Boekstaven 2008
description
Transcript of Boekstaven 2008
Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
2 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
INHOUD
INHOUD
VOORWOORD 5
DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR 7
DEEL 2 PROFIEL VAN DE SECTOR 21
HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 31
HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 59
HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 129
DEEL 3 BELEIDSJAARBOEK2007-2008 159
BIJLAGE: CD-ROM
BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 3
4 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
VOORWOORDDe FOV is blij u Boekstaven 2008 voor te stellen, een boek waarin het sociaal-cultureel volwassenenwerk volop in de schijnwer-
pers wordt geplaatst.
Eigenlijk gaat deze editie van Boekstaven over 2008 én 2007. In een eerste deel stellen we de sector voor met zijn verschillende
werksoorten anno 2008. In een tweede deel laten we het licht schijnen op de sector vanuit drie perspectieven: wat presteren
de organisaties, wie werkt er en hoe zit het met de centen? Dit deel is gebaseerd op cijfermatig en beschrijvend onderzoek en
handelt daarom enkel over het afgesloten jaar 2007. Het derde en laatste deel, in feite een beleidsjaarboek, toont hoe de sector
in het parlementaire jaar 2007-2008 in het vizier lag van allerlei beleidsmaatregelen.
De FOV publiceert dit boek vanuit de overtuiging dat een goed beleid en claims op goede beleidsmaatregelen gestaafd moeten
kunnen worden met objectieve gegevens. Tot voor kort waren deze gegevens over de sector onbestaande. De FOV vult met dit
boek die leemte en heeft het vaste voornemen elk jaar met een nieuwe, geactualiseerde versie uit te pakken.
Boekstaven is een ‘work in progress’. Enerzijds heeft het boek reeds een lange voorgeschiedenis achter de rug, met zelfs de druk
van een interne testversie over het jaar 2006. Anderzijds wordt, in samenspraak met de organisaties uit de sector, nog steeds
gesleuteld aan een aantal begrippen en concepten die in dit boek gehanteerd worden. We kunnen daarom nu al stellen dat
Boekstaven 2009 geen louter geactualiseerde kopie zal zijn van deze editie.
Nog een kantmelding over het laatste deel: dit deel, het beleidsjaarboek, heeft een sterke documentaire inslag. Omdat we de
lezer niet nodeloos willen overvallen met een immens dik boekwerk, kozen we ervoor de documentatie via een CD-ROM bij de
lezer te brengen. Dit laat toe te grasduinen in die rubrieken, die de belangstelling van de lezer wegdragen.
Wij wensen u veel leesplezier.
VOORWOORD
BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 5
FOV
De FOV, voluit Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk, is een autonome en onafhankelijke VZW van en
opgericht door erkende organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk.
De FOV verdedigt sinds 2000 de belangen van de gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties bij overheden en bij andere
beleidsinstanties. De FOV neemt het dus op voor de sociaal-culturele sector, zowel voor de individuele organisaties als voor
de hele sector.
6 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
DEEL 1
VOORSTELLING VAN
DE SECTOR
8 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
INLEIDING 11
1. DE VERENIGINGEN 12
2. DE BEWEGINGEN 14
3. DE VOLKSHOGESCHOLEN 16
4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 18
INHOUD
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 9
DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR
10 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
INLEIDINGOmdat het altijd beleefder is je voor te stellen dan met de deur in huis te vallen, starten we met een korte voorstelling van de
sector.
Strikt decretaal gezien wordt het sociaal-cultureel volwassenenwerk onderverdeeld in drie werksoorten: de verenigingen,
bewegingen en vormingsinstellingen. De werksoort van de vormingsinstellingen wordt echter nog eens onderverdeeld in de
volkshogescholen enerzijds en de landelijke vormingsinstellingen anderzijds, waarbij deze twee in feite als afzonderlijke werk-
soorten worden beschouwd. We kiezen ervoor deze lijn ook in dit boek aan te houden. We hebben het dan ook steeds over vier
werksoorten: de verenigingen, bewegingen, volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen.
In dit deel maakt u kennis met de vier werksoorten en de erkende en/of gesubsidieerde organisaties die er deel van uitmaken.
INLEIDING
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 11
DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR
12 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
1. DE VERENIGINGEN
De wortels van de werksoort Verenigingen gaan terug tot in de 19e eeuw. Verschillende bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld arbei-
ders en vrouwen) en andere ‘gelijkgezinden’ (bijvoorbeeld katholieken, socialisten en liberalen) organiseerden zichzelf sedert die
tijd in verenigingen. Het centrale motief was emancipatie en volksverheffing.
Ondertussen is de werksoort Verenigingen een vaste waarde geworden in het middenveld: de werksoort Verenigingen is goed
voor meer dan 15 000 actieve afdelingen ofwel gemiddeld 50 erkende verenigingsafdelingen per gemeente.
Verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Ze draaien in hoofdzaak op de inzet van vrijwilligers. Deze
vrijwilligers, veelal bestuursleden genoemd, programmeren en organiseren sociaal-culturele activiteiten voor de leden van de
vereniging en voor andere geïnteresseerden. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal secretariaat
ondersteund door een of meerdere beroepskrachten.
Verenigingen hebben vandaag een verschillende focus. Soms met een focus op een doelgroep zoals vrouwen, senioren, etnisch-
culturele minderheden, holebi’s, andersvaliden,... soms met een speciale aandacht voor een inhoudelijke invalshoek: armoede,
cultuureducatie, duurzame ontwikkeling, mensenrechten, sociaal toerisme, levensbeschouwing,... Maar altijd met de bedoeling
om mensen samen te brengen. Zich samen voor iets in te zetten.
Vlaanderen telt vandaag 56 door de Vlaamse overheid erkende en gesubsidieerde verenigingen. 14 van deze verenigingen zijn
zogenaamde migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot 2011 om zich in alle facetten van hun werking te confor-
meren aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Naast deze
56 verenigingen ontvangt nog één vereniging een startsubsidie.
A. Vermeylenfonds
Acli-Vlaanderen
AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties
Amnesty International Vlaanderen
ATB De Natuurvrienden
ConTempo
Curieus (CSC-Vormingswerk)
Davidsfonds
Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO)
Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV)
Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO)
Federatie van Vlaamse Simileskringen
Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF)
Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL)
Federatie Wereldvrouwen
Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS)
Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV)
FVK-Rodenbachfonds
Gezinsbond
Federation of Anglophone Africans in Belgium (FAAB)
Het Vlaamse Kruis
Holebifederatie
Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV)
1. DE VERENIGINGEN
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 13
Internationaal Comité (IC)
KAV - Vrouwen die bewegen
KVG-Vorming - Open kijk op handicap
KVLV - Vrouwen met vaart
KWB
Landelijke Gilden
Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF)
Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV)
Liberale Vrouwen
Linx+
LVZ-Vormingsdienst
Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen
Masereelfonds
Neos - netwerk van ondernemende senioren
OKRA
Pasar - Vleugels voor je vrije tijd
Platform van Afrikaanse gemeenschappen
S-Plus
Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen
Unie van Turkse Verenigingen (UTV)
Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers
Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS)
Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT)
Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM)
Vereniging voor personen met een handicap (VFG)
VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging
Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG)
Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV)
Vlaamse Volksbeweging
VOSOG Scouting voor volwassenen
vtbKultuur
Welzijnsschakels
Willemsfonds
Ziekenzorg CM
1. DE VERENIGINGEN
14 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
2. DE BEWEGINGEN
De ‘beweging’ kent een lange geschiedenis in België. Reeds jaar en dag streven bewegingen voor doelen als: algemeen stem-
recht, gelijk loon voor mannen en vrouwen, dierenrechten,... Thema’s die iedereen kent en die (bijna) iedereen nauw aan het hart
liggen. De (sociale) bewegingen brachten als het ware beweging in de geschiedenis en de politiek van België. In het verleden
wisten ze met grote strijdkracht en regelmaat hun doelen te bereiken (getuige bijvoorbeeld de strijd om het algemeen stemrecht).
Niet zelden zijn het de bewegingen die de geschiedenis in een bepaalde richting stuurden, die politieke beslissingen beïnvloed-
den en op deze manier verandering teweeg brachten.
Ook vandaag herkennen we bij de bewegingen die bewogenheid, strijdkracht en dat enthousiasme om de maatschappij (ten
goede) te veranderen. Dit doen ze door middel van sensibilisatie, educatie en sociale actie. Met campagnes en gerichte initia-
tieven trachten deze organisaties Vlaanderen in beweging te brengen. Zij staan op de bres rond maatschappelijke thema’s als
bio-ethiek, verdraagzaamheid, duurzaam omgaan met geld,...
Op deze manier brengen zij thema’s met een grote maatschappelijke relevantie onder de aandacht van de media, de politiek en
de man en vrouw in de straat.
Vandaag worden 31 sociaal-culturele bewegingen door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd. Tussen de verschillende bewe-
gingen bestaat een grote diversiteit, zowel in thema als in werking.
BEWEGING THEMA
Bedevaart naar de graven aan de IJzer Vrede, vrijheid,verdraagzaamheid
Beweging Tegen Geweld - Zijn Geweld en misbruik binnen vertrouwensrelaties
Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op CultuurDe maatschappij bewegen naar een inclusieve samenleving,
samen met blinden en slechtzienden
Bond zonder Naam CultuurVlaanderen overtuigen bij te dragen tot een meer zorgzame
samenleving
De Maakbare MensEthische vragen omtrent medische en biotechnologische
ontwikkelingen
De Wakkere Burger Burgerparticipatie, lokale democratie en burgerschapsvorming
EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) Alle aspecten van vegetarische voeding
Forum voor Vredesactie Pluralistische vredesorganisatie
GetBasic Bewust omgaan met media; zelf actief media maken
Instituut voor Maatschappijkritische Actie,
Vorming en Onderzoek (IMAVO)Noodzakelijke menselijke conflicten
IntegraalActief ouder worden; langer actief blijven; voorbereiden
op ouder worden
Kerkwerk Multicultureel Samenleven Interculturele samenlevingsopbouw
Kif Kif Interculturaliteit, participatie, interactiviteit, sensibilisatie
Koerdisch InstituutMensen- en volkerenrechten Midden-Oosten, Eurazië,
Kaukasus; minderheden in Vlaanderen
Liga voor Mensenrechten Mensenrechten in België
LINC Inclusieve kennismaatschappij
Mobiel 21 Duurzame mobiliteit
Netwerk Bewust VerbruikenBewust verbruiken, consumptie gericht op duurzame
ontwikkeling
Netwerk Vlaanderen Anders omgaan met geld
2. DE BEWEGINGEN
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 15
Pax Christi Vlaanderen Christelijke beweging voor vrede en actieve geweldloosheid
Sociumi Actief burgerschap
Ryckevelde Europese samenwerking
Toemeka Beweging voor een verstaanbare samenleving
Vaka/Hand in Hand Een antiracistische invalshoek op de migratiethematiek
Verbruikersateljee Consumentenproblemen vanuit een sociale invalshoek
Vluchtelingenwerk Vlaanderen Rechten van asielzoekers en vluchtelingen
Voedselteams Duurzame, regionale landbouw
Vrede Internationale politiek, globalisering, vrede en ontwikkeling
WelzijnszorgArmoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting
in eigen samenleving
Wervel Landbouw, milieu en maatschappij, lokaal en mondiaal
zij-kant Gender en gelijke kansen
2. DE BEWEGINGEN
16 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
3. DE VOLKSHOGESCHOLEN
In Vlaanderen zijn er, sinds het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003, 13 regionaal gespreide
volkshogescholen (Vormingplussen). Het zijn 13 vzw’s, waarvan sommige ontstaan zijn uit de fusie van bestaande instellingen,
met elk een eigen werkingsgebied (zie kaartje).
Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie. Elke volksho-
geschool werkt aan vier decretale opdrachten, die met eigen accenten ingevuld worden.
Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft deze opdrachten (art. 20 §1, 2°):
“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie
2. een programma-aanbod spreiden over de regio
3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde
dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een
educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren
4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”
Naast het organiseren van een eigen aanbod (publieksgerichte activiteiten1 ) moeten de 13 volkshogescholen ook het aanbod
van andere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken. Niet-publieksgerichte
activiteiten maken dus ook deel uit van de werking van een volkshogeschool.
De 13 volkshogescholen werken aan dezelfde opdrachten, maar zijn geen kopieën van elkaar. Vormingplus Brussel (Citizenne)
kan je niet vergelijken met Vormingplus Kempen en Vormingplus Antwerpen is anders dan Vormingplus Limburg,... Een andere
regio betekent andere uitdagingen én een andere koers.
1 Publieksgerichte activiteiten zijn activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activiteiten kunnen aangeboden worden in een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijns-activiteiten.
3. DE VOLKSHOGESCHOLEN
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 17
3. DE VOLKSHOGESCHOLEN
Vormingplus
Oostende-Westhoek Vormingplus
Gent-Eeklo
Vormingplus
Midden en
Zuid West-Vlaanderen
Vormingplus
Vlaamse Ardennen-
Dender
Vormingplus
Brussel
(Citizenne)
Vormingplus
Halle-Vilvoorde
(Arch’educ)
Vormingplus
Kempen
Vormingplus
Oost-Brabant
Vormingplus
Brugge Vormingplus
Waas-en-Dender
Vormingplus
Mechelen
Vormingplus
Antwerpen
Vormingplus
Limburg
18 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR
4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
De jaren ’60 (ook de ‘Golden Sixties’ genoemd) werden gekenmerkt door een algemeen welbevinden bij brede lagen van de be-
volking. De verzorgingsstaat was in volle ontwikkeling. “Het was de bloeiperiode van het eenverdienersgezin, de democratisering
van het onderwijs, de toename van de vrije tijd, het volle wasdom naar de consumptiemaatschappij, de eerste fasen in de groei
van Europa, de opkomst van de televisie, de verkenning van de ruimte,...” 2 Het werd een periode van hoogconjunctuur voor het
sociaal-cultureel werk. In de loop van de jaren ’60 en ’70 ontstaan dan ook tal van nieuwe vormingsinstellingen. In 1994 werden
41 instellingen geteld3. Opvallend is dat vele van deze nieuwe organisaties zich niet ideologisch profileren, maar een neutraal,
pluralistisch profiel hebben.
In 2007 waren er 27 landelijke vormingsinstellingen. Deze 27 landelijke vormingsinstellingen kunnen gegroepeerd worden in 19
gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep
en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap.
De gespecialiseerde vormingsinstellingen zijn door de Vlaamse overheid erkend op basis van hun specialisme4 . Deze vormings-
organisaties werken rond een bepaald thema of een cluster van nauw verwante thema’s.
De syndicale vormingsinstellingen bieden vorming aan aan personen in een arbeidssituatie of in een situatie van werkloosheid.
De vorming is niet-beroepsgericht en situeert zich in het kader van de ruime syndicale beweging.
De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep richten zich - zoals de naam aangeeft - tot een bijzondere doelgroep. Eén
organisatie (De Rode Antraciet) richt zich tot gedetineerden en drie andere vormingsinstellingen richten zich tot mensen met een
handicap en hun omgeving. De federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact) is actief op het vlak
van sensibilisatie, vorming, begeleiding en maatschappelijke activering. Haar opdracht is ruimer dan enkel vorming opzetten en
aanbieden.
2 Bron: Cockx, F., Gehre G., Larock Y., Vanwing T., Van den Eeckhout G. & Verschelden G., Spoor Zoeken. Handboek sociaal-cultureel werk met volwassenen, 2005, Gent, Academia Press.
3 Idem voetnoot 2.4 Deze lijst is terug te vinden in: Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007,
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen.
4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 19
GESPECIALISEERDE VORMINGSINSTELLING SPECIALISME
Amarant (Reflectieve) kunsteducatie
Atelier Cirkel Creativiteitsbevordering door beeldend werk
Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV),
partner in christelijk vormingswerkZingeving
Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN) Natuur- en milieueducatie
Halewynstichting Muziek: beschouwing, beleving en beoefening
Impuls Empowerment via weerbaarheid, diversiteit en leiderschap
Inverde Multifunctioneel en duurzaam beheer van bos, groen en natuur
Motief Geloof en samenleving
Natuurpunt Educatie Leren voor natuur, milieu en landschap
PRH-Persoonlijkheid en Relaties De persoon en zijn groei (persoonlijke groei)
Relatie-Studio Ontwikkeling van relationele en sociale competentie
Stichting Lodewijk de Raet Actief burgerschap
Timotheus Intuïtieve ontwikkeling
Uitstraling Permanente Vorming (UPV) Wetenschapspopularisering
Universiteit Vrije Tijd DavidsfondsGeschiedenis voor morgen: cultuur en samenleving
in historisch perspectief
Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK) Opvoeding en kinderopvang
Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen Eerstehulpverlening
Wisper Kunsteducatie
Zorg-Saam Zorg
SYNDICALE VORMINGSINSTELLINGEN
Ateliers voor Werknemersvorming
Vorming en Actie
Werknemerswelzijn
VORMINGSINSTELLINGEN VOOR
EEN BIJZONDERE DOELGROEP
De Rode Antraciet
KR8
Op-Stap
Z11
FEDERATIE VAN VORMINGSDIENSTEN VOOR PERSONEN
MET EEN HANDICAP
Vijftact
4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
20 | PROFIEL VAN DE SECTOR
DEEL 2
PROFIELVAN
DE SECTOR
22 | PROFIEL VAN DE SECTOR
INLEIDING 25
METHODOLOGIE 26
BEGRIPPENLIJST 28
AFKORTINGEN 29
HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 31
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 32
1.2 VERENIGINGEN 36
1.3 BEWEGINGEN 40
1.3.1 INLEIDING 40
1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES 40
1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN 43
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 46
1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN 46
1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN 51
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 52
1.5.1 INLEIDING 52
1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 52
1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS 54
HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 59
2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 60
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 62
2.2.1 VERENIGINGEN 62
2.2.2 BEWEGINGEN 75
2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN 84
2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 94
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 103
2.3.1 PERSONEEL 103
2.3.2 VRIJWILLIGERS 114
2.3.3 FREELANCERS 115
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 117
HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 129
3.1 INLEIDING 130
3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN 131
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 132
3.3.1 VERENIGINGEN 132
3.3.2 BEWEGINGEN 135
3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN 138
3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 141
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 144
3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 144
3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS 146
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 148
3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 148
3.5.2 VERHOUDINGEN 150
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 152
3.6.1 VERENIGINGEN 152
3.6.2 BEWEGINGEN 154
3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN 155
3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 156
PROFIEL VAN DE SECTOR | 23
INHOUD
24 | PROFIEL VAN DE SECTOR
INLEIDINGHet profiel van de sector dat we in dit deel schetsen, is het resultaat van cijfermatig en beschrijvend onderzoekswerk. De rol die
de FOV-lidorganisaties bij dit onderzoek gespeeld hebben, is niet te onderschatten: op één organisatie na leverden alle organisa-
ties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. We kunnen daarom gerust stellen dat de gegevens in dit deel zeer representa-
tief zijn. We danken hiervoor alvast de betrokken organisaties.
Toch moeten nog enkele kanttekeningen gemaakt worden: meten is weten, maar meten heeft ook zijn beperkingen.
Ten eerste wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de initiële keuze van de op te vragen gegevens. Over
personeel bijvoorbeeld, vroegen we de man/vrouwverhouding op, gediversifieerd naar inhoudelijke en ondersteunende opdrach-
ten. Een rondvraag naar de man/vrouw-verdeling in leidinggevende posities zou misschien een andere verhouding laten zien. Het
profiel dat we hier van de sector schetsen is dus een resultante van bepaalde keuzes die gemaakt zijn.
Ten tweede wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de interpretaties van de organisaties zelf. De orga-
nisaties vulden immers zelf de vragenlijsten voor het onderzoek in. Hoewel daarbij alles in het werk werd gesteld om tot een zo
uniform mogelijke interpretatie van de enquêtevragen te komen, valt niet uit te sluiten dat elke organisatie zijn eigen begrippen
en concepten hanteert. De invulling van het begrip ‘lidmaatschap’, bijvoorbeeld, verschilt sterk van vereniging tot vereniging. Ook
de afweging of een medewerker nu hoofdzakelijk inhoudelijk dan wel ondersteunend werk verricht, is een afweging die door elke
organisatie afzonderlijk gedaan moet worden.
Tot slot willen we benadrukken dat meetresultaten steeds een reductie van de werkelijkheid zijn. Het sociaal-cultureel volwas-
senenwerk is meer dan aantallen afdelingen, bestuursleden, campagnes of vormingsuren. De essentie van het sociaal-cultureel
volwassenenwerk ligt niet in de cijfers. Zij maken de sector enkel aanschouwelijk.
Het eerste hoofdstuk van dit deel handelt over de werking van de verschillende werksoorten. Omwille van de grote diversiteit tus-
sen de werksoorten werd hier voor een gedifferentieerde aanpak gekozen die het beste bij de eigenheid van elke werksoort past.
Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de medewerkers van het sociaal-cultureel volwassenenwerk: personeelsleden, freelancers
en vrijwilligers. Dit deel is uniform voor de vier werksoorten. We kiezen ervoor de cijfers voor zich te laten spreken.
Tenslotte vindt u in het derde hoofdstuk een financiële analyse van de sector. We houden er onder meer de inkomsten, uitgaven,
subsidies en personeelskosten tegen het licht.
Bij het opvragen van de gegevens werd gewerkt met een bepaalde methodologie en een vaste begrippenlijst. U vindt de nodige
toelichting aan het begin van dit deel.
INLEIDING
PROFIEL VAN DE SECTOR | 25
METHODOLOGIEWe schetsen de methodologie die gehanteerd werd bij het onderzoek dat aan deze publicatie voorafging. Het is de bedoeling
duidelijk aan te geven op welke wijze de gepresenteerde cijfers en feiten tot stand kwamen.
Zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve gegevens werden verzameld aan de hand van vragenlijsten die de organisaties zelf in-
gevuld hebben. De bevraging vond plaats in de maanden mei, juni en juli 2008 en peilde naar de situatie op 31 december 2007.
In totaal hebben we de gegevens van 126 gesubsidieerde en/of erkende organisaties ontvangen. Op één organisatie na leverden
alle organisaties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. LVZ nam niet deel aan de bevraging. Een andere vereniging, VO-
SOG Scouting voor volwassenen, ontvangt een startsubsidie en werd niet in de bevraging opgenomen. De beweging Plattelands-
ontwikkeling werd in 2007 ontbonden en diende dus eveneens geen cijfers in.
VERANTWOORDING CIJFERMATIGE5 DELEN
Het onderstaande methodologische pad werd gevolgd bij de verwerking van de gegevens over de medewerkers bij alle werk-
soorten en de kwantitatieve gegevens over de werking van de verenigingen, de volkshogescholen en de landelijke vormingsin-
stellingen.
Er werden verschillende stappen doorlopen: selectie en opvraging van de brongegevens, de harmonisatie van de gegevens,
bijschattingen en eindcorrecties.
1. Selectie van de op te vragen gegevens en bevraging
In de aanloop van de publicatie van dit boek heeft de FOV reeds eerder een interne proefversie van dit boek gemaakt voor het
jaar 2006. Aan de hand van de evaluatie van deze proefversie werden in de verschillende FOV-werkgroepen nieuwe afspraken
gemaakt over welke gegevens op welke wijze opgevraagd zouden worden. Hierbij werd rekening gehouden met de relevantie of
de meerwaarde van de op te vragen gegevens en de beschikbare middelen om het onderzoek uit te voeren.
De begrippen en vragen die in het onderzoek werden gehanteerd, werden eveneens in overleg met de werkgroepen ontwikkeld
en aangescherpt om een zo eenduidig mogelijke interpretatie bij alle respondenten te garanderen.
Alle kwantitatieve gegevens zijn een momentopname van de situatie op 31 december 2007. Er werd dus niet met jaargemid-
delden gewerkt.
2. Harmonisatie en correctie
De ingestuurde brongegevens werden geharmoniseerd: de brongegevens voldeden niet steeds aan de overeengekomen begrip-
pen6. De brongegevens waren ook niet altijd juist7 . De harmonisatie houdt in dat we de ingestuurde gegevens controleerden op
volledigheid en waarschijnlijkheid. Dit deden we op basis van onze kennis over de werking van de organisaties (plausibiliteit),
door de cijfers te vergelijken met ingestuurde cijfers voor de proefversie van 2006 en de gegevens uit voortgangsrapporten,
publicaties en websites. Bij vastgestelde afwijkingen contacteerden we de organisaties en brachten we, in overleg met de orga-
5 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.6 Dit was bijvoorbeeld bij enkele organisaties het geval bij de concepten ‘inhoudelijke of ondersteunende opdrachten’. Een andere vereniging liet weten dat ze niet met
bestuursleden, maar met een coördinator per afdeling werken. Deze coördinatoren werden in onze telling als bestuursleden opgenomen. 2 verenigingen deelden mee geen afzonderlijke registraties voor hun afdelingen in Brussel te doen. Hun Brusselse afdelingen zitten in het cijfer voor Vlaams-Brabant vervat.
7 Een vereniging kan bijvoorbeeld niet minder vrijwilligers hebben dan dat zij bestuursleden opgeeft. Zij kan ook niet minder bestuursleden hebben dan haar aantal afdelingen.
METHODOLOGIE
26 | PROFIEL VAN DE SECTOR
nisatie, verbeteringen aan in de brongegevens.
3. Bijschattingen
In de derde stap vervolledigden we de cijfers. Enkele brontabellen waren onvolledig. Waar dit te wijten was aan onzorgvuldigheid,
contacteerden we de organisaties. Enkele organisaties waren niet in de mogelijkheid de gegevens te verstrekken. Dit was in
enkele gevallen te wijten aan een gebrek aan man-of vrouwkracht of aan een gebrek aan een voldoende nauwkeurig meetinstru-
ment8. In overleg met de organisatie werd dan ofwel besloten aan de hand van werkingsindicatoren een verantwoorde schatting
te maken of in zeldzame gevallen enkele cijfers van 2006 te hernemen. Dit is in vrijwel alle gevallen een onderschatting. Eén
organisatie kon geen gegevens bezorgen over de dienstanciënniteit van haar werknemers. In dat geval werd gekozen voor
extrapolatie aan de hand van de gemiddelden van de werksoort.
4. Eindcorrecties
Een laatste stap betreft het controleren van logische fouten, die opgespoord worden door het uitvoeren van interne controles9 .
Waar nodig werden organisaties opnieuw gecontacteerd om aanvullingen en/of correcties door te geven.
Op deze manier werd een 100% respons bereikt bij alle 126 deelnemende organisaties.
VERANTWOORDING BESCHRIJVENDE10 DELEN
Omwille van de grote diversiteit onder de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk
door de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, werd voor een andere aanpak gekozen. Met een kwalitatieve vragen-
lijst werden de bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van hun decretale functies in 2007. De organisaties vulden
de vragenlijst zelf in. Aan de hand van de ontvangen antwoorden werd een samenvattend commentaarstuk geschreven.
VERANTWOORDING FINANCIËLE GEGEVENS
De erkende en gesubsidieerde organisaties moeten jaarlijks vóór 1 april een financiële afrekening bezorgen aan het IVA Sociaal-
Cultureel Werk voor Volwassenen. Voor het jaar 2007 werd het gedetailleerde overzicht van uitgaven en inkomsten door de over-
heid opgevraagd via een excel-tabel. Deze tabellen werden nadien door de FOV bij de organisaties opgevraagd en geanalyseerd.
8 Bijvoorbeeld: verenigingen die, zoals een aantal migrantenorganisaties, een federatiestructuur hebben, hebben soms geen centraal uitgebouwde ledenadministratie.9 Via een systeem van ingebouwde controlecijfers.10 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.
METHODOLOGIE
PROFIEL VAN DE SECTOR | 27
BEGRIPPENLIJST- Afdeling of groep: een duurzame zelforganisatie van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opneemt voor de bestuurlijke en
inhoudelijke werking en hierin professioneel ondersteund wordt door de vereniging.
- Bestuurslid: een persoon die behoort tot het bestuur van een lokale afdeling, kern of groep van een vereniging.
- Bestuursvergadering: een bijeenkomst waarbij de inhoudelijke en/of organisatorische werking van de lokale afdeling, kern of
groep van de vereniging wordt voorbereid en uitgewerkt.
- Brussel: wordt hier als een afzonderlijke provincie beschouwd.
- Deelnemers: indien er gewerkt wordt met inschrijvingen bij een activiteit, wordt het ‘aantal inschrijvingen’ verstaan onder
‘deelnemers’. Indien er niet gewerkt wordt met inschrijvingen, wordt het getelde of geschatte aantal deelnemers aan de
activiteiten bedoeld.
- Dienstanciënniteit: het aantal volledige jaren dat een personeelslid op basis van een arbeidscontract bij de organisatie werkt.
- Eén voltijds equivalent (= fulltime equivalent): een tewerkstelling van 100% (fulltime), los van het feit of deze wordt
uitgevoerd door één of meerdere fysieke personen. Bijvoorbeeld een persoon werkt 1/5 en een tweede persoon werkt 4/5. Zij
vormen samen één voltijds equivalent.
- Freelance medewerker: een persoon die door de organisatie betaald wordt voor prestaties die buiten een arbeidsovereen-
komst tussen deze persoon en de organisatie vallen. Deze persoon wordt - volgens de wet op het vrijwilligerswerk - niet
vergoed als vrijwilliger (zie verder). Personen die onder de zogenaamde 25-dagenregeling vallen, worden beschouwd als
‘freelancer’.
- Ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: prestaties geleverd door de medewerkers aan die acties en acti-
viteiten van de organisatie die kaderen in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze prestaties kunnen zowel educatief,
administratief of logistiek van aard zijn.
- Inhoudelijke medewerker: een medewerker die rechtstreeks betrokken is op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel
werk. Bijvoorbeeld de educatief medewerker, de beleidsmedewerker, de afdelingsondersteuner, de coördinator.
- Lid: voor deze bevraging beschouwen we als lid: ‘de persoon die bij een vereniging is aangesloten en/of deel uitmaakt van een
groep of afdeling die door de vereniging wordt gefedereerd’. Het lidmaatschap kan zich veruitwendigen via het betalen van een
lidmaatschapsbijdrage.
- Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet
voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7°: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de
deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief
participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open
als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per
werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren
van leer-, competentie- en functiebewijzen.”
BEGRIPPENLIJST
28 | PROFIEL VAN DE SECTOR
- Ondersteunende medewerker: een medewerker die faciliterend werkt voor de inhoudelijke medewerkers of voor de organisa-
tie. De coördinator van de afdeling administratie en financiën, de boekhouder, de onderhoudsmedewerker.
- Personeelslid: medewerker met een arbeidsovereenkomst met de organisatie. Studenten met een studentencontact, stagiairs,
PWA-ers, interimarissen, personen die vallen onder artikel 60 van de OCMW-wet en personen die vallen onder de 25-dagenre-
geling worden in deze context niet beschouwd als ‘personeelslid’. Bij vervangingen wordt de titularis ‘geteld’.
- Publieksgerichte activiteiten (verenigingen): alle lokale en bovenlokale activiteiten die zich richten naar leden of het brede
publiek.
- Publieksgerichte activiteiten (volkshogescholen): activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activi-
teiten kunnen aangeboden worden in een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte
activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijnsactiviteiten.
- Vrijwilliger: iemand die de organisatie onbezoldigd mee doet draaien. We baseren ons op de definitie gebruikt in de wet op
het vrijwilligerswerk: “vrijwilligers zijn mensen die activiteiten verrichten, onbezoldigd (niet-betaalde activiteiten, eventu-
eel kostenvergoeding (vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten of een forfaitaire vergoeding van 29,05 euro/dag tot
maximaal 1.161,82 euro per jaar)), onverplicht, voor anderen of de samenleving, buiten de normale werkcontext en binnen een
organisatie.”
AFKORTINGEN- VER: verenigingen
- MIG: migrantenverenigingen
- BEW: bewegingen
- VHS: volkshogescholen
- LVI: landelijke vormingsinstellingen
- GVI: gespecialiseerde vormingsinstellingen
- SVI: syndicale vormingsinstellingen
- VBD: vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep
- V: federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact
AFKORTINGEN
PROFIEL VAN DE SECTOR | 29
30 | PROFIEL VAN DE SECTOR
HOOFDSTUK 1
WERK-SOORTELIJKE
GEGEVENS OVER DE
WERKING
32 | PROFIEL VAN DE SECTOR
WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
HOOFDSTUK 1
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN
1. VERENIGINGEN
De verenigingen tellen 2.603.312 leden en 225.298 vrijwilligers. Ze omvatten 15.395 afdelingen gespreid over heel Vlaanderen.
Dat zijn gemiddeld 280 afdelingen per vereniging en 50 afdelingen per gemeente.
In de schoot van de verenigingen werden in 2007 274.412 publieksgerichte activiteiten georganiseerd. Aan deze activiteiten
namen in totaal 9.058.864 deelnemers deel.
Verenigingen bestaan in alle kleuren, vormen en maten: het aantal afdelingen per vereniging varieert van 34 tot 1.654, het aantal
leden van 300 tot 350.000 en het aantal vrijwilligers van 170 tot 40.825.
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
23% 4% 16% 22% 16% 19%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
VER: spreiding van de afdelingen per provincie
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest
PROFIEL VAN DE SECTOR | 33
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
Bij de verenigingen is er een groot verschil tussen de spreiding van de afdelingen van migrantenverenigingen en de andere
verenigingen. Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen zijn goed voor respectievelijk 4% en 2% van de afdelingen van migrantenver-
enigingen, tegenover respectievelijk 16% en 19% van de afdelingen van alle verenigingen samen. De migrantenverenigingen zijn
dan weer verhoudingsgewijs sterker (14%) vertegenwoordigd in Brussel dan de andere verenigingen (4%).
Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het
Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het
aantal afdelingen van de verenigingen).
2. BEWEGINGEN
De bewegingen schoppen de samenleving een geweten. Ze richten zich vooral op thema’s die een vorm van altruïsme vergen van
de samenleving of die de samenleving op een bepaalde manier over iets laten nadenken. Ze willen iets tot een gespreksthema
maken, een trend lanceren, een attitude veranderen, een beleidsverandering teweeg brengen,...
Bewegingen investeren veel in communicatie en marketing. Ze maken daarbij gebruik van de nieuwste technieken, gespeciali-
seerde communicatiebureaus en een uitgebreide mediamix om een groot deel van de bevolking te bereiken. Bewegingen weten
vaak op een originele manier met kleine budgetten de media te bereiken.
Deze werksoort besteedt ook veel aandacht aan het verwerven van expertise en het verspreiden van actuele en correcte informa-
tie over de eigen thema’s. Dit doen ze door bijvoorbeeld een documentatiecentrum in te richten, handleidingen te publiceren of
interne en externe vormingscursussen te organiseren.
Bewegingen werken niet alleen. Ze creëren netwerken en samenwerkingsverbanden die hun doel onderschrijven. Op deze
manier proberen ze hun bereik en slagkracht te vergroten. Ze proberen in ‘zakenmilieus’ (zoals banken) en in de politieke wereld
hun thema te introduceren om via deze weg het beleid van bedrijven en de politiek in de gewenste zin te veranderen (sturen).
30% 14% 30% 21% 4% 2%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
MIG: spreiding van de afdelingen per provincie
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest
34 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
3. VOLKSHOGESCHOLEN
Bij de volkshogescholen werden een aantal gegevens over de publieksgerichte activiteiten gemeten. Dit zijn kort samengevat
activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. De volkshogescholen organiseerden in 2007, vaak in samenwer-
king met partners, samen 31.012 uren publieksgerichte activiteiten. Er werden 3.910 activiteiten georganiseerd voor 63.317
deelnemers.
19% 12% 11% 8% 8% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 1% 0% 5%
crea
tivite
it, e
xpre
ssie
pers
oonl
ijkhe
idsv
orm
ing
com
pute
r, m
edia
, inf
orm
atie
kuns
tedu
catie
inte
rcul
ture
le v
orm
ing
gezo
ndhe
id, z
org,
spo
rt
maa
tsch
appi
j, po
litie
k
popu
laire
cul
tuur
, hob
by
soci
ale,
com
mun
icat
ieve
vaa
rdig
hede
n
wet
ensc
hap,
tech
niek
zing
evin
g, fi
loso
fie
cons
umen
tenv
orm
ing
rela
tione
le v
orm
ing
tale
n
natu
ur, m
ilieu
opvo
edin
g, o
nder
wijs
wer
k en
loop
baan
toer
ism
e
ande
re
25%
20%
15%
10%
5%
0%
VHS: spreiding uren per thema
De publieksgerichte activiteiten nemen vooral de vorm aan van cursussen. Aan creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming,
computer, media en informatie worden het meeste vormingsuren gespendeerd.
De publieksgerichte activiteiten zijn doorgaans (80%) gericht op een algemeen publiek. Een minderheid van het aanbod is voor
een specifieke doelgroep bestemd. Daarbij zijn allochtonen de meest beoogde doelgroep (6%).
Publieksgerichte activiteiten worden over heel Vlaanderen georganiseerd, met een concentratie in de grote steden.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 35
1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
4. LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
De landelijke vormingsinstellingen presteerden in 2007 samen 107.803 uren niet-formele educatie. Daarvan is 65% (70.324
uren) erkend en gesubsidieerd door de overheid.
Enkel de gespecialiseerde vormingsinstellingen presteren een significant aandeel uren dat volgens de decretale bepalingen niet
tot de niet-formele educatie kan gerekend worden (13%).
Van de gepresteerde uren niet-formele educatie wordt bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen 54% gesubsidieerd, bij de
syndicale vormingsinstellingen 71% en bij de vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact 64%.
26% 4% 11% 19% 23% 11% 5%
17% 9% 15% 30% 10% 19% 0%
22% 3% 9% 23% 18% 21% 5%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
Andere
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest
Het aantal uren gepresteerde niet-formele educatie is geografisch niet gelijkmatig gespreid. Vooral in de provincies Antwerpen en
West-Vlaanderen worden, in relatie tot de bevolkingsaantallen (respectievelijk 28% en 19%) minder uren (respectievelijk 23% en
15%) gepresteerd. Ook in Brussel wordt een beperkter aantal uren gepresteerd (5%).
Syndicale vormingsinstellingen presteren opvallend veel (30%) uren niet-formele educatie in Oost-Vlaanderen. Gespecialiseerde
vormingsinstellingen staan verhoudingsgewijs het sterkst in Vlaams-Brabant (23%) en vormingsinstellingen voor een bijzondere
doelgroep en Vijftact presteren samen verhoudingsgewijs het meeste uren niet-formele educatie in West-Vlaanderen (21%).
Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het
Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 26% van het
aantal gepresteerde uren niet-formele educatie van de gespecialiseerde vormingsinstellingen).
GVI
SVI
VBD+V
36 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.2 VERENIGINGEN
De volgende gegevens hebben betrekking op de werking van 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn telkens de 14
migrantenverenigingen inbegrepen.
De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55).
1. Hoeveel afdelingen telt de werksoort Verenigingen11 ? Hoe is de spreiding over de verschillende provincies?
de spreiding van de afdelingen of groepen over de provincies
detail: migrantenverenigingen
15.395
1.119
100,0%12
100,0%
Antwerpen3.601
333
23,4%
29,8%
Brussel613
154
4,0%
13,8%
Limburg2.475
331
16,1%
29,6%
Oost-Vlaanderen3.328
232
21,6%
20,7%
Vlaams-Brabant2.430
48
15,8%
4,3%
West-Vlaanderen2.948
21
19,1%
1,9%
1.2 VERENIGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
23% 4% 16% 22% 16% 19%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest13
11 In Vlaanderen zijn 56 verenigingen erkend en gesubsidieerd. Onder hen bevinden zich 14 erkende migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot de start van de volgende beleidsperiode om zich te conformeren aan de geldende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden. Vandaar de keuze om de gegevens over de werking van de migrantenverenigingen ook afzonderlijk toe te lichten. LVZ verkoos niet mee te werken aan de bevraging. Het aantal verenigingen waaraan wordt gerefereerd is dus telkens 55.
12 Waar in dit boek afrondingen gehanteerd worden, kan het voorkomen dat het totaal licht afwijkt van de som van de delen.13 Bevolkingsgegevens: Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).
PROFIEL VAN DE SECTOR | 37
1.2 VERENIGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
30% 14% 30% 21% 4% 2%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest
De verenigingen hebben in totaal 15.395 afdelingen, verspreid over de vijf provincies plus Brussel. Antwerpen en Oost-Vlaande-
ren tellen het meeste afdelingen, op de voet gevolgd door West-Vlaanderen. De provincies Limburg en Vlaams-Brabant vormen
de middenmoot. Brussel bengelt aan de staart met 4% van de afdelingen.
‘Op dit moment zijn de migrantenverenigingen goed voor 7% van het totaal aantal afdelingen van de werksoort Verenigingen,
zijnde 1.119 afdelingen. De spreiding van de afdelingen bij de migrantenorganisaties ligt opvallend anders: in Brussel zijn zij
goed voor 154 afdelingen, een vierde van het totaal aantal Brusselse afdelingen. In West-Vlaanderen slaat de teller de andere
kant uit: de migrantenfederaties realiseren 21 afdelingen in deze provincie. Het zwaartepunt van het aantal afdelingen van de
migrantenverenigingen ligt in de provincies Antwerpen en Limburg (elk goed voor 30%).
Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het
Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het
aantal afdelingen van de verenigingen).
het aantal verenigingen volgens het aantal afdelingen
detail: migrantenverenigingen
55
14
100,0%
100,0%
minder dan 503
3
5,5%
21,4%
van 50 tem 9920
7
36,4%
50,0%
van 100 tem 19915
4
27,3%
28,6%
van 200 tem 2994
0
7,3%
0,0%
van 300 tem 4994
0
7,3%
0,0%
van 500 tem 9994
0
7,3%
0,0%
1.000 of meer5
0
9,1%
0,0%
Gemiddeld tellen de verenigingen 280 afdelingen. De migrantenverenigingen tellen gemiddeld 80 afdelingen. Voor de 41 andere
verenigingen ligt dit gemiddelde met 348 afdelingen beduidend hoger.
Bijna twee derde (64%) van de verenigingen telt tussen de 50 en de 199 afdelingen. De grootste vereniging telt 1.654 afdelin-
38 | PROFIEL VAN DE SECTOR
gen, de kleinste 34: drie migrantenverenigingen zitten voorlopig onder de erkenningsnorm van minimum 50 afdelingen.
2. Hoeveel bestuursleden zijn actief bij de werksoort Verenigingen? Hoeveel keer vergaderen zij?
totaalgemiddeld
per afdeling
gemiddeld
per vereniging
het aantal bestuursvergaderingen
van alle afdelingen of groepen samen
detail: migrantenverenigingen
86.853
6.398
5,6
5,7
1.579
457
het aantal bestuursleden135.625
4.377
8,8
3,9
2.466
313
De werksoort Verenigingen telt 135.625 bestuursleden. Dit betekent gemiddeld een bestuursploeg van bijna 9 mensen per
afdeling. Gemiddeld vergaderen zij meer dan 5 keer per jaar.
Het aantal bestuursleden per organisatie varieert tussen 82 en 22.900. Een vereniging coacht gemiddeld een team van 2.466
bestuursleden. Migrantenverenigingen doen het gemiddeld met veel minder bestuursleden: 313.
3. Hoeveel leden telt de werksoort Verenigingen?
totaalgemiddeld
per afdeling
gemiddeld
per vereniging
het aantal leden
detail: migrantenverenigingen
2.603.312
51.795
169
46
47.333
3.700
Het aantal leden van de werksoort Verenigingen bedraagt 2.603.312. Een vereniging heeft gemiddeld 47.333 leden. Een afde-
ling telt gemiddeld 169 leden. De grootste vereniging telt 350.000 leden, de kleinste 300.
het aantal verenigingen volgens het aantal leden
detail: migrantenverenigingen
55
14
100,0%
100,0%
minder dan 5003
2
5,5%
14,3%
van 500 tem 4.99918
8
32,7%
57,1%
van 5.000 tem 19.99915
4
27,3%
28,6%
van 20.000 tem 99.99912
0
21,8%
0,0%
100.000 of meer7
0
12,7%
0,0%
1.2 VERENIGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
PROFIEL VAN DE SECTOR | 39
4. Hoeveel vrijwilligers telt de werksoort Verenigingen?
totaalgemiddeld
per afdeling
gemiddeld
per vereniging
het aantal vrijwilligers
detail: migrantenverenigingen
225.298
7.497
14,6
6,7
4.096
536
De werksoort Verenigingen kan rekenen op een totaal van 225.298 vrijwilligers. Een afdeling kan rekenen op een ploeg van
gemiddeld bijna 15 vrijwilligers. Gemiddeld 4.096 mensen zetten zich vrijwillig in voor één vereniging.
De vereniging met het kleinste aantal vrijwilligers telt er 170, de vereniging met het grootste aantal 40.825.
5. Hoeveel activiteiten organiseert de werksoort Verenigingen? Hoeveel deelnemers zijn er?
totaalgemiddeld
per afdeling
het aantal publieksgerichte activiteiten
detail: migrantenverenigingen
274.412
8.471
17,8
7,6
totaalgemiddeld
per activiteit
het aantal deelnemers aan de publieksgerichte activiteiten
detail: migrantenverenigingen
9.058.864
285.267
33
34
Verenigingen organiseren 274.412 publieksgerichte activiteiten. Dit zijn gemiddeld bijna 18 activiteiten per afdeling per jaar.
In totaal namen 9.058.864 mensen deel aan een activiteit van een vereniging. Dit zijn gemiddeld 33 deelnemers per activiteit.
Migrantenverenigingen organiseren gemiddeld een 8-tal activiteiten per afdeling per jaar. Er zijn gemiddeld ongeveer evenveel
deelnemers als bij de andere verenigingen.
1.2 VERENIGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
40 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
1.3 BEWEGINGEN
1.3.1 INLEIDING
Het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003 definieert een beweging als “een organisatie
met landelijk karakter die gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema’s; een beweging organi-
seert activiteiten op het vlak van sensibilisatie, educatie en sociale actie met het oog op maatschappelijke verandering; ze richt
zich daartoe tot een ruim publiek; een beweging heeft een educatieve en maatschappelijke activeringsfunctie en hanteert een
sociaal-culturele methodiek.”
Omwille van de diversiteit van de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk door
de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, koos de FOV voor een andere aanpak bij het beschrijven en verzamelen van
de gegevens voor deze werksoort.
In juni 2008 werden de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van
hun decretale functies in 2007. Alle bewegingen vulden de FOV-vragenlijst in. Aan de hand van deze gegevens werd een samen-
vattend commentaarstuk geschreven. Deze nota geeft toelichting bij de manier waarop de bewegingen hun decretale functies
onderscheiden, omschrijven en duiden. De bewegingen geven aan dat een welbepaalde actie bij één of meerdere functies kan
horen en dat de grenzen tussen de verschillende functies vaag zijn.
1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende gesubsidieerde bewegingen en het thema waarrond
zij hun werking ontplooien.
De acties van bewegingen zijn vaak bekender dan de bewegingen zelf. Daarom geven we in de derde kolom enkele voorbeelden
van wat de bewegingen in 2007 verwezenlijkt hebben.
BEWEGING THEMA
MARKANTE CAMPAGNE OF ACTIE
IN 2007 (een greep uit de vele
voorbeelden)
Bedevaart naar de graven aan de IJzer Vrede, vrijheid, verdraagzaamheid
Tentoonstelling ‘Dieren in de oorlog’,
solidariteitsnacht ‘Vluchtelingen, (on)
zichtbare muren’
Beweging Tegen Geweld - ZijnGeweld en misbruik
binnen vertrouwensrelaties‘Geweld tijdens de zwangerschap’
Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op
Cultuur
De maatschappij bewegen naar een
inclusieve samenleving, samen met
blinden en slechtzienden
‘Blindelings’, dineren in het donker, ‘Ont-
moeting met het donker’, sensibiliseren-
de interactieve tentoonstelling, opleiding
‘Initiatiecursus als ervaringsdeskundige
in de visuele handicap’
Bond zonder Naam CultuurVlaanderen overtuigen bij te dragen tot
een meer zorgzame samenleving
Brede sensibilisatiecampagne rond het
thema ‘luisteren’ met de slogan ‘Met je
oren zie je meer’. De organisatie van een
‘Interlevensbeschouwelijke symfonie’
De Maakbare MensEthische vragen omtrent medische en
biotechnologische ontwikkelingen
‘Koelkast of medicijnkast?, gezond eten
doe je met gezond verstand’. Medicalise-
ring van de voeding
PROFIEL VAN DE SECTOR | 41
1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
De Wakkere BurgerBurgerparticipatie, lokale democratie
en burgerschapsvorming
De publicatie ‘eerste hulp bij advies-
gevallen’, sensibiliseren van lokale
adviesraden
EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) Alle aspecten van vegetarische voeding
De ‘donderdag veggiedag’-campagne
nodigt het grote publiek uit om op
donderdag geen vlees noch vis te eten,
maar in de plaats daarvan van groenten
en fruit te genieten
Forum voor Vredesactie Pluralistische vredesorganisatie Campagne rond ‘NATO GAME OVER’
GetBasicBewust omgaan met media;
zelf actief media maken
Groot onderzoeksproject rond de Irak-
oorlog, het initiatief ‘Indycabana’ op
Sfinks, ‘Ubuntu install parties’ (promotie
vrije software) en de ontwikkeling en
lancering van de community website op
www.indymedia.be
Instituut voor Maatschappijkritische
Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO)Noodzakelijke menselijke conflicten
Campagne ‘Links en conflict’: debatten
over ‘linkse ontwikkelingen in Vlaande-
ren’, colloquium over ‘Links in Europa’
en ‘90 jaar Oktoberrevolutie’
IntegraalActief ouder worden; langer actief blij-
ven; voorbereiden op ouder worden
Grootschalig opinie- en marktonderzoek
rond de eindeloopbaansituatie van
zelfstandige ondernemers. Uitgifte van
een boek met tips
Kerkwerk Multicultureel Samenleven Interculturele samenlevingsopbouw
Mensen zonder papieren ontmoeten
burgers ‘Van aangezicht tot aangezicht’.
Interculturele en levensbeschouwelijke
jaarkalender ‘Feesten met de buren’
Kif KifInterculturaliteit, participatie,
interactiviteit, sensibilisatie
Publicatie boek ‘Culturenpolitiek’,
organisatie van de allereerste ‘Intercultu-
rele jobbeurs’
Koerdisch Instituut
Mensen- en volkerenrechten
Midden-Oosten, Eurazië, Kaukasus;
minderheden in Vlaanderen
Het ‘Newroz feest’, intercultureel feest
naar aanleiding van het Koerdisch
nieuwjaar. Studiedag: ‘De Koerdische
strijd vanuit vrouwenrechtenperspectief’
Liga voor Mensenrechten Mensenrechten in België
Uitreiking van de ‘Prijs voor de
Mensenrechten’, debat ‘Een stem voor
gedetineerden? Politiek debat over het
Belgisch gevangeniswezen’
LINC Inclusieve kennismaatschappij
Via het VSNG de organisatie van de ‘Digi-
tale Week’. De ‘Leren is Leuk’-pakketten:
via zelfstudie digitale vaardigheden
aanleren
42 | PROFIEL VAN DE SECTOR
Mobiel 21 Duurzame mobiliteit
Uniek genderproject ‘Leuvense Mobiele
Vrouwen’. Het project ‘Geknipt Mobiel’
activeerde burgers en overheid om sa-
men te werken rond lokale oplossingen
voor duurzame mobiliteit
Netwerk Bewust VerbruikenBewust verbruiken, consumptie gericht
op duurzame ontwikkeling
Campagne ‘Blije Bloemen’, gericht
op een rechtvaardigere en duurzame
bloemenindustrie. Actie-onderzoek
‘is duurzame voeding duur?’ omtrent
duurzame voedingconsumptie
Netwerk Vlaanderen Anders omgaan met geld
‘Bankgeheimen’, blootleggen van
geldstromen naar enkele van de meest
gecontesteerde bedrijfspraktijken
Pax Christi VlaanderenChristelijke beweging voor vrede
en actieve geweldloosheid
Organisatie ‘Vlaamse Vredesweek’,
basisvorming ‘Hoe omgaan met conflict
op een geweldloze wijze’, benoeming
‘Ambassadeurs voor Vrede’
Ryckevelde Europese samenwerking
Publicatie ‘Vlaanderen @ EU’, didactisch
pakket over de relatie tussen Vlaande-
ren en de Europese Unie. ‘State of the
European Union’, kritische stand van
zaken van de EU-politiek in het Vlaams
parlement
Sociumi Actief burgerschapCampagne ‘Galerij Actieve Burgers.
Gedreven door Goed Gevoel’
ToemekaBeweging voor een verstaanbare
samenleving
Campagne ‘Kies-Keurig 2007’ met
onder meer debat in het halfrond van
de Kamer, conferentie met onderteke-
ning verklaring ‘voor een verstaanbare
samenleving’, educatief pakket ‘Partijen
in Kaart’
Vaka/Hand in HandEen antiracistische invalshoek op
de migratiethematiek
Secretariaat ‘Zonder Haat Straat’ -cam-
pagne, mobilisatiesecretariaat ‘betoging
Forum Asiel en Migraties (FAM)’ voor
mensen zonder papieren
VerbruikersateljeeConsumentenproblemen vanuit
een sociale invalshoek
Creatie van een platform inzake ge-
rechtsdeurwaarders. Deelname aan ‘Dag
Zonder Krediet’, ‘Decenniumdoelen’
Vluchtelingenwerk VlaanderenRechten van asielzoekers
en vluchtelingen
Campagne en stuntactie ‘Wie mag
blijven’, actie om een einde te maken
aan de willekeur in de regulariserings-
beslissingen
Voedselteams Duurzame, regionale landbouw
Organisatie van ‘duurzame brunches’ bij
het starten van een nieuw Voedselteam,
deelname aan de campagne ‘Landbouw
2015, de tijd loopt’
1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
PROFIEL VAN DE SECTOR | 43
VredeInternationale politiek, globalisering,
vrede en ontwikkeling
‘Anti-oorlogsplatform’, mobiliseren
voor een betoging tegen de Irak-oorlog.
‘Vredesloop’, in sportmiddens enige aan-
dacht voor het internationaal gebeuren
trachten op te wekken
Welzijnszorg
Armoede, bestaansonzekerheid
en sociale uitsluiting
in eigen samenleving
‘Armoede in zicht’, vormingsdatabank,
methoden en materialen voor groepen
die rond armoede willen werken. Lance-
ring platform ‘Decenniumdoelen’. Cam-
pagne ‘Wij tekenen voor de toekomst’
WervelLandbouw, milieu en maatschappij,
lokaal en mondiaal
Digitaal leerplatform ‘Sojaconnectie’, TV-
documentaire ‘Koe nr. 80’ op Canvas
zij-kant Gender en gelijke kansen
Project ‘In de schoot geworpen’, ten-
toonstelling en publicatie. Slogan ‘De pot
op met hokjesdenken’ n.a.v. de ‘Stem
vrouw’-actie (federale verkiezingen)
1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN
1. Educatie
Artikel 2, 6° van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft de educatieve functie als “de functie
die gericht is op lerende personen en groepen en die gekenmerkt wordt door het organiseren en begeleiden van educatieve
programma’s op (boven)lokaal niveau.”
De bewegingen zijn zeer creatief in het hanteren van verschillende instrumenten en middelen met betrekking tot ‘educatie’.
Ze hanteren een heel arsenaal aan educatieve methodes en passen deze ook vlot aan de beoogde doelgroep aan. Opvallend is
het courante gebruik van internettoepassingen (e-learning, nieuwsbrieven, downloadbare mappen, websites, databanken) als
educatief instrument.
Om de grote diversiteit in doelgroepen en methodes zo bondig mogelijk te omschrijven, werden de antwoorden van de bewegin-
gen in de volgende drie ‘doelgroepen of vormen’ gebundeld.
1) Educatie met als doel empowerment (gericht naar een strikt omschreven doelgroep)
Educatie die het empowerment van een bepaalde doelgroep voor ogen heeft, zoals armen, anderstaligen, mishandelde
vrouwen,...
Deze educatie is direct gericht op de doelgroep. De instrumenten die hiervoor worden gehanteerd, variëren van handleidingen tot
studiedagen, persoonlijke begeleiding, brochures,...
2) Educatie voor een geïnformeerd publiek (zowel intern als extern)
Wegens de vaak zeer grote complexiteit van de thema’s waarin de bewegingen zich specialiseren, is het noodzakelijk dat het
personeel (en vaak ook vrijwilligers en lesgevers) optimaal geïnformeerd is over de laatste ontwikkelingen en onderzoeken rond
het thema. De inspanningen die de bewegingen ondernemen om hun eigen professionaliteit optimaal te houden zijn niet te
onderschatten. Bij de omschrijving van de educatieve functie wordt dan ook regelmatig een onderscheid gemaakt tussen interne
en externe educatie, waarbij interne educatie als fundamenteel voor de werking wordt beschouwd.
1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
44 | PROFIEL VAN DE SECTOR
De bewegingen richten zich ook met grote regelmaat tot professionelen binnen een bepaalde sector (verzorgers, verpleegsters,
kabinetsmedewerkers, OCMW-ambtenaren, leerkrachten,...). Door studiedagen en vormingsmomenten te organiseren of informa-
tiepakketten (en zelfs documentatiecentra) ter beschikking te stellen, proberen ze dit geïnformeerd publiek te ondersteunen met
de meest recente informatie en hen te wijzen op nieuwe tendensen of prangende thema’s.
3) Educatie voor het ‘grote’ publiek (bewustmaking - informatie)
De meerderheid van de bewegingen geven weer dat ze het educatieve luik koppelen aan een specifiek(e) campagne(thema).
Vaak proberen zij het publiek via groot opgezette campagnes (meestal met de nodige persaandacht) te informeren over maat-
schappelijke problemen.
Scholen blijken een belangrijke partner. Meerdere bewegingen geven aan specifiek voor scholen lespakketten en documentatie-
materiaal te creëren.
Een derde van de bewegingen heeft een vast vormingsaanbod dat niet gekoppeld is aan een campagne. De overige bewegingen
organiseren educatieve activiteiten in de ruime zin, gekoppeld aan een campagnethema, waarbij het grote publiek, (in)direct
wordt bereikt.
2. Sensibilisatie en maatschappelijke actie
Bewegingen hebben de ambitie mensen, politici en de maatschappij in zijn geheel “bewust te maken van”, “even te laten
stilstaan bij” of “te informeren over” een bepaald thema. Deze ambitie leunt sterk aan bij de kern, de essentie van hun ‘beweging
zijn’ en zit dan ook verweven in alle decretale functies.
Sensibilisatie wordt niet geëxpliciteerd in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Binnen het lokaal cultuurbe-
leid wordt sensibiliseren omschreven als het stimuleren van contacten en ontmoeting, met de klemtoon op de gevoelig makende
en informerende functie. De sensibilisatiefunctie is gericht op het ‘raken’ van deelnemers. Sensibilisatie heeft als het ware een
start- en katalysatorfunctie om mensen in gang te steken.
Vaak is in de beschrijving van de initiatieven die genomen worden, moeilijk het onderscheid te maken tussen de sensibiliserende
functie en het informeren van het grote publiek (educatieve functie). Beide functies blijken in de praktijk sterk verweven. Som-
mige bewegingen gebruiken dan ook de term ‘sensibilisatiecampagne’. Dezelfde verwevenheid is ook vast te stellen in relatie tot
de functie ‘maatschappelijke actie’.
De bewegingen schrijven zaken als: “onze sensibilisatieacties zijn vaak verweven met onze acties en activiteiten en dus niet zo-
maar te onderscheiden. Vaak lopen ze door elkaar of is het ene een onderdeel van het andere.” - of - “We vinden de opsplitsing
sensibilisatie/ sociale actie zeer artificieel in onze organisatie.”
De bewegingen geven aan dat ze hun boodschap proberen duidelijk te maken op de meest diverse en creatieve manieren. Veel
aandacht gaat naar het bereiken van de pers. Maar men maakt ook gebruik van bladwijzers, voorleesacties, workshops, thema-
dagen, bezinningsmomenten, striptekeningen, kookboekjes, websites, mediablogs,...
Opvallend is dat heel wat bewegingen bewust een netwerk uitbouwen. Sommige bewegingen maken melding van pogingen
om het netwerk verder te structureren met als ambitie meer mensen te kunnen sensibiliseren. De netwerken worden verder
uitgebouwd met actoren binnen en buiten de sector op lokaal, nationaal en internationaal vlak.
Sommige bewegingen gebruiken als instrument een ‘belevingsactiviteit’. Deze activiteit heeft als expliciet doel dat de deelne-
mer zijn eigen sociaal netwerk zal informeren over zijn ervaring: “als elke van de bereikte personen naderhand minimaal twee
anderen over zijn ervaring vertelt, betekent dit een bereik van minstens 43.785 personen.”
Het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft maatschappelijke activering als “de functie die gericht is op
het organiseren, stimuleren en begeleiden van vormen van maatschappelijk engagement en sociale actie.”
1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
PROFIEL VAN DE SECTOR | 45
Maatschappelijke activering wordt door de bewegingen eerder beschouwd als het resultaat van een aantal voorbereidende
activiteiten of samenwerkingsverbanden waarbij (on)rechtstreeks publiek wordt bereikt. Kortom, het gaat om het mobiliseren van
mensen en het aanzetten tot actie of actieve participatie in sociale en politieke acties. Het proces van maatschappelijke active-
ring wordt door bewegingen vaak belangrijker geacht dan het bekomen product of resultaat. Als bewegingen hun effecten van
maatschappelijke activering zichtbaar willen maken, gebeurt dit eerder op een kwantitatieve manier: aantal ingezamelde handte-
keningen, aantal deelnemers aan een betoging, aantal folders die de deur zijn uitgegaan, aantal abonnees op een tijdschrift,...
3. Realisaties in het kader van maatschappelijke verandering
We vroegen de bewegingen welke maatschappelijke veranderingen zij teweeg gebracht hebben in 2007. De bewegingen doen
meestal een poging om de verandering die zij realiseerden te staven aan de hand van enkele kwantitatieve gegevens. Door de
grote diversiteit in de werking (en de aard van de kwantitatieve gegevens) van de verschillende bewegingen zijn deze gegevens
echter moeilijk onderling vergelijkbaar.
Bovendien geven heel wat bewegingen aan problemen te hebben bij de registratie van deze gegevens:
“Het is natuurlijk niet zo eenvoudig om de precieze impact van ons werk te meten. Wanneer je de resultaten waar je als organi-
satie naar streeft ziet opduiken weet je uiteraard nog niet in welke mate die te danken zijn aan je eigen werk als beweging. We
gaan er echter van uit dat we door ons brede bereik wel degelijk bijdragen aan maatschappelijke verandering.”
Maatschappelijke verandering is een belangrijk einddoel van veel bewegingen maar is ook bijzonder moeilijk meetbaar. De meet-
bare realisaties van de meeste bewegingen zijn te situeren op het niveau van het sensibilisatieproces (flyers, deelnemers,...).
Bovendien zijn de veranderingen die de bewegingen beogen vaak slechts zichtbaar op lange termijn. Het gaat om een on-
derbouwd en arbeidsintensief ‘proces’ van politiek lobbywerk, maatschappelijke bewustmakingsacties, het organiseren van
activiteiten en het ondersteunen van onderzoekswerk (enzovoort...) dat uiteindelijk leidt tot het in positieve zin veranderen van de
maatschappij.
1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
46 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN
Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten
(art. 20 §1, 2°):
“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie
2. een programma-aanbod spreiden over de regio
3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde
dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een
educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren
4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”
De publieksgerichte activiteiten worden hieronder kwantitatief besproken. In een tweede deel hebben we het ook kort over de
‘niet-publieksgerichte’ activiteiten.
1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN
1. Hoeveel activiteiten14 , uren15 en deelnemers16 tellen de volkshogescholen?
het aantal gerealiseerde activiteiten 3.910
het aantal gerealiseerde uren 31.011,7
het aantal deelnemers 63.317
In 2007 werden 3.910 publieksgerichte activiteiten voor 63.317 deelnemers gerealiseerd. Deze activiteiten zijn goed voor 31.012
uren. Een activiteit duurt gemiddeld 8 uur. Gemiddeld waren er 16 deelnemers per activiteit.
2. Welk type17 activiteiten organiseren de volkshogescholen? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het?
aantal uren aantal activiteiten
cursus 20.613,3 66,5% 1.972 50,4%
workshop, training 3.590,0 11,6% 554 14,2%
informatiesessie, voordracht, lezing 2.234,7 7,2% 569 14,6%
bezoek, excursie 1.316,3 4,2% 410 10,5%
eigen vertoning, literaire avond 102,5 0,3% 34 0,9%
studiedag 54,0 0,2% 10 0,3%
eigen tentoonstelling, beurs 26,0 0,1% 19 0,5%
andere, combinatie van werkvormen 3.075,0 9,9% 342 8,7%
totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%
14 Een activiteit kan bestaan uit één of meerdere sessies. Een activiteit wordt als één activiteit geteld zolang het om dezelfde groep deelnemers gaat, ongeacht een eventuele wisselende deelname aan de sessies.
15 Langlopende projecten en tentoonstellingen worden geregistreerd als activiteit. Het aantal uren en aantal deelnemers worden hiervan niet geregistreerd.16 Het aantal deelnemers is het aantal inschrijvingen.17 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk type van activiteit (bijvoorbeeld een studiedag).
PROFIEL VAN DE SECTOR | 47
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
67% 12% 7% 4% 0% 0% 0% 10%
cursusworkshop,
training
informa-tiesessie,
voordracht, lezing
bezoek, excursie
eigen verto-ning, literaire
avondstudiedag
eigen tentoontelling,
beurs
andere, com-binatie van
werkvormen
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: spreiding uren per type activiteit
De volkshogescholen organiseren voornamelijk cursussen. 50% van het aanbod publieksgerichte activiteiten, goed voor 20.613
uren (67% van het totaal aantal uren), worden aangeboden als cursus.
3. Rond welke thema’s18 organiseren de volkshogescholen activiteiten? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het?
aantal uren aantal activiteiten
creativiteit, expressie 5.909,5 19,1% 404 10,3%
persoonlijkheidsvorming 3.821,9 12,3% 357 9,1%
computer, media, informatie 3.255,8 10,5% 468 12,0%
kunsteducatie 2.606,0 8,4% 432 11,0%
interculturele vorming 2.340,0 7,5% 361 9,2%
gezondheid, zorg, sport 1.971,1 6,4% 270 6,9%
maatschappij, politiek 1.447,8 4,7% 342 8,7%
populaire cultuur, hobby 1.264,3 4,1% 181 4,6%
sociale, communicatieve vaardigheden 1.139,5 3,7% 98 2,5%
wetenschap, techniek 1.015,9 3,3% 76 1,9%
zingeving, filosofie 992,3 3,2% 164 4,2%
consumentenvorming 819,5 2,6% 125 3,2%
relationele vorming 769,7 2,5% 103 2,6%
talen 749,0 2,4% 43 1,1%
natuur, milieu 631,5 2,0% 131 3,4%
opvoeding, onderwijs 505,5 1,6% 74 1,9%
werk en loopbaan 240,0 0,8% 8 0,2%
toerisme 84,5 0,3% 28 0,7%
andere 1.448,3 4,7% 245 6,3%
totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%
18 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk thema van de activiteit (bijvoorbeeld ‘kunsteducatie’).
48 | PROFIEL VAN DE SECTOR
19% 12% 11% 8% 8% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 1% 0% 5%
crea
tivite
it, e
xpre
ssie
pers
oonl
ijkhe
idsv
orm
ing
com
pute
r, m
edia
, inf
orm
atie
kuns
tedu
catie
inte
rcul
ture
le v
orm
ing
gezo
ndhe
id, z
org,
spo
rt
maa
tsch
appi
j, po
litie
k
popu
laire
cul
tuur
, hob
by
soci
ale,
com
mun
icat
ieve
vaa
rdig
hede
n
wet
ensc
hap,
tech
niek
zing
evin
g, fi
loso
fie
cons
umen
tenv
orm
ing
rela
tione
le v
orm
ing
tale
n
natu
ur, m
ilieu
opvo
edin
g, o
nder
wijs
wer
k en
loop
baan
toer
ism
e
ande
re
25%
20%
15%
10%
5%
0%
VHS: spreiding uren per thema
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
19 - Enkel de samenwerkingsverbanden met een organisatie/instelling/instantie worden weergegeven. Over de samenwerkingsverbanden met individuen wordt niet gerap-porteerd.
- Per activiteit kunnen maximum 4 samenwerkingspartners worden aangestipt. Eén activiteit kan bijgevolg op meerdere plaatsen ondergebracht worden. Bijvoorbeeld, één natuurwandeling in samenwerking met een gespecialiseerde vormingsinstelling en met de gemeente wordt in bovenstaande tabel op twee plaatsen vermeld: bij de categorie ‘gemeente, stad’ en bij ‘sociaal-culturele vormingsinstelling’. Per activiteit werden de mogelijke samenwerkingsverbanden geregistreerd. Op deze manier wordt een beeld geschetst van het totaal aantal samenwerkingsverbanden (opgesplitst naar de verschillende categorieën) die de volkshogescholen aangingen in 2007. Daarnaast wordt weergegeven met hoeveel uren de samenwerkingsverbanden overeenkomen. Bijvoorbeeld, het totaal aantal samenwerkingsverbanden met de cultuur- en gemeenschapscentra.
In activiteiten rond creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming, computer, media en informatie worden het meeste uren
geïnvesteerd.
4. Met welke organisaties werken volkshogescholen samen? Over hoeveel samenwerkingsverbanden19 en uren gaat het?
aantal activiteiten aantal uren
cultuur-, gemeenschapscentrum 645 22,3% 5.791,9 27,2%
sociaal-culturele vormingsinstelling 329 11,4% 2.668,0 12,5%
bibliotheek 319 11,1% 1.301,5 6,1%
gemeente, stad 314 10,9% 2.381,3 11,2%
welzijnsorganisatie, ocmw 227 7,9% 1.593,8 7,5%
andere lokale middenveldorganisatie 188 6,5% 884,3 4,2%
sociaal-culturele vereniging 175 6,1% 993,0 4,7%
integratie-, allochtonenorganisatie 139 4,8% 933,8 4,4%
kunstenorganisatie, museum 54 1,9% 248,0 1,2%
sociaal-culturele beweging 38 1,3% 149,0 0,7%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 49
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
scholen 36 1,2% 253,5 1,2%
provincie, VGC 35 1,2% 259,0 1,2%
Noord-Zuid-organisatie 32 1,1% 98,0 0,5%
federale overheid 30 1,0% 151,0 0,7%
volwasseneneducatie, opleidingscentrum 25 0,9% 294,5 1,4%
vormingplus (andere regio) 21 0,7% 127,0 0,6%
centrum basiseducatie 16 0,6% 413,0 1,9%
erfgoedorganisatie 12 0,4% 35,0 0,2%
Vlaamse Gemeenschap 2 0,1% 27,3 0,1%
andere 249 8,6% 2.686,8 12,6%
22% 11% 11% 11% 8% 7% 6% 5% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 0% 0% 9%
cultu
ur-,
gem
eens
chap
scen
trum
soci
aal-c
ultu
rele
vor
min
gsin
stel
ling
bibl
ioth
eek
gem
eent
e, s
tad
wel
zijn
sorg
anis
atie
, ocm
w
ande
re lo
kale
mid
denv
eldo
rgan
isat
ie
soci
aal-c
ultu
rele
ver
enig
ing
inte
grat
ie-,
allo
chto
neno
rgan
isat
ie
kuns
teno
rgan
isat
ie, m
useu
m
soci
aal-c
ultu
rele
bew
egin
g
scho
len
prov
inci
e, V
GC
Noor
d-Zu
id-o
rgan
isat
ie
fede
rale
ove
rhei
d
volw
asse
nene
duca
tie, o
plei
ding
scen
trum
vorm
ingp
lus
(and
ere
regi
o)
cent
rum
bas
ised
ucat
ie
erfg
oedo
rgan
isat
ie
Vlaa
mse
Gem
eens
chap
ande
re
25%
20%
15%
10%
5%
0%
VHS: spreiding aantal samenwerkingsverbanden
Er wordt samengewerkt met een breed gamma van partners. De samenwerking met cultuur- en gemeenschapcentra springt
eruit: 22% van het aantal samenwerkingsverbanden van de volkshogescholen wordt aangegaan met cultuurcentra en gemeen-
schapscentra. Zowat een vijfde van de samenwerkingsverbanden wordt aangegaan met partners uit de sociaal-culturele volwas-
senensector (vormingsinstellingen (11%), verenigingen (6%), bewegingen (1%) volkshogescholen (1%)). Er worden ook heel wat
activiteiten in samenwerking met bibliotheken (11%) en steden en gemeenten (11%) georganiseerd.
50 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
5. Voor welke doelgroepen20 organiseren de volkshogescholen activiteiten?
aantal uren aantal activiteiten
algemeen publiek 24.928,5 80,4% 3.089 79,0%
allochtonen 1.723,5 5,6% 220 5,6%
senioren 825,0 2,7% 197 5,0%
kansarmen 740,8 2,4% 80 2,0%
kortgeschoolden 711,0 2,3% 76 1,9%
vrouwen 586,0 1,9% 49 1,3%
vrijwilligers 405,8 1,3% 56 1,4%
ouders 248,3 0,8% 38 1,0%
personen met een handicap 194,3 0,6% 23 0,6%
zieken en hun omgeving 188,8 0,6% 18 0,5%
intermediairen 110,5 0,4% 14 0,4%
studenten 98,5 0,3% 8 0,2%
mannen 50,0 0,2% 6 0,2%
kinderen / jongeren 32,5 0,1% 8 0,2%
leerkrachten / opvoeders 19,0 0,1% 2 0,1%
gedetineerden 16,0 0,1% 2 0,1%
holebi's 2,5 0,0% 1 0,0%
gezinnen 2,0 0,0% 1 0,0%
andere doelgroep 129,0 0,4% 22 0,6%
totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%
80% van de uren publieksgerichte activiteiten wordt georganiseerd voor een algemeen publiek. De rest van de activiteiten richt
zich specifiek tot allochtonen (6%), senioren (3%), kansarmen (2%), kortgeschoolden (2%) en vrouwen (2%).
6. Waar21 organiseren volkshogescholen activiteiten?
De spreiding van de publieksgerichte activiteiten over Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt weergegeven.
Verschillende centrumsteden zijn duidelijk herkenbaar.
20 De beoogde, niet de bereikte doelgroep werd geregistreerd. Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk omschreven doelgroep (bijvoorbeeld ‘senioren’).
21 Elke publieksgerichte activiteit wordt toegewezen aan slechts één gemeente. 3% van de activiteiten kan niet worden toegewezen aan een gemeente.
geen
van 1 tem 19
van 20 tem 29
van 30 tem 39
van 40 tem 49
van 50 tem 99
van 100 tem 299
300 of meer
aantal activiteiten
PROFIEL VAN DE SECTOR | 51
1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN
Naast het organiseren en spreiden van een eigen aanbod, moeten de 13 volkshogescholen in hun regio ook het aanbod van an-
dere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken (opdracht 3 en 4 van het decreet).
Om een volledig beeld te geven van de werking van de volkshogescholen is het onvoldoende te focussen op het educatieve
aanbod van de volkshogescholen (de publieksgerichte activiteiten). Ook de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten’ zijn van belang.
Alle volkshogescholen investeren immers fors in het realiseren van opdracht 3 en 4.
Alle volkshogescholen zetten onder meer sterk in op netwerking. Dit wordt als voorwaardenscheppend ervaren voor het uitwer-
ken van een verscheiden en afgestemd aanbod van niet-formele vorming voor alle inwoners in de regio waar de volkshogeschool
actief is. Partners voor deze netwerking zijn onder meer de provinciale en lokale overheid, verantwoordelijken van (partner)
organisaties, gespecialiseerde vormingsinstellingen, intermediairen en belendende sectoren (zoals Welzijn en Samenlevingsop-
bouw). Netwerking is van vitaal belang als het erom gaat het publieksbereik te optimaliseren en te verbreden, zeker omdat de
volkshogescholen ook echt van dienst willen zijn voor kansengroepen. Netwerking vormt ook een opstap tot het realiseren van de
doelstelling inzake het coördineren en het afstemmen van het bovenlokale aanbod (opdracht 3).
Momenteel wordt op het vlak van coördinatie en afstemming (opdracht 3) heel wat gerealiseerd. We doen een greep uit het brede
gamma aan realisaties en vermelden enkele voorbeelden:
- de oprichting van een overlegplatform voor alle sociaal-culturele actoren in de eigen regio
- de start van een lokaal educatief netwerk met als doel het aanbod van niet-formele educatie in de regio beter af te stemmen, te
promoten en uit te bouwen
- het voorzien van een aanbod zodat een ‘blinde vlek’ (een regio waar weinig tot geen niet-formele educatie aangeboden wordt)
‘weggewerkt’ kan worden
Op het vlak van bekendmaking (opdracht 4) worden ook verschillende initiatieven ondernomen. We geven enkele voorbeelden:
- de aanbieders van niet-formele educatie maken hun aanbod bekend via de website van een volkshogeschool. Op basis van de
ingevoerde info verspreidt een volkshogeschool een activiteitenkalender
- een volkshogeschool organiseert een leermarkt met diverse aanbieders van niet-formele educatie
- de volkshogescholen stimuleren regionale aanbieders van niet-formele educatie om hun aanbod op de website ‘Prettig Geleerd’
(de online activiteitenkalender van het sociaal-cultureel volwassenenwerk) te plaatsen
In de toekomst zullen de volkshogescholen over de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten rapporteren. Momenteel onderzoeken de
13 volkshogescholen hoe deze niet-publieksgerichte activiteiten op een uniforme manier in beeld gebracht kunnen worden. Dit
is geen evidente zaak. Elke volkshogeschool geeft immers op een eigen manier, rekening houdend met de specifieke regionale
context, invulling aan deze activiteiten. Zowel de kwalitatieve piste (aan de hand van een beschrijving) als de kwantitatieve piste
(aan de hand van cijfers) worden onderzocht.
52 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
1.5.1 INLEIDING
De werksoort Landelijke Vormingsinstellingen omvat 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen,
4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep (waarvan 1 vormingsinstelling voor gedetineerden en 3 vormingsinstellin-
gen voor personen met een handicap) en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact).
In dit deel hanteren we de volgende afkortingen:
- gespecialiseerde vormingsinstellingen: GVI
- syndicale vormingsinstellingen: SVI
- vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep: VBD
- federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact: V
1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen?
het aantal educatieve activiteiten 11.869
het aantal deelnemers aan de educatieve activiteiten 188.104
het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%
het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 107.803,3 92,0%
het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%
het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid
(urennorm)70.324,0 60,0%
het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 107.803,3 100,0%
het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid
(urennorm)70.324,0 65,2%
het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%
het aantal uren niet-formele educatie, subsidieerbaar door het decreet 89.877,5 76,7%
het aantal uren niet-formele educatie, niet subsidieerbaar door het decreet 17.925,8 15,3%
overige 9.415,5 8,0%
In 2007 presteerden de landelijke vormingsinstellingen 117.219 uren. Hiervan wordt 60% gesubsidieerd door de Vlaamse over-
heid.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 53
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
92% (of 107.803 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie22. Het decreet voor het sociaal-
cultureel volwassenenwerk hanteert een strikte omschrijving van niet-formele educatie . Niet-formele educatie wordt verschil-
lend ingevuld bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen, de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor een
bijzondere doelgroep en bij Vijftact.
89.878 uren (77%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het
kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm23 (70.324)
effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.
De landelijke vormingsinstellingen zetten ook in op formele educatie. Dit is goed voor 8% van het totale aantal vormingsuren.
In 2007 vonden 11.869 educatieve activiteiten plaats. 188.104 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemid-
deld 10 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers.
2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies?
Antwerpen 24.653,9 22,9%
Brussel 5.666,3 5,3%
Limburg 12.909,6 12,0%
Oost-Vlaanderen 24.608,7 22,8%
Vlaams-Brabant 20.239,3 18,8%
West-Vlaanderen 15.850,2 14,7%
andere 3.875,4 3,6%
107.803,3 100,0%
22 Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7° van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren van leer-, com-petentie- en functiebewijzen.” Alleen een programma-aanbod dat via een open aanbod en in een autonome levenssfeer van de deelnemer wordt gebracht, is voorwerp van subsidiëring (zie art. 23, derde lid, 3°, c); art. 31§1; art. 32 §2). Sommige activiteiten met kansengroepen en hun omgeving en met multiplicatoren worden wel gelijkgesteld met niet-formele educatie (zie art. 24, art. 32 §3, art. 36 §1).
23 Bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen wordt de reële urennorm in rekening gebracht en niet de initiële urennorm. Op basis van de flankerende maatregelen werd de initiële urennorm bij een deel van de organisaties verhoogd omwille van de toekenning van bijkomend personeel. De urennormen vindt u in: -Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007,
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. -Jaarboek 2004/05 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2006,
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen24 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).
23% 5% 12% 23% 19% 15% 4%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
andere
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
LVI: spreiding van de uren niet-formele educatie per provincie
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest24
54 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het
Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het
aantal gepresteerde uren niet-formele educatie).
De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie (totaal =107.803 uren) is niet gelijk verdeeld over de verschillende
provincies. De provincies Vlaams-Brabant (19%) en Oost-Vlaanderen (23%) tellen, in verhouding tot hun aandeel in de bevolking
van het Vlaamse Gewest (respectievelijk 17% en 23%)25 , het meeste vormingsuren. In West-Vlaanderen en Antwerpen vonden
per inwoner het minste vormingsuren plaats. Brussel vertegenwoordigt 5% van het totale vormingsaanbod. Een beperkt aantal
activiteiten vond plaats in het buitenland of is niet aan één provincie toe te wijzen.
1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS
1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen vergelijkenderwijs?
GVI SVI VBD+V
het aantal educatieve activiteiten 6.384 3.871 1.614
het aantal deelnemers
aan de educatieve activiteiten82.974 62.747 42.383
het aantal uren educatieve activiteiten
gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel)
70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%
het aantal uren niet-formele educatie
gepresteerd in 200761.284,3 86,7% 30.462,0 100,0% 16.057,0 99,8%
het aantal uren educatieve activiteiten
gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel)
70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%
het aantal uren educatieve activiteiten
erkend en gesubsidieerd
door de overheid (urennorm)
38.416,0 54,4% 21.695,0 71,2% 10.213,0 63,5%
het aantal uren niet-formele educatie
gepresteerd in 200761.284,3 100,0% 30.462,0 100,0% 16.057,0 100,0%
het aantal uren educatieve activiteiten
erkend en gesubsidieerd
door de overheid (urennorm)
38.416,0 62,7% 21.695,0 71,2% 10.213,0 63,6%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 55
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
het aantal uren educatieve activiteiten
gepresteerd in 2007
(formeel en niet-formeel)
70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%
het aantal uren niet-formele educatie,
subsidieerbaar door het decreet44.496,0 63,0% 30.462,0 100,0% 14.919,5 92,7%
het aantal uren niet-formele educatie,
niet subsidieerbaar door het decreet16.788,3 23,8% 0,0 0,0% 1.137,5 7,1%
overige 9.383,5 13,3% 0,0 0,0% 32,0 0,2%
De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden 70.668 uren. Hiervan wordt 54% gesubsidieerd door de Vlaamse over-
heid.
87% (of 61.284 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie. Het decreet voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk hanteert ook bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen een strikte omschrijving van niet-formele educatie
(zie hoger).
44.496 uren (63%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het
kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm (38.416)
effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.
De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden ook uren formele educatie. Dit is goed voor 13% van het totale aantal
vormingsuren.
In 2007 vonden 6.384 activiteiten plaats. 82.974 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 11 uur en
bereikte gemiddeld 13 deelnemers.
De syndicale vormingsinstellingen presteerden 30.462 uren. Hiervan wordt slechts 71% gesubsidieerd door de Vlaamse
overheid. Deze uren voldoen allemaal aan de omschrijving van niet-formele educatie, gehanteerd in het decreet, en zijn bijgevolg
subsidieerbaar.
In 2007 vonden 3.871 educatieve activiteiten plaats. 62.747 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemid-
deld 8 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers.
De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact presteerden 16.089 uren. Hiervan wordt 64% gesubsidi-
eerd door de Vlaamse overheid.
Nagenoeg alle uren die door deze instellingen werden gepresteerd, werden besteed aan niet-formele educatie.
14.920 uren van het totaal aantal uren voldoen aan de decretale omschrijving van niet-formele educatie en zijn dus subsidi-
eerbaar op basis van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm
(10.213) effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.
In 2007 vonden 1.614 activiteiten plaats. 42.383 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 10 uur en
bereikte gemiddeld 26 deelnemers.
56 | PROFIEL VAN DE SECTOR
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies vergelijkenderwijs?
GVI SVI VBD+V
Antwerpen 15.869,7 25,9% 5.292,0 17,4% 3.492,3 21,7%
Brussel 2.516,0 4,1% 2.738,0 9,0% 412,3 2,6%
Limburg 7.020,6 11,5% 4.424,0 14,5% 1.465,0 9,1%
Oost-Vlaanderen 11.702,0 19,1% 9.220,0 30,3% 3.686,8 23,0%
Vlaams-Brabant 14.367,8 23,4% 3.051,0 10,0% 2.820,5 17,6%
West-Vlaanderen 6.690,5 10,9% 5.737,0 18,8% 3.422,8 21,3%
andere 3.117,9 5,1% 0,0 0,0% 757,5 4,7%
61.284,3 100,0% 30.462,0 100,0% 16.057,0 100,0%
26% 4% 11% 19% 23% 11% 5%
17% 9% 15% 30% 10% 19% 0%
22% 3% 9% 23% 18% 21% 5%
Antwerpen Brussel LimburgOost-
VlaanderenVlaams-Brabant
West-Vlaanderen
Andere
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs
28%
13%
23%
17%19%
= aandeel
bevolking van de
provincie in het
Vlaams Gewest25
GVI
SVI
VBD+V
De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie is niet gelijk verdeeld over de verschillende provincies. Tussen verschil-
lende soorten vormingsinstellingen zijn duidelijke verschillen waarneembaar tussen de provincies.
In de provincie Oost-Vlaanderen vinden veel vormingsuren plaats bij de syndicale vormingsinstellingen (30%). Dit is beduidend
meer in vergelijking met de andere vormingsinstellingen. De syndicale vormingsinstellingen presteren in vergelijking met de
andere instellingen ook opvallend veel vormingsuren in Brussel, namelijk 9%.
25 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS)
PROFIEL VAN DE SECTOR | 57
1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING
58 | PROFIEL VAN DE SECTOR
HOOFDSTUK 2
WERK-SOORTELIJKE
GEGEVENS OVER DE
MEDEWERKERS
60 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
HOOFDSTUK 2
2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN
Bij de FOV-lidorganisaties werken in totaal 2.230 personeelsleden. 1.884 (of 85%) hiervan worden ingezet voor het sociaal-cul-
tureel volwassenenwerk. Enkel bij de volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeels-
leden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken
voor andere luiken van de organisatie (bij de bewegingen wordt 29% niet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, maar
voor andere activiteiten en projecten ingezet).
Van de 1.884 personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft 71% hoofdzakelijk een inhoudelijke
opdracht. 29% heeft een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht.
Het grootste deel (58%) van de organisaties stelt tussen de 5 en de 19 personeelsleden tewerk. Verenigingen stellen in
absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit is meer dan het dubbele van het
aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen 315 mensen tewerk en de
volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers.
In het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken beduidend meer vrouwen (69%) dan mannen (31%). De overgrote meerder-
heid van de mannelijke personeelsleden (84%) voert hoofdzakelijk een inhoudelijke opdracht uit. De mannelijke personeelsle-
den die een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht uitvoeren, vertegenwoordigen een fractie (5%) van het totale personeels-
bestand (mannen en vrouwen samen). Deze vaststellingen zijn een constante bij alle werksoorten.
In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. De globale leeftijdspiramide
volgt daarbij grosso modo de trend op de arbeidsmarkt in Vlaanderen.
De bewegingen hebben opvallend jongere personeelsleden in dienst dan de andere werksoorten. Dit geldt vooral voor de
personeelsleden met een inhoudelijke opdracht: meer dan de helft is jonger dan 35 jaar.
Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Vooral personeelsleden met een
inhoudelijke opdracht hebben een beperkte dienstanciënniteit: 41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van
de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij de
eigen organisatie.
Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart (76%) van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Dit
is ruim het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%). Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad
Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). Dit is beduidend minder dan het Vlaamse gemiddelde (22%).
PROFIEL VAN DE SECTOR | 61
2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
De bewegingen tellen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een Master-diploma dan de andere werksoorten.
De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.80. Bij
personeelsleden met een inhoudelijke opdracht bedraagt deze 0.83 en bij personeelsleden met een ondersteunende opdracht
0.75.
Zoals reeds eerder opgemerkt, doen verenigingen in belangrijke mate een beroep op vrijwilligers. Deze werksoort is met
225.298 vrijwilligers goed voor 96% van het totaal aantal vrijwilligers (233.715) in de sector.
Alle organisaties samen maken gebruik van de diensten van 5.238 freelancers met een inhoudelijke opdracht. Vooral de volks-
hogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per volkshogeschool). De meerderheid
van de verenigingen (71%) en de bewegingen (61%) doet geen beroep op freelancers.
WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
62 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT
2.2.1 VERENIGINGEN
De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn
telkens de 14 migrantenverenigingen inbegrepen.
De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55).
1. Hoeveel mensen werken voor de verenigingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden
detail: migrantenverenigingen
1.228
97
100,0%
100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW1.000
87
81,4%
89,7%
verenigingen volgens aantal personeelsleden 55 100%
minder dan 3 1 1,8%
van 3 tem 4 5 9,1%
van 5 tem 9 22 40,0%
van 10 tem 19 9 16,4%
van 20 tem 29 5 9,1%
van 30 tem 39 5 9,1%
van 40 tem 49 2 3,6%
van 50 tem 99 5 9,1%
100 of meer 1 1,8%
De verenigingen stellen samen 1.228 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 22 personeelsleden per organisatie. Het aantal
personeelsleden bij de verenigingen varieert tussen 2 en 169. 40% van de verenigingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst.
De migrantenverenigingen stellen in totaal 97 mensen tewerk. Dit is 8% van de totale tewerkstelling in de werksoort. Zij stellen
gemiddeld 7 mensen per organisatie tewerk.
81% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In de subgroep Migranten-
verenigingen ligt dit hoger: net geen 90%.
2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.000 100,0%
mannen 294 29,4%
vrouwen 706 70,6%
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
PROFIEL VAN DE SECTOR | 63
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)
29% 71%
mannen vrouwen
Bij de verenigingen zijn de personeelsleden in functie van
de opdrachten voor het sociaal-cultureel werk overwegend
vrouwen: 71% vrouwen tegenover 29% mannen.
3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht26 voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
1.000
87
100,0%
100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht
704
65
70,4%
74,7%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht
296
22
29,6%
25,3%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht (SCVW)
70% 30%
inhoudelijke opdracht
ondersteunendeopdracht
26 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
MIG: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht (SCVW)
75% 25%
inhoudelijke opdracht
ondersteunendeopdracht
70% van de personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-culturele luik voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit.
Een overwegend ondersteunende opdracht wordt opgenomen door 30% van de mensen. Bij de subgroep Migrantenverenigingen
wordt, relatief gezien, nog iets meer ingezet op inhoudelijke taken: 75% van het personeelsbestand voert er een overwegend
inhoudelijke taak uit.
64 | PROFIEL VAN DE SECTOR
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: verhouding opdracht
volgens geslacht (SCVW)
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
MIG: verhouding opdracht
volgens geslacht (SCVW)
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
65% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoudelijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (35%) als
mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.
Bij de migrantenverenigingen zijn de verschillen tussen de mannen en vrouwen iets genuanceerder. Bij hen werkt 73% van de
vrouwen en 78% van de mannen inhoudelijk.
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
83% 65%
17% 35%
mannen vrouwen
78% 73%
22% 27%
mannen vrouwen
4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
294
32
100,0%
100,0%
met een inhoudelijke opdracht243
25
82,7%
78,1%
met een ondersteunende opdracht51
7
17,3%
21,9%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
706
55
100,0%
100,0%
met een inhoudelijke opdracht461
40
65,3%
72,7%
met een ondersteunende opdracht245
15
34,7%
27,3%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 65
5. Hoe oud zijn de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
1.000
87
100,0%
100,0%
jonger dan 25 jaar36
8
3,6%
9,2%
van 25 tem 34 jaar303
50
30,3%
57,5%
van 35 tem 44 jaar247
18
24,7%
20,7%
van 45 tem 54 jaar308
8
30,8%
9,2%
van 55 tem 59 jaar93
3
9,3%
3,4%
60 jaar en ouder13
0
1,3%
0,0%
De categorie van 25 tot en met 54 jaar herbergt het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk, namelijk 86%. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 zijn maar in beperkte mate aan de slag bij de
werksoort Verenigingen. Opvallend is dat 1% van het totaal aantal personeelsleden 60 jaar of ouder is.
Bij de subgroep Migrantenverenigingen is het personeelsbestand over het algemeen jonger. Bij de migrantenverenigingen is 9%
van de mensen ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk jonger dan 25 jaar, bij de andere verenigingen is dit 4%. De
ruime meerderheid (58%) van de werknemers bij de migrantenverenigingen is tussen de 25 en de 34 jaar oud.
6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
704
65
100,0%
100,0%
296
22
100,0%
100,0%
jonger dan 25 jaar24
6
3,4%
9,2%
12
2
4,1%
9,1%
van 25 tem 34 jaar247
40
35,1%
61,5%
56
10
18,9%
45,5%
van 35 tem 44 jaar170
12
24,1%
18,5%
77
6
26,0%
27,3%
van 45 tem 54 jaar189
7
26,8%
10,8%
119
1
40,2%
4,5%
van 55 tem 59 jaar65
0
9,2%
0,0%
28
3
9,5%
13,6%
60 jaar en ouder9
0
1,3%
0,0%
4
0
1,4%
0,0%
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
66 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3% 35% 24% 27% 9% 1%
4% 19% 26% 40% 9% 1%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaaren ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
9% 62% 18% 11% 0% 0%
9% 45% 27% 5% 14% 0%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaaren ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
MIG: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
Personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn over het algemeen iets ouder. 35% van de personeelsleden met een
inhoudelijke opdracht is tussen de 25 en 34 jaar oud. 40% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen
de 45 en 54 jaar oud.
Bij de migrantenverenigingen valt het overwicht op van de 25- tot 34-jarigen bij zowel de werknemers met een inhoudelijke
(62%) als met een ondersteunende opdracht (46%).
verhouding van de personeelsleden
volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
jonger dan 25 jaar 24 66,7% 12 33,3% 36 100,0%
van 25 tem 34 jaar 247 81,5% 56 18,5% 303 100,0%
van 35 tem 44 jaar 170 68,8% 77 31,2% 247 100,0%
van 45 tem 54 jaar 189 61,4% 119 38,6% 308 100,0%
van 55 tem 59 jaar 65 69,9% 28 30,1% 93 100,0%
60 jaar en ouder 9 69,2% 4 30,8% 13 100,0%
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 67
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
67% 82% 69% 61% 70% 69%
33% 18% 31% 39% 30% 31%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaaren ouder
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(70%-30%)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-
rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.
De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (70%) en een
ondersteunende opdracht (30%).
Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (82%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht.
Van de 45- tot 54-jarigen werkt 61% inhoudelijk.
7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
1.000
87
100,0%
100,0%
minder dan 1 jaar102
16
10,2%
18,4%
van 1 tem 4 jaar260
42
26,0%
48,3%
van 5 tem 9 jaar229
17
22,9%
19,5%
van 10 tem 19 jaar225
10
22,5%
11,5%
van 20 tem 29 jaar135
2
13,5%
2,3%
30 jaar en meer49
0
4,9%
0,0%
68 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
12% 29% 25% 20% 11% 3%
6% 19% 19% 28% 19% 9%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
27 Migrantenfederaties zijn erkend sinds 2003. Een aantal van deze federaties beschikte pas na de erkenning over voldoende middelen voor een personeelsbeleid. Bij hen is de dienstanciënniteit dan ook maximaal 5 jaar.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
Een ruim derde (36%) van de personeelsleden in de werksoort Verenigingen is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar vereni-
ging. Anderzijds is er ook een grote groep ‘blijvers’: 18% werkt al meer dan 20 jaar voor dezelfde werkgever.
Ook hier valt op dat de subgroep van de migrantenverenigingen eigen accenten27 legt: bij hen is 68% nog geen vijf jaar bij
dezelfde organisatie aan de slag. Een dienstanciënniteit van meer dan 20 jaar is bij hen, op 2 uitzonderingen na, onbestaande.
8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
704
65
100,0%
100,0%
296
22
100,0%
100,0%
minder dan 1 jaar84
14
11,9%
21,5%
18
2
6,1%
9,1%
van 1 tem 4 jaar204
28
29,0%
43,1%
56
14
18,9%
63,6%
van 5 tem 9 jaar173
15
24,6%
23,1%
56
2
18,9%
9,1%
van 10 tem 19 jaar141
6
20,0%
9,2%
84
4
28,4%
18,2%
van 20 tem 29 jaar79
2
11,2%
3,1%
56
0
18,9%
0,0%
30 jaar en meer23
0
3,3%
0,0%
26
0
8,8%
0,0%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 69
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
28 Zie voetnoot 27
41% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Bij de migranten-
verenigingen is dit cijfer nog opmerkelijker: 65%.
Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht ziet het plaatje er op werksoortelijk niveau anders uit. Daar heeft de
grootste groep personeelsleden (28%) een dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar. 25% werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar
organisatie.
De migrantenverenigingen wijken sterk af28 van het werksoortgemiddelde. 73% van de personeelsleden met een ondersteu-
nende opdracht werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie.
verhouding van de personeelsleden
volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
minder dan 1 jaar 84 82,4% 18 17,6% 102 100,0%
van 1 tem 4 jaar 204 78,5% 56 21,5% 260 100,0%
van 5 tem 9 jaar 173 75,5% 56 24,5% 229 100,0%
van 10 tem 19 jaar 141 62,7% 84 37,3% 225 100,0%
van 20 tem 29 jaar 79 58,5% 56 41,5% 135 100,0%
30 jaar en meer 23 46,9% 26 53,1% 49 100,0%
22% 43% 23% 9% 3% 0%
9% 64% 9% 18% 0% 0%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
MIG: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
70 | PROFIEL VAN DE SECTOR
82% 78% 76% 63% 59% 47%
18% 22% 24% 37% 41% 53%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(70%-30%)
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht
in de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ personeelsleden met een inhoudelijke
opdracht met 82% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’30 jaar en meer’ terug tot 47%.
9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.000 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 24 2,4%
diploma Secundair Onderwijs 245 24,5%
Bachelor-diploma 455 45,5%
Master-diploma 276 27,6%
Het merendeel van de personeelsleden, namelijk 73%, heeft een Master- of Bachelor-diploma. 25% is werkzaam met een
diploma Secundair Onderwijs. 2% van het personeel heeft enkel een getuigschrift van maximaal de tweede graad van het
Secundair Onderwijs.
Bij de subgroep Migrantenverenigingen ligt de verhouding ook hier anders: 58% heeft een diploma van voortgezet onderwijs,
39% heeft een diploma Secundair Onderwijs.
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 71
10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
704
65
100,0%
100,0%
296
22
100,0%
100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs3
2
0,4%
3,1%
21
1
7,1%
4,5%
diploma Secundair Onderwijs61
22
8,7%
33,8%
184
12
62,2%
54,5%
Bachelor-diploma383
25
54,4%
38,5%
72
5
24,3%
22,7%
Master-diploma257
16
36,5%
24,6%
19
4
6,4%
18,2%
0% 9% 54% 37%
7% 62% 24% 6%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
3% 34% 38% 25%
5% 55% 23% 18%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
MIG: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
72 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
verhouding van de personeelsleden
volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs3 12,5% 21 87,5% 24 100,0%
diploma Secundair Onderwijs 61 24,9% 184 75,1% 245 100,0%
Bachelor-diploma 383 84,2% 72 15,8% 455 100,0%
Master-diploma 257 93,1% 19 6,9% 276 100,0%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(70%-30%)
13% 25% 84% 93%
88% 75% 16% 7%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van ondersteunende personeelsleden in de hogere
opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de personeelsleden met
een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 13% inhoudelijk.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
De meerderheid (54%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Bachelor-diploma. 91% van de per-
soneelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een
ondersteunende opdracht heeft de meerderheid (62%) een diploma Secundair Onderwijs. 31% van de personeelsleden met een
ondersteunende opdracht is hooggeschoold.
Bij de migrantenverenigingen zijn gemiddeld minder personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hoog opgeleid (63%). Bij
de personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn er wel meer hooggeschoolden (41%) dan het werksoortgemiddelde
(31%).
PROFIEL VAN DE SECTOR | 73
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
29 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk29?
Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld
door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor
bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
detail: migrantenverenigingen
852,8
70,4
1.00
1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW1.000
87
0.85
0.81
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85. Bij de subgroep
Migrantenverenigingen is de tewerkstellingsbreuk nagenoeg dezelfde: 0.81.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een inhoudelijke opdracht
detail: migrantenverenigingen
619,0
52,3
1.00
1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht
704
65
0.88
0.80
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een ondersteunende opdracht
detail: migrantenverenigingen
233,8
18,2
1.00
1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht
296
22
0.79
0.83
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
VER: tewerkstellingsbreuk (SCVW)
0.88 0.79
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
MIG: tewerkstellingsbreuk (SCVW)
0.80 0.83
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
74 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
12. Werken verenigingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht30 ?
geen freelancers
detail: migrantenverenigingen
39
12
70,9%
85,7%
van 1 tem 9 freelancers9
2
16,4%
14,3%
van 10 tem 49 freelancers1
0
1,8%
0,0%
van 50 tem 99 freelancers0
0
0,0%
0,0%
van 100 tem 499 freelancers3
0
5,5%
0,0%
van 500 tem 999 freelancers3
0
5,5%
0,0%
totaal55
14
100,0%
100,0%
Het totaal aantal freelancers met een inhoudelijke opdracht ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 2.789.
39 verenigingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 900, het gemiddelde aantal 51.
13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de verenigingen?
geen vrijwilligers
detail: migrantenverenigingen
0
0
0,0%
0,0%
van 100 tem 499 vrijwilligers14
8
25,5%
57,1%
van 500 tem 4.999 vrijwilligers32
6
58,2%
42,9%
van 5000 tem 19.999 vrijwilligers6
0
10,9%
0,0%
van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers3
0
5,5%
0,0%
totaal55
14
100,0%
100,0%
30 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk,
bedraagt 0.88. Bij personeel met een ondersteunende opdracht is dit 0.79. Bij de subgroep Migrantenverenigingen zijn de
respectieve cijfers 0.80 en 0.83.
Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 225.298. Dit aantal varieert bij de
verschillende verenigingen van 170 tot 40.825 met een gemiddelde van 4.096 vrijwilligers per vereniging.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 75
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.2.2 BEWEGINGEN
De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 31 bewegingen.
1. Hoeveel mensen werken voor de bewegingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden 315 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 71,1%
bewegingen volgens aantal personeelsleden 31 100,0%
minder dan 3 6 19,4%
van 3 tem 4 6 19,4%
van 5 tem 9 10 32,3%
van 10 tem 19 6 19,4%
van 20 tem 29 0 0,0%
van 30 tem 39 2 6,5%
van 40 tem 49 0 0,0%
van 50 tem 99 1 3,2%
100 of meer 0 0,0%
De 31 bewegingen stellen 315 personeelsleden tewerk. We tellen een gemiddelde van 10 personeelsleden per organisatie. Het
aantal personeelsleden bij de bewegingen varieert tussen 1 en 82. 32% van de bewegingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in
dienst.
71% van het totaal aantal personeelsleden van de 31 bewegingen wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%
mannen 79 35,3%
vrouwen 145 64,7%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)
35% 65%
mannen vrouwen
Bij de bewegingen zijn de personeelsleden in functie van de
opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend vrou-
wen: 65% vrouwen tegenover 35% mannen.
76 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht31 voor het SCVW
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht 153 68,3%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht71 31,7%
31 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht (SCVW)
68% 32%
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-
rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke
opdrachten uit. 68% van de mensen heeft een inhoudelijke
opdracht tegenover 32% een ondersteunende opdracht.
4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 79 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 65 82,3%
met een ondersteunende opdracht 14 17,7%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 145 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 88 60,7%
met een ondersteunende opdracht 57 39,3%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 77
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: verhouding opdracht
volgens geslacht (SCVW)
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
82% 61%
18% 39%
mannen vrouwen 61% van de vrouwen en 82% van de mannen werkt inhoude-
lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (39%)
als mannen (18%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.
5. Hoe oud zijn de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%
jonger dan 25 jaar 2 0,9%
van 25 tem 34 jaar 89 39,7%
van 35 tem 44 jaar 64 28,6%
van 45 tem 54 jaar 55 24,6%
van 55 tem 59 jaar 13 5,8%
60 jaar en ouder 1 0,4%
40% van de personeelsleden die werken bij een beweging zijn tussen de 25 en 34 jaar. Opvallend weinig personeelsleden zijn
jonger dan 25 (1%) of ouder dan 55 jaar (6%).
6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%
jonger dan 25 jaar 1 0,7% 1 1,4%
van 25 tem 34 jaar 76 49,7% 13 18,3%
van 35 tem 44 jaar 40 26,1% 24 33,8%
van 45 tem 54 jaar 29 19,0% 26 36,6%
van 55 tem 59 jaar 7 4,6% 6 8,5%
60 jaar en ouder 0 0,0% 1 1,4%
78 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
1% 50% 26% 19% 5% 0%
1% 18% 34% 37% 8% 1%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
De helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is 34 jaar of jonger. 70% van de personeelsleden met een onder-
steunende opdracht is tussen de 35 en 54 jaar oud.
verhouding van de personeelsleden
volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
jonger dan 25 jaar 1 50,0% 1 50,0% 2 100,0%
van 25 tem 34 jaar 76 85,4% 13 14,6% 89 100,0%
van 35 tem 44 jaar 40 62,5% 24 37,5% 64 100,0%
van 45 tem 54 jaar 29 52,7% 26 47,3% 55 100,0%
van 55 tem 59 jaar 7 53,8% 6 46,2% 13 100,0%
60 jaar en ouder 0 0,0% 1 100,0% 1 100,0%
50% 85% 63% 53% 54% 0%
50% 15% 38% 47% 46% 100%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(68%-32%)
Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-
rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.
De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (68%) en een
ondersteunende opdracht (32%).
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 79
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (85%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht.
Bij de plus 45-jarigen werken bovengemiddeld veel personeelsleden ondersteunend.
Er is één personeelslid van 60 jaar of ouder.
7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%
minder dan 1 jaar 33 14,7%
van 1 tem 4 jaar 79 35,3%van 5 tem 9 jaar 61 27,2%van 10 tem 19 jaar 31 13,8%
van 20 tem 29 jaar 19 8,5%
30 jaar en meer 1 0,4%
De helft van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan
5 jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar beweging.
8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%
minder dan 1 jaar 27 17,6% 6 8,5%
van 1 tem 4 jaar 58 37,9% 21 29,6%
van 5 tem 9 jaar 39 25,5% 22 31,0%
van 10 tem 19 jaar 19 12,4% 12 16,9%
van 20 tem 29 jaar 9 5,9% 10 14,1%
30 jaar en meer 1 0,7% 0 0,0%
18% 38% 25% 12% 6% 1%
8% 30% 31% 17% 14% 0%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
Ruim de helft (56%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar bewe-
ging. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht werkt de meerderheid (62%) daarentegen reeds langer dan 5
jaar bij dezelfde organisatie.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
80 | PROFIEL VAN DE SECTOR
verhouding van de personeelsleden
volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
minder dan 1 jaar 27 81,8% 6 18,2% 33 100,0%
van 1 tem 4 jaar 58 73,4% 21 26,6% 79 100,0%
van 5 tem 9 jaar 39 63,9% 22 36,1% 61 100,0%
van 10 tem 19 jaar 19 61,3% 12 38,7% 31 100,0%
van 20 tem 29 jaar 9 47,4% 10 52,6% 19 100,0%
30 jaar en meer 1 100,0% 0 0,0% 1 100,0%
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
82% 73% 64% 61% 47% 100%
18% 27% 36% 39% 53% 0%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(68%-32%)
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in
de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ en ‘1 tot en met 4 jaar’ de personeelsleden
met een inhoudelijke opdracht met respectievelijk 82% en 73% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’20 tot
en met 29 jaar’ terug tot 47%.
Er is één personeelslid in de categorie van 30 jaar en meer.
9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 10 4,5%
diploma Secundair Onderwijs 39 17,4%Bachelor-diploma 70 31,3%Master-diploma 105 46,9%
47% van alle personeelsleden heeft een Master-diploma en 31% beschikt over een Bachelor-diploma. 4% van de werknemers
beschikt over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 81
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 1 0,7% 9 12,7%
diploma Secundair Onderwijs 10 6,5% 29 40,8%
Bachelor-diploma 50 32,7% 20 28,2%
Master-diploma 92 60,1% 13 18,3%
1% 7% 33% 60%
13% 41% 28% 18%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
De grote meerderheid (60%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. 93% van de
personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een
ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (41%) een diploma Secundair Onderwijs. 47% van de personeelsleden met een
ondersteunende opdracht is hooggeschoold.
verhouding van de personeelsleden
volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs1 10,0% 9 90,0% 10 100,0%
diploma Secundair Onderwijs 10 25,6% 29 74,4% 39 100,0%
Bachelor-diploma 50 71,4% 20 28,6% 70 100,0%
Master-diploma 92 87,6% 13 12,4% 105 100,0%
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
82 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(68%-32%)
10% 26% 71% 88%
90% 74% 29% 12%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende
opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 12% ondersteunend. Van
de personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 10% inhoudelijk.
11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk32 ?
Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld
door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor
bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 165,3 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 0.74
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.74
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een inhoudelijke opdracht113,3 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht153 0.74
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een ondersteunende opdracht52,0 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht71 0.73
32 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 83
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
BEW: tewerkstellingsbreuk (SCVW)
0.74 0.73
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
Er is geen noemenswaardig onderscheid in tewerkstel-
lingsbreuk tussen personeelsleden met een inhoudelijke en
personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Beide zijn
quasi identiek: respectievelijk 0.74 tegenover 0.73.
12. Werken bewegingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht33 ?
geen freelancers 19 61,3%
van 1 tem 9 freelancers 12 38,7%
totaal 31 100,0%
In totaal worden bij de bewegingen 42 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk
ingezet. 19 bewegingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 8.
13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de bewegingen?
geen vrijwilligers 3 9,7%
van 1 tem 19 vrijwilligers 9 29,0%
van 20 tem 29 vrijwilligers 3 9,7%
van 30 tem 49 vrijwilligers 3 9,7%
van 50 tem 99 vrijwilligers 6 19,4%
van 100 tem 499 vrijwilligers 5 16,1%
van 500 tem 4.999 vrijwilligers 2 6,5%
totaal 31 100,0%
33 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 4.968. 3 bewegingen werken niet met
vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 2.600.
84 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN
De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 13 volkshogescholen.
1. Hoeveel mensen werken voor de volkshogescholen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden 191 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 99,5%
volkshogescholen volgens aantal personeelsleden 13 100%
minder dan 3 0 0,0%
van 3 tem 4 0 0,0%
van 5 tem 9 2 15,4%
van 10 tem 19 10 76,9%
van 20 tem 29 0 0,0%
van 30 tem 39 1 7,7%
Op een totaal van 13 volkshogescholen zijn er 191 personeelsleden tewerkgesteld. We tellen een gemiddelde van 15 personeels-
leden per organisatie. Het aantal personeelsleden binnen de verschillende volkshogescholen varieert van 8 tot 35. 77% van de
volkshogescholen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst.
Zowat alle personeelsleden van de 13 volkshogescholen worden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%
mannen 58 30,5%
vrouwen 132 69,5%
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
VHS: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%31% 69%
mannen vrouwen
Bij de volkshogescholen zijn de personeelsleden in functie
van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend
vrouwen: 69% vrouwen tegenover 31% mannen.
VHS: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)
PROFIEL VAN DE SECTOR | 85
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht34 voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht 131 68,9%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht59 31,1%
34 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht (SCVW)
69% 31%
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-
rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke
opdrachten uit. 69% van de mensen heeft een inhoudelijke
opdracht tegenover 31% van de mensen een ondersteunende
opdracht.
4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 58 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 48 82,8%
met een ondersteunende opdracht 10 17,2%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 132 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 83 62,9%
met een ondersteunende opdracht 49 37,1%
86 | PROFIEL VAN DE SECTOR
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: verhouding opdracht
volgens geslacht (SCVW)
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
83% 63%
17% 37%
mannen vrouwen
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
63% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoude-
lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (37%)
als mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.
5. Hoe oud zijn de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%
jonger dan 25 jaar 3 1,6%
van 25 tem 34 jaar 56 29,5%
van 35 tem 44 jaar 53 27,9%
van 45 tem 54 jaar 61 32,1%
van 55 tem 59 jaar 15 7,9%
60 jaar en ouder 2 1,1%
Bijna alle (90%) personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zijn tussen de 25 en 54 jaar oud. Perso-
neelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is 60 jaar of
ouder.
6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%
jonger dan 25 jaar 2 1,5% 1 1,7%
van 25 tem 34 jaar 46 35,1% 10 16,9%
van 35 tem 44 jaar 30 22,9% 23 39,0%
van 45 tem 54 jaar 38 29,0% 23 39,0%
van 55 tem 59 jaar 13 9,9% 2 3,4%
60 jaar en ouder 2 1,5% 0 0,0%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 87
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2% 35% 23% 29% 10% 2%
2% 17% 39% 39% 3% 0%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertonen een andere spreiding over de leeftijdscategorieën dan de personeels-
leden met een ondersteunende opdracht. 78% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen de 35 en 54
jaar oud. Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is dit 52%. Volkshogescholen hebben veel jonge personeelsleden
met een inhoudelijke opdracht: 37% is 34 jaar of jonger.
verhouding van de personeelsleden
volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
jonger dan 25 jaar 2 66,7% 1 33,3% 3 100,0%
van 25 tem 34 jaar 46 82,1% 10 17,9% 56 100,0%
van 35 tem 44 jaar 30 56,6% 23 43,4% 53 100,0%
van 45 tem 54 jaar 38 62,3% 23 37,7% 61 100,0%
van 55 tem 59 jaar 13 86,7% 2 13,3% 15 100,0%
60 jaar en ouder 2 100,0% 0 0,0% 2 100,0%
67% 82% 57% 62% 87% 100%
33% 18% 43% 38% 13% 0%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(69%-31%)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
88 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-
rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.
De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (69%) en een
ondersteunende opdracht (31%).
Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht boven-
gemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (82%) en 55 tot en met 59 jaar (87%).
De twee personeelsleden van 60 jaar of ouder zijn personeelsleden met een inhoudelijke opdracht.
7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie35 ?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%
minder dan 1 jaar 16 8,4%
van 1 tem 4 jaar 63 33,2%
van 5 tem 9 jaar 36 18,9%
van 10 tem 19 jaar 46 24,2%
van 20 tem 29 jaar 25 13,2%
30 jaar en meer 4 2,1%
42% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5
jaar. 15% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar volkshogeschool.
8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%
minder dan 1 jaar 10 7,6% 6 10,2%
van 1 tem 4 jaar 45 34,4% 18 30,5%
van 5 tem 9 jaar 26 19,8% 10 16,9%
van 10 tem 19 jaar 31 23,7% 15 25,4%
van 20 tem 29 jaar 15 11,5% 10 16,9%
30 jaar en meer 4 3,1% 0 0,0%
35 De volkshogescholen ontstonden in 2004 uit onder andere de fusie van bestaande vormingsinstellingen. Personeelsleden die bij de start overstapten van een fuserende vormingsinstelling naar een volkshogeschool behielden hun dienstanciënniteit. Daarom kan de dienstanciënniteit van de personeelsleden in 2007 groter zijn dan 3 jaar.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 89
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
8% 34% 20% 24% 11% 3%
10% 31% 17% 25% 17% 0%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over
de categorieën van dienstanciënniteit.
42% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar volkshogeschool. Voor
de personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (41%).
verhouding van de personeelsleden
volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
minder dan 1 jaar 10 62,5% 6 37,5% 16 100,0%
van 1 tem 4 jaar 45 71,4% 18 28,6% 63 100,0%
van 5 tem 9 jaar 26 72,2% 10 27,8% 36 100,0%
van 10 tem 19 jaar 31 67,4% 15 32,6% 46 100,0%
van 20 tem 29 jaar 15 60,0% 10 40,0% 25 100,0%
30 jaar en meer 4 100,0% 0 0,0% 4 100,0%
63% 71% 72% 67% 60% 100%
38% 29% 28% 33% 40% 0%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(69%-31%)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
90 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en een
ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal met de gemiddelde
verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (69% / 31%). Enkel in de categorieën van minder dan 1 jaar en van 20 tot
29 jaar zijn de personeelsleden met een ondersteunende opdracht wat oververtegenwoordigd.
9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 6 3,2%
diploma Secundair Onderwijs 33 17,4%
Bachelor-diploma 76 40,0%
Master-diploma 75 39,5%
Het merendeel van de personeelsleden (80%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt
over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.
10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 1 0,8% 5 8,5%
diploma Secundair Onderwijs 2 1,5% 31 52,5%
Bachelor-diploma 56 42,7% 20 33,9%
Master-diploma 72 55,0% 3 5,1%
1% 2% 43% 55%
8% 53% 34% 5%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
55% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. Bij de personeelsleden met een onder-
steunende opdracht heeft de grootste groep (53%) een diploma Secundair Onderwijs.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 91
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
verhouding van de personeelsleden
volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs1 16,7% 5 83,3% 6 100,0%
diploma Secundair Onderwijs 2 6,1% 31 93,9% 33 100,0%
Bachelor-diploma 56 73,7% 20 26,3% 76 100,0%
Master-diploma 72 96,0% 3 4,0% 75 100,0%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(69%-31%)
17% 6% 74% 96%
83% 94% 26% 4%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende
opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 4% ondersteunend. Van de
personeelsleden met een diploma Secundair Onderwijs werkt anderzijds 6% inhoudelijk.
11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk36 ?
Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld
door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor
bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 160,6 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 0.85
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85.
36 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
92 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een inhoudelijke opdracht115,5 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht131 0.88
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een ondersteunende opdracht45,2 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht59 0.77
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
VHS: tewerkstellingsbreuk (SCVW)
0.88 0.77
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een
inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenen-
werk bedraagt 0.88. Voor het personeel met een ondersteu-
nende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.77.
12. Werken de volkshogescholen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht37 ?
geen freelancers 0 0,0%
van 1 tem 9 freelancers 1 7,7%
van 10 tem 49 freelancers 3 23,1%
van 50 tem 99 freelancers 5 38,5%
van 100 tem 499 freelancers 4 30,8%
totaal 13 100,0%
In totaal worden bij de volkshogescholen 1.266 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwas-
senenwerk ingezet. Dit aantal varieert voor de 13 volkshogescholen van 3 tot 214, met een gemiddelde van 97 freelance
medewerkers per volkshogeschool.
37 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 93
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de volkshogescholen?
geen vrijwilligers 1 7,7%
van 1 tem 19 vrijwilligers 8 61,5%
van 20 tem 29 vrijwilligers 0 0,0%
van 30 tem 49 vrijwilligers 4 30,8%
totaal 13 100,0%
Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 211. 1 volkshogeschool werkt niet
met vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 49, het gemiddelde aantal 16.
94 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 27 landelijke vormingsinstellingen.
1. Hoeveel mensen werken voor de landelijke vormingsinstellingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden 496 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 94,8%
landelijke vormingsinstellingen volgens aantal personeelsleden 27 100,0%
minder dan 3 1 3,7%
van 3 tem 4 3 11,1%
van 5 tem 9 5 18,5%
van 10 tem 19 9 33,3%
van 20 tem 29 4 14,8%
van 30 tem 39 1 3,7%
van 40 tem 49 2 7,4%
van 50 tem 99 2 7,4%
100 of meer 0 0,0%
De landelijke vormingsinstellingen stellen samen 496 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 18 personeelsleden per organi-
satie. Het aantal personeelsleden bij de instellingen varieert tussen 2 en 53. 33% van de landelijke vormingsinstellingen heeft 10
tot 19 personeelsleden in dienst.
95% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%
mannen 153 32,6%
vrouwen 317 67,4%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%33% 67%
mannen vrouwen
LVI: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)
Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de personeelsleden
in functie van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik
overwegend vrouwen: 67% vrouwen tegenover 33% mannen.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 95
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht38 voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht 346 73,6%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht124 26,4%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht (SCVW)
74% 26%
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-
rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke
opdrachten uit. 74% van de mensen heeft een inhoudelijke
opdracht tegenover 26% van de mensen een ondersteunende
opdracht.
4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 134 87,6%
met een ondersteunende opdracht 19 12,4%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 317 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 212 66,9%
met een ondersteunende opdracht 105 33,1%
38 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.
96 | PROFIEL VAN DE SECTOR
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: verhouding opdracht
volgens geslacht (SCVW)
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
88% 67%
12% 33%
mannen vrouwen
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
67% van de vrouwen en 88% van de mannen werkt inhoude-
lijk. Verhoudingsgewijs worden bijna drie keer zoveel vrouwen
(33%) als mannen (12%) voor ondersteunende opdrachten
ingezet.
5. Hoe oud zijn de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%
jonger dan 25 jaar 17 3,6%
van 25 tem 34 jaar 127 27,0%
van 35 tem 44 jaar 139 29,6%
van 45 tem 54 jaar 145 30,9%
van 55 tem 59 jaar 36 7,7%
60 jaar en ouder 6 1,3%
Het merendeel (88%) van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk is tussen de 25 en 54 jaar
oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is
60 jaar of ouder.
6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%
jonger dan 25 jaar 11 3,2% 6 4,8%
van 25 tem 34 jaar 103 29,8% 24 19,4%
van 35 tem 44 jaar 107 30,9% 32 25,8%
van 45 tem 54 jaar 100 28,9% 45 36,3%
van 55 tem 59 jaar 22 6,4% 14 11,3%
60 jaar en ouder 3 0,9% 3 2,4%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 97
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3% 30% 31% 29% 6% 1%
5% 19% 26% 36% 11% 2%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
Onder de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is er een duidelijke stijgende lijn merkbaar die culmineert in de
leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar. 36% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht maakt deel uit van
die categorie.
De personeelsleden met een inhoudelijke opdracht zijn vrij gelijkmatig gespreid over de leeftijdscategorieën tussen de 25 en 54
jaar.
verhouding van de personeelsleden
volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
jonger dan 25 jaar 11 64,7% 6 35,3% 17 100,0%
van 25 tem 34 jaar 103 81,1% 24 18,9% 127 100,0%
van 35 tem 44 jaar 107 77,0% 32 23,0% 139 100,0%
van 45 tem 54 jaar 100 69,0% 45 31,0% 145 100,0%
van 55 tem 59 jaar 22 61,1% 14 38,9% 36 100,0%
60 jaar en ouder 3 50,0% 3 50,0% 6 100,0%
65% 81% 77% 69% 61% 50%
35% 19% 23% 31% 39% 50%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(74%-26%)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
98 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-
rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.
De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (74%) en een
ondersteunende opdracht (26%).
Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht boven-
gemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (81%) en 35 tot en met 44 jaar (77%).
7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%
minder dan 1 jaar 65 13,8%
van 1 tem 4 jaar 161 34,3%
van 5 tem 9 jaar 110 23,4%
van 10 tem 19 jaar 91 19,4%
van 20 tem 29 jaar 37 7,9%
30 jaar en meer 6 1,3%
48% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5
jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar vormingsinstelling.
8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie ?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%
minder dan 1 jaar 52 15,0% 13 10,5%
van 1 tem 4 jaar 119 34,4% 42 33,9%
van 5 tem 9 jaar 82 23,7% 28 22,6%
van 10 tem 19 jaar 62 17,9% 29 23,4%
van 20 tem 29 jaar 27 7,8% 10 8,1%
30 jaar en meer 4 1,2% 2 1,6%
15% 34% 24% 18% 8% 1%
10% 34% 23% 23% 8% 2%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 99
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over
de categorieën van dienstanciënniteit.
49% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar organisatie. Voor de
personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (44%).
verhouding van de personeelsleden
volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
minder dan 1 jaar 52 80,0% 13 20,0% 65 100,0%
van 1 tem 4 jaar 119 73,9% 42 26,1% 161 100,0%
van 5 tem 9 jaar 82 74,5% 28 25,5% 110 100,0%
van 10 tem 19 jaar 62 68,1% 29 31,9% 91 100,0%
van 20 tem 29 jaar 27 73,0% 10 27,0% 37 100,0%
30 jaar en meer 4 66,7% 2 33,3% 6 100,0%
80% 74% 75% 68% 73% 67%
20% 26% 25% 32% 27% 33%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(74%-26%)
Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en perso-
neelsleden met een ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal
met de gemiddelde verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (74% / 26%).
9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 13 2,8%
diploma Secundair Onderwijs 86 18,3%
Bachelor-diploma 207 44,0%
Master-diploma 164 34,9%
Het merendeel van de personeelsleden (79%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt
over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
100 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 2 0,6% 11 8,9%
diploma Secundair Onderwijs 29 8,4% 57 46,0%
Bachelor-diploma 163 47,1% 44 35,5%
Master-diploma 152 43,9% 12 9,7%
1% 8% 47% 44%
9% 46% 35% 10%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
91% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsle-
den met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (46%) een diploma Secundair Onderwijs. 45% van de personeels-
leden met een ondersteunende opdracht is hooggeschoold.
verhouding van de personeelsleden
volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs2 15,4% 11 84,6% 13 100,0%
diploma Secundair Onderwijs 29 33,7% 57 66,3% 86 100,0%
Bachelor-diploma 163 78,7% 44 21,3% 207 100,0%
Master-diploma 152 92,7% 12 7,3% 164 100,0%
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
PROFIEL VAN DE SECTOR | 101
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)
= gemiddelde
verhouding
inhoudelijke-
ondersteunende
opdracht
(74%-26%)
15% 34% 79% 93%
85% 66% 21% 7%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende
opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de
personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 15% inhoudelijk.
11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk39 ?
Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld
door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor
bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 335,2 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 0.71
De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.71.
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een inhoudelijke opdracht253,6 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht346 0.73
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW
voor een ondersteunende opdracht81,5 1.00
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht124 0.66
39 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
102 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
LVI: tewerkstellingsbreuk (SCVW)
0.73 0.66
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een
inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenen-
werk bedraagt 0.73. Voor het personeel met een ondersteu-
nende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.66.
12. Werken landelijke vormingsinstellingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht40 ?
geen freelancers 4 14,8%
van 1 tem 9 freelancers 5 18,5%
van 10 tem 49 freelancers 10 37,0%
van 50 tem 99 freelancers 3 11,1%
van 100 tem 499 freelancers 5 18,5%
totaal 27 100,0%
In totaal worden bij de landelijke vormingsinstellingen 1.141 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk ingezet. 4 organisaties werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 169, het gemid-
delde aantal 42.
13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de landelijke vormingsinstellingen?
geen vrijwilligers 6 22,2%
van 1 tem 19 vrijwilligers 8 29,6%
van 20 tem 29 vrijwilligers 2 7,4%
van 30 tem 49 vrijwilligers 2 7,4%
van 50 tem 99 vrijwilligers 2 7,4%
van 100 tem 499 vrijwilligers 5 18,5%
van 500 tem 4.999 vrijwilligers 2 7,4%
totaal 27 100,0%
40 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 3.238. 6 vormingsinstellingen werken
zonder vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 1.000, het gemiddelde aantal 120.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 103
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS
2.3.1 PERSONEEL
1. Algemeen
VER BEW VHS LVI TOTAAL
het aantal personeelsleden
binnen de organisatie1.228 100,0% 315 100,0% 191 100,0% 496 100,0% 2.230 100,0%
het aantal personeelsleden
ingezet voor het SCVW1.000 81,4% 224 71,1% 190 99,5% 470 94,8% 1.884 84,5%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
mannen 294 29,4% 79 35,3% 58 30,5% 153 32,6% 584 31,0%
vrouwen 706 70,6% 145 64,7% 132 69,5% 317 67,4% 1.300 69,0%
totaal 1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0% 1.884 100,0%
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een
inhoudelijke opdracht243 82,7% 65 82,3% 48 82,8% 134 87,6% 490 83,9%
met een
ondersteunende opdracht51 17,3% 14 17,7% 10 17,2% 19 12,4% 94 16,1%
totaal 294 100,0% 79 100,0% 58 100,0% 153 100,0% 584 100,0%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een
inhoudelijke opdracht461 65,3% 88 60,7% 83 62,9% 212 66,9% 844 64,9%
met een
ondersteunende opdracht245 34,7% 57 39,3% 49 37,1% 105 33,1% 456 35,1%
totaal 706 100,0% 145 100,0% 132 100,0% 317 100,0% 1.300 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
het aantal personeelsleden
met een
inhoudelijke opdracht
704 70,4% 153 68,3% 131 68,9% 346 73,6% 1.334 70,8%
het aantal personeelsleden
met een
ondersteunende opdracht
296 29,6% 71 31,7% 59 31,1% 124 26,4% 550 29,2%
1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0% 1.884 100,0%
Verenigingen stellen in absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit aantal is meer
dan het dubbele van het aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen
315 mensen tewerk en de volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers.
Gemiddeld hebben de bewegingen per organisatie het kleinste aantal personeelsleden (10). Bij de verenigingen zijn dit gemiddeld
22 personeelsleden per organisatie. De volkshogescholen stellen gemiddeld 15 mensen en de landelijke vormingsinstellingen 18
mensen tewerk.
104 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
1.000 224 190 470
228 91 1 26
VER BEW VHS LVI
1.200
1.000
800
600
400
200
0
personeel ingezet voor SCVW of andere opdrachten (per werksoort)
ingezet voor
het SCVW
ingezet
voor andere
opdrachten
Enkel bij de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeelsleden ingezet voor het
sociaal-cultureel werk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken voor andere luiken van de organisatie.
1.000 224 190 470
VER BEW VHS LVI
1.200
1.000
800
600
400
200
0
SCVW: aantal personeelsleden ingezet voor SCVW (per werksoort)
Wanneer we enkel kijken naar het aantal personeelsleden dat ingezet wordt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, zien
we dat de werksoort Verenigingen ook hier in absolute cijfers de koploper is. De verenigingen zetten samen 1.000 personeels-
leden in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn dit 470 personeelsleden, bij de
bewegingen 224 en bij de volkshogescholen, tot slot, 190.
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding mannen en vrouwen (per werksoort)
71% 65% 69% 67%
29% 35% 31% 33%
VER BEW VHS LVI
vrouwen
mannen
PROFIEL VAN DE SECTOR | 105
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer een derde mannen en twee derden vrouwen. Bij de verenigingen
zijn de verhoudingen het meest uitgesproken: 71% vrouwen en 29% mannen.
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (per werksoort)
70% 68% 69% 74%
30% 32% 31% 26%
VER BEW VHS LVI
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer 70% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht en 30%
personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de verhoudingen het meest uitge-
sproken: 74% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tegenover 26% met een ondersteunende opdracht.
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of ondersteunende opdracht (per werksoort)
46% 39% 44% 45%
25% 25% 26% 22%
24% 29% 25% 29%
5% 6% 5% 4%
VER BEW VHS LVI
met een
inhoudelijke
opdracht
met een
ondersteunen-
de opdracht
mannen
vrouwen
met een
inhoudelijke
opdracht
met een
ondersteunen-
de opdracht
De bovenstaande grafiek geeft een samenvattend beeld van de verhoudingen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke perso-
neelsleden en hun respectieve opdrachten.
Alle werksoorten benaderen elkaar opvallend sterk op het vlak van deze verhoudingen.
De vaststelling dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk meer vrouwen dan mannen tewerkstelt, geldt zoals gezegd voor alle
werksoorten. De ondervertegenwoordiging van mannen in ondersteunende opdrachten is een constante bij alle werksoorten.
106 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2. Organisaties gerangschikt volgens aantal personeelsleden
VER BEW VHS LVI
minder dan 3 personeelsleden 1 1,8% 6 19,4% 0 0,0% 1 3,7%
van 3 tem 4 personeelsleden 5 9,1% 6 19,4% 0 0,0% 3 11,1%
van 5 tem 9 personeelsleden 22 40,0% 10 32,3% 2 15,4% 5 18,5%
van 10 tem 19 personeelsleden 9 16,4% 6 19,4% 10 76,9% 9 33,3%
van 20 tem 29 personeelsleden 5 9,1% 0 0,0% 0 0,0% 4 14,8%
van 30 tem 39 personeelsleden 5 9,1% 2 6,5% 1 7,7% 1 3,7%
van 40 tem 49 personeelsleden 2 3,6% 0 0,0% 0 0,0% 2 7,4%
van 50 tem 99 personeelsleden 5 9,1% 1 3,2% 0 0,0% 2 7,4%
100 of meer personeelsleden 1 1,8% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%
38% van de bewegingen vervult haar sociaal-culturele opdracht met minder dan 5 personeelsleden. 70% heeft minder dan 10
personeelsleden in dienst.
De volkshogescholen tonen een ander beeld. Geen enkele volkshogeschool heeft minder dan 5 personeelsleden in dienst.
Driekwart (77%) van de volkshogescholen heeft 10 tot 19 personeelsleden in dienst. Bij de landelijke vormingsinstellingen is het
plaatje meer divers. De meerderheid van de landelijke vormingsinstellingen (51%) beschikt over 5 tot 19 personeelsleden. Bij
de verenigingen is dit 56%. Zes verenigingen hebben een uitgebreid personeelsbestand: ze hebben meer dan 50 mensen op de
loonlijst staan.
3. Hoe oud zijn de personeelsleden?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden ingezet
voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%
jonger dan 25 jaar 36 3,6% 2 0,9% 3 1,6% 17 3,6%
van 25 tem 34 jaar 303 30,3% 89 39,7% 56 29,5% 127 27,0%
van 35 tem 44 jaar 247 24,7% 64 28,6% 53 27,9% 139 29,6%
van 45 tem 54 jaar 308 30,8% 55 24,6% 61 32,1% 145 30,9%
van 55 tem 59 jaar 93 9,3% 13 5,8% 15 7,9% 36 7,7%
60 jaar en ouder 13 1,3% 1 0,4% 2 1,1% 6 1,3%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd (per werksoort)
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
VER
BEW
VHS
LVI
PROFIEL VAN DE SECTOR | 107
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. Voor de verenigingen
vertegenwoordigt deze leeftijdsgroep 86% van het totale personeelsbestand. Voor de bewegingen, de volkshogescholen en de
landelijke vormingsinstellingen bedraagt dit percentage respectievelijk 93%, 90% en 88%. De bewegingen zetten, in vergelij-
king met de andere werksoorten, verhoudingsgewijs meer jonge mensen in. 41% van de personeelsleden bij de bewegingen is
bijvoorbeeld jonger dan 35 jaar.
Personeelsleden van 55 jaar en ouder zijn beperkt aanwezig in de sociaal-culturele volwassenensector. De verenigingen stellen
verhoudingsgewijs en in absolute aantallen het meeste 55-plussers tewerk.
4. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden met
een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%
jonger dan 25 jaar 24 3,4% 1 0,7% 2 1,5% 11 3,2%
van 25 tem 34 jaar 247 35,1% 76 49,7% 46 35,1% 103 29,8%
van 35 tem 44 jaar 170 24,1% 40 26,1% 30 22,9% 107 30,9%
van 45 tem 54 jaar 189 26,8% 29 19,0% 38 29,0% 100 28,9%
van 55 tem 59 jaar 65 9,2% 7 4,6% 13 9,9% 22 6,4%
60 jaar en ouder 9 1,3% 0 0,0% 2 1,5% 3 0,9%
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden met
een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%
jonger dan 25 jaar 12 4,1% 1 1,4% 1 1,7% 6 4,8%
van 25 tem 34 jaar 56 18,9% 13 18,3% 10 16,9% 24 19,4%
van 35 tem 44 jaar 77 26,0% 24 33,8% 23 39,0% 32 25,8%
van 45 tem 54 jaar 119 40,2% 26 36,6% 23 39,0% 45 36,3%
van 55 tem 59 jaar 28 9,5% 6 8,5% 2 3,4% 14 11,3%
60 jaar en ouder 4 1,4% 1 1,4% 0 0,0% 3 2,4%
108 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht volgens leeftijd
(per werksoort)
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
Bij de bewegingen is ongeveer de helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tussen de 25 en 34 jaar oud. Bin-
nen de andere werksoorten is verhoudingsgewijs de aanwezigheid van personeelsleden van 25 tot 34 jaar minder uitgesproken.
De meeste personeelsleden zijn tussen de 25 en 54 jaar oud: 86% bij de verenigingen, 95% bij de bewegingen, 87% bij de volks-
hogescholen en 90% bij de landelijke vormingsinstellingen.
Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is de leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar het sterkst vertegen-
woordigd: 40% bij de verenigingen, 37% bij de bewegingen, 39% bij de volkshogescholen en 36% bij de landelijke vormingsin-
stellingen.
55-plussers vormen zowel bij personeelsleden met een inhoudelijke als een ondersteunende opdracht een klein aandeel van het
personeelsbestand.
5. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden ingezet
voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%
minder dan 1 jaar 102 10,2% 33 14,7% 16 8,4% 65 13,8%
van 1 tem 4 jaar 260 26,0% 79 35,3% 63 33,2% 161 34,3%
van 5 tem 9 jaar 229 22,9% 61 27,2% 36 18,9% 110 23,4%
van 10 tem 19 jaar 225 22,5% 31 13,8% 46 24,2% 91 19,4%
van 20 tem 29 jaar 135 13,5% 19 8,5% 25 13,2% 37 7,9%
30 jaar en meer 49 4,9% 1 0,4% 4 2,1% 6 1,3%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht volgens leeftijd
(per werksoort)
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
VER
BEW
VHS
LVI
VER
BEW
VHS
LVI
PROFIEL VAN DE SECTOR | 109
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit (per werksoort)
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Vooral bij de bewegingen, de
volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen is dit percentage uitgesproken. 50% van de personeelsleden van de
bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 48% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij dezelfde
organisatie.
Het aantal personeelsleden met een dienstanciënniteit van 20 jaar of meer is beperkt. Vooral de bewegingen en de landelijke
vormingsinstellingen hebben weinig personeelsleden in deze categorie. Bij de verenigingen werkt 5% van de personeelsleden 30
jaar of meer bij dezelfde organisatie.
6. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden met
een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%
minder dan 1 jaar 84 11,9% 27 17,6% 10 7,6% 52 15,0%
van 1 tem 4 jaar 204 29,0% 58 37,9% 45 34,4% 119 34,4%
van 5 tem 9 jaar 173 24,6% 39 25,5% 26 19,8% 82 23,7%
van 10 tem 19 jaar 141 20,0% 19 12,4% 31 23,7% 62 17,9%
van 20 tem 29 jaar 79 11,2% 9 5,9% 15 11,5% 27 7,8%
30 jaar en meer 23 3,3% 1 0,7% 4 3,1% 4 1,2%
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden met
een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%
minder dan 1 jaar 18 6,1% 6 8,5% 6 10,2% 13 10,5%
van 1 tem 4 jaar 56 18,9% 21 29,6% 18 30,5% 42 33,9%
van 5 tem 9 jaar 56 18,9% 22 31,0% 10 16,9% 28 22,6%
van 10 tem 19 jaar 84 28,4% 12 16,9% 15 25,4% 29 23,4%
van 20 tem 29 jaar 56 18,9% 10 14,1% 10 16,9% 10 8,1%
30 jaar en meer 26 8,8% 0 0,0% 0 0,0% 2 1,6%
VER
BEW
VHS
LVI
110 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht
volgens dienstanciënniteit (per werksoort)
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht
volgens dienstanciënniteit (per werksoort)
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
Een groot aandeel van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar.
41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de
landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie.
In de grafiek valt op dat de volkshogescholen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een
dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar hebben dan de andere werksoorten. Personeelsleden met een dienstanciënniteit van
20 jaar of meer zijn beperkt aanwezig. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is deze groep beter vertegen-
woordigd.
De spreiding van de dienstanciënniteit bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is zeer verschillend per werk-
soort. De volkshogescholen en de verenigingen hebben een groot aandeel personeelsleden met een dienstanciënniteit van 10 tot
19 jaar. Bij de landelijke vormingsinstellingen springt de grote groep met een dienstanciënniteit van 1 tot en met 4 jaar eruit.
VER
BEW
VHS
LVI
VER
BEW
VHS
LVI
PROFIEL VAN DE SECTOR | 111
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
7. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden ingezet
voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs24 2,4% 10 4,5% 6 3,2% 13 2,8%
diploma Secundair Onderwijs 245 24,5% 39 17,4% 33 17,4% 86 18,3%
Bachelor-diploma 455 45,5% 70 31,3% 76 40,0% 207 44,0%
Master-diploma 276 27,6% 105 46,9% 75 39,5% 164 34,9%
50%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau (per werksoort)
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair
Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Bij de
verenigingen is dit 73%, bij de bewegingen 78%, bij de volkshogescholen 80% en bij de landelijke vormingsinstellingen 79%.
Verhoudingsgewijs stellen de bewegingen het meeste personeel met een Master-diploma tewerk, namelijk 47%. Bij de verschil-
lende werksoorten beschikt een zeer beperkt aantal personeelsleden over maximaal een getuigschrift van de tweede graad
Secundair Onderwijs.
8. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden met
een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs3 0,4% 1 0,7% 1 0,8% 2 0,6%
diploma Secundair Onderwijs 61 8,7% 10 6,5% 2 1,5% 29 8,4%
Bachelor-diploma 383 54,4% 50 32,7% 56 42,7% 163 47,1%
Master-diploma 257 36,5% 92 60,1% 72 55,0% 152 43,9%
VER
BEW
VHS
LVI
112 | PROFIEL VAN DE SECTOR
VER BEW VHS LVI
het aantal personeelsleden
met een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%
getuigschrift maximaal
2de graad Secundair Onderwijs21 7,1% 9 12,7% 5 8,5% 11 8,9%
diploma Secundair Onderwijs 184 62,2% 29 40,8% 31 52,5% 57 46,0%
Bachelor-diploma 72 24,3% 20 28,2% 20 33,9% 44 35,5%
Master-diploma 19 6,4% 13 18,3% 3 5,1% 12 9,7%
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht
volgens opleidingsniveau (per werksoort)
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair
Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht
volgens opleidingsniveau (per werksoort)
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair
Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
Bijna alle personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben een Master- of een Bachelor-diploma. Bij de verenigingen is dit
90%, bij de bewegingen 93%, bij de volkshogescholen 98% en bij de landelijke vormingsinstellingen 91%. Verhoudingsgewijs
stellen de bewegingen het meeste (60%) personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een Master-diploma tewerk en
verenigingen het minste (37%).
Een groot aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft een diploma Secundair Onderwijs: 62% van de
personeelsleden bij de verenigingen, 41% bij de bewegingen, 53% bij de volkshogescholen en 46% bij de landelijke vormings-
instellingen. Ook bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht tellen de bewegingen verhoudingsgewijs het meeste
personeelsleden met een Master-diploma (18%). Het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht met maximaal
VER
BEW
VHS
LVI
VER
BEW
VHS
LVI
PROFIEL VAN DE SECTOR | 113
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs ligt bij alle werksoorten heel wat hoger dan bij de personeelsleden
met een inhoudelijke opdracht.
9. De tewerkstellingsbreuken41 vergelijkenderwijs
VER BEW VHS LVI
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW 0.85 0.74 0.85 0.71
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW
voor een inhoudelijke opdracht0.88 0.74 0.88 0.73
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW
voor een ondersteunende opdracht0.79 0.73 0.77 0.66
41 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
0.88 0.74 0.88 0.73
0.79 0.73 0.77 0.66
VER BEW VHS LVI
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort)
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
De landelijke vormingsinstellingen hebben de laagste tewerkstellingsbreuk, namelijk 0.71. De tewerkstellingsbreuk van de
verenigingen en de volkshogescholen is het hoogst, namelijk 0.85. Binnen elke werksoort ligt de tewerkstellingsbreuk voor de
personeelsleden met een ondersteunende opdracht lager dan voor de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht. De lan-
delijke vormingsinstellingen vallen op door een relatief lage tewerkstellingsbreuk voor personeelsleden met een ondersteunende
opdracht.
114 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.3.2 VRIJWILLIGERS
1. Algemeen
VER BEW VHS LVI
aantal vrijwilligers ingezet per werksoort 225.298 4.968 211 3.238
225.298 4.968 211 3.238
VER BEW VHS LVI
SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort)
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
0
Het aantal vrijwilligers varieert zeer sterk tussen de werksoorten. De verenigingen springen eruit met de inzet van 225.298
vrijwilligers. De bewegingen kunnen rekenen op 4.968 vrijwilligers, de landelijke vormingsinstellingen op 3.238 vrijwilligers en de
volkshogescholen tenslotte op 211 vrijwilligers.
2. Organisaties gerangschikt volgens aantal vrijwilligers
VER BEW VHS LVI
geen vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 1 7,7% 6 22,2%
van 1 tem 19 vrijwilligers 0 0,0% 9 29,0% 8 61,5% 8 29,6%
van 20 tem 29 vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 0 0,0% 2 7,4%
van 30 tem 49 vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 4 30,8% 2 7,4%
van 50 tem 99 vrijwilligers 0 0,0% 6 19,4% 0 0,0% 2 7,4%
van 100 tem 499 vrijwilligers 14 25,5% 5 16,1% 0 0,0% 5 18,5%
van 500 tem 4.999 vrijwilligers 32 58,2% 2 6,5% 0 0,0% 2 7,4%
van 5.000 tem 19.999 vrijwilligers 6 10,9% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers 3 5,5% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%
In alle werksoorten wordt met vrijwilligers gewerkt. Er zijn echter grote verschillen vast te stellen tussen de verschillende werk-
soorten.
Vrijwilligers zijn niet weg te denken uit de werksoort Verenigingen: 58% van de verenigingen werkt met 500 tot 4.999 vrijwilligers.
Bij de landelijke vormingsinstellingen doet 22% geen beroep op vrijwilligers.
62% en 31% van de volkshogescholen geven respectievelijk aan met 1 tot 19 vrijwilligers en 30 tot 49 vrijwilligers te werken. Ook
bij de bewegingen en de landelijke vormingsinstellingen is de categorie van 1 tot en met 19 vrijwilligers het best vertegenwoor-
digd.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 115
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.3.3 FREELANCERS42
1. Algemeen
VER BEW VHS LVI
aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht
per werksoort2.789 42 1.266 1.141
Bij de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen maakt men gebruik van de diensten van respectievelijk 1.141 en
1.266 freelancers. De bewegingen rapporteerden 42 freelancers.
De 13 volkshogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per organisatie), gevolgd door
de verenigingen (gemiddeld 51 per organisatie) en de landelijke vormingsinstellingen (gemiddeld 42 per organisatie).
42 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
2.789 42 1.266 1.141
VER BEW VHS LVI
SCVW: aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht (per werksoort)
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
500
0
2. Organisaties geordend volgens aantallen freelancers
VER BEW VHS LVI
geen freelancers 39 70,9% 19 61,3% 0 0,0% 4 14,8%
van 1 tem 9 freelancers 9 16,4% 12 38,7% 1 7,7% 5 18,5%
van 10 tem 49 freelancers 1 1,8% 0 0,0% 3 23,1% 10 37,0%
van 50 tem 99 freelancers 0 0,0% 0 0,0% 5 38,5% 3 11,1%
van 100 tem 499 freelancers 3 5,5% 0 0,0% 4 30,8% 5 18,5%
van 500 tem 999 freelancers 3 5,5% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
1.000 of meer freelancers 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%
Opvallend is dat de meerderheid van de bewegingen (61%) en de verenigingen (71%) geen beroep doet op freelancers.
40% van de bewegingen zet niet meer dan 9 freelancers in per organisatie. Bij de verenigingen is de spreiding veel groter. Ook
116 | PROFIEL VAN DE SECTOR
bij de volkshogescholen varieert het aantal ingezette freelancers sterk per organisatie. Bij de landelijke vormingsinstellingen
tenslotte, ligt het zwaartepunt van het gebruik van freelancers in de categorie van 10 tot en met 49 freelancers (37%).
2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
PROFIEL VAN DE SECTOR | 117
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR
1. Overzichtstabel
TOT SCVW
het aantal personeelsleden binnen de sector 2.230
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884
mannen 584
vrouwen 1.300
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 584
met een inhoudelijke opdracht 490
met een ondersteunende opdracht 94
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.300
met een inhoudelijke opdracht 844
met een ondersteunende opdracht 456
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 1.334
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht 550
de leeftijd van de personeelsleden ingezet voor het SCVW
jonger dan 25 jaar 58
van 25 tem 34 jaar 575
van 35 tem 44 jaar 503
van 45 tem 54 jaar 569
van 55 tem 59 jaar 157
60 jaar en ouder 22
de dienstanciënniteit van de personeelsleden ingezet voor het SCVW
minder dan 1 jaar 216
van 1 tem 4 jaar 563
van 5 tem 9 jaar 436
van 10 tem 19 jaar 393
van 20 tem 29 jaar 216
30 jaar en meer 60
het opleidingsniveau van de personeelsleden ingezet voor het SCVW
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 53
diploma Secundair Onderwijs 403
Bachelor-diploma 808
Master-diploma 620
het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector 1.824
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 1.101
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 413
het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 5.238
het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW 233.715
118 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
2. Hoeveel mensen werken in het totaal voor de 126 sociaal-culturele volwassenenorganisaties en hoeveel daarvan
werken voor het sociaal-culturele luik?
het aantal personeelsleden binnen de sector 2.230 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 84,5%
organisaties volgens aantal personeelsleden 126 100,0%
minder dan 3 8 6,3%
van 3 tem 4 14 11,1%
van 5 tem 9 39 31,0%
van 10 tem 19 34 27,0%
van 20 tem 29 9 7,1%
van 30 tem 39 9 7,1%
van 40 tem 49 4 3,2%
van 50 tem 99 8 6,3%
100 of meer 1 0,8%
De meerderheid (58%) van de organisaties heeft 5 tot 19 personeelsleden in dienst. 9 organisaties hebben 50 of meer perso-
neelsleden in dienst.
3. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%
mannen 584 31,0%
vrouwen 1.300 69,0%
Ruim dubbel zoveel vrouwen (69%) als mannen (31%) werken voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Wanneer we de
verhoudingen afzetten tegen de cijfers over de werkenden in Vlaanderen (2006), blijken de verhoudingen sterk van elkaar af te
wijken. In Vlaanderen werken meer mannen dan vrouwen.
43 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding mannen en vrouwen
31% 69%
mannen vrouwen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
werkenden in Vlaanderen:
verhouding mannen en vrouwen (2006)43
56% 44%
mannen vrouwen
PROFIEL VAN DE SECTOR | 119
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
4. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een inhoudelijke opdracht1.334 70,8%
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW
met een ondersteunende opdracht550 29,2%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke
of een ondersteunende opdracht
71% 29%
inhoudelijke opdracht
ondersteunende opdracht
Bij de 126 gesubsidieerde en/of erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties werken 2.230 personeelsleden, waarvan
1.884 (85%) - minstens gedeeltelijk - worden ingezet voor het sociaal-cultureel werk. 71% van de personeelsleden voert een
inhoudelijke opdracht uit, tegenover 29% van de personeelsleden die ondersteunend werken.
5. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor SCVW?
het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 584 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 490 83,9%
met een ondersteunende opdracht 94 16,1%
het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.300 100,0%
met een inhoudelijke opdracht 844 64,9%
met een ondersteunende opdracht 456 35,1%
120 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding mannen en vrouwen
volgens opdracht
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
84% 65%
16% 35%
mannen vrouwen
Mannelijke personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken voornamelijk inhoudelijk (84%). Bij de
vrouwelijke personeelsleden ligt de verhouding anders: 65% van de vrouwen vervult een inhoudelijke en 35% een ondersteu-
nende opdracht.
6. Hoe oud zijn de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%
jonger dan 25 jaar 58 3,1%
van 25 tem 34 jaar 575 30,5%
van 35 tem 44 jaar 503 26,7%
van 45 tem 54 jaar 569 30,2%
van 55 tem 59 jaar 157 8,3%
60 jaar en ouder 22 1,2%
3% 31% 27% 30% 8% 1%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd
PROFIEL VAN DE SECTOR | 121
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3% 72% 25%
9% 71% 20%
van 15 tem 24 jaar
van 25 tem 49 jaar
van 50 tem 64 jaar
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)44 volgens leeftijd
Vlaams
Gewest
SCVW
(constructie)
Het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (87%) is tussen de 25 en 54 jaar
oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is
60 jaar of ouder.
Hoewel de categorieën van onze meting en de meting van de werkenden op Vlaams niveau niet overeenstemmen, zijn de verhou-
dingen gelijkaardig. Wanneer we bij onze meting de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 54 jaar oud samen nemen en het cijfer
voor de laatste categorie (45 tot en met 54 jaar) door twee delen, komen we, enigszins kunstmatig, uit op een categorie van 25
tot en met 49 jaar. Uit de cijfers blijkt vervolgens dat deze categorie 72% van de werknemers zou omvatten. Dit is quasi identiek
aan het Vlaamse cijfer van 71% (2006).
In de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken merkelijk minder min-25-jarigen (3%) dan in de rest van Vlaan-
deren (9%).
7. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%
jonger dan 25 jaar 38 2,8% 20 3,6%
van 25 tem 34 jaar 472 35,4% 103 18,7%
van 35 tem 44 jaar 347 26,0% 156 28,4%
van 45 tem 54 jaar 356 26,7% 213 38,7%
van 55 tem 59 jaar 107 8,0% 50 9,1%
60 jaar en ouder 14 1,0% 8 1,5%
44 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
122 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3% 35% 26% 27% 8% 1%
4% 19% 28% 39% 9% 1%
jonger dan 25 jaar
van 25 tem 34 jaar
van 35 tem 44 jaar
van 45 tem 54 jaar
van 55 tem 59 jaar
60 jaar en ouder
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is een duidelijke stijgende lijn merkbaar, die culmineert in de leeftijds-
categorie van 45 tot en met 54 jaar. 39% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is in die categorie terug te
vinden.
Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is een omgekeerde structuur merkbaar. De jongere leeftijdscategorieën zijn
druk bevolkt (35% tussen de 25 en 34 jaar), de oudere minder.
8. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%
minder dan 1 jaar 216 11,5%
van 1 tem 4 jaar 563 29,9%
van 5 tem 9 jaar 436 23,1%
van 10 tem 19 jaar 393 20,9%
van 20 tem 29 jaar 216 11,5%
30 jaar en meer 60 3,2%
11% 30% 23% 21% 11% 3%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit
PROFIEL VAN DE SECTOR | 123
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
Uit de grafiek blijkt duidelijk het omgekeerd evenredige verband tussen de dienstanciënniteit en het aantal personeelsleden. Hoe
groter de dienstanciënniteit, hoe kleiner het aantal personeelsleden dat deze anciënniteit kan voorleggen.
De grootste groep personeelsleden (30%) werkt tussen de 1 en 4 jaar bij dezelfde organisatie. Personeelsleden met een dien-
stanciënniteit van 30 jaar of meer zijn een uitzondering (3%).
9. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%
minder dan 1 jaar 173 13,0% 43 7,8%
van 1 tem 4 jaar 426 31,9% 137 24,9%
van 5 tem 9 jaar 320 24,0% 116 21,1%
van 10 tem 19 jaar 253 19,0% 140 25,5%
van 20 tem 29 jaar 130 9,7% 86 15,6%
30 jaar en meer 32 2,4% 28 5,1%
13% 32% 24% 19% 10% 2%
8% 25% 21% 25% 16% 5%
minder dan 1 jaar
van 1 tem 4 jaar
van 5 tem 9 jaar
van 10 tem 19 jaar
van 20 tem 29 jaar
30 jaar en meer
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertoont een duidelijke dalende tendens naarmate
de anciënniteit toeneemt. De categorie van 1 tot en met 4 jaar omvat 32% van de personeelsleden. Dit loopt terug tot 2% in de
categorie van 30 jaar of meer.
De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht vertoont een minder uitgesproken structuur.
10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 53 2,8%
diploma Secundair Onderwijs 403 21,4%
Bachelor-diploma 808 42,9%
Master-diploma 620 32,9%
124 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
3% 21% 43% 33%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair
Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau
50%
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
3% 21% 76%
22% 41% 37%
kortgeschoold (maximaal lager
secundair onderwijs)
middengeschoold (met een diploma
hoger secundair onderwijs)
hooggeschoold (met een diploma hoger of universitair onderwijs)
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)45 volgens opleidingsniveau
Vlaams
Gewest
SCVW
45 Bron: Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
76% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel werk is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Dit is ruim
het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%)(2006).
Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). In het
Vlaams Gewest heeft 22% van de werkenden een dergelijk opleidingsniveau.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 125
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
11. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?
inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht
het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%
getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 7 0,5% 46 8,4%
diploma Secundair Onderwijs 102 7,6% 301 54,7%
Bachelor-diploma 652 48,9% 156 28,4%
Master-diploma 573 43,0% 47 8,5%
1% 8% 49% 43%
8% 55% 28% 9%
getuigschrift maximaal 2de graad
Secundair Onderwijs
diploma Secundair Onderwijs
Bachelor-diploma Master-diploma
SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
inhoudelijke
opdracht
ondersteunen-
de opdracht
Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben overwegend een Bachelor- of Master-diploma. Bij de personeelsleden
met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (55%) een diploma Secundair Onderwijs.
12. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk46 ?
het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector 1.824
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 1.101
het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 413
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW 0.80
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 0.83
de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 0.75
46 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.
126 | PROFIEL VAN DE SECTOR
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
1.00
0.90
0.80
0.70
0.60
0.50
0.40
0.30
0.20
0.10
0.00
SCVW: tewerkstellingsbreuk
0.83 0.75
inhoudelijkeopdracht
ondersteunendeopdracht
De sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk is goed
voor 1.514 voltijdse equivalenten.
Bij personeelsleden met een inhoudelijke opdracht ligt de te-
werkstellingsbreuk (0.83) iets hoger dan bij de personeelsleden
met een ondersteunende opdracht (0.75).
13. Werken de organisaties met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht47 ?
het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 5.238
14. Hoeveel vrijwilligers zetten zich in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk?
het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW 233.715
47 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 127
2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS
128 | PROFIEL VAN DE SECTOR
HOOFDSTUK 3
FINANCIËLE GEGEVENS
OVER DE SECTOR
130 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.1 INLEIDING 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
HOOFDSTUK 3
3.1 INLEIDING
Het sociaal-cultureel volwassenenwerk vertaalt zich in cijfers en gegevens over het geleverde werk en over de ingeschakelde
menskracht. In de vorige hoofdstukken werd daarop gefocust. In het derde hoofdstuk bekijken we de financiële kant van het
verhaal.
In de tabellen wordt nog gewag gemaakt van ‘Afdeling Volksontwikkeling’. In feite staat ‘Afdeling Volksontwikkeling’ als oude
benaming voor het IVA Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen. We hebben deze terminologie behouden.
Inkomsten en uitgaven worden tegen het licht gehouden. We doen dit vooreerst werksoortelijk. Bijzondere aandacht gaat naar
de analyse van de inkomsten, waarbij expliciet ook wordt ingezoomd op de diverse soorten subsidies die de organisaties
ontvangen. In een tweede luik worden de financiële gegevens van de verschillende werksoorten met elkaar vergeleken, zowel
qua uitgaven en inkomsten als qua subsidies. De subsidies worden gerelateerd aan de totaliteit van de inkomsten. Ook wordt
de focus gelegd op de personeelsuitgaven in relatie tot de subsidies, die op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk werden verworven.
Het rapport over de financiën 2007 eindigt met de subsidiecijfers, zoals die door de overheid in het kader van het decreet voor
het sociaal-cultureel werk worden uitgekeerd. Omdat bij het ter perse gaan de subsidiecijfers 2007 nog niet bekend waren,
publiceren we de cijfers 2006.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 131
3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN
De totale omzet van alle organisaties samen bedroeg voor het jaar 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. De uitgaven werden
voor een beperkt gedeelte gecompenseerd door subsidies (66,7 miljoen euro). Het subsidieaandeel in de inkomsten bedraagt
voor de gehele sector 41%. De subsidiëring gebeurt niet alleen door de Afdeling Volksontwikkeling, maar ook door andere af-
delingen binnen de Vlaamse Gemeenschap, andere ministeries, parastatalen, gemeenten, provincies, VGC en de Europese Unie.
De Afdeling Volksontwikkeling, die instaat voor de subsidiëring van de organisaties op basis van het decreet van 4 april 2003,
is vanzelfsprekend de bijzonderste subsidiegever. De afdeling zorgt voor 71% van alle subsidies. Vermeldenswaard is evenwel
dat de subsidies van de Afdeling Volksontwikkeling (47,6 miljoen euro) ‘slechts’ 30% betekenen van de totale inkomsten van de
organisaties. Wanneer men deze subsidierelatie diversifieert per werksoort zijn de percentages nog markanter: de verenigingen
(23%), de bewegingen (26%), de volkshogescholen (75%) en de landelijke vormingsinstellingen (31%). Alleen de volkshoge-
scholen leven (momenteel) in grote mate bij gratie van de overheid.
In de financiële rapportering schuilen ook interessante gegevens over de personeelskosten. Van de totale uitgaven (161 miljoen
euro) gaat 85,6 miljoen euro naar personeelsuitgaven. De personeelskost bedraagt dus 53% van de uitgaven. Ook hier noteren
we lichte verschillen, wanneer we de personeelskost werksoortelijk uitzetten tegenover de uitgaven: de verenigingen (52%), de
bewegingen (49%), de volkshogescholen (59%) en de landelijke vormingsinstellingen (56%).
De cijfergegevens over de personeelskosten zijn uitermate relevant in de context van de samenstelling van de subsidie-
enveloppen en het door de overheid gehanteerde indexmechanisme. De overheid liet zich voor het jaar 2007 bij de indexbepa-
ling leiden door een opsplitsing van de enveloppe in 75% personeelskosten en 25% werkingskosten. De werkelijkheid ziet er
helemaal anders uit. Wanneer men de personeelsuitgaven relateert aan de subsidies Volksontwikkeling, vermeerderd met de
recuperatie personeelskosten, zoals Sociale Maribelgelden en ‘DAC-middelen’ komt men tot 136%. In andere woorden bete-
kent dit dat de personeelsuitgaven 36% hoger liggen dan de totaliteit aan decretale subsidies en personeelsrecuperaties die
aan de organisaties worden uitgekeerd. De verschillen zijn hier eveneens markant per werksoort: de verenigingen (150%), de
bewegingen (144%), de volkshogescholen (74%) en de landelijke vormingsinstellingen (148%). Het is overduidelijk dat het door
de overheid gehanteerd indexeringsmechanisme door de feiten weersproken wordt. De subsidies zijn allesbehalve toereikend
om de personeelsuitgaven te dekken. Dit betekent dat de organisaties aangewezen zijn op andere inkomsten dan de subsidies
om de personeelsuitgaven te dragen. Een zuivere toepassing van de gezondheidsindex, zoals aangekondigd voor 2008, is een
eerste maar nog steeds beperkte tegemoetkoming aan de grote personeelskost voor de organisaties.
FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
132 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT
3.3.1 VERENIGINGEN
1. Inkomsten en uitgaven verenigingen
inkomsten
omzet 6.656.859,37 e 6,8%
lidgelden 18.039.906,81 e 18,3%
schenkingen en legaten 3.669.443,93 e 3,7%
subsidies 36.356.104,15 e 36,9%
sociaal-culturele activiteiten 14.057.064,19 e 14,3%
recuperatie personeelskosten 11.174.443,02 e 11,3%
andere inkomsten 8.651.215,23 e 8,8%
totaal 98.605.036,70 e 100,0%
uitgaven
personeelskosten 51.299.792,86 e 52,0%
handelsgoederen 5.152.141,31 e 5,2%
diverse goederen en diensten 34.627.747,70 e 35,1%
afschrijvingen-voorzieningen 1.912.909,63 e 1,9%
andere bedrijfskosten 528.981,72 e 0,5%
financiële kosten 146.714,24 e 0,1%
uitzonderlijke kosten 1.085.972,37 e 1,1%
overboekingen 3.850.776,87 e 3,9%
totaal 98.605.036,70 e 100,0%
7% 18% 4% 37% 14% 11% 9%
omzet lidgeldenschenkingen en
legatensubsidies
sociaal-culturele activiteiten
recuperatie per-soneelskosten
andere inkomsten
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: procentuele verdeling inkomsten
PROFIEL VAN DE SECTOR | 133
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
52% 5% 35% 2% 1% 0% 1% 4%
personeels-kosten
handels-goederen
diverse goederen en
diensten
afschrijvingen voorzieningen
andere bedrijfskosten
financiële kosten
uitzonderlijke kosten
overboe-kingen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: procentuele verdeling uitgaven
De verenigingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van bijna 99 miljoen euro. 52% gaat naar personeelskosten. De directe
werking van de verenigingen is goed voor 35% van de uitgaven.
Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 18% lidgelden en bijna 37% subsidies. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed
voor 14% van de inkomsten.
2. Detail inkomsten: subsidies verenigingen
Afdeling Volksontwikkeling 23.133.345,66 e 63,6%
andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 2.542.897,75 e 7,0%
andere ministeries 1.907.049,94 e 5,2%
parastatalen 1.078.982,89 e 3,0%
provincie 1.836.619,52 e 5,1%
gemeente 192.288,25 e 0,5%
VGC 965.412,02 e 2,7%
Europese Unie 92.149,58 e 0,3%
overige 4.607.358,54 e 12,7%
totaal 36.356.104,15 e 100,0%
134 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
64% 7% 5% 3% 5% 1% 3% 0% 13%
AfdelingVolksontwik-
keling
andere Afd. Vl. Gemeen-
schap
andere ministeries
parastratalen provincie gemeente VGCEuropese
Unieoverige
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VER: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies
De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 23% van het totaal
aan inkomsten (36.356.104,15 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 64% van de toepassing van het decreet voor
het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 135
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.3.2 BEWEGINGEN
1. Inkomsten en uitgaven bewegingen
inkomsten
omzet 245.787,00 e 1,6%
lidgelden 90.831,64 e 0,6%
schenkingen en legaten 4.021.309,72 e 26,6%
subsidies 6.315.486,95 e 41,8%
sociaal-culturele activiteiten 1.648.276,39 e 10,9%
recuperatie personeelskosten 1.167.778,90 e 7,7%
andere inkomsten 1.606.874,70 e 10,6%
totaal 15.096.345,30 e 100,0%
uitgaven
personeelskosten 7.333.865,17 e 48,6%
handelsgoederen 118.939,66 e 0,8%
diverse goederen en diensten 5.971.406,11 e 39,6%
afschrijvingen-voorzieningen 315.364,86 e 2,1%
andere bedrijfskosten 105.135,15 e 0,7%
financiële kosten 72.936,89 e 0,5%
uitzonderlijke kosten 122.273,62 e 0,8%
overboekingen 1.056.423,84 e 7,0%
totaal 15.096.345,30 e 100,0%
2% 1% 27% 42% 11% 8% 11%
omzet lidgeldenschenkingen en
legatensubsidies
sociaal-culturele activiteiten
recuperatie per-soneelskosten
andere inkomsten
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: procentuele verdeling inkomsten
136 | PROFIEL VAN DE SECTOR
49% 1% 40% 2% 1% 0% 1% 7%
personeels-kosten
handels-goederen
diverse goederen en
diensten
afschrijvingen voorzieningen
andere bedrijfskosten
financiële kosten
uitzonderlijke kosten
overboe-kingen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: procentuele verdeling uitgaven
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
De bewegingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 15 miljoen euro. Bijna 49% gaat naar personeelskos-
ten. De directe werking van de bewegingen is goed voor ongeveer 40% van de uitgaven.
Langs de inkomstenzijde noteren we ruim 41% subsidies en een hoog percentage aan schenkingen en legaten (bijna 27%), wel-
iswaar voornamelijk slechts toegekend aan 3 organisaties. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed voor 11% van de inkomsten.
2. Detail inkomsten: subsidies bewegingen
Afdeling Volksontwikkeling 3.911.897,22 e 61,9%
andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 792.398,36 e 12,5%
andere ministeries 582.006,88 e 9,2%
parastatalen 66.592,69 e 1,1%
provincie 46.515,85 e 0,7%
gemeente 86.820,62 e 1,4%
VGC 16.897,94 e 0,3%
Europese Unie 435.590,30 e 6,9%
overige 376.767,09 e 6,0%
totaal 6.315.486,95 e 100,0%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 137
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
62% 13% 9% 1% 1% 1% 0% 7% 6%
AfdelingVolksontwik-
keling
andere Afd. Vl. Gemeen-
schap
andere ministeries
parastratalen provincie gemeente VGCEuropese
Unieoverige
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
BEW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies
De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 26% van het totaal
aan inkomsten (15.096.345,30 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 62% van de toepassing van het decreet voor
het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
138 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN
1. Inkomsten en uitgaven volkshogescholen
inkomsten
omzet 31.460,27 e 0,2%
lidgelden 0,00 e 0,0%
schenkingen en legaten 108.041,91 e 0,8%
subsidies 10.830.917,72 e 81,1%
sociaal-culturele activiteiten 1.397.313,18 e 10,5%
recuperatie personeelskosten 522.534,33 e 3,9%
andere inkomsten 466.652,29 e 3,5%
totaal 13.356.919,70 e 100,0%
uitgaven
personeelskosten 7.834.550,67 e 58,7%
handelsgoederen 19.804,12 e 0,1%
diverse goederen en diensten 3.405.578,43 e 25,5%
afschrijvingen-voorzieningen 535.800,43 e 4,0%
andere bedrijfskosten 7.666,93 e 0,1%
financiële kosten 45.980,11 e 0,3%
uitzonderlijke kosten 85.725,22 e 0,6%
overboekingen 1.421.813,79 e 10,6%
totaal 13.356.919,70 e 100,0%
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
0% 0% 1% 81% 10% 4% 3%
omzet lidgeldenschenkingen en
legatensubsidies
sociaal-culturele activiteiten
recuperatie per-soneelskosten
andere inkomsten
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: procentuele verdeling inkomsten
PROFIEL VAN DE SECTOR | 139
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
59% 0% 25% 4% 0% 0% 1% 11%
personeels-kosten
handels-goederen
diverse goederen en
diensten
afschrijvingen voorzieningen
andere bedrijfskosten
financiële kosten
uitzonderlijke kosten
overboe-kingen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: procentuele verdeling uitgaven
De volkshogescholen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van ongeveer 13,4 miljoen euro. Bijna 59% gaat naar personeels-
kosten. De directe werking van de volkshogescholen is goed voor ruim 25% van de uitgaven.
Langs de inkomstenzijde noteren we iets meer dan 10% voor de sociaal-culturele activiteiten en 81% subsidies.
2. Detail inkomsten: subsidies volkshogescholen
Afdeling Volksontwikkeling 10.052.809,70 e 92,8%
andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 301.858,07 e 2,8%
andere ministeries 65.514,22 e 0,6%
parastatalen 41.973,33 e 0,4%
provincie 78.990,04 e 0,7%
gemeente 25.873,66 e 0,2%
VGC 123.575,22 e 1,1%
Europese Unie 0,00 e 0,0%
overige 140.323,48 e 1,3%
totaal 10.830.917,72 e 100,0%
140 | PROFIEL VAN DE SECTOR
93% 3% 1% 0% 1% 0% 1% 0% 1%
AfdelingVolksontwik-
keling
andere Afd. Vl. Gemeen-
schap
andere ministeries
parastratalen provincie gemeente VGCEuropese
Unieoverige
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
VHS: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 75% van het totaal
aan inkomsten (13.356.919,70 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 93% van de toepassing van het decreet voor
het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 141
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
1. Inkomsten en uitgaven landelijke vormingsinstellingen
inkomsten
omzet 1.941.503,91 e 5,7%
lidgelden 80.173,29 e 0,2%
schenkingen en legaten 5.110.906,23 e 15,0%
subsidies 13.247.029,18 e 38,8%
sociaal-culturele activiteiten 9.065.852,87 e 26,6%
recuperatie personeelskosten 2.464.795,28 e 7,2%
andere inkomsten 2.200.128,69 e 6,5%
totaal 34.110.389,45 e 100,0%
uitgaven
personeelskosten 19.113.510,27 e 56,0%
handelsgoederen 401.664,00 e 1,2%
diverse goederen en diensten 12.466.237,72 e 36,5%
afschrijvingen-voorzieningen 323.185,17 e 0,9%
andere bedrijfskosten 423.783,57 e 1,2%
financiële kosten 41.024,20 e 0,1%
uitzonderlijke kosten 216.843,03 e 0,6%
overboekingen 1.124.141,49 e 3,3%
totaal 34.110.389,45 e 100,0%
6% 0% 15% 39% 27% 7% 6%
omzet lidgeldenschenkingen en
legatensubsidies
sociaal-culturele activiteiten
recuperatie per-soneelskosten
andere inkomsten
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: procentuele verdeling inkomsten
142 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
56% 1% 37% 1% 1% 0% 1% 3%
personeels-kosten
handels-goederen
diverse goederen en
diensten
afschrijvingen voorzieningen
andere bedrijfskosten
financiële kosten
uitzonderlijke kosten
overboe-kingen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: procentuele verdeling uitgaven
De landelijke vormingsinstellingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 34 miljoen euro. 56% gaat naar
personeelskosten. De directe werking van de landelijke vormingsinstellingen is goed voor bijna 37% van de uitgaven.
Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 27% voor de activiteiten en bijna 39% subsidies.
2. Detail inkomsten: subsidies landelijke vormingsinstellingen
Afdeling Volksontwikkeling 10.472.909,69 e 79,1%
andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 406.903,87 e 3,1%
andere ministeries 776.004,21 e 5,9%
parastatalen 49.645,85 e 0,4%
provincie 366.213,94 e 2,8%
gemeente 26.694,73 e 0,2%
VGC 19.371,23 e 0,1%
Europese Unie 60.123,86 e 0,5%
overige 1.069.161,80 e 8,1%
totaal 13.247.029,18 e 100,0%
PROFIEL VAN DE SECTOR | 143
3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
79% 3% 6% 0% 3% 0% 0% 0% 8%
AfdelingVolksontwik-
keling
andere Afd. Vl. Gemeen-
schap
andere ministeries
parastratalen provincie gemeente VGCEuropese
Unieoverige
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
LVI: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies
De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen bijna 31% van het
totaal aan inkomsten (34.110.389,45 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 79% van de toepassing van het decreet
voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
144 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS
3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES
1. Totaal inkomsten en uitgaven per werksoort
VER BEW VHS LVI
inkomsten en uitgaven 98.605.036,70 € 15.096.345,30 € 13.356.919,70 € 34.110.389,45 €
98.605.036,70 € 15.096.345,30 € 13.356.919,70 € 34.110.389,45 €
VER BEW VHS LVI
120.000.000
100.000.000
80.000.000
60.000.000
40.000.000
20.000.000
0
SCVW: totaal inkomsten en uitgaven per werksoort
De verenigingen scoren in 2007 veruit het hoogste bedrag (ruim 98 miljoen) aan inkomsten en uitgaven. De landelijke vormings-
instellingen realiseren een goede 34 miljoen euro, terwijl de bewegingen met 15 miljoen en de volkshogescholen met 13 miljoen
euro beduidend kleinere uitgaven en inkomsten hebben.
2. Detail inkomsten: subsidies per werksoort
VER BEW VHS LVI
totaal subsidies 36.356.104,15 € 6.315.486,95 € 10.830.917,72 € 13.247.029,18 €
36.356.104,15 € 6.315.486,95 € 10.830.917,72 € 13.247.029,18 €
VER BEW VHS LVI
40.000.000
35.000.000
30.000.000
25.000.000
20.000.000
15.000.000
10.000.000
5.000.000
0
SCVW: detail inkomsten: totaal subsidies per werksoort
De subsidie-inkomsten verschillen eveneens gevoelig tussen de werksoorten. Ruim 36 miljoen euro subsidies gaan naar de
verenigingen, 13 miljoen naar de landelijke vormingsinstellingen, bijna 11 miljoen naar de volkshogescholen en iets meer dan 6
miljoen naar de bewegingen.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 145
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3. Detail subsidies: subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk per werksoort
VER BEW VHS LVI
subsidie Afdeling Volksontwikkeling 23.133.345,66 € 3.911.897,22 € 10.052.809,70 € 10.472.909,69 €
23.133.345,66 € 3.911.897,22 € 10.052.809,70 € 10.472.909,69 €
VER BEW VHS LVI
25.000.000
20.000.000
15.000.000
10.000.000
5.000.000
0
SCVW: detail subsidies: subsidie Volksontwikkeling per werksoort
De subsidies op basis van het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verschillen ook gevoelig
naar gelang van de werksoort. De verenigingen krijgen 23 miljoen euro, de landelijke vormingsinstellingen ruim 10 miljoen, de
volkshogescholen 10 miljoen en de bewegingen bijna 4 miljoen.
146 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS
1. Procentuele verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten
VER BEW VHS LVI
subsidies/inkomsten 36,9% 41,8% 81,1% 38,8%
37% 42% 81% 39%
VER BEW VHS LVI
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten in procenten per werksoort
Het aandeel van de subsidies in het totaal van de inkomsten ligt verschillend. Waar de verenigingen met 37%, de landelijke
vormingsinstellingen met 39% en de bewegingen met 42% vrij dicht bij elkaar aansluiten, scoren de volkshogescholen met 81%
beduidend hoger.
2. Procentuele verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten
VER BEW VHS LVI
subsidies Volksontwikkeling/inkomsten 23,5% 25,9% 75,3% 30,7%
23% 26% 75% 31%
VER BEW VHS LVI
SCVW: verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover totale inkomsten in procenten per werksoort
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Het aandeel van de subsidies, uitgekeerd op basis van het decreet van 4 april 2003, tegenover de totaliteit van de inkomsten is
eveneens significant.
23% van de inkomsten bij de verenigingen wordt op basis van het decreet toegekend. Bij de bewegingen (26%) en de landelijke
PROFIEL VAN DE SECTOR | 147
3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
vormingsinstellingen (31%) blijft dit eveneens beperkt. Alleen de volkshogescholen hebben een beduidend hoger percentage
(75%).
3. Procentuele verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling
VER BEW VHS LVI
personeelskosten/subsidies Volksontwikkeling 149,5% 144,4% 74,1% 147,7%
150% 144% 74% 148%
VER BEW VHS LVI
SCVW: verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling per werksoort
160%
140%
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
De verenigingen (150%), de landelijke vormingsinstellingen (148%) en de bewegingen (144%) hebben beduidend meer perso-
neelsuitgaven dan dat ze subsidies op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ontvangen. Alleen bij de
volkshogescholen bedragen de personeelsuitgaven minder dan de subsidies (74%).
148 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR
3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES
1. Totale inkomsten SCVW
inkomsten
lidgelden 18.210.911,74 e 11,3%
schenkingen en legaten 12.909.701,79 e 8,0%
subsidies 66.749.538,00 e 41,4%
recuperatie personeelskosten 15.329.551,53 e 9,5%
andere inkomsten 47.968.988,09 e 29,8%
totaal 161.168.691,15 e 100,0%
SCVW: procentuele verdeling inkomsten
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Wanneer we de totaliteit van de inkomsten binnen de gehele sector met zijn 4 werksoorten in ogenschouw nemen, noteren we
voor 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. Goed 41% hiervan zijn subsidies. Naast lidgelden (11%), schenkingen en legaten (8%)
zijn de andere inkomsten (waaronder de inkomsten van activiteiten) met bijna 30% significant.
2. Totale uitgaven SCVW
uitgaven
personeelskosten 85.581.718,97 e 53,1%
handelsgoederen 5.692.549,09 e 3,5%
diverse goederen en diensten 56.470.969,96 e 35,0%
afschrijvingen-voorzieningen 3.087.260,09 e 1,9%
andere bedrijfskosten 1.065.567,37 e 0,7%
financiële kosten 306.655,44 e 0,2%
uitzonderlijke kosten 1.510.814,24 e 0,9%
overboekingen 7.453.155,99 e 4,6%
totaal 161.168.691,15 e 100,0%
11% 8% 41% 10% 30%
lidgeldenschenkingen en legaten
subsidiesrecuperatie
personeelskostenandere
inkomsten
PROFIEL VAN DE SECTOR | 149
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
53% 4% 35% 2% 1% 0% 1% 5%
personeels-kosten
handels-goederen
diverse goederen en
diensten
afschrijvingen voorzieningen
andere bedrijfskosten
financiële kosten
uitzonderlijke kosten
overboe-kingen
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: procentuele verdeling uitgaven
Langs de uitgavenkant (161 miljoen euro) noteren we een groot aandeel van de personeelsuitgaven (53%). ‘Diverse goederen en
diensten’ (waaronder de kost van de activiteiten) is goed voor 35% van de uitgaven.
3. Detail inkomsten: totale subsidies SCVW
Afdeling Volksontwikkeling 47.570.962,27 e 71,3%
andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 4.044.058,05 e 6,1%
andere ministeries 3.330.575,25 e 5,0%
parastatalen 1.237.194,76 e 1,9%
provincie 2.328.339,35 e 3,5%
gemeente 331.677,26 e 0,5%
VGC 1.125.256,41 e 1,7%
Europese Unie 587.863,74 e 0,9%
overige 6.193.610,91 e 9,3%
totaal 66.749.538,00 e 100,0%
72% 10% 2% 1% 4% 0% 1% 1% 9%
AfdelingVolksontwik-
keling
andere Afd. Vl. Gemeen-
schap
andere ministeries
parastratalen provincie gemeente VGCEuropese
Unieoverige
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies
De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) maken het leeuwendeel (71%)
uit van de inkomsten uit subsidies.
150 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.5.2 VERHOUDINGEN
1. Verhouding subsidies tegenover inkomsten SCVW
totaal inkomsten 161.168.691,15 € 100,0%
totaal subsidies 66.749.538,00 € 41,4%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding inkomsten en subsidies
100% 41%
inkomsten subsidies
2. Verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten SCVW
totaal inkomsten 161.168.691,15 € 100,0%
subsidies Volksontwikkelingswerk 47.570.962,27 € 29,5%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
SCVW: verhouding inkomsten en subsidies
Volksontwikkelingswerk
100% 30%
inkomstensubsidies
Volksontwikkelingswerk
Waar het totaal van de subsidies goed is voor ruim 41% van
de inkomsten, staan de subsidies die op basis van het decreet
voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk worden uitgekeerd
voor 30% van de inkomsten.
PROFIEL VAN DE SECTOR | 151
3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3. Verhouding personeelskosten SCVW tegenover subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk
subsidies Volksontwikkeling + recuperatie personeelskosten 62.900.513,80 € 100,0%
personeelskosten 85.581.718,97 € 136,1%
140%
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
SCVW: verhouding subsidies
Volksontwikkelingswerk en personeelskosten
136% 100%
personeelskostensubsidies
Volksontwikkelingswerk
De personeelskosten voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk overstijgen de subsidies op basis van het decreet van 4 april
2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Als we de subsidies Volksontwikkelingswerk vermeerderd met de recuperatie
van de personeelskosten als referentiepunt nemen (100%), bedragen de personeelskosten 136%.
152 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE
De subsidiecijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk in 2007 zijn nog niet gepubliceerd bij het ter perse gaan van dit
boek. We vermelden hier de cijfers voor 2006.
3.6.1 VERENIGINGEN
Federation of Anglophone Africans in Brussels (FAAB) 48.571,00 €
Federatie Wereldvrouwen 99.436,29 €
Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF) 110.452,33 €
Welzijnsschakels 116.757,23 €
Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF) 159.256,86 €
Platform van Afrikaanse Gemeenschappen 162.771,15 €
Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL) 170.752,94 €
Unie van Turkse Verenigingen (UTV) 177.840,54 €
Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO) 178.128,62 €
LVZ-Vormingsdienst 185.408,79 €
Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen 185.877,50 €
Het Vlaamse Kruis 186.811,56 €
Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM) 189.903,59 €
Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS) 193.816,99 €
ConTempo 198.487,28 €
FVK-Rodenbachfonds 198.487,28 €
Holebifederatie 198.487,28 €
Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV) 201.749,46 €
Masereelfonds 210.163,01 €
Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG) 214.833,29 €
Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO) 220.890,19 €
AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties 221.605,21 €
Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS) 221.838,73 €
A. Vermeylenfonds 224.173,87 €
Internationaal Comité (IC) 225.107,93 €
Vlaamse Volksbeweging 240.781,67 €
Liberale Vrouwen 240.941,78 €
Acli-Vlaanderen 241.220,43 €
Federatie van Vlaamse Simileskringen 249.249,95 €
ATB De Natuurvrienden 250.966,25 €
Amnesty International Vlaanderen 255.316,11 €
Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV) 263.664,45 €
Willemsfonds 273.484,17 €
Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV) 274.531,32 €
Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT) 281.188,94 €
Vereniging voor personen met een handicap (VFG) 309.820,27 €
Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers 351.606,79 €
Neos - netwerk van ondernemende senioren 355.240,40 €
Linx+ 366.141,23 €
PROFIEL VAN DE SECTOR | 153
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV) 413.399,11 €
vtbKultuur (Vlaamse Toeristenbond - Vlaamse Automobilistenbond (VTB-VAB)) 415.194,98 €
KVG-Vorming - Open kijk op handicap 486.658,92 €
Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV) 507.459,36 €
Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen 555.146,57 €
Curieus (CSC-Vormingswerk) 571.733,43 €
VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging 596.613,71 €
S-Plus 628.448,60 €
Pasar - Vleugels voor je vrije tijd (Vakantiegenoegens) 643.956,41 €
Davidsfonds 661.924,46 €
Gezinsbond 693.024,81 €
Ziekenzorg CM 724.924,00 €
Landelijke Gilden 778.768,86 €
OKRA 927.473,32 €
KWB 1.207.588,87 €
KVLV - Vrouwen met vaart 1.232.264,23 €
KAV - Vrouwen die bewegen 1.912.065,53 €
totaal 21.412.407,85 €
154 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.6.2 BEWEGINGEN
Bond zonder Naam Cultuur 78.536,25 €
Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO) 78.536,25 €
Kerkwerk Multicultureel Samenleven 78.536,25 €
Kif Kif 78.536,25 €
Koerdisch Instituut 78.536,25 €
Liga voor Mensenrechten 78.536,25 €
LINC 78.536,25 €
(Plattelandsontwikkeling) (78.536,25 €)
Vluchtelingenwerk Vlaanderen 78.536,25 €
Voedselteams 78.536,25 €
Wervel 78.536,25 €
Verbruikersateljee 89.007,75 €
De Wakkere Burger 94.243,50 €
Integraal 94.243,50 €
Beweging Tegen Geweld - Zijn 104.715,00 €
Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op Cultuur 104.715,00 €
EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) 104.715,00 €
Netwerk Bewust Verbruiken 104.715,00 €
Vaka/Hand in Hand 104.715,00 €
Forum voor Vredesactie 125.658,00 €
Sociumi 125.658,00 €
zij-kant 125.658,00 €
Ryckevelde 130.893,75 €
Mobiel 21 136.129,50 €
Bedevaart naar de graven aan de IJzer 157.072,50 €
De Maakbare Mens 157.072,50 €
GetBasic 157.072,50 €
Pax Christi Vlaanderen 157.072,50 €
Welzijnszorg 157.072,50 €
Vrede 167.544,00 €
Toemeka 172.308,53 €
Netwerk Vlaanderen 209.430,00 €
totaal 3.643.610,78 €
PROFIEL VAN DE SECTOR | 155
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN
Vormingplus Brugge 430.105,34 €
Vormingplus Brussel (Citizenne) 476.993,06 €
Vormingplus Mechelen 491.314,93 €
Vormingplus Kempen 498.052,67 €
Vormingplus Halle-Vilvoorde (Arch’educ) 518.140,09 €
Vormingplus Vlaamse Ardennen-Dender 557.764,80 €
Vormingplus Oostende-Westhoek 562.792,34 €
Vormingplus Waas-en-Dender 655.036,31 €
Vormingplus Oost-Brabant 732.078,80 €
Vormingplus Midden en Zuid West-Vlaanderen 797.424,10 €
Vormingplus Gent-Eeklo 921.195,66 €
Vormingplus Limburg 1.275.369,01 €
Vormingplus Antwerpen 1.495.426,01 €
totaal 9.411.693,12 €
156 | PROFIEL VAN DE SECTOR
3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
1. Gespecialiseerde vormingsinstellingen
Atelier Cirkel 121.469,40 €
Inverde 121.469,40 €
Motief 121.469,40 €
Relatie-Studio 121.469,40 €
Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds 121.469,40 €
Halewynstichting 131.308,42 €
Uitstraling Permanente Vorming (UPV) 149.164,42 €
Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK) 151.836,75 €
Impuls 167.141,89 €
Timotheus 191.495,11 €
Stichting Lodewijk de Raet 212.571,45 €
Amarant 263.227,79 €
Zorg-Saam 271.495,90 €
Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN) 364.408,20 €
Natuurpunt Educatie 364.408,20 €
Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV), partner in christelijk vormingswerk 376.754,87 €
Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen 381.952,44 €
PRH-Persoonlijkheid en Relaties 394.923,53 €
Wisper 638.444,99 €
totaal 4.666.480,96 €
2. Syndicale vormingsinstellingen
Werknemerswelzijn 365.718,08 €
Vorming en Actie 843.234,68 €
Ateliers voor Werknemersvorming 1.426.235,41 €
totaal 2.635.188,17 €
3. Vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep
De Rode Antraciet 719.510,15 €
KR8 486.560,60 €
Op-Stap 630.892,45 €
Z11 525.839,73 €
totaal 2.362.802,93 €
4. Federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap
Vijftact 635.504,76 €
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
PROFIEL VAN DE SECTOR | 157
3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR
158 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
DEEL 3
BELEIDSJAARBOEK2007-2008
160 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 161
INHOUD
INLEIDING 163
1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR 164
2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR 166
3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR 168
4. HET DECREET VOOR HET SCVW 169
5. HET GELD VOOR HET SCVW 175
5.1. REGULIERE SUBSIDIES 175
5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN 177
5.3. DE INDEXERING 179
5.4. FISCALE ATTESTEN 181
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW 182
6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN 182
6.2. DE BEWEGINGEN 186
6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN 188
6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 189
7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW 191
8. TEWERKSTELLING 193
9. HET ADVIESSTELSEL 195
10. STANDPUNTEN FOV 197
11. HETE THEMA’S 199
11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT 199
11.2. VRIJWILLIGERSBELEID 202
11.3. AUTEURSRECHTEN 209
11.4. DE KLEINE ERKENNING 213
11.5. HET PARTICIPATIEDECREET 214
11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS 218
11.7. VERENIGINGSLOKALEN 220
11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD 223
11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING 226
11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT 228
162 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
INLEIDINGDit deel focust op het beleid dat in de referteperiode van het parlementaire jaar 2007-2008 voor en over de sociaal-culturele
volwassenensector is gevoerd. We focussen hierbij op de verschillende actoren. We proberen de lezer (het personeel van de
sociaal-culturele volwassenenorganisaties, een bestuurder, ja zelfs een kabinetsmedewerker, ambtenaar of een geïnteresseerde
buitenstaander) mee te laten kijken in de beleidsontwikkelingen van alle dag. Wie werkt op het Kabinet van de minister van Cul-
tuur voor de sociaal-culturele sector, welke ambtenaren maken het mooie weer, welke politici tonen een levendige belangstelling
voor ons werk, zijn er voor onze sector relevante adviezen afgeleverd door de adviesraden? Wat zijn de hete thema’s in het beleid
ten aanzien van onze sector? Vragen die in dit deel een antwoord krijgen.
We streven een zo groot mogelijke volledigheid na. Toch is het een afweging geweest welke items we aan bod moesten laten
komen. Uiteindelijk kozen we ervoor sterk in te zoomen op het Kabinet van de minister van Cultuur, het Agentschap Sociaal-
Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en het Vlaams Parlement. We laten zien welke beslissingen werden genomen, welke
omzendbrieven verstuurd en welke parlementaire vragen gesteld. We nemen zowel de hele sector als de verschillende werksoor-
ten in ogenschouw.
Daarnaast hebben we ook aandacht voor de manier waarop de FOV en het steunpunt SoCiuS in de beleidscontext een rol
spelen. We eindigen met een overzicht van zogenaamde hete thema ’s. Daar laten we zien hoe in de Vlaamse, maar ook federale
beleidscontext allerlei thema ’s te berde werden gebracht die van rechtstreeks belang zijn voor de sociaal-culturele volwasse-
nenorganisaties.
In dit deel verwijzen we courant naar relevante brondocumenten. Deze documenten zijn opgenomen op de CD-ROM bij dit boek.
INLEIDING
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 163
164 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
1. De Minister en zijn Kabinet
In het parlementair jaar 2007-2008 is Bert Anciaux minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel. Guy Redig is sedert eind
december 2006 zijn kabinetschef.
In het Kabinet doen zich in het voorbije parlementair jaar enkele kleine verschuivingen voor (voor de huidige kabinetssamenstel-
ling zie doc. 1). Dirk Verbist, raadgever op het Kabinet, schuift in de loop van deze legislatuur door van verantwoordelijke voor de
sociaal-culturele organisaties naar verantwoordelijke voor cultuurparticipatie. Zijn verantwoordelijkheid voor de sociaal-culturele
sector wordt gedurende een beperkte periode overgenomen door Kim Van Campenhout, die op haar beurt korte tijd nadien wordt
opgevolgd door Malika Abbad. Dirk Verbist leidt evenwel gedurende de hele periode de onderhandelingen over de evaluatie van
het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
Voor migrantenorganisaties en interculturaliteit is Söhret Yildirim verantwoordelijk, terwijl het project ‘Samen Vereenvoudigen’
wordt opgevolgd door Inge Loodsteen.
2. Beleidsnota Cultuur
Bij het begin van een nieuwe regeerperiode dienen de leden van de Vlaamse Regering hun zogenaamde beleidsnota’s in bij het
Vlaams Parlement. Een beleidsnota is een document waarin een minister aangeeft hoe hij of zij voor zijn of haar bevoegdheden
het regeerakkoord zal realiseren in de loop van de legislatuur. De beleidsnota’s geven dus de grote strategische keuzen en opties
van het beleid voor de duur van de regeerperiode weer.
Het indienen van beleidsnota’s is vastgelegd in het reglement van het Vlaams Parlement. De nota’s worden ingediend bij de
voorzitter van het Vlaams Parlement. In de weken volgend op de indiening worden ze besproken en wordt erover gestemd.
Bij het begin van de huidige legislatuur van het Vlaams Parlement (2004), schreef cultuurminister Bert Anciaux (VlaamsProgres-
sieven) een beleidsnota over het beleidsdomein Cultuur (zie doc. 2). Deze beleidsnota omvat ook keuzen en opties voor het beleid
voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In zijn beleidsnota focuste de minister onder andere sterk op de uitvoering van het
decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de uitdagingen op het vlak van (cultuur)participatie van kansengroepen, de
mogelijkheden voor migrantenverenigingen.
3. Beleidsbrieven
Een beleidsbrief is een overzicht door elke Vlaamse minister van de manier waarop de begroting uitgevoerd wordt voor zijn of
haar beleidsdomeinen tijdens het lopende begrotingsjaar en van het beleid dat hij of zij tijdens het volgende begrotingsjaar wil
voeren. Een beleidsbrief bevat ook een overzicht van de manier waarop de regering het regeerakkoord, de beleidsnota’s en de
resoluties en moties van het Parlement heeft uitgevoerd.
Elke minister dient één of meer beleidsbrieven in, voor de domeinen waarover hij of zij bevoegd is. Beleidsbrieven worden samen
met het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting ingediend. De beleidsbrieven worden besproken in de
commissie die bevoegd is voor het domein van de beleidsbrief, samen met het gedeelte van het ontwerp van decreet houdende
de algemene uitgavenbegroting waarvoor diezelfde commissie bevoegd is. In het jaar waarin de regering wordt benoemd, moet
zij geen beleidsbrieven indienen, wel beleidsnota’s.
Ook de minister van Cultuur schrijft jaarlijks een beleidsbrief, de zogenaamde ‘beleidsbrief Cultuur’. Deze beleidsbrief omvat ook
de keuzes en opties voor het beleid voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor dat jaar.
In zijn Beleidsbrief 2008 - Beleidsprioriteiten 2007-2008 (zie doc. 3 en 4) blikt de minister in 111 pagina’s terug op de realisaties
in 2007 en ontvouwt hij zijn plannen voor 2008. Alle beleidsvelden (sociaal-cultureel werk, kunsten en erfgoed) komen aan bod.
Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk beslaan de opties slechts een paar bladzijden. Met de aangekondigde (en spoedig te
verwachten) aanpassing van het decreet lijkt de minister zijn beleidsvisie op deze sector af te ronden. Administratieve vereenvou-
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 165
1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
diging en aandacht voor interculturaliteit springen als supplementaire aandachtspunten in het oog. Rond de bovenbouw zullen “in
samenhang met de sector eventuele sporen worden verkend”.
Documenten
1. Samenstelling van het kabinet van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel
2. Beleidsnota 2004 - 2009 Cultuur van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel
3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd,
Sport en Brussel
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1
31 oktober 2007
4. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 20-39)
29 november 2007
166 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
Een minister wordt niet alleen bijgestaan door een kabinet maar ook door de overheidsadministratie. In de voorbije tijd deden
zich in deze administratie ingrijpende wijzigingen voor.
1. Gevolgen van Beter Bestuurlijk Beleid
In het jaar 2000 startte de Vlaamse Regering met het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). Met het project wou de toenmalige
regering een meer transparante structuur uittekenen voor de Vlaamse overheid en met dit nieuwe overheidsapparaat beter inspe-
len op de maatschappelijke noden en verwachtingen van de burger. Om dit te realiseren werden voor de bestuurlijke organisatie
dertien homogene beleidsdomeinen vastgelegd.
Deze dertien beleidsdomeinen hebben dezelfde interne structuur. Een beleidsdomein bestaat uit een departement, dat de be-
leidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning verzorgt, en verschillende verzelfstandigde agentschappen. Deze agentschappen
verzorgen beleidsuitvoerende taken. Er zijn twee soorten agentschappen: intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) en extern
verzelfstandigde agentschappen (EVA).
In het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (zie doc. 1) situeert zich het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media.
Het departement wordt geleid door Christine Claus. Daarnaast zijn er twee IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid: Kunsten en Erf-
goed, met als administrateur-generaal Jos Van Rillaer, en Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, met als administra-
teur-generaal An Vrancken. Het departement en deze beide IVA’s vormen samen het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport
en Media.
De managers of topambtenaren van het departement en de agentschappen (ook Bloso en de Regulator voor de Media) vormen
samen de beleidsraad van de Administratie Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De beleidsraad is het forum waar het politieke en het
administratieve domein elkaar ontmoeten en waar ze overleggen om de politieke beleidsvoering door de regering te ondersteu-
nen. Dit overleg wordt mede geïnspireerd door de beleidsadviezen over strategische beleidsaangelegenheden door de SARC
(Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media).
2. Het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen
Het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen (zie doc. 2) telt bijna 100
personeelsleden en beheert een budget van ongeveer 194 miljoen euro aan beleidskredieten. Het Agentschap heeft als missie
het stimuleren van een rijk en gedifferentieerd aanbod aan sociaal-culturele activiteiten die op niet-commerciële basis worden
georganiseerd, ter bevordering van de algemene ontwikkeling van alle burgers - kinderen, jongeren en volwassenen - en ter
verhoging van de maatschappelijke en culturele participatie. In het voorbije jaar werd gezocht naar een leidend ambtenaar voor
het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. De vacature had het over een goede manager met een brede en vernieuwende visie, die
gewoon is te onderhandelen en een groot team aan te sturen. Als verwachte competenties werd in de oproep een indrukwek-
kend lijstje opgesomd: voortdurend verbeteren, samenwerken, klantgerichtheid, betrouwbaarheid, conceptueel denken (visie),
overtuigingskracht, besluitvaardigheid, 360°-inlevingsvermogen, richting geven, organisatiebetrokkenheid en delegeren. Het
gaat om een mandaatfunctie voor 6 jaar, die in principe eenmaal hernieuwbaar is. In afwachting van de definitieve benoeming
van de nieuwe administrateur-generaal functioneert Gilbert Van Houtven, uittredend hoofd van de Afdeling Volksontwikkeling en
Bibliotheekwerk, als waarnemend administrateur-generaal. Hij doet dit tot aan zijn pensioen (eind januari 2008). An Vrancken,
voorheen personeelsverantwoordelijke bij de KVLV - Vrouwen met Vaart, volgt hem per 1 maart 2008 op. An Vrancken is geen
onbekende bij de FOV. Zij was van in den beginne betrokken bij de oprichting van de belangenorganisatie. Sedert 2001 zat zij de
bijeenkomsten van de FOV-werkgroep Verenigingen voor. Reeds van bij de start van de FOV maakte zij deel uit van de Raad van
Bestuur van de organisatie.
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 167
2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR
3. Het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk
Binnen het IVA Sociaal-Cultureel Werk staat het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk in voor de gelijknamige sector. Het
team kent ook wat verschuivingen (zie doc. 3). Teamverantwoordelijke is nog steeds Luc Goossens, die eveneens instaat voor de
opvolging van de Vlaamse interprofessionele akkoorden. Noemi De Clercq en Marie-Anne Van Hijfte zijn de verantwoordelijken
voor de volkshogescholen, vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen, syndicale vormingsinstellingen, federatie van
vormingsdiensten voor personen met een handicap, gespecialiseerde vormingsinstellingen en internationale culturele samenwer-
king.
Joris Smeets doet de opvolging van de sociaal-culturele verenigingen en migrantenverenigingen. De sociaal-culturele bewegin-
gen worden opgevolgd door Evita Dhaenens en Katrien Callewaert. Elke Verhaeghe is de verantwoordelijke voor de amateurkun-
sten, terwijl Bart De Boiserie instaat voor de opvolging van het participatiedecreet en de Vlaamse Gebarentaal.
Documenten
1. Organogram van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media
2. Agentschap Sociaal-Cultureel Werk: opdrachten
3. Samenstelling van het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk
168 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR
3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR
1. Vlaams Parlement
Het Vlaams Parlement is de vergadering van Vlaamse volksvertegenwoordigers, die door de burgers om de vijf jaar worden
verkozen. Het parlement heeft een wetgevende macht en legt de spelregels voor iedereen vast in decreten. Het parlement keurt
elk jaar de begroting goed en controleert de werking van de regering.
2. Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Eén van de commissies in het Vlaams Parlement is de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (ook wel kortweg: Com-
missie Cultuur).
Een commissie is een vergadering van een beperkt aantal volksvertegenwoordigers. Elke commissie bestaat in de regel uit
vijftien vaste en vijftien plaatsvervangende leden, verdeeld volgens de sterkte van de fracties. Elke commissie kiest een voorzitter
die de vergaderingen samenroept en voorzit (zie doc. 1).
De commissies hebben als belangrijkste taak het decreetgevende werk van het Vlaams Parlement voor te bereiden. Een commis-
sie kan ook hoorzittingen organiseren om zich beter te informeren over alle aspecten van een voorstel of ontwerp.
Elke commissie controleert ook het beleid van de Vlaamse Regering. Zij beschikt daartoe over een aantal controlemogelijkheden.
De volksvertegenwoordigers kunnen een vraag om uitleg stellen aan een minister over een actueel en concreet probleem. Een
volksvertegenwoordiger die een uitgebreider probleem van algemeen belang ter sprake wil brengen, kan een interpellatie hou-
den. Interpellaties kunnen aanleiding geven tot het indienen van een motie van wantrouwen of een met redenen omklede motie
waarover in de plenaire vergadering wordt gestemd (zie doc. 2).
De Commissie Cultuur hield zich in de voorbije periode meer dan eens bezig met het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In
andere delen van het beleidsjaarboek gaan we nader in op deze werkzaamheden. We stippen aan dat vooral de begrotings-
besprekingen, de besprekingen van de beleidsbrieven en de behandeling van de problematiek van subsidies en indexering de
parlementsleden bezig hield (zie doc. 3).
Documenten
1. Samenstelling van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media
2. Opdracht van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media
3. Bespreekpunten van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media tijdens de periode 2007-2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 169
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
1. De weg naar een aangepast decreet
In het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werd bepaald dat het decreet vóór 30 juni 2007 door de Vlaamse
Regering zou geëvalueerd worden. Ter voorbereiding van deze evaluatie werden de belangenbehartiger FOV, het steunpunt
SoCiuS en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding begin 2007 voor overleg door het Kabinet uitgenodigd. Er werden
inhoudelijke werkgroepen gevormd, die zich vooral bezig hielden met gesprekken over een nieuw evaluatiesysteem en over de
beoordelingselementen, waaraan de werking van de organisaties zou worden getoetst.
De eigenlijke onderhandelingen over wijzigingen aan het decreet worden gevoerd tussen de FOV en de overheid (Kabinet en
Administratie). Uiteindelijk vinden 17 onderhandelingsgesprekken plaats. Het overleg krijgt zijn beslag in een politiek meerder-
heidsoverleg eind 2007.
Op 21 december 2007 wordt de tekst van een ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende
het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ bij het Vlaams Parlement ingediend (zie doc. 1). Het voorstel draagt de handtekeningen
van Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Paul Delva en Dirk de Kort (beiden CD&V), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman
Schueremans (Open Vld) en Piet De Bruyn (N-VA).
2. Hoorzitting in de Commissie Cultuur
De Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media houdt op 12 februari 2008 een hoorzitting over de ingediende wijziging van
het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 2). Vertegenwoordigers van de FOV, SoCiuS, het Rekenhof en de
Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding komen er aan het woord.
De FOV kiest ervoor om het bestaande decreet te evalueren en dus trouw te blijven aan de contouren en de basisopties van het
decreet van 2003. “De sector is in voortdurende ontwikkeling, maar deze ontwikkeling heeft ook nood aan een relatief stabiel
beleidskader zodat nieuwe opportuniteiten zich in de luwte van een stabiele regelgeving kunnen ontwikkelen”, aldus Peter Warson,
voorzitter van de FOV. Hij benadrukt in zijn tussenkomst dat deze decreetwijziging een groot draagvlak heeft. De 128 FOV-lidorga-
nisaties werden - via het maandelijkse vergadersysteem van de FOV - op systematische wijze geconsulteerd.
Hugo De Vos, directeur van de FOV, vermeldt de positieve verworvenheden, geeft duiding bij enkele technische onjuistheden,
vraagt naar vier concrete amendementen en uit tenslotte enkele bekommernissen. In de loop van zijn betoog snijdt hij nog even de
blijvende pijnpunten aan.
De invulling die in de regelgeving gegeven wordt aan niet-formele educatie is te strikt. Heel wat praktijken die aansluiten bij de
sociaal-culturele methodiek worden door deze strikte invulling uitgesloten. SoCiuS formuleerde het eerder als volgt: “Nog altijd
wordt de niet-formele educatie in hoofdzaak in het decreet gerelateerd aan de heilige drievuldigheid ‘autonome levenssfeer’,
‘vrijwillige deelname’ en ‘open aanbod’. In het wijzigingsdecreet stellen de indieners terecht dat het aansluiten bij de leefwereld
van de mensen een ultiem uitgangspunt is. Het aanspreken en activeren van individuen en groepen in één of meerdere bestaans-
dimensies en in hun diverse leefsituaties valt niet helemaal te rijmen met deze drievuldigheid. Ons inziens vormt de omschrijving
van de sociaal-culturele methodiek, de educatieve functie en het informeel leren, voldoende duidelijk waar het sociaal-cultureel
volwassenenwerk zich onderscheidt van de formele educatie.”
De FOV vindt het geen goede zaak dat bewegingen niet erkend worden. In het verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling
in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 3) wordt dit knelpunt ook aanhangig gemaakt.
SoCiuS onderstreept het belang van voldoende middelen voor vernieuwing en experimenten. Jos Pauwels, voorzitter van SoCiuS,
wijst erop dat het huidige decreet sterk uitgaat van een sectorale benadering en dat dit nog wordt versterkt door de decreetwijzi-
ging. “Dit kan gevolgen hebben voor de gemeenschappelijkheid of de sokkel en het draagvlak voor het sociaal-cultureel volwas-
senenwerk. Niet in wat ons onderscheidt, maar in wat ons bindt, kan de kracht van het sociaal-cultureel volwassenenwerk liggen.”
170 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
Het Rekenhof formuleert twee - terechte - bedenkingen bij het wijzigingsdecreet. Er is geen procedure voorzien waardoor
het ingediende beleidsplan kan worden goedgekeurd of afgekeurd. Het Rekenhof betreurt eveneens dat er tijdens de lopende
beleidsperiode geen mogelijkheid is om in te grijpen indien het beleidsplan niet wordt uitgevoerd.
Jan De Braekeleer toetst, als vertegenwoordiger van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en als voorzitter van de
Commissie Volksontwikkeling, de ingediende tekst (1) aan het advies betreffende de evaluatie van het decreet van 4 april 2003,
goedgekeurd in de vergadering van 22 november 2006, en (2) aan de evaluatie door de Commissie Volksontwikkeling van de
voorlopige versie van de voorliggende tekst van 23 april 2007.
Hij stipt aan welke aanbevelingen gerealiseerd zijn, welke onvoldoende gerealiseerd zijn en welke niet gerealiseerd zijn. Hij zet
de positieve elementen, de tekorten en de bezorgheden op een rij.
3. Bespreking in de Commissie Cultuur
Op donderdag 14 februari 2008 wordt het ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het
sociaal-cultureel volwassenenwerk’ in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement goedgekeurd (zie doc. 4).
De verschillende politieke partijen sommen de positieve en negatieve punten van de decreetwijziging op. Algemeen wordt gerea-
geerd op de beperkende invulling van de niet-formele educatie. Jos Stassen (Groen!), voormalige indiener van het decreet, geeft
weer dat - in de huidige context van een beter budgettair gesternte - het sociaal-cultureel volwassenenwerk een kans gemist
heeft om haar positie ten aanzien van de formele educatie te versterken. Ook het gebrek aan een erkenning bij de bewegingen,
blijft voor hem onderwerp van discussie. Tijdens de bespreking wordt het rapport van het Rekenhof over de subsidiebepaling
in het sociaal-cultureel volwassenenwerk aangehaald als een interessant onderzoek waarin de tekortkomingen zijn geïnven-
tariseerd die een efficiënte en objectieve subsidiebepaling bemoeilijken. Als belangrijke positieve evoluties worden ondermeer
aangestipt: het nieuwe evaluatiesysteem toegespitst op de beoordeling van de reële werking van de organisaties, de verminde-
ring van de planlast, de decretale verankering van het informele leren en de oplossing van de onrechtstreekse subsidiëring voor
de FOV (zie ook deel 7). Paul Delva (CD&V) nodigt de sector uit om, na een periode van decretale rust na de goedkeuring van het
wijzigingsdecreet, na te denken over de positionering van de sector in een veranderende samenleving. Ook het in kaart brengen
van de effecten van de sector wint steeds meer aan belang. Gegevensregistratie wordt hiertoe als een verdienstelijk instrument
aangehaald. Op de vraag van Jos Stassen (Groen!) over het vervolg van het indexprobleem antwoordt minister van Cultuur
Anciaux dat hij voor eind februari bij de begrotingscontrole een voorstel zal formuleren dat een antwoord moet bieden aan het
indexprobleem.
Na de hoorzitting van 12 februari 2008 over de decreetwijziging worden nog vier amendementen ingediend (zie doc. 5). Op
die manier wordt tegemoet gekomen aan het probleem van de syndicale vormingsinstellingen en de vormingsinstellingen voor
personen met een handicap, waarbij de verhoging van hun subsidie-enveloppe omwille van de jaarlijkse indexering aanlei-
ding zou geven tot een verplichte meerprestatie van urenprogramma’s. De Commissie Cultuur keurt deze vier amendementen
unaniem goed. Het decreet wordt door de meerderheid, bij drie onthoudingen van de oppositie, goedgekeurd. De reflectietermijn
wordt met unanimiteit weggestemd. Op die manier kan de decreetwijziging in versneld tempo door het Vlaams Parlement worden
goedgekeurd. De meerderheid stuurt ook aan op een snelle goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten.
Tot slot geeft minister van Cultuur, Bert Anciaux, aan dat de decreetwijziging vlot is gerealiseerd dankzij de constructieve samen-
werking tussen de verschillende partners: Kabinet, Administratie, FOV en SoCiuS. Hij stipt nog vier aandachtspunten aan: (1) de
publieke erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk die ruimte biedt voor het informele leren, (2) het belang van een
evaluatieprocedure waarin zowel de sector, de overheid en de Administratie hun rol opnemen, (3) de decretale verankering van
de maatschappelijke rol van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en (4) een tendens van nabijheid en afstand tussen de sector
en de overheid. Meer afstand omdat de overheid de keuzes van de organisaties respecteert. Meer nabijheid omdat de overheid
steeds beter zicht wil krijgen op de sector door haar in kaart te brengen en beleidsprioriteiten voorop te stellen.
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 171
4. Plenaire goedkeuring
Tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement op woensdag 5 maart wordt het wijzigingsdecreet voor de sociaal-culturele
volwassenensector goedgekeurd (zie doc. 6).
Het decreet wordt aangenomen met 76 stemmen voor en 28 onthoudingen van de Vlaams Belang-fractie.
De verschillende fracties in het parlement spreken unisono hun waardering voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk uit en
blijken over het algemeen behoorlijk tevreden met het vernieuwde decreet.
Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) benadrukt het “onwaarschijnlijke belang” van het verenigingsleven voor Vlaanderen en
toont zich met name tevreden over de meer transparante en eenvoudige beoordelingsprocedures die nu in het decreet vervat
zijn.
Hilde De Lobel (Vlaams Belang) licht toe waarom haar fractie zich zal onthouden bij de stemming over het decreet. Het ontbreken
van de mogelijkheid om bewegingen te erkennen en de vermeende vaagheid van sommige termen in het decreet zijn voor haar
fractie een struikelblok. Ook de mogelijkheid tot subsidiëring van engagementen ten aanzien van de beleidsprioriteiten van de
Vlaamse Regering zijn in de ogen van het Vlaams Belang een vorm van opgelegde gezagstrouw. Ten slotte hekelt de fractie de in
hun visie onbeperkte uitzonderingsmaatregelen voor migrantenverenigingen.
Paul Delva stelt namens de CD&V dat dit decreet geen eindpunt is en dat er rekening gehouden moet worden met de resterende
bekommernissen van de FOV. Hij pleit ook voor een spoedige en correcte uitvoering van het decreet met vooral een juiste indexe-
ring van de subsidie-enveloppen, want “indexering is geen gunst, maar een recht”.
Jos Stassen (Groen!) is tevreden met het resultaat, maar toont zich bezorgd over de toekomst van de sector. In zijn ogen is de
interesse van de politiek voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk aan het tanen. Hij roept dan ook op om de sector te steunen
tijdens de middelendebatten in de volgende legislaturen.
Piet De Bruyn (N-VA) looft op zijn beurt de democratische en participatieve wijze waarop het decreet tot stand gekomen is. Hij
kadert de voorbije en toekomstige samenwerking, uitwisseling en interactie tussen sector en overheid binnen de goede voor-
nemens die eerder, eind 2006, in het charter tussen de Vlaamse overheid en het middenveld waren opgenomen. De Bruyn pleit
tenslotte voor een consequente budgettaire vertaling van de maatschappelijke waardering voor de sector.
Op 14 maart 2008 wordt het wijzigingsdecreet door de Vlaamse Regering bekrachtigd (deze datum wordt de officiële datum van
het wijzigingsdecreet). De tekst verschijnt op 10 september 2008 eindelijk in het Belgisch Staatsblad (zie doc. 7). Vertaalproble-
men hebben voor een grote vertraging gezorgd.
De Vlaamse Codex publiceert begin oktober 2008 de gecoördineerde versie van het decreet (zie doc. 8). De Vlaamse Codex bevat
de geconsolideerde Vlaamse wetgeving sedert 1 januari 1976. De samenstellers van de Vlaamse Codex merken zelf op dat deze
teksten geen officiële bekendmaking zijn in de zin van de grondwet. Alleen de publicaties in het Belgisch Staatsblad hebben een
officieel karakter. Toch biedt de Vlaamse Codex een goed hulpmiddel om een decreet of een besluit van de Vlaamse Regering
juist te hanteren. Het decreet van 4 april 2003 is intussen liefst vier keer gewijzigd. Dit gebeurde door het programmadecreet
van 19 december 2003 en de decreten van 7 mei 2004, 2 juni 2006 en tenslotte het ingrijpende wijzigingsdecreet van 14 maart
2008.
5. Een totaal nieuw uitvoeringsbesluit
De overheid start begin november 2007 met een overleg met de sector over het uitvoeringsbesluit waarin de bepalingen uit het
nieuwe decreet worden geconcretiseerd. Het overleg resulteert in de opmaak van een ontwerp van uitvoeringsbesluit bij het de-
creet. De Vlaamse Regering maakt de keuze om een volledig nieuw uitvoeringsbesluit uit te vaardigen, zodat zich geen probleem
van coördinatie van teksten stelt zoals bij de decreetwijziging.
In het uitvoeringsbesluit zijn ondermeer (gemeenschappelijke) bepalingen opgenomen over het beleidsplan, de visitatie en
visitatiecommissie, de adviescommissie voor de behandeling van de subsidieaanvragen van de bewegingen en de beroepscom-
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
172 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
missie voor de behandeling van de bezwaarschriften. Bij het verrichten van de visitatie zal het Agentschap Sociaal-Cultureel
Werk gebruik maken van een evaluatiemodel (zie doc. 9). Dit evaluatiemodel moet de organisaties toelaten zich op een gedegen
manier te oriënteren op de kernpunten van het decreet (accent op de werking, voortgangsrapportering, continue evaluatie door
de overheid en een cyclisch evaluatiebezoek).
De minister van Cultuur legt in het late voorjaar van 2008 het ontwerpbesluit voor de uitvoering van het decreet voor het sociaal-
cultureel volwassenenwerk voor aan de pas geïnstalleerde Sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk.
Tijdens een van de eerste bijeenkomsten van deze sectorraad wordt een advies uitgewerkt (zie doc. 10). In het eerste advies van
de Sectorraad worden weinig fundamentele opmerkingen gemaakt over het ontwerpbesluit. Uiteindelijk wordt vooral gefocust
op de datum voor het indienen van het beleidsplan. De Sectorraad stelt hier drie data voor: vóór 1 april 2010 bij de bewegingen,
vóór 1 juni 2010 voor de volkshogescholen, de syndicale vormingsinstellingen en de instellingen werkend voor personen met een
handicap en vóór 1 oktober voor de verenigingen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen.
Net voor het zomerreces 2008 keurt de Vlaamse Regering de uiteindelijke ontwerptekst goed en legt ze de tekst voor advies voor
aan de Raad van State.
Op 5 september keurt de Vlaamse Regering het besluit definitief goed (zie doc. 11). De tekst van het besluit wijkt nauwelijks af
van de ontwerptekst. Op basis van de opmerkingen van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de aangeboden reactietijd
van tien werkdagen om dossiers eventueel te vervolledigen, begint te lopen vanaf de kennisgeving door de overheid, waarbij de
datum van de poststempel bepalend is. Ook wordt nader omschreven wat gebeurt wanneer de werking van een volkshogeschool
niet voldoet en de overheid in een vervanging voorziet.
Het besluit treedt in werking vanaf 15 september 2008.
6. Visitaties
In uitvoering van het decreet en het uitvoeringsbesluit wordt in de zomer 2008 gewerkt aan de samenstelling van de visitatie-
commissie. Vanaf september 2008 tot mei 2009 zal een visitatiecommissie immers een bezoek brengen aan alle erkende en
gesubsidieerde organisaties. Deze commissie is paritair samengesteld en bestaat uit maximaal twee vertegenwoordig(st)ers van
het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk en twee externe deskundigen. De lijst van externe visitatoren wordt in augustus 2008, na
een voordracht vanwege de FOV, door minister van Cultuur Anciaux vastgelegd (zie doc. 12).
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
Documenten
1. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk
de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 1
20 december 2007
2. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schuere-
mans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-
cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 173
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3
26 februari 2008
3. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 37 - D (2007-2008) -Nr.1
2 januari 2008
4. Verslag bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet
De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwas-
senenwerk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 4
27 februari 2008
5. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk
de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk -
Amendementen
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 2
14 februari 2008
6. Verslag plenaire bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schue-
remans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-
cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk Plenaire Nr. 30 (uittreksel p. 16-23)
5 maart 2008
7. Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
Belgisch Staatsblad, Nr. 277, 10 september 2008 (uittreksel p. 47.071-47.081)
8. Gecoördineerde versie van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
Vlaamse Codex
19 september 2008
9. Evaluatiemodel ten gerieve van de visitatiecommissie
10. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de
uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
28 april 2008
174 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-
cultureel volwassenenwerk
5 september 2008
12. Lijst van externe visitatoren in de visitatiecommissie
4. HET DECREET VOOR HET SCVW
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 175
5. HET GELD VOOR HET SCVW
5. HET GELD VOOR HET SCVW
5.1. REGULIERE SUBSIDIES
Het is even wennen bij de nieuwe indeling van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Vanaf het jaar 2008 wordt de begro-
ting opgesplitst per beleidsdomein. De begroting van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) is nu gebundeld
en onderverdeeld in 8 stukjes. Elk onderdeel van de cultuursector heeft een eigen begrotingsprogramma. Een apart programma
is er ook voor de werking van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. Het wordt puzzelen om het budget 2008 te vergelijken
met de begrotingscijfers van de voorbije jaren. Uit de cijfers blijkt dat het hele cultuurdomein goed is voor 899 miljoen euro (niet-
gesplitste kredieten).
In luikje D van het beleidsdomein CJSM (zie doc. 1) vinden we de cijfers voor het sociaal-cultureel werk voor volwassenen.
De ‘klassieke’ begrotingsposten voor de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de amateurkunsten en de
uitvoering van het lokaal cultuurbeleid vinden we er terug. Nieuw zijn een resem posten in verband met cultuurparticipatie. In
afwachting van de realisatie van het participatiedecreet vond reeds een zekere bundeling plaats van de budgetten die in het
kader van het participatiebeleid worden uitgegeven. Het programma Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen krijgt in totaal
167,3 miljoen euro.
De initiële cijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ogen enigszins verrassend. Voor het tweede jaar op rij worden
de subsidies ter uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk opgesplitst in aparte allocaties per
werksoort. Opmerkelijk is dat alleen de werksoort Verenigingen een stijging kent ten overstaan van de cijfers van 2007. Bij de
instellingen en de bewegingen is sprake van een daling. Dit vindt zijn verklaring in een aantal verschuivingen van organisaties
(onder andere De Rode Antraciet) naar andere begrotingsposten.
Ook de middelen voor de bovenbouw stijgen enigszins. Dit is het geval voor de FOV. Met de stijging realiseert minister Anciaux
een inhaalbeweging, waartoe hij zich had geëngageerd, om de FOV-subsidies dichter te laten aansluiten bij de betoelaging die in
het FOV-decreet is voorzien.
In het voorjaar 2008 vindt een eerste begrotingscontrole plaats (zie doc. 2). De drie basisallocaties voor de uitvoering van het
decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk krijgen een toefje geld bij. Op basis van de behoeften wordt 500.000 euro
verdeeld over de drie werksoorten. Dit gebeurt “in het kader van een betere ondersteuning van het sociaal-cultureel volwas-
senenwerk”. De werksoort Verenigingen krijgt 244.000 euro bijkomende middelen, de werksoort Instellingen 217.000 euro en
de werksoort Bewegingen 39.000 euro. Daarnaast wordt bijkomend nog 250.000 euro bijkomende middelen voorzien voor het
initiëren van projecten bij de verenigingen (zie ook deel 6.1). In de toelichting bij de begrotingsaanpassing wordt dit als volgt
gemotiveerd: “Het aanwenden van een vernieuwende en originele invalshoek bij de ontwikkeling van culturele projecten kan de
betrokkenheid van een breed publiek doen toenemen en bijdragen aan een boeiend en gevarieerd cultureel landschap. De ver-
enigingen kunnen hierin een belangrijke rol spelen door een divers en vernieuwend aanbod van culturele activiteiten te ontwik-
kelen. Als ze het experiment niet schuwt en kiest voor een creatieve benadering, kan de vereniging een verdieping en verbreding
van haar werking tot stand brengen en zo de culturele competentie van de deelnemers en deelhebbers verhogen. Projecten met
een focus op originaliteit, kracht, vernieuwing en voorbeeldfunctie dienen net daarom gestimuleerd te worden.”
De cijfers in de begroting 2008 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk laten zich als volgt lezen:
176 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
5. HET GELD VOOR HET SCVW
allocatie BC11 2008 in 1000 € 2008 in 1000 € 2007
Verenigingen 22.181 21.687 21.244
Instellingen 19.967 19.750 20.114
Bewegingen 3.647 3.608 3.612
SoCiuS 1.507 1.507 1.497
FOV 287 287 260
Kwasimodo 300 300 297
Een grote brok van het budget gaat naar subsidies in het kader van de uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA)
voor het sociaal-cultureel werk.
Naast de gebruikelijke subsidies kreeg het merendeel van de erkende en/of gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties in de
voorbije jaren ook wat extra-middelen toegeschoven in het kader van de uitvoering van de zogenaamde Vlaamse Intersectorale
Akkoorden voor de social-profitsector (VIA). Voor de verenigingen gaat het om 357.845 euro, voor de instellingen om 326.367
euro, voor de bewegingen om 60.774 euro, SoCiuS 23.940 euro, Kwasimodo 3.123 euro en de FOV 2.029 euro.
Vooral het akkoord van 29 maart 2000 (VIA 2) zorgde voor een gevoelige toename van de middelen. De algemene doelstelling van
de VIA-bepalingen bestaat er immers in het statuut van de werknemers die actief zijn in de social-profitsector, inzonderheid de
werknemers uit de sociaal-culturele sector, te optimaliseren. De Vlaamse Regering en de sociale partners verbonden er zich toe
om in een gezamenlijk overleg een aantal maatregelen uit te werken en uit te voeren. Tijdens de uitvoeringsperiode van het VIA
2 werden op deze manier collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten binnen het Paritair Comité 329 voor de sociaal-culturele
sector. Er werden middelen vrijgemaakt om de invoering van deze overeenkomsten te ondersteunen. Zo kenden we nieuwe
regelingen op het vlak van de loonharmonisatie (loonvoorwaarden, eindejaarstoelage), extra-verlof voor oudere werknemers,
tussenkomsten voor vorming en managementondersteuning.
Op 8 mei 2005 werd een nieuw akkoord afgesloten tussen regering en sociale partners. Dit VIA 3 loopt vanaf 2006 tot 2010/2011
en heeft drie luiken: uitbreidingsbeleid (bijkomende tewerkstelling), koopkrachtverhoging (met uitbouw van een tweede pensi-
oenpijler en een eindejaarspremie) en kwaliteitsverbetering (managementondersteuning en werkdrukvermindering). In de maan-
den en jaren nadien zullen ook voor de uitvoering van het nieuwe akkoord nieuwe CAO’s worden afgesloten. Voor de uitvoering
van het hele akkoord heeft de Vlaamse Regering een bedrag van ongeveer 190 miljoen euro voorzien.
1 BC1: eerste begrotingscontrole
Documenten
1. Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar
2008
Vlaams Parlement
Zittijd 2007-2008
Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 188-191)
19 oktober 2007
2. Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het
begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Zittijd 2007-2008
Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 38-39)
22 februari 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 177
5. HET GELD VOOR HET SCVW
5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN
1. Subsidielijn participatieprojecten
In afwachting van het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet vaardigt minister Anciaux op 10 januari 2008 een tijdelijk
reglement uit voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk en
sport (of kortweg participatieprojecten) (zie doc. 1). Voor 2008 is hiervoor 1,8 miljoen euro voorzien.
Het reglement voorziet subsidies voor projecten die de drempels voor de participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugdwerk
of sport verlagen. De volgende groepen komen in aanmerking: personen in armoede, gedetineerden, personen met een handicap,
gezinnen met kinderen, personen met een etnisch-cultureel diverse afkomst.
Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in aanmerking. Het
reglement voorziet hierop twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het uitzonderlijke
karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebeleid, uitzonderlijk
voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is.
Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement
naar de stand van zaken van de eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 2). Volgens minister Anciaux werden 219
aanvragen ingediend.
De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies uit over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet
(zie doc. 3). Het advies bevat suggesties ter verbetering van de subsidielijn ‘participatieprojecten’. Op 18 juli 2008 keurt de
Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goed (zie doc. 4). Het tijdelijk reglement ‘participatieprojecten’
blijft van kracht tot eind 2008. Het reglement wordt via het uitvoeringsbesluit lichtjes gewijzigd.
2. Het lottoreglement verdwijnt
Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen
verdwijnt in 2008 (zie ook deel 11.4). Dirk de Kort (CD&V) interpelleert minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de ver-
gadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt slechts
gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet.
Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens de commissievergadering (zie doc. 2) aan minister Anciaux waarom, als het lottoreglement
toch verdwenen is, er nog een bedrag op die begrotingspost is voorzien. Minister Anciaux zegt hierover: “Ik heb bij de begrotings-
opmaak voor dit jaar de allocatie 33.80 op het programma HC bewust blijven voorzien, hoewel er bij voorbaat geen reglement of
decreet meer aan verbonden werd. Ik was me immers bewust van het feit dat het Participatiedecreet dit en volgend jaar in een
overgang zou moeten worden toegepast. Dat betekent dat het belangrijk is om juist tijdens zo’n periode in een beperkte buffer te
voorzien van waaruit eventueel kan worden bijgestuurd.” Met andere woorden, de allocatie voor het voormalige subsidieregle-
ment waar veel sociaal-culturele organisaties inkomsten uit konden putten, doet nu dienst als een soort reservepotje.
Het lottoreglement omvatte onder andere de subsidiëring van participatie- en experimentele projecten. Dirk de Kort (CD&V) vraagt
op 6 maart 2008 schriftelijk aan minister Anciaux welke participatie- en experimentele projecten in 2007 gesubsidieerd werden.
De minister geeft een duidelijk overzicht van de projecten, de aanvragers en de toegekende subsidies. De sociaal-culturele
volwassenensector is in het overzicht goed vertegenwoordigd (zie doc. 5).
178 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
5. HET GELD VOOR HET SCVW
Documenten
1. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-
werk of sport
10 januari 2008
2. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de
lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)
22 mei 2008
3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet
houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
5 juni 2008
4. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 hou-
dende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729)
5. Schriftelijke vraag van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
de loterijsubsidies 2007
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Schriftelijke vraag nr. 64 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
6 maart 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 179
5. HET GELD VOOR HET SCVW
5.3. DE INDEXERING
1. Uitbetaling saldo 2006
Organisaties die gesubsidieerd worden door het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, krijgen hun subsidies in
schijven uitbetaald. Elk jaar wordt de subsidie-enveloppe in 4 voorschotten en een saldo uitgekeerd. De subsidie-enveloppen
worden jaarlijks geïndexeerd en over die indexering is al heel wat te doen geweest.
De FOV krijgt tijdens de zomer van 2007 een stortvloed van bezorgde reacties van FOV-leden. De zomerse briefwisseling van het
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk was immers raak. Alle organisaties krijgen een melding over het uit te keren saldo van de
subsidies 2006. Uit de brief blijkt dat de toegekende subsidie-enveloppe voor het jaar 2006 geïndexeerd werd met 4,715%. Enige
duiding wordt niet gegeven, maar duidelijk is dat de overheid haar decretale verplichtingen voor het jaar 2006 niet kan nakomen.
Artikel 47 van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bepaalt dat de subsidie-enveloppen van alle organisaties
vanaf 1 januari 2003 gekoppeld worden aan het prijsindexcijfer dat “berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel
2 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concur-
rentievermogen.” De gezondheidsindex met andere woorden.
De FOV protesteert met klem tegen de financiële aderlating. Het is een vorm van onbehoorlijk bestuur dat de rechtmatige mid-
delen niet beschikbaar zijn. De organisaties vervullen hun maatschappelijke taak in ruil voor het aanwenden van overheidsmid-
delen. Door de onvolledige betoelaging wordt de contractuele verbintenis eenzijdig door de overheid verbroken. De FOV dringt bij
minister Anciaux en bij het Vlaams Parlement aan om het tekort te compenseren.
2. 56 indexen
Op 4 oktober 2007 stelt Jos Stassen (Groen!) in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement een vraag om uitleg. Twee par-
lementairen van de meerderheid, Dany Vandenbossche (sp.a) en Paul Delva (CD&V) springen hem bij. Minister Anciaux repliceert
met een zeer gedetailleerd en technisch antwoord (zie doc. 1). Volgens hem houdt artikel 47 van het decreet in dat een specifieke
en door Financiën vastgelegde indexformule wordt toegepast voor de sociaal-culturele volwassenensector.
In de Vlaamse Gemeenschap zouden 56 verschillende indexen worden toegepast, verschillend naargelang van sommige bepa-
lingen in decreten en reglementen. In de sociaal-culturele volwassenensector wordt de subsidie-enveloppe opgesplitst in een
loonkrediet en een werkingskrediet. Op beide kredieten wordt een verschillend indexeringspercentage toegepast. In globo wordt
de enveloppe jaarlijks met 1,78125% geïndexeerd. Volgens de minister resulteert de toepassing van deze zogenaamde ‘gecor-
rigeerde gezondheidsindex’ in de vaststelling dat de organisaties in de periode 2004-2006 iets meer dan 100.000 euro teveel
aan subsidies kregen. Volgens de FOV, die de zuivere toepassing van de gezondheidsindex voorstaat, zou integendeel een goeie
300.000 euro te weinig zijn uitgekeerd.
De FOV is van oordeel dat het decreet ondubbelzinnig bepaalt dat de gezondheidsindex moet worden toegepast. De FOV blijft
insisteren op een duidelijke en correcte indexering. Tijdens de eerste controle van de begroting 2008 gaat de Commissie Cultuur
verder in op de problematiek. Een beperkte verhoging van de budgetten voor de verenigingen, instellingen en bewegingen is
ontoereikend voor een juiste toepassing van de index. Dany Vandenbossche (sp.a) zegt dit met zoveel woorden tijdens de com-
missievergadering (zie doc. 2). Minister Anciaux blijft echter vaag over zijn concept van indexering en laat verstaan dat hij reeds
de nodige inspanningen heeft geleverd en dat een verdere verhoging van de middelen politiek moeilijk te realiseren zou zijn:
“Dat wordt een politiek gevecht. (...) De spelregels van de begroting 2008 liggen nu eenmaal vast, (...) het totale debat over de
indexering zal waarschijnlijk in 2009 gevoerd moeten worden.”
3. Toch gezondheidsindex
Via een brief van 19 juni 2008 dringt het FOV-bestuur nogmaals bij minister Anciaux aan op een juiste indextoepassing (zie doc.
3). De minister slaagt er uiteindelijk in om de indexproblematiek op te lossen (zie doc. 4). In een brief aan de FOV deelt hij mee
180 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
5. HET GELD VOOR HET SCVW
dat de indexering voor het jaar 2007 zal verlopen op basis van de gecorrigeerde gezondheidsindex en vanaf 2008 op basis van
de gezondheidsindex. Zoals gevraagd zullen de subsidievoorschotten vanaf het najaar 2008 eveneens geïndexeerd worden. In
het ontwerp van begrotingsdecreet, dat naar aanleiding van de tweede controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeen-
schap wordt ingediend, zijn de middelen voorzien om de gezondheidsindex toe te passen.
Documenten
1. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
het uitbetalen van het saldo 2006 aan de organisaties in het sociaal-cultureel werk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 3-9)
4 oktober 2007
2. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse
Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 3 - D
10 april 2008
3. Brief van de FOV aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de indexproble-
matiek
19 juni 2008
4. Brief van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, aan de FOV, over de indexproble-
matiek
14 juli 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 181
5. HET GELD VOOR HET SCVW
5.4. FISCALE ATTESTEN
Organisaties kunnen, onder bepaalde voorwaarden en mits een erkenning van de overheid, belastingvrije giften innen. Concreet
krijgen de organisaties in dat geval een vergunning om fiscale attesten uit te reiken aan hun schenkers.
Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verplichtte de vormingsinstellingen en de vormings-
diensten voor personen met een handicap zich te federeren. Deze federatievorming maakt het nu echter onmogelijk om als
federatie, óf als organisatie behorende tot een federatie, fiscale attesten voor belastingvrije giften uit te reiken. De argumentatie
hiervoor is tweeledig: enerzijds werken de federaties zelf niet rechtstreeks met de doelgroep en anderzijds ontvangen de gefede-
reerde organisaties geen rechtstreekse subsidiëring van de Vlaamse overheid.
Jenne De Potter (CD&V) en Luk Van Biesen (Open Vld) dienen - op vraag van de FOV - elk een gelijkaardige vraag in over deze
problematiek. De vragen worden behandeld in de Commissie Financiën en Begroting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Doordat de vraag van Jenne De Potter eerder geagendeerd wordt dan de vraag van Van Biesen, trekt deze laatste zijn vraag in.
Staatssecretaris Bernard Clerfayt (FDF) beantwoordt op 23 april 2008 De Potters vraag in naam van minister van Financiën Didier
Reynders (MR) (zie doc. 1). Hij erkent het probleem en belooft met de betrokken administraties en minister Anciaux contact op te
nemen.
Op 29 mei 2008 publiceert het Belgisch Staatsblad de namen van de organisaties die een erkenning of een verlenging van een
erkenning kregen voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije giften (zie doc. 2). Onder hen zijn vier FOV-lidorgani-
saties (Vaka, PRH, KVG-Vorming en Universiteit Vrije Tijd). De erkenning komt rijkelijk laat: de toegewezen erkenningen hebben
onder andere betrekking op het jaar 2007. Naast deze vier organisaties wachten een behoorlijk aantal FOV-lidorganisaties op
een erkenning of een verlenging van een erkenning voor 2007 en 2008. Het uitblijven van een dergelijke erkenning ontneemt de
organisaties de mogelijkheid om een beroep te doen op extra middelen.
Documenten
1. Vraag om uitleg van Jenne De Potter aan minister Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen, over het krijgen van een erkenning voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije
giften door vormingsinstellingen voor personen met een handicap
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Financiën en Begroting
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 181 (uittreksel p. 1-3)
23 april 2008
2. Koninklijk Besluit van 20 mei 2008 tot erkenning van culturele instellingen voor de toepassing van artikel 104, 3°, d, van
het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (1)
Belgisch Staatsblad, Nr. 160, 29 mei 2008 (uittreksel p. 27.379-27.383)
182 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN
Sociaal-culturele verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Een afdeling of groep kan worden gezien als een
duurzame en zelforganiserende verzameling van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opnemen voor de bestuurlijke en inhou-
delijke werking van (een afdeling van) een vereniging. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal
secretariaat ondersteund door een of meerdere professionele medewerkers.
In 2007 zijn 56 organisaties door de minister van Cultuur erkend en gesubsidieerd als sociaal-culturele vereniging. Samen groe-
peren ze zo’n 15.395 lokale afdelingen of kernen, een gemiddelde van ongeveer 50 afdelingen per gemeente.
In 2007 ontvangt één vereniging een startsubsidie.
1. Experimentenregeling
Voldoende ruimte voor experiment en vernieuwing. Daar drong de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding tijdens de
hoorzitting in februari 2008 over het ingediende wijzigingsdecreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, op aan (zie doc. 1).
Minister Anciaux reserveert die ruimte alvast voor de werksoort Verenigingen. Hij schrijft in de aangepaste begroting van 2008,
bovenop de reguliere subsidiëring alvast een zogenaamde experimentenpot van 250.000 euro in (zie doc. 2 en 3). Met deze
experimentenpot wil minister Anciaux de landelijke verenigingen stimuleren om antwoorden te vinden op volgens de minister
belangrijke uitdagingen, waaronder:
- de evolutie in het afdelingswerk en de vergrijzing
- de aansluiting tussen het volwassenenwerk en het jeugdwerk
- de aansluiting bij nieuwe lokale initiatieven
Minister Anciaux gaat er tijdens de bespreking van de begrotingscontrole van uit dat het gewijzigde decreet voldoende rechts-
grond biedt voor dit bijkomende initiatief; iets wat Paul Delva (CD&V) betwijfelt (zie doc. 3).
De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk dringt in een brief van 25 juni 2008 aan op de uitbreiding van de (gesubsidieerde)
experimenteermogelijkheid naar alle werksoorten. De Raad vraagt in de brief ook naar het aangekondigde reglement voor de
experimentenregeling (zie doc. 4).
In de loop van augustus wordt een ontwerpreglement aan de Sectorraad overgemaakt. In artikel 2 van het ontwerp is sprake van
een voorzien bedrag van 500.000 euro (zie doc. 5).
De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk geeft op 4 september 2008 een positief advies over het reglement. Naast een aantal
suggesties voor tekstverbetering blijft de Sectorraad erop aandringen dergelijke projectregelingen in te bedden in de reguliere
decreten en het projectensysteem uit te breiden naar alle werksoorten (zie doc. 6).
2. Migrantenverenigingen
14 van de 56 verenigingen zijn zogenaamde migrantenverenigingen. De migrantenverenigingen zitten momenteel in een over-
gangsperiode. Tegen de derde beleidsperiode (2011-2015) moeten ook zij volledig voldoen aan de erkennings- en subsidie-
criteria van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze voorwaarden houden onder meer in dat ze de norm
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 183
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
moeten halen van minimum 50 afdelingen, gespreid over ten minste drie provincies, met binnen elke provincie minstens tien
afdelingen. Deze norm kunnen migrantenverenigingen op eigen kracht of via een samenwerkingsverband bereiken.
Op de FOV-werkgroepvergadering van de migrantenverenigingen van 25 februari 2008 zijn vertegenwoordigers van het kabinet
van Minister Anciaux en de Administratie aanwezig. Zij beantwoorden vragen over de resterende jaren van deze beleidsperiode
en de volgende beleidsperiode.
De vragen en de antwoorden worden later op de website van de Administratie gepubliceerd (zie doc. 7).
SoCiuS start in het voorjaar van 2008 een begeleidingstraject voor het voorbereiden van het erkenningsdossier.
Wat de subsidiëring betreft, bestaat de jaarlijkse subsidie-enveloppe voor de migrantenverenigingen vanaf 2004 tot en met 2010
uit twee delen. Enerzijds is er de basissubsidie op basis van (de groei van) het aantal afdelingen en anderzijds is er een aanvul-
lende subsidie van 30% (zie doc. 8). Deze extra middelen worden in 2007 en 2008 aan kadervorming besteed.
3. Omzendbrieven verantwoordingsstukken
Verenigingen
De verenigingen moeten voor het eerst een voortgangsrapport en niet langer een jaarverslag en een jaarplan indienen (zie doc.
9). De overheid verwacht een stand van zaken over de uitvoering van het beleidsplan in het voorbije jaar en een vooruitblik op de
geplande uitvoering van het beleidsplan in het komende jaar. Hierbij wordt gevraagd wijzigingen ten opzichte van het beleidsplan
aan te duiden en te motiveren. De beoordelingselementen (uit het decreet van 2003) moeten worden besproken in een afzon-
derlijk deel. De Administratie vraagt in de omzendbrief uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met
specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1).
Organisaties die een remediëringstraject doorlopen, worden verzocht aan te geven op welke wijze zij in 2007 dit traject hebben
uitgevoerd en op welke wijze zij dit zullen doen in 2008.
Migrantenverenigingen
De landelijk erkende migrantenverenigingen moeten zoals voorheen een jaarverslag en een jaarplan opstellen. Voor hen veran-
dert er niets (zie doc. 10).
Documenten
1. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schue-
remans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-
cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3 (uittreksel p. 7)
26 februari 2008
2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de
184 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 121)
3 maart 2008
3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse
Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6-9)
10 april 2008
4. Brief van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk van 25 juni 2008 over financiële ondersteuning van projecten van sociaal-
culturele verenigingen
5. Ontwerp van reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van sociaal-culturele verenigingen
augustus 2008
6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van
sociaal-culturele verenigingen
4 september 2008
7. Document met vragen van de migrantenverenigingen en antwoorden van de overheid gepubliceerd op de website van het
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk
8. Brief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over de
opmaak van de Begroting 2008
20 december 2007
9. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te
dienen verantwoordingsstukken
19 december 2007
10. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over
de in te dienen verantwoordingsstukken
19 december 2007
Aanvullend document
11. Schriftelijke vraag van Cathy Berx aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
(het aantal afdelingen van) de migrantenverenigingen
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 185
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
Schriftelijke vraag nr. 104 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
18 september 2007
Met bijlage bij het antwoord van de minister
186 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
6.2. DE BEWEGINGEN
52 organisaties (eerder gesubsidieerd in het kader van het oude dienstendecreet van 1995) dienden in 2004 een aanvraag in om
een subsidie als beweging te krijgen voor de beleidsperiode 2005-2009. In juni 2004 werden 29 organisaties geselecteerd, die
vanaf 1 januari 2005 gesubsidieerd werden als beweging. Uitzonderlijk konden nieuwe organisaties voor 1 januari 2005 nog een
aanvraag indienen. Uit de 7 extra aanvragen werden in 2005 drie bewegingen geselecteerd voor subsidiëring voor de beleidspe-
riode 2006-2009.
In 2007 wordt de beweging Plattelandsontwikkeling ontbonden. Dit brengt het aantal gesubsidieerde bewegingen vandaag op
een totaal van 31.
29 bewegingen bevinden zich in 2007 in het derde jaar van hun eerste beleidsperiode 2005-2009. Deze beleidsperiode is
intussen met een jaar verlengd tot 2010. Drie bewegingen bevinden zich in het tweede jaar van hun eerste beleidsperiode. De
Adviescommissie is voor de werksoort Bewegingen niet meer samengekomen.
De omzendbrief van 19 december 2007 (zie doc. 1) vermeldt de concrete richtlijnen voor de opmaak van de verantwoordings-
documenten voor de besteding van de subsidie-enveloppe. In 2008 dienen de organisaties voor het eerst een voortgangsrapport
(in de plaats van een jaarverslag en een jaarplan) in bij de Administratie. De bewegingen moeten in een afzonderlijk deel van
het voortgangsrapport de in 2007 en 2008 ondernomen acties in relatie tot de decretale beoordelingselementen bespreken. De
bewegingen moeten ook extra aandacht besteden aan diversiteit en interculturaliteit in het bijzonder (zie ook deel 11.1).
Het Rekenhof doet een onderzoek naar de subsidiebepaling voor organisaties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc.
2). Het Rekenhof toetst de naleving van de reglementering aan de hand van een dossieronderzoek, aangevuld met interviews met
de Administratie. Het verslag van het Rekenhof aan het Vlaams Parlement levert opmerkelijke commentaar bij de subsidiëring
van de verenigingen, de landelijke vormingsinstellingen en vooral de bewegingen.
Zo preciseert het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk volgens het Rekenhof onvol-
doende de scheiding tussen de bevoegdheden van de Adviescommissie en de Administratie. Het Rekenhof merkt op dat de
Administratie zich strikt heeft beperkt tot de beoordelingselementen die het uitvoeringsbesluit haar heeft toevertrouwd en zo de
decretaal opgelegde beoordelingscriteria over de helderheid en transparantie van de beleidsplannen oningevuld laat. De band
tussen de motivering van de Adviescommissie en de voorgestelde subsidiestijging of -daling wordt in het verslag omschreven
als “niet rechtlijnig”. Ook de onmogelijkheid om tijdens de beleidsperiode op te treden bij een gebrekkige uitvoering van het
beleidsplan of bij het niet voldoen aan bepaalde subsidievoorwaarden, ervaart het Rekenhof als een duidelijke tekortkoming. Het
Rekenhof stipt aan dat een (tijdelijke) erkenning van de bewegingen soelaas zou brengen.
Joris Van Hauthem (Vlaams Belang) stelt, naar aanleiding van het onderzoek van het Rekenhof, minister van Cultuur Bert Anciaux
drie schriftelijke vragen ter verduidelijking (zie doc. 3, 4 en 5). Hij wijst de minister vooral op een gebrek aan motivering en
transparantie bij de behandeling van dossiers in het verleden.
Documenten
1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te
dienen verantwoordingsstukken
19 december 2007
2. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
Vlaams Parlement
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 187
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
Zitting 2007-2008
Stuk 37-D (2007-2008) - Nr. 1
2 januari 2008
3. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over de opmerkingen van het Rekenhof
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Schriftelijke Vraag nr. 100 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
11 april 2008
4. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over de opmerkingen van het Rekenhof
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Schriftelijke Vraag nr. 101 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
11 april 2008
5. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over de opmerkingen van het Rekenhof
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Schriftelijke Vraag nr. 102 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
11 april 2008
188 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN
In Vlaanderen zijn er 13 regionaal gespreide volkshogescholen. Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal
opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie.
Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten
(art. 20 §1, 2°):
“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie
2. een programma-aanbod spreiden over de regio
3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voor-
waarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systemati-
sche wijze een educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren
4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”
Elke volkshogeschool vervult deze opdrachten met eigen accenten.
De omzendbrief van 17 december 2007 van de Administratie vermeldt de concrete richtlijnen omtrent het insturen van het voort-
gangsrapport 2007-2008 en de financiële verslagen (afrekening en begroting) (zie doc. 1). De volkshogescholen moeten voor het
eerst een voortgangsrapport indienen en niet langer een jaarverslag en een jaarplan.
In een afzonderlijk deel moeten ze zich verhouden ten aanzien van de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt
uitdrukkelijk om zich - in het kader van het Actieplan Interculturaliseren - ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met
specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). In het Actieplan Interculturaliseren wordt van de volkshogescholen
immers verwacht dat zij een intercultureel beleid voeren dat is afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking
van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een
percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkings-
gebied.
In januari 2008 publiceren onderzoekers van de VUB (Vrije Universiteit Brussel), in opdracht van het Agentschap Sociaal-Cultureel
Werk, het adviesrapport ‘Eigenschappen en positie van niet-formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ (zie doc.
2). Dit rapport reikt denkkaders aan, verkent een aantal pistes met het oog op een verdere legitimering van de sector en wordt
eveneens als achtergrond gebruikt voor een onderzoek over de volkshogescholen. In 2008 start immers een onderzoek, even-
eens besteld door het Agentschap, dat meer duidelijkheid moet bieden omtrent de gemeenschappelijke positionering, afstem-
ming en beleidsvoering van de regionale volkshogescholen. Het HIVA (Hoger Instituut voor de Arbeid), de VUB en de Hogeschool
Gent tekenden gezamenlijk in op deze onderzoekopdracht. Eind 2008 wordt dit onderzoek afgerond.
Documenten
1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de volkshogescholen over de in
te dienen verantwoordingsstukken
17 december 2007
2. Adviesrapport: “Eigenschappen en positie van niet formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk”
VUB, Faculteit voor Psychologie en Educatiewetenschappen, vakgroep Agogische Wetenschappen
Prof.dr. T. Vanwing, P. Meurs, T. Buffel, Prof. dr. K. Lombaerts, Prof. dr. W. De Pauw
Januari 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 189
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN
De landelijke vormingsinstellingen maken - samen met de volkshogescholen - deel uit van de werksoort Vormingsinstellingen. De
landelijke vormingsinstellingen bestaan uit 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere
doelgroep, 3 syndicale vormingsinstellingen en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap.
De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep bestaan op hun beurt uit drie vormingsinstellingen voor personen met een
handicap en één vormingsinstelling voor gedetineerden, De Rode Antraciet. Deze laatste organisatie wordt niet langer gesub-
sidieerd in het kader van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Vanaf 1 januari 2008 wordt deze organisatie
immers ondergebracht bij het participatiedecreet.
De gespecialiseerde vormingsinstellingen ontvangen op 17 december 2007 een omzendbrief van het Agentschap Sociaal-
Cultureel Werk (zie doc. 1). Deze omzendbrief bevat concrete richtlijnen omtrent het in te dienen voortgangsrapport 2007-2008
en de financiële verslagen (afrekening en begroting). De organisaties moeten voor het eerst een voortgangsrapport indienen en
niet langer een jaarverslag en een jaarplan. In een afzonderlijk deel van hun rapport moeten ze zich verhouden ten aanzien van
de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien ‘diversiteit met
specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). Dit is merkwaardig omdat dit een beoordelingselement is waarte-
genover de gespecialiseerde vormingsinstellingen zich pas volgende beleidsperiode moeten verhouden.
Ook over de samenwerking met de volkshogescholen moeten de gespecialiseerde vormingsinstellingen rapporteren.
Aan de organisaties met een remediëringstraject wordt gevraagd aan te geven hoe met de remediëring werd omgegaan in het
afgelopen jaar en hoe dit zal gebeuren in het komende jaar. Hoewel het remediëringstraject geen directe financiële consequen-
ties meer heeft, vraagt de Administratie wel uitdrukkelijk aan te geven hoe met de opmerkingen van de adviescommissie en de
Administratie rekening wordt gehouden.
Een licht afwijkende omzendbrief wordt op 17 december 2007 verzonden naar de syndicale vormingsinstellingen (zie doc. 2). Zij
moeten hun inspanningen ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ niet beschrijven.
De vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact (de federatie van vormingsdiensten voor personen met
een handicap) ontvangen eveneens op 17 december 2007 een omzendbrief (zie doc. 3 en 4). Deze organisaties hoeven geen
afzonderlijk deel in te dienen over de beoordelingselementen. Pas vanaf 2011 moeten ze zich - voor het eerst - verhouden ten
aanzien van de beoordelingselementen. De administratie vraagt niet aan te geven welke inspanningen ze leveren ten aanzien van
‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’.
Documenten
1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde
vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken
17 december 2007
2. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de syndicale vormingsinstel-
lingen over de in te dienen verantwoordingsstukken
17 december 2007
3. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de vormingsinstellingen voor
190 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
personen met een handicap over de in te dienen verantwoordingsstukken
17 december 2007
4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan Vijftact over de in te dienen
verantwoordingsstukken
17 december 2007
6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 191
7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW
7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW
1. De perikelen in de bovenbouw
In het parlementaire werk in de periode 2007-2008 noteren we expliciete aandacht voor de drie organisaties in de bovenbouw
van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (SoCiuS, FOV en Kwasimodo).
SoCiuS (zie doc. 1 en 2), als steunpunt actief binnen de sector, komt enigszins in het oog van de storm, naar aanleiding van al-
lerlei geruchten over de herschikking van de bovenbouw.
Tijdens de onderhandelingen over de evaluatie van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt de FOV-
delegatie geïnformeerd over de plannen van de overheid om in te grijpen in de structuur van de bovenbouw. De voorstellen van
de overheid worden opgehangen aan een passage in het regeerakkoord : “We evalueren de volledige bovenbouw in cultuur
(administratie, adviesraden en steunpunten), met het oog op de onderlinge taakafbakening, meerwaarde voor het veld zelf en
mogelijke synergieën.” Ook de rechtstreekse betoelaging van de FOV zou in het kader van de evaluatie worden geregeld.
In het voorjaar 2007 worden de directies en voorzitters van Kwasimodo en SoCiuS en de FOV-onderhandelaars door de overheid
geïnformeerd over mogelijke denkpistes rond de hervorming van de bovenbouw. Vanuit de FOV wordt nadrukkelijk gesteld dat
alle voorstellen op hun merites voor de sector en voor de FOV zouden getoetst worden. Bij de overheid wordt aangedrongen
na te gaan of de denkpistes een echt politiek draagvlak hebben en ervoor te zorgen dat de beleidsinstanties van de betrokken
steunpunten (SoCiuS en Kwasimodo) volledig zouden worden geïnformeerd over de plannen. Voor de FOV zijn dit essentiële
randvoorwaarden.
Op 27 augustus 2007 wordt een drastisch voorstel van herstructurering voorgelegd aan de FOV. Voor de FOV is het voorstel
onbespreekbaar. Het staat haaks op de uitgangspunten en beantwoordt niet aan de geschetste randvoorwaarden. Het voorstel
wordt vervolgens ingetrokken.
Een vraag om uitleg (zie doc. 3) van Jos Stassen (Groen!) over de aangekondigde afschaffing van SoCiuS creëert duidelijkheid
over het dossier van de bovenbouw. Het dossier rond de bovenbouw wordt alvast afgesplitst van de evaluatie van het decreet
voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) en Dany Vandenbossche (sp.a) toeren een tijdje als ‘verkenners’ om de hete bovenbouw-
brij. Zij gaan bij de bovenbouworganisaties na of er een draagvlak is voor een of andere herstructurering. Begin 2008 sluiten zij
hun verkenningsopdracht met een eindrapport af (zie doc. 4). Het is duidelijk dat er zonder instemming van de betrokkenen geen
wijziging aan de bovenbouw wordt aangebracht.
2. De rechtstreekse subsidiëring van de FOV
De FOV (zie doc. 5) heeft in het voorbije parlementair jaar de handen vol met beleidszaken. De decreetevaluatie en de voorberei-
ding van de decreetwijziging slorpen heel wat tijd en energie op. In 2008, wanneer de decreetwijziging wordt gerealiseerd, wordt
de FOV van nabij bij het parlementaire werk betrokken.
De FOV blijft eveneens in de parlementaire belangstelling in het kader van het eigen subsidiedossier. Naar jaarlijks gebruik is eind
2007 opnieuw een amendement nodig bij het programmadecreet 2008 om de rechtstreekse betoelaging van de FOV mogelijk te
maken. Het FOV-decreet van 2001 bepaalt immers dat de subsidies voor de FOV in de vorm van een soort trekkingsrecht worden
toegekend. De FOV-subsidie wordt berekend in de vorm van een percentage van het subsidiebedrag dat aan de leden van de FOV
wordt toegekend. Dit bedrag gaat naar de organisatie, die het op haar beurt doorstort aan de FOV. Deze ‘omwegconstructie’ werd
sedert de goedkeuring van het decreet eenmaal toegepast. Handig was dit niet. De Administratie moest voor de FOV-subsidie
meer dan honderd subsidiebesluiten klaarmaken, de FOV kon op haar beurt bij de organisaties achter ‘haar’ geld hengelen.
Vanaf 2003 werd elk jaar een aantal politici bereid gevonden om bij het programmadecreet van het volgende jaar een amende-
ment in te dienen, waarbij de rechtstreekse betoelaging van de FOV werd geregeld. Eind 2007 waren de parlementsleden Paul
Delva (CD&V), Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman Schueremans (Open Vld) en Jos
Stassen (Groen!) bereid hun handtekening te plaatsen onder het ‘klassiek’ FOV-amendement (zie doc. 6 en 7). In de toelichting
192 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
bij hun amendement kondigen de indieners evenwel aan dat een meer definitieve oplossing voor de FOV-subsidiëring gewenst is.
De wijziging aan het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou worden aangegrepen om voor eens en altijd met de
omwegconstructie komaf te maken.
Dit gebeurt effectief. De artikels over de erkennings- en subsidiecriteria voor de FOV worden uit het FOV-decreet gelicht en
ingeschreven in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Meteen wordt de ingewikkelde FOV-subsidieconstructie
een stukje geschiedenis.
7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW
Documenten
1. Missie van SoCiuS, website SoCiuS (www.socius.be)
2. Samenstelling van de Algemene Vergadering en Raad van Bestuur van SoCiuS
3. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
het voornemen om het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk SoCiuS af te schaffen
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C19 - CUL2 (uittreksel p. 11-13)
11oktober 2007
4. Voorstel organisatie bovenbouw sociaal-cultureel volwassenenwerk
Bart Caron en Dany Vandenbossche
28 januari 2008
5. Samenstelling van de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur van de FOV
6. Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 - Amendement voorgesteld door de
heren Paul Delva, Dany Vandenbossche, Bart Caron, Herman Schueremans en Jos Stassen
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 4 (uittreksel p. 3)
22 november 2007
7. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008.
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 9 (uittreksel p. 3-4)
4 december 2007
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 193
8. TEWERKSTELLING
8. TEWERKSTELLING
Op het vlak van nieuwe sociale verplichtingen voor de werkgevers in de sociaal-culturele sector is er in de referteperiode weinig
nieuws te melden. Er worden immers binnen het Paritair Comité 329.1 slechts 2 nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten
afgesloten: een CAO van 18 juni 2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd ‘sociaal fonds 329.01 tot
aanvullende financiering tweede pensioenpijler‘ en de vaststelling van zijn statuten (zie doc. 1) en een andere CAO van 18 juni
2008 ‘betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake tewerkstelling in de socioculturele sector’ (zie doc. 2).
1. VIA-middelen
De organisaties worden voor het overige geconfronteerd met een late uitbetaling van de VIA-middelen. Die middelen vloeien
voort uit een aantal Vlaamse Intersectorale Akkoorden (VIA) die tussen de overheid en de sociale partners werden afgesloten (zie
ook deel 5.1). Voor veel organisaties betekent de uitbetaling van deze middelen een kluwen, dat moeilijk te ontrafelen is. Voor
de uitvoering van VIA 2 betreft het middelen voor loonharmonisering, vorming, managementondersteuning en extra-verlof (voor
oudere werknemers). In VIA 3 worden de middelen besteed aan een verhoging van de eindejaarspremie, kwaliteitsverbetering,
uitbreidingsbeleid en de uitbouw van een pensioenfonds. De uitgaven voor VIA 3 worden in de tijd gespreid.
2. Ex-DAC-werknemers
Net voor de invoering van het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werden de personeelsleden, ressorte-
rend onder de regels van het Derde Arbeidscircuit (DAC) geregulariseerd.
Het DAC-decreet van 7 mei 2004 gaf een wettelijke onderbouw aan de DAC-regularisering en stelde een verdere normalisering
in het verschiet. Met de regularisering van de DAC’ers in 2002 kregen de betrokken werknemers een normaal arbeidsstatuut en
werden zij voortaan minimaal verloond op basis van de geldende loonschalen in de sociaal-culturele sector.
De normalisering houdt in dat vanaf de start van de volgende beleidsperiode (2011-2015) de toewijzing van een aanvullende
tewerkstelling in de sector moet verlopen op basis van objectieve parameters. Dit houdt de mogelijkheid in dat organisaties die in
het verleden DAC-personeelsleden tewerkstelden eventueel personeel moeten inleveren en andere organisaties dan weer mid-
delen zullen toegekend krijgen om aanvullende tewerkstelling te realiseren. De regeling van deze toewijzing van middelen moet
gebeuren op basis van een wettelijke beschikking (decreet of besluit) die twee jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode
moet zijn gerealiseerd. Vermits deze periode eind 2008 afloopt, wordt hierover in de loop van het voorjaar 2008 uitgebreid overleg
gepleegd.
Na consultatie van de achterban, talloze gesprekken en overlegmomenten, leggen de FOV en de sociale partners eind juni 2008
een voorstel voor aan minister van Cultuur Anciaux (zie doc. 3). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt,
waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er wordt gezocht naar
verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote verscheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector.
Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleve-
ren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen
ten gunste van personeelsleden die per 1 januari 2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De mi-
nister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners. Geregulariseerde DAC’ers
die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde werkplaats, tot wanneer zij hun
huidige werkgever verlaten.
De afwikkeling van de normalisatie bij de organisaties, actief in het lokaal cultuurbeleid, verloopt evenwel niet probleemloos. Dany
Vandenbossche (sp.a) stelt hierover, hierin bijgetreden door Paul Delva (CD&V) en Jos Stassen (Groen!), een vraag aan minister van
194 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
Cultuur Anciaux (zie doc. 4). De minister houdt zich evenwel op de vlakte, omdat een aantal betrokken organisaties een rechtsge-
ding tegen de overheid hebben ingeleid bij de Raad van State.
3. Tewerkstellingscijfers
Tot dusver ontbreekt het de sector aan ‘harde’ cijfers over de tewerkstelling in de sociaal-culturele volwassenensector. De FOV
poogt deze lacune op te vullen. Een eerste onderzoek over de tewerkstellingscijfers 2007 vindt plaats in de loop van 2008. In het
tweede deel van dit boek (zie aldaar) worden de resultaten gepubliceerd.
8. TEWERKSTELLING
Documenten
1. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 april
2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd “sociaal fonds 329.01 tot aanvullende financiering
tweede pensioenpijler” en de vaststelling van zijn statuten
2. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake
tewerkstelling in de socioculturele sector
3. FOV-standpunt over de DAC-normalisering,
mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare
23 juni 2008
4. Vraag om uitleg van Dany Vandenbossche aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brus-
sel, over de geregulariseerde ex-DAC’ers in de sector van het lokaal cultuurbeleid
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 9)
4 oktober 2007
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 195
9. HET ADVIESSTELSEL
9. HET ADVIESSTELSEL
Binnen het cultuurbeleid is het gebruikelijk dat de voorbereiding van dit beleid gepaard gaat met een advisering door geëigende
adviesorganen. De cultuurpactwetgeving maakt die advisering overigens dwingend. Voor de sector van het sociaal-cultureel
volwassenenwerk zijn de adviezen van de Raad voor Cultuur en van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk relevant. In de loop
van 2008 brengen deze raden een aantal adviezen uit met belang voor de sociaal-culturele sector.
1. Raad voor Cultuur
De SARC (Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media) kreeg op 14 maart 2008 een groen licht van de Vlaamse
Regering. De SARC is een afzonderlijke rechtspersoon. Binnen zijn structuur is er een algemene raad, een vast bureau (zie doc. 1)
en vier sectorraden, namelijk een sectorraad voor Kunsten en Erfgoed, een sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en
Volwassenen, een sectorraad voor Sport en een sectorraad voor Media.
De Algemene Raad zorgt voor de conceptualisering van het cultuurbeleid door de beleidsvelden in een samenhangende context en
in een ruimer maatschappelijk kader te plaatsen. De Algemene Raad geeft advies over alle thema’s die meerdere beleidsvelden
aanbelangen. Hij verzorgt ook de interne coördinatie van de adviezen van de sectorraden.
In zijn eerste advies toonde de SARC zich positief over de intentie van de overheid om de middelen van de DAC-regularisering in de
sociaal-culturele volwassenensector toe te voegen aan de reguliere middelen voor de organisaties (zie doc. 2).
2. Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk
De vier sectorraden zijn autonoom bevoegd en geven rechtstreeks adviezen over hun specifiek beleidsveld.
In deze raden zetelen telkens 19 leden. De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk (voor Jeugd en Volwassenen) telt 8 onafhanke-
lijke deskundigen, 9 vertegenwoordigers van het middenveld en 2 leden namens de Vlaamse Jeugdraad (zie doc. 3). Voor het
sociaal-cultureel volwassenenwerk zetelen 5 leden. De FOV had voorgesteld om de diverse werksoorten aan bod te laten komen.
Minister Anciaux is daarop ingegaan. Op voordracht van de FOV zetelen: Peter Warson (verenigingen), Jan De Braekeleer (instel-
lingen), Kristien Vermeersch (bewegingen), Ria Van Asch (volkshogescholen) en Hugo De Vos (algemeen). Voor al deze leden is een
plaatsvervang(st)er aangeduid. Via de vertegenwoordig(st)ers van het middenveld zijn ook nog de sectoren jeugd, amateurkunsten,
bibliotheken en cultuur- en gemeenschapscentra in de Sectorraad vertegenwoordigd.
Net zoals de SARC bracht ook de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk een aantal adviezen uit, met relevantie voor de sociaal-
culturele volwassenensector. Dit was het geval voor een advies over het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk (zie doc. 4), over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet (zie doc. 5 ), over het reglement voor de subsi-
diëring van verenigingslokalen (zie doc. 6) en over de experimentenregeling voor sociaal-culturele verenigingen (zie doc. 7).
Documenten
1. Samenstelling van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Media en Sport (SARC)
2. Advies van de SARC over het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing
van de begroting 2008
1 juli 2008
3. Samenstelling van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk
4. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de
196 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
28 april 2008
5. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in
cultuur, jeugdwerk en sport
5 juni 2008
6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement subsidiëring verenigingslokalen
5 juni 2008
7. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van
sociaal-culturele verenigingen
4 september 2008
9. HET ADVIESSTELSEL
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 197
10. STANDPUNTEN FOV
10. STANDPUNTEN FOV
1. Decreetwijziging
Zoals het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 2003 voorschreef, moest de uitvoering van het decreet voor
het sociaal-cultureel werk vóór 30 juni 2007 geëvalueerd worden. De FOV heeft, anticiperend op de overheidsevaluatie, met de
organisaties van de sector een grondige evaluatie van het decreet doorgevoerd. De FOV-organisaties kregen daarbij de kans om
hun bevindingen bij de toepassing van het decreet te formuleren, te expliciteren en met hun collega-organisaties te bediscussië-
ren. Uit dit intensieve overlegproces distilleerde het FOV-bestuur op 17 november 2006 een standpunt (zie doc. 1).
De FOV bezorgde haar standpunt aan de minister van Cultuur en zijn Kabinet, de leden van het Vlaams Parlement, inzonderheid
de leden van de Commissie Cultuur, en de Administratie (inzonderheid de medewerkers van het Agentschap Sociaal-Cultureel
Werk). Aan het standpunt gaat een beknopte samenvatting vooraf (zie doc. 2), waarin de (34) aandachtspunten uit het standpunt
op een puntige manier zijn samengebracht. Drie aandachtspunten hebben betrekking op de subsidieprocedure. 6 punten hebben
te maken met de erkenningscriteria, 3 aandachtspunten gaan over de decretale functie, 5 aandachtspunten over de subsidiebe-
dragen, 8 over de adviescommissie en administratie. Tenslotte zijn 8 aandachtspunten gewijd aan de samenwerking, integrale
kwaliteitszorg (IKZ), registratie, opvolging en onderzoek.
In de loop van 2007 is het FOV-standpunt van 17 november 2006 over de evaluatie van het decreet het leidmotief bij de bespre-
kingen van het nieuwe decreet. Op 14 september 2007 analyseert het Bestuur van de FOV de resultaten van de onderhandelin-
gen. De Raad van Bestuur legt de conclusies vast in een kort en krachtig bijkomend standpunt. De Raad bevestigt de afwijzing
van de voorstellen rond de bovenbouw, maar insisteert tezelfdertijd op een snelle realisatie van de voorstellen voor de diverse
werksoorten (zie doc. 3).
2. DAC-normalisering
Op 23 juni 2008 bezorgt de FOV, samen met de sociale partners, een standpunt over de DAC-normalisering (zie doc. 4) (zie ook
deel 8.1). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt, waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij
de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er werd gezocht naar verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote ver-
scheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector. Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties
die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleveren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf
ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen ten gunste van personeelsleden die per 1 januari
2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De minister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar
hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners.
Geregulariseerde DAC’ers die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde
werkplaats, tot wanneer zij hun huidige werkgever verlaten.
Documenten
1. FOV-standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - integrale versie
17 november 2006
2. FOV standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - beknopte versie
17 november 2006
198 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
3. FOV-standpunt betreffende de wijziging van het decreet
14 september 2007
4. FOV-standpunt over de DAC-normalisering,
mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare
23 juni 2008
10. STANDPUNTEN FOV
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 199
11. HETE THEMA’S
11 HETE THEMA’S
11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT
1. Het Actieplan Interculturaliseren
Op 26 februari 2008 vindt de tweede Actiedag Interculturaliseren plaats met als thema ‘Van praktijk naar interactie’. Minister
Anciaux stelt er een stand van zaken voor van de realisatie van het ‘Actieplan Interculturaliseren van en voor Cultuur, Jeugdwerk
en Sport’ (zie doc. 1).
De uitvoering van het Actieplan wordt ondersteund door het Kennisknooppunt Interculturaliseren via de website www.intercul-
turaliseren.be. Het knooppunt werd opgericht in de schoot van de Afdeling Beleid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en
Media. De site komt in de loop van februari 2008 online.
De minister stelt in februari 2008 ook de campagne ‘Iedereen kan zetelen’ voor. Via de campagne streeft de minister naar meer
diversiteit in advies- en beleidsorganen van de Vlaamse overheid (zie doc. 2).
Uit een enquête blijkt dat de concretisering van het Actieplan nog niet voor alle organisaties duidelijk is. Daarom wordt vanuit het
Kennisknooppunt Interculturaliseren een informatiemoment ingericht in de loop van de maand mei 2008.
Het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog is in juli 2008 halfweg. De Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement krijgt op
3 juli tijdens een hoorzitting een stand van zaken over de realisaties op Europees en op Vlaams niveau. Tijdens deze hoorzitting
worden de initiatieven van cultuurminister Anciaux in een bredere, Europese context geplaatst (zie doc. 3).
2. Interculturaliteit als beoordelingselement
Minister Anciaux beklemtoont tijdens de Actiedag in zijn speech dat de notie ‘interculturaliteit’ in zo goed als alle decreten als
beoordelingselement is opgenomen. “Daarmee vragen we aan onze organisaties om een reflectie te maken over hoe zij de
komende jaren aandacht willen besteden aan interculturaliteit, hoe zij die aandacht wensen te concretiseren in hun activitei-
ten, programma en producties en hoe zij etnisch-culturele diversiteit in hun bestuur, vrijwilligersploeg en hun personeel willen
realiseren.”
De minister voegt hieraan toe dat “de inhoud en het resultaat van deze denkoefening uiteraard blijft behoren tot de absolute
autonomie van elke instelling.”
Vanaf de volgende beleidsperiode wordt het beoordelingselement ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ voor
alle werksoorten van het sociaal-cultureel volwassenenwerk van kracht.
Via de omzendbrieven over de verantwoordingsstukken (zie doc. 4, 5 en 6) worden organisaties, met een verwijzing naar het
Actieplan, nu reeds verzocht aan te geven hoe zij in 2008 diversiteit, met specifieke aandacht voor interculturaliteit, zullen aan-
pakken. Dit geldt voor de werksoorten Verenigingen, Bewegingen en Gespecialiseerde Vormingsinstellingen.
Van de volkshogescholen wordt, conform het Actieplan, meer verwacht. Zij moeten een intercultureel beleid voeren dat is
afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden
van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse
achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkingsgebied.
De omzendbrieven voor de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact,
bevatten geen expliciete richtlijnen over diversiteit.
200 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
3. Beleidsbrief en middelen
In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 zegt de minister de middelen, vrijgemaakt voor interculturaliseren, met behoud van het
bijzondere oormerk, op te nemen in het participatiedecreet (zie doc. 7).
In het uitvoeringsbesluit van het participatiedecreet (zie ook deel 11.5) staat te lezen: “Er wordt naar gestreefd om minstens
de helft van het bedrag, vermeld in artikel 21 van het decreet, te voorzien voor op interculturaliteit gerichte projecten.” Volgens
artikel 21 van het decreet wordt jaarlijks een bedrag van 1,8 miljoen euro voorzien voor zogenaamde ‘participatieprojecten’ (zie
ook deel 5.2). Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in
aanmerking voor deze subsidies. Hierop zijn twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het
uitzonderlijke karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebe-
leid, uitzonderlijk voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is.
Het participatiedecreet is van kracht vanaf 2008. Omdat het pas laat volledige uitvoering krijgt, wordt begin 2008 ook nog een
tijdelijk reglement uitgevaardigd (zie doc. 8).
In het Actieplan van 2006 staat ook te lezen dat 10% van alle projectsubsidies wordt voorbehouden voor interculturele projecten
(zie doc. 9). Minister Anciaux geeft op 6 maart 2008 op vraag van Paul Delva een overzicht van de besteding van het voorziene
budget voor het diversiteitsbeleid in 2007 (zie doc. 10).
11. HETE THEMA’S
Documenten
1. Persmededeling van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media over de Actiedag Interculturaliseren
26 februari 2008
2. Persmededeling van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel over de campagne
‘Iedereen kan zetelen’
15 februari 2008
3. Verslag hoorzitting over de interculturele dialoog
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1826 (2007-2008) - Nr. 1
9 september 2008
4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te
dienen verantwoordingsstukken
19 december 2007
5. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te
dienen verantwoordingsstukken
19 december 2007
6. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde
vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 201
11. HETE THEMA’S
17 december 2007
7. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport
en Brussel
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 10)
31 oktober 2007
8. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-
werk of sport
10 januari 2008
9. Vlaams Actieplan Interculturalisering van, voor en door Cultuur, Jeugdwerk en Sport
(uittreksel p. 35-36)
20 februari 2008
10. Schriftelijke vraag van Paul Delva aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
de subsidies 2007 voor een diversiteitsbeleid
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Schriftelijke vraag nr. 75 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
6 maart 2008
202 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.2. VRIJWILLIGERSBELEID
1. Vrijwilligerswet
De wet betreffende de rechten van vrijwilligers is een federale materie. De wet is van kracht sinds 1 augustus 2006, met uitzon-
dering van de bepalingen inzake verzekeringen en aansprakelijkheid. Deze traden in voege op 1 januari 2007.
1.1 Onkostenvergoeding
De wet betreffende de rechten van vrijwilligers regelt onder meer de kostenvergoedingen voor vrijwilligers. De tekst voorziet,
twee jaar na de inwerkingtreding van de wet, een evaluatie van het deel over de kostenvergoedingen door de Nationale Arbeids-
raad. Op 12 februari 2008 zegt de minister van Sociale Zaken, Laurette Onkelinx, in antwoord op een parlementaire vraag van
Sonja Becq (CD&V), dat zij deze evaluatie nog niet heeft ontvangen (zie doc. 1).
Daarnaast richt ook de Hoge Raad voor Vrijwilligers een werkgroep inzake de vergoedingen in. Het maximumbedrag van de
vergoedingen en de onmogelijkheid om een reële vergoeding te combineren met een forfaitaire vergoeding staan hier centraal.
De Raad brengt op 6 mei 2008 een advies uit aan Joëlle Milquet, Minister van Werk en Gelijke Kansen (zie doc. 2).
In een wetsvoorstel van 9 april 2008, ingediend door Sonja Becq, wordt ook gepleit voor het optrekken van de maximale forfai-
taire onkostenvergoedingen (zie doc. 3).
Documenten
1. Vraag om uitleg van Sonja Becq aan minister Laurette Onkelinx, federaal minister van Sociale Zaken, over vrijwilligers-
werk
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Sociale Zaken
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 096 (uittreksel p. 5-7)
12 februari 2008
2. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over
de terugbetaling van onkosten en vergoedingen voor vrijwilligerswerk
6 mei 2008
3. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding
en het vrijwilligersverlof betreft
Ingediend door Sonja Becq e.a.
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 1045/001
9 april 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 203
11. HETE THEMA’S
1.2 Vrijwilligerswerk voor niet-Belgen
De wet betreffende de rechten van de vrijwilligers trad op 1 augustus 2006 in werking. De nieuwe wet wilde vrijwilligerswerk
voor vreemdelingen (ruimer) toegankelijk maken. De Federale Regering kan dit eenvoudig regelen via een Koninklijk Besluit,
maar na twee jaar is het KB nog niet verschenen. Hierdoor blijft een grote groep buitenlanders uitgesloten van vrijwilligerswerk
(cfr. de arbeidskaartreglementering). Bij inbreuken op deze wet zijn geen sancties voorzien voor de vrijwilliger, maar wel voor de
organisatie die deze vrijwilliger inschakelt. Organisaties kunnen op deze manier ongewild en/of onbewust in de fout gaan.
Over het uitblijven van het Koninklijk Besluit inzake buitenlandse vrijwilligers worden, voorlopig zonder veel resultaat, regelmatig
parlementaire vragen gesteld aan de minister van Werk, Josly Piette (zie doc. 4, 5 en 6).
Het Vlaams Minderhedencentrum en Vluchtelingenwerk Vlaanderen lanceren een platformtekst die door tal van organisaties
wordt onderschreven (zie doc. 7). Op 6 maart 2008 maken zij de tekst over aan het kabinet van de minister van Werk, Josly
Piette. Het kabinet van de minister formuleert in de loop van de maand maart een eigen voorstel (zie doc. 8). Dit voorstel gaat
voor advies naar de Hoge Raad voor Vrijwilligers en naar de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.
Midden april engageert de nieuwe minister voor Werk en Gelijke Kansen, Joëlle Milquet, zich in haar beleidsbrief (zie doc. 9) tot
het vinden van een oplossing voor het probleem. Zij belooft de tekst van haar voorganger in een wetsontwerp om te zetten van
zodra de gevraagde adviezen worden afgeleverd.
Het advies van de Hoge Raad voor de Vrijwilligers wordt op 6 mei 2008 via brief doorgestuurd naar minister Milquet. Het officiële
advies verschijnt later, samen met een document dat de context van het advies schetst (zie doc. 10). Er wordt negatief geadvi-
seerd over het voorstel van het kabinet Piette. De Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers brengt geen
advies uit.
Op 1 juli 2008 dient Nahima Lanjri (CD&V) een wetsvoorstel in om de kwestie te regelen (zie doc. 11). Dit wetsvoorstel zal pas in
het komende parlementaire jaar kunnen worden besproken.
Documenten
4. Vraag om uitleg van Nahima Lanjri aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over vrijwilligerswerk door
buitenlanders
Senaat
Plenaire vergadering
Stuk 4-15 (uittreksel p. 77-79)
Zitting 2007-2008
31 januari 2008
5. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over het uitblijven van het koninklijk
besluit inzake ‘buitenlandse vrijwilligers’
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Sociale Zaken
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV COM 107 (uittreksel p. 13-15)
19 februari 2008
204 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
6. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over de buitenlandse vrijwilligers
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Sociale Zaken
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV COM 144 (uittreksel p. 18-19)
11 maart 2008
7. Platformtekst Vluchtelingenwerk Vlaanderen en het Vlaams Minderhedencentrum
“Vrijwilligerswerk voor vreemdelingen: naar een duidelijk en werkbaar kader”
maart - april 2008
8. Voorstel van het kabinet van minister Josly Piette, federaal minister van Werk, om vrijwilligerswerk voor vreemdelingen
toegankelijk te maken
maart 2008
9. Algemene beleidsnota, Deel Werk van Joëlle Milquet, federaal vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke
kansen
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 0995/017 (uittreksel p. 59-60)
15 april 2008
10. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over
vrijwilligerswerk en vreemdelingen
6 mei 2008
11. Wetsvoorstel tot het toegankelijk maken van vrijwilligerswerk voor vreemdelingen
Ingediend door Nahima Lanjri e.a.
Senaat
Zitting 2007-2008
Stuk 4-840/1
1 juli 2008
1.3 Wetsvoorstel onbetaald vrijwilligersverlof
Op 22 oktober 2007 dient Wouter Beke (CD&V) een wetsvoorstel in (zie doc. 12). Dit voorstel neemt de tekst over van een
voorstel dat reeds in 2006 in de Senaat werd ingediend en pleit voor een regeling waarbij bestuursleden van een vrijwilligersor-
ganisatie een onbetaald vrijwilligersverlof kunnen opnemen van maximaal twee halve dagen per maand.
Het voorstel wordt opnieuw ingediend op 9 april 2008 door Sonja Becq (zie doc. 13). Het dossier is momenteel hangend in de
Kamer.
Documenten
12. Wetsvoorstel houdende invoeging van een artikel 12 bis in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwil-
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 205
11. HETE THEMA’S
ligers
Ingediend door Wouter Beke e.a.
Senaat
Zitting 2007-2008
Stuk 4-316/1
22 oktober 2007
13. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding
en het vrijwilligersverlof betreft
Ingediend door Sonja Becq e.a.
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 1045/001
9 april 2008
2. Gratis provinciale vrijwilligersverzekering
In 2007 wordt de gratis provinciale vrijwilligersverzekering gelanceerd. Verenigingen kunnen via de provincies en de Vlaamse
Gemeenschapscommissie (voor Brussel) jaarlijks een 100-tal ‘gratis vrijwilligersdagen’ aanvragen. De middelen voor de gratis
verzekering zijn afkomstig uit de pot van de Nationale Loterij.
Naast de burgerlijke aansprakelijkheid worden ook lichamelijke ongevallen gedekt en is rechtsbijstand voorzien. Chokri Mahas-
sine (sp.a) vraagt zich in januari 2008 af of een modelpolis niet als subsidievoorwaarde bij verenigingen kan worden opgenomen.
Minister Anciaux reageert terughoudend. De minister is wel voorstander van een uitbreiding van het systeem naar het meer
gestructureerde en georganiseerde vrijwilligerswerk (zie doc. 14).
In april 2008 ontstaat onduidelijkheid op het federale niveau. In een verdelingsvoorstel voor de middelen van de Nationale Loterij
zou de vrijwilligersverzekering geschrapt zijn. Didier Reynders, federaal minister van Financiën, bevoegd voor de verdeling van de
Loterijmiddelen, geeft niet thuis. Zolang de verdeling niet besproken is op de ministerraad, is er geen beslissing gevallen, aldus
de minister. De minister wordt door verschillende parlementsleden bestookt met vragen (zie doc. 15, 16, 17 en 18). Ook minister
Anciaux wordt over het dossier bevraagd (zie doc. 19). De uiteindelijke beslissing valt op 22 juli 2008 op de ministerraad. Voor de
vrijwilligersverzekering wordt 850.000 euro voorzien (zie doc. 20).
Documenten
14. Vraag om uitleg van Chokri Mahassine aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over de gratis verzekering voor vrijwilligers
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C118 - CUL13 (uittreksel p. 1-3)
24 januari 2008
15. Samengevoegde vragen om uitleg van Meyrem Almaci, Georges Gilkinet, Sonja Becq, Clotilde Nyssens, Bruno Tuybens
aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen,
206 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
over de besteding van de middelen van de Nationale Loterij en de financiering van de provinciale verzekering voor vrijwil-
ligers
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Commissie Financiën en Begroting
Stuk CRIV 52 COM 159 (uittreksel p. 2-6)
15 april 2008
16. Schriftelijke vraag van Meyrem Almaci aan minister Didier Reynders, federaal vice-eersteminister en minister van Finan-
cieën en Institutionele Hervormingen, over de gratis verzekering voor vrijwilligers
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Schriftelijke vraag nr. 27 aan minister Didier Reynders (2007-2008)
Stuk QRVA 52 015 (uittreksel p. 2.711-2.712)
28 april 2008
17. Vraag om uitleg van Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen, over het subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Plenaire vergadering
Stuk CRIV 52 PLEN 045 (uittreksel p. 29-30)
19 juni 2008
18. Samengevoegde vragen om uitleg van Georges Gilkinet en Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-
eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, over de ondersteuning van het verenigingsleven
door de Nationale Loterij en over de kritiek van regeringspartij cdH inzake de vertraging voor het vastleggen van het
subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Financiën en Begroting
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 276 (uittreksel p. 28-32)
25 juni 2008
19. Vraag om uitleg van Bart Van Malderen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over een gratis collectieve verzekering voor het vrijwilligerswerk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C200 - CUL22 (uittreksel p. 1-3)
10 april 2008
20. Persbericht van de federale ministerraad over het voorlopig verdelingsplan van de subsidies van de Nationale Loterij
22 juli 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 207
11. HETE THEMA’S
Aanvullende documenten
21. Schriftelijke vraag van Georges Gilkinet aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbe-
drijven, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de Provinciale verzekering vrijwilligers-
werk
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Schriftelijke vraag nr. 9 aan staatssecretaris Bruno Tuybens (2007-2008)
Stuk QRVA 52 004 (uittreksel p. 211-214)
6 september 2007
22. Vraag van Jean-Marc Delizée aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbedrijven,
toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de concrete invulling door de provincies van de
verzekering lichamelijke schade voor vrijwilligers
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Infrastructuur, Verkeer en Overheidsbedrijven
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 043 (uittreksel p. 26-29)
10 december 2007
3. Vrijwilligersbeleid door de Vlaamse overheid
Op 21 maart 2007 keurt het Vlaams Parlement unaniem de resolutie betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend
beleid voor het vrijwilligerswerk goed (zie doc. 23). Dirk de Kort (CD&V) vraagt minister Anciaux op 13 maart 2008 naar een stand
van zaken van de uitvoering van de resolutie (zie doc. 24).
De minister verwijst in zijn antwoord onder meer naar de inspanningen die geleverd worden via regelgeving, in het bijzonder het
participatiedecreet, de samenwerking met de Verenigde Verenigingen en het afgesloten Actieplan, een (op te starten) lokalen-
fonds, de campagne ‘Samen Vereenvoudigen’, de steun aan het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk en het EVC-project van
SoCiuS en het Steunpunt Jeugd.
De minister meldt ook een vervolgstudie besteld te hebben inzake verzekeringen en vrijwilligerswerk.
Documenten
23. Voorstel van resolutie - van Sabine Poleyn, Els Robeyns, Steven Vanackere, Joris Vandenbroucke, Kris Van Dijck en
Herman Schueremans - betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend beleid voor het vrijwilligerswerk in de
jeugd-, sport- en cultuursector - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 919 (2005-2006) - Nr. 4
21 maart 2007
24. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de
aangekondigde maatregelen ter ondersteuning van het verenigingsleven
208 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C176 - CUL19 (uittreksel p. 14-17)
13 maart 2008
11. HETE THEMA’S
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 209
11.3. AUTEURSRECHTEN
1. Billijke vergoeding
De billijke vergoeding is een vergoeding voor uitvoerende artiesten en muziekproducenten. Dit zijn de zogenaamde nevenrechten.
De vergoeding is verschuldigd bij het afspelen van muziek in openbare plaatsen. Zij wordt geïnd en beheerd door beheersven-
nootschappen.
1.1 Tarifering: een federale materie
De tarieven van de billijke vergoeding worden bepaald door een (paritaire) commissie. In deze commissie zetelen vertegenwoor-
digers van de beheersvennootschappen en de belangenorganisaties van de gebruikers.
Eind 2006 werden de tarieven voor de polyvalente zalen en jeugdhuizen met 10% verhoogd. Deze beslissing gold voor één jaar.
In 2007 zou opnieuw over de tarieven onderhandeld worden. Door de aanslepende regeringsvorming kan de regering in het
najaar 2007 echter enkel over lopende zaken beslissen. De voorzitter van de commissie stelt daarom voor om de gelding van
de huidige tarieven met één jaar te verlengen. De Commissie keurt dat voorstel op 6 december 2007 unaniem goed (zie doc. 1).
De tarieven worden uiteraard wel geïndexeerd. De beheersvennootschappen zijn vragende partij om in het najaar van 2008 te
onderhandelen over een fundamentele aanpassing van de tarieven.
1.2 Financiële tussenkomst door de Vlaamse overheid
In uitvoering van het regeerakkoord keurt de Vlaamse Regering op 19 juli 2007 een overeenkomst met de beheersvennootschap-
pen goed. De Vlaamse overheid neemt de kosten van de billijke vergoeding op zich als het gaat om occasionele, kleinschalige
evenementen van lokale groeperingen, verenigingen en vrijwilligersinitiatieven (zie doc. 2). De minister van Cultuur voorziet voor
2007 en 2008 een bedrag van 250.000 euro. Er zou binnen de regering ook een akkoord zijn om dit bedrag in 2009 te laten
groeien tot 550.000 euro (zie doc. 3).
De aanvraag voor een tussenkomst van de Vlaamse overheid kan gebeuren via de website www.debillijkevergoeding.be/vlaande-
ren. Deze webstek is sinds 4 september 2007 operationeel.
Vanuit het middenveld (het Intersectoraal Overleg Cultuur, ISOC) is er kritiek op de gebruiksvriendelijkheid van de website en zijn
er vragen bij de juistheid van de tarieven die op de website gehanteerd worden. Het ISOC beslist de website niet te promoten
bij de achterban. Er volgt overleg tussen de overheid, de beheersvennootschappen en het ISOC. Omwille van het uitblijven van
tastbaar resultaat, laat het ISOC de overheid, tien maanden na de lancering van de website, weten niet langer aan het overleg te
willen deelnemen.
De Vlaamse overheid wil toch meer bekendheid geven aan de tussenkomst voor de billijke vergoeding. Zij sluit een overeenkomst
met de Verenigde Verenigingen (zie doc. 4). De Verenigde Verenigingen lanceert in juni 2008 de campagne ‘Een gat in je budget?’.
1.3 Uradex volgt Uradex op
Uradex, de beheersvennootschap bevoegd voor de inning van de billijke vergoeding, verloor in 2006 haar vergunning. Er werd in
een overgangsperiode van twee jaar voorzien. Deze overgangsperiode loopt eind februari 2008 af. Het is de bevoegdheid van de
nieuwe minister van Economie, Sabine Laruelle, om de nieuwe erkenning te verlenen.
Op 21 februari 2008 wordt de beslissing van de minister in het Staatsblad gepubliceerd: Uradex volgt Uradex op (zie doc. 5).
Minister Laruelle kondigt via een persbericht van 19 februari 2008 aan een protocolakkoord met SABAM, Simim en Uradex te zul-
len ondertekenen (zie doc. 6). Dit akkoord zou op termijn een serieuze vereenvoudiging van de aangifte, facturatie en inning van
11. HETE THEMA’S
210 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
de rechten verbonden aan het gebruik van muziek in het openbaar kunnen betekenen. Het protocol ligt, na de vorming van de
regering Leterme I, (nog steeds ongetekend) op tafel bij minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, Vincent Van Quickenborne.
De realisatie van een unieke aangifte SABAM-billijke vergoeding is wel opgenomen in zijn beleidsnota (zie doc. 7).
Jef Van den Bergh (CD&V) stelt op 4 maart 2008 vast dat de problemen bij Uradex over transparante uitbetalingen nog niet
opgelost zijn. Een snelle rekensom naar aanleiding van het antwoord van minister Laruelle in de Commissie Bedrijfsleven van
de Kamer van Volksvertegenwoordigers over de uitbetalingen door Uradex, wijst volgens Jef Van Den Bergh uit dat Uradex nog
steeds op een pot van 60 miljoen euro zit. Hij verwacht volledige duidelijkheid tegen het einde van 2008 (zie doc. 8).
Ondertussen krijgt Belartis, een nieuw opgerichte vennootschap, nog steeds geen nieuws over haar aanvraag van vergunning
voor de inning van de billijke vergoeding.
2. Controle op de beheersvennootschappen
Bart Tommelein (Open Vld) dient eind 2007 een wetsvoorstel in tot wijziging van het auteursrecht en de naburige rechten (zie
doc. 9). Tijdens een hoorzitting op 3 juni 2008 over het voorstel wordt vernomen dat een ander, meer omvattend wetsontwerp,
opnieuw zal worden ingediend. Dit wetsontwerp over de controle op de beheersvennootschappen zit al gedurende twee legislatu-
ren in de wachtkamer (zie doc. 10). De Raad voor de Intellectuele Eigendom is bezig met een advies over dit ontwerp. Het advies
mag verwacht worden begin september 2008. In het najaar zou het ontwerp dan eindelijk in de bevoegde Kamercommissie
worden besproken.
Het wetsontwerp is voor de sector belangrijk omdat het garanties kan bieden op een betere en meer transparante werking van
de beheersvennootschappen.
Ook in de beleidsnota van minister Van Quickenborne staat het herstructureren en versterken van de controledienst van de
beheersvennootschappen als prioritair in 2008 aangemerkt (zie doc. 11).
Documenten
1. Koninklijk Besluit van 20 december 2007 houdende de algemeen bindend verklaring van de beslissing van 6 december
2007 inzake de billijke vergoeding verschuldigd voor de mededeling van fonogrammen in polyvalente zalen, jeugdhuizen
en culturele centra evenals bij gelegenheid van tijdelijke activiteiten binnen en buiten, genomen door de commissie
bedoeld in artikel 42 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten
Belgisch Staatsblad, Nr. 373, 31 december 2007 (uittreksel p. 66.180)
2. Toelichting bij de derdebetalersregeling, gepubliceerd op de website van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor
Jeugd en Volwassenen, Afdeling Jeugd
3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport
en Brussel
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 37-39)
31 oktober 2007
4. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 211
11. HETE THEMA’S
Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 4-6)
10 april 2008
5. Ministerieel Besluit van 18 februari waarbij een beheersvennootschap van rechten wordt gemachtigd haar werkzaamhe-
den op het nationale grondgebied uit te oefenen
Belgisch Staatsblad, Nr. 55, 21 februari 2008 (uittreksel p. 10.842-10.844)
6. Persmededeling van Minister Laruelle over de billijke vergoeding
19 februari 2008
7. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 9-11)
14 april 2008
8. Vraag om uitleg van Jef Van den Bergh aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en
Landbouw, over de inning en uitbetaling van naburige rechten door Uradex
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 131 (uittreksel p. 10-13)
4 maart 2008
9. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten inzake de
billijke vergoeding en de werking van de beheersvennootschappen
Ingediend door Bart Tommelein en Ludo Van Campenhout
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 0529/001
11 december 2007
10. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het
statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2005-2006
Stuk DOC 51 2481/001
11 mei 2006
11. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
212 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 6)
14 april 2008
Aanvullende documenten
12. Vraag om uitleg van Liesbeth Van der Auwera aan minister Marc Verwilghen, federaal minister van Economie, Energie,
Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, over de billijke vergoeding
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 034 (uittreksel p. 4-5)
27 november 2007
13. Vraag om uitleg van Bart Tommelein aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en
Landbouw, over de SABAM-tarieven
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw
Zitting 2007-2008
Stuk CRIV 52 COM 108 (uittreksel p. 1-3)
19 februari 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 213
11. HETE THEMA’S
11.4. DE KLEINE ERKENNING
Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen
verdwijnt in 2008 (zie ook deel 5.2). Dirk de Kort (CD&V) bevraagt minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de vergade-
ring van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement (zie doc. 1). Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt
slechts gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet.
De ‘kleine erkenning’ (officieel: ‘subsidies wegens algemeen cultureel belang’) wordt niet opgenomen in het participatiedecreet
en is dus samen met het lottoreglement verdwenen. Die ‘kleine erkenning’ maakt het mogelijk dat organisaties zonder struc-
turele subsidie van de Vlaamse overheid, maar wel met een bovenlokale culturele meerwaarde, toch een bescheiden landelijke
erkenning krijgen.
De minister belooft tijdens de interpellatie de subsidies voor ‘de kleine erkenning’ verder te organiseren en een budget te voor-
zien via de tweede begrotingscontrole van 2008.
Document
1. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de
lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)
22 mei 2008
214 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.5. HET PARTICIPATIEDECREET
1. Een nieuw decreet
Het participatiedecreet (of voluit: het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de partici-
patie aan cultuur, jeugdwerk en sport) beoogt zoveel mogelijk burgers te laten ‘deelnemen’ en ‘deelhebben’ aan sport, cultuur en
jeugdwerk in Vlaanderen.
Heel wat mensen participeren niet of onvoldoende aan het reguliere cultuur-, jeugdwerk- en sportaanbod: ze ervaren participatie-
drempels. Deze drempels zijn van diverse aard en vragen een specifieke aanpak. Het reguliere sport-, cultuur- en jeugdwerkaan-
bod is - volgens minister Anciaux - ontoereikend om deze drempels weg te werken. Het participatiedecreet richt zich daarom op
een aantal ‘kansengroepen’ die een zekere ‘uitval’ vertonen bij hun deelname aan sport, jeugdwerk en cultuur en die ‘maatwerk’
vereisen. Volgende kansengroepen worden onderscheiden: personen met een handicap, mensen in armoede, gedetineerden, per-
sonen met een diverse etnisch-culturele achtergrond en gezinnen met kinderen. Het participatieluik zit nu verspreid in bestaande
decreten, aparte reglementen en ad-hocbeslissingen. Deze ‘wildgroei’ wil de minister ‘ordenen’ en in een decreet verankeren.
Het decreet heeft een flankerende functie en is opgevat als een ondersteuning van bestaande decreten.
In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 (zie doc. 1) wordt heel wat aandacht besteed aan de uitleg, de intenties en de doelstellin-
gen van het participatiedecreet. Drie doelstellingen van het participatiedecreet worden vermeld en uitgewerkt:
- een groter en meer divers publieksbereik
- het verhogen van de culturele competentie
- de verbreding van het cultuurbegrip zelf
2. De afgelegde weg
Op 29 augustus 2007 brengt de Raad voor Cultuur een advies (zie doc. 3) uit over het voorontwerp van het participatiedecreet
(zie doc. 2). De Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding brengt eveneens een advies uit op 19 september 2007 (zie doc.
4). Het participatiedecreet wordt op 9 januari 2008 goedgekeurd door het Vlaams Parlement (zie doc. 5 en doc. 6) en treedt met
terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2008. Voorafgaand aan deze plenaire goedkeuring vindt op 18 december 2007
in de Commissie Cultuur een hoorzitting plaats (zie doc. 7) en wordt het ontwerp van decreet besproken en gestemd (zie doc. 8).
Enkele zaken vallen hierbij op:
- De Rode Antraciet (een vormingsinstelling voor een bijzondere doelgroep) wordt niet langer gesubsidieerd in het kader van het
decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. De organisatie krijgt een plaats in het participatiedecreet
- de subsidiëring van een ‘bijzonder cultuuraanbod’ maakt voortaan deel uit van het participatiedecreet. De Vlaamse overheid
stimuleert cultuurparticipatie en de spreiding van culturele initiatieven door een deel van de uitkoopsom van een voorstelling
terug te betalen
- de hobbyverenigingen en participatieprojecten worden niet langer gesubsidieerd door het ‘lottoreglement’ (of voluit: het re-
glement ter subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten en hobbyverenigingen), maar
wel in het kader van het participatiedecreet
In afwachting van het uitvoeringsbesluit worden twee tijdelijke reglementen uitgevaardigd: een reglement voor participatieprojec-
ten (zie doc. 9) en een reglement voor de titel van cultuurgemeente of sportgemeente (zie doc. 10).
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 215
11. HETE THEMA’S
De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies (zie doc. 12) uit over het ontwerp van uitvoeringsbesluit
(zie doc. 11). Na advies van de Raad van State wordt op 18 juli 2008 het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goedge-
keurd door de Vlaamse Regering (zie doc. 13).
3. Parlementaire vragen
Over het participatiedecreet worden enkele voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk relevante parlementaire vragen gesteld.
Tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement van 16 januari 2008 vindt een bespreking plaats van
’het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Sociaal-
Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen voor de periode 2008-2010’. Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens deze commissiever-
gadering aan minister Anciaux welk(e) IVA(’s) verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van het participatiedecreet (zie doc. 14).
De minister antwoordt dat het IVA Sociaal-Cultureel Werk instaat voor de coördinatie.
Paul Delva (CD&V) bevraagt minister Anciaux tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van 6 maart 2008 over het
uitblijven van de uitvoeringsbepalingen bij het participatiedecreet (zie doc. 15). Paul Delva wijst erop dat de tijdelijke reglementen
worden ingevoerd zonder enig advies van de bevoegde adviesorganen. Bovendien zijn de tijdstippen voor het indienen van een
dossier voor beide reglementen erg krap. De minister antwoordt dat voldoende inspanningen zijn geleverd om de reglementen
tijdig bekend te maken.
Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 in de Commissie Cultuur naar de stand van zaken van de
eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 16). Volgens minister Anciaux werden 219 aanvragen ingediend. De minister
belooft spoedig de geselecteerde projecten bekend te maken.
Documenten
1. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport
en Brussel
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 16-22)
31 oktober 2007
2. Voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport
29 juni 2007
3. Advies van de Raad voor Cultuur over het voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan
cultuur, jeugdwerk en sport
29 augustus 2007
4. Advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding over het voorontwerp van decreet houdende de bevorde-
ring van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport
19 september 2007
5. Ontwerp van decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur,
216 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
jeugdwerk en sport - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering
Vlaams Parlement
Plenaire vergadering
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 6
9 januari 2008
6. Memorie van Toelichting bij het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de
participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
9 januari 2008
7. Verslag hoorzitting over het ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en
sport
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 3
18 december 2007
8. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 4
18 december 2007
9. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-
werk of sport
10 januari 2008
10. Reglement voor de kandidaatstelling cultuurgemeente en sportgemeente van Vlaanderen
25 februari 2008
11. Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en
stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
voorjaar 2008 (niet gedateerd)
12. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet
houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
5 juni 2008
13. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 hou-
dende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729)
14. Verslag gedachtewisselingen over het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Ver-
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 217
11. HETE THEMA’S
zelfstandigd Agentschap Kunsten en Erfgoed voor de periode 2008-2010 en over het ontwerp van beheersovereenkomst
tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 1496 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 4-5)
18 januari 2008
15. Vraag om uitleg van Paul Delva aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het
uitblijven van uitvoeringsbepalingen bij het Participatiedecreet
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C165 - CUL18 (uittreksel p. 20-21)
6 maart 2008
16. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de
lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)
22 mei 2008
Aanvullende documenten
17. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 1
14 november 2007
18. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendementen
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 2
13 december 2007
19. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendement, voorge-
steld na indiening verslag
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 5
9 januari 2008
218 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS
Het nieuwe decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus (zie doc. 1) bepaalt dat ”organisaties die
reisbureau-activiteiten uitsluitend uitoefenen met niet-commerciële doeleinden en binnen het kader van hun onderwijzende taak
of van hun jeugd-, sport-, cultuur-, welzijns-, gezondheids- of volwassenenwerk” vrijgesteld zijn van vergunningsplicht.
Op 20 juli 2007 keurt de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit (zie doc. 2) goed, maar het besluit geeft geen verduidelijking bij
de decretale bepaling over de vrijstelling voor de sociaal-culturele sector. Decreet en besluit treden in werking op 1 september
2007.
Het decreet voorziet de oprichting van het Adviescomité van de reisbureaus. Dit comité heeft als taak advies te verstrekken over
de maatregelen ter uitvoering van het decreet en de voorstellen tot schorsing of intrekking van de vergunning of toestemming.
De leden van het Adviescomité worden op 25 september 2007 bij ministerieel besluit benoemd (zie doc. 3). De sector van het
sociaal-cultureel volwassenenwerk is echter niet vertegenwoordigd in het comité. De sociaal-culturele organisaties zijn nochtans
zeer belangrijke organisatoren én kopers van reizen. De FOV vraagt minister van Toerisme Geert Bourgeois dan ook deze lacune
te verhelpen en stelt voor Michel Vandendriessche (Vakantiegenoegens/Pasar) alsnog als effectief of waarnemend lid aan het
comité toe te voegen (zie doc. 4).
De minister antwoordt op 9 april 2008 dat, indien zich een vervanging in het comité aandient, hij niet zal nalaten een vertegen-
woordiger uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk als lid te overwegen. Een waarnemend statuut zou, nog volgens de minister,
niet mogelijk zijn (zie doc. 5).
In juli 2008 verneemt de FOV langs informele weg dat het Adviescomité een advies voorbereidt, met als objectief de vrijstel-
lingsregel voor de sociaal-culturele verenigingen sterk in te perken. De FOV richt op 10 juli 2008 opnieuw een schrijven aan
minister Bourgeois (zie doc. 6) met de dringende vraag hierover correct geïnformeerd te worden en betrokken te worden bij deze
besprekingen, die duidelijk de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk aanbelangen.
Op 17 juli 2008 ontvangt de FOV een antwoord van minister Geert Bourgeois (zie doc. 7). De minister bevestigt in zijn brief dat
het Adviescomité hem op 29 mei 2008 een advies bezorgde over de toepassing van de vrijstellingsregeling. Minister Bourgeois
schrijft dat hij het advies niet aanvaardt “omdat het in strijd is met de geest van het decreet. De memorie van toelichting van het
decreet is duidelijk wat betreft de interpretatie van het artikel m.b.t. de vrijstellingen.”
De minister benadrukt in zijn brief de rol van Toerisme Vlaanderen: “Niettegenstaande er vrijstellingen zijn verleend, zal Toerisme
Vlaanderen er nauw op toe zien en waar nodig zullen misbruiken worden aangepakt. Met het handhavingsbeleid beschikt Toe-
risme Vlaanderen over de instrumenten om hierin op te treden.”
Documenten
1. Decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus
Belgisch Staatsblad, Nr. 106, 5 april 2007 (uittreksel p. 19.283-19.286)
2. Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 betreffende het statuut
van de reisbureaus
Belgisch Staatsblad, Nr. 260, 4 september 2007 (uittreksel p. 45.947-45.956)
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 219
11. HETE THEMA’S
3. Ministerieel Besluit van 25 september 2007 houdende de benoeming van de leden van het Adviescomité van de reisbu-
reaus
Belgisch Staatsblad, Nr. 298, 12 oktober 2007 (uittreksel p. 53.172-53.173)
4. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toe-
risme, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus
31 maart 2008
5. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de
FOV, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus
9 april 2008
6. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toe-
risme, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen
10 juli 2008
7. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de
FOV, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen
15 juli 2008
220 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.7. VERENIGINGSLOKALEN
1. Subsidies voor eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen
Bij de controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeenschap in maart 2008 (zie doc. 1) wordt bekend dat minister
Anciaux via een aanpassing van de begroting 1 miljoen euro reserveert voor subsidiëring van verfraaiings- en renovatiewerken
van verenigingslokalen. De volgende maanden wordt aan een subsidiereglement gewerkt om de verdeling van de middelen te
organiseren.
Eind mei 2008 is het ontwerp van subsidiereglement klaar (zie doc. 2). Het ontwerpreglement stelt dat de te subsidiëren
infrastructuurwerken moeten leiden tot een kwaliteitsverbetering bij de verenigingslokalen op het vlak van een of meer van de
volgende elementen: beschikbaarheid, toegankelijkheid, inrichting van de directe omgeving, hygiëne en sanitair, isolatie, energie-
besparing, veiligheid, inbraak- en vandalismepreventie, een meer efficiënt gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.
Omwille van de krappe deadlines die in het reglement worden voorzien, vraagt de minister aan de Sectorraad Sociaal-Cultureel
Werk een spoedadvies over het ontwerpreglement. De Sectorraad levert op 5 juni 2008 zijn advies af bij de minister (zie doc. 3).
Op 18 juni publiceert de minister het definitieve reglement (zie doc. 4). Zoals blijkt uit de tekst van het reglement en uit zijn ant-
woord op een vraag van Tinne Rombouts (CD&V) tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement die dag (zie doc. 5), kwam
de minister in enige mate tegemoet aan de opmerkingen van de raad. In navolging van het advies van de Sectorraad worden in
de eerste subsidieronde enkel werken gefinancierd aan verenigingslokalen die hoofdzakelijk worden gebruikt door kinderen of
jongeren. Bovendien wordt de deadline voor het indienen van een subsidiedossier verlaat (15 september) en wordt het bedrag
van de minimaal vereiste investering verlaagd (15.000 euro). 70% van het investeringsbedrag kan worden gesubsidieerd, met
een maximum van 20.000 euro. De aanbeveling van de raad om in de eerste ronde(s) de subsidies te richten op projecten rond
de veiligheid van verenigingslokalen wordt door de minister niet gevolgd.
De minister belooft ook de communicatie rond het reglement naar behoren te voeren. Zeker nu de dossiers tijdens de - met
name voor jongeren drukke - zomerperiode opgemaakt en ingediend moeten worden en de timing zeer krap is, is een goede
communicatie onontbeerlijk. Zowel de eigen kanalen van de Administratie als deze van het Steunpunt Jeugd, de Jeugdraad en de
Verenigde Verenigingen zullen ingeschakeld worden om het initiatief de nodige bekendheid te geven.
2. Veiligheid van verenigingslokalen
Zoals ook door de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk werd opgemerkt, is er bij bepaalde segmenten van het verenigingsleven
(met name de jeugdsector) een prangende nood aan (brand)veilige verenigingslokalen.
Ook minister Anciaux heeft in zijn Beleidsbrief 2007-2008 (zie doc. 6 en 7) aandacht voor de problematiek. De minister kondigt
een kortlopend onderzoek aan naar, en een rondetafelgesprek over, de algemene veiligheid van de verenigingslokalen binnen
de sectoren Cultuur, Jeugdwerk en Sport. Doel is zicht te krijgen op welke overheid waarvoor bevoegd is in deze materie, de
problematiek in kaart te brengen en hiaten in de regelgeving op te lijsten. Dit moet uitmonden in een antwoord op de vraag of er
nood is aan bijkomend regelgevend initiatief. Op basis daarvan wil minister Anciaux een actieplan ontwikkelen, dat, afhankelijk
van de budgettaire consequenties, in 2009 al via experimenten een aanzet moet krijgen.
Tinne Rombouts (CD&V) vraagt minister Anciaux in februari 2008 schriftelijk naar de voortgang van zijn beloften (zie doc. 8). De
minister antwoordt dat de resultaten van het onderzoek nog niet bekend zijn en dat hij de resultaten afwacht om verdere initia-
tieven te ontplooien. De minister overweegt wel een Vlaams modelreglement te ontwerpen. Dit reglement moet vermijden dat de
wirwar aan regelgeving over veiligheid en aan andere voorschriften nog groter wordt.
De minister verzekert dat hij in dat geval overleg zal plegen met alle relevante sectoren.
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 221
11. HETE THEMA’S
Documenten
1. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 118-119)
3 maart 2008
2. Ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwer-
ken aan verenigingslokalen
mei 2008
3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een
subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen
5 juni 2008
4. Subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan
verenigingslokalen
18 juni 2008
5. Actuele vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over
de subsidiereglementen voor infrastructuurwerken aan verenigingslokalen en aan particuliere sportinfrastructuur
Vlaams Parlement
Plenaire vergadering
Zitting 2007-2008
Stuk Plenaire 47 (uittreksel p. 5-8)
18 juni 2008
6. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport
en Brussel
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 34)
31 oktober 2007
7. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 10)
29 november 2007
8. Schriftelijke vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,
over de brandveiligheid van verenigingslokalen
Vlaams Parlement
222 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
Zitting 2007-2008
Schriftelijke vraag nr. 56 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)
27 februari 2008
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 223
11. HETE THEMA’S
11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD
1. Versterking en ondersteuning van het middenveld op Vlaams niveau: de Verenigde Verenigingen
De Verenigde Verenigingen is een samenwerkingsverband van en voor middenveldorganisaties in Vlaanderen. Het is geen struc-
tuur die boven het maatschappelijk middenveld zweeft. De lidorganisaties maken immers zelf de Verenigde Verenigingen tot wat
ze is: een sterk netwerk en een mondig en invloedrijk platform (zie doc. 1).
De Verenigde Verenigingen zette in 2007-2008 opnieuw in op 2 sporen: een campagneluik en de aanwezigheid van de Verenigde
Verenigingen op het politieke forum.
1.1 Het campagneluik van de Verenigde Verenigingen
In de zomer van 2007 organiseert de Verenigde Verenigingen ‘De Zomer van je Dromen’, het sluitstuk van de ‘Kom uit uw Kot’-
campagne. ‘Kom uit uw Kot’ is een campagne die de sociale samenhang wil bevorderen en de participatie aan het verenigings-
leven op lokaal vlak wil stimuleren. Met ‘De Zomer van je Dromen’ lanceert het platform een oproep om originele ideeën in
te zenden om samen met anderen van de zomer 2007 een droomzomer te maken. De beste ideeën krijgen van de Verenigde
Verenigingen ondersteuning bij de uitvoering. Het initiatief wordt een succes en krijgt ruime media-aandacht.
Op 24 november 2007 culmineert de ‘Kom uit uw Kot’-campagne met de Dag van de Verenigingen onder de noemer ‘Kom uit uw
Kot en ... steek je licht op!’.
Op het programma staan een verenigingenmarkt, interactieve infosessies en debatten.
Bij de eerste begrotingscontrole van 2008 voorziet minister Anciaux via een begrotingsaanpassing 100.000 euro voor een nieuwe
campagne van de Verenigde Verenigingen (zie doc. 2 en 3).
De nieuwe campagne, ‘Yesss’, zal de bijdrage van het verenigingsleven aan het persoonlijk en maatschappelijk geluk in de verf
zetten. Zo willen de Verenigde Verenigingen meer mensen warm maken voor participatie aan het verenigingsleven. In de zomer
van 2008 worden diverse acties met de verenigingen en de media voorbereid. De campagne zal in het najaar van 2008 van start
gaan.
1.2 Het politieke forum en de Verenigde Verenigingen
De ondertekening van het charter met de Vlaamse overheid in 2006 betekende de start voor het uitdiepen van het engagement
tussen het middenveld en de Vlaamse Regering (zie doc. 4).
Overheid en middenveld willen samen werken aan een aantal uitdagingen die alle verenigingen aanbelangen. De opvolging
hiervan gebeurt via een halfjaarlijks overleg.
Een eerste overleg vindt plaats op 10 december 2007. Een delegatie van de Verenigde Verenigingen bereikt met de vertegen-
woordigers van vijf kabinetten (ministers Peeters, Anciaux, Vanackere, Van Brempt en Keulen) een akkoord over een actieplan.
De Vlaamse Regering neemt haar tijd om het actieplan eerst binnen de regering te operationaliseren en tot concrete afspraken
komen (zie doc. 5).
Op 23 mei 2008 is het dan zover: het actieplan wordt als mededeling voorgelegd aan de Vlaamse Regering (zie doc. 6). Het bevat
vier grote thema’s vertaald in concrete acties:
224 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
- rond het bevorderen van de sociale cohesie
- in het kader van diversiteit
- rond participatie en actief burgerschap
- ter ondersteuning van het vrijwilligerswerk
De tweede overlegbijeenkomst op 2 juni 2008, geeft een overzicht van wat er de afgelopen zes maanden rond de actiepunten
gebeurde (zie doc. 7).
2. Versterking en ondersteuning van het middenveld op federaal niveau
Volgens het federale regeerakkoord van 20 maart 2008 (zie doc. 8) wil de regering Leterme I een versterking van het sociaal
weefsel nastreven, onder meer via het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk.
Het regeerakkoord Leterme I spreekt bovendien van het uitbouwen van een “‘formeel partnerschap’ in de vorm van een charter
dat de rol van het middenveld, de autonomie van de verenigingen, de versterking van de participatieve democratie, de aanmoedi-
ging van vrijwilligerswerk en de rol van het verenigingsleven in de dienstverlening aan de burger erkent.”
Enkele dagen vóór de bekendmaking van het regeerakkoord, op 10 maart 2008, wordt een opmerkelijke resolutie ingediend (zie
doc. 9). De indieners, Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet (MR), pleiten voor een jaarlijks debat over het verenigingsleven
in België en het belang van een goede en betrouwbare gegevensverzameling over de verenigingssector. De resolutie is duidelijk
ingegeven als reactie op het ‘Excellence for non profit’-initiatief, een betwistbaar onderzoek over deugdelijk bestuur in het vereni-
gingsleven, dat onder andere ook door de Verenigde Verenigingen op de korrel wordt genomen (zie doc. 10).
Documenten
1. Historiek, Missie & Doelstellingen en Structuur van de Verenigde Verenigingen
2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Zitting 2007-2008
Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 120-121)
3 maart 2008
3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse
Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Vlaams Parlement
Commissie Cultuur
Zitting 2007-2008
Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6)
10 april 2008
4. Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties verenigd in de
Verenigde Verenigingen
10 november 2006
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 225
11. HETE THEMA’S
5. Vraag om uitleg van Piet De Bruyn aan minister Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams
minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de opvolging van
het zogenaamde charter met wederzijdse engagementen, afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties
verenigd in de Verenigde Verenigingen
Vlaams Parlement
Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Zitting 2007-2008
Stuk C180 - FIN9 (uittreksel p. 1-2)
18 maart 2008
6. Actieplan 2008-2009 ter uitvoering van het Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse
Regering en de organisaties verenigd in de Verenigde Verenigingen
15 mei 2008
7. Verslag vergadering Overlegforum Vlaamse Regering - de Verenigde Verenigingen
2 juni 2008
8. Regeerakkoord Leterme I, hoofdstuk 6
20 maart 2008
9. Voorstel van resolutie teneinde beter rekening te houden met de Belgische verenigingssector
Ingediend door Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet
Kamer van Volksvertegenwoordigers
Zitting 2007-2008
Stuk DOC 52 0961/001
10 maart 2008
10. E-mail van de Verenigde Verenigingen aan Excellence for non profit
juni 2008
226 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING
1. Samen Vereenvoudigen
De campagne ’Samen Vereenvoudigen’ startte in oktober 2006 en is een initiatief van de Vlaamse ministers Bourgeois en Anci-
aux, de Verenigde Verenigingen, de Vlaamse Ombudsdienst, de Dienst Wetsmatiging en de Vlaamse Infolijn. De bedoeling van het
initiatief is werk te maken van een vermindering, vereenvoudiging en vooral een verbetering van de regels voor het verenigings-
leven en de vrijwilligers.
Het eindrapport van de campagne wordt op 20 juli 2007 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 1).
Knelpunten op het lokale niveau worden doorgegeven aan de VVSG, de koepelorganisatie van de Vlaamse gemeentebesturen
en OCMW’s, en de VVP, Vereniging van de Vlaamse Provincies. Administratieve lasten die een oplossing op het federale niveau
vereisen, worden doorgegeven aan de bevoegde federale dienst.
Joke Schauvliege (CD&V) vraagt in november 2007 de minister van Administratieve Vereenvoudiging, Geert Bourgeois, naar
het beloofde actieplan op Vlaams niveau (zie doc. 2). Op de website van de Dienst Wetsmatiging verschijnt in de loop van 2008
een stand van zaken over vier thema’s: milieu, jeugd, ‘Vlaanderen feest’ en sport (zie doc. 3). De voortgang wordt maandelijks
geüpdatet.
2. Administratieve lasten regelgeving
De campagne ‘Samen Vereenvoudigen’ en het bijhorende actieplan maken deel uit van een groter geheel. Vlaanderen wil een
topregio worden wat betreft lage administratieve lasten.
Daarom beslist de Vlaamse Regering op 29 juni 2007 over te gaan tot het meten van de administratieve lasten verbonden aan
alle Vlaamse regelgeving en tot het formuleren van reductiedoelstellingen tegen eind 2008.
De regering opteert in december 2007 voor een gefaseerde aanpak. Zes voortrekkers, waaronder het Agentschap Sociaal-Cultu-
reel Werk, voeren een nulmeting uit in de periode september 2007 - april 2008.
De resultaten van de nulmeting van de voortrekkers worden op 13 juni 2008 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 4).
De FOV formuleert in haar berichtgeving enkele kritische bedenkingen bij het rapport.
Het totaal van de gemeten administratieve lasten wordt uitgedrukt in geld. Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou dit
neerkomen op 6.610.651 euro. Het decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk is volgens dit onderzoek goed voor 28,8%
van het voornoemde bedrag.
In een nota aan de Vlaamse Regering over het voorontwerp van het uitvoeringsbesluit bij het wijzigingsdecreet op het sociaal-
cultureel werk, refereert minister Anciaux aan de nulmeting. De lastenverlaging die gepaard gaat met de jongste decreetwijziging
wordt geraamd op 40% of een gemiddelde lastenverlaging van 27.289 euro.
Documenten
1. Rapport “Samen Vereenvoudigen: thema Verenigingen”
Dienst Wetsmatiging
2. Vraag om uitleg van Joke Schauvliege aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands
Beleid, Media en Toerisme, over de vermindering, vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving voor het vereni-
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 227
11. HETE THEMA’S
gingsleven en de vrijwilligers
Vlaams Parlement
Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden
Zitting 2007-2008
Stuk C14 - BIN1 (uittreksel p. 1-3)
9 oktober 2007
3. Stand van zaken ”Samen Vereenvoudigen: resultaten van thematische werkgroepen”
Dienst Wetsmatiging
4. Rapport “Meting administratieve lasten Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen”
Dienst Wetsmatiging
Agentschap Sociaal Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen
Brussel, 26 mei 2008
228 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008
11. HETE THEMA’S
11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT
1. Erkennen van competenties
Het erkennen van competenties (kennis,vaardigheden en attitudes) die via informele circuits verworven worden, is in Vlaanderen
een belangrijk te ontwikkelen terrein. Voorlopig worden vooral competenties, verworven via de initiële schoolse vorming erkend.
Wat iemand kan en kent, wordt evenwel ook in grote mate bepaald door de ervaringen die men opdoet op de werkplek, in de
vrije tijd, in gezinsverband, door zelfstudie of het volgen van bijkomende opleidingen. Dit zijn de zogenaamde elders of eerder
verworven competenties.
Het sociaal-cultureel werk bekleedt een unieke positie omwille van de sleutelcompetenties die er verworven kunnen worden. Het
sociaal-cultureel werk zorgt ook voor een aanvulling op de eenzijdigheid van een educatief beleid dat overwegend gericht is op
de arbeidsmarkt.
Binnen het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt nagedacht over de wenselijkheid van een eigen EVC-verhaal. De sector
heeft reeds kunnen proeven van concrete resultaten uit EVC-pilootprojecten, zoals het erkennen van competenties bij reisleiders/
gidsen en de erkenning van competenties bij bestuursvrijwilligers.
2. EVC-procedures
Om de competenties, buiten de schoolbanken verworven, te erkennen, bestaat een EVC-procedure of erkenning van verworven
competenties. In het licht van de nieuwe kenniseconomie, het sneller verouderen van kennis en de mobiliteit op de arbeidsmarkt
wordt het alsmaar belangrijker om kennis en competenties van mensen in een brede betekenis te vatten en zichtbaar te maken.
De wijziging van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk maakt, mede op vraag van de FOV, mogelijk dat de
erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties leerbewijzen, functiebewijzen en competentiebewijzen afleveren.
3. Portfolioproject
Het portfolioproject gaat van start op 1 maart 2008 en loopt tot 28 februari 2010. Het is een gezamenlijk project van SoCiuS
en het Steunpunt Jeugd met als doel het ontwikkelen en introduceren van een portfolio-instrument voor het sociaal-cultureel
volwassenenwerk en het jeugdwerk. Beide steunpunten willen met het portfolio de erkenning en de waardering van verworven
competenties bevorderen. Het sociaal-cultureel werk en het jeugdwerk creëren immers heel wat kansen en mogelijkheden om
competenties te verwerven en te ontwikkelen die zowel binnen als buiten de context van de vrije tijd zeer waardevol kunnen zijn.
Het portfolio wordt een laagdrempelig instrument voor het verzamelen en ordenen van allerlei documenten waarop verworven
competenties vermeld staan. Op deze manier worden mensen zich bewust van de verworven competenties. Het is ook een ’tool’
om competenties aan te tonen aan zowel zichzelf (bijvoorbeeld in functie van het opstellen van een persoonlijk ontwikkelings-
plan) als aan anderen (bijvoorbeeld bij een sollicitatie of bij het aanvragen van een verkorte studieduur).
Voor het welslagen van dit project is het belangrijk dat een breed draagvlak aanwezig is bij de sociaal-culturele volwassenenor-
ganisaties en de organisaties uit het jeugdwerk. De FOV-organisaties worden bijgevolg via werkgroepen bij het project betrokken.
De FOV volgt de ontwikkelingen op het vlak van competenties, kwalificaties en EVC-procedures van nabij op. Vanaf het najaar
2008 wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een FOV-standpunt over EVC.
BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 229
11. HETE THEMA’S
230 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk
BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 231
Een uitgave van:Federatie van Organisaties voor VolksontwikkelingswerkFOV vzwGallaitstraat 86 bus 121030 BrusselTel. 02/244.93.39Fax 02/[email protected]
Bijdragen:
Karine CleynhensNele CornelisSam DeckmynHugo De VosLiesbeth De WinterClaire LuytenDirk Van Aerschot
Eindredactie:Sam Deckmyn
Met medewerking van de FOV-lidorganisaties
CD-ROM:Sam DeckmynMultidisc
Vormgeving:Mieke Smallewww.mmmieke.be
Druk:Sintjoris, Merendree
Brussel, november 2008