%;
– de regularisatie van beroepsinkomsten wordt onderworpen aan het normale belasting-
tarief, eventueel verhoogd met een gemeentebelasting en met de aanvullende crisis-
bijdrage;
– BTW handelingen worden onderworpen aan hun normale belastingtarief.
Er kan niet worden geregulariseerd:
– wanneer de te regulariseren materie voortvloeit uit een witwasmisdrijf (‘ernstige en
georganiseerde fiscale fraude’);
– wanneer de betrokken belastingplichtige door de administratie (fiscaal of sociaal)
schriftelijk in kennis is gebracht van lopend onderzoek. Opgelet: men kan dan nog
regulariseren volgens een ander systeem;
– wanneer de betrokkene vroeger al eens een regularisatieaangifte heeft ingediend.
De aangifte moet gebeuren bij een bijzonder contactpunt regularisatie.
Wanneer werd geregulariseerd volgens dit systeem, kan men niet meer vervolgd worden voor
fiscale fraude, het witwassen van fiscale vermogensvoordelen (art. 127 van de programmawet
m.b.t. de fiscale amnestie).
Het bestand ‘de fiscale regularisatie: antwoorden op uw vragen (FAQ)’ biedt nog enkele
verdere verduidelijkingen:
– men kan voorafgaand aan de aangifte met contactpunt regularisatie overleggen
(anoniem);
– rechtspersonen die onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting kunnen niet
regulariseren;
DEEL II. De fiscale procedure
23
– een vennootschap die niet-aangegeven omzet wenst te regulariseren, zal vennoot-
schapsbelasting verschuldigd zijn op de niet-aangegeven omzet.
Veronderstellen we dat één tandarts 100.000 EUR zwarte omzet heeft gedraaid over een
periode van 10 jaar, dan zal hierop 33,99% ven.b. verschuldigd zijn. Maar: de zwarte omzet zit
niet in de boekhouding, er wordt dus vanuit gegaan dat de zwarte omzet naar de zaakvoerder
of de aandeelhouders is gegaan. Dit betekent dat er boekhoudkundig een rekening-courant
situatie is ontstaan: er is een lening van 100.000 EUR vanuit de vennootschap naar de
zaakvoerder gegaan. De zaakvoerder moet de lening op termijn terugbetalen aan de
vennootschap. Zolang hij dit niet doet, zal de zaakvoerder geacht worden jaarlijks een voordeel
te hebben gekregen van de vennootschap, waarop hij interest moet betalen. Als de zaakvoerder
de interest niet betaalt, zal de fiscus dit beschouwen als een voordeel van alle aard, dat jaarlijks
wordt belast.
– Bij erfgenamen kan één erfgenaam de regularisatie vragen, zonder dat hij de in-
stemming van de andere erfgenamen nodig heeft.
– Wanneer een aangifte werd ingediend voor alleen de fiscaal niet-verjaarde periode, kan
men nog steeds vervolgd worden wegens witwassen voor de fiscaal verjaarde periode.
– Wanneer een aangifte wordt gedaan voor overige inkomsten en in diezelfde aangifte
ook beroepsinkomsten worden geregulariseerd, wordt de plaatselijke controleur
hiervan niet op de hoogte gesteld.
39. De regularisatieaangifte is een politiek gevoelig thema. Het is mogelijk dat er in de
komende weken aan zal worden gesleuteld. Het systeem bevat immers nog een aantal
pijnpunten:
– geen regularisatie mogelijk voor ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Het
begrip “ernstige en georganiseerde fiscale fraude” wordt echter niet gedefinieerd. Dit
betekent dat grote zwarte vermogens de stap naar regularisatie niet durven zetten.
– de termijn voor de regularisatie. Er is een discussie op gang over de vraag hoe ver de
regularisatie kan terugkeren in de tijd (de fiscale verjaringstermijn bedraagt 7 jaar). In
principe zou men vanaf dag één alles moeten regulariseren. Dit is onbetaalbaar.
40. Voorbeeld: vader en moeder hebben een rekening geopend in Luxemburg. In 2005 hebben ze op
die rekening 1 miljoen euro bij elkaar gespaard. Zij zetten de rekening vervolgens op naam van de
dochter. In 2007 overlijden vader en moeder. Er wordt een successieaangifte ingediend, waarbij
gezwegen wordt over de Luxemburgse rekening. In 2012 is de effectenportefeuille 1.250.000 EUR
waard. De dochter wil dit regulariseren.
DEEL II. De fiscale procedure
24
We hebben twee problemen:
1) 2007. Successieaangifte werd ingediend, maar hierbij werd geen melding gemaakt van de
Luxemburgse rekening. Bijgevolg: 1.000.000 EUR x (27% x 10%) = 370.000 EUR. Voor de
regularisatie is de vrouw dus 370.000 EUR verschuldigd.
2) 2012. Het bedrag heeft een rendement van 250.000 EUR opgeleverd. Ook dit bedrag moet
geregulariseerd worden. Dit bedrag moet opgesplitst worden in interesten, in dividenden en in
meerwaarden.
a. meerwaarden: vrijgesteld
b. interesten: 15 % + 10%
c. dividenden: 25 % + 10%
Wanneer vader en moeder het bedrag hadden willen regulariseren vooraleer zij het aan de dochter
gaven, wordt het bedrag beschouwd als beroepsinkomen. In dat geval is geen tariefverhoging voorzien.
41. Voorbeeld: een BVBA (tandtechnisch labo) met 30 man personeel, 2 aandeelhouders, en 200
klanten (tandartsen). Het tandtechnisch labo specialiseert zich in het maken van prothesen. Prothesen
zijn voor tandartsen heel interessant, omdat zij niet terugbetaald worden door het riziv (de fiscus heeft
er dus geen zicht op). Tandartsen bestellen prothesen, en vragen om af en toe iets niet op de factuur te
vermelden.
Het bedrijf levert dus prothesen in het zwart, en dit is al jaren aan de gang. Het bedrijf heeft dus een
grote zwarte omzet. Deze zwarte omzet wordt uitgedeeld aan de werknemers. De overschot wordt
uitgedeeld aan de aandeelhouders.
Op een dag valt de bijzondere belastinginspectie het bedrijf binnen. Op de bedrijfscomputer vinden zij
een bestandje terug, waarop het zwarte circuit teruggevonden wordt. Het bestand gaat tien jaar in de
tijd terug. Over de tien jaar is er een zwarte omzet gecreëerd van 2,8 miljoen euro. Men kan perfect
reconstrueren welke tandarts welk aandeel van die zwarte omzet heeft binnengerijfd.
De tandartsen krijgen onmiddellijk lucht van de inval.
– De tandartsen hebben drie opties:
1) wachten tot de fiscus komt, en wanneer hij komt, proberen een akkoord te sluiten met de
fiscus;
2) de fiscus zelf opzoeken;
3) de fiscale regularisatie.
– De BVBA kan zich niet meer beroepen of de fiscale regularisatie, zij zullen op een andere
manier tot een akkoord moeten komen met de fiscus.
DEEL II. De fiscale procedure
25
Tandartsen
1) de tandartsen kunnen een regularisatieaangifte indienen bij het contactpunt, vooraleer ze schriftelijk
in kennis zijn gesteld van het lopend onderzoek. Ze betalen alleen belasting voor de niet-aangegeven
beroepsinkomsten.
Dit is de goedkoopste manier om te regulariseren, maar men moet alles regulariseren (dus ook hetgeen
reeds verjaard is), anders bestaat de kans dat de fiscus een strafklacht neerlegt voor het witwassen van
vermogensvoordelen.
2) wanneer men de fiscus zelf opzoekt, moet hij zich beperken tot onderzoek van de afgelopen 7 jaar.
Tandtechnisch labo
Bij het tandtechnisch labo blijft het probleem niet beperkt tot inkomstenbelasting, er is ook een btw-
probleem. Dus: op de 2,8 miljoen euro zal de fiscus eerst en vooral een btw aanrekenen. Dit is een
probleem:
– meestal heeft men het geld niet meer zelf in handen, maar heeft men het uitgedeeld aan de
aandeelhouders en het personeel. Men kan het probleem echter niet naar hen doorschuiven,
wat zorgt voor een financiële kater.
– Probleem met de rekening-courant in de ven.b.: de aandeelhouders of zaakvoerders hebben
een schuld tegenover de vennootschap, hierop moet jaarlijks interesten worden betaald.
– Bijkomend probleem: de aanslag op de geheime commissielonen, vermits het geld aan de
aandeelhouders en het personeel werd gegeven zonder dat hiervoor een fiscale fiche werd
opgemaakt.
– In de praktijk negeert de BBI de circulaire, als er bereidheid is om te regulariseren. Men zal
dus zoeken naar een betaalbaar akkoord. De lokale controles passen de circulaire wel heel
strikt toe.
c. De aangifteverplichting(en) in de BTW
42. Elke lidstaat heeft zijn eigen BTW-procedure.
In de BTW kunnen verschillende soorten aangifteverplichtingen worden onderscheiden, met
elk een eigen doelstelling.
DEEL II. De fiscale procedure
26
I. Algemene aangifteverplichting (art. 53 WBTW)
43. Aangifte m.b.t. de aangifte, de wijziging en de stopzetting van de activiteit.
Opdat de fiscus zou weten wie de hoedanigheid van btw-belastingplichtige heeft, schrijft het
BTW-wetboek voor dat er aangifte moet worden gedaan van het begin van de werkzaamheid.
Alleen wanneer de economische activiteit geen recht op aftrek verleent omdat zij is vrijgesteld
van BTW (advocaten, vrije beroepen, medische beroepen, enz.) moet geen aangifte van de aan-
vang van de beroepswerkzaamheid worden ingediend.
Ook bij wijziging of stopzetting van de werkzaamheden die aanleiding geven tot de btw-
belastingplicht moet aangifte worden gedaan (bv. kleine ondernemingen (in beginsel
vrijgesteld) die de omzetdrempel overschrijden, en BTW-plichtigen onder BTW-eenheid).
44. De aangifte voor de berekening van de BTW. Wanneer men zich kenbaar heeft
gemaakt als BTW-plichtige, heeft men vanaf dat moment de verplichting een periodieke
aangifte (maandaangifte of kwartaalaangifte) te doen bij de fiscus.
In tegenstelling tot de inkomstenbelasting is alles hier elektronisch (INTERVAT-systeem).
Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden (bv. geen bezit van een computer) laat men de
papieren aangifte nog toe.
II. Bijzondere aangiften
1. de intracommunautaire aangifte (art. 53sexies WBTW)
45. Intracommunautaire transacties in het BTW-stelsel. Stel: een Belgische BTW-
plichtige (A) verkoopt goederen aan een Franse BTW-plichtige (B). A schrijft een factuur uit
met vrijstelling van BTW (i.e. een intracommunautaire levering). B moet de BTW zelf aangeven
en ook betalen aan de Franse administratie.
Ter vergelijking, de binnenlandse situatie: een Belgische BTW-plichtige verkoopt goederen aan
een loutere particulier (C). In dat geval factureert A aan C, en zal hij onmiddellijk op zijn
factuur BTW aanrekenen. De BTW wordt vervolgens door A doorgestort naar de fiscus.
DEEL II. De fiscale procedure
27
Het systeem is heel fraudegevoelig, waardoor men in de problematiek van BTW-carrousels
terechtkomt. Voorbeeld: Belgische BTW-plichtige verkoopt GSM’s aan Belgische afnemers
(1.000.000 EUR). Hij moet 1.210.000 EUR binnenkrijgen (want we zitten in Belgische
context). Wanneer men een afnemer zou vinden die de GSM’s wil verkopen op een
buitenlandse markt, hebben we te maken met een intracommunautaire levering. In dat geval
stelt de BTW-plichtige een factuur op met vrijstelling van inbreng. De afnemer heeft het recht
om de goederen over te dragen naar een andere lidstaat. Daar moet dan een aangifte worden
ingediend en moet BTW worden betaald. Een eerste vorm van fraude houdt in dat de afnemer
geen aangifte indient. Wanneer geen aangifte wordt ingediend, kan de afnemer onder de prijs
werken. De Belgische BTW-plichtige kan er niets aan doen dat de afnemer geen aangifte
indient. Een tweede vorm van fraude houdt in dat de afnemer doet alsof het gaat om een
intracommunautaire transactie, terwijl het een puur nationale transactie is. De fiscus durft hier
heel fel op reageren: hij sleurt iedereen mee in het bad.
2. de jaarlijkse klantenlisting (art. 53quinquies WBTW)
46. Het betreft een opgave van alle BTW-klanten.
3. eigenaar pas opgericht gebouw (art. 64 WBTW)
47. wanneer men bouwt of verbouwt, zal het gemeentebestuur bij de aflevering van de
bouwvergunning een kopie afleveren aan de administratie. Op het einde van de bouwwerken
heeft men de verplichting om hiervan aangifte te doen bij de BTW-administratie. De BTW-
administratie zal dan nagaan of het gefactureerde bedrag overeenstemt met de uitgevoerde
werken. Als men hier niet het bewijs kan van leveren, gaat men ervan uit dat men iemand in
het zwart heeft laten werken.
4. aangifte m.b.t. toevallige handelingen (KB 14 en KB 46)
48. het toepassingsstelsel beperkt zich normaal tot ondernemers. In bepaalde gevallen wordt
het BTW-stelsel uitgebreid tot particulieren, nl. in geval van:
– vervreemding van gebouwen
– vervreemding van nieuwe vervoermiddelen
DEEL II. De fiscale procedure
28
III. Gevolgen miskenning aangifteverplichting
49. Ook voor de btw zal de niet-aangifte, de laattijdige of de onjuiste aangifte aanleiding
kunnen geven tot verschillende sancties of proceduregevolgen:
– administratieve sancties (deze zomer verhoogd) (art. 70 WBTW)
– strafrechtelijke sancties (art. 73 WBTW)
– ambtshalve aanslag (art. 66 WBTW)
d. De aangifteverplichting in de Registratierechten
50. Bij registratierechten is er geen echte aangifteverplichting, maar de facto is er wel één. De
ontvanger van het registratiekantoor zal maar willen registreren nadat hij het geld ziet. De
aangifte valt dus samen met de registratieverplichting.
e. De aangifteverplichting in de Successierechten
51. Er zijn twee soorten successiebelastingen:
1) Het successierecht sensu stricto. het successierecht dat wordt geheven op de
nalatenschap van rijksinwoners (i.e. natuurlijke personen die op het ogenblik van hun
overlijden binnen het Rijk hun domicilie of de zetel van vermogen hadden gevestigd);
en
2) Het recht van overgang bij overlijden. Het recht van overgang bij overlijden dat
wordt geheven op de waarde van de in België gelegen onroerende goederen die ver-
kregen worden uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is.
52. Voor wat betreft het successierecht sensu stricto, moet de aangifte worden ingediend door
de erfgenamen of algemene legatarissen (art. 38 W.Succ.) binnen de vier maand een aangifte
indienen (indien de persoon in België is overleden) (art. 40 W.Succ.). In deze aangifte moet
opgave gemaakt worden van het vermogen dat geërfd wordt of het legaat dat men heeft
gekregen.
Wanneer men de aangifteverplichting miskent, zijn er sancties voorzien.
Het gaat opnieuw om een zeer fraudegevoelige belasting, gelet op de hoge tarieven die worden
gehanteerd.
DEEL II. De fiscale procedure
29
f. De aangifteverplichting bij regionale belastingen
I. oneigenlijke gewestbelastingen
53. de oneigenlijke belastingen zijn heel belangrijk voor de financiering van de regio’s.
Oneigenlijke gewestbelastingen zijn federale belastingen die van het federale niveau voor een
stuk worden doorgeschoven naar het regionale niveau (bijzondere financieringswet). Het
doorschuiven van die belastingen is echter niet volledig: federaal is gebleven de belastbare
materie (bv. de overdracht van onroerende goederen, d.i. de materie die belast wordt) en de
belasting zelf, regionaal is de grondslag, het tarief, de vrijstelling en de verminderingen.
Een belangrijke vraag die hieraan wordt gekoppeld, is hoe het zit met de procedure. In art. 6
Bijzondere Financieringswet staat dat de dienst van de belastingen (inning en invordering) bij
de federale overheid zit, tot dat de gewesten klaar zijn om die dienst over te nemen. Het is dan
ook de Vlaamse overheid die de procedure op dat vlak regelt. Voor de verkeersbelasting en de
onroerende voorheffing zit de dienst van de belastingen voortaan bij de Vlaamse overheid,
waardoor Vlaanderen de procedure regelt. Ook wat betreft de successie- en de registratie-
rechten is men voornemens om de dienst van de belastingen over te nemen.
II. eigenlijke gewestbelastingen
Eigenlijke gewestbelastingen houden hoofdzakelijk verband met milieu, afvalbeleid, enz. De
gewesten leggen niet enkel de belasting op, maar regelen ook de toepasselijke procedure. Er is
geen uniform proceduredecreet in Vlaanderen. In Wallonië kent men wel een uniform
proceduredecreet.
g. de aangifteverplichting bij lokale belastingen
54. D.m.v. een bijzondere wet van 2001 heeft men beslist dat de organisatie en de werking van
de provinciale en gemeentelijke instellingen een regionale bevoegdheid wordt. Het formeel
fiscaal recht behoort hier volgens de Raad van State ook toe, waardoor de bevoegdheid op dit
vlak een regionale bevoegdheid is.
DEEL II. De fiscale procedure
30
Een wet van 24 december 1996 had de procedure voor provincie- en gemeentebelastingen
uitgetekend. Wanneer in 2001 de regio’s bevoegd werden, hebben het Vlaams en het Waals
gewest een eigen proceduredecreet uitgevaardigd. Brussel heeft dit niet gedaan, hier moeten
we nog steeds teruggrijpen naar de wet van 24 december 1996.
h. Besluit
- juridisch karakter van de aangifte
- noodzakelijkheid aangifte
- heel fraudegevoelig
- de regels zijn verschillend van belasting tot belasting
AFDELING II. De controle van de aangifte: de onderzoeksbevoegdheden
a. Algemeen
55. Het fiscaal samenwerkingsmodel noodzaakt de fiscale controle. De controle van de aangifte
heeft twee doelstellingen:
1) controle van de correctheid van de aangifte;
2) opsporen van niet-aangegeven belastbare materie.
De fiscus maakt bij een fiscale controle gebruik van bijzondere onderzoeksbevoegdheden. De
onderzoeksbevoegdheden zijn verschillend van belasting tot belasting omwille van het een-
voudig gegeven dat er geen uniforme procedurewetgeving bestaat. In Nederland is dit wel zo
(de AWR).
56. Voor de fiscale controle zijn er twee belangrijke basisregels:
1) Legaliteit. Er rijzen een aantal vragen:
• Moet er een norm zijn alvorens de fiscus kan of mag controleren? Een norm is
noodzakelijk wanneer de fiscus verder gaat dan de mogelijkheden waarover
iedereen beschikt:
o Voorbeeld: het lezen van de krant; hier is allicht geen norm voor nodig;
o Voorbeeld: verrekijkeroperaties. Volgens MAUS gaan we hier al een stap verder (vgl.
het strafrecht, waar verrekijkerobservaties een bijzondere opsporingsmethode uit-
maken). Hier is een norm voor nodig.
DEEL II. De fiscale procedure
31
• Kan die norm afkomstig zijn van de uitvoerende macht, of moet die noodzakelijk
uitgaan van de wetgever? Hier ontmoeten het fiscaal legaliteitsbeginsel, de
privacyrechten en het eigendomsrecht elkaar. Als deze drie rechten met elkaar
worden vermengd, kan men niet anders dan besluiten dat er een wettelijke grond-
slag vereist is. Bij gebreke van een wettelijke grondslag is het gevoerde onderzoek
nietig en zal men niet kunnen belasten.
Algemene regel: elke onderzoekshandeling die de fiscus stelt vormt een inbreuk op
de fundamentele rechten en vrijheden.
Deze vrijheid is niet absoluut: van dit recht mag afbreuk worden gedaan wanneer
de wet dit toelaat (vgl. art. 85 KB WIB: als de fiscus een vraag zou stellen o.g.v.
deze bepaling, kunnen er ernstige problemen opduiken, bij gebreke van een wette-
lijke grondslag).
• Als er een wettelijke regel is, hoe ruim kan deze dan worden geïnterpreteerd?
2) Doelgebondenheid. De doelgebondenheid houdt verband met het feit dat we
verschillende fiscale administraties kennen, die elk bevoegd zijn voor een afzonderlijke
belasting. Daarbij rijst de vraag naar machtsafwending.
Vgl. kan de fiscus zijn bevoegdheden m.b.t. douane en accijnzen (zeer verregaande
bevoegdheden) ook voor andere belastingen gebruiken? lange discussie in de recht-
spraak (50 jaar), nu: een ambtenaar die regelmatig belast is met een controle- of
onderzoekcontract, mag zijn onderzoek van rechtswege uitbreiden naar andere
belastingen. Dit houdt in dat een douaneambtenaar in het kader van een douane-
onderzoek zijn onderzoek mag uitbreiden voor andere belastingen. Dit onderscheid is
heel subtiel.
Vgl. “polyvalente controles”: bij controles ambtenaren met verschillende specialisaties
bij elkaar steken. Als de onderzoeksmachten verschillend zijn van belasting tot
belasting, rijst echter de vraag of zij hun bevoegdheden uit de ene belasting niet
gebruiken om antwoorden te krijgen die belang hebben voor andere belastingen.
DEEL II. De fiscale procedure
32
b. onderzoeksmachten in de inkomstenbelasting I. Duur van het onderzoek (art. 333 WIB)
57. de fiscus heeft drie jaar de tijd na het verstrijken van het belastbaar tijdperk om tot
controle over te gaan.
58. Aan de termijn van drie jaar kan een verlenging van vier jaar worden gekoppeld wanneer
er aanwijzingen van fraude zijn. De maximale onderzoeksbevoegdheid voor de fiscus in de
inkomstbelastingen is derhalve zeven jaar.
De fiscus kan de termijn maar verlengen indien hij daarvan een kennisgeving doet (art. 333, lid
3 WIB 92). De fiscus moet dit niet voor het verstrijken van de initiële periode van drie jaar
doen, hij kan de belasting nog steeds controleren wanneer we tussen 4-7 jaar na het belastbaar
tijdperk zitten, op voorwaarde dat hij daarvan een bijzondere kennisgeving doet. De fiscus
moet de belastingplichtige vooraf, schriftelijk en nauwkeurig inlichten.
De bijzondere kennisgeving is op straffe van nietigheid van het onderzoek voorgeschreven.
Dit geeft in de praktijk al aanleiding gegeven tot discussies:
1) Het vereiste van een voorafgaande kennisgeving. de fiscus ontving op 30/05/2011 een
anonieme brief met aanwijzingen van fraude. De normale onderzoekstermijn was
verstreken, maar de fiscus wou alsnog een onderzoek voeren. De fiscus stuurde een brief
met aanwijzingen van fraude op 31/05/2011 en een vraag om inlichtingen. Daarna
begon de fiscus te taxeren. De vraag rees of het onderzoek rechtmatig was gevoerd. Dit
was niet het geval: de postbode had eerst de brief m.b.t. de vraag om inlichtingen
overhandigd, en dan pas heeft men de brief met aanwijzingen overhandigd. De fiscus
had dus een onderzoekshandeling gesteld vooraleer hij de kennisgeving had gedaan. Het
DEEL II. De fiscale procedure
33
hof van Cassatie heeft echter geoordeeld dat het gelijktijdig versturen van de brieven
voldoende is.
2) Het vereiste dat er aanwijzingen van fraude moeten zijn. Het feit dat men geen aangifte
heeft ingediend is onvoldoende als indicie voor aanwijzingen van fraude.
3) Als de fiscus een onderzoek wil voeren in de aanvullende vier jaar, maar het onderzoek
is niet toegespitst op de belastingplichtige zelf (men wil bv. via derden informatie
inwinnen over de belastingplichtige), moet men dan ook die kennisgeving doen?
Rechtspraak is verdeeld. Volgens een meerderheid moet enkel de belastingplichtige zelf
in kennis worden gesteld.
II. Onderzoeksmachten ten aanzien van de belastingplichtige
59. Op het eerste zicht zijn de bepalingen 315 – 319 WIB vrij ruim, maar er zijn toch een aantal
voorwaarden en beperkingen aan deze onderzoeksbevoegdheden gekoppeld.
1. Het boekenonderzoek (art. 315 en 315bis WIB)
a. Principe
60. De fiscus mag alle mogelijke documenten opvragen bij iedereen die onderworpen is aan de
personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van
niet-inwoners.
b. Subject van de verplichting
61. De wet spreekt van eenieder, i.e. elke potentiële belastingplichtige die onderworpen is aan
één van de vier soorten inkomstenbelastingen.
Dit houdt in dat de belastingplicht al moet vaststaan: de fiscus kan geen boekenonderzoek
uitvoeren om na te gaan of iemand al dan niet onderworpen is aan de inkomstenbelasting.
DEEL II. De fiscale procedure
34
c. Object van de verplichting
62. Algemene voorleggingsplicht. De verplichting omvat het voorleggen op verzoek, van
alle boeken en bescheiden, die noodzakelijk zijn om het bedrag van het belastbaar inkomen te
bepalen.
– alle boeken en bescheiden. Het gaat om:
o de boekhouding, contracten, agenda’s, professionele bankrekeningen, bestel-
bonnen, leveringsbonnen, professionele e-mails, enz.
o niet: cash (wordt niet verondersteld boeken en bescheiden te zijn)
– die noodzakelijk zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen: het
moet een absolute vereiste zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te
controleren. De noodzakelijkheidsvereiste vormt een belangrijke beperking van de
onderzoeksbevoegdheid.
o Noodzakelijk staat tegenover “nuttig”/”niet-nuttig”.
o De fiscus mag geen stukken opvragen die hij reeds in bezit heeft:
bv. een aankoopakte van een onroerend goed: de aankoopakte is geregistreerd, de
fiscus beschikt dus reeds over deze informatie.
bv. tachograafschijven: totaal irrelevant voor wat fiscale controles betreft.
bv. Belgische privé-bankrekeningen: tenzij er aanwijzingen van fraude zouden zijn,
mag de fiscus privé-bankrekeningen niet inzien.
Wat met bankrekeningen die gemengd worden gebruikt? van zodra er een storting in professioneel kader gebeurt, wordt de rekening een professionele rekening, en moet men de informatie vrijgeven.
63. Bijzondere voorleggingsplicht. Het gaat om:
– Art. 315, tweede lid WIB: buitenlandse rekeningen, aandelenregisters en presentie-
lijsten van algemene vergaderingen
Voor buitenlandse rekeningen moet men dus al zijn informatie vrijgeven, ongeacht of
het om een privé-rekening dan wel om een professionele rekening gaat. Deze regeling
is discriminatoir: zij is in strijd met het vrij verkeer van kapitaal.
– Art. 315bis WIB (computerboekhouding): bijzondere voorleggingsplicht voor dossiers
m.b.t. de analyses, de programma’s en het beheer van het gebruikte systeem, alsook
de informatiedragers en alle gegevens die ze bevatten, ter inzage voor te leggen.
DEEL II. De fiscale procedure
35
Verder is hier een verplichting voor de belastingplichtige om kopies te maken van het
geheel of een deel van de voormelde gegevens of om bepaalde informatiebewerkingen
te verrichten voor de ambtenaar. Het recht om kopieën te maken is bedoeld om de
correcte werking van de computerapparatuur te controleren, en houdt niet dat de ad-
ministratie de gemaakte kopieën zou mogen meenemen. De administratie is echter een
andere mening toegedaan.
Wat als de fiscus binnenvalt en computerboekhouding wil controleren. Mag de
ambtenaar de belastingplichtige aan de kant zetten en zelf plaatsnemen achter het
klavier? Hierover is momenteel een enorme discussie aan de gang. Volgens MAUS kan
de ambtenaar de belastingplichtige niet zelf aan de kant zetten (zie verder over
visitatierecht).
d. Modaliteiten van het boekenonderzoek
64. Bewaarplicht. Het boekenonderzoek is maar relevant voor zover er een verplichting
bestaat om documenten te bewaren. Boeken en stukken moeten door de belastingplichtige in
principe zeven jaar worden bewaard (deze termijn valt samen met de controletermijn van de
fiscus). De boeken en stukken moeten worden bewaard in de Belgische kantoren3.
65. Voorleggingsplicht. Er moet een verzoek tot voorlegging zijn van de ambtenaar, en op
die vraag moet respons gegeven worden. dus: geen actief zoekrecht, de fiscus moet een vraag
stellen.
De voorleggingsplicht moet gebeuren zonder verplaatsing. De fiscus kan niet eisen dat de
controle bij de administratie gebeurt.
Er is enkel een inzagerecht, geen kopijrecht. Het kopijrecht wordt enkel opgenomen in art.
315bis, waar men te maken heeft met computergegevens. Voor papieren dragers is er enkel een
inzagerecht.
e. Andere boekenonderzoeken
– art. 475 WIB92 i.h.k.v. de vaststelling van het kadastraal inkomen
– art. 85 en 96 KBWIB92 i.h.k.v. de roerende voorheffing
3 Men kan een afwijking vragen (bv. bewaren bij boekhouder). Dit gebeurt in de praktijk echter nooit.
DEEL II. De fiscale procedure
36
Opmerking: elke onderzoeksbevoegdheid moet een wettelijke grondslag hebben. Hier
hebben we echter te maken met een bevoegdheid die geput wordt uit een KB. Dit is geen
onoverkomelijk probleem voor de fiscus: hij kan dezelfde gegevens opvragen o.g.v. art.
315 WIB92.
2. Vraag om inlichtingen (art. 316 WIB)
a. Subject van het vraagrecht
66. Ook hier is de verplichting opgelegd aan elke potentiële belastingplichtige, onderworpen
aan één der vier inkomstenbelastingen.
Dit houdt opnieuw in dat de belastingplicht al moet vaststaan: de fiscus kan geen boeken-
onderzoek uitvoeren om na te gaan of iemand al dan niet onderworpen is aan de inkomsten-
belasting.
b. Object van het vraagrecht
67. Het moet gaan om:
– inlichtingen over de “fiscale toestand”. Dit begrip is heel ruim (niet beperkt tot vragen
over beroepsinkomen);
– de vragen moeten fiscaal relevant zijn:
o geen vragen over levensstandaard met het oog op indiciaire taxatie. Zo zijn er een
aantal vragen geweest naar lottowinnaars, waarbij de vraag wat gesteld wat de
winnaars met hun centen hadden gedaan. De minister heeft geoordeeld dat dit
erover gaat: het correspondeert niet met art. 316 WIB92;
o Geen vragen over aanslagtermijnen die reeds zijn afgesloten;
o Geen vragen met het oog op het voeren van een procedure tegen de belasting-
plichtige (voorbeeld: ik wordt belast en start een procedure; plots wil de fiscus
meer bewijsstukken en start ze een nieuw onderzoek).
DEEL II. De fiscale procedure
37
– Het moet gaan om gekende feiten: de vragen die gesteld worden moeten betrekking
hebben op zaken die gekend zijn (geen “fishing expeditions”).
o Niet toegelaten:
“heeft u een rekening in het buitenland?” als men geen enkele indicatie heeft
dat de belastingplichtige een buitenlandse rekening heeft, mag men deze vraag
niet stellen.
“heeft u het afgelopen jaar in het zwart gewerkt?”
o De laatste tijd maken ‘facebookcontroles’ en verrekijkeroperaties steeds meer
opgang. Hierbij vertrekt men van gekende feiten.
c. Modaliteiten van het vraagrecht
68. De fiscus moet bij de uitoefening van zijn vraagrecht de beginselen van behoorlijk bestuur
respecteren: hij mag geen onredelijke vragen stellen.
De belastingplichtige van zijn kant is verplicht om te antwoorden op de vragen van de fiscus.
Hij mag geen laconieke antwoorden geven (zo antwoordde de belastingplichtige ooit op de
vraag van de fiscus “bent u veearts?” als volgt: “ja, bent u ziek misschien?”).
69. Men kan de vragen zowel mondeling als schriftelijk stellen:
– Voor mondelinge vragen zijn er geen modaliteiten;
– Voor schriftelijke vragen geldt een antwoordtermijn van één maand. Dit wordt in de
praktijk niet altijd gerespecteerd. De termijn begint maar te lopen de derde werkdag
volgend op de verzending.
3. De fiscale visitatie (art. 319 WIB)
a. Subject van de visitatie
70. Art. 319 WIB wijkt af van 315 en 316, omdat men op het vlak van het subject geen link
maakt met de onderworpenheid aan de inkomstenbelasting. De visitatie kan derhalve ook
worden toegepast om na te gaan of iemand al dan niet belastingplichtig is in de inkomsten-
belasting.
DEEL II. De fiscale procedure
38
b. Object van de visitatie
71. Heeft de fiscus een huiszoekingsrecht? Een belangwekkende zaak betreft de zaak
Brussel, 17 januari 2012.
De tweede paarse regering Verhofstadt deed een begrotingsoefening, en besliste in het kader daarvan
heel wat overheidsgebouwen te verkopen om ze daarna te leasen (de sale and lease back-operatie). Op
die manier werden heel wat gebouwen van de FOD Financiën, alsook gerechtsgebouwen verkocht.
Jean-Marie Dedecker stelde dat er de verkoop van het gerechtsgebouw in Veurne corrupt was, en dat
Karel De Gucht mee in het complot was betrokken.
De fiscus stelde vast dat de gebouwen waren verkocht aan een vennootschap in Ierland, met tal van
vertakkingen in België.
Daaropvolgend startte de BBI een onderzoek: zij ging na wie de fiscale raadgevers waren van de
architectenfamilie (kopers), en wie optrad als revisor. De fiscus viel binnen bij zowel het accountants-
kantoor als het revisorenkantoor. Zij waren enkel geïnteresseerd in het dossier van de architecten-
familie. Op basis van dit dossier werd een taxatie toegepast van 15 miljoen EUR.
De taxatie is betwist geworden, hetgeen geleid had tot een vonnis van de rechtbank van Brussel.
Er werd aangevoerd dat de informatie die de fiscus heeft gebruikt werd bekomen door een
huiszoeking, hetgeen in strijd is met de ratio legis van art. 319 WIB. Volgens de rechtbank van
Brussel was dit geen probleem (pittig detail: de rechter is een ex-BBI-ambtenaar). Volgens de
rechter kon uit art. 319 WIB enkel worden afgeleid dat de fiscus het recht heeft om
beroepslokalen te bezoeken, en naar aanleiding van die visitatie alle boeken en bescheiden die
zich in de voornoemde lokalen bevinden mag onderzoeken. Sindsdien zit dit vonnis in elke
boekentas van elke BBI-ambtenaar: het wordt te pas en te onpas gebruikt om overal binnen te
vallen4.
72. De vraag is of deze rechtspraak overeind zal blijven. De rechtsleer is traditioneel vrij
rechtlijnig, en stelt dat het visitatierecht van de fiscus niet zo ver kan gaan als een huiszoeking
die door de politiediensten wordt uitgevoerd.
73. Is het aanvaardbaar dat de fiscus een huiszoekingsrecht krijgt binnen de huidige juridische
context? Er kan worden verwezen naar EHRM, Stés Colas Est: iedereen heeft recht op
bescherming van zijn woonst, m.i.v. rechtspersonen. Die bescherming is echter niet absoluut:
4 Zo viel de BBI één week later binnen bij Optima, waar zich net hetzelfde scenario heeft afgespeeld.
DEEL II. De fiscale procedure
39
de overheid mag afbreuk doen aan het recht op bescherming van de woonst, maar er moeten
voldoende garanties zijn tegen misbruik:
1) een wettelijke grondslag;
2) redelijk in functie van het vooropgestelde doel;
3) waarborgen tegen misbruik: rechterlijke controle om de overheid toe te laten dergelijke
zware onderzoekshandelingen te stellen.
Volgens MAUS ontstaat hier een probleem. Als we het vonnis van 17 januari 2012 vergelijken
met het huiszoekingsrecht van de politie, komt het erop neer dat de fiscus meer machten heeft
dan de politiediensten in het kader van een gerechtelijk onderzoek. Er moet een rechterlijke
machtiging zijn voor de politie om een huiszoeking uit te voeren. Dit vinden we niet terug bij
de fiscus, tenzij voor particuliere woningen en bewoonde lokalen.
De vraag die zich nu stelt, is de volgende: kan de fiscus zomaar toegang krijgen tot de
beroepslokalen zonder dat hier een rechterlijke machtiging aan gekoppeld is? Deze discussie
dient zich aan, en zal wellicht nog een paar jaar aanslepen voor er een antwoord op zal komen.
De zaak Brussel, 17 januari 2012 zal in beroep gepleit worden in 2016. Ondertussen doet de
fiscus gewoon verder. Wat men niet goed beseft (of weigert te beseffen?): als de fiscus nu
verder doet, wat dan als binnen 10 jaar het Europees Hof beslist dat België een probleem heeft.
Dit zal tot de nietigheid van de taxatie leiden. Volgens MAUS is het noodzakelijk dat er een
wetgevend ingrijpen komt, zodanig dat de huiszoeking wordt gespeeld volgens de regels van de
kunst.
74. Strikt omschreven object. De fiscus mag tijdens de visitatie:
– de aard en de belangrijkheid van de werkzaamheden vaststellen;
– het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van
alle aard, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel;
– boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden onderzoeken.
Het gaat om een uitbreiding van art. 315 WIB, vermits er geen vraagrecht bestaat in
hoofde van de fiscus.
Het gegeven dat de fiscus “boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, mag onderzoeken” werd nog niet zo lang geleden ingevoerd (wet 19 mei 2010), om een gelijk-schakeling te bewerkstelligen met de onderzoeksbevoegdheden op het vlak van de BTW.
DEEL II. De fiscale procedure
40
Op het vlak van de BTW is er m.b.t. deze bepaling echter al cassatierechtspraak (Cass. 16 december 2003), waarbij het hof stelde dat de bepaling enkel inhoudt dat de fiscus mag binnenvallen en alle boeken en bescheiden die zich ter plaatse bevinden mag onderzoeken; hij mag echter geen kasten openbreken om te zien wat zich daarin bevindt. Als we deze cassatie-rechtspraak doortrekken, zouden we kunnen stellen dat een computer die beveiligd is met een paswoord niet mag worden doorzocht. Deze nuance werd echter niet gemaakt in de zaak Brussel, 17 januari 2012.
c. Modaliteiten van de visitatie
75. Verplichting tot het verlenen van toegang? Art. 319 WIB stelt dat natuurlijke en
rechtspersonen gehouden zijn vrije toegang te verlenen. Dit kan op verschillende wijzen
worden geïnterpreteerd.
Tot voor 17 januari 2012 was de teneur in de rechtsleer vrij duidelijk: de fiscus heeft geen
betredingsrecht, zij kan enkel vragen om binnengelaten te worden. De uitspraak van 17 januari
2012 zorgt echter voor een omwenteling: de fiscus mag binnenvallen.
76. Plaats van de visitatie? De visitatie geschiedt:
– In de beroepslokalen;
De visitatie kan enkel plaatsvinden tijdens de uren dat er werkzaamheid wordt verricht.
Dit wordt strikt geïnterpreteerd, vb. Luik 20-02-2002: een camping werd
gecontroleerd tijdens de winter, terwijl ze gesloten was. De rechter oordeelde dat de
visitatie onwettig was, vermits zij plaatsvond tijdens uren waar er geen beroeps-
werkzaamheid was.
– In particuliere woningen (maar dan is machtiging van de politierechter vereist).
77. Specificiteiten inzake de ambtenaar die onderzoek voert. De ambtenaar moet aan
een aantal specificiteiten voldoen:
– In het bezit van een aanstellingsbewijs: wat als niet is gebleken dat de ambtenaar in het
bezit van zijn aanstellingsbewijs? Er is rechtspraak die heeft bevestigd dat de visitatie
nietig is, maar cassatie 2008 (Cass. 12-09-2008) heeft er een andere draai aan
gegeven: als men een ambtenaar binnenlaat en hem niet gevraagd heeft naar zijn aan-
stellingsbewijs, heeft men zich daarmee akkoord verklaard.
– Minstens de graad van inspecteur.
DEEL II. De fiscale procedure
41
d. Andere visitatierechten
– art. 476 WIB. Betredingsrecht voor de fiscus: zij hebben het recht om manu militari overal
binnen te vallen met het oog op de vaststelling van het KI.
III. Onderzoeksmachten ten aanzien van derden
1. Derden in de private sector
a. Inlichtingen m.b.t. een bepaalde persoon (art. 322 WIB)
78. Art. 322 WIB geeft aan de fiscus het recht:
– Van om het even welke natuurlijke of rechtspersoon;
o Geen professionele band vereist
o Voorbeeld: hoe veel hebt u aan aannemer betaald?
– Vorderen van inlichtingen, het inzamelen van attesten en het horen van derden;
De fiscus kan een getuigenverhoor organiseren (procedure art. 325-326 WIB). Dit is in de praktijk echter nog nooit voorgevallen, maar de mogelijkheid bestaat.
– M.b.t. een op voorhand geïdentificeerd persoon;
– Met het oog op de juiste belastingheffing.
b. Inlichtingen m.b.t. een onbepaalde persoon (art. 323 WIB)
79. Art. 323WIB geeft aan de fiscus het recht:
– Van om het even welke natuurlijke of rechtspersoon;
o Professionele band vereist
– Vorderen van inlichtingen;
– M.b.t. een niet nader geïdentificeerd persoon;
o Klassiekers zijn vragen aan verzekering-instellingen (diefstalverzekeringen zijn een
klassieker: als iemand zijn inboedel laat verzekeren, en terzelfdertijd niet te veel
aan inkomsten heeft aangegeven, zal de fiscus de vraag stellen hoe dit mogelijk is),
reisbureaus (bv. lijst van alle personen die een reis hebben geboekt van meer dan
5000 EUR). Deze onderzoeken laten de fiscus toe na te gaan of de aankopen die
gebeuren met propere middelen zijn gebeurd.
– Met het oog op de juiste belastingheffing.
DEEL II. De fiscale procedure
42
2. Derden in de openbare sector
80. Het is voor de fiscus zeer interessant te weten wat er aan informatie bestaat bij andere
openbare besturen en andere openbare overheden. Alle besturen hebben een passieve
meewerkverplichting.
Er zijn uitzonderingen:
1) openbare kredietinstellingen, d.w.z. banken die gecontroleerd worden door de over-
heid: hier speelt het bankgeheim;
2) nationaal instituut van de statistiek (NIS): als zij toch zouden meewerken, zou het NIS
geen statistieken meer kunnen opmaken;
3) Het Economisch Sociaal Instituut voor de Middenstand (ESIM).
81. Er is in beginsel geen spontane en automatische gegevensuitwisseling. In de praktijk
gebeurt dit nochtans frequent.
– Voorbeeld: ik koop een auto aan. Een paar dagen na de aankoop krijgt men een overschrijving
in de bus om de belasting op de inverkeerstelling en de verkeersbelasting te betalen. De dienst
geeft de gegevens dus spontaan door aan de fiscus.
– Voorbeeld: indienen bouwvergunning bij de gemeente. Enkele weken later krijgt men een brief
van de BTW-administratie, met de vraag hen te informeren wanneer de werken zijn afgelopen.
De gegevens worden dus spontaan doorgegeven aan de fiscus.
De vraag rijst of deze spontane informatie-uitwisseling mogelijk is. eigenlijk komt het erop
neer dat het systematisch uitpluizen van gegevens van andere overheden niet is toegelaten voor
de fiscus: de fiscus moet een vraag stellen, en de andere overheid moet daarop reageren.
Hierover bestaat rechtspraak, die de fiscus in het ongelijk heeft gesteld bij de automatische
gegevensuitwisseling.
– Voorbeeld: hof van beroep Antwerpen 1992. Als iemand bestolen wordt, kan hij verzet
aantekenen bij het nationaal kantoor van roerende waarden. De fiscus wou deze info
ook hebben, zo wist men hoeveel obligaties welbepaalde personen hadden. De persoon
die aan taxatie onderworpen werd vocht dit aan; hij kreeg gelijk.
– Voorbeeld: rechtbank Hasselt 2004. Nationale zuiveldienst. Roer- en melkoverschot
ten konden verkocht worden via nationale zuiveldienst. Informatie wordt doorgegeven
aan de fiscus; wordt betwist; BP krijgt gelijk.
DEEL II. De fiscale procedure
43
Er ontstond ook discussie rond de verkeersbelasting, n.a.v. een wijziging in de wet voor 4x4’s.
4x4’s konden genieten van een lagere verkeersbelasting (lichte vrachtwagen). De criteria zijn
strenger geworden om als lichte vrachtwagen in aanmerking te komen. De fiscus werd door de
DIV ingelicht van de situaties die niet langer onder het nieuwe systeem voor lichte vracht
vielen. Heel wat 4x4 eigenaars waren hier niet gelukkig mee, en zijn beginnen betwisten o.g.v.
art. 327 WIB (onrechtmatige automatische gegevensuitwisseling). We stellen vast dat de
rechtspraak zijn kar aan het keren is: als de 4x4-eigenaars gelijk zouden krijgen, dan zaagt men
de poten onder de tafel van de volledige verkeersbelasting.
82. Bijzondere vereisten:
– geneeskundige getuigschriften: de mededeling kan slechts geschieden na voorafgaand
onderzoek door de orde der geneesheren; de getuigschriften moeten bovendien
anoniem zijn;
– inzage van strafdossiers: er is machtiging vereist vanwege de Procureur-Generaal,
Auditeur-Generaal of Federale Procureur (maar zij mogen die bevoegdheid delegeren).
Wat gebeurt er als een fraudezaak wordt ontdekt, hetzij bij de fiscus, hetzij bij het
openbaar ministerie?
Tot op vandaag lopen strafzaken en fiscale zaken apart (cf. het charter van de belast-
ingplichtige). Dit is absurd: ze zouden zeer intensief met elkaar moeten samenwerken
om fraudezaken tot een goed einde te brengen.
Een fraudedossier kan via twee kanalen worden ontdekt:
1) de fiscus. Als de fiscus naar aanleiding van een controleonderzoek fraude ontdekt,
moet hij vaststellen hoe hij gaat handelen:
a. zelf afhandelen, of
b. doorverwijzen naar het OM (art. 29 W.Sv.)
Opmerking: een fiscaal ambtenaar mag alleen maar bij een parket-
magistraat aankloppen met een klacht als hij daar toestemming voor heeft
gekregen van de gewestelijk directeur.
Als er strafklacht is neergelegd door de fiscus5, mag de fiscus inzage vragen in het
strafdossier. Daarvoor moet een machtiging komen van de Procureur-Generaal,
Auditeur-Generaal of Federale Procureur (maar zij mogen die bevoegdheid
delegeren).
5 Vaak zal dit een techniek zijn om de beperkingen van de eigen onderzoeksmachten te omzeilen.
DEEL II. De fiscale procedure
44
2) het OM. Het parket kan ook zelf fraude vaststellen. Als er bij het parket een zaak
lopende is waar indiciën van fraude uit blijken, moet de parketmagistraat de
minister van financiën daarvan inlichten (wet 28 april 1999). Dan moet de fiscus
opnieuw machtiging vragen o.g.v. art. 327 WIB om inzage te vragen in het straf-
dossier (dit is een absurde formaliteit, die zeer cruciaal is).
De Nederlandse wettekst wijkt af van de Franstalige tekst van de wet. Volgens de
Nederlandse wettekst mag het parket alleen de fiscus inlichten als er een
gerechtelijk onderzoek is, de Franstalige wettekst vereist enkel een op-
sporingsonderzoek. Het Hof van Beroep had geoordeeld dat onduidelijke wet-
teksten in het voordeel van de belastingplichtige moeten worden geïnterpreteerd,
het hof van cassatie heeft echter geoordeeld dat de meest ruime wettekst van
toepassing is.
83. Een aantal instanties hebben de verplichting te melden (onderscheid met strafrechtelijke
aangifteverplichting) wanneer zij worden geconfronteerd met fiscale fraude, aan de zijde van
het parket. Twee daarvan zijn belangrijk:
1) de kansspelcommissie.
2) de cel voor financiële informatieverwerking (de witwascel).
Het meest gekende voorbeeld zijn de banken: banken hebben een meldingsplicht in het
kader van de witwaswetgeving. Als bv. een student met een groot pak cash geld naar de
bank stapt, zou de bank wel eens argwaan kunnen krijgen. In voorkomend kan de bank
een melding doen aan de CFI.
Andere voorbeelden zijn advocaten, accountants, notarissen6, diamantairs: ook zij hebben
een meldingsplicht.
Er moet maar gemeld worden wanneer men vermoeden heeft dat de gelden afkomstig zijn van
een reeks misdrijven die limitatief in de wet worden opgesomd. Wat fiscale fraude betreft, is de
melding alleen voorzien voor “ernstige en georganiseerde fiscale fraude”. De vraag rijst wat
“ernstige en georganiseerde fiscale fraude is”, en hoe het zich onderscheidt van “gewone fiscale
fraude”. Reynders was van oordeel dat ernstige en georganiseerde fiscale fraude geval per geval
moet worden beoordeeld. Dit antwoord schept geen verduidelijking.
6 Notarissen doen vrij vaak meldingen, 80 % houdt verband met vastgoedtransacties. Ook vastgoed-makelaars hebben een meldingsverplichting, zij doen echter veel minder vaak meldingen.
DEEL II. De fiscale procedure
45
Wat de meldingsplichten betreft, werd er op 22 november 2012 voorgesteld om een
meldingsplicht in te voeren voor “ernstige fraude”. De vraag blijft echter wat als ernstig moet
worden beschouwd.
IV. Internationale samenwerking
84. Internationale samenwerking gebeurt op verschillende manieren:
1) d.m.v. de uitwisseling van inlichtingen. Dit is spectaculair toegenomen in de afgelopen
jaren. Deze evolutie zal binnenkort een revolutie zijn.
2) D.m.v. multinationale controles (verwaarloosbaar).
3) D.m.v. de aanwezigheid van ambtenaren in het buitenland (verwaarloosbaar).
85. Regelgevend kader:
– Dubbelbelastingverdragen (art. 26): samenwerking van fiscale besturen, i.h.b. de uit-
wisseling van gegevens;
Tot voor kort kende men in België het bankgeheim. Dit had ertoe geleid dat België op de grijze lijst van belastingparadijzen terechtkwam (o.g.v. het criterium ‘bereidheid om bankgegevens uit te wisselen).
Om van deze lijst af te raken, moesten akkoorden met minstens 12 andere landen worden gesloten, met daarin een bepaling dat er zal worden samengewerkt, en dat men geen restrictie maakt voor bankgegevens. België heeft ondertussen met 42 landen dergelijke akkoorden afgesloten. Met 28 landen heeft men het dubbelbelastingverdrag aangepast. Met 12 landen heeft men tax information exchange agreements (TIA’s) gesloten.
Opmerking: dubbelbelastingverdragen hebben betrekking op inkomsten-
belastingen. Niet enkel de federale overheid, maar ook de gewesten hebben de
bevoegdheid om in te grijpen op vlak van de personenbelasting. Dubbelbelasting-
verdragen zijn aldus gemengde verdragen: zij moeten niet enkel worden
goedgekeurd door de federale overheid, maar ook door overheden op regionaal
niveau. Dit is echter niet gebeurd.
DEEL II. De fiscale procedure
46
– Op Europees niveau:
o De Europese spaarrichtlijn. De spaarrichtlijn houdt een systeem in van auto-
matische informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten voor wat betreft
interesten die men verkrijgt op rekeningen. Oostenrijk, Luxemburg en België
waren bereid om mee te stappen in het systeem van de spaarrichtlijn, voor zover
het niet beperkt bleef tot de EU-lidstaten: ook andere landen moeten in dit verhaal
meestappen (bv. Zwitserland).
De spaarrichtlijn heeft een aantal minpunten: het gaat enkel om interesten die
men verkrijgt op rekeningen; andere roerende inkomsten zijn daar niet in vervat.
Beleggers hebben dan ook massaal hun beleggingsportefeuille geheroriënteerd:
men is massaal in TAK 21 en TAK 23 gaan beleggen, omdat zij niet onder de scope
van de richtlijn vallen. In 2008 werd dan ook een ontwerp opgesteld om ook TAK
21 en TAK 23 onder de spaarrichtlijn te laten vallen, maar Luxemburg weigert
voorlopig om mee te werken.
o Richtlijn 15 februari 2011: automatische gegevensuitwisseling binnen de fiscale
administraties van de EU m.b.t. arbeidsinkomsten, bedrijfsleiders-bezoldigingen,
pensioenen, enz. vanaf 1 januari 2015. Bankgegevens kunnen hier niet van worden
uitgesloten.
o Richtlijn 16 maart 2010 inzake wederzijdse administratieve bijstand op het
gebied van de belastingen.
V. Fiscaal onderzoek en bankgeheim (art. 318 WIB)
86. Kan de fiscus i.h.k.v. een controle op het vlak van inkomstenbelasting naar een bank
stappen om de rekeningen van een belastingplichtige te krijgen?
De fiscus kan dat niet (het bankgeheim, art. 318 WIB). De vraag rijst echter wat als
‘bankinstelling’ moet worden beschouwd. Zo is er een belangrijke zaak geweest rond “Banksys”
(de onderneming die het elektronisch betalingsverkeer regelt): volgens de rechtspraak is
“Banksys” geen bank, maar de fiscus mag niet via de “Banksys”-omweg informatie verkrijgt
waar ze niet rechtstreeks toegang tot heeft. Hetzelfde geldt met leasingsmaatschappijen: ook
hier werden pogingen tot controle gedaan, maar de leasingsmaatschappijen stelden dat zij een
bank waren. Rechtspraak: bank wat leasinggedeelte betreft, maar de verkoop op het einde van
de rit moet wel worden vrijgegeven.
DEEL II. De fiscale procedure
47
Men kan het bankgeheim doorbreken wanneer kan worden aangetoond dat er een mechanisme
van belastingontduiking bestaat tussen de bank en het cliënteel.
87. Het bankgeheim was het paradepaardje van de Belgische fiscaliteit. In 2009 heeft de
parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers geoordeeld dat het
Belgisch bankgeheim moest worden afgeschaft.
Deze aanbeveling heeft het niet gehaald. In de wet van 14 april 2010 heeft men bepaald dat de
fiscus een derdenonderzoek kan organiseren bij een bank wanneer er drie mogelijke situaties
ontstaan:
1) aanwijzingen van belastingontduiking;
2) vraag buitenlandse administratie;
3) fiscus heeft voornemen om belastingplichtige indiciair te belasten (indiciaire taxatie
houdt in dat het bestedingspatroon niet correspondeert met het inkomstenpatroon:
veel meer uitgeven dan men eigenlijk verdient).
Na kritiek van de privacycommissie heeft men er een getrapt systeem van gemaakt. De fiscus
kan niet onmiddellijk naar de bank stappen; hij moet eerst een vraag stellen aan de BP zelf om
zijn uittreksels te tonen. Als de BP weigert kan de stap naar de bank worden gezet. Hieraan is
een meldingsplicht gekoppeld: de fiscus moet de BP informeren.
Bedenkingen bij de wettelijke regeling:
– vragen aan buitenlandse administraties worden op gelijke hoogte gebracht met aan-
wijzingen van fraude. Deze gelijkstelling is juridisch problematisch;
– wat betreft de indiciaire taxatie, geldt dat het voornemen om indiciair te taxeren
voldoende is. De indiciaire taxatie betekent niet dat er aanwijzingen van fraude zouden
zijn. Dit is problematisch in het licht van het gelijkheidsbeginsel.
VI. Fiscaal onderzoek en beroepsgeheim (art. 334 WIB)
88. Het beroepsgeheim houdt in dat patiënten of cliënten vrij en onbevreesd informatie
moeten kunnen verstrekken aan de persoon van wie zij raad en bijstand vragen. Deze
informatie moet geheim gehouden worden.
DEEL II. De fiscale procedure
48
Wat als de fiscus vragen stelt, en de persoon in kwestie niet kan antwoorden omdat hij zijn
beroepsgeheim zou schenden? In het kader van de IB heeft men een procedure ontwikkeld,
terug te vinden in art. 334 WIB: wanneer een persoon die door het beroepsgeheim is gehouden,
moet de fiscus de tuchtoverheid van die persoon interpelleren. Die tuchtoverheid moet dan een
beslissing nemen over de vraag of de fiscus al dan niet de informatie mag verkrijgen die zij
wenst te verkrijgen. Het hof van cassatie heeft onlangs beslist dat het oordeel van de tucht-
overheid is bindend voor de fiscus7.
Voorbeeld: een notaris krijgt van de fiscus de vraag om voor een overzicht te geven van alle
aktes gedurende 10 jaar (schenking, oprichting van vennootschappen, …) Notaris gaat op dat
verzoek in en de fiscus gebruikt die informatie om die persoon te belasten. Taxatie wordt
betwist door de cliënt, op grond van het gegeven dat de notaris zijn beroepsgeheim had
geschonden (strafklacht!). Strafrechtbank heeft beslist dat die informatie (oprichtingsakte) niet
onder het beroepsgeheim valt vanaf het moment dat de oprichtingsakte is gepubliceerd in het
staatsblad, vanaf dan een openbaar karakter!
c. Onderzoeksmachten in de BTW 89. Boekenonderzoek (art. 60, § 1 WBTW). BTW is op zich een vrij formalistische
belasting: verplichting tot uitschrijven van facturen, ontvangstbewijzen (geregistreerde
kassasystemen of fraudebestendige kassa’s).
Bewaarplicht: iedereen moet alle boeken en bescheiden gedurende zeven jaar bewaren. Dit
geldt niet enkel voor BTW-plichtigen, maar ook voor particulieren.
Er bestaat een regeling die toelaat dat facturen elektronisch worden bewaard buiten België
(enkel wettelijk geregeld i.h.k.v. de BTW), op voorwaarde dat de fiscus bij een controle toegang
krijgt tot de elektronische informatie.
Er bestaat geen bankgeheim op het vlak van de BTW (art. 62bis WBTW). Dit is ook het geval
voor registratie- en successierechten: ook hier is er geen bankgeheim.
7 In casu werd een advocaat gecontroleerd door de fiscus, waarbij de fiscus wil de derden-rekening (rekening die gelden van de cliënten bevat) van de advocaat wou inzien. Daarbij wou de fiscus ook weten van wie de centen afkomstig zijn, en naar wie ze zijn gegaan. De orde voor vlaamse balies oordeelde dat de identiteit van de cliënten onder het beroepsgeheim viel. De fiscus ging hier niet mee akkoord en stapte naar de rechtbank met de vraag of het oordeel van de tuchtoverheid bindend is? Cassatie heeft bevestigd dat het oordeel van de tuchtoverheid bindend is voor de fiscus.
DEEL II. De fiscale procedure
49
90. Vraag om inlichtingen (art. 62 WBTW). Op dit vlak bestaat een verschil met wat
geldt in de inkomstenbelasting: er is geen wettelijke antwoordtermijn voorzien (wel moet
rekening gehouden worden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur). 91. Visitatie (art. 63 WBTW). Op het vlak van de fiscale visitatie, stellen we een
toenadering vast tussen de inkomstenbelasting en de BTW. Er is echter nog een belangrijk
nuanceverschil: in het kader van een BTW-controle mag de fiscus ook voertuigen controleren.
Voor de rest is deze onderzoeksbevoegdheid grotendeels gelijklopend met hetgeen we
besproken hebben voor de inkomstenbelasting.
92. Samenwerking met andere openbare besturen (art. 93quaterdecies WBTW).
De regelen zijn identiek aan wat we besproken hebben bij de inkomstenbelasting (zie supra).
d. Onderzoeksmachten in de registratierechten
93. De bijzondere financieringswet heeft voorzien dat een aantal in essentie federale belasting-
en worden doorgeschoven naar de regio’s (zie ook supra); het is de bedoeling dat de inning en
invordering op termijn door de regio’s worden overgenomen (voorzien voor 1 januari 2015).
Zolang dit niet is gebeurd, blijft de federale overheid bevoegd om de procedure te regelen.
94. Wat betreft de controlebevoegdheid, geldt het volgende:
– Boekenonderzoeken (art. 181-182bis W.Reg.)
o notarissen en gerechtsdeurwaarders: alle handelingen die zij stellen moeten
geregistreerd worden
o vastgoedhandelaars en bankiers zijn verplicht om documenten aan de registratie
over te maken als dat wordt gevraagd
– Vragen om inlichtingen (art. 183 W.Reg.)
o richt zich ook naar bankiers, dus geen bankgeheim. Van belang i.h.k.v. prijs-
bewimpeling (geld onder tafel betaald).
– Samenwerking met andere openbare besturen (art. 289 W.Reg.)
DEEL II. De fiscale procedure
50
e. onderzoeksmachten in de Successierechten 95. Federale bevoegdheid tot gewesten de dienst van de belasting overnemen (zie supra). 96. Spontane meldingsplichten i.h.k.v. successierechten (art. 96-103 W.Succ.):
– beroepsverzekeraars,
– houders van effecten op naam en
– verhuurders van brandkasten
hebben de verplichting om bij overlijden de fiscus daarvan in te lichten. Dit laat de ontvanger
toe om tot controle over te gaan.
97. Vraag om inlichtingen (art. 100 W.Succ.). ook hier zijn bankiers de meest
belangrijke mensen aan wie vragen kunnen worden gesteld.
Als men vragen wil stellen over feiten meer dan 3 jaar voor overlijden, is er een bijzondere
machtiging nodig. Dit houdt verband met de problematiek van handgiften, i.e. schenkingen
van roerende goederen. Hier aanvaardt men dat er geen successierechten moeten worden
betaald, op voorwaarde dat de schenker nog drie jaar in leven blijft. Bij voortijdig overlijden
zijn er successierechten verschuldigd op hetgeen men heeft verkregen als handgift.
98. Samenwerking met andere openbare besturen (art. 104/1 W.Succ.).
99. Boekenonderzoek inzake vererfde handelszaken (art. 107 W.Succ.). Dit komt
nog af en toe voor, in het kader van de uitzonderingsregeling voor het erven van familie-
ondernemingen. Deze regeling stelt de fiscus in staat om een waardering te doen van handels-
zaken die vererfd zijn.
f. Onderzoek in de regionale en lokale belastingen
100. Voor de regionale belastingen is het ondoenbaar om alle onderzoeksbevoegdheden op te
sommen.
DEEL II. De fiscale procedure
51
101. Op lokaal vlak, geldt in Vlaanderen het decreet van 30 mei 2010:
– Specifieke onderzoeksbevoegdheden
o Boekenonderzoek
o visitatierecht
o verwijzing naar WIB o.g.v. alle onderzoeksmachten in het WIB doorwerken naar
het lokale niveau, o.m. wat betreft samenwerking met derden uit privé en openbare
sector
– problematiek van de territoriale bevoegdheid: beperkt tot het Vlaams grondgebied +
tot instellingen die van het Vlaamse niveau afhangen. Een decreet kan immers niet
voorzien in verplichtingen ten aanzien van instellingen die van het federale niveau
afhangen.
Voorbeeld: gemeente heeft een oppervlakte-belasting, en de fiscus wil de oppervlakte
controleren, dus hij stelt vragen aan het kadaster. Het kadaster hangt af van de federale
overheid, dus men kan hier in principe geen vragen aan stellen.
AFDELING III. De fiscale bewijsmiddelen
a. Algemeen
102. Basisbeginsel: de bewijslast van de fiscale vordering berust bij de fiscus. De fiscus moet
bepalen of er al dan niet een fiscale schuld is. Deze regel geldt ondanks het feit dat een proces
op gang wordt gebracht door de belastingplichtige.
De bewijslast is dubbel:
– aantonen dat er een fiscale schuld is;
– aantonen dat het bewijs van de belasting op een rechtmatige wijze is verkregen.
De bewijslast wordt door auteurs genuanceerd: de bewijslast slaat enkel op de positieve
elementen van de belastingschuld, niet voor de negatieve elementen (vrijstellingen,
aftrekposten). MAUS gaat hier niet mee akkoord, gelet op het vermoeden van juistheid van de
aangifte: de bewijslast rust bij de fiscus, zowel voor de positieve elementen als de negatieve
elementen.
DEEL II. De fiscale procedure
52
103. Uitzonderingen op de bewijslast van de fiscus:
– wanneer de belastingplichtige wenst terug te komen op zijn aangifte, berust de
bewijslast bij de belastingplichtige: de belastingplichtige moet aantonen waarom er
vergissingen zijn gemaakt bij de aangifte;
– ambtshalve aanslag. Dit is een sanctie, gekoppeld aan het niet-meewerken met de
fiscale controle of het niet-indienen of laattijdig indienen van aangiftes. In dat geval
heeft de fiscus het recht om de belastingplichtige van ambtswege te belasten. De
belastingplichtige zal moeten aantonen dat de aanslag verkeerd is.
– terugvordering van bronheffing bij laattijdige inkohiering:
Schema
Belastbaar tijdperk Aanslagjaar Aanslagjaar + 1
AANGIFTE KOHIER
(30/6 ASGJ + 1)
CONTROLE
Dit systeem is niet logisch (het duurt +/- 14 maanden vooraleer belastingen moeten
worden betaald op de inkomsten verworven in het belastbare tijdperk), vandaar werkt
men met voorheffingen, d.i. het innen van een voorschot op de uiteindelijke
belastingschuld.
We kennen twee echte voorheffingen:
1) bedrijfsvoorheffing
2) roerende voorheffing
Indien de fiscus de bronheffing binnen het belastbaar tijdperk voorheffing heeft
ontvangen, maar te laat is met het kohier, heeft men recht op de terugbetaling van de
voorheffingen. Hiervoor moet een procedure opgestart worden. Als men zulk een
procedure voert, rust de bewijslast bij de BP. Hij moet aantonen dat:
1) er voorheffingen zijn betaald;
2) de inkohiering laattijdig is gebeurd.
DEEL II. De fiscale procedure
53
b. de bewijsmiddelen inzake inkomstenbelasting
I. De aangifte als uitgangspunt
104. Art. 339 WIB vormt de wettelijke bevestiging van het vermoeden van juistheid van de
aangifte.
Art. 340 WIB vervolgt dat de administratie ter bepaling van o.m. het bestaan en het bedrag van
de belastingschuld alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen kan aanvoeren, m.u.v.
de eed. Meestal gaat het om geschriften, maar ook andere bewijsmiddelen zijn denkbaar:
vermoedens, getuigenissen.
Sinds 2009 kan men ook gebruik maken van processen-verbaal, die gelden tot bewijs van het
tegendeel. Met andere woorden: de vaststellingen van het proces-verbaal worden geacht juist
te zijn. Punt van discussie is dat dit vermoeden van juistheid enkel geldt voor echte
vaststellingen, en niet voor conclusies. Voorbeeld: verrekijkeroperatie, waarbij wordt nagegaan
hoeveel klanten er binnen en buiten een zaak wandelen. Dit is een vaststelling. Als men hieruit
gaat concluderen hoe groot de omzet van de onderneming is, dan is dit een conclusie. Hier
kleeft geen bijzondere bewijskracht aan.
II. schriftelijke bewijzen
1. De boekhouding van de belastingplichtige
105. De boekhouding vormt het meest frappante schriftelijk bewijs.
– De boekhouding wordt maar aanvaard als zij voldoende bewijskrachtig is. de vraag rijst
echter wanneer een boekhouding voldoende bewijskrachtig is. dit wordt geval per geval
bekeken.
– De boekhouding moet gestaafd zijn met allerlei stukken.
DEEL II. De fiscale procedure
54
2. Juridische akten die rechtshandelingen aantonen
106. Voorbeeld: men heeft een eenmanszaak, en men vindt dat men te veel belastingen moet
betalen. Dus: men richt een vennootschap op. Is de oprichtingsakte tegenstelbaar aan de
fiscus? Moet de fiscus aanvaarden dat men zich zodanig organiseert om minder belastingen te
betalen?
107. Juridische akten zijn tegenstelbaar aan de fiscus, op voorwaarde dat:
1) er geen sprake is van simulatie.
Men mag zijn gedrag afstemmen op de fiscaliteit (Brepolsarrest). Als men een juridische
constructie opzet, moet men daarvan dan wel alle rechtsgevolgen aanvaarden, anders is
er sprake van simulatie. In dat geval mag de fiscus de door de belastingplichtige op-
gezette constructie doorprikken.
Voorbeeld van simulatie: een ondernemer, dus onderworpen aan de PB (tarieven van 25 – 50%).
De boekhouder stelt voor om de situatie te optimaliseren door een vennootschap op te richten.
De BP staat niet langer in een rechtstreekse relatie met de fiscus, er zit een vennootschap tussen.
De truc is dan om enkel uit de vennootschap te halen wat men nodig heeft om te leven (want
hier is PB op van toepassing).
Dit gedrag vormt volgens het Brepolsarrest geen probleem, voor zover men alle rechtsgevolgen
aanvaardt: er moet een boekhouding worden opgemaakt, er moet een jaarrekening worden
opgemaakt, enz.
Als men de rechtsgevolgen niet aanvaardt, dan is de vennootschap niet-tegenstelbaar aan de
fiscus: hij zal los doorheen de vennootschapsstructuur kijken en de BP rechtstreeks belasten.
Burgerrechtelijk verandert er niets: de vennootschap blijft bestaan.
2) er geen sprake is van misbruik.
De fiscus is zich met de loop der jaren meer en meer vragen beginnen stellen over
agressieve vormen van fiscale planning. De simulatieleer was op dit vlak niet
doeltreffend: als men alle rechtsgevolgen respecteerde, dan was er geen probleem. men
heeft een ander kanon ingevoerd, de antimisbruikbepaling.
a. De algemene antimisbruikbepaling: art. 344, § 1 WIB (blijft van toepassing
tot aanslagjaar 2012: zij blijft dus nog 7 jaar bestaan, tot alle aanslagtermijnen
verstreken zijn)
DEEL II. De fiscale procedure
55
Voorbeeld: de vruchtgebruikconstructie.
Een vrije beroepsbeoefenaar is georganiseerd als eenmanszaak, hij richt een vennootschap
op om zijn belastingdruk te drukken.
Naderhand wil hij een woning aankopen. Hiervoor moet hij een lening aangaan. De bank
vraagt de loonfiche van de vrije beroepsbeoefenaar op. Deze loonfiche is echter vrij beperkt,
vermits men enkel uit de vennootschap haalt wat men nodig heeft om te leven. Men kan de
woning echter ook aankopen met de vennootschap, want zij heeft wel centen genoeg. Op het
einde van de rit moet men de vennootschap vereffenen, hetgeen een dure operatie is.
Dit kan worden opgelost met een vruchtgebruikconstructie: de blote eigendom (BE) wordt
gekocht door de zaakvoerder, het vruchtgebruik (VG) door de vennootschap. Het VG is
beperkt in de tijd, minstens 15 jaar (indien korter: “turbovruchtgebruik”, maar hier zal men
problemen mee krijgen). De vennootschap koopt het VG, en kan het fiscaal recupereren door
af te schrijven, het goed te renoveren, het te onderhouden, enz. gedurende 15 jaar. Na 15 jaar
dooft het VG uit en wast het aan bij de naakte eigendom zonder dat daar een vergoeding
tegenover staat.
Volgens de fiscus is er sprake van misbruik. Op grond van art. 344, § 1 WIB oordeelt de
fiscus dat de vruchtgebruikconstructie tot doel heeft belastingen te ontwijken. Zij willen de
kwalificatie wijzigen: het gaat om een aankoop VE, gevolgd door een handelshuur. Fiscaal
vertaalt zich dit als volgt: alle kosten die de vennootschap maakt worden beschouwd als
huurprijs. Dit is aftrekbaar bij de vennootschap (dus voor de vennootschap wijzigt er niets),
maar belastbaar bij de zaakvoerder.
De antimisbruikbepaling stelt echter dat aan de herkwalificatie ontsnapt kan worden ‘als de
kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt’.
Is de vruchtgebruikconstructie zinloos? Nee. In de parlementaire voorbereiding van de
antimisbruikbepaling: wanneer de fiscus niet akkoord gaat een kwalificatie, kan de fiscus de
kwalificatie maar wijzigen wanneer de rechtsgevolgen gelijksoortig zijn. Voor de
vruchtgebruikconstructies is dit faliekant mislukt voor de fiscus. Het hof van cassatie stelde
dat een zakelijk genotsrecht (VG) werd geherkwalificeerd tot een persoonlijk genotsrecht
(huur).
De oude antimisbruikbepaling was een papieren tijger.
DEEL II. De fiscale procedure
56
Nieuwe antimisbruikbepaling:
het gaat niet meer om het niet-tegenwerpen van de kwalificatie die aan een
rechtshandeling wordt gegeven, de rechtshandeling tout court is niet-tegenstel-
baar;
aantonen dat er sprake is van fiscaal misbruik: het verkrijgen van een voordeel in
strijd met de fiscale wet;
Wanneer fiscaal misbruik wordt aangetoond, kan de belastingplichtige het
tegenbewijs leveren.
Wanneer de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, kan de fiscus de
grondslag en belastingberekening herstellen, zodanig dat een normale belasting-
heffing kan plaatsvinden.
De nieuw antimisbruikbepaling zal aanleiding geven tot heel wat problemen:
1) Er is een probleem m.b.t. “de doelstelling van de fiscale wet”:
Voorbeeld: de handgift. Schenkingen zijn in beginsel onderworpen aan registratierechten.
Sinds jaar en dag aanvaardt men dat handgiften niet geregistreerd moeten worden. maar
er is een keerzijde van de medaille: als er een handgift is gebeurt, die niet is geregistreerd,
en de schenker overlijdt binnen de drie jaar na de schenking, dan is men successie-
rechten verschuldigd.
De nieuwe antimisbruikbepaling doet de vraag rijzen of handgiften nog aanvaardbaar
zijn. Op basis van de tekst van art. 344 WIB zou men kunnen besluiten dat er sprake is
van fiscaal misbruik: het gaat om een voordeel dat wordt verkregen in strijd met de
fiscale wet. Het is echter niet evident om de doelstellingen van de fiscale wet te
achterhalen.
De fiscus heeft ondertussen een circulaire verspreid waarin wordt gesteld dat handgiften
nog steeds worden aanvaard.
2) Er is een probleem m.b.t. het tegenbewijs: de BP kan het tegenbewijs leveren met
om het even welk motief. Wanneer de BP een vennootschap opricht, kan men dit
bv. verantwoorden d.m.v. een juridisch motief: de beperkte AS.
b. Bijzondere antimisbruikbepaling: art. 344, § 2 WIB (de problematiek van de
belastingparadijzen). Wanneer transacties worden gedaan met een onderneming die
zich in een belastingparadijs bevindt, worden zij niet aanvaardt, tenzij wordt
aangetoond dat de transactie betrekking heeft op realistische betalingen of dat de
transactie beantwoordt aan rechtmatige economische en financiële behoeften.
DEEL II. De fiscale procedure
57
3. Akkoorden met de fiscus
108. Akkoorden met de fiscus zijn niet evident: het fiscaal recht is van openbare orde, men kan
er dus in principe niet van afwijken door het sluiten van een akkoord. Dadingen zijn dan ook
uitgesloten.
Akkoorden over feitenkwesties zijn wel mogelijk. Voorbeeld: een overeenkomst over het
percentage beroepsgebruik van een wagen.
Er zijn een aantal probleempunten op dat vlak:
– Het fiscaal akkoord moet in overeenstemming zijn met de wet. Af en toe zijn er echter
akkoorden die contra legem zijn. Wat dan?
o In België: legaliteitsbeginsel primeert op vertrouwensbeginsel;
o Maar: het Elmeka-arrest (HvJ): als een normaal zorgvuldig en redelijk denkend
mens in de veronderstelling verkeert dat hetgeen de fiscus voorstelt in
overeenstemming is met de fiscale wet, moet dit gerespecteerd worden. Dus:
vertrouwensbeginsel primeert op legaliteitsbeginsel, voor zover er op het eerste
zicht geen probleem is met het akkoord van de fiscus.
– Aanslag op de geheime commissielonen (309%). Zij wordt toegepast wanneer resetten
uit de vennootschap zijn verdwenen zonder dat daar fiscale fiche voor is opgemaakt. Of
wanneer de vennootschap privékosten heeft gemaakt zonder dat daar fiscale fiche voor
is opgemaakt. Voorbeeld: restaurantkosten. Zaakvoerder gaat eten en gebruikt credit
card vennootschap. Volgens de fiscus gaat het om privérestaurantbezoeken.
Privérestaurantbezoeken op kosten van de vennootschap vormen een voordeel dat op
fiche moet staan, anders aanslag op de geheime commissielonen. Fiscus stelt voor om
te verwerpen als beroepskost. Dit is een halve chantagetechniek, die zeer moeilijk te
bewijzen is. Dit akkoord is de facto nietig, vermits het is ontstaan onder dwang
(wilsgebrek!).
4. Rulings (voorafgaandelijke akkoorden)
109. Men kan op voorhand aan de fiscus vragen of hetgeen men voornemens is te doen in
overeenstemming met de fiscale wet.
Bindende kracht behoudens contra legem.
DEEL II. De fiscale procedure
58
III. Vermoedens
1. Wettelijke vermoedens (art. 341 e.v. WIB)
110. taxatie o.g.v. uitwendige tekenen en indiciën (art. 341 WIB). De fiscus kan
vragen stellen wanneer hij van oordeel is dat er een mismatch bestaat tussen het inkomen en
de levensstandaard. Men kan tegenbewijs leveren. Hier geldt een belangrijke beperking: als het
vermogen het gevolg is van financiële instrumenten die men heeft verkocht (bv. meerwaarden
op aandelen), zal men dit alleen aanvaarden wanneer het gaat om aandelen op naam. Indien
men geen tegenbewijs kan leveren, zal de fiscus de BP belasten o.b.v. uitwendige tekenen en
indiciën: men zal een vermogensafrekening maken o.g.v. uitwendige tekenen en indiciën, en op
basis daarvan zal men de BP belasten. Dit komt meer en meer voor.
111. taxatie bij vergelijking (art. 342 WIB). De taxatie bij vergelijking kan worden
toegepast wanneer de fiscus tot de vaststelling komt dat er geen (bewijskrachtige) boekhouding
is. We onderscheiden drie mogelijkheden:
1) winstberekening volgens ten minsten drie soortgelijke belastingplichtigen. de fiscus
kan taxeren door drie gelijkaardige BP te vergelijken, en de gemiddelde winst als
belastbare basis te gebruiken.
2) forfaitaire grondslagen van aanslagen. De forfaits zijn gebaseerd op aankoopfacturen.
Dit systeem is zeer fraudegevoelig: het staat of valt met de aankoopfactuur. Als men
zaken aankoopt, zonder een factuur op te maken, werkt het systeem niet.
3) minimale forfaitaire grondslag. Ondernemingen die geen (bewijskrachtige)
boekhouding hebben, kunnen belast worden op een minimumgrondslag van 19.000
EUR. Men maakt een onderscheid tussen Belgische en buitenlandse ondernemingen.
Voor buitenlandse ondernemingen geldt enkel dat zij geen (bewijskrachtige)
boekhouding hebben. Voor Belgische ondernemingen zijn er extra voorwaarden in het
leven geroepen: enkel bij niet-aangifte of laattijdige aangifte. Het HvJ heeft België hier
al voor op de vingers getikt.
DEEL II. De fiscale procedure
59
2. Feitelijke vermoedens
112. Uit een gekend feit mag een onbekend feit worden vermoed.
Voorbeeld: iedereen heeft in het kader van de PB de verplichting om buitenlandse bankrekeningen aan
te geven. Al men de buitenlandse bankrekening aangeeft, en er voor de rest geen buitenlands roerend
inkomen is aangegeven, mag de fiscus vermoeden dat men buitenlands roerend inkomen heeft
ontvangen.
De fiscus mag geen vermoedens op elkaar stapelen.
Voorbeeld: (1) men vertrekt van het vermoeden dat de buitenlandse rekening interesten heeft
opgeleverd, (2) men vermoedt dat de bankrekening 4% oplevert.
c. Bewijsmiddelen inzake BTW
I. Algemene regel (art. 59 WIB)
113. Alle bewijsmiddelen zijn toegelaten, m.u.v. de eed.
Processen-verbaal (zie supra).
II. Bijzondere wettelijke vermoedens
114. Het WIB bevat een hele reeks vermoedens, die allen weerlegbaar zijn:
– art. 64, § 1 WBTW: alles wat een BTW-plichtige koopt of produceert wordt geacht voor
BTW-doeleinden te zijn.
– Art. 64, § 3 WBTW: wanneer er discussie is over tarieven (21-12-6), wordt het hoogste
tarief vermoed het juiste tarief te zijn. Voorbeeld: renovaties van woningen. Voor
woningen ouder dan 5 jaar die men renoveert, bedraagt het BTW-tarief 6%. De vraag
rijst echter wat een renovatie is? stel dat men zijn huis volledig stript, is dat dan een
renovatie of een nieuwbouw? Als een dergelijke discussie zich voordoet, vertrekt de
fiscus van het hoogste toepasselijke tarief. Wanneer de BP niet akkoord gaat, mag hij
hier tegen ingaan, maar de bewijslast zal worden omgekeerd: de BP moet aantonen dat
het om een renovatie ging.
DEEL II. De fiscale procedure
60
– BTW-KB nr. 15: een bijzonder wettelijk vermoeden dat ook bestaat op vlak van Reg. en
Succ. is de deskundigenschatting. Zij houdt doorgaans verband met een onroerend
goed. Wanneer er discussie bestaat over de waardering van het onroerend goed, kan
men beroep doen op de deskundigenschatting. De BP en de fiscus kunnen in gemeen
overleg een deskundige (of een college van deskundigen) aanstellen, die dan het
onroerend goed zal waarderen. Wie moet de kosten van de deskundige op zich nemen?
Indien de schatting kleiner is dan 1/8 van de maatstaf waarover de BTW werd bepaald,
zijn de kosten voor de fiscus. Indien de schatting groter is dan 1/8, zijn de kosten voor
de BP. De schatting is een louter vermoeden, dat kan worden betwist voor de rechter.
III. Anti-misbruikbepaling (art. 59, § 3 WBTW)
d. Bewijsmiddelen inzake registratierechten I. Algemene regel (art. 185 W.Reg.)
115. Alle bewijsmiddelen zijn toegelaten, m.u.v. de eed.
Processen-verbaal (zie supra).
II. Bijzondere wettelijke vermoedens
116. Er zijn een aantal bijzondere wettelijke vermoedens.
– Art. 187 W.Reg.: vermoeden van schijnbare overdracht. Iemand dient zich aan als
eigenaar woning, zonder dat er ooit een geregistreerde akte was op zijn of haar naam.
De fiscus mag taxeren. Enige piste die nog openstaat is de problematiek van de
verkrijgende verjaring: men kan eigenaar worden van een onroerend goed zonder dat
men daar ooit Reg. voor heeft betaald.
– Art. 188 W.Reg.: vermoeden van de aankoop in eigen naam. Iemand die zich bij een
verkoop aanbiedt als lasthebber of tussenpersoon, wordt vermoed als koper voor eigen
rekening te handelen.
III. Anti-misbruikbepaling (art. 18, § 2 W.Reg.)
DEEL II. De fiscale procedure
61
e. Bewijsmiddelen inzake successierechten
I. Algemene regel (art. 105 W.Succ.)
117. Alle bewijsmiddelen zijn toegelaten, m.u.v. de eed.
Processen-verbaal (zie supra).
II. Bijzondere wettelijke vermoedens
118. De successierechten kennen een zeer belangrijke en zeer ingrijpende reeks van bijzonder
wettelijke vermoedens, de zgn. fictiebepalingen. Door de fictiebepalingen zal men tal van zaken
bij de nalatenschap sleuren om ze toch te kunnen belasten in de successierechten.
– Art. 9 W.Succ.: gesplitste aankoop. Vader is 65 jaar geworden en heeft zijn groepsver-
zekering binnengerijfd. Hij koopt met zijn groepsverzekering een appartement aan de
kust. Vader en moeder kopen VG, kinderen kopen BE. Bij overlijden ouders komt het
OG bij de kinderen BE, zonder dat hier successierechten moeten op worden betaald.
Maar: art. 9 W.Succ. stelt dat zij de gesplitste aankoop wel belast wordt, tenzij de
aankoop door de kinderen op de dag van het overlijden mogelijk was. dit werd omzeild
door een handgift toe te kennen aan kinderen die hen toelaten om de BE te kopen.
Volgens de fiscus gaat het om misbruik, tenzij men de schenking enige tijd vooraf laat
gaan aan de aankoop van het roerend goed.
– art. 108 W.Succ.: deze bepaling laat de administratie toe te vermoeden dat de goederen
waarvan hij weet dat ze voor het overlijden hebben toebehoord aan de decujus, hem
ook nog toebehoren op de dag van zijn overlijden.
AFDELING IV. De aanslagprocedure
119. We worden hier geconfronteerd met de volgende situatie: er werd een aangifte ingediend,
deze werd door de fiscus gecontroleerd; de fiscus heeft bewijsmiddelen gevonden dat de
aangifte niet correct is.
DEEL II. De fiscale procedure
62
a. De aanslagprocedure in de inkomstenbelasting I. De procedure van wijziging van aangifte (art. 346 WIB)
120. Als uitgangspunt geldt dat de aangifte vermoed wordt juist te zijn (art. 339 WIB). De
fiscus draagt de bewijslast en moet het bewijs leveren dat de aanslag niet correct is aan de hand
van de toegelaten bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen moeten rechtmatig verkregen zijn
a.d.h.v. de fiscale onderzoeksbevoegdheden (art. 315 t.e.m. 338bis WIB).
121. Het bewijs kan maar tegen de belastingplichtige worden aangewend via het volgen van
bijzondere procedureregels:
– Versturen van een bericht van wijziging van aangifte
o Ab initio motiveren van de reden waarom men van de aangifte afwijkt
o Substantiële formaliteit
Noodzakelijke vereiste voor de rechtsgeldigheid van de aanslag
Niet voor wijziging van aangifte op basis van een akkoord met de fiscus: als de BP een
akkoord sluit met de fiscus, kan de fiscus onmiddellijk taxeren op basis van dat
akkoord
o Vormvoorschriften voor rectificatiebericht
Aangetekend ( art. 346, eerste lid WIB92 ) en ondertekend
Respecteren van een antwoordtermijn van één maand
– Wettelijke antwoordtermijn voor de belastingplichtige (1 maand)
o geen mogelijkheid tot taxatie voor verstrijken van één maand
o uitz. als de rechten van de schatkist in gevaar zijn (uitgezonderd verjaring). Dit wil
zeggen: als iemand serieus heeft gefraudeerd en waarvan men vermoed dat hij zich
onvermogend aan het maken is, moet men de antwoordtermijn van één maand
niet afwachten.
DEEL II. De fiscale procedure
63
– Wederantwoord van de fiscus in een kennisgeving van beslissing tot
taxatie
o Verplichting voor de fiscus om te antwoorden op de opmerkingen van de BP
o Substantiële formaliteit
Noodzakelijk voor de rechtsgeldigheid van de aangifte
o Aangetekend en gemotiveerd
– Vestigen van een aanvullende aanslag binnen specifieke aanslagtermijnen
122. Voorbeeld: een advocaat wordt gecontroleerd. De advocaat heeft een bedrijfswagen. In
zijn aangifte heeft de advocaat de beroepskosten berekend op basis van een gebruik van 80%.
De fiscus gaat hier niet mee akkoord, volgens hem is het beroepsgebruik 50%. Als de
controleur zijn wil doordrijft, moet hij een bericht van wijziging doorsturen, waarin hij
motiveert dat het beroepsgebruik volgens hem 50% bedraagt. Daarna heeft de BP 1 maand de
mogelijkheid om tegenargumenten naar voren te brengen. Vervolgens reageert de fiscus
opnieuw waarom zij niet akkoord is met de opmerkingen gemaakt op het bericht van wijziging.
Ook dat is een substantiële formaliteit die gerespecteerd moet worden door de fiscus.
II. De aanslag van ambtswege (art. 351 WIB)
123. De aanslag van ambtswege is vergelijkbaar met het bericht van wijziging. Er is echter een
juridisch verschil: Een aanslag van ambtswege is een sanctie waarbij de bewijslast wordt
omgekeerd.
DEEL II. De fiscale procedure
64
De fiscus kan deze procedure toepassen wanneer:
1) geen (tijdige) aangifte werd ingediend,
2) men niet heeft meegewerkt tijdens de controle,
3) niet wordt geantwoord op bericht van wijziging.
124. Procedure van de aanslag van ambtswege:
– Versturen van een gemotiveerde ‘kennisgeving van aanslag van ambtswege’ (cf.
bericht van wijziging)
– Respecteren van een antwoordtermijn van één maand (wachttermijn voor de fiscus)
o Geen mogelijkheid tot taxatie voor verstrijken van één maand
Uitz. als de rechten van de schatkist in gevaar zijn ( uitgezonderd verjaring )
Uitz. geen antwoord op rectificatiebericht ( art. 346 WIB92 )
– Versturen van een kennisgeving van beslissing tot taxatie (art. 351, tweede lid WIB92)
III. De aanslagtermijnen
125. De aanslagtermijnen zijn vervaltermijnen: als zij verstreken zijn is de fiscus vervallen van
het recht om te taxeren.
Het versturen van het aanslagbiljet kan nog na de aanslagtermijn gebeuren.
1. Gewone aanslagtermijn (art. 353 en 359 WIB)
126. De gewone aanslagtermijn waarover de fiscus steeds beschikt bedraagt 18 maanden,
vanaf 1 januari van het aanslagjaar.
De facto is de aanslagtermijn is korter. In het aanslagjaar krijgt de belastingplichtige een aan-
gifte in de bus. Deze aangifte wordt ingevuld terugbezorgd aan de fiscus. Het verwerkings-
proces moet worden afgehandeld binnen de achttien maanden. Gedurende deze periode neemt
de fiscus gewoon over wat er in de aangifte staat.
De fiscus moet minimum 6 maand de tijd hebben om te kunnen taxeren vanaf de ontvangst
van de aangifte.
DEEL II. De fiscale procedure
65
Dit is bijvoorbeeld relevant wanneer een belastingplichtige een ongeval krijgt in het aanslagjaar, met
langdurige opname in het ziekenhuis tot gevolg. Hij is niet in staat om zijn aangifte in te dienen, men
moet een bewindvoerder aanvragen. Aan de fiscus vraagt men dan uitstel van aangifte; de fiscus gaat
hiermee akkoord maar zal stellen dat hij zes maand de tijd moet hebben om te kunnen taxeren vanaf de
ontvangst van de aangifte.
2. Buitengewone aanslagtermijnen (art. 354 WIB)
a. Driejarige termijn
127. Na het verstrijken van de gewone aanslagtermijn kan de administratie toch nog overgaan
tot de vestiging van de belasting indien blijkt dat:
1) Er geen (tijdige) aangifte werd ingediend;
2) de wettelijk verschuldigde belasting hoger is dan de belasting verschuldigd o.b.v. de
aangifte, zonder dat er sprake is van intentionele fouten (fraude) (bv. zaken werden in
een verkeerde code ingeschreven in de aangifte, discussie over het percentage
beroepsgebruik van een voertuig, enz.).
In dergelijk geval beschikt de administratie over een aanslagtermijn van 3 jaar, te rekenen
vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Van deze termijn kan gebruik gemaakt worden zelf indien
reeds binnen de gewone aanslagtermijn een aanslag werd gevestigd.
128. Voor vennootschappen die niet per kalenderjaar boekhouden, wordt de termijn verlengd
met de periode tussen 1 januari en de datum van afsluiting van het boekjaar. Op deze manier
blijft de driejarige termijn ook effectief drie jaar duren8.
b. De drie + vierjarige termijn in geval van fraude
129. De driejarige termijn wordt verlengd met een bijkomende termijn van vier jaar in geval
van fraude, d.w.z. de belastingplichtige heeft met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te
schaden belastingen ontdoken. De fiscus moet de fraude bewijzen.
8 In de vennootschapsbelasting valt het belastbaar tijdperk samen met het boekjaar; men beslist zelf wanneer het boekjaar start en eindigt. Er was een truc die vennootschappen massaal toepasten: zij lieten hun boekjaar starten op 1 juli om het jaar nadien op 30 juni te eindigen. De bijzondere aanslagtermijn begon te lopen op 1 januari van het aanslagjaar. Hierdoor had de fiscus maar tweeënhalf jaar meer om te taxeren. Voortaan wordt een verlengstuk aan de aanslagtermijn gebreid van 6 maanden.
DEEL II. De fiscale procedure
66
Het hof van cassatie stelt in dit verband dat de omstandigheid dat roerende inkomsten
gedurende jaren niet werden aangegeven, niet betekent dat er noodzakelijk sprake zou zijn van
fraude.
3. Bijzondere aanslagtermijn (art. 355 en 356 WIB)
130. De bijzondere aanslagtermijn wordt toegepast wanneer de aanslag wordt vernietigd. We
zitten hier in het kader van de geschillenprocedure (zie infra): de belastingplichtige heeft zich
verzet tegen zijn aanslag, wordt in het gelijk gesteld door de rechtbank, de aanslag wordt
vernietigd. In dat geval mag de fiscus herbeginnen. Hiervoor beschikt hij over een termijn van
zes maanden.
Voorbeeld: een zelfstandige dient een aangifte in en krijgt controle. De controle vindt plaats in
het tweede jaar volgend op het aanslagjaar. Deze controle verloopt niet soepel: de
belastingplichtige weigert toe te geven dat er iets verkeerd is, en de fiscus staat zwak op vlak
van zijn bewijsproblematiek. De fiscus gaat zet de procedure tot taxatie in gang. Fiscus stuurt
op 20 november bericht van wijziging; BP heeft 1 maand om te antwoorden. BP put
antwoordtermijn volledig uit: op 20 december stuurt hij per fax zijn antwoord door. De fiscus
moet eerst antwoorden waarom hij niet akkoord is met de opmerkingen van de BP; dit wordt
door de fiscus echter miskend: hij gaat over tot taxatie. Dit is een schending van de substantiële
vormvereiste; de BP tekent bezwaar aan tegen zijn aanslag. Het bezwaarschrift stelt dat de
taxatie nietig is. De BP krijgt gelijk van de gewestelijk directeur; de belasting wordt vernietigd.
Op grond van art. 351 WIB krijgt de fiscus echter de mogelijkheid om een nieuwe aanslag te
vestigen; en om het vormgebrek te herstellen. Om de nieuwe aanslag te vestigen heeft men een
termijn van 6 maanden.
Het betreft hier een geval van misbruik. De rechtspraak is hier aan het keren. Het Hof van
Beroep van Gent oordeelde in dergelijke situatie dat de fiscus, door procedureregels te
miskenning, fiscale verjaring heeft willen vermijden. Dit is volgens het hof niet mogelijk.
Gevolg: aanslag wordt vernietigd zonder dat de fiscus de mogelijkheid heeft om de fout nog
recht te zetten. Dit is een positieve evolutie: het spel moet langs beide kanten correct gespeeld
worden.
DEEL II. De fiscale procedure
67
131. De subsidiaire aanslag geldt enkel wanneer het gaat om herstelbare fouten. De
verjaring is een onherstelbare fout. Andere zaken zijn perfect mogelijk: niet-respecteren
antwoordtermijn, enz. kan rechtgezet worden.
4. Uitzonderlijke aanslagtermijnen (art. 358 WIB)
132. De uitzonderlijke aanslagtermijnen houden in dat de fiscus inkomsten mag taxeren die
niet werden aangegeven in een periode van 5 jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk.
Deze termijn is van toepassing wanneer de fiscus in het bezit komt van informatie op basis
waarvan zij kan taxeren.
133. Art. 358 WIB bevat 4 hypothesen waarin de administratie, zelfs na het verstrijken van
gewone en buitengewone aanslagtermijnen, nog een aanslag zal kunnen vestigen:
1) voorheffingen.
Aanslagtermijn van 12 maanden
Vanaf de datum van de vaststelling van de inbreuk
Voorbeeld: fiscus komt op 7 augustus 2011 tot de vaststelling dat de voorschriften inzake
roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing niet werden nageleefd. Indien een controle of
onderzoek uitwijst dat de belastingplichtige in één van de vijf jaar voorafgaand aan het jaar
van de vaststelling van de inbreuk de voorschriften niet heeft nageleefd (in casu: de periode
2005-2010), beschikt de fiscus over een bijkomende termijn van 12 maanden (te rekenen
vanaf de datum van de vaststelling van de inbreuk), om een aanvullende belasting te vestigen.
2) Informatie van een buitenlandse administratie.
Aanslagtermijn van 24 maanden
Vanaf de datum van de ontvangst van de buitenlandse informatie
Voorbeeld: de fiscus krijgt informatie binnen uit het buitenland op 7/8/2011, waaruit blijkt
dat belastbare inkomsten in België niet werden aangegeven in de vorige 5 jaar voorafgaand
aan het jaar waarin de Belgische administratie in kennis wordt gesteld van de buitenlandse
onderzoeksresultaten (in casu de periode 2005-2010). De fiscus kan een aanslag vestigen
binnen de 24 maanden te rekenen vanaf de datum van het ontvangen van de informatie.
DEEL II. De fiscale procedure
68
3) Rechtsvorderingen.
Aanslagtermijn van 12 maanden
Vanaf de datum waarop de gerechtelijke beslissing in kracht van gewijsde is
getreden
Voorbeeld: fiscus controleert BP en voelt aan dat iets niet juist zit, er wordt strafklacht
neergelegd op 7/8/2011. Onderzoek in de strafrechtelijke sfeer wordt uitgevoerd, fiscus wordt
ingelicht hoe het onderzoek verloopt.
Wanneer aan het licht komt dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van
de 5 jaar voorafgaand aan het jaar dat de vordering werd ingesteld (in casu de periode 2005-
2010), heeft de fiscus 12 maand de tijd om te belasten. Die twaalf maand begint pas te lopen
op het moment dat het strafdossier is afgelopen en er een rechterlijke veroordeling in kracht
van gewijsde is getreden.
Opmerking: men houdt geen rekening met het feit wat de uitkomsten van het straf-
dossier kunnen zijn: ongeacht zij goed of slecht afloopt voor de BP, mag de fiscus taxeren
wanneer de veroordeling in kracht van gewijsde treedt.
4) Bewijskrachtige gegevens.
Aanslagtermijn van 12 maanden
Vanaf de datum van kennisname van de bewijskrachtige gegevens
Voorbeeld: horeca-uitbater heeft meegewerkt aan een zwart circuit. Er wordt een akkoord
getekend met de BTW-administratie, dit akkoord gaat direct door naar de collega’s van de
directe belasting. Dit vormt een bewijskrachtig gegeven.
IV. Het aanslagbiljet (art. 136 KB/WIB) 134. Nadat de belastingschuld werd gevestigd, wordt deze opgenomen in een kohier. Dit
kohier krijgt de stempel van de gewestelijk directeur. De taxatie is nu een feit.
De belastingplichtige wordt verwittigd via het aanslagbiljet; i.e. een uittreksel uit het kohier
dat een aantal gegevens bevat die voldoende moeten zijn om in verzet te gaan. Wanneer dit niet
het geval is, is het aanslagbiljet nietig. De taxatie zelf is echter niet nietig. Het enige
gevolg van een nietige taxatie is dat de beroepstermijn niet begint te lopen.
DEEL II. De fiscale procedure
69
b. Aanslagprocedure in de BTW
135. Algemene regel: spontane betaling binnen aangiftetermijn (art. 53 WBTW).
In het kader van indirecte belastingen is de belasting onmiddellijk verschuldigd (spontane
betaling). Het is pas als er problemen ontstaan dat men de procedure op gang trekt. Ook hier
zijn er een aantal termijnen die de fiscus moet respecteren. Het gaat niet om aanslag-, maar
wel om verjaringstermijnen (drie of zeven jaar).
136. Bij vaststelling inbreuken. Bij de vaststelling van inbreuken geldt geen echt bindende
procedure (cf. inkomstenbelastingen).
1) eerste stap: correctieopgave (art. 84 WBTW)
• meestal met proces-verbaal van de vaststellingen
• doorgaans antwoordtermijn van 20 dagen (algemene beginselen van behoorlijk
bestuur)
2) Bij niet akkoord: dwangbevel (art. 85 WBTW) (uitvoerbare titel)
• Verzet mogelijk
Wanneer de fiscus gebruik maakt of wil taxeren binnen de periode van 3 of 7 jaar, geldt een
kennisgevingsverplichting.
137. Ambtshalve aanslag. Ook inzake BTW is ambtshalve aanslag mogelijk (art. 66 WBTW
+ KB nr. 9). Oorzaken:
– niet-aangifte
– niet nakomen facturatieverplichting
– inbreuk op BTW-boekhoudverplichtingen
– niet antwoorden op vraag om inlichtingen
DEEL II. De fiscale procedure
70
138. Termijnen voor invordering en voor vordering tot teruggave. De normale
verjaringstermijn voor invordering bedraagt drie jaar, volgend op het jaar waarin de oorzaak
van belastbaarheid zich heeft voorgedaan. Deze termijn kan echter worden verlengd met vier
jaar wanneer er een aantal voorwaarden vervuld zijn:
– Er is sprake van fraude (idem inkomstenbelasting);
– Buitenlandse inlichtingen;
– Bewijskrachtige gegevens;
– Rechtsvordering
(art. 81 – 81bis WBTW).
Wanneer de fiscus wil taxeren gedurende de zevenjarige termijn, is er een voorafgaande
kennisgeving vereist (cf. art. 84ter WBTW).
Verjaringstermijnen kunnen worden gestuit door de fiscus (i.t.t. aanslagtermijnen, die
vervaltermijnen zijn), door het sturen van een verjaringsstuitende akte.
Er is ook nog een verjaringstermijn die betrekking heeft op teruggave van BTW. Als de
belastingplichtige vindt dat men te veel BTW heeft betaald, kan hij een vordering instellen
binnen de drie jaar volgend op het jaar waarin de oorzaak van teruggaaf is ontstaan.
Dit leidt af en toe tot accidenten: de BTW betreffende beroepsopleidingen. Er bestond discussie
omtrent het BTW-aspect bij rechtspersonen die beroepsopleidingen organiseren. Volgens de
administratie waren alleen vzw’s in dit kader vrijgesteld voor BTW. België werd hiervoor op de vingers
getikt: de vrijstelling moet worden gekoppeld aan het soort opleiding, niet aan het soort rechtspersoon.
Bijgevolg werden de commerciële vennootschappen jarenlang verplicht BTW aan te rekenen, terwijl dit
niet hoefde. Momenteel zijn er tal van procedures hangende: cursisten dagvaarden vliegscholen om de
BTW terug te krijgen (verjaringstermijn van 30 jaar), terwijl de scholen zelf maar kunnen terug-
vorderen voor drie jaar van de fiscus.
c. Aanslagprocedure in de Reg. en Succ.
139. Algemene regel: spontane betaling.
DEEL II. De fiscale procedure
71
140. Bij vaststelling van inbreuken. Bij de vaststelling van inbreuken geldt geen echt
bindende procedure (cf. BTW).
1) eerste stap: correctieopgave (art. 219 W.Reg. – art. 142 W.Succ.)
2) Bij niet akkoord: dwangbevel (art. 220 W.Reg. – art. 142 W.Succ.)
141. Inzake successierechten kan men de ambtshalve aanslag toepassen wanneer er geen
aangifte werd ingediend (art. 47 W.Succ.).
142. Verjaringstermijnen (214-218 W.Reg. – 137-140 W.Succ):
– Registratierechten
• 2 jaar
• 10 jaar
• 15 jaar
– Successierechten
• 2 jaar
• 5 jaar
• 10 jaar
d. Lokale en regionale belastingen
143. Regionale belastingen. Heel vaak wordt verwezen naar de procedure in de inkomsten-
belasting, maar ook eigen procedures zijn mogelijk.
144. Lokale belastingen. Toepasselijke wetgeving:
– wet 24 december 1996
– decreet van 20 mei 2008
mogelijkheid voor de gemeenten om zowel kohierbelastingen in te voeren als contant-
belastingen.
Probleem: de ambtshalve aanslag. Hier stelde zich de discussie over de vraag of de ambtshalve
aanslag al dan niet verplicht is voor de gemeente. Voorbeeld: de gemeente heft belasting op de
verspreiding van folders. Hiervoor moet een aangifte worden ingediend. Indien men geen
aangifte indient, is dit een grond om een aanslag van ambtswege in te voeren. De gemeente
DEEL II. De fiscale procedure
72
bepaalde echter dat de personen gewoon zouden worden belast, geen toepassing van de
aanslag van ambtswege. Hier werd verzet tegen aangetekend, vermits de gemeente geen
gewone belastingen kan opleggen. Hof van Cassatie volgde deze redenering, het Grondwettelijk
Hof echter niet. Oplossing? Decreet 20 mei 2008: gemeenten krijgen de vrije keuze om al dan
niet ambtshalve aan te slaan.
In Brussel en Wallonië werkt men nog altijd met de wet van 1996, hier is de keuze nog altijd
een probleem.
AFDELING V. Sancties
145. Grosso modo zijn er twee soorten sancties: administratieve en strafrechtelijke.
Administratieve sanctionering is nog altijd de regel; de kans dat men strafrechtelijk vervolgd
wordt is in België nog altijd niet zo groot.
Hierna wordt de administratieve sanctionering besproken.
a. Wie kan sancties “invoeren”?
146. Het grondwettelijk hof is van oordeel dat het invoeren van administratieve sancties
inherent is aan de belastingbevoegdheid van de wetgevende macht.
Vgl. Art. 2 KB BTW nr. 41, 11 KB Succ. en 13 KB Reg: 50% verhoging van de sanctie bij betekening
dwangbevel. Heel wat rechtspraak is het erover eens dat dergelijke bepaling ongrondwettig is, ingevolge
bevoegdheidsoverschrijding door de Koning.
De uitvoerende macht kan toch enige invloed hebben op het regelgevend kader door het vast-
leggen van de schalen van de toe te passen sanctie. Dit is mogelijk, vermits het om de
uitvoering van regelgeving gaat.
b. Wie kan sancties “opleggen”?
– Strafsancties: strafrechter
– Administratieve sancties: administratie
DEEL II. De fiscale procedure
73
c. Materiële en formele vereisten bij het opleggen van sancties
147. Er moet rekening gehouden worden met de beginsel van behoorlijk bestuur.
I. Formele vereisten
148. Motiveringsplicht. De sanctie moet afdoende worden gemotiveerd: als de fiscus een
sanctie oplegt, moet ze uitleggen waarom zij de sanctie oplegt. Als de motiveringsplicht wordt
miskend, is de sanctie nietig.
In de praktijk moet men veel aandacht schenken aan de formele vereisten.
II. Materiële vereisten
149. Fair play. Een fiscaal probleem is meestal niet beperkt tot één vorm van belasting. Als
de BTW-administratie bereid is om een boete van 20% op te leggen, moet de inkomsten-
belastingadministratie zich in het kader van dezelfde feiten ook tot 20% beperken.
150. Redelijkheid. Men moet bij het opleggen van sancties rekening houden met de aard en
de ernst van de feiten.
d. Soorten administratieve sancties in de inkomstenbelasting
I. Proportionele sancties: belastingverhogingen (art. 444 WIB)
151. Een belastingverhoging kan worden toegepast bij:
– Niet-aangifte (m.i.v. de laattijdige aangifte);
– Onvolledige of onjuiste aangifte.
De belastingverhoging wordt toegepast op het bedrag van de achterstallige belastingschuld.
Er gelden schalen, maar deze schalen zijn niet echt bindend voor de fiscus: de fiscus kan er zelf
van afwijken.
DEEL II. De fiscale procedure
74
Vgl. Cass. 17 oktober 2007. Zwart circuit in de horeca, waarbij de fiscus van oordeel was dat er
sprake was van fraude, dus taxatie over laatste zeven jaar. BP bekent fraude, maar
argumenteert dat belastingverhoging van 50% voor faillissement zal zorgen. De fiscus laat de
belastingverhoging zakken naar 20%. BP trekt naar rechtbank, stelt dat er geen sprake is van
fraude: belastingverhoging is immers onder 50%. Dus enkel verhoging voor laatste 3 jaar
mogelijk. Cassatie gaat hier niet mee akkoord, volgens haar zijn de schalen slechts indicatief.
II. Vaste sancties: administratieve boetes (art. 445 WIB)
152. Administratieve boetes worden meestal opgelegd voor inbreuken op meewerk-
verplichtingen bij fiscale controles. Ze kunnen worden opgelegd voor om het even welke
overtreding van om het even welke bepaling.
Ook hier zijn er tabellen vastgelegd bij circulaire.
III. Vertegenwoordigingsverbod (art. 446 WIB)
153. Het vertegenwoordigingsverbod houdt in dat het een persoon verboden wordt als last-
hebber op te treden namens een belastingplichtige.
Deze sanctie kan niet worden toegepast wanneer de vertegenwoordiger onderworpen is aan
een eigen beroepsplicht, met als gevolg dat het vertegenwoordigingsverbod uiterst zelden
wordt toegepast.
De sanctie moet door de Minister van Financiën zelf worden toegepast.
e. Bevoegdheid tot kwijtschelding of vermindering van sancties
154. Federale belastingen. Wanneer een sanctie wordt opgelegd door de fiscus, die
definitief geworden is, kan de minister van Financiën op basis van het organiek besluit van 18
maart 1831 genade verlenen9.
9 Men beschouwt dit de laatste jaren als tussenkomst van de politiek op plaatsen waar zij eigenlijk niet moet tussenkomen. De parlementaire onderzoekscommissie heeft een aanbeveling gelanceerd om deze bevoegd- heid te ontnemen aan de minister van financiën.
DEEL II. De fiscale procedure
75
De beslissing van de minister van financiën moet worden gemotiveerd (het gaat immers om
een administratieve rechtshandeling).
De beslissing kan worden aangevochten. Als men de beslissing van de minister aanvecht, kan
niet enkel de wettelijkheid, maar ook de opportuniteit van de beslissing worden beoordeeld.
155. Regionale belastingen. Onderscheid:
– Waals proceduredecreet: Waalse regering kan boeten kwijtschelden
– Vlaanderen + Brussel: decreet per decreet nagaan
156. Lokale belastingen. Definitief geworden sancties op lokaal vlak zijn enkel aanvecht-
baar via rechtbankcircuit; hier bestaat geen genaderecht.
f. Rechtsbescherming bij administratieve sanctionering
I. Het juridisch karakter van de fiscaal-administratieve sancties
157. De rechtsbescherming wordt gedetermineerd door:
– Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces)
– Art. 1, eerste protocol EVRM (recht op eigendom)
Werkt art. 6 EVRM (en daaraan gekoppeld art. 1, Eerste Protocol EVRM) door in fiscale zaken?
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen strafprocedures en burgerlijke procedures.
De waarborgen van art. 6 gelden enkel t.a.v. strafprocedures. Een fiscaal geschil wordt aanzien
als een discussie over politieke rechten, waarop de rechtsbescherming van art. 6 EVRM niet
van toepassing is.
Als het fiscaal geschil echter gepaard gaat met het opleggen van een sanctie, moet echter de
vraag worden gesteld of de sanctie een administratieve, dan wel een strafsanctie uitmaakt.
Deze vraag is belangrijk:
– Administratieve sancties: art. 6 EVRM kan niet worden toegepast;
– Strafsancties: art. 6 EVRM speelt wel een rol; de overheid moet zich schikken naar de
vereisten die in die bepaling worden vastgelegd.
DEEL II. De fiscale procedure
76
het EHRM gebruikt sinds jaar en dag een drietal eigen criteria om te bepalen wat de aard van
een sanctie is.
Het gaat om de volgende drie criteria:
1) De internrechtelijke kwalificatie: irrelevant;
2) de aard van de overtreden norm: algemene draagwijdte + preventieve of repressieve
werking?
3) aard en ernst van de sanctie: werkt de sanctie louter vergoedend, of is zij ook leed-
toebrengend? Hierbij kijkt men enkel naar de maximumsanctie, ook als is de
opgelegde sanctie niet de maximumsanctie.
Het EHRM heeft ondertussen beslist dat de drie criteria los van elkaar kunnen werken: zij
moeten niet noodzakelijk alle drie vervuld zijn om tot een strafsanctie te besluiten. Het hof is
bovendien zo ver gegaan dat men een belastingheffing als sanctie werd beschouwd (arrest
Ruotsalainen – verdrievoudiging van het belastingtarief wegens miskenning van de regel-
geving (mazout): volgens het EHRM ging het om een strafsanctie).
158. In België besliste het hof van cassatie n een arrest van 15 november 1996 dat de interne
kwalificatie primeert. Deze uitspraak staat haaks op de rechtspraak van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens.
In 1999 zorgde het grondwettelijk hof voor een kentering door de rechtspraak van het EHRM
over te nemen. Ook het hof van cassatie nam aan dat een sanctie onder bepaalde voorwaarden
een strafsanctie kon zijn. In het specifieke dossier werd echter beslist dat het niet om een
strafsanctie ging. Tegen dit cassatiearrest werd naar het Europees Hof gestapt; het EHRM
besliste dat de sanctie van art. 70 WBTW wel een strafsanctie was.
Sindsdien: koerswijziging: rechtspraak meer en meer erkenning van het strafrechtelijk
karakter van de fiscaal administratieve sancties.
Ondertussen is ook een uitspraak gekomen over de aanslag op de geheime commissielonen. Dit
is een tarief; maar dit kan juridisch beschouwd worden als zijnde een sanctie (vgl.
Ruotsalainen). De rechtspraak springt op dit vlak alle kanten uit: sommigen zijn van oordeel
dat het geen sanctie is, maar een aanslag; anderen zijn van oordeel dat het een sanctie is. De
laatste ontwikkeling, in gang gestoken door het hof van beroep van Gent, is van oordeel dat de
aanslag op de geheime commissielonen gedeeltelijk een sanctie is.
DEEL II. De fiscale procedure
77
II. Juridische gevolgen van de toepasbaarheid van artikel 6 EVRM op de fiscale
sancties
1. Recht op rechter met volle rechtsmacht
159. Als men door de fiscus een sanctie heeft opgelegd gekregen, moet de BP deze kunnen
laten beoordelen door een rechter, deze rechter moet met volle rechtsmacht kunnen oordelen
over de sanctie.
1) recht op toegang tot een rechter
Voorbeeld: bij indirecte belastingen wordt de sanctie met 50% verhoogd als de
fiscus een dwangbevel moet betekenen. Deze sanctie wordt beschouwd als een
belemmering van de toegang tot een rechter. Dit wordt door het hof van cassatie
erkend, en bevestigd in lagere rechtspraak.
Voorbeeld: art. 92 WBTW: men heeft een BTW-probleem, er is een dwangbevel
betekend. Men heeft zich verzet tegen dat dwangbevel, de rechter gaf de fiscus
gelijk. De BP wil in hoger beroep. Op dat moment kan de fiscus o.g.v. art. 92
WBTW eisen dat de BP het volledige bedrag consigneert (ontvankelijkheidsvereiste
hoger beroep inzake BTW). Het EHRM beschouwt dit als een beperking van het
recht op toegang tot een rechter (arrest Loncke).
2) met volle rechtsmacht: de rechter moet niet alleen de wettelijkheid, maar ook de
opportuniteit van de sanctie kunnen beoordelen.
Het grondwettelijk hof volgt de rechtspraak van het EHRM: de rechter mag zowel
de wettelijkheid als de opportuniteit van de sanctie beoordelen.
Het Hof van Cassatie is van oordeel dat een rechter alleen maar rekening mag
houden met objectieve elementen bij de beoordeling van een sanctie, en niet met
subjectieve elementen. Dit geeft aanleiding tot onnozele discussies: wat is een
subjectieve, en wat een objectieve beoordeling? Het hof van Cassatie staat duidelijk
op de rem!
160. Mogelijkheid tot het opleggen van een sanctie met “(probatie-)opschorting”
of met “(probatie-)uitstel”. Als er een fiscale overtreding werd begaan, kan zij op twee
manieren vervolgd worden: fiscaal-administratief, of strafrechtelijk. Als er een strafsanctie
wordt opgelegd, heeft men de mogelijkheid aan de rechter een sanctie met uitstel te vragen. Dit
kan alleen maar voor echte pure strafsancties.
DEEL II. De fiscale procedure
78
Aan het grondwettelijk hof werd de vraag gesteld of dit niet discriminerend is: administratieve
sancties die als strafsancties worden aangemerkt, worden op die manier immers uitgesloten
van de toepassing van de wet.
Het grondwettelijk hof oordeelde dat de rechtsbescherming van art. 6 EVRM kan worden in-
geroepen, doch er zijn een aantal aspecten van het strafrechtelijk circuit die zo fundamenteel
zijn dat zij op alle strafsancties moeten doorwerken, waaronder de wetgeving inzake uitstel en
probatie. Dit is ook het geval voor administratieve sancties die als strafsanctie worden
beschouwd.
Deze zienswijze wordt mondjesmaat toegepast, zij het dat dit procedureel niet evident is: de
wet op de opschorting, uitstel en probatie:
– voor pure strafsancties: strafrechter legt een sanctie op met uitstel, dan wordt de
sanctie uitgesteld; indien men gedurende de uitsteltermijn een nieuwe inbreuk begaat,
wordt de sanctie wel uitgevoerd;
– voor fiscale sancties is dit heel wat minder evident.
2. recht op eerlijke behandeling
161. Het recht op een eerlijk proces veronderstelt:
1) equality of arms
2) rechtmatige bewijsvoering
162. Er zijn twee probleemgebieden:
1) recht op inzage van het administratief dossier. De belastingplichtige moet
inzage krijgen van zijn volledige administratief dossier (cf. wet openbaarheid bestuur:
men moet te allen tijde administratieve stukken van het eigen dossier kan inzien). De
fiscus moet inzage dus toestaan. Maar: er is een tendens waarbij de fiscus inzage weigert
tijdens de controle, en pas inzage toelaat op het eind van de rit. Crombez heeft een
wetsvoorstel ingediend om dit wettelijk te regelen: men zal geen inzage meer krijgen in
het administratief dossier zolang de controle bezig is.
DEEL II. De fiscale procedure
79
2) recht op zwijgrecht. Als de overheid een strafsanctie wil opleggen, voorziet het recht
op een eerlijk proces een zwijgrecht. Dit staat lijnrecht tegenover de fiscale mee-
werkverplichtingen, zoals zij in de procedurebepalingen van de fiscale codificaties werd
neergeschreven. Hoe kan men de meewerkverplichting en het zwijgrecht met elkaar
verzoenen?
Rechtspraak van het EHRM:
o arrest Shambaz (5 april 2012). Een Zwitser wordt gecontroleerd door de
Zwitserse fiscus, n.a.v. de omstandigheid dat de BP rekeningen bezit op
exotische eilanden. De Zwitserse fiscus wil de bankrekeningen van de BP zien.
De BP weigert. Zwitserse fiscus beslist om een strafprocedure op te starten,
waarbij de BP wordt verweten niet mee te werken. De strafrechter wil de
rekeningen zien, maar de BP weigert opnieuw. BP wordt veroordeeld, de fiscus
krijgt de mogelijkheid om hem te taxeren o.b.v. tekenen en indiciën. De BP stapt
naar het EHRM, en krijgt daar over de ganse lijn gelijk. Volgens het EHRM is
het duidelijk dat de Zwitserse fiscus de BP heeft verdacht van fiscale fraude;
vanaf dat moment is het voor de BP het risico loopt om veroordeeld te worden;
hij kan zich vanaf dat moment dan ook beroepen op de rechtsbescherming van
art. 6 EVRM, w.o. het zwijgrecht. Het EHRM heeft letterlijk erkend dat de BP
mocht weigeren om zijn rekeningen voor te leggen aan de fiscus, hetgeen in
strijd is met hetgeen werd bepaald in het arrest Saunders.
o arrest Saunders (17 december 1996). de Zwitserse fiscus wou de bank-
rekeningen van de BP zien, de BP weigerde. Het EHRM maakte een onderscheid
tussen wilsafhankelijke en wilsonafhankelijke documenten. Het zwijgrecht
moest enkel worden gerespecteerd voor wilsafhankelijk documenten.
Wilsonafhankelijke documenten (bv. een officiële boekhouding, bankrekening-
en) moeten wel worden voorgelegd. Dit wordt echter tegengesproken door het
arrest Shambaz.
België, interpretatie in de rechtspraak: Er bestaat tegenstrijdige rechtspraak.
Volgens de rechtbank te Luik is de rechtsbescherming van art. 6 EVRM toepasselijk
van zodra duidelijk is dat de fiscus voornemens is een sanctie op te leggen; volgens
de rechtbank te Bergen bestaat het zwijgrecht alleen maar op het ogenblik dat de
fiscus een strafklacht neerlegt.
DEEL II. De fiscale procedure
80
Concreet: de belastingplichtige wordt verdacht van fiscale fraude. Moet hij nu zwijgen of
meewerken?
– Eerste scenario: BP geeft alle mogelijke info aan de fiscus, om te vermijden dat hij
sancties moet betalen. Fiscus zal belasten en sanctioneren. BP kan voor de recht-
bank argumenteren dat hij niet kan worden gesanctioneerd, omdat zijn zwijgrecht
werd miskend.
– Tweede scenario: BP werkt niet mee. Fiscus zal belasten en sanctioneren. Dit is
geen enkel probleem. De fiscus kan dat doen.
3. recht op redelijke termijn
163. De belastingplichtige heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke
termijn. Het vertrekpunt van de redelijke termijn is te situeren op het ogenblik waarop de
betrokkene zich in kwestie verdacht voelt.
Bij de beoordeling van de redelijke termijn dient tevens rekening gehouden te worden met de
administratieve bezwaarfase (rechtbank van Bergen).
4. recht op vermoeden van onschuld
164. Eenieder wordt geacht onschuldig te zijn totdat het bewijs van zijn schuld wordt bewezen.
De bewijslast ligt bij de vervolgende instantie.
165. Probleem gehoudenheid voor andermans belastingschulden:
– Erfgenamen. De erfgenamen kunnen niet gehouden worden tot het betalen van de
sanctie (wel tot de betaling van de aanslag), gelet op het vermoeden van on-
schuld.
– Echtgenoten. Echtgenoten zijn gehouden voor elkaars belastingschulden, ongeacht het
huwelijksvermogensstelsel. Indien één van de twee zware fiscale overtredingen begaat,
kan de andere echtgenoot niet worden aangesproken in het betalen van de sancties: als
niet blijkt dat de andere echtgenoot op de hoogte was van de fiscale overtredingen, kan
hij/zij niet gehouden worden voor de betaling van de sanctie (wel de aanslag), gelet
op het vermoeden van onschuld. Het moet wel duidelijk zijn dat de partner van niets
wist.
DEEL II. De fiscale procedure
81
5. recht om geen twee keer voor dezelfde feiten te worden veroordeeld
166. Voorbeeld: horeca-uitbater creëert zwarte omzet, waarmee hij zijn kelners betaalt. Wanneer de
horeca-uitbater betrapt wordt, zal hij problemen krijgen op het vlak van de BTW, bedrijfsvoorheffing,
personenbelasting, vennootschapsbelasting (indien sprake van vennootschap), strafklacht (voor fiscale
misdrijven, en voor sociale misdrijven).
167. De actuele Belgische situatie:
– voor de una via-wet: strafsancties kunnen worden opgelegd onverminderd admini-
stratieve sancties. Dit is een wettelijke bevestiging van het feit dat sancties kunnen
worden gecumuleerd.
– una via-wet: afschaffing van deze cumulatieregelen, op vlak van de inkomsten-
belastingen en BTW.
Opmerking: De cumulatieregelen blijven bestaan op het vlak van registratie- en
successierechten.
168. Historiek. Aanloop naar de una via-wet:
– Cumulatie wettelijk toegelaten;
– Cass.: strafsancties en administratieve sancties kunnen worden gecumuleerd, want het
gaat om sancties van een andere orde, met dien verstande dat de rechter die moet
oordelen over de tweede sanctie wel rekening mag houden met het feit dat er al een
eerste sanctie is opgelegd.
– Grondwettelijk Hof: principieel probleem met cumulatie, als blijkt dat de inbreuken op
grond waarvan men twee of meer keer vervolgd, dezelfde essentiële bestanddelen
bevatten.
– EHRM (Zolotoukhine): het is verboden om een eenzelfde persoon een tweede keer te
vervolgen of te bestraffen voor dezelfde feiten of substantiële dezelfde feiten. I.t.t. met
Grondwettelijk Hof is het niet vereist dat de inbreuk dezelfde essentiële bestanddelen
moet hebben; het feit dat dezelfde feiten er zijn is voldoende.
Zolotoukhine is ondertussen bevestigd door het arrest Ruotsalainen.
DEEL II. De fiscale procedure
82
169. Door Zolotoukhine en Ruotsalainen werd het duidelijk dat de manier waar de Belgische
wetgever met de sanctionering omging problematisch is. Op 20 september 2012 heeft men dit
proberen op te lossen a.d.h.v. de zogenaamde una via-wet. Dit houdt in dat men in geval van
fraude moet beslissen hoe men sanctioneert: ofwel administratief, ofwel strafrechtelijk.
De una via wet regelt de volgende problematiek: de fiscus heeft getaxeerd en heeft een sanctie
opgelegd. Deze sanctie is niet betaald. Op dat moment beslist het parket om strafrechtelijk te
vervolgen. Als het parket beslist om te vervolgen, is de opeisbaarheid van de fiscale sanctie
opgeschort, tot op het moment dat duidelijk wordt wat er met het strafrechtelijk onderzoek zal
gebeuren.
Volgens MAUS gaat het om “amateurisme van de bovenste plank”. Er zijn immers tal van
situaties die niet geregeld werden:
1) fiscus taxeert, sanctioneert, BP betaalt sanctie. In dat geval kan het parket niet meer
verder vervolgen, want BP is gesanctioneerd (dixit Zolotoukhine). Dit is niet geregeld
in de Una Via-wet.
2) Parket vervolgt, veroordeelt, BP ondergaat straf. In dat geval kan de fiscus niet meer
sanctioneren, enkel taxeren.
3) Cumulatie van administratieve sancties onderling? Kan de fiscus een sanctie opleggen
bv. op vlak van inkomstenbelasting en op vlak van BTW voor dezelfde feitelijke proble-
matiek? Zolotoukhine: neen, dezelfde feiten kunnen maar één keer gesanctioneerd
worden.
Het zal nog redelijk lang duren vooraleer dit uitgekristalliseerd is, maar Zolotoukhine is zeer
duidelijk.
De una via-wet moet gepaard gaan met een fiscaal beleid: men moet kiezen wat men gaat
doet met fiscale fraudezaken: strafrechtelijk of administratiefrechtelijk? Thans is dit pure
willekeur. Zo is er een rapport van het Rekenhof waar het hof heeft onderzocht wat er gebeurt
met belastingplichtigen die geen aangifte indienen. Er blijken sterke regionale verschillen in
het sanctiebeleid.
Driehoeksoverleg tussen fiscus-parket-politie, om een beleid uit te tekenen waarbij bepaald
wordt wie in het strafcircuit moet verdwijnen, en wie in het administratief circuit terecht komt.
De overlegstructuur is echter facultatief. De una via-wet is in die optiek een gemiste kans.
DEEL II. De fiscale procedure
83
De rechtspraak m.b.t. cumulatie van fiscale sancties: Brussel heeft dat al aanvaard, Antwerpen
aanvaardt dat niet.
III. Fiscaal-administratieve sancties en rechtsbescherming in het licht van art. 1
eerste protocol EVRM
170. Art. 1 van het eerste protocol bij het EVRM bepaalt dat ieder van ons recht heeft op
eigendom. De overheid mag hier afbreuk van doen als daar een wettelijke grondslag voor
bestaat, en als de afbreuk proportioneel is. In het andere geval wordt het recht op eigendom
geschonden.
171. Rechtspraak in dit verband:
– In het arrest Mamadakis stelde het EHRM dat het opleggen van een fiscale geldboete
de betrokkene berooft van een deel van zijn eigendom, hetgeen in het licht van art. 1,
1ste protocol EVRM slechts aanvaardbaar is indien er een redelijke verhouding bestaat
tussen:
o De inbreuk op het eigendomsrecht; en
o Het doel dat de wetgever met deze inbreuk voor ogen houdt.
– Op grond van de rechtspraak van het EHRM heeft het Grondwettelijk Hof gesteld dat
geldboeten die zijn vastgesteld op tienmaal de ontdoken rechten dermate afbreuk doen
aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd, dat ze een
onevenredige maatregel vormen t.a.v. het ermee nagestreefde wettige doel en een
schending inhouden van het recht op eerbiediging van de eigendom.
– Ook lagere rechtspraak (Rb. Namen) heeft ondertussen het beginsel aanvaard dat een
fiscale sanctie het recht op eigendom kan schenden. In casu oordeelde de rechtbank
dat de cumulatie van belasting aan de ene kant en de sanctie aan de andere kant nooit
meer mag bedragen dan de waarde van het geërfde vermogen zelf.
DEEL II. De fiscale procedure
84
HOOFDSTUK 4. DE GESCHILLENPROCEDURE
172. Wanneer de belasting wordt opgelegd, rijst de vraag: wat als we niet akkoord gaan met de
taxatie? Kunnen we iets doen? Wat moeten we doen om te betwisten?
Hierbij worden we opnieuw geconfronteerd met het probleem dat er geen uniforme procedure
bestaat. De procedureregels verschillen sterk, niet alleen op de verschillende beleidsniveaus,
maar ook tussen belastingen onderling.
Belangrijk onderscheid tussen directe en indirecte belastingen:
– voor directe belastingen: eerst verplichte administratieve procedure;
– voor indirecte belastingen: mogelijkheid tot administratieve procedure (‘willige’
administratieve procedure), maar men kan ook onmiddellijk naar de rechter stappen
a. Inkomstenbelastingen
173. Bij inkomstenbelastingen moet men – zoals gezegd – eerst de administratie zelf passeren.
Dit kan op twee manieren:
1) Bezwaar (art. 366 e.v. WIB)
Optioneel fiscale bemiddeling (art. 376quinquies WIB)
2) procedure van ambtshalve ontheffing (art. 376 e.v. WIB)
I. Bezwaar
DEEL II. De fiscale procedure
85
1. Bezwaarrecht
174. Art. 366 WIB kent een bezwaarrecht aan de ‘belastingschuldige’. Dit is een ruimer begrip
dan ‘belastingplichtige’. Het gaat om iedereen die kan worden aangesproken om een
belastingschuld te betalen, ongeacht of hij al dan niet een belastingplichtige is. Elke belasting-
schuldige heeft een bezwaarrecht.
Het meest bekende voorbeeld is de notaris. Een notaris heeft een notificatieverplichting: de notaris
heeft de verplichting om de fiscus in te lichten over de aankoop van een onroerend goed; de fiscus zal
dan nagaan of de koper al dan niet fiscale schulden heeft. Indien de fiscus vaststelt dat de koper fiscale
schulden heeft, wordt de aankoop geblokkeerd tot de fiscale schulden worden betaald. Als de notaris de
notificatieverplichting achterwege laat, wordt hij zelf belastingschuldige.
Een ander voorbeeld kadert in de overname van bedrijven. Wanneer een handelsfonds wordt verkocht,
moet de overnemer zeer voorzichtig zijn: de overnemer moet aan de overlater vragen dat hij een fiscaal
attest voorlegt, met de vraag of er al dan niet fiscale schulden zijn. Als hij een negatief attest krijgt, mag
hij de overnameprijs niet betalen. Als hij alsnog betaalt, wordt hij mee verantwoordelijk voor de
betaling van de belastingschuld.
Een laatste voorbeeld betreft de zgn. kasgeldvennootschappen. Stel: drie broers startten dertig jaar
terug samen een bedrijf in vastgoed. Ondertussen is het bedrijf zeer bloeiend. De broers beslissen om
hun activiteit te stoppen. Alle vastgoed in de vennootschap wordt verkocht aan een andere vennoot-
schap. Deze vennootschap betaalt hier 10 miljoen EUR voor. Vanaf dit moment is de vennootschap een
kasgeldvennootschap geworden: er zit geen activiteit meer in, alleen nog geld. Fiscaal gevolg? De 10
miljoen EUR die de vennootschap heeft binnengerijfd is een meerwaarde, die kan worden belast (33%).
Als de vennootschap vereffend worden, zal elk van de drie recht hebben op 1/3 van de 6,6 miljoen EUR.
Er is ook nog een liquiditatiebonus verschuldigd van 10%.
De bankier stelt echter dat hij een koper heeft voor de vennootschap. In dat geval worden de aandelen
van de vennootschap verkocht, en moet de vennootschap niet worden vereffend. Op die manier kan de
liquiditatiebonus worden vermeden. De koper is bereid om 7 miljoen EUR te betalen.
De koper heeft 7 miljoen EUR betaald aan A, B en C; er staat 10 miljoen EUR op de rekening van de
vennootschap. Alle gelden worden overgeschreven naar buitenlandse rekeningen, korte tijd later staat
er geen enkele EUR meer op de rekening van de vennootschap. De koper verdwijnt daarna met de
noorderzon. Hij heeft aldus 3,4 miljoen EUR winst gemaakt. Uiteindelijk wordt een strafklacht
neergelegd, hier wordt iedereen in meegesleurd: de broers, de bankier en de notaris. Er zijn een aantal
rechtbanken die de kaart van het parket hebben getrokken en die toelieten dat iedereen werd
meegesleurd. In hoger beroep beperkt men zich meestal tot de veroordeling van de dader.
DEEL II. De fiscale procedure
86
In het kader van die problematiek heeft men beslist om wetgevend op te treden: wanneer een
aandeelhouder een participatie heeft van 25% van een vennootschap, en zijn aandelen verkoopt, blijft
hij verantwoordelijk voor het betalen van de belastingschulden van die vennootschap die bestaan op het
moment van de aandelentransacties.
3. Voorwerp van het bezwaar
175. Bezwaar kan tegen “het bedrag van de aanslag, m.i.v. de gevestigde opcentiemen,
verhogingen en boeten”. Kortom, bezwaar kan tegen de fiscale vordering.
176. Opmerkingen:
– De aanslag moet gevestigd zijn. Er kan geen bezwaar worden ingediend vooraleer de
aanslag is gevestigd (niet-ontvankelijk);
– Het bezwaar werkt door naar andere aanslagen van hetzelfde aanslagjaar.
4. Wijze van het bezwaar
177. Het bezwaar moet schriftelijk worden aangetekend. Het bezwaar moet ook
gemotiveerd zijn: men moet meedelen waarom men niet akkoord gaat met de gevestigde
aanslag.
De afgelopen jaren is er discussie geweest over de vraag of een bezwaarschrift moet
ondertekend zijn. Dit is wettelijk niet vereist; de rechtspraak aanvaardt dat – als duidelijk is
wie het bezwaarschrift heeft ingediend – dit moet worden aanvaard als een geldig ingediend
bezwaarschrift.
5. Bezwaartermijn
178. De bezwaartermijn is een vervaltermijn: als men niet reageert binnen de bezwaar-
termijn, is de aanslag definitief, zelfs al is ze manifest onwettelijk.
De bezwaartermijn bedraagt zes maanden, te rekenen vanaf:
1) de datum van de verzending van het aanslagbiljet;
2) de kennisgeving van de aanslag;
3) de datum van de inning op een andere wijze dan per kohier.
DEEL II. De fiscale procedure
87
179. Aanvang van de bezwaartermijn. De termijn begint maar te lopen de derde werkdag
volgend op:
1) De datum van de verzending van het aanslagbiljet
2) De kennisgeving van de aanslag
3) De datum van de inning op een andere wijze dan per kohier
Zeer belangrijk voor de start van de bezwaartermijn, is de Wet Openbaarheid Bestuur. Voor
elke administratieve rechtshandeling met individuele strekking moet de burger worden
geïnformeerd over zijn beroepsmogelijkheden. Als dit niet gebeurt, begint de bezwaartermijn
niet te lopen.
180. Eindpunt van de bezwaartermijn. Het bezwaar moet voor het verstrijken van de
termijn bij de administratie toekomen. Wat met bezwaarschriften die voor vervaldag zijn
opgestuurd, maar pas na vervaldag zijn toegekomen? Volgens REYNDERS moet de fiscus dit als
een ontvankelijk bezwaarschrift aanvaarden (dit staat echter niet in de wet).
De termijn wordt verlengd indien de einddatum in het weekend valt of op een feestdag.
Men heeft het recht om een verlenging te vragen van de bezwaartermijn wanneer er sprake is
van overmacht. Hier is men heel streng mee.
6. De bezwaarprocedure
181. Plaats en indiening van het bezwaar. Het bezwaarschrift moet worden ingediend bij
de gewestelijke directeur. Hij moet het bezwaar behandelen.
182. Hoor- en inzagerecht. Inzage kan altijd worden gevraagd (cf. Wet Openbaarheid
bestuur).
De belastingschuldige heeft tevens het recht om te vragen om gehoord te worden; dit moet wel
in het bezwaar worden gevraagd (art. 374 WIB). In dat geval zal de inspecteur de
belastingschuldige uitnodigen voor een hoorzitting; dan kan men nagaan of een akkoord
mogelijk is.
DEEL II. De fiscale procedure
88
183. Sinds 2009 bestaat de mogelijkheid om een bemiddelaar bij het geschil te betrekken. Als
men een bezwaar heeft ingediend, en een hoorzitting achter de rug heeft, kan men in de
daaropvolgende periode beroep doen op een fiscale bemiddelaar. De fiscale bemiddelings-
dienst is een aparte dienst van Financiën. Hierin zitten een aantal ambtenaren die zijn
gekwalificeerd als fiscale bemiddelaar. Zij zullen proberen de partijen met elkaar te verzoenen.
Een beroep op fiscale bemiddeling is slechts mogelijk vooraleer er een beslissing van de
gewestelijk directeur is gekomen.
De fiscale bemiddelaars zijn niet populair bij de fiscus. Men heeft bepaalde directeurs die na de
hoorzitting onmiddellijk een beslissing nemen, zodanig dat de belastingschuldige de kans niet
heeft op de fiscale bemiddelingsdienst.
184. Beslissing van de gewestelijk directeur. De directeur zal beslissen over het
bezwaarschrift als administratieve overheid10. De gewestelijk directeur kan niet compenseren
wanneer er zaken verkeerd zijn gegaan (bv. de administratie heeft inkomen belast als
beroepsinkomen, terwijl het om een divers inkomen ging).
7. Bijzondere opmerkingen
185. Als over een bepaald feit massaal bezwaren worden ingediend, kan de fiscus die bezwaren
afwijzen met één class action, die in het BS wordt gepubliceerd. Deze mogelijkheid werd nog
nooit toegepast.
Voorwaarde is dat het Grondwettelijk Hof het vernietigingsberoep tegen de aangevochten
bepaling heeft verworpen of een prejudicieel arrest heeft geveld dat de geldigheid van deze
bepaling heeft vastgesteld.
186. Er gelden twee bijzondere bezwaartermijnen:
1) zes maanden vanaf de publicatie van een vernietigingsarrest van het grondwettelijk
hof;
2) één jaar vanaf de publicatie van de wet houdende instemming met het zetelakkoord.
10 Voor 1990 had de gewestelijk directeur rechtsprekende bevoegdheid.
DEEL II. De fiscale procedure
89
II. Procedure van ambtshalve ontheffing
187. Voor het geval men geen bezwaar zou hebben ingediend, kan men terugvallen op de
procedure van ontheffing van ambtswege.
Deze procedure kan worden opgestart gedurende 5 jaar na het jaar van inkohiering. Alleen
mogelijk voor:
1) materiële vergissingen;
Opmerking: Het gaat om schrijf- of rekenfouten; vergissingen over de inter-
pretatie van de fiscale wetgeving kunnen niet worden beschouwd als materiële
vergissingen (bv. verkeerd tarief, vergeten aftrekposten).
2) dubbele belastingheffing;
Voorbeeld: onderhoudsproblematiek. Onderhoudsgelden worden in het kader van de
inkomstenbelasting belast als divers inkomen. Als men de aftrek verwerpt bij de onderhouds-
plichtige, moet men ervoor zorgen dat de onderhoudsgerechtigde niet belast wordt. Anders
creëert men dubbele belastingheffing, waarvoor een procedure van ambtshalve ontheffing
mogelijk is.
3) nieuwe documenten die nog niet gekend waren op het moment van de taxatie en de
bezwaartermijn.
4) Geen eerder bezwaarschrift.
De procedure is vrij gelijklopend aan de procedure van bezwaarschriften.
DEEL II. De fiscale procedure
90
b. Indirecte belastingen: BTW, registratierechten en successierechten
188. Hier geen verplichte administratieve procedure. Wel mogelijkheid tot een ‘willig adminis-
tratief beroep’ (art. 84 WBTW, art. 219 W.Reg. en art. 141 W.Succ.) (principiële bevoegdheid
van de Minister van Financiën).
c. Regionale en lokale belastingen
189. Regionale belastingen. De geschillenprocedure is zeer divers. Men moet belasting per
belasting aflopen.
190. Lokale belastingen.
– verplichte administratieve procedure
o gemeentebelasting: verplichte administratieve procedure voor het CBS
o provinciale belasting: provinciegouverneur
– Bezwaartermijn
o Brussel, Wallonië: bezwaartermijn van 6 maand
o Vlaanderen: bezwaartermijn van drie maand
– Procedure: vrij gelijklopend met wat geldt in de IB; er gelden echter specifieke regels
voor hoorzitting en inzagerecht.
DEEL II. De fiscale procedure
91
HOOFDSTUK 5. FISCALE BEMIDDELING
191. Fiscale bemiddeling kan enkel voor de federale belastingen.
– Voor inkomstenbelasting: na de hoorzitting, voor de beslissing van de directeur (zie
ook supra).
– Voor indirecte belastingen: zolang er nog geen gerechtelijke procedure werd opgestart.
DEEL II. De fiscale procedure
92
HOOFDSTUK 6. DE GERECHTELIJKE PROCEDURE
192. Er geldt een uniforme procedure voor alle belastingen: de procedure geldt dus zowel voor
federale, regionale als lokale belastingen.
193. Bevoegde rechtbank: de rechtbank van eerste aanleg. De rechtbank van eerste
aanleg is exclusief bevoegd voor geschillen betreffende de toepassing van de belastingwet. Alle
mogelijke fiscale geschillen komen dus voor de REA, zowel formele als materiële geschillen.
Hierop bestaan nochtans twee uitzonderingen:
1) invorderingsgeschillen: beslagrechter;
2) geschillen over rechtsgeldigheid van reglementen op lokaal niveau: RvSt
Ook geschillen die minder bedragen dan 1860 EUR, komen voor de REA.
Bijzonder is dat niet elke REA bevoegd is om fiscale geschillen te behandelen (Antwerpen,
Bergen, Brussel, Gent, Namen, Eupen, Aarlen, Brugge, Hasselt, Leuven, Namen en Nijvel).
194. Procedureregels. Het inleiden van een fiscaal geschil kan d.m.v. een fiscaal verzoek-
schrift op tegenspraak (kosteloos).
Ontvankelijkheidsvereisten:
– doorlopen administratief beroep: als er een wettelijk georganiseerd beroep is voorzien,
moet het administratief beroep eerst worden doorlopen.
Discussiepunt: pretaxatiegeschillen. Hierbij stelt zich de vraag in hoeverre een
belastingplichtige voorafgaand aan de taxatie reeds de fiscale rechtbank kan vatten om
uitspraak te doen over een fiscaal geschil (bv. verzet tegen de uitbreiding van de
onderzoekstermijn wegens aanwijzingen van fraude). Hierover bestaan twee
strekkingen in de RS. Volgens de ene strekking kan de REA hier kennis van nemen,
volgens de andere strekking niet (omwille van de uitputtingsvereiste van art.
1385undecies Ger.W.).
– termijnvereiste: een procedure voor de REA moet worden opgestart binnen de 3
maanden na de administratieve beslissing. MAAR: als men een bezwaarprocedure
heeft opgestart, en geen beslissing heeft gekregen binnen de 6 maand, kan men direct
naar de rechtbank stappen.
DEEL II. De fiscale procedure
93
195. Voor de rest speelt het gemeen recht, op een paar details na:
– beroep:
o beroep is altijd mogelijk, ook als het gaat om geschillen beneden de 1860 EUR
o voor BTW: art. 92 WBTW (bijzondere consignatieverplichting) (als men de
consignatie vraagt moet men rekening houden met de materiële mogelijkheden,
vgl. het arrest Loncke)
– cassatie: er moet geen beroep doen op een advocaat bij het hof van cassatie