BPV-BOEK - weromsjen.files.wordpress.com€¦ · Web viewFC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013-...

BPV-BOEK

Onderwijsassistent

KOPKLAS EN FLEX OA

Friesland College Unit Welzijn Cohort: 2013

FC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014 1pagina

2FC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014pagina

BPV-BOEK............................................................................................................................ 1

DEEL I: Algemene Informatie ........................................................................................ 51.1 Onderwijsassistent 3-jarig. ......................................................................................... 61.2. Werken aan competenties .......................................................................................... 6

1.2.1. Beroepsproducten ............................................................................................... 71.2.2. Begeleiden........................................................................................................... 71.2.3. Portfolio, leer- en ontwikkelingslijnen ................................................................... 71.2.4. Beroepscompetenties .......................................................................................... 7

COMPETENTIES VAN DE OPLEIDING ONDERWIJSASSISTENT ...................................... 8Kerntaak 1:..................................................................................................................... 8Kerntaak 2:..................................................................................................................... 9Kerntaak 3:....................................................................................................................11Beroepscompetenties van de opleiding onderwijsassistent ...........................................13

1.3 De begeleiding. ..........................................................................................................151.4 : Beoordeling...............................................................................................................16

DEEL 2 Beoordeling ......................................................................................................182.1 START PROFIELEN ...................................................................................................192.2 OP WEG PROFIELEN ................................................................................................272.3 EINDPROFIEL per competentie..................................................................................35

Motivatie van de beoordeling als onderwijsassistent .....................................................49DEEL 3 : BIJLAGEN............................................................................................................53

3.1 Lesformulier plus Evaluatieformulier ...........................................................................54Toelichting bij het lesformulier .......................................................................................57

Bijlage 2: Reflecteren en evalueren ..................................................................................58Reflectie op een gegeven activiteit / les.........................................................................59Reflectie op activiteiten of gebeurtenissen ....................................................................60

Bijlage 3:Aftekenstaat BPV uren .......................................................................................61Afspraken en regels en namenen emailadressen docenten ..........................................64

DEEL IV BPV-OPDRACHTEN ......................................................................................65Beroepsproducten .........................................................................................................66Beroepsproduct 1: Begeleiden van leerlingen met probleemgedrag ..............................68Beroepsproduct 2: Pedagogisch handelen ....................................................................69Beroepsproduct 3: Werken met handelingsplannen (problematisch gedrag en/of leerproblemen). .............................................................................................................70Beroepsproduct 4: Activiteiten die bijdragen aan een positief klimaat............................71Beroepsproduct 5 : Omgaan met verschillen tussen leerlingen .....................................72Beroepsproduct 6 :Risicofactoren in gezinssituaties ......................................................73Beroepsproduct 7: Interview school en opvoeding.........................................................74Beroepsproduct 8: Onrespectvol gedrag. ......................................................................75Beroepsproduct 9: Sociogram. ......................................................................................76Beroepsproduct 10: Kinderen met een rugzakje ............................................................77Beroepsproduct 11:Voorschoolse educatie. ..................................................................78Beroepsproduct 12: Speel- en leermaterialen voor kinderen met leerproblemen ...........79Beroepsproduct 13: Het maken van een poppenkastspel voor leerlingen van de onderbouw op je BPV-adres..........................................................................................80Beroepsproduct 14: Het maken van een prentenboek voor de onderbouw....................82Beroepsproduct 15: Het vertellen van een verhaal voor leerlingen van je BPV-groep. ..84Beroepsproduct 16: Observeren van leerlingen op het schoolplein ...............................86Beroepsproduct 17 : Observatie van lessen ..................................................................88Beroepsproduct 18 : Methodisch handelen m.b.t activiteiten .......................................90Beroepsproduct 19: Voorlezen met gebruik van vrije tekst. ..........................................92


Criteria bij het voorlezen en aanbieden van een prenten- / voorleesboek. .....................93Beroepsproduct 20 : Doelgroepverslag ........................................................................94Beroepsproduct 21 : Inrichting BPV-school ...................................................................95Beroepsproduct 22 : Observatie sociaal emotionele ontwikkeling m.b.t. het spel ..........96Beroepsproduct 23 : Buitenschoolse activiteiten ...........................................................98Beroepsproduct 24 : Inter-persoonlijke competentie ......................................................99Beroepsproduct 25 : Activiteit Kinderboekenweek .......................................................101Beroepsproduct 26 : Schooltelevisie ...........................................................................102Beroepsproduct 27 : Doos vol taalspelletjes ................................................................103Beroepsproduct 28 : Verteltafel ...................................................................................104Beroepsproduct 29 :Observeren en stimuleren motorische ontwikkeling .....................105Beroepsproduct 30 : Coachingsplaatjes ......................................................................109Beroepsproduct 31 : Verkennen eigen leefomgeving ..................................................110Beroepsproduct 32 : Regels en afspraken...................................................................112Beroepsproduct 33: Observeren van kinderen met storend / problematisch gedrag ....113Beroepsproduct 34: Onderzoek spelen ontwikkelingsmaterialen. ..............................114Beroepsproduct 35: Onderzoek vakmethoden: schrijfmethode en leesmethode.........115Beroepsproduct 36: Onderzoek rekenmethode. .........................................................116Beroepsproduct 37: Projecttafel of themahoek ............................................................117Beroepsproduct 38: Beelden van de school ...............................................................118Beroepsproduct 39: Verschillen tussen jongens en meisjes .......................................119Beroepsproduct 40: Sociaal culturele achtergronden en spelontwikkeling .................121Beroepsproduct 41: Begeleiden bij niveau lezen. .......................................................123Beroepsproduct 42 : Hoogbegaafdheid ......................................................................124

Angerenstein opdrachten .............................................................................................125Beroepsproduct 43:Assisteer bij de uitvoering van een rekenactiviteit met daarin een instructievorm ..............................................................................................................125Beroepsproduct 44: Assisteer bij het inzetten van de computer als leermiddel ............129Beroepsproduct 45: Voer een onderdeel van het model directe instructie uit...............133Beroepsproduct 46: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van progr.onderdelen. ...136B eroeps p r o d u c t 47 Observatieverslag voor groepsleerkracht.....................................138Beroepsproduct 48 Mee organiseren en uitvoeren van een sport / speeldag 140Beroepsproduct 49: Werken met illustraties uit prentenboeken/boeken 141Beroepsproduct 50: Het maken van een lied met leerlingen 142Beroepsproduct 51: Verschillen tussen jongens en meisjes 143Beroepsproduct 52: Onderzoek vak methode wereldoriëntatie 145Beroepsproduct 53: Themadoos over een land, provincie of stad 147Beroepsproduct 54: Doe activiteiten 151Beroepsproduct 55: Vrije keuze 152

VOORWOORD

Dit is het het BPV -boek van de opleiding Onderwijsassistent (OA) van het Friesland College. BPV staat voor Beroepspraktijkvorming en vervangt het woord stage.De opleiding Onderwijsassistent maakt deel uit van de unit Welzijn.De opleiding onderwijsassistent kent de onderstaande BOL en BBL en trajecten.

1. Opleiding Onderwijsassistent niveau 4:- 1 jarig;( kopklas OA)- 3 jarig;- Flexibele OA.

We hopen dat alle gebruikers het BPV -boek zullen ervaren als een praktisch hulpmiddel. Het BPV-boek is als volgt ingedeeld:

Deel 1: Algemene informatie

Deel 2: BPV beoordelingscriteria

Deel 3: Bijlagen: Hierin zijn opgenomen: lesformulieren, aftekenstaat ,overzicht verzekeringen.

Deel 4: BPV-verslag, hierin vindt u een overzicht van opdrachten en beroepsproducten en de eisen die daaraan worden gesteld. Dit deel is alleen te vinden in de BPV map voor de cursisten.

Daar waar de hij-vorm is gebruikt, kan tevens zij worden gelezen.

FC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014 4pagina


DEEL I: Algemene Informatie


1.1 Onderwijsassistent 3-jarig.

De opleiding tot onderwijsassistent, niveau 4 is een zelfstandige opleiding binnen de unit Welzijn. In de eerste 10 weken volgt cursist een programma met kennisblokken en workshops gericht op pedagogiek, psychologie en didactiek. Eigen schoolse vaardigheden zoals rekenen, spelling, schrijven, sociale communicatieve vaardigheden en creatieve vaardigheden worden geoefend. Door het werken aan beroepsproducten en opdrachten maakt de cursist kennis met de praktijk.Na 10 weken wordt gestart met de koppeling theorie - praktijk. Cursisten gaan nu op stage(BPV). Op school krijgen ze opnieuw kennisblokken aangeboden. Op deze wijze oefent de cursist in het zich eigen maken van de algemene en de beroepscompetenties, zoals die zijn geformuleerd voor de onderwijsassistent.

Opleidingsschema reguliere opleiding

Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3september- november

5 dagen per week kennisblokken enberoepsproducten

sept.- februari

3 dagen per week kennisblokken enberoepsproducten,

2 dagen per weekBPV

1 of 2 dagen per week

kennisblokken en beroepsproducten,3 dagen per week

BPVnovember- juni

3 dagen per weekkennisblokken en

beroepsproducten,2 dagen per week

BPV

februari-juni

2 dagen per weekkennisblokken en

beroepsproducten,3 dagen per week

BPV

1 of 2 dagen perweek

kennisblokken en beroepsproducten,3 dagen per week

BPVIn overleg met het team kan een versneld traject gevolgd worden door de cursist.

Opleidingsschema kopklas en FLEX OA

Traject kopklas:1 jaar

Traject Flex OA :1-2 jaar

Aantal stage dagen is afhankelijk van de opleiding en de route( BOL,.BBl en EVC) en wordt vastgelegd in een BPV- overeenkomst in

overleg met de cursist, het werkveld en stage coördinatie.

1.2. Werken aan competenties

Tijdens de opleiding onderwijsassistent werkt de cursist aan kerntaken en werkprocessen met daarbij behorende algemene en beroepscompetenties . Er zijn zeven beroepscompetenties die aangeven aan welke eisen een start bekwame onderwijsassistent moet voldoen.Een onderwijsassistent moet beschikken over kennis, ambachtelijke vaardigheden, persoonlijke kwaliteiten en een goede beroepshouding. Onderwijsassistenten moeten nietalleen iets weten, maar ze moeten die kennis ook nog op het goede moment op de juiste wijze kunnen toepassen. Bovendien moeten ze kritisch naar hun eigen handelen kunnenkijken en daarin verbeteringen willen aanbrengen.


1.2.1. BeroepsproductenOm competent te worden, werken cursisten op de opleiding of in de praktijk aan projecten, thema’s, presentaties, opdrachten en beroepsproducten. Beroepsproducten zijn duidelijk omschreven opdrachten die passen bij de beroepscompetenties en kerntaken en werkprocessen. Bij de uitvoering van deze beroepsproducten gaat het om het toepassen van ambachtelijke vaardigheden, van persoonlijke kwaliteiten en van kennis in de praktijk of in de context van het beroep.

1.2.2. BegeleidenDe begeleiding op school richt zich op het ontwikkelen van reflectie, samenwerken, het maken van keuzes, het nemen van verantwoordelijkheid en het sturen van het leerproces. Tijdens de coach-uren wordt de cursist begeleid door een coach-begeleider.Uiteraard krijgen cursisten ook begeleiding aangeboden die nodig is om de beroepsproducten en opdrachten goed uit te voeren en om de nodige vakkennis en vaardigheden op te doen. Dit vindt plaats in kennisblokken en vaardigheidsblokken.Of een onderwijsassistent echt goed, bekwaam of competent is, komt pas tot uiting in hethandelen in de beroepspraktijk, in de omgang met leerlingen, collega’s en ouders. Daarom bestaat ongeveer de helft van de opleiding uit Beroeps Praktijk Vorming (BPV) ook wel stagegenoemd.

1.2.3. Portfolio, leer- en ontwikkelingslijnenTijdens de opleiding werkt de cursist aan de competenties door middel van een (digitaal) portfolio. In dit portfolio staan o.a. leer- en ontwikkelingslijnen. Leer- en ontwikkelingslijnen beschrijven het gedrag van de cursist in termen van beginner tot expert. Leer- en ontwikkelingslijnen maken stappen in het leerproces zichtbaar en volgbaar. Leerlijnen richten zich op kennis en/of vaardigheden. Ontwikkelingslijnen maken een ontwikkeling van persoonlijke kwaliteiten en houding zichtbaar. In het portfolio verzamelt de cursist allerlei bewijzen die laten zien dat hij/zij werkt aan de uitwerking van alle competenties.

1.2.4. BeroepscompetentiesDe opleiding onderwijsassistent van het Friesland College werkt met de volgende beroepscompetenties, algemene competenties en werkprocessen.

8FC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014 pagina

COMPETENTIES VAN DE OPLEIDING ONDERWIJSASSISTENTKerntaak 1:Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces.

Werkproces Algemene competenties beroepscompetentie:Werkproces 1.1:De onderwijsassistent observeert de werkwijze van de leerlingen/deelnemers. Zij rapporteert haar observaties en bevindingen aan de leraar/leraren/team en geeft daarbij informatie om de beeldvorming ten aanzien van de individuele leerling/deelnemer en groepen leerlingen/deelnemers te versterken.

– Ethisch en integer handelen– Formuleren en rapporteren– Vakdeskundigheid toepassen– Instructies en procedures

opvolgen

– didactische competentie– inter-persoonlijke competentie– competentie op reflectie en

ontwikkeling

Werkproces 1.2De onderwijsassistent bereidt zich inhoudelijk voor op de leeractiviteit en daarnaast op het assisteren bij de uitvoering van dit programmaonderdeel en de begeleiding van leerlingen/deelnemers hierbij. Ze bestudeert de inhoud van de leeractiviteit en de didactische aanpak ervan en maakt zo nodig aantekeningen.hierbij.

– Materialen en middelen inzetten– Instructies en procedures

opvolgen

– samenwerken– inter-persoonlijke competentie– didactische competentie– organisatorische competentie

Werkproces 1.3Vervolgens assisteert de onderwijsassistent bij de uitvoering van programmaonderdelen. Zo geeft zij de leerlingen/deelnemers bijvoorbeeld instructies, demonstreert, legt uit, licht toe, gebruikt daarbij onderwijsleermiddelen en let op de veiligheid. Zij neemt daarbij op tijd eenvoudige didactische beslissingen.

– Beslissen activiteiten initiëren– Aansturen– Vakdeskundigheid toepassen– Instructies en procedures

opvolgen– Materialen en middelen inzetten

– didactische competentie– competentie op reflectie en

ontwikkeling– pedagogische competentie

Werkproces 1.4De onderwijsassistent begeleidt de individuele leerlingen/deelnemers of (kleine) groepen leerlingen/deelnemers bij leeractiviteiten op basis van het onderwijsprogramma. Zij motiveert, stimuleert en reageert flexibel op veranderingen en neemt daarbij op tijd pedagogische beslissingen

– Begeleiden– Aandacht en begrip tonen– Ethisch en integer handelen– Vakdeskundigheid toepassen– Omgaan met verandering en

aanpassen.– Met druk en tegenslag omgaan.

– didactische competentie– inter-persoonlijke competentie– competentie op reflectie en

ontwikkeling– pedagogische competentie


Kerntaak 2:Uitvoeren van taken rondom het primaire proces

Werkproces 2.1De onderwijsassistent voert, zowel gevraagd als op eigen initiatief voorbereidende en afrondende werkzaamheden uit t.b.v. het primaire proces, zoals het inrichten en opruimen van de leeromgeving, het klaar zetten en opruimen van leermiddelen en hulpmiddelen en het leveren van een praktische en organisatorische bijdrage aan het klassenmanagement, zoals het inrichten van een specifieke onderwijsruimte, waarmee zij bijdraagt aan de kwaliteit van de leeromgeving.

– Materialen en middelen inzetten– Kwaliteit leveren

- Organisatorisch- Samenwerken- Didactische competentie- Competentie in ontwikkeling

en reflectie

Werkproces 2.2De onderwijsassistent assisteert bij het organiseren van allerlei activiteiten binnen en buiten de school. Zo assisteert zij bij de planning en organisatie van evenementen en activiteiten zoals buitenschoolse activiteiten, schoolreisjes en excursies. Zij legt actief contact met intern en extern betrokkenen, verzamelt informatie over mogelijkeactiviteiten en stelt een plan op voor een activiteit of bestudeert het bestaande plan en past het zo nodig aan. Zo nodig organiseert zij accommodatie, faciliteiten, materialen en middelen, verzorgt de publiciteit en draagt bij aan het realiseren van financiële aspecten. Zij rapporteert aan degene die de eindverantwoordelijkheid draagt.

– Plannen en organiseren– Onderzoeken

- Organisatorisch- Competentie in ontwikkeling

en reflectie

Werkproces 2.3De onderwijsassistent verzorgt, zowel gevraagd als op eigen initiatief, administratieve werkzaamheden van de leraar/leraren/het teamen de administratie die hoort bij het eigen werk.Zij registreert schriftelijk en/of digitaal accuraat relevante gegevens en gaat hier vertrouwelijk mee om.

– Gedrevenheid en ambitie tonen– Instructie en procedures

opvolgen.

- organisatorisch competent


Werkproces 2.4Zij levert een bijdrage aan een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de school. Zo houdt zij toezicht op en begeleidt zij leerlingen/deelnemers bij activiteiten buiten het primaire proces. Zij toont interesse in de leerlingen/deelnemers en treedt handelend op bij veranderingen en conflicten tussen leerlingen/deelnemers en neemt desgewenst ook praktische en pedagogische beslissingen.

– Beslissen en activiteiten initiëren– Aansturen– Aandacht en begrip tonen– Vakdeskundigheid toepassen– Begeleiden– Ethisch en integer handelen– Omgaan met verandering en

aanpassen– Instructie en procedures

opvolgen.

- Pedagogisch competent- Organisatorische competent- Inter-persoonlijk competent- Didactisch competentcompetentie op reflectie en

ontwikkeling- samenwerken

Werkproces 2.5De onderwijsassistent kan met name in basis en speciaal onderwijs in voorkomende gevallen ook belast worden met pedagogisch-verzorgende taken, zoals het zorgen voor leerlingen op het gebied van hygiëne en persoonlijke verzorging, het bieden van sociaal pedagogische zorg aan (in ontwikkeling bedreigde) leerlingen bij bijvoorbeeld motorische of spraakproblemen en het verlenen van eerste hulp bij kleine ongevallen. Zij past de pedagogisch- verzorgende taken aan de individu of groep aan en voert de handelingen met aandacht voor de leerling uit.

– Begeleiden– Aandacht en begrip tonen– Ethisch en integer handelen– Vakdeskundigheid toepassen– Instructie en procedures

opvolgen

- Pedagogische competentie- Inter-persoonlijke competentie- Competentie in ontwikkeling

en reflectie


Kerntaak 3:Uitvoeren van organisatie – en professie gebonden taken

WERKPROCES 3.1De onderwijsassistent werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega's en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit naar anderen.

– Vakdeskundigheid toepassen -samenwerken-didactisch competent( vakinhoudelijk)-interpersoonlijk competent-competentie in ontwikkeling en reflectie

WERKPROCES 3.2

De onderwijsassistent werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van onderwijsondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten.

– Instructie en procedures opvolgen

-organisatorisch competent

WERKPROCES 3.3

De onderwijsassistent stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt indien nodig werkzaamheden over, maakt afspraken over de inhoud en vorm van de onderwijsondersteunende werkzaamheden en over ervaren knelpunten. Zij neemt deel aan voor haar functie relevante overlegvormen. De onderwijsassistent bespreekt met leraar/leraren/team bij welke onderwijsactiviteiten zij gaat assisteren. Daarnaast geeft zij zelf aan welke taken zij kan vervullen rondom het primaire proces.

– Samenwerken en overleggen– Plannen en organiseren– Met druk en tegenslag omgaan

-didactisch competentcompetentie op reflectie en ontwikkeling-samenwerken-organisatorische competent-interpersoonlijk competent


WERKPROCES 3.4

De onderwijsassistent evalueert de werkzaamheden. Ze luistert naar betrokkenen en reflecteert op haar eigen werkzaamheden en verzamelt overige relevante gegevens voor de evaluatie. Op basis daarvan evalueert zij mondeling of schrijft zij een evaluatieverslag en bespreekt dit met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg, gewenste veranderingen door.

- Aandacht en begrip tonen- Formuleren en rapporteren

-competentie in ontwikkeling en reflectie-pedagogisch competent-didactisch competent-interpersoonlijk competent-samenwerken


Beroepscompetenties van de opleiding onderwijsassistent

Competentie 1 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze leerlingen te begeleiden in hun sociaal functioneren op basis van het pedagogisch plan van de leraar/leraren/ team en het beeld dat de leraar/ leraren/ team en de onderwijsassistent hebben van de leerling of de groep leerlingen

Pedagogisch werken met kinderen

Pedagogische competentie

Algemene competenties : A beslissen en activiteiteninitiëren .B aansturenC begeleidenD aandacht en begrip tonenE samenwerken en overleggenF ethisch en integer handelenJ formuleren en rapporterenK vakdeskundigheid toepassen T instructies en procedures opvolgenU omgaan met veranderingen en aanpassenV met druk en tegenslag omgaan

Competentie 2 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze (onderdelen van) een didactisch handelingsplan uit te voeren

Didactisch werken met kinderen

Vakdidactische competentie

Algemene competenties:A beslissen en activiteiten initiëren .B aansturenC begeleidenD aandacht en begrip tonenF ethisch en integer handelenJ formuleren en rapporterenK vakdeskundigheid toepassen L materialen en middelen inzettenT instructies en procedures opvolgenU omgaan met veranderingen en aanpassenV met druk en tegenslag omgaan

Competentie 3 De onderwijsassistent levert een organisatorische bijdrage aan derandvoorwaarden voor onderwijsactiviteiten en de leeromgeving

Organisatorisch werken met kinderen

Organisatorische competentie

Algemene competenties: B: aansturenC: begeleidenD aandacht en begrip tonen J formuleren en rapporteren L materialen en middelen inzettenS kwaliteit leverenT instructies en procedures opvolgen

Competentie 4 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze een bijdrage te leveren aan een prettig en veilig werkklimaat

Inter-persoonlijk werken met kinderen

Inter-persoonlijke


competentieAlgemene competenties: C begeleidenD aandacht en begrip tonenF ethisch en integer handelenJ formuleren en rapporteren

Competentie 5 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze samen te werken metcollega’s

Samenwerken metcollega’s

Competentie op het gebied van samenwerken

Algemene competenties:D aandacht en begrip tonenE samenwerken en overleggenF ethisch en integer handelenJ formuleren en rapporteren V met druk en tegenslag omgaan

Competentie 6 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze te communiceren met betrokkenen buiten de school binnen de reikwijdte van de eigen taakstelling

Samenwerken met omgeving

Competentie in het werken met mensen eninstellingen buiten deschool

Algemene competenties:D aandacht en begrip tonenF ethisch en integer handelenJ formuleren en rapporteren T instructies en procedures opvolgenU omgaan met veranderingen en aanpassenV met druk en tegenslag omgaan

Competentie 7 De onderwijsassistent is in staat om opadequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen

Reflectie en ontwikkeling

Competentie in reflectie en persoonlijkeprofessionele ontwikkeling

Algemene competenties:W gedrevenheid en ambitie tonen

Competent zijn, competent handelen, houdt in dat de OA-er adequaat kan handelen in allerlei situaties, ook in kritische beroepssituaties een keuze kan maken uit een repertoire van kennis een keuze kan maken uit een repertoire van vaardigheden kan reflecteren vanuit eigen persoonlijkheid en vanuit waarden en normen.

Adequaat handelen is dan een juiste keuze maken uit een repertoire van kennis en vaardigheden, deze kennis kunnen integreren in eigen handelen en op dit handelen reflecteren.


1.3 De begeleiding.

Tijdens de BPV krijgt de stagiaire twee soorten begeleiding:A. de werkbegeleiding vanuit de (BPV) school door de BPV-mentor; B. de BPV-begeleiding vanuit de opleiding door de coach.

A. Van werkbegeleiders vanuit de (BPV) school wordt verwacht:

Hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van het werk. De beroepskracht op de (BPV) school, die zich hiervoor beschikbaar heeft gesteld, is de BPV-mentor . De begeleiding bestaat uit regelmatige gesprekken. Het accent van deze bespreking ligt op het functioneren van de stagiaire binnen de (BPV) school en het team. De BPV-mentor kan binnen de (BPV) school tegelijkertijd de contactpersoon zijn naar de opleiding toe en neemt altijd deel aan (tussentijdse) coaching- en beoordelingsgesprekken van de BPV-periode.Bij problemen, onduidelijkheden, niet nagekomen afspraken e.d. verzoeken wij de BPV-mentor contact op te nemen met de coach van de cursist.

Taken van de BPV-mentor:* Zorgt voor een goede introductie in de klas, de school, het team.* Begeleidt de stagiaire in de BPV d.m.v.:

- afspraken maken over takenpakket en wederzijdse verwachtingen;- regelmatige begeleidingsgesprekken gericht op de competenties van de stagiair;- reflecteren op het uitvoeren van activiteiten en/of beroepsproducten van de stagiair;- het geven van schriftelijke feedback op het functioneren van de cursist;- het invullen en bespreken van de beoordelingslijsten- Het mede beoordelen van beroepsproducten.- het houden van een functionering- en een beoordelingsgesprek; vanuit de opleiding is

de BPV-docent hierbij aanwezig;- het aftekenen van de urenstaat;- het ondertekenen voor de akkoordvermelding bij enkele beroepsproducten die bij BPV-

docent worden ingeleverd.

B. Onder BPV-begeleiding vanuit de opleiding wordt verstaan:

Hulp en ondersteuning bij het functioneren van de stagiaire tijdens de BPV. Deze begeleiding ziet er als volgt uit:* Voorbereiding op de stage.* Contact met de mentor van de BPV-school. De BPV-docent bezoekt de stagiaire om kennis te

maken met de BPV-mentor en om het functioneren van de stagiaire te bespreken. Aan het eind van het 1e schooljaar vindt een tussenbeoordeling plaats van stagiaire, BPV - mentor en BPV – docent.

* BPV-begeleiding in de coachgroep. De cursist leert persoonlijke leervragen uit te wisselen met medecursisten.

Taken van de BPV-docent:- de BPV-docent volgt het individuele leerproces van de stagiaire, o.a. aan de hand van

procesverslagen;- coacht de cursisten bij het werken aan de competenties;- begeleidt de planning van BPV-opdrachten;- is verantwoordelijk voor het niveau van de beroepsproducten( onderdeel van het

portfolio) en beoordeelt mede de opdrachten


- is contactpersoon vanuit de opleiding met de BPV-scholen;- bezoekt de cursist op de BPV-schoolheeft de eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling op de BPV in overleg met de

BPV-mentor;- tekent de urenstaat ( zie bijlage).

1.4 : Beoordeling

Op een aantal momenten in je leertraject kun je beoordeeld worden.

We kennen twee vormen van beoordelen: beoordelen om te leren beoordelen om te beslissen

Je bent zelf als cursist actief betrokken bij je beoordeling; je laat “bewijzen” zien.

Beoordelen om te leren is ontwikkelingsgericht. De eigen ontwikkeling is uitgangspunt. Beoordelen om te leren vindt plaats tijdens de coach-uren portfoliogesprekken op school en de beoordelingsgesprekken op de stage. Het Friesland College kent verschillende examenvormen: b.v. het examendossier, het panelgesprek, praktijkbeoordelingen( eindprofielen) en een proeve’s van bekwaamheid.Een examencommissie beslist uiteindelijk of je geslaagd bent of niet.Bij de beoordelingen zijn vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk actief betrokken: bij de praktijkbeoordelingen, maar ook als panellid bij het panelgesprek en bij de beoordelingen van deproeve in de praktijk.De cursist moet in het panelgesprek kunnen reflecteren op zijn handelen en resultaten, vooral in situaties die complex en kritisch zijn en veel vragen van de persoonlijke kwaliteiten

We zijn ons bewust van het feit dat bovenstaande informatie niet altijd direct duidelijk is en te overzien is voor iedereen. Het beste is om gewoon te beginnen. Al doende leert men en wordt de opleiding steeds duidelijker.

De stagiair wordt beoordeeld met behulp van de formulieren( eindprofiel) waarop concreet gedrag en vaardigheden behorende bij de 7 beroepscompetenties staan beschreven . Het BPV eindprofiel is een onderdeel van het handelingsbekwaam niveau van de examinering.80% van de gedragsindicatoren van elke competentie moet bij het eindprofiel als zichtbaar zijn beoordeeld. Na voldoende beoordeling van het op weg beoordelingsformulier start de cursist met het beoordelingsformulier eindprofiel, deze kent twee beoordelingslijsten. Eén is competentie gericht en de andere is ingedeeld naar kerntaken .Wel zijn de gedragsindicatoren van deze lijsten gelijk. Bij beide lijsten moet 80% van de gedragsindicatoren zichtbaar zijn, zowel per kerntaak als per competentie.Daarnaast worden de beroepsproducten en opdrachten beoordeeld.De verantwoordelijkheid voor de eindbeoordeling ligt bij de BPV docent / coach van de opleiding Onderwijsassistent.

a. De praktijk wordt mede beoordeeld door de BPV mentor. Tijdens deze BPV-periode vinden er meerdere gesprekken plaats. Het eerste gesprek is een kennismaking- tevens functioneringsgesprek. Het laatste gesprek vindt plaats voor de start van de proeve van bekwaamheid in de praktijk en is tevens het beoordelingsgesprek van de eindprofielen.. Bij beide gesprekken zijn stagiaire, stagedocent en de BPV- mentor aanwezig. De cursist organiseert dit gesprek en laat zien hoe hij/zij aan zijn/haar competenties gewerkt heeft.

b. Het BPV-portfolio met beroepsproducten, het reflectieverslag wordt beoordeeld door de opleiding, na lezing en ondertekening van de BPV-mentor. In het verslag moet een duidelijke ontwikkeling zichtbaar worden in het werken aan de algemene en de beroepscompetenties.


De praktijk en het verslag worden beoordeeld met een Onvoldoende, Voldoende of Goed. Iedere competentie is uitgewerkt in gedragsindicatoren die gebruikt kunnen worden als agenda voor de begeleidingsgesprekken en als beoordelingslijsten

Wer k w i j ze. De profielen worden ingevuld door BPV- mentor en stagiair door het aankruisen van zichtbaar en niet zichtbaar of niet van toepassing( n.v.t.)De stage mentor motiveert schriftelijk waarom bepaalde gedragsindicatoren niet vantoepassing zijn.Enkele gedragsindicatoren kunnen soms niet van toepassing zijn omdat er gewerkt wordt met verschillende doelgroepen in verschillende BPV adressen. In het voortgezet onderwijs verrichtde onderwijsassistent andere taken dan bij de kleuters in de basisschool. De BPV-mentor kangevraagd worden om een schriftelijke tussenrapportage in eigen woorden te geven. De stagiair bereidt de evaluatie voor, door zichzelf aan de hand van de beoordelingsformulierente beoordelen. De BPV-mentor heeft de gedragsindicatoren ook beoordeeld. De stagiaire heefthaar portfolio aan de stage mentor laten zien.De cursist en de BPV-mentor bespreken de uitkomst voordat de BPV docent op bezoek komt. De cursist kan worden beoordeeld met een Onvoldoende, Voldoende of Goed. ( O – V – G ).In het gesprek van stagiair, BPV-mentor en BPV-docent wordt de evaluatie besproken en debeoordeling vastgesteld.De beschrijving van de gezamenlijke evaluatie wordt ingeleverd bij de BPV-docent, nadat een kopie gemaakt is door de stagiair.

Bij de eindprofielen wordt ook de lijst met gedragsindicatoren per kerntaak en werkproces ingevuld, deze lijst geeft een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling van de stage Beide lijsten moeten minimaal met een voldoende beoordeeld zijn


DEEL 2 BeoordelingZie hiervoor ook bij de werkwijze op blz 17


ONDERWIJSASSISTENT BEOORDELINGSFORMULIEREN BPV

2.1 START PROFIELEN

Pedagogische competentie Didactische competentie Organisatorische competentie Inter-persoonlijke competentieCompetentie op het gebied van samenwerken met collega’sCompetentie op het gebied van samenwerken met omgevingCompetentie op het gebied van reflectie en ontwikkeling

Zie hiervoor ook bij de werkwijze op blz 17

Stagiaire: School: Plaats:Stage mentor: Stagedocent:Datum:

Deze lijsten van gedragsindicatoren / succescriteria worden ingevuld door de BPV mentoren en besproken met de stagiaires. Deze lijsten worden gebruikt als beoordelingsinstrument van de BPV


START PROFIEL PEDAGOGISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert in het bijzonder in het PO en SO verzorgende taken uit3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen

Gedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet zichtbaar

Niet van toepassing

Let op veiligheid en gezond gedrag van leerlingenStimuleert hygiënisch en gezond gedrag bij leerlingenStimuleert de zelfredzaamheid van leerlingenKent de leerlingen bij naamHeeft inzicht in de belevingswereld van leerlingenMoedigt leerlingen aanLuistert naar leerlingenBewaart de juiste afstand naar leerlingenToont Interesse in leerlingenKijkt naar leerlingenHelpt leerlingenZiet en beschrijft verschillen tussen leerlingenMotiveert leerlingenIs betrokken bij leerlingenHeeft geduld met leerlingenGeeft complimenten aan leerlingenGaat zorgvuldig om met de privacy van leerlingen

Datum:…………………….

HANDTEKENING STAGIAIRE HANDTEKENING STAGEMENTOR

Normering: 80% van alle indicatoren die van toepassing zijn moeten zichtbaar zijn

De stage mentor motiveert schriftelijk waarom bepaalde gedragsindicatoren niet van toepassing zijn.


START PROFIEL DIDACTISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2: Bereidt de uitvoering van programmaonderdelen voor1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen

Gedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Nietzichtbaar

Niet vantoepassing

Stimuleert en motiveert leerlingenIs plezierig om naar te luisterenLeest verhalen en boeken voorBegeleidt kleine groepen leerlingenGeeft duidelijke instructie aan kleine groepen leerlingenVoert gesprekken met leerlingenBegeleidt leerlingen bij het werken met speel- en leermaterialenHanteert bij het geven van instructie het juiste tempo en controleert of de uitleg begrepen isVoert activiteit en/of les uit en reflecteert op eigen ervaringenHoudt rekening met verschillen tussen leerlingen.Begeleidt kinderen bij de computerKijkt werk van kinderen naLegt benodigde materialen voor een activiteit of les klaarKent methoden of programma’s die gebruikt wordenSchrijft methodischBevordert zelfstandigheid van leerlingenGebruikt feedback om te leren.Voert assisterende taken uit volgens instructies van de leerkrachtLevert een praktische bijdrage aan het klassenmanagement, zoals het inrichten van hoeken, projecttafels en onderwijsruimtesStemt haar eigen handelen af op de doelgroep en de situatie

Datum:…………………….





START PROFIEL ORGANISATORISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1 Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.2 Assisteert bij het organiseren van activiteiten binnen en buiten de school.2.3 Verzorgt administratieve werkzaamheden voor leraar / team.2.4 Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces3.2 Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg

Gedragsindicatoren /Succescriteria zichtbaar Nietzichtbaar

Niet vantoepassing

Voert taken op een ordelijke en systematische manier uitHeeft overzicht over zijn/haar takenBiedt structuur aan leerlingenKan instructies opvolgenHanteert de regels en afspraken in de klas naar leerlingen toeKomt eigen afspraken na over taken en tijdenZiet het werkOrganiseert mede een prettig leef- en werkklimaatHeeft zorg voor de leer- en speelomgevingGaat zorgvuldig om met de te gebruiken materialen en middelenGaat flexibel met de planning om als daar aanleiding toe blijktSpreekt leerlingen op positieve wijze op hun gedrag aan en laat zelf voorbeeldgedrag zienZorgt mede voor een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de schoolLet op de kwaliteit van haar werkzaamheden

Datum:

HANDTEKENING STAGIAIRE HANDTEKENING STAGE MENTOR

Normering: 80% van alle indicatoren die van toepassing zijn moeten zichtbaar zijnDe stage mentor motiveert schriftelijk waarom bepaalde gedragsindicatoren niet van toepassing zijn.


START PROFIEL INTERPERSOONLIJKE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert in het bijzonder in het PO en SO verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen

Gedragsindicatoren / Succescriteria Zichtbaar Nietzichtbaar

Niet vantoepassing

Straalt zelfvertrouwen uitHandelt consequent binnen de afgesproken lijn in de klas / school m.b.t. de leerlingHeeft een positieve uitstralingNeemt initiatief, draagt ideeën aanIs enthousiastGaat discreet om met leerling gegevensVoert de pedagogische-verzorgende taken zorgvuldiguitGedraagt zich verantwoordelijk en is aanspreekbaar opzijn/haar verantwoordelijkhedenKan duidelijk mondeling communicerenStemt zijn/haar taalgebruik af op de doelgroep en de situatieLeert van feedbackBehandelt alle leerlingen rechtvaardigRespecteert verschillen tussen leerlingenHerkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben en biedt dan de nodige ondersteuningKan eigen gedrag aanpassen aan veranderende omstandighedenLuistert aandachtig naar anderenKan haar ervaringen beschrijven

Datum:




START PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET COLLEGA’S

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen


Niet vantoepassing

Observeert de stage mentorBespreekt met de mentor problemen of datgene wat is waargenomenStaat open voor adviezen van collega’s en accepteert begeleidingIs vriendelijk en beleefd in de omgang met collega’sStelt zich actief op en toont initiatiefGaat een gesprek aan met de stage mentorKan informatie van de stage mentor benutten in het werkUiterlijke verzorging en taalgebruik zijn passend bij de stage plekStemt haar werkzaamheden af met collega’sGeeft hulp aan collega’sVraagt hulp of ondersteuningLuistert aandachtig naar wat anderen naar voren brengenVoert indien nodig overleg met stage mentor encollega’sIs gemakkelijk aanspreekbaar

Datum:




START PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET OMGEVING

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:2.2: Assisteert bij het organiseren van activiteiten binnen en buiten de school2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen

Gedragsindicatoren / Succescriteria Zichtbaar Niet zichtbaar

Niet van toepassing

Toont betrokkenheid bij de schoolOnderzoekt op welke wijze de school contact houdt met de oudersBewaakt de grenzen van haar/zijn eigen competentiesHeeft respect voor opvattingen van anderenHeeft kennis van de buitenschoolse opvangHeeft kennis van de tussen schoolse opvangHeeft oog voor de belangen van haar eigen instellingIs vriendelijk en beleefd in het contact met ouders enmensen buiten de schoolHeeft een rol bij contacten met oudersHeeft kennis van de voorschoolse educatieAssisteert bij activiteiten buiten het primaire procesGaat zorgvuldig om met informatie over leerlingen enschool

Datum:




START PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN REFLECTIE EN PROFESSIONELE ONTWIKKELING

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert pedagogisch-verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stelt werkzaamheden af3.4: evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen


Niet vantoepassing

Analyseert wat haar sterke en zwakke punten zijn samenmet haar stage mentorBenoemt eigen leerdoelenWerkt aan zelf uitgewerkte leerdoelenAnalyseert pedagogische en didactische situatiesOntvangt feedback en reageert op feedbackStelt leervragenKan eigen handelen verwoorden en verantwoordenToont verantwoordelijkheid voor eigen leerprocesIs zich bewust van zijn eigen positie als onderwijsassistentCommuniceert helder en duidelijkHanteert een correcte spellingHandelt proactief, gericht op de veiligheid van leerlingenToont sociale vaardighedenReflecteert op haar ontwikkeling m.b.v. deontwikkelingslijnen en leerlijnen in het portfolio

Datum:


De stage mentor motiveert schriftelijk waarom bepaalde gedragsindicatoren niet van toepassing zijn.Normering: 80% van alle indicatoren die van toepassing zijn moeten zichtbaar zijn



2.2 OP WEG PROFIELENZie hiervoor ook bij de werkwijze op blz 17

Pedagogische competentie Didactische competentie Organisatorische competentie Interpersoonlijke competentieCompetentie op het gebied van samenwerken met collega’sCompetentie op het gebied van samenwerken met omgevingCompetentie op het gebied van reflectie en ontwikkeling


Stagiaire: School: Plaats:Stage mentor: Stagedocent:Datum:

Deze lijsten met gedragsindicatoren / succescriteria worden ingevuld door de BPV mentoren en besproken met de stagiaires.Deze lijsten worden gebruikt als beoordelingsinstrument van de BPV

Normering: 80% van alle indicatoren die van toepassing zijn moeten zichtbaar zijnFC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014 pagina

28

OP WEG PROFIEL PEDAGOGISCHE COMPETENTIE



Niet vantoepassing

Let op veiligheid en gezond gedrag van leerlingenStimuleert hygiënisch en gezond gedrag bij leerlingenStimuleert de zelfredzaamheid van leerlingenKent de leerlingen bij naam en is attent naar leerlingen toeHeeft inzicht in de belevingswereld van leerlingenMoedigt leerlingen aan en kan leerlingen motiverenLuistert naar leerlingenToont aandacht en begrip voor leerlingenBewaart de juiste afstand naar leerlingenHandelt consequent binnen de afgesproken lijn in de school/klas m.b.t. de leerlingenSpreekt leerlingen op positieve wijze op hun gedrag aan en laat zelf voorbeeldgedrag zienZiet en beschrijft verschillen tussen leerlingenToont interesse en betrokkenheidKan reflecteren op eigen pedagogisch handelenHeeft geduld met leerlingenGeeft complimenten aan leerlingenToont zich naar leerlingen als betrouwbaar persoonBiedt sociaal pedagogische zorg aan in ontwikkeling bedreigde leerlingenReflecteert op eigen ontwikkeling van de pedagogische competentieGaat zorgvuldig om met privacy van leerlingenLeert en stimuleert leerlingen om voor zichzelf op te komenObserveert leerlingen volgens de binnen de school geldendeprocedures en protocollenLevert een bijdrage aan de sociaal-emotionele ontwikkeling vanleerlingen

Datum:




29

OP WEG PROFIEL DIDACTISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2: Bereidt de uitvoering van programmaonderdelen voor1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet

zichtbaarNiet vantoepassing

Stemt haar/zijn handelen af op de doelgroep en de situatieBegeleidt kleine groepen leerlingenGeeft duidelijke instructie aan groepen leerlingenBegeleidt bij het werken met speel-/leermaterialen en is op de hoogte van het leeraspect.Assisteert de leerkracht en heeft daarbij oog voor de kwaliteit van de instructie.Kan eenvoudige didactische beslissingen nemen.Kan omgaan met verschillen tussen leerlingen.Bereidt activiteit en/of les voor met activiteitenformulier en/of lesformulierKan reflecteren op een aan leerlingen gegeven activiteit en/of lesBegeleidt leerlingen bij de computer/tabletKijkt werk van leerlingen na en bespreekt dit met de leerkrachtLegt benodigde materialen voor een activiteit of les klaarKan materialen en middelen doelmatig gebruikenKent vakinhoudelijke methoden of programma’s die gebruiktworden en past die toe.Levert een praktische bijdrage aan het klassenmanagement, zoals het inrichten van hoeken, projecttafels en onderwijsruimtesSchrijft methodischBevordert zelfstandig werken van leerlingenVolgt de cognitieve ontwikkeling van leerlingen door middel van observaties, toetsen en handelingsplannen.Helpt leerlingen na te denken over hun eigen leren en aanpak van lerenIs enthousiast, legt uit en ondersteunt, motiveert en stimuleert leerlingenOverziet de groep leerlingen en heeft tevens oog voor de individuele leerlingSchakelt snel tussen de verschillende leerlingen en van de individuele leerling naar de groep en is daarbij gericht op devoortgang van de leeractiviteitLuistert aandachtig naar wat anderen naar voren brengen enreflecteert op haar eigen handelen en ervaringenDatum:




OP WEG PROFIEL ORGANISATORISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1 Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.2 Assisteert bij het organiseren van activiteiten binnen en buiten de school.2.3 Verzorgt administratieve werkzaamheden voor leraar / team.2.4 Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces3.2 Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg


Niet van toepassing

Voert taken op een ordelijke en systematische manier uitHeeft overzicht over zijn/haar takenKiest materialen en middelen kostenbewust en milieu bewustHanteert de regels en afspraken in de klas naar leerlingen toeHeeft overzicht over het groepje leerlingenBiedt structuur aan leerlingenKan zijn/haar werkzaamheden effectief indelenKan planmatig werken en prioriteiten stellenHanteert de regels en afspraken in de klas naar leerlingen toeKan aangeven wanneer zijn/haar grenzen worden bereiktStemt werkzaamheden af met collega’sHeeft kennis van het leerlingvolgsysteemHeeft zorg voor de leer- en speelomgevingKomt afspraken na over taken en tijdZorgt mede voor een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de schoolLet op de kwaliteit van haar werkzaamhedenGaat flexibel om met de planning als daar aanleiding toe isOrganiseert mede een prettig leef- en leerklimaat

Datum:





OP WEG PROFIEL INTERPERSOONLIJKE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert in het bijzonder in het PO en SO verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria Zichtbaar Niet


Straalt zelfvertrouwen uitHandelt consequent binnen de afgesproken lijn in de klas / school m.b.t. de leerlingObserveert zo objectief mogelijk en levert een bijdrage aan de beeldvorming van leerlingenIs aanspreekbaar op zijn/haar verantwoordelijkhedenNeemt initiatief, draagt ideeën aanGaat zorgvuldig om met leerling-gegevensVoert pedagogisch-verzorgende taken zorgvuldig uitBouwt een vertrouwensrelatie op met leerlingenLeert van feedbackToont belangstelling voor ideeën en standpunten, zodatde leerling zich gehoord en betrokken voeltCommuniceert helder zowel verbaal als non-verbaalIs bekend met verschillende sociaal-culturele achtergronden van leerlingenKan eigen gevoelens functioneel hanterenSignaleert positieve en negatieve signalen vanleerlingenSpreekt leerlingen aan op ongewenst gedrag enstimuleert gewenst gedragSpreekt leerlingen op positieve wijze op hun gedrag aanen laat zelf voorbeeldgedrag zienStemt haar communicatie af op de doelgroep en desituatieGeeft bewust wel en geen aanwijzingen aan leerlingenRespecteert verschillen tussen leerlingenHerkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben en biedtdan de nodige ondersteuningKan eigen gedrag aanpassen aan veranderendeomstandighedenLuistert aandachtig naar anderenKan haar/zijn ervaringen analyseren en beschrijven

Datum:





OP WEG PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET COLLEGA’S



Niet van toepassing

Observeert de stage mentorBespreekt met de mentor datgene wat is waargenomenStaat open voor adviezen van collega’sStelt zich actief op en toont initiatiefIs vriendelijk en beleefd in de omgang met collega’sBeschrijft haar eigen wijze van samenwerken met collega’sKan informatie van de stage mentor benutten in het werkHeeft kennis van de onderwijsvisie van de schoolGaat gesprekken aan met collega’sStemt haar werkzaamheden af met collega’sGaat werkrelaties aanRapporteert mondeling over uitgevoerde takenLuistert aandachtig naar wat anderen naar voren brengenInformeert zich goed over de leerlingen en deonderwerpen/thema’s die aan de orde zijnVoert indien nodig overleg met stage mentor encollega’sGeeft haar grenzen aanGeeft aan welke taken zij zal kunnen vervullen

Datum:





OP WEG PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET OMGEVING



Niet vantoepassing

Toont betrokkenheid bij de schoolOnderzoekt op welke wijze de school contact houdt met de oudersBewaakt de grenzen van haar/zijn competentiesVerzamelt relevantie informatie over mogelijke buitenschoolse activiteitenHeeft kennis van de tussen schoolse opvangHeeft kennis van de buitenschoolse opvangHeeft oog voor de belangen van haar eigen instellingIs vriendelijk en beleefd in het contact met ouders en mensen buiten de schoolHeeft een rol bij contacten met oudersHeeft kennis van de voorschoolse educatieHeeft bijgedragen aan het goed laten verlopen vanevenementen, schoolreisjes en activiteitenGaat zorgvuldig om met informatie over leerlingen enschoolHeeft een globaal beeld van de verschillende partijenwaarmee de school contact onderhoudtRespecteert leerlingen/ouders met verschillendeopvattingen, overtuigingen en andere culturele achtergrondenGaat flexibel om met culturele verschillen tussen school en thuismilieu

Datum:





OP WEG PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN REFLECTIE EN PROFESSIONELE ONTWIKKELING

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.4: Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert pedagogisch-verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stelt werkzaamheden af3.4: evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet

zichtbaarNiet van

toepassingAnalyseert wat haar sterke en zwakke punten zijn enverwerkt die in een persoonlijk ontwikkelingsplanVoert actiepunten uit het persoonlijk ontwikkelingsplan uitReageert adequaat op ongewenst gedrag van leerlingenReflecteert op pedagogische en didactische situatiesOntvangt feedback en reageert op feedbackGaat flexibel om met veranderingenVoert, zowel gevraagd als op eigen initiatief voorbereidendeen afrondende werkzaamheden uitToont verantwoordelijkheid voor eigen leerprocesIs zich bewust van zijn/haar eigen positie als onderwijsassistentCommuniceert helder en duidelijk ook in onzekere situatiesHanteert een correcte spellingToont sociale vaardighedenToont overwicht op de leerlingen, zodat zij luisteren enaanwijzingen opvolgenHandelt proactief, gericht op de veiligheid van leerlingenReflecteert op haar ontwikkeling m.b.v. de ontwikkelingslijnen en leerlijnen in het portfolio en d.m.v.reflectieverslagenObserveert zo objectief mogelijk en rapporteert nauwkeurigen volledig daarbij rekening houdend met de privacy van leerlingenReflecteert door te verwoorden wat de effecten van haar/zijn eigen gedrag kunnen zijn op het gedrag van leerlingen

Datum:






2.3 EINDPROFIEL per competentie

Pedagogische competentie Didactische competentie Organisatorische competentie Interpersoonlijke competentieCompetentie op het gebied van samenwerken met collega’sCompetentie op het gebied van samenwerken met omgevingCompetentie op het gebied van reflectie en ontwikkeling


Stagiaire: School: Plaats:Stage mentor:Stagedocent: Datum:

Deze lijsten met gedragsindicatoren / succescriteria worden ingevuld door de BPV mentoren en besproken met de stagiaires.Deze lijsten worden gebruikt als beoordelingsinstrument van de BPVHet BPV eindprofiel is een onderdeel van het handelingsbekwaam niveau van de examinering80% van elke competentie en kerntaak moet als zichtbaar zijn beoordeeld voor een voldoende beoordelingEr zijn twee beoordelingslijsten, het eindprofiel per competentie en het eindprofiel per kerntaak

De stage mentor motiveert schriftelijk waarom bepaalde gedragsindicatoren niet vantoepassing zijn.Normering: 80% van alle indicatoren die van toepassing zijn moeten zichtbaar zijnFC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013- 2014 pagina

36

EIND PROFIELPEDAGOGISCHE COMPETENTIE



Niet van toepassing

Leert en stimuleert leerlingen om voor zichzelf op te komen en stimuleert de zelfredzaamheidHeeft inzicht in de belevingswereld van leerlingen en toont interesse en betrokkenheidSignaleert emoties en spanning tussen leerlingen en draagt mogelijke oplossingen aan.Signaleert sociale problematiekBewaart de juiste professionele afstand naar leerlingenGeeft positieve en constructieve feedback aan leerlingen en laat zelf voorbeeld gedrag zien.Helpt leerlingen na te denken over en inzicht te krijgen in hun eigen handelen en kan bij conflicten tussen leerlingen praktischeen pedagogische beslissingen nemenReflecteert door te verwoorden wat de effecten van haar eigengedrag kunnen zijn op het gedrag van leerlingenKan zich inleven in gevoelens en gedachten van verschillendeleerlingenGaat zorgvuldig om met de privacy van leerlingenObserveert onbevooroordeeld en objectief en rapporteert zo objectief en volledig mogelijk en levert zo een bijdrage aan debeeldvorming van leerlingenStimuleert veilig en gezond gedrag van leerlingenRicht zich op de zorgbehoefte van individuele leerlingen.Levert een bijdrage aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen en ondersteunt leerlingen bij het verkrijgen van sociale vaardighedenBiedt sociaal pedagogische zorg aan in ontwikkeling bedreigde leerlingenSpreekt leerlingen op positieve wijze op hun gedrag aan en laat zelf voorbeeldgedrag zienKan reflecteren op eigen pedagogisch handelen m.b.v. kritische beroepssituatiesToont zich naar leerlingen als betrouwbare persoon

Datum:………………….



37

EIND PROFIELDIDACTISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2: Bereidt de uitvoering van programmaonderdelen voor1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces3.1:Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet


Past vakinhoudelijke kennis en vaardigheden van leergebiedentoe en kan werken met bijbehorende lesmethoden ofprogramma’sPast zo nodig de begeleiding aan bij de individuele leerbehoefte en leerstijl van leerlingen gericht op een optimaal verloop van deleeractiviteitenVolgt de cognitieve ontwikkeling van leerlingen door middel van observaties, toetsen en handelingsplannen en kan hieroverrapporterenGeeft lessen/activiteiten aan leerlingen met onderliggendelesformulieren en kan hierop reflecterenKan eenvoudige didactische beslissingen nemen en maaktgebruik van de juiste beschikbare didactische hulpmiddelen en materialenReageert flexibel op veranderingen en reageert duidelijk naar de leerlingenStemt haar eigen didactisch handelen af op de doelgroep en de situatie en stage mentor en collega’sKan aansluiten bij de leerbehoefte van leerlingen.Signaleert structuurbehoefte bij leerlingen en anticipeert daaropKijkt werk van leerlingen na en bespreekt dit met de leerkrachtGeeft duidelijke instructie en uitleg aan groepen leerlingenDoet enthousiast, legt uit, motiveert en ondersteunt leerlingen.Heeft overzicht over de groep en oog voor de individuele leerlingHelpt leerlingen na te denken over hun eigen leren enaanpak/manier van leren.Schakelt snel tussen de verschillende leerlingen en van deindividuele leerling naar de groep en is daarbij gericht op de voortgang van de leeractiviteitBevordert zelfstandig werken bij leerlingenLevert een praktische bijdrage aan het klassenmanagement,zoals het inrichten van hoeken, projecttafels en onderwijsruimtesBegeleidt bij het werken met speel-/leermaterialen en is op de hoogte van het leeraspect.Kan reflecteren op eigen didactisch handelenDatum:………………….



38

EIND PROFIELORGANISATORISCHE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.2 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen2.1 Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.2 Assisteert bij het organiseren van activiteiten binnen en buiten de school.2.3 Verzorgt administratieve werkzaamheden voor leraar / team.2.4 Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces3.2 Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg3.3 Stemt werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet

zichtbaarNiet van toepassing

Voert taken op een ordelijke en systematische manier uitHeeft overzicht over zijn/haar takenKiest materialen en middelen kostenbewust en efficiëntHanteert regels en afspraken en ziet toe dat ook leerlingen die regels toepassenAssisteert bij administratieve werkzaamheden en verwerktgegevens nauwkeurig, inzichtelijk en vertrouwelijkKan digitaal relevante gegevens registreren en gaat hiervertrouwelijk mee omSignaleert structuurbehoefte bij leerlingen en biedt structuuraan leerlingenStelt zichzelf actief beschikbaar opKan planmatig werken en prioriteiten stellenGaat flexibel om met de planning als daar aanleiding toe isKent en werkt met kwaliteitszorgsystemen en kan absentie bijhouden en verwerkenKan aangeven wanneer haar grenzen worden bereikt en draagt oplossingen aanBrengt waar nodig structuur aan in materiaal, inrichting van de werkruimte, werkwijze, tijd, enzovoortSignaleert knelpunten in de dagelijkse gang van zakenOrganiseert mede een prettig leef- en werkklimaatHeeft kennis van het leerlingvolgsysteemAssisteert bij het organiseren van buitenschoolse activiteitenReflecteert op het eigen organisatorisch handelenKomt afspraken na over taken en tijdZorgt mede voor een goed verloop van de dagelijkse gangvan zaken in en om de schoolLet op de kwaliteit van haar werkzaamhedenGaat flexibel om met de planning als daar aanleiding toe isLevert een praktische bijdrage aan het klassenmanagement, zoals het inrichten van hoeken, projecttafels enonderwijsruimtes

Datum:………………….



39

EIND PROFIELINTER-PERSOONLIJKE COMPETENTIE

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.4: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert in het bijzonder in het PO en SO verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stemt de werkzaamheden af3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria Zichtbaar Niet


Voert pedagogisch-verzorgende taken zorgvuldig uitLuistert aandachtig naar anderenGaat zorgvuldig om met leerling gegevensHeeft oog voor de individuele leerlingBouwt een vertrouwensrelatie op met leerlingenObserveert onbevooroordeeld en objectief en rapporteert zo objectief en volledig mogelijk en levertzo een bijdrage aan de beeldvorming van leerlingenToont belangstelling voor ideeën en standpunten entoont betrokkenheid bij en reflecteert op problemen en vragen van leerlingenHerkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben en biedt dan de nodige ondersteuning, let daarbij op hetwelzijn van de leerlingCommuniceert duidelijk, verbaal en non-verbaalNeemt initiatief, draagt ideeën aan en straalt zelfvertrouwen uitIs bekend met verschillende sociaal-culturele achtergronden van leerlingen en houdt daar rekeningmeeSignaleert positieve en negatieve signalen vanleerlingen en spreekt leerlingen aan op ongewenst gedrag en stimuleert gewenst gedragStemt haar communicatie af op de doelgroep en de situatie en kan eigen gedrag en gevoelens functioneel hanterenGeeft en ontvangt en leert van feedbackKan met druk en tegenslag omgaan en kritische beroepssituatiesRespecteert verschillen tussen leerlingen en behandelt alle leerlingen rechtvaardigVolgt het effect van eigen handelen en kan eigen gedrag aanpassen aan veranderende omstandighedenReflecteert op het eigen inter-persoonlijk handelen

Datum:………………….




EINDPROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET COLLEGA’S



Niet van toepassing

Bespreekt met de mentor datgene wat is waargenomen en kan informatie van de stage mentor benutten in hetwerkReflecteert op haar eigen wijze van samenwerken metcollega’sHeeft kennis van de onderwijsvisie van de school en isgericht op de wensen en de visie van de organisatieToont betrokkenheid bij de school en collega’sStemt haar werkzaamheden af met collega’s en gaat werkrelaties aanLuistert aandachtig naar wat anderen naar voren brengenVoert indien nodig overleg met stage mentor en collega’s en vertaalt uit te voeren taken naar concreethandelenGeeft haar grenzen aan bij overschrijden of overvragenen draagt hier oplossingen voor aanStelt zich actief op en geeft aan welke taken zij zalkunnen vervullenStelt zich open voor adviezen van collega’s en geeftook adviezen aan collega’s als dat aan de orde is en binnen haar verantwoordelijkheidsbereik ligtKan omgaan met verschillen tussen collega’sNeemt deel aan voor haar functie relevanteoverlegvormen

Datum:………………….





EIND PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN SAMENWERKEN MET OMGEVING



Niet van toepassing

Weet op welke wijze de school contact houdt met de oudersHeeft een rol bij contacten met oudersHeeft respect voor opvattingen van anderenHeeft kennis van de tussen schoolse opvangHeeft kennis van de buitenschoolse opvangHeeft kennis van de voorschoolse educatieHeeft oog voor de belangen van haar eigen instelling en toont betrokkenheid bij de school .Is bekend met de leefwereld van ouders en met de culturele achtergronden van leerlingen en kan die kennis benuttenGaat flexibel om met de culturele verschillen tussen school en thuismilieuHeeft bijgedragen aan het goed laten verlopen van evenementen en activiteiten binnen en buiten de schoolToont tijdens het toezicht houden buiten het primaire proces overwicht op leerlingen zodat zij deaanwijzingen opvolgenGaat zorgvuldig om met informatie over leerlingen en schoolHeeft een globaal beeld van de verschillende partijenwaarmee de school contact onderhoudtVerwijst een betrokkene buiten de school door naar dejuiste collega’sIs op de hoogte van maatschappelijke ontwikkelingenm.b.t. het onderwijsBewaakt de grenzen van haar eigen competentie encommunicatie en verwijst zo nodig door naar de leerkracht/directeurReflecteert op haar/zijn eigen wijze van samenwerken met de omgeving

Datum:………………….




EIND PROFIELCOMPETENTIE OP HET GEBIED VAN REFLECTIE EN PROFESSIONELE ONTWIKKELING

Het resultaat is gericht op de volgende werkprocessen:1.1: Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen1.3: Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen1.4: Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces2.5: Voert pedagogisch-verzorgende taken uit3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering3.3: Stelt werkzaamheden af3.4: evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingenGedragsindicatoren / Succescriteria zichtbaar Niet

zichtbaarNiet van

toepassingAnalyseert zelfstandig maar ook samen met haar stage mentor wat haar sterke en zwakke punten zijn en verwerktdie in een persoonlijk ontwikkelingsplanReflecteert op haar ontwikkeling m.b.v. deontwikkelingslijnen en leerlijnen en d.m.v. reflectieverslagenStelt zichzelf concrete doelen in het kader van haar/zijnpersoonlijke ontwikkeling, gericht op ontwikkeling van deskundigheidKan met druk en tegenslag omgaan en eigen gevoelens hanterenToont tijdens het toezicht houden ook buiten het primaire proces overwicht op leerlingen zodat zij luisteren en deaanwijzingen opvolgenAnalyseert kritische pedagogische en didactische situatiesen kan hierop reflecterenObserveert zo objectief mogelijk en rapporteert correct ennauwkeurig daarbij rekening houdend met de privacy van leerlingenStaat open voor kritiek en leert van feedbackReflecteert door te verwoorden wat de effecten van zijn/haargedrag kunnen zijn op het gedrag van leerlingenGaat flexibel om met veranderingen en communiceert ook inonduidelijke situaties helder en eenduidig naar leerlingenIs zich bewust van zijn/haar eigen functie en positie als onderwijsassistent en de daarbij horende competentiesHanteert een correcte spelling en grammaticaHandelt proactief, gericht op de veiligheid van de leerlingenGaat zorgvuldig om met gevoelige zaken rondompedagogisch-verzorgende taken aan in ontwikkeling bedreigde en/of kwetsbare leerlingen.Neemt deel aan voor zijn/haar functie relevante overlegvormenHoudt zich op de hoogte van ontwikkelingen binnen het beroep, binnen de school en in de samenleving

Datum:………………….




EINDPROFIEL OVERZICHTSLIJST KERNTAKEN Eindprofiel beoordeling per kerntaakKerntaak 1: Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces

Werkprocessen 1 t/m 4 zichtbaar Niet zichtbaar

Niet van toepassing

1.1Gaat zorgvuldig om met de privacy van leerlingen1.1 Hanteert een correcte spelling en grammatica1.1 Observeert onbevooroordeeld en objectief en rapporteert zo objectief en volledig mogelijk en levert zoeen bijdrage aan de beeldvorming van leerlingen1.1 Signaleert sociale problematiek1.1 Signaleert emoties en spanning tussen leerlingen en draagt mogelijke oplossingen aan.1.2 Maakt gebruik van de juiste beschikbare didactische hulpmiddelen en materialen1.2 Kiest materialen en middelen kostenbewust en efficiënt1.3 Heeft inzicht in de belevingswereld van leerlingen entoont interesse en betrokkenheid1.3 Geeft duidelijke instructie en uitleg aan groepenleerlingen1.3 Handelt proactief, gericht op de veiligheid van deleerlingen1.3 Past zo nodig de begeleiding aan bij de individueleleerbehoefte en leerstijl van leerlingen gericht op een optimaal verloop van de leeractiviteiten1.3Volgt de cognitieve ontwikkeling van leerlingen door middel van observaties, toetsen en handelingsplannen enkan hierover rapporteren1.3 Geeft lessen/activiteiten aan leerlingen metonderliggende lesformulieren en kan hierop reflecteren1.3 Heeft overzicht over de groep en oog voor deindividuele leerling1.3 Kan eenvoudige didactische beslissingen nemen1.3 Signaleert structuurbehoefte bij leerlingen1.3 Stelt zichzelf actief beschikbaar op1.3 Hanteert regels en afspraken.m.b.t. veiligheid en ziet toe dat ook leerlingen die regels toepassen1.3 Gaat flexibel om met de planning als daar aanleiding toe is1.3 Schakelt snel tussen de verschillende leerlingen en van de individuele leerling naar de groep en is daarbijgericht op de voortgang van de leeractiviteit

1.4 Kan aansluiten bij de leerbehoefte van leerlingen.1.4 Reageert flexibel op veranderingen en reageertduidelijk naar de leerlingen1.4 Kan zich inleven in gevoelens en gedachten vanverschillende leerlingen1.4 Leert en stimuleert leerlingen om voor zichzelf op tekomen en stimuleert de zelfredzaamheid1.4 Signaleert positieve en negatieve signalen vanleerlingen en spreekt leerlingen aan op ongewenst gedrag en stimuleert gewenst gedrag1.4 Gaat flexibel om met veranderingen en communiceert ook in onduidelijke situaties helder en eenduidig naar


leerlingen1.4 Levert een bijdrage aan de sociaal-emotioneleontwikkeling van leerlingen en ondersteunt leerlingen bij het verkrijgen van sociale vaardigheden1.4Spreekt leerlingen op positieve wijze op hun gedrag aan en laat zelf voorbeeldgedrag zien1.4 Stemt haar communicatie af op de doelgroep en de situatie en kan eigen gedrag en gevoelens functioneelhanteren1.4 Signaleert structuurbehoefte bij leerlingen en anticipeert daarop1.4 Doet enthousiast, legt uit, motiveert en ondersteunt leerlingen1.4 Kan met druk en tegenslag omgaan en eigen gevoelens hanteren1.4 Begeleidt bij het werken met speel-/leermaterialen en is op de hoogte van het leeraspect.1.4 Herkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben en biedt dan de nodige ondersteuning, let daarbij op hetwelzijn van de leerling1.4 Analyseert kritische pedagogische en didactischesituaties en kan hierop reflecteren


NORMERING KERNTAAK 1Normering: Wanneer 80-89 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn dan heeft de cursist een voldoendeWanneer 90-100% van alle indicatoren (die van toepassing zijn)zichtbaar zijn dan heeft de cursist een goedWanneer minder dan 80 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn danheeft de cursist een onvoldoende

Beoordeling kerntaak 1 ONVOLDOENDE / VOLDOENDE / GOED

Datum:………………….



Kerntaak 2: Uitvoeren van taken rondom het primaire procesWerkprocessen 1 t/m 5

zichtbaar Niet zichtbaar Niet van

toepassing2.1Levert een bijdrage aan de kwaliteit van de leeromgeving2.1Voert taken rondom het primaire proces op een ordelijke en systematische manier uit2.1Brengt waar nodig structuur aan in materiaal, inrichting van de werkruimte, werkwijze, tijd, enzovoort2.1 Organiseert mede een prettig leef- en werkklimaat2.1 Komt afspraken na over taken en tijd2.1Levert een praktische bijdrage aan het klassenmanagement, zoals het inrichten van hoeken,projecttafels en onderwijsruimtes2.1Kijkt werk van leerlingen na en bespreekt dit met deleerkracht2.2 Stelt zichzelf actief beschikbaar op2.2 Kan planmatig werken en prioriteiten stellen2.2 Heeft overzicht over zijn/haar taken2.2 Assisteert bij het organiseren van buitenschoolse activiteiten en heeft bijgedragen aan het goed latenverlopen van evenementen en activiteiten binnen en buiten de school2.3 Assisteert bij administratieve werkzaamheden en verwerkt gegevens nauwkeurig, inzichtelijk en vertrouwelijk2.3 Kent en werkt met kwaliteitszorgsystemen2.3 Kan digitaal relevante gegevens registreren en gaathier vertrouwelijk mee om2.3 Heeft kennis van het leerlingvolgsysteem2.4 Bewaart de juiste professionele afstand naar leerlingen2.4 Geeft positieve en constructieve feedback aanleerlingen en laat zelf voorbeeld gedrag zien.2.4 Respecteert verschillen tussen leerlingen en behandeltalle leerlingen rechtvaardig2.4 Helpt leerlingen na te denken over en inzicht te krijgenin hun eigen handelen en kan bij conflicten tussen leerlingen praktische en pedagogische beslissingen nemen2.4 Gaat flexibel om met de planning als daar aanleiding toe is2.4 Toont belangstelling voor ideeën en standpunten en toont betrokkenheid bij en reflecteert op problemen envragen van leerlingen2.4Toont tijdens het toezicht houden ook buiten hetprimaire proces overwicht op leerlingen zodat zij luisteren en de aanwijzingen opvolgen2.4 Neemt initiatief, draagt ideeën aan en straalt zelfvertrouwen uit2.4 Signaleert knelpunten in de dagelijkse gang van zaken2.4 Heeft oog voor de individuele leerling2.4 Bouwt een vertrouwensrelatie op met leerlingen2.4 Zorgt mede voor een goed verloop van de dagelijksegang van zaken in en om de school


2.4 Is bekend met verschillende sociaal-culturele achtergronden van leerlingen en houdt daar rekening mee2.5 Stimuleert veilig en hygiënisch en gezond gedrag van leerlingen2.5 Voert pedagogisch-verzorgende taken zorgvuldig uit2.5 Richt zich op de zorgbehoefte van individueleleerlingen.2.5 Gaat zorgvuldig om met leerling gegevens2.5 Gaat zorgvuldig om met gevoelige zaken rondom pedagogisch-verzorgende taken aan in ontwikkelingbedreigde en/of kwetsbare leerlingen.2.5 Biedt sociaal pedagogische zorg aan in ontwikkelingbedreigde leerlingen2.5 Toont zich naar leerlingen als betrouwbaar persoon


NORMERING KERNTAAK 2Normering: Wanneer 80-89 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn dan heeft de cursist een voldoendeWanneer 90-100% van alle indicatoren (die van toepassing zijn)zichtbaar zijn dan heeft decursist een goedWanneer minder dan 80 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn dan heeft de cursist een onvoldoende


Datum:………………….



Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en professie gebonden taken

Werkprocessen 1 t/m 4 Zichtbaar Niet zichtbaar

Niet van toepassing

3.1 Past vakinhoudelijke kennis en vaardigheden van leergebieden toe en kan werken met bijbehorende lesmethoden of programma’s3.1 Houdt zich op de hoogte van ontwikkelingen binnen het beroep, binnen de school en in de samenleving3.1 Communiceert duidelijk, verbaal en non-verbaal3.1 Geeft en ontvangt en leert van feedback3.1 Analyseert zelfstandig maar ook samen met haar stage mentor wat haar sterke en zwakke punten zijn enverwerkt die in een persoonlijk ontwikkelingsplan3.1 Reflecteert op haar ontwikkeling m.b.v. deontwikkelingslijnen en leerlijnen en d.m.v. reflectieverslagen3.1 Stelt zichzelf concrete doelen in het kader van haar/zijn persoonlijke ontwikkeling, gericht op ontwikkeling vandeskundigheid3.2Kent en werkt met kwaliteitszorgsystemen en kanabsentie bijhouden en verwerken3.2 Bevordert zelfstandig werken bij leerlingen3.2 Let op de kwaliteit van haar werkzaamheden3.3 Stemt haar eigen didactisch handelen af op dedoelgroep en de situatie en stage mentor en collega’s3.3 Kan aangeven wanneer haar grenzen worden bereikten draagt oplossingen aan3.3 Kan met druk en tegenslag omgaan en kritischeberoepssituaties3.3 Heeft kennis van de onderwijsvisie van de school en isgericht op de wensen en de visie van de organisatie3.3 Stemt haar werkzaamheden af met collega’s en gaatwerkrelaties aan3.3 Voert indien nodig overleg met stage mentor encollega’s en vertaalt uit te voeren taken naar concreethandelen3.3 Stelt zich open voor adviezen van collega’s en geeft ook adviezen aan collega’s als dat aan de orde is en binnen haar verantwoordelijkheidsbereik ligt3.3 Stelt zich actief op en geeft aan welke taken zij zal kunnen vervullen3.3 Kan omgaan met verschillen tussen collega’s3.3 Neemt deel aan voor haar functie relevante overlegvormen

3.4 Reflecteert door te verwoorden wat de effecten vanhaar eigen gedrag kunnen zijn op het gedrag van leerlingen3.4 Kan reflecteren op eigen pedagogisch handelen m.b.v. kritische beroepssituaties3.4 Kan reflecteren op eigen didactisch handelen3.4 Reflecteert op het eigen organisatorisch handelen3.4 Reflecteert op het eigen inter-persoonlijk handelen3.4 Reflecteert op haar eigen wijze van samenwerken3.4 Luistert aandachtig naar wat anderen naar voren


brengen3.4 Toont betrokkenheid bij de school en collega’s3.4 Volgt het effect van eigen handelen en kan eigen gedrag aanpassen aan veranderende omstandigheden3.4 Bespreekt met de mentor datgene wat is waargenomen en kan informatie van de stage mentorbenutten in het werk

NORMERING KERNTAAK 3Normering: Wanneer 80-89 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn dan heeft de cursist een voldoendeWanneer 90-100% van alle indicatoren (die van toepassing zijn)zichtbaar zijn dan heeft de cursist een goedWanneer minder dan 80 % van alle indicatoren (die van toepassing zijn) zichtbaar zijn dan heeft de cursist een onvoldoende


Datum:………………….



BIJLAGE 1

Formulier A1

Motivatie van de beoordeling als onderwijsassistent 1E PERIODE

Naam cursist : Naam BPV-mentor : Naam BPV school :

LEERPUNTEN

BEOORDELING (omcirkel) O / V / G

Formulier A2


MOTIVATIE VAN DE BEOORDELING

2E PERIODE

Naam cursist : Naam BPV-docent : Naam BPV school :

Leerpunten



Formulier A3

MOTIVATIE VAN DE BEOORDELING ALS ONDERWIJSASSISTENT 3E PERIODE

Naam cursist : Naam BPV-mentor : Naam BPV school :

Leerpunten



Formulier A4

MOTIVATIE VAN DE BEOORDELING

4E PERIODE

Naam cursist : Naam BPV-docent : Naam BPV school :

Leerpunten



DEEL 3 : BIJLAGEN


3.1 Lesformulier plus Evaluatieformulier (Friesland College, Welzijn OA)

Naam: Datum:

Vak/ vormingsgebied: BPV school:Groep:

Mentor: Docent FC:

Competentie: Paraaf docent:

Thema/onderwerp:

Betekenis:Welke betekenis heeft het thema/onderwerp voor kinderen?

Lesdoel:Welke bedoeling heb je met deze activiteit? Basiskenmerken, brede ontwikkeling, specifieke kennis, vaardigheden en attituden? Wat wil je aan het einde van de les bereikt hebben?

Beginsituatie:Wat weten/kunnen de leerlingen al?

Persoonlijke aandachtspunten:1.

2.

3.


les- fase

tijd leerinhouden didactische werkvormen: wat doejij als leerkracht

leeractiviteit wat doet deleerling

organisatie/groeperings- vorm

Inlei-ding

Kern

Afslui- ting

Benodigde leermiddelen/ materialen:

Gebruikte bronnen:


Evaluatie/Reflectie van cursist:Hebben de kinderen plezier beleefd aan de activiteit, hoe groot was de betrokkenheid van de cursist en de leerlingen. Zijn de doelen bereikt, verliep het zoals het voorbereid was.

Opmerkingen van je mentor: zie hierbovenTops:

Tips:

handtekening mentor: datum:


Toelichting bij het lesformulier

Beginsituatie:Wat weten de kinderen er al van? Wat hebben ze eerder gedaan. Welke vaardigheden zijn erbij nodig?

Lesdoel:Welke bedoeling heb je met deze activiteit? Basiskenmerken, brede ontwikkeling, specifieke kennis, vaardigheden en attituden?Wat wil je aan het eind van de les bereikt hebben?

InleidingHoe start je de activiteit?Hoe maak je jouw bedoelingen duidelijk? Hoe wek je de belangstelling?Hoe sluit je aan bij de beginsituatie? Duur:

KernBeschrijf de inhoudHoe houd je de belangstelling vast? Hoe werk je doelgericht?Hoe verwerk je de instructies?Hoe houd je rekening met de verschillen? Duur:

AfsluitingHoe sluit je af?Hoe ga je na of de doelen zijn bereikt? Duur:


Bijlage 2: Reflecteren en evalueren

Reflecteren met behulp van een reflectieformulierVooral in het begin van de BPV doe je veel indrukken op. Kinderen zijn nieuw voor jou en jij voor hen, de BPV mentor ken je in de meeste gevallen niet, met de overige medewerkers van je BPV school maak je kennis, etc. Het is de bedoeling per dag een voor jouw belangrijke situatie te kiezen waarop je nog eens terugkijkt, je beschrijft de context, wat je voelde, dacht enz. Je gebruikt hiervoor het reflectieformulieren uit je portfolio..Belangrijke, ingewikkelde, verdrietige, indrukwekkende situaties bespreek je aan de hand van jouw reflectieverslagen met je groepsgenoten in de coachuren. Je kijkt dan nog eens terug om samen met de groepsgenoten je handelen te verdiepen met de theorie.Hier onder staan enkele reflectiemodellen die je kan gebruiken bij je reflectie.

VOORBEELDEN VAN REFLECTIEVERSLAGEN

Reflectieverslag POPA. Reflectie op het werken aan leerdoelen uit het POP

1. Aan welke leerdoelen heb je de afgelopen periode gewerkt?2. Beschrijf kort hoe je eraan gewerkt hebt.

B. Reflectie op het werken aan beroepsproducten en de feedback hierop1. Aan welke beroepsproducten heb je de afgelopen tijd gewerkt?2. Hoe verliep dat? Denk hierbij aan de volgende vragen:

- Wat ging daarbij goed en wat ging minder goed?- Wat was jouw aandeel daarin?- Welke obstakels of knelpunten kwam je tegen?- Wat hielp of werkte goed?- Wat zijn voor jou belangrijke ontdekkingen?Denk bij deze vragen aan: je eigen werk en werkwijze; het groepswerk -en aanpak; de ontvangen feedback.

3. Concluderend: Hoe beoordeel je je handelen tijdens de activiteiten? Wat warenje sterke en zwakke kanten? Welke leerdoelen haal je hieruit?

C. Reflectie op de competenties1. Wat vond je bij de beroepsproducten leuk en/of interessant om te doen en wat

minder?2. Welke competenties liggen je dus goed en welke minder? Licht dit toe.3. Wat is je opleidingskeuze en waarom vind je dat deze bij je past?

Indien je nog twijfelt over opleidingskeuze: wat is je twijfel en welke acties zouden je verder kunnen helpen. Maak hier eventueel een leerdoel van.

D. Conclusie1. Aan welke leerdoelen wil je de komende tijd nog werken? Licht je keuze toe.

2. Is het nodig om leerdoelen toe te voegen (kijk naar de vragen hierboven)


Reflectie op een gegeven activiteit / les

Voor de les / activiteit had je bepaalde verwachtingenWat is je meegevallen? Wat is je tegen gevallen?Welke gevoelens riepen de mee- en tegenvallers bij je op?

Wat ging er goed tijdens je les / activiteitGeef een korte situatiebeschrijvingDat het goed ging kwam dat mede door jou? Beschrijf je eigen aandeel in de situatieWat zijn je sterke kanten?Wat ga je benutten voor de volgende les / activiteit?

Wat vond je moeilijke momenten tijdens je les / activiteit?Beschrijf die situatie zo concreet mogelijkWat dacht je erbij? Wat voelde je? Wat deed je?Wat dacht je dat de kinderen / leerlingen dachten, voelden? Had je deze situatie ook anders kunnen oplossen?Wil je dat ook? Kun je dat ook?

Welke actiepunten kies je voor verdere ontwikkeling van je didactische competentie?Wat wil je verbeteren, vasthouden, ontwikkelen? Hoe ga je dat aanpakken?Heb je hulp of advies van anderen nodig?Waar ga je de volgende les / activiteit speciaal opletten.

In elke reflectie / evaluatie van een les schenk je aandacht aan de volgende punten: Is het doel van je les bereikt.Heb je kunnen werken aan je persoonlijke aandachtspunten.


Reflectie op activiteiten of gebeurtenissen

STARRT-METHODE

1 SITUATIEBeschrijf de concrete beroepssituatie zo duidelijk mogelijk0 Waar vond de situatie plaats?0 Wie waren erbij?0 Wat gebeurde er precies?

2 TAAKBeschrijf nauwkeurig jouw taak of functie in die situatie0 Wat was het doel van je handelen?

3 ACTIVITEITENBeschrijf concreet de activiteiten0 Welke activiteiten had je gepland?

0 Wat heb je precies gedaan?0 Wat heb je gezegd?

0 Wat voelde je?0 Hoe was het gedrag van anderen?0 Heb je ook gereageerd op het gedrag van anderen?

4 RESULTAATGeef informatie over de resultaten0 Wat zijn de resultaten?0 Welke kennis, vaardigheden en houding heb je toegepast?

5 REFLECTIEReflecteer op je eigen handelen0 Hoe kijk je terug op deze situatie?0 Wat lukte goed?0 Welke competenties heb je daarbij ontwikkeld of gebruikt?0 Wat heb je hierbij geleerd?0 Waar ben je ontevreden over?0 Welke competenties wil je versterken?

6 TOEPASSINGBenoem hoe je het geleerde kan toepassen in andere,meer complexe situaties0 In welke situaties wil je het gaan toepassen?0 Wat ga je anders doen?0 Welke mogelijkheden heb je?0 Aan welke leerdoelen ga je werken of blijf je werken?0 Hoe ga je aan die leerdoelen werken?


Bijlage 3:AFTEKENSTAAT BPV uren

NAAM STAGIAIR : ADRES (INSTELLING) : PERIODE VAN:

Weeknr. Datum Aanwezig op stageschoolvan............tot........

AantalurenBPV

Paraafmentor

Totaal aantal uren

Handtekening BPV docent:


BIJLAGE 3 AFTEKENSTAAT BPV uren

NAAM STAGIAIR : ADRES (INSTELLING) : PERIODE VAN:

Weeknr. Datum Aanwezig op stageschool van............tot........

Aantal uren BPV

Paraaf mentor

Totaal aantal uren

Handtekening BPV docent:


Financiële regelingenSTUDIEFINANCIERING VOOR HEN, DIE OP 1 JULI 18 JAAR OF OUDER ZIJN (BASISBEURS):Ieder, die op 1 juli 18 jaar of ouders is, komt in aanmerking voor de basisbeurs. Aanvullendefinanciering (bestaande uit een rentedragende lening en/of een aanvullende beurs) is mogelijk, maar is afhankelijk van het belastbaar inkomen van de ouders/verzorgers. Studiefinanciering wordt niet verstrekt aan studenten ouder dan 27 jaar.

O.V.-studentenkaartIn de meeste gevallen geldt dat wanneer je recht hebt op studiefinanciering je ook recht hebt op de O.V.-studentenkaart.

AANVRAGEN VAN EEN TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN (T.S.) OF BASISBEURS (S.T. 18+):Voor hen, die nog nimmer enige studiefinanciering in welke vorm dan ook hebben aangevraagd, zijn op de administratie van de school formulieren voor de aanvraag hiervanverkrijgbaar. Deze aanvraag moet zo spoedig mogelijk, het liefst voor 1 september, maar in ieder geval voor 31 december van het jaar waarin de studie is begonnen worden ingediendbij het Ministerie van O.C. en W. in Groningen.N.B. Voor diegene die 18 jaar worden, drie maanden voor hun 18e verjaardag.

WA Verzekering.De stagiaire is vanuit het Friesland College W.A.-verzekerd. Per schadegeval geldt voor de stagiaire een eigen risico van 250 EURO. Indien de stagiaire tijdens werktijd schade heefttoegebracht of zelf heeft veroorzaakt, dient zij dit onmiddellijk door te geven aan de BPV-verlenende instelling. Door de stagiaire mag nooit een uitkering voor de geleden schade worden gedaan of toegezegd, indien zij voor vergoeding van de schade in aanmerking wilkomen. De instelling neemt zo spoedig mogelijk contact op met de administratie van deschool. De administratie zal voor verdere afwikkeling zorg dragen.

Onderwijsvrije dagenIn de algemene studiewijzer vind je de vakantie regeling .

Namen teamleden volwassen onderwijs Jos Linneman j. li n n eman @ f c r o c . nl Wim Pomstra w . p o m s tr a @ f c r o c . nl Lambert Bruin l . bru i n @ f c r o c . nl Wiepie Douma w . d o uma @ f c r o c . nl Jantsje Joustra j . j o u s tr a @ f c r o c . nl Annette Kroon a . k r o o n @ f c r o c . nl Anneke Mobron a. m o b r on @ f c r o c . nl Geert van der Veen g.l.vander veen@f cr oc.nl

Opleidingsmanager: Cora Faas c . f a a s @ f c r oc.nl


AFSPRAKEN EN REGELS M.B.T. DE STAGE1. D u u r Tijdens de stageperiode is de stagiaire boventallig en behoudt de studentenstatus. Dit betekent onder andere dat zij geen eindverantwoordelijkheid draagtDe BPV-periode duurt meestal een half jaar. Per dag wordt de stagiaire voor maximaal 8 uur ingeroosterd.2. V a k a n t i es. Op de meeste BPV-instellingen heeft men een CAO waarin o.a. geregeld is hoeveel vakantiedagen een werknemer krijgt. Voor de stagiaire geldt dat zij, als student aan eenopleiding, recht heeft op dezelfde hoeveelheid vrije dagen als de student op de opleiding zou hebben.3. Z i e k t e - en a n d e r v er z u i m . Bij verhindering wegens ziekte, geeft de stagiaire dit zo snel mogelijk door aan de BPV- instelling en de begeleidende stagedocent van het Friesland College. De stagiaire is verplichtdeel te nemen aan de terugkomdagen op de opleiding en de bijeenkomsten van de coach uren.

ALGEMENE REGELS EN RICHTLIJNEN IN DE STAGECursistenstatusDe cursisten hebben een cursistenstatus, dat wil zeggen dat de cursist geen werknemer is bij de stage verlenende instelling ( dit is wel het geval bij bbl cursisten).Medische verklaringDe cursist geeft op verzoek van de instelling bij de kennismaking een kopie van een geldigT.B.C.-verklaring of van een bepaalde vaccinatie af. BeroepsgeheimDe cursist is evenals degene die reeds tot het beroep is toegetreden, verplicht geheim tehouden over:– al hetgeen de cursist gedurende de opleiding tot het beroep is toevertrouwd;– zaken waarvan hij/zij kennis van heeft genomen;– zaken waarvan hij/zij het vertrouwelijk karakter moet bewaren. Bedrog en onregelmatighedenIndien de cursist zich ten aanzien van de stage aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt, of in enig opzicht in strijd met de voorschriften handelt of heeft gehandeld, kan hem/haar dedeelname aan de stage ontzegd worden. Ouders/BPV-instellingWanneer ouders of andere betrokkenen meer willen weten over de gang van zaken rondomde BPV, kunnen zij contact opnemen met de school (Friesland College). Zij mogen geen contact opnemen met de BPV-instelling.Buitengewoon verlofBuitengewoon verlof kan worden verleend na overleg met de BPV-mentor en de BPV- docent.ZiektekostenverzekeringDe cursist blijft in de verzekering die de ouders hebben afgesloten. Contact school(Friesland College) – BPV-instellingJaarlijks worden algemene besprekingen gevoerd tussen de docenten van school enfunctionarissen van de instellingen om tot een zo goed mogelijke integratie te komen van theorie en praktijk (de instellingen worden op de hoogte gehouden van schoolzaken, de school van instellingszaken, die voor een goede samenwerking van belang zijn).Voor een goede samenwerking informeren de school en de instelling elkaar over van belang zijnde zaken.IdentificatieplichtPer 1 juni 1994 is de identificatieplicht in werking getreden. Dit betekent dat de cursist een geldig identiteitsbewijs moet kunnen tonen, indien er op het BPV-adres naar gevraagd wordt.


DEEL 4 BPV-OPDRACHTEN


4. Beroepsproducten

Onderstaande beroepsproducten gelden voor het komende jaar. Bij iedere opdracht wordt vermeld voor welke competentie(s) de opdracht bedoeld is. Op ieder beroepsproduct moet er worden gereflecteerd, vandaar dat competentie 7 een vast onderdeel is.Daarnaast kun je ook opdrachten kiezen uit de opdrachten van Angerenstein. Deze kun je vinden op blackboard.Je coach of docent kan bepaalde opdrachten verplicht stellen in het kader van een kennis of vaardigheidsblok wat je op school volgt.

Beroepsproduct 01: Begeleiden van leerlingen met probleemgedragBeroepsproduct 02: Pedagogisch handelen ..................................................................... Beroepsproduct 03: Werken met handelingsplannen (problematisch gedrag en/of leerproblemen). ................................................................................................................ Beroepsproduct 04: Activiteiten die bijdragen aan een positief klimaat ............................. Beroepsproduct 05 :Omgaan met verschillen tussen leerlingen ....................................... Beroepsproduct 06 :Risicofactoren in gezinssituatiesBeroepsproduct 07: Interview school en opvoeding.......................................................... Beroepsproduct 08: Onrespectvol gedrag. .......................................................................Beroepsproduct 09: Sociogram. .......................................................................................Beroepsproduct 10: Kinderen met een rugzakje ............................................................... Beroepsproduct 11: Voorschoolse educatie. ....................................................................Beroepsproduct 12: Speel- en leermaterialen voor kinderen met leerproblemen ..............Beroepsproduct 13: Het maken van een poppenkastspel voor leerlingen van de onderbouw op je BPV-adres............................................................................................. Beroepsproduct 14: Het maken van een prentenboek voor leerlingen van de onderbouw. Beroepsproduct 15: Het vertellen van een verhaal voor leerlingen van je BPV-groep. ..... Beroepsproduct 16: Observeren van leerlingen op het schoolplein .................................. Beroepsproduct 17 :Observatie van lessen ...................................................................... Beroepsproduct 18 :Methodisch handelen m.b.t activiteiten ............................................ Beroepsproduct 19: Voorlezen met gebruik van vrije tekst. .............................................. Criteria bij het voorlezen en aanbieden van een prenten- / voorleesboek. ........................ Beroepsproduct 20 : Doelgroepverslag ............................................................................ Beroepsproduct 21 : Inrichting BPV-school ...................................................................... Beroepsproduct 22 : Observatie sociaal emotionele ontwikkeling m.b.t. het spel Beroepsproduct 23 : Buitenschoolse activiteiten .............................................................. Beroepsproduct 24 : Inter-persoonlijke competentieBeroepsproduct 25 : Activiteit Kinderboekenweek ............................................................ Beroepsproduct 26 : Schooltelevisie ................................................................................Beroepsproduct 27 : Doos vol taalspelletjes .....................................................................Beroepsproduct 28 : Verteltafel ........................................................................................ Beroepsproduct 29 : Observeren en stimuleren motorische ontwikkelingBeroepsproduct 30 : Coachingsplaatjes ...........................................................................Beroepsproduct 31 : Verkennen eigen leefomgeving ....................................................... Beroepsproduct 32 : Regels en afspraken........................................................................ Beroepsproduct 33: Observeren van kinderen met storend / problematisch gedrag Beroepsproduct 34: Onderzoek spelen ontwikkelingsmaterialen.Beroepsproduct 35: Onderzoek vakmethoden Beroepsproduct 36: Onderzoek rekenmethode Beroepsproduct 37: Projecttafel Beroepsproduct 38: Beelden van de schoolBeroepsproduct 39: Verschillen tussen jongens en meisjesBeroepsproduct 40: Sociale en culturele achtergronden en spelontwikkelingBeroepsproduct 41: Begeleiden niveau lezenBeroepsproduct 42: Hoogbegaafdheid .............................................................................


Angerenstein opdrachten..................................................................................................Beroepsproduct 43:Assisteer bij de uitvoering van een rekenactiviteit met daarin een instructievorm ................................................................................................................... Beroepsproduct 44: Assisteer bij het inzetten van de computer als leermiddel Beroepsproduct 45: Voer een onderdeel van het model directe instructie uit Beroepsproduct 46: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van progr.onderdelen.

A a n v u l li n g en B eroeps p r o d u c t 47 O bs e r v ati e v ersl a g g r o e ps l e e r k r ac h t 7 s t a p p e n p l an Beroepsproduct 48 Mee organiseren en uitvoeren van een sport / speeldag Beroepsproduct 49: Werken met illustraties uit prentenboeken/boeken Beroepsproduct 50: Het maken van een lied met leerlingenBeroepsproduct 51: Verschillen tussen jongens en meisjesBeroepsproduct 52: Onderzoek vak methode wereldoriëntatie Beroepsproduct 53: Themadoos over een land, provincie of stad Beroepsproduct 54: Doe activiteitenBeroepsproduct 55: Vrije keuze


Beroepsproduct 1: Begeleiden van leerlingen met probleemgedrag

BEROEPSCOMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgeving voor leerlingenPedagogische competentie

BEROEPSCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentie

CONTEXTSamenwerken, gaat niet altijd zonder problemen. In elke groep doen zich wel eens problemen voor en in elke groep zitten kinderen bij wie de sociale – en emotioneleontwikkeling niet zonder problemen verloopt. Daar zul je als onderwijsassistent extraaandacht aan moeten geven.Van storend gedrag is sprake als het gedrag van een leerling jou, de leerkracht/docent/coach of andere leerlingen afleidt van hun werk. Storend gedrag herkennen is dus niet zo moeilijk. Analyseren en omgaan met storend gedrag vraagt veel meer van je pedagogische – en persoonlijke competenties.

OPDRACHTJe gaat werken met een leerling die storend gedrag vertoont in de groep, met het doel dit storende gedrag om te buigen in acceptabel, coöperatief of doelgericht gedrag.

Kies in overleg met je stage mentor/stagecoach een leerling uit de groep die volgens joustorend gedrag vertoont. Motiveer de keuze.Omschrijf zo concreet mogelijk in termen van gedrag hoe de leerling stoort, in welke situaties en wat het gevolg hiervan is en voor wie. Maak een probleemanalyse Beschrijf je eigen gevoelens t.o.v. het storende gedrag van de leerlingMaak een observatie en bespreek jouw observatie en beschrijving met je stagementor. Beschrijf je omgang met de leerlingReflectie: wat heb je er van geleerd

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblokuren en coach uurDoor je stage mentor/ coach van je stageschool

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling d.m.v. rapportageformulierBeoordelingsonderdelen: Motivatie keuze 1 punt

Beschrijving storend gedrag 2 puntenBeschrijving eigen gevoelens 1 puntCorrectheid observatie. 2 puntenVerslag van de bespreking observatie. 1 puntBeschrijving omgang leerling. 1 puntReflectie van jezelf. 2 punten

Maximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende

Ondertekening stage mentor . Ja / nee


Beroepsproduct 2: Pedagogisch handelen

BEROEPSCOMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieBEROEPSCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieBEROEPSCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTIn de dagelijkse omgang met leerlingen van een school , het team en derden kom je steeds situaties tegen waarin je pedagogisch moet handelen.Deze situaties kunnen heel erg verschillen van elkaar, dit hangt ook af van de leeftijd van de leerlingen b.v.

Je loopt pleinwacht en een leerling, die je niet kent, schopt tegen je schenen en loopt hard weg. Wat ga je doen ?Een leerling slaat een andere leerling Wat ga je doen ?Een leerling begint plotseling te huilen. Wat ga je doen? Een leerling wil een opdracht niet maken .Wat ga je doen?Een collega pakt een leerling naar jouw idee te hard aan. Wat ga je doen ?

OPDRACHTBeschrijf 3 pedagogische situaties waarin je zelf handelend optrad.Bij de beschrijvingen kun je gebruik maken van onderstaande punten:

1 De aanleiding tot het pedagogisch handelen, wat was er precies gebeurd?2 Hoe heb je het aangepakt? Wat wilde je met je handelen bereiken?3 Hoe was de reactie van de leerling of het teamlid of derden ?4 Wat heb je van deze situatie geleerd? Hoe zou je de volgende keer reageren?5 Bespreek deze situatie met je stagebegeleider, wat vond zij / hij van je

pedagogisch handelen? Kreeg je nog adviezen?6 Bespreek deze situatie met je vakdocent en medecursisten.

Wat vonden je medecursisten en je vakdocent van je pedagogisch handelen?

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Door je vakdocent pedagogiekBeoordelingsonderdelen: Beschrijving situatie 2 punten

Beschrijving pedagogisch handelen 2 punten Beschrijving gedrag leerling 2 puntenBeschrijving leereffect/reflectie 2 puntenVerslag bespreking met derden. 2 punten


Ondertekening stagementor . Ja / nee


Beroepsproduct 3: Werken met handelingsplannen (problematisch gedrag en/of leerproblemen).

BEROEPSCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieBEROEPSCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCompetentie 5 Samenwerken met collega’sHet vermogen om samen te werken in een team en schoolorganisatie, zowel pedagogisch, onderwijskundig, school organisatorisch als communicatief.BEROEPSCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTAls je een goed beeld hebt van de oorzaak van storend gedrag, kan er een handelingsplan worden opgesteld. In het handelingsplan staat beschreven wat er moet gebeuren. Eenhandelingsplan is precies afgestemd op het kind. Maar voor alle kinderen en zeker voorkinderen met storend gedrag geldt dat je allereerst veiligheid en emotionele ondersteuning probeert te bieden. Ook hebben kinderen met storend en problematisch gedrag duidelijkheid en structuur nodig

OPDRACHTWerken met een handelingsplan doe je in overleg met je stagementor of de IB'er. Kies samen een kind/leerling uit die je gaat begeleiden bij de uitvoering van een handelingsplan. Vaak zal het wel nodig zijn om de begeleiding zo concreet in te vullen. Hoe wil je het gedrag ombuigen, wat wil je verbeteren? Hoe vaak werk je aan het plan?Soms is het ook nodig om het handelingsplan op kleine punten aan te passen. Er kunnen zich immers nieuwe ontwikkelingen voordoen. Aarzel je over bepaalde punten, overleg danmet je stage mentor of met de IB'er. Na een begeleiding periode evalueer je het handelingsplan.Je brengt verslag uit over jouw aandeel. Op basis van de evaluatie kan het handelingsplan worden bijgesteld. Maak van deze opdracht een verslag en laat dit lezen aan je stage mentorof de IB'er (zorg voor een handtekening).

BENODIGDHEDENHandelingsplan van je stageschool.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELING Beoordeling door je vakdocent van het kennisblok .

BEOORDELINGSCRITERIA:1. Motivatie van gekozen leerling en probleemanalyse 1 punt2. Beschrijving handelingsplan. 2 punten3. Uitvoeren van het HP.(verslag) 3 punten4. Evaluatie door je mentor en door jou 2 punten5. Reflectie van jezelf + leerlijn 2 punten



Beroepsproduct 4: Activiteiten die bijdragen aan een positief klimaat

BEROEPSCOMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieBEROEPSCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieBEROEPSCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieBEROEPSCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTEen positieve houding tegenover leerlingen is heel belangrijk. Wanneer kinderen waardering en complimenten krijgen leren ze dat ze de moeite waard zijn.Leerlingen begeleiden bij de vorming van hun zelfbeeld is één van de taken van deonderwijsassistent.

OPDRACHTBij deze opdracht sluit je aan bij je eigen onderwijspraktijk.Werk 3 opdrachten uit die bijdragen aan een positief klimaat. Ga op zoek naar verhalen, spellen en gesprekken, die de positieve omgang tussen leerlingen in de groep bevorderen ofbijdragen aan het zelfvertrouwen van leerlingen.Maak bij elke activiteit een lesformulier.Let er bij de keuze van de activiteiten op dat je in ieder geval één activiteit kan uitvoeren op je school. Maak hiervan een verslagVoeg de opzet en uitwerking van de drie activiteiten toe aan je verslagReflecteer op het proces en het product.

ONDERSTEUNING Tijdens kennisblok

BENODIGDHEDEN Naar eigen inzicht

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling door de vakdocent d.m.v. rapportageformulierBeoordelingsonderdelen: Keuze activiteiten 1 punt

Uitwerking lesformulieren 4 puntenVerslag uitvoering activiteit 3 puntenReflectie 2 punten




Beroepsproduct 5 : Omgaan met verschillen tussen leerlingen

COMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCompetentie 5Het vermogen om samen te werken in een team en schoolorganisatie, zowel pedagogisch, onderwijskundig, school organisatorisch als communicatief.Samenwerken met collega’sCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCTCONTEXTLeerlingen verschillen op verschillende terreinen. In hun leertempo, hun manier van leren. De lesdoelen zijn voor de hele groep hetzelfde, de individuele eisen verschillen.Aansluiten bij het leertempo en leerstijl van elke leerling is noodzakelijk om de natuurlijke motivatie in stand te houden.

OPDRACHTOnderzoek op je stage school op welke wijze er om wordt gegaan met verschillen tussen leerlingen met betrekking tot het leren.Is er sprake van verdieping- of verrijkingslessen voor leerlingen die heel goed presteren?Zijn er ondersteuningslessen voor leerlingen met leerachterstanden? Onderzoek op welke wijze remedial teaching is georganiseerd.Lever jij als onderwijsassistent ook een bijdrage aan verdieping- of verrijkingslessen of ondersteuningslessen aan leerlingen?Welk leerlingvolgsysteem wordt er op je stageschool gebruikt en hoe werkt het. Wat voorbijdrage lever jij bij het afnemen van toetsen.

ONDERSTEUNINGDoor vakdocent en coach

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling d.m.v. beoordelingsformulier

Beschrijving werkwijze van de school m.b.t. leerverschillen tussen leerlingen 2 punten Beschrijving van de organisatie van remedial- en pre- teaching 2 punten binnen en buiten de groepBeschrijving eigen bijdrage. 2 puntenBeschrijving leerlingvolgsysteem. 2 puntenReflectie 2 punten



Beroepsproduct 6 :Risicofactoren in gezinssituaties

Competentie 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCompetentie 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCompetentie 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTJe gaat je d.m.v. dit beroepsproduct verdiepen in risicofactoren in gezinssituaties. Nogal wat kinderen groeien op in sociaal – zwakke gezinnen. In sommige gezinsomstandigheden lopen kinderen extra risico’s. Denk bijvoorbeeld aan kindermishandeling, eenoudergezinnen, stiefgezinnen maar ook aan huwelijksproblemen van ouders, psychische problemen van één van de ouders, ingrijpende gebeurtenissen in het gezin of het hebben van een gehandicapt broertje of zusje.Je verdiept je in de achtergronden van de problematiek, de gevolgen ervan voor het kind en de mogelijkheden die de school heeft om adequaat op de problemen in te spelen.

OPDRACHTKies risicosituaties waar je in de praktijk mee te maken hebt.Maak daar een voorbeeld beschrijving van en let daarbij op de privacy. Zoek informatie over dit onderwerp.Beschrijf hoe de school omgaat met de gezinsproblematiek van leerlingen.Beschrijf hoe jij omgaat met de gezinsproblematiek van leerlingen. Verwerk deze informatie in een verslag / werkstuk

ONDERSTEUNINGTijdens het kennisblok en coachblok


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling via rapportageformulier door de vakdocent

Beschrijving motivering keuze risico’s situaties 1 punt Beschrijving achtergronden problematiek ( verdieping) 4 punten Beschrijving hoe de school omgaat met de situatie 2 punten Beschrijving hoe je persoonlijk omgaat met de situatie 1 punt Reflectie 2 punten



Beroepsproduct 7: Interview school en opvoeding

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCompetentie 5Het vermogen om samen te werken in een team en schoolorganisatie, zowel pedagogisch, onderwijskundig, school organisatorisch als communicatief.Samenwerken met collega’sCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTHoe het pedagogisch klimaat op school eruit ziet hangt onder meer af van de visie van de school op opvoeding. Je gaat onderzoeken hoe je eigen school hierover denkt en hoe dit inde praktijk zichtbaar wordt.

OPDRACHTInterview de IB’er of zorgcoördinator van je school.Verwerk in het interview de volgende aandachtspunten/vragenWat ziet de school als doel van de opvoeding en wat is de taak van de school hierbij? Welke eigenschappen in een kind / jongere vindt de school belangrijk en hoe wordt ditzichtbaar in de praktijk?Welke opvoedingsmiddelen gebruikt de school?Wat vindt het personeel van de school van de opvoeding van het kind in het thuismilieu? Welke pedagogische ondersteuning biedt de school aan leerlingen?Maak een verslag van de vragen en de antwoorden.

ONDERSTEUNING Tijdens kennisblok


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. rapportageformulier door de vakdocent

Beoordelingscriteria:Helderheid vraagstelling. 2 puntenVerwerking aandachtspunten(zie opdracht) 2 punten Uitwerking interview aangevuld met eigen vragen 2 punten Informatiegehalte 2 punten Reflectie 2 punten Maximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende

Ondertekening stage mentor /IB-er . Ja / nee


Beroepsproduct 8: Onrespectvol gedrag.

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTBij deze situaties die zich dagelijks voor kunnen doen gaat het erom dat je weet om te gaan met onverwachte gebeurtenissen tussen leerlingen onderling tijdens het groepsproces binnen en buiten de les. Je kunt hierbij denken aan verbaal geweld, non-verbaal geweld, discriminerende opmerkingen, schelden, grof taalgebruik en pesten, chanteren, intimideren etc.

OPDRACHTObserveer in je klas/groep of en op welke manier er sprake is van onrespectvol gedrag zoals schelden tegen elkaar of discriminatie etc.Beschrijf zo concreet mogelijk het waargenomen gedrag.Verdiep je, met behulp van je stagementor/stagecoach in de achtergronden van dit gedrag Observeer hoe je stagementor omgaat met onrespectvol gedrag tussen kinderen / leerlingen. Check bij je stagementor of je observaties stroken met zijn of haar belevingen van zulk gedrag.Let op of er tijdens jouw assisterende activiteiten ook sprake is van onrespectvol gedrag van kinderen en leerlingen.Bedenk hoe je in jouw assisterende taak onverwacht onrespectvol gedrag zou kunnenstoppen. Maak een globale opzet hoe je bijvoorbeeld van pesten of discriminatie een thema zou kunnen maken en hoe je dit aan de orde zou kunnen stellen.Voer in overleg met je stagementor/stagecoach je voornemen uit en reflecteer daarop.

ONDERSTEUNING Tijdens kennisblok.

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling door vakdocent d.m.v. rapportageformulier.

Beoordelingscriteria:Beschrijving onrespectvol gedrag. 2 puntenCorrectheid van de groepsobservatie. 2 punten Verdieping achtergronden onrespectvol gedrag. 2 punten Beschrijving eigen bijdrage. 2 punten Reflectie 2 punten Maximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende



Beroepsproduct 9: Sociogram.


CONTEXTOm de ontwikkelingen in de groep goed te kunnen volgen kun je een sociogram van de groep maken. Je krijgt dan een beeld van de positie van de kinderen in de groep.

OPDRACHTMaak een sociogram van de groep waarmee je werkt. Werk het sociogram duidelijk en overzichtelijk uit.Beschrijf de groepsstructuur van de groep waarmee je werkt.Kies op basis van de gevonden gegevens een kind dat weinig of alleen negatieve contacten heeft met de andere kinderen. Is dat voor jou een verassing? Wat kun je over het kind vertellen? Observeer het kind om vast te stellen hoe het met de andere kinderen omgaat en waar het eventueel mis gaat. Bedenk samen met de leerkracht een plan om het kind meer bij de groep te betrekken en voer dit plan uit. Hoe wil je het kind beter laten functioneren, wat wil je verbeteren? Hoe vaak werk je aan het plan? Heb je jouw doel bereikt?Maak een verslag van je bevindingen.

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok pedagogiek en psychologie 2. Tijdens competentie uren.Van de leerkracht op je BPV-adres.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier.

Beoordelingscriteria:1. Beschrijving groepsstructuur. 1 punt2. Uitwerking sociogram. 2 punten3. Beschrijving en observatie. 2 punten4. Opstellen plan van aanpak 2 punten5.Verslag en evaluatie van proces. 2 punten6. Reflectie van jezelf 1 punt


Ondertekening stage mentor . Ja / nee


Beroepsproduct 10: Kinderen met een rugzakjeCompetentie 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCompetentie 6Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterkenSamenwerken met de omgevingCompetentie 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTAls er een kind met een handicap op de school komt waar je werkt, is de kans groot dat je bij de begeleiding wordt ingeschakeld.Om de kinderen met een handicap op school goed te kunnen begeleiden bij het leren, moetje wel weten welke invloed de handicap kan hebben op het leerproces.Bedenk wel dat deze kinderen, afgezien van hun handicap, net zo gewoon en verschillendzijn als alle andere kinderen op school. Je zou deze kinderen ook “gewoon-anders-kinderen” kunnen noemen. Zie en behandel ze ook zo. Pas dan is er sprake van integratie. Geef niet meer hulp dan nodig is. Leer ze zo zelfstandig mogelijk te functioneren.

OPDRACHTMaak een casus van een kind met een handicap dat met extra begeleiding het gewone onderwijs kan volgen.Kies bij voorkeur een casus uit de praktijk. Je kunt eventueel ook een voorbeeld nemen uitde vakliteratuur. Verwerk hierin de volgende punten:

1 Achtergrondinformatie over de handicap (zoek hiervoor contact met instellingen buitende school).

2 Wat is een ‘rugzakje’?3 Welke voorzieningen zijn er voor een kind met deze handicap? Aangepaste speel- en

leermiddelen die op school nodig zijn. (Denk ook bijv. aan een oudervereniging, professionele hulp, speciale onderwijsvormen.)

4 Extra voorzieningen en aangepaste speel- en leermiddelen die op school nodig zijn.5 De procedure die is gevolgd om een kind toe te laten tot het reguliere onderwijs.6 De ervaringen in de praktijk.

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELINGBeoordeling door vakdocent.

Beoordelingscriteria:1. Achtergrondinformatie over de handicap 2 punten2. Informatie over wat een ‘rugzakje’ is. 1 punt3. Voorzieningen voor een kind met deze handicap? 2 punten4. Beschrijving van de procedure . 1 punt5. De ervaringen in de praktijk. 2 punten6. Reflectie 2 puntenMaximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende


Beroepsproduct 11:Voorschoolse educatie.

Competentie 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCompetentie 6Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterkenSamenwerken met de omgevingCompetentie 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCT

CONTEXTBij de zorgverbreding heb je ook te maken met kinderen die door hun sociaal-culturele achtergrond een achterstand hebben in hun ontwikkeling. Speciaal voor die kinderen zijn er verschillende stimuleringsprogramma’s ontwikkeld.

OPDRACHTMaak een werkstuk over een stimuleringsprogramma. Je beschrijft het programma en de doelstelling. Je geeft met voorbeelden aan hoe het programma in de praktijk werkt, wat scholen ervan vinden .Wat heb je ervan geleerd en geef je eigen mening

ONDERSTEUNINGTijdens het kennisblok Zorgverbreding.

BENODIGDHEDENNaar eigen inzicht.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELINGBeoordeling door vakdocent.

Beoordelingscriteria:Beschrijving van het programma en de doelstelling. 2 punten Beschrijving praktijkervaringen 2 punten Beschrijf wat scholen ervan vinden. 2 punten Eigen mening 2 punten Vormgeving en lay -out 2 punten



Beroepsproduct 12: Speel- en leermaterialen voor kinderen met leerproblemen

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCompetentie 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTOm de kinderen te ondersteunen in hun leerproces gebruik je materialen die gemaakt zijn met het oog op concrete doelen b.v. kleurwaarneming, detailwaarneming, leren rekenen of lezen of schrijven,fijne motoriek, denkrelaties en concentratie. De meeste speel- en leermaterialen hebben dus een duidelijke ontwikkeling- of leerbedoeling. Andere materialen stimuleren het spelen op zich of stimuleren het samenspelen/samenwerken. Stem je materiaal af op kinderen met leerproblemen.Door het zelf ontwerpen, maken en presenteren van speel- en leermaterialen werk je aan je eigen creativiteit en laat je zien kennis te hebben van de ontwikkeling van kinderen. Tevenslet je op de veiligheid van het materiaal.

OPDRACHTOntwerpen, maken van speel- en leermaterialen.

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblokuren.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELINGMaak een afspraak met de vakdocent van het kennisblok pedagogiek en psychologie 2 en laat de docent de speel- en leermaterialen beoordelen.

Beoordelingscriteria speel- en leermaterialen:1 leer- en ontwikkelingsmogelijkheden/speelmogelijkheden/

samenwerkings- mogelijkheden 3 punten2 verzorging, veiligheid en duurzaamheid 2 punten3 creatief ontwerp en uitvoering 3punten4 beschrijving speel- en leermateriaal met handleiding

en doelstelling 2 punten



Beroepsproduct 13: Het maken van een poppenkastspel voor leerlingen van de onderbouw op je BPV-adres

Competentie 2, vakdidactische competentieHet vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijkenCompetentie 7, reflectieve competentieHet vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen

CONTEXTPoppenspel in de onderbouw is altijd een feest! Bij dit gebeuren kunnen de kinderen, naast het horen van het verhaal, ook zien wat er zich afspeelt. Dit maakt het gemakkelijker om zich met de personages te identificeren. Bepaalde moeilijke begrippen of uitdrukkingen kunnen door de handelingen van de poppen verduidelijkt worden.

OPDRACHTSchrijf met een medecursist een poppenkastverhaal. De inhoud of het verhaal moet aansluiten bij de ervarings- of de belevingswereld van de kinderen.

ONDERSTEUNINGVoor verdere informatie en suggesties kun je de syllabus Taalontwikkeling raadplegen en de docent die je begeleidt bij het kennisblok Taalontwikkeling.

BENODIGDHEDENSpeelpoppen, poppenkast of tafel.

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGVoordat je op je BPV-adres het poppenspel gaat spelen, speel je het eerst voor de eigen groep tijdens het kennisblok Taalontwikkeling. Maak hiervoor een afspraak met je docent. Vraag op je BPV-adres een beoordeling van je poppenspel van je mentor en voeg die met je eigen evaluatie toe in je portfolio. Maak gebruik van het beoordelingsformulier: criteria poppenkast.


Criteria poppenkast

Namen poppenspelers:

Titel verhaal:

1 Sloot het verhaal aan bij de ervarings- enbelevingswereld van de doelgroep? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_

10

2 Was er sprake van een verhaalopbouw, evt. herhalingen enherkenningsmomenten? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_

10

3. Was er sprake van verzorgd taal-gebruik? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_

10

4. Waren de stemmen aangepast aanhet type pop? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

5. Was er sprake van continuïteit (bijv. ook spreken terwijl de poppen niette zien waren) 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8 9 10

6. Was het tempo van het spel en het spreektempo aangepast aan dedoelgroep? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

7. Waren de attributen en decorspassend bij het verhaal en de poppen? 1___2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

8. Was de inleiding aantrekkelijk voor dedoelgroep? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

9. Beheersten de spelers de techniek voorde poppenhantering? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

10. Werd het publiek betrokken bij hetpoppenkastspel? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_

10

Totaal aantal : 10 = (eindwaardering)


Beroepsproduct 14: Het maken van een prentenboek voor de onderbouw.

Competentie 2, vakdidactische competentieHet vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken.

Competentie 7, reflectieve competentieHet vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelen.

CONTEXTBoeken spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kleuters. Ze stimuleren de taalontwikkeling en de fantasie. Ze verruimen de verstandelijke horizon en bevorderen de denkontwikkeling. Boeken hebben een boodschap, ze helpen de kleuters een eigen visie op mens en samenleving op te bouwen. Ze bevorderen het sociale contact: samen in een boek kijken is gezellig.

OPDRACHTMaak een prentenboek. De inhoud moet aansluiten bij de ervarings- of belevingswereld vande kinderen. Het prentenboek bestaat uit minimaal 6, maximaal 10 pagina’s.

ONDERSTEUNINGVoor verdere informatie kun je de syllabus Taalontwikkeling en de syllabus Jeugdliteratuur raadplegen. Ook kun je informatie krijgen van je docent van het kennisblok Taalontwikkeling, meertaligheid en jeugdliteratuur.Verder kun je wat de creatieve uitvoering betreft terecht bij de docent creatief.

BENODIGDHEDENJeugdliteratuur, papier/karton, tekenmateriaal.

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGHet prentenboek dient klaar te zijn in week 46.Tijdens de presentatie van de prentenboeken wordt het beoordelingsformulier: criteria prentenboek ingevuld.Je gaat het prentenboek presenteren op de BPV-adres. Dit doe je uiteraard voor dedoelgroep waarvoor je het geschreven hebt. Vraag de docent om een beoordeling a.h.v. het formulier criteria voorlezen, en aanbieden prentenboek.


Criteria Prentenboek:

Naam:

Titel prentenboek:

V ormge v i n g : Stevigheid boekje:1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Formaat boekje: 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Verhaal:

Aansluiting bij belevingswereld: 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Verhaaldraad: 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Tekst: : 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

Creati vit ei t:

Originaliteit: 1_ 2_ 3 4 5 6 7 8 9 10

Kleurgebruik: 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Afwerking: 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

Totaal aantal: : 8 = (eindwaardering)


Beroepsproduct 15: Het vertellen van een verhaal voor leerlingen van je BPV-groep.

COMPETENTIE 2: HET VERMOGEN EEN KRACHTIGE LEEROMGEVING VOOR LEERLINGEN TE VERWEZENLIJKENDidactisch werken met kinderen

COMPETENTIE 7: REFLECTEREN OP EIGEN HANDELEN EN ONTWIKKELEN VAN EEN EIGEN PROFESSIONELE HOUDING

BEROEPSPRODUCT:

CONTEXT:Kinderen horen graag vertellen. Ze worden ondergedompeld in taal en worden emotioneel bij het gebeuren betrokken. Ze identificeren zich met de voorwerpen of personages uit het verhaal. Een goed verhaal geeft voedsel aan hun fantasie.

OPDRACHT:Kies of bedenk een verhaal. De inhoud van het verhaal moet aansluiten bij de ervarings- of de belevingswereld van de kinderen.

ONDERSTEUNING:Voor verdere informatie en suggesties kun je de syllabus Taalontwikkeling en de syllabus Jeugdliteratuur raadplegen. Uiteraard kun je ondersteuning krijgen van je docent van het kennisblok Taalontwikkeling, meertaligheid en jeugdliteratuur.

BENODIGDHEDEN:Jeugdliteratuur

AFSPRAKEN/ EVALUATIE/ BEOORDELING:Voordat je op je BPV-adres het verhaal gaat vertellen, vertel je het eerst voor de eigen groep tijdens het kennisblok Taalontwikkeling, meertaligheid en jeugdliteratuur.Maak hiervoor een afspraak met je docent.Vraag op je BPV-adres een beoordeling van je poppenspel van je mentor en voeg die met je eigen evaluatie toe in je portfolio. Maak gebruik van het beoordelingsformulier: criteria vertellen.


Criteria vertellen

Naam verteller:

Titel verhaal:

Tekstbegri p en t aal gebrui k:

1 Was alles te begrijpen wat er werd verteld aande doelgroep? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

2 Was er een goede opbouw in hetverhaal? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

3. Was er variatie in het taalgebruik en werd er correct Nederlands/Friesgesproken? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

Tempo:

4. Vertelde de cursist in een prettigtempo voor de doelgroep? 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

5. Was de lengte van het verhaalpassend voor de doelgroep? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

St emgebrui k:

6. Was het verhaal goed te verstaan? 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

7. Paste het stemgebruik bij het verhaal? 1_ 2_ 3_ 4_ 5_ 6_ 7_ 8_ 9_ 10

8. Was er voldoende intonatie (gebruikvan verschillende stemmen) 1___2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

Lichaamshoudi ng:

9. Keek de voorlezer het publiek voldoende aan? (was er sprakevan oogcontact) 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10

10. Was de lichaamshouding vande verteller ter ondersteuning vanhet verhaal? 1_ 2 _3 _4 _5 _6 _7 _8 _9 _10


Totaal aantal : 10 = (eindwaardering)


Beroepsproduct 16: Observeren van leerlingen op het schoolplein

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

STUDIEBELASTING 8 klokuren

CONTEXTTijdens de pauze spelen de leerlingen op het schoolplein.

OPDRACHTJe gaat het gedrag van drie leerlingen op het schoolplein observeren om er achter te komen hoe de leerlingen in deze situatie met elkaar omgaan.Maak een beschrijvende observatie. Noteer algemene gegevens, zoals dag, tijdstip, bijzondere omstandigheden, regels die gelden en leeftijd van de leerlingen.

Je gaat daarna je observatie gegevens ordenen in gewenst en ongewenst gedrag Vervolgens trek je op basis van feiten een voorlopige conclusie en sluit je af met je eigen, beargumenteerde mening.

ONDERSTEUNINGTijdens coach uur en tijdens kennisblok observeren en rapporteren

BENODIGDHEDENNaar eigen inzicht

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier door vakdocent of coach ( zie onderstaand beoordelingsformulier)Criteria:Notatie algemene gegevens 2 puntenObjectiviteit van de beschrijvende observaties 2 puntenCorrect ordenen van observatie gegevens 1 punt Stellen van voorlopige conclusie 2 punten Eigen beargumenteerde mening 2 punten Correct formuleren 1 punt



BEOORDELINGSFORMULIER ONDERWIJSASSISTENT

Naam: datum:

Groep: BPV school:

Mentor: Coach FC:

KENNISBLOK :Zorgverbreding en Omgaan met verschillen.

BEROEPSPRODUCT: Observeren van kinderen met storend/ problematisch gedrag.

BEOORDELINGSCRITERIA:

o Objectiviteit van de observatie 0 1 2o Beschrijving van de observatie vragen 0 1o Beschrijving van het kind / leerling 0 1 2o Integriteit van de observaties /

discreet omgaan met leerling gegevens 0 1 2o Correct formuleren 0 1o Reflectie 0 1 2

Maximale score is 10 punten:Goed: 8,9,10 punten Voldoende:6 en 7 puntenOnvoldoende: 5 punten en minder

EINDBEOORDELING: G V O ….. punten

Tips:

Tops:

HANDTEKENING BEOORDELAAR :


Beroepsproduct 17 : Observatie van lessen

COMPETENTIE 5Het vermogen om samen te werken in een teamSamenwerken met collega’sCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling


BEROEPSPRODUCT Observeren van lessen

CONTEXTTwee zien meer dan één. Maak observaties van lessen, activiteiten van je stage mentor / coach begeleider en van leerlingen en bespreek deze observaties met elkaar.Maak hiervan een reflectieverslag

OPDRACHTObserveer een dagdeel de lessen en begeleiding van je stagementor / coach begeleider. Maak een protocol van deze lessen / activiteiten / begeleidingLet op het gedrag van je stagementor / coach begeleider en op het leerlingengedrag. Voor het observeren van je stagementor / coach begeleider zijn er de volgende observatiecategorieën :

1 De start van de les, activiteit, begeleiding ( wat doet en zegt de docent om de leerlingen te betrekken bij de les, activiteit, begeleiding)

2 Het verloop van de les, activiteit, begeleiding ( hoe wordt er orde gehouden en is de reactie op leerlingen die niet meedoen en welk gedrag wordt wel / niet toegestaan?)

3 Het motiveren van leerlingen (denk hierbij aan afwisseling van didactische werkvormen, het stellen van vragen, het contact maken met leerlingen)

4 De afronding van de les, activiteit, begeleiding (denk hierbij aan duidelijkheid,overgang naar de volgende activiteit, opruimen e.d. )

5 Het verbale en non-verbale gedrag van je stagementor / coach begeleider(denk hierbij aan mimiek, lichaamshouding, ondersteunende gebaren, ruimtegebruik, stemgebruik)

Voor het observeren van leerlingen zijn er de volgende observatiecategorieën1 Doen leerlingen actief met de les, activiteit, begeleiding mee? Waaruit blijkt dat?

Zijn er leerlingen die niet meedoen of heel weinig doen?2 Geven leerlingen antwoorden op de vragen van de stage mentor / coach

begeleider? Zo, ja zijn dat vaak dezelfde leerlingen?3 Welke leeractiviteiten verrichten de leerlingen?4 Hoe reageren leerlingen op orde maatregelen? Hebben ze effect en voor hoe

lang?5 Zijn er leerlingen die duidelijk de leiding hebben in de groep? Zo, ja kun je

aangeven hoe dat komt?6 Zijn er leerlingen die het hele dagdeel niet opvallen, teruggetrokken gedrag

vertonen? Wat doen deze leerlingen precies7 Maak een ongestructureerde observatie van 1 leerling tijdens een les / activiteit /

begeleiding van 10 minuten.

BENODIGDHEDEN


Naar eigen inzicht

ONDERSTEUNINGTijdens coach uur en tijdens kennisblok observeren en rapporteren

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling door vakdocent Beoordelingscriteria:

Beschrijving observatie stagementor volgens observatie categorieën 2 punten Beschrijving observatie leerlingen volgens observatie categorieën 2 punten Integriteit van de observaties / discreet omgaan met leerling gegevens 1 punt Correct Formuleren 1 punt Objectiviteit van de observatie 2 punten Reflectie 2 punten



Beroepsproduct 18 : Methodisch handelen m.b.t activiteiten

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCTMethodisch handelen m.b.t. activiteiten

CONTEXTHet dagelijkse leven van kinderen / leerlingen bestaat uit veel bezigheden en activiteiten. Het is belangrijk om regelmatig en op diverse gebieden activiteiten te doen met kinderen / leerlingen. Zo werk je aan je didactische competentie.

OPDRACHTOverleg met je stagementor welke activiteiten je wilt gaan doen en met wie. De activiteiten moeten aansluiten bij de leefwereld van de kinderen / leerlingen en de doelstellingen van de klasTe denken valt aan activiteiten op het gebied van taal, lezen, schrijven, voorlezen, vertellen, poppenspel, muziek, handenarbeid etc. Voor je deze activiteiten uitvoert maak je eerst eenlesschema ( zie bijlage).Dit schema laat je lezen aan je stagementor. Je bespreekt je plannen en daarna voer je de activiteiten uit.Daarna maak je een reflectie verslag. ( zie bijlage )

ONDERSTEUNINGTijdens methodische werkbegeleiding


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGDoor je coach of stage mentor ( zie beoordelingsmodel hieronder ) Beoordelingsonderdelen:Motivering keuze activiteiten en doelstellingen 3 punten Correctheid en volledigheid lesformulier 4 punten Reflectie op gegeven activiteit/ les 3 puntenMaximale score is 10 punten

6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende



Naam: datum:

Groep: BPV school:

Mentor: Coach FC:

Beoordeling van de opdrachten / beroepsproducten vindt plaats aan de hand van een beoordelingsschaal..De beoordelingscriteria zijn wisselend per opdracht / beroepsproduct

BEROEPSPRODUCT: Activiteiten aanbieden aan kinderen

Gegeven activiteiten: 1……………………………………….2…………………………………..3 ………………………………………

BEOORDELINGSCRITERIA

Inhoud van het les- /activiteitenformulier is duidelijk 0 1 2 3 Uitvoering 0 1 2 3 Organisatie en voorbereiding 0 1 2 Reflectie en evaluatie 0 1 2

Maximale score is 10 puntenGoed: 8,9,10 punten: Voldoende:6 en 7 punten :Onvoldoende:5 punten en minder

EINDBEOORDELING: G V O …………punten

Tips:


Beroepsproduct 19: Voorlezen met gebruik van vrije tekst.

COMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTVoorlezen draagt bij aan de taal- en leesvaardigheid van leerlingen. Kinderen maken zo kennis met letters en de manier waarop die letters een verhaal vormen. Door regelmatig voor te lezen leren kinderen zich beter te concentreren en stimuleer je kinderen ook zelf een boek te gaan lezen. Maar voorlezen is nog veel meer: Bij voorlezen ontstaat er een speciale onvergetelijke sfeer. Ten minste als je zo kunt voorlezen, dat alle kinderen geboeid blijven luisteren. Dat is een kunst. Sommige hebben die gave van nature, maar je kunt het ookleren, door veel te oefenen en goed te kijken naar kinderen en te luisteren naar elkaar.

OPDRACHTLees een prentenboek of voorleesboek voor aan de kinderen op je BPV adres. Laat de leerlingen n.a.v. het verhaal een tekening maken.Je vraagt aan kleuters wat ze hebben getekend en je schrijft in drukletters erbij wat ze hebben getekend.( het verhaal van de kleuter bij zijn tekening)Bij kinderen uit groep drie schrijf je samen de tekst bij de tekening.Gebruik de schrijfletters die passen bij de schrijfmethode van je basisschoolKinderen van groep 4 mogen zelf het verhaal bij de tekening schrijven.Maak van de tekeningen met tekst een kopie en voeg die toe bij je verslagenMaak voor deze opdracht gebruik van een activiteitenplan formulierVraag je BPV mentor om feedback en laat de bijlage over criteria voorlezen invullen.

ONDERSTEUNINGKennisblok: lezen en schrijven en de desbetreffende docent van de kennisblokken. BPV mentor.

BENODIGDHEDENMaterialen kennisblok: lezen en schrijven. BPV map.Materiaal voor de leerlingen.

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling door BPV mentor d.m.v. schriftelijke feedback en invullen van bijlage over criteria voorlezen.Beoordeling door docent van het kennisblok: lezen en schrijven (onderdeel van verslag).


Criteria bij het voorlezen en aanbieden van een prenten- / voorleesboek.

Naam voorlezer:

Titel boek:

Auteur:

Beoordelaar:

T e k stbe g r i p punten

1 Was de inleiding duidelijk?

2 Was alles te begrijpen, wat er werd voorgelezen aan de doelgroep en liet devoorlezer de illustraties zien?

3 Werd de klemtoon steeds op de goede plaats gelegd?

T emp o :

4 Las de cursist in een prettig tempo voor?

5 Waren er tempowisselingen waar dat nodig was?

S t emg e br u i k

6 Paste het stemgebruik bij het verhaal?

7 Was er voldoende intonatie(gebruik van verschillende stemmen)

C o n t a c t met p u b l i e k :

8 Keek de voorlezer het publiek voldoende aan?(was er sprake van oogcontact)

9 Werd er geluisterd door het publiek? Was er sprake van interactie?

10 Maakte de voorlezer gebruik van mimiek?

per criterium 10 puntenTotaal aantal delen door 10 is eindwaardering

Eindbeoordeling: ……………


Beroepsproduct 20 : Doelgroepverslag

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCOMPETENTIE 7Reflecteren op eigen handelen en ontwikkelen van een professionele houdingReflectie en ontwikkeling

CONTEXTOm je groep goed te kunnen begeleiden, is het belangrijk om de deelnemers te kennen. Als onderwijsassistent zul je dan ook moeten proberen zo snel mogelijk gegevens over de groep en de kinderen / leerlingen te verzamelen. De bedoeling van dit verslag is, dat je een beschrijving kunt geven van de doelgroep. Je kunt aangeven wat het ontwikkelingsniveau is en een typering geven van de individuele groepsleden.Je koppelt de theorie van de ontwikkelingspsychologie aan voorbeelden uit de praktijk.

OPDRACHTGeef een beschrijving van de groep waarmee je werkt.Hiervoor is het belangrijk dat je goed observeert en overlegt met je stagementor en literatuur gebruikt (ontwikkelingspsychologie)Besteed in je beschrijving aandacht aan de volgende punten:* De samenstelling van de groep ( leeftijd, geslacht, niveau )* Beschrijf in het algemeen de ontwikkelingsaspecten die voor jouw groep belangrijk zijn en

koppel ze aan voorbeelden vanuit de praktijk* Verwerk de: cognitieve ontwikkeling, sociaal- emotionele ontwikkeling, seksuele

ontwikkeling, sensomotorische, creatief-expressieve ontwikkeling en de taalontwikkeling. (zie ook de theorie in het boek: pedagogiek voor de onderwijsassistent)

Kies in overleg met je stagementor twee kinderen / leerlingen uit.Van deze kinderen / leerlingen maak je een beschrijving van zijn / haar ontwikkeling en gedrag.Besteed in je beschrijving aandacht aan de volgende punten:* Geslacht en leeftijd* Korte omschrijving van het uiterlijk* Sensomotorische ontwikkeling met o.a. de lichamelijke ontwikkeling* Cognitieve ontwikkeling* Sociale – Emotionele ontwikkeling* Seksuele ontwikkeling* Creatief-expressieve ontwikkeling* Taalontwikkeling* Gedrag* Manier van aandacht vragen of begeleiding vragen

ONDERSTEUNINGDoor vakdocent ontwikkelingspsychologie en coach

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGLaat je stage mentor het verslag lezen en vraag haar / zijn meningVraag de vakdocent ontwikkelingspsychologie of je stagedocent om een beoordeling. Beoordelingscriteria:

Koppeling theorie en praktijk 4 punten Beschrijving van de 2 leerlingen aan de hand van eigen

ervaringen en overleg met de mentor. 3 punten Volledigheid, correctheid, reflectie 3 punten

6 en 7 punten : voldoende 8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende


Beroepsproduct 21 : Inrichting BPV-school

COMPETENTIE 3Het vermogen te zorgen voor een leer – en leefklimaat dat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht is.Organisatorische competentie

CONTEXTEen stimulerend pedagogisch klimaat komt tegemoet aan de drie basisbehoeften van kinderen. De behoefte aan goede relaties, de behoefte aan competentie en de behoefte aan autonomie. Als onderwijsassistent draag je bij aan een stimulerend pedagogisch klimaat door met elk kind een relatie aan te gaan en de kinderen op een goede manier ondersteuning te bieden. Ook zorg je er mede voor dat het klassenmanagement in orde is,dat de inrichting van het lokaal past bij de onderwijsactiviteiten die er plaats vinden en dat de materialen in orde zijn.

OPDRACHTTeken een plattegrond van je BPV-school en het klaslokaal van je BPV-school en geef bij elke ruimte aan welke activiteiten er plaatsvinden en of je vindt dat de ruimte er geschikt voor is en waarom je dat vindt. Hoe komt de visie van de school tot uiting in de inrichting van de school?De volgende vragen gelden als leidraad.

1 Over het efficiënt gebruik van de beschikbare ruimte en materialen in de school:

Hoe worden de algemene ruimten benut:hal, gang, speellokaal?Maken groepen gezamenlijk gebruik van aparte hoeken / tafelgroepen buiten het klaslokaal? (denk bv. aan computers, bouwhoek, timmerhoek, winkeltje).Heeft elk kind een eigen tafeltje nodig?Is er rekening gehouden met een scheiding tussen lawaaiige en rustige activiteiten? Zijn de materialen gestructureerd opgeborgen?Kunnen kinderen zelfstandig aan de slag?

2 Over het klaslokaal:Wat is je eerste indruk als je binnenkomt?Is de ruimte overzichtelijk en ordelijk ingedeeld?Biedt de ruimte een kind letterlijk en figuurlijk veiligheid?Is er gelegenheid om in groepjes en individueel te werken? Welke hoeken kun je onderscheiden?Waar staat de tafel van de groepsleerkracht?Is de looproute van de materialenkast naar de plek waar het materiaal gebruikt wordt logischHoe worden de materialen opgeborgen?Is er ruimte voor een kring?Welke sfeer ademt het klaslokaal uit?Bevordert de inrichting zelfredzaamheid en zelfstandig werken. Is de inrichting aantrekkelijk voor kinderen?Welke persoonlijke elementen zie je terug in de inrichting

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING

Plattegrond Visie school Beantwoorden vragen Reflectie

2 punten2 punten4 punten2 punten

6 en 7 punten : voldoende onvoldoende

8,9,10 punten: goed 5 punten en minder is


Beroepsproduct 22 : Observatie sociaal emotionele ontwikkeling m.b.t. het spel

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieWerkproces 1.1:Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen

COMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkelingWerkproces 3.1:Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep

BEROEPSPRODUCTObservatie van de sociaal emotionele ontwikkeling m.b.t. het spel

CONTEXTDe sociaal-emotionele ontwikkeling is een belangrijk onderwerp, zeker bij kinderen met een risico op achterstand. Een kind leert in interactie met zijn omgeving, daarbij is sociaal spel en een veilig klimaat van belang. Het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling is dan ook één van de pedagogische doelen van de leerkrachten en de onderwijsassistenten. De sociaal-emotionele ontwikkeling wordt gestimuleerd door interactie met anderen in de omgeving van het kind, bijvoorbeeld via spel met andere kinderen (sociaal spel).Kenmerkend voor sociaal spel is dat kinderen actief met elkaar aan het spelen zijn en plezier hebben in elkaars gezelschap. Baby’s spelen nog nauwelijks samen maar zijn wel geïnteresseerd in elkaar: ze kijken naar elkaar, maken geluidjes naar elkaar en raken elkaar soms aan. In het tweede jaar gaan kinderen zich al meer op elkaar afstemmen. De interactie is nog kort en de kinderen spelen vaak naast elkaar met hetzelfde speelgoed (parallel spel). Vooral groot spelmateriaal (klimrek, glijbaan) zijn geschikt voor sociale contacten en leiden tot veel plezier. De kinderen klimmen achter elkaar de trap van de glijbaan op en gaan snel na elkaar naar beneden. Ze botsen tegen elkaar en doen elkaar na. Zolang ze elkaar geen pijn doen, gaat het meestal goed. Daarna spelen kinderen steeds meer samen. De uitbreiding naar eenvoudig rollenspel is een proces waarin kinderen het symboliseren en het doen alsof oefenen. Later worden er zelfs afspraken gemaakt over de rollen.Er zijn enkele spelvarianten te onderscheiden bij sociaal spel.

Ongericht spel:Niets doen, wat rondlopen. Hier en daar wat kijken. Aan het eigen lichaam frunniken. Toeschouwersgedrag:Andere kinderen die met iets bezig zijn worden intensief gadegeslagen. Solitair spel:Het spel wordt alleen gespeeld. Het kind is alleen in de weer met materialen. Het kind houdtzichzelf bezig. Parallel spel:Naast elkaar spelen, maar ieder kind gaat op in zijn eigen spel. Er is geen communicatie en geen uitwisseling van materialen.Associatief spel:Samen met materialen een eigen spel spelen. Elkaar imiteren en aanvullen. Overnemen van elkaars ideeën. Kinderen spelen samen met materialen maar er is nog geen verdeling van rollen.Coöperatief spel:Kinderen spelen samen. Er is overleg over rollen en materialen.


OPDRACHT: Observeren

Observeer het gedrag van een kind op je BPV of stageschool tijdens het spel. Maak hiervan een schriftelijk verslag en schrijf een interpretatie

Of

Bekijk het fragment Badderen van de APS-video Heden werkzaam. De kinderen in het fragment doen de poppen in bad. Kijk met name naar het sociale gedrag van de kinderen en naar het donkere meisje in het fragment. Wat kan je zeggen over het sociale gedrag van het kind in de omgang met de andere kinderen?

AnalyserenWelke spelvarianten zie je en waaraan kun je dat zien? Welke aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn lastig te zien of te herkennen of moeilijk te interpreteren?

Bestudeer daarnaast een kind dat ouder of jonger is en kijk of je verschillen ziet in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Welke verschillen zie je? Waar zie je dat aan?

Reflecteren Leg je bevindingen vast in je portfolio en maak een reflectieverslag en beschrijf daarin ook hoe je als onderwijsassistent het samenspel met andere kinderen kan bevorderen .

ONDERSTEUNING: tijdens het kennisblok: Ontwikkelingspsychologie

BENODIGDHEDEN :Boek Angerenstein : Pedagogiek voor de onderwijsassistentDe beschrijving bij de context over spelvariantenDe bijlage 1 over ondersteuning bij ontwikkeling van het zelfvertrouwen door Riksen- Walraven ( zie studiewijzer ontwikkelingspsychologie )De bijlage 2 over de Sporen-pedagogiek van Reggio Emilia ( zie studiewijzerontwikkelingspsychologie)

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. rapportageformulier door de vakdocent ontwikkelingspsychologieBeoordelingscriteriaObjectiviteit en correctheid observatie 3puntenBeschrijving varianten van sociaal spel 2 punten Beschrijving sociaal emotioneel gedragingen 3punten Reflectie 2 punten

Maximale score is 10 punten8,9 en 10 punten is : goed6 en 7 punten: voldoende5 punten en minder is onvoldoende


Beroepsproduct 23 : Buitenschoolse activiteiten

BEROEPSCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieBEROEPSCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCompetentie 5 Samenwerken met collega’sHet vermogen om samen te werken in een team en schoolorganisatie, zowel pedagogisch, onderwijskundig, schoolorganisatorisch als communicatief.BEROEPSCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCT Buitenschoolse activiteiten

CONTEXTBuitenschoolse activiteiten zijn introductiedagen, sch o o l r e i z en , excursies, werkweken e.d. Activiteiten buiten het normale lesprogramma. Soms staat leren centraal, soms gewoon lol en een leuke sfeer hebben met elkaar. Leerlingen/cursisten en leerkrachten/docenten leren elkaar eens op een andere manier kennen en dit kan positief doorwerken in de les.

OPDRACHT:

( formuleer de opdracht van je stageschool )

BENODIGDHEDEN:Naar eigen inzicht

BEOORDELINGSCRITERIA:AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELING

1 Beschrijving buitenschoolse activiteit. 2 punten2.Beschrijven van eigen taak / aandeel 2 punten3 Beschrijving concrete activiteiten 3 punten4 Reflectie en competentie ontwikkeling 3punten



Beroepsproduct 24 : Inter-persoonlijke competentie

Inleiding:Sociaal-emotionele ontwikkeling

De sociaal-emotionele ontwikkeling kan onderverdeeld worden in drie gebieden.Omgaan met jezelfHet kind moet bijvoorbeeld zelfvertrouwen en zelfwaardering hebben; het moet zelfcontrole of zelfregulatie hebben.Omgaan met andere kinderenHet kind moet zich bijvoorbeeld gelijkwaardig kunnen gedragen ten opzichte van anderen en het gevoel krijgen dat het erbij hoort, het moet zich in kunnen leven in anderen, troosten hulp kunnen bieden, het moet conflicten kunnen voorkomen of kunnen oplossen, hetmoet kunnen delen.Omgaan met volwassenenHet kind moet bijvoorbeeld leiderschap van volwassenen accepteren en moet ondersteuning durven vragen, vertrouwen in de volwassene stellen, zich gewaardeerdvoelen, zijn mondje durven roeren, maar ook weten waar de grenzen liggen en deze nietoverschrijden.

Riksen-Walraven (2002) onderscheidt vier dimensies van ondersteuning bij de ontwikkeling of stimulering van het zelfvertrouwen. Zij heeft op basis van deze vier dimensies een aantal vaardigheden (kwaliteitscriteria) opgesteld met betrekking tot de pedagogisch-didactische omgang met leerlingen in groepssituaties. De dimensies zijn ontwikkeld voor het beschrijven van de interactie tussen een volwassene en een kind, in een een-op-een relatie. Ze zijn ook goed te gebruiken voor het beschrijven van de interactie tussen een volwassene en meerdere kinderen. De vier dimensies zijn:

1. Emotionele ondersteuning een gevoel van geborgenheid geven lichamelijk contact en oogcontact interesse en positieve betrokkenheid tonen adequaat op signalen reageren complimentjes geven troosten

2. Structuur bieden duidelijke regels en afspraken maken vaste rituelen hanteren de ruimte overzichtelijk indelen min of meer vaste indeling van de ochtend/middag hanteren

3. Respect voor de autonomie zelfstandigheid van kinderen stimuleren het maken van eigen keuzes stimuleren respect voor (culturele) achtergrond, karakter, tempo en interesse van het kind ruimte voor eigen initiatieven en ideeën sterke kanten van het kind benadrukken reële verwachtingen ten aanzien van het kind hebben

4. Informatie en uitleg geven bij de aandacht, interesse en behoefte van het kind aansluiten bij de activiteit waarmee het kind bezig is aansluiten vragen serieus nemen op het niveau van het kind afstemmen uitleg in kleine stappen opbouwen.


ObserverenKijk eens een dag heel bewust naar de interactie tussen jou en de leerlingen op de BPV of stageschool. Houd bij met welke leerlingen je meer contact hebt en met welke minder.

AnalyserenLees de inleiding Plaats nu op basis van deze theorie jezelf in een sociogram (zie onderstaande figuur). Welke kinderen uit je groep op de BPV of stageschool zitten in de cirkels dicht bij jou en welke in cirkels verder weg? Waarom? Ben je je daarvan bewust? Wat zijnde kenmerken van de kinderen (type kind) in de cirkels dichtbij of verder weg?

Sociogram

professional

OntwerpenWat kun je concreet doen om de kinderen die ver van je af staan bewust aandacht te geven? Bedenk verschillende manieren.

UitvoerenWees je bewust van de interactie tussen jou en de kinderen en besteed meer aandacht aan de kinderen die normaal gesproken ver van je af staan.

Reflecteren Houd in je portfolio bij wat je hebt gedaan en wat het effect was bij de kinderen. Kijk ook kritisch naar je eigen handelen: wat ging goed, wat kan beter?

Beoordeling

Observeren 2 punten Analyseren 2 punten Ontwerpen 2 punten Uitvoeren 2 punten Reflecteren 2 punten

Onvoldoende is 5 punten of minder Voldoende is 6 punten of meer Goed is 8 punten of meer


Beroepsproduct 25 : Activiteit Kinderboekenweek

COMPETENTIE 2:Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken.Didactische competentie.COMPETENTIE 7:reflecteren op eigen handelen en ontwikkelen van een eigen professionele houding. Reflectie en ontwikkeling.

BEROEPSPRODUCTEen dagdeel activiteiten organiseren voor kinderen met als thema:deKinderboekenweek.CONTEXTAls O.A.-er moet je activiteiten met gebruik van leermiddelen/ ontwikkelingsmaterialen kunnen organiseren en begeleiden onder verantwoordelijkheid van een groepsleerkracht. Hierbij moet je rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van de leerling(en) in de groep.

OPDRACHTJe organiseert een dagdeel activiteiten en begeleidt kinderen in het uitvoeren van de activiteiten Het thema is de Kinderboekenweek.Je maakt hierbij gebruik van lesschema’s

ONDERSTEUNINGStagementor

BENODIGDHEDENMateriaal naar keuze, in overleg met de stagementor.

AFSPRAKEN/EVALUATIE/BEOORDELINGJe overlegt met je stagementor wanneer en welke activiteiten je aan zult bieden aan de kinderen. In je portfolio houd je bij wat je gedaan hebt. Vermeld altijd duidelijk welke afspraken er gemaakt zijn..Beoordelingscriteria zijn:Beschrijving samenwerking en gemaakte afspraken 2 puntenAansluiting niveau/interesse doelgroep enmotivering keuze activiteiten en doelstellingen 3 puntenCorrectheid en volledigheid lesformulier 3 punten Reflectie op gegeven activiteit/ les 2 punten Maximale score is 10 punten



Beroepsproduct 26 : Schooltelevisie

COMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 6Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterkenCompetentie in het werken met mensen en instellingen buiten de schoolCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCT Schooltelevisie

CONTEXTSchooltelevisieHet leuke van schooltelevisie is dat ook ouders thuis de programma’s kunnen bekijken. Ze kunnen het programma ook opnemen en thuis samen met hun kind(eren) bekijken.

OPDRACHTMaak een overzicht van de programma’s van schooltelevisie die bekeken worden in de groep waarmee je werkt. Geef deze informatie door aan de ouders/verzorgers van de kinderen van je groep. Doe dit op een aantrekkelijke manier.Kies een programma uit en maak bij het programma twee verwerkingsactiviteiten die uitgevoerd worden met de hele klas of in kleine groepjes. Maak bij de voorbereiding gebruikvan een lesformulier. Voer in overleg met de groepsleerkracht de activiteiten uit. Vraag de groepsleerkracht om een evaluatie. Schrijf ook zelf een evaluatie en vul het reflectie model 3 (reflecteren op samenwerken met leerlingen) van Korthagen in (zieportfolio)

ONDERSTEUNINGTijdens methodische werkbegeleiding


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling door stagedocent Beoordelingsonderdelen:Taalgebruik brief ( correct formuleren) 2 punten, Aantrekkelijkheid brief 2 punten,Verwerkingsactiviteiten met lesformulier 3 puntenEvaluatie / reflectie 3 punten



Beroepsproduct 27 : Doos vol taalspelletjes


STUDIEBELASTING: 40 klokuren

BEROEPSPRODUCTEen doos vol taalspelletjes

CONTEXTSteeds vaker zie je dat scholen ontwikkelingsgericht gaan werken. Vakmethoden worden daarbij gedeeltelijk of geheel losgelaten.Wat opvalt is de gretigheid waarmee kinderen bezig zijn met taalHet is een intensieve manier van onderwijs geven. Begeleiding vindt vaak plaats in kleine groepen en er wordt veel gewerkt met zelfgemaakte materialen.Het gaat vaak om betekenisvolle activiteiten rond een thema.

OPDRACHTRicht een doos in met allerlei taalspelletjes die je op jouw BPV adres met leerlingen kunt spelen en die in jouw klas de taalontwikkeling van kinderen ondersteunen..Speel deze taalspelletjes met de leerlingen en beschrijf je ervaringen. Maak bij elk taalspelletje een duidelijke handleiding.Presenteer je doos aan je medecursisten tijdens de methodische werkbegeleiding.

ONDERSTEUNINGInternetsite’s b.v Kennisnet, primair onderwijs,leerkracht,com.3 en 4Internetsite’s van uitgevers van vakmethodenDocentenhandleidingen van vakmethoden Map Idee taalontwikkelingTijdens methodische werkbegeleiding

BENODIGDHEDENStevige doos of mand en verder naar eigen inzicht

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling taalspelletjesCriteria:Bruikbaarheid 2 puntenAantrekkelijkheid 2 punten Duurzaamheid en netheid 2 punten leer- en spelmogelijkheid 2 punten eigen ervaring en reflectie 2 punten



Beroepsproduct 28 : Verteltafel


BEROEPSPRODUCT Verteltafel

CONTEXTDe verteltafel is een plaats waar kinderen een verhaal uit een ( prenten ) boek naspelen met behulp van zelfgemaakte attributen en materialen van de school of van jou.Het hoeft niet een tafel te zijn,het kan ook een deken zijn op de grond, een koffer of mand, een afgeschermde hoek.Duidelijk moet zijn dat het boek centraal staat.

OPDRACHTMaak een verteltafel met de kinderen van je BPV adres. Gebruik een lesformulier. Stappenplan:

Je leest eerst het( prenten)boek voor.Samen met de kinderen het verhaal navertellen en met de kinderen de attributen die in het verhaal voorkomen bespreken.Bouw samen met de kinderen de verteltafel op, zet het boek erbij.Daarna lees je het verhaal nog eens voor en gebruik je daarbij de verteltafel. De kinderen mogen het verhaal naspelen met de attributen.

Vraag je BPV mentor om feedback. En schrijf een reflectieverslag

ONDERSTEUNINGInternet

BENODIGDHEDENMaterialen kennisblok : lezen en schrijvenInternetBPV map

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling: door je stage docentBeoordelingsonderdelen : feedback mentor( 5 punten ) en eigen reflectie ( 5 punten)



Beroepsproduct 29 :Observeren en stimuleren motorische ontwikkeling

COMPETENTIE 1Pedagogische competentieWerkproces 1.1:Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingenCOMPETENTIE 4Interpersoonlijke competentiewerkproces 1.4: Begeleidt de leerling bij het uitvoeren van programmaonderdelenCOMPETENTIE 2Didactische competentieWerkproces 2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire procesWerkproces 2.2: Assisteert bij het organiseren van activiteitenCOMPETENTIE 7Competentie in reflectie en ontwikkelingwerkproces 3.4 : Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen

BEROEPSPRODUCT:Observeren en analyseren en stimuleren van de motorische ontwikkelingMaak een keuze uit opdracht 1,2 of 3 afhankelijk van je eigen interesse en je stageplaats

CONTEXTBewegen is een constante activiteit van leerlingen, waar zij als totale persoon bij betrokken zijn. Bewegingsopvoeding biedt leerlingen kansen om zich op basis van de eigen ontwikkelingsmogelijkheden allerlei andere ontwikkelingsaspecten eigen te maken. Juist in de levensfase van het jonge kind is het belangrijk om de motoriek van kinderen te ondersteunen en stimuleren. Daarvoor is het nodig dat kinderen betekenisvolle bewegingsactiviteiten aangeboden krijgen. Bewegingsactiviteiten hebben daarnaast een positieve invloed op het tegengaan van overgewicht en bewegingsachterstand. Als men spreekt over motoriek wordt er onderscheid gemaakt tussen grove en fijne motoriek. Het is ook mogelijk om te spreken over grote en kleine motoriek. Bij grove motoriek gaat het om grote lichamelijke bewegingen, zoals rollen, lopen, klauteren, dansen, balanceren, springen, huppelen. Let op: bewegingen zijn groot, niet grof. Bij fijne motoriek gaat het om de handmotoriek (scheuren, grijpen, tasten) en andere bewegingen zoals spreken en het bewegen van de ogen Daarnaast zijn er aangeleerde bewegingen zoals touwtje springen en fietsen of kleuren en schrijven, die (respectievelijk) onder grove en fijne motoriek zijn terangschikken. Er bestaat een verband tussen de grove en fijne motoriek, maar het ene is niet voorwaardelijk voor het andere. Overigens ontwikkelt de grove motoriek (lichaamsmotoriek) zich eerder dan de fijne motoriek.


opdracht 1

ObserverenObserveer kinderen op de BPV of op de stageschool. Ga op zoek naar leerlingen die zich aantoonbaar in een bepaalde fase van het motorisch leerproces bevinden. Beschrijf wat ze doen.

AnalyserenWat valt je op aan het gedrag van deze kinderen? In welke fase van het motorisch leerproces bevinden zij zich en waarom?

OntwerpenWat kun je als onderwijsassistent doen om de kinderen in hun ontwikkeling te ondersteunen? Bedenk verschillende activiteiten.

UitvoerenKies in overleg met je praktijkbegeleider één van de kinderen uit, bespreek je observatie, je analyse en de ontworpen activiteiten. Voer vervolgens één van de activiteiten uit.



ht 2

ObserverenObserveer gedurende een dag één kind op de BPV of stageschool en let vooral op de verschillende bewegingsactiviteiten (grove en fijne) zoals lopen, fietsen, tekenen et cetera.

AnalyserenMaak een schema waarin je een verdeling maakt tussen enerzijds grove en fijne motoriek en anderzijds tussen en aangeleerde bewegingsactiviteiten.

Aangeleerde bewegingsactiviteiten

Grove motoriek

Fijne motoriek

Ga voor jezelf na hoeveel invloed je hebt op de bewegingsactiviteiten en wat je rol als onderwijsassistent is om de bewegingsactiviteiten te stimuleren.

OntwerpenMaak een lijstje verschillende mogelijkheden om bewegingsactiviteiten uit te lokken. Let daarbij op de inrichting en aanbod van materialen op de BPV of stageschool en jouw rol als onderwijsassistent bij de ondersteuning van de motorische ontwikkeling van de kinderen.

UitvoerenKies een mogelijkheid uit de lijst die je samengesteld hebt en probeer het, in overleg met je stagebegeleider, uit op de BPV of stageschool.



Opdracht 3

ObserverenBestudeer het lokaal of de speelplaats van de BPV of stageschool. Welke hoeken zijn er in het lokaal? Hoe is de speelplaats ingericht. Maak foto’s! Welke materialen zijn aanwezig, die bewegingsactiviteiten kunnen uitlokken of de motoriek kunnen stimuleren?

AnalyserenWelke mogelijkheden bieden de aanwezige materialen aan de leerkracht om gericht aandacht te geven aan de motoriek? Welke andere materialen zouden een goede aanvulling zijn?

OntwerpenBedenk verschillende bewegingsactiviteiten in de verschillende hoeken en op de speelplaats. Welke aanvullende materialen heb je eventueel nodig?

UitvoerenBespreek met je stagebegeleider welke van de door jou bedachte activiteiten in de praktijk van jouw stageplaats kunnen worden uitgevoerd en ga daarmee aan de slag.


ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok : OntwikkelingspsychologieTijdens coach urenDoor de stage mentor

BENODIGDHEDENBoek: pedagogiek voor de onderwijsassistent AngerensteinDe informatie uit de contextDe informatie uit de bijlage 1

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier door de vakdocentBeoordelingscriteria: Observeren 2 puntenAnalyse 2 puntenOntwerpen 2 puntenUitvoeren 2 puntenReflectie 2 punten



Beroepsproduct 30 : Coachingsplaatjes


STUDIEBELASTING: 7,5 UUR

BEROEPSPRODUCT Coachingsplaatjes

CONTEXTZelfvertrouwen heeft alles te maken met je zelfbeeld, dus hoe je jezelf ziet en hoe je je eigen mogelijkheden en beperkingen ervaart. Zelfvertrouwen is iets dat je kunt ontwikkelen. Het is niet een kwestie van geluk of pech hebben. Je wordt er niet mee geboren.Het zelfvertrouwen van leerlingen in de basisschool kun je als onderwijsassistent stimuleren door de manier waarop je met de leerlingen omgaat.Door kinderen een pluimpje te geven, het accent te leggen op positieve vorderingen, ze tehelpen hun mislukkingen en tegenslagen te relativeren en kinderen aan te moedigen ondersteun je ze in hun groei naar meer zelfvertrouwen.

OPDRACHTMaak bv. op de computer coachingskaartjes voor kinderen van de basisschoolDruk de coachingskaartjes af ( eventueel op stickers) en deel ze uit aan de kinderen op jeBPV adres. Beschrijf de reacties van kinderen.

ONDERSTEUNINGTijdens Coach uren


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling : door je coach BeoordelingsonderdelenAantrekkelijkheid plaatjes 4 puntenBeschrijving reacties van leerlingen 3 puntenReflectie. 3 punten



Beroepsproduct 31 : Verkennen eigen leefomgevingCOMPETENTIE 1 :Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogisch werken met kinderenCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 6:Het vermogen de relatie met ouders, buurt en instellingen te realiseren en te versterkenSamenwerken met de omgevingCOMPETENTIE 7 :Reflecteren op eigen handelen en ontwikkelen van een eigen professionele houdingReflectie en ontwikkeling

STUDIEBELASTING : 20 klokuren

BEROEPSPRODUCTVerkennen eigen leefomgeving door een educatieve tochtCONTEXTLeerlingen van de basisschool doen in hun schoolomgeving veel indrukken op . De omgeving van de school leent zich voor het doen van verkenningen.Leerlingen leren door deze opdracht de buurt waarin ze dagelijks spelen en waar zedagelijks doorheen lopen beter kennen.

OPDRACHTOntwerp in overleg met je stage mentor een educatieve tocht in de omgeving van je stage school met kijkpunten die aansluiten bij de leefwereld van de kinderen, de vak inhouden en de schoolomgeving.Maak een plattegrond van de schoolomgeving met de kijkpunten. Geef een introductie les over de educatieve tocht .Ontwerp een werkblad voor de leerlingen met vakoverstijgende opdrachten voor tijdens de tocht.Zorg voor een verwerkingsopdracht.Schrijf een brief aan ouders over de tocht waarin uitleg wordt gegeven over de didactische principes van de tocht, de route, tijdstippen en een verzoek om goedkeuring van de ouders.In overleg met je stage mentor kan je ook een oproep aan ouders doen om zich op te gevenals begeleider van de tocht.Maak afspraken met leerlingen, stage mentor en eventuele ouders (begeleiders) in verband met de veiligheid van de leerlingen.Nodig een docent van de opleiding uit om bij de tocht aanwezig te zijn.

ONDERSTEUNINGGa eerst zelf op onderzoek uit, verken de schoolomgeving .Iedere schoolomgeving is uniek. Verzamel achtergrond informatie en materiaal over de schoolomgeving.Kijk op w w w . o n d e r wi j sp l e i n- a n t o n . n l , klik op basisonderwijs klik op materiaal klik op kijktocht. Je kunt ook ondersteuning vragen van de vakdocent wereldoriëntatie en tijdens coach uren. BENODIGDHEDENWil je gebruik maken van digitale fotocamera’s of videocamera’s geef dit dan op tijd door .

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING/FEEDBACKVraag aan je stage mentor of zij een beoordeling wil schrijven over je activiteiten. Maak lesverslagen en reflecteer op je eigen handelen en de uitgevoerde opdrachtenLaat je stage mentor en coach het verslag lezen en vraag om een schriftelijke beoordeling van dit beroepsproduct ( zie onderstaande beoordelingslijst)


BEOORDELINGSFORMULIER

ONDERWIJSASSISTENT

Naam: datum:

Groep: BPV school:

Mentor: Coach FC:

De beoordelingscriteria zijn wisselend per opdracht / beroepsproductDe vakdocent / coach bepaalt welke criteria zinvol zijn voor de beoordeling.

NAAM BEROEPSPRODUCT :Verkennen eigen leefomgeving

BEOORDELINGSCRITERIA: aansluiten bij de leefwereld van de kinderen (2) pt plattegrond van de schoolomgeving met de kijkpunten. (1) pt route van de educatieve tocht (1) pt werkblad voor de leerlingen met vakoverstijgende opdrachten (1) pt verwerkingsopdracht. (2) pt brief aan ouders over de tocht (1) pt Reflectie . (2) pt

Maximale score is 10 punten:

Goed: 8,9,10 punten Voldoende:6 en 7 punten Onvoldoende: 5 punten en minder

EINDBEOORDELING: G V O ….. punten

OPMERKINGEN :Tops:

Tips:

HANDTEKENING BEOORDELAAR:


Beroepsproduct 32 : Regels en afspraken

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogisch competentCOMPETENTIE 3Het vermogen te zorgen voor een leef- en leerklimaat wat overzichtelijk, ordelijk en taakgericht isOrganisatorische competentie

STUDIEBELASTING : 5 klokuren

BEROEPSPRODUCT : REGELS EN AFSPRAKEN

CONTEXT:Veel problemen kun je voorkomen door duidelijke afspraken en regels met kinderen te maken.Kinderen weten dan waar ze aan toe zijn. Duidelijk zijn naar kinderen toe zorgt ervoor dat ze zich veilig voelen. En een veilige leef-en leeromgeving is een voorwaarde voor ontwikkeling.

OPDRACHT :Ga na welke regels en afspraken er bij jou in de groep van je BPV-school zijn voor de volgende situaties of locaties:-betreden of verlaten klaslokaal-kringgesprek-individueel werken of werken in groepen-instructie van de leerkracht-zelfstandig werken-ophalen en uitdelen van materialen-buitenspelen-vrijspelen in het speellokaal-in het gymnastieklokaal of op de gang-spelen of werken in hoeken-????????????????Kies een paar situaties eruit die goed passen bij je BPV-school en schrijf de regels en afspraken op.Maak van een situatie een poster waarop je met symbolen of met korte tekst (groep 3 en 4)de regels en afspraken duidelijk maakt.De poster moet er aantrekkelijk uitzien voor de kinderen en eraan bijdragen dat ze zich goed aan de regels en afspraken houden.

ONDERSTEUNING:Tijdens coach uren

AFSPRAKEN/EVALUATIE/BEOORDELING:

Beoordeling door stage mentor / coach begeleider en stage docent. BEOORDELINGSCRITERIA:Beschrijving regels en afspraken 0 1 2 puntenBeschrijving situaties 0 1 2 puntenAantrekkelijkheid poster 0 1 2 puntenDuidelijkheid poster 0 1 2 puntenReflectie 0 1 2 puntenMaximale score is 10 punten:Goed: 8,9,10 punten Voldoende:6 en 7 puntenOnvoldoende: 5 punten en minder


Beroepsproduct 33: Observeren van kinderen met storend / problematisch gedrag

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgeving. Pedagogische competentieLevert een bijdrage aan de observatie van leerlingenCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTVan storend gedrag is sprake als het gedrag van een kind/leerling jou, de leerkracht of andere kinderen / leerlingen afleidt van hun werk.Storend gedrag vraagt om een reactie, je wilt immers dat het ophoudt. Om te weten hoe je het beste kunt reageren, moet je eerst een goed beeld hebben van het storend gedrag.Daarom is het nodig dat je een kind observeert.

OPDRACHTObserveer een kind met storend gedrag.Probeer antwoord te krijgen op de volgende vragen.

- Hoe ziet het storend gedrag eruit?Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk hoe een kind zich gedraagt zonder dit gedrag meteen te interpreteren.

- In welke situatie gedraagt het kind zich storend?- Voor wie is het gedrag storend en waarom?- Hoe wordt er door wie gereageerd op het storend gedrag?- Wat is uiteindelijk het effect van het storend gedrag voor het kind zelf?

Je kunt op verschillende manieren observeren door gebruik te maken van methodieken. Aan de observatie voeg je een korte beschrijving van het kind en de achtergrond van het kind toe. Laat de uitgewerkte opdracht lezen aan je stagementor en bespreek de observaties.Schrijf een korte reflectie n.a.v. je observatie

ONDERSTEUNINGTijdens coach uur en tijdens kennisblok observeren


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling door vakdocent Beoordelingscriteria:

Objectiviteit van de observatie 2 punten Beschrijving van de observatie vragen 1 punt Beschrijving van het kind / leerling 2 punten Integriteit van de observaties / discreet omgaan met leerling gegevens 2 punt Correct formuleren 1 punt Reflectie 2 punten

Maximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoendeOpdrachten bij de boeken Angerenstein: ( digitaal)


Beroepsproduct 34: Onderzoek spelen ontwikkelingsmaterialen.

COMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTSpel- en ontwikkelingsmateriaal gebruik je om de ontwikkeling van kinderen optimaal te beïnvloeden.Veel materialen stimuleren meerdere ontwikkelingsaspecten. Ontwikkelingsmaterialen kun je op verschillende manieren indelen.Je hebt ongevormde materialen, vormgevende materialen, constructie- en compositiematerialen en spel- leermaterialen.Bestudeer hierbij blz. 122 t/m 126 van Begeleiding onderwijsprocessen (4.60).(vraag dit aan je docent)

OPDRACHT ABekijk de catalogi van de verschillende uitgeverijen en maak een indeling naar bovengenoemde materialen. Vermeld van 15 materialen de naam, de uitgever, doelstelling en de werkwijze en de prijs van het materiaal. Je kunt hierbij gebruik maken van een tabel (vraag je docent)

BENODIGDHEDENCatalogi van uitgeverijen van spel- leermaterialen en ontwikkelingsmaterialen. Op school hebben wij catalogi van uitgeverijen, maar ook BPV adressen zijn meestal in het bezit van catalogi.

OPDRACHT BBekijk op je BPV-school de materialen in groep 1 en 2Kies voor elke vakje in de tabel drie materialen uit en beschrijf:a Hoe ziet het materiaal eruit?b Welke ontwikkelingsaspecten worden bevorderd door het spelen en werken met het

ontwikkelingsmateriaal en leg uit waarom.

OPDRACHT CKies in overleg met de groepsleerkracht een kind uit groep 1, 2 of 3 met een ontwikkelingsachterstand.a Bedenk een activiteit met één of meerdere ontwikkelingsmaterialen die voor dit kind heel

geschikt is. Welke ontwikkelingsaspecten worden bevorderd?b Voer die activiteit uit en observeer hoe het kind werkt. Maak een verslag van je

bevindingen. Denk daarbij goed aan je eigen inbreng/handelen.

Beoordelingscriteria:inhoud(volledigheid/diepgang) 3 pt. relatie materiaal en ontwikkelingsaspect 3 pt. observatie 2 pt. eigen mening en reflectie 2 pt.


Beroepsproduct 35: Onderzoek vak methoden: schrijfmethode en leesmethode

COMPETENTIE 2 : Vakdidactische competentie.Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken

COMPETENTIE 7:Reflectie op eigen handelen en ontwikkelen van een eigen professionele houding. Reflectie en ontwikkeling

CONTEXTIn groep 3 leren de meeste leerlingen lezen en schrijven. Er bestaan veel verschillende methoden waarin leren lezen en schrijven zo aantrekkelijk en effectief mogelijk wordt gemaakt, ook voor leerlingen die hier moeite mee hebben. Maar hoe aantrekkelijk een methode ook is, het echte leren lezen en schrijven kun je pas echt zien op de basisschool zelf, als leerlingen en leerkracht en onderwijsassistent samen bezig zijn met het leren lezen en schrijven van leerlingen.

OPDRACHTElke basisschool heeft een keuze gemaakt welke leesmethode en schrijfmethode gebruikt wordt. Soms hebben basisscholen hier geen methode voor maar wel een uitgewerkt planvan aanpak.Beschrijf de leesmethode en schrijfmethode of leesplan en schrijfplan van jouw BPV adres. Presenteer de vak methoden aan je medecursisten tijdens de coachuren.

ONDERSTEUNINGKennisblokken : Schrijven en Lezen en schrijven Docent kennisblok schrijven en lezen en schrijven BPV mentor en / of leerkracht groep 3

BENODIGDHEDENMaterialen behorend bij de kennisblokken : schrijven en lezen en schrijvenDocentenhandleidingen bij de vak methodenMaterialen op de basisschool behorend bij de vak methodeInternet sites van uitgevers van leesmethoden en schrijfmethoden

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGDe twee verslagen van de vak methoden ( lezen en schrijven worden apart beoordeeld)moeten worden beoordeeld door de desbetreffende docent. Beoordelingscriteria:onderzoek lees- en schrijfmethode:- inhoud (materiaal, werkwijze, kenmerken, doelstellingen) …..(3) pnt.- volledigheid ( beantwoorden bovenstaande vragen a t/m i) …..(3) pnt.- Correct formuleren met zoveel mogelijk gebruik van eigen woorden …..(2) pnt.- Reflectie en eigen mening. …..(2) pnt.


Beroepsproduct 36: Onderzoek rekenmethode.

COMPETENTIE 2 : Vakdidactische competentie.Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijkenCOMPETENTIE 7:Reflectie op eigen handelen en ontwikkelen van een eigen professionele houding. Reflectie en ontwikkeling

CONTEXTKinderen krijgen op school vele vakken. In de kerndoelen staat beschreven wat er allemaal moet zijn behandeld als de kinderen na groep 8 de basisschool verlaten. Deze kerndoelen geven weinig houvast. Daarom zijn voor alle vakken leermethoden geschreven.Een methode omvat kanten klaar lesmateriaal, plus een handleiding. De leerkracht hoeft dus niet zelf te bedenken hoe ze ervoor kan zorgen dat de kinderen aan het eind van hetschooljaar de einddoelen hebben gehaald. Een methode wordt ook wel een onderwijsleerpakket genoemd. Bij de meeste methoden is een cd-rom toegevoegd, zodat dekinderen zelfstandig op de computer met de leerstof aan het werk kunnen. Rekenmethoden verschillen per school. Daarom moet een onderwijsassistent zich altijd verdiepen in de gebruikte methoden. Met deze opdracht doe jij hiermee ervaring op.

OPDRACHTJe gaat je verdiepen in de rekenmethode die je BPV school gebruikt.Je verwerkt de opdrachten in een verslag dat je toevoegt aan jouw portfolio.Beschrijf wat er in het schoolplan van je BPV-school staat over het rekenonderwijs en beschrijf de rekenmethode die de school gebruikt:a Welke materialen worden gebruikt?Geef minimaal een omschrijving van de materialen die in jouw groep gebruikt worden.b Wat zijn de belangrijkste kenmerken en doelstellingen van deze methode. Deze kenmerken

toelichten!.c Hoe is de opbouw van de methode?d Wat is de werkwijze?e Wordt er ingespeeld op verschillen tussen kinderen?f Is de handleiding duidelijk, staan er aanvullende activiteiten in en aanwijzingen om kinderen

met rekenproblemen te begeleiden?g Wat vind je van de rekenmethode?h Past deze methode bij de visie van de school op onderwijs?i Waar zie je dat aan?

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok Didactiek Rekenen en Wereldoriëntatie en tijdens competentie-uren.

BENODIGDHEDENHandleiding rekenmethode en schoolwerkplan van je BPV-school.

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordelingscriteria: Onderzoek rekenmethode:- inhoud (materiaal, werkwijze, kenmerken, doelstellingen) 3 pnt.- volledigheid 1 pnt

- eigen mening 2 pnt.- diepgang 2 pnt.- Correct formuleren 2pnt. Totaal 30 pnt. Meer dan 20 pnt. Is voldoende Maximale score is 10 punten6 en 7 punten : voldoende8,9,10 punten: goed5 punten en minder is onvoldoende


Beroepsproduct 37: Projecttafel of themahoek


CONTEXTAls je in projecten werkt is gedurende een bepaalde tijd een thema het uitgangspunt voor het onderwijs. Het gekozen thema is altijd een onderwerp dat aansluit bij de belevingswereld van kinderen. Er worden allerlei activiteiten aan dit thema verbonden.Voorbeelden van thema’s zijn: de bakker, sinterklaas, de sloot, de lente enzovoort.

OPDRACHTMaak op je BPV – adres in overleg met je mentor een projecttafel of themahoek. Let daarbij op onderstaande criteria.

ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok pedagogiek en psychologie 2


AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier

BEOORDELING PROJECTTAFEL / THEMAHOEK

Opdracht : Maak op je stage adres in overleg met je mentor een projecttafel of themahoek. Laat je stage mentor dit beoordelen aan de hand van onderstaande criteria

Per criteria kunnen maximaal 3 punten worden gehaaldDe totale score is maximaal 30 puntenCRITERIA:

passend bij de doelgroep 1 2 3inbreng van de doelgroep 1 2 3aantrekkelijkheid 1 2 3creativiteit 1 2 3eigen idee, ontwerp 1 2 3duidelijkheid van het thema 1 2 3passend in de periode 1 2 3verzorging, netheid 1 2 3informatie en/of speelgehalte 1 2 3presentatie van de tafel/hoek 1 2 3

Totale score …… puntenNaam cursist:Naam stage mentor:Handtekening stage mentor ………………………………………….Datum :


Plaats:

Beroepsproduct 38: Beelden van de school

COMPETENTIE 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCOMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCOMPETENTIE 4Het vermogen een sfeer van samengaan samenwerken met leerlingen te realiserenInterpersoonlijke competentieCOMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

BEROEPSPRODUCT Beelden van de school

CONTEXTMeer dan met taal, communiceren wij door middel van beelden. Denk bijvoorbeeld aan fotografie en film, aan de media, aan de kleding die je draagt en aan de betekenis vansymbolen om je heen.Aad Nuis ,een oud staatssecretaris zei eens : “Je kunt aan een school zien of het een goede school is, door de dingen aan de muur, op de vensterbanken en in vitrines en op de school- borden.Hoe is dat op jouw BPV adres? Wat valt daar allemaal te zien ? Wat zeggen de beelden over jouw school?

OPDRACHTPresenteer je BPV adres in beeldende vorm aan je medecursisten( lokalen, gangen, speelplaats, werkplaatsen, lespleinen, docentenkamer enz) Dit kan bijvoorbeeld d.m.v. een foto- of filmverslag, een collage, een prentenboek, een kijkdoos, een PowerPoint presentatie of ??????Denk daarbij aan de privacy van de leerlingen. Het gaat om de school, om de inrichting.

BENODIGDHEDEN Naar eigen keuze

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELING Beoordeling tijdens presentatie door coach.

Criteria:Plattegrond 2 punten Visie school 2 punten Beantwoorden vragen 4 punten Reflectie 2 punten

8,9,10 punten: goed 6 en 7 punten : voldoende5 punten en minder is onvoldoende


Beroepsproduct 39: Verschillen tussen jongens en meisjes

COMPETENTIE 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieWerkproces 1.2 Bereidt de uitvoering van programma onderdelen voor

COMPETENTIE 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkelingWerkproces 3.1 Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroepCOMPETENTIE 1Het vermogen pedagogisch handelen af te stemmen op de doelgroep\pedagogische CompetentieWerkproces 1.1 Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingenWerkproces 1.4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen


CONTEXTEr zijn grote verschillen tussen jongens en meisjes en de manier waarop ze zich ontwikkelen. Deze verschillen zijn enerzijds aangeboren (sekseverschillen) en anderzijdsaangeleerd (gender/sekserollen). Dit uit zich in hun sociale gedrag tegenover anderen,bijvoorbeeld in relatie met volwassenen, andere kinderen of de groep.Meisjes zijn vaak sociaal sterker ontwikkeld, ze zijn handiger in relaties en zijn verbaler ingesteld. Ze praten meer en zijn eerder geneigd zich aan te passen aan sociale normen. Meisjes willen graag aardig gevonden worden en passen zich makkelijker aan de groep aan. Jongens zijn vaak actiever, beweeglijker en ondernemender. Het explorerende gedrag leidt vaker tot grens- en regeloverschrijding. Jongens doen eerst om pas daarna na te denken. Actief leren, onderzoeken en ontdekken spreekt jongens als ‘leerstijl’ meer aan. Ze ontwikkelen hun autonomie sterker en zijn meer gericht op individualisering. Jongens zijnook vaak laatbloeiers en lopen gemiddeld een half jaar in hun ontwikkeling achter op meisjes.De verschillen tussen jongens en meisjes worden versterkt door wat de samenleving van meisjes en jongens verwacht. Veel ouders en opvoeders willen graag dat meisjes lief en gezeglijk en leuk om te zien zijn en dat jongens stoer doen, sporten en leren drummen

OPDRACHTOnderzoek op je stage school of er verschillen zijn en op welke wijze er om wordt gegaan met verschillen tussen meisjes en jongens.

ObserverenObserveer het sociaal spelgedrag van jongens en meisjes op de BPV of stageschool gedurende het buitenspelmoment. Welke verschillen vallen je op?Maak twee observatieverslagen van meisjes en twee van jongens .

Analyseren Wat kan je zeggen over het spel van meisjes en jongens Welkevarianten van sociaal spel heb je gezien? Maak hiervan een rapportage en geef je eigen mening Laat de observaties en de rapportage lezen aan je stagebegeleider en vraag ook om haar/zijn meningWat valt je op?


OntwerpenHoe kan je het beste jongens begeleiden in hun spelen sociale ontwikkeling Wat kan je concreet doen? Zijn er ook aandachtspunten voor meisjes die je zou kunnen uitwerken? Bedenk één specifieke activiteit voor meisjes en één voor jongens in de groep waarin je stage loopt Maak een lesschema van deze activiteiten

UitvoerenVoer de activiteiten, in overleg met je stagebegeleider, uit op deBPV of stageschool.

Reflecteren Houd in je-portfolio bij wat je hebt gedaan en wat het effect was bijde kinderen. Kijk ook kritisch naar je eigen handelen: wat ging goed, wat kan beter?

ONDERSTEUNINGDoor vakdocent en coach pedagogiek psychologie 2 omgaan met verschillen

BENODIGDHEDEN Naar eigen inzicht Toetswijzer.kennisnet.nl/html/observatie/jonge kinderen.htm

ww w . v v ers t e r k . nl www.ontwikkelingsstimulering.nl

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier door de vakdocentBeoordelingscriteria: Observeren 2 punten Analyse 2 punten Ontwerpen 2 punten Uitvoeren 2 punten Reflectie 2 punten



Beroepsproduct 40: Sociaal culturele achtergronden en spelontwikkeling




CONTEXTKinderen nemen hun ervaringen mee in het spel in de groep. Het is van belang om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ervaringen van deze kinderen, om zo tot betekenisvol spel tekomen en een betekenisvolle context voor kinderen te scheppen. Daarvoor is het zinvol eerstdeze ervaringen en achtergronden van kinderen beter te leren kennen, door erover te lezen of bijvoorbeeld eens op huisbezoek te gaan.

De kwaliteit van het werk gaat omhoog als professionals de achtergrond (cultuur en sociaal milieu) van de kinderen in kaart kunnen brengen en kunnen inschatten op welke manier deze van invloed zijn op de spelontwikkeling van kinderen. Een professional moet zich goed bewust zijn van alle ideeën en mogelijke vooroordelen die zij gevormd heeft over ‘die anderen’. Dat geldt ook voor het bewustzijn van de mate waarin eigen overtuigingen en gewoontes in het opvoeden van kinderen en het omgaan met spel, cultuur- en achtergrondbepaald zijn.

Daarnaast is het belangrijk dat kinderen de ruimte krijgen en gestimuleerd worden om over hun eigen leefwereld en ervaringen te vertellen. Bijvoorbeeld door hen daar regelmatig naar te vragen, voorleesboekjes te kiezen die gesprekjes hierover kunnen losmaken, kinderen foto’s te laten meenemen van huis of door thema’s te zoeken waarin de relatie gelegd wordt met andere culturen.

Een goede manier om aansluiting te vinden bij de ervaringen van kinderen is door middel van poppenspel waarbij het kind wordt uitgenodigd om ervaringen uit te wisselen. Dat is ook een manier om allerlei emoties die loskomen bij deze ervaringen te kunnen verwerken. Verder is het aan te bevelen om de hoeken (met name de huishoek) te voorzien van allerlei materialen uit de verschillende culturen, zodat ieder kind er iets herkenbaars vindt.


OPDRACHT

ObserverenObserveer het spelgedrag van een of twee kinderen op de BPV of de stageschool die je opvallend vindt (bijvoorbeeld vanwege de sociaal-culturele achtergrond van de kinderen). Licht je keuze toe. Beschrijf het spelgedrag van deze kinderen.

AnalyserenWat valt je op bij het spelgedrag van deze kinderen? Wat kan je als professional doen om het spel van deze kinderen te verrijken enwat het kan het effect daarvan zijn?

OntwerpenBeschrijf hoe je het spel van deze kinderen wilt verrijken en werk de activiteiten uit .

UitvoerenVoer, in overleg met je begeleider, de activiteiten met het kind of de kinderen uit.

Reflecteren Houd in je-portfolio bij wat je hebt gedaan en wat het effect was bijde kinderen. Kijk ook kritisch naar je eigen handelen: wat ging goed, wat kan beter?



ww w . v v ers t e r k . nl ww w . l e e s p l e i n.nl ww w . o n t w i kk e li n g ss t i m u l eri n g.nl DVD praktijkvoorbeelden vversterk

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier door de vakdocentBeoordelingscriteria: Observeren 2 puntenAnalyse 2 puntenOntwerpen 2 punten Uitvoeren 2 punten Reflectie 2 punten



Beroepsproduct 41: Begeleiden bij niveau lezen.

COMPETENTIE 2 : Vakdidactische competentie.Het vermogen een krachtige leeromgeving voor leerlingen te verwezenlijken

Competentie 6 :Samenwerken met de omgevingHet vermogen de relatie met ouders/verzorgers, buurt en instellingen te realiseren en te versterken.

COMPETENTIE 7:Reflectie op eigen handelen en ontwikkelen van een eigen professionele houding. Reflectie en ontwikkeling

CONTEXTTijdens je stage en later in je werk als onderwijsassistent zul je vaak kinderen begeleiden bij het lezen. Een positieve, stimulerende houding is daarbij erg belangrijk. Dat geeft leerlingen zelfvertrouwen en zorgt ervoor dat leren lezen en schrijven leuk blijft, ook als het moeilijk is.

OPDRACHTJe gaat in overleg met je BPV mentor een groepje kinderen begeleiden bij het niveau lezen. Wat ga je doen ?

1 Je bereidt de begeleidingsactiviteit goed voor. Welke kinderen ga je begeleiden enwat is hun begin niveau. Wat zijn aandachtspunten bij elk kind ?Waar let je op bij de begeleiding? Wat ga je lezen ? Hoe is de organisatie?

2 Voer de begeleidingsactiviteit uit.3 Maak een verslag van het verloop van de activiteit. Besteed daarin aandacht aan het

gedrag van de leerlingen en aan jouw eigen rol als begeleider.

4 Bespreek dit verslag met je BPV mentor en voeg het met een kort verslag van de bespreking toe aan je BPV verslag.

5 Bespreek je beroepsproduct met je medecursisten en je coach.

ONDERSTEUNINGTijdens het kennisblok Lezen en Schrijven, BPV-mentor en coach.

BENODIGDHEDENNiveau leesboeken en BPV-map.

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELING Criteria:

1 Lesformulier met daarin ook: voorbereiding van de begeleidingsactiviteit: welke leerlingen ga je begeleiden en wat is hun begin niveau. Wat zijn aandachtspunten bijelk kind ?Waar let je op bij de begeleiding ? Wat ga je lezen ? Hoe is de organisatie?3 punten

2 Voer de begeleidingsactiviteit uit en maak een verslag van het verloop van de activiteit. Besteed daarin aandacht aan het gedrag van de leerlingen en aan jouweigen rol als begeleider. 3 punten

3 Bespreek dit verslag met je BPV mentor en voeg het met een kort verslag van de bespreking toe aan je BPV verslag. 2 punten

4 Reflectie: wat heb je ervan geleerd. 2 punten



Beroepsproduct 42 : Hoogbegaafdheid

Competentie 1Het vermogen te zorgen voor een veilige leeromgevingPedagogische competentieCompetentie 2Het vermogen te zorgen voor een krachtige leeromgevingDidactische competentieCompetentie 7Het vermogen eigen opvattingen en competenties te onderzoeken en te ontwikkelenCompetentie in reflectie en ontwikkeling

Kerntaak 3 Uitvoeren van organisatie- en professie gebonden takenWerkproces 3.1 Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep

CONTEXTLeerlingen verschillen op verschillende terreinen. In hun leertempo, hun manier van leren. De lesdoelen zijn voor de hele groep hetzelfde, de individuele eisen verschillen.Aansluiten bij het leertempo en leerstijl van elke leerling is noodzakelijk om de natuurlijke motivatie in stand te houden.De ontwikkeling van kinderen ligt voor een deel genetisch vast. Een ander deel wordtbepaald door interactie met de omgeving. Ouders en professionals spelen hier een grote rol in. Ze voeden op en ze leiden de ontwikkeling en het leren in een bepaalde richting. Voorprofessionals is het van belang dat ze hun pedagogische en didactische visie, de richtingwaarin ze kinderen willen leren en ontwikkelen afstemmen met collega’s en dit met elkaarstimuleren en ondersteunen.

Je leert een mening te vormen over ontwikkelingen in je beroep als onderwijsassistent, in dit geval het omgaan met hoogbegaafde kinderen.

OPDRACHTOnderzoek op je stage school op welke wijze er om wordt gegaan met leerlingen die meer aan kunnen. Is er sprake van verdieping- of verrijkingslessen voor leerlingen die heel goed presteren?Lever jij als onderwijsassistent ook een bijdrage aan verdieping- of verrijkingslessen? Zorg voor:

1. Achtergrondinformatie over hoogbegaafdheid. Lees de site:http://www.plusklasdenbosch.nl/ en andere sites over hoogbegaafdheid

2. Geef je mening over omgaan met hoogbegaafdheid:o Wat vind je van de manier waarop er, over het algemeen, in ons onderwijs omgegaan

wordt met kinderen die hoogbegaafd zijn?o Wat vind je van de ontwikkeling om hoogbegaafde kinderen uit hun eigen klas te

halen en ze met "ontwikkelingsgelijken" in aanraking te laten komen?o Vind je dat wenselijk?o Gebruik hier je eigen ervaringen bij.o Gebruik hierbij deze site en andere sites.o Beschrijf hoe je mening hierover gevormd is.o Bedenk zelf ook een drietal vragen/stellingen, waar je met een groepje

medestudenten over kan doorpraten.3 Welke materialen, voorzieningen en mogelijkheden zijn er voor deze kinderen op je

stageschool en wat is jou bijdrage/ervaring.4. Bespreek het eindresultaat ook met je BPV-mentor en vraag hem/haar ook naar diens

mening over het onderwerp.5. De ervaringen in de praktijk.6. Reflectie

Beoordeling: pt 1 t/m 4 max. 2 pnt. Pt 5 en 6 max 1 pnt.


Angerenstein opdrachtenKERNTAAK 1 – WERKPROCES 3 – OPDRACHT 42

Beroepsproduct 43:Assisteer bij de uitvoering van een rekenactiviteit met daarin een instructievormKerntaak 1 Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire procesWerkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelenFase 2 Opdracht

42Assisteer bij de uitvoering van een rekenactiviteit met daarin eeninstructievorm

Wat is de opdracht?

Assisteer bij de uitvoering van een rekenactiviteit met daarin eeninstructievorm

Beroepscontext De onderwijsassistent assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen; in deze opdracht bij wiskundige activiteiten. Je voert in beperkte mate, onder toezicht van je BPV-leerkracht,onderdelen zelf uit. Je geeft daarbij de leerlingen bijvoorbeeld instructies, demonstreert, legt uit, licht toe en gebruikt daarbijmaterialen en middelen.Je hanteert de didactische werkvorm Instructievorm.

Wat leer je door de opdracht?

Je leert een rekenactiviteit voor te bereiden en daarbij de voor die activiteit juiste didactische werkvorm te kiezen.Je leert te assisteren bij het uitvoeren van de instructievorm alsdidactische werkvorm.

Waar voer je de opdracht uit?

Tijdens de BPV

Hoe voer je de opdracht uit(stappen)?

Je werkt nu opdracht 28 uit.Voorbereiden:

Bestudeer de bij deze opdracht horende thema's. Bespreek met je BPV-leerkracht bij welke rekenactiviteit je

gaat assisteren, welke voorbereiding je hebt getroffen, hoelang die mag duren, welke leerlingen er aan meedoen, waarde rekenactiviteit gehouden wordt en welke doelen geformuleerd gaan worden.

Bepaal daarna in overleg met je BPV-leerkracht welke instructievorm geschikt is voor de rekenactiviteit: doceren,vertellen, demonstreren, stappenplan voorleggen, theoretischverhaal houden.

Maak een afspraak wanneer je je voorbereidingen doorspreekt met je BPV-leerkracht.

Uitvoeren: Voer je assisterende rol in deze rekenactiviteit uit; houd

rekening met de instructies en afspraken die gemaakt zijn met je BPV-leerkracht hieraan voorafgaand.

Leg relaties met het doel dat je wilt halen.

Verwerken: Welke informatie heeft het assisteren je opgeleverd? Rapporteer je gegevens aan de leerkracht. Maak een kort reflectieverslag, waarin je de voorbereiding,

uitvoering en verwerking verwerkt.

Bewaren: Rapportage Reflectieverslag


Waar kan jeinformatie vinden?

Boek: Didactiek voor de onderwijsassistentThema 5 Didactische werkvormenThema 21Tussendoelen beginnende gecijferdheidThema 23Tellen en rekenen tot 20Thema 24Tellen en rekenen tot 100Thema 25Tellen en rekenen met grotere getallen

Wie kunnen je helpen bij deopdracht?

De docent en de BPV-leerkracht

Waar word je opbeoordeeld?

Zie beoordelingsprotocol

Gewenst resultaat Je hebt geassisteerd bij de uitvoering van programmaonderdelen enhebt daarbij op tijd eenvoudige didactische beslissingen genomen, zoals het werken met de instructievorm.


BEOORDELINGSPROTOCOL WERKPROCES 3 - OPDRACHT 42

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie A Beslissen en activiteiten initiërenComponenten Beslissingen nemen

Prestatie-indicator O V G1. Je neemt, binnen de gestelde kaders, op tijd de nodige eenvoudige

didactische beslissingen tijdens het assisteren bij de uitvoering vanprogrammaonderdelen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie B Aansturen instructies en aanwijzingen gevenComponenten Materialen en middelen doelmatig gebruiken

Prestatie-indicator O V G1. Je geeft de leerlingen heldere en duidelijke instructies en aanwijzingen

gericht op de uitvoering van programmaonderdelen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie I PresenterenComponenten Duidelijk uitleggen en

toelichtenEnthousiasme uitstralen

Prestatie-indicatoren O V G1. Je legt op enthousiaste en inspirerende manier uit.2. Je stemt daarbij je taalgebruik af op de leerling.3. Je hanteert het juiste tempo.4. Je hanteert een logische volgorde in de uitleg en controleert of de uitleg

begrepen is, waardoor je de leerlingen in je eigen enthousiasme weet mee te trekken.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie L Materialen en middelen inzettenComponenten Materialen en middelen doelmatig gebruiken

Prestatie-indicatoren O V G1. Je draagt zorg voor materialen en middelen.2. Je gaat zorgvuldig en netjes om met de te gebruiken materialen en

middelen, gericht op efficiënt gebruik en als voorbeeld naar leerlingen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie K Vakdeskundigheid toepassenComponenten Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden

Prestatie-indicatoren O V G1. Je overziet het aantal leerlingen en hebt tevens oog voor de individuele

leerling.2. Je onthoudt makkelijk en associeert vlot tijdens het geven van uitleg en

instructie.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie T Instructies en procedures opvolgen


Componenten Instructies opvolgen Werken volgens voorgeschreven proceduresPrestatie-indicatoren O V G

1. Je voert de assisterende taken uit volgens de instructies en aanwijzingen van de leraar/leraren/het team en houdt je daarbij aan deprocedures en afspraken.

2. Je hanteert veiligheidsregels en ziet er op toe dat ook de leerlingen deveiligheidsregels toepassen.


KERNTAAK 1 – WERKPROCES 3 – OPDRACHT 44Beroepsproduct 44: Assisteer bij het inzetten van de computer als leermiddelKerntaak 1 Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire procesWerkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelenFase 2 Opdracht

44Assisteer bij het inzetten van de computer als leermiddel

Wat is de opdracht?

Assisteer bij het inzetten van de computer als leermiddel

Beroepscontext De onderwijsassistent assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Je geeft daarbij de leerlingen bijvoorbeeld instructies, demonstreert, legt uit, licht toe en gebruikt daarbij materialen en middelen, zoals decomputer.

Wat leer je door de opdracht?

Je leert welke toepassingsmogelijkheden de computer heeft voor leerlingen en welke ondersteunende rol je daarin kan spelen.


Op de opleidingTijdens de BPV


Op de opleiding: Houd met medestudenten een onderzoek naar het inzetten

van de computer als leermiddel. De onderzoeksvraag luidt: "Is de computer een goed en

effectief leermiddel?" Stel een aantal kritische vragen bij de computer als

leermiddel: neem daarin minstens de volgende aspecten mee:- Welke didactische behoefte is er bij de inzet van de computer?- Relatie zelfstandig werken en de computer.- Welke leerprocessen wel, welke liever niet via de computer aanbieden?- De computer als informatiebron.

Trek conclusies aan het einde van je onderzoek. Presenteer je bevindingen.

Tijdens de BPV: Voorbereiden:

Ga eerst op onderzoek uit. Tast de toepassingsmogelijkheden af van de computer op

minstens acht gebieden (afhankelijk van de BPV-plek). Beschrijf elke toepassingsmogelijkheid. Bereid voor op welke manier je hierbij een ondersteunende,

assisterende rol kunt spelen. Bestudeer de bij dit onderwerp behorend theorie. Gebruik hierbij ook de resultaten van je onderzoek op de

opleiding. Maak een planning waar, wanneer en hoe je leerlingen gaat

ondersteunen bij hun werken op de computer. Maak een afspraak wanneer je je resultaten doorspreekt met

je BPV-leerkracht.

Uitvoeren: Voer je ondersteuning uit. Investeer niet alleen in het gebruik van de computer, maar


benadruk vooral de manier waarop je de leerlingen daadwerkelijk kunt ondersteunen hierbij.

Verwerken: Welke informatie heeft de voorbereiding je opgeleverd? Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk de manier waarop je

assistentie hebt kunnen verlenen. Rapporteer je gegevens aan de leerkracht. Maak een kort reflectieverslag, waarin je de voorbereiding,




Boek: Didactiek voor de onderwijsassistentThema 10 De computer als leermiddel

Wie kunnen je helpen bij deopdracht?

De docent en de BPV-leerkracht



Gewenst resultaat Je hebt geassisteerd bij de inzet van de computer als leermiddel.Je kent een aantal toepassingsmogelijkheden.



Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie A Beslissen en activiteiten initiërenComponenten Beslissingen nemen

Prestatie-indicator O V G1. Je neemt, binnen de gestelde kaders, op tijd de nodige eenvoudige

didactische beslissingen tijdens het assisteren bij de uitvoering van programmaonderdelen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie B Aansturen instructies en aanwijzingen gevenComponenten Materialen en middelen doelmatig gebruiken

Prestatie-indicator O V G1. Je geeft de leerlingen heldere en duidelijke instructies en aanwijzingen

gericht op de uitvoering van programmaonderdelen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie I PresenterenComponenten Duidelijk uitleggen en

toelichtenEnthousiasme uitstralen

Prestatie-indicatoren O V G1. Je legt op enthousiaste en inspirerende manier uit.2. Je stemt daarbij je taalgebruik af op de leerling.3. Je hanteert het juiste tempo.4. Je hanteert een logische volgorde in de uitleg en controleert of de uitleg

begrepen is, waardoor je de leerlingen in je eigen enthousiasme weet mee te trekken.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie L Materialen en middelen inzettenComponenten Materialen en middelen doelmatig gebruiken

Prestatie-indicatoren O V G1. Je draagt zorg voor materialen en middelen.2. Je gaat zorgvuldig en netjes om met de te gebruiken materialen en

middelen, gericht op efficiënt gebruik en als voorbeeld naar leerlingen.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie K Vakdeskundigheid toepassenComponenten Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden

Prestatie-indicatoren O V G1. Je overziet het aantal leerlingen en hebt tevens oog voor de individuele

leerling.2. Je onthoudt makkelijk en associeert vlot tijdens het geven van uitleg en

instructie.

Werkproces 3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.Competentie T Instructies en procedures opvolgenComponenten Instructies opvolgen Werken volgens voorgeschreven procedures

Prestatie-indicatoren O V G


1. Je voert de assisterende taken uit volgens de instructies en aanwijzingen van de leraar/leraren/het team en houdt je daarbij aan deprocedures en afspraken.

2. Je hanteert veiligheidsregels en ziet er op toe dat ook de leerlingen de veiligheidsregels toepassen.


KERNTAAK 1 – WERKPROCES 4 – OPDRACHT 58Beroepsproduct 45: Voer een onderdeel van het model directe instructie uit

Kerntaak 1 Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire procesWerkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenFase 2 Opdracht

58Voer een onderdeel van het model directe instructie uit

Wat is de opdracht?

Voer een onderdeel van het model directe instructie uit

Beroepscontext Je begeleidt als onderwijsassistent, onder toezicht, (kleine) groepenleerlingen bij leeractiviteiten op basis van het onderwijsprogramma.

Wat leer je door deopdracht?

Je leert dat bij het geven van een instructie het belangrijk is dat je eengoede tijdsindeling maakt.Je leert dat het model Directe instructie een specifieke manier is om interactief onderwijs te geven.Je leert dat het model Directe Instructie een zestal fasen heeft.Je ontdekt welke zes vaardigheden leerlingen hierbij ontwikkelen.


Op de opleiding ( 1 keer ) Tijdens de BPV ( 6 keer )


Voorbereiden op de opleiding: Bespreek met een medestudent hoe je op een krachtige

manier aan een groepje leerlingen instructie kunt geven over een bepaald "probleem".

De moeilijkheid van het probleem is vanzelfsprekend afhankelijk van je BPV-plek.

Het " probleem" kan overal betrekking op hebben: van "hoe reken je 6 x 3 uit" tot "Waarom noemen we de TweedeWereldoorlog een wereld-oorlog?"

Bestudeer hiervoor de bijhorende theorie over DirecteInstructie.

Geef de instructie aan je medestudenten.

Voorbereiden tijdens de BPV: Bij deze opdracht voer je een onderdeel van een les uit. De

leerkracht start en jij gaat verder. Zorg ervoor dat je steeds een ander onderdeel van een les

uitvoert. Uiteindelijk kun je aantonen dat je de zes fasen aanbod hebt laten komen.

Bespreek met je BPV-leerkracht om welke instructie het gaat en voor welk groepje leerlingen.

Te denken valt aan opdrachten zoals: Maak een kaartspel.Maak een plattegrond. Een bepaald rekenprobleem of taalprobleem.

Overleg op welke fase van het model jij je nu precies gaat richten:

- fase 1 Stof van de vorige keer ophalen;- fase 2 Het doel van de les duidelijk maken;- fase 3 Samen een strategie uitproberen;- fase 4 Oefenen met de beste strategie;- fase 5 Zelfstandig werken;- fase 6 Bespreken wat je doet.

Terwijl je werkt met activerend onderwijs, ontwikkelen leerlingen al doende vaardigheden :- ze leren vertellen over de manier waarop ze het probleem


aanpakken;- ze leren naar elkaar te luisteren;- ze leren zich te richten op andere leerlingen;- ze leren samenwerken;- ze leren zelfstandig te werken;-ze leren verantwoordelijkheid te nemen.

Besteed aandacht aan de manier waarop de leerlingen deze vaardigheden het meest geschikt tot uiting kunnen brengen.

Bereid de instructie door middel van de zes fasen goed voor en neem dit met je BPV-leerkracht door.

Maak een afspraak wanneer je de opdracht wilt/kunt gaan doen en wanneer je je resultaten doorspreekt met je BPV-leerkracht.

Uitvoeren: Voer je opdracht uit.

Verwerken: Welke informatie heeft de opdracht je opgeleverd? Neem in je verslag op hoe je de vaardigheden van de

leerlingen hebt geactiveerd en of de fasering van het modeltot zijn recht is gekomen.

Rapporteer je gegevens aan de leerkracht. Maak een kort reflectieverslag, waarin je de voorbereiding,




Voorbereiden op de opleiding: Bespreek met een medestudent hoe je op een krachtige

manier aan een groepje leerlingen instructie kunt geven overeen bepaald "probleem".

De moeilijkheid van het probleem is vanzelfsprekend afhankelijk van je BPV-plek.

Het " probleem" kan overal betrekking op hebben: van "hoe reken je 6 x 3 uit" tot "Waarom noemen we de TweedeWereldoorlog een wereldoorlog?"

Bestudeer hiervoor de bijhorende theorie over DirecteInstructie.

Geef de instructie aan je medestudenten. Voorbereiden tijdens de BPV:

Bij deze opdracht voer je een onderdeel van een les uit. De leerkracht start en jij gaat verder.

Zorg ervoor dat je steeds een ander onderdeel van een les uitvoert. Uiteindelijk kun je aantonen dat je de zes fasen aanbod hebt laten komen.

Bespreek met je BPV-leerkracht om welke instructie het gaat en voor welk groepje leerlingen.

Te denken valt aan opdrachten zoals: Maak een kaartspel.Maak een plattegrond. Een bepaald rekenprobleem of taalprobleem.

Overleg op welke fase van het model jij je nu precies gaat richten:

- fase 1 Stof van de vorige keer ophalen;- fase 2 Het doel van de les duidelijk maken;


- fase 3 Samen een strategie uitproberen;- fase 4 Oefenen met de beste strategie;- fase 5 Zelfstandig werken;- fase 6 Bespreken wat je doet.

Terwijl je werkt met activerend onderwijs, ontwikkelen leerlingen al doende vaardigheden :

- ze leren vertellen over de manier waarop ze het probleemaanpakken;- ze leren naar elkaar te luisteren;- ze leren zich te richten op andere leerlingen;- ze leren samenwerken;- ze leren zelfstandig te werken;-ze leren verantwoordelijkheid te nemen.

Besteed aandacht aan de manier waarop de leerlingen deze vaardigheden het meest geschikt tot uiting kunnen brengen.

Bereid de instructie door middel van de zes fasen goed voor en neem dit met je BPV-leerkracht door.

Maak een afspraak wanneer je de opdracht wilt/kunt gaan doen en wanneer je je resultaten doorspreekt met je BPV-leerkracht.

Uitvoeren: Voer je opdracht uit.

Verwerken: Welke informatie heeft de opdracht je opgeleverd? Neem in je verslag op hoe je de vaardigheden van de

leerlingen hebt geactiveerd en of de fasering van het modeltot zijn recht is gekomen.

Rapporteer je gegevens aan de leerkracht. Maak een kort reflectieverslag, waarin je de voorbereiding,

uitvoering en verwerking verwerkt.Bewaren:

RapportageReflectieverslag




Boek: Didactiek voor de onderwijsassistentThema 7 Directe instructie

Wie kunnen jehelpen bij de opdracht?

De docent en medestudenten van de opleiding en de BPV-leerkracht

Gewenst resultaat Je hebt groepen leerlingen begeleid bij leeractiviteiten op basis vanhet onderwijsprogramma. Je hebt daarbij interesse en respect voor de leerling getoond.Je hebt gemotiveerd, gestimuleerd en flexibel gereageerd op veranderingen.Je hebt oog gehad voor verschillende leerstijlen van leerlingen, normen en waarden en wat er in de groep leerlingen zoal kan afspelen.Je hebt daarbij op tijd pedagogische beslissingen genomen.


Beroepsproduct 46: Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van progr.onderdelen.


Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie C BegeleidenComponenten Coachen Motiveren Anderen ontwikkelen

Prestatie-indicatoren O V G1. Je stimuleert de leerlingen om kritisch naar zichzelf te kijken; je zet ze

aan om zelf naar oplossingen te zoeken.2. Je motiveert de leerlingen om hun best te doen; je helpt ze hun doelen

te bereiken en uitdagingen aan te gaan.3. Je biedt als zodanig ondersteuning bij het leren en ontwikkelen.

Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie D Aandacht en begrip tonenComponenten Interesse tonen Luisteren Inleven Anderen steunen

Prestatie-indicatoren O V G1. Je toont betrokkenheid bij de leervragen van leerlingen.

2. Je laat zien naar hen te kunnen luisteren door te spiegelen en door te vragen.

3. Je geeft aandacht aan de zorg die door hen wordt geuit; je biedt degewenste en mogelijke ondersteuning.

Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie F Ethisch en integer handelenComponenten Ethisch handelen Integer handelen Verschillen tussen mensen

respecterenPrestatie-indicatoren O V G

1. Je handelt consequent in lijn met binnen de school geldende ethische maatstaven.

2. Je houdt je aan de gemaakte afspraken.3. Je toont je als betrouwbaar persoon.

Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie K Vakdeskundigheid toepassenComponenten Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden

Prestatie-indicatoren O V G1. Je schakelt snel tussen de verschillende leerlingen en van de

individuele leerling weer naar de groep.2. Je reageert in je begeleiding van elke leerling zo direct mogelijk op

wensen, behoeften en op datgene wat noodzakelijk wordt geacht bij begeleiding.

Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie U Omgaan met verandering en aanpassenComponenten Omgaan met onduidelijkheid en

onzekerheidOmgaan met diversiteit (tussen mensen)

Prestatie-indicatoren O V G1. Je reageert flexibel en communiceert ook in onduidelijke en onzekere

situaties helder en eenduidig en met het oog op een optimaal verloop van de leeractiviteiten.

2. Je kunt goed omgaan met leerlingen die verschillen qua leerstijl en


leerbehoefte en je handelt daarbij met respect voor de eigenheid van elk individu

Werkproces 4 Begeleidt de leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelenCompetentie V Met druk en tegenslag omgaanComponenten Gevoelens onder controle houden

Prestatie-indicator O V G1. Je kunt je eigen gevoelens functioneel hanteren en je geeft, door de

ratio bepaald, uiting aan gevoelens en emoties, gericht op debegeleiding van leerlingen tijdens leeractiviteiten.


47 Observatieverslag voor groepsleerkracht

COMPETENTIE 1, PEDAGOGISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze leerlingen te begeleiden in hun sociaal functioneren op basis van het pedagogisch plan van de leraar/leraren/ team en het beeld dat de leraar/ leraren/ team en de onderwijsassistent hebben van de leerling of de groep leerlingen.COMPETENTIE 7, REFLECTIEVE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen

CONTEXTRegelmatig zijn er kinderen in de groep, die signalen geven dat ze moeite hebben met bepaalde eisen op het gebied van gedrag, kennis en vaardigheden. Meestal reageer je met extra aandacht, zodat het probleem wordt opgelost. Soms moet er meer gebeuren. Een uitgebreide analyse van het probleem is dan nodig om tot een juiste benadering van het kind te komen. Een voorwaarde voor een goede analyse is, dat het kind wordt geobserveerd volgens een vooraf bedachte methode en dat daarna een duidelijke rapportage wordt gegeven over je bevindingen. De BPV mentor vraagt jou een verslag van het gedrag van een bepaald kind te maken.

OPDRACHT Je maakt een ongestructureerde observatie van een kind ( 2x ). Je noteert je observaties en maakt een beschrijvend verslag. Je bevindingen

bespreek je met je BPV mentor en verwerkt ook deze opmerkingen in je verslag. Je maakt 1 week later een schriftelijke voorbereiding in 7 stappen om het

gedrag van hetzelfde kind opnieuw te observeren. Bij stap 5 gebruik jeobservatieschema van het boek.

Je interpreteert je gegevens en je verbindt er een conclusie en advies aan. Je bespreekt je bevindingen met je BPV mentor en voegt een verslag van dit

gesprek toe. Je laat het verslag lezen door je mentor,vraagt handtekening en/of schriftelijke

feedback en levert het daarna in bij je vakdocent observeren.

ONDERSTEUNINGKennisblok Observeren en rapporteren. Docenten, BPV mentor.Boek: Pedagogiek voor de onderwijsassistentThema:22: Observeren, wat en waarom.

23: Methodisch observeren.

AFSPRAKEN/ BEOORDELING : DOOR JE VAKDOCENT Beoordelingscriteria:

Beschrijvend verslag van de observatie 2 punten Beschrijving observatie leerling volgens 7 stappen 2 punten Interpretatie gegevens met conclusie en advies 2 punten Verslag gesprek met mentor 2 punten Reflectie 2 punten

Maximale score is 10 puntenGoed: 8,9,10 punten Voldoende:6 en 7 puntenOnvoldoende: 5 punten en minder


48. Meewerken in de organisatie van een sporten speldag op je BPV-school.

COMPETENTIE 1, PEDAGOGISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze leerlingen te begeleiden in hun sociaal functioneren op basis van het pedagogisch plan van de leraar/leraren/ team en het beeld dat de leraar/ leraren/ team en de onderwijsassistent hebben van de leerling of de groep leerlingen

COMPETENTIE 3, ORGANISATORISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent levert een organisatorische bijdrage aan de randvoorwaarden voor onderwijsactiviteiten en de leeromgeving

COMPETENTIE 7, REFLECTIEVE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen

CONTEXTAls onderwijsassistent zul je de leerkracht ondersteunen bij spelen bewegingsactiviteiten. Een van de jaarlijkse evenementen voor de basisschool leerlingen is het meedoen aan de sport en spel dag. Voor de leerkrachten in samenwerking met de ouders en andere vrijwilligers, vraagt deze activiteit veel en langdurige voorbereiding. Mee organiseren en uitvoeren maakt een stage zeer leerzaam en gevarieerd.

OPDRACHTJe bereidt met leerkrachten, ouders, medestagiaires een sport- of speldag op je BPV-school voor. Je hebt een duidelijk omschreven taak bij de uitvoering van de spelen sportdag. Je maakt een uitgebreid verslag waarin helder aangegeven wordt hoe de dag is opgezet, welke activiteiten gedaan worden, wat jouw rol in het geheel is. Je maakt gebruik van eigen gemaakt activiteitenplannen en een draaiboek.

ONDERSTEUNING- begeleiding door de vakdocent;- vakliteratuur over lichamelijke ontwikkeling van kinderen;- boeken, internet, tijdschriften over spel-, sporten bewegingsactiviteiten ;- je medecursisten.

AFSPRAKEN/EVALUATIE/BEOORDELINGJe maakt een evaluatie van je activiteitenplannen, je draaiboek en je reflecteert op de totale spelen sportdag. Je vraagt een schriftelijke evaluatie van je BPV-mentor.Deze onderdelen bespreek je en je maakt een verslag van dit gesprek en voegt het toe aan je portfolio.


COMPETENTIE 2, DIDACTISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze (onderdelen van) een didactisch handelingsplan uit te voeren.

COMPETENTIE 4, INTERPERSOONLIJKE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze een bijdrage te leveren aan een prettig en veilig werkklimaat

COMPETENTIE 7, REFLECTIEVE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen.

49. Werken met illustraties uit prentenboeken en voorleesboeken.

CONTEXTKinderen mogen n.a.v. een verhaal een tekening maken met behulp van de illustrator.Zo geeft je richting aan het tekenen en aandacht aan de vaak heel creatieve illustraties van bekende boeken.Voorbeelden van bekende illustraties zijn: Jip en Janneke, Kikker, Nijntje enz.

OPDRACHTBereid de opdracht voor met behulp van een activiteitenplan- of lesformulier. Stel na het voorlezen vragen en lok reacties uit.Geef de kinderen een tekenpapier met daarop een gedeelte van de illustratie ( b.v. alleen defiguurtjes van Jip en Janneke ). Vraag de leerlingen om de tekening of illustratie af te maken. Kinderen die al goed kunnen schrijven mogen naast de tekening ook het voorgelezenverhaal schrijven .Tekenmateriaal naar eigen keuze.Vraag je BPV- mentor om een beoordeling.

ONDERSTEUNINGKennisblok: lezen en schrijven.

BENODIGDHEDENNaar eigen keuze.

BEOORDELINGBeoordeling door je BPV mentor.



Naam: datum:

Groep: BPV school:

Mentor: Coach FC:

De beoordelingscriteria zijn wisselend per opdracht / beroepsproductDe vakdocent / coach bepaalt welke criteria zinvol zijn voor de beoordeling.

Beroepsproduct : Werken met illustraties uit prentenboeken en voorleesboeken.

BEOORDELINGSCRITERIA

Inhoud :o.a. activiteiten- of lesformulier ……. (4 pt) Volledigheid :voorbeelden van leerlingen ……. (4 pt)

voorbereidinguitvoering

Reflectie ……. (2pt)

Maximale score is 10 puntenGoed: 8,9,10 punten: Voldoende:6 en 7 punten :Onvoldoende:5 punten en minder

EINDBEOORDELING: G V O …………punten

Beoordeling voorlezen: G V O

Tips:

Tops:

HANDTEKENING BEOORDELAAR :


50. Het maken van een lied met de leerlingen.

COMPETENTIE 1, PEDAGOGISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze leerlingen te begeleiden in hun sociaal functioneren op basis van het pedagogisch plan van de leraar/leraren/ team en het beeld dat de leraar/ leraren/ team en de onderwijsassistent hebben van de leerling of de groep leerlingen

COMPETENTIE 2, DIDACTISCHE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze (onderdelen van) een didactisch handelingsplan uit te voeren

COMPETENTIE 4, INTERPERSOONLIJKE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze een bijdrage te leveren aan een pretti en veilig werkklimaat.

COMPETENTIE 7, REFLECTIEVE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen

CONTEXTEen ervaring om nooit weer te vergeten. Voor de leerlingen, maar zeker ook voor jezelf. Het maken van een lied met de leerlingen!Er zijn altijd wel melodietjes waar jezelf een tekst op kunt bedenken. Speel je gitaar of een ander instrument, dan kun je dit prachtig begeleiden. De leerlingen hebben een eigeninbreng met het bedenken van een tekst; het stimuleert hun zelfvertrouwen en het motiveert ze ook nog eens voor muziek.

OPDRACHTMet een groepje van ongeveer 6 leerlingen ga je om de tafel. Je hebt een aantal liedjes die je zelf op gitaar of een ander instrument kunt spelen. Het zou leuk zijn als deze liedjes bij de leerlingen bekend zijn. Je hebt zelf al een stukje tekst als voorbeeld gemaakt en doet dit voor. Al doende ga je met de leerlingen aan de slag om zelf een lied te maken. En als alles klaar is…..? Natuurlijk opvoeren voor de groep!

BENODIGDHEDENGitaar of elk ander instrument. Cd’s

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGMaak een verslag van het “liedproces”. Verwerk hierin je eigen ervaringen en de ervaringenvan de leerlingen. Vraag je mentor om schriftelijke feedback en doe het in je portfolio.


Beroepsproduct 51: Verschillen tussen jongens en meisjes




CONTEXTEr zijn grote verschillen tussen jongens en meisjes en de manier waarop ze zich ontwikkelen. Deze verschillen zijn enerzijds aangeboren (sekseverschillen) en anderzijdsaangeleerd (gender/sekserollen). Dit uit zich in hun sociale gedrag tegenover anderen,bijvoorbeeld in relatie met volwassenen, andere kinderen of de groep.Meisjes zijn vaak sociaal sterker ontwikkeld, ze zijn handiger in relaties en zijn verbaler ingesteld. Ze praten meer en zijn eerder geneigd zich aan te passen aan sociale normen. Meisjes willen graag aardig gevonden worden en passen zich makkelijker aan de groep aan. Jongens zijn vaak actiever, beweeglijker en ondernemender. Het explorerende gedrag leidt vaker tot grens- en regeloverschrijding. Jongens doen eerst om pas daarna na te denken. Actief leren, onderzoeken en ontdekken spreekt jongens als ‘leerstijl’ meer aan. Ze ontwikkelen hun autonomie sterker en zijn meer gericht op individualisering. Jongens zijnook vaak laatbloeiers en lopen gemiddeld een half jaar in hun ontwikkeling achter op meisjes.De verschillen tussen jongens en meisjes worden versterkt door wat de samenleving van meisjes en jongens verwacht. Veel ouders en opvoeders willen graag dat meisjes lief en gezeglijk en leuk om te zien zijn en dat jongens stoer doen, sporten en leren drummen

OPDRACHTOnderzoek op je stage school of er verschillen zijn en op welke wijze er om wordt gegaan met verschillen tussen meisjes en jongens.

ObserverenObserveer het sociaal spelgedrag van jongens en meisjes op de BPV of stageschool gedurende het buitenspelmoment. Welke verschillen vallen je op?Maak twee observatieverslagen van meisjes en twee van jongens .

Analyseren Wat kan je zeggen over het spel van meisjes en jongens Welkevarianten van sociaal spel heb je gezien? Maak hiervan een rapportage en geef je eigen mening Laat de observaties en de rapportage lezen aan je stagebegeleider en vraag ook om haar/zijn meningWat valt je op?

Ontwerpen


Hoe kan je het beste jongens begeleiden in hun spelen sociale ontwikkeling Wat kan je concreet doen? Zijn er ookaandachtspunten voor meisjes die je zou kunnen uitwerken? Bedenk één specifieke activiteit voor meisjes en één voor jongensin de groep waarin je stage loopt Maak een lesschema van deze activiteiten

UitvoerenVoer de activiteiten, in overleg met je stagebegeleider, uit op deBPV of stageschool.

Reflecteren Houd in je-portfolio bij wat je hebt gedaan en wat het effect was bij de kinderen. Kijk ook kritisch naar je eigen handelen: wat ginggoed, wat kan beter?



ww w . v v ers t e r k . nl www.ontwikkelingsstimulering.nl

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGBeoordeling d.m.v. beoordelingsformulier door de vakdocentBeoordelingscriteria: Observeren 2 puntenAnalyse 2 puntenOntwerpen 2 punten Uitvoeren 2 punten Reflectie 2 punten



BEROEPSPRODUCT 52 Onderzoek vakmethodeOnderzoek: Leermethode wereldoriëntatieJe werkt hierbij aan de kerntaken:1: Assisteren bij het uitvoeren van het primaire onderwijs

Werkproces 1.2 : bereidt de uitvoering van programma onderdelen voorWerkproces1.3: assisteert bij de uitvoering van programma onderdelenWerkproces 1.4 Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen

Didactische competentie en competentie in reflectie en ontwikkelingCONTEXTEr bestaan veel verschillende methoden waarin leren zo aantrekkelijk en effectief mogelijk

wordt gemaakt, ook voor leerlingen die hier moeite mee hebben. Maar hoe aantrekkelijk een

methode ook is, het echte leren kun je pas echt zien op de basisschool zelf, als leerlingen en

leerkracht en onderwijsassistent samen bezig zijn met het onderwijzen van leerlingen.

OPDRACHTElke basisschool heeft een keuze gemaakt welke methoden gebruikt worden Soms hebben basisscholen geen bestaande methode, maar wel een uitgewerkt plan van aanpak.Je gaat je verdiepen in de leermethode die je BPV school gebruikt.Je verwerkt onderstaande vragen en opdrachten in een verslag dat je toevoegt aan jouw portfolio.Je begint met het vermelden van de naam van de methode en het verzamelen van deleerboeken enmaterialen die bij de methode horen

Vermeld de kerndoelenWelke materialen worden gebruikt?Geef minimaal een omschrijving van de materialen die in jouwgroep gebruikt worden.Wat zijn de belangrijkste kenmerken en doelstellingen van de methode. Hoe is de opbouw van de methode?Wat is de werkwijze? Beschrijf een voorbeeld van een lesWordt er rekening gehouden met verschillen tussen kinderen? Wat vind je zelf van de methode

BENODIGDHEDEN EN ONDERSTEUNINGTijdens kennisblok WereldoriëntatieInternet en docentenhandleidingen bij de vakmethoden. Je stagebegeleider

AFSPRAKEN / EVALUATIE / BEOORDELINGHet verslag van de vakmethode wereldoriëntatie wordt beoordeeld door de desbetreffende vakdocent. of stagementor

Beoordelingscriteria- inhoud (materiaal,opbouw,kenmerken,doelstellingen,kerndoelen) 5 pnt.- werkwijze, lesvoorbeeld en verschillen tussen kinderen 3 pnt

- Reflectie en eigen mening. 2 pnt.



BEOORDELINGSFORMULIER ONDERWIJSASSISTENT NAAM CURSIST :

DOCENT :

Beroepsproduct: Onderzoek vakmethodeBeoordelingscriteria- inhoud(materiaal,opbouw,kenmerken,doelstellingen,kerndoelen) 1 2 3 4 5 pnt.- werkwijze, lesvoorbeeld en verschillen tussen kinderen 1 2 3 pnt

- Reflectie en eigen mening. 1 2 pnt.

Maximale score is 10 punten

8,9,10 punten: goed 6 en 7 punten : voldoende 5 punten en minder is

onvoldoende.

EINDBEOORDELING : G V O aantal punten:OPMERKINGEN :

PLAATS : DATUM :HANDTEKENING BEOORDELAAR :


Beroepsproduct 53 : ThemadoosJe werkt hierbij aan de kerntaken:1: Assisteren bij het uitvoeren van het primaire onderwijs

Werkproces 1.2 : bereidt de uitvoering van programma onderdelen voorWerkproces1.3: assisteert bij de uitvoering van programma onderdelenWerkproces 1.4 Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen

Didactische competentie en competentie in reflectie en ontwikkeling

CONTEXTEen themadoos is een doos of een kist of een koffer waarin verschillende materialen en opdrachten zitten die door leerlingen individueel of in groepjes gemaakt kunnen worden. Een belangrijk kenmerk is dat leerlingen er vrij zelfstandigmee kunnen werken. Leskisten sluiten qua inhoud aan bij de belevingswereld van leerlingen enmoeten zo mogelijk actueel zijn .Bij een les kist hoort een docentenhandleiding, een beschrijving vanaantrekkelijke opdrachten ( met antwoorden in de docentenhandleiding) Duidelijke instructiekaartenvoor leerlingen en reflectieformulieren voor leerlingen zijn natuurlijk ook aanwezig.Mogelijke inhoud van de les kist: : 3-dimensionale objecten ( natuurlijke materialen), platen, kaarten, foto's, teksten uit boeken en kranten, video’s of Dvd’s, spelvormen ( b.v. kwartet, rollenspel),materiaal voor proefjes, cd-rom's etc.OPDRACHTMaak een themadoos over bijvoorbeeld een land of provincieWat moet er i n de t h e m a d o o s z i tt e n ?

Platen/kaarten.

Materialen uit het gekozen land of provincie

Foto’s, Boeken ( voorlees boeken of informatieve boeken) of artikelen uit kranten en tijdschriften.

Dvd’s of links naar filmpjes op internet. ( Vermeld er wel bij waar het filmpje overgaat.) http://www.schooltv.nl/beeldbank/

Een spelvorm bijvoorbeeld een kwartetspel of rollenspel.

Vier aantrekkelijke werkbladen.

Docentenhandleiding.

Wat moet er i n de d o ce nten h a n dl e i ding z i tt e n ? Voor welke thema en doelgroep je hebt gekozen.

Wat zit er allemaal in de themadoos? ( Een overzichtelijke lijst, je noteert wat er allemaal in de themadoos zit.)

Leerinhouden. Wat leren de leerlingen doormiddel van de themadoos?

De werkbladen + antwoorden.

Achtergrond informatie over het thema.

Websites waar de docenten extra informatie kunnen vinden.


BENODIGDHEDENNaar eigen inzicht, zie mogelijke inhoud leskist I themakist

AFSPRAKEN I EVALUATIE I BEOORDELINGCriteria

Originaliteit/aantrekkelijkheid voor de doelgroep.

Speel- en leermogelijkheden.

Informatie gehalte.

Docentenhandleiding.

Sluit de themadoos aan bij de doelgroep.

Komt het thema duidelijk naar voren.

Verzorging en netheid.

Per onderdeel kan je maximaal 2 punten krijgen. In totaal kan je dus 14 punten behalen.0 t/m 7 punten = onvoldoende. 8 t/m 10 punten = voldoende. 11 t/m 13 punten = goed.14 punten = uitstekend.


BEOORDELINGSFORMULIER ONDERWIJSASSISTENT NAAM CURSIST :NAAM VAKDOCENT:NAAM BEROEPSPRODUCT : Themadoos.BEOORDELINGSCRITERIA:Originaliteit / aantrekkelijkheid voor de doelgroep. 0 1 2 punten. Speel- en leermogelijkheden. 0 1 2

punten.Informatief gehalte. 0 1 2 punten.Docentenhandleiding. 0 1 2

punten.Sluit de themadoos aan bij de doelgroep. 0 1 2 punten.Komt het thema duidelijk naar voren. 0 1 2

punten.Verzorging en netheid. 0 1 2

punten.

Per onderdeel kan je maximaal 2 punten krijgen. In totaal kan je dus 14 punten behalen.0 t/m 7 punten = onvoldoende. 8 t/m 10 punten = voldoende. 11 t/m 13 punten = goed.14 punten = uitstekend.

Eindbeoordeling: U G V O ..….. punten.Toelichting beoordeling:

HANDTEKENING BEOORDELAAR:

Toelichting beoordelingsformulier. ThemadoosOnderdelen. 0 punten. 1 punt. 2 punten.Originaliteit en aantrekkelijkheid voorde doelgroep.

Er is een doos maar verder niks mee gedaan. Indienleerlingen de doos zien zullen ze niet nieuwsgierig worden na wat er in zit.

Er is een doos gemaakt of gekocht en deze ziet erwel mooi uit. Indien je de doos ziet is het niet duidelijk voor welk thema er is gekozen.

Er is een doos gemaakt of gekocht en deze ziet eraantrekkelijk uit. Indien de leerlingen de doos zien willen ze ook direct in de doos kijken. Het isduidelijk voor welk thema er is gekozen.

Speel- enleermogelijkheden.

De doos bevat te weinigspeel- en leermogelijkheden. Onderstaande punten zijn niet of onvoldoende uitgewerkt.

Platen/kaarten.

Materialen.

Dvd’s of links naar filmpjes en internet.

Een spelvorm.

Vier aantrekkelijke

Van onderstaande puntenzitten er minimaal 4 punten in.

Platen / kaarten.

Materialen.


Een spelvorm.


Speel- enleermogelijkheden doormiddel van onderstaande punten:

Platen /kaarten.

Materialen.


Een spelvorm.



werkbladen.

Informatief gehalte. In dit themadoos zit geeninformatie over het onderwerp. De leerlingen leren niets tot weinig doormiddel van de themadoos.

In de themadoos zitredelijk wat informatie. Hier en daar ontbreekt er nog wat informatie.

In de themadoos zitvoldoende informatie en bied de cursisten mogelijkheden om te leren.

Docentenhandleiding. Er is geen docentenhandleiding of dedocentenhandleiding is niet volledig. 4 of meer onderdelen ontbreken. Onderstaande punten moeten in dedocentenhandleidingzitten.

Voor welk thema en doelgroep je hebt gekozen.

Wat zit er allemaal in de themadoos?

Leerinhouden.

Werkbladen +antwoorden.


Websites.

De docentenhandleiding bevat 5 goed uitgewerkteonderdelen van onderstaande punten.

Voor welk themaen doelgroep je hebt gekozen.


Leerinhouden.



Websites.

De docentenhandleiding bevat onderstaandepunten.

Voor welk thema en doelgroep je hebt gekozen.


Leerinhouden.



Websites.

Sluit de themadoos aan bij de doelgroep.

Het is niet duidelijk voor welke doelgroep dethemadoos is bestemd. Of het thema sluit totaal niet aan bij de doelgroep, het is te makkelijk of te moeilijk.

Het is duidelijk voor welke doelgroep de themadoosis bestemd. Over het algemeen sluit de themadoos aan bij de doelgroep. Sommigeopdrachten sluiten nietgeheel aan bij de doelgroep, de opdrachten zijn te moeilijk of te makkelijk.

Alle dingen/opdrachtendie in de themadoos zitten sluiten volledig aan bij de doelgroep.

Komt het themaduidelijk naar voren.

Het is niet duidelijk voorwelk thema er nu is gekozen er worden ook andere thema’s bij gehaald.

In grote lijnen komt hetthema duidelijk naarvoren. Er zitten een aantal dingen in de themadoosdie niet geheel passen bijhet thema.

Het thema komt duidelijknaar voren. De themadoos bevat materialen en opdrachten die volledig aansluiten bij het thema.

Verzorging ennetheid.

De themadoos ziet er nietnetjes uit. Er is zo een doos gepakt en niet passend versierd bij het thema. De materialen zijn bij elkaar gezocht en er zo in gegooid. Daarnaast ziet de docentenhandleiding er ook niet netjes uit, allemaal losse blaadjes.

Er is wel aandachtaanbesteed maar het kan nog beter. Bijv. de versiering of afbeeldingen iets netter uitkippen. De docentenhandleiding voortaan voorzien vaneen voorkant.

Hier is duidelijk veel tijden aandacht aanbesteed. De themadoos ziet er netjes uit en ook de aanwezig materialen in de themadoos.


BEROEPSPRODUCT 54 : Verzamel 15 doe activiteiten en maak er instructie kaarten bij

Werkproces 1.2 : bereidt de uitvoering van programma onderdelen voor Werkproces1.3: assisteert bij de uitvoering van programma onderdelen Werkproces 1.4 Begeleidt leerlingen bij de uitvoering van programma onderdelen

Werkproces 3.4: Evalueert en rapporteert bevindingen

Didactische competentie en competentie in reflectie en ontwikkeling, organisatorische

competentie

CONTEXTLeren is onmisbaar voor iemands ontwikkeling en ontplooiing. Bij doe activiteiten neem je de interesse van leerlingen serieus en je moedigt aan tot zelfstandig lerenOPDRACHT: Je gaat 15 doe activiteiten van verzamelen en hierbij instructie kaarten makenKijk op internet, vooral de site Kinderpleinen natuur en techniek heeft leuke ideeën Maar je kan ook korte dansactiviteiten verzamelen of muziekactiviteiten ONDERSTEUNINGTijdens lesuren. BENODIGDHEDEN Naar eigen inzicht

AFSPRAKEN, EVALUATIE en BEOORDELINGBeoordeling door vakdocent Beoordelingscriteria:bruikbaarheid,kwaliteit(leermogelijkheid),variatie,netheid

Beoordelingsformulier Verzamel 15 doe activiteitenNatuur en techniek en maak er instructie kaarten bij

Naam cursist: Naam docent:Datum: Handtekening docent: Beoordelingscriteria:Bruikbaarheid 0 1 2 3 pntKwaliteit( leermogelijkheid) 0 1 2 3 pntVariatie 0 1 2 pntNetheid 0 1 2 pnt

In totaal kan je 10 punten krijgen.0 t/m 5 punten = Onvoldoende . Voldoende = 6,7 Goed = 8, 9 Uitstekend = 10 punten.

Totaal aantal punten………. Onvoldoende / Voldoende / Goed / Uitstekend.

Toelichting beoordeling


55.Vrije keuze

COMPETENTIE 7, REFLECTIEVE COMPETENTIEDe onderwijsassistent is in staat om op adequate wijze te reflecteren op haar handelen en haar professionele bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen.

BEROEPSPRODUCT:………………………………………………..

CONTEXTWat is de aanleiding tot dit beroepsproduct?

OPDRACHTWelke opdracht heb je bedacht? Voor wie? Waarom?

ONDERSTEUNINGWelke ondersteuning heb je nodig?

BENODIGDHEDENWelke benodigdheden heb je nodig om de opdracht uit te voeren?

AFSPRAKEN/EVALUATIE/BEOORDELINGJe opdracht wordt beoordeeld door je stage mentor en je coach.

BPV-BOEK - weromsjen.files.wordpress.com€¦ · Web viewFC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013-...

Documents

Transcript of BPV-BOEK - weromsjen.files.wordpress.com€¦ · Web viewFC BPV-boek OA: Kopklas en Flex 2013-...