De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering...

124
1 Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-2012 De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering van een betaalopdracht Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door: Thomas Van Beveren studentennummer: 00702554 Promotor: prof. dr. R. Steennot Commissaris: S. Vermeesch

Transcript of De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering...

Page 1: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

1

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2011-2012

De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering van een betaalopdracht

Masterproef van de opleiding

„Master in de rechten‟

Ingediend door:

Thomas Van Beveren

studentennummer: 00702554

Promotor: prof. dr. R. Steennot

Commissaris: S. Vermeesch

Page 2: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

2

Voorwoord

Graag bedank ik mijn promotor prof. dr. Reinhard Steennot voor de mogelijkheid die hij me

gaf om dit onderwerp in deze masterproef te bespreken. Het is dankzij zijn boeiende wijze

van lesgeven dat mijn interesse in het financieel recht nog meer is aangewakkerd.

Tevens wens ik mijn commissaris Sien Vermeesch te bedanken om de voorlopige versies van

mijn masterproef na te lezen en er feedback over te geven.

Tot slot wens ik ook mijn ouders en vrienden te bedanken voor elke vorm van steun die zij

mij geboden hebben gedurende mijn rechtenopleiding.

Page 3: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

3

INHOUDSTAFEL

Voorwoord ................................................................................................................................. 2

Inleiding ..................................................................................................................................... 7

DEEL 1: DE REGELGEVING IN BELGË ............................................................................... 9

1. De Wet Betalingsdiensten .................................................................................................. 9

1.1 Toepassingsgebied ratione personae ............................................................................. 9

1.1.1 Betalingsdienstgebruiker ........................................................................................ 9

1.1.2 Betalingsdienstaanbieder ...................................................................................... 12

1.2 Toepassingsgebied ratione loci ................................................................................... 13

1.3 Toepassingsgebied ratione materiae ........................................................................... 15

1.3.1 Betalingsdienst ..................................................................................................... 15

1.3.2 Betalingstransactie / Betalingsopdracht / Betaalrekening .................................... 16

1.4 Begripsafbakening inzake de uitvoering van betaalopdrachten .................................. 17

1.5 Niet en foutieve uitvoering van een betaalopdracht.................................................... 18

1.5.1 Situering ............................................................................................................... 18

1.5.2 Verhouding betaler versus begunstigde ............................................................... 19

1.5.2.1 Stelling 1: creditering rekening van de begunstigde ..................................... 19

1.5.2.2 Stelling 2: creditering rekening van de bank van de begunstigde ................. 20

1.5.2.3 Stelling 3: WYMEERSCH ............................................................................ 21

1.5.2.4 Stelling 4: debitering rekening betaler of interbancaire afwikkeling ............ 22

1.5.3 Verhouding derde ontvanger versus bank en/of betaler ....................................... 22

1.5.4 Verhouding betaler versus bank ........................................................................... 25

1.5.4.1 Betalingsopdrachten geïnitieerd door de betaler ........................................... 26

1.5.4.1.1 Basisregel ................................................................................................ 26

1.5.4.1.2 Vergoedbare schade en aard van de aansprakelijkheid ........................... 27

1.5.4.1.3 Rangorde van de aansprakelijkheidsvorderingen ................................... 31

1.5.4.1.4 Uitzonderingen op de basisregel ............................................................. 33

1.5.4.1.4.1 Uitzondering 1: verkeerde unieke identificator ................................ 33

1.5.4.1.4.2 Uitzondering 2: te late kennisgeving ................................................ 36

1.5.4.1.4.3 Uitzondering 3: overmacht / wettelijke verplichtingen .................... 38

1.5.4.1.4.4 Uitzondering 4: fout alleen vanwege de betalingsdienstgebruiker .. 40

1.5.4.1.4.5 Uitzondering 5: niet aanvaarde apparaten, terminals of uitrusting .. 40

Page 4: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

4

1.5.4.1.5 Contractuele afwijking van het basisregime in de relatie met

professionele betalingsdienstgebruikers: opting out .............................................. 40

1.5.4.2 Betalingsopdrachten geïnitieerd door de begunstigde ................................... 41

1.5.4.2.1 Basisregel ................................................................................................ 41

1.5.4.2.2 Aard van de aansprakelijkheid ................................................................ 42

1.5.4.2.3 Uitzonderingen ........................................................................................ 42

1.5.4.3 Regresvordering op een corresponderende instelling .................................... 43

1.6 Laattijdige uitvoering van een betaalopdracht ............................................................ 44

1.6.1 Toepassingsgebied ............................................................................................... 44

1.6.2 Uitvoeringstermijn van betaalopdrachten geïnitieerd door de betaler ................. 45

1.6.3 Uitvoeringstermijn van betaalopdrachten geïnitieerd door de begunstigde ......... 48

1.6.4 Omvang en aard van de aansprakelijkheid ........................................................... 49

1.6.5 Uitzondering: overmacht / wettelijke verplichting ............................................... 49

2. Het gemeen recht .............................................................................................................. 50

2.1 Toepassingsgebied ...................................................................................................... 50

2.2 Contractuele aansprakelijkheid ................................................................................... 51

2.2.1 Overschrijvingsopdracht: algemeen ..................................................................... 52

2.2.2 Lastgeving ............................................................................................................ 53

2.2.2.1 Begrip ............................................................................................................ 53

2.2.2.2 Aansprakelijkheidsregeling ........................................................................... 55

2.2.3 Lastgeving op order van de klant ......................................................................... 59

2.2.3.1 Begrip ............................................................................................................ 59

2.2.3.2 Aanprakelijkheidsregeling ............................................................................. 60

2.2.4. Rechtsfiguur sui generis: STEENNOT ............................................................... 60

2.2.4.1 Begrip ............................................................................................................ 60

2.2.4.2 Aansprakelijkheidsregeling ........................................................................... 62

2.2.5 Rechtsfiguur sui generis: VAN RYN en HEENEN ............................................. 64

2.2.5.1 Begrip ............................................................................................................ 64

2.2.5.2 Aansprakelijkheidsregeling ........................................................................... 64

2.2.6 Volmaakte delegatie ............................................................................................. 65

2.2.6.1 Begrip ............................................................................................................ 65

2.2.6.2 Aansprakelijkheidsregeling ........................................................................... 67

2.2.7 Vergoedbare schade ............................................................................................. 67

2.3 Buitencontractuele aansprakelijkheid ......................................................................... 69

Page 5: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

5

2.4 Afwijking van de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid: exoneratiebedingen in de

bankvoorwaarden .............................................................................................................. 73

2.4.1 Tegenwerpelijkheid van de (exoneratie)bedingen in de algemene

bankvoorwaarden .......................................................................................................... 74

2.4.2 Geldigheid van de exoneratiebedingen in de algemene bankvoorwaarden ......... 77

2.4.2.1 Geldigheid van de exoneratiebedingen op grond van het gemeen recht ....... 78

2.4.2.1.1 Exoneratie voor eigen opzettelijke fout/bedrog en die van een

hulppersoon ............................................................................................................ 78

2.4.2.1.2 Exoneratie voor eigen zware fout en die van een hulppersoon............... 79

2.4.2.1.3 Exoneratie van een essentiële verbintenis ............................................... 80

2.4.2.2 Geldigheid van de exoneratiebedingen op grond van de WMPC ................. 81

2.4.3 Quid exoneratiebedingen in de verhouding opdrachtgever versus

corresponderende instelling en het artikel 1382 BW ? ................................................. 82

2.4.4 Derdenwerking van exoneratiebedingen ? ........................................................... 83

2.5 Overmacht ................................................................................................................... 83

2.6 Alternatief: de restitutieverplichting van de bankier en het artikel 1239 BW ............ 85

DEEL 2: DE REGELGEVING IN NEDERLAND ................................................................. 87

1. Implementatiewet PSD ..................................................................................................... 87

2. Gemeen recht .................................................................................................................... 88

2.1 Verhouding betaler versus begunstigde ...................................................................... 88

2.2 Verhouding derde ontvanger versus bank en/of betaler.............................................. 90

2.2.1 Fout van de financiële instelling .......................................................................... 90

2.2.2 Fout van de betaler ............................................................................................... 92

2.3 Verhouding betaler versus bank .................................................................................. 92

2.3.1 Fout van de betaler ............................................................................................... 93

2.3.2 Fout van de financiële instelling .......................................................................... 94

DEEL 3: DE REGELGEVING IN DE VERENIGDE STATEN ............................................ 97

1. The Electronic Funds Transfer Act .................................................................................. 97

1.1 Toepassingsgebied ...................................................................................................... 97

1.2 Verhouding betaler versus begunstigde ..................................................................... 98

1.3 Gebrekkige uitvoering ............................................................................................... 98

2. Uniform Commercial Code ............................................................................................ 102

2.1 Toepassingsgebied .................................................................................................... 102

2.2 Verhouding betaler versus begunstigde .................................................................... 102

Page 6: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

6

2.3 Gebrekkige uitvoering .............................................................................................. 103

DEEL 4: BESLUIT ................................................................................................................ 109

DEEL 5: BIBLIOGRAFIE ..................................................................................................... 112

1. Wetgeving ....................................................................................................................... 112

1.1 Europese Unie ........................................................................................................... 112

1.2 België ........................................................................................................................ 112

1.3 Nederland .................................................................................................................. 113

1.4 Verenigde Staten ....................................................................................................... 113

2. Rechtspraak .................................................................................................................... 113

1.1 Hof van Justitie ......................................................................................................... 113

1.2 Hof van Cassatie ....................................................................................................... 113

1.3 Hoge Raad ................................................................................................................. 114

1.4 Hoven van Beroep ..................................................................................................... 115

1.5 Court of Appeal ......................................................................................................... 115

1.6 Rechtbanken van Eerste Aanleg ............................................................................... 116

1.7 Rechtbanken van Koophandel .................................................................................. 116

1.8 Vredegerechten ......................................................................................................... 116

3. Rechtsleer ....................................................................................................................... 116

3.1 Boeken ...................................................................................................................... 116

3.1.1 België ................................................................................................................. 116

3.1.2 Nederland ........................................................................................................... 118

3.1.3 Verenigde Staten ................................................................................................ 118

3.1.4 Duitsland ............................................................................................................ 119

3.2 Artikels in tijdschriften en boeken ............................................................................ 119

3.2.1 België ................................................................................................................. 119

3.2.2 Nederland ........................................................................................................... 123

3.2.3 Verenigde Staten ................................................................................................ 124

4. Websites .......................................................................................................................... 124

5. Brochures ........................................................................................................................ 124

Page 7: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

7

Inleiding

1. Deze masterproef behandelt de bancaire aansprakelijkheid ingeval van een gebrekkige

uitvoering van een betaalopdracht. De belangrijkste vorm die een betaalopdracht in België

aanneemt, is met voorsprong de overschrijving. Dit blijkt uit statistische gegevens van

Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent van de waarde van de

girale verrichtingen gebeurt door middel van een overschrijving. Hieruit blijkt duidelijk dat de

andere wijzen waarop een betaalopdracht geïnitieerd kan worden (bijvoorbeeld door middel

van debet- of kredietkaart), hoewel het aantal verrichtingen aanzienlijk kan zijn, in absolute

waarde een marginale rol spelen. In deze uiteenzetting ligt de nadruk dan ook op de figuur

van de overschrijving.2 Het uitgangspunt is steeds de elektronisch geïnitieerde overschrijving.

2. Momenteel zijn er in het Belgische recht twee regelingen inzake de gebrekkige uitvoering

van de betaalopdrachten. Enerzijds is er het gemeen recht en anderzijds de Wet betreffende de

betalingsdiensten van 10 december 2009 (hierna: Wet Betalingsdiensten).3

In eerste instantie zal de regeling in de Wet Betalingsdiensten worden besproken. Deze

regeling is er gekomen doordat België de zogenaamde Payment Services Directive (hierna:

PSD) heeft omgezet.4 Vóór deze wet werd de uitvoering geregeld door twee aparte wetten,

namelijk de wet van 9 januari 2000 betreffende de grensoverschrijdende geldoverschrijvingen

en betalingen (hierna: Wet Grensoverschrijdende Overschrijvingen)5 en de wet van 17 juli

2002 betreffende transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking

van geldmiddelen (hierna: Wet Elektronische Betaaltransacties)6 en tevens het gemeen recht.

Deze regeling was zeer ingewikkeld en leidde tot rechtsonzekerheid. De twee voormelde

wetten, die door de Wet Betalingsdiensten zijn opgeheven, hadden een beperkt

toepassingsgebied. Daardoor was het gemeen recht toentertijd belangrijker dan vandaag.

1 http://www.febelfin.be/sites/default/files/vademecum/2009/VAD2009FNL.pdf.

2 Wanneer de algemene term betaalopdracht in deze uiteenzetting gehanteerd wordt, wordt hiermee een

overschrijvingsopdracht bedoeld. 3 B.S. 15 januari 2010.

4 Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende

betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en

2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG. Voor de EER relevante tekst, PB.L. december 2007, afl.

319/1. 5 BS 9 februari 2000.

6 BS 17 augustus 2002.

Page 8: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

8

In tweede instantie wordt het gemeen recht besproken. De kwalificatie die aan een

overschrijvingsopdracht wordt gegeven, is daarbij van groot belang.

3. Vervolgens komt de wijze aan bod waarop de PSD geïmplementeerd is in de wetgeving

van Nederland. Tevens wordt het Belgische gemeen recht vergeleken met het Nederlandse.

4. Tot slot wordt een rechtsvergelijkende analyse gemaakt van de regeling van de gebrekkige

uitvoering van een overschrijvingsopdracht in de Verenigde Staten.

Page 9: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

9

DEEL 1: DE REGELGEVING IN BELGË

1. De Wet Betalingsdiensten

5. Voordat ingegaan wordt op de regels inzake de aansprakelijkheid bij de uitvoering van

betaalopdrachten, is het van belang te weten wat het toepassingsgebied van de Wet

Betalingsdiensten is. Het personeel, territoriaal en materieel toepassingsgebied van de Wet

Betalingsdiensten wordt achtereenvolgens besproken.

1.1 Toepassingsgebied ratione personae

6. De Wet Betalingsdiensten is van toepassing op de verhouding tussen de

betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder.

1.1.1 Betalingsdienstgebruiker

7. Op grond van het artikel 2, 3° van de Wet Betalingsdiensten kan een

betalingsdienstgebruiker zowel een natuurlijke als een rechtspersoon zijn die in de

hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruik maakt. De

begrippen betaler en begunstigde vormen dus een subcategorie van het begrip

betalingsdienstgebruiker. Een betaler is volgens het artikel 2, 4° van de Wet Betalingsdiensten

de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een

betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, of de natuurlijke of rechtspersoon die bij

het ontbreken van een betaalrekening, een betalingsopdracht geeft. Een begunstigde is

overeenkomstig het artikel 2, 5° van de Wet Betalingsdiensten de natuurlijke of rechtspersoon

die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie

betrekking heeft.

De betalingsdiensgebruiker kan een consument zijn of een onderneming. De Wet

Betalingsdiensten definieert in het artikel 2, 23° een consument als „een natuurlijke persoon

die, in het raam van betalingsdienstcontracten welke onder de wet betalingsdiensten vallen,

voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- en beroepswerkzaamheden handelt‟.

Page 10: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

10

De Memorie van Toelichting bij de Wet Betalingsdiensten stelt dat het strikte

consumentenbegrip uit het artikel 2, 3°7

van de wet betreffende marktpraktijken en

consumentenbescherming van 6 april 2010 (hierna WMPC)8 niet mag worden toegepast, maar

dat de consument diegene is die de betalingsdienst hoofdzakelijk voor privé-doeleinden

verwerft.9 De Memorie van Toelichting geeft echter geen antwoord op de vraag of een

persoon nog als consument moet worden gekwalificeerd ingeval van gemengd gebruik. Er is

sprake van gemengd gebruik wanneer een betalingsdienstgebruiker zijn betaalrekening

gebruikt voor zowel professionele als private betalingstransacties. STEENNOT meent het

antwoord hierop te vinden in het arrest Gruber van het Hof van Justitie.10

Volgens dit arrest

wordt iemand ingeval van gemengd gebruik enkel als consument beschouwd wanneer het deel

van de overeenkomst dat betrekking heeft op de beroepsactiviteit van die persoon in

vergelijking met het deel dat betrekking heeft op de privé-activiteit slechts een marginale rol

speelt.11

8. Het onderscheid tussen consument of niet-consument is van belang, aangezien er ten

aanzien van niet-consumenten door de betalingsdienstaanbieder contractueel van sommige

bepalingen van de wet kan worden afgeweken. Dit wordt opting out genoemd. In het kader

van deze bespreking is het belangrijkste voorbeeld hiervan de mogelijke afwijking van de

regels inzake de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder ingeval van de niet of de

foutieve uitvoering van een betaalopdracht. Voor de regels met betrekking tot de

uitvoeringstermijn is een contractuele afwijking voor zowel de professionele als de private

betalingsdienstgebruiker echter niet mogelijk. Er moet wel worden opgemerkt dat in het kader

van de gebrekkige uitvoering van een betalingstransactie elke verrichting apart dient bekeken

te worden. Dit impliceert dat als een betaalrekening, ofschoon zij geopend is voor privé-

gebruik, sporadisch wordt gebruikt om overschrijvingen te doen met een professioneel

karakter, het mogelijk is dat bij een gebrekkige uitvoering van die overschrijvingen de regels

uit de Wet Betalingsdiensten wegbedongen worden in de algemene bankvoorwaarden.12

Om

uit te maken of toepassing van opting out kan worden gemaakt of niet, dient dus niet gekeken

naar de professionele functie van de betaalrekening, maar wel naar de professionele functie

7 Het artikel 2, 3° WMPC definieert de consument als „iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-

beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt‟. 8 BS 12 april 2010.

9 Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001,19.

10 R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?”, NJW, 2010, 519. 11

H.v.J 20 januari 2005, zaak 464/01, Gruber v. Bay Wa AG, http://www.curia.eu.int. 12

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 83.

Page 11: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

11

van de verrichting die door middel van die betaalrekening gebeurt. Hetzelfde geldt voor

domiciliëringen.

9. Hoewel de PSD in het tweede lid van zijn artikel 30 aan elke lidstaat de keuze gaf om de

zogenaamde micro-ondernemingen al dan niet als consument te beschouwen, opteerde België

ervoor om dit niet te doen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië. Een micro-

onderneming wordt krachtens het artikel 4, 26° van de PSD omschreven als een onderneming

die ofwel op het tijdstip van de sluiting van het betalingsdienstencontract minder dan 10

personen tewerkstelt en wiens jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen euro niet

overschrijdt. Ook de ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en

waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen euro niet

overschrijdt op het moment van het sluiten van de betalingsdienstenovereenkomst, zijn micro-

ondernemingen.

Deze uitsluiting wordt verantwoord doordat een gelijkstelling tussen deze categorie van

ondernemingen en consumenten een belemmering van het economische verkeer zou

uitmaken. De Memorie van Toelichting stelt dat het steeds mogelijk is dat deze

ondernemingen contractueel bedingen met hun betalingsdienstaanbieder om als consument

behandeld te worden.13

Deze Belgische visie kan niet toegejuicht worden omdat de facto deze

ondernemingen evenals particulieren nooit een sterke onderhandelingspositie kunnen hebben

tegenover de betalingsdienstaanbieder.14

Zo kan bijvoorbeeld de objectieve aansprakelijkheid

van de betalingsdienstaanbieder niet worden wegbedongen ten aanzien van consumenten,

maar wel ten aanzien van professionelen. Een micro-onderneming zal, in tegenstelling tot een

multinational, er niet in slagen om zich alsnog op deze objectieve aansprakelijkheid te

beroepen, daar de kans bijzonder groot is dat de betalingsdienstaanbieder zich zal

geëxonereerd hebben. Een sterke onderneming kan veel meer druk uitoefenen op zijn

betalingsdienstaanbieder en zal daardoor vaak op minder exoneraties stuiten. De vraag kan

echter gesteld worden of de drempels die bepaald zijn in de PSD niet te laag zijn om uit te

maken of een onderneming al dan niet aan de kwalificatie van micro-onderneming voldoet.

Het is evident dat deze vraag enkel relevant is voor landen die de micro-ondernemingen wèl

als consument beschouwen.

13

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 33. 14

I. DE POORTER, “De wet betreffende de betalingsdiensten leidt tot een betere bescherming van de

consument”, RW 2010-11,1332; R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische

betalingen: wie wint en wie verliest ?”, NJW, 2010, 519.

Page 12: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

12

Hoewel de keuze van de nationale wetgever om de micro-ondernemingen niet als

consumenten te behandelen niet ideaal lijkt, moet erkend worden dat de gelijkstelling van

micro-ondernemingen met consumenten tevens negatieve gevolgen kan hebben. Het begrip

micro-onderneming is immers momenteel een onbekend begrip en het zou geen sinecure zijn

om een betalingsdienstgebruiker al dan niet als micro-onderneming te kunnen beschouwen.

Daarenboven is het begrip micro-onderneming ook een variabel begrip.15

Wie vandaag een

micro-onderneming is, kan dit morgen niet meer zijn en vice verca. Hierdoor is de

betalingsdienstaanbieder er toe gehouden telkenmale te onderzoeken wat het statuut is van de

klant die een onderneming exploiteert wanneer deze nadien een nieuw raamcontract16

met de

betalingsdienstaanbieder wenst te sluiten. Dit zou dan resulteren in extra administratief werk

waarvan de kosten zouden worden doorgerekend aan de desbetreffende klant.

1.1.2 Betalingsdienstaanbieder

10. Het begrip „betalingsdienstaanbieder‟ wordt gedefinieerd in het artikel 2, 2° van de Wet

Betalingsdiensten. Het betreft de rechtspersoon die beroepsmatig betalingsdiensten aan een

potentiële betalingsdienstgebruiker aanbiedt in België. De verschillende categorieën van

betalingsdienstaanbieders zijn exhaustief opgesomd in laatstgenoemd artikel. Meer concreet is

een betalingsdienstaanbieder een instelling die beantwoordt aan de kenmerken van een in

België gevestigde of naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische

Ruimte (hierna EER) opgerichte kredietinstelling, een in België gevestigde of naar het recht

van een andere EER-lidstaat opgerichte instelling voor elektronisch geld, de Post,

betalingsinstellingen, de Nationale Bank en de Europese centrale bank en de Belgische

federale, regionale en lokale overheden, voor zover zij hiertoe gemachtigd zijn en zij niet

handelen in hun hoedanigheid van publieke autoriteit.

Een gemeenschappelijk kenmerk van al deze instellingen is het dat zij over een vergunning

beschikken. Hoewel andere entiteiten niet als een betalingsdienstaanbieder in de zin van de

Wet Betalingsdiensten beschouwd kunnen worden volgens de wettelijke definitie, zullen zij

15

Y. LAUWERS en I. VANWEDDINGEN, "Toepassingsgebied richtlijn betreffende betalingsdiensten in de

interne markt", Bank Fin. 2008, afl. 6, 386. 16

Het artikel 2, 16° van de Wet Betalingsdiensten verstaat onder raamcontract: “een betalingsdienstencontract

dat de toekomstige uitvoering regelt van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en dat de

verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten”.

Page 13: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

13

ook aan de dwingende bepalingen van de wet onderworpen zijn wanneer zij, zonder daartoe te

beschikken over de nodige vergunning, als gewoon beroep of bedrijf betalingsdiensten aan

betalingsdienstgebruikers verstrekken.17

11. Betalingsdienstaanbieders zijn tevens ondernemingen in de zin van het artikel 2, 1°

WMPC.18

De onderneming is op grond van die wet elke natuurlijke persoon of rechtspersoon

die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen. Hiermee

bedoelt de wetgever dat een persoon slechts als een onderneming kan worden beschouwd

indien een economische activiteit op een duurzame wijze wordt verricht.19

Betalingsdienstaanbieders verrichten zonder twijfel een economische activiteit op een

duurzame wijze. Bijgevolg moeten zij er voor waken de dwingende bepalingen van de

WMPC te respecteren. De WMPC komt in deze uiteenzetting voornamelijk aan bod bij de

analyse van de geldigheid en de tegenwerpelijkheid van exoneratiebedingen in het gemeen

recht (cfr. infra randnrs. 154 en 168-169).

1.2 Toepassingsgebied ratione loci

12. Het artikel 3 van de Wet Betalingsdiensten bevat twee voorwaarden opdat hij van

toepassing zou zijn:

a) zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als deze van de begunstigde, of de

enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder, moeten in de EER

gevestigd zijn,

b) de betalingsdiensten moeten in België te koop aangeboden worden.

De eerste voorwaarde betreft het two-leg principe.20

De betalingsdienstaanbieders moeten zich

als het ware met beide benen op het grondgebied van de EER bevinden. Hieruit volgt dat

wanneer er een foutieve uitvoering van een door een Belg gegeven betaalopdracht is en de

begunstigde zijn rekening voert bij een betalingsdienstaanbieder die niet in de EER gevestigd

17

R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?”, NJW, 2010, 519. 18

A. VANDOOLAEGHE, “De wet betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, 64. 19

G. STRAETMANS en J. STUYCK, “De wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en

consumentenbescherming – een onvoldoende stap in de goede richting”, RW 2010‐2011, 387. 20

I. DE POORTER, “De wet betreffende de betalingsdiensten leidt tot een betere bescherming van de

consument”,, RW 2010-11, 1334.

Page 14: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

14

is, niet de Wet Betalingsdiensten van toepassing is, maar wel het gemeen recht.21

Voor de

toepassing van de bepalingen van de Wet Betalingsdiensten met betrekking tot de

valutadatum22

en burgerlijke sancties23

daarentegen, volstaat het dat ofwel de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde ofwel die van de betaler in België gevestigd is.24

Het betreft hier dus een one leg situatie.25

In de Wet Betalingsdiensten wordt niet verduidelijkt wat onder de tweede voorwaarde moet

begrepen worden. De Memorie van Toelichting26

stelt dat moet worden teruggegrepen naar de

bijzondere verwijzingsregel inzake consumentenovereenkomsten uit het artikel 6 van de

Rome I-Verordening.27

In dat artikel wordt bepaald dat bij afwezigheid van een rechtskeuze

toepassing moet worden gemaakt van het recht van het land waar de consument zijn gewone

verblijfplaats heeft en dat een keuze voor het recht van een ander land geen afbreuk kan doen

aan de bescherming die de consument wordt geboden door de dwingende bepalingen van het

recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit alles geldt maar op

voorwaarde dat de verkoper (lees: de betalingsdienstaanbieder) in België zijn activiteiten

ontplooit of zijn activiteiten, ongeacht welk middel, richt op België.28

Uit het arrest Pammer

van het Hof van Justitie blijkt dat er reeds zeer snel sprake kan zijn van het concept „richten

op‟.29

30

Is deze bepaling echter ook van toepassing op de niet-consumenten? De wet en de

parlementaire voorbereiding maken geen onderscheid tussen consumenten en professionelen.

Daaruit blijkt dat deze tweede voorwaarde van toepassing is op elke betalingsdienstgebruiker,

21

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 61. 22

Het artikel 2, 18° van de Wet Betalingsdiensten definieert de valutadatum als: “het referentietijdstip dat door

een betalingsdienstaanbieder wordt gebruikt voor de berekening van de interesten op de geldmiddelen waarmee

een betaalrekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd”. Het is met andere woorden de datum waarop een bepaald

bedrag bij een debitering stopt met het genereren van interesten en bij een creditering begint met het opleveren

van interesten. 23

Zie de artikelen 61 tot 63 van de Wet Betalingsdiensten. 24

E. PIETERS en V. BROEKAERT, “Les services de paiement: l‟ autorégulation, la directive et la loi. Vue

d‟ensemble” in Betalingsdiensten. De nieuwe regelgeving onder de loep genomen, Brussel, Anthemis, 2011, 27. 25

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 24. 26

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 23. 27

Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat

van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I), Pb.L. 4 juli 2008, afl. 177/6. 28

J. FELD, „Le paiement électronique à la lumière de la nouvelle loi sur les services de paiement‟ in Le

Paiement, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2009, 98. 29

H.v.J 7 december 2010, nrs. C-585/08 en C-144/09, Pammer, http://curia.eu.int. 30

Het vermelden van een telefoonnummer met een internationaal kengetal op een website of het gebruik van de

domeinnaam . com zijn reeds voldoende om de lading van het concept „richten op‟ te dekken. Daarnaast is ook

het gebruik van het Engels op een website door bijvoorbeeld een Franse betalingsdienstaanbieder voldoende

opdat er sprake kan zijn van het richten op het Belgisch grondgebied.

Page 15: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

15

ongeacht zijn hoedanigheid. Van zodra een buitenlandse betalingsdienstaanbieder zich richt

op België, is hij onderworpen aan de Wet Betalingsdiensten.

Deze opvatting is volgens STEENNOT incorrect, daar ze in strijd is met het

herkomstlandbeginsel vervat in het artikel 5 van de wet van 11 maart 2003 betreffende

bepaalde juridische aspecten van de informatiemaatschappij (hierna: Wet Elektronische

Handel).31

Dat lijkt een juiste visie. Dat beginsel houdt immers in dat een dienstverlener enkel

moet voldoen aan de regelen uit de lidstaat waarin hij gevestigd is. Bij

consumentenovereenkomsten is dit herkomstlandbeginsel niet van toepassing, waardoor er

zich op dit niveau geen probleem kan voordoen en er dus toepassing kan gemaakt worden van

het artikel 6 uit de Rome I-Verordening. STEENNOT stelt dan ook dat het beter was geweest

om de tweede voorwaarde niet op te nemen in de Wet Betalingsdiensten en enkel de klassieke

regels van het internationaal privaatrecht te hanteren.32

Het gevolg hiervan zou dan zijn dat,

wanneer er geen rechtskeuze gemaakt is, het recht van het land van de

betalingsdienstaanbieder van toepassing zou zijn, indien men te maken heeft met

professionele betalingsdienstgebruikers. Dit kan afgeleid worden uit de artikelen 3 en 4 van

de Rome I-Verordening.

1.3 Toepassingsgebied ratione materiae

1.3.1 Betalingsdienst

13. De Wet Betalingsdiensten definieert in zijn artikel 2 wat onder het begrip betalingsdienst

moet worden verstaan. Dit gebeurt aan de hand van een limitatieve lijst waarin de

verschillende betalingsdiensten vermeld worden. Sowieso moet een betalingsdienst te koop

aangeboden worden door de betalingsdienstgebruiker in het raam van zijn bedrijfsactiviteit. In

het kader van deze uiteenzetting is vooral de deelomschrijving ervan in artikel 2, 1°, c), eerste

en derde streepje van belang. Daaruit volgt dat naast domiciliëringen en doorlopende

opdrachten zowel de schriftelijke als de elektronisch geïnitieerde overschrijvingen

betalingsdiensten zijn.

14. Onder de vroegere wetgeving vielen de papieren overschrijvingen onder het gemeen recht.

Uit de vaststelling dat zowel de schriftelijke als de elektronisch op gang gebrachte

31

BS 17 maart 2003. 32

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 88-89.

Page 16: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

16

overschrijvingen onder de Wet Betalingsdiensten ressorteren, mag evenwel niet afgeleid

worden dat ze te allen tijde onderworpen zijn aan identieke regels. Zo kan overeenkomstig het

artikel 45, § 1, lid 1 van de Wet Betalingsdiensten bijvoorbeeld de uitvoeringstermijn van een

overschrijving die door middel van een papier op gang gebracht is, met een werkdag worden

verlengd (cfr. infra randnr. 83).

15.Onder doorlopende opdrachten wordt verstaan, de automatische overschrijvingsopdrachten

waarmee op vaste tijdstippen naar een vaste begunstigde een vast bedrag overgemaakt wordt.

Het gaat bijvoorbeeld om het maandelijks betalen van de huur door de huurder aan zijn

verhuurder.33

16. Een domiciliëring wordt daarentegen gebruikt voor de periodieke betaling van bedragen

die voor elke factuurperiode verschillend zijn. Hier gaat het bijvoorbeeld om hetgeen een

persoon maandelijks dient te betalen voor het gebruik van een telefoon. Bij een domiciliëring

is het de begunstigde (in casu de telefoonmaatschappij) die de factuur via zijn eigen

betalingsdienstaanbieder bezorgt aan de betalingsdienstaanbieder die door de betaler vooraf

gemachtigd is om de facturen die door de begunstigde worden aangeboden te betalen.34

Het

betreft dus een betalingstransactie die geïnitieerd wordt door de begunstigde.

17. Er is geen limiet wat betreft het bedrag van de betalingstransactie. Dit in tegenstelling tot

de vroegere Wet Grensoverschrijdende Overschrijvingen, waarvan het toepassingsgebied

beperkt was tot overschrijvingen van maximaal 50.000 euro.

18. Tot slot bepaalt het artikel 3, § 2 van de Wet Betalingsdiensten dat de wet slechts van

toepassing is wanneer de betalingsdienst is uitgevoerd in euro of in een munt van een andere

lidstaat buiten de EU, maar binnen de EER. Er wordt op deze regel een uitzondering voorzien

voor wat betreft de niet toegestane betalingstransacties. In deze uiteenzetting wordt hierop

niet verder ingegaan.

1.3.2 Betalingstransactie / Betalingsopdracht / Betaalrekening

19. Het artikel 2, 6° van de Wet Betalingsdiensten stelt dat een betalingstransactie een door de

betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling is waarbij geldmiddelen worden overgemaakt

33

R. STEENNOT en T. BAES, “Wet op betalingsdiensten: bescherming of overbescherming ?”, Bank Fin.

2010, 212. 34

R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?”, NJW, 2010, 520.

Page 17: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

17

ongeacht of er onderliggende verplichtingen bestaan tussen de betaler en de begunstigde.

Zoals reeds vermeld, kunnen betalingstransacties zowel door de betaler als door de

begunstigde geïnitieerd worden. Het onderscheid tussen beide is van belang, omdat ten

aanzien van de aansprakelijkheid bij enerzijds niet en foutieve uitvoering en anderzijds

laattijdige uitvoering van overschrijvingsopdrachten verschillende regels uit de Wet

Betalingsdiensten gelden.

20. Het begrip betalingsopdracht wordt gedefinieerd in het artikel 2, 7° van de Wet

Betalingsdiensten. Het is een door de betaler of de begunstigde aan zijn

betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren. Opdat

een betalingstransactie zich kan realiseren, is er dus eerst een betalingsopdracht nodig. In casu

betreft dit de instructie aan de betalingsdienstaanbieder om een overschrijvingsopdracht uit te

voeren.

21. Het artikel 2, 8° van de Wet Betalingsdiensten bepaalt wat onder de notie betaalrekening

moet worden verstaan. Het is een op naam van één of meer betalingsdienstgebruikers

aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt. Enkel

de zichtrekening en dus niet de spaarrekening kan hieronder gecatalogeerd worden.35

1.4 Begripsafbakening inzake de uitvoering van betaalopdrachten

22. De uitvoering van een betaalopdracht kan correct gebeuren. In dat geval spelen de verder

uiteengezette regels uiteraard niet. Maar een betaalopdracht kan ook foutief, laattijdig of niet

worden uitgevoerd. In die drie gevallen is er sprake van een foutieve uitvoering senso lato.36

Onder foutieve uitvoering senso stricto worden de gevallen bedoeld waarbij de verkeerde

rekening is gecrediteerd, de rekening is gecrediteerd voor een onjuist bedrag of wanneer deze

rekening verschillende keren is gecrediteerd. Het kan ook het geval betreffen waarbij de

rekening van de betaler verschillende keren gedebiteerd is of het geval waarbij de rekening

van de betaler met een te hoog bedrag gedebiteerd is. In deze uiteenzetting wordt met de term

„foutieve uitvoering‟ de foutieve uitvoering senso stricto bedoeld.

Onder niet uitvoering wordt de situatie begrepen waarbij de rekening van de begunstigde niet

is gecrediteerd met het bedrag van de betaalopdracht.

35

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 14. 36

B. DU LAING, “De bankoverschrijving”, in X., Bankcontracten, Brugge, Die Keure, 2003, 163-164.

Page 18: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

18

Onder laattijdige uitvoering tenslotte wordt begrepen het geval waarbij de betaalopdracht wel

is uitgevoerd, maar te laat, ongeacht of dit gebeurt door toedoen van de

betalingsdienstaanbieder van de opdrachtgever, de corresponderende instellingen of de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

De derde afdeling van het tweede hoofdstuk van de Wet Betalingsdiensten vermeldt tevens de

term „gebrekkige uitvoering‟. Inhoudelijk is dit begrip gelijk aan de foutieve uitvoering senso

stricto.37

Er wordt echter ook gesteld dat in het kader van de beoordeling van de indirecte

schade de laattijdige uitvoering tevens onder het begrip gebrekkige uitvoering valt (cfr. infra

randnr. 91).38

Er is een duidelijk onderscheid tussen enerzijds de foutieve of de niet uitvoering van een

betaalopdracht en anderzijds de laattijdige uitvoering van een betaalopdracht. De gevolgen

worden immers geregeld door verschillende regels uit de Wet Betalingsdiensten.

1.5 Niet en foutieve uitvoering van een betaalopdracht

1.5.1 Situering

23. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van de bank bij de foutieve uitvoering van een

betaalopdracht wordt uitgegaan van de volgende situatie. Een betaler geeft de opdracht aan

zijn betalingsdienstaanbieder om de rekening van een begunstigde te crediteren met een

bepaald bedrag, maar het loopt mis. Dat kan bijvoorbeeld doordat in werkelijkheid de

rekening van de begunstigde niet gecrediteerd wordt, maar wel die van een derde. Normaliter

vormt dit geen probleem, aangezien op grond van de leer van de onverschuldigde betaling de

bank de foutief gestorte som kan terugvorderen van de derde. De bank zal immers in haar

algemene bankvoorwaarden deze leer geïncorporeerd hebben en deze zullen door de derde

aanvaard zijn. Een probleem ontstaat pas wanneer de derde niet meer over de gelden beschikt

doordat hij bijvoorbeeld insolvabel is geworden of verdwenen is. Dan eerst stelt de vraag zich

naar de mogelijke bancaire aansprakelijkheid inzake de foutieve uitvoering.

37

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 233. 38

R STEENNOT, “De aansprakelijkheid van de uitgever van een instrument voor de elektronische overmaking

van geldmiddelen”, in Juridische aspecten van de elektronische betaling, Brussel, Kluwer, 2004, 209; R.

STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 220.

Page 19: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

19

Alvorens op de problematiek van de niet en de foutieve uitvoering van een betaalopdracht in

te gaan , worden eerst de rechtsverhoudingen tussen de verschillende actoren besproken.

1.5.2 Verhouding betaler versus begunstigde

24. In de relatie tussen de betaler en de begunstigde van de betaalopdracht is het van belang te

weten op welk ogenblik de betaler bevrijd is van zijn betalingsverbintenis.39

Met andere

woorden, wanneer wordt het risico tussen deze twee actoren overgedragen. Het antwoord

hierop is niet te vinden in de Wet Betalingsdiensten en is bovendien niet eensluidend. De

diverse strekkingen in de rechtsleer en de rechtspraak worden hierna besproken.

1.5.2.1 Stelling 1: creditering rekening van de begunstigde

25. Volgens een arrest van het Hof van Cassatie van 30 januari 2001 is een betaling langs

girale weg pas voltrokken en heeft de schuldenaar dus maar aan zijn betalingsverplichting

voldaan wanneer de rekening van de begunstigde is gecrediteerd met het verschuldigde

bedrag.40

De feiten die aan de oorzaak van dit arrest lagen, situeren zich in de strafrechtelijke

sfeer. Het betrof de situatie waarbij het parket aan een verdachte een minnelijke schikking

voorstelde. Als deze tijdig werd betaald, verviel de strafvordering op grond van het artikel

216bis van het Wetboek van Strafvordering. De dader gaf aan zijn bank de opdracht tot

betaling overeenkomstig de minnelijke schikking. De rekening van het parket werd echter

gecrediteerd net na de termijn die door het parket was vooropgesteld. Bijgevolg was de

betaling te laat en was er geen verval van de strafvordering.

Deze stelling werd onderschreven door de meerderheid van de rechtsleer41

en de rechtspraak42

en is ook mijns inziens correct, aangezien er van een effectieve betaling pas sprake kan zijn

39

Wanneer een geldschuld niet giraal maar chartaal voldaan wordt, stellen zich geen grote juridische problemen

inzake het tijdstip van betaling tussen schuldeiser en schuldenaar. In dit geval is het tijdstip van betaling immers

over het algemeen eenvoudig vast te stellen. Het moment van betaling is dan het moment waarop de eigendom

van het chartaal geld overgaat op de schuldeiser, met name het moment waarop de levering plaatsvindt. 40

Cass. 30 januari 2001, Bank Fin. 2001, 185, noot R. STEENNOT. 41

A. BRUYNEEL, “Le virement”, in X (ed.), La banque dans la vie quotidienne, Brussel, Editions du jeune

barreau, 1986, 387-388; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen-Groningen, Intersentia

Rechtswetenschappen, 2000, 506; E. DE LHONEUX, “Les Chambres de compensation automatisées”, in B.

AMORY (ed.), Electronic Banking, Brussel, Story- Scientia, 1989, 78; X. THUNIS, Responsabilité du banquier

et automatisation des paiements, Namen, Presses Universitaires de Namur, 1996, 278-279; P. WERY, „La nature

juridique du virement bancaire de fonds‟, JT 1988, 389. 42

Luik 22 december 1982, JT 1983, 347; Antwerpen 17 mei 1984, RW 1984-85, 264; Bergen 14 mei 1987, TBH

1989, 58, noot M. REGOUT-MASSON; Kh. Charleroi 24 juni 1992, JLMB 1992, 1281, noot B. LOUVEAU;

Rb. Namen 1 februari 1990, JLMB. 1990, 1288, noot J.P. BUYLE.

Page 20: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

20

wanneer de schuldeiser daadwerkelijk ziet dat de verschuldigde sommen op zijn bankrekening

gestort zijn en hij er bijgevolg kan over beschikken. Bovendien is dit de enige stelling die als

correct kan worden beschouwd wanneer er vanuit gegaan wordt dat een overschrijving dient

gekwalificeerd te worden als een mandaat/gesubstitueerd mandaat (cfr. infra randnrs. 104

e.v.). Een opdrachtgever heeft immers maar betaald wanneer zijn lasthebber (opdrachtgever

en begunstigde houden hun rekening bij dezelfde bank) of gesubstitueerd lasthebber

(opdrachtgever en begunstigde houden hun rekening bij verschillende banken) zijn

betaalopdracht heeft uitgevoerd en dus de rekening van de begunstigde gecrediteerd heeft.43

26. Het gevolg van deze stelling is dat in de verhouding tussen de betaler en de begunstigde

het risico van de niet betaling steeds rust op de betaler. Hij zal opnieuw het bedrag moeten

overschrijven of cash betalen. Mogelijk zal hij bovendien nog een schadevergoeding en/of

moratoire intresten moeten betalen. Of de betaler in dat geval een vordering heeft tegen zijn

eigen bank of een andere bank of niet, komt verder in deze uiteenzetting aan bod (cfr. infra

randnrs. 42 e.v.).

1.5.2.2 Stelling 2: creditering rekening van de bank van de begunstigde

27. Eigenaardig genoeg is bepaalde rechtsleer het niet eens met de hierboven uiteengezette

meerderheidsstrekking. Er worden twee argumenten aangereikt om deze strekking te

ontkrachten.

Vooreerst wordt gesteld dat het arrest, dat gewezen is in een strafzaak, niet zou gelden in

burgerlijke zaken. 44

Er is echter geen enkele reden waarom er anders beslist zou geweest zijn

door een niet-strafrechtelijke kamer.45

Vervolgens wordt door bepaalde auteurs verwezen naar

een ander arrest van het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelde daarin dat wanneer er beslag

wordt gelegd op de bankrekening van de schuldenaar, het beslag ook strekt tot gelden die nog

niet op de rekening van de schuldenaar stonden op het moment dat het beslag definitief is,

wanneer de bank van de schuldenaar er reeds toe gehouden is de rekening van deze laatste te

crediteren met een bepaald bedrag. De rekening van de bank van de schuldenaar is in deze

hypothese dus al gecrediteerd, maar de rekening die de schuldenaar bij die bank heeft dus nog

43

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 191. 44

C.G. WINANDY, “Contribution à l‟étude sur la nature du virement”, Bank Fin. 2002, 187. 45

Cass. 30 januari 2001, Bank Fin. 2001, 187, noot R. STEENNOT.

Page 21: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

21

niet. Het betreft een lopende verrichting die tevens beslagbaar is.46

Hieruit volgt dat de

betaling geschiedt op het moment dat de rekening van de bank van de schuldenaar is

gecrediteerd. Dit argument lijkt niet correct te zijn, daar het beslag betrekking heeft op de

verhouding tussen de beslagen schuldenaar en de beslaglegger en niet op de verhouding

tussen de schuldenaar en de schuldeiser.47

Het is immers niet omdat de begunstigde over een

vordering tot creditering van zijn rekening beschikt tegenover zijn bank, dat reeds betaling

heeft plaatsgevonden in de onderliggende verhouding tussen schuldenaar en schuldeiser.48

28. Dit heeft als gevolg dat wanneer de bank van de begunstigde nalaat de rekening van de

begunstigde te crediteren, maar daarentegen bijvoorbeeld de rekening van een derde

crediteert, de begunstigde hiervan het risico draagt. In hoofde van de schuldenaar is immers

betaald op het moment van de creditering van de bank van de begunstigde wat in casu het

geval was.

In tegenstelling tot de vorige stelling rust het risico hier dus niet altijd op de schuldenaar. Hij

draagt enkel het risico wanneer de bank van de begunstigde geen fout gemaakt heeft.

29. In het hierboven geciteerde arrest van het Hof van Cassatie uit 2001 lijkt de discussie

omtrent het tijdstip van betaling definitief beslecht in het voordeel van de eerste stelling.

1.5.2.3 Stelling 3: WYMEERSCH

30. Volgens WYMEERSCH is het tijdstip van betaling het moment waarop de financiële

instelling haar wil om zich persoonlijk te verbinden tegenover de begunstigde naar buiten toe

toegankelijk heeft gemaakt. Van belang is dus het moment waarop de begunstigde kennis kan

of had moeten nemen van de creditering van zijn rekening. Het is pas dan dat de financiële

instelling de onvoorwaardelijke verbintenis is aangegaan om het bedrag van de overschrijving

ter beschikking te stellen van de begunstigde. Er wordt bij deze stelling uitgegaan van het feit

dat het girale tegoed een persoonlijke en abstracte schuldvordering van de financiële instelling

tegenover de rekeninghouder vertegenwoordigt. 49

46

Cass. 15 juni 2006, Bank Fin R. 2006 VI, 385. 47

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Intersentia , 2002,

Antwerpen, 228. 48

Cass. 15 juni 2006, Bank Fin 2006 VI, 387, noot R. STEENNOT. 49

E. WYMEERSCH, “ Aspect juridiques de certains nouveaux moyens de paiement” Bank. Fin. 1995, 26.

Page 22: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

22

31. Deze stelling dateert van 1995 en had toen een grotere relevantie dan nu. Destijds waren

er immers nog quasi geen e-bankingsystemen en kon een begunstigde vaak enkel in kennis

gesteld worden van de creditering van zijn rekening door middel van rekeninguittreksels die

de betalingsdienstaanbieder opstuurde via de post. Vandaag speelt de hierboven vermelde wil

van de bank om zich persoonlijk te verbinden veel minder sterk, aangezien de rekeninghouder

zelf via het internet kan nagaan of zijn rekening al dan niet gecrediteerd is en

rekeninguittreksels niet meer vereist zijn.

1.5.2.4 Stelling 4: debitering rekening betaler of interbancaire afwikkeling

32. Volgens bepaalde rechtspraak50

en rechtsleer51

vindt de betaling reeds plaats op het

moment van de debitering van de rekening van de betaler wanneer de betaler en de

begunstigde hun rekening voeren bij dezelfde bank. Wanneer ze hun rekening voeren bij een

verschillende bank, vindt de betaling plaats op het moment dat tussen de twee verschillende

banken de interbancaire afwikkeling plaats vindt. 52

Deze stelling wordt terecht al meer dan

twintig jaar niet meer onderschreven. Ze ondermijnt namelijk de positie van de schuldeiser al

te zeer. Hij zou immers betaald zijn zonder dat het vereist is dat zijn rekening of die van zijn

betalingsdienstaanbieder zou zijn gecrediteerd met het verschuldigde bedrag.

1.5.3 Verhouding derde ontvanger versus bank en/of betaler

33. Deze verhouding is niet geregeld in de Wet Betalingsdiensten.53

Wanneer de rekening van

een derde/pseudo-begunstigde is gecrediteerd in plaats van die van de begunstigde, moet de

leer van de reeds vermelde onverschuldigde betaling vervat in het artikel 1235 van het

Burgerlijk wetboek (hierna BW), toegepast worden.

34. De vraag tussen welke partijen de vordering uit onverschuldigde betaling moet worden

ingesteld, is afhankelijk van de actor die foutief gehandeld heeft. Er dient daarbij een

onderscheid gemaakt tussen twee hypotheses.

50

Brussel 29 januari 1965, Pas. 1966, II, 36; Kh. Brussel 25 mei 1981, JT 1983, 346; Luik 5 februari 1991,

JLMB 1991, 645, noot C. PARMENTIER. 51

J. VAN RYN en J. HEENEN, Pricipes de droit commercial, 2e ed, Brussel, Bruylant, 1988, Deel 4, 328-330

52 Brussel 29 januari 1965, Pas. 1966, II, 36; Antwerpen 17 mei 1984, RW 1984-85, 264; Bergen 14 mei 1987,

TBH 1989, 58, noot M. REGOUT-MASSON; Kh. Namen 3 februari 2000, TBH 2000, A. ZENNER, Dépistages,

faillites et concordats, Brussel, Larcier, 1998, 285. 53

Het is evident dat deze verhouding pas aan de orde is wanneer er sprake is van een foutieve uitvoering van een

betaalopdracht. Immers, wanneer een betaalopdracht niet uitgevoerd is, is er geen derde partij in het spel

waardoor deze verhouding zonder voorwerp is.

Page 23: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

23

35. In een eerste hypothese is er een correcte uitvoering van de overschrijving door de

financiële instelling, maar wordt er een fout gemaakt door de opdrachtgever. Het voorbeeld

bij uitstek is het invullen van een verkeerd rekeningnummer van de begunstigde. In dit geval

kan de titularis van de gedebiteerde rekening hetgeen onverschuldigd betaald is terugvorderen

van de titularis wiens rekening ten onrechte is gecrediteerd.54

Ook de vertegenwoordiger van

de opdrachtgever, in casu de financiële instelling, zou kunnen terugvorderen van de

begunstigde.55

Wanneer blijkt dat degene aan wie onverschuldigd betaald is insolvabel is, zal

de opdrachtgever zijn bank willen aanspreken. Dit alternatief verhaalsrecht wordt hem echter

ontzegd door een arrest van het Hof van Cassatie op grond van de overweging dat “de

bedragen die aan een bankier worden afgegeven in het kader van een overeenkomst van

dadelijk deposito van gelden niet aan de bankier zijn betaald, zodat hij niet gehouden kan zijn

ze terug te betalen op grond van de bepalingen inzake onverschuldigde betaling”.56

Tegelijk is

het onmogelijk om in dat geval een vordering in te stellen tegen de bank van de begunstigde.57

Een vordering uit onverschuldigde betaling kan immers enkel worden ingesteld tegen de

materiële begunstigde, niet tegen de economische bestemmeling van de gelden (de

zogenaamde „intellectuele begunstigde‟).58

De grondslag hiervan is te vinden in het beginsel

van de rechtszekerheid. Indien, door het loutere feit dat de initiële betaling onverschuldigd is,

alle verdere rechtshandelingen met die gelden op de helling kunnen worden gezet, zou het

betalingsverkeer aan rechtszekerheid inboeten.59

Overigens heeft het feit dat het gedrag van de betaler onverschoonbaar is geen enkele invloed

op zijn vordering op grond van onverschuldigde betaling.60

Om een vordering uit

onverschuldigde betaling met succes uit te oefenen, moet immers maar aan twee cumulatieve

voorwaarden voldaan zijn. Het moet ten eerste gaan om een betaling en tweede moet deze

betaling onverschuldigd zijn. Volgens het Hof van Cassatie is het onverschuldigd karakter van

een betaling bewezen van zodra zij zonder oorzaak blijkt te zijn.61

Dit is het geval wanneer

54

Vred. Herstal 17 oktober 1997, TBH. 1998, 794, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX. 55

Cass. fr. 24 april 1907, Gaz. Pal. 1907, I, 676; Gent 15 januari 1999, T. Not. 2000, 247. 56

Cass. 19 december 2002, TBBR 2005, afl. 7, 398. 57

Cass. 8 december 1994, Pas. 1994, I, 1067. 58

V. SAGAERT, "Onverschuldigde betaling door een bankoverschrijving. Wie betaalt het gelag?", TBBR. 2005,

afl. 7, 399. 59

Bergen 6 april 1993, JT 1994, 635, noot F. GLANSDORFF. 60

Brussel 29 maart 2000, TBH 2001, 826, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX. 61

Cass. 12 december 1985, RW 1986-87, 276; Cass. 8 januari 1990, RW 1989-90, 1360; Cass. 18 januari 2007,

NJW 2008, 80, noot G. JOCQUE; R. DEKKERS en A. VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht III, Antwerpen,

Intersentia, 2007, 198, nr. 338.

Page 24: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

24

een betaalopdracht foutief is uitgevoerd. Wanneer de betaling daarentegen wél een oorzaak

heeft, zijn de toepassingsvereisten niet voldaan en kan men zich niet meer beroepen op de leer

van de onverschuldigde betaling

36. In een tweede hypothese voert de bank een correct gegeven opdracht foutief uit. De vraag

of er sprake is van onverschuldigde betaling moet hier beantwoord worden in de verhouding

tussen de financiële instelling en de begunstigde.

De financiële instelling kan het bedrag dat ze onterecht stortte aan de derde van deze laatste

terugvorderen op grond van het artikel 1377 BW. Die derde is immers op grond van het

artikel 1376 BW verplicht hetgeen hij ontvangen heeft zonder dat dit hem verschuldigd was

terug te geven aan degene van wie hij het ontvangen heeft (in casu de bank). Het feit dat de

financiële instelling een fout heeft begaan bij het uitvoeren van de overschrijving, kan de

terugvordering niet beletten. Ook voor een vordering uit onverschuldigde betaling wordt

immers enkel rekening gehouden met een objectieve grondslag, en niet met een mogelijke

onverschoonbare dwaling vanwege de financiële instelling.

37. De ontvanger van de onverschuldigde betaling die te goeder trouw is, moet de

onverschuldigde tegoeden (het kapitaal) terugbetalen. Indien de ontvanger echter te kwader

trouw is, dient hij het onverschuldigde bedrag terug te betalen op grond van het artikel 1378

BW, vermeerderd met de intresten te rekenen vanaf de dag van de onverschuldigde betaling.

38. Een probleem vormt de situatie waarbij degene aan wie onverschuldigd betaald is tevens

een vordering heeft op de betaler. Kan in dat geval de leer van de onverschuldigde betaling

toegepast worden of kan die pseudo-begunstigde de gelden behouden ? Volgens de Rechtbank

van Koophandel te Antwerpen is er geen sprake van een onverschuldigd karakter indien de

ontvanger van de onverschuldigde betaling effectief een vordering heeft ten opzichte van de

betaler.62

Volgens BRUYNEEL is er in dat geval wel degelijk sprake van een

onverschuldigde betaling. 63

Deels gebaseerd op de visie van VAN RYN en HEENEN64

, lijkt

mij de volgende meer genuanceerde visie te prevaleren. Wanneer de opdrachtgever geen fout

maakt, maar wel zijn financiële instelling, is er sprake van onverschuldigde betaling, ook al

62

Kh. Antwerpen 27 april 2001, RW 2001-2002, 846. 63

A. BRUYNEEL, „Le virement‟ in La Banque dans la vie quotidienne, Brussel, Editions du jeune barreau,

1986, 423. 64

J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, III, Brussel, Bruylant, 1960, 299.

Page 25: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

25

had de opdrachtgever tevens een schuld ten aanzien van de pseudo-begunstigde. De

opdrachtgever gaf immers niet de opdracht om de verkeerde rekening te crediteren. Of er al

dan niet onverschuldigd betaald is, moet beoordeeld worden in de verhouding tussen de

financiële instelling en de begunstigde en niet in de verhouding tussen de betaler en de

begunstigde.65

Wanneer de opdrachtgever echter foutief handelde en de bank hieraan te

goeder trouw uitvoering gaf, kan er geen sprake zijn van een onverschuldigde betaling.

Hieruit volgt dat de financiële instelling van de begunstigde niet gehouden is het eventueel

aangezuiverde debetsaldo van de pseudo-begunstigde opnieuw te debiteren.

39. De bewijslast met betrekking tot het onverschuldigd karakter wordt gedragen door

diegene die beweert onverschuldigd te hebben betaald.

40. Voor de volledigheid kan nog worden aangestipt dat degene die een geldsom

onverschuldigd heeft ontvangen de financiële instelling op grond van het artikel 1382 BW

aansprakelijk kan stellen voor de schade die hij leed ingevolge haar foutieve handeling.66

41. Samengevat kan dus geconcludeerd worden dat de juridische problemen met betrekking

tot de foutieve uitvoering pas ontstaan wanneer de derde aan wie ten onrechte werd betaald

insolvabel of verdwenen blijkt te zijn. In dat geval komt de vraag of de

betalingsdienstaanbieder al dan niet aansprakelijk is voor de foutieve uitvoering van de

betaalopdracht op de proppen. Dit wordt hieronder uitgebreid behandeld.

1.5.4 Verhouding betaler versus bank

42. Alvorens in te gaan op de aansprakelijkheidsregels die vervat zijn in de Wet

Betalingsdiensten, dient erop gewezen dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler in

principe verplicht is de door de betaler gegeven betalingsopdracht uit te voeren. In principe

kan de betalingsdienstaanbieder niet weigeren een betaalopdracht uit te voeren wanneer hij de

onontbeerlijke informatie heeft verkregen. Een weigering is slechts gegrond wanneer de

betaler niet voldoet aan alle voorwaarden die in het raamcontract worden gesteld.

In de praktijk zal het hierbij voornamelijk gaan om de situatie waarbij de betaler onvoldoende

geld op zijn rekening heeft om de transactie te voldoen en hij niet de mogelijkheid heeft of de

65

Antwerpen 16 februari 1998, RW 1998-99, 50. 66

Brussel 6 mei 1998, DAOR 1999, afl. 50, 67, noot R. HARDY.

Page 26: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

26

toestemming krijgt om in het rood te gaan.67

Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de gegevens

die door de betaler verstrekt zijn onvolledig blijken.68

Verder kan een weigering om een

betaalopdracht uit te voeren ook verantwoord zijn doordat de betalingsdienstaanbieder

toepassing moet maken van de witwaswetgeving. Het gaat hier bijvoorbeeld om het geval

waarbij de betalingsdienstaanbieder een volgens hem verdachte betalingstransactie moet

uitvoeren. Op grond van het artikel 29 van de Witwaswet van 18 januari 201069

bestaat een

meldingsplicht van dergelijke verdachte betalingstransactie in hoofde van de

betalingsdienstaanbieder. Deze kennisgevingsverplichting kan de niet uitvoering van een

betalingsopdracht tot gevolg hebben.

43. Van de weigering moet overeenkomstig de regeling in het artikel 41, §1, lid 1 en 2 van de

Wet Betalingsdiensten kennis worden gegeven aan de betaler wiens betaalopdracht niet is

geaccepteerd. Deze kennisgeving is van belang, want wanneer de betalingsdienstaanbieder

aan deze verplichting verzuimt, zal zijn aansprakelijkheid in het gedrang komen.70

De

aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder zal tevens in het gedrang komen wanneer

de reden tot weigering van de uitvoering van de betalingsopdracht onrechtmatig blijkt te zijn.

1.5.4.1 Betalingsopdrachten geïnitieerd door de betaler

1.5.4.1.1 Basisregel

44. Het basisregime inzake de aansprakelijkheid ingeval van foutieve uitvoering van een

betaalopdracht is vervat in het artikel 50, § 1 van de Wet Betalingsdiensten. Wanneer er iets

fout gaat tussen de tijd dat de schuldenaar de opdracht tot betalen geeft en de rekening van de

betalingsdienstaanbieder van de schuldeiser wordt gecrediteerd, is de betalingsdienstaanbieder

van de schuldenaar aansprakelijk. Loopt het mis na dat tijdstip, dan is de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk. In dit laatste geval is het dan aan

de betalingsdienstaanbieder van de betaler om dit te bewijzen. Hij moet dus aantonen dat,

naast de tijdige overmaking van de gegevens van de begunstigde, het correcte bedrag van de

betaalopdracht tijdig op de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is

gecrediteerd.

67

R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?”, NJW, 2010, 532. 68

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 234. 69

BS 26 januari 2010. 70

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 235.

Page 27: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

27

1.5.4.1.2 Vergoedbare schade en aard van de aansprakelijkheid

45. Het artikel 50, § 2 van de Wet Betalingsdiensten regelt de omvang van de

aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder. Daarbij moet een onderscheid gemaakt

worden naargelang de aansprakelijkheid rust op de betalingsdienstaanbieder van de

begunstigde dan wel die van de betaler. De betalingsdienstaanbieder van de betaler moet de

betaler onverwijld het bedrag van de gebrekkige of niet uitgevoerde betalingstransactie

terugbetalen en moet in voorkomend geval de betaalrekening van de schuldenaar

terugbrengen in de situatie zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkig uitgevoerde

betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden. Indien de betalingsdienstaanbieder van de

begunstigde aansprakelijk is, moet hij het bedrag van de betalingstransactie onmiddellijk ter

beschikking stellen van de begunstigde. De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde moet

het bedrag dus niet weer overmaken aan de betaler of aan de betalingsdienstaanbieder van de

betaler.71

46. Bovendien bepaalt het eerste lid van het artikel 52 van de Wet Betalingsdiensten dat de

betalingsdienstaanbieder, naast het bedrag dat door hem dient te worden terugbetaald, ook

moet opdraaien voor de kosten waarvoor hij verantwoordelijk is en tevens voor de intresten

die de betalingsdienstgebruiker worden aangerekend of niet werden toegekend wegens niet-

uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie. De vergoeding van de

intresten kan dan geschieden door het gebruik van valutadata.72

Om dit laatste te illustreren

wordt door STEENNOT volgend voorbeeld gegeven. Wanneer de rekening van een betaler op

11 oktober gedebiteerd wordt en de creditering plaatsvindt op 14 oktober, dan moet de

creditering geschieden met valutadatum 11 oktober.73

47. Het tweede lid van het artikel 52 van voormelde wet bepaalt dat de

betalingsdienstgebruiker ook recht heeft op aanvullende vergoedingen voor eventuele verdere

financiële gevolgen. Volgens de parlementaire voorbereiding van de Wet Betalingsdiensten

worden hiermee de kosten bedoeld die de betalingsdienstgebruiker moet maken om het

bedrag van de te vergoeden schade te bepalen.74

Het betreft bijvoorbeeld telefoonkosten die

gemaakt zijn om de betalingsaanbieder te vragen om de door hem veroorzaakte foutieve

71

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 263. 72

R.E. VAN ESCH, “Opening van de Europese markt voor betaaldiensten”, Computerr. 2009, 246. 73

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 240. 74

Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer, nr. 52, 2179/001, 88.

Page 28: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

28

situatie te herstellen en gederfde en aangerekende intresten en kosten ingevolge de niet

correcte uitvoering van de betaalopdracht. A contrario blijkt uit deze voorbereidende werken

dat de indirecte schade die ontstaat ingevolge de foutieve uitvoering van de betaalopdracht

niet vergoedbaar is. Echter, na een letterlijke lezing van het artikel moet geconcludeerd

worden dat de indirecte schade wel degelijk dient te worden vergoed.

Indirecte schade is schade die ontstaat ingevolge de foutieve of laattijdige uitvoering van een

betaalopdracht, maar er niet onmiddellijk mee in verband staat. Het gaat bijvoorbeeld om een

schadebeding dat in de contractuele verhouding tussen de betaler en de begunstigde

uitwerking heeft wanneer er niet of niet op tijd betaald is of om de ontbinding met

schadevergoeding die gevorderd wordt door de partij die het slachtoffer is geworden van de

contractuele wanprestatie (lees: niet of niet tijdig betalen) van de betaler. Een ander voorbeeld

is de situatie waarbij door het foutief uitvoeren van de betaalopdracht de betaler het recht op

een optie verliest.75

De schadevergoeding die op grond van dat beding of ingevolge de

gerechtelijke ontbinding verschuldigd zal zijn, zal moeten betaald worden door de

aansprakelijke betalingsdienstaanbieder.

In het gemeen recht en de reeds opgeheven Wet Grensoverschrijdende Overschrijvingen moet

de indirecte schade niet vergoed worden door de betalingsdienstaanbieder.76

Dit wordt

verantwoord op grond van de overweging dat vermits de betalingsdienstaanbieder niet weet

welk soort transacties hij uitvoert, hij de eventuele indirecte schade ontstaan ingevolge de

gebrekkige uitvoering van een betaalopdracht niet kan voorzien en deze schade dan ook niet

dient te vergoeden.77

Gelet op het neutrale karakter van een betalingstransactie, is het niet wenselijk dat de

betalingsdienstaanbieder moet opdraaien voor deze schade.78

Naar alle waarschijnlijkheid

wou de wetgever niet dat de betalingsdienstaanbieder zou moeten instaan voor de indirecte

schade en betreft het dus een legistieke fout.79

Maar de Wet Betalingsdiensten is wat dit punt

75

K. BROECKX, Privaatrecht in de reële en virtuele wereld, Antwerpen, Kluwer, 2002, 216. 76

Voor nuanceringen zie: deel gemeen recht inzake de vergoedbare schade. 77

R. STEENNOT en T. BAES, “Wet op betalingsdiensten: bescherming of overbescherming ?”, Bank Fin.,

2010, 235. 78

W. VANDEVOORDE, “De Belgische regeling tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG betreffende

betalingsdiensten in de interne markt. Een overzicht”, TFR 2011, 43. 79

G. HENNARD, “L‟ exécution d‟ operations de paiement non autorisées et l‟ inexécution ou l‟exécution

incorrect d‟ operations de paiement. Analyse des dispositions de la PSD (Payment Services Directive) et

comparaison avec le droit belge en vingueur”, BFR 2009, 19-20

Page 29: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

29

betreft duidelijk en wat duidelijk is dient niet geïnterpreteerd te worden.80

Dit is met andere

woorden een toepassing van het adagium in claris cessat interpretatio.

Hoewel de letterlijke lezing van deze regel niet billijk is tegenover de banken, dient het

belang ervan gerelativeerd te worden. Ten aanzien van professionele

betalingsdienstgebruikers kan deze bepaling immers worden wegbedongen op grond van de

hoger besproken opting out mogelijkheid. Enkel tegenover de consument zal de

betalingsdienstaanbieder ook de indirecte schade moeten vergoeden. Logischerwijs zal het

bedrag van die indirecte schade meestal niet hoog oplopen.

Bovendien is het theoretisch mogelijk dat een rechter op grond van zijn soeverein

appreciatierecht toch niet zou overgaan tot een letterlijke interpretatie van de wettekst, maar

tot een wethistorische interpretatie. In dit laatste geval zal hij teruggrijpen naar de reeds

vermelde voorbereidende werken en zal hij tot de conclusie komen dat de indirecte schade

niet vergoedbaar is op grond van de Wet Betalingsdiensten. Deze laatste bankvriendelijke

interpretatie is echter weinig waarschijnlijk, gelet op het hierboven vermelde gegeven dat de

tekst van de wet op zich reeds duidelijk is.

48. Het bedrag waarvoor de betalingsdienstaanbieder aansprakelijk kan zijn, is onbeperkt. Dit

in tegenstelling tot de aansprakelijkheidsbeperking die gold onder de Wet

Grensoverschrijdende Overschrijvingen. De maximale schadevergoeding die de

betalingsdienstaanbieder onder deze wet diende te betalen, bedroeg 12.500 euro. Als de

schade dit bedrag oversteeg, diende gebruik te worden gemaakt van het stroevere gemeen

recht. Ook hier moet deze regeling gerelativeerd worden, doordat ze alweer kan worden

wegbedongen ten aanzien van professionele betalingsdienstgebruikers.

49. De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder (van de betaler of de begunstigde) is

een objectieve aansprakelijkheid.81

De schuldeiser of de schuldenaar uit de onderliggende

verhouding moet dus geen fout bewijzen en heeft steeds een vordering tegenover zijn

betalingsdienstaanbieder. Het loutere feit dat de rekening niet werd gecrediteerd met het

bedrag van de betalingsopdracht volstaat om de aansprakelijkheid van een

80

Cass. 11 december 1962, Pas. 1963, I, 455 81

J. FELD, “Le paiement électronique à la lumière de la nouvelle loi sur les services de paiement” in Le

Paiement, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2009, 126; A. VANDOOLAEGHE, „De Wet Betalingsdiensten op de

korrel genomen‟, DCCR 2010, afl. 89, 97.

Page 30: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

30

betalingsdienstaanbieder te doen ontstaan82

. Deze risicoaansprakelijkheid komt bijvoorbeeld

duidelijk tot uiting wanneer er bij sommige internationale betalingen tussenkomende banken

optreden. In dat geval kan de betalingsdienstaanbieder van de schuldenaar niet argumenteren

dat er een corresponderende bank in de fout ging.83

Dit is zeer voordelig voor de

betalingsdienstgebruiker in vergelijking met het gemeen recht (cfr infra randnr. 99).

Als een betalingsdienstaanbieder aan deze risicoaansprakelijkheid wenst te ontsnappen, zal hij

zich op één van de hieronder vermelde uitzonderingen moeten kunnen beroepen. Fouten van

de betalingsdienstgebruiker hebben geen invloed op de aansprakelijkheid van de

betalingsdienstaanbieder. Er kan enkel sprake zijn van een gedeelde aansprakelijkheid

wanneer er door de betalingsdienstgebruiker niet tijdig aan zijn betalingsdienstaanbieder is

kennisgegeven dat er een foutieve uitvoering plaatsvond of wanneer deze een verkeerde

unieke identificator gebruikte84

(cfr. infra randnrs. 56 e.v.). Het weze opgemerkt dat de

betalingsdienstaanbieders zich ten aanzien van professionelen kunnen exonereren inzake deze

aansprakelijkheid. Deze opting out mogelijkheid ten aanzien van professionelen enerzijds en

de vele hieronder te bespreken rechtvaardigingsgronden waarop de betalingsdienstaanbieder

zich kan beroepen anderzijds leiden tot de vaststelling dat het belang van deze

riscoaansprakelijkheid niet overschat moet worden. Het zullen de facto enkel consumenten

zijn die zich zullen kunnen beroepen op deze foutloze aansprakelijkheid. Professionele

betalingsdienstgebruikers zullen moeten terugvallen op het gemeen recht en de algemene

bankvoorwaarden.

50. Om te voldoen aan de uitgebreide informatieverplichtingen tegenover de

betalingsdienstgebruiker zoals voorzien in de artikelen 5 en volgende van de Wet

Betalingsdiensten, zal de betalingsdienstaanbieder in de praktijk vrijwel steeds de integrale

tekst van de Wet Betalingsdiensten in zijn algemene bankvoorwaarden opnemen. Een

schending van deze algemene bankvoorwaarden is een contractuele fout in hoofde van de

schuldenaar, voor zover deze ook toerekeningsvatbaar is en enige schade als gevolg van de

wanprestatie voorspelbaar zou zijn.85

Door opname van de Wet Betalingsdiensten in het

raamcontract is een inbreuk op de wettelijke verplichtingen waarvan sprake in deze wet zowel

82

R. STEENNOT,” Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?, NJW”, 2010, 534. 83

G.é, “L‟ exécution d‟ operations de paiement non autorisées et l‟ inéxecution ou l‟exécution incorrect d‟

operations de paiement. Analyse des dispositions de la PSD (Payment Services Directive) et comparaison avec le

droit belge en vingueur”, BFR 2009, 14. 84

A. VANDOOLAEGHE, “De wet betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, 96. 85

L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 553.

Page 31: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

31

een contractuele fout als een buitencontractuele fout in de zin van het artikel 1382 BW. Een

inbreuk op een wettelijke verplichting maakt immers een onrechtmatige daad uit. Hierdoor

ontstaat een situatie van samenloop (cfr. infra randnrs. 136-137) van contractuele en

buitencontractuele aansprakelijkheid, hetgeen de betalingsdienstgebruiker er in principe toe

dwingt toepassing te maken van de regels inzake de contractuele aansprakelijkheid. Een groot

deel van de bepalingen uit de Wet Betalingsdiensten is echter zowel burgerrechtelijk als

strafrechtelijk gesanctioneerd. In het kader van deze uiteenzetting moet gewezen worden op

het artikel 64, 15° respectievelijk 16° van de Wet Betalingsdiensten. Hierin staat dat wanneer

een betalingsdienstaanbieders de regels inzake de uitvoeringstermijn respectievelijk de regels

inzake de aansprakelijkheid met betrekking tot de gebrekkig uitvoering miskent, deze laatste

gestraft kan worden met het betalen van een boete van 250 tot 100.000 euro. Wanneer een

contractuele fout tevens een misdrijf uitmaakt, geldt het samenloopverbod namelijk niet (cfr.

infra randnr. 138). De opdrachtgever heeft dan de keuze tussen een contractuele en de

buitencontractuele vordering tegen de financiële instelling.

1.5.4.1.3 Rangorde van de aansprakelijkheidsvorderingen

51. Hierboven werd reeds uiteengezet dat volgens de meerderheidsstrekking in de rechtsleer

de betaling tussen de schuldenaar en de schuldeiser pas plaatsvindt op het moment van de

creditering van de rekening van de schuldeiser (cfr. supra randnr. 25). Heeft de begunstigde

dan de keuze om ofwel de betaler ofwel zijn eigen betalingsdienstaanbieder aan te spreken, in

de veronderstelling dat deze laatste aansprakelijk zou zijn op grond van de Wet

Betalingsdiensten? Wat heeft met andere woorden voorrang ? De aansprakelijkheidsvordering

die de Wet Betalingsdiensten toekent aan de begunstigde lijkt te primeren.

52. Er zijn twee theorieën die deze zienswijze staven.86

Allebei gaan ze er van uit dat de

begunstigde ervoor opteert om niet zijn betalingsdienstaanbieder, maar de betaler aan te

spreken. De betaler heeft dus een tweede maal moeten betalen aan de begunstigde.

Volgens een eerste theorie komt de begunstigde zijn schadebeperkingsplicht niet na wanneer

hij de aansprakelijkheidsvordering op grond van de Wet Betalingsdiensten niet uitoefent. De

schadebeperkingsplicht is een illustratie van de aanvullende werking van de goede trouw. Het

86

R. STEENNOT en T. BAES, “Wet op betalingsdiensten: bescherming of overbescherming ?”,Bank Fin.,

2010, 234. Het probleem is dat de gemeenrechtelijke regels met betrekking tot het tijdstip van betaling en de

regels van de Wet Betalingsdiensten niet op elkaar zijn afgestemd. De auteurs reiken in dit verband kort twee

mogelijke oplossingen aan.

Page 32: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

32

gaat om de situatie waarin het stilzitten van de schuldeiser de schade vergroot die werd

aangebracht door de slechte prestatie van de schuldenaar. Als dusdanig is de

schadebeperkingsplicht geen afdwingbare verbintenis in hoofde van de schuldeiser, maar

eerder een “Obliegenheit” of een last, die volgens VAN GERVEN gesanctioneerd wordt met

rechtsverwerking.87

Aangezien het Hof van Cassatie reeds meermaals gezegd heeft dat het de

theorie van de rechtsverwerking niet aanvaardt88

, is het verstandiger om deze rechtsfiguur niet

aan te wenden.89

Het is aangewezen dat de sanctie op het schenden van de

schadebeperkingsplicht bestaat in een vermindering van de vergoeding waarop de benadeelde

schuldeiser/begunstigde aanspraak kan maken met de schade die hij kon vermijden.90

In casu

was het door de begunstigde te vermijden dat er tweemaal betaald moest worden door de

opdrachtgever.

Het Hof van Cassatie stelt dat de rechtsgrond van de schadebeperkingsverplichting dient

gevonden te worden in het aquiliaanse foutbegrip. De door een onrechtmatige daad

benadeelde die nalaat de redelijke maatregelen te treffen om de hem toegebrachte schade te

beperken, schendt de algemene zorgvuldigheidsplicht van artikel 1382 B.W. wanneer tussen

partijen geen contractuele rechtsverhouding bestaat.91

In casu is er echter wél een contractuele

verhouding.

De tweede theorie stelt dat er geargumenteerd kan worden dat de vordering waarover de

begunstigde tegenover zijn eigen betalingsdienstaanbieder beschikt door de betaler kan

worden uitgeoefend.92

Een derde, de betaler, betaalde namelijk de schuld van een ander,

namelijk die van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

53. De eerste theorie is te verkiezen boven de tweede, aangezien zij een grotere garantie zal

geven aan de betaler dat hij geen tweede keer zal dienen te betalen. Door een vordering op

grond van een schending van de schadebeperkingsplicht in te stellen, zal de betaler de som die

hij teveel betaalde (met name de helft van hetgeen effectief betaald was door hem) kunnen

terugvorderen. De rechter zal niet anders kunnen dan deze vordering toe te staan, het

87

W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht deel I, Leuven, Acco, 2000, 43. 88

Cass. 6 december 1991, Arr. Cass. 1991-92, 315; Cass. 6 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1092. 89

In het Nederlandse recht wordt rechtsverwerking wel aanvaard. Het is er uitdrukkelijk ingeschreven in het

artikel 6:248 lid 2 NBW. 90

E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, 2921. 91

Cass. 14 mei 1992, RW 1993-94, 1395, noot A. VAN OEVELEN. 92

R. STEENNOT en T. BAES, “Wet op betalingsdiensten: bescherming of overbescherming ?”,Bank Fin.,

2010, 234.

Page 33: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

33

tegenovergestelde oordelen zou onbillijk zijn. De idee van de schadebeperkingsplicht vindt

immers zijn wortels in de redelijkheid.93

De tweede theorie, die aan de betaler een subrogatoire vordering toekent, biedt een minder

grote zekerheid. Deze zekerheid is er immers enkel wanneer tussen de derdebetaler (lees: de

betaler) en de oorspronkelijke schuldeiser (lees: de begunstigde) een subrogatieovereenkomst

gesloten wordt die voldoet aan de voorwaarden van het artikel 1250 BW. Het is nog maar de

vraag of de begunstigde hiertoe zal wensen over te gaan.

54. Gelet op het praktisch belang van deze problematiek, is het betreurenswaardig dat de Wet

Betalingsdiensten niet voorzien heeft in een regeling om de verhouding tussen deze wet en het

gemeen recht op dit gebied te regelen. Nu bestaat hieromtrent alleen maar onduidelijkheid.

1.5.4.1.4 Uitzonderingen op de basisregel

55. Het vrij eenvoudige basisbeginsel in het artikel 50, § 1 van de Wet Betalingsdiensten kent

verscheidende uitzonderingen. Eerst worden de drie wettelijke uitzonderingen geanalyseerd.

Daarna worden twee andere uitzonderingen besproken. Voorafgaandelijk dient opgemerkt dat

een beroep op één van deze uitzonderingen niet zonder meer een vrijgeleide voor de

betalingsdienstaanbieders geeft. Op grond van het artikel 50, § 3 van de Wet

Betalingsdiensten is de betalingsdienstaanbieder er immers toe gehouden om redelijke

inspanningen te doen om het bedrag te traceren.

1.5.4.1.4.1 Uitzondering 1: verkeerde unieke identificator

56. De eerste uitzondering spruit voort uit het artikel 49, § 2, lid 1 van de Wet

Betalingsdiensten. Wanneer de betaler bij het geven van zijn betaalopdracht aan zijn

betalingsdienstaanbieder een onjuiste unieke identificator94

(zoals het IBAN95

en het BIC96

) 97

heeft doorgegeven, dan is deze laatste niet aansprakelijk voor de foutieve uitvoering ervan.

93

J. RONSE, Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 173. 94

Dit begrip wordt gedefinieerd in het artikel 2, 12° van de Wet Betalingsdiensten. Het betreft “de door de

betalingsdienstaanbieder aan de betalingsdienstgebruiker opgegeven combinatie van letters, nummers of

symbolen, door laatstgenoemde te verstrekken om voor een betalingstransactie de andere betrokken

betalingsdienstgebruiker en/of zijn betaalrekening ondubbelzinnig te identificeren”. 95

Het IBAN (International Bank Account Number) is het bankrekeningnummer van de begunstigde voor

grensoverschrijdende betalingen. 96

De BIC (Bank Identifier Code), ook SWIFT adres genoemd, identificeert de bank van de begunstigde. 97

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 16.

Page 34: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

34

Meer concreet gaat het dus over de situatie waarbij de betaler een verkeerd rekeningnummer

heeft ingevuld. De betalingsdienstaanbieder kan nooit aansprakelijk worden gesteld wanneer

hij de betaalopdracht uitvoert overeenkomstig de hem medegedeelde unieke identificator. Ook

wanneer de betaler additionele informatie geeft (bijvoorbeeld naam en adres van de

begunstigde), is de betalingsdienstaanbieder er niet toe gehouden om de overeenstemming te

controleren.98

Met andere woorden, indien de opdrachtgever de correcte naam van de

begunstigde vermeldt, maar een verkeerd rekeningnummer invult, dan begaat de

betalingsdienstaanbieder in principe geen fout - en is dus niet aansprakelijk - als deze naar het

opgegeven rekeningnummer overschrijft dat niet toebehoort aan de begunstigde.

57. In vergelijking met de vroegere toestand is deze regel voordelig voor de

betalingsdienstaanbieders. Voor de Wet Betalingsdiensten van toepassing was, bepaalde het

UCV-reglement99

immers dat bij overschrijvingen van 10.000 euro of meer de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde verplicht was te verifiëren of het

rekeningnummer en de naam van de begunstigde naar dezelfde persoon verwezen. De

rechtspraak stelde toen dat de niet naleving van deze verplichting een schending inhield van

de algemene zorgvuldigheidsnorm in de verhouding tot de betaler.100

Hoewel de

opdrachtgever geen partij was bij de interbancaire overeenkomst, kon hij zich toch op deze

afspraken beroepen als een feitelijk gegeven ter beoordeling van de aansprakelijkheid van de

betrokken bank.101

Voor de overschrijvingen van minder dan 10.000 euro gold tevens een verificatieplicht

wanneer de betaler en de begunstigde hun rekening hadden bij dezelfde

betalingsdienstaanbieder.102

Door de komst van de Wet Betalingsdiensten is voormelde regel

in het UCV-reglement afgeschaft. Uiteraard is er niets op tegen om deze regel nog steeds te

handhaven in de algemene bankvoorwaarden en aan de betalingsdienstgebruiker op die

98

J. FELD, “Le paiement électronique à la lumière de la nouvelle loi sur les services de paiement” in Le

Paiement, Louvain-La Neuve, Anthemis, 2009, 124-125; R. STEENNOT, “Nieuwe wettelijke regeling voor

girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest ?”, NJW, 2010, 535. 99

http://www.nbb.be/doc/ts/enterprise/activities/financialsector/gg/UCV_statuten_N.pdf. 100

Antwerpen 26 oktober 1993, T.Not. 1994, 79; Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-04, 1307; Kh.

Antwerpen 12 november 1991, T.Not. 1992, 137; zie ook: A. BRUYNEEL, „Le virement‟ in La Banque dans la

vie quotidienne, Brussel, Editions du jeune barreau, 1986, 375-376; E. WYMEERSCH, “Règles professionnelles

et règles standardisées dans les opérations financières” in Le droit des normes professionnelles et techniques,

Brussel, Bruylant, 1985, 97. 101

R. STEENNOT, “De aansprakelijkheid van de uitgever van een instrument voor de elektronische overmaking

van geldmiddelen”, in Juridische aspecten van de elektronische betaling, Brussel, Kluwer, 2004, 211. 102

Antwerpen 12 januari 2006, BFR 2006, 87.

Page 35: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

35

manier toch nog een bescherming te bieden voor overschrijvingen van 10.000 euro en

meer.103

58. Op grond van het tweede lid van het artikel 49, § 2 van de Wet Betalingsdiensten moet de

betalingsdienstaanbieder alle redelijke inspanningen leveren om de met de betalingstransactie

gemoeide geldmiddelen terug te verkrijgen. Het derde lid van voormeld artikel voegt hier aan

toe dat de betalingsdienstaanbieder de kosten mag aanrekenen voor het terugverkrijgen van

het geld, op voorwaarde dat dit in het raamcontract is overeengekomen. Het valt op dat deze

inspanningsverbintenis zwaarder is dan de algemene inspanningsverbintenis die volgt uit het

artikel 50, § 3 van de Wet Betalingsdiensten die voor al de wettelijke uitzonderingen geldt.

Bij deze bijzondere inspanningsverbintenis is het trachten te traceren van het bedrag immers

onvoldoende.

59. Ondanks het feit dat de betalingsdienstaanbieder niet aansprakelijk is wanneer deze

uitzondering van toepassing is, wordt er van hem nog steeds verwacht dat hij zich blijft

gedragen als een bonus pater familias. Op de betalingsdienstaanbieder rust dus nog steeds een

algemene controleplicht. Er dient door deze laatste onder meer te worden nagegaan of er geen

fraude is, met name of de overschrijvingsopdracht wel degelijk uitgaat van de opdrachtgever,

of het ingevulde rekeningnummer niet werd gewijzigd,…104

De cijfermatige invulling van de rekening wordt ook gecontroleerd door de financiële

instellingen. De rekeningnummers van Belgische bankrekeningen worden steeds weergegeven

als een getal van 12 cijfers. In feite bevatten de eerste 10 cijfers alle nodige informatie. De

laatste 2 vormen een zogeheten controlegetal.105

Dit moet ervoor zorgen dat niet elk

willekeurig opgeschreven getal van 12 cijfers een geldig bankrekeningnummer kan zijn en het

brengt fouten bij het ingeven van een rekeningnummer onmiddellijk aan het licht.106

60. In de praktijk zal de betalingsdienstaanbieder zich op deze uitzondering het meest kunnen

beroepen om aan zijn aansprakelijkheid te ontsnappen. Deze rechtvaardigingsgrond kan wel

enkel toepassing vinden wanneer de betalingsdienstgebruiker degelijk geïnformeerd is

103

R. STEENNOT,”Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint en wie verliest

?”, NJW 2010, 535. 104

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie ,De nieuwe wetgeving betreffende de betalingsdiensten en

de eengemaakte Europese betaalruimte, Regis Massant, Brussel, 40. 105

Het controlegetal vormt de rest bij de Euclidische deling door 97 van de eerste 10 cijfers van het

rekeningnummer. 106

http://wet.kuleuven.be/wetenschapinbreedbeeld/lesmateriaal_wiskunde/algebra-at-work.pdf.

Page 36: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

36

omtrent de gevolgen van het gebruiken van een verkeerde unieke identificator. Deze

informatieplicht in hoofde van de betalingsdienstaanbieder ligt vervat in het artikel 9 § 1, 1°

van de Wet Betalingsdiensten. Het artikel 34 van de Wet Betalingsdiensten bepaalt in dit

verband dat wanneer de betalingsdienstaanbieder nagelaten heeft deze informatie te

vestrekken, hij zich niet kan beroepen op de laattijdige kennisgeving in hoofde van de

betalingsdienstgebruiker.107

Ten aanzien van de betalingsdienstgebruiker gaat het om zeer belangrijke informatie die

echter is opgenomen in een bijzonder groot pakket van informatie die de

betalingsdienstaanbieders moeten verstrekken. Daardoor is de kans groot dat vele

betalingsdienstgebruikers de facto niet op de hoogte zullen zijn van deze informatie. Zij

zullen er immers niet altijd in slagen de essentiële van de minder essentiële informatie te

onderscheiden, met als gevolg de mogelijke onwetendheid over de consequenties van het

abusieve invullen van een rekeningnummer.

61. Een situatie die hiermee verband houdt maar niet in de Wet Betalingsdiensten geregeld

wordt, is het vermelden door de opdrachtgever van een te hoog bedrag in de betaalopdracht.

In dat geval zal de financiële instelling de betaalopdracht onverkort uitvoeren. Een ander

scenario doet zich voor wanneer de financiële instelling er redelijkerwijze kon van uitgaan dat

de opdrachtgever een foutief bedrag meedeelde aan haar. Dat kan gebeuren wanneer een

opdrachtgever verschillende betaalopdrachten tegelijkertijd verstrekt aan zijn

betalingsdienstaanbieder en dit onder vermelding van het totale bedrag van de

betaalopdrachten.108

Wanneer dan blijkt dat er een discrepantie is tussen het totaalbedrag en

de bedragen van de individuele betaalopdrachten, is de financiële instelling ertoe gehouden

om hieromtrent informatie in te winnen bij de opdrachtgever. Doet zij dit niet, dan is zij ertoe

gehouden hetgeen zij teveel debiteerde opnieuw te crediteren.

1.5.4.1.4.2 Uitzondering 2: te late kennisgeving

62. Het artikel 34 van de Wet Betalingsdiensten bepaalt dat de betalingsdienstgebruiker die

zich rekenschap geeft van een niet correct uitgevoerde betalingstransactie “onverwijld”

(volgens van Dale betekent dit „dadelijk‟) en uiterlijk binnen een termijn van 13 maanden na

de valutadatum van de debitering (wanneer de kennisgeving gebeurt door de betaler) of

creditering (wanneer de kennisgeving gebeurt door de begunstigde) de

107

A. VANDOOLAEGHE, “De Wet Betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, afl. 89, 77. 108

R.E. VAN ESCH, Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 107.

Page 37: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

37

betalingsdienstaanbieder hiervan moet in kennis stellen. Dit artikel bevat twee tijdstippen:

enerzijds dient de betalingsdienstgebruiker onverwijld kennis te geven van de niet correct

uitgevoerde transactie en anderzijds dient die kennisgeving te gebeuren uiterlijk binnen de 13

maanden na de debitering of creditering. De Europese Commissie oordeelde dat het over 2

onderscheiden en cumulatieve voorwaarden gaat.109

63. Wat zijn de gevolgen van het al dan niet tijdig kennis geven ? Er zijn drie mogelijkheden.

Ten eerste kan de betalingsdienstgebruiker effectief overgaan tot een onverwijlde

kennisgeving aan zijn betalingsdienstaanbieder. In zo‟n situatie zal de aansprakelijkheid van

de betalingsdienstaanbieder in het gedrang komen.

Ten tweede kan de kennisgeving gebeurd zijn nadat de termijn van 13 maanden is verstreken.

In dat geval is het niet meer mogelijk om de betalingsdienstaanbieder nog aansprakelijk te

stellen.110

Wacht de betalingsdienstgebruiker dus bijvoorbeeld 15 maanden nadat de foutieve

betaalopdracht is uitgevoerd, dan kan hij daartegen niets meer doen.

Ten derde is het mogelijk dat de betalingsdienstgebruiker overgaat tot een kennisgeving

binnen de termijn van 13 maanden, maar nalaat dit “onverwijld” te doen en bijvoorbeeld 14

dagen wacht na de kennisname van de niet correcte uitvoering. In deze hypothese is er een

weerlegbaar vermoeden dat de betalingsdienstgebruiker de betalingstransactie heeft aanvaard.

Hij kan dit vermoeden juris tantum ontkrachten door het bewijs te leveren dat er een fout is

begaan door de betalingsdienstaanbieder. Dit komt dus neer op een omkering van de

bewijslast. Sowieso gebeurt de kennisgeving het best op papier of een duurzame drager om

bewijsproblemen inzake het tijdstip van de kennisgeving te vermijden.

64. Ten aanzien van professionele betalingsdienstgebruikers kan de termijn van 13 maanden

contractueel worden ingekort. Dit is alweer een toepassing van het opting-out principe dat

vervat is in het artikel 51, § 1 van de Wet Betalingsdiensten.

109

A. VANDOOLAEGHE, “De Wet Betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, afl. 89, 93. 110

G. HENNARD, “Loi sur les services de paiement: l‟exécution des opérations de paiement – Responsabilité en

cas d‟inexécution ou d‟exécution incorrecte des opérations de paiement”, in Betalingsdiensten. De nieuwe

regelgeving onder deloep genomen, Brussel, Anthemis, 2011, 150.

Page 38: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

38

1.5.4.1.4.3 Uitzondering 3: overmacht / wettelijke verplichtingen

65. Op grond van het artikel 54 van de Wet Betalingsdiensten is de betalingsdienstaanbieder

niet aansprakelijk ingeval van overmacht. Het begrip overmacht wordt in de voormelde wet

niet gedefinieerd. Het artikel 78 van de PSD bevat echter wel een definitie. Op grond van de

richtlijnconforme interpretatie111

dient dan ook deze definitie te worden gebruikt in toepassing

van de Belgische wet. Volgens de PSD kan overmacht worden omschreven als “abnormale en

onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die er zich op

beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden

vermeden.”

66. Een belangrijke vraag is of een systeemstoring overmacht uitmaakt. Een systeemstoring

die ervoor zorgt dat het systeem onbeschikbaar is, maakt op zich geen overmacht uit. Het is

immers sowieso te voorspellen dat een systeem kan uitvallen.

Of er sprake is van overmacht of niet, dient op een ander niveau uitgemaakt. Er moet

nagegaan worden of de betalingsdienstaanbieder wel de nodige voorzorgsmaatregelen (back-

up systemen) getroffen heeft om de systeemstoring op te vangen.112

Indien dit gebeurde en er

toch nog een storing optrad, is er sprake van overmacht en is de betalingsdienstaanbieder dus

bevrijd van zijn aansprakelijkheid voor het niet of niet tijdig uitvoeren van een betaalopdracht

ingevolge de systeemstoring.113

67. Een bomaanslag op een bankgebouw waardoor de computers van de bank vernield werden

en waardoor de betaalopdrachten niet of niet correct worden uitgevoerd, maakt overmacht

uit.114

Naar analogie geldt hetzelfde wanneer de apparatuur, nodig voor de verwerking van de

betaalopdrachten, vernield zou zijn door een natuurramp zoals een aardbeving, blikseminslag

of een tsunami. Het verbod van de overheid om geld over te schrijven naar een bepaald land is

een internationaal conflict dat tevens een overmachtsituatie uitmaakt.115

111

H.v.J 13 november 1990, C-106/89, Jur. 1990, I-4135 (Marleasing). 112

E. PIETERS en V. BROEKAERT, “Les services de paiement: l‟autorégulation, la directive et la loi. Vue

d‟ensemble” in Betalingsdiensten. De nieuwe regelgeving onder de loep genomen, Brussel, Anthemis, 2011,

191. 113

X. THUNIS, “Tendances récentes de la responsabilité des banques dans les opérations de transferts

électroniques de fonds”, RDAI 1991, 954, 967. 114

R.E. VAN ESCH, “Opening van de Europese markt voor betaaldiensten”, Computerr. 2009,246. 115

R.E. VAN ESCH , Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 113.

Page 39: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

39

68. Of het faillissement van een tussenkomende betalingsinstelling als overmacht kan worden

beschouwd, daarover bestaan drie stellingen die soms lijnrecht tegenover elkaar staan.

Een eerste stelling is dat zo‟n faillissement steeds een overmachtsituatie zou zijn.116

Een tweede stelling gaat er daarentegen vanuit dat er in zulke omstandigheden nooit van

overmacht sprake kan zijn.117

Dit lijkt incorrect, omdat er steeds naar de feitelijke

omstandigheden moet worden gekeken alvorens te besluiten of er al dan niet sprake is van

overmacht.

Een laatste stelling oordeelt dat, opdat er van overmacht sprake kan zijn, er moet worden

nagegaan of het faillissement van de tussenkomende betalingsdienstaanbieder enigszins

voorzienbaar was. Is het antwoord hierop negatief, dan is er sprake van overmacht. Is het

antwoord positief, dan is de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk, aangezien

hij „ten minste nalatig‟ heeft gehandeld.118

Deze stelling verdient de voorkeur, omdat ze het

best overeenkomt met de definitie uit de PSD.119

69. De opgeheven Wet Grensoverschrijdende Overschrijvingen bevatte in zijn artikel 10 ook

de uitzondering inzake overmacht.120

De eveneens opgeheven Wet Elektronische

Betaaltransacties bevatte deze uitzondering niet. De nieuwe Wet Betalingsdiensten is dus voor

de betalingsdienstaanbieders een verbetering, aangezien zij zich nu in veel meer gevallen op

deze uitzondering zullen kunnen beroepen.

70. Naast de hypothese van overmacht geeft het artikel 54 van de Wet Betalingsdiensten aan

de betalingsdienstaanbieder nog een andere mogelijkheid om aan zijn risicoaansprakelijkheid

te ontsnappen. Het betreft het geval waarbij de niet-uitvoering (en de laattijdige)121

te wijten is

aan het voldoen door de betalingsdienstaanbieder aan andere verplichtingen die voortvloeien

uit nationale of Europese gemeenschapswetgeving. Meer specifiek gaat het hier om de

verplichtingen in hoofde van de betalingsdienstaanbieder die resulteren in de toepassing van

116

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 276. Dit is niet de

stelling van STEENNOT zelf, hij vermeldt ze louter als een mogelijkheid. 117

D. DEVOS, “Les virements transfrontaliers: analyse de la directive européenne 97/5 du 27 janvier 1997”,

Bank Fin. 1998, 53-54. 118

H.J. VOLLRATH, Die Endgültigkeit bargeldloser Zahlungen, Berlijn, Walter de Gruyter, 1997, 216-218. 119

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 276. 120

K. MACOURS, “De wet van 9 januari 2000 betreffende grensoverschrijdende geldoverschrijvingen”,

T.Fin.R. 2001, 62. 121

Deze uitzondering treft logischerwijs enkel de niet en laattijdige uitvoering daar wettelijke verplichting om

een overschrijving foutief uit te voeren absurd zou zijn.

Page 40: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

40

de witwaswetgeving (cfr. supra randnr. 42). Wordt ook bedoeld, de situatie waarbij een

betalingsdienstaanbieder wordt opgelegd om betalingsopdrachten niet uit te voeren omwille

van een sanctiemaatregel tegen een bepaald land.122

1.5.4.1.4.4 Uitzondering 4: fout alleen vanwege de betalingsdienstgebruiker

71. Wanneer de betalingsdienstgebruiker zelf aan de basis ligt van de gebrekkige uitvoering

van de betaalopdracht en er met andere woorden de betalingsdienstaanbieder niets te

verwijten valt, is deze laatste niet aansprakelijk. Een toepassing hiervan is het gebruik door de

betalingsdienstgebruiker van een betaalinstrument dat niet in overeenstemming is met de in

het raamcontract bepaalde voorwaarden, alsook indien hij zelf het gebrekkig functioneren van

het betaalinstrument of de betaalterminal heeft veroorzaakt.123

1.5.4.1.4.5 Uitzondering 5: niet aanvaarde apparaten, terminals of uitrusting

72. De betalingsdienstaanbieder is eveneens van zijn aansprakelijkheid bevrijd wanneer de

betalingstransactie door de betalingsdienstgebruiker werd ingeleid op apparaten, terminals of

uitrusting die niet door de betalingsdienstaanbieder worden aanvaard.124

Dit is bijvoorbeeld

het geval wanneer de betaler een overschrijving initieert op een GSM die niet voorkomt op de

lijst van GSM‟s die de betaler mag hanteren om een mobiele betaling te verrichten.125

Een

ander voorbeeld is het geval waarin de betaler online betaalt, maar zijn computer verouderde

progamma‟s bevat die niet conform de eisen zijn die de betalingsdienstaanbieder stelt. 126

1.5.4.1.5 Contractuele afwijking van het basisregime in de relatie met professionele

betalingsdienstgebruikers: opting out

73. Het artikel 55, eerste lid van de Wet Betalingsdiensten bepaalt dat er ten aanzien van de

professionele betalingsdienstgebruiker kan worden afgeweken van de artikelen 50 tot 52 van

diezelfde wet.

122

R.E. VAN ESCH, “Opening van de Europese markt voor betaaldiensten”, Computerr. 2009, 246. 123

R. STEENNOT, “Elektronisch betalen: eindelijk een wettelijke regeling”, NJW 2002, 85. 124

W. VANDEVOORDE, “De Belgische wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG betreffende

betalingsdiensten in de interne markt. Een overzicht”, TFR 2011, 32. 125

R. STEENNOT, “Elektronisch betalen: eindelijk een wettelijke regeling”, NJW 2002, 85. 126

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 263.

Page 41: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

41

De betalingsdienstaanbieder kan dus zijn objectieve aansprakelijkheid wegbedingen ten

aanzien van professionelen. Zoals hierboven reeds beschreven, beschouwt de Belgische

wetgever de zogenaamde micro-ondernemingen als professioneel. Dit is voordelig voor de

banken die, in de hypothese dat ze zullen gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid ten

aanzien van deze micro-ondernemingen, enkel aansprakelijk kunnen worden gesteld door

deze ondernemingen op grond van het gemeen recht in combinatie met de algemene

bankvoorwaarden. Deze algemene bankvoorwaarden zullen vaak verscheidene

exoneratiebedingen bevatten die, wanneer zij tegenwerpelijk en geldig zijn, de facto leiden tot

een soort van vrijgeleide wat betreft de aansprakelijkheid voor foutieve uitvoering van

betalingsopdrachten. Verder in deze uiteenzetting volgt een uitgebreide bespreking van deze

exoneratiebedingen (cfr. infra randnrs 144 e.v.).

1.5.4.2 Betalingsopdrachten geïnitieerd door de begunstigde

1.5.4.2.1 Basisregel

74. Een betaalopdracht is geïnitieerd door de begunstigde wanneer de betaler zijn betaling aan

een handelaar/begunstigde doet door middel van een bankcontactkaart of kredietkaart of

wanneer er betaald wordt via domiciliëring.127

De eerste paragraaf van het artikel 51 van de

Wet Betalingsdiensten stelt dat wanneer een betalingsopdracht door of via de begunstigde

wordt geïnitieerd, de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is jegens de

begunstigde voor de juiste verzending van de betalingsopdracht aan de

betalingsdienstaanbieder van de betaler. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de

begunstigde aansprakelijk is, moet hij de betrokken betalingsopdracht onmiddellijk doorgeven

aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler. In de tweede paragraaf van voormeld artikel

wordt gesteld dat wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk is,

hij ervoor moet zorgen dat het bedrag van de betalingstransactie onmiddellijk ter beschikking

van de begunstigde wordt gesteld van zodra de rekening van de betalingsdienstaanbieder van

de begunstigde met het overeenkomstige bedrag is gecrediteerd.

Er rusten dus twee verplichtingen op de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde:

127

In deze uiteenzetting wordt voor wat betreft betalingsopdrachten die geïnitieerd zijn door de begunstigde

enkel de domiciliëring in ogenschouw genomen. Het artikel 2, 13° van de Wet Betalingsdiensten verstaat onder

domiciliëring: “een betalingsdienst voor het debiteren van de betaalrekening van een betaler, waarbij een

betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde,

aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler verstrekte

instemming”.

Page 42: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

42

1) de juiste verzending van de betaalopdracht binnen de contractueel overeengekomen

termijn,

2) het bedrag van de betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde stellen van

zodra de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde met het vereiste

bedrag is gecrediteerd.128

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is er tevens toe verplicht de regeling inzake

de valutadatum in het artikel 48 van de Wet Betalingsdiensten na te leven.

De derde paragraaf van het artikel 51 van de Wet Betalingsdiensten gaat uit van de hypothese

waarbij betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet aansprakelijk is, maar wel deze van

de betaler. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk is, betaalt hij, in

voorkomend geval, de betaler onverwijld het bedrag van de niet uitgevoerde of gebrekkig

uitgevoerde betalingstransactie terug en herstelt hij onverwijld de betaalrekening die met dat

bedrag was gedebiteerd in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de gebrekkig

uitgevoerde betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.

1.5.4.2.2 Aard van de aansprakelijkheid

75. Met betrekking tot betaalopdrachten die geïnitieerd zijn door de begunstigde, is er sprake

van een objectieve aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder. Dit is niet expliciet in

de Wet Betalingsdiensten vermeld, terwijl dit wel het geval is bij de betaalopdrachten

geïnitieerd door de betaler in de eerste paragraaf van het artikel 50 van de voormelde wet. Dit

staat immers wel uitdrukkelijk in het artikel 75 van de PSD. Er dringt zich bijgevolg een

richtlijnconforme interpretatie op. De risicoaansprakelijkheid in het artikel 50 van de Wet

Betalingsdiensten is naar analogie van toepassing op het artikel 51 van dezelfde wet.

1.5.4.2.3 Uitzonderingen

76. Ofschoon de eerste paragraaf van het artikel 50 van de Wet Betalingsdiensten enkel de

betalingen die geïnitieerd zijn door de betaler viseert, moet aangenomen worden dat de

hierboven uitgebreid besproken uitzonderingen mutatis mutandis gelden voor

128

G. HENNARD, “L‟exécution d‟opérations de paiement non autorisées et l‟inexécution ou l‟exécution

incorrect d‟opérations de paiement. Analyse des dispositions de la PSD [Payment Services Directive] et

comparaison avec le droit belge en vigueur”, BFR 2009, 18-19.

Page 43: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

43

betalingsdopdrachten die geïnitieerd zijn door de begunstigde. Er is immers geen objectieve

verantwoording voorhanden om een afwijkende behandeling ten aanzien van deze

uitzonderingen te rechtvaardigen.129

Naar analogie met de betalingsopdrachten die geïnitieerd

zijn door de betaler, bevat het artikel 51, §4 van de Wet Betalingsdiensten een algemene

inspanningverbintenis in hoofde van de betalingsdienstaanbieder die zich op een uitzondering

kan beroepen.

1.5.4.3 Regresvordering op een corresponderende instelling

77. Hoger werd er reeds op gewezen dat de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder

van de betaler een risicoaansprakelijkheid is. Hoewel hijzelf niet foutief gehandeld heeft,

wordt hij ten aanzien van de betaler verantwoordelijk geacht voor zijn schade ingevolge de

fouten van een tussenkomende instelling. De betalingsdienstaanbieder is immers

aansprakelijk voor al hetgeen verkeerd loopt tot op het moment dat de rekening van de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde gecrediteerd is.

Het zou echter onbillijk zijn, mocht de betalingsdienstaanbieder de schade die veroorzaakt is

door het foutief gedrag van een tussenkomende instelling niet kunnen verhalen op deze

laatste. Voor het goed functioneren van overschrijvingen en andere betalingsdiensten dienen

betalingsdienstaanbieders en de corresponderende instellingen waarop zij een beroep doen,

contracten te sluiten waarin hun wederzijdse rechten en verplichtingen worden geregeld. Het

gaat bijvoorbeeld om de technische verwerking van gegevens. Bedingen inzake de

aansprakelijkheid van de partijen zijn een essentieel onderdeel van deze contracten.130

Omwille van de billijkheid is hierover dan ook een bepaling ingelast in de Wet

Betalingsdiensten.

Het artikel 53, eerste lid van de Wet Betalingsdiensten stelt dat de betalingsdienstaanbieder

die zijn betalingsdienstgebruiker vergoed heeft voor de schade ten gevolge van een

gebrekkige uitvoering door een tussenkomende instelling, de uitgekeerde schadevergoeding

kan verhalen op deze laatste. De regresvordering van de betalingsdienstaanbieder beperkt zich

tot het bedrag van de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie. Of regres mogelijk is ten

129

G. HENNARD, “L‟ exécution d‟ operations de paiement non autorisées et l‟ inexécution ou l‟exécution

incorrect d‟ operations de paiement. Analyse des dispositions de la PSD (Payment Services Directive) et

comparaison avec le droit belge en vingueur”, BFR 2009, 15. 130

W. VANDEVOORDE, “De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder bij het verrichten van

betalingsdiensten. De grenslijn tussen fout en risico”, TBH 2011, 1032.

Page 44: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

44

aanzien van de aanvullende financiële vergoedingen, dient beoordeeld te worden aan de hand

van de overeenkomsten tussen de tussenkomende instelling en de betalingsdienstaanbieder

(artikel 53, tweede lid van de Wet Betalingsdiensten). Het is dus vooral met betrekking tot de

aanvullende vergoedingen dat de bepalingen uit voormelde contracten een rol zullen spelen.

Wanneer het contract niets bepaalt over deze vergoedingen, is het gemeen recht toepasselijk.

78. Kan een betalingsdienstaanbieder een regresvordering instellen tegen een tussenkomende

instelling wanneer deze betalingsdienstaanbieder de schade vergoedde, hoewel hij daartoe niet

gehouden was? Aangenomen wordt dat het antwoord op deze vraag ontkennend is. Het gaat

hier bijvoorbeeld om de situatie waarbij de gebrekkige uitvoering van de betaalopdracht in

hoofde van een corresponderende instelling te wijten was aan overmacht. 131

Wanneer de

betalingsdienstaanbieder van de betaler deze betaler vergoedt voor de door overmacht geleden

schade, zal hij niet beschikken over een regresvordering tegen de tussenkomende instelling.

Het betreft een welwillendheid van de betalingsdienstaanbieder van de betaler die niet kan

worden toegerekend aan een tussenkomende instelling.

1.6 Laattijdige uitvoering van een betaalopdracht

1.6.1 Toepassingsgebied

79. Het artikel 44, § 1 van de Wet Betalingsdiensten bevat de toepassingsregels betreffende de

uitvoeringstermijn. Voornoemde wet is steeds van toepassing op:

a) betalingstransacties in euro (zowel binnenlandse als grensoverschrijdende) en

b) betalingstransacties met slechts één valutawissel tussen de euro en de valuta van een

Europese lidstaat die de euro niet als munt heeft, voor zover de valutawissel wordt

uitgevoerd in de betrokken lidstaat waar de euro niet de munteenheid is en bij

grensoverschrijdende betalingstransacties waarbij de overmaking in euro geschiedt.

Het gaat bijvoorbeeld om een Noor die een betaalopdracht geeft ten voordele van een

Belgische begunstigde, via een betaalrekening waarop zijn gelden in Noorse kronen

131

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 274.

Page 45: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

45

uitgedrukt zijn en waarbij het bedrag van de opdracht eerst wordt omgezet naar euro en

vervolgens wordt overgemaakt naar de betaalrekening van de Belgische begunstigde.

80. In tegenstelling tot de regeling inzake de niet en foutieve uitvoering van een

betaalopdracht, kan in de verhouding tot professionele betalingsdienstgebruikers niet worden

afgeweken van de regeling van de uitvoeringstermijn in de Wet Betalingsdiensten.132

De

betalingsdienstaanbieder kan dus niet voorzien in een langere termijn ten aanzien van hen.

81. Voor de andere betalingstransacties die onder de Wet Betalingsdiensten vallen, kunnen de

betalingsdienstgebruikers, welke ook hun hoedanigheid is133

, en de betalingsdienstaanbieder

een andere uitvoeringstermijn overeenkomen in het raamcontract. Deze overeengekomen

uitvoeringstermijn mag, voor betaalopdrachten binnen de Europese Unie, nooit langer zijn

dan vier werkdagen na het tijdstip van ontvangst van de betaalopdracht (artikel 44 § 2, lid 2

van de Wet Betalingsdiensten). Wanneer in geval van die andere transacties in de

raamovereenkomst echter geen melding gemaakt wordt van een termijn, wordt aangenomen

dat de regels met betrekking tot de uitvoeringstermijn in de Wet Betalingsdiensten ook op

deze transacties van toepassing zijn.

1.6.2 Uitvoeringstermijn van betaalopdrachten geïnitieerd door de betaler

82. Wanneer de betaler een betaalopdracht geeft aan zijn betalingsdienstaanbieder, moet deze

binnen een bepaald tijdsbestek afgehandeld zijn. Hier moet een onderscheid worden gemaakt

tussen de verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de verplichtingen

van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde.

83. Eerst moet op grond van het artikel 45, § 1, lid 1 van de Wet Betalingsdiensten de

betalingsdienstaanbieder van de betaler er voor zorgen dat de rekening van de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende

werkdag na het tijdstip van ontvangst van de betaalopdracht met het bedrag van de

betalingstransactie wordt gecrediteerd (D134

+1). Wanneer de betaalopdracht op papier werd

geïnitieerd (bijvoorbeeld een papieren overschrijving), kan deze termijn met een bijkomende

132

G. HENNARD, “Loi sur les services de paiement: l‟exécution des opérations de paiement – Responsabilité en

casd‟inexécution ou d‟exécution incorrecte des opérations de paiement” in Betalingsdiensten. De nieuwe

regelgeving onder de loep genomen, Brussel, Anthemis, 2011, 156. 133

W. VANDEVOORDE, „De Belgische wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG betreffende

betalingsdiensten in de interne markt. Een overzicht‟, TFR 2011, 34. 134

“D” is de afkorting voor werkdag.

Page 46: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

46

werkdag worden verlengd (D+2). Die verlenging dient wel contractueel overeengekomen

worden opdat ze uitwerking zou hebben.

Het tweede lid van het artikel 45, § 1 van de Wet Betalingsdiensten daarentegen, bevat een

reductie van de uitvoeringstermijn wanneer het gaat om de uitvoering van elektronisch

geïnitieerde binnenlandse betalingstransacties tussen twee betaalrekeningen waarbij de

betalingsdienstaanbieder van de betaler en van de begunstigde dezelfde is (D+0). In deze

situatie moet de creditering van de rekening van de begunstigde gebeuren op het einde van de

werkdag waarop de betaalopdracht werd ontvangen.

Opgemerkt moet nog worden dat het artikel 78 van de Wet Betalingsdiensten voorziet in een

overgangsregeling inzake de uitvoeringstermijn. Tot 1 januari 2012 konden de partijen voor

grensoverschrijdende overschrijvingern de uitvoeringstermijn van de

betalatingsdienstaanbieder verlengen tot ten hoogste drie werkdagen (D+3). Voor papieren

betalingstransacties kon die termijn met nog een extra werkdag worden verlengd (D+4).

84. Vervolgens moet de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde er op grond van het

artikel 45, § 2 van de Wet Betalingsdiensten voor zorgen dat het bedrag van de betaalopdracht

ter beschikking wordt gesteld van de begunstigde zodra zijn betalingsdienstaanbieder het geld

heeft ontvangen. Wanneer de rekening van de betalingsdienstaanbieder bijvoorbeeld op

vrijdag is gecrediteerd, moet de rekening van de begunstigde sowieso ook op die dag

gecrediteerd worden. Laatstgenoemd artikel bevat eigenlijk een bevestiging van de stelling

die het Hof van Cassatie innam met betrekking tot het tijdstip van betaling. Op grond van die

stelling is een betaling tussen de schuldenaar en de schuldeiser immers pas voltrokken

wanneer de rekening van de schuldeiser gecrediteerd is en hij bijgevolg over hetgeen

gecrediteerd is, kan beschikken.135

85. Het begrip „werkdag‟ wordt gedefinieerd in het artikel 2, 17° van de Wet

Betalingsdiensten. Het betreft de facto de dagen waarop de betalingsdienstaanbieder „open‟ is

om de voor een betalingstransactie vereiste werkzaamheden te verrichten.136

Indien het

tijdstip van ontvangst voor de betalingsdienstaanbieder niet op een werkdag valt, wordt de

ontvangen betalingsopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen. Op te

merken is dat de betalingsdienstgebruiker niet kan weten of een betaalsysteem actief is, maar

wel of een betalingsdienstaanbieder „open‟ is. De betalingsdienstgebruiker moet hier

135

Cass. 30 januari 2001, Bank Fin. 2001, 185, noot R. STEENNOT. 136

Memorie van Toelichting, Parl. St. Kamer, Doc 52, 2179/001, 17-18.

Page 47: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

47

voorafgaand over worden ingelicht. Dit is bijvoorbeeld van belang wanneer transacties door

de betalingsdienstgebruiker worden geïnitieerd via internet. Deze laatste moet dan duidelijk

worden ingelicht of de betalingsdienstaanbieder „open‟ is om de betalingswerkzaamheden uit

te voeren.137

86. Bij de beoordeling of een betaalopdracht al dan niet laattijdig uitgevoerd is, is het van

belang het tijdstip van de ontvangst te kennen. Het tijdstip van de ontvangst doet immers de

uitvoeringstermijn lopen. Het artikel 40, §1, lid 1 van de Wet Betalingsdiensten biedt hiervoor

soelaas en stelt dat het tijdstip van ontvangst het tijdstip is waarop de betaalopdracht door de

betalingsdienstaanbieder van de betaler is ontvangen. De ontvangst gebeurt in het geval van

een overschrijving rechtstreeks. De bank zal de betaalopdracht pas uitvoeren wanneer zij de

nodige informatie van de betaler heeft verkregen. Die informatie betreft bijvoorbeeld het

IBAN en de BIC. Eigenlijk is het moment waarop de betalingsopdracht daadwerkelijk wordt

ontvangen door de betalingsdienstaanbieder beslissend.138

87. Het artikel 40, §1, lid 2 van de Wet Betalingsdiensten bepaalt dat de

betalingsdienstaanbieder het uiterste tijdstip aan het einde van de werkdag kan vaststellen, na

welk tijdstip een ontvangen betaalopdracht geacht wordt op de eerstvolgende werkdag te zijn

ontvangen. Dit is van belang wanneer het overschrijvingsopdrachten betreft die interbancair

worden afgewikkeld binnen het UCV.139

In dat geval gebeurt die afwikkeling namelijk maar

één keer per dag, met name tussen 15.15 uur en 15.30 uur. Die afwikkeling bestaat in een

multilaterale compensatie van alle transacties tussen alle betalingsdienstaanbieders die

deelnemen aan het UCV. De vereffening van die transacties geschiedt via de rekeningen die

de onderscheiden betalingsdienstaanbieders aanhouden bij de Nationale Bank van België. Op

grond van voormeld artikel kan een betalingsdienstaanbieder in het raamcontract bepalen dat

de opdrachten die zijn ingegeven na een bepaald tijdstip (de zogenaamde cut-off time) geacht

worden ontvangen te zijn op de volgende werkdag. Dit is billijk, aangezien het voor de

betalingsdienstaanbieder van de betaler ingevolge het UCV-systeem onmogelijk is om een

betaalopdracht die bijvoorbeeld ontvangen is om 19.00 uur nog op diezelfde dag door te

geven aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde. Het volstaat dan dat de rekening

van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde ‟s anderendaags gecrediteerd wordt. Er

moet wel opgemerkt worden dat het bepaling van de cut-offtime in hoofde van de financiële

137

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie ,De nieuwe wetgeving betreffende de betalingsdiensten en

de eengemaakte Europese betaalruimte, Regis Massant, Brussel, 48. 138

A. VANDOOLAEGHE, “De wet betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, 89. 139

Uitwisselings-Centrum en Verrekening: een van de wettelijke interbancaire betalingssystemen.

Page 48: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

48

instelling op een redelijke wijze moet geschieden. Het is dus noodzakelijk dat de cut off time

dicht aanleunt bij het einde van een werkdag. Wanneer bijvoorbeeld de financiële instelling

12.00 uur als cut off time hanteert, is dit niet geldig.

1.6.3 Uitvoeringstermijn van betaalopdrachten geïnitieerd door de begunstigde

88. In het kader van deze uiteenzetting wordt hier enkel ingegaan op domiciliëringen.

Desbetreffend bepaalt het artikel 45, § 3 van de Wet Betalingsdiensten dat de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de opdracht aan de betalingsdienstaanbieder van

de begunstigde moet overmaken binnen de tussen de begunstigde en zijn

betalingsdienstaanbieder overeengekomen termijnen, zodat de afwikkeling van

domiciliëringen op de overeengekomen vervaldatum kan plaatsvinden.

89. Het valt op dat de Wet Betalingsdiensten zelf geen termijn bevat waarbinnen de

begunstigde en diens betalingsdienstaanbieder moeten overgaan tot het overmaken van de

opdracht aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler. De contractuele vrijheid die in deze

verhouding geldt, is echter niet onbegrensd. Wanneer immers in de onderliggende verhouding

tussen de betaler en de begunstigde is overeengekomen dat de domiciliëring voltrokken moet

zijn op een bepaald tijdstip, moet de termijn die is bedongen tussen de begunstigde en zijn

betalingsdienstaanbieder er voor zorgen dat binnen voornoemd tijdstip betaald wordt, op

straffe van aansprakelijkheid.

90. Het in het artikel 40 van de Wet Betalingsdiensten vermelde tijdstip van ontvangst is

verschillend voor wat betreft domiciliëringen. In casu betreft dit het tijdstip waarop de

betaalopdracht door de betaler zijn betalingsdienstaanbieder ontvangen wordt van de

betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of van de begunstigde.140

In tegenstelling tot wat

het geval is bij overschrijvingen, vangt het tijdstip van ontvangst bij domiciliëringen aan op

een onrechtstreekse wijze. De hoger besproken analyse inzake het tijdsip van ontvangst en het

begrip werkdag geldt onverkort voor betalingsopdrachten die door de begunstigde geïnitieerd

zijn (cfr. supra randnrs. 86 en 87). De uitvoeringstermijn van zowel een nationale als een

grensoverschrijdende domiciliëring is principieel één dag (D+1). Op grond van het artikel 78

van de Wet Betalingsdiensten kon er tot vóór 1 januari 2012 zowel ten aanzien van de

140

Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en die van de betaler dezelfde zijn zal het de

begunstigde zijn die de betalingsopdracht overmaakt aan de (gemeenschappelijke) betalingsdienstaanbieder.

Page 49: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

49

nationale als grensoverschrijdende domiciliëringen contractueel voorzien worden in een

langere uitvoeringstermijn van drie werkdagen (D+3).

1.6.4 Omvang en aard van de aansprakelijkheid

91. De betalingsdienstaanbieder is aansprakelijk voor elke foutieve uitvoering. De hoger

vermelde analyse van het artikel 50 en volgende van de Wet Betalingsdiensten geldt

onverkort voor de laattijdige uitvoering van een betaalopdracht. Enkel wat betreft de

vergoeding van de indirecte schade bestaat er grote onduidelijkheid.141

Wanneer echter

aangenomen wordt dat het begrip „gebrekkige uitvoering‟ uit de derde afdeling van het

tweede hoofdstuk van de Wet Betalingsdiensten tevens de laattijdige uitvoering omvat, kan

hieruit afgeleid worden dat ook bij een laattijdige uitvoering de indirecte schade onder de

toepassing van het tweede lid van het artikel 52 van de Wet Betalingsdiensten valt. De

toepassing van het gemeen recht dringt zich dan niet op.

92. Het gaat alweer om een risicoaansprakelijkheid. Opdat de betalingsdienstaanbieder een

miskenning van de regels betreffende de uitvoeringstermijn kan worden verweten, is het

immers niet noodzakelijk te bewijzen dat deze laatste een fout heeft gemaakt. Het loutere feit

dat de rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, respectievelijk de

begunstigde, niet tijdig werd gecrediteerd, volstaat opdat de betalingsdienstaanbieder van de

betaler, respectievelijk de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, aansprakelijk zou

zijn.142

1.6.5 Uitzondering: overmacht / wettelijke verplichting

93. De betalingsdienstgebruiker is op grond van het artikel 54 van de Wet Betalingsdiensten

bevrijd van zijn aansprakelijkheid in geval van overmacht en wanneer de laattijdige

uitvoering te wijten is aan de uitvoering door de betalingsdienstaanbieder van andere

verplichtingen die voortvloeien uit het nationaal of het gemeenschapsrecht. Dit werd hoger

(cfr. supra randnrs. 65-71) reeds uiteengezet.

141

Pro toepassing van een letterlijke lezing van het arikel 52, tweede lid van de Wet Betalingsdiensten: R.

STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 271; Pro toepassing van het

gemeen recht: : R. STEENNOT en I. DEPOORTER, “De omzetting van de richtlijn Betaaldiensten in België”,

Computerr 2011/1, 13. 142

R. STEENNOT, “Artikelsgewijze commentaar Wet Betalingsdiensten”, OHRF 2011, 246.

Page 50: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

50

De overige besproken uitzonderingen op de risicoaansprakelijkheid gelden afhankelijk van de

interpretatie die aan het begrip „gebrekkige uitvoering‟ gegeven wordt.

2. Het gemeen recht

94. Hierboven werd reeds de verhouding tussen de betaler en de begunstigde en deze tussen

de derde ontvanger en de bank besproken (cfr. supra randnrs. 24 e.v. en 33 e.v.). Daar deze

verhoudingen niet geregeld worden door de Wet Betalingsdiensten, geldt hetgeen daar

uiteengezet is uiteraard onverkort in het gemeen recht. Deze materie zal hier dan ook niet

opnieuw behandeld worden. In dit onderdeel wordt dus enkel stilgestaan bij de foutieve, de

niet en de laattijdige uitvoering in de verhouding financiële instelling versus klant.

2.1 Toepassingsgebied

95. Op grond van het adagium lex specialis derogat generali, is het gemeen recht van

toepassing wanneer er geen bijzondere regeling bestaat met betrekking tot een bepaalde

rechtstoestand. Zoals reeds aangestipt in de inleiding, heeft het gemeen recht aan belang

ingeboet met betrekking tot de aansprakelijkheid van de foutieve uitvoering van

betaalopdrachten door de komst van de bijzondere regelgeving vervat in de Wet

Betalingsdiensten. Niettemin is de rol van het gemeen recht inzake de foutieve uitvoering nog

niet helemaal uitgespeeld. Het gemeen recht moet bijvoorbeeld gehanteerd worden wanneer

een Belgische betaler een overschrijvingsopdracht geeft aan zijn financiële instelling om een

rekening te crediteren die zich buiten de EER bevindt. In dat geval is de Wet

Betalingsdiensten immers niet toepasbaar. Een andere situatie waarin het gemeen recht speelt,

is deze waarin een overschrijvingsopdracht in een andere munteenheid gebeurt dan de euro of

de munteenheid van een lid van de EER (bijvoorbeeld in Amerikaanse dollars). Verder zal het

gemeen recht ook van toepassing zijn wanneer de betalingsdienstaanbieder de

aansprakelijkheidsregels inzake de niet en de foutieve uitvoering van betalingsopdrachten in

de Wet Betalingsdiensten contractueel heeft wegbedongen. Deze contractuele uitsluiting is

rechtsgeldig wanneer de betalingsdienstgebruiker een professioneel is.

96. In tegenstelling tot de Wet Betalingsdiensten, speelt in het gemeen recht de juridische

kwalificatie die aan een overschrijvingsopdracht wordt gegeven een grote rol, aangezien de

gekozen kwalificatie rechtstreeks gevolgen heeft voor de omvang van de aansprakelijkheid

van een financiële instelling. In de Wet Betalingsdiensten wordt uitgegaan van een foutloze

Page 51: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

51

aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder. Samenvattend kan gesteld worden dat,

behoudens de hierboven besproken uitzonderingen (cfr. supra randnrs. 55 tot 72), de

betalingsdienstaanbieder van de opdrachtgever steeds aansprakelijk is, ongeacht enige fout.

Bij het gemeen recht daarentegen wordt een foutaansprakelijkheid gehanteerd. In dat geval is

het wèl van belang te weten wie foutief gehandeld heeft.

97. Het volstaat hier reeds aan te stippen dat het gemeen recht contractueel gemodaliseerd kan

worden. Meer specifiek voor wat betreft de aansprakelijkheid inzake gebrekkige uitvoering

gebeurt dit door middel van exoneratiebedingen. Hierop wordt verder uitgebreid ingegaan

(cfr. infra randnrs. 144 e.v.).

2.2 Contractuele aansprakelijkheid

98. De contractuele aansprakelijkheid veronderstelt de miskenning van een contractuele norm

(bijvoorbeeld het niet binnen de contractueel bepaalde termijn uitvoeren van een

betaalopdracht of deze foutief uitvoeren), of een manier van handelen strijdig met de goede

trouw in de uitvoering van de overeenkomst.143

99. Bij de foutieve of niet uitvoering moet door de opdrachtgever een fout bewezen worden

opdat de financiële instelling aansprakelijk gesteld kan worden. Hetzelfde geldt voor de

laattijdige uitvoering van een overschrijvingsopdracht.

100. In tegenstelling tot wat het geval is in de Wet Betalingsdiensten, gelden in het gemeen

recht geen uitvoeringstermijnen. Het is de termijn die contractueel tussen de financiële

instelling en haar klant is afgesproken die bepalend is om uit te maken of een overschrijving

tijdig uitgevoerd is of niet. Of er in het kader van een laattijdige uitvoering sprake is van een

contractuele fout in hoofde van de financiële instelling, dient beoordeeld te worden

afhankelijk van de vraag of het uitvoeren van de overschrijvingsopdracht binnen de

contractueel bepaalde termijn als een resultaatsverbintenis of als een inspanningsverbintenis

beschouwd moet worden.

Is overeengekomen dat het een resultaatsverbintenis betreft, dan volstaat de loutere

overschrijding van de betalingstermijn als bewijs van een fout in hoofde van de financiële

instelling. Voor wat betreft resultaatsverbintenissen is het in hoofde van de schuldeiser (lees:

de betaler) immers voldoende om het bewijs te leveren van het bestaan van de verbintenis en

143

W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 101.

Page 52: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

52

van het niet bereiken van het overeengekomen resultaat.144

De betaler moet dus niet de fout

van de schuldenaar (lees: de financiële instelling) bewijzen. Overeenkomstig het artikel 1315,

lid 2 BW draagt deze laatste de bewijslast inzake de uitvoering.145

Staat echter in de

raamovereenkomst dat het een inspanningsverbintenis betreft, dan zal de klant het bewijs

moeten leveren dat het laattijdig uitvoeren te wijten is aan het feit dat de financiële instelling

zich niet als een normale en zorgvuldige financiële instelling heeft gedragen.146

Wanneer de overeenkomst geen bepalingen bevat omtrent de aard van de verbintenis, moet

toepassing gemaakt worden van het artikel 1162 BW. Overeenkomstig deze bepaling moet de

interpretatie van een overeenkomst gebeuren ten voordele van degene die zich verbonden

heeft (lees: de opdrachtgever) en ten nadele van degene die bedongen heeft (lees: de

financiële instelling). Hieruit volgt dat wanneer het contract zwijgt over de aard van de

verbintenis van de financiële instelling, er moet worden aangenomen dat het een

resultaatsverbintenis betreft. Ten aanzien van consumenten is de tweede paragraaf van het

artikel 40 WMPC nog duidelijker. Dat artikel bepaalt namelijk dat wanneer een overeenkomst

onduidelijk is, de bepalingen ervan geïnterpreteerd moeten worden in het voordeel van de

consument. Ook hier dringt de kwalificatie als resultaatsverbintenis zich dus op.

101. De juridische kwalificatie die aan een overschrijving gegeven wordt, heeft gevolgen ten

aanzien van de aansprakelijkheid van de verschillende actoren die bij het betaalproces

betrokken zijn. Hieronder volgt eerst een algemene definitie van de overschrijving en wordt

kort ingegaan op de afwikkeling van overschrijvingsopdrachten. Daarna volgt een overzicht

van de meest gehanteerde kwalificaties die aan overschrijvingsopdrachten gegeven worden

met daarbij hun gevolgen op het vlak van aansprakelijkheid ingeval van een gebrekkige

uitvoering.

2.2.1 Overschrijvingsopdracht: algemeen

102. Een overschrijving is de verrichting waarbij een financiële instelling op verzoek van zijn

rekeninghoudende klant (lees: de opdrachtgever), diens rekening debiteert met een door de

opdrachtgever bepaald bedrag, om hiermee een andere, door de opdrachtgever aangeduide

rekening te crediteren. Het finale doel van een overschrijving is om door middel van de

144

Cass. 10 december 1953, Pas. 1954, I, 290. 145

L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 180. 146

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 222.

Page 53: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

53

creditering van de rekening van de begunstigde hem een schuldvordering op zijn financiële

instelling te verschaffen.

103. Deze rekening kan geopend zijn op naam van de opdrachtgever of op naam van een

derde (de begunstigde) en kan gehouden worden bij zowel de uitvoerende instelling als bij

een andere financiële instelling.147

Wanneer de rekening van de begunstigde gehouden wordt

bij dezelfde financiële instelling als die van de opdrachtgever, kan de betaalopdracht

afgewikkeld worden binnen de boeken van die financiële instelling. In de hypothese dat een

Belgische opdrachtgever zijn rekening voert in België en een Japanse begunstigde zijn

rekening voert in Japan, kan de afwikkeling van die overschrijvingsopdracht op drie wijzen

geschieden. Ten eerste kan dit door middel van een grensoverschrijdend betalingssysteem.

Ten tweede kan dit doordat de financiële instelling van de opdrachtgever of die van de

begunstigde bij elkaar rekeningen aanhouden. Tot slot kan dit via het systeem van

correspondent banking. Dit houdt in dat de afwikkeling gebeurt door één of meer

tussenkomende instellingen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van het systeem van

correspondent banking, wordt additioneel vaak ook gebruik gemaakt van nationale

betalingssystemen om de afwikkeling van de overschrijvingsopdracht te realiseren.148

2.2.2 Lastgeving

2.2.2.1 Begrip

104. De meerderheid van de Belgische rechtsleer149

en rechtspraak150

verklaart de

overschrijvingsopdracht op basis van de lastgeving (of mandaat). De lastgeving is een

overeenkomst waarbij een partij, de lastgever, een andere partij, de lasthebber, de opdracht

geeft om in zijn naam en voor zijn rekening rechtshandelingen te stellen en waarbij de

lasthebber dit aanvaardt.151

Wanneer een opdrachtgever de opdracht geeft aan zijn financiële

instelling om een overschrijving uit te voeren, wordt deze laatste beschouwd als de lasthebber

147

P. WERY, “La nature juridique du virement bancaire de fonds”, JT 1988, 184 148

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 14 149

H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, T. III, Brussel, Bruylant, 1967, 608; L. SIMONT en A.

BRUYNEEL, “Chronique de droit bancaire privé”, Bank. Fin. 1987, afl.6, 44; V. SAGAERT, “Onverschuldigde

betaling door een bankoverschrijving. Wie betaalt het gelag?”, TBBR 2005, afl. 7, 398; C. MICHIELS,

“Aansprakelijkheid van de bankier wegens niet-uitvoering van een betalingsopdracht na faillissement van de

opdrachtgever”, AJT 2001-02, 492. 150

Brussel, 18 december 1987, TBH 1989; Antwerpen 19 maart 2001, AJT 2001-02, 1002, noot R.STEENNOT;

Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-2004, 1307. 151

A. VERBEKE, Bijzondere overeenkomsten in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 293.

Page 54: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

54

van de opdrachtgever/lastgever. Als lasthebber mag de financiële instelling enkel de

overschrijving uitvoeren als ze werd gegeven door de opdrachtgever (lastgever). Als de

lasthebber dus de opdracht verkeerd of foutief uitvoert, is hij aansprakelijk. In de hypothese

dat zowel de begunstigde als de opdrachtgever hun rekeningen voeren bij dezelfde bank, is de

kwalificatie van de overschrijving als mandaat aanvaardbaar. De situatie wordt echter

complexer wanneer de opdrachtgever en de begunstigde hun rekeningen voeren bij

verschillende banken. Bovenop de extra financiële instelling van de begunstigde kunnen er

zelfs nog andere zogenaamde tussenkomende of corresponderende banken op het toneel

verschijnen. Corresponderende of tussenkomende banken zijn instellingen die optreden

wanneer de afwikkeling van een overschrijvingsopdracht niet kan gerealiseerd worden door

enkel de financiële instelling van de opdrachtgever en/of die van de begunstigde. Dit is het

geval wanneer de financiële instelling van de opdrachtgever en de financiële instelling van de

begunstigde niet rechtstreeks deelnemen aan een betalingssysteem (bijvoorbeeld het UCV) en

geen rekening bij elkaar bezitten.152

Dit gebeurt frequent bij overschrijvingsopdrachten met

een grensoverschrijdend karakter.

105. De meerderheid van de rechtsleer153

en de rechtspraak154

neemt aan dat de bank van de

begunstigde en de eventueel tussenkomende banken gekwalificeerd moeten worden als

gesubstitueerde mandatarissen of plaatsvervangers. Dit zijn derden die tussenkomen in de

uitvoering van de overschrijvingsopdracht.

106. De lastgeving is een consensueel contract. Er dient dus wilsovereenstemming te zijn

tussen de lasthebber en de lastgever. Telkens wanneer een persoon de opdracht aan zijn bank

geeft om een bedrag over te schrijven naar een andere rekening, zou de bank strikt genomen

een lastgevingscontract moeten afsluiten met de opdrachtgever waarin ze de aanvaardt

lasthebber te zullen zijn. Maar op grond van de algemene voorwaarden zal de bank steeds een

betaalopdracht moeten uitvoeren wanneer de voorwaarden daartoe vervuld zijn155

(bijvoorbeeld voldoende geld op de rekening hebben staan). In werkelijkheid wordt er bij elke

nieuwe overschrijving dan ook niet steeds opnieuw een lastgevingscontract gesloten. Deze

152

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 99. 153

D. DEVOS, “Les effets externes des conventions en matière financière” in Le contrat et le tiers Les effets

externes et la tierce complicité, Brussel, 1995, 197; C.G. WINANDY, “Contribution à l‟étude sur la nature

juridique du virement”, Bank. Fin. 2002, afl. 4, 191. 154

Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-04, 1307; Brussel, 16 oktober 2007, D.C.C.R., 2008, 82. 155

C.G. WINANDY, “Contribution à l'étude sur la nature juridique du virement”, Bank. Fin. 2002, afl. 4, 192.

Page 55: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

55

vaststelling pleit wel in het nadeel van de visie dat een overschrijvingsopdracht een mandaat

zou zijn.

107. Een ander argument dat pleit tegen de kwalificatie van de overschrijving als mandaat is

het feit dat de financiële instellingen bij de uitvoering van overschrijvingsopdrachten de

opdrachtgever niet vertegenwoordigen. De financiële instelling verschaft aan de begunstigde

een vordering op zichzelf, die ervoor zorgt dat er betaling van de opdrachtgever aan de

begunstigde plaatsvindt. Er kan immers geen sprake zijn van vertegenwoordiging wanneer

blijkt dat aan de begunstigde een geheel nieuw recht verstrekt moet worden, dat door de

opdrachtgever zelf onmogelijk geleverd kan worden, daar het nooit tot zijn vermogen heeft

behoord.156

2.2.2.2 Aansprakelijkheidsregeling

108. Wanneer de bank van de opdrachtgever en die van begunstigde dezelfde zijn, spelen de

regels van de lastgeving zuiver. Op grond van het artikel 1992 BW is de lasthebber immers

aansprakelijk voor zijn opzet en tevens voor zijn schuld in de uitvoering van zijn opdracht. De

opdrachtgever moet bewijzen dat zijn eigen bank een fout gemaakt had (actori incumbit

probatio). Dit volgt uit de klassieke visie van de rechtsleer dat het uitvoeren van een

overschrijvingsopdracht een inspanningsverbintenis zou uitmaken.157

Mijns inziens kan deze

zienswijze echter enkel gevolgd worden wanneer dit in de algemene bankvoorwaarden

expliciet voorzien is. Wanneer de algemene bankvoorwaarden daarover echter niets zouden

vermelden, moet aangenomen worden dat het uitvoeren van een overschrijvingsopdracht een

resultaatsverbintenis is (voor de motivering van deze zienswijze: cfr. supra randnr. 100, al.2

en 3). Hieruit volgt dat het in dit geval voldoende is dat de opdrachtgever bewijst dat de

betaalopdracht incorrect is uitgevoerd, doch zonder dat een fout moet aangetoond worden.

Indien de betaler een foutieve betaling heeft bekrachtigd, is een terugvordering echter

uitgesloten. Dergelijke bekrachtiging is zelfs mogelijk op basis van een omstandig

stilzwijgen.158

Daarenboven zullen de algemene bankvoorwaarden vaak bepalen dat de bank

156

G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 307. 157

J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial,IX ,Bruxelles, Bruylant, 1988, 332-333. 158

Brussel 6 mei 1998, TBH 1999, 688, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX.

Page 56: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

56

zich in deze hypothese zal ontdoen van haar aansprakelijkheid.159

Indien dergelijk

exoneratiebeding tegenwerpelijk en geldig is, kan dit normaliter niet omzeild worden door te

argumenteren dat de bank een onrechtmatige daad gesteld heeft. Hier anders over oordelen

zou een ontkenning betekenen van het door het Hof van Cassatie geformuleerde

samenloopverbod (cfr. infra randnrs. 136-137).160

Omwille van dezelfde motivering is een

beroep op de leer van de ongerechtvaardigde verrijking niet mogelijk. Een actio de in rem

verso is immers niet mogelijk wanneer de verrijking zijn grondslag vindt in een contract.161

Want hoe men de verhouding tussen de financiële instelling en een rekeninghouder ook

kwalificeert, er bestaat een contractuele verhouding tussen beide.

De vraag rijst of de opdrachtgever een aansprakelijkheidsvordering kan instellen tegen zijn

bank, alhoewel deze geen fout begaan heeft, bijvoorbeeld in het geval waarbij een

corresponderende bank een fout heeft begaan. Het artikel 1994, lid 1 BW bepaalt dat men de

lasthebber (in casu de bank van de opdrachtgever) slechts aansprakelijk kan stellen voor

fouten begaan door zijn gemandateerde(n), wanneer hij niet de toelating had om een

plaatsvervanger aan te duiden. Hetzelfde geldt wanneer deze toelating wél was gegeven, maar

zonder de aanwijzing van een specifieke persoon, en de door de lasthebber gekozen persoon

blijkbaar onbevoegd of onvermogend was. In de praktijk is het echter gebruikelijk dat de

algemene bankvoorwaarden al voorzien in een mogelijkheid tot plaatsvervanging. Normaliter

kunnen de meeste tussenkomende financiële instellingen niet beschouwd worden als zijnde

onbevoegd of onvermogend. Indien de bank van de opdrachtgever geen fout verweten kan

worden, kan aan de opdrachtgever dus geen vordering worden toegekend om deze bank

aansprakelijk te stellen. Dit is in tegenstelling met de Franse visie. Daarin wordt geopperd dat

er op de bank van de opdrachtgever een toezichtsverplichting zou rusten die haar, bij een

verkeerde uitvoering van de overschrijving, aansprakelijk zou stellen tegenover de

opdrachtgever.162

109. Een probleem doet zich voor wanneer de algemene bankvoorwaarden geen melding

maken van de plaatsvervanging. Hieromtrent zijn er tegenstrijdige stellingen.

159

Dit kan wanneer het gemeen recht van toepassing is of wanneer de Wet Betalingsdiensten wel principieel

toepasselijk is maar een financiële instelling geldig gebruik heeft gemaakt van de opting out mogelijkheid. 160

Cass. 7 december 1973, RW 1973-1974, 1597. 161

Vred. Ninove 1 december 1993, T. Not. 1997, 333. 162

Parijs 22 september 1988, D. 1991, 30, noot M. VASSEUR.

Page 57: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

57

Een eerste stelling houdt voor dat de lasthebber zich in beginsel niet mag laten vervangen of

laten bijstaan door helpers voor de uitoefening van zijn opdracht. De lastgeving is immers een

contract intuitu personae. De lastgever kiest een bepaald persoon om op te treden als zijn

lasthebber, omdat hij vertrouwen in hem heeft. Bijgevolg mag de lasthebber zijn taak niet

overdragen aan iemand anders. Het is de lasthebber zelf die de lastgeving moet uitvoeren. Het

stilzwijgen komt dus overeen met een verbod tot plaatsvervanging.163

Het is evenwel mogelijk

dat de lastgever toelating geeft aan de lasthebber om zich te laten vertegenwoordigen of te

laten bijstaan.

Een tweede stelling komt tot de omgekeerde conclusie en leidt uit de tekst van het Burgerlijk

wetboek af dat de plaatsvervanging de regel is, tenzij ze expliciet contractueel uitgesloten is.

Het artikel 1994 BW regelt de aansprakelijkheid van de lasthebber ingeval van

plaatsvervanging en kent aan de lastgever een rechtstreekse vordering toe tegen de

plaatsvervanger. 164

De toepassing van de eerste dan wel de tweede stelling heeft voornamelijk gevolgen op het

vlak van de bewijslast. Wordt de eerste stelling onderschreven, dan is het aan de financiële

instelling van de opdrachtgever om te bewijzen dat er op een andere wijze aan de

opdrachtgever tegenwerpelijk gemaakt is dat er plaatsvervanging mogelijk was. Slaagt de

bank van de opdrachtgever er niet in dit bewijs te leveren, dan is zij aansprakelijk voor de

fouten die een andere financiële instelling maakte. Wanneer de tweede stelling toegepast

wordt en er met andere woorden aanvaard wordt dat het stilzwijgen gelijkgesteld wordt met

een toelating tot plaatsvervanging, dan rust de bewijslast op de opdrachtgever. Hij moet

bewijzen dat hij aan de bank nooit toelating heeft gegeven. Het betreft hier een negatief

bewijs en dat is uiterst moeilijk te leveren. Mijn voorkeur gaat uit naar de eerste,

consumentvriendelijke, stelling. Ze biedt meer rechtszekerheid en steunt op een essentieel

kenmerk van de lastgeving, met name het persoonlijk karakter ervan.

Indien contractueel bedongen is dat plaatsvervanging verboden is en indien de lasthebber

alsnog een plaatsvervanger aanstelt, begaat hij een fout. De lasthebber staat dan zelf in voor

de plaatsvervanger, ook voor de schade uit toeval of overmacht. Hierbij is de lastgever

163

C. PAULUS en R. BOES, “Lastgeving”, APR 1978, 96. 164

Cass. 6 februari 2006, RW 2006-07, afl. 34, 1410; C. ENGELS, Bijzondere overeenkomsten – Syllabus,

Brugge, Die Keure, 2008, 392.

Page 58: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

58

tegenover derden niet gebonden door de gestelde rechtshandeling van de plaatsvervanger,

tenzij hij deze daden bekrachtigt of hij uit de plaatsvervanging geen schade lijdt.165

In deze

hypothese, waarbij de indeplaatsstelling niet toegelaten was door de opdrachtgever, is de bank

van de opdrachtgever aansprakelijk voor de fouten begaan door de bank van de begunstigde

of van een tussenkomende instelling.

110. Enkel op basis van de theorie van het stilzwijgend mandaat en in het geval waarin de

bank van de opdrachtgever zelf een fout beging, kan die laatste aansprakelijk zijn. Maar

wanneer de plaatsvervanging is bedongen, zal de bank van de opdrachtgever de facto nooit

opdraaien voor de fouten gemaakt door een tussenkomende bank of door de bank van de

begunstigde.166

Op grond van het artikel 1994, lid 2 BW kan de opdrachtgever een

corresponderende bank of de bank van de begunstigde rechtstreeks aanspreken wanneer hij in

hoofde van één van hen een fout kan aantonen. Het is dan wel voordelig voor de

opdrachtgever dat hij beschikt over een rechtstreekse vordering tegenover zo‟n bank, maar er

zal geen contractuele verhouding zijn tussen hen. Bovendien kan deze bank tevens in een ver

land gevestigd zijn. Wanneer het een overschrijving van een laag bedrag betreft naar een

financiële instelling in bijvoorbeeld Japan en deze laatste maakt een fout, is het zeer

waarschijnlijk dat de kosten om een procedure op te starten en het verlies van tijd in hoofde

van de opdrachtgever te hoog zijn in verhouding tot het voordeel dat de uitkomst van die

procedure kan bewerkstelligen. Het is te verkiezen dat de opdrachtgever zich in zulke

gevallen rechtstreeks tot zijn eigen financiële instelling zou kunnen wenden. Opgemerkt moet

worden dat op grond van de kwalificatie als stilzwijgend mandaat de begunstigde pas betaald

is nadat zijn rekening gecrediteerd werd.

111. Kan er tenslotte sprake zijn van een hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer zowel een

plaatsvervanger als de bank van de opdrachtgever een fout begaan hebben die ertoe geleid

heeft dat de opdracht gebrekkig is uitgevoerd ? Op het eerste gezicht lijkt dit niet mogelijk,

daar het artikel 1995 BW zich daartegen verzet. In handelszaken heeft het Hof van Cassatie

echter beslist dat er een vermoeden geldt van hoofdelijkheid van de medeschuldenaars-

handelaars.167

165

Y. MERCHIERS, Bijzondere Overeenkomsten, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 2000, 274. 166

R. STEENNOT, “De bescherming van de eindgebruiker in het betalingsverkeer”, in M. TISON, C. VAN

ACKER en J. CERFONTAINE., Financiële regulering: op zoek naar nieuwe evenwichten, Volume I,

Antwerpen, Intersentia, 2003, 153. 167

Cass. 3 april 1952, Pas. 1952, I, 498.

Page 59: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

59

Het valt niet te betwisten dat een financiële instelling daden van koophandel stelt. Het artikel

2, achtste streepje van het Wetboek van Koophandel, stelt immers expliciet dat

bankverrichtingen daaronder ressorteren. Volgens DE PAGE primeert het vermoeden van

hoofdelijkheid in handelszaken op hetgeen bepaald is in het artikel 1995 BW.168

De enige

voorwaarde opdat de hoofdelijkheid in dat geval toepassing kan vinden, is dat beide financiële

instellingen schuldenaar zijn van eenzelfde verbintenis.169

Er kan worden aangenomen dat dit

het geval is wanneer er een overschrijvingsopdracht moet worden uitgevoerd.170

2.2.3 Lastgeving op order van de klant

2.2.3.1 Begrip

112. Hoger werd geopperd dat de kwalificatie van lastgeving met betrekking tot de

overschrijving an sich tegenstrijdig is (cfr. supra randnrs. 106 en 107). FRANSIS tracht deze

tegenstrijdigheid op te lossen door te stellen dat de overschrijving een lastgeving op order van

de klant zou zijn.171

Zijn uitgangspunt is dat er een raamovereenkomst gesloten wordt tussen

de financiële instelling en haar klant. Alle verrichtingen tussen die twee partijen die hierop

volgen zouden dan worden voltrokken binnen die overeenkomst. En in deze overeenkomst

zou de bank dan handelen als een algemene lasthebber waardoor er niet keer op keer een

nieuwe lastgevingsovereenkomst moet worden gesloten tussen de klant en de financiële

instelling. De financiële instelling van de opdrachtgever zou pas optreden als lasthebber

wanneer er op de rekening van de opdrachtgever voldoende middelen staan om de opdracht te

kunnen voldoen. Vervolgens wordt gesteld dat er tussen de bank van de begunstigde en de

begunstigde een commissieovereenkomst tot stand is gekomen. De bank van de begunstigde

treedt dan op als commissionair. Dit impliceert dat zij op volledig zelfstandige basis – dus

zonder enige juridische of feitelijke ondergeschiktheid – rechtshandelingen zal stellen in eigen

naam, maar voor rekening van haar klant (lees: de begunstigde). De bank van de begunstigde

is op grond van voormeld commissiecontract bereid om voor rekening van haar klant-

begunstigde op te treden en ze aanvaardt dat haar klant dit ter kennis brengt van derden door

middel van bijvoorbeeld het doorgeven van het rekeningnummer. De rechtshandeling

168

H. DE PAGE, Traité élémentaire du droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1952, 293. 169

Cass. 25 april 1985, TBH 1985, 628. 170

M. VAN WUYTSWINKEL, “Les effets de commerce et instruments scripturaux de paiemet”, in C.

JASSOGNE (ed.), Traité pratique de droit commercial, T. II, Brussel, Story Scientia, 1990, 194. 171

R. FRANSIS, “Bankiersaansprakelijkheid en exoneratiebedingen in algemene bankvoorwaarden”, Jur. Falc.

2004-2005, 8.

Page 60: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

60

uitgaande van de bank van de begunstigde kan inhouden dat zij, op basis van een eenzijdige

wilsverklaring, na kennisgeving aan de bank van de opdrachtgever, de gelden van de

overschrijving in eigen naam zal ontvangen en vervolgens in eigen naam zal doorstorten op

de rekening van haar klant.

2.2.3.2 Aanprakelijkheidsregeling

113. In tegenstelling tot wanneer de kwalificatie van het mandaat op zich wordt gehanteerd,

leidt deze kwalificatie tot een vervroegde bevrijding in hoofde van de opdrachtgever. Er zou

immers bevrijding zijn op het ogenblik dat de bank van de opdrachtgever de rekening van de

bank van de begunstigde gecrediteerd heeft. Dit komt doordat de commissieovereenkomst

voorziet in een onmiddellijke eigendomsoverdracht aan de committent. Indien de bank van de

begunstigde de rekening van de begunstigde niet of te laat crediteert, kan de opdrachtgever

niets meer worden verweten. In dat geval dient immers het commissiecontract toegepast te

worden en zal dit probleem tussen de begunstigde en zijn financiële instelling onderling

worden opgelost. Indien er toch nog schade zou worden geleden in hoofde van de

opdrachtgever door de fout van de bank van de begunstigde, dan kan deze die bank

rechtstreeks aanspreken. De bank van de begunstigde kan zich dan namelijk niet meer

verschuilen achter de leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent omdat ze de

gelden in eigen naam ontvangen en doorgestort heeft.172

2.2.4. Rechtsfiguur sui generis: STEENNOT

2.2.4.1 Begrip

114. Volgens STEENNOT is de overschrijvingsopdracht een instructie. Hiermee bedoelt hij

dat het een eenzijdige wilsverklaring van de opdrachtgever is die gericht is aan zijn financiële

instelling om een schuldvordering te verstrekken aan een door de opdrachtgever aangeduide

begunstigde.173

De overschrijvingsverrichting kwalificeert hij als een sui generis figuur.

Het uitgangspunt van de stelling van STEENNOT is de analyse van het giraal tegoed. Geld op

een rekening kan beschouwd worden als een schuldvordering in hoofde van de

172

R. FRANSIS, “Bankiersaansprakelijkheid en exoneratiebedingen in algemene bankvoorwaarden”, Jur. Falc.

2004-2005, 9. 173

Zie ook: R.E. VAN ESCH, Giraal betalingsverkeer. Elektronisch betalingsverkeer, in Bank en Effectenrecht,

Deventer, Kluwer, 2001, 7.

Page 61: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

61

rekeninghouder op zijn financiële instelling.174

Voormelde auteur stelt dan ook, daarbij

gesteund door de meerderheid van de rechtsleer175

, dat de financiële instelling van de

begunstigde aan de begunstigde een eigen schuldvordering jegens zijn financiële instelling

verschaft, die ontstaat ten gevolge van de uitgevoerde overschrijving. Het creditsaldo op de

rekening van de begunstigde leidt dus tot een schuldvordering van deze laatste tegenover zijn

financiële instelling. Het behelst een abstracte verbintenis van de bank van de begunstigde om

het gecrediteerde bedrag ter beschikking van de begunstigde te stellen. Dit betekent dat vanaf

het moment dat de financiële instelling haar wil heeft geuit om zich persoonlijk te verbinden,

zij zich niet kan beroepen op de excepties uit de onderliggende verhouding tussen de

schuldenaar en de schuldeiser.176

Doordat er sprake is van een zelfstandige verbintenis, moet

de kwalificatie van een overschrijvingsopdracht als mandaat verworpen worden. De financiële

instelling verstrekt een geheel nieuw recht aan de begunstigde. Ze verstrekt namelijk een

vordering die door de opdrachtgever niet zelf verstrekt kan worden en die evenmin van te

voren behoorde tot het vermogen van deze laatste.177

115. In tegenstelling tot wat het geval is bij de kwalificatie als mandaat, dient de bank van de

opdrachtgever niet steeds over te gaan tot het sluiten van een nieuwe bijzondere

lastgevingsovereenkomst. De financiële instelling is verplicht de opdracht uit te voeren

wanneer deze binnen de grenzen valt van wat contractueel is overeengekomen.178

De

overschrijvingsopdracht is enkel een instructie, een eenzijdige wilsuiting die dus niet leidt tot

het ontstaan van een nieuwe (lastgevings)overeenkomst binnen het initiële raamcontract.

116. Wanneer de financiële instelling van de opdrachtgever en de financiële instelling van de

begunstigde niet dezelfde zijn, dient de financiële instelling van de begunstigde beschouwd te

worden als een uitvoeringsagent. Wanneer er corresponderende banken bij de afwikkeling van

de overschrijvingsopdracht betrokken zijn, dienen zij eveneens als uitvoeringsagent

gekwalificeerd te worden. Het is dan de bank van de begunstigde en/of de tussenkomende

banken die de schuldvordering aan de begunstigde moeten verschaffen. Het gevolg van deze

174

Brussel 23 december 1998, TBH 1999, 681, noot J-P BUYLE en M. DELIERNEUX. 175

H. COUSY en J. STUYCK (ed.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht. Handels- en Economisch recht , Deel

I Ondernemingsrecht, Brussel, Story Scientia, 1989, 547; X. THUNIS, Responsabilité du banquier et

automatisation des paiements, Namen, Presses Universitaires de Namur, 1996,112. Contra: J. VANEBELLE,

“Geld juridisch bekeken”, AJT-Dossier 1994-1995, 64-67. 176

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 121. 177

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 42. 178

G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 309.

Page 62: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

62

kwalificatie is dat het finaal de financiële instelling van de begunstigde is, in haar

hoedanigheid van uitvoeringsagent, die bij de creditering van de rekening van de begunstigde

de contractuele verplichtingen van de financiële instelling van de opdrachtgever uitvoert.

Door de rekening van de opdrachtgever te crediteren, voert zij niet enkel de voormelde

contractuele plichten van de bank van de opdrachtgever uit, maar tevens een verplichting die

zij op grond van de rekeningovereenkomst met de begunstigde heeft. 179

De financiële

instelling treedt dus op in een dubbele hoedanigheid.180

2.2.4.2 Aansprakelijkheidsregeling

117. Wanneer de opdrachtgever kan aantonen dat zijn financiële instelling een fout heeft

begaan bij de uitvoering van de overschrijvingsopdracht, dan is zij aansprakelijk jegens de

opdrachtgever.

118. Wanneer er een fout is begaan door een tussenkomende bank of door de bank van de

begunstigde, is het voor de opdrachtgever mogelijk om zijn eigen financiële instelling

aansprakelijk te stellen. Hoewel er dus geen persoonlijke fout aan de bank van de

opdrachtgever verweten kan worden, is zij toch contractueel aansprakelijk gesteld voor de

foutieve handelingen van haar uitvoeringsagenten. 181

Op grond van het principe van de

relativiteit van de overeenkomsten, vervat in het artikel 1165 BW, is het onmogelijk voor de

opdrachtgever om een uitvoeringsagent van zijn bank aan te spreken182

en is het tevens niet

mogelijk dat de bank van de opdrachtgever zou opwerpen dat de fout niet aan haar, maar aan

bijvoorbeeld een tussenkomende bank te wijten is.

119. De aansprakelijkheid van de bank van de begunstigde en/of tussenkomende banken

hangt af van het etiket dat op haar/hen gekleefd wordt. Zij worden volgens STEENNOT niet

als gesubstitueerde lasthebber, maar wel als uitvoeringsagent beschouwd. In het geval van de

kwalificatie als mandaat kan de bank van de begunstigde of de tussenkomende bank op grond

179

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 149. 180

R. STEENNOT, “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 43. 181

Cass. 21 juni 1979, Arr. Cass. 1979-1980, 1268-1270. C. PAUWELS, “Contractuele aansprakelijkheid voor

hulppersonen of uitvoeringsagenten”, Jura Falc.1995-1996, afl. 1, 110. 182

M. DEBAENE en P. DEBAENE, “Samenloop en co-existentie contractuele en buitencontractuele

aansprakelijkheid”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van

rechtspraak en rechtsleer, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel II, Hfdst. 11, 30.

Page 63: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

63

van het artikel 1994 BW aangesproken worden door de opdrachtgever wanneer die bank een

fout beging. Worden deze banken echter als uitvoeringsagent beschouwd, dan is het enkel

onder zeer stringente voorwaarden mogelijk dat de opdrachtgever hen kan aanspreken en zal

de bank van de opdrachtgever normaliter (behoudens geldig exoneratiebeding) aansprakelijk

zijn.183

De bank van de begunstigde en/of corresponderende banken zijn immers noch

contractueel verbonden met de opdrachtgever, noch zijn zij derden. Het Hof van Cassatie

heeft immers beslist dat een uitvoeringsagent wel een derde is bij het sluiten van de

hoofdovereenkomst (lees: de raamovereenkomst tussen de opdrachtgever en zijn financiële

instelling) maar geen derde is bij de uitvoering van die overeenkomst.184

Hij kan bijgevolg

enkel buitencontractueel aangesproken worden door de opdrachtgever wanneer de fout en de

schade vreemd zijn aan die overeenkomst. De uitvoeringsagent geniet een quasi-immuniteit.

Uit het gegeven dat de bank van de begunstigde en de tussenkomende banken beschouwd

worden als uitvoeringsagent, volgt dus dat de opdrachtgever de bank van de begunstigde en

de tussenkomende financiële instellingen de facto niet meer zal kunnen aanspreken op grond

van de leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent, behoudens in het geval waarin

deze een misdrijf zou hebben begaan.185

Dit leidt tot een zwaardere aansprakelijkheid van de bank van de opdrachtgever. Het voordeel

is dat de opdrachtgever er zich toe kan beperken enkel zijn eigen financiële instelling aan te

spreken, ook al is er een fout van een andere financiële instelling. Anders gezegd, deze theorie

leidt tot een soort van aansprakelijkheid die gedeeltelijk186

te vergelijken is met deze uit de

huidige Wet Betalingsdiensten. De bank van de opdrachtgever kan wel een regresvordering

instellen tegen de financiële instelling wanneer deze een fout beging in het kader van hun

contract.

120. Aangezien het, zoals reeds vermeld, gaat om een instructie, kan de bank van de

opdrachtgever niet weigeren de opdracht uit te voeren wanneer zij van oordeel is dat één van

de tussenkomende instellingen onbetrouwbaar is. Is het dan wel redelijk te stellen dat de bank

183

C. PAUWELS, “Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten”, Jura Falc.1995-

1996, afl. 1, 83. 184

Cass. 7 december 1973, RW 1973-1974, 1597. 185

Cass. 26 oktober 1990, RCJB 1992, 497. 186

Er dient immers, in tegenstelling tot wat het geval is bij de Wet Betalingsdiensten, nog steeds het bewijs van

een fout geleverd te worden (althans wanneer het uitvoeren van een overschrijvingsopdracht een

inspanningsverbintenis is).

Page 64: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

64

van de opdrachtgever aansprakelijk is voor de fout van zo‟n tussenkomende bank ?187

Deze

financiële instelling wordt haar immers opgedrongen door de schuldeiser. De voormelde

vraag is vooral van belang wanneer een tussenkomende instelling insolvabel geworden zou

zijn. Wanneer wordt geoordeeld dat het feit dat de uitvoeringsagent gekozen is door de

schuldeiser niets verandert aan de principiële aansprakelijkheid van de financiële instelling

van de opdrachtgever, zal de bank van de opdrachtgever haar geld of een deel ervan mogelijk

nooit meer terugzien.188

Dit is mijns inziens onrechtvaardig tegenover de bank van de

opdrachtgever. Wanneer echter geoordeeld wordt dat de financiële instelling van de betaler

niet aansprakelijk zou zijn wanneer haar een uitvoeringsagent wordt opgedrongen189

, zou dit,

gelet op de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagenten, leiden tot een situatie waarbij de

schade de facto niet vergoed wordt. Ook dit is natuurlijk een toestand die niet wenselijk is.

2.2.5 Rechtsfiguur sui generis: VAN RYN en HEENEN

2.2.5.1 Begrip

121. Volgens VAN RYN en HEENEN is de overschrijving een rechtsfiguur die tussen alle

partijen een wilsovereenstemming creëert door middel van een eenzijdige wilsverklaring.190

.

Een overschrijving wordt door hen vergeleken met de situatie waarin goederen door

verschillende vervoerders worden vervoerd. Zij stellen dat wanneer een financiële instelling

van de begunstigde de rekening van die begunstigde crediteert, zij niet als een plaatsvervanger

optreedt, doch zij zich beperkt tot het uitvoeren van een overeenkomst die zij met die

begunstigde gesloten heeft. Zij zou volgens hen geen plaatsvervanger kunnen zijn, daar noch

de opdrachtgever, noch diens financiële instelling de mogelijkheid hebben om de financiële

instelling van de begunstigde te kiezen. Hetzelfde geldt in de verhouding tussen de

opdrachtgever en zijn financiële instelling. Deze stelling wordt in de rechtspraak niet frequent

gevolgd.191

2.2.5.2 Aansprakelijkheidsregeling

187

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 403. 188

E. DIRIX, “Aansprakelijkheid van en voor hulppersonenen”, in M. STORME (ed.), Recht halen uit

aansprakelijkheid. Postuniversitaire Cyclus Delva 1992-1993, Gent, Mys & Beersch, 1993, 349. 189

R. BOSMANS, Le connaissement direct, Brussel, Larcier, 1950, 42. 190

J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial,IX ,Bruxelles, Bruylant, 1988, 307. 191

Kh. Brussel 10 september 1986, TBH 1987, 755, noot M. REGOUT-MASSON.

Page 65: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

65

122. In deze sui generis figuur is het mogelijk alle partijen die bij de overschrijving betrokken

zijn aansprakelijk te stellen op basis van een contractuele relatie. Bij deze kwalificatie kan de

opdrachtgever ook de corresponderende banken of de bank van de begunstigde rechtstreeks

aansprakelijk stellen. Zij maken immers ook geen gewag van de aanwezigheid van

uitvoeringsagenten.

2.2.6 Volmaakte delegatie

2.2.6.1 Begrip

123. Kort gesteld is een delegatieovereenkomst in het kader van een betaalopdracht een

driepartijen-overeenkomst waarbij een schuldeiser aan zijn debiteur opdraagt te betalen aan

zijn eigen schuldeiser.192

In geval de overschrijving als een volmaakte of noverende delegatie

wordt beschouwd, wordt volgende situatie als uitgangspunt genomen. Enerzijds is de

opdrachtgever de schuldeiser van zijn eigen bank (zijn schuldvordering bestaat in het feit dat

hij van zijn bank kan vorderen dat zij de betaalopdracht uitvoert) en anderzijds is de

begunstigde de schuldeiser van de opdrachtgever (zijn schuldvordering bestaat uit het feit dat

er een contract is tussen deze twee actoren waarin erkend wordt dat de ene een schuld heeft

tegenover de andere). Op grond van de volmaakte delegatie zou de schuldvordering van de

opdrachtgever tegenover zijn bank worden overgedragen aan de begunstigde van de

overschrijving.

De bank van de opdrachtgever wordt dan als gedelegeerde van de begunstigde bestempeld.

De opdrachtgever is de initiële schuldenaar en zou bijgevolg de delegant zijn, terwijl de

begunstigde als de delegataris zou moeten worden beschouwd. Typerend voor een volmaakte

delegatie is dat de verbintenis van de oorspronkelijke schuldenaar (lees: de opdrachtgever)

zou uitdoven en dat in de plaats daarvan de verbintenis tot het voldoen van de schuld enkel

komt te liggen bij de gedelegeerde.193

De oorspronkelijke schuldvordering van de begunstigde

op de opdrachtgever wordt achtergesteld aan deze nieuwe schuldvordering tussen de

gedelegeerde en de delegataris.

192

H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, III, Brussel, Bruylant, 1967, nrs. 603-613. 193

Bij een onvolmaakte delegatie daarentegen heeft de delegataris een extra schuldeiser. Hij kan zowel de

gedelegeerde als de delegant aanspreken.

Page 66: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

66

124. STORME is een voorstander van de kwalificatie van de overschrijving als een

delegatieovereenkomst. Hij stelt dat deze kwalificatie de enige is die de bank ziet voor wat ze

is, namelijk de schuldenaar van het nieuwe rekeningtegoed, van wie de eenmaal aangegane

schuld geabstraheerd is van de interne verhouding met de opdrachtgever. Hij verwerpt ook de

kwalificatie als lastgeving. Een lastgeving veronderstelt dat de bank jegens een derde een

rechtshandeling verricht in naam en voor rekening van de opdrachtgever. STORME stelt dat

dit niet het geval is bij een overschrijving. Welke rechtshandeling zou de financiële instelling

immers verrichten jegens de derde? Diens rekening crediteren of dus met andere woorden zijn

tegoed verhogen, dit wil dus zeggen zijn eigen verplichting als bank „verhogen‟?

De uitvoering van een overschrijvingsopdracht is volgens hem niets anders dan het aangaan

van een geldverbintenis jegens de begunstigde.194

De verbintenis van de gedelegeerde

tegenover de delegataris is een abstracte verbintenis.195

Met dit laatste wordt bedoeld dat deze

verbintenis onafhankelijk is van de achterliggende verhoudingen waaruit zij is ontsproten.

Hieruit volgt dat de gedelegeerde geen excepties uit die onderliggende verhoudingen kan

opwerpen tegenover de delegataris om zijn verbintenis niet na te komen. Een overschrijving

is, nog steeds volgens STORME, een bijzondere delegatieovereenkomst, een delegatio

solvendi. Het is een “opdracht” in de zin van een delegatie en niet in de zin van een gewone

lastgeving. De bank gaat in opdracht van de opdrachtgever een (abstracte) verbintenis aan,

waardoor de schuld van de opdrachtgever jegens de begunstigde wordt voldaan.196

Verder

stelt deze auteur dat de schuld die de financiële instelling jegens de opdrachtgever heeft,

vervalt op het ogenblik waarop de financiële instelling van de begunstigde de rekening van de

begunstigde crediteert. Het tenietgaan van de schuld vereist dus niet dat het betrokken

rekeningtegoed door de begunstigde wordt gebruikt.197

125. In de rechtsleer wordt gesteld dat deze kwalificatie niet gehanteerd mag worden, daar er

geen wilsovereenstemming is over het noverend karakter, terwijl het artikel 1273 BW deze

vereiste expliciet oplegt.198

De wil om tot deze handeling over te gaan, moet duidelijk uit een

194

M.E. STORME,” Minnelijk kantonneren: een perfect geldige delegatie”, TPR 2003, 1300-1301. 195

E. DIRIX, Obligatoire verhouding tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maarten Kluwer's

Internationale, 1984, 260. 196

M.E. STORME, “Minnelijk kantonneren: een perfect geldige delegatie”, TPR 2003, 1301. 197

M.E. STORME, “Het recht inzake meerpartijenverhoudingen in het ontwerp-GRK vergeleken met het

Belgisch recht (vertegenwoordiging, derdenbeding, cessie, subrogatie, borgtocht, garantie, delegatie)”, TPR

2009, 1099. 198

H. BRAECKMANS, “Bankrekeningen, betaal- en kredietverrichtingen'', in Beginselen van Belgisch

Privaatrecht Handels- en Economisch Recht. Deel 1 Ondernemingsrecht, Brussel, Story-Scientia, 1989, 560.

Page 67: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

67

overeenkomst tussen de delegataris en gedelegeerde blijken. Er kan niet worden afgeleid dat

de bank van de opdrachtgever deze schuldvernieuwing zou aanvaard hebben omdat de bank

van de opdrachtgever enkel de overschrijving uitvoert op grond van zijn contractuele relatie

met de opdrachtgever. De achterliggende idee is dat een afstand van een recht nooit kan

worden vermoed.199

126. Het valt op dat de stelling van STORME grotendeels overeenkomt met die van

STEENNOT. Het verschil zit hem in het feit dat STEENNOT, mijn inziens terecht, stelt dat er

geen novatie kan plaatsvinden omwille van het argument dat in het vorige randnummer

gegeven is.

2.2.6.2 Aansprakelijkheidsregeling

127. De opdrachtgever kan zich ook wenden tot zijn eigen bankinstelling wanneer deze de

betaalopdracht foutief uitvoert. Die instelling zal echter eveneens aansprakelijk zijn voor de

fouten die werden gemaakt door de uitvoeringsagenten waarop een beroep werd gedaan. Hier

is er geen rechtstreekse vordering mogelijk tegen de tussenkomende instellingen, evenmin op

extracontractuele basis, omwille van de reeds uiteengezette quasi-immuniteit van de

uitvoeringsagent.

2.2.7 Vergoedbare schade

128. Twee bepalingen uit het Burgerlijk wetboek zijn hier van cruciaal belang :

- ten eerste stelt het artikel 1150 BW dat de schade die dient vergoed te worden enkel

deze is die was voorzien of die men heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan

van de overeenkomst,

- ten tweede stelt het artikel 1151 BW dat de schadevergoeding ingevolge het niet

uitvoeren van een overeenkomst alles omvat wat het onmiddellijk en rechtstreeks

gevolg is van het niet uitvoeren van die overeenkomst.

129. Prima facie wijzen de woorden „rechtstreeks‟ en „onmiddellijk‟ erop dat de indirecte

schade niet het voorwerp zal uitmaken van de vergoedbare schade. Deze schade moet dus

199

T. BASTIAENSEN, “Delegatie: een driepartijenovereenkomst die de toestemming van de gedelegeerde

schuldenaar vereist”, TBR 2011, 486.

Page 68: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

68

desgevallend extracontractueel worden teruggevorderd. Het Hof van Cassatie geeft echter een

zeer ruime interpretatie aan het artikel 1151 BW, door de voormelde woorden te interpreteren

als een noodzakelijk gevolg van de contractuele wanprestatie.200

Of er sprake is van causaliteit tussen de contractuele fout en de schade, moet beoordeeld

worden aan de hand van de equivalentieleer.201

Er moet dus worden nagegaan of de schade

zich niet voorgedaan zou hebben mocht de contractuele wanprestatie niet hebben

plaatsgevonden.202

Wanneer de opdrachtgever schade oploopt ingevolge de inwerkingtreding

van een schadebeding omdat er foutief of niet tijdig betaald is aan de begunstigde, is dit

schade die zich niet zou hebben voorgedaan mocht de betaalopdracht niet foutief uitgevoerd

zijn.

130. Bovendien moet de schade ook voorzienbaar geweest zijn op het moment van het sluiten

van het contract. De artikelen 1150 en 1151 BW dienen samen gelezen te worden en aan hun

toepassingsvoorwaarden dient dan ook cumulatief voldaan te zijn. Er kan mijns inziens niet

gesteld worden dat de inwerkingtreding van een schadebeding een feit is dat te voorzien was

door de bank. Deze indirecte schade kan enkel als voorzienbaar gekwalificeerd worden

wanneer er op voorhand aan de financiële instelling melding is gemaakt van de mogelijke

toepassing van een schadebeding ingeval van niet correcte uitvoering van de betaalopdracht.

STEENNOT merkt in dit verband op dat de wijze waarop de elektronische

overmakingsopdrachten verwerkt worden, in de praktijk niet toelaat dat een dergelijke

kennisgeving kan geschieden. Hij stelt dan ook de vraag of het niet beter zou zijn om de

financiële instelling altijd aansprakelijk te stellen voor de indirecte schade. Dit zou

voordeliger zijn voor de klant. Hij heeft immers de garantie dat het volledige verlies dat hij

geleden heeft ingevolgde de gebrekkige uitvoering van de betaalopdracht zal vergoed worden.

De keerzijde van de medaille is echter dat de transactiekosten voor de klant zullen stijgen.

Tegelijk is de kans groot dat de klant geen nood zal hebben aan een systeem waarbij alle

schade vergoed wordt door de financiële instelling. De financiële instelling zal zich immers

niet „kosteloos‟ voorzien in een systeem waarin ze tevens de indirecte schade vergoedt bij

foutieve uitvoering. STEENNOT pleit dan ook voor een dubbel systeem, waarbij de klant de

mogelijkheid geboden wordt om contractueel te bepalen of er al dan niet ruimte is voor een

200

Cass. 9 mei 1986, Arr. Cass. 1986-87, 2699. 201

Cass. 4 december 1950, Pass. 1951, I, 201; Cass. 4 april 2003, Pass. 2003, 226; H. DE PAGE, Traité

élémentaire du droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1964, nr 958. 202

M. VAN QUICKENBORNE, Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer,

2007, 57.

Page 69: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

69

bijzondere kennisgeving. Enkel wanneer een klant er voor kiest om in een systeem van

vergoeding te stappen, zouden hem hogere transactiekosten aangerekend kunnen worden.203

131. Indirecte schade is een begrip dat noch door de wet, noch door de rechtspraak

gedefinieerd is. Het is dus sowieso aan te raden dat de contractspartijen precies omschrijven

wat zij onder dit begrip verstaan. Dit kunnen zij realiseren door in het contract een

exhaustieve lijst met schadeposten te vermelden die beschouwd worden als indirecte

schade.204

Op basis van die lijst kan dan bepaald worden voor welke schadeposten zij de

aansprakelijkheid wensen uit te sluiten of te beperken. Dergelijke exoneratiebedingen moeten

dan wel tegenwerpelijk en geldig zijn opdat zij uitwerking kunnen hebben.

132. Blijft de vraag of in de verhouding tussen de opdrachtgever en een tussenkomende

instelling die een fout heeft begaan de regels van de contractuele dan wel de extracontractuele

aansprakelijkheid van toepassing zijn. De tussenkomende instelling, die een plaatsvervanger

is, heeft geen contractuele relatie met de opdrachtgever. Toch wordt aanvaard dat de regels uit

de artikelen 1150 e.v. BW van toepassing zijn.

De grondslag van deze zienswijze wordt gevonden in de vertegenwoordigingsgedachte. Er

wordt daarbij gesteld dat de oorspronkelijke lasthebber (lees: de financiële instelling van de

opdrachtgever) in naam en voor rekening van de lastgever (lees: de opdrachtgever) een

contract tussen de lastgever en de plaatsvervanger tot stand heeft gebracht.205

Alleen in de

veronderstelling dat de tussenkomende instelling beschouwd wordt als uitvoeringsagent, is

een beroep op de buitencontractuele aansprakelijkheid mogelijk om de omvang van de te

vergoeden schade te bepalen. Een vordering gesteund op het artikel 1382 BW zal echter bijna

nooit mogelijk zijn ingevolge het samenloopverbod (cfr. infra randnrs. 136-137).206

2.3 Buitencontractuele aansprakelijkheid

133. De bank kan ook extracontractueel aansprakelijk gesteld worden. Dit is mogelijk

wanneer zij een onrechtmatige daad heeft gesteld. De bank kan aansprakelijk worden gesteld

203

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 442. 204

K. DE VULDER en S. ONGENA, “Contractuele uitsluiting van „indirecte schade‟ ”, NJW 2002, 47. 205

L. SIMONT, “Exposé introductif” in Les intermediaries commerciaux, Brussel, Editions du jeune barreau,

1990, 23; R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 439. 206

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 440.

Page 70: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

70

voor haar eigen onrechtmatige daad, bestaande uit de miskenning van een specifieke norm die

haar noopt tot handelen in een bepaalde zin of tot een onthouding.

Daarnaast moet zij, zoals eenieder, handelen als een bonus pater familias. Zij is er met andere

woorden toe gehouden de algemene zorgvuldigheidsnorm toe te passen op straffe van haar

aansprakelijkheid.207

Deze algemene zorgvuldigheidsnorm wordt aan de hand van de

volgende vraag beoordeeld: zou een redelijke en voorzichtige bank die zich in gelijke

omstandigheden bevindt op dezelfde wijze handelen ?208

134. Er zijn drie voorwaarden opdat er van buitencontractuele aansprakelijkheid van de bank

sprake kan zijn: er moet een fout zijn, er moet schade zijn en er moet een causaal verband zijn

tussen de fout en de schade. Bovendien moet de schade ook toerekenbaar zijn aan de

schadeverwekker. Deze subjectieve vereiste zal in hoofde van een bank steeds aanwezig zijn,

aangezien ze in het handelsverkeer altijd optreedt als een rechtspersoon.

135. De financiële instelling kan ook aansprakelijk gesteld worden op grond van het artikel

1384, lid 3 BW. Concreet houdt dit in dat de bank als aansteller aansprakelijk is voor de

onrechtmatige daden gepleegd door haar personeel. Het is daarbij niet mogelijk om aan die

aansprakelijkheid te ontsnappen door te stellen dat de fout van de aangestelde te wijten was

aan overmacht. Het artikel 1384 BW gaat immers uit van een onweerlegbaar vermoeden van

aansprakelijkheid in hoofde van de aansteller. Het feit dat de aangestelde zich kan beroepen

op de toepassing van het artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet doet hieraan geen

afbreuk.

136. In ieder geval zal de bank maar uiterst zelden aansprakelijk zijn op grond van het artikel

1382 BW, aangezien de problematiek van de foutieve uitvoering van een betaalopdracht zich

normaliter op het contractueel niveau tussen de opdrachtgever en de bank bevindt. Deze

vaststelling vindt haar grondslag in het door het Hof van Cassatie gecreëerde

samenlooptheorie waarbij het Hof stelde dat de contractuele aansprakelijkheid primeert op de

buitencontractuele aansprakelijkheid.209

207

L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I, Antwerpen,

Maklu, 1989, 34. 208

P. VAN OMMESLAEGHE en L. SIMONT, "De aansprakelijkheid van de bankier-kredietverlener in het

Belgisch recht” TPR, 1986, 1095. 209

Cass. 7 december 1973, RW 1973-1974, 1597.

Page 71: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

71

137. Het samenloopverbod bestaat uit twee onderdelen. Vooreerst is er geen

buitencontractuele vordering mogelijk wanneer de fout een tekortkoming aan een contractuele

verbintenis uitmaakt. Bovendien is een buitencontractuele vordering slechts mogelijk indien

de fout andere dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten schade heeft

veroorzaakt. Aan deze beide voorwaarden moet tegelijkertijd worden voldaan. Deze strikte

visie heeft als gevolg dat een aansprakelijkheidsvordering op grond van het artikel 1382 BW

tussen contractspartijen de facto niet mogelijk is. Het zijn de zogenaamde verdwijners die uit

deze cassatierechtspraak afleiden dat ofwel de contractuele aansprakelijkheid, ofwel de

buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing is waardoor dus van een samenloop geen

sprake kan zijn (de samenloop is als het ware „verdwenen‟).210

138. Er is een uitzondering op het samenloopverbod wanneer de contractuele wanprestatie

tevens een misdrijf uitmaakt.211

In dit geval heeft de benadeelde de keuze tussen beide

aansprakelijkheidsregimes en dit zowel tegen de contractspartij als tegen zijn

uitvoeringsagenten.

139. In de vierde overweging van voormeld principearrest wordt uitdrukkelijk gesteld dat de

buitencontractuele vordering slechts mogelijk is indien de schade niet louter contractueel is.

140. Een aantal auteurs hebben op basis van het gebruik van het woord „louter‟ een

afwijkende theorie inzake samenloop geformuleerd, waardoor de buitencontractuele vordering

in een ruimer aantal gevallen mogelijk zou zijn. Zij worden de verfijners212

genoemd. Volgens

hen is louter contractuele schade het verlies van het voordeel dat het contract tot stand bracht.

Andere schade die het gevolg is van de contractuele wanprestatie zou dan geen louter

contractuele schade zijn, zodat in dat geval wel een beroep kan worden gedaan op het artikel

1382 BW.

141. Op 29 september 2006 velde het Hof van Cassatie een arrest waarin ze de visie van de

verfijners leek te volgen.213

Het arrest stelt dat er op twee voorwaarden extracontractueel kan

gevorderd worden door een contractspartij :

210

H. BOCKEN,”Samenloop contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Verfijners, verdwijners en

het arrest van het Hof van Cassatie van 29 september 2006”, NJW 2007, 722. 211

Cass. 26 oktober 1990, RCJB 1992, 497. 212

J. VAN RYN, “Responsabilité aquilienne et contrats”, JT, 1975, 506; H. COUSY, Problemen van

productaansprakelijkheid, Brussel, Bruylant, 1978, 330. 213

Cass. 29 september 2006, NJW 2006, 946.

Page 72: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

72

- ten eerste moet de ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaken, niet alleen aan de

contractuele verbintenis, maar ook aan de algemene zorgvuldigheidsplicht,

- ten tweede moet deze fout andere dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst

te wijten schade hebben veroorzaakt.

Een schadelijder kan dus een buitencontractuele vordering instellen wanneer een fout een

tekortkoming uitmaakt aan de algemene zorgvuldigheidsnorm en tevens een overtreding is

van een contractuele norm. Daarenboven blijft een beroep op het artikel 1382 BW uitgesloten

wanneer er sprake is van schade die aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten

is. Het is dus enkel op het niveau van de fout dat het samenloopverbod in dat arrest wordt

opgeheven. De schade die het gevolg is van de fout moet dus wel nog steeds geheel vreemd

zijn aan de uitvoering van het contract. Het Hof specificeert echter niet wat het onder “andere

dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten schade” verstaat. Wordt de

meerderheidsvisie gevolgd, dan zou die schade nihil zijn. Deze visie vindt haar grondslag in

het artikel 1149 BW. Zoals hierboven reeds aangestipt, gaat het volgens de visie van de

verfijners daarentegen om de niet zuiver contractuele schade. Indien het ruime schadebegrip

van de verdwijners gehanteerd wordt, kan met BOONE geconcludeerd worden dat de

versoepeling van de voorwaarde inzake de fout een slag in het water dreigt te worden.214

Bijgevolg lijkt de visie van de verfijners te verkiezen.

142. Doordat de samenloop wordt behouden op het niveau van de schade, is er mijn inziens

voor de praktijk niet veel veranderd ingevolge dit arrest. Daarenboven moet aan dit arrest niet

te veel belang gehecht worden, daar het Hof nog geen twee maanden later een arrest velde

waarin het de principiële onmogelijkheid van een buitencontractuele

aansprakelijkheidsvordering in de verhouding tussen contractspartijen bevestigt.215

143. Besluit: de bank zal maar zeer sporadisch op grond van het artikel 1382 BW

aangesproken kunnen worden door haar klant. Dit is immers enkel mogelijk wanneer de

schade die de opdrachtgever lijdt ten gevolge van de gebrekkige uitvoering van de

betaalopdracht volledig vreemd is aan de uitvoering van het contract. Het bestaan van zulke

schade is bijzonder twijfelachtig, waardoor er in het merendeel van de gevallen alleen op

contractuele basis een aansprakelijkheidsvordering zal kunnen worden ingesteld. Maar

214

I. BOONE, “Samenloop contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid verfijnd”, NJW 2006, afl. 156,

947. 215

Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1247-1257.

Page 73: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

73

wanneer een contractuele fout tevens een strafrechtelijk misdrijf uitmaakt, behoudt de

benadeelde de keuze tussen de contractuele en de extracontractuele vordering.216

Een

voorbeeld van een vordering op grond van het artikel 1382 BW is oplichting in hoofde van

een bank. Oplichting is immers een misdrijf.

2.4 Afwijking van de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid: exoneratiebedingen in de

bankvoorwaarden

144. De regels in het BW inzake aansprakelijkheid zijn van aanvullend recht. Financiële

instellingen zullen door middel van exoneratiebedingen in hun algemene bankvoorwaarden

trachten zo weinig mogelijk te moeten instaan voor schade ten gevolge van een foutief of

laattijdig uitgevoerde betaalopdracht. Volgens DIRIX is een exoneratiebeding een

contractueel beding waarbij een partij zich geheel of gedeeltelijk bevrijdt van de (contractuele

of buitencontractuele) aansprakelijkheid die op haar rust.217

Deze definitie is te prefereren

boven die van VAN GERVEN en COVEMAEKER, die stellen dat er van een

exoneratiebeding sprake is wanneer een contractspartij zich geheel van zijn aansprakelijkheid

bevrijdt.218

Het staat immers vast dat bedingen die de aansprakelijkheid uitsluiten aan

eenzelfde regime onderworpen zijn als bedingen die de aansprakelijkheid beperken.219

145. Een exoneratiebeding kan in beginsel niet omzeild worden met een beroep op het artikel

1382 BW. Een beroep op dit artikel tegen de financiële instelling zou namelijk stuiten op het

principieel verbod van samenloop tussen contractuele en buitencontractuele

aansprakelijkheid.

146. Deze bedingen kunnen de rechtszekerheid in handelsbetrekkingen bevorderen. Maar daar

zij een onderdeel vormen van een toetredingscontract,220

kunnen ze ook aanleiding geven tot

misbruik door de opsteller van het contract (in casu de financiële instelling).221

Het is dan ook

216

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42. 217

E. DIRIX, “Exoneratiebedingen”, TPR 1988, 1172. 218

W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 112. 219

R. KRUITHOF, “Les clauses d‟exonération totale ou partielle de responsabilité.Rapport belge.”, in X. (ed.),

In memoriam Jean Limpens,Antwerpen, Kluwer, 1987, 171. 220

Vaak is de klant van een financiële instelling immers de economisch zwakkere partij waardoor deze niet in

staat is om de inhoud van de algemene bankvoorwaarden mee te bepalen. Is een klant het niet eens met een

bepaalde clausule dan zal de financiële instelling het contract niet sluiten. Zie: R. STEENNOT, Elektronisch

betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen, Intersentia, 2002, 25. 221

S. ONGENA, Algemene voorwaarden, Mechelen, Kluwer, 2006, 103-104.

Page 74: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

74

van groot belang dat dergelijke bedingen aan een aantal tegenwerpelijkheids- en

geldigheidsvereisten uit het gemeen recht en bijzondere wetgeving voldoen.

2.4.1 Tegenwerpelijkheid van de (exoneratie)bedingen in de algemene bankvoorwaarden

147. Alvorens in te gaan op de geldigheid van een exonertiebeding, dient eerst de

tegenwerpelijkheid van de algemene bankvoorwaarden waarin dat beding is opgenomen aan

bod te komen. Zijn deze tegenwerpelijk, dan is verder onderzoek naar de geldigheid mogelijk.

In het tegenovergestelde geval zal de financiële instelling zich nooit kunnen beroepen op een

exoneratiebeding. De contractanten zijn immers enkel verbonden door de bedingen waarover

er daadwerkelijk wilsovereenstemming was.

148. De problematiek van de tegenstelbaarheid van contractuele bedingen wordt benaderd

vanuit het gemeen recht. Op grond daarvan maakt een beding deel uit van de overeenkomst

wanneer de wederpartij voorafgaand of ten laatste bij de totstandkoming van het contract

kennis heeft genomen of redelijkerwijze kennis kon nemen van de contractuele bedingen, in

casu de algemene bankvoorwaarden.222

Dit betekent dat de bedingen die na de

contractsluiting worden meegedeeld, niet aan de medecontractant kunnen worden

tegengeworpen. Daarenboven moeten de algemene voorwaarden door de wederpartij, in casu

de opdrachtgever, impliciet of expliciet worden aanvaard.223

149. De klant moet vooreerst op de hoogte zijn van het bestaan van de algemene

bankvoorwaarden. Deze kennisgeving moet geschieden door de financiële instelling. Alleen

wanneer aanvaard wordt dat de algemene bankvoorwaarden beschouwd worden als een

rechtsgebruik of een gewoonte, zou dergelijke kennisgeving niet vereist zijn. Een gewoonte of

een gebruik is immers een autonome bron van recht en ontleent haar bindende kracht niet aan

de wil van de partijen.224

150. Het louter op de hoogte zijn van het bestaan van de algemene voorwaarden is echter niet

voldoende om de klant te verbinden. De klant moet ook kennis kunnen nemen of

redelijkerwijs kennis kunnen nemen van de algemene voorwaarden. Om dit te realiseren gaat

222

Kh. Brussel 5 oktober 1971, JT 1971, 738. 223

Brussel 13 mei 1965, RHA 1965, 326; M. BOSMANS, “Standaardbedingen”, TPR 1984, 49; K.

BYTTEBIER, Handboek Financieel Recht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 193. 224

R. KRUITHOF, “Contractuele aansprakelijkheidsregelingen”, TPR 1984, 250.

Page 75: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

75

men er in principe van uit dat indien de algemene voorwaarden in een afzonderlijk document

worden vermeld, er pas sprake kan zijn van redelijke kennisname wanneer dit afzonderlijk

document aan de wederpartij is overhandigd225

. Een loutere verwijzing naar de algemene

voorwaarden volstaat dus niet om ze deel te laten uitmaken van het contract. Nochtans wordt,

ten aanzien van professionelen, een duidelijke verwijzing naar de algemene voorwaarden

soms voldoende geacht om te besluiten tot de reële mogelijkheid tot kennisname.226

Het feit

dat de klant zelf een initiatief dient te nemen om een exemplaar te bekomen van de algemene

voorwaarden, doet geen afbreuk aan de vereiste van de mogelijkheid tot kennisname.227

Dit

laatste kan echter niet zonder meer doorgetrokken worden naar de verhouding tussen de

financiële instelling en haar klant, die een consument is in de zin van de WMPC. Noch bij de

effectieve overhandiging, noch bij de loutere verwijzing naar de algemene voorwaarden, is

het vereist dat de consument effectief de algemene voorwaarden heeft gelezen.228

De

kennisname dient in concreto door de rechter te worden beoordeeld, waarbij samengevat,

rekening wordt gehouden met de volgende elementen:

– de beschikbaarheid van de algemene voorwaarden,229

– de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de algemene voorwaarden,230

– de begrijpelijkheid van de algemene voorwaarden.231

151. Zoals reeds aangestipt, kan de aanvaarding van de algemene voorwaarden door de klant

zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend zijn. Dat stilzwijgen dient wel omstandig te zijn. Dit is

het geval wanneer de begeleidende omstandigheden iedere andere uitleg uitsluiten en het

stilzwijgen dus niet op een andere wijze kan worden geïnterpreteerd dan als een

toestemming.232

In de verhouding tussen professionelen kan de impliciete aanvaarding van de

algemene voorwaarden worden afgeleid uit de aanwezigheid van een lange handelsrelatie.233

225

Brussel 12 september 1997, JLMB 1999, 362. 226

Antwerpen 12 januari 2006, Bank Fin. R. 2006, 87; Contra: Brussel 9 mei 1990, JLMB 1990, 1490. 227

Antwerpen 7 september 1998, AJT 1999-2000, 395, noot R. STEENNOT. 228

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 29-30. 229

Rb. Luik 1 oktober 2008, DAOR 2009, 320. 230

Kh. Luik 21 september 1931, Jur Liège 1932, 261. 231

Kh. Hasselt 8 mei 2007, RW 2007-08, 1047. 232

Cass. 14 juni 1995, Arr. Cass., 1995, 608. 233

Kh. Namen 1 april 1993, T. Aann. 1995, 152.

Page 76: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

76

152. De tegenstelbaarheid is onlosmakelijk verbonden met de problematiek van het bewijs.

Het bewijs van de kennisname van de algemene voorwaarden rust op degene die er zich op

wenst te beroepen234

, in casu de financiële instelling van de opdrachtgever. De financiële

instelling moet dus bewijzen dat zij de algemene bankvoorwaarden effectief heeft

overhandigd aan haar klant, en dit voorafgaand of ten laatste bij de sluiting van de

rekeningovereenkomst. 235

De bank zal ook moeten bewijzen dat haar klant de algemene

voorwaarden aanvaard heeft. Dit zal zij leveren aan de hand van de stijlclausule. Daarin

erkent de klant formeel dat hij de algemene voorwaarden heeft gelezen en goedgekeurd. Dat

is een geldige praktijk wanneer de klant een professioneel is.236

Maar het belang van zulke

clausules in de algemene voorwaarden moet niet overdreven worden. Rekening houdend met

de wilsautonomie, is de juridische waarde van deze stijlclausule die in de algemene

voorwaarden zelf is opgenomen gering. De feitelijke kennisname en aanvaarding door de

wederpartij kan immers niet zonder meer uit dit beding worden afgeleid. Is de feitelijke

kennisname en aanvaarding er wel, dan is het beding zonder voorwerp.237

153. De opname van zulke bedingen in een andere overeenkomst dan de algemene

voorwaarden zelf, kan een handig instrument zijn voor de financiële instelling. In de

rechtspraak wordt immers aanvaard dat de algemene voorwaarden, door de expliciete

ondertekening van een dergelijk beding, deel uitmaken van de contractuele relatie.238

154. Wanneer de klant een consument is in de zin van het artikel 2, 3° WMPC, dient

nagegaan of zulke clausules geen onrechtmatige bedingen zijn. Het artikel 74, 26° WMPC

stelt dat nietig zijn de bedingen die op een onweerlegbare wijze de instemming van de

consument vaststellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen

nemen voor het sluiten van de overeenkomst.

Het belang van deze bepaling is niet groot, omwille van twee redenen. Ten eerste kan de

toepassing ervan omzeild worden door het sluiten van een aparte overeenkomst, zoals hoger

234

Brussel 9 mei 1990, JLMB 1990, 1490. 235

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 29. 236

Antwerpen 12 januari 2006, Bank Fin. 2006, 87. 237

G. BALLON en I. SAMOY, De factuur en verwante documenten, Brugge, Vanden Broele, 2008, 85-86 238

Rb. Brussel 2 december 2008, RW 2010-2011, afl. 9, 377; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “De

tegenstelbaarheid van algemene bankvoorwaarden en hun eenzijdige wijziging” in M. TISON en J-P BUYLE,

Algemene bankvoorwaarden/ les conditions générales bancaires, Brussel, Bruylant, 2005, 86-87.

Page 77: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

77

reeds vermeld. Het is dan nog steeds mogelijk dat op grond van de open norm inzake

onrechtmatige bedingen uit het artikel 2, 28° WMPC er alsnog een vernietiging van die

bijkomende overeenkomst zal plaatsvinden. In dat geval moet de consument aantonen dat dit

beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de

contractspartijen en dit ten nadele van hemzelf. Ten tweede is de toepassingsvoorwaarde

inzake het op “een onweerlegbare wijze vaststellen van de instemming van de consument”

zeer strikt geformuleerd. Hierdoor worden clausules die slechts op een weerlegbare wijze de

instemming van de consument vaststellen, niet door deze bepaling geviseerd. Hier kan

eventueel de algemene toetsingnorm soelaas bieden.239

Opgemerkt moet nog worden dat

ingevolge rechtspraak van het Hof van Justitie deze nietigheid door de rechter ambtshalve

moet worden opgeworpen.240

155. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer het contract tussen de opdrachtgever en

zijn financiële instelling langs elektronische weg (lees: online) tot stand gekomen is. In dat

geval zullen de algemene bankvoorwaarden door de financiële instelling online ter

beschikking gesteld moeten worden. Ook hier gelden de twee hoger besproken cumulatieve

voorwaarden van kennisgeving en aanvaarding. De Wet Elektronische Handel stelt verder

specifieke vereisten waaraan algemene voorwaarden dienen te voldoen om tegenstelbaar te

zijn wanneer zij in een elektronische omgeving worden gehanteerd. 241

Daarnaast bevat ook de

WMPC specifieke bepalingen inzake overeenkomsten die gesloten zijn op afstand en die door

de financiële instelling dienen gerespecteerd te worden.

2.4.2 Geldigheid van de exoneratiebedingen in de algemene bankvoorwaarden

156. Nadat de algemene voorwaarden in hun geheel tegenwerpelijk bevonden zijn, wat is dan

de geldigheid van de erin vervatte exoneratiebedingen? Exoneratiebedingen kunnen

verschillende vormen aannemen. De voornaamste worden hieronder besproken op het vlak

van de geldigheid en getoetst aan het gemeen recht of een bijzondere wet. Die bijzondere

wetgeving is de WMPC. Die is ten aanzien van het gemeen recht een lex specialis en dient

bijgevolg bij voorrang te worden toegepast. Die toepassing vindt plaats wanneer de

opdrachtgever een consument is in de zin van die wet. Verder hoeft het geen betoog dat om

239

Vred. Grâce-Hollogne 5 juni 2007, JLMB 2008, afl. 3, 112 (de stijlclausule werd vernietigd); Rb. Brussel 2

december 2008, RW 2010-11, afl. 9, 377 (de stijlclausule werd niet vernietigd). 240

H.v.J. 9 november 2010, zaak C‐137/08, Penzugyi Lizing, http://europa.eu.int. 241

Voor een uitgebreide bespreking hieromtrent, zie: S. ONGENA, Algemene voorwaarden, Mechelen, Kluwer,

2006, 49 e.v.

Page 78: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

78

geldig te zijn, een exoneratiebeding moet voldoen aan de voorwaarden uit het artikel 1108

BW die gesteld worden voor elke overeenkomst, met name de toestemming, de bekwaamheid,

een bepaald voorwerp en een geoorloofde oorzaak.

157. Vooraf moet worden opgemerkt dat een financiële instelling van de opdrachtgever zich

pas kan exonereren voor bepaalde fouten van een tussenkomende instelling wanneer die

instelling gekwalificeerd wordt als uitvoeringsagent. Immers, wanneer de tussenkomende

instelling beschouwd wordt als een gesubstitueerde lasthebber, is de bank van de

opdrachtgever niet aansprakelijk voor de gebrekkige uitvoering van een betaalopdracht in

hoofde van de tussenkomende instelling. Exonereren is daar zonder voorwerp.

2.4.2.1 Geldigheid van de exoneratiebedingen op grond van het gemeen recht

2.4.2.1.1 Exoneratie voor eigen opzettelijke fout/bedrog en die van een hulppersoon

158. Een financiële instelling mag zich ten aanzien van de opdrachtgever niet exonereren voor

haar eigen opzet of bedrog. De grondslag hiervoor is te vinden in het artikel 6 BW. Een

overeenkomst mag immers niet afwijken van de wetten die de openbare orde raken. Dit is een

toepassing van het adagium fraus omnia corrumpit.242

159. Er worden een drietal stellingen geponeerd inzake bedrog bij exoneratiebedingen. De

eerste stelling houdt voor dat bedrog inhoudt dat de dader niet enkel het feit waaruit

schadelijke gevolgen voor de schuldeiser zijn ontstaan heeft gewild, maar tevens die gevolgen

zelf.243

Een tweede stelling stelt dat bedrog moet begrepen worden als elke vrijwillige

wanprestatie, ongeacht het oogmerk.244

Een derde stelling, die het midden houdt tussen de

eerste twee, meent dat het voor bedrog volstaat dat de fout opzettelijk werd gepleegd en dat de

dader wist of behoorde te weten dat daardoor schade zou worden berokkend aan de

schuldeiser.245

De tweede stelling dient weerhouden, daar zij de meest klantvriendelijke is.

Het is hier immers niet vereist dat het veroorzaken van schade gewild is en de bewijslast voor

242

J. DABIN, “De la validité des clauses d‟exonération de responsabilité en matière contractuelle, couvrant 1° la

faute lourde du débiteur, 2° la faute lourde ou intentionelle des préposés”, RCJB 1960, 15. 243

R. HAYOIT DE TERMICOURT, “Bedrog en grove schuld op het stuk van niet-nakoming van contracten”,

RW 1957-58, 72. 244

J. HERBOTS, “De exoneratiebedingen in het gemeen recht”, in J. HERBOTS en C. PAUWELS (ed.),

Exoneratiebedingen , Brugge, Die Keure, 1993, 10. 245

P. VAN OMMESLAGHE, “Examen de jurisprudence (1968-1973). Les obligations”, RCJB 1975, 525-526.

Page 79: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

79

de opdrachtgever is hier het minst zwaar. Ingeval de derde en a fortiori de eerste stelling

gehanteerd zou worden, zou er van bedrog in hoofde van een bank minder snel sprake zijn.

160. Exoneratiebedingen voor de opzettelijke fout van een aangestelde of uitvoeringsagent

kunnen eveneens niet aanvaard worden.246

Hier anders over oordelen zou er enerzijds toe

leiden dat een uitvoeringsagent kan genieten van de quasi-immuniteit (cfr supra randnr. 118)

en anderzijds dat de bank van de opdrachtgever zich voor een opzettelijke fout van die

uitvoeringsagent zou kunnen exonereren. Er zou dus een soort van straffeloosheid ontstaan

die een onbillijke situatie zou teweegbrengen. Er is daarenboven geen redelijke

verantwoording waarom er voor het eigen opzet niet en voor het opzet van een

uitvoeringsagent wel exoneratie mogelijk zou zijn.

2.4.2.1.2 Exoneratie voor eigen zware fout en die van een hulppersoon

161. In 1959 besliste het Hof van Cassatie dat men zich geldig kan exonereren voor zijn

zware fout.247

Daarmee werd de toepassing van het adagium culpa lata dolo aequi paratur

aan de kant geschoven. Op voorwaarde dat de tweede stelling inzake de definiëring van het

begrip bedrog wordt gevolgd, lijkt mij dat een correcte uitspraak. Het begrip bedrog is daar

immers dermate ruim omschreven dat elke opzettelijke fout eigenlijk gelijkgesteld wordt met

bedrog. Alleen een onopzettelijke fout kan een zware fout uitmaken. Bij een zware fout is er

dus geen intentioneel bestanddeel aanwezig.

162. Wanneer een bank zich beroept op een geldig beding waarbij zij zich exonereert voor

haar zware fout, kan dit wel rechtsmisbruik uitmaken. Een financiële instelling mag immers

haar contractuele rechten niet uitoefenen op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat

in vergelijking met een normale uitoefening van die rechten door een normale zorgvuldige

financiële instelling.248

Rechtsmisbruik wordt gesanctioneerd door een beperking van het

recht tot de normale uitoefening ervan of het herstel van de door het misbruik veroorzaakte

schade.249

Sinds 2001 bestaat er ook een derde sanctie, met name het recht ontzeggen aan de

246

Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, 395. 247

Cass. 25 september 1959, Arr. Cass. 1960, 59. 248

Cass. 20 november 1987, Pas. 1988, I, 337; S. STIJNS, “Contractualisering van sancties in het privaatrecht,

inzonderheid bij contractuele wanprestatie”, RW 2001-2002, 1280-1283. 249

R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE TEMMERMAN, “Verbintenissen. Overzicht van

rechtspraak (1981-1992)”, TPR 1994, 475.

Page 80: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

80

abusieve partij om zich op het beding te beroepen.250

Of het niet of niet tijdig uitvoeren van

een betaalopdracht een zware fout is of niet is een feitenkwestie.

163. Een probleem doet zich voor wanneer een exoneratiebeding op een algemene wijze

geformuleerd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om volgend beding: “De financiële instelling

bevrijdt zich van haar aansprakelijkheid wat betreft de fouten die zij zelf begaat en deze

begaan door de tussenkomende instellingen”. Een eerste strekking stelt dat deze clausule

enkel de lichte fouten zou omvatten.251

De exoneratie voor een zware fout zou pas mogelijk

zijn wanneer dit expliciet bedongen zou zijn. Een tweede, bankvriendelijke, strekking

argumenteert dat, behoudens andersluidende bedoeling van de partijen, een zware fout tevens

gecatalogeerd kan worden onder een algemeen geformuleerd exoneratiebeding.252

164. De financiële instelling kan zich wel exonereren voor de zware fout die gepleegd is door

een tussenkomende bank of de bank van de begunstigde. Exoneratie ten aanzien van

hulppersonen is in dat geval immers geldig.253

2.4.2.1.3 Exoneratie van een essentiële verbintenis

165. Een exoneratiebeding is niet geoorloofd wanneer het de onderliggende overeenkomst

uitholt. Een exoneratie voor een verbintenis is verboden wegens gebrek aan een bepaald of

een bepaalbaar voorwerp. Wat dient verstaan te worden onder de wezenlijke elementen van

een overeenkomst? De rechter dient de overeenkomst te kwalificeren en na te gaan wat de

essentiële elementen ervan zijn en wat dus de harde kern, het contractueel minimum, is van de

overeenkomst.254

De rechter zal daarnaast nagaan wat de partijen van elkaar mochten

verwachten.255

Er kan worden aangenomen dat een correcte uitvoering van een betaalopdracht

in bepaalde gevallen een essentieel element van een rekeningcontract uitmaakt. Een

exoneratiebeding hieromtrent zal in dat geval niet geldig zijn.

250

F. VERMANDER, "De aanvullende werking van het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van

contracten in de 21ste eeuw: inburgering in de rechtspraak, weerspiegeling in de wetgeving en sanctionering",

TBBR 2004, 576. 251

H. COUSY, Problemen van productaansprakelijkheid, Brussel, Bruylant, 1978, 354. 252

E. DIRIX en A. VAN OEVELEN, “Kroniek van het verbintenissenrecht (Gerechtelijke jaren 1978-1979 en

1979-1980)”, RW 1980-1981, 2464. 253

E. DIRIX, “Exoneratiebedingen”, TPR 1988, 1188. 254

B. DUBUISSON, “Les clauses limitatives ou exonératoires de responsabilité ou de garantie en droit belge.”,

in WERY, P. (ed.), Les clauses applicables en cas d’inexécution des obligations contractuelles, Brussel, Die

Keure, 2001, 64-65. 255

E. DIRIX, , “Exoneratiebedingen”,T.P.R.1988, 1191.

Page 81: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

81

166. Een interessant geval speelde zich af voor het Hof van Beroep te Gent.256

Een bank

voerde een overschrijvingsopdracht niet uit omdat er niet voldoende gelden op de rekening

stonden op het moment van het geven van de opdracht. Enkele dagen later was de rekening

terug voldoende geprovisioneerd, maar de bank beriep zich op een exoneratiebeding waarin

stond dat ze in dit geval niet meer verplicht is om alsnog de betaalopdracht uit te voeren. Het

Hof oordeelde dat dit beding toepassing kon vinden en verwees daarbij ondermeer naar het

artikel 1134 BW op grond waarvan de partijen in principe vrij zijn om om het even welk

contract aan te gaan. Het betrof hier een contractuele relatie met een professionele

betalingsdienstgebruiker. Indien het om een consument in de zin van de WMPC zou gaan, is

de kans dat het Hof tot eenzelfde uitspraak zou komen veel geringer (cfr. infra randnrs. 168-

169). Dit arrest kan dus niet zonder meer beschouwd worden als een vrijgeleide voor de

financiële instellingen om zich te exonereren voor een latere uitvoering van een

betaalopdracht wanneer de rekening van de opdrachtgever-consument op dat latere tijdstip

wel voldoende gelden bevat.

167. Een ruime formulering van een exoneratiebeding kan er toe leiden dat aan de

verbintenissen van de financiële instelling elke betekenis wordt ontnomen.257

De nietigheid

ervan zal zich dan opdringen.

2.4.2.2 Geldigheid van de exoneratiebedingen op grond van de WMPC

168. Wanneer de opdrachtgever van de betaalopdracht een consument258

is in de zin van de

WMPC, dient in eerste instantie nagegaan of het exoneratiebeding niet kan gecatalogeerd

worden onder de zwarte lijst uit het artikel 74 WMPC. Het artikel 74, 13° WMPC stelt dat het

verboden is een beding in een contract op te nemen dat de onderneming ontslaat van haar

aansprakelijkheid voor haar opzet, haar grove schuld of die van haar aangestelden of

lasthebbers, of, behoudens overmacht, voor het niet uitvoeren van een verbintenis die één van

de voornaamste prestaties van de overeenkomst vormt. Dit artikel bevat de drie hierboven

vermelde gevallen van exoneratie in één keer, waardoor een aparte bespreking ervan

overbodig wordt.

256

Gent 13 februari 2006, RABG 2007, 484-485, noot F. BONNAERENS. 257

Brussel 18 november 1999, AJT 2001-02, 68, noot R. STEENNOT. 258

Dit consumentenbegrip is enger dan dat in de zin van de Wet Betalingsdiensten, waardoor een consument in

de zin van de Wet Betalingsdiensten niet noodzakelijk een consument is in de zin van de WMPC.

Page 82: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

82

Wanneer de overschrijving gekwalificeerd wordt als een mandaat, kan de financiële instelling

van de opdrachtgever zich op grond van het voormeld artikel niet exonereren voor haar eigen

zware fout of die van de tussenkomende financiële instellingen. Het valt op dat deze bepaling

niet de zelfstandige uitvoeringsagenten viseert. Deze vaststelling is van belang wanneer men

de overschrijving kwalificeert als een rechtshandeling sui generis waarbij men de

tussenkomende banken en de bank van de begunstigde als uitvoeringsagenten beschouwt (cfr.

supra randnr. 116). Indien deze visie gevolgd wordt, lijkt het evident dat exoneraties ten

aanzien van deze rechtsfiguren wel geldig zijn, de tekst van de wet is immers duidelijk. Het

valt te betreuren dat de wetgever opnieuw vergeten is dit in te voeren in de zwarte lijst van de

WMPC. Deze lacune was er namelijk al in de opgeheven Wet Handelspraktijken.259

Het artikel 74, 13° WMPC betreft enkel de uitsluiting van de aansprakelijkheid en niet de

beperking tot een bepaald bedrag.260

In dit verband kan eventueel het artikel 74, 30° WMPC

worden toegepast. Dit houdt in dat een beding onrechtmatig is wanneer het op een ongepaste

wijze de wettelijke rechten van de consument ten aanzien van de onderneming beperkt

ingeval van een gebrekkige uitvoering van de overeenkomst. Biedt ook deze bepaling geen

uitweg, dan dient nagegaan of er geen toepassing gemaakt kan worden van de algemene

toetsingsnorm.

169. Dus wanneer de Wet Betalingsdiensten niet van toepassing is en er een consument is in

de zin van de WMPC die een betaalopdracht geeft aan zijn financiële instelling, beschikt die

consument over een gedegen protectie tegen de incorrecte uitvoering van de betaalopdracht.

Het gaat dan bijvoorbeeld om een consument die een betaalopdracht geeft aan zijn financiële

instelling om een rekening in de Verenigde Staten te crediteren.

2.4.3 Quid exoneratiebedingen in de verhouding opdrachtgever versus corresponderende

instelling en het artikel 1382 BW ?

259

BS 29 augustus 1991. 260

I. DEMUYNCK, De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen : onderzoek van de Wet van 14 juli

1991 op de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, onuitg., Universiteit

Gent, 409; E. DIRIX, “Bezwarende bedingen in de Nieuwe Wet Handelspraktijken”, in J. STUYCK, en P.

WYTINCK (ed.), De Nieuwe Wet Handelspraktijken, Brussel, Story-Scientia, 1992, 309.

Page 83: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

83

170. In de eerder zeldzame hypothese dat een opdrachtgever erin zou slagen om een

tussenkomende instelling aansprakelijk te stellen op grond van het artikel 1382 BW, is het

voor deze instelling niet mogelijk om zich op eender welk exoneratiebeding tegenover de

opdrachtgever te beroepen. Deze vaststelling geldt zowel wanneer de corresponderende

instelling als gesubstitueerd lasthebber dan wel als uitvoeringsagent gekwalificeerd wordt.261

2.4.4 Derdenwerking van exoneratiebedingen ?

171. Bedoeld wordt de situatie waarbij een financiële instelling zich tegenover haar klant

beroept op een exoneratiebeding in de contractuele verhouding tussen die financiële instelling

en de tussenkomende instelling. De financiële instelling zal zich op deze exoneratiebedingen

willen beroepen wanneer de exoneratiebedingen in de verhouding tussen haar en haar klant

bijvoorbeeld niet geldig of niet tegenwerpelijk zijn. Bezit de financiële instelling dus het recht

om zich op deze exoneratiebedingen te beroepen ? Het antwoord hierop is ontkennend.262

In

België geldt immers de leer van de relativiteit van de overeenkomst die vervat ligt in het

artikel 1165 BW. Overeenkomsten kunnen alleen gevolgen teweeg brengen tussen de

contractanten.

2.5 Overmacht

172. Normaliter is de financiële instelling op grond van het artikel 1239 BW ook

aansprakelijk in geval van overmacht. Meestal zullen de financiële instellingen echter

contractueel van deze regel afwijken door middel van hun algemene voorwaarden. Waardoor

overmacht, net zoals in de Wet Betalingsdiensten, ook in het gemeen recht vaak een

rechtvaardigingsgrond zal uitmaken.

173. De wettelijke grondslag voor het begrip overmacht is te vinden in het artikel 1148 BW.

Dit artikel bepaalt dat een schuldenaar die door overmacht verhinderd is zijn verbintenis na te

komen, geen schadevergoeding verschuldigd is. Hoger werd het begrip overmacht reeds

behandeld in het kader van de uitzonderingen op de objectieve aansprakelijkheid van de

betalingsdienstaanbieder in de zin van de Wet Betalingsdiensten.

261

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 415. 262

Cass. 27 september 1974, Arr. Cass. 1975, 125.

Page 84: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

84

174. Afhankelijk van de in de raamovereenkomst gegeven kwalificatie, kan een

overschrijving een inspanningsverbintenis of een resultaatsverbintenis zijn. De enige optie om

te ontsnappen aan de contractuele aansprakelijkheid bij een resultaatsverbintenis, is het bewijs

te leveren van overmacht door de schuldenaar (lees: de financiële instelling). 263

Het uitvoeren

van een overschrijvingsopdracht wordt echter vaak op contractuele basis omgevormd tot een

inspanningverbintenis. Bij een inspanningsverbintenis is het de schuldeiser (lees: de klant) die

moet bewijzen dat de schuldenaar niet alle nodige inspanningen geleverd heeft, die van een

normaal, zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden mogen verwacht worden.264

In dat

geval zal de financiële instelling bij de uitvoering van een overschrijvingsopdracht in eerste

instantie geen beroep op overmacht moeten doen.

175. In het gemeen recht wordt het artikel 1148 BW verder uitgewerkt en wordt voor de

omschrijving van overmacht de theorie van de ontoereikende onmogelijkheid gehanteerd.

Volgens deze theorie is er sprake van overmacht indien de nakoming van een verbintenis (uit

de wet of uit een rechtshandeling), volstrekt onmogelijk is geworden door een omstandigheid

die vreemd is aan de wil van de schuldenaar en voor hem onvoorzienbaar en onoverkomelijk

was.265

Hieruit volgt dat een systeemstoring geen overmacht uitmaakt. Deze storing is immers

voorzienbaar.

Storingen die niet leiden tot de onbeschikbaarheid van het systeem, maar toch een gebrekkige

uitvoering van een betaalopdracht tot gevolg hebben, kunnen niet als overmacht

gekwalificeerd worden. De financiële instelling draagt in dat geval het risico voor het falen

van de apparatuur waarvan zij zelf bij het uitvoeren van de betaalopdrachten gebruik maakt.

Enkel wanneer de financiële instelling kan bewijzen dat de systeemstoring te wijten is aan

externe omstandigheden kan ze niet aansprakelijk gesteld worden.266

Als een financiële instelling een systeemstoring als overmacht wenst te kwalificeren, dient zij

dit contractueel te bedingen. Ten aanzien van professionelen kan aanvaard worden dat

dergelijke bedingen geldig zijn. De bepaling van het artikel 1148 BW is immers van

aanvullend recht en kan dus contractueel gemodaliseerd worden. Dergelijke contractuele

263

Bergen 11 december 1991, RRD 1992, 211. 264

A. VAN OEVELEN, “Overmacht en imprevisie in het Belgisch Contractenrecht”, TPR 2008, afl. 2, 605-606. 265

Cass. 15 februari 1951, Pas. 1951, I, 388; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen,

Intersentia, 2000, 642. 266

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 417.

Page 85: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

85

afwijking is geldig voor zover ze geen aantasting inhoudt van één van de essentiële

verbintenissen van de overeenkomst.267

Verder moet men er zich voor hoeden dat een

overmachtsclausule geen verkapt exoneratiebeding is.268

Zo is bijvoorbeeld een clausule die

bepaalt dat er geen sprake van overmacht is wanneer de gebrekkige uitvoering te wijten is aan

defecten van de installaties van de financiële instelling die ontstaan zijn door een gebrek aan

onderhoud of zware fout van de financiële instelling eigenlijk een exoneratieclausule. De

geldigheidsvoorwaarden voor exoneratiebedingen moeten dan afgetoetst worden aan dit

beding.

176. Ten aanzien van consumenten moet melding gemaakt worden van de mogelijke

toepassing van het reeds besproken artikel 74, 30° WMPC en, in ondergeschikte orde, van de

algemene toetsingsnorm. De financiële instelling zou overmacht zodanig ruim kunnen

omschrijven dat ze haar aansprakelijkheid op een onaanvaardbare wijze beperkt. Dit zou een

ongepaste beperking van de rechten van de consument vormen.

2.6 Alternatief: de restitutieverplichting van de bankier en het artikel 1239 BW

177. Zoals hierboven reeds werd uiteengezet, is de aansprakelijkheid van de financiële

instelling in het gemeen recht een foutaansprakelijkheid. De opdrachtgever moet het bewijs

leveren van een fout van zijn financiële instelling of van een tussenkomende instelling.

178. STEENNOT probeert de gebrekkige uitvoering van overschrijvingsopdrachten vanuit

een andere invalshoek te benaderen.269

Hij denkt hierbij aan het artikel 1239 BW en de

restitutieverplichting van de bankier. Dat artikel stelt dat de betaling moet geschieden aan de

schuldeiser of voor iemand die voor hem gemachtigd is te ontvangen. Bij een gebrekkig

uitgevoerde overschrijvingsopdracht is de persoon die door de opdrachtgever gemachtigd

werd de betaling te ontvangen niet betaald. Daarnaast rust op de bankier een

resultaatsverbintenis om de fondsen die zich op de rekening van de rekeninghouder bevinden

aan de rekeninghouder of aan een door hem aangewezen persoon terug te geven.270

267

Cass. 25 september 1959, Arr. Cass. 1960, 86. 268

S. ONGENA , Algemene voorwaarden, Mechelen, Kluwer, 2006, 116. 269

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 433. 270

K. BROECKX, Privaatrecht in de reële en virtuele wereld, Antwerpen, Kluwer, 2002, 228.

Page 86: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

86

Het voordeel van deze zienswijze is dat de opdrachtgever niet hoeft te bewijzen dat zijn

financiële instelling of een tussenkomende instelling een fout heeft gemaakt bij de uitvoering

van de betaalopdracht. De financiële instelling kan zich niet beroepen op de fout van een

tussenkomende instelling waarvoor zij niet hoeft in te staan. Zelfs overmacht biedt voor haar

geen rechtvaardigingsgrond. Geld is immers een soortzaak en bijgevolg dient het adagium

genera non pereunt toegepast te worden. Het Hof van Cassatie heeft reeds in 1947 geoordeeld

dat een schuldenaar zich niet kan beroepen op overmacht wanneer een geldsom verloren is

gegaan.271

179. De restitutieverplichting betreft enkel het bedrag van de foutief uitgevoerde

overschrijvingsopdracht. Wat betreft de schade die zich bovenop dit bedrag manifesteert,

dient de opdrachtgever het bewijs van een fout in hoofde van zijn financiële instelling of van

een tussenkomende instelling te leveren.272

Voor deze bijkomende schade kan het

overmachtbegrip dus een rol spelen in het voordeel van de financiële instelling.

180. De financiële instellingen zullen in de algemene bankvoorwaarden echter veelal een

clausule opnemen waarin zij van het artikel 1239 BW afwijken. Dit is mogelijk, daar het een

suppletieve regel betreft. In dit geval komt de opdrachtgever terug in het systeem van de

foutaansprakelijkheid terecht. Zodoende mag het belang van deze zienswijze niet overschat

worden.

271

Cass. 13 maart 1947, Pas. 1947, I, 108. 272

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 433.

Page 87: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

87

DEEL 2: DE REGELGEVING IN NEDERLAND

1. Implementatiewet PSD

181. In tegenstelling tot de Belgische wetgever, is de Nederlandse wetgever er wel in

geslaagd om de PSD tijdig te implementeren in het Nederlandse recht.273

Op 1 november

2009 is dit gebeurd door een implementatiewet274

. Vergelijkbaar met de Belgische situatie

heft deze nieuwe wet de Nederlandse Wet Grensoverschrijdende betaaldiensten275

op.

182. De wetgevingstechniek waarmee de implementatie van de PSD is geschied, is

verschillend. In België is de PSD ingevoerd aan de hand van drie aparte wetten waarvan de

Wet Betalingsdiensten er één is, terwijl in Nederland de implementatiewet zorgt voor

wijzigingen van verschillende reeds bestaande wetgevingen. Dus is de facto de volledige PSD

vervat in één wet, terwijl dit in België meer gelaagd gebeurd is. In het kader van deze

uiteenzetting is vooral de wijziging van Boek 7 van het Nederlands Burgerlijk Wetboek

(hierna: NBW) van belang. Inhoudelijk komt de nieuwe titel 7B van het Boek 7 van het NBW

overeen met de Wet Betalingsdiensten. Wat geldt tussen de betaler (in de regel de

schuldenaar) en de begunstigde (in de regel de schuldeiser) in hun onderlinge verhouding,

wordt niet in titel 7B, Boek 7 NBW geregeld.276

Het is wel terug te vinden in het Boek 6 (cfr.

infra randnr. 186).

183. De PSD is gestoeld op het principe van maximale harmonisatie.277

Dit houdt in dat de

lidstaten van de EU niet mogen voorzien in een grotere bescherming van de

betalingsdienstgebruiker dan deze die voorzien is in de PSD. Enkel wanneer de PSD voorziet

in een keuzemogelijkheid kan afgeweken worden in het voordeel van de

betalingsdienstgebruiker. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid voor de lidstaten

om de micro-ondernemingen als consument te beschouwen. Net zoals België heeft Nederland

dit niet gedaan.

273

Artikel 94 PSD stelt dat de omzetting uiterlijk 1 november 2009 moest gebeuren. 274

Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake

geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie

van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne

markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking

van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319), Stb. 2009, 436. 275

Wet grensoverschrijdende betaaldiensten, Stb. 1998, 686 276

M.H.P CLAASSEN en J.L. SNIJDERS, “Betaaldiensten”, TFR 2010, 83 277

Zie het artikel 86 PSD.

Page 88: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

88

Gelet op het voornaamste doel van de PSD, met name de eenmaking van de Europese

betaalmarkt, hoeft het dan ook niet te verwonderen dat de regels met betrekking tot de

betalingsdiensten in België en Nederland quasi identiek zijn. Het heeft bijgevolg geen zin om

de Nederlandse regeling van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder opnieuw te

bespreken daar ze tot gelijke resultaten leidt.

184. Het enige verschilpunt heeft betrekking op de vergoeding van de indirecte schade.

Overeenkomstig het artikel 7: 546 NBW is de paragraaf inzake de gebrekkige uitvoering van

betaalopdrachten van toepassing, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding

uit hoofde van de algemene regels van overeenkomstenrecht. Dit betekent dat de indirecte

schade ten gevolge van de gebrekkige uitvoering van de overschrijving niet vergoed moet

worden door de betalingsdienstaanbieder op grond van een foutloze aansprakelijkheid die

vervat is in de artikelen 7: 542 e.v. NBW. Er moet hiervoor een beroep gedaan worden op de

regels van het gemeen contractenrecht waar, net als in België, een foutaansprakelijkheid geldt.

De Belgische Wet Betalingsdiensten daarentegen gaat er van uit dat er wél een vergoeding

door de betalingsdienstaanbieders van de indirecte schade moet gebeuren.

2. Gemeen recht

185. Ingevolge de omzetting van de PSD in het nationaal recht, zal het gemeen recht in

Nederland, net zoals dat in België het geval is, maar in een beperkt aantal gevallen

automatisch van toepassing zijn. Het Nederlandse gemeen recht zal bijvoorbeeld van

toepassing zijn wanneer een Nederlander aan zijn financiële instelling de opdracht geeft om

gelden over te schrijven naar een Chinese rekening. Verder zal het ook van toepassing zijn

wanneer een Nederlandse financiële instelling ervoor geopteerd heeft om ten aanzien van

professionelen de regeling uit de Implementatiewet weg te bedingen.

2.1 Verhouding betaler versus begunstigde

186. In tegenstelling tot het Belgische Burgerlijk Wetboek, bevat het NBW een bepaling

betreffende het tijdstip van betaling tussen de betaler en de begunstigde. Het tweede lid van

het artikel 6: 114 NBW stelt dat de betaling tussen de schuldeiser en de schuldenaar geschiedt

op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd. Het uitgangspunt

hierbij is dat een betaling pas kan plaatsgrijpen wanneer de schuldeiser effectief kan

beschikken over het aan hem verschuldigde bedrag en dit kan pas wanneer zijn rekening

Page 89: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

89

gecrediteerd is.278

Het NBW sluit hierdoor aan bij de meerderheidsvisie die hierover in België

geldt.

187. Voor de invoering van het artikel 6: 114 NBW waren er wel verscheidene visies in de

rechtsleer en rechtspraak in Nederland. Hierna volgt een kort overzicht.

GROOTVELD stelt dat de betaling plaatsvindt op het moment waarop de financiële instelling

van de opdrachtgever wordt ontvangen.279

VAN DEN BERGHE meent dat er van een

betaling tussen schuldeiser en schuldenaar altijd sprake is op het moment waarop de

financiële instelling van de opdrachtgever de rekening van de opdrachtgever heeft

gedebiteerd.280

Deze visie is minder genuanceerd dan die van VAN RYN en HEENEN, die

stellen dat enkel wanneer de financiële instelling van de opdrachtgever en die van begunstigde

dezelfde zijn, de debitering van de rekening van de opdrachtgever als tijdstip van betaling kan

dienen (cfr. supra randnr 32). Volgens SNIJDERS vindt de betaling plaats op het moment

waarop de interbancaire afwikkeling plaatsvindt.281

Deze visie is terug te vinden bij VAN

RYN en HEENEN. De conclusie is dat, net zoals in België, de meerderheid van de

Nederlandse auteurs het er over eens zijn dat het tijdstip van betaling tussen de schuldenaar en

de schuldeiser plaatsvindt op het moment waarop de rekening van de begunstigde is

gecrediteerd.282

In tegenstelling tot de Belgische situatie, zijn in Nederland de verschillende stellingen omtrent

het tijdstip van betaling tussen de schuldenaar en de schuldeiser volstrekt irrelevant geworden.

In Nederland is er immers een duidelijke wettekst die niet voor interpretatie vatbaar is. In

België is inderdaad geen wettelijke bepaling die het tijdstip regelt. Er is wel het hoger

aangehaalde cassatiearrest van 2001 (cfr. supra randnr. 25), waaruit blijkt dat de visie van het

NBW omtrent het tijdstip van betaling ook in België zou moeten worden gevolgd.

278

R.E. VAN ESCH en J.M.A. BERKVENS, Giraal betalingsverkeer. Elektronisch betalingsverkeer, Deventer,

Kluwer, 1988, 19. 279

H. GROOTVELD, “Betaling per girobetaalkaart”, AA 1977-1, 3. 280

L.G. VAN DEN BERGE, Het girale betalingsverkeer, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1976, 56. 281

W. SNIJDERS, „Betaling per giro‟, in Opstellen aangeboden aan Prof. mr. Van Opstall, Deveter, KLuwer,

1992, 186. 282

H.J. PABBRUWE, “Het tijdstip van betaling in het bankverkeer”, WPNR 1971, 499-500; H.C.F.

SCHOORDIJK, Het algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht naar het nieuw Burgerlijk Wetboek,

Deventer, Kluwer, 1979, 289.

Page 90: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

90

2.2 Verhouding derde ontvanger versus bank en/of betaler

2.2.1 Fout van de financiële instelling

188. Wanneer de financiële instelling de betaalopdracht foutief uitvoerde door de verkeerde

rekening te crediteren, rijst de vraag wat de actiemogelijkheden zijn van degene wiens

rekening ten onrechte gecrediteerd werd. Wanneer aan de opdrachtgever geen

onregelmatigheid kan worden toegeschreven, is de financiële instelling in ieder geval

gehouden hem schadeloos te stellen. Degene wiens rekening ten onrechte gecrediteerd is,

heeft hierdoor een vordering op zijn financiële instelling gekregen, zonder dat hiervoor een

rechtsgrond voorhanden is.

189. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de hypothese waarbij de opdrachtgever

en de begunstigde hun rekening voeren bij dezelfde financiële instelling en de hypothese

waarbij zij hun rekening voeren bij verschillende financiële instellingen.

190. In de eerste hypothese heeft de financiële instelling het recht om de rekening van de

pseudo-begunstigde te debiteren (nadat deze rekening eerst ten onrechte door haar

gecrediteerd werd). RANK 283

stelt dat de financiële instelling dan een vordering wegens

onverschuldigde betaling op grond van het artikel 6: 203 NBW én een vordering wegens

ongerechtvaardigde verrijking heeft op grond van het artikel 6: 212 NBW. De financiële

instelling zou dan kunnen kiezen welke vordering ze instelt. De vordering wegens

onverschuldigde betaling is voor haar omwille van verschillende redenen voordeliger dan een

vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Ten eerste is de bewijslast voor een

vordering uit onverschuldigde betaling lichter dan die ten aanzien van een vordering uit

ongerechtvaardigde verrijking. In het eerste geval zal de financiële instelling slechts moeten

bewijzen dat zij zonder rechtsgrond aan de wederpartij gepresteerd heeft.284

In het tweede

geval zal zij bovendien moeten aantonen dat sprake is van een verrijking van de begunstigde

en dat zij hierdoor schade heeft geleden.285

Ten tweede is het bij een vordering uit

onverschuldigde betaling niet mogelijk dat de rechter zou oordelen dat de vordering op grond

van de billijkheid moet worden verminderd. Ingeval van ongerechtvaardigde verrijking kan

283

W.A.K. RANK, Geld, geldschuld en betaling, Deventer, Kluwer, 1996, 270. 284

R.D. VRIESENDORP, in: J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN MAANEN en R.D. VRIESENDORP,

Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2006, 316. 285

HR 26 januari 2001, NJ 2002, 118.

Page 91: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

91

een rechter wel tot deze conclusie komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer

geoordeeld wordt dat de financiële instelling had moeten weten dat ze een opdracht uitvoerde

die nooit voor de pseudo-begunstigde bestemd kon zijn.286

VAN ESCH meent dat de financiële instelling enkel een vordering wegens

ongerechtvaardigde verrijking kan hebben, daar er aan kan getwijfeld worden of de financiële

instelling van de opdrachtgever bij de uitvoering van de betaalopdracht zelf de prestatie

verricht. Hij gaat ervan uit dat de financiële instelling enkel handelt als intermediair en zich in

die hoedanigheid dan niet kan beroepen op de onverschuldigde betaling, enkel op de

ongerechtvaardigde verrijking.287

Voor de toewijzing van deze vordering op grond van

ongerechtvaardigde verrijking moet er zowel een verrijking als een verarming zijn. Daarnaast

is een causaal verband vereist tussen de verrijking en de verarming. Tenslotte moet de

verrijking ongerechtvaardigd zijn en bestaat er alleen een vergoedingsplicht voor zover deze

redelijk is. De Hoge Raad volgde de visie van VAN ESCH.288

191. In België wordt vooropgesteld dat de financiële instelling enkel een vordering op grond

van onverschuldigde betaling heeft. Zodoende kan de visie van RANK juridisch-technisch in

België niet gevolgd worden, want volgens het Belgische recht heeft de actio de in rem verso

een subsidiair karakter. Naar Belgisch recht moet een vordering op grond van

ongerechtvaardigde verrijking afgewezen worden wanneer de eiser met succes een vordering

op grond van onverschuldigde betaling had kunnen instellen.289

De visie van RANK is wel

mogelijk in Nederland, vermits daar zowel de onverschuldigde betaling als de

ongerechtvaardigde verrijking in het NBW geregeld zijn en dit zonder enig hiërarchisch

verschil. In België is er wel een rangorde, daar enkel de onverschuldigde betaling wettelijk

geregeld is en de ongerechtvaardigde verrijking een algemeen rechtsbeginsel is.290

192. In de tweede hypothese kan enkel de financiële instelling van de opdrachtgever de

vordering uitoefenen op grond van het artikel 6: 212 NBW.291

286

M. MALYCHA. “Juridische gevolgen van foutieve girale betalingen, bezien in het licht van art. 6:203 BW”,

WPNR 2010, 642. 287

R.E. VAN ESCH , Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 117. 288

HR 26 januari 2001, NJ 2002, 118. 289

Bergen 26 juni 1997, JT 1998, 71. 290

Gent 23 maart 1999, TBBR 2000, 312. 291

R.E. VAN ESCH , Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 117.

Page 92: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

92

193. Een probleem stelt zich wanneer degene wiens rekening ten onrechte gecrediteerd is ook

een schuldvordering had tegen de opdrachtgever. In dat geval is het twijfelachtig of de

financiële instelling van de opdrachtgever het recht heeft om de terugbetaling van het ten

onrechte gecrediteerde bedrag te eisen. De Hoge Raad besliste dat wanneer de begunstigde er

op basis van door hem verkregen informatie redelijkerwijs mocht van uit gaan dat de

creditering van zijn rekening betrekking had op de schuldvordering die hij had tegenover de

opdrachtgever, de vordering op grond van het artikel 6: 212 NBW niet kan worden

uitgeoefend. 292

De Hoge Raad maakte hier toepassing van het artikel 3: 35 NBW om de

vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking ongegrond te verklaren. Dit artikel vormt

een toepassing van wat in België de vertrouwensleer wordt genoemd. MALYCHA stelt dat de

wil van de pseudo-begunstigde doorslaggevend is. Indien deze er redelijkerwijs kon van uit

gaan dat de betaling voor hem bestemd was, mag hij de gestorte gelden behouden.293

In het

Belgische recht komt men tot een andere conclusie. Daar is de vordering op grond van

onverschuldigde betaling mogelijk, zelfs wanneer de begunstigde er vanuit mocht gaan dat de

overgeschreven gelden voor hem bestemd waren (cfr. supra randnr. 38).

2.2.2 Fout van de betaler

194. Wanneer de foutieve uitvoering van de betaalopdracht te wijten is aan een fout van de

opdrachtgever, heeft deze het recht om een vordering wegens onverschuldigde betaling in te

stellen op grond van het artikel 6: 203 NBW tegen de pseudo-begunstigde. In België geldt een

vergelijkbare regeling (cfr. supra randnr. 35)

2.3 Verhouding betaler versus bank

195. Alvorens in te gaan op de aansprakelijkheidsregels, is het van belang aan te stippen dat

de algemene bankvoorwaarden in Nederland een andere rechtsaard hebben dan in België. In

België zijn de algemene bankvoorwaarden inhoudelijk vaak verschillend in elke financiële

instelling en wordt aanvaard dat de klant op de hoogte wordt gebracht van het bestaan van de

algemene bankvoorwaarden. Bij de Nederlandse financiële instellingen is de inhoud van de

algemene bankvoorwaarden quasi identiek. Daaruit leiden Nederlandse auteurs af dat de

292

HR 29 mei 1981, NJ 1982, 191. 293

M. MALYCHA. “Juridische gevolgen van foutieve girale betalingen, bezien in het licht van art. 6:203 BW”,

WPNR 2010, 637.

Page 93: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

93

Nederlandse algemene bankvoorwaarden een autonome bron van recht van zijn.294

De

opdrachtgever is er dus door gebonden zonder dat hij kennis moet hebben van het bestaan

ervan. De algemene bankvoorwaarden in Nederland worden Toelichting op de Algemene

Bankvoorwaarden (hierna: ABV) genoemd.295

2.3.1 Fout van de betaler

196. Wanneer de klant aan zijn financiële instelling een fout rekeningnummer meedeelt, kan

dit tot gevolg hebben dat een verkeerde rekening gecrediteerd wordt. Om dit zoveel mogelijk

te voorkomen, wordt gebruikt gemaakt van de elfproef.296

In veel gevallen zal deze proef

volstaan om foutieve uitvoeringen op te vangen.297

Een rekening die niet voldoet aan deze

proef zal niet gecrediteerd worden. Het elfproof zijn van een rekening bevestigt enkel het feit

dat het om een reële rekening gaat en niet of er wordt overgeschreven naar het correcte

rekeningnummer. De elfproef op zich is dus niet noodzakelijk een accuraat

beschermingsmiddel tegen gebrekkige uitvoeringen van overschrijvingsopdrachten. De

elfproef is eigenlijk een variant van de in België gehanteerde “97-proef” (cfr. supra randnr.

59). Hoewel de manier waarop het bestaan van een rekeningnummer in deze twee landen

gecontroleerd wordt verschillend is, is hun finaliteit dezelfde.

Het is dus mogelijk dat een rekeningnummer, ofschoon elfproof, toch niet het

rekeningnummer is dat toebehoort aan de werkelijke begunstigde. Om daaraan te verhelpen,

werd in het verleden gewerkt met een aanvullend controlesysteem waarbij gebruik gemaakt

werd van vergelijkingslijsten. Het betalingssysteem stuurde dan onder andere de naam en

rekeningnummer van de begunstigde door naar de financiële instelling van de begunstigde.

Deze laatste moest dan nagaan of de naam en het rekeningnummer met elkaar

overeenkwamen. Dit controlemechanisme, dat vergelijkbaar is met het inmiddels opgeheven

Belgische systeem (cfr. supra randnr. 57), werd pas gehanteerd bij betaalopdrachten die een

bepaalde limiet overschrijden. Onder deze limiet was het dus mogelijk dat er daadwerkelijk

werd overgeschreven naar een verkeerd rekeningnummer.

294

W.A.K RANK, “Algemene Bankvoorwaarden”, in R. TJITTES en M. BLOM (ed.), Bank en

Aansprakelijkheid, Deventer, Kluwer, 1996, 5. Volgens deze auteur kunnen de algemene bankvoorwaarden als

een gewoonte beschouwd worden. 295

http://www.icbc.nl/forms/Applications_OpeningAccounts/Toelichting_op_de_Algemene_bankvoorwaarden.p

df 296

Deze proef hanteert een cijfermatige truc bij de controle van het rekeningnummer: het eerste cijfer van het

rekeningnummer vermenigvuldigt men met 9, de tweede met 8 enz. Vervolgens deelt men de som door 11 en als

dit mogelijk is (uitkomend op een rond getal) dan is de rekening elfproof. 297

R.E. VAN ESCH , Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 105.

Page 94: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

94

197. Door de hoger aangehaalde Implementatiewet is dit controlemechanisme echter niet

meer van toepassing. Op grond van het artikel 7: 542 NBW is de betalingsdienstaanbieder

immers niet aansprakelijk wanneer de betalingsdienstgebruiker een verkeerde unieke

identificator verstrekte. Voor overschrijvingen die niet onder het toepassingsgebied van de

nieuwe Nederlandse regelgeving vallen (bijvoorbeeld een Nederlander wenst over te schrijven

naar een Chinese rekening), kan teruggegrepen worden naar het artikel 9 ABV. Dit artikel

stelt dat overschrijvingsopdrachten worden uitgevoerd op basis van het door de klant

opgegeven rekeningnummer. Daarenboven bepaalt dit artikel dat de financiële instelling niet

verplicht is te controleren of het rekeningnummer en de naam van de begunstigde

overeenkomen. Wel mag de financiële instelling in elk geval de betalingsopdracht niet

uitvoeren zonder nader onderzoek wanneer dit nodig blijkt te zijn. Hierbij kan gedacht

worden aan de situatie waarbij de financiële instelling alleen een rekeningnummer verkreeg

en niet de naam van de begunstigde. In dat geval moet de financiële instelling bijkomende

informatie inwinnen bij de opdrachtgever.298

Wanneer zij hieraan verzuimt, zal zij

aansprakelijk zijn wanneer naam en rekeningnummer achteraf niet met elkaar

overeenstemmen.

2.3.2 Fout van de financiële instelling

198. Wanneer een financiële instelling een betaalopdracht gebrekkig uitvoert, is zij

aansprakelijk voor de schade van de klant die uit deze gebrekkige uitvoering voortvloeit.

Enkel wanneer de tekortkoming niet kan worden toegerekend aan de financiële instelling is zij

niet aansprakelijk. Deze vaststellingen volgen uit het artikel 6: 74 NBW. Overeenkomstig het

artikel 6: 75 NBW kan een tekortkoming de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij

niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer

geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Dit komt neer op wat men in België overmacht

noemt.

199. Het artikel 31 ABV specificeert het artikel 6: 75 NBW, doordat het een opsomming

bevat met gevallen waarin de financiële instelling niet aansprakelijk kan zijn voor een

incorrecte uitvoering van een betaalopdracht. Het betreft onder andere internationale

conflicten, maatregelen van een binnenlandse of buitenlandse overheid, maatregelen van

298

R.E. VAN ESCH , Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer, Deventer, 2001, 107.

Page 95: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

95

toezichthoudende instanties, boycotacties,… Opmerkelijk is dat ook storingen in apparatuur

of programmatuur van de financiële instelling hieronder ressorteren. In België wordt dit maar

onder strikte voorwaarden als overmacht beschouwd (cfr. supra randnr. 66). Het is echter niet

uitgesloten dat voormelde gevallen van overmacht uit de ABV in bepaalde omstandigheden

als onredelijk bezwarend ten aanzien van de wederpartij beschouwd kunnen worden. Het

tweede lid van het artikel 6: 248 NBW stelt in dit verband immers dat een beding niet van

toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid

en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Indien een beding uit de algemene voorwaarden

onbillijk zou zijn, is het op grond van het artikel 6: 233 NBW in principe vernietigbaar.

Wanneer de betaler een consument is, moet ook rekening gehouden worden met het artikel 6:

237 sub f NBW, dat een vermoeden bevat dat het beding in de algemene bankvoorwaarden

dat bepaalt dat de financiële instelling geheel of ten dele bevrijd wordt van haar wettelijke

verplichting tot schadevergoeding ongeldig is. Het valt op dat dit artikel ruimer is dan het

artikel 74, 13° WMPC, daar bij deze laatste bepaling er geen gewag gemaakt wordt van een

gedeeltelijke exoneratie. Hoger (cfr. supra randnr. 168, al. 3) werd er echter op gewezen dat

in dat geval wellicht het artikel 74, 30° WMPC of de algemene toetsingsnorm een oplossing

zou kunnen bieden.

200. Indien er tussenkomende banken zijn, rijst de vraag wie aansprakelijk is wanneer de

gebrekkige uitvoering aan hen te wijten is. Naar Nederlands recht worden deze als

hulppersonen beschouwd. In dit verband moet gewezen worden op het artikel 6: 76 NBW.

Overeenkomstig dit artikel is de schuldenaar op gelijke wijze aansprakelijk als voor zijn eigen

gedragingen voor de gedragingen van hulppersonen, die hij inschakelt bij de uitvoering van

een verbintenis. Het valt op dat door een tussenkomende bank als hulppersoon te beschouwen,

de Nederlandse visie deels overeenstemt met die van STEENNOT (cfr. supra randnr. 114

e.v).

201. Wat betreft de laattijdige uitvoering, kan gewezen worden op het artikel 10 ABV. Dit

artikel stelt dat de financiële instelling in moet staan voor de juiste uitvoering van een

betaalopdracht binnen een redelijke termijn. Of een uitvoering is gebeurd binnen een redelijke

termijn, zal overgelaten worden aan het soevereine appreciatierecht van de rechter.

Page 96: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

96

202. Tot slot moet betrekking tot de bewijslast moet toepassing gemaakt worden van het

artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarin is bepaald dat de partij

die zich beroept op een bepaald rechtsgevolg van de door haar gestelde feiten of rechten de

bewijslast draagt, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling

voortvloeit. Deze regel is van aanvullend recht, waardoor ervan kan worden afgeweken in de

algemene bankvoorwaarden. Die afwijking van voormeld artikel gebeurt aan de hand van een

bewijsbeding dat opgenomen is in de algemene bankvoorwaarden.299

Voormeld artikel is

inhoudelijk gelijk aan het artikel 1325, lid 1 BW.

299

H.L.G. WIETEN, Bewijs, Deventer, Kluwer, 2008, 25.

Page 97: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

97

DEEL 3: DE REGELGEVING IN DE VERENIGDE STATEN

203. De uitvoering van overschrijvingsopdrachten wordt in de Verenigde Staten geregeld

door verschillende wetgevingen. De voornaamste zijn enerzijds The Electronic Funds

Transfer Act300

(hierna: EFTA) die gespecificeerd is door Regulation E301

(hierna: RE) en

anderzijds The Uniform Commercial Code302

(hierna: UCC). Vereenvoudigd kan gesteld

worden dat de RE zich verhoudt tot EFTA zoals in België een koninklijk besluit zich verhoudt

tot een wet.

1. The Electronic Funds Transfer Act

1.1 Toepassingsgebied

204. De EFTA is door de Federal Reserve303

meer gedetailleerd uitgewerkt door middel van

een verordening, de zogenaamde ‘Regulation E’. Het toepassingsgebied van de EFTA beperkt

zich tot individuele consumenten. Een specifieke definitie van dit begrip zoals we die

aantreffen in de Wet Betalingsdiensten is echter niet voorhanden. De EFTA stelt enkel dat een

consument een natuurlijke persoon moet zijn.304

Hieruit volgt dat een natuurlijke persoon die

handelsdaden stelt, maar dit niet doet onder de vorm van een vennootschap, onder de EFTA

moet vallen. Problemen inzake gemengd gebruik van een betalingsdienst, waarvoor ons land

vermoedelijk naar het arrest Gruber zal moeten teruggrijpen (cfr. supra randnr. 7), zullen zich

in de Verenigde Staten dan ook niet voordoen.

205. De EFTA is van toepassing op “elektronische overboekingen”.305

Hieronder wordt

verstaan: “iedere overdracht van geldmiddelen die is geïnitieerd met een elektronische

terminal, een telefoon, een computer of een magnetische tape met het doel om een financiële

instelling ertoe aan te zetten, te instrueren of te autoriseren een rekening van een klant te

debiteren of te crediteren”. De elektronische overschrijving valt hier dus onder.

300

http://www.fdic.gov/regulations/laws/rules/6500-1350.html. 301

http://www.federalreserve.gov/bankinforeg/reglisting.htm#E. 302

http://www.law.cornell.edu/ucc/ucc.table.html. 303

Dit is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten , ze is te vergelijken met de Europese Centrale

Bank. 304

15 U.S.C. 1693a(5) EFTA. 305

Section 205.3(b) RE.

Page 98: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

98

206. Technisch-juridisch is een regulation te vergelijken met wat op Europees vlak een

richtlijn genoemd wordt. De RE is gestoeld op het beginsel van minimale harmonisatie.

Zodoende moeten de staten voor hun consumenten dus minstens de bescherming bieden die

voorzien wordt in de RE .306

Het voorzien in een betere protectie is wel toegelaten. De PSD is

daarentegen gebaseerd op het principe van maximale harmonisatie, zodat extra protectie in

hoofde van de betalingsdienstgebruikers normaliter niet toegelaten is.

207. Een schending van de regels vervat in de RE kan leiden tot zowel burgerlijke als

strafrechtelijke aansprakelijkheid in hoofde van een financiële instelling.307

Op de

strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt niet ingegaan.

1.2 Verhouding betaler versus begunstigde

208. Dit wordt niet geregeld in de RE, waardoor het gemeen recht, de UCC dus, dient te

worden toegepast (cfr. infra randnr. 220).

1.3 Gebrekkige uitvoering

209. In de RE is een procedure vervat die het de consument toelaat om klachten te richten tot

zijn financiële instelling ingeval van een fout van deze laatste. Section 205.11 RE bevat een

limitatieve lijst van wat onder “error” dient te worden verstaan. Het betreft bijvoorbeeld de

foutieve uitvoering van een overschrijvingsopdracht, zoals het crediteren van de verkeerde

rekening, door een fout in het computersysteem van de financiële instelling. De procedure is

niet verplicht te doorlopen, het is een keuzerecht van de consument. Hij kan zich immers ook

rechtstreeks tot een rechter richten. Het lijkt aan te bevelen om gebruik te maken van deze

procedure, daar ze ertoe leidt dat de consument op een eenvoudig wijze informatie kan

verkrijgen met betrekking tot de uitgevoerde betaalopdrachten.308

Hij zal door deze goedkope

procedure niet afgeremd worden om zijn rechten af te dwingen. Overschrijvingsopdrachten

gegeven door consumenten betreffen immers vaak geen hoge bedragen. Ingeval van

procederen voor een rechtbank is het sop de kool dan ook vaak niet waard. Deze eenvoudige

procedure biedt in deze gevallen dan soelaas. De Wet Betalingsdiensten, noch het gemeen

recht bevat een alternatieve geschillenregeling. Dit is jammer, want ook in ons land zou een

306

Section 205.12 RE. 307

Section 205.13 RE. 308

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 485.

Page 99: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

99

alternatieve goedkope procedure een incentive zijn voor de banken om op een degelijke wijze

de beweringen van de consument te onderzoeken. Deze vaststelling dient echter gerelativeerd,

doordat er in de Wet Betalingsdiensten voorzien wordt in een principiële

risicoaansprakelijkheid. Voor overschrijvingen gegeven door consumenten waarop het

gemeen recht van toepassing is, is dit wel interessant.

210. Indien de consument ervoor opteert om de procedure uit de RE te volgen, dient hij eerst

zijn financiële instelling in kennis te stellen van de beweerde fout die zij beging. Deze

kennisgeving, die schriftelijk of mondeling kan gedaan worden, moet gebeuren binnen de 60

dagen. Deze termijn vangt aan vanaf het moment waarop de consument kennis heeft gekregen

van de gebrekkige uitvoering van zijn overschrijvingsopdracht. Indien deze kennisgeving

tijdig is, moet de financiële instelling binnen een termijn van 10 dagen onderzoeken of de

beweerde fout zich al dan niet heeft voorgedaan. Als de financiële instelling er binnen deze

termijn niet in slaagt om haar onderzoek af te ronden, dan dient zij de rekening van de

consument provisioneel te crediteren. De financiële instelling krijgt dan, te rekenen vanaf het

einde van voormelde termijn, nog eens 35 dagen extra om het onderzoek te voltooien.

Gedurende die periode mag de consument tevens beschikken over hetgeen provisioneel

gestort is. Het valt op dat de termijn van 60 dagen die een consument op grond van de RE

heeft om aan zijn financiële instelling bekend te maken dat er een foutieve uitvoering

plaatsvond langer is dan de termijn die voorzien is in de Wet Betalingsdiensten. Het artikel 34

van de Wet Betalingsdiensten bepaalt immers dat die kennisgeving onverwijld dient te

gebeuren. Wel kan de kennisgeving nog geldig gebeuren wanneer ze, hoewel niet onverwijld

gebeurde, plaatsvond binnen de 13 maand na de vaststelling van de gebrekkige uitvoering. Er

is dan wel een omkering van de bewijslast. Wanneer in België pas na 60 dagen een

kennisgeving in hoofde van de opdrachtgever plaatsvindt, is dit zeker niet meer onverwijld

(cfr. supra randnr. 63).

211. Komt de financiële instelling, na het voltooien van haar onderzoek, tot de conclusie dat

zij effectief foutief gehandeld heeft, dan is zij verplicht om de rekening van de consument

definitief te crediteren, inclusief de intrest. Dit dient te gebeuren ten laatste op het moment

waarop de financiële instelling tot de vaststelling gekomen is dat ze een fout gemaakt heeft.

Komt de financiële instelling daarentegen tot de conclusie dat ze niet foutief gehandeld heeft,

dan moet ze deze beslissing ter kennis brengen van de consument. Dit dient te geschieden

Page 100: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

100

binnen een termijn van drie dagen vanaf het moment waarop ze vastgesteld heeft dat er geen

fout is gebeurd.309

212. Als de financiële instelling nalaat provisioneel te crediteren of wanneer zij op een

gebrekkige wijze haar onderzoek voert en hierdoor (te kwader trouw) tot de conclusie komt

dat ze geen fout heeft begaan, heeft de consument tevens recht op een schadevergoeding.

Deze bedraagt driemaal het bedrag dat correct gecrediteerd diende te worden. Deze regel

heeft dus een bestraffend karakter. Het is duidelijk dat deze zware sanctie de financiële

instellingen ertoe wil aanzetten om een degelijk onderzoek te voeren.

213. De financiële instelling is aansprakelijk voor de schade die de consument lijdt ten

gevolge van de niet uitvoering of de foutieve uitvoering. Soms kan de financiële instelling

zich beroepen op een rechtvaardigingsgrond. Dit is het geval wanneer de foutieve uitvoering

haar oorsprong vindt in een act of God310

of enige andere omstandigheid buiten haar

controle.311

Het gaat om een geval van overmacht. Er is evenmin sprake van aansprakelijkheid

wanneer de financiële instelling kan aantonen dat de consument op het ogenblik waarop hij de

betaalopdracht gaf, wist dat er een technische disfunctie aanwezig was waardoor de opdracht

gebrekkig zou worden uitgevoerd.312

. De financiële instelling moet hierbij bewijzen dat zij

alle redelijke maatregelen genomen heeft om te vermijden dat de foutieve uitvoering zou

gebeuren. Bij systeemstoringen zou dit betekenen dat de financiële instelling in voldoende

backup-programma‟s diende te voorzien. In België wordt een gelijkaardig standpunt

ingenomen (cfr. supra randnr. 66).

Op basis van de Wet Betalingsdiensten dient vastgesteld dat er nauwelijks een verschil is

tussen het Belgische en het Amerikaanse overmachtbegrip. Onder de Wet Elektronische

Betalingstransacties was overmacht geen rechtvaardigingsgrond in hoofde van de financiële

instelling, zodat er toen nog een verschil voelbaar was met de EFTA.

309

C. FELSENFIELD, Legal aspects of electronic funds transfers, Salem, Butterworth legal publishers, 1988,

20. 310

15 U.S.C. 1693h EFTA. 311

P. STEPHAN, “Modern Techniques for Financial Transactions and their Effects on Currency – United

States”, in M. STATHOPOULOS (ed.), Modern Modern Techniques for Financial Transactions and their

Effects on Currency, Den Haag, Kluwer Law International, 1995, 280. 312

J. CONBOY, Law & Banking Principles, Washington, American Bankers Association, 1990, 370.

Page 101: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

101

214. Behalve in de gevallen waarin de hierboven beschreven rechtvaardigingsronden van

toepassing zijn, moet alle schade die haar onmiddellijke oorzaak vindt in de foutieve

uitvoering door de financiële instelling vergoed worden.313

Daarenboven moet de

schadevergoeding ook de vergoeding van de kosten van het geding en die van het ereloon van

een advocaat bevatten. Deze vergoeding moet minstens 100 dollar en mag maximaal 1000

dollar bedragen. 314

Daarenboven dient de vordering van de consument ontvankelijk en

gegrond verklaard te worden. Deze bijkomende vergoeding is enkel verschuldigd wanneer de

zaak voor een rechter gebracht wordt.

215. Voor zover de betaalopdracht zonder bedrog foutief is uitgevoerd en de financiële

instelling beschikt over procedures die redelijkerwijze geschikt zijn om zulke fouten te

vermijden, bestaat de schadevergoeding alleen uit de werkelijk geleden schade die door de

consument bewezen is.315

In deze hypothese is het dus uitgesloten dat de indirecte schade

vergoed moet worden door de financiële instelling. Indirecte schade is immers niet

voorzienbaar en de vergoeding van de werkelijk geleden schade omvat enkel de vergoeding

van de schade die redelijkerwijs verwacht kon worden door de financiële instelling.316

Als één

van de toepassingsvoorwaarden echter niet voldaan zou zijn (er is bijvoorbeeld bedrog of er

zijn geen geschikte procedures), dan is de indirecte schade wél vergoedbaar.

In België is de indirecte schade op grond van een letterlijke lezing van de Wet

Betalingsdiensten ingeval van een foutieve uitvoering van een betaalopdracht vergoedbaar

(cfr. supra randnr. 47) In het gemeen recht komt men tot de omgekeerde visie (cfr. supra

randnr 128-131). In de EFTA is het anders. In die regeling wordt naar gelang van het geval de

indirecte schade al dan niet vergoedbaar geacht.

216. Bij een laattijdige uitvoering van een betaalopdracht moet de financiële instelling alleen

overgaan tot het betalen van een intrest. Verdere schadevergoeding dient ze niet te betalen.

313

15 U.S.C. 1693h EFTA. 314

15 U.S.C. 1693m EFTA. 315

15 U.S.C. 1693h EFTA. 316

O. HANCE en S. DIONNE BALZ, The New Virtual Money: Law and Practice, Den Haag, Kluwer Law

International, 1999, 177.

Page 102: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

102

2. Uniform Commercial Code

2.1 Toepassingsgebied

217. In de Verenigde Staten is de UCC de belangrijkste verwezenlijking op het vlak van de

eenmaking van het recht. De regels uit de UCC met betrekking tot het privaat bankrecht zijn

immers toepasselijk in elke staat. De UCC wordt in die staten concreet geïmplementeerd aan

de hand van de zogenaamde Commercial Codes.

218. De UCC is van toepassing op de overschrijvingsopdrachten die gedaan worden door

niet-consumenten. De UCC is eveneens van toepassing op consumenten wanneer deze ervoor

kiezen om hun overschrijvingsopdracht op papier te geven. Ten aanzien van de UCC is de

EFTA een lex specialis. In de UCC wordt expliciet bepaald dat het artikel 4A niet van

toepassing is op overschrijvingen die binnen het toepassingsgebied van de EFTA vallen.

219. Opgemerkt moet worden dat de overschrijving in de Verenigde Staten gekwalificeerd

wordt als een serie van opeenvolgende contractuele relaties. In België wordt de overschrijving

daarentegen bekeken als een geheel. Dit volgt duidelijk uit de kwalificatie als gesubstitueerd

mandaat.317

Het valt op dat de Wet Betalingsdiensten een veel ruimer toepassingsgebied heeft

dan de UCC. Deze wet is immers van toepassing op zowel consumenten als professionelen en

op overschrijvingen die zowel elektronisch als op papier worden gegeven. Op dit punt kunnen

de gefragmenteerde regelingen van de Verenigde Staten vergeleken worden met de wettelijke

toestand van voor de totstandkoming van de Wet Betalingsdiensten.

2.2 Verhouding betaler versus begunstigde

220. De UCC bepaalt in zijn artikel 4A-405 dat in de verhouding tussen de schuldenaar en de

schuldeiser de betaling plaatsvindt op het moment waarop de financiële instelling van de

begunstigde de betaling aanvaardt. In het Amerikaans recht vindt de betaling tussen de

opdrachtgever en de begunstigde bijgevolg reeds op een vroeger tijdstip plaats dan in België.

De rekening van de begunstigde moet immers nog niet gecrediteerd zijn opdat er van een

betaling sprake kan zijn. Het is voldoende dat de begunstigde door zijn financiële instelling op

de hoogte wordt gebracht van het feit dat deze laatste een betaalopdracht voor hem heeft

317

R. STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen,

Intersentia, 2002, 108.

Page 103: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

103

ontvangen. De begunstigde beschikt immers over een onvoorwaardelijk recht op betaling van

zodra zijn financiële instelling de beslissing genomen heeft om de betaalopdracht uit te

voeren.

Het verschil tussen de Belgische visie en die van de UCC is uiteindelijk niet zo groot. De

aanvaarding van de financiële instelling van de begunstigde zal immers vaak blijken uit de

creditering van de rekening van de begunstigde. Andere wijzen van aanvaarding zijn

bijvoorbeeld de begunstigde op de hoogte brengen van de ontvangst van de opdracht per mail

of brief.318

2.3 Gebrekkige uitvoering

221. Een alternatieve geschillenprocedure zoals we die aantreffen in de EFTA is niet

aanwezig in de UCC. De professionelen worden immers geacht minder protectie te moeten

krijgen. Maar consumenten die hun overschrijving doen door middel van een papier worden

gediscrimineerd ten aanzien van degenen die dit elektronisch doen. De tweede groep

consumenten krijgt immers meer rechten dan de eerste. Voor hen is er een extra

actiemogelijkheid gecreëerd door de error resolution procedure uit de EFTA. Er lijkt geen

objectieve reden voorhanden die deze ongelijke behandeling kan verantwoorden. Maar er

moet aan deze discriminatie niet al te veel belang meer gehecht worden, daar het aantal

papieren overschrijvingen in absolute cijfers met de dag vermindert.

222. Er is een onderscheid te maken tussen overschrijvingsopdrachten waarbij de gebrekkige

uitvoering te wijten is aan de fout van de opdrachtgever en deze waarbij de

overschrijvingsopdracht correct is gegeven door de opdrachtgever aan zijn financiële

instelling, maar waarbij deze laatste een fout beging.

223. Het eerste geval betreft de hypothese waarin de opdrachtgever bijvoorbeeld een fout

bedrag laat overschrijven naar een rekening of wanneer hij te laat de opdracht geeft waardoor

hij aan zijn schuldenaar (lees: de begunstigde) te laat betaalt. In deze gevallen kan zijn

financiële instelling niet aansprakelijk zijn. Zij beging immers geen enkele fout. Nochtans is

het mogelijk dat er een aansprakelijkheid gecreëerd wordt in hoofde van de financiële

instelling van de opdrachtgever. Dit kan zich voordoen wanneer de opdrachtgever een

318

Artikel 4A-209 UCC.

Page 104: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

104

verkeerd rekeningnummer invoerde bij de overschrijving, maar wel een correcte naam opgaf.

In principe is in die situatie de financiële instelling niet aansprakelijk voor de gebrekkige

uitvoering die immers het gevolg is van de fout van de opdrachtgever.319

Het artikel 4A-207

UCC stelt namelijk dat de financiële instelling van de begunstigde niet moet nagaan of het

rekeningnummer en de naam van de begunstigde met elkaar overeenkomen. Alleen wanneer

de financiële instelling van de opdrachtgever nagelaten heeft om haar klant te informeren over

het bestaan en inhoud van het artikel 4A- 207 UCC, kan zij aansprakelijk zijn.320

Normaliter

zullen de financiële instellingen in hun algemene bankvoorwaarden een clausule opnemen

waarin staat dat zij niet gehouden zijn om de overeenstemming tussen het rekeningnummer en

de naam van de begunstigde te verifiëren. Het is mogelijk dat financiële instelling nagelaten

heeft voormelde clausule op ten nemen in de algemene bankvoorwaarden. Wanneer dan

opdrachtgever het bewijs levert dat de persoon wiens rekening ten onrechte gecrediteerd is,

enkel werd geïdentificeerd aan de hand van zijn rekeningnummer, is hij niet gehouden het ten

onrechte gecrediteerd bedrag te betalen. De financiële instelling kan in dat geval de betaler

nog steeds overrulen door te bewijzen dat de opdrachtgever toch wist dat de financiële

instelling van de begunstigde de begunstigde alleen aan de hand van het rekeningnummer

identificeert. Zij kan dit bewijs leveren met alle middelen van recht. 321

In het artikel 49, § 2, lid 1 van de Wet Betalingsdiensten is een regeling opgenomen wanneer

de betalingsdienstgebruiker gebruik maakt van een foutief rekeningnummer. In dit geval is

betalingsdienstaanbieder van de opdrachtgever niet aansprakelijk. Het betreft één van de

uitzonderingen op de principiële objectieve aansprakelijkheid van deze laatste. Verder bevat

het artikel 9, § 1, 1° van de Wet Betalingsdiensten een gelijkaardige informatieverpliching in

hoofde van de financiële instelling. De Belgische regelgeving uit voormelde stemt op dit punt

dus overeen met de UCC.

224. In het vorig randnummer werd vermeld dat de financiële instelling van de opdrachtgever

er niet toe gehouden is om te controleren of de opdracht wel gebaseerd is op correcte

instructies vanwege de opdrachtgever inzake het over te schrijven bedrag of inzake de

identiteit van de begunstigde. Dit is evenwel niet absoluut. Het is immers mogelijk dat er

319

C. FELNSFELD, ”Article 4A of the United States Uniform Commercial Code”, in W. HADDING EN U.

SCHNEIDER (ed.), Legal issues in international credit transfers, Berlijn, Duncker & Humblot, 1993, 352. 320

J.K. WINN en B. WRIGHT, The law of electronic commerce, IV, Aspen, Wolters Kluwer Law&Business

2008, 8-10. 321

E. PATRIKS, R. BHALA en M. FOIS, ”United States Funds Transfer Law”, in W. EFROS (ed.), Payment

Systems of the World, Ney York, Oceana Publications Inc., 1994, 27.

Page 105: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

105

tussen de opdrachtgever en zijn financiële instelling werd overeengekomen om een

veiligheidsprocedure in te bouwen bij de uitvoering van overschrijvingsopdrachten. Die

procedure kan er in bestaan dat er vanaf een bepaald plafond een code moet worden

opgegeven opdat de opdracht mag worden uitgevoerd. Het doel van deze procedure is het

vaststellen van fouten inzake bijvoorbeeld de identiteit van de begunstigde. De opdrachtgever

moet ten eerste bewijzen dat hij conform de procedure gehandeld heeft (bijvoorbeeld door het

geven van de code). Ten tweede moet hij aantonen dat zijn financiële instelling de vergissing

zou ontdekt hebben indien zij de procedure gevolgd zou hebben. Dit impliceert dus een zware

bewijslast in hoofde van de opdrachtgever. Het volstaat immers niet enkel om aan te tonen dat

de veiligheidsprocedure niet door de financiële instelling werd gevolgd.322

Indien de

opdrachtgever er in slaagt deze twee zaken te bewijzen, moet hij op grond van het artikel 4A-

205 UCC zijn financiële instelling niet vergoeden voor het bedrag waarmee zij de rekening

van de verkeerde persoon gecrediteerd heeft of voor het teveel gecrediteerde.

Het is de financiële instelling van de opdrachtgever die dan op grond van de Amerikaanse

versie van de leer van de onverschuldigde betaling deze bedragen van de begunstigde zal

moeten terugvorderen. In één geval kan de financiële instelling van de begunstigde niet

overgaan tot een terugvordering. Dit is wanneer degene wiens rekening ten onrechte

gecrediteerd werd niet wist of kon weten dat de creditering van zijn rekening het gevolg was

van een foutieve uitvoering. In dat geval kan degene wiens rekening ten onrechte is

gecrediteerd beschikken over de gelden.

Er kan hierbij gedacht worden aan het geval waarin degene wiens rekening ten onrechte

gecrediteerd werd ook schuldeiser van de opdrachtgever was. Deze uitzondering op het

vorderingsrecht van de financiële instelling die ten onrechte crediteerde bij een derde is

ongekend in het Belgisch gemeen recht. Het feit dat degene wiens rekening ten onrechte

gecrediteerd werd tevens een vordering heeft op de opdrachtgever, is naar Belgisch recht

irrelevant. De vraag of een betaling al dan niet verschuldigd is, wordt hier immers beantwoord

aan de hand van de positie van de financiële instelling en niet vanuit de positie van de

opdrachtgever.323

Dus wanneer in België de te goeder trouw zijnde pseudo-begunstigde

tevens een vordering had op de betaler, zal hij niet kunnen beschikken over de gelden die hem

onverschuldigd zijn betaald. In België wijkt de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen als

322

B. GEVA, The Law of Elekronic Funds Transfers, New York, Matthew Bender & Co., 1992, 4/78. 323

J. VAN RYN en J. HEENEN, Pricipes de droit commercial, Brussel, Bruylant, T. III, 1960, 299.

Page 106: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

106

enige van deze zienswijze afwijkt en lijkt hierdoor de Amerikaanse regeling uit de UCC te

volgen.324

225. Wanneer de betaalopdracht correct is gegeven door de opdrachtgever, maar er een fout

gebeurde in hoofde van een financiële instelling, moet het artikel 4A-303 UCC toegepast

worden. Verscheidene hypotheses worden daarin uitgewerkt. Wanneer de financiële instelling

te veel crediteert aan de juiste begunstigde, dan kan zij alleen het correcte bedrag van de

opdrachtgever vorderen. Wanneer de financiële instelling de rekening van de juiste

begunstigde onvoldoende crediteert, kan zij enkel het juiste bedrag van de rekening van de

opdrachtgever debiteren wanneer zij een bijkomende overschrijvingsopdracht met het correcte

bedrag doet. Indien de financiële instelling de rekening van een derde crediteert en dus niet de

juiste begunstigde, moet toepassing gemaakt worden van de leer van de money back

guarantee. Deze leer houdt in dat de rekening van de opdrachtgever niet gedebiteerd mag

worden door de financiële instelling met het bedrag van de overschrijvingsopdracht of

opnieuw met dit bedrag gecrediteerd moet worden.

Het is belangrijk dat deze leer tevens toegepast wordt wanneer de foutieve uitvoering het

gevolg is van overmacht.325

In dit verband bepaalt het artikel 4A-402 UCC expliciet dat het

faillissement van een tussenkomende financiële instelling geen overmacht uitmaakt. In België

is deze situatie niet wettelijk geregeld. Er worden voor deze problematiek verschillende

oplossingen aangereikt door de rechtsleer (cfr. supra randnr. 68). De voorkeur moet daarbij

gegeven worden aan de stelling die bepaalt dat het faillissement van een tussenkomende

instelling enkel overmacht uitmaakt wanneer het enigszins onvoorzienbaar was. Deze visie is

milder voor de financiële instellingen dan de Amerikaanse wettekst.

In de Wet betalingsdiensten wordt aan een overmachtsituatie een ander gevolg gegeven.

Wanneer er in toepassing van die wet sprake is van overmacht, is de betalingsdienstaanbieder

tot niets meer gehouden ten aanzien van de opdrachtgever. Dit is een duidelijk verschil met de

regeling in de UCC. Deze laatste is voordeliger, daar de opdrachtgever zelfs bij overmacht in

ieder geval de garantie heeft dat zijn rekening niet gedebiteerd zal zijn met het bedrag van de

overschrijvingsopdracht.

324

Kh. Antwerpen 27 april 2001, RW 2001-2002, 846. 325

B. CLARK en B. CLARK, The Law of Bank Deposits, Collections and Credit Cards, Arlington, Prat & Sons,

losbl., 17/31-17/32.

Page 107: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

107

Het gemeen Belgisch recht loopt hiermee grotendeels parallel. Op grond van de algemene

restitutieplicht van de bankier en het artikel 1239 BW kan namelijk geconcludeerd worden dat

de financiële instelling van de opdrachtgever de rekening van de opdrachtgever opnieuw dient

te crediteren wanneer de betaalopdracht gebrekkig is uitgevoerd ingevolge overmacht. Dit

laatste moet echter genuanceerd worden, omdat in de praktijk de financiële instellingen in hun

algemene bankvoorwaarden deze algemene restitutieverplichting en het artikel 1239 BW

zullen wegbedingen. Op die manier komt er dus een situatie tot stand die gelijk is aan degene

die terug te vinden is in de Wet Betalingsdiensten.

226. De UCC toont inzake de foutieve uitvoering en inzonderheid wat betreft de aard van de

aansprakelijkheid, grote gelijkenissen met de Wet Betalingsdiensten. In beide gevallen is er

immers sprake van een foutloze aansprakelijkheid in hoofde van de financiële instelling. Om

vergoeding te verkrijgen dient de opdrachtgever geen fout te bewijzen. Dit staat dan weer in

contrast met het Belgisch gemeen recht, waar de foutaansprakelijkheid toepassing vindt.

227. Wanneer een betalingsopdracht foutief wordt uitgevoerd, is de bank van de

opdrachtgever aansprakelijk voor de kosten gedaan voor het order, de indirecte kosten, de

verloren interesten, en ook de kosten van de advocaat indien het nodig is om de bank in rechte

te vorderen. Ook hier rijst de vraag of indirecte schade door de financiële instelling vergoed

moet worden. Het artikel 4A-305 UCC bepaalt dat indirecte schade slechts vergoedbaar is

indien dit uitdrukkelijk voorzien in een geschreven contract tussen de opdrachtgever en zijn

financiële instelling die de overschrijving zal uitvoeren. Deze regel is het resultaat van een

compromis. In ruil voor deze inperking van hun aansprakelijkheid voor indirecte schade,

waren de financiële instellingen bereid om het bedrag van de overschrijving terug te storten

aan de opdrachtgever indien de overschrijving niet zou worden afgewikkeld.326

Overigens

oordeelde het Court of Appeal reeds in 1982 dat indirecte schade niet vergoedbaar was.327

Deze uitspraak dateert van voor de redactie van het artikel 4A-305 UCC en heeft de inhoud

ervan grotendeels bepaald.

326

F. MILLER en A. HARELL, The law of modern payment systems and notes, Oklamhoma, 1985, 48; R.

STEENNOT, Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen, Intersentia,

2002, 441. 327

Evra Corp. v. Swiss Bank Corp. 673 F.2d 951 (7th Cir. 1982).

Page 108: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

108

Zoals hierboven (cfr. supra randnr. 130) reeds vermeld, wordt in het gemeen Belgisch recht

eenzelfde visie gevolgd wat betreft de indirecte schade. Na een letterlijke lezing van het

artikel 52 van de Wet Betalingsdiensten, dient vastgesteld dat indirecte schade op grond van

deze wet dient vergoed door de betalingsdienstaanbieder. In België en de Verenigde Staten

zal het resultaat op het vlak van de indirecte schade echter vaak hetzelfde zijn. In de

Verenigde Staten is deze schade niet vergoedbaar op grond van een duidelijke wettekst. In

België is ze wel vergoedbaar op grond van een wettelijke bepaling, maar ten aanzien van

professionelen zal de financiële instelling normaliter contractueel afwijken van de tekst van

de wet.

228. Het artikel 4A-505 UCC stelt dat de opdrachtgever binnen het jaar waarin hij kennis

heeft genomen van de foutieve uitvoering zijn financiële instelling hiervoor moet aanspreken.

Indien hij dit niet binnen deze termijn doet, wordt hij geacht de overschrijvingsopdracht

aanvaard te hebben. Deze termijn wordt echter gereduceerd tot 90 dagen wanneer de

opdrachtgever van zijn financiële instelling een bevestiging heeft ontvangen van de gedane

overschrijving. In vergelijking met het Belgisch recht is deze termijn, net zoals deze uit de

RE bijzonder lang (cfr. supra randnr. 210).

229. Wordt een overschrijvingsopdracht laattijdig uitgevoerd, moet de financiële instelling

van de opdrachtgever op grond van het artikel 4A-305 UCC aan de opdrachtgever of aan de

begunstigde interest betalen voor de periode van laattijdige betaling. Andere schade hoeft de

instelling niet te betalen, tenzij wanneer dit anders is overeengekomen tussen de partijen.

Page 109: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

109

DEEL 4: BESLUIT

230. In deze masterproef werd geprobeerd om een overzicht te geven van het wettelijk kader

van de bancaire aansprakelijkheid ingeval van niet, laattijdige of foutieve uitvoering van een

betaalopdracht. De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering van betaalopdrachten

wordt vandaag in België geregeld door enerzijds de Wet betalingsdiensten en anderzijds het

gemeen recht. De Wet Betalingsdiensten heeft een dermate ruim toepassingsgebied dat het

gemeen recht een kleinere rol speelt. Immers, voor alle overschrijvingen, geïnitieerd door een

Belg, binnen de EER geldt de Wet Betalingsdiensten. Het is dus irrelevant of het om een

binnenlandse dan wel een grensoverschrijdende overschrijving gaat. Verder ressorteren zowel

schriftelijke als elektronisch geïnitieerde overschrijvingen onder het toepassingsgebied van de

Wet Betalingsdiensten.

231. Daarnaast is het van geen belang of een betaalopdracht door een consument of een

professioneel geïnitieerd wordt. Wel dient aangestipt dat door de betalingsdienstaanbieders

ten aanzien van professionelen voor wat betreft de niet en foutieve uitvoering kan worden

afgeweken van de Wet Betalingsdiensten. Veelal zal in de praktijd met betrekking tot deze

rechtsverhouding, gelet op de vaak veel sterkere onderhandelingspositie van de

betalingsdienstaanbieder, het gemeen recht van toepassing zijn. De betalingsdienstaanbieders

kunnen ten aanzien van professionelen echter niet afwijken van de regels met betrekking tot

de uitvoeringstermijnen die vervat zijn in de Wet Betalingsdiensten.

232. De Wet Betalingsdiensten huldigt het principe van een risicoaansprakelijkheid. Loopt er

iets fout tussen het tijdstip waarop de opdrachtgever de overschrijvingsopdracht gaf en de

rekening van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde gecrediteerd is, dan is de

betalingsdienstaanbieder van de opdrachtver aansprakelijk. Wanneer het misloopt na dit

tijdstip, is de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde aansprakelijk. Het grote voordeel is

dat de betalingsdienstgebruiker (lees: de betaler of de begunstigde) geen fout moet bewijzen

opdat de betalingsdienstaanbieder aansprakelijk zou zijn. Een ander voordeel is dat de betaler

of de begunstigde, afhankelijk van het tijdstip waarop de fout zich voordeed, steeds hun eigen

betalingsdienstaanbieder kunnen aanspreken. Dus ook indien de fout te wijten is aan een

tussenkomende instelling zal de aansprakelijkheidsvordering kunnen worden uitgeoefend

tegen de eigen betalingsdienstaanbieder.

Page 110: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

110

233. Zo eenvoudig het basisprincipe is, zo complex zijn de uitzonderingen erop. Inderdaad, de

risicoaansprakelijkheid uit de Wet Betalingsdiensten is enkel toepasselijk wanneer de

betalingsdienstaanbieder er niet in slaagt om zich te beroepen op een rechtvaardigingsgrond.

Zo zal de betalingsdienstaanbieder niet aansprakelijk zijn ingeval van overmacht. Een punt

van discussie hierbij is of systeemstoringen onder overmacht gecatalogeerd kunnen worden.

De betalingsdienstaanbieder zal ook van zijn aansprakelijkheid bevrijd zijn wanneer de

betalingsdienstgebruiker een verkeerde unieke identificator heeft doorgegeven. Een ander

geval waarin de betalingsdienstaanbieder niet aansprakelijk gesteld zal kunnen worden,

betreft de situatie waarin de betalingsdienstgebruiker aan de betalingsdienstaanbieder te laat

kennis gaf van de gebrekkige uitvoering van de overschrijvingsopdracht.

Door voormelde uitzonderingen en de mogelijkheid tot het contractueel wegbedingen van de

aansprakelijkheidsregels inzake foutieve en niet uitvoering in de verhouding tot

professionelen, valt het dus op dat het basisregime van de risicoaansprakelijkheid in realiteit

behoorlijk getemperd wordt.

234. Het gemeen recht gaat in tegenstelling tot de Wet Betalingsdiensten uit van een

foutaansprakelijkheid. Daarbij is het voor de gevolgen op het vlak van aansprakelijkheid in

het gemeenrechtelijk regime van belang welke juridische kwalificatie aan een

overschrijvingsopdracht wordt gegeven. Ter illustratie kan gewezen worden op de

verscheidene hoedanigheden die in de literatuur aan de tussenkomende instellingen gegeven

worden. De twee voornaamste visies hieromtrent beschouwen de tussenkomende financiële

instelling als uitvoeringsagent, respectievelijk als gesubstitueerd lasthebber. Wordt de eerste

kwalificatie gevolgd dan zal een fout in hoofde van de tussenkomende financiële instelling

toegerekend worden aan de betalingsdienstaanbieder. Als de tweede kwalificatie weerhouden

wordt, zal de tussenkomende financiële instelling persoonlijk aangesproken moeten worden

en zal er geen aansprakelijkheidsvordering tegen de eigen financiële instelling mogelijk zijn.

Het gemeen recht biedt dus een veel mindere bescherming aan de betalingsdienstgebruikers

dan de regels die vervat zijn in de Wet Betalingsdiensten.

Page 111: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

111

235. Van het gemeen recht kan afgeweken worden door middel van tegenstelbare en geldige

exoneratieclausules. Ten aanzien van consumenten moet tevens rekening gehouden worden

met de WMPC.

236. In Nederland is een groot deel van de regels inzake de aansprakelijkheid van de bank bij

de uitvoering van betalingsopdrachten hetzelfde als in België. In Nederland geldt immers een

variant van de Wet Betalingsdiensten. Enkel inzake het gemeen recht zijn subtiele verschillen

waar te nemen.

237. De regeling in de Verenigde Staten is niet zo uniform op het vlak van

overschrijvingsopdrachten als de Wet Betalingsdiensten. In de Verenigde Staten geldt immers

een verschillende reglementering indien het om een overschrijvingsopdracht gaat die

geïnitieerd is door een consument dan wel door een professioneel of indien de

overschrijvingsopdracht al dan niet elektronisch werd geïnitieerd. Een verschilpunt betreft

bijvoorbeeld het geval waarin een gebrekkig uitvoering te wijten is aan overmacht. In

tegenstelling tot wat in België het geval is, is een Amerikaanse financiële instelling in dit

geval op grond van de UCC toch aansprakelijk. Wanneer daarentegen de EFTA van

toepassing is, is overmacht wel een rechtvaardigingsgrond voor de financiële instelling.

238. Na een analyse van de regelgeving met betrekking tot het onderwerp van deze

masterproef in België, Nederland en de Verenigde staten, kan geconcludeerd worden dat de

regels in deze landen op verschillende punten van elkaar verschillen. Wat betreft Nederland

en België kan gesteld worden dat er in navolging van de omzetting van de PSD de jure in het

nationaal recht een grote eenmaking op het vlak van de uitvoering van betaalopdrachten is

bewerkstelligd. Indien een betaalopdracht echter niet onder een Europees geharmoniseerd

nationale wet valt of wanneer er geldig gebruikt wordt gemaakt van de opting out

mogelijkheid, moet teruggevallen worden op het gemeen nationaal recht dat in de

verschillende landen van de Europese Unie aparte regels kent. De volledige harmonisering

geldt de facto dus enkel ten aanzien van de betalingsdienstgebruikers die als consument

gekwalificeerd kunnen worden waardoor een relativering van de Europese eenmaking op het

vlak van de aansprakelijkheid bij de gebrekkige uitvoering van betaalopdrachten zich

opdringt. A fortiori is er, gelet op de analyse van de Verenigde Staten, geen sprake van een

internationale eenvormigheid op dit gebied. Dit laatste is naar alle waarschijnlijkheid een

utopie.

Page 112: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

112

DEEL 5: BIBLIOGRAFIE

1. Wetgeving

1.1 Europese Unie

Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008

inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten (Rome I), Pb.L. 4

juli 2008, afl. 177/6.

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees parlement en de Raad van 13 november 2007

betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG,

2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG, Pb.L. 5

december 2007, afl. 319.

1.2 België

Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van

de consument, BS 29 augustus 1991, 25 573.

Wet van 9 januari 2000 betreffende grensoverschrijdende geldoverschrijvingen en betalingen,

BS 9 februari 2000, 3.911.

Wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de

elektronische overmaking van geldmiddelen, BS 17 augustus 2002, 35 337.

Wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de

informatiemaatschappij, BS 17 maart 2003, 12963.

Wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten, BS 15 januari 2010, 1906. Wet 6

april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, BS 12 april 2010, 20

803.

Page 113: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

113

Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het

gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van

terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen, BS 26 januari 2010, 3135.

1.3 Nederland

Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet

inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend

betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europese Parlement

en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de

Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn

97/5/EG (PbEU L 319), Stb. 2009, 436.

Wet grensoverschrijdende betaaldiensten, Stb. 1998, 686.

1.4 Verenigde Staten

Uniform Commercial Code: http://www.law.cornell.edu/ucc/ucc.table.html.

Electronic Fund Tranfers Act: http://www.gpoaccess.gov/ecfr.

Regultion E: http://www.federalreserve.gov/bankinforeg/reglisting.htm#E.

2. Rechtspraak

1.1 Hof van Justitie

H.v.J 13 november 1990, C-106/89, Jur. 1990, I-4135.

H.v.J 20 januari 2005, zaak 464/01, Gruber v. Bay Wa AG, http://www.curia.eu.int.

H.v.J 9 november 2010, zaak C‐137/08, Penzugyi Lizing, http://europa.eu.int.

H.v.J 7 december 2010, nrs. C-585/08 en C-144/09, Pammer, http://curia.eu.int.

1.2 Hof van Cassatie

Cass. fr. 24 april 1907, Gaz. Pal. 1907, I, 676.

Cass. 13 maart 1947, Pas. 1947, I, 108.

Page 114: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

114

Cass. 4 december 1950, Pass. 1951, I, 201.

Cass. 15 februari 1951, Pas. 1951, I, 388.

Cass. 3 april 1952, Pas. 1952, I, 498.

Cass. 10 december 1953, Pas. 1954, I, 290.

Cass. 25 september 1959, Arr. Cass. 1960, 86.

Cass. 11 december 1962, Pas. 1963, I, 455.

Cass. 7 december 1973, RW 1973-1974, 1597.

Cass. 27 september 1974, Arr. Cass. 1975, 125.

Cass. 21 juni 1979, Arr. Cass. 1979-1980, 1268-1270.

Cass. 25 april 1985, TBH 1985, 628.

Cass. 12 december 1985, RW 1986-87, 276

Cass. 9 mei 1986, Arr. Cass. 1986-87, 2699.

Cass. 20 november 1987, Pas. 1988, I, 337.

Cass. 8 januari 1990, RW 1989-90, 1360.

Cass. 26 oktober 1990, RCJB 1992, 497.

Cass. 6 december 1991, Arr. Cass. 1991-92, 315.

Cass. 14 mei 1992, RW 1993-94, 1395, noot A. VAN OEVELEN.

Cass. 8 december 1994, Pas. 1994, I, 1067.

Cass. 14 juni 1995, Arr. Cass., 1995, 608.

Cass. 6 november 1997, Arr. Cass. 1997, 1092.

Cass. 30 januari 2001, Bank Fin. 2001, 185, noot R. STEENNOT.

Cass. 19 december 2002, TBBR 2005, afl. 7, 398.

Cass. 4 april 2003, Pass. 2003, 226.

Cass. 6 februari 2006, RW 2006-07, afl. 34, 1410.

Cass. 15 juni 2006, Bank Fin 2006 VI, 387, noot R. STEENNOT.

Cass. 29 september 2006, NJW 2006, 946.

Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1247-1257.

Cass. 18 januari 2007, NJW 2008, 80, noot G. JOCQUE.

1.3 Hoge Raad

HR 29 mei 1981, NJ 1982, 191.

HR 26 januari 2001, NJ 2002, 118.

Page 115: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

115

1.4 Hoven van Beroep

Brussel 29 januari 1965, Pas. 1966, II, 36.

Brussel 13 mei 1965, RHA 1965, 326.

Luik 22 december 1982, JT 1983, 347.

Antwerpen 17 mei 1984, RW 1984-85, 264.

Bergen 14 mei 1987, TBH 1989, 58, noot M. REGOUT-MASSON.

Brussel 18 december 1987, TBH 1989.

Parijs 22 september 1988, D. 1991, 30, noot M. VASSEUR; P

Brussel 9 mei 1990, JLMB 1990, 1490.

Luik 5 februari 1991, JLMB 1991, 645, noot C. PARMENTIER.

Bergen 11 december 1991, RRD 1992, 211.

Bergen 6 april 1993, JT 1994, 635, noot F. GLANSDORFF.

Antwerpen 26 oktober 1993, T.Not. 1994, 79.

Bergen 26 juni 1997, JT 1998, 71.

Brussel 12 september 1997, JLMB 1999, 362.

Antwerpen 16 februari 1998, RW 1998-99, 50.

Brussel 6 mei 1998, DAOR 1999, afl. 50, 67, noot R. HARDY.

Brussel 6 mei 1998, TBH 1999, 688, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX.

Antwerpen 7 september 1998, AJT 1999-2000, 395, noot R. STEENNOT.

Gent 23 maart 1999, TBBR 2000, 312.

Bergen 29 maart 1999, TBBR 2001, 76, noot R. STEENNOT.

Brussel 18 november 1999, AJT 2001-02, 68, noot R. STEENNOT.

Brussel 29 maart 2000, TBH 2001, 826, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX.

Antwerpen 19 maart 2001, AJT 2001-02, 1002, noot R. STEENNOT.

Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-04, 1307.

Antwerpen 12 januari 2006, BFR 2006, 87.

Gent 13 februari 2006, RABG 2007 484-485, noot F. BONNAERENS.

Brussel 16 oktober 2007, DCCR 2008, 82.

1.5 Court of Appeal

Evra Corp. v. Swiss Bank Corp. 673 F.2d 951 (7th Cir. 1982).

Page 116: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

116

1.6 Rechtbanken van Eerste Aanleg

Rb. Namen 1 februari 1990, JLMB. 1990, 1288, noot J.P. BUYLE.

Rb. Luik 1 oktober 2008, DAOR 2009, 320.

Rb. Brussel 2 december 2008, RW 2010-2011, afl. 9, 377.

1.7 Rechtbanken van Koophandel

Kh. Luik 21 september 1931, Jur Liège 1932, 261.

Kh. Brussel 5 oktober 1971, JT 1971, 738.

Kh. Brussel 25 mei 1981, JT 1983, 346.

Kh. Brussel 10 september 1986, TBH 1987, 755, noot M. REGOUT-MASSON.

Kh. Antwerpen 12 november 1991, T.Not. 1992, 137.

Kh. Charleroi 24 juni 1992, JLMB.1992, 1281, noot B. LOUVEAU.

Kh. Namen 1 april 1993, T. Aann. 1995, 152.

Kh. Namen 3 februari 2000, TBH 2000.

Kh. Antwerpen 27 april 2001, RW 2001-2002, 846.

Kh. Hasselt 8 mei 2007, RW 2007-08, 1047.

1.8 Vredegerechten

Vred. Ninove 1 december 1993, T. Not. 1997, 333.

Vred. Herstal 17 oktober 1997, TBH. 1998, 794, noot J.P. BUYLE en M. DELIERNEUX.

Vred. Grâce-Hollogne 5 juni 2007, JLMB 2008, afl. 3, 112.

3. Rechtsleer

3.1 Boeken

3.1.1 België

BALLON, G. en SAMOY, I., De factuur en verwante documenten, Brugge, Vanden Broele,

2008, 409 p.

BOCKEN, H. en BOONE, I., Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 217 p.

BOSMANS, R., Le connaissement direct, Brussel, Larcier, 1950, 313 p.

Page 117: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

117

BROECKX, K., Privaatrecht in de reële en virtuele wereld, Antwerpen, Kluwer, 2002, 840 p.

Bruylant, 1967, 1185p.

BYTTEBIER, K., Handboek Financieel Recht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen,

1995, 480 p.

CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I,

Antwerpen, Maklu, 1989, 744 p.

CORNELIS, L., Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen/Groningen, Intersentia

Rechtswetenschappen, 2000, 997 p.

COUSY, H., Problemen van productaansprakelijkheid, Brussel, Bruylant, 1978, 441 p.

COUSY, H. en STUYCK, J., (ed.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht. Handels- en

Economisch recht , Deel I Ondernemingsrecht, Brussel, Story Scientia, 1989, 829 p.

DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge. Les obligations, III, Brussel, Bruylant,

1967, 1185p.

DEKKERS, R. en VERBEKE, A., Handboek Burgerlijk Recht III, Antwerpen, Intersentia,

2007, 820 p.

DEMUYNCK, I., De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen : onderzoek van de

Wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de

consument, onuitg., Universiteit Gent, 712 p.

DIRIX, E., Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Kluwer,

1984, 318 p.

ENGELS, C., Bijzondere overeenkomsten – Syllabus, Brugge, Die Keure, 2008, 421 p.

MERCHIERS, Y., Bijzondere overeenkomsten, Antwerpen, Kluwer, 2000, 395 p.

ONGENA, S., Algemene voorwaarden, Mechelen, Kluwer, 2006, 314 p.

RONSE, J., Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 211 p.

SCHRANS, G. en STEENNOT, R., Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen,

Intersentia, 2003, 484 p.

STEENNOT, R., Elektronisch betalingsverkeer: een toepassing van de klassieke principes,

Antwerpen, Intersentia, 2002, 751 p.

THUNIS, X., Responsabilité du banquier et automatisation des paiements, Namen, Presses

Universitaires de Namur, 1996, 362 p.

VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht deel I, Leuven, Acco, 2000, 436 p.

VAN GERVEN, W. en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 459

p.

Page 118: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

118

VAN QUICKENBORNE, M., Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade,

Mechelen, Kluwer, 2007, 160 p.

VAN RYN, J. en HEENEN, J., Principes de droit commercial, III, Brussel, Bruylant, 1960,

613 p.

VAN RYN, J. en HEENEN, J., Pricipes de droit commercial, Brussel, Bruylant, 1988, Deel

4, 885 p.

VERBEKE, A., Bijzondere overeenkomsten in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2007, 312

p.

ZENNER, A., Dépistages, faillites et concordats, Brussel, Larcier, 1998, 1184 p.

3.1.2 Nederland

RANK, W.A.K., Geld, geldschuld en betaling, Deventer, Kluwer, 1996, 429 p.

VAN DEN BERGE, LG, Het girale betalingsverkeer, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1976,

131 p.

VAN ESCH, R.E. en BERKVENS, J.M.A., Giraal betalingsverkeer. Elektronisch

betalingsverkeer, Deventer, Kluwer, 1988, 70 p.

VAN ESCH, R.E., Giraal betalingsverkeer / Elektronisch betalingsverkeer, Kluwer,

Deventer, 2001, 241 p.

WIETEN, H.L.G., Bewijs, Deventer, Kluwer, 2008, 25. 97 p.

3.1.3 Verenigde Staten

CLARK, B. en CLARK, B., The Law of Bank Deposits, Collections and Credit Cards,

Arlington, Prat & Sons, losbl.

CONBOY, J., Law & Banking Principles, Washington, American Bankers Association,

1990, 423 p.

FELSENFIELD, C. Legal aspects of electronic funds transfers, Salem, Butterworth legal

publishers, 1988, 235 p.

GEVA, B., The Law of Elekronic Funds Transfers, New York, Matthew Bender & Co., 1992,

losbl.

HANCE, O. en DIONNE BALZ, S., The New Virtual Money: Law and Practice, Den Haag,

Kluwer Law International, 1999, 481 p.

Page 119: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

119

MILLER, F. en HARELL, A., The law of modern payment systems and notes, Oklamhoma,

1985, 554 p.

WINN, J.K. en WRIGHT, B., The law of electronic commerce, IV, Aspen, Wolters Kluwer

Law&Business, 2008, 1809 p.

3.1.4 Duitsland

VOLLRATH, H.J., Die Endgültigkeit bargeldloser Zahlungen, Berlijn, Walter de Gruyter,

1997, 251 p.

3.2 Artikels in tijdschriften en boeken

3.2.1 België

BASTIAENSEN, T., “Delegatie: een driepartijenovereenkomst die de toestemming van de

gedelegeerde schuldenaar vereist”, TBR 2011, 483-490.

BOCKEN, H., “Samenloop contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Verfijners,

verdwijners en het arrest van het Hof van Cassatie van 29 september 2006”, NjW 2007, 722-

730.

BOONE, I., “Samenloop contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid verfijnd”, NJW

2006, 946-947.

BOSMANS, M., “Standaardbedingen”, TPR 1984, 33-94.

BRAECKMANS, H., “Bankrekeningen, betaal- en kredietverrichtingen'', in Beginselen van

Belgisch Privaatrecht Handels- en Economisch Recht. Deel 1 Ondernemingsrecht, Brussel,

Story-Scientia, 1989, 545-649.

BRUYNEEL, A., “Le virement”, in X (ed.), La banque dans la vie quotidienne, Brussel,

Editions du jeune barreau, 1986, 334-447.

CORNELIS, L. en CLAEYS, I., “De tegenstelbaarheid van algemene bankvoorwaarden en

hun eenzijdige wijziging” in J-P.BUYLE en M. TISON (eds.), Algemene bankvoorwaarden,

Les condition générales bancaires, Brussel, Bruylant, 2005, 71-136.

DABIN, J., “De la validité des clauses d‟exonération de responsabilité en matière

contractuelle, couvrant 1° la faute lourde du débiteur, 2° la faute lourde ou intentionelle des

préposés”, RCJB 1960, 1-52.

DE LHONEUX, E., “Les Chambres de compensation automatisées”, in B. AMORY (ed.),

Electronic Banking, Brussel, Story- Scientia, 1989, 60-89.

Page 120: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

120

DE POORTER, I., “De wet betreffende de betalingsdiensten leidt tot een betere bescherming

van de consument”, RW 2011, 1330-1344.

DE VULDER, K. en ONGENA, S., “Contractuele uitsluiting van „indirecte schade‟ ”, NJW

2002, 44-49.

DEBAENE, M. en DEBAENE, P., “Samenloop en co-existentie contractuele en

buitencontractuele aansprakelijkheid”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. Commentaar

Verbintenissenrecht, Titel II, Hfdst. 11, 1-52.

DEVOS, D., “Les effets externes des conventions en matière financière” in Le contrat et le

tiers Les effets externes et la tierce complicité, Brussel, 1995, 185-227.

DEVOS, D., “Les virements transfrontaliers: analyse de la directive européenne 97/5 du 27

janvier 1997”, Bank Fin. 1998, 43-54.

DIRIX, E., “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-80, 2920-2929.

DIRIX, E., “Exoneratiebedingen”, TPR 1988, 1168-1189.

DIRIX, E., “Bezwarende bedingen in de Nieuwe Wet Handelspraktijken”, in J. STUYCK, en

P. WYTINCK (ed.), De Nieuwe Wet Handelspraktijken, Brussel, Story-Scientia, 1992, 289-

318.

DIRIX, E., “Aansprakelijkheid van en voor hulppersonenen”, in M. STORME (ed.), Recht

halen uit aansprakelijkheid. Postuniversitaire Cyclus Delva 1992-1993, Gent, Mys &

Beersch, 1993, 341-356.

DIRIX, E. en VAN OEVELEN, A., “Kroniek van het verbintenissenrecht (Gerechtelijke

jaren 1978-1979 en 1979-1980)”, RW 1980-1981, 2367-2396 en 2435-2478.

DU LAING, B., “De bankoverschrijving”, in X., Bankcontracten, Brugge, Die Keure, 2003,

163-167.

DUBUISSON, B., “Les clauses limitatives ou exonératoires de responsabilité ou de garantie

en droit belge.”, in WERY, P. (ed.), Les clauses applicables en cas d’inexécution des

obligations contractuelles, Brussel, Die Keure, 2001, 52-94.

FELD, J. „Le paiement électronique à la lumière de la nouvelle loi sur les services de

paiement‟ in Le Paiement, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2009, 63-141.

FRANSIS, R., "Bankiersaansprakelijkheid en exoneratiebedingen in algemene

bankvoorwaarden", Jur. Falc. 2004-2005, afl. 3, 315-365.

HAYOIT DE TERMICOURT, R., “Bedrog en grove schuld op het stuk van niet-nakoming

van contracten”, RW 1957-58, 65-80.

HENNARD, G., “L‟ exécution d‟ operations de paiement non autorisées et l‟ inéxecution ou

l‟exécution incorrect d‟ operations de paiement. Analyse des dispositions de la PSD (Payment

Services Directive) et comparaison avec le droit belge en vingueur”, BFR 2009, 3-21.

Page 121: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

121

HENNARD, G., “Loi sur les services de paiement: l‟exécution des opérations de paiement –

Responsabilité en cas d‟inexécution ou d‟exécution incorrecte des opérations de paiement”, in

Betalingsdiensten. De nieuwe regelgeving onder deloep genomen, Brussel, Anthemis, 2011,

137-191.

HERBOTS, J., “De exoneratiebedingen in het gemeen recht”, in J. HERBOTS en . C.

PAUWELS (ed.), Exoneratiebedingen , Brugge, Die Keure, 1993, 1-20.

KRUITHOF, R., “Contractuele aansprakelijkheidsregelingen”, TPR 1984, 233-298.

KRUITHOF, R., “Les clauses d‟exonération totale ou partielle de responsabilité.Rapport

belge.”, in X (ed.), In memoriam Jean Limpens,Antwerpen, Kluwer, 1987, 170-198.

KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F. en DE TEMMERMAN, B., “Verbintenissen.

Overzicht van rechtspraak (1981-1992)”, TPR 1994, 171-721.

LAUWERS, Y. en VANWEDDINGEN, L.,“Toepassingsgebied Richtlijn betreffende

betalingsdiensten in de interne markt”, Bank Fin. 2008, 372- 386.

MACOURS, K., “De wet van 9 januari 2000 betreffende grensoverschrijdende

geldoverschrijvingen”, T.Fin.R. 2001, 53-63.

MICHIELS, C., “Aansprakelijkheid van de bankier wegens niet-uitvoering van een

betalingsopdracht na faillissement van de opdrachtgever”, AJT 2001-02, 492.

PAULUS, C. en BOES, R., “Lastgeving”, APR 1978, 1-220.

PAUWELS, C., “Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten”,

Jura Falc.1995-1996, afl. 1, 107-122.

PIETERS, E. en BROEKAERT, V.,”Les services de paiement: l‟ autorégulation, la directive

et la loi. Vue d‟ensemble” in Betalingsdiensten. De nieuwe regelgeving onder de loep

genomen, Brussel, Anthemis, 2011, 11-50.

SAGAERT, V., “Onverschuldigde betaling door een bankoverschrijving. Wie betaalt het

gelag?”, T.B.B.R. 2005, afl. 7, 398-404.

SIMONT, L., “Exposé introductif” in Les intermediaries commerciaux, Brussel, Editions du

jeune barreau, 1990, 7-28.

SIMONT, L. en BRUYNEEL, A., “Chronique de droit bancaire privé”, Bank. Fin. 1987,

afl.6, 93-106.

STEENNOT R., “De aansprakelijkheid van financiële instellingen bij de uitvoering van

overschrijvingsopdrachten”, RW 2001-02, 848-850.

STEENNOT, R., “Elektronisch betalen: eindelijk een wettelijke regeling”, NJW 2002, 83-87.

Page 122: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

122

STEENNOT, R., “De bescherming van de eindgebruiker in het betalingsverkeer”, in M.

TISON, C. VAN ACKER en J. CERFONTAINE., Financiële regulering: op zoek naar

nieuwe evenwichten, Volume I, Antwerpen, Intersentia, 2003, 127-194.

STEENNOT, R., “De aansprakelijkheid van de uitgever van een instrument voor de

elektronische overmaking van geldmiddelen”, in Juridische aspecten van de elektronische

betaling, Brussel, Kluwer, 2004, 205-237.

STEENNOT, R., Nieuwe wettelijke regeling voor girale en elektronische betalingen: wie wint

en wie verliest ?”, NJW 2010, 518-537.

STEENNOT, R., „Artikelsgewijze commentaar op de Wet Betalingsdiensten‟, OHRF 2011, 7-

341.

STEENNOT, R., “Giraal en elektronisch betalingsverkeer”, APR 2011, 1-332.

STEENNOT, R. en BAES, T., “Wet op de betalingsdiensten: bescherming of

overbescherming?”, Bank Fin. R. 2010, 208-239

STEENNOT, R. en DE POORTER, I., “De omzetting van de Richtlijn Betalingsdiensten in

België”, Computerr 2011, 2-10.

STIJNS, S. “Contractualisering van sancties in het privaatrecht, inzonderheid bij contractuele

wanprestatie”, RW 2001-2002, 1258-1286.

STORME, M.E., “Minnelijk kantonneren: een perfect geldige delegatie”, TPR 2003, 1299-

1308.

STORME, M.E., “Het recht inzake meerpartijenverhoudingen in het ontwerp-GRK

vergeleken met het Belgisch recht (vertegenwoordiging, derdenbeding, cessie, subrogatie,

borgtocht, garantie, delegatie)”, TPR 2009, 1039-1112.

STRAETMANS, G. en STUYCK, J., “De wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken

en consumentenbescherming – een onvoldoende stap in de goede richting”, RW 2010‐2011,

386-397.

THUNIS, X., “Tendances récentes de la responsabilité des banques dans les opérations de

transferts électroniques de fonds”, RDAI 1991, 945-977.

VAN OEVELEN, A., “Overmacht en imprevisie in het Belgisch Contractenrecht”, TPR 2008,

604-633.

VAN OMMESLAEGHE, P. en SIMONT, L., "De aansprakelijkheid van de bankier-

kredietverlener in het Belgisch recht” TPR, 1986, 1091-1134.

VAN OMMESLAGHE, P., “Examen de jurisprudence (1968-1973). Les obligations”, RCJB

1975, 423-538.

VAN RYN, J., “Responsabilité aquilienne et contrats”, JT, 1975, 505-506.

Page 123: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

123

VAN WUYTSWINKEL, M., “Les effets de commerce et instruments scripturaux de

paiemet”, in C. JASSOGNE (ed.), Traité pratique de droit commercial, T. II, Brussel, Story

Scientia, 1990, 3-199.

VANDEVOORDE, W., “De aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder bij het

verrichten van betalingsdiensten. De grenslijn tussen fout en risico”, TBH 2011, 1016-1038.

VANDEVOORDE, W., “De Belgische regeling tot omzetting van Richtlijn 2007/64/EG

betreffende betalingsdiensten in de interne markt. Een overzicht”, TFR 2011, 2-85.

VANDOOLAEGHE, A., “De wet betalingsdiensten op de korrel genomen”, DCCR 2010, 62-

103.

VANEBELLE, J., “Geld juridisch bekeken”, AJT-Dossier 1994-1995, 61-72.

VERMANDER, F., “De aanvullende werking van het beginsel van de uitvoering te goeder

trouw van contracten in de 21ste eeuw: inburgering in de rechtspraak, weerspiegeling in de

wetgeving en sanctionering”, TBBR 2004, 572-582.

WERY, P., “La nature juridique du virement bancaire de fonds”, JT 1988, 385-390.

WINANDY, C-G., “Contribution à l‟étude sur la nature juridique du virement”, Bank.Fin.

2002, afl. 4, 187-203.

WYMEERSCH, E., “Aspect juridiques de certains nouveaux moyens de paiement” Bank.

Fin. 1995, 17-39.

WYMEERSCH, E., “Règles professionnelles et règles standardisées dans les opérations

financières” in Le droit des normes professionnelles et techniques, Brussel, Bruylant, 1985,

47-107.

3.2.2 Nederland

CLAASSEN, M.H.P. en SNIJDERS, J.L., “Betaaldiensten”, TFR 2010, 80-86.

GROOTVELD, H., “Betaling per girobetaalkaart”, AA 1977-1, 1-53.

MALYCHA, M., “Juridische gevolgen van foutieve girale betalingen, bezien in het licht van

art. 6:203 BW”, WPNR 2010, 637-647.

PABBRUWE, H.J., “Het tijdstip van betaling in het bankverkeer”, WPNR 1971, 499-500;

H.C.F. SCHOORDIJK, Het algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht naar het nieuw

Burgerlijk Wetboek, Deventer, Kluwer, 1979, 273-291.

RANK, W.A.K , “Algemene Bankvoorwaarden”, in R. TJITTES en M. BLOM (ed.), Bank en

Aansprakelijkheid, Deventer, Kluwer, 1996, 1-16.

SNIJDERS, W., „Betaling per giro‟, in Opstellen aangeboden aan Prof. mr. Van Opstall,

Deveter, KLuwer, 1992, 173-187.

Page 124: De aansprakelijkheid van de bank bij de uitvoering …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/977/RUG01-001891977...Febelfin.1 Deze federatie heeft berekend dat maar liefst 96,5 procent

124

VAN ESCH, R.E., “Opening van de Europese markt voor betaaldiensten”, Computerr. 2009,

241-247.

VRIESENDORP, R.D., ”Onverschuldigde betaling”, in: J. SPIER, T. HARTLIEF, G.E. VAN

MAANEN en R.D. VRIESENDORP, Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding,

Deventer: Kluwer 2006, 316-355.

3.2.3 Verenigde Staten

FELNSFELD, C., ”Article 4A of the United States Uniform Commercial Code”, in W.

HADDING EN U. SCHNEIDER (ed.), Legal issues in international credit transfers, Berlijn,

Duncker & Humblot, 1993, 345-359.

PATRIKS, E., BHALA, R. en FOIS, M., ”United States Funds Transfer Law”, in W. EFROS

(ed.), Payment Systems of the World, Ney York, Oceana Publications Inc., 1994, 1-50.

STEPHAN, P., “Modern Techniques for Financial Transactions and their Effects on Currency

– United States”, in M. STATHOPOULOS (ed.), Modern Modern Techniques for Financial

Transactions and their Effects on Currency, Den Haag, Kluwer Law International, 1995, 273-

291

4. Websites

http://www.febelfin.be/sites/default/files/vademecum/2009/VAD2009FNL.pdf.

http://www.nbb.be/doc/ts/enterprise/activities/financialsector/gg/UCV_statuten_N.pdf.

http://wet.kuleuven.be/wetenschapinbreedbeeld/lesmateriaal_wiskunde/algebra-at-work.pdf.

5. Brochures

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie ,De nieuwe wetgeving betreffende de

betalingsdiensten en de eengemaakte Europese betaalruimte, Brussel, Regis Massant, 1-61.