CONSULTATIEVE LEERLINGBEGELEIDING ALS ZWAARD ......basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra...
Transcript of CONSULTATIEVE LEERLINGBEGELEIDING ALS ZWAARD ......basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra...
CONSULTATIEVE LEERLINGBEGELEIDING ALS ZWAARD
VAN DAMOCLES OF NIEUWE KANS BINNEN DE GENTSE
CENTRA VOOR LEERLINGENBEGELEIDING?
EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE MOGELIJKHEDEN EN DE
BETEKENIS VAN EEN NIEUWE KERNACTIVITEIT BINNEN HET CLB
Aantal woorden: 23 129.
Lotte De Schepper Studentennummer: 01305086
Promotor: Prof. dr. Elisabeth De Schauwer Begeleider: Inge Van de Putte
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de pedagogische wetenschappen,
afstudeerrichting orthopedagogiek.
Academiejaar: 2018 - 2019
2
ABSTRACT De Vlaamse centra voor leerlingenbegeleiding hebben sinds hun oprichting in 1998 de opdracht om
leerlingen te begeleiden in hun functioneren op school en in de maatschappij. Hun takenpakket is
onder invloed van verschillende beleidsontwikkelingen, zoals integrale jeugdhulp en het M-decreet,
sterk veranderd. Ook maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het ondersteuningsdenken en inclusief
onderwijs, hertekenen hun taken. De praktijk was het decreet vooruitgestreefd en er was nood aan
een hervorming van de leerlingenbegeleiding. Met het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding
van 2018 biedt de Vlaamse Regering een antwoord. Dit decreet bevat de kernactiviteit consultatieve
leerlingenbegeleiding voor het CLB. Dit verkennend, interpretatieve onderzoek bekijkt samen met het
Gentse iCLB hoe ze deze kernactiviteit kunnen invullen. De medewerkers bespreken de mogelijkheden
en beperkingen van de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding door Wim Meijer. Ten slotte
bekijken we ook wat de betekenis van de kernactiviteit kan zijn voor het iCLB.
Binnen dit onderzoek worden verschillende, aanvullende methodes gebruikt, namelijk interviews, een
focusgroep en participerende observatie. Deze brengen de perspectieven van de medewerkers van
het iCLB, het Nederlandse expertisecentrum Rotonde en de POC OGO. Voor de medewerkers gaat
consultatieve leerlingenbegeleiding over het ondersteunen van leerkrachten of zorgcoördinatoren op
fase 1 van het zorgcontinuüm. Vooral de leerkracht krijgt hierbij een centrale rol, maar ook de andere
onderwijsactoren moeten meegenomen worden. De medewerkers geven een coachende invulling aan
de kernactiviteit. Binnen het ontwikkelingsproces moet voldoende aandacht zijn voor een concrete
invulling, die de kern van consultatieve leerlingenbegeleiding implementeert. Hierbij wordt de
gelijkwaardige relatie tussen de medewerker en leerkracht ingezet om de zorg op school te versterken.
3
VOORWOORD Bij het opstellen van deze masterproef heb ik veel hulp en steun gehad van anderen. Ik wil in de eerste
plaats Inge Van de Putte van de vakgroep orthopedagogiek en Steven Bauters van het iCLB bedanken.
De vele gesprekken doorheen dit proces brachten me duidelijkheid en inspiratie waar het nodig was.
Steven maakte me een stukje wegwijs in de CLB-praktijk en Inge in de onderzoekspraktijk. Met jullie
van gedachten wisselen maakte dit voor mij een stuk leerrijker en het onderzoek diepgaander.
Daarnaast wil ik de medewerkers van het iCLB en de POC OGO, die aan dit onderzoek meewerkten,
bedanken voor het vertrouwen om samen de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding te
verkennen. Het werd een onderzoek die mijn perspectief op het Vlaamse onderwijs uitdiepte en mijn
persoonlijke grenzen verlegde. Bedankt voor de kansen die jullie me gaven.
Ten slotte wil ik mijn ouders en mijn vriend bedanken. Het was zeker geen gemakkelijk proces. Jullie
steun en geloof in mij hebben me doen doorzetten.
Deze masterproef is opgesteld volgens de APA-normen van 2018.
4
5
Inhoudsopgave
1. Inleiding ....................................................................................................................................................... 7
2. Huidige context ............................................................................................................................................ 8
2.1 Kerntaken en werkingsprincipes ................................................................................................................... 9
2.2 Transitie ...................................................................................................................................................... 10 2.2.1 Decreet betreffende de integrale jeugdhulp – 07/2013 ..................................................................... 11 2.2.2 Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften of M-decreet
– 03/2014 ..................................................................................................................................................... 12
2.3 Leerkrachtondersteuning ............................................................................................................................ 16
2.4 Nood aan hervorming van de leerlingenbegeleiding .................................................................................. 17
3. Consultatieve leerlingenbegeleiding........................................................................................................... 19
3.1 Consultatief werken .................................................................................................................................... 19
3.2 Consultatieve leerlingbegeleiding ............................................................................................................... 20 3.2.1 Kenmerken .......................................................................................................................................... 20 3.2.2 Begeleidingstraject .............................................................................................................................. 21
3.3 Consultatieve leerlingenbegeleiding in de Vlaamse CLB’s .......................................................................... 22
4. Probleemstelling en onderzoeksvragen ...................................................................................................... 23
5. Methodologie ............................................................................................................................................. 24
5.1 Onderzoeksopzet ........................................................................................................................................ 24
5.2 Samenstelling onderzoeksgroep ................................................................................................................. 24
5.3 Dataverzameling ......................................................................................................................................... 25 5.3.1 Individueel interview ........................................................................................................................... 25 5.3.2 Focusgroep .......................................................................................................................................... 26 5.3.3 Participerende observatie ................................................................................................................... 27 5.3.4 Memo’s ................................................................................................................................................ 28
5.4 Analyse ........................................................................................................................................................ 28
5.5 Rol als onderzoeker ..................................................................................................................................... 30
6. Resultaten .................................................................................................................................................. 32
6.1 Invulling consultatieve leerlingenbegeleiding ............................................................................................. 32 6.1.1 De kern van consultatieve leerlingenbegeleiding ............................................................................... 32 6.1.2 Plaats binnen het zorgcontinuüm ....................................................................................................... 34 6.1.3 Uitwerking consultatieve leerlingenbegeleiding ................................................................................. 35 6.1.4 Bedenkingen ........................................................................................................................................ 37
6.2 Verhouding tegenover onderwijsactoren ................................................................................................... 37 6.2.1 Leerkrachten........................................................................................................................................ 37 6.2.2 Schoolinterne zorg: zorgcoördinatoren en leerlingenbegeleiders ...................................................... 39 6.2.4 Pedagogische begeleidingsdienst en ondersteuners .......................................................................... 40 6.2.5 Ouders en leerlingen ........................................................................................................................... 41
6.3 Betekenis van consultatieve leerlingenbegeleiding .................................................................................... 42
6
7. Discussie en conclusie ................................................................................................................................ 43
7.1 Invulling kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding ....................................................................... 43
7.2 Mogelijkheden en beperkingen van de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding ............................... 45 7.2.1 Methodiek of kernactiviteit? ............................................................................................................... 45 7.2.2 Verhouding tussen leerkracht en CLB-medewerker ............................................................................ 46 7.2.3 Stem van leerlingen en ouders ............................................................................................................ 48
7.3 Betekenis van consultatieve leerlingenbegeleiding voor het CLB ............................................................... 49 7.3.1 Inclusief onderwijs ............................................................................................................................... 49 7.3.2 Verantwoording en verantwoordelijkheid .......................................................................................... 49
7.4 Aanbevelingen vervolgonderzoek ............................................................................................................... 50
7.5 Conclusie ..................................................................................................................................................... 52
8. Literatuuroverzicht ..................................................................................................................................... 53
9. Bijlages ....................................................................................................................................................... 64
Bijlage 1: Lijst met afkortingen ......................................................................................................................... 64
Bijlage 2:Richtvragen gesprek consultatieve leerlingenbegeleiding ................................................................. 65
Bijlage 3: Presentatie consultatieve leerlingenbegeleiding focusgroep ........................................................... 66
7
1. INLEIDING Onze maatschappij is voortdurend in beweging en de heersende sociale waarden en normen
evolueren. Onderwijs is een basisinstitutie van deze maatschappij. Onderwijs, en meer specifiek de
school, draagt bij tot het socialiseren, kwalificeren, maximaliseren en oriënteren van leerlingen. Zij
worden gevormd en voorbereid op het maatschappelijke leven (Simons, & Masschelein, 2018). Sinds
de jaren 1960-1970 is het diversiteitsprincipe een van de bepalende tendensen binnen onderwijs
(Vandevelde, Mortier, & Van Hove, 2012). Dit maakt dat omgaan met diversiteit in de kern van het
onderwijs zit en niet langer in de rand (Sierens, & Van Avermaet, 2007). Deze tendens vormt een
uitdaging voor het onderwijs die een andere manier van kijken naar diversiteit vraagt. Het
burgerschapsparadigma biedt dit andere perspectief. Dit paradigma introduceert de persoon met een
beperking als gelijkwaardig lid van onze maatschappij. Beperkingen worden niet langer gezien als een
individueel defect, zoals binnen het medische of het defectperspectief (Wuyts, 1997). Het bieden van
ondersteuning zodat iedereen volwaardig kan participeren aan de maatschappij staat hierbij centraal
(Van Gennep, 2007; Van Hove, 2012). Binnen het onderwijs vertaalt zich dit naar een toenemende
aandacht voor specifieke onderwijsbehoeften en inclusief onderwijs. Inclusief onderwijs beoogt
onderwijs voor iedereen, ongeacht geslacht, etniciteit, overtuiging, sociale achtergrond of beperking
(Van Houten, 2008). Het idee is dat de school zich aanpast aan de ondersteuningsbehoeften van de
leerling (Fransen, & Frederix, 2000). In het huidige Vlaamse onderwijssysteem is dit niet het geval.
Enerzijds omdat er nog een sterk en uitgebreid gesegregeerd systeem bestaat en anderzijds is er een
overpresentatie van kinderen met een migratieachtergrond of vanuit een gezin met een lage
sociaaleconomische klasse in welbepaalde scholen en buitengewoon onderwijs
(Kinderrechtencommissariaat, & Délégué général aux droits de l’enfant, 2018). Wie zich niet kan
confirmeren of aanpassen heeft geen plaats binnen het huidige systeem. Daarnaast is de invloed van
het neoliberalisme sterk in het onderwijs binnengesijpeld, een grote gerichtheid op het maximaliseren
van leerresultaten en verhogen van efficiëntie en effectiviteit. Inclusief onderwijs en het
ondersteuningsdenken herdenken de waarden, het doel, de inhoud van het curriculum, de
schoolcultuur en de pedagogie van dit onderwijs (Goodley, 2017; Simons, & Masschelein, 2018).
In de Vlaamse onderwijssector krijgt deze paradigmashift ingang in de vorm van de conceptnota
‘Leerzorg’ en wettelijk in het decreet Gelijke Onderwijskansen in 2002 (Ministerie Onderwijs en
Vorming, 2002). In de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB; zie bijlage 1: lijst met afkortingen) leidt
dit nadrukkelijk tot het proefproject ‘CLB-begeleidingstraject voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften’ in 2007 (Ministerie Onderwijs en Vorming in OvSG, 2015; Lebeer, Struyf,
Wilssens, Denys, Timbremont, Van de Veire, & De Maeyer, 2011). Uiteindelijk gaat in 2014 het M-
decreet, of het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften,
van kracht (Ministerie Onderwijs en Vorming, 2014). Het M-decreet hertekent het Vlaamse
onderwijslandschap en daarmee ook de CLB’s. Het regelt namelijk het buitengewoon en inclusief
onderwijs, waarbij de CLB’s toegang verschaffen tot deze systemen (Gheysen, 2016). Het is één van de
beleidsontwikkelingen die inspeelt op de nood van de CLB’s om maatschappelijke tendensen, zoals
diversiteit en inclusie, bij te benen. Op 1 september 2018 ging het decreet betreffende de
leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018) van kracht. Het decreet introduceert de nieuwe
kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding, waarmee voor de CLB’s een zoektocht start naar de
invulling en de kansen van deze nieuwe taak. In dit verkennend onderzoek wordt samen met het
Gentse iCLB en de Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het officieel Gesubsidieerd
Onderwijs (POC OGO) gekeken naar de mogelijkheden en de betekenis van consultatieve
leerlingenbegeleiding.
8
Het CLB is een belangrijke actor binnen het Vlaamse onderwijs en moet mee met maatschappelijke
evoluties en beleidsontwikkelingen. De realiteit van deze praktijk, en in het bijzonder van de individuen
die deze realiteit vormgeven, is veel complexer dan de binaire voorstelling die gemakkelijk
ongenuanceerd van het onderwijs gemaakt wordt. Leerlingen en ontwikkeling worden voorgesteld als
normaal of abnormaal, onderwijs als inclusief of exclusief en in Vlaanderen specifiek als gewoon of
buitengewoon. Deze verdelende begrippen dekken de diversiteit binnen onderwijs of de identiteit van
leerlingen en scholen niet (Goodley, 2017). Onderwijs, en het CLB in het verlengde, blijft hangen tussen
verschillende paradigma’s, zoals normalisatie, segregatie en inclusie, en de praktijk moet deze
complexiteit en vaak tegenstrijdige elementen doen samengaan.
Hierna licht ik een aantal elementen die deze CLB-praktijk vormgeven toe, te beginnen met hun
kerntaken en werkingsprincipes die hun decretale opdracht invullen. Vervolgens bekijk ik een aantal
relevante maatschappelijke en beleidsontwikkelingen die een aanzienlijke invloed hadden op deze
praktijk. Dit gaat over het decreet integrale jeugdzorg van 2013, het decreet inzake maatregelen voor
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (2014), dat het zorgcontinuüm en handelingsgericht
werken verankerd in het Vlaamse onderwijs, en de toenemende aandacht voor de
ondersteuningsbehoeften van leerlingen en leerkrachten. De oorspronkelijke regelgeving van de CLB’s
voldoet niet langer aan deze complexe werkelijkheid, wat leidt tot hervorming van de
leerlingenbegeleiding, in de vorm van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering,
2018). Hier wordt consultatieve leerlingenbegeleiding als kernactiviteit voor het CLB geïntroduceerd.
Ik bekijk wat consultatieve leerlingbegeleiding, de specifieke methodiek van Wim Meijer (2005),
inhoudt. Dit vormt de basis voor mijn verdere onderzoek rond consultatieve leerlingenbegeleiding in
het Gentse iCLB en de POC OGO.
2. HUIDIGE CONTEXT De centra voor leerlingenbegeleiding worden in 2000 opgericht na een fusie van de PMS-centra
(psycho-medisch-sociaal) en de centra voor medisch schooltoezicht (MST). De werking van deze centra
is vastgelegd in het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding van 1998 (Ministerie
Onderwijs en Vorming). Met dit decreet wordt de overlappende dienstverlening van de PMS-centra
en de MST-centra geïntegreerd. De opdracht van de CLB’s wordt het bevorderen van het welbevinden
van leerlingen, met speciale aandacht voor een aantal doelgroepen, binnen een vraaggestuurd model
(vCLB, 2008). Deze opdracht wordt ingevuld aan de hand van kerntaken, zoals hieronder omschreven.
Vervolgens worden de evolutie van de opdracht van het CLB en het bijhorende takenpakket
omschreven.
9
2.1 KERNTAKEN EN WERKINGSPRINCIPES Het CLB is gericht op het ondersteunen van leerlingen en scholen. Hun decretale opdracht bevat het
begeleiden van leerlingen in hun functioneren op school en in de maatschappij (Vlaams Regering,
2018). Om hun opdracht te volbrengen, lijst het decreet betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 1998) zes kernactiviteiten op binnen het
leerlingondersteunende luik en vier binnen het schoolondersteunende luik.
Deze schoolondersteuning is gericht op het versterken van de interne leerlingenbegeleiding van de
school. Een goede samenwerking tussen het CLB en de schoolinterne leerlingenbegeleiding is cruciaal
voor een effectieve en kwalitatieve leerlingenbegeleiding. De samenwerking tussen de CLB’s en
scholen is wettelijk verplicht. Binnen de school is de zorgcoördinator/ interne leerlingenbegeleider de
voornaamste samenwerkingspartner van het CLB (Struyf et al., 2015). Dit contact verloopt meestal in
formele overlegmomenten tussen de schoolinterne leerlingenbegeleiding en de ankerpersoon van het
CLB, de medewerker die verbonden is aan een bepaalde school. Wat de rol van een ankerpersoon
binnen een bepaalde school is, is sterk afhankelijk van school tot school, meer bepaald de zorgvisie en
de zorgverantwoordelijke. Ook de discipline en competenties van de ankerpersoon zelf bepalen de
samenwerking (Vermaut et al., 2009).
Deze kerntaken wenden CLB-medewerkers aan om leerlingen te begeleiden op vier domeinen,
namelijk schoolloopbaan, leren en studeren, preventieve gezondheidszorg en psychisch en sociaal
functioneren (Ministerie Onderwijs en Vorming, 2018). Rond deze domeinen werkt het CLB samen met
de leerling, de ouders, de leerkracht, de school en eventueel andere betrokken instanties (iCLB, 2014).
Deze domeinen en kernactiviteiten zijn verwerkt in een verplicht aanbod, namelijk de medische
consulten, de profylactische maatregelen en leerplichtbegeleiding, en een vraaggestuurd aanbod.
Deze vraaggestuurde werking moet gestimuleerd blijven, aangezien leerlingen en ouders hierover niet
voldoende geïnformeerd zijn, zoals over de vertrouwelijke relatie met de CLB-medewerker
(Kinderrechtencommissariaat, 2008; Vermaut, Leens, De Rick, & Depreeuw, 2009; PwC, 2015).
De dienstverlening en taken van de CLB’s worden gevormd door hun werkingsprincipes, ook deze
liggen vast in het decreet van 1998. De werkingsbeginselen zijn: vraaggestuurd, onafhankelijk,
laagdrempelig, respectvol, preventief en remediërend, subsidiair, emancipatorisch,
kansenbevorderend en doelgroepgericht, deskundig, multidisciplinair, in een aanwijsbaar netwerk,
discreet en gratis (PwC, 2015). Deze werkingsprincipes plaatsen leerlingen en scholen centraal binnen
de CLB-werking. Hun vraaggestuurde werking laat toe om te vertrekken vanuit de scholen, ouders en
leerlingen, waarbij medewerkers hen willen versterken. Zo komen een aantal elementen, vanuit het
ondersteuningsdenken of inclusief onderwijs, al binnen in de CLB’s. De focus ligt op de totale
ontwikkeling van leerlingen, niet enkel op de problemen of de medische ontwikkeling (beweging.net,
2017).
Leerlingondersteunende kerntaken
- Onthaal
- Vraagverheldering
- Verstrekking van informatie en advies
- Diagnose
- Kortdurende begeleiding
- Samenwerking met netwerkpartners
Schoolondersteunende kerntaken
- Informatieverstrekking
- Draaischijf tussen school en
netwerkorganisaties
- Participatie in overleg met school over
leerlingenbegeleiding
- Participatie in schoolprojecten rond
prioritaire doelgroepen
10
De opdracht en het takenpakket van de CLB’s die binnen het decreet van 1998 vastgelegd worden, zijn
sindsdien sterk veranderd (Vermaut et al., 2009). Zowel de context waarbinnen ze werken, als de
invulling van hun taken moeten mee met maatschappelijke en beleidsontwikkelingen. Uiteindelijk is
de praktijk het decreet vooruitgestreefd en is er nood aan een actuele en vernieuwde regelgeving, die
deze verschillende ontwikkelingen integreert. Deze transitie naar een nieuw decreet betreffende de
leerlingenbegeleiding wordt hieronder toegelicht. Dit decreet van 2018 kiest nadrukkelijk voor een
samenwerking tussen scholen, CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten (PBD) om aan de
uiteenlopende ondersteuningsnoden van leerlingen, ouders en scholen te voldoen (Vlaamse
Regering).
2.2 TRANSITIE Het takenpakket van de CLB-medewerkers, zoals beschreven in het decreet van 1998, is uitgebreid
met onder meer medische opdrachten of hun rol binnen integrale jeugdhulp (Devlieghere, Van
Vaerenbergh, & Roose, 2015). Daarnaast zijn er nieuwe kaders en modellen geïntroduceerd die een
grote invloed hebben op de invulling van de CLB-werking, zoals Handelingsgerichte Diagnostiek (HGD)
en het zorgcontinuüm (Gheysen, 2016). De Vlaamse CLB’s hebben een groot aantal opdrachten die
breed gedefinieerd worden en voor interpretatie vatbaar zijn (Vermaut et al., 2009). Dit heeft ertoe
geleid dat elk centrum een eigen invulling aan de kernactiviteiten geeft en dat er weinig
gelijkgerichtheid is overheen de sector (PwC, 2015).
Dit gevarieerde en uitgebreide takenpakket vraagt verschillende competenties, vaardigheden en
kennis van de medewerkers, die verwacht worden experten te zijn en een antwoord moeten bieden
op complexe hulpvragen (Van Dorpe, 2017). Gecombineerd met de beperkte tijd om alle taken
kwalitatief uit te voeren, is de werkdruk en taaklast voor de medewerkers hoog (Vermaut et al., 2009).
Daarnaast worden voor deze bijkomende taken en inhoudelijke aanpassingen geen extra middelen
vrijgemaakt. Het Vlaamse onderwijs kent al sinds 2004 een besparingsdruk, die hoofdzakelijk inhoudt
dat er voor de hervormingen en het uitbreidende takenpakket van het CLB geen bijkomende middelen
vrijgemaakt worden of weggevallen budgetten niet herinvesteerd worden (Gheysen, 2016; Gysels, Van
Uytfanghe, 2018). De combinatie van dit uitgebreide takenpakket, de gewenste expertise en
onduidelijkheid creëren onrealistische verwachtingen bij onderwijsactoren, die het CLB niet kan
inlossen en waardoor het CLB niet altijd als ondersteunend ervaren wordt (Germeijer, & Victoir, 2015;
PwC, 2015).
Er zijn een aantal decreten die het Vlaamse onderwijs- of welzijnslandschap hertekenen en een grote
impact hebben op de werking van het CLB (Kinderrechtencommissariaat, 2008). Zo heeft het decreet
betreffende de integrale jeugdhulp (Vlaamse Regering, 2013) een grote impact op het CLB, aangezien
hier de draaischijffunctie uitgebreid wordt. De draaischijffunctie houdt in dat het CLB leerlingen
doorverwijst naar het schoolexterne hulpaanbod, wanneer hun eigen aanbod ontoereikend is.
Daarnaast blijven ze deze trajecten opvolgen en afstemmen met het onderwijstraject (Vlaamse
Regering, 2018). Deze functie beschrijft het CLB als brug tussen onderwijsactoren en niet-
schoolgebonden netwerkpartners. Ook het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften (M-decreet), heeft een aanzienlijke invloed op de CLB-werking. Dit
decreet vernieuwt het Vlaamse onderwijssysteem, zowel inhoudelijk als de verhouding tussen het
gewoon en buitengewoon onderwijs (Vlaamse Regering, 2014). Het begeleiden van de schoolloopbaan
en de toegang tot buitengewoon en inclusief onderwijs behandelen, zijn taken van het CLB die met dit
decreet grondig veranderen.
11
2.2.1 DE CREE T BETRE FFENDE D E INTEG RALE JEUG DHUL P – 07/2013
Het vernieuwde decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp (Vlaamse regering, 2013) moest een
antwoord bieden op het versnipperde jeugdzorglandschap en de alsmaar toenemende druk door
wachtlijsten, onvoldoende capaciteit en toename in vraag (Devlieghere, Van Vaerenbergh, & Roose,
2015). De verbinding tussen onderwijs en welzijn wordt gemaakt door de CLB’s, samen met Kind &
Gezin en het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW), die de brede instap binnen de rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulp vormen (Germeijs, 2013).
(Agentschap Jongerenwelzijn, 2018)
Het decreet liet een grote impact na op de werking van de CLB’s (VLOR, 2012). Medewerkers krijgen
een decretale rol toegeschreven, in een sector met een andere organisatie, regelgeving en focus dan
het onderwijs. Aangezien het CLB dichtbij scholen, ouders en leerlingen staat, ligt hier een kans om de
jeugdhulpverlening laagdrempelig te maken en bij te dragen aan de vermaatschappelijking van de zorg
(OVSG, 2015; Germeijs, 2013). Het bracht een aantal nieuwe taken mee en het bouwde de
draaischijffunctie uit (Ministerie Onderwijs en Vorming, 2014). Vanuit de draaischijffunctie kan het CLB
het schoolexterne hulpaanbod aanspreken wanneer hun eigen aanbod niet volstaat. Het CLB blijft de
leerling opvolgen binnen dit traject en de verbinding maken met het onderwijstraject, in een gedeelde
verantwoordelijkheid met onderwijs- en welzijnsactoren (Vlaamse Regering, 2018). Om deze
draaischijffunctie ten volle in te zetten moeten de CLB’s kunnen voortbouwen op een sterke
schoolinterne werking en een sterk netwerk van partners in het bredere maatschappelijke veld
(Ministerie welzijn, 2016).
Het CLB krijgt een rol in de brede instap om optimale toegankelijkheid van het welzijnswerk en
continuïteit in zorg te voorzien. Die brede instap voorziet onthaal, vraagverheldering,
aanbodverheldering, formuleren van een hulpverleningsvoorstel, kortdurende hulp en tenslotte een
gerichte doorverwijzing indien nodig (Germeijs, 2013). Deze taken zitten hoofdzakelijk vervat in de
draaischijffunctie, een van schoolondersteunende kerntaken van het CLB, die met dit decreet
uitgebreid wordt (Van Vaerenbergh, 2015). Voor het CLB ligt hier de moeilijke taak om twee sectoren
die niet op elkaar afgestemd zijn, te integreren (GO, OVSG, POV, & VCLB, 2015). Welzijn en onderwijs
Brede instap
CLB – CAW – K&G
12
bieden een verschillende context (Kinderrechtencommissariaat, 2008). Het CLB botst onder meer op
de druk van extra taken, drempels binnen welzijn zoals wachtlijsten en een bijkomende
administratieve last. Integrale jeugdhulp vraagt een uitgebreide kennis van de welzijnssector en de
bijhorende procedures van de medewerkers, die beide sectoren op het niveau van de leerling moeten
afstemmen op elkaar. De vraag dringt zich op of dit een haalbare opdracht is. Het decreet integrale
jeugdhulp verbreedt de taken en domeinen van de CLB’s. Het CLB blijft echter voornamelijk een
onderwijsactor en moet zijn positie zo kunnen invullen (VVKSO, 2014; Cerpentier, 2013;
Kinderrechtencommissariaat, 2017).
2.2.2 DE CREE T BETRE FFENDE M AATREGELE N VOO R LEE R L INGE N ME T S PECIFIE K E
ONDE RW IJS BEHOE FTEN O F M-DE CREE T – 03/2014
Met de intrede van het decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften (M-decreet) in 2014 (Vlaamse Regering) doet het Vlaamse onderwijs een stap
richting inclusie en het ondersteuningsdenken, weg van het medische defectmodel. Dit medische
model focust op de defecten en medische aspecten van beperkingen (Wuyts, 1997). In het Vlaamse
onderwijs heerst dit model lange tijd in een gesegregeerd onderwijssysteem, waarbij kinderen met
een beperking in het buitengewoon onderwijs schoollopen (Vranckx, 2016). Om toegang te krijgen tot
het buitengewoon onderwijs was tot 2017 een medische diagnose noodzakelijk (Van Lancker, 2018).
Deze diagnose werd samen met een psychologisch, pedagogisch en sociaal onderzoek opgenomen in
het inschrijvingsverslag, opgesteld door het CLB of een andere erkende dienst. Categorisch
diagnosticeren was dan ook een centraal proces binnen de Vlaamse CLB’s (Vandevelde, Mortier, & Van
Hove, 2012).
Inclusie is een maatschappelijke beweging die een brede visie op diversiteit in de samenleving brengt.
Toegespitst op het onderwijs gaat inclusie over het recht op regulier onderwijs en kansen krijgen om
te leren, ongeacht de ondersteuningsbehoeften (GRIP, 2017). Het is aan de school om zich aan te
passen, zodat leerlingen toegang hebben tot alle vormen en mogelijkheden van onderwijs. Inclusief
onderwijs is een reflectie van het sociaal model, waar het aan de samenleving en instituties is om de
drempels die exclusie creëren en in stand houden, weg te werken (Mittler, 2000). Inclusief onderwijs
biedt op deze manier voor heel wat leerlingen nieuwe mogelijkheden, opent perspectieven en streeft
een maatschappij van gelijkwaardigheid en respect voor iedereen na (Fransen, & Frederix, 2000). Het
M-decreet poogt met inclusief onderwijs het gesegregeerde onderwijssysteem in Vlaanderen te
doorbreken, en verandert dus de verhoudingen binnen dit gesegregeerd systeem. Dit brengt
inhoudelijke veranderingen mee, zoals de hertekening van de types binnen het buitengewoon
onderwijs. Het CLB blijft de overgang naar het vernieuwde buitengewoon onderwijs vormen en de
toegangspoort tot ondersteuning binnen het regulier onderwijs, wat met het M-decreet de eerste
keuze moet kunnen zijn voor leerlingen.
Naast deze inhoudelijke veranderingen, brengt inclusief onderwijs ook een andere focus met zich mee,
namelijk op het ondersteuningsdenken en de onderwijsbehoeften. Dit ondersteuningsdenken zit
geworteld in het mensenrechtendiscours en het burgerschapsparadigma dat stelt dat iedereen de kans
moet krijgen om als volwaardig lid in de maatschappij te participeren en ondersteuning krijgt in functie
hiervan (Van Gennep, 2007; Verenigde Naties, 2016; GRIP, 2017). In het onderwijs betekent dit een
gerichtheid op de onderwijsbehoeften van leerlingen en het stellen van de vraag: ‘Wat heeft een
leerling nodig om een doel te bereiken?’ (Pameijer, van Beukering, de Lange, Schulpen, & Van de Veire,
2010). Dit laat toe om onderwijs op maat te bieden en de individuele verschillen tussen leerlingen als
uitgangspunt voor de organisatie van dit onderwijs te nemen. Het onderwijsaanbod wordt afgestemd
op de individuele onderwijsbehoeften en hulpvraag van de leerling, oftewel het leerproces wordt
gepersonaliseerd (Pameijer, van Beukering, Schulpen, Van de Veire, 2008; Simmons, & Masschelein,
13
2018). Wanneer een school niet meer alleen in deze onderwijsbehoeften kan voorzien, wordt het CLB
ingeroepen. Deze omslag betekent een andere invulling van de kernactiviteiten die medewerkers
inzetten om hun opdracht te vervullen. Uiteindelijk worden de onderwijsbehoeften in 2017 (Vlaamse
Regering) ook de basis om ondersteuning in het regulier onderwijs aan te vragen. CLB-medewerkers
moeten ondersteuningsbehoeften kunnen herkennen, formuleren en benutten om gerichte adviezen
en hulp te bieden. Naast de omslag in hun eigen taken, moeten ze ook scholen ondersteunen bij de
implementatie van het M-decreet, zoals bij het formuleren van onderwijsbehoeften en installeren van
redelijke aanpassingen (Onderwijsinspectie, 2016). Een sector in volle ontwikkeling kijkt naar de CLB’s
voor informatie, ondersteuning en toegang binnen deze vernieuwingen.
Het M-decreet brengt naast inhoudelijke veranderingen, ook een aantal nieuwe kaders mee, namelijk
het handelingsgericht werken, en specifiek de handelingsgerichte diagnostiek voor de CLB’s, en het
zorgcontinuüm binnen het onderwijs (Struyf, Verschueren, Vervoort, & Nijs, 2015). Deze kaders
beïnvloeden niet enkel de CLB-taken, CLB’s moeten samen met de PBD’s scholen ondersteunen en
begeleiden bij de implementatie ervan (Struyf et al., 2015).
HANDELINGSGERICHTE DI AGNOSTI EK
Handelingsgericht werken (HGW) biedt een kader om systematisch en transparant te werken in het
onderwijs, waarbij alle betrokkenen vanuit eenzelfde visie vertrekken. Handelingsgerichte diagnostiek
(HGD) biedt een referentiekader voor CLB’s om aan diagnostiek en advisering te doen, gebaseerd op
dezelfde zeven uitgangspunten1 als HGW. HGD biedt een systematisch traject bestaande uit vijf fases,
namelijk intake, strategie, onderzoek, integratie en advies (Pameijer, & Van Beukering, 2015).
1 Uitgangspunten HGW: 1. Onderwijsbehoeften van de leerling staan centraal. 2. Het gaat om afstemming en wisselwerking. 3. De leerkracht doet ertoe. 4. Positieve aspecten zijn van groot belang. 5. We werken constructief samen. 6. Ons handelen is doelgericht. 7. De werkwijze is systematisch, in stappen en transparant. (Pameijer, & et al., 2010).
4. integratie
1. intakefase 2. strategiefase 3. onderzoeksfase
5. adviesfase
14
HGD is een praktijkmodel, gericht op handelen, dat scholen, CLB’s en PBD’s verantwoordelijk stelt om
een antwoord te geven op de onderwijsbehoeften van leerlingen. De categorische diagnose staat niet
langer centraal, wel het proces tot het formuleren van onderwijsbehoeften en hoe we deze kunnen
ondersteunen (Van Vlierberghe, Hamers, & Braet, 2014). Voor CLB-medewerkers betekent dit een
concrete en overzichtelijke werkwijze om het M-decreet in de onderwijspraktijk om te zetten. Een
aantal van de kernactiviteiten kunnen gebundeld worden in een HGD-traject, zoals informatie, advies
en diagnose. Het HGD-traject biedt een kader voor de kernactiviteiten, gericht op het ondersteunen
van de specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen. Het CLB blijft verantwoordelijk voor het
psychodiagnostisch traject, de indicatiestelling en eventuele doorverwijzing, maar samenwerking met
de schoolinterne zorg is cruciaal (Pameijer, van Beukering, Schulpen, & Van de Veiere, 2008). HGD
geeft sinds het M-decreet een houvast aan medewerkers en een flexibele vorm aan hun trajecten met
leerlingen. Het biedt een kader om systematisch en transparant te werken in het onderwijs, waarbij
alle betrokkenen vanuit eenzelfde visie werken. Ook het zorgcontinuüm biedt een algemeen zorgkader
voor de verschillende onderwijsactoren.
ZORGCONTI NUÜM
(PRODIA, 2018)
Vrijheid van onderwijs en de lokale autonomie van scholen zijn belangrijke fundamenten van het
Vlaamse onderwijs (De Wit, Dom, Gijselinckx, Peeraer, & Stassen, 2006; Penninckx, Vanhoof, & Van
Petegem, 2011). Dit wil zeggen dat scholen veel ruimte hebben om een eigen schoolbeleid uit te
zetten, enigszins wettelijk beperkt door bijvoorbeeld de eindtermen (Van Peteghem, Mahieu, Dang
Kim, Devos, & Warmoes, 2006). Met het M-decreet is een zorgbeleid op school, vormgegeven door
het zorgcontinuüm, niet langer vrijblijvend en moeten scholen hiermee aan de slag. Het
zorgcontinuüm wordt het leidend kader rond zorg in de Vlaamse onderwijssector. Het doel is om goed,
kwalitatief onderwijs te bieden voor alle leerlingen, aangepast aan hun onderwijsbehoeften (Pameijer,
van Beukering, de Lange, Schulpen & Van de Veire, 2010). Het zorgcontinuüm bestaat uit vier fases,
gekaderd binnen een zorgvisie. Deze zorgvisie schrijft de zorgstructuur binnen de school uit en vormt
15
een onderdeel van het onderwijsproces (Pameijer, van Beukering, Schulpen, & Van de Veire, 2008).
Het CLB ondersteunt de school bij het uitbouwen hiervan. Schoolinterne leerlingenbegeleiding en zorg
is een gedeelde verantwoordelijkheid van de school, het CLB en de PBD. De school neemt hier de regie,
maar om een complementaire samenwerking met het CLB en de PBD te bekomen, zijn goede afspraken
en een duidelijke taakafbakening belangrijk (VLOR, 2016; PwC, 2015). De concrete afspraken en het
samenwerkingsverband tussen de school en het CLB wordt vastgelegd in de jaarlijkse afsprakennota.
Dit gebeurt op basis van de noden die de school aangeeft en dient als dynamisch instrument gebruikt
te worden (PwC, 2015; Van Dorpe, 2017; Vlaamse Regering, 2018).
Het zorgcontinuüm bestaat uit vier fases, namelijk de brede basiszorg, verhoogde zorg, uitbreiding van
de zorg en het Individueel Aangepast Curriculum (IAC) (PRODIA, 2015). Het zorgcontinuüm vormt een
kader voor een gedeeld zorgverhaal tussen school, leerlingen en ouders, CLB en eventueel externe
diensten, zoals de PBD. Het CLB heeft een uitgesproken rol binnen fase 2, de regie van het zorgtraject
ligt dan ook bij het CLB en niet langer bij de school, zoals op fase 0 en 1. Deze subsidiaire werking wordt
door de scholen als zeer wenselijk ervaren (Struyf et al., 2015). Ook binnen fase 0 en fase 1 heeft het
CLB echter een rol, deze is hier eerder ondersteunend (Pamijer, Van Beukeringe, Schulpen & Van de
Veire, 2008). Medewerkers zitten zelf niet op één lijn omtrent deze ondersteuning, sommigen zien het
als de sleutel tot preventie, namelijk de school ondersteunen op fase 0 en 1 om meer ingrijpende hulp
te voorkomen. Volgens anderen sluit deze ondersteuning niet aan bij hun centrale positie op fase 2,
waarbij het CLB ingrijpt wanneer de zorg de mogelijkheden van de school overstijgt (Struyf et al., 2015).
De kerntaken die in het decreet van 1998 onder het schoolondersteunende luik vallen, kunnen
geïnterpreteerd worden als ondersteuning van de school op fase 0 en 1 binnen een preventieve
werking. De leerkracht en de school behouden een centrale positie in deze fases en worden door zowel
het CLB als de PBD ondersteund bij het opzetten en uitwerken van preventieve acties (Struyf et al.,
2015). Dit sluit aan bij het werkingsprincipe preventief waar mogelijk en remediërend waar nodig. De
CLB-medewerkers geven zelf aan dat ze belang hechten aan deze ondersteunende rol, hoewel ze er
weinig tijd voor hebben (Vermaut et al., 2009; Struyf et al., 2015).
De CLB’s krijgen met het decreet betreffende de integrale jeugdhulp (Vlaamse Regering, 2013) en het
M-decreet (Vlaamse Regering, 2014) een belangrijke, verbindende rol. De CLB’s verbinden de
onderwijssector met de jeugdhulpsector, maar ook met welzijn en gezondheid (Vermaut et al., 2009).
Deze brugfunctie tussen onderwijs, welzijn en gezondheid is uniek, maar in de realiteit niet
vanzelfsprekend (Germeijer, & Victoir, 2015; Kinderrechtencommissariaat, 2009). Elke sector valt
onder een eigen regelgeving, heeft een verschillende focus en wordt anders georganiseerd, met
andere woorden de sectoren zijn niet op elkaar afgestemd (Struyf et al., 2015). Voor die verschillende
onderwijsactoren en partners is het ook niet duidelijk wat zij van de CLB’s kunnen verwachten. Het
CLB zit gekneld tussen onderwijs, welzijn en gezondheid, in een proces waar het niet duidelijk is wie
welke rol opneemt en hoe dat gebeurt (Germeijer, & Victoir, 2015). Niet alleen de rollen en
verantwoordelijkheden, maar ook de regelgeving van de sectoren moeten op elkaar afgestemd
worden om een continuüm tussen onderwijs en zorg te creëren (OVSG, 2015). Het CLB blijft in
Vlaanderen een belangrijke rol spelen, aangezien ze met hun verplichte aanbod alle leerlingen
bereiken en ze de schakel tussen onderwijs, gezondheid en welzijn vormen (PwC, 2015). Dit is een
unieke positie in Vlaanderen (Germeijs, & Victoir, 2015). De draaischijffunctie is dus een van de
sterktes van de CLB’s, maar moet ten volle ingezet kunnen worden (PwC, 2015).
16
Het resultaat van deze ontwikkelingen is een versnipperd hulpverleningslandschap en een lapjeswerk
van regelgeving dat de CLB-praktijk bepaalt. Het gebrek aan afstemming tussen en de combinatie van
het uitgebreide takenpakket, de regelgeving en structuur van verschillende sectoren, en de
werkingsprincipes die het eigen karakter van het CLB-werk bepalen, leiden ertoe dat binnen de CLB-
praktijk tegenstrijdigheden ontstaan en de deelopdrachten elkaar zelfs in de weg staan (Vermaut et
al., 2009; PwC, 2015; Struyf et al., 2015). Zo ook met het zorgcontinuüm, waarbij het CLB een centrale
rol krijgt in fase 2, maar moet dit verzoenen met hun ondersteunende rol op fase 0 en 1. Deze
schoolondersteuning wordt uit het decreet betreffende de leerlingbegeleiding geschrapt, maar de
ondersteuning van leerkrachten, zorgverantwoordelijken en directies vindt een plaats in de
kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018). De aandacht voor de
centrale positie van de leerkracht zien we binnen HGW, en dus het M-decreet, al naar voor komen
(Pameijer, & et al., 2010). Binnen deze beleidsontwikkelingen en paradigmaverschuivingen, zoals het
ondersteuningsdenken en inclusief onderwijs, wordt de leerkracht ook op een andere manier bekeken.
2.3 LEERKRACHTONDERSTEUNING Het centraal stellen van de onderwijsbehoeften van leerlingen in het onderwijs, herpositioneert niet
in het minst de klasleerkracht. Een leerkracht moet individuele onderwijsbehoeften kunnen
(h)erkennen, benoemen en benutten om een gepersonaliseerd leertraject op te enten. Het onderwijs
is niet langer leerkrachtgericht, maar volledig leerlinggericht (Simmons, & Masschelein, 2018). De
leerkracht blijft verantwoordelijk over het leerproces van de leerlingen, niet enkel als technisch
uitvoerder van het curriculum, maar als begeleider, expert, opvoeder, organisator, onderzoeker en
partner om in te spelen op alle specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen in zijn/haar diverse
klas (Vlaamse Regering, 1998). Met andere woorden, leerkrachten hebben een in toenemende mate
een complex en intens beroep (Ballet, & Kelchtermans, 2004). Het ondersteunen van leerkrachten
krijgt dan ook meer aandacht (Vandemeulebroucke, 2009). Naast focussen op de onderwijsbehoeften
van leerlingen, moeten we ook focussen op de ondersteuningsbehoeften van leerkrachten omtrent de
pedagogisch-didactische aanpak. Wat heeft de leerkracht als onderwijsprofessional nodig en hoe
kunnen we hem/haar hierbij ondersteunen (Pameijer, Van Beukering, 1997)?
Leerkrachtondersteuning is het meest effectief wanneer deze gericht is op het versterken van
leerkrachten. Het gaat om het stimuleren van een positieve attitude ten opzichte van diversiteit in de
klas, al vanuit de lerarenopleiding (Leatherman, Niemeyer, 2005; Beacham, & Rouse, 2012; Bryant,
2018). Daarnaast moeten leerkrachten ook het gevoel hebben dat ze de competenties en de
vaardigheden hebben om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften vooruit te helpen (Monteiro,
Kuok, Correia, Forlin, & Teixeira, 2019).
Een belangrijk aspect binnen deze ondersteunde leerkrachtbegeleiding is de samenwerking met
collega’s, ouders en zorgpartners (Bryant, 2017). Het helpt leerkrachten als ze het gevoel hebben er
niet alleen voor te staan en de verantwoordelijk rond zorg te kunnen delen (Monteiro, et al., 2019).
Leerkrachten in Vlaanderen hebben heel wat zorgpartners binnen onderwijs. Sinds 2003 is de
zorgcoördinator/ zorgleerkracht of leerlingenbegeleider verantwoordelijk voor de zorg binnen de
school (Van de Putte, 2008). Daarnaast worden leerkrachten, en scholen, ook bijgestaan door
ondersteuners, die sinds 2017 de GON (geïntegreerd onderwijs) en ION-begeleiders (inclusief
onderwijs) vervangen (Ministerie Onderwijs en Vorming, 2017). Tussen leerkrachten en CLB-
medewerkers is er eerder indirect contact. CLB-medewerkers kunnen leerkrachten ondersteunen
vanuit een specifiek leerlingentraject, waarbij de focus blijft op de onderwijsbehoeften van de leerling
(vCLB-Koepel vzw, 2011). Toch is het belangrijk om ook de leerkrachten mee te nemen in de
samenwerking tussen school en CLB en hen op de hoogte te stellen van afspraken, zodat de
17
verschillende actoren realistische verwachtingen hebben van elkaar en trajecten gedragen worden
door alle actoren (Struyf et al., 2015).
De leerkracht wordt herkend als een sleutelfiguur binnen het onderwijsproces en staat dicht bij de
leerlingen. Deze pedagogische relatie tussen leerkracht en leerling is van belang (Roorda, Koomen,
Spilt, & Oort, 2011). De leerkracht wordt persoonlijk geappelleerd recht te doen aan elke unieke
leerling binnen een interactionele relatie, waarbij de interactie tussen leerkracht en leerling centraal
staat (Simmons, & Masschelein). Deze relatie is betekenisvol en vormt een basis om aan
ondersteuningsbehoeften tegemoet te komen. Deze visie zit ook vervat in het transactionele kader
van HGD. Dit transactionele kader is iets ruimer dan het interactionele kader, aangezien hier de focus
ligt op de wisselwerking tussen de leerling en zijn/haar omgeving, waar de leerkracht deel van uitmaakt
(Pameijer, & Van Beukering, 1997).
2.4 NOOD AAN HERVORMING VAN DE LEERLINGENBEGELEIDING De decretale onduidelijkheid rond de kerntaken, de rollen en verantwoordelijkheden van scholen,
CLB’s en externe partners, en de beleidsontwikkelingen in onderwijs en welzijn leidden tot een
onzekere en gefragmenteerde positie van het CLB. Deze positie en de taaklast binnen een context van
besparingsmaatregelen (Germeijer, & Victoir, 2015) zorgden ervoor dat het decreet betreffende de
centra voor leerlingenbegeleiding van 1998 (Vlaamse Regering) niet langer strookte met de
werkelijkheid. Kortom, de praktijk was het decreet vooruitgestreefd en er was nood aan hervorming
van de Vlaamse leerlingenbegeleiding.
Het nieuwe decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair
onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018) moet duidelijkheid
bieden, zowel voor de interne werking van de CLB’s als in de samenwerking tussen de sectoren
onderwijs, welzijn en gezondheid. De interne CLB-werking moet uitgeklaard worden op een werkbare
en haalbare manier (Vermaut et al., 2008). De verschillende kernactiviteiten en werkingsprincipes
moeten op elkaar en beleidsevoluties afgestemd worden, zodat er een coherente lijn zit in de taken
van het CLB en er gelijkgerichtheid binnen de sector ontwikkeld kan worden. Het takenpakket en de
verhouding tussen de verschillende kernactiviteiten moet ook inhoudelijk herbekeken worden, zodat
medewerkers handelingsgerichte antwoorden kunnen bieden op de complexe hulpvragen van
leerlingen, ouders en scholen (Vermaut et al., 2008).
De rollen en taken van de verschillende onderwijsactoren moeten afgebakend worden binnen het
kader van het zorgcontinuüm en de onderwijs- en welzijnssector moeten op elkaar afgestemd worden
om in kwaliteit en continuïteit van de hulpverlening te voorzien. De verschillende maatschappelijke en
beleidsontwikkelingen moeten geïntegreerd worden om een coherente aanpak van de
leerlingenbegeleiding te verstrekken (VLOR, 2016; Kinderrechtencommissariaat, 2008). Het decreet
moet dus een strategische planning bieden met de verschillende onderwijsactoren en
welzijnspartners, waarin duidelijk wordt wie wat wanneer doet, en die leidt tot een versterkte
professionalisering van alle actoren en partners (VLOR, 2016).
18
Vanaf 1 september 2018 is het nieuwe decreet betreffende de leerlingenbegeleiding Vlaamse
Regering, 2018) van kracht. Het decreet stelt acht kernactiviteiten binnen het CLB voor, zoals hieronder
weergegeven. Het integreert een aantal van de bovengenoemde maatschappelijk- en
beleidsontwikkelingen in de werking van de Vlaamse CLB’s, zoals HGD, het zorgcontinuüm en integrale
jeugdhulp.
Het nieuwe decreet (Vlaamse Regering, 2018) wordt niet meer geformuleerd als een decreet
betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. Het richt zich op zorg als een gedeelde
verantwoordelijkheid tussen de onderwijsactoren (Kinderrechtencommissariaat, 2008). Scholen
worden als volwaardige en eerste partner beschouwd wanneer het gaat over leerlingenbegeleiding en
worden hierbij ondersteund en aangevuld door de PBD en het CLB (Tiquet, 2018). In het decreet wordt
duidelijk een constructieve samenwerkingsrelatie nagestreefd (Vansintjan, 2017; SERV, 2017).
Tegemoetkomen aan individuele ondersteuningsbehoeften en het voorzien van zorg op maat om alle
leerprestaties te verhogen (Simmons, & Masschelein, 2018), is niet enkel een taak van de
klasleerkracht of de school, maar van alle betrokken onderwijspartners.
Het decreet komt tegemoet aan een aantal knelpunten, biedt kansen voor de leerlingenbegeleiding
en een gemeenschappelijk kader voor de verschillende onderwijsactoren (Van Trimpont, 2017). De
rollen en taken van de verschillende actoren worden wel tot op een bepaald niveau scherp gesteld,
wat de kern van de hervorming van de leerlingenbegeleiding vormt volgens de Vlaamse Regering
(2015), maar de vrees blijft dat de huidige omschrijving niet voldoende zal zijn om de gewenste
gelijkgerichtheid binnen de sector te creëren (Soons, 2017).
Leerlingondersteunende kerntaken (1998)
- Onthaal
- Vraagverheldering
- Verstrekking van informatie en advies
- Diagnose
- Kortdurende begeleiding
- Samenwerking met netwerkpartners
Schoolondersteunende kerntaken (1998)
- Informatieverstrekking
- Draaischijf tussen school en
netwerkorganisaties
- Participatie in overleg met school over
leerlingenbegeleiding
- Participatie in schoolprojecten rond
prioritaire doelgroepen
Kerntaken (2018)
- Signaalfunctie
- Consultatieve leerlingenbegeleiding
- Onthaal
- Vraagverheldering
- Handelingsgerichte diagnostiek
- Handelingsgericht advies
- Begeleiding
- Draaischijffuntie
19
3. CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGELEIDING In het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en
de centra voor leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018) wordt het onderscheid tussen de
leerlingondersteunende taken en de schoolondersteunende taken niet langer gemaakt. Het CLB heeft
acht kerntaken om hun opdracht in te vullen. De vroegere schoolondersteuning wordt opgevangen
door de kerntaken signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding. Binnen het decreet wordt de
kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding gedefinieerd als:
“consultatieve leerlingenbegeleiding: de kernactiviteit van een centrum voor leerlingenbegeleiding
waarbij het versterking biedt aan de school bij problemen van individuele leerlingen of groepen van
leerlingen; (Vlaamse Regering, 2018)”
De definitie binnen het decreet zelf is ruim. In de Memorie van toelichting wordt de kernactiviteit
uitgebreider omschreven (Vlaamse Regering, 2018). Deze definitie biedt een afbakening binnen het
kader van het zorgcontinuüm, en plaatst consultatieve leerlingenbegeleiding op fase 1, namelijk
verhoogde zorg. Onderstaand omschrijving biedt een aantal richtlijnenen, zoals wanneer consultatieve
leerlingenbegeleiding kan plaatsvinden en wat het is, maar er blijft ruimte voor de centra om de
kernactiviteit in te vullen.
“Consultatieve leerlingenbegeleiding: het centrum ondersteunt leerkrachten, zorgverantwoordelijken
en directies bij de analyse en aanpak van problemen tot een specifieke leerling of een groep van
leerlingen. Door middel van consultatieve leerlingenbegeleiding versterkt het CLB leerkrachten en
zorgverantwoordelijken/leerlingbegeleiders in de invulling en uitvoering van de verhoogde zorg. De
consultatieve leerlingenbegeleiding komt er op vraag van leerkrachten, zorgverantwoordelijken/
leerlingbegeleiders enzovoort of op voorstel van het CLB zelf bij (terugkerende) problemen met
individuele leerlingen en/of groepen van leerlingen. Consultatieve leerlingenbegeleiding handelt steeds
over een specifieke casus of over enkele casussen waar gelijke noden naar voor komen. Consultatieve
leerlingenbegeleiding vindt veelal plaats tijdens het systematisch overleg tussen school en CLB.
Consultatieve leerlingenbegeleiding kan worden ingezet zonder dat een leerling formeel aangemeld is
bij het CLB. Consultatieve leerlingenbegeleiding beperkt zich tot de fase verhoogde zorg. In de fase
brede basiszorg wordt de school ondersteund door de pedagogische begeleidingsdienst of een andere
externe dienst. Op die manier wordt de taak van schoolondersteuning duidelijk afgebakend tussen de
verschillende actoren.”
3.1 CONSULTATIEF WERKEN Consultatieve leerlingenbegeleiding is een vorm van consultatief werken binnen het onderwijs. Het
gaat om een probleem-oplossend proces waarin verandering bij de leerling centraal staat (Bergan, &
Tombari, 1976). Bergan en Tombari (1976) definiëren het als volgt:
“ […] consultation refers to services rendered by a consultant to a consultee who functions as a change
agent with respect to the learning or adjustment of a client or group of clients.”
Binnen een consultatief proces staan de consultant, de consultee en hun interactie centraal. Het
consultatief proces is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide partijen (Meyers, 1973). Deze
visie, zorg op school als gedeelde verantwoordelijkheid, zit sterk vervat in het zorgcontinuüm en vormt
ook het vertrekpunt van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018).
Binnen het consultatieve proces beïnvloeden de gespreksvaardigheden van de consultant het
probleem-oplossend proces sterk (Bergan, & Tombari, 1976). Consultatief werken kan gezien worden
als een constructieve activiteit, die gevoed door dialoog, waarbij de interpretatie van de consultee
gezamenlijk geherstructureerd wordt (Lamber, Hylander, & Sandoval, 2011).
20
De verandering die men voor ogen heeft is het wegwerken van de discrepantie tussen het actuele
leergedrag van de leerling en het gewenst leergedrag, maar consultatief werken gaat een stap verder
dan het individueel testen en werken met een leerling (Bergan, & Tombari, 1976; Reschly, 1976). De
nadruk ligt niet langer op het defect en het categorisch diagnosticeren ervan. Een consultatief traject
verloopt meestal indirect, via een tussenpersoon van consultant naar leerling. De tussenpersoon is
hier de leerkracht, die functioneert als een ‘change-agent’ (Tyler, & Fine, 1974; Reschly, 1976; Bergan,
&Tombari, 1976). De leerkracht wordt niet enkel gezien als lesgever of facilitator, maar neemt bewust
een actieve rol op om te versterken, te veranderen en te beïnvloeden op de klasvloer (Bürgener, &
Barth, 2018; van der Heijden, Geldens, Beijaard, & Popeijus, 2015). Deze actieve rol van de leerkracht
wordt ondersteunt door de consultant. Deze ondersteunt de leerkracht bij het analyseren van
informatie en het zoeken naar oplossingen, door psychologische kennis en technieken binnen te
brengen in onderwijs. Beiden zetten hun eigen deskunidgheid in binnen het consultatief traject
(Waters, 1973; Bergan, & Tombari, 1975).
3.2 CONSULTATIEVE LEERLIN GBEGELEIDING Dr. Wim Meijer heeft een specifieke methodiek ontworpen dat consultatief werken, en consultatieve
leerlingenbegeleiding, op een concrete manier binnenbrengt in het Nederlandse onderwijs. Binnen de
methodiek consultatieve leerlingbegeleiding (Meijer, 2005) krijgt de leerkracht, en de samenwerking
tussen leerkracht en begeleider, een centrale rol. De begeleiding is indirect gericht op de leerling, door
de leerkracht te ondersteunen bij de leerproblemen van de leerling (Van den Brande, & Meijer, 1997).
De ondersteuning van de leerkracht is tweeledig, namelijk het ondersteunen van de interacties met de
leerling en de kennis om in te spelen op specifieke onderwijsbehoeften te verdiepen en een meer
inclusieve omgeving te creëren (Idol, & West, 2016). Meijer geeft zelf aan dat leerkrachtbegeleiding
een betere benaming zou zijn, maar aangezien leerlingbegeleiding de gangbare term is, wordt deze
aangehouden (Meijer, 2005).
3.2.1 KE NMERKEN
Meijer (2005) beschrijft de methodiek aan de hand van zes kenmerken. Het kortetermijn doel is het
oplossen van werkproblemen bij leerkrachten. Begeleider en leerkracht zoeken een handelingsgericht
antwoord op een probleem dat de leerkracht ervaart. Een tweede kenmerk, gericht op lange termijn,
is het professionaliseren van leerkrachten op vlak van zorg. Professionaliseren is breed binnen
consultatieve begeleiding, het gaat zowel om het uitbreiden van kennis als vaardigheden, maar ook
een reflectieve houding stimuleren en nieuwe perspectieven aanbrengen. Leerkrachten zijn hierdoor
meer leerlinggericht, bewuster van de individuele onderwijsbehoeften van leerlingen (Willegems,
Consuegra, Struyven & Engels , 2017) en passen zich hier dan ook meer aan aan. Bij de leerlingen zelf
worden geen hogere leerresultaten gevonden (Willegems, Consuegra, Struyven & Engels, 2018), maar
er is nog weinig onderzoek naar consultatief werken binnen het onderwijs en de effecten ervan. De
begeleiding is niet rechtstreeks gericht op de onderwijsbehoeften van de leerling, maar op de
ondersteuningsbehoeften van de leerkracht en verloopt dus indirect. De leerkracht wordt in alle fases
van het traject ondersteunt door de begeleider, die samenwerken binnen een onafhankelijke en
professionele relatie. Tot slot gebeurt de taakverdeling aan de hand van onderlinge afspraken, wat de
nodige flexibiliteit toelaat (Meijer, 2005).
21
3.2.2 BEGELE ID INGS TRA JECT
Binnen het consultatief proces kunnen een aantal vaste stappen onderscheiden worden, namelijk
probleemidentificatie, probleemanalyse, de interventies opstellen en uitvoeren en uiteindelijk de
evaluatie (Bergan, & Tombari, 1975). De verschillende, ondernomen stappen zijn wetenschappelijk
onderbouwd (Schoorl, 1995). Centraal binnen dit probleem-oplossend proces staat de
probleemidentificatie. Deze fase is significant voor het verdere verloop van het proces (Bergan, &
Tombari, 1976). Meijer kiest binnen zijn methodiek voor dezelfde stappen, maar plaatst er nog een
introductie voor. Zoals de benaming van de methodiek aangeeft, wordt het traject aan de hand van
gesprekken met de leerkracht doorlopen. Het begeleidingstraject is gericht op het nemen van
beslissingen en het veranderingsproces. De fases hoeven dus niet synchroon met het aantal
gesprekken te lopen. Daarnaast pleit Meijer (2005) voor een flexibele invulling van de fases, hoewel
ze niet overgeslagen kunnen worden.
Introductie
•algemeen
•specifiek
Probleemidentificatie
Probleemanalyse
Interventies
Evaluatie
22
Meijer (2005) noemt consultatieve leerlingbegeleiding een consequente uitwerking van
handelingsgerichte diagnostiek. Het focust op de samenwerkingsrelatie tussen begeleider en
leerkracht en deze is ook cruciaal binnen een handelingsgericht traject. Handelingsgerichte diagnostiek
daarintegen focust voornamelijk op het handelen van de diagnosticus. HGD en consultatieve
leerlingenbegeleiding staan elkaar dus niet in de weg, meer nog, ze kunnen zelfs complementair zijn
(Meijer, Pameijer, Van Beukering, 2001; Bijstra, & Doornenbal, 2002). Consultatieve
leerlingenbegeleiding legt een andere focus, namelijk de relatie tussen leerkracht en begeleider. De
leerkracht is de ingang voor het begeleiden van leerlingproblemen. Deze focus bepaalt de invulling van
de methodiek, en dus ook een aantal inhoudelijke verschillen met HGD, zoals het langetermijndoel om
leerkrachten te professionaliseren. HGD focust op onderwijsleer- en/of opvoedinsgproblemen, terwijl
consultatieve leerlingenbegeleiding focust op problemen in de onderwijsleersituatie. De rollen van de
actoren, en dus ook de nodige vaardigheden, binnen de trajecten zijn anders. Binnen HGD wordt er zo
gesproken over de diagnosticus, waarbij handelingsgerichte diagnostiek en handelingsgerciht advies
de centrale taken zijn van de medewerkers. Binnen consultatieve leerlingenbegeleiding spreken ze
over de begeleider (Meijer et al., 2001). Het begeleiden van de leerkracht in een veranderingsproces
staat hierbij centraal. Het verschil in terminologie belicht dus de verschillende focus die HGD en
consultatieve leerlingenbegeleiding leggen.
3.3 CONSULTATIEVE LEERLIN GENBEGELEIDING IN DE VLAAMSE CLB’S Consultatieve leerlingenbegeleiding is een van de kernactiviteiten die het decreet betreffende de
leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018) voorstelt voor de Vlaamse CLB’s om hun opdracht in
te vullen. Nu de schoolondersteunende kerntaken weggevallen zijn, vult consultatieve
leerlingenbegeleiding voor een stuk de vraag naar ondersteuning op fase 0 en 1 van de scholen in
(Struyf et al., 2015). Het doel van deze schoolondersteuning was om de schoolinterne
leerlingenbegeleiding te verbeteren (Vandenbroucke, 2018). Het decreet leerlingenbegeleiding plaatst
consultatieve leerlingenbegeleiding op fase 1 binnen het zorgcontinuüm (Vlaamse Regering, 2018). In
deze fase gaat een zorgteam informatie verzamelen en onderwijsbehoeften formuleren, om tot een
plan van aanpak te komen. Dit plan wordt binnen het team vervolgens uitgevoerd en geëvalueerd
(PRODIA, 2018). De Vlaamse regering plaatst consultatieve leerlingenbegeleiding hier, om vanuit het
CLB dit proces op school te ondersteunen. Naast deze positionering binnen het zorgcontinuüm, bouwt
consultatieve leerlingenbegeleiding ook op de gedeelde verantwoordelijkheid tussen de verschillende
actoren (Meyers, 1973), waaruit het zorgcontinuüm vertrekt. Consultatieve leerlingenbegeleiding als
kernactiviteit wordt dus door de Vlaamse Regering (2018) in het zorgcontinuüm als onderwijskader
geschreven.
Consultatieve leerlingenbegeleiding plaatst de leerkracht centraal. Het is gericht op het
tegemoetkomen aan de ondersteuningsbehoeften van leerlingen, maar op een indirecte manier (Idol,
& West, 2016). Consultatief werken binnen onderwijs kan op deze manier inclusie bevorderen (Hicks,
Kershner, & Farrell, 2009). Het doel is om de leerkracht te versterken en professionaliseren (Meijer,
2005). De sterkte van consultatieve leerlingenbegeleiding, is dat het problemen op de klasvloer een
plaats geeft en de leerkracht in zijn krachtige positie erkent, waarbij het CLB deze positie ondersteunt.
De leerkracht wordt gezien als de persoon om verandering in het leergedrag van de leerling te
bekomen (Bergan, & Tombari, 1976). Vlaamse CLB-medewerkers werken tot nu toe enkel met
leerkrachten samen vanuit een leerlingentraject (vCLB-Koepel vzw, 2011). Een traject lopen vanuit de
positie van de leerkracht is vraagt van hen een andere focus binnen hun werking. Het zal zoeken zijn
naar de verhoudig met de andere kernactiviteiten en een invulling die ruimte laat voor de eigenheid
van het CLB, door bijvoorbeeld hun werkingsprincipes te integreren.
23
4. PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN Het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding dateert van 1 december 1998 (Vlaamse
regering, 1998). Met alle veranderingen, zoals het M-decreet, in het Vlaamse onderwijs en een snel
bewegende maatschappelijke context was het decreet dringend aan hernieuwing toe. Deze
hernieuwing komt er in de vorm van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (2018), dat van kracht
ging op 1 september 2018.
De schoolondersteunende kernactiviteiten worden uit het takenpakket van het CLB gehaald en we
krijgen acht kernactiviteiten binnen het nieuwe decreet (Vlaams Parlement, 2018). De tweede
kernactiviteit, consultatieve leerlingbegeleiding, is nieuw voor de Vlaamse CLB’s, ook voor het Gentse
interstedelijk CLB (iCLB). Het iCLB is een van de drie Gentse CLB’s. Het iCLB wordt ingericht door Stad
Gent en heeft drie vestigingsplaatsen, namelijk Gent, Brugge en Oostende. Dit onderzoek focust op de
Gentse vestigingsplaats, waar ik stage liep. Vanuit hun vraag om een onderzoek te doen vertrekkend
vanuit het perspectief van het CLB, ontwikkelde deze masterproef. Aangezien dit het vertrekpunt van
dit onderzoek was, nam ik het iCLB actief mee in dit proces. Dit participatieve onderzoek begint en
eindigt in deze praktijk (Bergold, & Thomas, 2012). Het is een samenwerking tussen de theorie die ik
binnenbreng, en de praktijk, met alle zijn expertise.
De focus kwam op het nieuwe decreet betreffende de leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018)
te liggen, meer specifiek de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding. Consultatieve
leerlingenbegeleiding is nieuw voor het iCLB, vandaar dit verkennende, praktijkgerichte onderzoek.
Binnen dit onderzoek kijken we samen naar wat consultatieve leerlingenbegeleiding is en kan zijn. Ik
reik informatie aan over de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer (2005). Doorheen
dit proces peil ik naar de visie, opinies en ervaringen van verschillende medewerkers op verschillende
niveaus. Het doel is om zowel bij de praktijk, namelijk de medewerkers, als het beleid, namelijk de
teamcoaches en de Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het officieel Gesubsidieerd
Onderwijs (POC OGO), te toetsen naar de invulling van de kernactiviteit en bij te dragen aan een
gemeenschappelijke en gedragen visie rond consultatieve leerlingbegeleiding. Dit leidt tot de volgende
onderzoeksvragen.
- Hoe kan de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding ingevuld worden in het Gentse
iCLB?
- Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van de methodiek Consultatieve
Leerlingbegeleiding van Meijer volgens de iCLB-medewerkers?
- Wat kan de betekenis van de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding zijn voor het
iCLB?
24
5. METHODOLOGIE
5.1 ONDERZOEKSOPZET Na een onderzoek vanuit de Cel Zorg, een samenwerking tussen het Interstedelijk Centrum voor
Leerlingenbegeleiding (iCLB), de Pedagogische Begeleiding Stedelijk Onderwijs Gent (PBSOG) en het
Ondersteuningsteam Stedelijk Onderwijs, kwam de vraag voor een nieuw onderzoek vanuit het
perspectief van het iCLB (Van Dorpe, 2017; Sanders, 2017). Aangezien ik stage zou lopen in het iCLB
Gent, was het passend om een onderzoeksvraag vanuit het perspectief van het iCLB op te nemen. Met
de publicatie van het voorontwerp van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering,
2018) waarin de werking van de Vlaamse CLB’s hervormd wordt, ontstond de nood aan onderzoek
naar consultatieve leerlingenbegeleiding. Zoals eerder vermeld in de literatuurstudie zijn is het iCLB
echter onbekend met consultatieve leerlingenbegeleiding, vandaar de vraag om deze nieuwe taak
onder de loep te nemen.
De vraag verfijnde tot de mogelijkheden en de betekenis van deze nieuwe kernactiviteit, vandaar de
keuze voor interpretatief, kwalitatief onderzoek. De keuze voor kwalitatief onderzoek was voor de
hand liggend, aangezien er in Vlaanderen weinig met consultatieve leerlingenbegeleiding gewerkt
wordt en er dus ook weinig onderzoek gedaan is. Anderzijds vindt mijn onderzoek plaats binnen een
veranderingsproces, binnengebracht met het nieuwe decreet. Bij complexe, veranderlijke situaties is
kwalitatief onderzoek aangewezen, omdat dit een openheid en complexiteit toelaat. Interpretatief
onderzoek sluit hierbij aan, je gaat op zoek naar het specifieke karakter van de sociale werkelijkheid
(Boeije, 2008). Het gaat verder dan het objectief beschrijven van een fenomeen, maar neemt de
interpretatie en visie van mensen mee om een nieuw perspectief te openen. Een bepaald fenomeen
heeft een plaats binnen een bepaalde sociale werkelijkheid. In interpretatief onderzoek wordt die
sociale werkelijkheid meegenomen en is het doel de kennis ervan te verdiepen en verbreden (Smeyers,
2009). Binnen dit onderzoek bekijk ik de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding aan de hand
van de methodiek van Meijer, die met het begeleidingstraject een concrete invulling biedt voor de
kernactiviteit. Deze methodiek biedt een kapstok om een aantal elementen van consultatieve
leerlingenbegeleiding te bespreken, maar de mogelijkheden en de betekenis van de kernactiviteit zijn
ruimer dan deze specifieke methodiek. Een kwalitatief, interpretatief onderzoek sluit aan bij de
interactionistische methodiek, waarbij de interacties tussen de verschillende actoren centraal staat,
en de focus op de mogelijkheden en de betekenis van consultatieve leerlingenbegeleiding ligt.
Het onderzoek kreeg verder vorm als een praktijkgerichte studie, namelijk als onderzoek dat inspeelt
op de noden of problemen binnen het werkveld (Vanthuyne, De Visscher, & De Brauwere, 2014). Het
gaat om een ontwikkelingsproces binnen het iCLB, dat op verschillende niveaus bekeken wordt
(Swanns-Joha, & Hoc, 1989). Er wordt gekeken op het niveau van de individuele medewerker, het
teamniveau en een overstijgende Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het officieel
Gesubsidieerd Onderwijs (POC OGO). De vraag vertrekt vanuit de praktijk en de kennis die door middel
van het onderzoek verkregen wordt, wordt ingezet in diezelfde praktijk, namelijk het iCLB (Boeije,
2008).
5.2 SAMENSTELLING ONDERZOEKSGROEP Het iCLB is een van de drie Gentse CLB’s en wordt ingericht door Stad Gent zelf. Het iCLB heeft drie
vestigingsplaatsen, namelijk Oostende, Brugge en Gent. De hoofdzetel is gevestigd in Gent, de
afdelingen in Oostende en Brugge zijn kleiner, ze zijn verbonden aan minder scholen en hebben minder
personeel. De scholen die onder Onderwijs Gent vallen, zijn verbonden aan het iCLB. Deze scholen
hebben een hoge onderwijskansenindex, met veel leerlingen met een migratieachtergrond en
25
schoolse achterstand. Het Gentse iCLB heeft dus een uitgestrekt werkgebied met een erg diverse
scholengroep binnen een grootstedelijke context (Onderwijsinspectie, 2017). Mijn onderzoek richt
zich op deze Gentse vestiging. Het iCLB Gent bestaat onder andere uit drie teams basisonderwijs, een
team secundair onderwijs, drie teamcoaches en een directeur. De teams zijn zelfsturend en
multidisciplinair. De teams bestaan uit psychopedagogisch werkers of consulenten, maatschappelijk
werkers, paramedisch werkers en artsen, aangevuld met logopedisten en teamcoaches. De
medewerkers die deelnemen aan dit onderzoek zijn vooraf door de teamcoach ingelicht. Voor de
gesprekken lichtte ik het onderzoek en specifieke gesprek toe. Daarnaast vroeg ik aan de medewerkers
de toestemming om het gesprek op te nemen en de data anoniem te verwerken in het kader van dit
onderzoek. Ik legde het onderzoeksverslag voor aan de teamcoach, die de toestemming vanuit het
iCLB gaf om de verzamelde data anoniem te gebruiken.
Via mijn stage had ik toegang tot de werking en de medewerkers van het iCLB Gent, bijgetreden door
een van de teamcoaches die aansluit bij de cel Zorg. Via deze teamcoach had ik ook toegang tot de
overlegmomenten van de Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het Officieel
Gesubsidieerd Onderwijs (POC OGO). Deze cel zetelt onder meer in adviesorganen, organiseert
overlegmomenten of doet aan visieontwikkeling voor de scholen van het Onderwijssecretariaat van
de Steden en Gemeenten (OVSG) en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV) (S. Bauters,
persoonlijke communicatie, 21 juni 2018).
5.3 DATAVERZAMELING Binnen dit onderzoek koos ik voor verschillende, aanvullende methodes om een rijke dataset te
genereren en in te spelen op het specifieke niveau. De verschillende methodes laten toe om
verschillende perspectieven mee te nemen en doen recht aan een complexe sociale werkelijkheid.
5.3.1 IND IVIDUEEL INTE RVIEW
In een interview kan je een aantal elementen onderscheiden, namelijk een interviewer die vragen stelt,
een persoon die antwoord geeft en het vastleggen van deze antwoorden. Kwalitatief interviewen
wordt hier echter niet tot beperkt (Mortelmans, 2009). Flexibiliteit binnen deze interviews is
belangrijk, de essentie zijn de open en uitgebreide antwoorden en niet de vooraf vastgelegde vragen
(Van Hove, 2014; Mortelmans 2009). In dit onderzoek heb ik de interviews opgenomen en later
getranscribeerd (verkrijgbaar bij promotor dr. De Schauwer).
Doorheen mijn onderzoek heb ik verschillende interviews gedaan, hieronder onderscheiden aan de
hand van het onderwerp van de interviews. De interviews waren semigestructureerd of open. De semi-
gestructureerde interviews nam ik af bij drie individuele medewerkers van verschillende teams. Ik
begon met een introductie, bestaande uit het kader van mijn onderzoek, namelijk consultatieve
leerlingenbegeleiding als nieuwe kernactiviteit, en het doel van het specifieke interview (Mortelmans,
2009).
Bij semi-gestructureerde interviews wordt een interviewleidraad opgesteld, bijvoorbeeld aan de hand
van een topiclijst, waardoor je interviews meer gestandaardiseerd worden. Het interview wordt
voorbereid en in grote lijnen gestructureerd, maar er blijft ruimte voor de respondent om het interview
vorm te geven (Mortelmans, 2009). De eerste drie interviews waren eerder verkennende interviews
met een dubbel doel. Enerzijds het verzamelen van opinies van individuele medewerkers, anderzijds
het aftoetsen van de inhoud voor de later volgende focusgroep. Ik interviewde drie medewerkers van
het iCLB, elk uit een ander team en van een verschillende discipline. Het waren drie ervaren
medewerkers, die al lange tijd bij het iCLB werkten. Ik koos hen in samenspraak met de teamcoach. Hij
kende de medewerkers goed en dacht dat zij open zouden staan om kritisch na te denken over de
kernactiviteit. Ik bevroeg een paramedisch medewerker en een psychopedagogisch consulente, die
26
vroeger zelf teamcoach is geweest, uit verschillende teams basisonderwijs en een maatschappelijk
werker uit het team secundair onderwijs.
Voor deze interviews stelde ik een topiclijst op, met een aantal richtvragen, waar flexibel mee
omgegaan kon worden (bijlage 2). Het interview startte met twee open inleidingsvragen, waarmee het
onderwerp geopend wordt, namelijk naar de rol van de leerkracht binnen een CLB-traject en welke
schoolondersteunende, of leerkrachtondersteunende, taken de medewerker heeft. Dan werd de
methodiek, die de medewerkers nog niet kennen, kort toegelicht aan de hand van de kenmerken en
het begeleidingstraject. Ik gaf aan de medewerkers aan dat ze tijdens de toelichting ook hun mening
kunnen delen. Hierna volgden een aantal korte, verkennende sleutelvragen. Sleutelvragen reiken naar
de kern van het onderzoek en staan centraal (Mortelmans, 2009). Afhankelijk van de antwoorden,
wordt er doorgevraagd of worden vragen weggelaten. Deze sleutelvragen peilden naar hun eerste
indruk van de methodiek. Om een open visie niet in de weg te staan, peilde de eerste richtvraag naar
de praktische beperkingen van de methodiek. Vervolgens kwamen twee vragen die de inhoudelijke
mening van de medewerkers nagingen, namelijk wat hen al dan niet aanspreekt. De laatste twee
vragen peilden naar de implementatie ervan, of de methodiek past binnen het CLB en wat de
medewerkers nodig hebben als deze geïmplementeerd zou worden. Afsluitend kregen de
medewerkers de kans om iets toe te voegen indien ze dit wensten.
Het volgende interview was een gericht interview met twee medewerkers van het expertisecentrum
Rotonde in Nederland, om te peilen naar de ervaring in Nederland met de methodiek consultatieve
leerlingbegeleiding van Meijer. De methodiek was het specifieke onderwerp van het interview met
twee medewerkers die vorming geven rond de consultatieve leerlingbegeleiding. Ik kreeg toegang tot
dit expertisecentrum vanuit de Vakgroep Orthopedagogiek, Universiteit Gent. Ook hiervoor werkte ik
vanuit een topiclijst met een aantal richtvragen die hun ervaring bevroeg, terug om flexibel mee om
te gaan. Deze vragen richtten zich op hoe consultatieve leerlingbegeleiding bij hen ingevuld wordt, wat
de rollen en taken van de verschillende actoren zijn en wat hun belangrijkste ervaringen met de
methodiek zijn.
De laatste twee interviews bevinden zich meer in de richting van een open interview op het continuüm
(Boeije, 2008; Mortelmans, 2009). Hierbij interviewde ik de teamcoach basisonderwijs, die ook in de
cel Zorg zetelt, en een teamcoach secundair onderwijs, om het perspectief van het secundair onderwijs
meer te integreren. De teamcoaches zijn zowel individuele medewerkers van het iCLB, maar maken
ook deel uit van het beleid van dit specifieke centrum. De interviews vonden eerder naar het einde
van mijn onderzoek toe plaats en hadden als doel om een aantal zaken te verduidelijken, af te toetsen
of terug te koppelen. Het gaat hier om zowel kennisvragen, ervaringsvragen als opinievragen, aan de
hand van mijn memo’s doorheen het onderzoek (Mortelmans, 2009).
5.3.2 FO CUSGROEP
Mortelmans (2009, p. 341) omschrijft een focusgroep als volgt: “[…] focusgroepen brengen mensen
die een gemeenschappelijk kenmerk delen samen, om onder leiding van een moderator te praten over
een bepaald onderzoeksthema.” Bij een focusgroep gaat het om het creëren van een discussie om zo
een rijke dataset te verkrijgen. Ook de dynamiek en interactie tussen de deelnemers wordt
meegenomen in het onderzoek (Van Hove, 2014).
Binnen dit onderzoek koos ik voor een focusgroep om indrukken te krijgen over de methodiek of
kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding en de mogelijkheden en beperkingen te bekijken bij
het invoeren van deze vernieuwing (Mortelmans, 2009). Ik voerde mijn focusgroep uit bij een
multidisciplinair team basisonderwijs. Deze focusgroep liet me toe om consultatieve
leerlingenbegeleiding op een teamniveau binnen het iCLB Gent te bespreken. Bij deze focusgroep was
27
er een dokter, een verpleegster, een teamcoach, een maatschappelijk werker en vier psycho-
pedagogisch werkers of consulenten aanwezig. De teamleden kennen elkaar goed en er is een open
sfeer binnen het team. Op het moment van de focusgroep waren negen personen aanwezig, waarvan
twee vervangers.
Aangezien ik een meer uitgediepte visie over de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding zocht
binnen de focusgroep, was een belangrijk deel het helder uitleggen van deze methodiek aan de hand
van een presentatie. De eerste drie interviews waren hiervoor een verkenning geweest rond hoe ik de
methodiek duidelijk kon uitleggen, welke vragen ik hierbij kon stellen en hoe de medewerkers dit
zouden interpreteren. Ik gebruikte een gelijkaardige opzet als in de eerste interviews en kon de input
hiervan meenemen naar de focusgroep. Ik begon met een korte inleiding, vervolgens drie
inleidingsvragen, om dan over te gaan naar open sleutelvragen. De inleidingsvragen stelde ik voor met
een beoordelingsschaal om het opstarten van de discussie te stimuleren (Mortelmans, 2009). Deze
peilden naar de actieve rol van de leerkracht, de actieve rol van de zorgcoördinator en de coachende
rol van de CLB-medewerker zelf binnen een CLB-traject. Naast een positionering op de schaal, vroeg ik
of ze dit belangrijk vonden en wat ze wilden veranderen.
De sleutelvragen stelde ik voor als richtvragen om over na te denken, voor en na de uiteenzetting van
de methodiek. Ook hier ging ik flexibel om met de vragen. De richtvragen peilden naar wat de
medewerkers herkenbaar, anders en waardevol vonden binnen de methodiek en in welke vorm ze
deze haalbaar zagen binnen het iCLB. Vervolgens vroeg ik wat hun bedenkingen waren, wat ze als
medewerker nodig zouden hebben en wat de implicaties voor de organisatie zouden zijn, als de
methodiek geïmplementeerd zou worden. De uiteenzetting van de methodiek bouwde ik structureel
op aan de hand van een PowerPointpresentatie (bijlage 3). De uiteenzetting begon met vanwaar de
methodiek kwam, vervolgens de kenmerken van consultatieve leerlingbegeleiding en het traject met
concrete voorbeelden, om af te sluiten met de relatie met HGD. Tijdens de voorstelling van de
methodiek werd inbreng van het team aangemoedigd, het was hoofdzakelijk de bedoeling om een
discussie te creëren op een manier die voor het team comfortabel voelde. Nadat consultatieve
leerlingbegeleiding voorgesteld werd, herhaalden we de richtvragen om de antwoorden aan te vullen.
Uiteindelijk sloten we de focusgroep af met de vraag of iemand nog iets wilde toevoegen.
5.3.3 PARTIC IPERE NDE OBSE RV ATIE
Dit deel van mijn onderzoek valt onder de brede interpretatie van participerende observatie, namelijk
een manier om data te verzamelen in een praktijksetting (Van Hove, 2014). Deze methode maakt het
mogelijk om als onderzoeker een bestaande praktijksituatie direct waar te nemen (Boeije, 2008). Ik
sloot aan bij twee bijeenkomsten van de Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het
Officieel Gesubsidieerd Onderwijs (POC OGO). Deze groep besprak twee kernactiviteiten uit het
nieuwe decreet leerlingenbegeleiding, namelijk de signaalfunctie en consultatieve
leerlingenbegeleiding. Door de definitie in het voorontwerp gedetailleerd te bespreken, was het doel
om tot een gemeenschappelijke visie te komen.
Binnen een participerende observatie probeer je zicht te krijgen op het perspectief van een groep of
groepsleden (Van Hove, 2014). Het was een kans om deze overlegmomenten mee te nemen in mijn
onderzoek, aangezien het een nieuw perspectief binnenbracht, namelijk van het beleid, en zo de data
verrijkte. De POC OGO voorziet namelijk onder meer visieontwikkeling voor de CLB’s binnen het
onderwijsnet van het gesubsidieerd officieel onderwijs, zoals het iCLB (Ministerie van onderwijs en
vorming, 2018). Binnen deze participerende observatie focuste ik dus hoofdzakelijk op de activiteit,
het bespreken van de kernactiviteiten, en de visie en opinie van de leden van de groep.
28
De groep bestond uit teamcoaches en directies van vijf CLB’s van het OvSG en het POV, gebundeld in
de koepel van Officieel Gesubsidieerd Onderwijs. De eerste bijeenkomst van de werkgroep vond plaats
op een ontmoetingsdag en werd uitgebreid naar een tweede bijeenkomst met ongeveer dezelfde
groep. Ik kreeg toegang tot de ontmoetingsdag en de werkgroep via de teamcoach van het Gentse
iCLB. Hij heeft mijn aanwezigheid en onderzoek kort toegelicht bij de eerste bijeenkomst. Mijn rol was
die van observator als participant (Mortelmans, 2009). De klemtoon lag op het observeren, de leden
van het overleg bespraken de definities van de kernactiviteiten signaalfunctie en consultatieve
leerlingenbegeleiding en lichtten hun interpretatie toe. Hierbij representeerden ze ook hun eigen
centrum en brachten zo ook de interpretatie van hun medewerkers mee. Deze informatie nam ik mee
in dit onderzoek. Ik deelde ook de informatie die we in het Gentse iCLB in de loop van het onderzoek
al hadden verzameld, zoals de kern van de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer
(2005). De rol van observator als participant laat toe om deel te nemen, ook als de contacten eerder
beperkt zijn, met slechts twee bijeenkomsten. De observator wordt hierbij ook geïdentificeerd als
outsider, maar als participant ook als insider (Boeije, 2008). Als participant vertegenwoordigde ik,
samen met de teamcoach basisonderwijs, het iCLB. Vanuit deze positie deelden we het proces,
waarvan dit onderzoek een belangrijk deel was, rond de ontwikkeling van de kernactiviteit
consultatieve leerlingenbegeleiding. Als participant droeg ik dus bij aan het overleg, dit was mijn
insiderpositie. Tegelijkertijd nam ik ook de informatie en de interpretaties van de andere leden mee in
dit onderzoek, als observant van dit overleg. De twee bijeenkomsten vormden zo data vanop het
beleidsniveau voor dit onderzoek.
Tijdens de eerste bijeenkomst van de werkgroep op de ontmoetingsdag werd vooral de signaalfunctie
besproken en consultatieve leerlingenbegeleiding slechts kort. Het verslag dat opgesteld werd vanuit
de POC OGO voor deze eerste bijeenkomst, gebruik ik als databron voor dit onderzoek. Bij de tweede
bijeenkomst werd er dieper ingegaan op consultatieve leerlingenbegeleiding, deze was dus relevanter
voor dit onderzoek. Ik heb hiervan zelf veldnota’s gemaakt en achteraf in een verslag gegoten. Ik wist
duidelijker wat ik kon verwachten van het overleg en mijn onderzoek had al meer vorm gekregen,
waardoor ik gerichter kon noteren.
5.3.4 MEMO ’S
Glaser (in Mortelmans, 2009) omschrijft memo’s “als het noteren van ideeën op het moment dat ze
ontstaan.” In sommige onderzoeken spelen memo’s een grote rol, in andere niet. Doorheen mijn
onderzoek verzamelde ik veel memo’s. Het zijn ideeën die uitgroeiden tot dit onderzoek, zoals
verzameld tijdens gesprekken, onderzoek en overleg. Memo’s vormen de overgang tussen het denken
en het doen tijdens een onderzoek (Boeije, 2008). Mijn memo’s waren onder meer een verzameling
van neerslagen van gesprekken, concepten om verder uit te werken, ideeën om het onderzoek verder
vorm te geven en kritische bedenkingen. Het gaf me de kans om een overzicht te bewaren, tijdelijk
informatie bij te houden en boden inspiratie.
5.4 ANALYSE Na het verzamelen van data, moet deze verwerkt of geanalyseerd worden. Boeije (2008) omschrijft
analyse als volgt:
“Analyseren is de uiteenrafeling van de gegevens over een bepaald onderwerp in categorieën, het
benoemen van deze categorieën met begrippen, en het aanbrengen en toetsen van relaties tussen de
begrippen in het licht van de probleemstelling.”
Binnen dit onderzoek heb ik gekozen voor een thematische analyse, waarbij de data uitgewerkt wordt
in categorieën en op die manier geanalyseerd wordt. Het is een brede, beschrijvende manier om data
te verwerken en past goed binnen dit verkennend onderzoek (Van Hove, 2014). Om mijn analyse te
29
structureren en te systematiseren baseer ik me los op de onderzoeksslang van Boeije (2008). Stap voor
stap verwerk je op deze manier data tot thema’s. De eerste stap hierbij is het uiteenrafelen of open
coderen van de data. Binnen deze stap label je stukjes data binnen een categorie en geef je het een
code (Mortelmans, 2009). Een code moet uiteindelijk een betekenisvolle relatie opleveren van de
gegevens (Boeije, 2008). Door na te gaan op welke onderzoeksvraag een datafragment antwoord kan
geven, structureer ik mijn data naar mijn onderzoeksvragen. Binnen elke onderzoeksvraag bundel ik
fragmenten die samenhoren binnen eenzelfde categorie of code, zoals kern consultatieve
leerlingenbegeleiding. Binnen het open coderen blijf je dicht tegen de data, zonder te selecteren of
structureren. Ik werk met de quotes uit de data, om dicht bij de woorden van de medewerkers zelf te
blijven. Na dit proces heb ik een digitale lijst met gebundelde quotes binnen mijn onderzoeksvragen
en mijn gecodeerde transcripten op papier. Dit laat me toe het overzicht over mijn data te bewaren,
maar ook om er actief mee aan de slag te gaan in mijn volgende stappen.
De volgende stap is het axiaal coderen, waarbij je relevante codes clustert en overbodige codes
schrapt, dus een eerste ordening aanbrengt in je codes (Boeije, 2008). Binnen deze stap laat je de data
meer los en bekijk ik de verhoudingen tussen mijn codes. Ik leg mijn codes, of categorieën, samen en
kijk welke thema’s ik hieruit kan halen, om dan binnen mijn resultaten weer te geven. Binnen het
selectief coderen, afhankelijk hoe breed of eng je dit definieert, leg je relaties tussen de verschillende
codes. Ik heb mijn codes voornamelijk opgehangen aan mijn onderzoeksvragen, om zo relevante
informatie te selecteren. Binnen deze onderzoeksslang volgen de stappen elkaar op, maar in de
praktijk vloeit dit in elkaar over en is het geen strak lineair proces. Binnen mijn analyse heb ik de
stappen overlopen, maar tijdens dit proces en het neerschrijven van de resultaten, blijf je
herstructureren en overschakelen tussen data en codes.
Data
Open coderen
Quotes gebundeld in categorieën of codes
Axiaal coderen
Codes ordenen tot thema’s
Selectief coderen
Relaties leggen tussen codes
30
5.5 ROL ALS ONDERZOEKER Interpretatief onderzoek is meer dan ruwe data en de analyse ervan. Het vertelt een soort verhaal,
door de ogen van de onderzoeker. De manier waarop dit verhaal verteld wordt, is eigenlijk al een
interpretatie van de onderzoeker. Je brengt altijd en onvermijdelijk je eigen interpretatie in elke
situatie binnen, dus ook in onderzoek (Smeyers, 2009). Ikzelf als onderzoeker heb dus geen volledig
objectieve rol en breng dit onderzoeksverslag vanuit mijn perspectief. Ik ben ook geen ervaren
onderzoeker, waardoor het hele onderzoeksproces voor mij een zoektocht was. Binnen dit
participatieve onderzoek was het mijn rol om theorie binnen te brengen in de praktijk en vooral deze
twee te verbinden (Bergold, & Thomas, 2012). Een deel van mijn rol als onderzoeker was het
informeren over de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer (2005) als mogelijke
invulling van de kernactiviteit. Bij de eerste gesprekken had ik het gevoel dat ik in de expertpositie
kwam te staan. Ik voelde me hier niet goed bij, omdat ik geen expert ben in de methodiek en dat niet
de rol was die ik wou opnemen binnen de gesprekken. Vanuit een orthopedagogisch standpunt is deze
expertpositie ook niet wenselijk, je vertrekt vanuit de interactie met de praktijk (De Schauwer, Van de
Putte, Claes, & Van Hove, 2015). De rol van onderzoeker opende voor mij een nieuw perspectief op
deze praktijk, waar ik als stagiaire deel van uitmaakte. Dit is een leerrijke aanvulling, maar geen
vanzelfsprekende. Dit onderzoek vertrok vanuit het iCLB en deze praktijk stuurde dan ook mee,
waardoor ik, in mijn nieuwe en onzekere rol als onderzoeker, niet altijd het gevoel van controle of zelfs
overzicht had. Dit proces bespreken met de teamcoach basisonderwijs bracht de praktijk actief binnen
in het onderzoek, maar gaf mij ook een klankbord. Ik kon hier als onderzoeker reflecteren over mijn
ervaringen als stagiaire en als onderzoeker, en mijn vragen aftoetsen. Deze gesprekken gaven me
inspiratie en voeding voor deze rol.
Zoals ik hierboven al vermeldde liep ik tijdens een deel van de periode van dit onderzoek stage in het
iCLB. Binnen deze context was onderzoeker dus niet mijn enige rol. Dit heeft voor- en nadelen
(Hellawell, 2006). De CLB-praktijk is een complexe praktijk, waarbij veel verschillende factoren een rol
spelen. Door mijn stage kon ik deze elementen beter onderscheiden en plaatsen in een bredere
context. Ik was zelf ook actief betrokken in de context, waardoor het geen onderzoek op papier werd,
maar een onderzoek met mensen. Mijn stage zorgde voor een gemeenschappelijke basis met de
participanten, waarop ik kon bouwen tijdens mijn onderzoek. Ik heb het gevoel dat deze insider-rol
toeliet om dit onderzoek participatief in te vullen en het menselijker te maken, wat ik als
orthopedagoog belangrijk vind. Daarnaast verzekerde mijn stage ook toegang tot de medewerkers van
het iCLB en de POC OGO (Mercer, 2007). Door mijn aanwezigheid in de praktijk als stagiair, was er al
een bepaalde vertrouwelijkheid aanwezig in de relatie met de medewerkers (Dwyer, & Buckle, 2009).
Binnen de focusgroep hebben we er dan ook voor gekozen om deze vertrouwelijkheid ten volle in te
zetten en de focusgroep te laten doorgaan bij het team basisonderwijs, waarbij ik als stagiaire
aansloot. Uiteraard heb ik wel mijn onderzoek en mijn rol als onderzoeker geadresseerd binnen de
focusgroep. Ook voor de andere medewerkers, met wie ik de eerste interviews doorliep, was ik een
bekend gezicht binnen het iCLB. Deze relatie gaf ook mij de vertrouwelijkheid en veiligheid om de rol
van onderzoeker, waarmee ik niet vertrouwd was, op te nemen.
Mijn dubbele rol had echter ook nadelen. Binnen mijn stage sloot ik aan bij een team basisonderwijs,
waardoor mijn focus doorheen het onderzoek meer op het basisonderwijs ligt. In mijn individuele
interviews, en ook in het overleg met de POC OGO, probeerde ik om het perspectief van het secundair
onderwijs dan ook mee te nemen. Ik sta dicht bij de praktijk, wat ervoor zorgt dat dit onderzoek ook
voor een deel bouwt op mijn ervaringen binnen het CLB en de medewerkers misschien niet alles
uitspreken, omdat ze ervan kunnen uitgaan dat ik het al weet. Ik kan mijn interpretatie onbewust
projecteren op de participanten tijdens het onderzoek. Mijn beeld van de CLB-praktijk, beïnvloedt mijn
31
objectiviteit en kritische blik van onderzoeker (Mercer, 2007). Deze dubbele rol zorgde ervoor dat ik
kon wisselen tussen een insider-outsider perspectief, maar ook dat de grens vervaagt (Holloway, &
Biley, 2011). Voor mij, en voor dit onderzoek, werkte deze dubbele rol, maar het vraagt een reflectieve
en kritische houding van jezelf als onderzoeker. Deze dubbele rol kan uiteraard voor rolverwarring en
zelfs rolconflict zorgen, zowel bij de participanten als bij jezelf. Mijn onderzoek is echter veel meer dan
ofwel een insiderperspectief, ofwel een outsiderperspectief. Een strikte tweedeling laat niet dezelfde
gelaagdheid toe en brengt geen waarde in een complexe realiteit (Hellawell, 2006; Dwyer, & Buckle,
2009).
Een andere laag die ik meeneem in dit onderzoek is mijn orthopedagogische achtergrond. Ik heb het
kruispunt tussen orthopedagogiek en onderwijs altijd interessant gevonden. Consultatieve
leerlingenbegeleiding is hier een uitstekend praktijkvoorbeeld van. Orthopedagogiek focust op het
menselijke, in alle vormen en maten, en gaat uit van een bepaald mens- en wereldbeeld, dat met
inclusie naar onderwijs vertaald wordt. Het is een visie, gebaseerd op gelijkwaardigheid, sterktes,
mensenrechten, participatie… die ik uitbouwde doorheen mijn opleiding (Broekaert, De Fever, Schoorl,
Van Hove, & Wuyts, 2005). Het is vanuit deze interesse en dit mens- en wereldbeeld dat ik koos voor
mijn stage en dit onderzoek, het sijpelt er dan ook in door. Dit orthopedagogische mens- en
wereldbeeld wordt voortdurend geconfronteerd met de praktijk. Deze confrontatie biedt een
uitdaging om creatief te zoeken naar hoe je kan omgaan met de grenzen die onze samenleving stelt.
In een participatief onderzoek laat je theorie en praktijk in elkaar lopen (Smaling, 2009), met de
interpretatieve benadering vertrek je vanuit de mensen die de praktijk vormgeven (Smeyers, 2009).
Het soort onderzoek dat ik gekozen heb, bouwt dus op dit orthopedagogische mens- en wereldbeeld.
Orthopedagogiek is een praktijk- en handelingswetenschap, waarin participatie belangrijk is (Maes,
Vandevelde, Vanderplasschen, Ghesquière, & Noens, 2013). Er zit in grote waarde in het opbouwen
en uitvoeren van onderzoek in dialoog met de praktijk (Van Nijnatten, 2006). Het is erg dankbaar om
een onderzoek te doen met betekenis voor de praktijk binnen een nauwe samenwerking. Via dit
onderzoek kon ik een veranderproces van dichtbij volgen en er een stukje in meestappen, wat erg
leerrijk was.
Deze orthopedagogische achtergrond laat vanuit Disability Studies en het holisme toe om complexiteit
mee te nemen in onderzoek (Goodley, 2017). Je kan een praktijk niet reduceren tot onderdelen of een
eenvoudige tweedeling. Al deze elementen zorgen net voor interessante gelaagdheid (Broekaert,
Vandevelde, & Briggs, 2011). Deze gelaagdheid vond ik in de CLB-praktijk, maar ook in mijn eigen rol
als onderzoeker, stagiaire en orthopedagoog. Deze rollen kan ik niet volledig los van elkaar zien, omdat
ze samenkomen in wie ik ben. Je kan deze realiteit niet uiteenrafelen en in een lineair proces
weergeven. Dit zorgde ervoor dat ik doorheen het onderzoek af en toe het bos door de bomen niet
meer zag. Mijn orthopedagogische achtergrond zorgt ervoor dat ik dit net een plaats kan geven en
probeer verder te kijken dan een vereenvoudigde voorstelling van de praktijk. Ik vond het niet
gemakkelijk om deze complexiteit weer te geven en het overzicht te bewaren, maar orthopedagogiek
gaf me een basis om op terug te vallen.
32
6. RESULTATEN Binnen dit onderdeel beschrijf ik de resultaten van de interviews met de medewerkers van het Gentse
iCLB en het Nederlandse expertisecentrum OC Rotonde, de focusgroep met het team basisonderwijs
van het iCLB en de twee overlegmomenten met de POC OGO. Hierbij kijk ik eerst naar welke invulling
de respondenten aan consultatieve leerlingenbegeleiding geven. Wat is voor hen de kern van de
kernactiviteit en hoe wordt deze gesitueerd binnen het zorgcontinuüm? Vervolgens bespreek ik hoe
consultatieve leerlingenbegeleiding volgens de medewerkers uitgewerkt kan worden en wat hun
bedenkingen zijn. Daarna bekijk ik verhouding met de andere onderwijsactoren, namelijk leerkrachten,
schoolinterne zorg en de ouders en leerlingen. Waar krijgen deze actoren een plaats binnen de
kernactiviteit volgens de respondenten en wat is hun verhouding ten opzichte van de medewerkers?
Ik sluit af met een kort stukje rond de betekenis van consultatieve leerlingenbegeleiding voor het iCLB.
Ik benoem hierbij de functie van de respondenten, wanneer dit inhoudelijk relevant is.
6.1 INVULLING CONSULTATIEVE LEERLIN GENBEGELEIDING
6.1.1 DE KE RN VA N CO NSULTAT IEVE LEE RL INGE NBEGEL EIDING
Voor de CLB-medewerkers is het kader van consultatieve leerlingenbegeleiding onbekend. Er zitten
voor hen echter herkenbare elementen in, waardoor de kernactiviteit niet als nieuw aanvoelt.
Verschillende medewerkers herkennen schoolondersteuning in consultatieve leerlingenbegeleiding,
een van hen verwoordt het als volgt: “Ik herkende wel een stukje de schoolondersteuning daarin. Het
ondersteunen van leerkrachten in die eerste fase van het zorgcontinuüm.” (focusgroep). De meeste
medewerkers kijken positief naar consultatieve leerlingenbegeleiding. Het ondersteunen van scholen,
en specifiek de leerkracht, staat binnen deze kernactiviteit op de voorgrond, wat heel wat
medewerkers aanspreekt. De ondersteuningscel hangt de invulling van de kernactiviteit op aan de
definitie die de memorie van toelichting biedt. Hierbij leggen ook zij de klemtoon op het ondersteunen
van de leerkracht en de zorgcoördinator. Zij worden onder meer ondersteund bij de analyse en aanpak
van problemen, wat de beleidsmedewerkers binnen het overleg een brede omschrijving vinden.
De CLB-medewerkers zien dit gelijkaardig en voor heel wat medewerkers krijgt de leerkracht een
centrale rol binnen consultatieve leerlingenbegeleiding. De leerkracht vormt het middelpunt van het
ondersteuningstraject. Een van de medewerkers omschrijft het als volgt: “Het is een manier om de
individuele noden van leerlingen te koppelen aan het klasgebeuren, en daar dan samen in te gaan
zoeken met die leerkracht.” (interview 1). Ze ziet het als een traject om samen met de leerkracht te
zoeken naar hoe deze in de klas kan tegemoetkomen aan de onderwijsbehoeften van de leerling. De
focus ligt op de leerkracht. De leerkracht is binnen het consultatief traject de centrale figuur, de
spilfiguur. Een van de respondenten geeft aan dat je eigenlijk zelfs niet hoeft te weten wie de leerling
is. Je moet binnen consultatieve leerlingenbegeleiding vanuit de beleving van de leerkracht vertrekken.
Volgens de medewerkers biedt het voor de leerkracht en het CLB de kans om samen naar een situatie
te kijken en na te denken over mogelijke acties. Het is voor hen een mogelijkheid om toch al eens met
de leerkracht samen te zitten en deze te ondersteunen, zonder dat er een aanmelding bij het CLB
gedaan wordt.
“Als er in de klas al een aantal dingen met leerlingen geprobeerd zijn en de leerkracht wil eigenlijk een
keer samen met het CLB nadenken over ‘wat kunnen wij als leerkracht nog meer doen voor dat
kind?’.” (focusgroep)
33
Consultatieve leerlingenbegeleiding is breder dan enkel het ondersteunen van leerkrachten voor de
participanten van het onderzoek. Naast de leerkracht worden ook de zorgcoördinatoren en directies
meegenomen in consultatieve leerlingenbegeleiding. De zorgcoördinator is de voornaamste
gesprekspartner van de medewerkers binnen scholen, een van hen geeft zelfs aan verrast te zijn door
de leerkrachtgerichte benadering. Het gaat voor de medewerkers over de school die in de zorg wordt
ondersteund en versterkt. De school of het CLB kan een casus voorleggen, rond 1 leerling of een groep
van leerlingen, die de basis vormt voor de ondersteuning van de school. Deze interpretatie van
schoolondersteuning zag een van de respondenten van de focusgroep al opduiken in de
afsprakennota’s van de scholen. Heel wat medewerkers herkennen de vroegere kerntaken van het
schoolondersteunende luik in de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding. Een medewerker
formuleert het als: “De school zegt, er is nog geen traject, maar ik wil toch al eens iets vertellen.”
(focusgroep). Een medewerker binnen de interviews formuleert het sterker en stelt zich hierbij de
vraag of consultatieve leerlingenbegeleiding zo nieuw is. Hij ziet in de praktijk dat de school en CLB
reeds trajecten opzetten waarin consultatieve leerlingbegeleiding herkend wordt.
“Het is precies alsof ze weer iets nieuws introduceren, terwijl ik op terrein toch wel al een aantal
dingen zie gebeuren, we zitten al samen met leerkrachten op klassenraden. Ik denk dat er wel samen
nagedacht wordt met heel dat team.”(interview 3).
Toch zien heel wat medewerkers de school ondersteunen vanuit consultatieve leerlingenbegeleiding
intensiever. Voor hen gaat het over een CLB-traject lopen met de school, specifiek de leerkracht,
zorgcoördinator of directie, om deze te ondersteunen in de zorg. Welke invulling dit traject krijgt en
hoe intensief het is, is voor de medewerkers nog onduidelijk. Een groot deel van de medewerkers en
het beleid vullen het in met het geven van tips of advies vanuit hun deskundigheid. Het geven van
adviezen impliceert een expertpositie van de medewerkers. Zij delen hun expertise met de school rond
een problematiek die de school ervaart. Consultatieve leerlingenbegeleiding vertrekt echter vanuit het
versterken van de eigen expertpositie van de school, waarbij zorg een gezamenlijk project van de
school en het CLB is.
“Op een zorgteam zouden we eigenlijk ook de vraag kunnen stellen, ‘wat hebben wij [als CLB] al
betekend voor die school’, ‘wat hebben wij al gedaan’, ‘welke adviezen hebben wij al gegeven’.”
(interview 5)
Een aantal van hen breiden dit uit door dit advies ook op te volgen in de school en bij te sturen. Een
medewerker ziet hier zelfs een intensief traject met meerdere sessies samenzitten, waarbij afspraken
gemaakt worden en geëvalueerd wordt wat wel werkt en wat niet werkt. Een andere medewerker
geeft in de focusgroep aan dat er binnen een consultatief traject geen gesprekken of onderzoeken
met leerlingen plaatsvinden.
34
6.1.2 PLAATS B INNEN H ET ZOR GCO NTINUÜM
Het zorgcontinuüm is een belangrijk kader in het Vlaamse onderwijs. Het positioneert de taken van
onderwijsactoren binnen een bepaalde fase en bakent deze taken af. Het zorgcontinuüm deelt de
intensiteit van zorg op in fases. Verschillende onderwijsactoren geven deze fases een andere invulling,
vanuit hun opdracht en achtergrond. Zo geeft de teamcoach basisonderwijs aan dat hij de indruk heeft
dat scholen dit als een lineair traject zien, terwijl hij dit eerder als een flexibel kader ziet. Zo kan een
leerling volgens hem een traject met het CLB lopen op fase 2 en erna terug binnen een zorgfase 1
vallen. Het CLB heeft een duidelijke rol op fase 2, die volgens de medewerkers concreet ingevuld wordt
met een HGD-traject. Binnen de focusgroep geven een aantal medewerkers aan dat er echter heel wat
verwarring bestaat rond hun rol op de eerdere fases binnen het zorgcontinuüm, namelijk op fase 0 en
1. Een medewerker geeft aan dat het CLB verwacht van scholen om op fase 0 en 1 zorg voor hun
leerlingen te voorzien, maar het voor scholen niet duidelijk is wanneer ze op deze fases ondersteuning
aan het CLB kunnen vragen.
“Het CLB verwacht een stuk dat de leerkrachten in de eerste lijn al een aantal stappen zetten, vooraleer
dat ze een aanmelding doen bij het CLB, dus het is een beetje een evenwicht zoeken, naar waar die
grens zit.” (focusgroep)
Een aantal zaken dragen volgens de medewerkers bij aan deze verwarring. Een van de medewerkers
haalt aan dat ze het gevoel heeft dat scholen denken dat zolang ze de fases niet doorlopen, ze niet
over een leerling of situatie kunnen praten met het CLB. Het is voor scholen niet altijd duidelijk
wanneer en welke vragen ze kunnen stellen binnen de ondersteunende rol van het CLB. Consultatieve
leerlingenbegeleiding biedt een plaats voor deze vragen. Het zorgcontinuüm biedt enerzijds
duidelijkheid om zorg te organiseren, maar is anderzijds bijna een keurslijf voor scholen dat bepaalt
wie hen wanneer ondersteunt. Een andere factor die een van de medewerkers aanhaalt is de beperkte
tijd dat zij aanwezig zijn op de scholen of contact hebben met hen. Scholen kiezen dan voor hun
dringendste probleem, namelijk de casussen op fase 2. Dit zorgt ervoor dat scholen niet altijd snel de
stap naar het CLB zetten, maar volgens een van de medewerkers hindert dit hun taken binnen fase 2.
Ze verwoordt het als volgt: “Het probleem is dat ze ons soms niet betrekken, en dan op het moment
dat er naar fase 2 moet gegaan worden, met een HGD-traject, dat we totaal niet op de hoogte zijn.”
(focusgroep).
Consultatieve leerlingenbegeleiding biedt een kader om de ondersteuning van scholen op fase 1 vorm
te geven, weliswaar binnen de lijnen van het zorgcontinuüm. De kernactiviteit kan zowel inhoudelijk
afgebakend worden aan de hand van de fases, als ten opzichte van de taken van de andere
onderwijsactoren, zoals de PBD. Voor zowel de medewerkers binnen de OC OGO en de medewerkers
van het iCLB, is het duidelijk dat consultatieve leerlingenbegeleiding zich op fase 1 van het
zorgcontinuüm bevindt. Een van de medewerkers geeft aan dat leerkrachten, vooral de oudere, deze
expertise op de eerste lijn ook wel kunnen gebruiken. Ze plaatst consultatieve leerlingenbegeleiding
in die zone waar het voor scholen onduidelijk is of ze hun hulpvraag al aan het CLB kunnen stellen. Ze
noemt het zelf een grijze zone tussen fase 1, waarbij je differentieert en stimuleert in de klas, en fase
2, aanmelden bij het CLB. Zij bespreekt deze grijze zone informeel met de zorgcoördinator, als
onderdeel van de schoolondersteuning. Consultatieve leerlingenbegeleiding geeft dit een plaats.
35
“Voor mij gaat het om te kijken of we nog iets meer kunnen doen op school, zoals bij schoolrijpheid,
waar we een kindje tijd geven binnen zijn normale ontwikkeling. Misschien kunnen we in de klas nog
uitbreiden door te differentiëren. Dat is die grijze zone, waarin leerkrachten zitten, met de vraag of ze
toch al moeten aanmelden bij het CLB om toch maar op tijd te zijn. Terwijl dat het soms ook goed is,
om dat kind nog eventjes de rust te geven en de normale ontwikkeling te laten verder gaan en te
stimuleren waar nodig” (interview 1)
Ook de medewerkers binnen de POC OGO volgen deze situering binnen het zorgcontinuüm, zij
benoemen het als een kernactiviteit voor de kantelcasussen tussen fase 1 en 2. Een van hen ziet het
als een gelaagde fase 1, waarbij de school eerst zelf nadenkt over de verhoogde zorg, maar het CLB
inspringt in fase 1 wanneer dit vastloopt op school. Ze verduidelijkt dat de school overheen de
volledige fase 1 wel de regie van het zorgtraject behoudt, terwijl het CLB de regie heeft over trajecten
binnen fase 2. Een medewerker in het iCLB ziet het zo: “Ik denk dat je daar op de overgang zit. We
gaan hier nog geen ondersteuning organiseren of aan externe diagnostiek doen, want we hebben het
gevoel dat wij als CLB nog een aantal suggesties kunnen doen” (interview 5). De medewerkers geven
aan dat consultatieve leerlingenbegeleiding voor hen duidelijk op fase 1 van het zorgcontinuüm zit,
maar een aantal medewerkers nuanceren dit naar fase 1, maar al op de overgang naar fase 2.
6.1.3 U ITWE RK ING CONSULTATI EVE LEE RL INGE NBEGELE IDING
De kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding kan uitgewerkt worden aan de hand van de
methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer. De methodiek kan een interpretatie zijn van
de kernactiviteit, maar de beleidsmedewerkers binnen de ondersteuningscel kiezen ervoor om dit niet
te doen. Binnen hun overleg vertrekken ze vanuit de definitie van consultatieve leerlingenbegeleiding
in de memorie van toelichting. De verschillende medewerkers lichten hierbij hun interpretatie toe,
waaruit een visietekst geschreven wordt. In deze visietekst baseren ze zich niet op de specifieke
methodiek zoals uitgewerkt door Meijer. De methodiek kan echter wel inspireren voor de invulling van
de kernactiviteit en een kader bieden. De concrete invulling door middel van het begeleidingstraject
spreekt de medewerkers aan, vooral een begeleidingstraject dat vertrekt vanuit de beleving van de
leerkracht en kijkt naar de klas. Eén van de medewerkers vindt het spijtig dat de methodiek niet breder
kijkt dan het probleem binnen de klas. Informatie uit de context van een leerling, kan een breder beeld
schetsen dat leerrijk kan zijn voor de leerkracht. De methodiek biedt een concreet traject om met
leerkrachten aan de slag te gaan, die er niet is binnen het CLB. De teamcoach basisonderwijs geeft aan
dat ook hij enige systematiek en onderbouwing van de kernactiviteit consultatieve
leerlingenbegeleiding toch belangrijk vindt, zeker naar de inspectie toe. Zo biedt de methodiek
verantwoording voor de invulling van de kernactiviteit. Hij geeft aan dat de methodiek voor een
concrete invulling van de kernactiviteit kan zorgen, maar dat ook andere coachende methodieken of
modellen hiervoor geschikt kunnen zijn. In de focusgroep vult hij aan dat in Vlaanderen nagedacht zou
moeten worden over de toepassing van de methodiek, aangezien deze geschreven is binnen een
Nederlandse context. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat CLB-medewerkers in de klas gaan, we
kunnen de methodiek niet letterlijk kopiëren. Het CLB is op zoek naar een invulling die ingepast kan
worden in de huidige structuren, zoals hun registratiesysteem LARS. De methodiek van Meijer kan voor
een concrete invulling van consultatieve leerlingenbegeleiding zorgen, maar de kernactiviteit kan
ruimer geïnterpreteerd worden.
36
De medewerkers vullen de kernactiviteit in vanuit hun ondersteunde positie, maar plaatsen hier geen
specifieke methodiek. Zoals hierboven aangegeven herkennen de medewerkers hun vroegere
schoolondersteuning in de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding. Ze zien consultatieve
leerlingenbegeleiding als een intensiever traject, waarbij ze de leerkracht of zorgcoördinator
ondersteunen. Doorheen de verschillende gesprekken geven de medewerkers hun rol binnen deze
ondersteuning een coachende invulling. Ook de Nederlandse medewerkers bevestigen deze
coachende rol van de begeleider binnen een consultatief traject. Een van de respondenten in de
focusgroep ziet hier de kans om preventiever te werken met scholen, maar vult aan dat ze leerkrachten
en zorgcoördinatoren bewust zullen moeten maken van deze coachende rol. In het
ontwikkelingsproces van de kernactiviteit moet dit meegenomen worden. Deze coaching betekent
voor verschillende medewerkers iets anders. Een van hen vraagt zich af of een bundel informatie
bespreken met de leerkracht en deze meegeven al coaching is. Een andere medewerker breidt dit uit:
“Je bespreekt die informatiebundel en haalt er dingen uit. De leerkracht probeert het in de klas, je komt
opnieuw samen met de leerkracht en vraagt of het gelukt is. Waarom is het wel of niet gelukt? Wat
kunnen we doen om het te doen lukken? Dat is voor mij coaching.” (focusgroep). Drie medewerkers
beamen dat coaching voor hen gaat over opvolgen in meerdere sessies, wat voor hen intensief klinkt
en ze op dit moment niet op deze manier doen binnen hun scholen.
De medewerkers binnen de POC OGO bekijken de coaching inhoudelijker. Voor hen gaat het over de
leerkrachten/zorgcoördinator te laten nadenken over verandering bij een participatieprobleem in de
onderwijsleersituatie. De medewerker moet de juiste, coachende vragen stellen om de leerkracht in
de juiste richting te sturen. Daarnaast moeten ze de probleemanalyse ondersteunen. Het samen
nadenken met de leerkracht/zorgcoördinator staat voor hen centraal. Dit sluit volgens de
ondersteuningscel aan bij de ondersteuning van de analyse en aanpak van problemen binnen de
definitie van consultatieve leerlingenbegeleiding in de memorie van toelichting. De Nederlandse
medewerkers zien bij hen in de praktijk een gelijkaardig proces: “Als begeleider moet je de juiste vragen
stellen, kaderen, trechteren en uiteindelijk tot een probleem komen.” (interview 4). Zij vinden de
gesprekstechnieken van de begeleider belangrijk binnen deze coaching. Zowel de beleidsmedewerkers
als de medewerkers binnen het iCLB geven aan dat deze invulling van coaching andere competenties
en vaardigheden van hen vraagt. Dit vraagt vorming voor de medewerkers, in gesprekstechnieken en
de specifieke coachingsmethodiek.
Naast het coachen van leerkrachten, brengen de medewerkers ook hun inhoudelijke expertise binnen
in een consultatief traject volgens de beleidsmedewerkers. Deze twee elementen moeten binnen een
consultatief traject in evenwicht zijn. Ook de medewerkers van het iCLB gaven in verschillende
gesprekken aan dat ze deze inhoudelijke expertise meenemen in deze trajecten, maar een aantal
medewerkers vragen zich af of dit ook over didactische expertise gaat. De meeste medewerkers
binnen het CLB hebben geen didactische achtergrond, sommigen geen pedagogische achtergrond. Een
van de medewerkers, die maatschappelijk werker is, licht toe dat hij het gevoel heeft dat het soms van
hen verwacht wordt om deze pedagogische expertise in te brengen. Hij verwoordt het op deze manier:
“Als het gaat om pedagogische aanpak, denk ik dat het altijd een beetje vergeten wordt dat niet alle
CLB’ers pedagogen zijn. Die mensen werken eigenlijk vanuit een opleiding psychologie,
maatschappelijk werk, verpleegkunde, arts… maar soms heb ik het gevoel dat men verwacht dat wij
pedagogisch geschoold zijn. Ik verwacht van leerkrachten dat ze in hun pedagogische aanpak toch wel
beter onderlegd zijn dan wij als CLB’er.” (interview 3). Een andere medewerker deelt deze mening,
maar denkt dat coaching van leerkrachten op didactisch vlak een onderzoekende en reflectieve
houding kan stimuleren: “Didactische zaken zijn op zich niet onze achtergrond of onze opleiding. En ik
vind een leerkracht zelf nog altijd een expert op dat vlak, maar die leerkracht daarover laten nadenken,
kan al een stap zijn.” (interview 2).
37
6.1.4 BEDE NK INGE N
De kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding spreekt de meeste medewerkers aan, maar toch
duiken doorheen de gesprekken ook een aantal bedenkingen op. Een aantal medewerkers in de
focusgroep en in de interviews geven aan dat consultatieve leerlingenbegeleiding tijdsintensief klinkt.
Zij zien tijd als een factor waar rekening mee gehouden moet worden, zeker bij de intensievere vormen
van een consultatief traject, bijvoorbeeld wanneer er opvolging voorzien wordt. Een van de
medewerkers haalt aan dat het niet enkel van de CLB-medewerker tijd vraagt, maar dat het zorgaspect
ook voor leerkrachten een belangrijke tijdinvestering is. De medewerkers van het Nederlandse
expertisecentrum Rotonde, die ervaring hebben met consultatieve trajecten binnen onderwijs,
bevestigen deze opmerkingen van de CLB-medewerkers: “Het vraagt nogal veel tijd. We zijn
enthousiast, maar niet zo enthousiast over de tijdsinvestering.”(interview 4). Door het tijdsgebrek gaan
scholen bij hen snel over tot oplossingen, zonder goed te kijken naar het achterliggende probleem.
Terwijl het juist van belang is om een goede analyse te maken. Ook de teamcoach erkent deze
tijdsinvestering, maar vind het belangrijk om in de nieuwe kernactiviteit, die voor het CLB een
meerwaarde kan betekenen, toch de noodzakelijke tijd te steken.
Een andere bedenking die in verschillende gesprekken terugkomt, is de vraag hoe consultatieve
leerlingenbegeleiding vorm kan krijgen binnen de structuur van het secundair onderwijs. Vooral de
medewerkers die betrokken zijn in het secundair onderwijs, maar ook een medewerker binnen een
team basisonderwijs, maken deze bemerking. Aangezien in het secundair onderwijs meerdere
leerkrachten in de klas komen, krijgt de centrale positie van de leerkracht binnen consultatieve
leerlingenbegeleiding een andere betekenis in het secundair onderwijs. Deze medewerkers vragen zich
af hoe een consultatief traject vorm krijgt met een leerkrachtengroep. Een van de beleidsmedewerkers
duidt dat CLB-medewerkers ofwel contact hebben met leerkrachten op de klassenraad, enkele keren
per jaar, waar het een “spuwen van informatie is”. Ofwel hebben medewerkers op een
leerlingenoverleg/kernteam contact met een tussenpersoon, namelijk de leerlingenbegeleider,
waarbij ze zich afvraagt of er dan ook echt iets op de klasvloer verandert. Een andere medewerker
oppert dat ze voor de klassenraad of het kernteam een stappenplan kunnen opmaken binnen
consultatieve leerlingenbegeleiding, maar vraagt zich af of dit effectief is. Hij wijst er ook op dat de
relatie tussen leerkracht en leerling anders is in het secundair onderwijs, omdat leerkrachten op een
andere manier betrokken zijn bij hun leerlingen. Hij verwoordt het als volgt: “Leerkrachten hebben
ofwel een grote betrokkenheid of een minder grote betrokkenheid. En die grote betrokkenheid vind ik
dan nog relatief, deze leerkrachten geven een uurtje les, komen in veel klassen en hebben minder een
band met hun leerlingen.” (interview 3). De teamcoach secundair onderwijs veralgemeent de kritiek
naar het volledige decreet betreffende de leerlingenbegeleiding: “Ik heb het gevoel dat dat decreet
leerlingenbegeleiding volledig geënt is op het basisonderwijs en niet op het secundair.” (interview 9).
6.2 VERHOUDING TEGENOVER ONDERWIJSACTOREN
6.2.1 LEE RKRA CH TE N
De medewerkers erkennen de centrale rol van leerkrachten binnen onderwijs en zien hen als
belangrijke zorgpartners. Een aantal van hen geven aan dat niet altijd een gemakkelijke job is en dat
er steeds meer van leerkrachten verwacht wordt binnen een moeilijke context. Een van de
medewerkers geeft aan dat leerkrachten al grote rollen opnemen, die veel verder gaan dan het zuiver
lesgeven, zoals het begeleiden van leerlingen. Een andere medewerker bevestigt dat het zorgaspect
veel tijd vraagt van een leerkracht. Daarnaast zien de medewerkers een aantal factoren die het de
leerkracht niet gemakkelijk maken, zoals de grote klassen, een divers publiek en leerlingen met veel
verschillende talenten en uiteenlopende problematieken. Eén medewerkers geeft aan dat veel
leerkrachten gaandeweg niet meer mee kunnen en ziek worden, waardoor er veel uitval is. Dit heeft
38
negatieve gevolgen voor de klas die niet kan volgen en leerlingen “die aan de haak hangen”. Wanneer
de leerkracht wegvalt, is er geen continuïteit voor de leerlingen. Ze vult aan dat leerkrachten zo enkel
curatief te werk kunnen gaan en voortdurend achteraf problemen moeten oplossen. Dit proces
beïnvloedt de kwaliteit van het onderwijs. Twee anderen bevestigen in de focusgroep dat leerkrachten
van alles moeten kunnen en onder grote druk komen te staan. Leerkracht zijn is een complexe job en
volgens enkele medewerkers bereidt de lerarenopleiding hen hier niet op voor. Niettemin
ondervinden verschillende medewerkers binnen de focusgroep en de interviews de meerwaarde van
de aanwezigheid van de leerkracht op een zorgoverleg. De leerkracht ziet de leerling in een
dagdagelijkse context en kan de ontwikkeling van een kind in kaart brengen. Een medewerker vindt
het zelfs problematisch als de leerkracht niet aanwezig is. De leerkracht doet ertoe in een zorgtraject,
maar dit zien ze zelf niet altijd.
“Ik denk dat het voor leerkrachten niet helemaal duidelijk is, welk belang zij hebben in een zorgtraject
of welke meerwaarde zij kunnen betekenen voor een kind in ontwikkeling.” (interview 1)
De medewerkers vermelden dat leerkrachten binnen zorgtrajecten met het CLB hun eigen zorgen
kunnen signaleren, maar ook een kind goed in beeld kunnen brengen binnen een alledaagse setting.
Hun rol is echter breder dan het aanreiken van informatie, ook binnen het verdere verloop van het
traject betrekken de medewerkers graag de leerkracht. Een van hen formuleert het als volgt: “Ik vind
de leerkracht binnen een CLB-traject een belangrijke partner om samen naar oplossingen te zoeken. Ik
zie die niet alleen maar als iemand die informatie geeft om een traject te starten, maar als iemand die
ik in het volledige traject wil betrekken om samen adviezen te formuleren, te zoeken naar oplossingen
en aan de slag te gaan.” (interview 2). De medewerkers van het iCLB zien een zorgtraject met de
leerkracht als een samenwerking, waarbij zij de leerkracht ondersteunen door STICORDI-maatregelen
of tips aan te reiken, een concreet handelingsplan op te stellen of op klasniveau bij te sturen. Een van
de medewerkers geeft aan dat je wel een zorgtraject kan lopen, maar dat het nog altijd de leerkracht
is die het “dagelijks zeil moet vasthouden” in de klas, daarom dat ze zo belangrijk zijn. Verschillende
medewerkers maken hierbij de opmerking dat de rol die de leerkracht opneemt binnen een zorgtraject
afhankelijk is van leerkracht tot leerkracht en van school tot school. Een medewerker kent dit toe aan
de verschillende persoonlijkheden, die ze ook meenemen in de relatie met hun leerlingen: “Ik denk
dat de meeste leerkrachten wel met een hart voor de klas staan, maar misschien niet allemaal. Ze
hebben niet allemaal een even grote bevlogenheid, of dezelfde vaardigheden of eigenschappen.”
(interview 3). Een andere medewerker besluit dat er in een aantal scholen nog een lange weg te gaan
is om met diversiteit om te gaan en een mindshift te maken.
Dat de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding de leerkracht zo centraal plaats spreekt heel wat
medewerkers aan. Een van de medewerkers ziet er een concrete manier van werken met leerkrachten
in. Aangezien het traject dat voorgesteld wordt binnen de methodiek de leerkracht sterk volgt, zouden
de medewerkers van het Gentse iCLB en het Nederlandse expertisecentrum Rotonde de term
‘consultatieve leerkrachtbegeleiding’ duidelijker vinden. Een van de medewerkers ziet dit als de kracht
van consultatieve leerlingenbegeleiding. De leerkracht krijgt erkenning en inzicht door het traject dat
wordt doorlopen.
“Het mooie aan het traject is dat leerkrachten meer zicht krijgen op wat ze doen en dat ze soms echt
wel hebben van ‘oh, ja, als ik het nou zo aanpak of ik doe dit of ik doe dat, dan zou het ook wel beter
kunnen gaan.” (interview 4).
39
Doorheen de gesprekken stellen de meeste medewerkers zich positief op ten opzichte van deze
leerkrachtgerichte begeleiding. Drie medewerkers uit de focusgroep maken hierbij de bemerking dat
het voor de leerkrachten wel een mindshift zal zijn om bij het CLB aan melden vanuit het idee om zelf
versterkt te worden. De teamcoach verwoordt het als de leerkracht die zijn mandaat moet geven aan
de medewerker om op een consultatieve, ondersteunende manier samen te werken. Binnen de
focusgroep rijst de vraag hoe deze ondersteunende samenwerking naar de leerkracht toe er concreet
kan uitzien. Een van de medewerkers maakt hierbij de suggestie om de leerkracht methodieken aan
te reiken die zij kan toepassen bij bepaalde probleemsituaties in de klas. Anderen geven aan dat het
de leerkracht al kan helpen om samen de noden van leerlingen in kaart te brengen en zo een breed
beeld van de verschillende ontwikkelingsdomeinen te schetsen. De ervaring uit Nederland is dat deze
ondersteuning vaak geen grote dingen hoeft te bevatten, maar dat samenzitten rond een situatie de
leerkracht al vooruit kan helpen.
“Het kan al heel simpel zijn, het hoeven helemaal niet de hele grote dingen te zijn, maar soms zien
leerkrachten door de bomen het bos niet meer en dan helpt zoiets ze dan net weer een stapje
vooruit.” (interview 4).
6.2.2 SCHOOLINTE RNE Z ORG : Z ORG COÖ RD INA TO REN E N LEERLINGE NBEGELEID E RS
De zorgcoördinator of leerlingenbegeleider is voor de medewerkers naast de leerkracht een
belangrijke zorgpartner voor het CLB. Zij zijn verantwoordelijk voor de schoolinterne zorg, onder meer
de zorgtrajecten op fase 0 en 1. Zorgcoördinatoren of leerlingenbegeleiders werken dan ook nauw
samen met het CLB binnen de zorgtrajecten die de medewerkers op school lopen. De medewerkers
verwachten dat de zorgcoördinator signalen oppikt op fase 0 en 1, en deze doorgeeft aan fase 2,
namelijk het CLB. Zij melden leerlingen aan bij het CLB, nadat ze de situatie op de eerste lijn afgetoetst
hebben, en volgt de trajecten verder op. Verschillende medewerkers binnen de focusgroep en de
interviews verwachten dat de zorgcoördinator of leerlingenbegeleider op fase 0 en 1 een goed beeld
van de zorg op hun school heeft. Een van hen verwoordt het als volgt: “Ik veronderstel toch dat als die
leerling bij ons aangemeld wordt, dat er op school een aantal mensen zijn die daar een vrij goede kijk
op hebben.” (interview 3).
Een van de medewerkers in de focusgroep geeft aan dat de zorgcoördinator daarnaast een goed
zorgbeleid en -team moet opzetten. Als dit krachtig uitgebouwd is er een systematisch contact met
het CLB. Leraren weten wat van hen verwacht wordt, leerlingen worden goed opgevolgd en
ondersteund waar nodig. Ze vult aan dat de rol van de schoolinterne zorg sterk afhangt van de
zorgcoördinator of het zorgbeleid op school. Verschillende zorgcoördinatoren hebben volgens haar
bijvoorbeeld een andere stijl, je hebt zorgcoördinatoren die opvolgen, andere die loslaten, of een
andere achtergrond, zoals logopediste of kleuterleidster. Dit beïnvloedt de relatie die een
medewerkers met een school hebben en de kwalitatieve uitvoering van hun taken. Een goede
zorgcoördinator zorgt dat de medewerkers een traject beter kunnen opstarten, doorlopen en
opvolgen. Een andere medewerker geeft hierbij ook aan dat het voor nieuwe zorgcoördinatoren niet
gemakkelijk is om deze positie in te vullen en de relatie met het CLB in te schatten.
“Voor nieuwe zorgcoördinatoren is het moeilijk op een school, want ze kennen de cultuur nog niet, ze
weten niet wat er al bestaat en hoe snel dat er gevraagd wordt naar CLB-tussenkomst.” (focusgroep).
40
Naast een goed zorgbeleid uitbouwen en samenwerking met het CLB, moet een zorgcoördinator
volgens de medewerkers ook een goed intern zorgteam organiseren. Een goed intern zorgteam wordt
door twee medewerkers omschreven als een gesprek met een leerkracht, waarbij deze zijn/haar
problemen voorlegt, en de zorgcoördinator deze bevraagt. Ze gaan na hoe ze deze problemen kunnen
aanpakken, wat werkt of niet werkt, hoe het traject loopt en stellen eventueel een handelingsplan op.
Een van de medewerkers geeft aan wat een goed zorgteam voor haar niet is: “De leerkracht komt met
al zijn problemen, misschien wordt op het zorgteam gewoon een beetje gebabbeld en gezegd, die gaan
we aan het CLB doorgeven.” (focusgroep). Het is dus van belang dat er systematisch en
onderzoeksmatig gewerkt wordt. De zorgcoördinator of leerlingenbegeleider gaat actief aan de slag
met leerkrachten.
Vanuit deze positie is voor de meeste medewerkers niet duidelijk waar de zorgcoördinator of
leerlingenbegeleider binnen consultatieve leerlingenbegeleiding past. Een aantal zien het als een
gelaagd systeem, waarbij de CLB-medewerker de zorgcoördinator ondersteunt en die op zijn beurt de
leerkracht. Consultatieve leerlingenbegeleiding past dan binnen het systematische zorgoverleg tussen
de zorgcoördinator en medewerker. Een van de beleidsmedewerkers binnen de ondersteuningscel
breidt dit idee uit door indien nodig een gesprek met de leerkracht toe te voegen. Hierbij moet je als
CLB-medewerker niet voor elk probleem dat een individuele leerkracht ervaart een gesprek aangaan.
Twee medewerkers geven aan dat dit voor hen anders niet haalbaar lijkt. Een van de medewerkers
vult dit gelaagd systeem als de zorgcoördinator die de vragen van de leerkrachten filtert en
structureert en binnen het traject zelf ondersteuning en opvolging biedt. Volgens de
beleidsmedewerkers komt het vooral neer op goede afspraken maken met de school en de
verschillende actoren over wie wat wanneer doet.
“Je moet wel ergens gaan afbakenen, wanneer doen wij dat en hoe betrekken we de anderen daarin.”
(focusgroep - teamcoach).
6.2.4 PEDAG OGIS CHE BE GELEID INGS DIE NS T E N O NDE RS TEUNE RS
Naast het CLB heeft de school ook nog de PBD en het ondersteuningsteam als zorgpartners. De meeste
medewerkers zien binnen consultatieve leerlingenbegeleiding overlap met een aantal taken van de
PBD en de ondersteuners. Een van hen formuleert het zo: “Je hebt het ondersteuningsnetwerk en de
pedagogische begeleiding, wie doet wat? Als je echt meer naar dat consultatieve gaat, dan komt dat
al meer in het vaarwater van pedagogisch begeleiders en ondersteuners. ” (interview 2). De meeste
medewerkers zien vooral raakpunten met de taak van de ondersteuners, die elke week in de klas
komen.
“Dat lijkt toch heel goed op de taak van een ondersteuner eigenlijk he? Om daar dan zo de grens in te
vinden van wat doet een ondersteuner, wat doet het CLB, denk ik dat we daar wel goed over moeten
nadenken.” (focusgroep).
Een van de beleidsmedewerkers van de POC OGO differentieert in de taken. Zij vindt ondersteuning
gespecialiseerder, om heel gericht expertise rond een specifieke leerling op te bouwen. De
beleidsmedewerkers, en een aantal medewerkers binnen het iCLB, geven aan dat het belangrijk zal
zijn om goed de rollen van het CLB, de PBD en de ondersteuners af te bakenen, anders wordt
consultatieve leerlingenbegeleiding “de doos van Pandora”. De verschillende actoren moeten binnen
de zorg complementair samenwerken, anders ontstaan er overlappingen en tekorten. Het
zorgcontinuüm kan hierbij als kader gebruikt worden. Zo ziet een van de medewerkers de PBD op fase
0, waarbij zij bijvoorbeeld klasmanagment ondersteunen. Consultatieve leerlingenbegeleiding ziet ze
op fase 1, waarbij het CLB de leerkracht begeleidt in het veranderproces van de leerling. De scholen,
de PBD en de ondersteuners moeten meegenomen worden in het ontwikkelingsproces om tot
41
afstemming te komen. Met al deze zorgpartners van scholen vraagt een van de medewerkers zich af
of de leerkrachten wel zitten te wachten op nog een partner die hen ondersteunt: “Ja, ook in het lager,
de leerkrachten hebben het nu al gehad met iedereen die hen komt zeggen hoe dat ze het moeten
doen.” (interview 9). Ook een andere medewerker vraagt zich af of consultatieve leerlingbegeleiding
eigenlijk wel een taak van de CLB-medewerker is, en niet van andere zorgpartners.
6.2.5 OUDERS E N LEE RL INGE N
Naast de schoolinterne en schoolexterne zorgpartners, zijn binnen een gezamenlijk gedragen
zorgtraject ook de ouders belangrijke partners voor de CLB-medewerkers. Vooral de medewerkers in
de focusgroep vragen zich af waar ouders in consultatieve leerlingenbegeleiding een plaats krijgen.
Doorheen het gesprek geven vrijwel alle medewerkers verschillende keren aan dat ze de ouders
missen in de kernactiviteit of methodiek. Ze erkennen dat consultatieve leerlingenbegeleiding zich op
de leerkracht focust, maar de ouders blijven ontbreken, wat voor hen als CLB-medewerker niet goed
aanvoelt. Dit strookt voor hen niet met hun werkingsprincipes of andere kaders, zoals HGD.
“Ik zou dat ook al een vies gevoel vinden, om zo vijf keer over een kind te praten en die op te volgen,
terwijl dat een ouder dat eigenlijk niet weet.”(focusgroep)
Het ontbreken van de ouders binnen een CLB-traject sluit niet aan bij hun werking. Een van de
medewerkers wil de ouders er direct bij in een traject, omdat de leerkracht het kind veel beter gaat
begrijpen als ze een keer een uur met de ouders heeft samengezeten. Dat consultatieve
leerlingenbegeleiding zich op fase 1 van het zorgcontinuüm bevindt, betekent voor de medewerkers
niet dat de ouders niet ingelicht moeten worden. Ze verwachten ten minste dat de leerkracht of
zorgcoördinator aan de ouders meldt dat er een traject bij het CLB loopt, vanuit de positie van de
leerkracht. Een van hen verwoordt het als volgt: “Eigenlijk is het de leerkracht die aan de ouder moet
zeggen, er zijn wat problemen, dat bespreekt met de ouders en zegt dat hij/zij voor die problemen
ondersteuning heeft gevraagd aan het CLB voor zichzelf” (focusgroep). Een andere medewerker geeft
aan dat de ouders dan weten dat de leerkracht er echt mee bezig is. Ook de Nederlandse medewerkers
gaan op deze manier te werk, ze betrekken ouders niet in een consultatief traject, maar brengen hen
wel op de hoogte.
De focus op de leerkracht binnen consultatieve leerlingenbegeleiding, heeft gevolgen voor de positie
van de leerling. De beleidsmedewerkers binnen de ondersteuningscel en het iCLB geven aan dat een
consultatief traject niet gebonden is aan een individuele leerling. Binnen de focusgroep geeft een
medewerker de toelichting dat op zich de leerlingen zelfs anoniem kunnen blijven. Hij vult aan dat de
medewerkers hier echter niet te ver in moeten gaan door de leerlingen X en Y te noemen, dat je de
voornaam van de leerling wel kan benoemen, aangezien consultatieve leerlingenbegeleiding ook
onder hun beroepsgeheim valt.
42
6.3 BETEKENIS VAN CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGELEIDING Met consultatieve leerlingenbegeleiding willen de beleidsmedewerkers vooral de scholen versterken,
door de leerkracht/zorgcoördinator te ondersteunen bij het tegemoet komen aan de
ondersteuningsbehoeften van leerlingen. De teamcoach basisonderwijs ziet in de kernactiviteit een
kans om het CLB in te zetten als ondersteuning op fase 1, en hier alle mogelijkheden te benutten,
waardoor er minder snel naar externe hulp overgeschakeld moet worden. De subsidiaire werking van
het CLB komt zo tot uiting. Hij formuleert het zo: “De methodiek biedt de mogelijkheid dat de school
tot de vaststelling komt dat ze zelf aan de ondersteuningsbehoeften tegemoet kunnen komen, zonder
ondersteuners nodig te hebben.” (interview 8). Een van de medewerkers geeft op het overleg met de
ondersteuningscel aan dat de scholen hoopvol zijn over deze ondersteuning van het CLB op fase 1. Ze
zien consultatieve leerlingenbegeleiding vooral als een kans voor het CLB om een verschil te maken
voor scholen. Het CLB krijgt een betekenisvolle ondersteunende rol, waar scholen op kunnen
terugvallen als het nodig is. Dit maakt van hen een partner die een meerwaarde betekent voor scholen
bij het uitbouwen van kwalitatieve zorg op school.
“Misschien is het een methodiek die ons het verschil doet maken, dat die school terug zegt, goh, als
het CLB tussenkomt, dan hebben we daar toch iets aan.” (interview 8).
43
7. D ISCUSSIE EN CONCLUSIE In dit verkennende onderzoek bekijk ik samen met het Gentse iCLB en de Permanente
Ondersteuningscel voor de CLB’s van het officieel Gesubsidieerd Onderwijs de nieuwe kernactiviteit
consultatieve leerlingenbegeleiding die het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de CLB’s, in 2018 introduceert (Vlaamse Regering). We
gaan op zoek naar antwoorden op de vraag hoe deze kernactiviteit ingevuld kan worden in het Gentse
iCLB, wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding
door Meijer en ten slotte wat de betekenis van deze kernactiviteit kan zijn voor het CLB. De interviews
en focusgroep met medewerkers en de overlegmomenten met de POC OGO leiden tot een aantal
inzichten, bedenkingen en vragen die hieronder omschreven worden.
7.1 INVULLING KERNACTIVITEIT CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGELEIDING Het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de CLB’s (Vlaamse
Regering, 2018) hertekent het takenpakket en de opdracht van de
Vlaamse CLB’s. Hun takenpakket was sinds het oorspronkelijke
decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding in 1998
(Vlaamse Regering) al sterk geëvolueerd, onder andere door het
decreet integrale jeugdhulp (2013) en het M-decreet (2014). Een van
de bezwaren die steeds naar boven komen, is dat de CLB-
medewerkers binnen een veranderende context aan complexe
vragen tegemoet moeten komen, terwijl de bijkomende taken geen
bijkomende omkadering en middelen genereren (Vlaamse Regering,
2018; Tiquet, 2018; Devlieghere et al., 2015; Gheysen, 2016). Zowel
in het tevredenheidsonderzoek van Vermaut et al. (2009), de audit
door PwC (2015) en de reviewstudie van Struyf et al. (2015) komt het
tekort aan middelen, tijd en personeel naar voor. Ook al is er
herkenbaarheid in de kernactiviteit consultatieve
leerlingenbegeleiding, het is voor de medewerkers overduidelijk het
een tijdsintensieve taak is. Daarnaast moet er ook tijd geïnvesteerd
worden in het vormgeven van deze taak en in het bijscholen van de
medewerkers. Er zijns reeds hoge verwachtingen van het CLB, hun
karretje zit al vol, maar volgens de overheid kan dit er ook nog wel bij.
CLB-medewerkers treden vaak op als verbindingsfiguren, bijvoorbeeld naar welzijn vanuit hun
draaischijffunctie, maar ook tussen de verschillende onderwijsactoren. Leerlingenbegeleiding wordt in
het nieuwe decreet (Vlaamse Regering, 2018) geschreven vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid
tussen de scholen en het CLB. De lijn van het zorgcontinuüm, namelijk zorg als verantwoordelijkheid
van de school, het CLB en de PBD, wordt hiermee doorgetrokken. Deze actoren werken vanuit een
gelijkwaardige relatie aan kwalitatieve zorg op school, dat als gezamenlijk project vooropgesteld wordt
(Heyndrickx, 2012). Elke actor bekijkt dit project vanuit hun positie en opdracht. Zij vormen een eigen
interpretatie van hoe ze kunnen bijdragen aan kwalitatieve zorg op school. In het samenleggen van
deze interpretaties en dus het samenwerken van deze actoren zit kracht, omdat iedereen erkend
wordt vanuit een eigen deskundigheid (Fleet, A., De Gioia, K., Madden, L., & Semann, A., 2018). Deze
verbindende samenwerking creëert een complexe gelaagdheid, die mee de realiteit vormt waarbinnen
consultatieve leerlingenbegeleiding een plaats krijgt. Hoewel consultatieve leerlingenbegeleiding zich
focust op de relatie tussen de school en het CLB, moet deze complexiteit als achtergrond meegenomen
worden. Dit betekent dat een CLB-medewerker ook met verschillende partners moet rekening houden
(Gheysen, 2016)
44
en samenwerken. De afstemming met deze partners zal tijd en energie vragen binnen het
ontwikkelings- en implementatieproces van consultatieve leerlingenbegeleiding. Gezien hun overvolle
takenpakket, is dit niet eenvoudig.
Binnen de gesprekken met de medewerkers uit dit zich in de vraag naar afstemming en duidelijke
afspraken. Consultatieve leerlingenbegeleiding heeft raakvlakken met de opdrachten van de PBD en
vooral van de ondersteuners. Het zorgcontinuüm kan een lijn bieden om grenzen te stellen voor de
verschillende onderwijsactoren, maar toch eenzelfde referentiekader aan te houden. Het
zorgcontinuüm wordt dus gebruikt om taken af te bakenen, al is het in de praktijk niet altijd eenduidig
waar de grenzen van de fases liggen (Vermaut et al., 2008). De verschillende onderwijsactoren
interpreteren dit kader vanuit hun praktijk en achtergrond, wat voor verwarring kan zorgen.
De school is, naast de PBD en het ondersteuningsteam, de voornaamste zorgpartner binnen het
onderwijs. Voor het CLB is dit de zorgverantwoordelijke binnen een school, zoals een zorgcoördinator
of leerlingenbegeleider. Naar de positie van de schoolinterne zorg binnen consultatieve
leerlingenbegeleiding kwamen veel vragen van de medewerkers. CLB-medewerkers hebben meer
rechtstreeks contact met de zorgcoördinator/leerlingenbegeleider, dan met de leerkrachten zelf, zeker
in het secundair onderwijs. De memorie van toelichting (Vlaamse regering, 2018) ziet consultatieve
leerlingenbegeleiding ook ruimer dan het ondersteunen van leerkrachten, maar plaats er ook het
ondersteunen van zorgverantwoordelijken en directies bij. Welke rol en positie de interne
zorgverantwoordelijke opneemt is vaag. De medewerkers stellen een getrapt systeem voor, waarbij
de zorgverantwoordelijke optreedt als een tussenpersoon tussen de leerkracht en contactpersoon van
het CLB. Hierbij krijg je gelaagde fase 1 van het zorgcontinuüm, waarbij een hulpvraag eerst
opgenomen wordt binnen de school door de zorgverantwoordelijke, en wanneer dit vastloopt deze
hulpvraag opgenomen wordt binnen consultatieve leerlingenbegeleiding met het CLB. De
kernactiviteit bouwt op deze manier de ondersteunende rol van het CLB uit, wat voor hen wenselijk is.
Dit is een interpretatie van het zorgcontinuüm die de medewerkers binnen consultatieve
leerlingenbegeleiding maken.
Consultatieve leerlingenbegeleiding - CLB
Zorg op school - zorgverantwoordelijke
(PRODIA, 2018)
45
Binnen het ontwikkelings- en implementatieproces moet nagedacht worden over welke vragen onder
de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding, en dus de verantwoordelijkheid van het CLB,
vallen. De verhouding van de taken van het CLB binnen consultatieve leerlingenbegeleiding moeten
afgewogen worden tegenover de taken van de andere onderwijsactoren en de andere deelopdrachten
van het CLB. Deze maken namelijk deel uit van de context waarbinnen deze nieuwe kernactiviteit een
plaats krijgt. Ook de middelen die ter beschikking staan van het CLB om hun opdracht en taken uit te
voeren, bepalen voor een stuk de realiteit van de centra en de medewerkers. Om consultatieve
leerlingenbegeleiding als kernactiviteit ten volle tot zijn recht te laten komen, zullen tijdsinvesteringen
noodzakelijk zijn. Toch mag dit ontwikkelings- en implementatieproces niet verengt worden tot een
discussie over middelen of praktische drempels, want dit is ontoereikend, ook een
gemeenschappelijke visie moet meegenomen worden (Devlieghere et al., 2015).
De POC OGO interpreteert de omschrijving die de Vlaamse Regering (2018) aan consultatieve
leerlingenbegeleiding geeft, en vertaalt dit naar een kernactiviteit die binnen de waarden, de missie
en de opdracht van het gesubsidieerd, officieel onderwijs valt. Deze biedt een richtlijn voor de CLB’s
van dit net, die op hun beurt consultatieve leerlingenbegeleiding een concrete invulling geven vanuit
hun specifieke centrum. Elk centrum werkt binnen een eigen context, die meegenomen wordt in hun
opdrachten en taken. Zo is de PBSOG (Pedagogische Begeleiding Stedelijk Onderwijs Gent) in Gent
sterk uitgebouwd en dus een partner waarmee het iCLB rekening dient te houden. Een visietekst vanuit
het eigen onderwijsnet en eigen centrum, die gegrond is in de praktijk en hun identiteit, zal een
houvast en een leidraad aanreiken voor de medewerkers. Het draagt bij tot een concrete invulling die
nu mist binnen het decreet en bij de medewerkers. De meeste medewerkers geven aan een
meerwaarde te zien in consultatieve leerlingenbegeleiding en herkennen een aantal elementen van
de vroegere schoolondersteuning. Het uitbouwen van hun ondersteunende rol om scholen, en
specifiek leerkrachten en zorgcoördinatoren, te versterken spreekt hen aan. Hoewel er nog veel vragen
en bedenkingen zijn, is er een draagvlak binnen het iCLB en staan de medewerkers positief tegenover
consultatieve leerlingenbegeleiding. Een gedragen visietekst die rekening houdt met die vragen en
bedenkingen, die duidelijkheid en een gemeenschappelijk kader biedt, is een belangrijke stap in het
ontwikkelings- en implementatieproces van deze nieuwe kernactiviteit (Özdem, 2011).
7.2 MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN VAN DE METHODIEK CONSULTATIEVE
LEERLINGBEGELEIDING
7.2.1 METHOD IEK OF KE RNA CTI V ITE IT?
De nieuwe kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding in het decreet betreffende de
leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding (2018) roept nog heel wat vragen op. Het decreet en de bijhorende memorie
van toelichting bieden wel een definitie, maar laten veel ruimte aan de praktijk om de kernactiviteit in
te vullen. Het decreet biedt richtlijnen om de kernactiviteiten en de rollen van de verschillende actoren
af te bakenen, bijvoorbeeld door middel van het zorgcontinuüm. Vanuit de autonomie van de scholen
en de CLB’s geeft de Vlaamse Regering (2018) geen invulling aan de kernactiviteit met een specifieke
methodiek, maar het decreet biedt weinig richting naar een concrete invulling van consultatieve
leerlingenbegeleiding.
De methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer (2005) is een mogelijke interpretatie van
de kernactiviteit. De Vlaamse regering omschrijft de kernactiviteit ruimer, namelijk als een CLB dat
leerkrachten, zorgverantwoordelijken en directies ondersteunt, terwijl de methodiek focust op het
ondersteunen van leerkrachten. Leerkrachten zijn een belangrijke partner voor het CLB en hebben een
grote meerwaarde voor leerlingen binnen trajecten, zoals de medewerkers van het iCLB in de
46
gesprekken aangeven. Consultatieve leerlingenbegeleiding is een kans om leerkrachten te
ondersteunen bij de zorg van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Ondersteuning is echter
een overkoepeld begrip dat op verschillende manieren ingevuld kan worden. De methodiek van Meijer
voorziet een specifieke invulling, maar legt daarbij een gerichtheid in het ondersteuningstraject dat
het decreet mist.
De methodiek consultatieve leerlingbegeleiding, zoals voorgesteld door Meijer (2005), kan een
houvast en concrete invulling bieden voor de kernactiviteit. De omschrijving binnen het decreet en de
memorie van toelichting missen deze concrete invulling en bieden slechts een aantal richtlijnen. Ook
andere coachende kaders en methodieken, zoals probleemoplossend coachen, kunnen voor deze
verankering zorgen. De methodiek biedt een duidelijk uitgewerkt kader voor een begeleidingstraject,
ingebed in een gelijkaardige theoretische achtergrond als HGD en het zorgcontinuüm. Het uitgewerkte
traject kan een leidraad bieden voor de kernactiviteit, overheen individuele medewerkers en zo
gelijkgerichtheid binnen of zelfs overheen centra creëren. Het begeleidingstraject is gericht op inzicht
bij de leerkracht. Door stil te staan bij het probleem dat de leerkracht ervaart en dit te analyseren,
probeert de begeleider een ander perspectief te bieden en de leerkracht meer bewust te maken van
de interactie met de leerling (2005). Door hier de fases interventies en evaluatie aan te koppelen,
maakt hij het traject handelingsgericht. Binnen deze fases vertalen ze dit proces op een concrete
manier naar de klasvloer. Meijer blijft binnen zijn methodiek in zijn taal vrij probleemgericht, hij richt
zich hierbij niet op het probleem van de leerling, maar binnen de ervaring van de leerkracht. Daarnaast
focust Meijer (2005) slechts op bepaalde problemen, zoals gedrag- of leerstoornissen, hij geeft zelf aan
dat de methodiek voor bepaalde situaties niet geschikt is. Door het probleem in de interactie tussen
leerkracht en leerling op deze manier te benadrukken, is de valkuil om het holistische beeld van de
leerling te verliezen.
7.2.2 VERHOUDING TUS SEN LEE RKRA CH T E N CLB-MEDEWERKE R
Binnen de methodiek consultatieve leerlingenbegeleiding krijgt de leerkracht een centrale plaats. De
Vlaamse Regering (2018) ziet de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding wat ruimer,
namelijk als het ondersteunen van leerkrachten, zorgverantwoordelijken en directies. Het
ondersteunen van leerkrachten spreekt zowel de medewerkers binnen de het iCLB, als de
medewerkers binnen de POC OGO aan, hoewel er ook terughoudendheid is bij hen. CLB-medewerkers
hebben voornamelijk contact met de zorgverantwoordelijke op school en eerder indirect contact met
de leerkrachten, zeker in het secundair onderwijs. Medewerkers werken enkel samen met
leerkrachten binnen leerlingentrajecten. Twee medewerkers vroegen zich af of het in wezen wel de
taak is van het CLB om leerkrachten te ondersteunen. Uiteindelijk is het ondersteunen van
leerkrachten in het kader van het zorgbeleid en het begeleiden van individuele leerlingen een
decretale taak van de zorgcoördinator (Struyf et al., 2015). Meijer (2005) beveelt binnen de methodiek
wel een formeel overleg aan tussen leerkracht en begeleider, hier de CLB-medewerker, hij ziet dit als
noodzakelijke voorwaarde om de leerkracht te professionaliseren. Binnen het planmatig overleg
tussen leerkracht en begeleider kan de zorgverantwoordelijke wel een rol hebben.
Door de leerkracht centraal te plaatsen, krijgt deze terug verantwoordelijkheid over het zorgtraject
van de leerlingen. Zorg wordt niet uitbesteedt aan specialisten, maar op de klasvloer gehouden. De
focus op ondersteuningsbehoeften en inclusie vraagt van de leerkracht om zijn/haar rol als technisch
uitvoerder van het gemeenschappelijk curriculum te overstijgen. Dit kan bijvoorbeeld door andere
strategieën te gebruiken binnen het lesgeven, zoals UDL (Universal Design for Learning) doet,
waardoor je als leerkracht flexibel omgaat met het gemeenschappelijk curriculum en dit toegankelijker
maakt voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften (De Vroey, Struyf, & Petry, 2016). De leerkracht
neemt bewust een actieve rol op binnen de zorgtrajecten van leerlingen, want het leerprobleem van
47
een leerling is het onderwijsprobleem van de leerkracht (Wedell, in Goodley, 2017). Dit vraagt van heel
wat leerkrachten een andere houding tegenover onderwijs en lesgeven dan dat ze tijdens hun
opleiding of eerdere jaren meekregen (Wood, 1998; Goddard, & Evans, 2018). Ook de medewerkers
van het iCLB geven in de focusgroep aan dat het voor leerkrachten een aanpassing zal zijn om vragen
te stellen vanuit zichzelf te willen versterken, in plaats van een probleem bij de leerling te leggen en
daar oplossingen te zoeken. Consultatieve leerlingenbegeleiding vertrekt net vanuit deze afstemming
tussen de leerkracht en de onderwijsbehoeften van de leerling.
Deze actieve positie van de leerkracht binnen zorgtrajecten vraagt ook van de CLB-medewerkers een
mindshift. Binnen een consultatief traject versterk je als begeleider deze positie van de leerkracht. Dit
is meer dan het ondersteunen van leerkrachten door advies te geven vanuit een expertenpositie. Als
begeleider stimuleer en ondersteun je de onderzoekende en reflectieve houding van de leerkracht.
Een consultatieve relatie vraagt erkenning van de deskundigheid van de verschillende actoren (Waters,
1973; Bergan & Tombari, 1975) De leerkracht behoudt het eigenaarschap van het zorgtraject binnen
deze fase en is een gelijkwaardige partner voor de medewerkers. Een leerkracht werkt vanuit zijn
didactisch-pedagogische deskundigheid en een medewerker vanuit zijn pedagogisch-psychologische
deskundigheid. Die deskundigheid omvat kennis, vaardigheden, competenties en ervaring. Binnen een
consultatief traject wordt dit complementair ingezet. De kracht van consultatieve
leerlingenbegeleiding zit in het samenleggen en nadenken vanuit deze posities (Wood, 1998). Deze
leerkrachtvolgende benadering is voor de medewerkers anders dan binnen bijvoorbeeld een HGD-
traject of de vroegere schoolondersteuning. Om tot deze kern van consultatieve leerlingenbegeleiding
te komen, zal ook bij de medewerkers een mindshift nodig zijn. De complementaire en gelijkwaardige
relatie vormt de basis van consultatief werken (Meyers, 1973). Deze relatie vraagt een andere
verhouding tussen leerkrachten en medewerkers. Het vraagt van de leerkracht een zekere
kwetsbaarheid om een vraag te stellen vanuit de positie om zichzelf te versterken. Van de
medewerkers vraagt het een zekere kwetsbaarheid om de expertpositie achter te laten. Om deze
kwetsbaarheid toe te laten, is in de relatie tussen leerkracht en medewerkers vertrouwelijkheid nodig
(Monteiro, et al., 2019). Binnen dit onderzoek wordt door de medewerkers weinig aandacht besteed
aan de mindshift die consultatieve leerlingenbegeleiding van hen vraagt. Dit is zeker een element dat
binnen het ontwikkelingsproces van de kernactiviteit meegenomen moet worden.
Binnen de relatie tussen de begeleider en de leerkracht wordt indirect gefocust op de interactie met
en de ondersteuningsbehoeften van leerlingen (Tyler, & Fine, 1974). Er wordt gepoogd om de
leerkracht attent te maken op deze afstemming. Op korte termijn worden zo problemen die de
leerkracht ervaart op de klasvloer opgelost, terwijl op lange termijn de begeleider de leerkracht
professionaliseert (Meijer, 2005). Deze rol van de begeleider wordt door de medewerkers van het iCLB,
de POC OGO en OC Rotonde, gezien als een coachende rol. De POC OGO vermeldt dat het mandaat
van leerkracht om hen te coachen misschien gemakkelijker aan een externe, zoals de CLB-
medewerker, gegeven wordt dan een interne collega, zoals de zorgcoördinator. Een coachende
invulling vanuit een leerkrachtgerichte benadering vraagt andere vaardigheden en competenties, en
dus vorming, van de medewerkers.
Wat coaching precies is en hoe dit eruitziet binnen consultatieve leerlingenbegeleiding, is voor de
medewerkers niet duidelijk. Volgens Cox, Bachkirova, & Cluterbuck (2014) is coaching een
ontwikkelingsproces waarbij gestructureerde interactie en de juiste technieken en tools ingezet
worden om een wenselijke en duurzame verandering na te streven bij de coachee of andere
betrokkenen. Binnen consultatieve leerlingenbegeleiding gaat de CLB-medewerker zijn pedagogische,
psychologische of medische deskundigheid inzetten om samen met de leerkracht de afstemming met
de leerling te bekijken. Deze coaching kan heel eng bekeken worden, zoals het doorgeven van
48
specifieke informatie, of veel uitgebreider, zoals in de vorm van een specifiek coachingstraject, waarbij
de medewerker en leerkracht in verschillende sessies samenwerken. De medewerkers zien de
coaching als een probleemoplossend proces, waarbij je de leerkracht ondersteunt bij het verzamelen
van informatie, een goede analyse ervan en uiteindelijk ook de aanpak van de problemen. Dit proces
moet leiden tot inzetbare, handelingsgerichte adviezen voor de leerkracht. Schultz, Aurora en
Mautone (2015) noemen dit traditionele consultatie, waarbij deze samenwerking gericht is op het
ontwikkelen van individuele interventies. Deze probleemoplossende vorm, bestaand uit
probleemidentificatie, probleemanalyse, implementatie en evaluatie, blijkt uit onderzoek een
effectieve vorm te zijn (Hurwitz, Kratochwill, & Serlin, 2015). Een coachende consultatie gaat een
stapje verder en is gericht op het professionaliseren van de leerkracht (Schultz et al., 2015). Binnen de
methodiek van Meijer (2005) komt dit expliciet terug als een langetermijndoel. Als coach reik je,
volgens de medewerkers, geen antwoorden aan, maar is het de bedoeling om door de juiste,
coachende vragen te stellen, leerkrachten te helpen nadenken en samen tot nieuwe inzichten te
komen. Het beheersen van gesprekstechnieken, zoals omgaan met weerstand, is hierbij belangrijk.
Coachen van de leerkracht, zorgcoördinator of directie is een aanzienlijk onderdeel van consultatieve
leerlingenbegeleiding, maar de begeleiders brengen ook hun inhoudelijke expertise mee binnen het
traject. Een aantal medewerkers vragen zich af of het ook om didactische kennis gaat, hoewel de
meeste van hen geen didactische achtergrond hebben. Consultatieve leerlingenbegeleiding gaat er net
om dat de verschillende partners vanuit hun eigen deskundigheid werken (Dobson, & Gifford-Bryan,
2014). De leerkracht is didactisch geschoold en brengt deze kennis en ervaring binnen in het traject.
De begeleider zet psychologische kennis en vaardigheden in binnen dit traject (Bergan, & Tombari,
1976). Dit kan gaan over psychologisch assessment, zoals het uitvoeren van onderzoeken of
observaties, interpreteren van onderzoeksverslagen, invoeren van specifieke interventies, toepassen
van kennis over doelgroepen of zelfs therapeutische elementen inzetten in de onderwijscontext (Bahr,
Leduc, Hild, Davis, Summers, & McNeal, 2017). Dit komt overeen met de achtergrond en opdrachten
van de psychopedagogische werkers en consulenten binnen het CLB, maar minder met die van de
maatschappelijke werkers, logopedisten of het medisch personeel. Consultatieve
leerlingenbegeleiding vraagt dus wel een psychologische basis van de begeleider.
7.2.3 STEM VA N LEE RL INGEN E N O UDE RS
Consultatieve leerlingenbegeleiding situeert zich in de samenwerking tussen de school en het CLB. De
medewerkers van het iCLB vragen zich tijdens de gesprekken af welke rol de ouders en de leerlingen
zelf krijgen in deze kernactiviteit. Aangezien er vertrokken wordt vanuit de ervaring van de leerkracht
(of zorgverantwoordelijk/directie) is het strikt genomen niet noodzakelijk om de leerling en zijn/haar
ouders te betrekken in het traject, of het traject zelfs op naam van een specifieke leerling te noteren.
Dit heeft gevolgen voor de anonimiteit van de leerlingen, het beroepsgeheim van de medewerkers, de
registratie van de activiteiten, maar ook de continuïteit van het zorgtraject, waarover binnen het
ontwikkelings- en implementatieproces toch ook nagedacht moet worden.
Zowel in de memorie van toelichting (Vlaamse Regering, 2018), als de beschrijving van Meijer (2005),
worden de ouders en de leerling niet meegenomen binnen consultatieve leerlingenbegeleiding. De
ouders, en zeker de leerlingen, worden niet als partner gezien. De medewerkers van het iCLB hebben
hier moeite mee. Emancipatorisch werken is ook een van de werkingsprincipes van de CLB. Binnen de
inclusiegedachte, gaat emancipatorisch werken om het geven van een stem aan de leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften, gericht op hun empowerment (Genova, 2015). Volgens PwC (2015)
houdt dit in dat leerlingenbegeleiding gericht is op het versterken van de leerling en zijn/haar
omgeving, zodat de leerling zijn/haar problemen autonoom kan aanpakken en minder hulpafhankelijk
wordt. Het betrekken van ouders in schoolloopbaan en de prestaties van hun kinderen blijkt uit
49
onderzoek ook een effectieve manier te zijn om deze te verbeteren (Dobson, & Gifford-Bryan, 2014).
Consultatieve leerlingenbegeleiding kan inderdaad volledig vanuit de leerkracht en de school bekeken
worden, niet vanuit de leerling of ouders, maar voor de CLB-medewerkers is dit niet vanzelfsprekend.
Ze verwachten dan ook dat de leerkracht of zorgcoördinator de ouders op z’n minst inlicht over het
consultatieve traject met het CLB.
7.3 BETEKENIS VAN CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGELEIDING VOOR HET CLB
7.3.1 INCLUSIE F O NDERWIJS
Als we inclusie met een brede, open blik bekijken gaat het om het installeren van een inclusieve
schoolcultuur (von Ahlefeld Nisser, 2017). Het daagt de gestructureerde afscheiding tussen gewone en
buitengewone uit. Vaak wordt het ondersteunen van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in
het reguliere onderwijs, door specialisten uit het buitengewoon onderwijs, als antwoord gegeven
(Butt, 2016; Gomez-Zepeda, Petrenas, Sabando, & Puigdellivol, 2017). Deze twee afgescheiden
onderwijssystemen worden samengevoegd, maar blijven fundamenteel wel nog bestaan (Dukes, &
Lamar- Dukes, 2007; Goodley, 2017). Er is een ‘gewoon onderwijssysteem’ en een ‘buitengewoon
systeem’, weliswaar binnen dezelfde fysieke muren. Maar in welke mate is deze vorm van inclusief
onderwijs, wezenlijk inclusief? Consultatieve leerlingenbegeleiding poogt een stap verder te gaan,
door de bestaande structuren aan te passen. Namelijk door de leerkracht, zorgverantwoordelijke of
directie te ondersteunen, wil consultatieve leerlingenbegeleiding de school en de klas meer richten op
deze specifieke onderwijsbehoeften (Thomson, 2011). Binnen de CLB-praktijk zijn de medewerkers
meer en meer bezig met deze ondersteuningsbehoeften. Binnen een consultatief traject ondersteunen
ze de leerkracht om deze te herkennen en erop in te spelen. Een consultatief traject tracht de
leerkracht in de klas tot nieuwe inzichten te laten komen, door samen na te denken. De methodiek wil
op een indirecte manier inspelen op de ondersteuningsbehoeften van de leerlingen en zo de omgeving,
of de klas, aanpassen aan individuele noden. Consultatieve leerlingenbegeleiding kan zo een aanzet
zijn om inclusief onderwijs en ondersteuningsbehoeften op een andere manier te bekijken. De
kernactiviteit biedt een kans om als CLB bij te dragen aan een kwalitatieve zorg op school en zo minder
snel de overstap naar experten te moeten maken.
7.3.2 VERA NTWOORDING EN VER A NTWOORDEL IJ KHEID
Leerlingenbegeleiding wordt in het nieuwe decreet (Vlaamse Regering, 2018) geschreven vanuit een
gedeelde verantwoordelijkheid tussen de scholen en de CLB’s. De lijn van het zorgcontinuüm, waarin
zorg binnen de school als gedeelde verantwoordelijkheid omschreven wordt, wordt hiermee gevolgd.
Het doel van het zorgcontinuüm is om het onderwijs zoveel mogelijk af te stemmen op deze
ondersteuningsbehoeften van leerlingen. Om dit waar te maken moeten scholen een brede basiszorg
installeren met kwalitatief goed onderwijs en leerlingenbegeleiding voor alle leerlingen, vanuit het
idee dat een sterke basis voorkomt dat leerlingen uit de boot vallen (Pameijer, Denys, Timbremont, &
Van de Veire, 2018). Vanuit het vertrekpunt van gedeelde verantwoordelijkheid moeten alle actoren
kunnen meedenken binnen alle fases, maar dit wil niet zeggen dat de regie doorgeschoven moet
worden. Consultatieve leerlingenbegeleiding wordt binnen fase 1 ingezet, als samenwerking tussen
het CLB en de school, die de regie behoudt. Deze gedeelde verantwoordelijkheid roept de
verschillende actoren op om daadwerkelijk tegemoet te komen aan de eigen verantwoordelijkheid en
het gemeenschappelijke doel dat voor ogen gehouden wordt. Zorg wordt te vaak als een ‘hete
aardappel’ beschouwd, die doorgegeven wordt tussen de verschillende onderwijsactoren. Dit uit zich
in een compenserende ondersteuning, waarbij adviezen worden gegeven en taken worden
overgenomen. Zorg gaat hierbij vaak over de vraag of een leerling wel op de juiste plaats zit. Zorg als
gedeelde verantwoordelijkheid gaat uit van de vraag: ‘wat kunnen wij doen om bij te dragen aan
50
kwaliteitsvolle zorg?’. Dit uit zich in een activerende ondersteuning, waarbij de leerkracht het
eigenaarschap behoudt en zijn competenties versterkt worden (Van de Putte, & Vandevelde, 2012).
Gedeelde verantwoordelijkheid roept een verantwoordingsplicht op (UNESCO, 2017). Ook ons
neoliberaal onderwijssysteem, en ruimere maatschappij, vraagt om verantwoording van ons handelen.
De maatschappij en zijn burgers investeren middelen in diensten of instellingen, die ingezet worden
binnen hun werking (De Lissovoy, 2014). Deze diensten zijn het aan de bredere samenleving op hun
beurt verschuldigd om die middelen zo efficiënt en effectief mogelijk te gebruiken. De professionele
keuzes die zij in de praktijk maken, gericht op het optimaliseren en maximaliseren van diezelfde
praktijk, brengen de druk om zich te verantwoorden mee (van Baar, 2014; Rosenblatt, 2016). Deze
verantwoordingsplicht gaat uit van onderlinge afhankelijkheid, de verschillende actoren hebben elkaar
nodig om kwalitatieve zorg in scholen te voorzien. De CLB’s hebben hierbij onder andere de taak om
bijkomende middelen toe te kennen aan leerlingen, bijvoorbeeld in de vorm van ondersteuning door
het ondersteuningsteam, toegang tot buitengewoon onderwijs of doorverwijzing naar schoolexterne
hulpverlening (Vandermeersch, 2017). Die keuze moet op een verantwoordelijke en verantwoorde
manier gebeuren, met het belang van de leerling voorop. De verantwoording binnen het CLB zit in hun
verslagen, attesten en dossiers. We moeten er echter over waken dat verantwoording op zich geen
doel is. De rollen en de taken van CLB-medewerkers zijn namelijk veel ruimer dan deze
verantwoordingsrol binnen trajecten. De valkuil is dat het CLB gereduceerd wordt tot de partner die
de doorverwijzing of aanvraag legitiem maakt. Het CLB is meer dan een administratief doorgeefluik,
dat draait wanneer de school het vraagt (Vermaut et al., 2009; Vandermeersch, 2017). Consultatieve
leerlingenbegeleiding biedt de kans om de specifieke deskundigheid van de medewerkers en de
complementaire werking van de verschillende actoren in te zetten. De kernactiviteit kan een
mogelijkheid zijn om deze verantwoordingsrol te overstijgen en de medewerkers toelaten op een
andere manier, zoals door middel van coaching, een actieve rol op te nemen binnen trajecten.
Consultatieve leerlingenbegeleiding laat toe om meer preventief te werken, dan curatief, zoals nu veel
het geval is (PwC, 2015). Zo kan meer ingrijpende hulp vermeden worden en wordt bijgedragen aan
het subsidiariteitsprincipe door op fase 1 in te zetten en daar alle mogelijkheden te benutten.
Consultatieve leerlingenbegeleiding kan voor het CLB een manier zijn om terug te focussen op de kern
van hun werking en opdracht, namelijk ondersteunen binnen onderwijs.
7.4 AANBEVELINGEN VERVOLG ONDERZOEK Vanuit de vraag om een onderzoek te doen vanuit het perspectief van het CLB, groeide deze
masterproef. Het nieuwe decreet betreffende de leerlingbegeleiding brengt voor de centra, en de
ruimere onderwijssector, terug grote veranderingen mee, zoals consultatieve leerlingenbegeleiding.
Dit onderzoek bood mij de kans om mijn CLB-ervaring uit te diepen en het begin van een complex
veranderingsproces waar te nemen. Dit is meteen ook een van de beperkingen van dit onderzoek. Het
is een verkennend onderzoek, dat eerder aftastend kijkt naar de mogelijkheden en beperkingen van
de kernactiviteit. Het veranderingsproces staat ook na mijn onderzoek nog maar in de startblokken,
waardoor er weinig in diepte gekeken wordt naar het proces en wat consultatieve
leerlingenbegeleiding betekent voor de CLB-praktijk en de scholen. Ook de verschillende
invullingsmogelijkheden kunnen verder bekeken worden. De focus van deze masterproef is eerder
verkennend, ik ben dan ook erg benieuwd naar hoe de kernactiviteit consultatieve leerlingbegeleiding
de komende schooljaren zal groeien.
Ik kreeg de kans om met CLB-medewerkers op verschillende niveaus te spreken, zowel bij individuele
medewerkers, in team, als binnen het beleid. Deze verschillende niveaus zorgen voor een rijkere
dataset. Deze masterproef focust enkel op het iCLB in Gent, die hun activiteiten vanuit hun eigen
context en organisatie invult. Het Gentse iCLB is een groot, stedelijk centrum, met een diverse
51
leerlingenpopulatie en een sterke samenwerking met de pedagogische begeleidingsdienst, de PBSOG.
In CLB’s met een andere context zal consultatieve leerlingenbegeleiding er anders uitzien, voor verder
onderzoek zou het interessant zijn om te kijken hoe de kernactiviteit ontwikkelt in deze verschillende
CLB’s. Ook de koepel van het officieel, gesubsidieerd onderwijs wordt meegenomen, maar andere
koepels omschrijven consultatieve leerlingenbegeleiding al verschillend. Het zou interessant zijn om
te zien hoe de verschillende centra aan de slag gaan met de visie van hun koepel en welke invloed dit
heeft op de uitwerking van de kernactiviteit. Consultatieve leerlingenbegeleiding is ook niet enkel een
CLB-verhaal, maar ook een verhaal van scholen en andere externe actoren, zoals de PBD of de
ondersteuningsteams. In de ontwikkeling van consultatieve leerlingbegeleiding zou het zeker een
meerwaarde zijn om deze andere koepels, CLB’s en partners mee te nemen en af te toetsen wat hun
verwachtingen zijn en welke mogelijkheden zij zien.
52
7.5 CONCLUSIE Het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en
de centra voor leerlingenbegeleiding (Vlaamse Regering, 2018) introduceert de kernactiviteit
consultatieve leerlingenbegeleiding in de Vlaamse CLB’s. Ik heb de kernactiviteit in verband gebracht
met de methodiek consultatieve leerlingbegeleiding, beschreven door Wim Meijer (2005), die een
begeleidingstraject voorstelt op basis van dezelfde theoretische kaders als HGD. Binnen dit
verkennend onderzoek sprak ik met medewerkers van het Gentse iCLB, de POC OGO en medewerkers
van het Nederlandse EC Rotonde.
Voor de medewerkers betekent consultatieve leerlingenbegeleiding een nieuwe taak binnen een
uitdagende context. Binnen een diverse, veranderende en complexe onderwijswereld moeten zij voor
leerlingen, ouders en scholen een weg helpen zoeken. Medewerkers moeten rekening houden met en
vaak verbinding maken tussen leerlingen en ouders, verschillende onderwijsactoren, zoals scholen en
de PBD, en externe welzijns- en gezondheidspartners (Germeijs, 2013). Hun eigen takenpakket en
opdrachten is sinds het oorspronkelijke decreet van 1998 sterk veranderd onder invloed onder meer
van beleidsontwikkelingen, zoals integrale jeugdzorg en het M-decreet, en bredere maatschappelijke
tendensen, zoals inclusief onderwijs en het ondersteuningsdenken. Dit nieuwe decreet moet helpen
een antwoord bieden op complexe hulpvragen, binnen deze meervoudige realiteit. Het nieuwe
decreet (Vlaamse Regering, 2018) biedt richtlijnen voor de praktijk, maar laat binnen de
kernactiviteiten ruimte voor interpretatie van onderwijskoepels, scholen en CLB’s.
De implementatie van een zoveelste nieuwe taak, zoals consultatieve leerlingenbegeleiding, zal geen
sinecure zijn. Er moet nagedacht worden over de invulling van de kernactiviteit, de praktische
organisatie en de verhouding ten opzichte van relevante actoren binnen de gegeven CLB-praktijk, met
een eigen ontwikkelingsgeschiedenis en karakter. Waar het binnen het decreet aan duidelijkheid
ontbreekt, zal het aan de onderwijskoepels en individuele centra zijn om een duidelijke en concrete
visie te voorzien voor de medewerkers. Aan consultatieve leerlingenbegeleiding kunnen verschillende
methodieken, strategieën en benaderingen gekoppeld worden (von Ahlefeld Nisser, 2017), zoals de
methodiek consultatieve leerlingbegeleiding van Meijer (2005), die een houvast en leidraad kunnen
voorzien.
De medewerkers binnen dit onderzoek koppelen een coachende invulling aan de kernactiviteit. Ze
zetten binnen een consultatief traject zowel coachende vaardigheden, als hun eigen expertise in. Rond
de concrete invulling van deze coaching blijven veel vragen overeind staan. Binnen het traject
ondersteunen de medewerkers de school bij de probleemidentificatie, probleemanalyse en het
implementeren en evalueren van interventies (Bergan, & Tombari, 1975). Dit is een activerende
ondersteuning, gericht op het versterken van de leerkracht/zorgcoördinator en het uitbouwen van hun
competenties (Van de Putte, & Vandevelde, 2012). Deze ondersteuning bouwt op een gelijkwaardige
relatie tussen de actoren. Zoals Wood (1998) aangeeft ligt de kracht van consultatief werken in het
vermogen om de unieke vaardigheden en competenties van getalenteerde personen samen te laten
komen. Dit bevordert een positieve afhankelijkheid, creatieve probleemoplossende vaardigheden en
de mogelijkheid om elkaar tot verantwoording te roepen voor hun verantwoordelijkheden. Om deze
kern van consultatieve leerlingenbegeleiding ten volle in te zetten in het tegemoet komen aan de
ondersteuningsbehoeften vaan leerlingen, is het noodzakelijk om vanuit het CLB hier actief en bewust
voor te kiezen. Deze lezing van consultatieve leerlingenbegeleiding moet opgenomen worden binnen
hun visie en invulling van de kernactiviteit. Consultatieve leerlingenbegeleiding biedt mogelijkheden
en kan betekenisvol zijn voor het CLB, maar dan moeten ze hier voluit voor kiezen in hun ontwikkelings-
en implementatieproces.
53
8. L ITERATUUROVERZICHT Wetteksten:
- 25 FEBRUARI 1997 – Decreet basisonderwijs.
- 1 DECEMBER 1998 – Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
- 28 JUNI 2002 – Decreet betreffende gelijke onderwijskansen.
- 17 NOVEMBER 2006 – Ontwerp van conceptnota Leerzorg.
- 13 DECEMBER 2006 – VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
- 5 OKTOBER 2007 – Beluit van de Vlaamse Regering betreffende de basiscompetenties van
van de leraren.
- 10 JULI 2008 – Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en
gelijkebehandelingsbeleid.
- 3 JULI 2009 – Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de operationele
doelstellingen van de Centra voor Leerlingenbegeleiding.
- 1 AUGUSTUS 2009 - Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Personen met
een Handicap.
- 12 JULI 2013 – Decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
- 21 MAART 2014 – Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften.
- 16 JUNI 2017 – Het ondersteuningsmodel in het basis- en secundair onderwijs en in het
hoger onderwijs.
- 23 FEBRUARI 2018 – Voorontwerp van decreet betreffende de leerlingebegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
- 26 FEBRUARI 2018. – Ontwerp van decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
- 27 APRIL 2018 – Decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het
secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
Agentschap Jongerenwelzijn. (2018). Jeugdhulplandschap. Geraadpleegd op 16 april 2018, van
https://jongerenwelzijn.be/jeugdhulp/jeugdhulplandschap/
Bahr, M. W., Leduc, J. D., Hild, M. A., Davis, S. E., Summers, J. K., & McNeal, B. (2017). Evidence for the expanding role of consultation in the practice of school psychologists. Psychology in schools, 54(6), 581-595. doi: 10.1002/pits.22020
Ballet, K., & Kelchtermans, G. (2004). De intensificatie van het lerarenberoep: een literatuurstudie. Pedagogische Studiën: tijdschrift voor onderwijskunde en opvoedkunde, 81, 195-213.
Beacham, N., & Rouse, M. (2012). Students teachers’ attitudes and beliefs about inclusion and inclusive practice. Journal of Research in Special Educational Needs, 12(1), 3-11. doi: 10.1111/j.1471-3802.2010.01194.
Belga. (2016). Leerlingen kunnen nu ook chatten met CLB. Geraadpleegd op 23 september 2018, van https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2016/01/28/leerlingen_kunnennuookchattenmetclb-1-2557753/
Bergan, J. R. & Tombari, M. L. (1975). The analysis of verbal interactions occuring during consultation.
Journal of School Psychology, 13(3), 209-226. Geraadpleegd op 12 mei 2018, van https://ac.els-
cdn.com/0022440575900047/1-s2.0-0022440575900047-main.pdf?_tid=66d0fd98-0353-4943-adf8-
c61ab7060e07&acdnat=1530605417_a5b5c563dbb79d61cc1154869d5a5e08
54
Bergan, J. R. & Tombari, M. L. (1976). Consultant skill and efficiency and the implementation and
outcomes of consultation. Journal of School Psychology, 14(1), 3-14. Geraadpleegd op 12 mei 2018,
van https://ac.els-cdn.com/0022440576900571/1-s2.0-0022440576900571-
main.pdf?_tid=3cccba13-c5ae-4b74-8f05-
3b02825f93fa&acdnat=1530605412_ae99affaa52e5dd4dd8f134d116cf911
Bergold, J., & Thomas, S. (2012). Participatory Research Methods: a Methodological Approach in Motion. Forum: Qualitative Social Research, 13(1). http://dx.doi.org/10.17169/fqs-13.1.1801.
Beweging.net. (2017). Verdere concretisering van de 11 krachtlijnen voor een verbeterde CLB-toelichting (toelichting). Geraadpleegd op 5 januari 2019, van https://www.beweging.net/images/NAT/docs/studiedienst/20170112_11_KRACHTLIJNEN_CLB.pdf
Bijstra, J., & Doornenbal, J. (2002) Consultatieve leerlingbegeleiding en handelingsgerichte
diagnostiek: van twee modellen naar één. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 41, 394-401.
Boeije, H. (2008). Analyseren in kwalitatief onderzoek (3e druk). Amsterdam: Boom onderwijs.
Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G., & Wuyts, B. (2005). Orthopedagogiek en
maatschappij (3e druk). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Broekaert, E., Vandevelde, S., & Briggs, D. (2011). The postmodern application of holistic education. Therapeutic communities, 32(1), 18-34.
Bryant, J. P. (2018). A phenomenological study of preschool teachers’ experiences and perspectives
on inclusion practices. Cogent Education, 5(1). https://doi.org/10.1080/2331186X.2018.1549005
Bürgener, L., & Barth, M. (2018). Sustainability competencies in teacher education: Making teacher education count in everyday school practice. Journal of Cleaner Production, 174, 821-826. https://doi.org/10.1016/j.jclepro.2017.10.263
Butt, R. (2016). Teacher assistant support and deployment in mainstream schools. International Journal of Inclusive Education, 20(9), 995-1007. doi: 10.1080/13603116.2016.1145260
Capple, J. (2015). Mission accomplished? School mission statements in NZ and Japan: what they reveal and conceal. Asia Pacific Education Review, 16, 137-147. doi: 10.1007/s12564-015-9360-2
Cerpentier, K. (2013). Integrale jeugdhulp. Brandpunt, 10(4), 14-15
Chesebro, J. W., & Borisoff, D. J. (2007). What makes qualitative research qualitative? Qualitative Research Reports in Communication, 8(1), 3-14. doi: 10.1080/17459430701617846
CLB. (2017). Mission Statement. Gedownload op 5 april 2017, van
http://onderwijs.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Mission%20Statement%20voor%20d
e%20CLB-medewerker.pdf
Davies, B. (2009). Difference and differenciation. In B. Davies, & S. Gannon (Reds.), pedagogical
encounters (pp. 17-31). New York: Peter Lang Publishing.
De Lissovoy, N. (2014). Education and emancipation in the neoliberal era. New York: Palgrave Macmillan.
De Schauwer, E., Van de Putte, I., Claes, L., & Van Hove, G. (2015). Disability Studies in research,
education and service provision in the department of Special Needs Education, Ghent University.
Orthopedagogiek: onderzoek en praktijk, 54 (6-7), 245-257. Geraadpleegd op 27 december 2018, van
https://biblio.ugent.be/publication/6912933/file/6912948
55
De Vroey, A., Struyf, E., & Petry, K. (2016). Secondary schools included: a literature review. International Journal of Inclusive Education, 20(2), 109-135. doi: 10.1080/13603116.2015.1075609
De Wit, K., Dom, L., Gijselinckx, C., Peeraer, J., & Stassen, K. (2006). Onderwijs en Samenleving: het werk van J.C. Verhoeven. In De Wit, K., Dom, L., Gijselinckx, C., Peeraer, J., & Stassen, K. (Reds.), Onderwijs en Samenleving: Thema’s in het werk van J.C. Verhoeven (pp. 17-41). Leuven: Acco.
Denys, J. (2012). Paul Verhaeghe heeft het mis: onze samenleving is niet neoliberaal. De Morgen.
Geraadpleegd op 10 juli 2018, van https://www.demorgen.be/lifestyle/paul-verhaeghe-heeft-het-
mis-onze-samenleving-is-niet-neoliberaal-ba42aee4/
Devlieghere, J., Van Vaerenbergh, J., & Roose, R. (2015). Het CLB op haar tandvlees: waarom een
debat over middelen onvoldoende is. WELWIJS, 26(3), 31–34.
Dobson, E., & Gifford-Bryan, J. (2014). Collaborative-Consultation: A Pathway for transition. Kairaranga, 15(1), 11-19. Geraadpleegd op 21 december 2018, van https://files.eric.ed.gov/fulltext/EJ1040125.pdf
Dukes, C., & Lamar-Dukes, P. (2007). Conceptualizing special education services in small learning communities. Urban Education, 42(5), 412-431. doi: 10.1177/0042085907305206
Dwyer, S. C., & Buckle, J. L. (2009). The space between: on being an insider-outsider in qualitative
research. International Journal of Qualitative Methods, 8(1), 54-63. Geraadpleegd op 7 januari 2019,
van https://journals.sagepub.com/doi/pdf/10.1177/160940690900800105
Eidhof, B., Van Houtte, M., & Vermeulen, M. (2016). Sociologen over onderwijs, inzichten, praktijken
en kritieken. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Fastenau, K. (2017). M-decreet: 12 vragen over het nieuwe ondersteuningsmodel. Geraadpleegd op 8
maart 2018, van https://www.klasse.be/108504/m-decreet-12-vragen-ondersteuningsmodel/
Fleet, A., De Gioia, K., Madden, L., & Semann, A. (2018). Evaluating innovation and navigating unseen boundaries: systems, processes and people. European Early Childhood Education Research Journal, 26(1), 66-79. doi: 10.1080/1350293X.2018.1414012
Fransen, R., & Frederix, M. (2000). Inclusie en onderwijs, de uitdagingen aangaan.
Leuven/Apeldoorn: Garant.
Genova, A. (2015). Barriers to inclusive education in Greece, Spain and Lithuania: results from emancipatory disability research. Disability & Society, 30(7), 1042-1054. doi: 10.1080/09687599.2015.1075867
Germeijer, V., & Victoir, A. (2015). Interview met minister Crevits: CLB’ers mogen best wat trotser
zijn. Caleidoscoop, 27(2), 7-12.
Germeijs, V. (2013). Het decreet integrale jeugdhulp voor dummies. Caleidoscoop, 25(4), 6-19.
GO, OVSG, POV, & VCLB. (2015). CLB’s vragen om knelpunten IJH aan te pakken (Persbericht).
Geraadpleegd op 23 mei 2018, van
https://www.OVSG.be/OVSG/sites/default/files/persberichten/20150513%20CLBs%20vragen%20om
%20knelpunten%20IJH%20aan%20te%20pakken.pdf
Goddard, C., & Evans, D. (2018). Primary Pre-Service Teachers' Attitudes Towards Inclusion Across the Training Years. Australian Journal of Teacher Education, 43(6), 122-142. http://dx.doi.org/10.14221/ajte.2018v43n6.8
56
Gomez-Zepeda, G., Petrenas, C., Sabando, D., & Puigdellivol, I. (2017). The role of the support and attention to diversity teacher (SADT) from a community-based perspective: promoting educational success and educational inclusion for all. Teaching and Teacher Education, 64, 127-138. Geraadpleegd op 15 december 2018, van https://reader.elsevier.com/reader/sd/pii/S0742051X17302123?token=16AF26401EF9862D0DEC173D69C672C3288A787B7E042B5B54DC624230BBF211502DA95929D9E75F419EEE41EA03DA92
Goodley, D. (2017). Disability Studies, an interdisciplinary introduction (2e druk). Los Angeles, London, New Delhi, Singapore, Washington DC, Melbourne: Sage.
Grbic, D., Hafferty, F.W., & Hafferty P.K. (2013). Medical School Mission Statements as Reflections of Institutional Identity and Educational Purpose: A Network Text Analysis. Academic Medicine, 88(6), 852-860 geraadpleegd op 10 december 2018, van file:///Users/Lotte/Downloads/Medical%20School%20Mission%20Statements%20as%20Reflections%20of%20Institutional%20Identity%20and%20Educational%20Purpose_A%20Network%20Text%20Analysis.pdf
GRIP (2017). JA zeggen, JA doen (brochure). Geraadpleegd op 30 oktober 2018, van
https://cdn.digisecure.be/grip/2017817142049539_ja-zeggen-ja-doen.pdf
GRIP. (2017). Standpunt GRIP inclusief onderwijs (Standpunt). Geraadpleegd op 7 juni 2018, van
https://cdn.digisecure.be/grip/2017821141644184_standpunt-grip-1pagina-inclusief-onderwijs.pdf
Gysels, M., & Van Uytfanghe, M. (2018). 20 jaar Vlaamse onderwijsbevoegdheid (brochure).
Geraadpleegd op 25 oktober 2018, van https://coc.be/files/publications/.33/terugblik.pdf
Hellawell, D. (2006). Inside–out: analysis of the insider–outsider concept as a heuristic device to
develop reflexivity in students doing qualitative research. Teaching in Higher Education, 11(4), 483-
494. doi: 10.1080/13562510600874292
Hick, P., Kershner, R., & Farrell, P.T. (2009). Psychology for Inclusive Education – New directions in
theory and practice. Londen/ New York: Routledge.
Holloway, I., & Biley, F. C. (2011). Being a Qualitative Researcher. Qualitative Health Research, 21(7), 968-975. doi: 10.1177/1049732310395607
Hurwitz, J. T., Kratochwill, T. R., & Serlin, R. C. (2015). Size and consistency of problem-solving consultation outcomes: an empirical analysis. Journal of school psychology, 53(2), 161-178. https://doi.org/10.1016/j.jsp.2015.01.001
Interstedelijk Centrum voor Leerlingenbegeleiding. (2014). Missie iCLB. Geraadpleegd op 12 juli 2018, van http://iclb.be/wie-zijn-we
Interstedelijk Centrum voor Leerlingenbegeleiding. (2014). Wie zijn we? Geraadpleegd op 24 oktober 2018, van http://iclb.be/wie-zijn-we
ISC. (2016). Deontologische code voor de CLB-medewerker (Deontologische code). Geraadpleegd op
21 februari 2018, van
https://onderwijs.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/ISC_Deontologische_Code_mei%202
016.pdf
Jonniaux, S. (2007). Zorgen over Leerzorg?? Caleidoscoop, 19(2), 24-28.
Katholiek Onderwijs Vlaanderen. (2017). CLB: regelgeving. Geraadpleegd op 14 juli 2018, van
https://www.katholiekonderwijs.vlaanderen/clb-regelgeving
57
Kestens, J., & Scheers, W. (2018). Durkheim – Education et sociologie. Geraadpleegd op 12 juli 2018,
van https://ppw.kuleuven.be/ecs/onderwijs/klassiekers/boekpaginas/durkheim
Kinderrechtencommissariaat, & Délégué général aux droits de l’enfant. (2018). Alternatief rapport aan het VN-Kinderrechtencomité (rapport). Brussel: auteur.
Kinderrechtencommissariaat. (2008). Profiel voor Centra voor Leerlingenbegeleiding (Advies).
Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/2007_2008_1_advies_pr
ofiel_voor_centra_voor_leerlingenbegeleiding.pdf
Kinderrechtencommissariaat. (2016). Leerlingenbegeleiding: duidelijke krijtlijnen vertalen naar
toegankelijke zorg (Advies). Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
https://www.kinderrechtencommissariaat.be/advies/leerlingenbegeleiding-duidelijke-krijtlijnen-
vertalen-naar-toegankelijke-zorg
Kinderrechtencommissariaat. (2017). Voorontwerp van decreet over leerlingenbegeleiding: nood aan
afstemming tussen onderwijs en welzijn (Advies). Geraadpleegd op 13 juli 2018, van
https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/advies_2017_2018_01_v
oorontwerp_leerlingenbegeleiding.pdf
Lambert, N. M., Hylander, I., & Sandoval, J. H. (2011). Consultee-centered consultation. Geraadpleegd
op 12 mei 2018, van
https://books.google.be/books?id=OW6fJZaNSW8C&pg=PA389&dq=pedagogical+consultation&hl=nl
&sa=X&ved=0ahUKEwjvrvyxu4LcAhVSb1AKHWgfCyMQ6AEINTAC#v=onepage&q=reflective%20practi
oner&f=false
Leatherman, J.M., & Niemeyer, J.A. (2005). Teachers’ Attitudes Toward Inclusion: Factors Influencing Classroom Practice. Journal of Early Childhood Teacher Education, 26(1), 23-36. https://doi.org/10.1080/10901020590918979
Lebeer, J., Struyf, E., Wilssens, M., Denys, A., Timbremont, B., Van de Veire, H., & de Maeyer, S.
(2009). De praktijktest in het kader van leerzorg, een nieuwe bril voor Harry Potter? Caleidoscoop,
21(2), 4-10.
Maes, B., Vandevelde, S., Vanderplasschen, W., Ghesquière, P., & Noens, I. (2013). De
ortho(ped)agogiek (h)erkend, vanuit academisch perspectief. Vlaams tijdchrift voor orthopedagogiek,
32(4), 11-17.
Meijer, W. (2005). Consultatieve leerlingbegeleiding; van theorie naar praktijk. Amersfoort: CPS.
Meijer, W., Pameijer, N., & Van Beukering, T. (2001). Consultatieve leerlingbegeleiding en
handelingsgerichte diagnostiek: implementatie en keuzeproces. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 40,
300-312.
Mercer, J. (2007). The challenges of insider research in educational institutions: wielding a double‐
edged sword and resolving delicate dilemmas. Oxford Review of Education, 33(1), 1-17. doi:
10.1080/03054980601094651
Meyers, J. (1973). A consultation model for school psychology services. Journal of School Psychology,
11(1), 5-15. Geraadpleegd op 12 mei 2018, van https://ac.els-cdn.com/0022440573900034/1-s2.0-
0022440573900034-main.pdf?_tid=a230f0d1-6eb5-4ee2-9157-
6ca2937b99ea&acdnat=1530605443_356845106f5ad8430bb010cdc5d051a4
58
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2014). Integrale jeugdhulp en het CLB. Geraadpleegd op 16 april
2018, van https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/integrale-jeugdhulp-en-het-clb
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2015). Het ABC van het M-decreet – maatregelen specifieke
onderwijsbehoeften (Persbericht). Geraadpleegd op 18 april 2018, van
http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/het-abc-van-het-m-decreet-maatregelen-specifieke-
onderwijsbehoeften
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2017). Meta-evaluatie M-decreet (Syntheserapport).
Geraadpleegd op 25 april 2018, van
https://onderwijs.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Synthese%20tussentijdse%20evaluat
ie%20M-decreet.pdf
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2018). Officieel en vrij onderwijs, onderwijsnetten en koepels.
Geraadpleegd op 17 september 2018, van https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/officieel-en-vrij-
onderwijs-onderwijsnetten-en-koepels
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2017). Ondersteuningsmodel voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften. Geraadpleegd op 25 april 2018, van
https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/ondersteuningsmodel-voor-leerlingen-met-specifieke-
onderwijsbehoeften
Ministerie Onderwijs en Vorming. (2017). Stand van zaken over de opstart van het
Ondersteuningsmodel (Rapport). Geraadpleegd op 25 april 2018, van
https://onderwijs.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Rapport_opstart_ondersteuningsmo
del.pdf
Ministerie Welzijn. (2016). Centra voor leerlingenbegeleiding. Geraadpleegd op 24 mei 2018, van
http://www.jaarverslagjeugdhulp.be/2016/brede-instaponthaal
Mittler, P. (2000). Working Towards Inclusive Education, Social Contexts. New York: David Fulton
Publishers.
Monteiro, E., Kuok, A. C. H., Correia, A. M., Forlin, C. & Teixeira, V. (2019). Perceived efficacy of teachers in Macao and their alacrity to engage with inclusive education. International Journal of Inclusive Education, 23(1), 93-108. doi: 10.1080/13603116.2018.1514762
Mortelmans, D. (2009). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden (2e druk). Leuven: Acco.
Onderwijsinspectie. (2016). Verkennend onderzoek naar de implementatie van het M-decreet in de
centra voor leerlingenbegeleiding (Onderzoeksverslag). Geraadpleegd op 7 juni 2018, van
https://www.onderwijsinspectie.be/sites/default/files/atoms/files/M-rapport%20def.pdf
Onderwijsinspectie. (2017). Verslag over de doorlichting van Interstedelijk CLB Gent te GENT (doorlichtingsverslag). Geraadpleegd op 23 mei 2018, van https://data-onderwijs.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/dl.ashx?id...
Oosterlynck, S., & Van Bouchaute, B. (2013). Een gemeenschap van gedeelde waarden en normen:
doodlopende weg naar solidariteit? Samenlevingsopbouw Brussel, 108, 35-44. Geraadpleegd op 12
juli 2018, van http://hdl.handle.net/10067/1180180151162165141
59
OVSG vzw. (2018). Standpunt van OVSG over de conceptnota ‘Krijtlijnen voor een hervorming van de
leerlingenbegeleiding in Vlaanderen’. (Advies). Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
https://www.OVSG.be/OVSG/sites/default/files/standpunten/Standpunt%20van%20OVSG%20over%
20de%20conceptnota%20%E2%80%98Krijtlijnen%20voor%20een%20hervorming%20van%20de%20l
eerlingenbegeleiding%20in%20Vlaanderen%E2%80%99.pdf
OVSG. (2015). Hoorzitting over Integrale jeugdhulp: bijdrage van de clb-centrum netten (Verslag).
Geraadpleegd op 16 april 2018, van https://www.ovsg.be/standpunten/hoorzitting-over-integrale-
jeugdhulp-bijdrage-van-de-clb-centrum-netten
Özdem, G. (2011). An analysis of the Mission and Vision Statements on the Strategic Plans of Higher Education Institutions. Educational Sciences: Theory & Practice, 11(4), 1887-1894, geraadpleegd op 10 december 2018, van file:///Users/Lotte/Downloads/An_Analysis_of_the_Mission_and.pdf
Pameijer, N., Denys, A., Timbremont, B., & Van de Veirde, H. (2018). Handelinsgegericht werken, samenwerken aan schoolsucces. Vlaamse editie (2e druk). Leuven/ Den Haag: Acco.
Pameijer, N., & Van Beukering, T. (2015). Handelingsgerichte diagnostiek in het onderwijs (3e,
volledig herwerkte uitgave). Leuven/ Den Haag: Acco.
Pameijer, N., & Van Beukering, T. (2015). Handelingsgerichte diagnostiek in het onderwijs (3e,
volledig herwerkte uitgave). Leuven/ Den Haag: Acco.
Pameijer, N., Van Beukering, T., Lange, S. de, Schulpen, Y, & Van de Veire, H. (2010).
Handelingsgericht werken in de klas. Leuven/ Den Haag: Acco.
Pameijer, N., Van Beukering, T., Lange, S. de, Schulpen, Y, & Van de Veire, H. (2010).
Handelingsgericht werken in de klas. Leuven/ Den Haag: Acco.
Pameijer, N., Van Beukering, T., Schulpen, Y., & Van de Veire, H. (2008). Handelingsgericht werken op
school (2e druk). Leuven/ Voorburg: Acco.
Pameijer, N., Van Beukering, T., Schulpen, Y., & Van de Veire, H. (2008). Handelingsgericht werken op
school (2e druk). Leuven/ Voorburg: Acco.
Penninckx, M., Vanhoof, J., & Van Petegem, P. (2011). Evaluatie in het Vlaamse onderwijs. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Prodia. (2016). Algemeen Diagnostisch Protocol (Protocol). Gedownload op 7 maart 2018, van
http://www.prodiagnostiek.be/materiaal/ADP_Handelingsgericht%20werken.pdf
Prodia. (2018). Fase 0 – Brede basiszorg. Geraadpleegd op 17 juni 2018, van http://www.prodiagnostiek.be/?q=node/2
Prodia. (2018). Fase 1 – Verhoogde zorg. Geraadpleegd op 17 juni 2018, van http://www.prodiagnostiek.be/?q=node/4
Prodia. (2018). Fase 2 – Uitbreiding van zorg.. Geraadpleegd op 17 juni 2018, van http://www.prodiagnostiek.be/?q=node/5
Prodia. (2015). Handelingsgericht werken. Gedownload op 15 april 2017, van
http://www.prodiagnostiek.be/materiaal/ADP_Handelingsgericht%20werken.pdf
Proeftuin Gemotiveerd!. Het gemotiveerd verslag (brochure). Geraadpleegd op 15 juni 2018, van
https://www.gemotiveerd.be/docs/gemotiveerd_brochure1.pdf
60
PwC. (2015). Audit naar de werking van Centra voor Leerlingebegeleiding (CLB’s). Audit-rapport.
Reschly, D. J. (1976). School psychology consultation: ‘frenzied, faddisch, or fundamental?’. Journal of
School Psychology, 14(2), 105-113. Geraadpleegd op 12 mei 2018, van https://ac.els-
cdn.com/0022440576900455/1-s2.0-0022440576900455-main.pdf?_tid=d04b6ba2-9501-4c14-bf39-
a126d6a73de4&acdnat=1530605461_94d659571ac187c558cd193573e78443
Roorda, D. L., Koomen, H. M. Y., Spilt, J. L., & Ooort, F. J. (2011). The influence of affective teacher-student relationships on students’ school engagement and achievement: a meta-analytic approach. Review of Educational Research, 81(4), 493-529. doi: 10.3102/0034654311421793
Rosenblatt, Z. (2017). Personal accountability in education: measure development and validation. Journal of Educational Administration, 55(1), 18-32. https://doi.org/10.1108/JEA-10-2015-0093
Sagaert, B., Van Trimpont, I., Coppieters, L., Vansintjan, L., Grielens, S., Schokkaert, J., Coopman, M.,
Soons, J., Barbery, J. L., &Van Lysebetten, B. (2017). Verslag overleg fundamentele
onderwijshervorming (Verslag). Geraadpleegd op 13 juli 2018, van
https://www.vlaanderen.be/nl/nbwa-news-message-document/document/09013557801e927d
Sanders, B. (2017). De violen gelijkstemmen in de kwaliteitszorg binnen het stedelijk
onderwijslandschap van Gent (afstudeeropdracht). Vakgroep Orthopedagogiek, Universiteit Gent,
Gent.
SARWGG. (2017). Advies over het voorontwerp van decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in
het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (Advies).
Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
http://www.sarwgg.be/sites/default/files/documenten/SARWGG_raad_20171002_LeerlingenBegelei
ding_ADV._DEF.pdf
Schoorl, P.M. (1995). Praktijkparadigma’s en orthopedagogisch onderzoek. Tijdschrift voor
orthopedagogiek, 34, 446-458.
Schultz, B.K., Arora, P. & Mautone, J.A. (2015) Consultation and Coaching to Increase the Uptake of Evidence-Based Practices: Introduction to the Special Issue. School Mental Health, 7(1), 1-5. https://doi.org/10.1007/s12310-015-9142-3
SERV. (2017). Advies Leerlingenbegeleiding (Advies). Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
http://www.serv.be/serv/publicatie/advies-leerlingenbegeleiding
Smaling, A. (2009). Participatief onderzoek: een overzicht. KWALON, 14(1), 23-32. Geraadpleegd op
27 december 2018, van
https://www.researchgate.net/profile/A_Smaling/publication/46709174_Participatief_onderzoek_e
en_overzicht/links/02e7e5358bd065147a000000.pdf
Smeyers, P. (2008). Qualitative and quantitative research methods: old wine in new bottles? On understanding and interpreting educational phenomena. Paedagogica Historica, 44(6), 691-705. doi: 10.1080/00309230802486168
Sta Gent. (2017). CLB in de Krook. Geraadpleegd op 23 september 2018, van https://stad.gent/bibliotheek/lenen-internet-faciliteiten-advies/adviespunten-de-krook/clb-de-krook
Struyf, E., Verschueren, K., Vervoort, E., & Nijs, S. (2015). Leerlingenbegeleiding in een internationaal
perspectief – een reviewstudie (Eindrapport). Antwerpen/Leuven: Universiteit Antwerpen/KU
Leuven.
61
Swaans-Joha, B.C., & Hox, J.J. (1989). Praktijkgericht onderzoek. Leuven: Acco.
Thomson, C. (2013). Collaborative consultation to promote inclusion: voices from the classroom. International Journal of Inclusive Education, 17(8), 882-894. doi: 10.1080/13603116.2011.602535
Tiquet, E. (2018). Het decreet leerlingenbegeleiding, zo essentieel, maar waar zijn de middelen?
Basis, 5(2), 4-6.
Tyler, M. M., & Fine, M. J. (1974). The effects of limited and intensive school psychologist-teacher
consultation. Journal of School Psychology, 12(1), 8-16. Geraadpleegd op 12 mei 2018, van
https://ac.els-cdn.com/0022440574900168/1-s2.0-0022440574900168-main.pdf?_tid=95de1af2-
2c3e-4e8a-8cb9-57daa44945fb&acdnat=1530605470_a4a544920dd9bba4b3ee3edd955ad1c0
UNESCO. (2017). Accountability in education: meeting our commitments (Rapport). Parijs: United Nations.
United Nations. (1994). The Salamanca Statement and framework for action on special needs
education (Internationale verklaring). Geraadpleegd op 7 juni 2018, van https://www.european-
agency.org/sites/default/files/salamanca-statement-and-framework.pdf
Van Avermaet, P, & Sierens, S. (2012). Van de periferie naar de kern. Omgaan met diversiteit in
onderwijs. In C. Timmerman, N. Clycq, & B. Segaert (Reds.), Cultuuroverdacht en onderwijs in een
multiculturele context (pp. 16-49). Gent: Academia Press.
Van Avermaet, P. (2015). Waarom zijn we bang voor het normale? Diversiteit in onderwijs. Welwijs,
26(1), 27-33.
Van Avermaet, Piet, & Sierens, S. (2010). Diversiteit is de norm: er mee leren omgaan de uitdaging: een referentiekader voor omgaan met diversiteit in onderwijs. In De man, L. (Red.), Handboek beleidvoerend vermogen (pp. 1–48). Brussel: Politeia.
Van Baar, J. (2014). De prestatiegeneratie: een pleidooi voor middelmatigheid. Amsterdam: Atlas
Contact.
Van de Brande, H., & Meijer, W. (1997). Consultatieve leerlingenbegeleiding; een nieuwe benadering.
Caleidoscoop, 9(4), 4-9.
Van de Putte, I. (2008). De zorgcoördinator als ondersteuner van leraren in klassen met leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Balans, 4(12), 2-4.
Van de Putte I., & Vandevelde S. (2012). Van hulpvraag tot leervraag – GOL(L)D: Het Gericht Ondersteunen van Leraren in het Leren Omgaan met Diversiteit. Welwijs, 23(2), 17-20. Geraapleegd op 17 januari 2019, van https://biblio.ugent.be/publication/4091571/file/6801006.PDF
Van der Heijden, H. R. M. A., Geldens, J. J. M., Beijaard, D., & Popeijus, H. L. (2015). Characteristics of teachers as change agents. Teachers and Teaching, 21(6), 681-699. doi: 10.1080/13540602.2015.1044328
Van Dorpe, J. (2017). De violen gelijkstemmen in de kwaliteitszorg binnen het stedelijk
onderwijslandschap van Gent (afstudeeropdracht). Vakgroep pedagogiek en onderwijskunde,
Universiteit Gent, Gent.
Van Gennep, A. (2007). Waardig leven met beperkingen. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Van Houten, D. (2008). Werken aan inclusie. Sociale interventie, 17(3), 45-56.
62
Van Hove, G. (2012). Over orthopedagogiek als wetenschap en de inherente paradigma-wissels: normalisatie is dood, leve Quality of Life! In Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G., & Wuyts, B. (Reds), Orthopedagogiek en maatschappij (5e druk, pp. 145-163). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Van Hove, G. (2014). Qualitative research for educational sciences (2e druk). Harlow: Pearson.
Van Mens-Verhult, J. (2011). De complexiteit van diversiteit: over intersectionaliteit en
mainstreaming (Artikel). Geraadpleegd op 7 juni 2018, van http://www.vanmens.info/verhulst/wp-
content/uploads/2013/01/Mens-Verhulst-2011-Complexiteit-van-diversiteit-boekversie.pdf
Van Nijnatten, C. H. C. J. (2006). De dialoog in de orthopedagogische praktijk. Tijdschrift voor
orthopedagogiek, 45 (12), 40-49. Geraadpleegd op 7 januari 2019, van
http://hdl.handle.net/2066/56167
Van Peteghem, P., Mahieu, P., Dang Kim, T., Devos, G., & Warmoes V. (2006). Beleidsvoerend vermogen van Vlaamse basis- en secundaire scholen (rapport). Geraadpleegd op 24 november 2018, van https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsvoerend-vermogen-van-vlaamse-basis-en-secundaire-scholen
Van Vaerenbergh, J. (2015). Sociaal werkers als poortwachters tot hulp (Afstudeeropdracht).
Universiteit Gent: Gent.
Van Vlierberghe, L., Hamers, P., & Braet, C. (2014). Handelingsgerichte diagnostiek. In C. Braet & S. Bögels (Reds.), Protocollaire behandelingen voor kinderen en adolescenten met psychische klachten 1 (2e herziene druk., pp. 45–66). Amsterdam, Nederland: Boom.
Vandemeulebroucke, M. (2009). Leerkrachtondersteuning binnen diversiteitvol onderwijs. Kwalitatief onderzoek naar het perspectief van Vlaamse leraren op ondersteuning, in het bijzonder van de zorgcoördinator (masterproef). Universiteit Gent: Gent.
Vandenbroucke, F. (2009). Een ontwerp van profiel voor de centra voor leerlingenbegeleiding
(ontwerp). Geraadpleegd op 23 oktober 2018, van https://assets.vlor.be/www.vlor.be/import/ar-
adv023bijlOntwerp%20profiel%20CLB.pdf
Vandevelde, S., Mortier, K., & Van Hove, G. (2012). Het buitengewoon, geïntegreerd en inclusief onderwijs voor personen met een handicap. In Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., Claes, C., Broekaert, E., & Van Hove, G. (Reds.), Orthopedagogische werkvelden in beweging: organisatie en tendensen (5e ongewijzigde druk, pp. 131-174). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Vercammen, E., & Bogaerts, M. (1998). PMS-centrum en leerkrachten samen op weg; consultatieve
leerlingbegeleiding. Caleidoscoop, 10(6), 4-6.
Vermaut, H., Leens, R., De Rick, K. & Depreeuw, E. (2009). Het CLB-decreet: tussen wens en realisatie.
Evaluatie 8 jaar na de invoering van het CLB-decreet. Leuven: HIVA.
VLOR. (2012). Advies over het decreet integrale jeugdhulp (Advies). Geraadpleegd op 18 april 2018,
van https://www.vlor.be/advies/advies-over-het-decreet-integrale-jeugdhulp
VLOR. (2016). Advies over de krijtlijnen voor een hervorming van de leerlingenbegeleiding in
Vlaanderen. (Advies). Geraadpleegd op 12 juli 2018, van
https://assets.vlor.be/www.vlor.be/import/ar-ar-adv-1516-015.pdf
VLOR. (2016). Kaders voor een nieuw decreet leerlingenbegeleiding. Geraadpleegd op 8 mei 2017,
van http://www.vlor.be/advies/kaders-voor-een-nieuw-decreet-leerlingenbegeleiding
63
Von Ahlefeld Nisser, D. (2017). Can collaborative consultation, based om communicative theory, promote an inclusive school culture? Issues in Education Research, 27(4), 874-891. Geraadpleegd op 21 december 2018, van http://www.iier.org.au/iier27/von-ahlefeld-nisser.pdf
Vranckx, B. (2016). Het ontstaan van het buitengewoon onderwijs in België. Basis, 3(11), 22-24.
Geraadpleegd op 25 oktober 2018, van https://cov.acv-online.be/Images/Basis-11-Schoolwijzer-
geschiedenis-buitengewoon-onderwijs-tcm194-396023.pdf
Vrije-CLB-Koepel vzw. (2008). Historiek. Geraadpleegd op 25 oktober 2018, van http://www.vclb-koepel.be/beleid-organisatie/historiek
Vrije-CLB-koepel vzw. (2011). Schoolondersteuning (visietekst). Geraadpleegd op 3 november 2018, van http://www.vclb-koepel.be/library/documents/18590_20160630_externeondersteuningscholen_definitief_goedgekeurd.pdf
VVKSO. (2008). Enkele deontologische en juridische aspecten van leerlingenbegeleiding in het gewoon
secundair onderwijs (Mededeling). Geraadpleegd op 24 mei 2018, van http://ond.vvkso-
ict.com/vvksosites/upload/2008/m-vvkso-2008-019.pdf
Waters, L. (1973). School psychologists as perceived by school personnel: support for a consultant
model. Journal of School Psychology, 11(1), 40-46. Geraadpleegd op 12 mei 2018, van https://ac.els-
cdn.com/0022440573900095/1-s2.0-0022440573900095-main.pdf?_tid=43bd161b-4165-40d9-8642-
1c41c19442a1&acdnat=1530605476_873221b86a5f532c3458df4c96bc0e5c
Wesley, P. W., & Buysse, V. (2006). Ethics and Evidence in Consultation. Topics in early childhood special education, 26(3), 131-141. Geraadpleegd op 15 december 2018, van https://search.proquest.com/docview/233599813?accountid=1107
Willegemes, V., Consuegra, E., Struyven, K., & Engels, N. (2017). Teachers and pre-service teachers as partners in collaborative teacher research: A systematic literature review. Teaching and Teacher Education, 64, 230-245. https://doi.org/10.1016/j.tate.2017.02.014
Willegemes, V., Consuegra, E., Struyven, K., & Engels, N. (2018). Pre-service teachers as members of a collaborative teacher research team: A steady track to extended professionalism? Teaching and Teacher Education, 76, 126-139. https://doi.org/10.1016/j.tate.2018.08.012
Wood, M. (1998). Whose job is it anyways? Educational roles in inclusion. Exceptional Children, 64(2), 181-195, geraadpleegd op 15 december 2018, van file:///Users/Lotte/Downloads/Whose_job_is_it_anyway_Educat%20(1).pdf
Wuyts, B. (1997). Historische schets van de maatschappelijke positie van mensen met een handicap
in de West-Europese samenleving. In E. Broekaert, F. De Fever, P. Schoorl, G. Van Hove, & B. Wuyts
(Reds.), Orthopedagogiek en maatschappij (pp. 35-75). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Yu, K. (2011). Exploring the nature of the researcher-practitioner relationship in qualitative educational research publications. International Journal of Qualitative Studies in Education, 24(7), 785-804. https://doi.org/10.1080/09518398.2010.529838
64
9. B IJLAGES
B IJLAGE 1: L IJST MET AFKORTINGEN
CLB – Centrum voor leerlingenbegeleiding
HGD – Handelingsgercihte Diagnostiek
HGW – Handelingsgericht Werken
iCLB – Interstedelijk Centrum voor Leerlingenbegeleiding
PBD – Pedagogische Begeleidingsdienst
M-decreet – Maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
PBSOG – Pedagogische Begeleidingsdienst Stedelijk Onderwijs Gent
POC OGO - Permanente Ondersteuningscel voor de CLB’s van het officieel Gesubsidieerd Onderwijs
CoLB – Consultatieve Leerlingbegeleiding
OVSG – Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten
POV – Provinciaal Onderwijs Vlaanderen
VLOR – Vlaamse Onderwijsraad
CAW – Centrum Algemeen Welzijnswerk
65
B IJLAGE 2:R ICHTVRAGEN GESPREK CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGELEIDING
Richtvragen gesprek consultatieve leerlingbegeleiding
• Welke rol heeft de leerkracht in een CLB-traject?
o Wat zou je hieraan willen veranderen?
• Welke taken die je doet zijn schoolondersteunend/leerkrachtondersteunend?
• Wat zijn eventuele praktische beperkingen van de methode
• Wat spreekt je aan in de methode (los van praktische zaken)
• Wat spreekt je niet aan in de methode (los van praktische zaken)
• Past de methode binnen de werking van het CLB? Is dit iets waar je naartoe wilt in de
toekomst? Wat zou er dan moeten veranderen?
• Zijn de medewerkers competent om de methode toe te passen? Wat zou er nog nodig zijn?
Consultatieve leerlingbegeleiding (in een notendop)
= Een leerkrachtgerichte methode aan de hand van gesprekken
✓ Geeft de verantwoordelijkheid terug aan de leerkracht; zorg wordt een gedeelde
verantwoordelijkheid tussen school en CLB
✓ CLB’er = begeleider van de leerkracht (met doel om de leerkracht te professionaliseren)
✓ Vraagt regelmatige contact tussen begeleider en leerkracht
✓ Is 1 van de kernactiviteiten (in de fase van verhoogde zorg) van het CLB volgens het nieuwe decreet
✓ Vooral geschikt voor traject die zich in het schoolse gebeuren situeren, peilt naar beleving van de
leerkracht
✓ Duidelijke concrete afspraken tussen begeleider en leerkracht
1. Introductie
2. Probleemidentificatie (beschrijving en prioriteit)
3. Probleemanalyse (direct; aangeboden taken, wijze van instructie – indirect)
4. Interventie opstellen en uitvoeren (inhoudelijke en organisatorisch) => concreet handelingsplan
5. evaluatie
66
B IJLAGE 3: PRESENTATIE CONSULTATIEVE LEERLINGENBEGEL EIDING FOCUSGROEP
Dia 1
Consultatieve Leerlingbegeleiding
= CoLB
Dia 2 Actieve rolleerkracht
Dia 3 Coachende rolbegeleider
67
Dia 4 Actieve rolzorgcoördinator
Dia 5
Wat is herkenbaar?
Dia 6
Wat is anders?
68
Dia 7
Wat is waardevol?
Dia 8
In welke haalbare vorm?
Dia 9
Wat zijn bedenkingen?
69
Dia 10
Wat hebben we nodig?
Dia 11
Wat zijn de implicaties voor onze
organisatie?
Dia 12 Voorontwerp van decreet betreffende de
leerlingbegeleiding […]
“consultatieve leerlingbegeleiding: een
centrum biedt versterking aan de school
bij problemen van individuele leerlingen of
groepen leerlingen”
CoLB = een van 8 kernactiviteiten
De methodiek wordt als 1 van de 8 kernactiviteiten genoemd in Voorontwerp betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, zoals Steven vorige week vermeldde op de pleniare vergadering. Dit is de definitie uit het voorontwerp van het decreet zelf. Zoals jullie kunnen zien is dit een vage en ruime omschrijving. In de memorie van toelichting wordt het iets uitgebreider omschreven: • CLB versterkt leerkrachten en
zorgverantwoordelijken/leerlingbegeleiders
• Verhoogde zorg • Op vraag van school OF op voorstel
van het CLB
70
• Over specifieke casus of enkele casussen met gelijke noden
• Tijdens systhematisch overleg tussen school en CLB
• Kan zonder formele aanmelding
Dia 13 zorgcontinuüm
In het voorontwerp van het decreet (artikel 13) wordt ter versterking van de verhoogde zorg de kernactiviteit CoLB geplaatst. Binnen de fase uitbreiding van de zorg, of individuele leerlingenbegeleiding, kunnen alle kernactiviteiten in samenspraak met cliënt en/of cliëntsysteem aangewend worden. 1) verhoogde zorg (volgens prodia): een leerling ontwikkelt anders dan verwacht en een zorgteam volgt deze ontwikkeling, in samenspraak met leerling en ouders op. Dit zorgteam zoekt naar oplossingen of STICORDI‐aanpassingen binnen de reguliere werking en omkadering van de schhol. De CLB‐medewerker kan als lid van het zorgteam op vraag van de school een coachende rol opnemen. => zorgoverleg – verzamelen van informatie – onderwijs‐, opvoedings‐ en ondersteuningsbehoeften en aanpak bepalen – plannen, handelen en evalueren 2) uitbreiding van de zorg (volgens prodia):
71
situeert een HGd‐traject, waarbij de regie bij het CLB ligt => inhoud HGD‐traject – onthaal – vraagverheldering – stramien voor HGD‐traject – HGD‐traject (intake, strategie, onderzoek, integratie en aanbeveling, formuleren van onderwijs‐, opvoedings‐ en ondersteuningsbehoeften en komen tot een overzicht van aanbevelingen, aanbevelingen beoordelen) – adviesfase – handelen en evalueren na adviesfase)
Dia 14
Consultatieve leerlingbegeleiding?
consultatieve leerkrachtbegeleiding
Consultatieve leerlingbegeleiding is een methodiek binnen de onderwijsbegeleiding. De methodiek is ontwikkeld door Wim Meijer en is ontstaan rond dezelfde periode als HGD. De methodiek wordt vooral in Nederland door scholen en samenwerkingsverbanden gebruikt. Meijer zegt zelf dat consultatieve leerkrachtbegeleiding eigenlijk een betere term zou zijn, omdat de leerkracht binnen de methodiek centrraal komt te staan. Er werd toch gekozen voor leerlingbegeleiding, omdat dit nu eenmaal het gebruikt vakjargon is. De leerling staat centraal, maar die begeleiding is indirect (= pedagogische paradox). Consultatief wil zeggen dat het een methodiek op basis van regelmatige gesprekken is.
72
Dia 15
“… onderwijsbegeleiding die primair gericht is op het ondersteunen van leerkrachten bij het analyseren van
problemen van leerlingen en het zoeken naar oplossingen voor die problemen binnen de onderwijsleersituatie.”
- Meijer
Dit is de definitie die Meijer zelf aan zijn methodiek geeft. De leerkracht wordt erg centraal geplaatst en de begeleider, zoals hij dit noemt, ondersteunt bij het
• Analyseren van problemen van leerlingen
• Zoeken naar oplossingen
Dit binnen een onderwijsleersituatie. De methodiek richt zich dus expliciet op problemen die zich kaderen binnen het onderwijs en de leersituatie van het kind. Binnen de methodiek categoriseert hij deze problemen in gedragsproblemen en leer‐ en werkhoudingsproblemen (zoals leerstoornis, concentratieproblemen). De methodiek zoals Meijer ze voorstelt is minder geschikt voor problemen die zich in de thuiscontext afspelen.
Dia 16
• Oplossen van werkproblemen bij leerkrachten
• Professionaliseren leerkrachten
• Gericht op ervaring van leerkracht bij leerlingproblemen
• Begeleiding over alle fases van het traject
• Onafhankelijke en professionele samenwerkingsrelatie
• Taakverdeling op basis van gedeelde verantwoordelijkheid en afspraken
Werkproblemen =
problemen binnen de
onderwijsleersituatie
Begeleider ondersteunt leerkracht bij:
▪ Signaliseren▪ Analyseren▪ Vinden en uitvoeren van
interventiesElk vanuit eigen deskundigheid
Dit zijn de kenmerken die Meijer opsomt. Ook hier valt het op dat de leerkracht erg centraal geplaatst wordt. • Oplossen van werkproblemen bij
leerkrachten: de methodiek vertrekt vanuit de beleving van leerkrachten. Dit is het korte termijn doel van de methodiek. Het gaat om problemen, binnen de onderwijsleersituatie, die leerkrachten dagdagelijk op de klasvloer ervaren, en deze samen met hen bespreken. Dit om tegemoet te komen aan de diversiteit en verschillen in de klasgroep.
• Professionaliseren van leerkrachten: Dit is het lange termijn doel van de methodiek.
73
Het doel is om het zorgproces terug te geven aan de leerkracht en de leerkracht binnen zijn expertenrol te versterken.
• Gericht op de ervaring van de leerkracht bij leerlingproblemen: Het trajcet wordt bekeken vanuit de ervaring en beleving van de leerkracht, zoals hierboven al vermeld.
• Begeleiding over ale fases van het traject: begeleider doorloopt samen met de leerkracht alle fases van het traject. De begeleider doet dit vanuit zijn/haar professionele rol, met zijn/haar achtergrond, kennis en vaardigheden om zo de leerkracht te ondersteunen bij het signaliseren, analyseren en het vinden en uitvoeren van interventies. De leerkracht doet dit ook vanuit zijn/haar achtergrond, kennis en vaardigheden.
• Onafhankelijke en professionele samenwerkingsrelatie: zie vorige puntje.
• Taakverdeling op basis van gedeelde verantwoordelijkheid en afspraken: Binnen het zorgtraject heeft zowel de leerkracht als de begeleider verantwoordelijkheden. Het is een samenwerkingsmodel, waarbij op het eind van elke fase afgesproken wordt wie wat doet, op een haalbare manier.
74
Dia 17 1
2
3
4
5
Dit zijn de fases binnen CoLB. De fases hoeven niet gesprek per gesprek te verlopen, het is mogelijk dat deze fases allemaal binnen 2 gesprekken afgerond worden of dat sommige fases overheen meer gesprekken lopen. Binnen elke fases ziet je aanvullende informatie verzamelen terugkomen, dat kan in de vorm van diagnostiek zijn, maar hoeft niet. Zoals al vermeld, sluit elke fase af met het maken van afspraken. CoLB volgt een regulatieve cyclus, dit is een praktijkgerichte vorm van onderzoek, met het oog op het nemen van beslissingen. (in tegenstelling tot de empirische cyclus van HGD, gericht op het genereren van theoretische, wetenschappelijke kennis)
Dia 18 Fase 1: introductie
Algemene introductie
▪ Meerwaarde
▪ HGD en CoLB
▪ Samenwerkingsproces
▪ Rollen begeleider en leerkracht
Voor de eigenlijke eerste fase van het traject, is er een algemene introductie. Deze introductie is gericht op een team, niet een individuele leerkracht. Hierbij worden ook een aantal afspraken gemaakt met de school. Volgende punten worden aanbevolen om te bespreken tijdens de algemene introductie: meerwaarde van CoLB, de relatie tussen HGD en CoLB, het samenwerkingsproces met de school en de rollen van de begeleider en de leerkracht moeten verduidelijkt worden.
75
Dia 19
specifieke introductie
▪ Doel van het gesprek
▪ Verloop gesprek
▪ Duur gesprek
▪ Verwachtingen leerkracht
Fase 1: introductie
De eerste fase van elk traject is de introductie. Dit is een korte en concrete fase, waar de structuur van het traject (en/of gesprek) neergelegd wordt. De doel van de introductie, de duur en ook de verwachtingen van de leerkracht (bijvoorbeeld wat verwacht je anders dan van gewone leerlingenbegeleiding?) worden ook besproken. Op het einde worden afspraken gemaakt voor de verdere verloop van het traject.
Dia 20
Voorbeeld
Je had me gebeld om met mij te praten over een werkprobleem dat je ervaart met Esther. Doel van het gesprek is om te achterhalen welk werkprobleem je ervaart. Dat doen we in de vorm van een gesprek. Ik heb al wat voorinformatie van je gekregen over Esther; de problemen liggen vooral op het gebied van lezen, hé?We hebben voor dit gesprek ongeveer een kwartier. We zullen daarin proberen samen te kijken naar het probleem; om samen de problemen helder te krijgen. En ik vind het belangrijk dat we tot een dusdanige concrete omschrijving van het probleem komen, waarin jij je nadrukkelijk moet herkennen. Als dat duidelijk is, spreken we af hoe we verder gaan. Ja?
Goed.
Dit is een voorbeeld, zoals Meijer het zelf aangeeft. De voorbeelden komen uit een Nederlandse context, wat je soms zal merken. De begeleider bespreekt de verschillende elementen van de introductie, en doet ook een terugkoppeling van informatie die hij/zij al ontvangen had.
Dia 21 Fase 2: probleemidentificatie
probleemidentificatie
▪ Concreet tastbaar gedrag
beschrijven
▪ Geen klaagzang
▪ Objectiviteit van beschrijving
▪ Consensus prioriteiten
De volgende fase is de probleemidentificatie. Hier stellen leerkracht en begeleider het probleem vast. Hierbij wordt vertrokken vanuit de beleving ven de leerkracht: Hoe beleeft de leerkracht het probleem en kiest hij/zij iets waar je ook in de klas iets aan kan doen? Meijer hecht hierbij veel belang aan het duidelijk en concreet benoemn van verwachtingen en de problemen. Dit kan aan de hand van concreet materiaal, zoals oefeningen uit de klas.De begeleider stimuleert de leerkracht en samen proberen ze om de problemen objectief te beschrijven. Het doel is om te komen tot een gezamelijke
76
probleemomschrijving, waarbinnen ook prioriteiten gesteld worden. Deze fase wordt ook opgebouwd door een aantal elementen, die we zullen bespreken aan de hand van voorbeelden.
Dia 22
Voorbeeld 1
Je hebt me vooraf al heel veel informatie gestuurd over Arjan. Als ik het goed heb, gaat het vooral om werkhouding- en concentratieproblemen. Klopt dat? Kun je kort beschrijven hoe die werkhoudingsproblemen eruit zien?
Meijer begint deze fase met een openingsvraag, die de overgang vormt met de vorige fase, namelijk de introductie. Deze moet de leerkracht uitnodigen om te vertellen, hetzij op een beknopte, ojectieve manier.
Dia 23
Voorbeeld 2
Je geeft aan dat Leo over de hele linie achterstand heeft opgelopen. Zullen we de vakken even langslopen. Welk vak baart je de meeste zorgen?
Hier wordt een algemeen beeld van het probleem geschetst, zonder te vervallen in het negatieve. Hier wordt niet uitgebreid verteld over het probleem. Ook voorinformatie kan hierbij teruggekoppeld worden naar de leerkracht.
77
Dia 24
Voorbeeld 3
We zagen daarnet dat Fatima problemen heeft met lezen en spellen, en dat je je vooral zorgen maakt om de spelling. Bij spelling gaf je aan dat ze vooral moeite heeft met de verleningsregel bij de eind d/t, de open en gesloten lettergrepen, en dat ze nogal eens letters vergeet binnen een woord. Wat vind jij nu het belangrijkste probleem, waar zou je het liefste mee aan de gang willen?
De begeleider en de leerkracht proberen samen een afweging te maken aan welk probleem eerst gewerkt moet worden. Gesprekstechnieken die gebruikt kunnen worden zijn samenvatten en via een vraag terugkoppelen naar de leerkracht.
Dia 25
Voorbeeld 4
Als ik het gesprek even kort samenvat, dan komt het erop neer dat Marit problemen heeft met technisch lezen. Ze ligt meer dan een jaar achter bij haar klasgenoten doordat ze langzaam en nog spellend leest. De andere vakken vormen geen problemen en het is een leuk, sociaal kind.
Hier wordt meer uitgebreid over het probleem gesproken. Er wordt extra informatie verzameld. Als begeleider is je belangrijkste rol hier om het gesprek te reguleren. Aan de hand van concreet materiaal, zoals observaties, testen, werkboeken…) wordt de leerling besproken.
Dia 26
Voorbeeld 5
Je vertelde net dat Erik heel druk kan zijn, en ook thuis tien minuten dansend en springend bezig kan zijn. Kun je me aangeven of dat in de groep ook voorkomt? En in welke situaties?
De voorlaatste stap van de probleemidentificatie is het gesprek samenvatten. Het doel is om na te gaan of leerkracht en begeleider hetzelfde begrijpen uit het gesprek en om een overzicht te bewaren. Ook hier is de laatste stap weer, afspraken maken, dat kan gaan om extra informatie verzamelen, doorgaan naar de volgende fase… .
78
Dia 27 Fase 3: probleemanalyse
probleemanalyse
▪ Leer- en
werkhoudingproblemen
▪ gedragsproblemen
De derde fase is de fase van de probleemanalyse.
Dia 28
Voorbeeld
Je vertelde net dat Astrid een wat tobberig meisje is. Je gaf aan dat ze wel eens met klasgenoten speelt, maar heel bang is om alleen werkjes te maken. Kun je aangeven hoe die bangheid tot uitdrukking komt? Zijn er nog meer situaties waar je hetzelfde gedrag ziet? Weet je ook of ze zich thuis heel anders gedraagt? Wat doe jij als je ziet dat ze heel stil is en niet tot werken komt? En hoe reageert ze daar dan op?
Patroon ontdekken in directe factoren [zoals (in)adequate strategie, (in)adequaat taakaanpakgedrag, (on)geschikte taken, (on)toereikende instructie]
De onderwijsleersituatie analyseren Misinteracties binnen interactionistisch referentriekader
Dia 29 Fase 3: probleemanalyse
probleemanalyse
▪ Leer- en
werkhoudingproblemen
▪ gedragsproblemen
79
Dia 30 Fase 4: interventies
Interventies
▪ Inhoudelijke keuzes
▪ Organisatorische keuzes
Dia 31 Fase 5: evaluatie
Dia 32
?
“CoLB is een consequente uitwerking van de al lang bepleite handelingsgerichte diagnostiek” (Meijer)
80
Dia 33 HGD?
gelijkenissen verschillen
Diagnostiek in functie van hulpvraag Werkprobleem van leerkracht als startpunt
Interactionistisch referentiekader Regulatieve cyclus
Systematische werkwijze Leerkracht als cliënt (pedagogische paradox)
Transparantie
Voortdurende samenwerking cliënt (en cliëntsysteem)
Gericht op haalbare en duidelijke adviezen
Dia 34 Wat is herkenbaar?
Wat is anders?
Wat is waardevol?
In welke haalbare vorm?
Wat zijn bedenkingen?
Wat hebben we nodig?
Wat zijn implicaties voor onze organisatie?