Boekstaven 2008

233

description

Boekstaven brengt het erkende en/of gesubsidieerde sociaal-cultureel volwassenenwerk in Vlaanderen jaar na jaar in kaart. Het is een jaarboek met kerngegevens over de sector: de werking, de medewerkers, de financiën en het beleid dat de overheid ten aanzien van de sector voert.

Transcript of Boekstaven 2008

Page 1: Boekstaven 2008
Page 2: Boekstaven 2008

Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Page 3: Boekstaven 2008

2 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Page 4: Boekstaven 2008

INHOUD

INHOUD

VOORWOORD 5

DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR 7

DEEL 2 PROFIEL VAN DE SECTOR 21

HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 31

HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 59

HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 129

DEEL 3 BELEIDSJAARBOEK2007-2008 159

BIJLAGE: CD-ROM

BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 3

Page 5: Boekstaven 2008

4 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Page 6: Boekstaven 2008

VOORWOORDDe FOV is blij u Boekstaven 2008 voor te stellen, een boek waarin het sociaal-cultureel volwassenenwerk volop in de schijnwer-

pers wordt geplaatst.

Eigenlijk gaat deze editie van Boekstaven over 2008 én 2007. In een eerste deel stellen we de sector voor met zijn verschillende

werksoorten anno 2008. In een tweede deel laten we het licht schijnen op de sector vanuit drie perspectieven: wat presteren

de organisaties, wie werkt er en hoe zit het met de centen? Dit deel is gebaseerd op cijfermatig en beschrijvend onderzoek en

handelt daarom enkel over het afgesloten jaar 2007. Het derde en laatste deel, in feite een beleidsjaarboek, toont hoe de sector

in het parlementaire jaar 2007-2008 in het vizier lag van allerlei beleidsmaatregelen.

De FOV publiceert dit boek vanuit de overtuiging dat een goed beleid en claims op goede beleidsmaatregelen gestaafd moeten

kunnen worden met objectieve gegevens. Tot voor kort waren deze gegevens over de sector onbestaande. De FOV vult met dit

boek die leemte en heeft het vaste voornemen elk jaar met een nieuwe, geactualiseerde versie uit te pakken.

Boekstaven is een ‘work in progress’. Enerzijds heeft het boek reeds een lange voorgeschiedenis achter de rug, met zelfs de druk

van een interne testversie over het jaar 2006. Anderzijds wordt, in samenspraak met de organisaties uit de sector, nog steeds

gesleuteld aan een aantal begrippen en concepten die in dit boek gehanteerd worden. We kunnen daarom nu al stellen dat

Boekstaven 2009 geen louter geactualiseerde kopie zal zijn van deze editie.

Nog een kantmelding over het laatste deel: dit deel, het beleidsjaarboek, heeft een sterke documentaire inslag. Omdat we de

lezer niet nodeloos willen overvallen met een immens dik boekwerk, kozen we ervoor de documentatie via een CD-ROM bij de

lezer te brengen. Dit laat toe te grasduinen in die rubrieken, die de belangstelling van de lezer wegdragen.

Wij wensen u veel leesplezier.

VOORWOORD

BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 5

FOV

De FOV, voluit Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk, is een autonome en onafhankelijke VZW van en

opgericht door erkende organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk.

De FOV verdedigt sinds 2000 de belangen van de gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties bij overheden en bij andere

beleidsinstanties. De FOV neemt het dus op voor de sociaal-culturele sector, zowel voor de individuele organisaties als voor

de hele sector.

Page 7: Boekstaven 2008

6 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

Page 8: Boekstaven 2008

DEEL 1

VOORSTELLING VAN

DE SECTOR

Page 9: Boekstaven 2008

8 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

Page 10: Boekstaven 2008

INLEIDING 11

1. DE VERENIGINGEN 12

2. DE BEWEGINGEN 14

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN 16

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 18

INHOUD

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 9

Page 11: Boekstaven 2008

DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR

10 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

Page 12: Boekstaven 2008

INLEIDINGOmdat het altijd beleefder is je voor te stellen dan met de deur in huis te vallen, starten we met een korte voorstelling van de

sector.

Strikt decretaal gezien wordt het sociaal-cultureel volwassenenwerk onderverdeeld in drie werksoorten: de verenigingen,

bewegingen en vormingsinstellingen. De werksoort van de vormingsinstellingen wordt echter nog eens onderverdeeld in de

volkshogescholen enerzijds en de landelijke vormingsinstellingen anderzijds, waarbij deze twee in feite als afzonderlijke werk-

soorten worden beschouwd. We kiezen ervoor deze lijn ook in dit boek aan te houden. We hebben het dan ook steeds over vier

werksoorten: de verenigingen, bewegingen, volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen.

In dit deel maakt u kennis met de vier werksoorten en de erkende en/of gesubsidieerde organisaties die er deel van uitmaken.

INLEIDING

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 11

DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR

Page 13: Boekstaven 2008

12 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

1. DE VERENIGINGEN

De wortels van de werksoort Verenigingen gaan terug tot in de 19e eeuw. Verschillende bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld arbei-

ders en vrouwen) en andere ‘gelijkgezinden’ (bijvoorbeeld katholieken, socialisten en liberalen) organiseerden zichzelf sedert die

tijd in verenigingen. Het centrale motief was emancipatie en volksverheffing.

Ondertussen is de werksoort Verenigingen een vaste waarde geworden in het middenveld: de werksoort Verenigingen is goed

voor meer dan 15 000 actieve afdelingen ofwel gemiddeld 50 erkende verenigingsafdelingen per gemeente.

Verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Ze draaien in hoofdzaak op de inzet van vrijwilligers. Deze

vrijwilligers, veelal bestuursleden genoemd, programmeren en organiseren sociaal-culturele activiteiten voor de leden van de

vereniging en voor andere geïnteresseerden. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal secretariaat

ondersteund door een of meerdere beroepskrachten.

Verenigingen hebben vandaag een verschillende focus. Soms met een focus op een doelgroep zoals vrouwen, senioren, etnisch-

culturele minderheden, holebi’s, andersvaliden,... soms met een speciale aandacht voor een inhoudelijke invalshoek: armoede,

cultuureducatie, duurzame ontwikkeling, mensenrechten, sociaal toerisme, levensbeschouwing,... Maar altijd met de bedoeling

om mensen samen te brengen. Zich samen voor iets in te zetten.

Vlaanderen telt vandaag 56 door de Vlaamse overheid erkende en gesubsidieerde verenigingen. 14 van deze verenigingen zijn

zogenaamde migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot 2011 om zich in alle facetten van hun werking te confor-

meren aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Naast deze

56 verenigingen ontvangt nog één vereniging een startsubsidie.

A. Vermeylenfonds

Acli-Vlaanderen

AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties

Amnesty International Vlaanderen

ATB De Natuurvrienden

ConTempo

Curieus (CSC-Vormingswerk)

Davidsfonds

Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO)

Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV)

Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO)

Federatie van Vlaamse Simileskringen

Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF)

Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL)

Federatie Wereldvrouwen

Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS)

Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV)

FVK-Rodenbachfonds

Gezinsbond

Federation of Anglophone Africans in Belgium (FAAB)

Het Vlaamse Kruis

Holebifederatie

Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV)

1. DE VERENIGINGEN

Page 14: Boekstaven 2008

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 13

Internationaal Comité (IC)

KAV - Vrouwen die bewegen

KVG-Vorming - Open kijk op handicap

KVLV - Vrouwen met vaart

KWB

Landelijke Gilden

Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF)

Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV)

Liberale Vrouwen

Linx+

LVZ-Vormingsdienst

Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen

Masereelfonds

Neos - netwerk van ondernemende senioren

OKRA

Pasar - Vleugels voor je vrije tijd

Platform van Afrikaanse gemeenschappen

S-Plus

Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen

Unie van Turkse Verenigingen (UTV)

Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers

Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS)

Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT)

Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM)

Vereniging voor personen met een handicap (VFG)

VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging

Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG)

Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV)

Vlaamse Volksbeweging

VOSOG Scouting voor volwassenen

vtbKultuur

Welzijnsschakels

Willemsfonds

Ziekenzorg CM

1. DE VERENIGINGEN

Page 15: Boekstaven 2008

14 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

2. DE BEWEGINGEN

De ‘beweging’ kent een lange geschiedenis in België. Reeds jaar en dag streven bewegingen voor doelen als: algemeen stem-

recht, gelijk loon voor mannen en vrouwen, dierenrechten,... Thema’s die iedereen kent en die (bijna) iedereen nauw aan het hart

liggen. De (sociale) bewegingen brachten als het ware beweging in de geschiedenis en de politiek van België. In het verleden

wisten ze met grote strijdkracht en regelmaat hun doelen te bereiken (getuige bijvoorbeeld de strijd om het algemeen stemrecht).

Niet zelden zijn het de bewegingen die de geschiedenis in een bepaalde richting stuurden, die politieke beslissingen beïnvloed-

den en op deze manier verandering teweeg brachten.

Ook vandaag herkennen we bij de bewegingen die bewogenheid, strijdkracht en dat enthousiasme om de maatschappij (ten

goede) te veranderen. Dit doen ze door middel van sensibilisatie, educatie en sociale actie. Met campagnes en gerichte initia-

tieven trachten deze organisaties Vlaanderen in beweging te brengen. Zij staan op de bres rond maatschappelijke thema’s als

bio-ethiek, verdraagzaamheid, duurzaam omgaan met geld,...

Op deze manier brengen zij thema’s met een grote maatschappelijke relevantie onder de aandacht van de media, de politiek en

de man en vrouw in de straat.

Vandaag worden 31 sociaal-culturele bewegingen door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd. Tussen de verschillende bewe-

gingen bestaat een grote diversiteit, zowel in thema als in werking.

BEWEGING THEMA

Bedevaart naar de graven aan de IJzer Vrede, vrijheid,verdraagzaamheid

Beweging Tegen Geweld - Zijn Geweld en misbruik binnen vertrouwensrelaties

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op CultuurDe maatschappij bewegen naar een inclusieve samenleving,

samen met blinden en slechtzienden

Bond zonder Naam CultuurVlaanderen overtuigen bij te dragen tot een meer zorgzame

samenleving

De Maakbare MensEthische vragen omtrent medische en biotechnologische

ontwikkelingen

De Wakkere Burger Burgerparticipatie, lokale democratie en burgerschapsvorming

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) Alle aspecten van vegetarische voeding

Forum voor Vredesactie Pluralistische vredesorganisatie

GetBasic Bewust omgaan met media; zelf actief media maken

Instituut voor Maatschappijkritische Actie,

Vorming en Onderzoek (IMAVO)Noodzakelijke menselijke conflicten

IntegraalActief ouder worden; langer actief blijven; voorbereiden

op ouder worden

Kerkwerk Multicultureel Samenleven Interculturele samenlevingsopbouw

Kif Kif Interculturaliteit, participatie, interactiviteit, sensibilisatie

Koerdisch InstituutMensen- en volkerenrechten Midden-Oosten, Eurazië,

Kaukasus; minderheden in Vlaanderen

Liga voor Mensenrechten Mensenrechten in België

LINC Inclusieve kennismaatschappij

Mobiel 21 Duurzame mobiliteit

Netwerk Bewust VerbruikenBewust verbruiken, consumptie gericht op duurzame

ontwikkeling

Netwerk Vlaanderen Anders omgaan met geld

2. DE BEWEGINGEN

Page 16: Boekstaven 2008

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 15

Pax Christi Vlaanderen Christelijke beweging voor vrede en actieve geweldloosheid

Sociumi Actief burgerschap

Ryckevelde Europese samenwerking

Toemeka Beweging voor een verstaanbare samenleving

Vaka/Hand in Hand Een antiracistische invalshoek op de migratiethematiek

Verbruikersateljee Consumentenproblemen vanuit een sociale invalshoek

Vluchtelingenwerk Vlaanderen Rechten van asielzoekers en vluchtelingen

Voedselteams Duurzame, regionale landbouw

Vrede Internationale politiek, globalisering, vrede en ontwikkeling

WelzijnszorgArmoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

in eigen samenleving

Wervel Landbouw, milieu en maatschappij, lokaal en mondiaal

zij-kant Gender en gelijke kansen

2. DE BEWEGINGEN

Page 17: Boekstaven 2008

16 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

In Vlaanderen zijn er, sinds het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003, 13 regionaal gespreide

volkshogescholen (Vormingplussen). Het zijn 13 vzw’s, waarvan sommige ontstaan zijn uit de fusie van bestaande instellingen,

met elk een eigen werkingsgebied (zie kaartje).

Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie. Elke volksho-

geschool werkt aan vier decretale opdrachten, die met eigen accenten ingevuld worden.

Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft deze opdrachten (art. 20 §1, 2°):

“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie

2. een programma-aanbod spreiden over de regio

3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde

dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een

educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren

4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”

Naast het organiseren van een eigen aanbod (publieksgerichte activiteiten1 ) moeten de 13 volkshogescholen ook het aanbod

van andere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken. Niet-publieksgerichte

activiteiten maken dus ook deel uit van de werking van een volkshogeschool.

De 13 volkshogescholen werken aan dezelfde opdrachten, maar zijn geen kopieën van elkaar. Vormingplus Brussel (Citizenne)

kan je niet vergelijken met Vormingplus Kempen en Vormingplus Antwerpen is anders dan Vormingplus Limburg,... Een andere

regio betekent andere uitdagingen én een andere koers.

1 Publieksgerichte activiteiten zijn activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activiteiten kunnen aangeboden worden in een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijns-activiteiten.

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

Page 18: Boekstaven 2008

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 17

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

Vormingplus

Oostende-Westhoek Vormingplus

Gent-Eeklo

Vormingplus

Midden en

Zuid West-Vlaanderen

Vormingplus

Vlaamse Ardennen-

Dender

Vormingplus

Brussel

(Citizenne)

Vormingplus

Halle-Vilvoorde

(Arch’educ)

Vormingplus

Kempen

Vormingplus

Oost-Brabant

Vormingplus

Brugge Vormingplus

Waas-en-Dender

Vormingplus

Mechelen

Vormingplus

Antwerpen

Vormingplus

Limburg

Page 19: Boekstaven 2008

18 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

De jaren ’60 (ook de ‘Golden Sixties’ genoemd) werden gekenmerkt door een algemeen welbevinden bij brede lagen van de be-

volking. De verzorgingsstaat was in volle ontwikkeling. “Het was de bloeiperiode van het eenverdienersgezin, de democratisering

van het onderwijs, de toename van de vrije tijd, het volle wasdom naar de consumptiemaatschappij, de eerste fasen in de groei

van Europa, de opkomst van de televisie, de verkenning van de ruimte,...” 2 Het werd een periode van hoogconjunctuur voor het

sociaal-cultureel werk. In de loop van de jaren ’60 en ’70 ontstaan dan ook tal van nieuwe vormingsinstellingen. In 1994 werden

41 instellingen geteld3. Opvallend is dat vele van deze nieuwe organisaties zich niet ideologisch profileren, maar een neutraal,

pluralistisch profiel hebben.

In 2007 waren er 27 landelijke vormingsinstellingen. Deze 27 landelijke vormingsinstellingen kunnen gegroepeerd worden in 19

gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep

en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap.

De gespecialiseerde vormingsinstellingen zijn door de Vlaamse overheid erkend op basis van hun specialisme4 . Deze vormings-

organisaties werken rond een bepaald thema of een cluster van nauw verwante thema’s.

De syndicale vormingsinstellingen bieden vorming aan aan personen in een arbeidssituatie of in een situatie van werkloosheid.

De vorming is niet-beroepsgericht en situeert zich in het kader van de ruime syndicale beweging.

De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep richten zich - zoals de naam aangeeft - tot een bijzondere doelgroep. Eén

organisatie (De Rode Antraciet) richt zich tot gedetineerden en drie andere vormingsinstellingen richten zich tot mensen met een

handicap en hun omgeving. De federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact) is actief op het vlak

van sensibilisatie, vorming, begeleiding en maatschappelijke activering. Haar opdracht is ruimer dan enkel vorming opzetten en

aanbieden.

2 Bron: Cockx, F., Gehre G., Larock Y., Vanwing T., Van den Eeckhout G. & Verschelden G., Spoor Zoeken. Handboek sociaal-cultureel werk met volwassenen, 2005, Gent, Academia Press.

3 Idem voetnoot 2.4 Deze lijst is terug te vinden in: Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007,

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen.

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

Page 20: Boekstaven 2008

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 19

GESPECIALISEERDE VORMINGSINSTELLING SPECIALISME

Amarant (Reflectieve) kunsteducatie

Atelier Cirkel Creativiteitsbevordering door beeldend werk

Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV),

partner in christelijk vormingswerkZingeving

Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN) Natuur- en milieueducatie

Halewynstichting Muziek: beschouwing, beleving en beoefening

Impuls Empowerment via weerbaarheid, diversiteit en leiderschap

Inverde Multifunctioneel en duurzaam beheer van bos, groen en natuur

Motief Geloof en samenleving

Natuurpunt Educatie Leren voor natuur, milieu en landschap

PRH-Persoonlijkheid en Relaties De persoon en zijn groei (persoonlijke groei)

Relatie-Studio Ontwikkeling van relationele en sociale competentie

Stichting Lodewijk de Raet Actief burgerschap

Timotheus Intuïtieve ontwikkeling

Uitstraling Permanente Vorming (UPV) Wetenschapspopularisering

Universiteit Vrije Tijd DavidsfondsGeschiedenis voor morgen: cultuur en samenleving

in historisch perspectief

Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK) Opvoeding en kinderopvang

Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen Eerstehulpverlening

Wisper Kunsteducatie

Zorg-Saam Zorg

SYNDICALE VORMINGSINSTELLINGEN

Ateliers voor Werknemersvorming

Vorming en Actie

Werknemerswelzijn

VORMINGSINSTELLINGEN VOOR

EEN BIJZONDERE DOELGROEP

De Rode Antraciet

KR8

Op-Stap

Z11

FEDERATIE VAN VORMINGSDIENSTEN VOOR PERSONEN

MET EEN HANDICAP

Vijftact

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

Page 21: Boekstaven 2008

20 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 22: Boekstaven 2008

DEEL 2

PROFIELVAN

DE SECTOR

Page 23: Boekstaven 2008

22 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 24: Boekstaven 2008

INLEIDING 25

METHODOLOGIE 26

BEGRIPPENLIJST 28

AFKORTINGEN 29

HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 31

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 32

1.2 VERENIGINGEN 36

1.3 BEWEGINGEN 40

1.3.1 INLEIDING 40

1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES 40

1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN 43

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 46

1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN 46

1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN 51

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 52

1.5.1 INLEIDING 52

1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 52

1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS 54

HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 59

2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 60

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 62

2.2.1 VERENIGINGEN 62

2.2.2 BEWEGINGEN 75

2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN 84

2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 94

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 103

2.3.1 PERSONEEL 103

2.3.2 VRIJWILLIGERS 114

2.3.3 FREELANCERS 115

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 117

HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 129

3.1 INLEIDING 130

3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN 131

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 132

3.3.1 VERENIGINGEN 132

3.3.2 BEWEGINGEN 135

3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN 138

3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 141

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 144

3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 144

3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS 146

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 148

3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 148

3.5.2 VERHOUDINGEN 150

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 152

3.6.1 VERENIGINGEN 152

3.6.2 BEWEGINGEN 154

3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN 155

3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 156

PROFIEL VAN DE SECTOR | 23

INHOUD

Page 25: Boekstaven 2008

24 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 26: Boekstaven 2008

INLEIDINGHet profiel van de sector dat we in dit deel schetsen, is het resultaat van cijfermatig en beschrijvend onderzoekswerk. De rol die

de FOV-lidorganisaties bij dit onderzoek gespeeld hebben, is niet te onderschatten: op één organisatie na leverden alle organisa-

ties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. We kunnen daarom gerust stellen dat de gegevens in dit deel zeer representa-

tief zijn. We danken hiervoor alvast de betrokken organisaties.

Toch moeten nog enkele kanttekeningen gemaakt worden: meten is weten, maar meten heeft ook zijn beperkingen.

Ten eerste wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de initiële keuze van de op te vragen gegevens. Over

personeel bijvoorbeeld, vroegen we de man/vrouwverhouding op, gediversifieerd naar inhoudelijke en ondersteunende opdrach-

ten. Een rondvraag naar de man/vrouw-verdeling in leidinggevende posities zou misschien een andere verhouding laten zien. Het

profiel dat we hier van de sector schetsen is dus een resultante van bepaalde keuzes die gemaakt zijn.

Ten tweede wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de interpretaties van de organisaties zelf. De orga-

nisaties vulden immers zelf de vragenlijsten voor het onderzoek in. Hoewel daarbij alles in het werk werd gesteld om tot een zo

uniform mogelijke interpretatie van de enquêtevragen te komen, valt niet uit te sluiten dat elke organisatie zijn eigen begrippen

en concepten hanteert. De invulling van het begrip ‘lidmaatschap’, bijvoorbeeld, verschilt sterk van vereniging tot vereniging. Ook

de afweging of een medewerker nu hoofdzakelijk inhoudelijk dan wel ondersteunend werk verricht, is een afweging die door elke

organisatie afzonderlijk gedaan moet worden.

Tot slot willen we benadrukken dat meetresultaten steeds een reductie van de werkelijkheid zijn. Het sociaal-cultureel volwas-

senenwerk is meer dan aantallen afdelingen, bestuursleden, campagnes of vormingsuren. De essentie van het sociaal-cultureel

volwassenenwerk ligt niet in de cijfers. Zij maken de sector enkel aanschouwelijk.

Het eerste hoofdstuk van dit deel handelt over de werking van de verschillende werksoorten. Omwille van de grote diversiteit tus-

sen de werksoorten werd hier voor een gedifferentieerde aanpak gekozen die het beste bij de eigenheid van elke werksoort past.

Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de medewerkers van het sociaal-cultureel volwassenenwerk: personeelsleden, freelancers

en vrijwilligers. Dit deel is uniform voor de vier werksoorten. We kiezen ervoor de cijfers voor zich te laten spreken.

Tenslotte vindt u in het derde hoofdstuk een financiële analyse van de sector. We houden er onder meer de inkomsten, uitgaven,

subsidies en personeelskosten tegen het licht.

Bij het opvragen van de gegevens werd gewerkt met een bepaalde methodologie en een vaste begrippenlijst. U vindt de nodige

toelichting aan het begin van dit deel.

INLEIDING

PROFIEL VAN DE SECTOR | 25

Page 27: Boekstaven 2008

METHODOLOGIEWe schetsen de methodologie die gehanteerd werd bij het onderzoek dat aan deze publicatie voorafging. Het is de bedoeling

duidelijk aan te geven op welke wijze de gepresenteerde cijfers en feiten tot stand kwamen.

Zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve gegevens werden verzameld aan de hand van vragenlijsten die de organisaties zelf in-

gevuld hebben. De bevraging vond plaats in de maanden mei, juni en juli 2008 en peilde naar de situatie op 31 december 2007.

In totaal hebben we de gegevens van 126 gesubsidieerde en/of erkende organisaties ontvangen. Op één organisatie na leverden

alle organisaties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. LVZ nam niet deel aan de bevraging. Een andere vereniging, VO-

SOG Scouting voor volwassenen, ontvangt een startsubsidie en werd niet in de bevraging opgenomen. De beweging Plattelands-

ontwikkeling werd in 2007 ontbonden en diende dus eveneens geen cijfers in.

VERANTWOORDING CIJFERMATIGE5 DELEN

Het onderstaande methodologische pad werd gevolgd bij de verwerking van de gegevens over de medewerkers bij alle werk-

soorten en de kwantitatieve gegevens over de werking van de verenigingen, de volkshogescholen en de landelijke vormingsin-

stellingen.

Er werden verschillende stappen doorlopen: selectie en opvraging van de brongegevens, de harmonisatie van de gegevens,

bijschattingen en eindcorrecties.

1. Selectie van de op te vragen gegevens en bevraging

In de aanloop van de publicatie van dit boek heeft de FOV reeds eerder een interne proefversie van dit boek gemaakt voor het

jaar 2006. Aan de hand van de evaluatie van deze proefversie werden in de verschillende FOV-werkgroepen nieuwe afspraken

gemaakt over welke gegevens op welke wijze opgevraagd zouden worden. Hierbij werd rekening gehouden met de relevantie of

de meerwaarde van de op te vragen gegevens en de beschikbare middelen om het onderzoek uit te voeren.

De begrippen en vragen die in het onderzoek werden gehanteerd, werden eveneens in overleg met de werkgroepen ontwikkeld

en aangescherpt om een zo eenduidig mogelijke interpretatie bij alle respondenten te garanderen.

Alle kwantitatieve gegevens zijn een momentopname van de situatie op 31 december 2007. Er werd dus niet met jaargemid-

delden gewerkt.

2. Harmonisatie en correctie

De ingestuurde brongegevens werden geharmoniseerd: de brongegevens voldeden niet steeds aan de overeengekomen begrip-

pen6. De brongegevens waren ook niet altijd juist7 . De harmonisatie houdt in dat we de ingestuurde gegevens controleerden op

volledigheid en waarschijnlijkheid. Dit deden we op basis van onze kennis over de werking van de organisaties (plausibiliteit),

door de cijfers te vergelijken met ingestuurde cijfers voor de proefversie van 2006 en de gegevens uit voortgangsrapporten,

publicaties en websites. Bij vastgestelde afwijkingen contacteerden we de organisaties en brachten we, in overleg met de orga-

5 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.6 Dit was bijvoorbeeld bij enkele organisaties het geval bij de concepten ‘inhoudelijke of ondersteunende opdrachten’. Een andere vereniging liet weten dat ze niet met

bestuursleden, maar met een coördinator per afdeling werken. Deze coördinatoren werden in onze telling als bestuursleden opgenomen. 2 verenigingen deelden mee geen afzonderlijke registraties voor hun afdelingen in Brussel te doen. Hun Brusselse afdelingen zitten in het cijfer voor Vlaams-Brabant vervat.

7 Een vereniging kan bijvoorbeeld niet minder vrijwilligers hebben dan dat zij bestuursleden opgeeft. Zij kan ook niet minder bestuursleden hebben dan haar aantal afdelingen.

METHODOLOGIE

26 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 28: Boekstaven 2008

nisatie, verbeteringen aan in de brongegevens.

3. Bijschattingen

In de derde stap vervolledigden we de cijfers. Enkele brontabellen waren onvolledig. Waar dit te wijten was aan onzorgvuldigheid,

contacteerden we de organisaties. Enkele organisaties waren niet in de mogelijkheid de gegevens te verstrekken. Dit was in

enkele gevallen te wijten aan een gebrek aan man-of vrouwkracht of aan een gebrek aan een voldoende nauwkeurig meetinstru-

ment8. In overleg met de organisatie werd dan ofwel besloten aan de hand van werkingsindicatoren een verantwoorde schatting

te maken of in zeldzame gevallen enkele cijfers van 2006 te hernemen. Dit is in vrijwel alle gevallen een onderschatting. Eén

organisatie kon geen gegevens bezorgen over de dienstanciënniteit van haar werknemers. In dat geval werd gekozen voor

extrapolatie aan de hand van de gemiddelden van de werksoort.

4. Eindcorrecties

Een laatste stap betreft het controleren van logische fouten, die opgespoord worden door het uitvoeren van interne controles9 .

Waar nodig werden organisaties opnieuw gecontacteerd om aanvullingen en/of correcties door te geven.

Op deze manier werd een 100% respons bereikt bij alle 126 deelnemende organisaties.

VERANTWOORDING BESCHRIJVENDE10 DELEN

Omwille van de grote diversiteit onder de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk

door de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, werd voor een andere aanpak gekozen. Met een kwalitatieve vragen-

lijst werden de bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van hun decretale functies in 2007. De organisaties vulden

de vragenlijst zelf in. Aan de hand van de ontvangen antwoorden werd een samenvattend commentaarstuk geschreven.

VERANTWOORDING FINANCIËLE GEGEVENS

De erkende en gesubsidieerde organisaties moeten jaarlijks vóór 1 april een financiële afrekening bezorgen aan het IVA Sociaal-

Cultureel Werk voor Volwassenen. Voor het jaar 2007 werd het gedetailleerde overzicht van uitgaven en inkomsten door de over-

heid opgevraagd via een excel-tabel. Deze tabellen werden nadien door de FOV bij de organisaties opgevraagd en geanalyseerd.

8 Bijvoorbeeld: verenigingen die, zoals een aantal migrantenorganisaties, een federatiestructuur hebben, hebben soms geen centraal uitgebouwde ledenadministratie.9 Via een systeem van ingebouwde controlecijfers.10 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.

METHODOLOGIE

PROFIEL VAN DE SECTOR | 27

Page 29: Boekstaven 2008

BEGRIPPENLIJST- Afdeling of groep: een duurzame zelforganisatie van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opneemt voor de bestuurlijke en

inhoudelijke werking en hierin professioneel ondersteund wordt door de vereniging.

- Bestuurslid: een persoon die behoort tot het bestuur van een lokale afdeling, kern of groep van een vereniging.

- Bestuursvergadering: een bijeenkomst waarbij de inhoudelijke en/of organisatorische werking van de lokale afdeling, kern of

groep van de vereniging wordt voorbereid en uitgewerkt.

- Brussel: wordt hier als een afzonderlijke provincie beschouwd.

- Deelnemers: indien er gewerkt wordt met inschrijvingen bij een activiteit, wordt het ‘aantal inschrijvingen’ verstaan onder

‘deelnemers’. Indien er niet gewerkt wordt met inschrijvingen, wordt het getelde of geschatte aantal deelnemers aan de

activiteiten bedoeld.

- Dienstanciënniteit: het aantal volledige jaren dat een personeelslid op basis van een arbeidscontract bij de organisatie werkt.

- Eén voltijds equivalent (= fulltime equivalent): een tewerkstelling van 100% (fulltime), los van het feit of deze wordt

uitgevoerd door één of meerdere fysieke personen. Bijvoorbeeld een persoon werkt 1/5 en een tweede persoon werkt 4/5. Zij

vormen samen één voltijds equivalent.

- Freelance medewerker: een persoon die door de organisatie betaald wordt voor prestaties die buiten een arbeidsovereen-

komst tussen deze persoon en de organisatie vallen. Deze persoon wordt - volgens de wet op het vrijwilligerswerk - niet

vergoed als vrijwilliger (zie verder). Personen die onder de zogenaamde 25-dagenregeling vallen, worden beschouwd als

‘freelancer’.

- Ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: prestaties geleverd door de medewerkers aan die acties en acti-

viteiten van de organisatie die kaderen in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze prestaties kunnen zowel educatief,

administratief of logistiek van aard zijn.

- Inhoudelijke medewerker: een medewerker die rechtstreeks betrokken is op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel

werk. Bijvoorbeeld de educatief medewerker, de beleidsmedewerker, de afdelingsondersteuner, de coördinator.

- Lid: voor deze bevraging beschouwen we als lid: ‘de persoon die bij een vereniging is aangesloten en/of deel uitmaakt van een

groep of afdeling die door de vereniging wordt gefedereerd’. Het lidmaatschap kan zich veruitwendigen via het betalen van een

lidmaatschapsbijdrage.

- Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7°: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de

deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief

participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open

als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per

werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren

van leer-, competentie- en functiebewijzen.”

BEGRIPPENLIJST

28 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 30: Boekstaven 2008

- Ondersteunende medewerker: een medewerker die faciliterend werkt voor de inhoudelijke medewerkers of voor de organisa-

tie. De coördinator van de afdeling administratie en financiën, de boekhouder, de onderhoudsmedewerker.

- Personeelslid: medewerker met een arbeidsovereenkomst met de organisatie. Studenten met een studentencontact, stagiairs,

PWA-ers, interimarissen, personen die vallen onder artikel 60 van de OCMW-wet en personen die vallen onder de 25-dagenre-

geling worden in deze context niet beschouwd als ‘personeelslid’. Bij vervangingen wordt de titularis ‘geteld’.

- Publieksgerichte activiteiten (verenigingen): alle lokale en bovenlokale activiteiten die zich richten naar leden of het brede

publiek.

- Publieksgerichte activiteiten (volkshogescholen): activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activi-

teiten kunnen aangeboden worden in een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte

activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijnsactiviteiten.

- Vrijwilliger: iemand die de organisatie onbezoldigd mee doet draaien. We baseren ons op de definitie gebruikt in de wet op

het vrijwilligerswerk: “vrijwilligers zijn mensen die activiteiten verrichten, onbezoldigd (niet-betaalde activiteiten, eventu-

eel kostenvergoeding (vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten of een forfaitaire vergoeding van 29,05 euro/dag tot

maximaal 1.161,82 euro per jaar)), onverplicht, voor anderen of de samenleving, buiten de normale werkcontext en binnen een

organisatie.”

AFKORTINGEN- VER: verenigingen

- MIG: migrantenverenigingen

- BEW: bewegingen

- VHS: volkshogescholen

- LVI: landelijke vormingsinstellingen

- GVI: gespecialiseerde vormingsinstellingen

- SVI: syndicale vormingsinstellingen

- VBD: vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep

- V: federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact

AFKORTINGEN

PROFIEL VAN DE SECTOR | 29

Page 31: Boekstaven 2008

30 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 32: Boekstaven 2008

HOOFDSTUK 1

WERK-SOORTELIJKE

GEGEVENS OVER DE

WERKING

Page 33: Boekstaven 2008

32 | PROFIEL VAN DE SECTOR

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

HOOFDSTUK 1

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

1. VERENIGINGEN

De verenigingen tellen 2.603.312 leden en 225.298 vrijwilligers. Ze omvatten 15.395 afdelingen gespreid over heel Vlaanderen.

Dat zijn gemiddeld 280 afdelingen per vereniging en 50 afdelingen per gemeente.

In de schoot van de verenigingen werden in 2007 274.412 publieksgerichte activiteiten georganiseerd. Aan deze activiteiten

namen in totaal 9.058.864 deelnemers deel.

Verenigingen bestaan in alle kleuren, vormen en maten: het aantal afdelingen per vereniging varieert van 34 tot 1.654, het aantal

leden van 300 tot 350.000 en het aantal vrijwilligers van 170 tot 40.825.

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

23% 4% 16% 22% 16% 19%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

VER: spreiding van de afdelingen per provincie

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest

Page 34: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 33

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Bij de verenigingen is er een groot verschil tussen de spreiding van de afdelingen van migrantenverenigingen en de andere

verenigingen. Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen zijn goed voor respectievelijk 4% en 2% van de afdelingen van migrantenver-

enigingen, tegenover respectievelijk 16% en 19% van de afdelingen van alle verenigingen samen. De migrantenverenigingen zijn

dan weer verhoudingsgewijs sterker (14%) vertegenwoordigd in Brussel dan de andere verenigingen (4%).

Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het

Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het

aantal afdelingen van de verenigingen).

2. BEWEGINGEN

De bewegingen schoppen de samenleving een geweten. Ze richten zich vooral op thema’s die een vorm van altruïsme vergen van

de samenleving of die de samenleving op een bepaalde manier over iets laten nadenken. Ze willen iets tot een gespreksthema

maken, een trend lanceren, een attitude veranderen, een beleidsverandering teweeg brengen,...

Bewegingen investeren veel in communicatie en marketing. Ze maken daarbij gebruik van de nieuwste technieken, gespeciali-

seerde communicatiebureaus en een uitgebreide mediamix om een groot deel van de bevolking te bereiken. Bewegingen weten

vaak op een originele manier met kleine budgetten de media te bereiken.

Deze werksoort besteedt ook veel aandacht aan het verwerven van expertise en het verspreiden van actuele en correcte informa-

tie over de eigen thema’s. Dit doen ze door bijvoorbeeld een documentatiecentrum in te richten, handleidingen te publiceren of

interne en externe vormingscursussen te organiseren.

Bewegingen werken niet alleen. Ze creëren netwerken en samenwerkingsverbanden die hun doel onderschrijven. Op deze

manier proberen ze hun bereik en slagkracht te vergroten. Ze proberen in ‘zakenmilieus’ (zoals banken) en in de politieke wereld

hun thema te introduceren om via deze weg het beleid van bedrijven en de politiek in de gewenste zin te veranderen (sturen).

30% 14% 30% 21% 4% 2%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

MIG: spreiding van de afdelingen per provincie

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest

Page 35: Boekstaven 2008

34 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

3. VOLKSHOGESCHOLEN

Bij de volkshogescholen werden een aantal gegevens over de publieksgerichte activiteiten gemeten. Dit zijn kort samengevat

activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. De volkshogescholen organiseerden in 2007, vaak in samenwer-

king met partners, samen 31.012 uren publieksgerichte activiteiten. Er werden 3.910 activiteiten georganiseerd voor 63.317

deelnemers.

19% 12% 11% 8% 8% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 1% 0% 5%

crea

tivite

it, e

xpre

ssie

pers

oonl

ijkhe

idsv

orm

ing

com

pute

r, m

edia

, inf

orm

atie

kuns

tedu

catie

inte

rcul

ture

le v

orm

ing

gezo

ndhe

id, z

org,

spo

rt

maa

tsch

appi

j, po

litie

k

popu

laire

cul

tuur

, hob

by

soci

ale,

com

mun

icat

ieve

vaa

rdig

hede

n

wet

ensc

hap,

tech

niek

zing

evin

g, fi

loso

fie

cons

umen

tenv

orm

ing

rela

tione

le v

orm

ing

tale

n

natu

ur, m

ilieu

opvo

edin

g, o

nder

wijs

wer

k en

loop

baan

toer

ism

e

ande

re

25%

20%

15%

10%

5%

0%

VHS: spreiding uren per thema

De publieksgerichte activiteiten nemen vooral de vorm aan van cursussen. Aan creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming,

computer, media en informatie worden het meeste vormingsuren gespendeerd.

De publieksgerichte activiteiten zijn doorgaans (80%) gericht op een algemeen publiek. Een minderheid van het aanbod is voor

een specifieke doelgroep bestemd. Daarbij zijn allochtonen de meest beoogde doelgroep (6%).

Publieksgerichte activiteiten worden over heel Vlaanderen georganiseerd, met een concentratie in de grote steden.

Page 36: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 35

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

4. LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

De landelijke vormingsinstellingen presteerden in 2007 samen 107.803 uren niet-formele educatie. Daarvan is 65% (70.324

uren) erkend en gesubsidieerd door de overheid.

Enkel de gespecialiseerde vormingsinstellingen presteren een significant aandeel uren dat volgens de decretale bepalingen niet

tot de niet-formele educatie kan gerekend worden (13%).

Van de gepresteerde uren niet-formele educatie wordt bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen 54% gesubsidieerd, bij de

syndicale vormingsinstellingen 71% en bij de vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact 64%.

26% 4% 11% 19% 23% 11% 5%

17% 9% 15% 30% 10% 19% 0%

22% 3% 9% 23% 18% 21% 5%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

Andere

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest

Het aantal uren gepresteerde niet-formele educatie is geografisch niet gelijkmatig gespreid. Vooral in de provincies Antwerpen en

West-Vlaanderen worden, in relatie tot de bevolkingsaantallen (respectievelijk 28% en 19%) minder uren (respectievelijk 23% en

15%) gepresteerd. Ook in Brussel wordt een beperkter aantal uren gepresteerd (5%).

Syndicale vormingsinstellingen presteren opvallend veel (30%) uren niet-formele educatie in Oost-Vlaanderen. Gespecialiseerde

vormingsinstellingen staan verhoudingsgewijs het sterkst in Vlaams-Brabant (23%) en vormingsinstellingen voor een bijzondere

doelgroep en Vijftact presteren samen verhoudingsgewijs het meeste uren niet-formele educatie in West-Vlaanderen (21%).

Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het

Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 26% van het

aantal gepresteerde uren niet-formele educatie van de gespecialiseerde vormingsinstellingen).

GVI

SVI

VBD+V

Page 37: Boekstaven 2008

36 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.2 VERENIGINGEN

De volgende gegevens hebben betrekking op de werking van 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn telkens de 14

migrantenverenigingen inbegrepen.

De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55).

1. Hoeveel afdelingen telt de werksoort Verenigingen11 ? Hoe is de spreiding over de verschillende provincies?

de spreiding van de afdelingen of groepen over de provincies

detail: migrantenverenigingen

15.395

1.119

100,0%12

100,0%

Antwerpen3.601

333

23,4%

29,8%

Brussel613

154

4,0%

13,8%

Limburg2.475

331

16,1%

29,6%

Oost-Vlaanderen3.328

232

21,6%

20,7%

Vlaams-Brabant2.430

48

15,8%

4,3%

West-Vlaanderen2.948

21

19,1%

1,9%

1.2 VERENIGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

23% 4% 16% 22% 16% 19%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest13

11 In Vlaanderen zijn 56 verenigingen erkend en gesubsidieerd. Onder hen bevinden zich 14 erkende migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot de start van de volgende beleidsperiode om zich te conformeren aan de geldende erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden. Vandaar de keuze om de gegevens over de werking van de migrantenverenigingen ook afzonderlijk toe te lichten. LVZ verkoos niet mee te werken aan de bevraging. Het aantal verenigingen waaraan wordt gerefereerd is dus telkens 55.

12 Waar in dit boek afrondingen gehanteerd worden, kan het voorkomen dat het totaal licht afwijkt van de som van de delen.13 Bevolkingsgegevens: Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).

Page 38: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 37

1.2 VERENIGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

30% 14% 30% 21% 4% 2%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest

De verenigingen hebben in totaal 15.395 afdelingen, verspreid over de vijf provincies plus Brussel. Antwerpen en Oost-Vlaande-

ren tellen het meeste afdelingen, op de voet gevolgd door West-Vlaanderen. De provincies Limburg en Vlaams-Brabant vormen

de middenmoot. Brussel bengelt aan de staart met 4% van de afdelingen.

‘Op dit moment zijn de migrantenverenigingen goed voor 7% van het totaal aantal afdelingen van de werksoort Verenigingen,

zijnde 1.119 afdelingen. De spreiding van de afdelingen bij de migrantenorganisaties ligt opvallend anders: in Brussel zijn zij

goed voor 154 afdelingen, een vierde van het totaal aantal Brusselse afdelingen. In West-Vlaanderen slaat de teller de andere

kant uit: de migrantenfederaties realiseren 21 afdelingen in deze provincie. Het zwaartepunt van het aantal afdelingen van de

migrantenverenigingen ligt in de provincies Antwerpen en Limburg (elk goed voor 30%).

Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het

Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het

aantal afdelingen van de verenigingen).

het aantal verenigingen volgens het aantal afdelingen

detail: migrantenverenigingen

55

14

100,0%

100,0%

minder dan 503

3

5,5%

21,4%

van 50 tem 9920

7

36,4%

50,0%

van 100 tem 19915

4

27,3%

28,6%

van 200 tem 2994

0

7,3%

0,0%

van 300 tem 4994

0

7,3%

0,0%

van 500 tem 9994

0

7,3%

0,0%

1.000 of meer5

0

9,1%

0,0%

Gemiddeld tellen de verenigingen 280 afdelingen. De migrantenverenigingen tellen gemiddeld 80 afdelingen. Voor de 41 andere

verenigingen ligt dit gemiddelde met 348 afdelingen beduidend hoger.

Bijna twee derde (64%) van de verenigingen telt tussen de 50 en de 199 afdelingen. De grootste vereniging telt 1.654 afdelin-

Page 39: Boekstaven 2008

38 | PROFIEL VAN DE SECTOR

gen, de kleinste 34: drie migrantenverenigingen zitten voorlopig onder de erkenningsnorm van minimum 50 afdelingen.

2. Hoeveel bestuursleden zijn actief bij de werksoort Verenigingen? Hoeveel keer vergaderen zij?

totaalgemiddeld

per afdeling

gemiddeld

per vereniging

het aantal bestuursvergaderingen

van alle afdelingen of groepen samen

detail: migrantenverenigingen

86.853

6.398

5,6

5,7

1.579

457

het aantal bestuursleden135.625

4.377

8,8

3,9

2.466

313

De werksoort Verenigingen telt 135.625 bestuursleden. Dit betekent gemiddeld een bestuursploeg van bijna 9 mensen per

afdeling. Gemiddeld vergaderen zij meer dan 5 keer per jaar.

Het aantal bestuursleden per organisatie varieert tussen 82 en 22.900. Een vereniging coacht gemiddeld een team van 2.466

bestuursleden. Migrantenverenigingen doen het gemiddeld met veel minder bestuursleden: 313.

3. Hoeveel leden telt de werksoort Verenigingen?

totaalgemiddeld

per afdeling

gemiddeld

per vereniging

het aantal leden

detail: migrantenverenigingen

2.603.312

51.795

169

46

47.333

3.700

Het aantal leden van de werksoort Verenigingen bedraagt 2.603.312. Een vereniging heeft gemiddeld 47.333 leden. Een afde-

ling telt gemiddeld 169 leden. De grootste vereniging telt 350.000 leden, de kleinste 300.

het aantal verenigingen volgens het aantal leden

detail: migrantenverenigingen

55

14

100,0%

100,0%

minder dan 5003

2

5,5%

14,3%

van 500 tem 4.99918

8

32,7%

57,1%

van 5.000 tem 19.99915

4

27,3%

28,6%

van 20.000 tem 99.99912

0

21,8%

0,0%

100.000 of meer7

0

12,7%

0,0%

1.2 VERENIGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 40: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 39

4. Hoeveel vrijwilligers telt de werksoort Verenigingen?

totaalgemiddeld

per afdeling

gemiddeld

per vereniging

het aantal vrijwilligers

detail: migrantenverenigingen

225.298

7.497

14,6

6,7

4.096

536

De werksoort Verenigingen kan rekenen op een totaal van 225.298 vrijwilligers. Een afdeling kan rekenen op een ploeg van

gemiddeld bijna 15 vrijwilligers. Gemiddeld 4.096 mensen zetten zich vrijwillig in voor één vereniging.

De vereniging met het kleinste aantal vrijwilligers telt er 170, de vereniging met het grootste aantal 40.825.

5. Hoeveel activiteiten organiseert de werksoort Verenigingen? Hoeveel deelnemers zijn er?

totaalgemiddeld

per afdeling

het aantal publieksgerichte activiteiten

detail: migrantenverenigingen

274.412

8.471

17,8

7,6

totaalgemiddeld

per activiteit

het aantal deelnemers aan de publieksgerichte activiteiten

detail: migrantenverenigingen

9.058.864

285.267

33

34

Verenigingen organiseren 274.412 publieksgerichte activiteiten. Dit zijn gemiddeld bijna 18 activiteiten per afdeling per jaar.

In totaal namen 9.058.864 mensen deel aan een activiteit van een vereniging. Dit zijn gemiddeld 33 deelnemers per activiteit.

Migrantenverenigingen organiseren gemiddeld een 8-tal activiteiten per afdeling per jaar. Er zijn gemiddeld ongeveer evenveel

deelnemers als bij de andere verenigingen.

1.2 VERENIGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 41: Boekstaven 2008

40 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

1.3 BEWEGINGEN

1.3.1 INLEIDING

Het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003 definieert een beweging als “een organisatie

met landelijk karakter die gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema’s; een beweging organi-

seert activiteiten op het vlak van sensibilisatie, educatie en sociale actie met het oog op maatschappelijke verandering; ze richt

zich daartoe tot een ruim publiek; een beweging heeft een educatieve en maatschappelijke activeringsfunctie en hanteert een

sociaal-culturele methodiek.”

Omwille van de diversiteit van de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk door

de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, koos de FOV voor een andere aanpak bij het beschrijven en verzamelen van

de gegevens voor deze werksoort.

In juni 2008 werden de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van

hun decretale functies in 2007. Alle bewegingen vulden de FOV-vragenlijst in. Aan de hand van deze gegevens werd een samen-

vattend commentaarstuk geschreven. Deze nota geeft toelichting bij de manier waarop de bewegingen hun decretale functies

onderscheiden, omschrijven en duiden. De bewegingen geven aan dat een welbepaalde actie bij één of meerdere functies kan

horen en dat de grenzen tussen de verschillende functies vaag zijn.

1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende gesubsidieerde bewegingen en het thema waarrond

zij hun werking ontplooien.

De acties van bewegingen zijn vaak bekender dan de bewegingen zelf. Daarom geven we in de derde kolom enkele voorbeelden

van wat de bewegingen in 2007 verwezenlijkt hebben.

BEWEGING THEMA

MARKANTE CAMPAGNE OF ACTIE

IN 2007 (een greep uit de vele

voorbeelden)

Bedevaart naar de graven aan de IJzer Vrede, vrijheid, verdraagzaamheid

Tentoonstelling ‘Dieren in de oorlog’,

solidariteitsnacht ‘Vluchtelingen, (on)

zichtbare muren’

Beweging Tegen Geweld - ZijnGeweld en misbruik

binnen vertrouwensrelaties‘Geweld tijdens de zwangerschap’

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op

Cultuur

De maatschappij bewegen naar een

inclusieve samenleving, samen met

blinden en slechtzienden

‘Blindelings’, dineren in het donker, ‘Ont-

moeting met het donker’, sensibiliseren-

de interactieve tentoonstelling, opleiding

‘Initiatiecursus als ervaringsdeskundige

in de visuele handicap’

Bond zonder Naam CultuurVlaanderen overtuigen bij te dragen tot

een meer zorgzame samenleving

Brede sensibilisatiecampagne rond het

thema ‘luisteren’ met de slogan ‘Met je

oren zie je meer’. De organisatie van een

‘Interlevensbeschouwelijke symfonie’

De Maakbare MensEthische vragen omtrent medische en

biotechnologische ontwikkelingen

‘Koelkast of medicijnkast?, gezond eten

doe je met gezond verstand’. Medicalise-

ring van de voeding

Page 42: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 41

1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

De Wakkere BurgerBurgerparticipatie, lokale democratie

en burgerschapsvorming

De publicatie ‘eerste hulp bij advies-

gevallen’, sensibiliseren van lokale

adviesraden

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) Alle aspecten van vegetarische voeding

De ‘donderdag veggiedag’-campagne

nodigt het grote publiek uit om op

donderdag geen vlees noch vis te eten,

maar in de plaats daarvan van groenten

en fruit te genieten

Forum voor Vredesactie Pluralistische vredesorganisatie Campagne rond ‘NATO GAME OVER’

GetBasicBewust omgaan met media;

zelf actief media maken

Groot onderzoeksproject rond de Irak-

oorlog, het initiatief ‘Indycabana’ op

Sfinks, ‘Ubuntu install parties’ (promotie

vrije software) en de ontwikkeling en

lancering van de community website op

www.indymedia.be

Instituut voor Maatschappijkritische

Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO)Noodzakelijke menselijke conflicten

Campagne ‘Links en conflict’: debatten

over ‘linkse ontwikkelingen in Vlaande-

ren’, colloquium over ‘Links in Europa’

en ‘90 jaar Oktoberrevolutie’

IntegraalActief ouder worden; langer actief blij-

ven; voorbereiden op ouder worden

Grootschalig opinie- en marktonderzoek

rond de eindeloopbaansituatie van

zelfstandige ondernemers. Uitgifte van

een boek met tips

Kerkwerk Multicultureel Samenleven Interculturele samenlevingsopbouw

Mensen zonder papieren ontmoeten

burgers ‘Van aangezicht tot aangezicht’.

Interculturele en levensbeschouwelijke

jaarkalender ‘Feesten met de buren’

Kif KifInterculturaliteit, participatie,

interactiviteit, sensibilisatie

Publicatie boek ‘Culturenpolitiek’,

organisatie van de allereerste ‘Intercultu-

rele jobbeurs’

Koerdisch Instituut

Mensen- en volkerenrechten

Midden-Oosten, Eurazië, Kaukasus;

minderheden in Vlaanderen

Het ‘Newroz feest’, intercultureel feest

naar aanleiding van het Koerdisch

nieuwjaar. Studiedag: ‘De Koerdische

strijd vanuit vrouwenrechtenperspectief’

Liga voor Mensenrechten Mensenrechten in België

Uitreiking van de ‘Prijs voor de

Mensenrechten’, debat ‘Een stem voor

gedetineerden? Politiek debat over het

Belgisch gevangeniswezen’

LINC Inclusieve kennismaatschappij

Via het VSNG de organisatie van de ‘Digi-

tale Week’. De ‘Leren is Leuk’-pakketten:

via zelfstudie digitale vaardigheden

aanleren

Page 43: Boekstaven 2008

42 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Mobiel 21 Duurzame mobiliteit

Uniek genderproject ‘Leuvense Mobiele

Vrouwen’. Het project ‘Geknipt Mobiel’

activeerde burgers en overheid om sa-

men te werken rond lokale oplossingen

voor duurzame mobiliteit

Netwerk Bewust VerbruikenBewust verbruiken, consumptie gericht

op duurzame ontwikkeling

Campagne ‘Blije Bloemen’, gericht

op een rechtvaardigere en duurzame

bloemenindustrie. Actie-onderzoek

‘is duurzame voeding duur?’ omtrent

duurzame voedingconsumptie

Netwerk Vlaanderen Anders omgaan met geld

‘Bankgeheimen’, blootleggen van

geldstromen naar enkele van de meest

gecontesteerde bedrijfspraktijken

Pax Christi VlaanderenChristelijke beweging voor vrede

en actieve geweldloosheid

Organisatie ‘Vlaamse Vredesweek’,

basisvorming ‘Hoe omgaan met conflict

op een geweldloze wijze’, benoeming

‘Ambassadeurs voor Vrede’

Ryckevelde Europese samenwerking

Publicatie ‘Vlaanderen @ EU’, didactisch

pakket over de relatie tussen Vlaande-

ren en de Europese Unie. ‘State of the

European Union’, kritische stand van

zaken van de EU-politiek in het Vlaams

parlement

Sociumi Actief burgerschapCampagne ‘Galerij Actieve Burgers.

Gedreven door Goed Gevoel’

ToemekaBeweging voor een verstaanbare

samenleving

Campagne ‘Kies-Keurig 2007’ met

onder meer debat in het halfrond van

de Kamer, conferentie met onderteke-

ning verklaring ‘voor een verstaanbare

samenleving’, educatief pakket ‘Partijen

in Kaart’

Vaka/Hand in HandEen antiracistische invalshoek op

de migratiethematiek

Secretariaat ‘Zonder Haat Straat’ -cam-

pagne, mobilisatiesecretariaat ‘betoging

Forum Asiel en Migraties (FAM)’ voor

mensen zonder papieren

VerbruikersateljeeConsumentenproblemen vanuit

een sociale invalshoek

Creatie van een platform inzake ge-

rechtsdeurwaarders. Deelname aan ‘Dag

Zonder Krediet’, ‘Decenniumdoelen’

Vluchtelingenwerk VlaanderenRechten van asielzoekers

en vluchtelingen

Campagne en stuntactie ‘Wie mag

blijven’, actie om een einde te maken

aan de willekeur in de regulariserings-

beslissingen

Voedselteams Duurzame, regionale landbouw

Organisatie van ‘duurzame brunches’ bij

het starten van een nieuw Voedselteam,

deelname aan de campagne ‘Landbouw

2015, de tijd loopt’

1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 44: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 43

VredeInternationale politiek, globalisering,

vrede en ontwikkeling

‘Anti-oorlogsplatform’, mobiliseren

voor een betoging tegen de Irak-oorlog.

‘Vredesloop’, in sportmiddens enige aan-

dacht voor het internationaal gebeuren

trachten op te wekken

Welzijnszorg

Armoede, bestaansonzekerheid

en sociale uitsluiting

in eigen samenleving

‘Armoede in zicht’, vormingsdatabank,

methoden en materialen voor groepen

die rond armoede willen werken. Lance-

ring platform ‘Decenniumdoelen’. Cam-

pagne ‘Wij tekenen voor de toekomst’

WervelLandbouw, milieu en maatschappij,

lokaal en mondiaal

Digitaal leerplatform ‘Sojaconnectie’, TV-

documentaire ‘Koe nr. 80’ op Canvas

zij-kant Gender en gelijke kansen

Project ‘In de schoot geworpen’, ten-

toonstelling en publicatie. Slogan ‘De pot

op met hokjesdenken’ n.a.v. de ‘Stem

vrouw’-actie (federale verkiezingen)

1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN

1. Educatie

Artikel 2, 6° van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft de educatieve functie als “de functie

die gericht is op lerende personen en groepen en die gekenmerkt wordt door het organiseren en begeleiden van educatieve

programma’s op (boven)lokaal niveau.”

De bewegingen zijn zeer creatief in het hanteren van verschillende instrumenten en middelen met betrekking tot ‘educatie’.

Ze hanteren een heel arsenaal aan educatieve methodes en passen deze ook vlot aan de beoogde doelgroep aan. Opvallend is

het courante gebruik van internettoepassingen (e-learning, nieuwsbrieven, downloadbare mappen, websites, databanken) als

educatief instrument.

Om de grote diversiteit in doelgroepen en methodes zo bondig mogelijk te omschrijven, werden de antwoorden van de bewegin-

gen in de volgende drie ‘doelgroepen of vormen’ gebundeld.

1) Educatie met als doel empowerment (gericht naar een strikt omschreven doelgroep)

Educatie die het empowerment van een bepaalde doelgroep voor ogen heeft, zoals armen, anderstaligen, mishandelde

vrouwen,...

Deze educatie is direct gericht op de doelgroep. De instrumenten die hiervoor worden gehanteerd, variëren van handleidingen tot

studiedagen, persoonlijke begeleiding, brochures,...

2) Educatie voor een geïnformeerd publiek (zowel intern als extern)

Wegens de vaak zeer grote complexiteit van de thema’s waarin de bewegingen zich specialiseren, is het noodzakelijk dat het

personeel (en vaak ook vrijwilligers en lesgevers) optimaal geïnformeerd is over de laatste ontwikkelingen en onderzoeken rond

het thema. De inspanningen die de bewegingen ondernemen om hun eigen professionaliteit optimaal te houden zijn niet te

onderschatten. Bij de omschrijving van de educatieve functie wordt dan ook regelmatig een onderscheid gemaakt tussen interne

en externe educatie, waarbij interne educatie als fundamenteel voor de werking wordt beschouwd.

1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 45: Boekstaven 2008

44 | PROFIEL VAN DE SECTOR

De bewegingen richten zich ook met grote regelmaat tot professionelen binnen een bepaalde sector (verzorgers, verpleegsters,

kabinetsmedewerkers, OCMW-ambtenaren, leerkrachten,...). Door studiedagen en vormingsmomenten te organiseren of informa-

tiepakketten (en zelfs documentatiecentra) ter beschikking te stellen, proberen ze dit geïnformeerd publiek te ondersteunen met

de meest recente informatie en hen te wijzen op nieuwe tendensen of prangende thema’s.

3) Educatie voor het ‘grote’ publiek (bewustmaking - informatie)

De meerderheid van de bewegingen geven weer dat ze het educatieve luik koppelen aan een specifiek(e) campagne(thema).

Vaak proberen zij het publiek via groot opgezette campagnes (meestal met de nodige persaandacht) te informeren over maat-

schappelijke problemen.

Scholen blijken een belangrijke partner. Meerdere bewegingen geven aan specifiek voor scholen lespakketten en documentatie-

materiaal te creëren.

Een derde van de bewegingen heeft een vast vormingsaanbod dat niet gekoppeld is aan een campagne. De overige bewegingen

organiseren educatieve activiteiten in de ruime zin, gekoppeld aan een campagnethema, waarbij het grote publiek, (in)direct

wordt bereikt.

2. Sensibilisatie en maatschappelijke actie

Bewegingen hebben de ambitie mensen, politici en de maatschappij in zijn geheel “bewust te maken van”, “even te laten

stilstaan bij” of “te informeren over” een bepaald thema. Deze ambitie leunt sterk aan bij de kern, de essentie van hun ‘beweging

zijn’ en zit dan ook verweven in alle decretale functies.

Sensibilisatie wordt niet geëxpliciteerd in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Binnen het lokaal cultuurbe-

leid wordt sensibiliseren omschreven als het stimuleren van contacten en ontmoeting, met de klemtoon op de gevoelig makende

en informerende functie. De sensibilisatiefunctie is gericht op het ‘raken’ van deelnemers. Sensibilisatie heeft als het ware een

start- en katalysatorfunctie om mensen in gang te steken.

Vaak is in de beschrijving van de initiatieven die genomen worden, moeilijk het onderscheid te maken tussen de sensibiliserende

functie en het informeren van het grote publiek (educatieve functie). Beide functies blijken in de praktijk sterk verweven. Som-

mige bewegingen gebruiken dan ook de term ‘sensibilisatiecampagne’. Dezelfde verwevenheid is ook vast te stellen in relatie tot

de functie ‘maatschappelijke actie’.

De bewegingen schrijven zaken als: “onze sensibilisatieacties zijn vaak verweven met onze acties en activiteiten en dus niet zo-

maar te onderscheiden. Vaak lopen ze door elkaar of is het ene een onderdeel van het andere.” - of - “We vinden de opsplitsing

sensibilisatie/ sociale actie zeer artificieel in onze organisatie.”

De bewegingen geven aan dat ze hun boodschap proberen duidelijk te maken op de meest diverse en creatieve manieren. Veel

aandacht gaat naar het bereiken van de pers. Maar men maakt ook gebruik van bladwijzers, voorleesacties, workshops, thema-

dagen, bezinningsmomenten, striptekeningen, kookboekjes, websites, mediablogs,...

Opvallend is dat heel wat bewegingen bewust een netwerk uitbouwen. Sommige bewegingen maken melding van pogingen

om het netwerk verder te structureren met als ambitie meer mensen te kunnen sensibiliseren. De netwerken worden verder

uitgebouwd met actoren binnen en buiten de sector op lokaal, nationaal en internationaal vlak.

Sommige bewegingen gebruiken als instrument een ‘belevingsactiviteit’. Deze activiteit heeft als expliciet doel dat de deelne-

mer zijn eigen sociaal netwerk zal informeren over zijn ervaring: “als elke van de bereikte personen naderhand minimaal twee

anderen over zijn ervaring vertelt, betekent dit een bereik van minstens 43.785 personen.”

Het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft maatschappelijke activering als “de functie die gericht is op

het organiseren, stimuleren en begeleiden van vormen van maatschappelijk engagement en sociale actie.”

1.3 BEWEGINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 46: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 45

Maatschappelijke activering wordt door de bewegingen eerder beschouwd als het resultaat van een aantal voorbereidende

activiteiten of samenwerkingsverbanden waarbij (on)rechtstreeks publiek wordt bereikt. Kortom, het gaat om het mobiliseren van

mensen en het aanzetten tot actie of actieve participatie in sociale en politieke acties. Het proces van maatschappelijke active-

ring wordt door bewegingen vaak belangrijker geacht dan het bekomen product of resultaat. Als bewegingen hun effecten van

maatschappelijke activering zichtbaar willen maken, gebeurt dit eerder op een kwantitatieve manier: aantal ingezamelde handte-

keningen, aantal deelnemers aan een betoging, aantal folders die de deur zijn uitgegaan, aantal abonnees op een tijdschrift,...

3. Realisaties in het kader van maatschappelijke verandering

We vroegen de bewegingen welke maatschappelijke veranderingen zij teweeg gebracht hebben in 2007. De bewegingen doen

meestal een poging om de verandering die zij realiseerden te staven aan de hand van enkele kwantitatieve gegevens. Door de

grote diversiteit in de werking (en de aard van de kwantitatieve gegevens) van de verschillende bewegingen zijn deze gegevens

echter moeilijk onderling vergelijkbaar.

Bovendien geven heel wat bewegingen aan problemen te hebben bij de registratie van deze gegevens:

“Het is natuurlijk niet zo eenvoudig om de precieze impact van ons werk te meten. Wanneer je de resultaten waar je als organi-

satie naar streeft ziet opduiken weet je uiteraard nog niet in welke mate die te danken zijn aan je eigen werk als beweging. We

gaan er echter van uit dat we door ons brede bereik wel degelijk bijdragen aan maatschappelijke verandering.”

Maatschappelijke verandering is een belangrijk einddoel van veel bewegingen maar is ook bijzonder moeilijk meetbaar. De meet-

bare realisaties van de meeste bewegingen zijn te situeren op het niveau van het sensibilisatieproces (flyers, deelnemers,...).

Bovendien zijn de veranderingen die de bewegingen beogen vaak slechts zichtbaar op lange termijn. Het gaat om een on-

derbouwd en arbeidsintensief ‘proces’ van politiek lobbywerk, maatschappelijke bewustmakingsacties, het organiseren van

activiteiten en het ondersteunen van onderzoekswerk (enzovoort...) dat uiteindelijk leidt tot het in positieve zin veranderen van de

maatschappij.

1.3 BEWEGINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 47: Boekstaven 2008

46 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten

(art. 20 §1, 2°):

“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie

2. een programma-aanbod spreiden over de regio

3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde

dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een

educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren

4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”

De publieksgerichte activiteiten worden hieronder kwantitatief besproken. In een tweede deel hebben we het ook kort over de

‘niet-publieksgerichte’ activiteiten.

1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN

1. Hoeveel activiteiten14 , uren15 en deelnemers16 tellen de volkshogescholen?

het aantal gerealiseerde activiteiten 3.910

het aantal gerealiseerde uren 31.011,7

het aantal deelnemers 63.317

In 2007 werden 3.910 publieksgerichte activiteiten voor 63.317 deelnemers gerealiseerd. Deze activiteiten zijn goed voor 31.012

uren. Een activiteit duurt gemiddeld 8 uur. Gemiddeld waren er 16 deelnemers per activiteit.

2. Welk type17 activiteiten organiseren de volkshogescholen? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het?

aantal uren aantal activiteiten

cursus 20.613,3 66,5% 1.972 50,4%

workshop, training 3.590,0 11,6% 554 14,2%

informatiesessie, voordracht, lezing 2.234,7 7,2% 569 14,6%

bezoek, excursie 1.316,3 4,2% 410 10,5%

eigen vertoning, literaire avond 102,5 0,3% 34 0,9%

studiedag 54,0 0,2% 10 0,3%

eigen tentoonstelling, beurs 26,0 0,1% 19 0,5%

andere, combinatie van werkvormen 3.075,0 9,9% 342 8,7%

totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%

14 Een activiteit kan bestaan uit één of meerdere sessies. Een activiteit wordt als één activiteit geteld zolang het om dezelfde groep deelnemers gaat, ongeacht een eventuele wisselende deelname aan de sessies.

15 Langlopende projecten en tentoonstellingen worden geregistreerd als activiteit. Het aantal uren en aantal deelnemers worden hiervan niet geregistreerd.16 Het aantal deelnemers is het aantal inschrijvingen.17 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk type van activiteit (bijvoorbeeld een studiedag).

Page 48: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 47

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

67% 12% 7% 4% 0% 0% 0% 10%

cursusworkshop,

training

informa-tiesessie,

voordracht, lezing

bezoek, excursie

eigen verto-ning, literaire

avondstudiedag

eigen tentoontelling,

beurs

andere, com-binatie van

werkvormen

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: spreiding uren per type activiteit

De volkshogescholen organiseren voornamelijk cursussen. 50% van het aanbod publieksgerichte activiteiten, goed voor 20.613

uren (67% van het totaal aantal uren), worden aangeboden als cursus.

3. Rond welke thema’s18 organiseren de volkshogescholen activiteiten? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het?

aantal uren aantal activiteiten

creativiteit, expressie 5.909,5 19,1% 404 10,3%

persoonlijkheidsvorming 3.821,9 12,3% 357 9,1%

computer, media, informatie 3.255,8 10,5% 468 12,0%

kunsteducatie 2.606,0 8,4% 432 11,0%

interculturele vorming 2.340,0 7,5% 361 9,2%

gezondheid, zorg, sport 1.971,1 6,4% 270 6,9%

maatschappij, politiek 1.447,8 4,7% 342 8,7%

populaire cultuur, hobby 1.264,3 4,1% 181 4,6%

sociale, communicatieve vaardigheden 1.139,5 3,7% 98 2,5%

wetenschap, techniek 1.015,9 3,3% 76 1,9%

zingeving, filosofie 992,3 3,2% 164 4,2%

consumentenvorming 819,5 2,6% 125 3,2%

relationele vorming 769,7 2,5% 103 2,6%

talen 749,0 2,4% 43 1,1%

natuur, milieu 631,5 2,0% 131 3,4%

opvoeding, onderwijs 505,5 1,6% 74 1,9%

werk en loopbaan 240,0 0,8% 8 0,2%

toerisme 84,5 0,3% 28 0,7%

andere 1.448,3 4,7% 245 6,3%

totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%

18 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk thema van de activiteit (bijvoorbeeld ‘kunsteducatie’).

Page 49: Boekstaven 2008

48 | PROFIEL VAN DE SECTOR

19% 12% 11% 8% 8% 6% 5% 4% 4% 3% 3% 3% 3% 2% 2% 2% 1% 0% 5%

crea

tivite

it, e

xpre

ssie

pers

oonl

ijkhe

idsv

orm

ing

com

pute

r, m

edia

, inf

orm

atie

kuns

tedu

catie

inte

rcul

ture

le v

orm

ing

gezo

ndhe

id, z

org,

spo

rt

maa

tsch

appi

j, po

litie

k

popu

laire

cul

tuur

, hob

by

soci

ale,

com

mun

icat

ieve

vaa

rdig

hede

n

wet

ensc

hap,

tech

niek

zing

evin

g, fi

loso

fie

cons

umen

tenv

orm

ing

rela

tione

le v

orm

ing

tale

n

natu

ur, m

ilieu

opvo

edin

g, o

nder

wijs

wer

k en

loop

baan

toer

ism

e

ande

re

25%

20%

15%

10%

5%

0%

VHS: spreiding uren per thema

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

19 - Enkel de samenwerkingsverbanden met een organisatie/instelling/instantie worden weergegeven. Over de samenwerkingsverbanden met individuen wordt niet gerap-porteerd.

- Per activiteit kunnen maximum 4 samenwerkingspartners worden aangestipt. Eén activiteit kan bijgevolg op meerdere plaatsen ondergebracht worden. Bijvoorbeeld, één natuurwandeling in samenwerking met een gespecialiseerde vormingsinstelling en met de gemeente wordt in bovenstaande tabel op twee plaatsen vermeld: bij de categorie ‘gemeente, stad’ en bij ‘sociaal-culturele vormingsinstelling’. Per activiteit werden de mogelijke samenwerkingsverbanden geregistreerd. Op deze manier wordt een beeld geschetst van het totaal aantal samenwerkingsverbanden (opgesplitst naar de verschillende categorieën) die de volkshogescholen aangingen in 2007. Daarnaast wordt weergegeven met hoeveel uren de samenwerkingsverbanden overeenkomen. Bijvoorbeeld, het totaal aantal samenwerkingsverbanden met de cultuur- en gemeenschapscentra.

In activiteiten rond creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming, computer, media en informatie worden het meeste uren

geïnvesteerd.

4. Met welke organisaties werken volkshogescholen samen? Over hoeveel samenwerkingsverbanden19 en uren gaat het?

aantal activiteiten aantal uren

cultuur-, gemeenschapscentrum 645 22,3% 5.791,9 27,2%

sociaal-culturele vormingsinstelling 329 11,4% 2.668,0 12,5%

bibliotheek 319 11,1% 1.301,5 6,1%

gemeente, stad 314 10,9% 2.381,3 11,2%

welzijnsorganisatie, ocmw 227 7,9% 1.593,8 7,5%

andere lokale middenveldorganisatie 188 6,5% 884,3 4,2%

sociaal-culturele vereniging 175 6,1% 993,0 4,7%

integratie-, allochtonenorganisatie 139 4,8% 933,8 4,4%

kunstenorganisatie, museum 54 1,9% 248,0 1,2%

sociaal-culturele beweging 38 1,3% 149,0 0,7%

Page 50: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 49

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

scholen 36 1,2% 253,5 1,2%

provincie, VGC 35 1,2% 259,0 1,2%

Noord-Zuid-organisatie 32 1,1% 98,0 0,5%

federale overheid 30 1,0% 151,0 0,7%

volwasseneneducatie, opleidingscentrum 25 0,9% 294,5 1,4%

vormingplus (andere regio) 21 0,7% 127,0 0,6%

centrum basiseducatie 16 0,6% 413,0 1,9%

erfgoedorganisatie 12 0,4% 35,0 0,2%

Vlaamse Gemeenschap 2 0,1% 27,3 0,1%

andere 249 8,6% 2.686,8 12,6%

22% 11% 11% 11% 8% 7% 6% 5% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 0% 0% 9%

cultu

ur-,

gem

eens

chap

scen

trum

soci

aal-c

ultu

rele

vor

min

gsin

stel

ling

bibl

ioth

eek

gem

eent

e, s

tad

wel

zijn

sorg

anis

atie

, ocm

w

ande

re lo

kale

mid

denv

eldo

rgan

isat

ie

soci

aal-c

ultu

rele

ver

enig

ing

inte

grat

ie-,

allo

chto

neno

rgan

isat

ie

kuns

teno

rgan

isat

ie, m

useu

m

soci

aal-c

ultu

rele

bew

egin

g

scho

len

prov

inci

e, V

GC

Noor

d-Zu

id-o

rgan

isat

ie

fede

rale

ove

rhei

d

volw

asse

nene

duca

tie, o

plei

ding

scen

trum

vorm

ingp

lus

(and

ere

regi

o)

cent

rum

bas

ised

ucat

ie

erfg

oedo

rgan

isat

ie

Vlaa

mse

Gem

eens

chap

ande

re

25%

20%

15%

10%

5%

0%

VHS: spreiding aantal samenwerkingsverbanden

Er wordt samengewerkt met een breed gamma van partners. De samenwerking met cultuur- en gemeenschapcentra springt

eruit: 22% van het aantal samenwerkingsverbanden van de volkshogescholen wordt aangegaan met cultuurcentra en gemeen-

schapscentra. Zowat een vijfde van de samenwerkingsverbanden wordt aangegaan met partners uit de sociaal-culturele volwas-

senensector (vormingsinstellingen (11%), verenigingen (6%), bewegingen (1%) volkshogescholen (1%)). Er worden ook heel wat

activiteiten in samenwerking met bibliotheken (11%) en steden en gemeenten (11%) georganiseerd.

Page 51: Boekstaven 2008

50 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

5. Voor welke doelgroepen20 organiseren de volkshogescholen activiteiten?

aantal uren aantal activiteiten

algemeen publiek 24.928,5 80,4% 3.089 79,0%

allochtonen 1.723,5 5,6% 220 5,6%

senioren 825,0 2,7% 197 5,0%

kansarmen 740,8 2,4% 80 2,0%

kortgeschoolden 711,0 2,3% 76 1,9%

vrouwen 586,0 1,9% 49 1,3%

vrijwilligers 405,8 1,3% 56 1,4%

ouders 248,3 0,8% 38 1,0%

personen met een handicap 194,3 0,6% 23 0,6%

zieken en hun omgeving 188,8 0,6% 18 0,5%

intermediairen 110,5 0,4% 14 0,4%

studenten 98,5 0,3% 8 0,2%

mannen 50,0 0,2% 6 0,2%

kinderen / jongeren 32,5 0,1% 8 0,2%

leerkrachten / opvoeders 19,0 0,1% 2 0,1%

gedetineerden 16,0 0,1% 2 0,1%

holebi's 2,5 0,0% 1 0,0%

gezinnen 2,0 0,0% 1 0,0%

andere doelgroep 129,0 0,4% 22 0,6%

totalen 31.011,7 100,0% 3.910 100,0%

80% van de uren publieksgerichte activiteiten wordt georganiseerd voor een algemeen publiek. De rest van de activiteiten richt

zich specifiek tot allochtonen (6%), senioren (3%), kansarmen (2%), kortgeschoolden (2%) en vrouwen (2%).

6. Waar21 organiseren volkshogescholen activiteiten?

De spreiding van de publieksgerichte activiteiten over Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt weergegeven.

Verschillende centrumsteden zijn duidelijk herkenbaar.

20 De beoogde, niet de bereikte doelgroep werd geregistreerd. Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk omschreven doelgroep (bijvoorbeeld ‘senioren’).

21 Elke publieksgerichte activiteit wordt toegewezen aan slechts één gemeente. 3% van de activiteiten kan niet worden toegewezen aan een gemeente.

geen

van 1 tem 19

van 20 tem 29

van 30 tem 39

van 40 tem 49

van 50 tem 99

van 100 tem 299

300 of meer

aantal activiteiten

Page 52: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 51

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN

Naast het organiseren en spreiden van een eigen aanbod, moeten de 13 volkshogescholen in hun regio ook het aanbod van an-

dere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken (opdracht 3 en 4 van het decreet).

Om een volledig beeld te geven van de werking van de volkshogescholen is het onvoldoende te focussen op het educatieve

aanbod van de volkshogescholen (de publieksgerichte activiteiten). Ook de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten’ zijn van belang.

Alle volkshogescholen investeren immers fors in het realiseren van opdracht 3 en 4.

Alle volkshogescholen zetten onder meer sterk in op netwerking. Dit wordt als voorwaardenscheppend ervaren voor het uitwer-

ken van een verscheiden en afgestemd aanbod van niet-formele vorming voor alle inwoners in de regio waar de volkshogeschool

actief is. Partners voor deze netwerking zijn onder meer de provinciale en lokale overheid, verantwoordelijken van (partner)

organisaties, gespecialiseerde vormingsinstellingen, intermediairen en belendende sectoren (zoals Welzijn en Samenlevingsop-

bouw). Netwerking is van vitaal belang als het erom gaat het publieksbereik te optimaliseren en te verbreden, zeker omdat de

volkshogescholen ook echt van dienst willen zijn voor kansengroepen. Netwerking vormt ook een opstap tot het realiseren van de

doelstelling inzake het coördineren en het afstemmen van het bovenlokale aanbod (opdracht 3).

Momenteel wordt op het vlak van coördinatie en afstemming (opdracht 3) heel wat gerealiseerd. We doen een greep uit het brede

gamma aan realisaties en vermelden enkele voorbeelden:

- de oprichting van een overlegplatform voor alle sociaal-culturele actoren in de eigen regio

- de start van een lokaal educatief netwerk met als doel het aanbod van niet-formele educatie in de regio beter af te stemmen, te

promoten en uit te bouwen

- het voorzien van een aanbod zodat een ‘blinde vlek’ (een regio waar weinig tot geen niet-formele educatie aangeboden wordt)

‘weggewerkt’ kan worden

Op het vlak van bekendmaking (opdracht 4) worden ook verschillende initiatieven ondernomen. We geven enkele voorbeelden:

- de aanbieders van niet-formele educatie maken hun aanbod bekend via de website van een volkshogeschool. Op basis van de

ingevoerde info verspreidt een volkshogeschool een activiteitenkalender

- een volkshogeschool organiseert een leermarkt met diverse aanbieders van niet-formele educatie

- de volkshogescholen stimuleren regionale aanbieders van niet-formele educatie om hun aanbod op de website ‘Prettig Geleerd’

(de online activiteitenkalender van het sociaal-cultureel volwassenenwerk) te plaatsen

In de toekomst zullen de volkshogescholen over de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten rapporteren. Momenteel onderzoeken de

13 volkshogescholen hoe deze niet-publieksgerichte activiteiten op een uniforme manier in beeld gebracht kunnen worden. Dit

is geen evidente zaak. Elke volkshogeschool geeft immers op een eigen manier, rekening houdend met de specifieke regionale

context, invulling aan deze activiteiten. Zowel de kwalitatieve piste (aan de hand van een beschrijving) als de kwantitatieve piste

(aan de hand van cijfers) worden onderzocht.

Page 53: Boekstaven 2008

52 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

1.5.1 INLEIDING

De werksoort Landelijke Vormingsinstellingen omvat 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen,

4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep (waarvan 1 vormingsinstelling voor gedetineerden en 3 vormingsinstellin-

gen voor personen met een handicap) en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact).

In dit deel hanteren we de volgende afkortingen:

- gespecialiseerde vormingsinstellingen: GVI

- syndicale vormingsinstellingen: SVI

- vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep: VBD

- federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact: V

1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen?

het aantal educatieve activiteiten 11.869

het aantal deelnemers aan de educatieve activiteiten 188.104

het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%

het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 107.803,3 92,0%

het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%

het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid

(urennorm)70.324,0 60,0%

het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 107.803,3 100,0%

het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid

(urennorm)70.324,0 65,2%

het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel) 117.218,8 100,0%

het aantal uren niet-formele educatie, subsidieerbaar door het decreet 89.877,5 76,7%

het aantal uren niet-formele educatie, niet subsidieerbaar door het decreet 17.925,8 15,3%

overige 9.415,5 8,0%

In 2007 presteerden de landelijke vormingsinstellingen 117.219 uren. Hiervan wordt 60% gesubsidieerd door de Vlaamse over-

heid.

Page 54: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 53

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

92% (of 107.803 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie22. Het decreet voor het sociaal-

cultureel volwassenenwerk hanteert een strikte omschrijving van niet-formele educatie . Niet-formele educatie wordt verschil-

lend ingevuld bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen, de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor een

bijzondere doelgroep en bij Vijftact.

89.878 uren (77%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het

kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm23 (70.324)

effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.

De landelijke vormingsinstellingen zetten ook in op formele educatie. Dit is goed voor 8% van het totale aantal vormingsuren.

In 2007 vonden 11.869 educatieve activiteiten plaats. 188.104 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemid-

deld 10 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers.

2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies?

Antwerpen 24.653,9 22,9%

Brussel 5.666,3 5,3%

Limburg 12.909,6 12,0%

Oost-Vlaanderen 24.608,7 22,8%

Vlaams-Brabant 20.239,3 18,8%

West-Vlaanderen 15.850,2 14,7%

andere 3.875,4 3,6%

107.803,3 100,0%

22 Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7° van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren van leer-, com-petentie- en functiebewijzen.” Alleen een programma-aanbod dat via een open aanbod en in een autonome levenssfeer van de deelnemer wordt gebracht, is voorwerp van subsidiëring (zie art. 23, derde lid, 3°, c); art. 31§1; art. 32 §2). Sommige activiteiten met kansengroepen en hun omgeving en met multiplicatoren worden wel gelijkgesteld met niet-formele educatie (zie art. 24, art. 32 §3, art. 36 §1).

23 Bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen wordt de reële urennorm in rekening gebracht en niet de initiële urennorm. Op basis van de flankerende maatregelen werd de initiële urennorm bij een deel van de organisaties verhoogd omwille van de toekenning van bijkomend personeel. De urennormen vindt u in: -Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007,

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. -Jaarboek 2004/05 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2006,

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen24 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).

23% 5% 12% 23% 19% 15% 4%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

andere

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

LVI: spreiding van de uren niet-formele educatie per provincie

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest24

Page 55: Boekstaven 2008

54 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het

Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het

aantal gepresteerde uren niet-formele educatie).

De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie (totaal =107.803 uren) is niet gelijk verdeeld over de verschillende

provincies. De provincies Vlaams-Brabant (19%) en Oost-Vlaanderen (23%) tellen, in verhouding tot hun aandeel in de bevolking

van het Vlaamse Gewest (respectievelijk 17% en 23%)25 , het meeste vormingsuren. In West-Vlaanderen en Antwerpen vonden

per inwoner het minste vormingsuren plaats. Brussel vertegenwoordigt 5% van het totale vormingsaanbod. Een beperkt aantal

activiteiten vond plaats in het buitenland of is niet aan één provincie toe te wijzen.

1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS

1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen vergelijkenderwijs?

GVI SVI VBD+V

het aantal educatieve activiteiten 6.384 3.871 1.614

het aantal deelnemers

aan de educatieve activiteiten82.974 62.747 42.383

het aantal uren educatieve activiteiten

gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel)

70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%

het aantal uren niet-formele educatie

gepresteerd in 200761.284,3 86,7% 30.462,0 100,0% 16.057,0 99,8%

het aantal uren educatieve activiteiten

gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel)

70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%

het aantal uren educatieve activiteiten

erkend en gesubsidieerd

door de overheid (urennorm)

38.416,0 54,4% 21.695,0 71,2% 10.213,0 63,5%

het aantal uren niet-formele educatie

gepresteerd in 200761.284,3 100,0% 30.462,0 100,0% 16.057,0 100,0%

het aantal uren educatieve activiteiten

erkend en gesubsidieerd

door de overheid (urennorm)

38.416,0 62,7% 21.695,0 71,2% 10.213,0 63,6%

Page 56: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 55

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

het aantal uren educatieve activiteiten

gepresteerd in 2007

(formeel en niet-formeel)

70.667,8 100,0% 30.462,0 100,0% 16.089,0 100,0%

het aantal uren niet-formele educatie,

subsidieerbaar door het decreet44.496,0 63,0% 30.462,0 100,0% 14.919,5 92,7%

het aantal uren niet-formele educatie,

niet subsidieerbaar door het decreet16.788,3 23,8% 0,0 0,0% 1.137,5 7,1%

overige 9.383,5 13,3% 0,0 0,0% 32,0 0,2%

De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden 70.668 uren. Hiervan wordt 54% gesubsidieerd door de Vlaamse over-

heid.

87% (of 61.284 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie. Het decreet voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk hanteert ook bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen een strikte omschrijving van niet-formele educatie

(zie hoger).

44.496 uren (63%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het

kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm (38.416)

effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.

De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden ook uren formele educatie. Dit is goed voor 13% van het totale aantal

vormingsuren.

In 2007 vonden 6.384 activiteiten plaats. 82.974 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 11 uur en

bereikte gemiddeld 13 deelnemers.

De syndicale vormingsinstellingen presteerden 30.462 uren. Hiervan wordt slechts 71% gesubsidieerd door de Vlaamse

overheid. Deze uren voldoen allemaal aan de omschrijving van niet-formele educatie, gehanteerd in het decreet, en zijn bijgevolg

subsidieerbaar.

In 2007 vonden 3.871 educatieve activiteiten plaats. 62.747 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemid-

deld 8 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers.

De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact presteerden 16.089 uren. Hiervan wordt 64% gesubsidi-

eerd door de Vlaamse overheid.

Nagenoeg alle uren die door deze instellingen werden gepresteerd, werden besteed aan niet-formele educatie.

14.920 uren van het totaal aantal uren voldoen aan de decretale omschrijving van niet-formele educatie en zijn dus subsidi-

eerbaar op basis van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm

(10.213) effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.

In 2007 vonden 1.614 activiteiten plaats. 42.383 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 10 uur en

bereikte gemiddeld 26 deelnemers.

Page 57: Boekstaven 2008

56 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies vergelijkenderwijs?

GVI SVI VBD+V

Antwerpen 15.869,7 25,9% 5.292,0 17,4% 3.492,3 21,7%

Brussel 2.516,0 4,1% 2.738,0 9,0% 412,3 2,6%

Limburg 7.020,6 11,5% 4.424,0 14,5% 1.465,0 9,1%

Oost-Vlaanderen 11.702,0 19,1% 9.220,0 30,3% 3.686,8 23,0%

Vlaams-Brabant 14.367,8 23,4% 3.051,0 10,0% 2.820,5 17,6%

West-Vlaanderen 6.690,5 10,9% 5.737,0 18,8% 3.422,8 21,3%

andere 3.117,9 5,1% 0,0 0,0% 757,5 4,7%

61.284,3 100,0% 30.462,0 100,0% 16.057,0 100,0%

26% 4% 11% 19% 23% 11% 5%

17% 9% 15% 30% 10% 19% 0%

22% 3% 9% 23% 18% 21% 5%

Antwerpen Brussel LimburgOost-

VlaanderenVlaams-Brabant

West-Vlaanderen

Andere

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs

28%

13%

23%

17%19%

= aandeel

bevolking van de

provincie in het

Vlaams Gewest25

GVI

SVI

VBD+V

De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie is niet gelijk verdeeld over de verschillende provincies. Tussen verschil-

lende soorten vormingsinstellingen zijn duidelijke verschillen waarneembaar tussen de provincies.

In de provincie Oost-Vlaanderen vinden veel vormingsuren plaats bij de syndicale vormingsinstellingen (30%). Dit is beduidend

meer in vergelijking met de andere vormingsinstellingen. De syndicale vormingsinstellingen presteren in vergelijking met de

andere instellingen ook opvallend veel vormingsuren in Brussel, namelijk 9%.

25 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS)

Page 58: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 57

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

Page 59: Boekstaven 2008

58 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 60: Boekstaven 2008

HOOFDSTUK 2

WERK-SOORTELIJKE

GEGEVENS OVER DE

MEDEWERKERS

Page 61: Boekstaven 2008

60 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

HOOFDSTUK 2

2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

Bij de FOV-lidorganisaties werken in totaal 2.230 personeelsleden. 1.884 (of 85%) hiervan worden ingezet voor het sociaal-cul-

tureel volwassenenwerk. Enkel bij de volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeels-

leden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken

voor andere luiken van de organisatie (bij de bewegingen wordt 29% niet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, maar

voor andere activiteiten en projecten ingezet).

Van de 1.884 personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft 71% hoofdzakelijk een inhoudelijke

opdracht. 29% heeft een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht.

Het grootste deel (58%) van de organisaties stelt tussen de 5 en de 19 personeelsleden tewerk. Verenigingen stellen in

absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit is meer dan het dubbele van het

aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen 315 mensen tewerk en de

volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers.

In het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken beduidend meer vrouwen (69%) dan mannen (31%). De overgrote meerder-

heid van de mannelijke personeelsleden (84%) voert hoofdzakelijk een inhoudelijke opdracht uit. De mannelijke personeelsle-

den die een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht uitvoeren, vertegenwoordigen een fractie (5%) van het totale personeels-

bestand (mannen en vrouwen samen). Deze vaststellingen zijn een constante bij alle werksoorten.

In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. De globale leeftijdspiramide

volgt daarbij grosso modo de trend op de arbeidsmarkt in Vlaanderen.

De bewegingen hebben opvallend jongere personeelsleden in dienst dan de andere werksoorten. Dit geldt vooral voor de

personeelsleden met een inhoudelijke opdracht: meer dan de helft is jonger dan 35 jaar.

Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Vooral personeelsleden met een

inhoudelijke opdracht hebben een beperkte dienstanciënniteit: 41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van

de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij de

eigen organisatie.

Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart (76%) van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Dit

is ruim het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%). Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad

Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). Dit is beduidend minder dan het Vlaamse gemiddelde (22%).

Page 62: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 61

2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

De bewegingen tellen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een Master-diploma dan de andere werksoorten.

De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.80. Bij

personeelsleden met een inhoudelijke opdracht bedraagt deze 0.83 en bij personeelsleden met een ondersteunende opdracht

0.75.

Zoals reeds eerder opgemerkt, doen verenigingen in belangrijke mate een beroep op vrijwilligers. Deze werksoort is met

225.298 vrijwilligers goed voor 96% van het totaal aantal vrijwilligers (233.715) in de sector.

Alle organisaties samen maken gebruik van de diensten van 5.238 freelancers met een inhoudelijke opdracht. Vooral de volks-

hogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per volkshogeschool). De meerderheid

van de verenigingen (71%) en de bewegingen (61%) doet geen beroep op freelancers.

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Page 63: Boekstaven 2008

62 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

2.2.1 VERENIGINGEN

De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn

telkens de 14 migrantenverenigingen inbegrepen.

De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55).

1. Hoeveel mensen werken voor de verenigingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden

detail: migrantenverenigingen

1.228

97

100,0%

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW1.000

87

81,4%

89,7%

verenigingen volgens aantal personeelsleden 55 100%

minder dan 3 1 1,8%

van 3 tem 4 5 9,1%

van 5 tem 9 22 40,0%

van 10 tem 19 9 16,4%

van 20 tem 29 5 9,1%

van 30 tem 39 5 9,1%

van 40 tem 49 2 3,6%

van 50 tem 99 5 9,1%

100 of meer 1 1,8%

De verenigingen stellen samen 1.228 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 22 personeelsleden per organisatie. Het aantal

personeelsleden bij de verenigingen varieert tussen 2 en 169. 40% van de verenigingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst.

De migrantenverenigingen stellen in totaal 97 mensen tewerk. Dit is 8% van de totale tewerkstelling in de werksoort. Zij stellen

gemiddeld 7 mensen per organisatie tewerk.

81% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In de subgroep Migranten-

verenigingen ligt dit hoger: net geen 90%.

2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.000 100,0%

mannen 294 29,4%

vrouwen 706 70,6%

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Page 64: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 63

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)

29% 71%

mannen vrouwen

Bij de verenigingen zijn de personeelsleden in functie van

de opdrachten voor het sociaal-cultureel werk overwegend

vrouwen: 71% vrouwen tegenover 29% mannen.

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht26 voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

1.000

87

100,0%

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht

704

65

70,4%

74,7%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht

296

22

29,6%

25,3%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

70% 30%

inhoudelijke opdracht

ondersteunendeopdracht

26 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

MIG: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

75% 25%

inhoudelijke opdracht

ondersteunendeopdracht

70% van de personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-culturele luik voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit.

Een overwegend ondersteunende opdracht wordt opgenomen door 30% van de mensen. Bij de subgroep Migrantenverenigingen

wordt, relatief gezien, nog iets meer ingezet op inhoudelijke taken: 75% van het personeelsbestand voert er een overwegend

inhoudelijke taak uit.

Page 65: Boekstaven 2008

64 | PROFIEL VAN DE SECTOR

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

MIG: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

65% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoudelijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (35%) als

mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.

Bij de migrantenverenigingen zijn de verschillen tussen de mannen en vrouwen iets genuanceerder. Bij hen werkt 73% van de

vrouwen en 78% van de mannen inhoudelijk.

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

83% 65%

17% 35%

mannen vrouwen

78% 73%

22% 27%

mannen vrouwen

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

294

32

100,0%

100,0%

met een inhoudelijke opdracht243

25

82,7%

78,1%

met een ondersteunende opdracht51

7

17,3%

21,9%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

706

55

100,0%

100,0%

met een inhoudelijke opdracht461

40

65,3%

72,7%

met een ondersteunende opdracht245

15

34,7%

27,3%

Page 66: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 65

5. Hoe oud zijn de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

1.000

87

100,0%

100,0%

jonger dan 25 jaar36

8

3,6%

9,2%

van 25 tem 34 jaar303

50

30,3%

57,5%

van 35 tem 44 jaar247

18

24,7%

20,7%

van 45 tem 54 jaar308

8

30,8%

9,2%

van 55 tem 59 jaar93

3

9,3%

3,4%

60 jaar en ouder13

0

1,3%

0,0%

De categorie van 25 tot en met 54 jaar herbergt het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk, namelijk 86%. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 zijn maar in beperkte mate aan de slag bij de

werksoort Verenigingen. Opvallend is dat 1% van het totaal aantal personeelsleden 60 jaar of ouder is.

Bij de subgroep Migrantenverenigingen is het personeelsbestand over het algemeen jonger. Bij de migrantenverenigingen is 9%

van de mensen ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk jonger dan 25 jaar, bij de andere verenigingen is dit 4%. De

ruime meerderheid (58%) van de werknemers bij de migrantenverenigingen is tussen de 25 en de 34 jaar oud.

6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

704

65

100,0%

100,0%

296

22

100,0%

100,0%

jonger dan 25 jaar24

6

3,4%

9,2%

12

2

4,1%

9,1%

van 25 tem 34 jaar247

40

35,1%

61,5%

56

10

18,9%

45,5%

van 35 tem 44 jaar170

12

24,1%

18,5%

77

6

26,0%

27,3%

van 45 tem 54 jaar189

7

26,8%

10,8%

119

1

40,2%

4,5%

van 55 tem 59 jaar65

0

9,2%

0,0%

28

3

9,5%

13,6%

60 jaar en ouder9

0

1,3%

0,0%

4

0

1,4%

0,0%

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Page 67: Boekstaven 2008

66 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3% 35% 24% 27% 9% 1%

4% 19% 26% 40% 9% 1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaaren ouder

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

9% 62% 18% 11% 0% 0%

9% 45% 27% 5% 14% 0%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaaren ouder

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

Personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn over het algemeen iets ouder. 35% van de personeelsleden met een

inhoudelijke opdracht is tussen de 25 en 34 jaar oud. 40% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen

de 45 en 54 jaar oud.

Bij de migrantenverenigingen valt het overwicht op van de 25- tot 34-jarigen bij zowel de werknemers met een inhoudelijke

(62%) als met een ondersteunende opdracht (46%).

verhouding van de personeelsleden

volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

jonger dan 25 jaar 24 66,7% 12 33,3% 36 100,0%

van 25 tem 34 jaar 247 81,5% 56 18,5% 303 100,0%

van 35 tem 44 jaar 170 68,8% 77 31,2% 247 100,0%

van 45 tem 54 jaar 189 61,4% 119 38,6% 308 100,0%

van 55 tem 59 jaar 65 69,9% 28 30,1% 93 100,0%

60 jaar en ouder 9 69,2% 4 30,8% 13 100,0%

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 68: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 67

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

67% 82% 69% 61% 70% 69%

33% 18% 31% 39% 30% 31%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaaren ouder

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(70%-30%)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-

rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.

De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (70%) en een

ondersteunende opdracht (30%).

Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (82%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht.

Van de 45- tot 54-jarigen werkt 61% inhoudelijk.

7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

1.000

87

100,0%

100,0%

minder dan 1 jaar102

16

10,2%

18,4%

van 1 tem 4 jaar260

42

26,0%

48,3%

van 5 tem 9 jaar229

17

22,9%

19,5%

van 10 tem 19 jaar225

10

22,5%

11,5%

van 20 tem 29 jaar135

2

13,5%

2,3%

30 jaar en meer49

0

4,9%

0,0%

Page 69: Boekstaven 2008

68 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

12% 29% 25% 20% 11% 3%

6% 19% 19% 28% 19% 9%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

27 Migrantenfederaties zijn erkend sinds 2003. Een aantal van deze federaties beschikte pas na de erkenning over voldoende middelen voor een personeelsbeleid. Bij hen is de dienstanciënniteit dan ook maximaal 5 jaar.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Een ruim derde (36%) van de personeelsleden in de werksoort Verenigingen is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar vereni-

ging. Anderzijds is er ook een grote groep ‘blijvers’: 18% werkt al meer dan 20 jaar voor dezelfde werkgever.

Ook hier valt op dat de subgroep van de migrantenverenigingen eigen accenten27 legt: bij hen is 68% nog geen vijf jaar bij

dezelfde organisatie aan de slag. Een dienstanciënniteit van meer dan 20 jaar is bij hen, op 2 uitzonderingen na, onbestaande.

8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

704

65

100,0%

100,0%

296

22

100,0%

100,0%

minder dan 1 jaar84

14

11,9%

21,5%

18

2

6,1%

9,1%

van 1 tem 4 jaar204

28

29,0%

43,1%

56

14

18,9%

63,6%

van 5 tem 9 jaar173

15

24,6%

23,1%

56

2

18,9%

9,1%

van 10 tem 19 jaar141

6

20,0%

9,2%

84

4

28,4%

18,2%

van 20 tem 29 jaar79

2

11,2%

3,1%

56

0

18,9%

0,0%

30 jaar en meer23

0

3,3%

0,0%

26

0

8,8%

0,0%

Page 70: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 69

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

28 Zie voetnoot 27

41% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Bij de migranten-

verenigingen is dit cijfer nog opmerkelijker: 65%.

Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht ziet het plaatje er op werksoortelijk niveau anders uit. Daar heeft de

grootste groep personeelsleden (28%) een dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar. 25% werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar

organisatie.

De migrantenverenigingen wijken sterk af28 van het werksoortgemiddelde. 73% van de personeelsleden met een ondersteu-

nende opdracht werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie.

verhouding van de personeelsleden

volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

minder dan 1 jaar 84 82,4% 18 17,6% 102 100,0%

van 1 tem 4 jaar 204 78,5% 56 21,5% 260 100,0%

van 5 tem 9 jaar 173 75,5% 56 24,5% 229 100,0%

van 10 tem 19 jaar 141 62,7% 84 37,3% 225 100,0%

van 20 tem 29 jaar 79 58,5% 56 41,5% 135 100,0%

30 jaar en meer 23 46,9% 26 53,1% 49 100,0%

22% 43% 23% 9% 3% 0%

9% 64% 9% 18% 0% 0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 71: Boekstaven 2008

70 | PROFIEL VAN DE SECTOR

82% 78% 76% 63% 59% 47%

18% 22% 24% 37% 41% 53%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(70%-30%)

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht

in de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ personeelsleden met een inhoudelijke

opdracht met 82% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’30 jaar en meer’ terug tot 47%.

9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.000 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 24 2,4%

diploma Secundair Onderwijs 245 24,5%

Bachelor-diploma 455 45,5%

Master-diploma 276 27,6%

Het merendeel van de personeelsleden, namelijk 73%, heeft een Master- of Bachelor-diploma. 25% is werkzaam met een

diploma Secundair Onderwijs. 2% van het personeel heeft enkel een getuigschrift van maximaal de tweede graad van het

Secundair Onderwijs.

Bij de subgroep Migrantenverenigingen ligt de verhouding ook hier anders: 58% heeft een diploma van voortgezet onderwijs,

39% heeft een diploma Secundair Onderwijs.

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 72: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 71

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

704

65

100,0%

100,0%

296

22

100,0%

100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs3

2

0,4%

3,1%

21

1

7,1%

4,5%

diploma Secundair Onderwijs61

22

8,7%

33,8%

184

12

62,2%

54,5%

Bachelor-diploma383

25

54,4%

38,5%

72

5

24,3%

22,7%

Master-diploma257

16

36,5%

24,6%

19

4

6,4%

18,2%

0% 9% 54% 37%

7% 62% 24% 6%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

3% 34% 38% 25%

5% 55% 23% 18%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 73: Boekstaven 2008

72 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

verhouding van de personeelsleden

volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs3 12,5% 21 87,5% 24 100,0%

diploma Secundair Onderwijs 61 24,9% 184 75,1% 245 100,0%

Bachelor-diploma 383 84,2% 72 15,8% 455 100,0%

Master-diploma 257 93,1% 19 6,9% 276 100,0%

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(70%-30%)

13% 25% 84% 93%

88% 75% 16% 7%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van ondersteunende personeelsleden in de hogere

opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de personeelsleden met

een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 13% inhoudelijk.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

De meerderheid (54%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Bachelor-diploma. 91% van de per-

soneelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een

ondersteunende opdracht heeft de meerderheid (62%) een diploma Secundair Onderwijs. 31% van de personeelsleden met een

ondersteunende opdracht is hooggeschoold.

Bij de migrantenverenigingen zijn gemiddeld minder personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hoog opgeleid (63%). Bij

de personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn er wel meer hooggeschoolden (41%) dan het werksoortgemiddelde

(31%).

Page 74: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 73

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

29 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk29?

Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld

door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor

bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

detail: migrantenverenigingen

852,8

70,4

1.00

1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW1.000

87

0.85

0.81

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85. Bij de subgroep

Migrantenverenigingen is de tewerkstellingsbreuk nagenoeg dezelfde: 0.81.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een inhoudelijke opdracht

detail: migrantenverenigingen

619,0

52,3

1.00

1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht

704

65

0.88

0.80

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een ondersteunende opdracht

detail: migrantenverenigingen

233,8

18,2

1.00

1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht

296

22

0.79

0.83

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

VER: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

0.88 0.79

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

MIG: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

0.80 0.83

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

Page 75: Boekstaven 2008

74 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

12. Werken verenigingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht30 ?

geen freelancers

detail: migrantenverenigingen

39

12

70,9%

85,7%

van 1 tem 9 freelancers9

2

16,4%

14,3%

van 10 tem 49 freelancers1

0

1,8%

0,0%

van 50 tem 99 freelancers0

0

0,0%

0,0%

van 100 tem 499 freelancers3

0

5,5%

0,0%

van 500 tem 999 freelancers3

0

5,5%

0,0%

totaal55

14

100,0%

100,0%

Het totaal aantal freelancers met een inhoudelijke opdracht ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 2.789.

39 verenigingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 900, het gemiddelde aantal 51.

13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de verenigingen?

geen vrijwilligers

detail: migrantenverenigingen

0

0

0,0%

0,0%

van 100 tem 499 vrijwilligers14

8

25,5%

57,1%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers32

6

58,2%

42,9%

van 5000 tem 19.999 vrijwilligers6

0

10,9%

0,0%

van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers3

0

5,5%

0,0%

totaal55

14

100,0%

100,0%

30 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk,

bedraagt 0.88. Bij personeel met een ondersteunende opdracht is dit 0.79. Bij de subgroep Migrantenverenigingen zijn de

respectieve cijfers 0.80 en 0.83.

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 225.298. Dit aantal varieert bij de

verschillende verenigingen van 170 tot 40.825 met een gemiddelde van 4.096 vrijwilligers per vereniging.

Page 76: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 75

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.2.2 BEWEGINGEN

De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 31 bewegingen.

1. Hoeveel mensen werken voor de bewegingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden 315 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 71,1%

bewegingen volgens aantal personeelsleden 31 100,0%

minder dan 3 6 19,4%

van 3 tem 4 6 19,4%

van 5 tem 9 10 32,3%

van 10 tem 19 6 19,4%

van 20 tem 29 0 0,0%

van 30 tem 39 2 6,5%

van 40 tem 49 0 0,0%

van 50 tem 99 1 3,2%

100 of meer 0 0,0%

De 31 bewegingen stellen 315 personeelsleden tewerk. We tellen een gemiddelde van 10 personeelsleden per organisatie. Het

aantal personeelsleden bij de bewegingen varieert tussen 1 en 82. 32% van de bewegingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in

dienst.

71% van het totaal aantal personeelsleden van de 31 bewegingen wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%

mannen 79 35,3%

vrouwen 145 64,7%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)

35% 65%

mannen vrouwen

Bij de bewegingen zijn de personeelsleden in functie van de

opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend vrou-

wen: 65% vrouwen tegenover 35% mannen.

Page 77: Boekstaven 2008

76 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht31 voor het SCVW

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht 153 68,3%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht71 31,7%

31 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

68% 32%

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-

rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke

opdrachten uit. 68% van de mensen heeft een inhoudelijke

opdracht tegenover 32% een ondersteunende opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 79 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 65 82,3%

met een ondersteunende opdracht 14 17,7%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 145 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 88 60,7%

met een ondersteunende opdracht 57 39,3%

Page 78: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 77

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

82% 61%

18% 39%

mannen vrouwen 61% van de vrouwen en 82% van de mannen werkt inhoude-

lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (39%)

als mannen (18%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.

5. Hoe oud zijn de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%

jonger dan 25 jaar 2 0,9%

van 25 tem 34 jaar 89 39,7%

van 35 tem 44 jaar 64 28,6%

van 45 tem 54 jaar 55 24,6%

van 55 tem 59 jaar 13 5,8%

60 jaar en ouder 1 0,4%

40% van de personeelsleden die werken bij een beweging zijn tussen de 25 en 34 jaar. Opvallend weinig personeelsleden zijn

jonger dan 25 (1%) of ouder dan 55 jaar (6%).

6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%

jonger dan 25 jaar 1 0,7% 1 1,4%

van 25 tem 34 jaar 76 49,7% 13 18,3%

van 35 tem 44 jaar 40 26,1% 24 33,8%

van 45 tem 54 jaar 29 19,0% 26 36,6%

van 55 tem 59 jaar 7 4,6% 6 8,5%

60 jaar en ouder 0 0,0% 1 1,4%

Page 79: Boekstaven 2008

78 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

1% 50% 26% 19% 5% 0%

1% 18% 34% 37% 8% 1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

De helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is 34 jaar of jonger. 70% van de personeelsleden met een onder-

steunende opdracht is tussen de 35 en 54 jaar oud.

verhouding van de personeelsleden

volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

jonger dan 25 jaar 1 50,0% 1 50,0% 2 100,0%

van 25 tem 34 jaar 76 85,4% 13 14,6% 89 100,0%

van 35 tem 44 jaar 40 62,5% 24 37,5% 64 100,0%

van 45 tem 54 jaar 29 52,7% 26 47,3% 55 100,0%

van 55 tem 59 jaar 7 53,8% 6 46,2% 13 100,0%

60 jaar en ouder 0 0,0% 1 100,0% 1 100,0%

50% 85% 63% 53% 54% 0%

50% 15% 38% 47% 46% 100%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(68%-32%)

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-

rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.

De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (68%) en een

ondersteunende opdracht (32%).

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 80: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 79

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (85%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht.

Bij de plus 45-jarigen werken bovengemiddeld veel personeelsleden ondersteunend.

Er is één personeelslid van 60 jaar of ouder.

7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%

minder dan 1 jaar 33 14,7%

van 1 tem 4 jaar 79 35,3%van 5 tem 9 jaar 61 27,2%van 10 tem 19 jaar 31 13,8%

van 20 tem 29 jaar 19 8,5%

30 jaar en meer 1 0,4%

De helft van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan

5 jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar beweging.

8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%

minder dan 1 jaar 27 17,6% 6 8,5%

van 1 tem 4 jaar 58 37,9% 21 29,6%

van 5 tem 9 jaar 39 25,5% 22 31,0%

van 10 tem 19 jaar 19 12,4% 12 16,9%

van 20 tem 29 jaar 9 5,9% 10 14,1%

30 jaar en meer 1 0,7% 0 0,0%

18% 38% 25% 12% 6% 1%

8% 30% 31% 17% 14% 0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

Ruim de helft (56%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar bewe-

ging. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht werkt de meerderheid (62%) daarentegen reeds langer dan 5

jaar bij dezelfde organisatie.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 81: Boekstaven 2008

80 | PROFIEL VAN DE SECTOR

verhouding van de personeelsleden

volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

minder dan 1 jaar 27 81,8% 6 18,2% 33 100,0%

van 1 tem 4 jaar 58 73,4% 21 26,6% 79 100,0%

van 5 tem 9 jaar 39 63,9% 22 36,1% 61 100,0%

van 10 tem 19 jaar 19 61,3% 12 38,7% 31 100,0%

van 20 tem 29 jaar 9 47,4% 10 52,6% 19 100,0%

30 jaar en meer 1 100,0% 0 0,0% 1 100,0%

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

82% 73% 64% 61% 47% 100%

18% 27% 36% 39% 53% 0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(68%-32%)

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in

de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ en ‘1 tot en met 4 jaar’ de personeelsleden

met een inhoudelijke opdracht met respectievelijk 82% en 73% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’20 tot

en met 29 jaar’ terug tot 47%.

Er is één personeelslid in de categorie van 30 jaar en meer.

9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 10 4,5%

diploma Secundair Onderwijs 39 17,4%Bachelor-diploma 70 31,3%Master-diploma 105 46,9%

47% van alle personeelsleden heeft een Master-diploma en 31% beschikt over een Bachelor-diploma. 4% van de werknemers

beschikt over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 82: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 81

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0% 71 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 1 0,7% 9 12,7%

diploma Secundair Onderwijs 10 6,5% 29 40,8%

Bachelor-diploma 50 32,7% 20 28,2%

Master-diploma 92 60,1% 13 18,3%

1% 7% 33% 60%

13% 41% 28% 18%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

De grote meerderheid (60%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. 93% van de

personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een

ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (41%) een diploma Secundair Onderwijs. 47% van de personeelsleden met een

ondersteunende opdracht is hooggeschoold.

verhouding van de personeelsleden

volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs1 10,0% 9 90,0% 10 100,0%

diploma Secundair Onderwijs 10 25,6% 29 74,4% 39 100,0%

Bachelor-diploma 50 71,4% 20 28,6% 70 100,0%

Master-diploma 92 87,6% 13 12,4% 105 100,0%

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 83: Boekstaven 2008

82 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(68%-32%)

10% 26% 71% 88%

90% 74% 29% 12%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende

opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 12% ondersteunend. Van

de personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 10% inhoudelijk.

11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk32 ?

Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld

door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor

bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 165,3 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 224 0.74

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.74

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een inhoudelijke opdracht113,3 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht153 0.74

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een ondersteunende opdracht52,0 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht71 0.73

32 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 84: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 83

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

BEW: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

0.74 0.73

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

Er is geen noemenswaardig onderscheid in tewerkstel-

lingsbreuk tussen personeelsleden met een inhoudelijke en

personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Beide zijn

quasi identiek: respectievelijk 0.74 tegenover 0.73.

12. Werken bewegingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht33 ?

geen freelancers 19 61,3%

van 1 tem 9 freelancers 12 38,7%

totaal 31 100,0%

In totaal worden bij de bewegingen 42 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk

ingezet. 19 bewegingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 8.

13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de bewegingen?

geen vrijwilligers 3 9,7%

van 1 tem 19 vrijwilligers 9 29,0%

van 20 tem 29 vrijwilligers 3 9,7%

van 30 tem 49 vrijwilligers 3 9,7%

van 50 tem 99 vrijwilligers 6 19,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers 5 16,1%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers 2 6,5%

totaal 31 100,0%

33 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 4.968. 3 bewegingen werken niet met

vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 2.600.

Page 85: Boekstaven 2008

84 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN

De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 13 volkshogescholen.

1. Hoeveel mensen werken voor de volkshogescholen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden 191 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 99,5%

volkshogescholen volgens aantal personeelsleden 13 100%

minder dan 3 0 0,0%

van 3 tem 4 0 0,0%

van 5 tem 9 2 15,4%

van 10 tem 19 10 76,9%

van 20 tem 29 0 0,0%

van 30 tem 39 1 7,7%

Op een totaal van 13 volkshogescholen zijn er 191 personeelsleden tewerkgesteld. We tellen een gemiddelde van 15 personeels-

leden per organisatie. Het aantal personeelsleden binnen de verschillende volkshogescholen varieert van 8 tot 35. 77% van de

volkshogescholen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst.

Zowat alle personeelsleden van de 13 volkshogescholen worden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%

mannen 58 30,5%

vrouwen 132 69,5%

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

VHS: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%31% 69%

mannen vrouwen

Bij de volkshogescholen zijn de personeelsleden in functie

van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend

vrouwen: 69% vrouwen tegenover 31% mannen.

VHS: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)

Page 86: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 85

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht34 voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht 131 68,9%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht59 31,1%

34 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

69% 31%

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-

rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke

opdrachten uit. 69% van de mensen heeft een inhoudelijke

opdracht tegenover 31% van de mensen een ondersteunende

opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 58 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 48 82,8%

met een ondersteunende opdracht 10 17,2%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 132 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 83 62,9%

met een ondersteunende opdracht 49 37,1%

Page 87: Boekstaven 2008

86 | PROFIEL VAN DE SECTOR

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

83% 63%

17% 37%

mannen vrouwen

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

63% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoude-

lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (37%)

als mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.

5. Hoe oud zijn de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%

jonger dan 25 jaar 3 1,6%

van 25 tem 34 jaar 56 29,5%

van 35 tem 44 jaar 53 27,9%

van 45 tem 54 jaar 61 32,1%

van 55 tem 59 jaar 15 7,9%

60 jaar en ouder 2 1,1%

Bijna alle (90%) personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zijn tussen de 25 en 54 jaar oud. Perso-

neelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is 60 jaar of

ouder.

6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%

jonger dan 25 jaar 2 1,5% 1 1,7%

van 25 tem 34 jaar 46 35,1% 10 16,9%

van 35 tem 44 jaar 30 22,9% 23 39,0%

van 45 tem 54 jaar 38 29,0% 23 39,0%

van 55 tem 59 jaar 13 9,9% 2 3,4%

60 jaar en ouder 2 1,5% 0 0,0%

Page 88: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 87

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2% 35% 23% 29% 10% 2%

2% 17% 39% 39% 3% 0%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertonen een andere spreiding over de leeftijdscategorieën dan de personeels-

leden met een ondersteunende opdracht. 78% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen de 35 en 54

jaar oud. Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is dit 52%. Volkshogescholen hebben veel jonge personeelsleden

met een inhoudelijke opdracht: 37% is 34 jaar of jonger.

verhouding van de personeelsleden

volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

jonger dan 25 jaar 2 66,7% 1 33,3% 3 100,0%

van 25 tem 34 jaar 46 82,1% 10 17,9% 56 100,0%

van 35 tem 44 jaar 30 56,6% 23 43,4% 53 100,0%

van 45 tem 54 jaar 38 62,3% 23 37,7% 61 100,0%

van 55 tem 59 jaar 13 86,7% 2 13,3% 15 100,0%

60 jaar en ouder 2 100,0% 0 0,0% 2 100,0%

67% 82% 57% 62% 87% 100%

33% 18% 43% 38% 13% 0%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(69%-31%)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 89: Boekstaven 2008

88 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-

rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.

De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (69%) en een

ondersteunende opdracht (31%).

Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht boven-

gemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (82%) en 55 tot en met 59 jaar (87%).

De twee personeelsleden van 60 jaar of ouder zijn personeelsleden met een inhoudelijke opdracht.

7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie35 ?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%

minder dan 1 jaar 16 8,4%

van 1 tem 4 jaar 63 33,2%

van 5 tem 9 jaar 36 18,9%

van 10 tem 19 jaar 46 24,2%

van 20 tem 29 jaar 25 13,2%

30 jaar en meer 4 2,1%

42% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5

jaar. 15% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar volkshogeschool.

8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%

minder dan 1 jaar 10 7,6% 6 10,2%

van 1 tem 4 jaar 45 34,4% 18 30,5%

van 5 tem 9 jaar 26 19,8% 10 16,9%

van 10 tem 19 jaar 31 23,7% 15 25,4%

van 20 tem 29 jaar 15 11,5% 10 16,9%

30 jaar en meer 4 3,1% 0 0,0%

35 De volkshogescholen ontstonden in 2004 uit onder andere de fusie van bestaande vormingsinstellingen. Personeelsleden die bij de start overstapten van een fuserende vormingsinstelling naar een volkshogeschool behielden hun dienstanciënniteit. Daarom kan de dienstanciënniteit van de personeelsleden in 2007 groter zijn dan 3 jaar.

Page 90: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 89

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

8% 34% 20% 24% 11% 3%

10% 31% 17% 25% 17% 0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over

de categorieën van dienstanciënniteit.

42% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar volkshogeschool. Voor

de personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (41%).

verhouding van de personeelsleden

volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

minder dan 1 jaar 10 62,5% 6 37,5% 16 100,0%

van 1 tem 4 jaar 45 71,4% 18 28,6% 63 100,0%

van 5 tem 9 jaar 26 72,2% 10 27,8% 36 100,0%

van 10 tem 19 jaar 31 67,4% 15 32,6% 46 100,0%

van 20 tem 29 jaar 15 60,0% 10 40,0% 25 100,0%

30 jaar en meer 4 100,0% 0 0,0% 4 100,0%

63% 71% 72% 67% 60% 100%

38% 29% 28% 33% 40% 0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(69%-31%)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 91: Boekstaven 2008

90 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en een

ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal met de gemiddelde

verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (69% / 31%). Enkel in de categorieën van minder dan 1 jaar en van 20 tot

29 jaar zijn de personeelsleden met een ondersteunende opdracht wat oververtegenwoordigd.

9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 6 3,2%

diploma Secundair Onderwijs 33 17,4%

Bachelor-diploma 76 40,0%

Master-diploma 75 39,5%

Het merendeel van de personeelsleden (80%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt

over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 131 100,0% 59 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 1 0,8% 5 8,5%

diploma Secundair Onderwijs 2 1,5% 31 52,5%

Bachelor-diploma 56 42,7% 20 33,9%

Master-diploma 72 55,0% 3 5,1%

1% 2% 43% 55%

8% 53% 34% 5%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

55% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. Bij de personeelsleden met een onder-

steunende opdracht heeft de grootste groep (53%) een diploma Secundair Onderwijs.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 92: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 91

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

verhouding van de personeelsleden

volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs1 16,7% 5 83,3% 6 100,0%

diploma Secundair Onderwijs 2 6,1% 31 93,9% 33 100,0%

Bachelor-diploma 56 73,7% 20 26,3% 76 100,0%

Master-diploma 72 96,0% 3 4,0% 75 100,0%

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(69%-31%)

17% 6% 74% 96%

83% 94% 26% 4%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende

opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 4% ondersteunend. Van de

personeelsleden met een diploma Secundair Onderwijs werkt anderzijds 6% inhoudelijk.

11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk36 ?

Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld

door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor

bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 160,6 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 190 0.85

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85.

36 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 93: Boekstaven 2008

92 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een inhoudelijke opdracht115,5 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht131 0.88

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een ondersteunende opdracht45,2 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht59 0.77

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

VHS: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

0.88 0.77

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een

inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenen-

werk bedraagt 0.88. Voor het personeel met een ondersteu-

nende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.77.

12. Werken de volkshogescholen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht37 ?

geen freelancers 0 0,0%

van 1 tem 9 freelancers 1 7,7%

van 10 tem 49 freelancers 3 23,1%

van 50 tem 99 freelancers 5 38,5%

van 100 tem 499 freelancers 4 30,8%

totaal 13 100,0%

In totaal worden bij de volkshogescholen 1.266 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwas-

senenwerk ingezet. Dit aantal varieert voor de 13 volkshogescholen van 3 tot 214, met een gemiddelde van 97 freelance

medewerkers per volkshogeschool.

37 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

Page 94: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 93

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de volkshogescholen?

geen vrijwilligers 1 7,7%

van 1 tem 19 vrijwilligers 8 61,5%

van 20 tem 29 vrijwilligers 0 0,0%

van 30 tem 49 vrijwilligers 4 30,8%

totaal 13 100,0%

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 211. 1 volkshogeschool werkt niet

met vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 49, het gemiddelde aantal 16.

Page 95: Boekstaven 2008

94 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 27 landelijke vormingsinstellingen.

1. Hoeveel mensen werken voor de landelijke vormingsinstellingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden 496 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 94,8%

landelijke vormingsinstellingen volgens aantal personeelsleden 27 100,0%

minder dan 3 1 3,7%

van 3 tem 4 3 11,1%

van 5 tem 9 5 18,5%

van 10 tem 19 9 33,3%

van 20 tem 29 4 14,8%

van 30 tem 39 1 3,7%

van 40 tem 49 2 7,4%

van 50 tem 99 2 7,4%

100 of meer 0 0,0%

De landelijke vormingsinstellingen stellen samen 496 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 18 personeelsleden per organi-

satie. Het aantal personeelsleden bij de instellingen varieert tussen 2 en 53. 33% van de landelijke vormingsinstellingen heeft 10

tot 19 personeelsleden in dienst.

95% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%

mannen 153 32,6%

vrouwen 317 67,4%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%33% 67%

mannen vrouwen

LVI: verhouding mannen en vrouwen (SCVW)

Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de personeelsleden

in functie van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik

overwegend vrouwen: 67% vrouwen tegenover 33% mannen.

Page 96: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 95

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht38 voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht 346 73,6%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht124 26,4%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

74% 26%

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-

rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke

opdrachten uit. 74% van de mensen heeft een inhoudelijke

opdracht tegenover 26% van de mensen een ondersteunende

opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 153 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 134 87,6%

met een ondersteunende opdracht 19 12,4%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 317 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 212 66,9%

met een ondersteunende opdracht 105 33,1%

38 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

Page 97: Boekstaven 2008

96 | PROFIEL VAN DE SECTOR

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

88% 67%

12% 33%

mannen vrouwen

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

67% van de vrouwen en 88% van de mannen werkt inhoude-

lijk. Verhoudingsgewijs worden bijna drie keer zoveel vrouwen

(33%) als mannen (12%) voor ondersteunende opdrachten

ingezet.

5. Hoe oud zijn de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%

jonger dan 25 jaar 17 3,6%

van 25 tem 34 jaar 127 27,0%

van 35 tem 44 jaar 139 29,6%

van 45 tem 54 jaar 145 30,9%

van 55 tem 59 jaar 36 7,7%

60 jaar en ouder 6 1,3%

Het merendeel (88%) van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk is tussen de 25 en 54 jaar

oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is

60 jaar of ouder.

6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%

jonger dan 25 jaar 11 3,2% 6 4,8%

van 25 tem 34 jaar 103 29,8% 24 19,4%

van 35 tem 44 jaar 107 30,9% 32 25,8%

van 45 tem 54 jaar 100 28,9% 45 36,3%

van 55 tem 59 jaar 22 6,4% 14 11,3%

60 jaar en ouder 3 0,9% 3 2,4%

Page 98: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 97

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3% 30% 31% 29% 6% 1%

5% 19% 26% 36% 11% 2%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

Onder de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is er een duidelijke stijgende lijn merkbaar die culmineert in de

leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar. 36% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht maakt deel uit van

die categorie.

De personeelsleden met een inhoudelijke opdracht zijn vrij gelijkmatig gespreid over de leeftijdscategorieën tussen de 25 en 54

jaar.

verhouding van de personeelsleden

volgens leeftijd en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

jonger dan 25 jaar 11 64,7% 6 35,3% 17 100,0%

van 25 tem 34 jaar 103 81,1% 24 18,9% 127 100,0%

van 35 tem 44 jaar 107 77,0% 32 23,0% 139 100,0%

van 45 tem 54 jaar 100 69,0% 45 31,0% 145 100,0%

van 55 tem 59 jaar 22 61,1% 14 38,9% 36 100,0%

60 jaar en ouder 3 50,0% 3 50,0% 6 100,0%

65% 81% 77% 69% 61% 50%

35% 19% 23% 31% 39% 50%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(74%-26%)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 99: Boekstaven 2008

98 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscatego-

rie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven.

De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (74%) en een

ondersteunende opdracht (26%).

Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht boven-

gemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (81%) en 35 tot en met 44 jaar (77%).

7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%

minder dan 1 jaar 65 13,8%

van 1 tem 4 jaar 161 34,3%

van 5 tem 9 jaar 110 23,4%

van 10 tem 19 jaar 91 19,4%

van 20 tem 29 jaar 37 7,9%

30 jaar en meer 6 1,3%

48% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5

jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar vormingsinstelling.

8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie ?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%

minder dan 1 jaar 52 15,0% 13 10,5%

van 1 tem 4 jaar 119 34,4% 42 33,9%

van 5 tem 9 jaar 82 23,7% 28 22,6%

van 10 tem 19 jaar 62 17,9% 29 23,4%

van 20 tem 29 jaar 27 7,8% 10 8,1%

30 jaar en meer 4 1,2% 2 1,6%

15% 34% 24% 18% 8% 1%

10% 34% 23% 23% 8% 2%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 100: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 99

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over

de categorieën van dienstanciënniteit.

49% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar organisatie. Voor de

personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (44%).

verhouding van de personeelsleden

volgens dienstanciënniteit en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

minder dan 1 jaar 52 80,0% 13 20,0% 65 100,0%

van 1 tem 4 jaar 119 73,9% 42 26,1% 161 100,0%

van 5 tem 9 jaar 82 74,5% 28 25,5% 110 100,0%

van 10 tem 19 jaar 62 68,1% 29 31,9% 91 100,0%

van 20 tem 29 jaar 27 73,0% 10 27,0% 37 100,0%

30 jaar en meer 4 66,7% 2 33,3% 6 100,0%

80% 74% 75% 68% 73% 67%

20% 26% 25% 32% 27% 33%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(74%-26%)

Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en perso-

neelsleden met een ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal

met de gemiddelde verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (74% / 26%).

9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 13 2,8%

diploma Secundair Onderwijs 86 18,3%

Bachelor-diploma 207 44,0%

Master-diploma 164 34,9%

Het merendeel van de personeelsleden (79%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt

over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 101: Boekstaven 2008

100 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 346 100,0% 124 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 2 0,6% 11 8,9%

diploma Secundair Onderwijs 29 8,4% 57 46,0%

Bachelor-diploma 163 47,1% 44 35,5%

Master-diploma 152 43,9% 12 9,7%

1% 8% 47% 44%

9% 46% 35% 10%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

91% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsle-

den met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (46%) een diploma Secundair Onderwijs. 45% van de personeels-

leden met een ondersteunende opdracht is hooggeschoold.

verhouding van de personeelsleden

volgens opleidingsniveau en opdrachtinhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht totaal

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs2 15,4% 11 84,6% 13 100,0%

diploma Secundair Onderwijs 29 33,7% 57 66,3% 86 100,0%

Bachelor-diploma 163 78,7% 44 21,3% 207 100,0%

Master-diploma 152 92,7% 12 7,3% 164 100,0%

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 102: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 101

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW)

= gemiddelde

verhouding

inhoudelijke-

ondersteunende

opdracht

(74%-26%)

15% 34% 79% 93%

85% 66% 21% 7%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende

opdracht in de hogere opleidingscategorieën. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de

personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 15% inhoudelijk.

11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk39 ?

Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld

door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor

bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 335,2 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 470 0.71

De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.71.

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een inhoudelijke opdracht253,6 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht346 0.73

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

voor een ondersteunende opdracht81,5 1.00

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht124 0.66

39 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Page 103: Boekstaven 2008

102 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

LVI: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

0.73 0.66

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een

inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenen-

werk bedraagt 0.73. Voor het personeel met een ondersteu-

nende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.66.

12. Werken landelijke vormingsinstellingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht40 ?

geen freelancers 4 14,8%

van 1 tem 9 freelancers 5 18,5%

van 10 tem 49 freelancers 10 37,0%

van 50 tem 99 freelancers 3 11,1%

van 100 tem 499 freelancers 5 18,5%

totaal 27 100,0%

In totaal worden bij de landelijke vormingsinstellingen 1.141 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk ingezet. 4 organisaties werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 169, het gemid-

delde aantal 42.

13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de landelijke vormingsinstellingen?

geen vrijwilligers 6 22,2%

van 1 tem 19 vrijwilligers 8 29,6%

van 20 tem 29 vrijwilligers 2 7,4%

van 30 tem 49 vrijwilligers 2 7,4%

van 50 tem 99 vrijwilligers 2 7,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers 5 18,5%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers 2 7,4%

totaal 27 100,0%

40 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 3.238. 6 vormingsinstellingen werken

zonder vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 1.000, het gemiddelde aantal 120.

Page 104: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 103

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

2.3.1 PERSONEEL

1. Algemeen

VER BEW VHS LVI TOTAAL

het aantal personeelsleden

binnen de organisatie1.228 100,0% 315 100,0% 191 100,0% 496 100,0% 2.230 100,0%

het aantal personeelsleden

ingezet voor het SCVW1.000 81,4% 224 71,1% 190 99,5% 470 94,8% 1.884 84,5%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

mannen 294 29,4% 79 35,3% 58 30,5% 153 32,6% 584 31,0%

vrouwen 706 70,6% 145 64,7% 132 69,5% 317 67,4% 1.300 69,0%

totaal 1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0% 1.884 100,0%

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een

inhoudelijke opdracht243 82,7% 65 82,3% 48 82,8% 134 87,6% 490 83,9%

met een

ondersteunende opdracht51 17,3% 14 17,7% 10 17,2% 19 12,4% 94 16,1%

totaal 294 100,0% 79 100,0% 58 100,0% 153 100,0% 584 100,0%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een

inhoudelijke opdracht461 65,3% 88 60,7% 83 62,9% 212 66,9% 844 64,9%

met een

ondersteunende opdracht245 34,7% 57 39,3% 49 37,1% 105 33,1% 456 35,1%

totaal 706 100,0% 145 100,0% 132 100,0% 317 100,0% 1.300 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

het aantal personeelsleden

met een

inhoudelijke opdracht

704 70,4% 153 68,3% 131 68,9% 346 73,6% 1.334 70,8%

het aantal personeelsleden

met een

ondersteunende opdracht

296 29,6% 71 31,7% 59 31,1% 124 26,4% 550 29,2%

1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0% 1.884 100,0%

Verenigingen stellen in absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit aantal is meer

dan het dubbele van het aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen

315 mensen tewerk en de volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers.

Gemiddeld hebben de bewegingen per organisatie het kleinste aantal personeelsleden (10). Bij de verenigingen zijn dit gemiddeld

22 personeelsleden per organisatie. De volkshogescholen stellen gemiddeld 15 mensen en de landelijke vormingsinstellingen 18

mensen tewerk.

Page 105: Boekstaven 2008

104 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

1.000 224 190 470

228 91 1 26

VER BEW VHS LVI

1.200

1.000

800

600

400

200

0

personeel ingezet voor SCVW of andere opdrachten (per werksoort)

ingezet voor

het SCVW

ingezet

voor andere

opdrachten

Enkel bij de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeelsleden ingezet voor het

sociaal-cultureel werk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken voor andere luiken van de organisatie.

1.000 224 190 470

VER BEW VHS LVI

1.200

1.000

800

600

400

200

0

SCVW: aantal personeelsleden ingezet voor SCVW (per werksoort)

Wanneer we enkel kijken naar het aantal personeelsleden dat ingezet wordt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, zien

we dat de werksoort Verenigingen ook hier in absolute cijfers de koploper is. De verenigingen zetten samen 1.000 personeels-

leden in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn dit 470 personeelsleden, bij de

bewegingen 224 en bij de volkshogescholen, tot slot, 190.

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding mannen en vrouwen (per werksoort)

71% 65% 69% 67%

29% 35% 31% 33%

VER BEW VHS LVI

vrouwen

mannen

Page 106: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 105

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer een derde mannen en twee derden vrouwen. Bij de verenigingen

zijn de verhoudingen het meest uitgesproken: 71% vrouwen en 29% mannen.

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (per werksoort)

70% 68% 69% 74%

30% 32% 31% 26%

VER BEW VHS LVI

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer 70% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht en 30%

personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de verhoudingen het meest uitge-

sproken: 74% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tegenover 26% met een ondersteunende opdracht.

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of ondersteunende opdracht (per werksoort)

46% 39% 44% 45%

25% 25% 26% 22%

24% 29% 25% 29%

5% 6% 5% 4%

VER BEW VHS LVI

met een

inhoudelijke

opdracht

met een

ondersteunen-

de opdracht

mannen

vrouwen

met een

inhoudelijke

opdracht

met een

ondersteunen-

de opdracht

De bovenstaande grafiek geeft een samenvattend beeld van de verhoudingen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke perso-

neelsleden en hun respectieve opdrachten.

Alle werksoorten benaderen elkaar opvallend sterk op het vlak van deze verhoudingen.

De vaststelling dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk meer vrouwen dan mannen tewerkstelt, geldt zoals gezegd voor alle

werksoorten. De ondervertegenwoordiging van mannen in ondersteunende opdrachten is een constante bij alle werksoorten.

Page 107: Boekstaven 2008

106 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2. Organisaties gerangschikt volgens aantal personeelsleden

VER BEW VHS LVI

minder dan 3 personeelsleden 1 1,8% 6 19,4% 0 0,0% 1 3,7%

van 3 tem 4 personeelsleden 5 9,1% 6 19,4% 0 0,0% 3 11,1%

van 5 tem 9 personeelsleden 22 40,0% 10 32,3% 2 15,4% 5 18,5%

van 10 tem 19 personeelsleden 9 16,4% 6 19,4% 10 76,9% 9 33,3%

van 20 tem 29 personeelsleden 5 9,1% 0 0,0% 0 0,0% 4 14,8%

van 30 tem 39 personeelsleden 5 9,1% 2 6,5% 1 7,7% 1 3,7%

van 40 tem 49 personeelsleden 2 3,6% 0 0,0% 0 0,0% 2 7,4%

van 50 tem 99 personeelsleden 5 9,1% 1 3,2% 0 0,0% 2 7,4%

100 of meer personeelsleden 1 1,8% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%

totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%

38% van de bewegingen vervult haar sociaal-culturele opdracht met minder dan 5 personeelsleden. 70% heeft minder dan 10

personeelsleden in dienst.

De volkshogescholen tonen een ander beeld. Geen enkele volkshogeschool heeft minder dan 5 personeelsleden in dienst.

Driekwart (77%) van de volkshogescholen heeft 10 tot 19 personeelsleden in dienst. Bij de landelijke vormingsinstellingen is het

plaatje meer divers. De meerderheid van de landelijke vormingsinstellingen (51%) beschikt over 5 tot 19 personeelsleden. Bij

de verenigingen is dit 56%. Zes verenigingen hebben een uitgebreid personeelsbestand: ze hebben meer dan 50 mensen op de

loonlijst staan.

3. Hoe oud zijn de personeelsleden?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden ingezet

voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%

jonger dan 25 jaar 36 3,6% 2 0,9% 3 1,6% 17 3,6%

van 25 tem 34 jaar 303 30,3% 89 39,7% 56 29,5% 127 27,0%

van 35 tem 44 jaar 247 24,7% 64 28,6% 53 27,9% 139 29,6%

van 45 tem 54 jaar 308 30,8% 55 24,6% 61 32,1% 145 30,9%

van 55 tem 59 jaar 93 9,3% 13 5,8% 15 7,9% 36 7,7%

60 jaar en ouder 13 1,3% 1 0,4% 2 1,1% 6 1,3%

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd (per werksoort)

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

VER

BEW

VHS

LVI

Page 108: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 107

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. Voor de verenigingen

vertegenwoordigt deze leeftijdsgroep 86% van het totale personeelsbestand. Voor de bewegingen, de volkshogescholen en de

landelijke vormingsinstellingen bedraagt dit percentage respectievelijk 93%, 90% en 88%. De bewegingen zetten, in vergelij-

king met de andere werksoorten, verhoudingsgewijs meer jonge mensen in. 41% van de personeelsleden bij de bewegingen is

bijvoorbeeld jonger dan 35 jaar.

Personeelsleden van 55 jaar en ouder zijn beperkt aanwezig in de sociaal-culturele volwassenensector. De verenigingen stellen

verhoudingsgewijs en in absolute aantallen het meeste 55-plussers tewerk.

4. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden met

een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%

jonger dan 25 jaar 24 3,4% 1 0,7% 2 1,5% 11 3,2%

van 25 tem 34 jaar 247 35,1% 76 49,7% 46 35,1% 103 29,8%

van 35 tem 44 jaar 170 24,1% 40 26,1% 30 22,9% 107 30,9%

van 45 tem 54 jaar 189 26,8% 29 19,0% 38 29,0% 100 28,9%

van 55 tem 59 jaar 65 9,2% 7 4,6% 13 9,9% 22 6,4%

60 jaar en ouder 9 1,3% 0 0,0% 2 1,5% 3 0,9%

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden met

een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%

jonger dan 25 jaar 12 4,1% 1 1,4% 1 1,7% 6 4,8%

van 25 tem 34 jaar 56 18,9% 13 18,3% 10 16,9% 24 19,4%

van 35 tem 44 jaar 77 26,0% 24 33,8% 23 39,0% 32 25,8%

van 45 tem 54 jaar 119 40,2% 26 36,6% 23 39,0% 45 36,3%

van 55 tem 59 jaar 28 9,5% 6 8,5% 2 3,4% 14 11,3%

60 jaar en ouder 4 1,4% 1 1,4% 0 0,0% 3 2,4%

Page 109: Boekstaven 2008

108 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht volgens leeftijd

(per werksoort)

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

Bij de bewegingen is ongeveer de helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tussen de 25 en 34 jaar oud. Bin-

nen de andere werksoorten is verhoudingsgewijs de aanwezigheid van personeelsleden van 25 tot 34 jaar minder uitgesproken.

De meeste personeelsleden zijn tussen de 25 en 54 jaar oud: 86% bij de verenigingen, 95% bij de bewegingen, 87% bij de volks-

hogescholen en 90% bij de landelijke vormingsinstellingen.

Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is de leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar het sterkst vertegen-

woordigd: 40% bij de verenigingen, 37% bij de bewegingen, 39% bij de volkshogescholen en 36% bij de landelijke vormingsin-

stellingen.

55-plussers vormen zowel bij personeelsleden met een inhoudelijke als een ondersteunende opdracht een klein aandeel van het

personeelsbestand.

5. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden ingezet

voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%

minder dan 1 jaar 102 10,2% 33 14,7% 16 8,4% 65 13,8%

van 1 tem 4 jaar 260 26,0% 79 35,3% 63 33,2% 161 34,3%

van 5 tem 9 jaar 229 22,9% 61 27,2% 36 18,9% 110 23,4%

van 10 tem 19 jaar 225 22,5% 31 13,8% 46 24,2% 91 19,4%

van 20 tem 29 jaar 135 13,5% 19 8,5% 25 13,2% 37 7,9%

30 jaar en meer 49 4,9% 1 0,4% 4 2,1% 6 1,3%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht volgens leeftijd

(per werksoort)

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

VER

BEW

VHS

LVI

VER

BEW

VHS

LVI

Page 110: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 109

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit (per werksoort)

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Vooral bij de bewegingen, de

volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen is dit percentage uitgesproken. 50% van de personeelsleden van de

bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 48% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij dezelfde

organisatie.

Het aantal personeelsleden met een dienstanciënniteit van 20 jaar of meer is beperkt. Vooral de bewegingen en de landelijke

vormingsinstellingen hebben weinig personeelsleden in deze categorie. Bij de verenigingen werkt 5% van de personeelsleden 30

jaar of meer bij dezelfde organisatie.

6. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden met

een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%

minder dan 1 jaar 84 11,9% 27 17,6% 10 7,6% 52 15,0%

van 1 tem 4 jaar 204 29,0% 58 37,9% 45 34,4% 119 34,4%

van 5 tem 9 jaar 173 24,6% 39 25,5% 26 19,8% 82 23,7%

van 10 tem 19 jaar 141 20,0% 19 12,4% 31 23,7% 62 17,9%

van 20 tem 29 jaar 79 11,2% 9 5,9% 15 11,5% 27 7,8%

30 jaar en meer 23 3,3% 1 0,7% 4 3,1% 4 1,2%

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden met

een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%

minder dan 1 jaar 18 6,1% 6 8,5% 6 10,2% 13 10,5%

van 1 tem 4 jaar 56 18,9% 21 29,6% 18 30,5% 42 33,9%

van 5 tem 9 jaar 56 18,9% 22 31,0% 10 16,9% 28 22,6%

van 10 tem 19 jaar 84 28,4% 12 16,9% 15 25,4% 29 23,4%

van 20 tem 29 jaar 56 18,9% 10 14,1% 10 16,9% 10 8,1%

30 jaar en meer 26 8,8% 0 0,0% 0 0,0% 2 1,6%

VER

BEW

VHS

LVI

Page 111: Boekstaven 2008

110 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht

volgens dienstanciënniteit (per werksoort)

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht

volgens dienstanciënniteit (per werksoort)

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

Een groot aandeel van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar.

41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de

landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie.

In de grafiek valt op dat de volkshogescholen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een

dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar hebben dan de andere werksoorten. Personeelsleden met een dienstanciënniteit van

20 jaar of meer zijn beperkt aanwezig. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is deze groep beter vertegen-

woordigd.

De spreiding van de dienstanciënniteit bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is zeer verschillend per werk-

soort. De volkshogescholen en de verenigingen hebben een groot aandeel personeelsleden met een dienstanciënniteit van 10 tot

19 jaar. Bij de landelijke vormingsinstellingen springt de grote groep met een dienstanciënniteit van 1 tot en met 4 jaar eruit.

VER

BEW

VHS

LVI

VER

BEW

VHS

LVI

Page 112: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 111

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

7. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden ingezet

voor het SCVW1.000 100,0% 224 100,0% 190 100,0% 470 100,0%

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs24 2,4% 10 4,5% 6 3,2% 13 2,8%

diploma Secundair Onderwijs 245 24,5% 39 17,4% 33 17,4% 86 18,3%

Bachelor-diploma 455 45,5% 70 31,3% 76 40,0% 207 44,0%

Master-diploma 276 27,6% 105 46,9% 75 39,5% 164 34,9%

50%

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau (per werksoort)

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair

Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Bij de

verenigingen is dit 73%, bij de bewegingen 78%, bij de volkshogescholen 80% en bij de landelijke vormingsinstellingen 79%.

Verhoudingsgewijs stellen de bewegingen het meeste personeel met een Master-diploma tewerk, namelijk 47%. Bij de verschil-

lende werksoorten beschikt een zeer beperkt aantal personeelsleden over maximaal een getuigschrift van de tweede graad

Secundair Onderwijs.

8. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden met

een inhoudelijke opdracht704 100,0% 153 100,0% 131 100,0% 346 100,0%

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs3 0,4% 1 0,7% 1 0,8% 2 0,6%

diploma Secundair Onderwijs 61 8,7% 10 6,5% 2 1,5% 29 8,4%

Bachelor-diploma 383 54,4% 50 32,7% 56 42,7% 163 47,1%

Master-diploma 257 36,5% 92 60,1% 72 55,0% 152 43,9%

VER

BEW

VHS

LVI

Page 113: Boekstaven 2008

112 | PROFIEL VAN DE SECTOR

VER BEW VHS LVI

het aantal personeelsleden

met een ondersteunende opdracht296 100,0% 71 100,0% 59 100,0% 124 100,0%

getuigschrift maximaal

2de graad Secundair Onderwijs21 7,1% 9 12,7% 5 8,5% 11 8,9%

diploma Secundair Onderwijs 184 62,2% 29 40,8% 31 52,5% 57 46,0%

Bachelor-diploma 72 24,3% 20 28,2% 20 33,9% 44 35,5%

Master-diploma 19 6,4% 13 18,3% 3 5,1% 12 9,7%

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht

volgens opleidingsniveau (per werksoort)

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair

Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht

volgens opleidingsniveau (per werksoort)

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair

Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

Bijna alle personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben een Master- of een Bachelor-diploma. Bij de verenigingen is dit

90%, bij de bewegingen 93%, bij de volkshogescholen 98% en bij de landelijke vormingsinstellingen 91%. Verhoudingsgewijs

stellen de bewegingen het meeste (60%) personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een Master-diploma tewerk en

verenigingen het minste (37%).

Een groot aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft een diploma Secundair Onderwijs: 62% van de

personeelsleden bij de verenigingen, 41% bij de bewegingen, 53% bij de volkshogescholen en 46% bij de landelijke vormings-

instellingen. Ook bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht tellen de bewegingen verhoudingsgewijs het meeste

personeelsleden met een Master-diploma (18%). Het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht met maximaal

VER

BEW

VHS

LVI

VER

BEW

VHS

LVI

Page 114: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 113

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs ligt bij alle werksoorten heel wat hoger dan bij de personeelsleden

met een inhoudelijke opdracht.

9. De tewerkstellingsbreuken41 vergelijkenderwijs

VER BEW VHS LVI

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW 0.85 0.74 0.85 0.71

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW

voor een inhoudelijke opdracht0.88 0.74 0.88 0.73

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW

voor een ondersteunende opdracht0.79 0.73 0.77 0.66

41 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

0.88 0.74 0.88 0.73

0.79 0.73 0.77 0.66

VER BEW VHS LVI

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort)

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

De landelijke vormingsinstellingen hebben de laagste tewerkstellingsbreuk, namelijk 0.71. De tewerkstellingsbreuk van de

verenigingen en de volkshogescholen is het hoogst, namelijk 0.85. Binnen elke werksoort ligt de tewerkstellingsbreuk voor de

personeelsleden met een ondersteunende opdracht lager dan voor de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht. De lan-

delijke vormingsinstellingen vallen op door een relatief lage tewerkstellingsbreuk voor personeelsleden met een ondersteunende

opdracht.

Page 115: Boekstaven 2008

114 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.3.2 VRIJWILLIGERS

1. Algemeen

VER BEW VHS LVI

aantal vrijwilligers ingezet per werksoort 225.298 4.968 211 3.238

225.298 4.968 211 3.238

VER BEW VHS LVI

SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort)

250.000

200.000

150.000

100.000

50.000

0

Het aantal vrijwilligers varieert zeer sterk tussen de werksoorten. De verenigingen springen eruit met de inzet van 225.298

vrijwilligers. De bewegingen kunnen rekenen op 4.968 vrijwilligers, de landelijke vormingsinstellingen op 3.238 vrijwilligers en de

volkshogescholen tenslotte op 211 vrijwilligers.

2. Organisaties gerangschikt volgens aantal vrijwilligers

VER BEW VHS LVI

geen vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 1 7,7% 6 22,2%

van 1 tem 19 vrijwilligers 0 0,0% 9 29,0% 8 61,5% 8 29,6%

van 20 tem 29 vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 0 0,0% 2 7,4%

van 30 tem 49 vrijwilligers 0 0,0% 3 9,7% 4 30,8% 2 7,4%

van 50 tem 99 vrijwilligers 0 0,0% 6 19,4% 0 0,0% 2 7,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers 14 25,5% 5 16,1% 0 0,0% 5 18,5%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers 32 58,2% 2 6,5% 0 0,0% 2 7,4%

van 5.000 tem 19.999 vrijwilligers 6 10,9% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%

van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers 3 5,5% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%

totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%

In alle werksoorten wordt met vrijwilligers gewerkt. Er zijn echter grote verschillen vast te stellen tussen de verschillende werk-

soorten.

Vrijwilligers zijn niet weg te denken uit de werksoort Verenigingen: 58% van de verenigingen werkt met 500 tot 4.999 vrijwilligers.

Bij de landelijke vormingsinstellingen doet 22% geen beroep op vrijwilligers.

62% en 31% van de volkshogescholen geven respectievelijk aan met 1 tot 19 vrijwilligers en 30 tot 49 vrijwilligers te werken. Ook

bij de bewegingen en de landelijke vormingsinstellingen is de categorie van 1 tot en met 19 vrijwilligers het best vertegenwoor-

digd.

Page 116: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 115

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.3.3 FREELANCERS42

1. Algemeen

VER BEW VHS LVI

aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht

per werksoort2.789 42 1.266 1.141

Bij de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen maakt men gebruik van de diensten van respectievelijk 1.141 en

1.266 freelancers. De bewegingen rapporteerden 42 freelancers.

De 13 volkshogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per organisatie), gevolgd door

de verenigingen (gemiddeld 51 per organisatie) en de landelijke vormingsinstellingen (gemiddeld 42 per organisatie).

42 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

2.789 42 1.266 1.141

VER BEW VHS LVI

SCVW: aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht (per werksoort)

3.000

2.500

2.000

1.500

1.000

500

0

2. Organisaties geordend volgens aantallen freelancers

VER BEW VHS LVI

geen freelancers 39 70,9% 19 61,3% 0 0,0% 4 14,8%

van 1 tem 9 freelancers 9 16,4% 12 38,7% 1 7,7% 5 18,5%

van 10 tem 49 freelancers 1 1,8% 0 0,0% 3 23,1% 10 37,0%

van 50 tem 99 freelancers 0 0,0% 0 0,0% 5 38,5% 3 11,1%

van 100 tem 499 freelancers 3 5,5% 0 0,0% 4 30,8% 5 18,5%

van 500 tem 999 freelancers 3 5,5% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%

1.000 of meer freelancers 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%

totaal 55 100,0% 31 100,0% 13 100,0% 27 100,0%

Opvallend is dat de meerderheid van de bewegingen (61%) en de verenigingen (71%) geen beroep doet op freelancers.

40% van de bewegingen zet niet meer dan 9 freelancers in per organisatie. Bij de verenigingen is de spreiding veel groter. Ook

Page 117: Boekstaven 2008

116 | PROFIEL VAN DE SECTOR

bij de volkshogescholen varieert het aantal ingezette freelancers sterk per organisatie. Bij de landelijke vormingsinstellingen

tenslotte, ligt het zwaartepunt van het gebruik van freelancers in de categorie van 10 tot en met 49 freelancers (37%).

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Page 118: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 117

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

1. Overzichtstabel

TOT SCVW

het aantal personeelsleden binnen de sector 2.230

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884

mannen 584

vrouwen 1.300

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 584

met een inhoudelijke opdracht 490

met een ondersteunende opdracht 94

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.300

met een inhoudelijke opdracht 844

met een ondersteunende opdracht 456

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 1.334

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht 550

de leeftijd van de personeelsleden ingezet voor het SCVW

jonger dan 25 jaar 58

van 25 tem 34 jaar 575

van 35 tem 44 jaar 503

van 45 tem 54 jaar 569

van 55 tem 59 jaar 157

60 jaar en ouder 22

de dienstanciënniteit van de personeelsleden ingezet voor het SCVW

minder dan 1 jaar 216

van 1 tem 4 jaar 563

van 5 tem 9 jaar 436

van 10 tem 19 jaar 393

van 20 tem 29 jaar 216

30 jaar en meer 60

het opleidingsniveau van de personeelsleden ingezet voor het SCVW

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 53

diploma Secundair Onderwijs 403

Bachelor-diploma 808

Master-diploma 620

het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector 1.824

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 1.101

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 413

het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 5.238

het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW 233.715

Page 119: Boekstaven 2008

118 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

2. Hoeveel mensen werken in het totaal voor de 126 sociaal-culturele volwassenenorganisaties en hoeveel daarvan

werken voor het sociaal-culturele luik?

het aantal personeelsleden binnen de sector 2.230 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 84,5%

organisaties volgens aantal personeelsleden 126 100,0%

minder dan 3 8 6,3%

van 3 tem 4 14 11,1%

van 5 tem 9 39 31,0%

van 10 tem 19 34 27,0%

van 20 tem 29 9 7,1%

van 30 tem 39 9 7,1%

van 40 tem 49 4 3,2%

van 50 tem 99 8 6,3%

100 of meer 1 0,8%

De meerderheid (58%) van de organisaties heeft 5 tot 19 personeelsleden in dienst. 9 organisaties hebben 50 of meer perso-

neelsleden in dienst.

3. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%

mannen 584 31,0%

vrouwen 1.300 69,0%

Ruim dubbel zoveel vrouwen (69%) als mannen (31%) werken voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Wanneer we de

verhoudingen afzetten tegen de cijfers over de werkenden in Vlaanderen (2006), blijken de verhoudingen sterk van elkaar af te

wijken. In Vlaanderen werken meer mannen dan vrouwen.

43 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding mannen en vrouwen

31% 69%

mannen vrouwen

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

werkenden in Vlaanderen:

verhouding mannen en vrouwen (2006)43

56% 44%

mannen vrouwen

Page 120: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 119

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

4. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een inhoudelijke opdracht1.334 70,8%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

met een ondersteunende opdracht550 29,2%

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht

71% 29%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

Bij de 126 gesubsidieerde en/of erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties werken 2.230 personeelsleden, waarvan

1.884 (85%) - minstens gedeeltelijk - worden ingezet voor het sociaal-cultureel werk. 71% van de personeelsleden voert een

inhoudelijke opdracht uit, tegenover 29% van de personeelsleden die ondersteunend werken.

5. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor SCVW?

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 584 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 490 83,9%

met een ondersteunende opdracht 94 16,1%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.300 100,0%

met een inhoudelijke opdracht 844 64,9%

met een ondersteunende opdracht 456 35,1%

Page 121: Boekstaven 2008

120 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding mannen en vrouwen

volgens opdracht

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

84% 65%

16% 35%

mannen vrouwen

Mannelijke personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken voornamelijk inhoudelijk (84%). Bij de

vrouwelijke personeelsleden ligt de verhouding anders: 65% van de vrouwen vervult een inhoudelijke en 35% een ondersteu-

nende opdracht.

6. Hoe oud zijn de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%

jonger dan 25 jaar 58 3,1%

van 25 tem 34 jaar 575 30,5%

van 35 tem 44 jaar 503 26,7%

van 45 tem 54 jaar 569 30,2%

van 55 tem 59 jaar 157 8,3%

60 jaar en ouder 22 1,2%

3% 31% 27% 30% 8% 1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd

Page 122: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 121

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3% 72% 25%

9% 71% 20%

van 15 tem 24 jaar

van 25 tem 49 jaar

van 50 tem 64 jaar

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)44 volgens leeftijd

Vlaams

Gewest

SCVW

(constructie)

Het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (87%) is tussen de 25 en 54 jaar

oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is

60 jaar of ouder.

Hoewel de categorieën van onze meting en de meting van de werkenden op Vlaams niveau niet overeenstemmen, zijn de verhou-

dingen gelijkaardig. Wanneer we bij onze meting de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 54 jaar oud samen nemen en het cijfer

voor de laatste categorie (45 tot en met 54 jaar) door twee delen, komen we, enigszins kunstmatig, uit op een categorie van 25

tot en met 49 jaar. Uit de cijfers blijkt vervolgens dat deze categorie 72% van de werknemers zou omvatten. Dit is quasi identiek

aan het Vlaamse cijfer van 71% (2006).

In de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken merkelijk minder min-25-jarigen (3%) dan in de rest van Vlaan-

deren (9%).

7. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%

jonger dan 25 jaar 38 2,8% 20 3,6%

van 25 tem 34 jaar 472 35,4% 103 18,7%

van 35 tem 44 jaar 347 26,0% 156 28,4%

van 45 tem 54 jaar 356 26,7% 213 38,7%

van 55 tem 59 jaar 107 8,0% 50 9,1%

60 jaar en ouder 14 1,0% 8 1,5%

44 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

Page 123: Boekstaven 2008

122 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3% 35% 26% 27% 8% 1%

4% 19% 28% 39% 9% 1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is een duidelijke stijgende lijn merkbaar, die culmineert in de leeftijds-

categorie van 45 tot en met 54 jaar. 39% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is in die categorie terug te

vinden.

Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is een omgekeerde structuur merkbaar. De jongere leeftijdscategorieën zijn

druk bevolkt (35% tussen de 25 en 34 jaar), de oudere minder.

8. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%

minder dan 1 jaar 216 11,5%

van 1 tem 4 jaar 563 29,9%

van 5 tem 9 jaar 436 23,1%

van 10 tem 19 jaar 393 20,9%

van 20 tem 29 jaar 216 11,5%

30 jaar en meer 60 3,2%

11% 30% 23% 21% 11% 3%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit

Page 124: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 123

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Uit de grafiek blijkt duidelijk het omgekeerd evenredige verband tussen de dienstanciënniteit en het aantal personeelsleden. Hoe

groter de dienstanciënniteit, hoe kleiner het aantal personeelsleden dat deze anciënniteit kan voorleggen.

De grootste groep personeelsleden (30%) werkt tussen de 1 en 4 jaar bij dezelfde organisatie. Personeelsleden met een dien-

stanciënniteit van 30 jaar of meer zijn een uitzondering (3%).

9. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%

minder dan 1 jaar 173 13,0% 43 7,8%

van 1 tem 4 jaar 426 31,9% 137 24,9%

van 5 tem 9 jaar 320 24,0% 116 21,1%

van 10 tem 19 jaar 253 19,0% 140 25,5%

van 20 tem 29 jaar 130 9,7% 86 15,6%

30 jaar en meer 32 2,4% 28 5,1%

13% 32% 24% 19% 10% 2%

8% 25% 21% 25% 16% 5%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertoont een duidelijke dalende tendens naarmate

de anciënniteit toeneemt. De categorie van 1 tot en met 4 jaar omvat 32% van de personeelsleden. Dit loopt terug tot 2% in de

categorie van 30 jaar of meer.

De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht vertoont een minder uitgesproken structuur.

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden?

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.884 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 53 2,8%

diploma Secundair Onderwijs 403 21,4%

Bachelor-diploma 808 42,9%

Master-diploma 620 32,9%

Page 125: Boekstaven 2008

124 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

3% 21% 43% 33%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair

Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau

50%

45%

40%

35%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

3% 21% 76%

22% 41% 37%

kortgeschoold (maximaal lager

secundair onderwijs)

middengeschoold (met een diploma

hoger secundair onderwijs)

hooggeschoold (met een diploma hoger of universitair onderwijs)

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)45 volgens opleidingsniveau

Vlaams

Gewest

SCVW

45 Bron: Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

76% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel werk is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Dit is ruim

het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%)(2006).

Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). In het

Vlaams Gewest heeft 22% van de werkenden een dergelijk opleidingsniveau.

Page 126: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 125

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

11. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 1.334 100,0% 550 100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs 7 0,5% 46 8,4%

diploma Secundair Onderwijs 102 7,6% 301 54,7%

Bachelor-diploma 652 48,9% 156 28,4%

Master-diploma 573 43,0% 47 8,5%

1% 8% 49% 43%

8% 55% 28% 9%

getuigschrift maximaal 2de graad

Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma Master-diploma

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

inhoudelijke

opdracht

ondersteunen-

de opdracht

Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben overwegend een Bachelor- of Master-diploma. Bij de personeelsleden

met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (55%) een diploma Secundair Onderwijs.

12. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk46 ?

het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector 1.824

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 1.101

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 413

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW 0.80

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht 0.83

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht 0.75

46 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaal-cultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

Page 127: Boekstaven 2008

126 | PROFIEL VAN DE SECTOR

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

1.00

0.90

0.80

0.70

0.60

0.50

0.40

0.30

0.20

0.10

0.00

SCVW: tewerkstellingsbreuk

0.83 0.75

inhoudelijkeopdracht

ondersteunendeopdracht

De sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk is goed

voor 1.514 voltijdse equivalenten.

Bij personeelsleden met een inhoudelijke opdracht ligt de te-

werkstellingsbreuk (0.83) iets hoger dan bij de personeelsleden

met een ondersteunende opdracht (0.75).

13. Werken de organisaties met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht47 ?

het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht 5.238

14. Hoeveel vrijwilligers zetten zich in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk?

het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW 233.715

47 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

Page 128: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 127

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

Page 129: Boekstaven 2008

128 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Page 130: Boekstaven 2008

HOOFDSTUK 3

FINANCIËLE GEGEVENS

OVER DE SECTOR

Page 131: Boekstaven 2008

130 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.1 INLEIDING 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

HOOFDSTUK 3

3.1 INLEIDING

Het sociaal-cultureel volwassenenwerk vertaalt zich in cijfers en gegevens over het geleverde werk en over de ingeschakelde

menskracht. In de vorige hoofdstukken werd daarop gefocust. In het derde hoofdstuk bekijken we de financiële kant van het

verhaal.

In de tabellen wordt nog gewag gemaakt van ‘Afdeling Volksontwikkeling’. In feite staat ‘Afdeling Volksontwikkeling’ als oude

benaming voor het IVA Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen. We hebben deze terminologie behouden.

Inkomsten en uitgaven worden tegen het licht gehouden. We doen dit vooreerst werksoortelijk. Bijzondere aandacht gaat naar

de analyse van de inkomsten, waarbij expliciet ook wordt ingezoomd op de diverse soorten subsidies die de organisaties

ontvangen. In een tweede luik worden de financiële gegevens van de verschillende werksoorten met elkaar vergeleken, zowel

qua uitgaven en inkomsten als qua subsidies. De subsidies worden gerelateerd aan de totaliteit van de inkomsten. Ook wordt

de focus gelegd op de personeelsuitgaven in relatie tot de subsidies, die op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk werden verworven.

Het rapport over de financiën 2007 eindigt met de subsidiecijfers, zoals die door de overheid in het kader van het decreet voor

het sociaal-cultureel werk worden uitgekeerd. Omdat bij het ter perse gaan de subsidiecijfers 2007 nog niet bekend waren,

publiceren we de cijfers 2006.

Page 132: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 131

3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN

De totale omzet van alle organisaties samen bedroeg voor het jaar 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. De uitgaven werden

voor een beperkt gedeelte gecompenseerd door subsidies (66,7 miljoen euro). Het subsidieaandeel in de inkomsten bedraagt

voor de gehele sector 41%. De subsidiëring gebeurt niet alleen door de Afdeling Volksontwikkeling, maar ook door andere af-

delingen binnen de Vlaamse Gemeenschap, andere ministeries, parastatalen, gemeenten, provincies, VGC en de Europese Unie.

De Afdeling Volksontwikkeling, die instaat voor de subsidiëring van de organisaties op basis van het decreet van 4 april 2003,

is vanzelfsprekend de bijzonderste subsidiegever. De afdeling zorgt voor 71% van alle subsidies. Vermeldenswaard is evenwel

dat de subsidies van de Afdeling Volksontwikkeling (47,6 miljoen euro) ‘slechts’ 30% betekenen van de totale inkomsten van de

organisaties. Wanneer men deze subsidierelatie diversifieert per werksoort zijn de percentages nog markanter: de verenigingen

(23%), de bewegingen (26%), de volkshogescholen (75%) en de landelijke vormingsinstellingen (31%). Alleen de volkshoge-

scholen leven (momenteel) in grote mate bij gratie van de overheid.

In de financiële rapportering schuilen ook interessante gegevens over de personeelskosten. Van de totale uitgaven (161 miljoen

euro) gaat 85,6 miljoen euro naar personeelsuitgaven. De personeelskost bedraagt dus 53% van de uitgaven. Ook hier noteren

we lichte verschillen, wanneer we de personeelskost werksoortelijk uitzetten tegenover de uitgaven: de verenigingen (52%), de

bewegingen (49%), de volkshogescholen (59%) en de landelijke vormingsinstellingen (56%).

De cijfergegevens over de personeelskosten zijn uitermate relevant in de context van de samenstelling van de subsidie-

enveloppen en het door de overheid gehanteerde indexmechanisme. De overheid liet zich voor het jaar 2007 bij de indexbepa-

ling leiden door een opsplitsing van de enveloppe in 75% personeelskosten en 25% werkingskosten. De werkelijkheid ziet er

helemaal anders uit. Wanneer men de personeelsuitgaven relateert aan de subsidies Volksontwikkeling, vermeerderd met de

recuperatie personeelskosten, zoals Sociale Maribelgelden en ‘DAC-middelen’ komt men tot 136%. In andere woorden bete-

kent dit dat de personeelsuitgaven 36% hoger liggen dan de totaliteit aan decretale subsidies en personeelsrecuperaties die

aan de organisaties worden uitgekeerd. De verschillen zijn hier eveneens markant per werksoort: de verenigingen (150%), de

bewegingen (144%), de volkshogescholen (74%) en de landelijke vormingsinstellingen (148%). Het is overduidelijk dat het door

de overheid gehanteerd indexeringsmechanisme door de feiten weersproken wordt. De subsidies zijn allesbehalve toereikend

om de personeelsuitgaven te dekken. Dit betekent dat de organisaties aangewezen zijn op andere inkomsten dan de subsidies

om de personeelsuitgaven te dragen. Een zuivere toepassing van de gezondheidsindex, zoals aangekondigd voor 2008, is een

eerste maar nog steeds beperkte tegemoetkoming aan de grote personeelskost voor de organisaties.

FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

Page 133: Boekstaven 2008

132 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

3.3.1 VERENIGINGEN

1. Inkomsten en uitgaven verenigingen

inkomsten

omzet 6.656.859,37 e 6,8%

lidgelden 18.039.906,81 e 18,3%

schenkingen en legaten 3.669.443,93 e 3,7%

subsidies 36.356.104,15 e 36,9%

sociaal-culturele activiteiten 14.057.064,19 e 14,3%

recuperatie personeelskosten 11.174.443,02 e 11,3%

andere inkomsten 8.651.215,23 e 8,8%

totaal 98.605.036,70 e 100,0%

uitgaven

personeelskosten 51.299.792,86 e 52,0%

handelsgoederen 5.152.141,31 e 5,2%

diverse goederen en diensten 34.627.747,70 e 35,1%

afschrijvingen-voorzieningen 1.912.909,63 e 1,9%

andere bedrijfskosten 528.981,72 e 0,5%

financiële kosten 146.714,24 e 0,1%

uitzonderlijke kosten 1.085.972,37 e 1,1%

overboekingen 3.850.776,87 e 3,9%

totaal 98.605.036,70 e 100,0%

7% 18% 4% 37% 14% 11% 9%

omzet lidgeldenschenkingen en

legatensubsidies

sociaal-culturele activiteiten

recuperatie per-soneelskosten

andere inkomsten

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: procentuele verdeling inkomsten

Page 134: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 133

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

52% 5% 35% 2% 1% 0% 1% 4%

personeels-kosten

handels-goederen

diverse goederen en

diensten

afschrijvingen voorzieningen

andere bedrijfskosten

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboe-kingen

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: procentuele verdeling uitgaven

De verenigingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van bijna 99 miljoen euro. 52% gaat naar personeelskosten. De directe

werking van de verenigingen is goed voor 35% van de uitgaven.

Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 18% lidgelden en bijna 37% subsidies. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed

voor 14% van de inkomsten.

2. Detail inkomsten: subsidies verenigingen

Afdeling Volksontwikkeling 23.133.345,66 e 63,6%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 2.542.897,75 e 7,0%

andere ministeries 1.907.049,94 e 5,2%

parastatalen 1.078.982,89 e 3,0%

provincie 1.836.619,52 e 5,1%

gemeente 192.288,25 e 0,5%

VGC 965.412,02 e 2,7%

Europese Unie 92.149,58 e 0,3%

overige 4.607.358,54 e 12,7%

totaal 36.356.104,15 e 100,0%

Page 135: Boekstaven 2008

134 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

64% 7% 5% 3% 5% 1% 3% 0% 13%

AfdelingVolksontwik-

keling

andere Afd. Vl. Gemeen-

schap

andere ministeries

parastratalen provincie gemeente VGCEuropese

Unieoverige

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VER: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 23% van het totaal

aan inkomsten (36.356.104,15 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 64% van de toepassing van het decreet voor

het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Page 136: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 135

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.3.2 BEWEGINGEN

1. Inkomsten en uitgaven bewegingen

inkomsten

omzet 245.787,00 e 1,6%

lidgelden 90.831,64 e 0,6%

schenkingen en legaten 4.021.309,72 e 26,6%

subsidies 6.315.486,95 e 41,8%

sociaal-culturele activiteiten 1.648.276,39 e 10,9%

recuperatie personeelskosten 1.167.778,90 e 7,7%

andere inkomsten 1.606.874,70 e 10,6%

totaal 15.096.345,30 e 100,0%

uitgaven

personeelskosten 7.333.865,17 e 48,6%

handelsgoederen 118.939,66 e 0,8%

diverse goederen en diensten 5.971.406,11 e 39,6%

afschrijvingen-voorzieningen 315.364,86 e 2,1%

andere bedrijfskosten 105.135,15 e 0,7%

financiële kosten 72.936,89 e 0,5%

uitzonderlijke kosten 122.273,62 e 0,8%

overboekingen 1.056.423,84 e 7,0%

totaal 15.096.345,30 e 100,0%

2% 1% 27% 42% 11% 8% 11%

omzet lidgeldenschenkingen en

legatensubsidies

sociaal-culturele activiteiten

recuperatie per-soneelskosten

andere inkomsten

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: procentuele verdeling inkomsten

Page 137: Boekstaven 2008

136 | PROFIEL VAN DE SECTOR

49% 1% 40% 2% 1% 0% 1% 7%

personeels-kosten

handels-goederen

diverse goederen en

diensten

afschrijvingen voorzieningen

andere bedrijfskosten

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboe-kingen

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: procentuele verdeling uitgaven

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

De bewegingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 15 miljoen euro. Bijna 49% gaat naar personeelskos-

ten. De directe werking van de bewegingen is goed voor ongeveer 40% van de uitgaven.

Langs de inkomstenzijde noteren we ruim 41% subsidies en een hoog percentage aan schenkingen en legaten (bijna 27%), wel-

iswaar voornamelijk slechts toegekend aan 3 organisaties. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed voor 11% van de inkomsten.

2. Detail inkomsten: subsidies bewegingen

Afdeling Volksontwikkeling 3.911.897,22 e 61,9%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 792.398,36 e 12,5%

andere ministeries 582.006,88 e 9,2%

parastatalen 66.592,69 e 1,1%

provincie 46.515,85 e 0,7%

gemeente 86.820,62 e 1,4%

VGC 16.897,94 e 0,3%

Europese Unie 435.590,30 e 6,9%

overige 376.767,09 e 6,0%

totaal 6.315.486,95 e 100,0%

Page 138: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 137

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

62% 13% 9% 1% 1% 1% 0% 7% 6%

AfdelingVolksontwik-

keling

andere Afd. Vl. Gemeen-

schap

andere ministeries

parastratalen provincie gemeente VGCEuropese

Unieoverige

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

BEW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 26% van het totaal

aan inkomsten (15.096.345,30 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 62% van de toepassing van het decreet voor

het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Page 139: Boekstaven 2008

138 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN

1. Inkomsten en uitgaven volkshogescholen

inkomsten

omzet 31.460,27 e 0,2%

lidgelden 0,00 e 0,0%

schenkingen en legaten 108.041,91 e 0,8%

subsidies 10.830.917,72 e 81,1%

sociaal-culturele activiteiten 1.397.313,18 e 10,5%

recuperatie personeelskosten 522.534,33 e 3,9%

andere inkomsten 466.652,29 e 3,5%

totaal 13.356.919,70 e 100,0%

uitgaven

personeelskosten 7.834.550,67 e 58,7%

handelsgoederen 19.804,12 e 0,1%

diverse goederen en diensten 3.405.578,43 e 25,5%

afschrijvingen-voorzieningen 535.800,43 e 4,0%

andere bedrijfskosten 7.666,93 e 0,1%

financiële kosten 45.980,11 e 0,3%

uitzonderlijke kosten 85.725,22 e 0,6%

overboekingen 1.421.813,79 e 10,6%

totaal 13.356.919,70 e 100,0%

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

0% 0% 1% 81% 10% 4% 3%

omzet lidgeldenschenkingen en

legatensubsidies

sociaal-culturele activiteiten

recuperatie per-soneelskosten

andere inkomsten

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: procentuele verdeling inkomsten

Page 140: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 139

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

59% 0% 25% 4% 0% 0% 1% 11%

personeels-kosten

handels-goederen

diverse goederen en

diensten

afschrijvingen voorzieningen

andere bedrijfskosten

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboe-kingen

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: procentuele verdeling uitgaven

De volkshogescholen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van ongeveer 13,4 miljoen euro. Bijna 59% gaat naar personeels-

kosten. De directe werking van de volkshogescholen is goed voor ruim 25% van de uitgaven.

Langs de inkomstenzijde noteren we iets meer dan 10% voor de sociaal-culturele activiteiten en 81% subsidies.

2. Detail inkomsten: subsidies volkshogescholen

Afdeling Volksontwikkeling 10.052.809,70 e 92,8%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 301.858,07 e 2,8%

andere ministeries 65.514,22 e 0,6%

parastatalen 41.973,33 e 0,4%

provincie 78.990,04 e 0,7%

gemeente 25.873,66 e 0,2%

VGC 123.575,22 e 1,1%

Europese Unie 0,00 e 0,0%

overige 140.323,48 e 1,3%

totaal 10.830.917,72 e 100,0%

Page 141: Boekstaven 2008

140 | PROFIEL VAN DE SECTOR

93% 3% 1% 0% 1% 0% 1% 0% 1%

AfdelingVolksontwik-

keling

andere Afd. Vl. Gemeen-

schap

andere ministeries

parastratalen provincie gemeente VGCEuropese

Unieoverige

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

VHS: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 75% van het totaal

aan inkomsten (13.356.919,70 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 93% van de toepassing van het decreet voor

het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Page 142: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 141

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

1. Inkomsten en uitgaven landelijke vormingsinstellingen

inkomsten

omzet 1.941.503,91 e 5,7%

lidgelden 80.173,29 e 0,2%

schenkingen en legaten 5.110.906,23 e 15,0%

subsidies 13.247.029,18 e 38,8%

sociaal-culturele activiteiten 9.065.852,87 e 26,6%

recuperatie personeelskosten 2.464.795,28 e 7,2%

andere inkomsten 2.200.128,69 e 6,5%

totaal 34.110.389,45 e 100,0%

uitgaven

personeelskosten 19.113.510,27 e 56,0%

handelsgoederen 401.664,00 e 1,2%

diverse goederen en diensten 12.466.237,72 e 36,5%

afschrijvingen-voorzieningen 323.185,17 e 0,9%

andere bedrijfskosten 423.783,57 e 1,2%

financiële kosten 41.024,20 e 0,1%

uitzonderlijke kosten 216.843,03 e 0,6%

overboekingen 1.124.141,49 e 3,3%

totaal 34.110.389,45 e 100,0%

6% 0% 15% 39% 27% 7% 6%

omzet lidgeldenschenkingen en

legatensubsidies

sociaal-culturele activiteiten

recuperatie per-soneelskosten

andere inkomsten

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: procentuele verdeling inkomsten

Page 143: Boekstaven 2008

142 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

56% 1% 37% 1% 1% 0% 1% 3%

personeels-kosten

handels-goederen

diverse goederen en

diensten

afschrijvingen voorzieningen

andere bedrijfskosten

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboe-kingen

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: procentuele verdeling uitgaven

De landelijke vormingsinstellingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 34 miljoen euro. 56% gaat naar

personeelskosten. De directe werking van de landelijke vormingsinstellingen is goed voor bijna 37% van de uitgaven.

Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 27% voor de activiteiten en bijna 39% subsidies.

2. Detail inkomsten: subsidies landelijke vormingsinstellingen

Afdeling Volksontwikkeling 10.472.909,69 e 79,1%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 406.903,87 e 3,1%

andere ministeries 776.004,21 e 5,9%

parastatalen 49.645,85 e 0,4%

provincie 366.213,94 e 2,8%

gemeente 26.694,73 e 0,2%

VGC 19.371,23 e 0,1%

Europese Unie 60.123,86 e 0,5%

overige 1.069.161,80 e 8,1%

totaal 13.247.029,18 e 100,0%

Page 144: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 143

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

79% 3% 6% 0% 3% 0% 0% 0% 8%

AfdelingVolksontwik-

keling

andere Afd. Vl. Gemeen-

schap

andere ministeries

parastratalen provincie gemeente VGCEuropese

Unieoverige

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

LVI: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen bijna 31% van het

totaal aan inkomsten (34.110.389,45 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 79% van de toepassing van het decreet

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Page 145: Boekstaven 2008

144 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES

1. Totaal inkomsten en uitgaven per werksoort

VER BEW VHS LVI

inkomsten en uitgaven 98.605.036,70 € 15.096.345,30 € 13.356.919,70 € 34.110.389,45 €

98.605.036,70 € 15.096.345,30 € 13.356.919,70 € 34.110.389,45 €

VER BEW VHS LVI

120.000.000

100.000.000

80.000.000

60.000.000

40.000.000

20.000.000

0

SCVW: totaal inkomsten en uitgaven per werksoort

De verenigingen scoren in 2007 veruit het hoogste bedrag (ruim 98 miljoen) aan inkomsten en uitgaven. De landelijke vormings-

instellingen realiseren een goede 34 miljoen euro, terwijl de bewegingen met 15 miljoen en de volkshogescholen met 13 miljoen

euro beduidend kleinere uitgaven en inkomsten hebben.

2. Detail inkomsten: subsidies per werksoort

VER BEW VHS LVI

totaal subsidies 36.356.104,15 € 6.315.486,95 € 10.830.917,72 € 13.247.029,18 €

36.356.104,15 € 6.315.486,95 € 10.830.917,72 € 13.247.029,18 €

VER BEW VHS LVI

40.000.000

35.000.000

30.000.000

25.000.000

20.000.000

15.000.000

10.000.000

5.000.000

0

SCVW: detail inkomsten: totaal subsidies per werksoort

De subsidie-inkomsten verschillen eveneens gevoelig tussen de werksoorten. Ruim 36 miljoen euro subsidies gaan naar de

verenigingen, 13 miljoen naar de landelijke vormingsinstellingen, bijna 11 miljoen naar de volkshogescholen en iets meer dan 6

miljoen naar de bewegingen.

Page 146: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 145

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3. Detail subsidies: subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk per werksoort

VER BEW VHS LVI

subsidie Afdeling Volksontwikkeling 23.133.345,66 € 3.911.897,22 € 10.052.809,70 € 10.472.909,69 €

23.133.345,66 € 3.911.897,22 € 10.052.809,70 € 10.472.909,69 €

VER BEW VHS LVI

25.000.000

20.000.000

15.000.000

10.000.000

5.000.000

0

SCVW: detail subsidies: subsidie Volksontwikkeling per werksoort

De subsidies op basis van het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verschillen ook gevoelig

naar gelang van de werksoort. De verenigingen krijgen 23 miljoen euro, de landelijke vormingsinstellingen ruim 10 miljoen, de

volkshogescholen 10 miljoen en de bewegingen bijna 4 miljoen.

Page 147: Boekstaven 2008

146 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS

1. Procentuele verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten

VER BEW VHS LVI

subsidies/inkomsten 36,9% 41,8% 81,1% 38,8%

37% 42% 81% 39%

VER BEW VHS LVI

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten in procenten per werksoort

Het aandeel van de subsidies in het totaal van de inkomsten ligt verschillend. Waar de verenigingen met 37%, de landelijke

vormingsinstellingen met 39% en de bewegingen met 42% vrij dicht bij elkaar aansluiten, scoren de volkshogescholen met 81%

beduidend hoger.

2. Procentuele verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten

VER BEW VHS LVI

subsidies Volksontwikkeling/inkomsten 23,5% 25,9% 75,3% 30,7%

23% 26% 75% 31%

VER BEW VHS LVI

SCVW: verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover totale inkomsten in procenten per werksoort

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

Het aandeel van de subsidies, uitgekeerd op basis van het decreet van 4 april 2003, tegenover de totaliteit van de inkomsten is

eveneens significant.

23% van de inkomsten bij de verenigingen wordt op basis van het decreet toegekend. Bij de bewegingen (26%) en de landelijke

Page 148: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 147

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

vormingsinstellingen (31%) blijft dit eveneens beperkt. Alleen de volkshogescholen hebben een beduidend hoger percentage

(75%).

3. Procentuele verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling

VER BEW VHS LVI

personeelskosten/subsidies Volksontwikkeling 149,5% 144,4% 74,1% 147,7%

150% 144% 74% 148%

VER BEW VHS LVI

SCVW: verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling per werksoort

160%

140%

120%

100%

80%

60%

40%

20%

0%

De verenigingen (150%), de landelijke vormingsinstellingen (148%) en de bewegingen (144%) hebben beduidend meer perso-

neelsuitgaven dan dat ze subsidies op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ontvangen. Alleen bij de

volkshogescholen bedragen de personeelsuitgaven minder dan de subsidies (74%).

Page 149: Boekstaven 2008

148 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR

3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES

1. Totale inkomsten SCVW

inkomsten

lidgelden 18.210.911,74 e 11,3%

schenkingen en legaten 12.909.701,79 e 8,0%

subsidies 66.749.538,00 e 41,4%

recuperatie personeelskosten 15.329.551,53 e 9,5%

andere inkomsten 47.968.988,09 e 29,8%

totaal 161.168.691,15 e 100,0%

SCVW: procentuele verdeling inkomsten

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

Wanneer we de totaliteit van de inkomsten binnen de gehele sector met zijn 4 werksoorten in ogenschouw nemen, noteren we

voor 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. Goed 41% hiervan zijn subsidies. Naast lidgelden (11%), schenkingen en legaten (8%)

zijn de andere inkomsten (waaronder de inkomsten van activiteiten) met bijna 30% significant.

2. Totale uitgaven SCVW

uitgaven

personeelskosten 85.581.718,97 e 53,1%

handelsgoederen 5.692.549,09 e 3,5%

diverse goederen en diensten 56.470.969,96 e 35,0%

afschrijvingen-voorzieningen 3.087.260,09 e 1,9%

andere bedrijfskosten 1.065.567,37 e 0,7%

financiële kosten 306.655,44 e 0,2%

uitzonderlijke kosten 1.510.814,24 e 0,9%

overboekingen 7.453.155,99 e 4,6%

totaal 161.168.691,15 e 100,0%

11% 8% 41% 10% 30%

lidgeldenschenkingen en legaten

subsidiesrecuperatie

personeelskostenandere

inkomsten

Page 150: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 149

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

53% 4% 35% 2% 1% 0% 1% 5%

personeels-kosten

handels-goederen

diverse goederen en

diensten

afschrijvingen voorzieningen

andere bedrijfskosten

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboe-kingen

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: procentuele verdeling uitgaven

Langs de uitgavenkant (161 miljoen euro) noteren we een groot aandeel van de personeelsuitgaven (53%). ‘Diverse goederen en

diensten’ (waaronder de kost van de activiteiten) is goed voor 35% van de uitgaven.

3. Detail inkomsten: totale subsidies SCVW

Afdeling Volksontwikkeling 47.570.962,27 e 71,3%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap 4.044.058,05 e 6,1%

andere ministeries 3.330.575,25 e 5,0%

parastatalen 1.237.194,76 e 1,9%

provincie 2.328.339,35 e 3,5%

gemeente 331.677,26 e 0,5%

VGC 1.125.256,41 e 1,7%

Europese Unie 587.863,74 e 0,9%

overige 6.193.610,91 e 9,3%

totaal 66.749.538,00 e 100,0%

72% 10% 2% 1% 4% 0% 1% 1% 9%

AfdelingVolksontwik-

keling

andere Afd. Vl. Gemeen-

schap

andere ministeries

parastratalen provincie gemeente VGCEuropese

Unieoverige

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) maken het leeuwendeel (71%)

uit van de inkomsten uit subsidies.

Page 151: Boekstaven 2008

150 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.5.2 VERHOUDINGEN

1. Verhouding subsidies tegenover inkomsten SCVW

totaal inkomsten 161.168.691,15 € 100,0%

totaal subsidies 66.749.538,00 € 41,4%

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding inkomsten en subsidies

100% 41%

inkomsten subsidies

2. Verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten SCVW

totaal inkomsten 161.168.691,15 € 100,0%

subsidies Volksontwikkelingswerk 47.570.962,27 € 29,5%

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

SCVW: verhouding inkomsten en subsidies

Volksontwikkelingswerk

100% 30%

inkomstensubsidies

Volksontwikkelingswerk

Waar het totaal van de subsidies goed is voor ruim 41% van

de inkomsten, staan de subsidies die op basis van het decreet

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk worden uitgekeerd

voor 30% van de inkomsten.

Page 152: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 151

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3. Verhouding personeelskosten SCVW tegenover subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk

subsidies Volksontwikkeling + recuperatie personeelskosten 62.900.513,80 € 100,0%

personeelskosten 85.581.718,97 € 136,1%

140%

120%

100%

80%

60%

40%

20%

0%

SCVW: verhouding subsidies

Volksontwikkelingswerk en personeelskosten

136% 100%

personeelskostensubsidies

Volksontwikkelingswerk

De personeelskosten voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk overstijgen de subsidies op basis van het decreet van 4 april

2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Als we de subsidies Volksontwikkelingswerk vermeerderd met de recuperatie

van de personeelskosten als referentiepunt nemen (100%), bedragen de personeelskosten 136%.

Page 153: Boekstaven 2008

152 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

De subsidiecijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk in 2007 zijn nog niet gepubliceerd bij het ter perse gaan van dit

boek. We vermelden hier de cijfers voor 2006.

3.6.1 VERENIGINGEN

Federation of Anglophone Africans in Brussels (FAAB) 48.571,00 €

Federatie Wereldvrouwen 99.436,29 €

Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF) 110.452,33 €

Welzijnsschakels 116.757,23 €

Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF) 159.256,86 €

Platform van Afrikaanse Gemeenschappen 162.771,15 €

Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL) 170.752,94 €

Unie van Turkse Verenigingen (UTV) 177.840,54 €

Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO) 178.128,62 €

LVZ-Vormingsdienst 185.408,79 €

Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen 185.877,50 €

Het Vlaamse Kruis 186.811,56 €

Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM) 189.903,59 €

Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS) 193.816,99 €

ConTempo 198.487,28 €

FVK-Rodenbachfonds 198.487,28 €

Holebifederatie 198.487,28 €

Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV) 201.749,46 €

Masereelfonds 210.163,01 €

Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG) 214.833,29 €

Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO) 220.890,19 €

AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties 221.605,21 €

Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS) 221.838,73 €

A. Vermeylenfonds 224.173,87 €

Internationaal Comité (IC) 225.107,93 €

Vlaamse Volksbeweging 240.781,67 €

Liberale Vrouwen 240.941,78 €

Acli-Vlaanderen 241.220,43 €

Federatie van Vlaamse Simileskringen 249.249,95 €

ATB De Natuurvrienden 250.966,25 €

Amnesty International Vlaanderen 255.316,11 €

Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV) 263.664,45 €

Willemsfonds 273.484,17 €

Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV) 274.531,32 €

Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT) 281.188,94 €

Vereniging voor personen met een handicap (VFG) 309.820,27 €

Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers 351.606,79 €

Neos - netwerk van ondernemende senioren 355.240,40 €

Linx+ 366.141,23 €

Page 154: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 153

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV) 413.399,11 €

vtbKultuur (Vlaamse Toeristenbond - Vlaamse Automobilistenbond (VTB-VAB)) 415.194,98 €

KVG-Vorming - Open kijk op handicap 486.658,92 €

Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV) 507.459,36 €

Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen 555.146,57 €

Curieus (CSC-Vormingswerk) 571.733,43 €

VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging 596.613,71 €

S-Plus 628.448,60 €

Pasar - Vleugels voor je vrije tijd (Vakantiegenoegens) 643.956,41 €

Davidsfonds 661.924,46 €

Gezinsbond 693.024,81 €

Ziekenzorg CM 724.924,00 €

Landelijke Gilden 778.768,86 €

OKRA 927.473,32 €

KWB 1.207.588,87 €

KVLV - Vrouwen met vaart 1.232.264,23 €

KAV - Vrouwen die bewegen 1.912.065,53 €

totaal 21.412.407,85 €

Page 155: Boekstaven 2008

154 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.6.2 BEWEGINGEN

Bond zonder Naam Cultuur 78.536,25 €

Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO) 78.536,25 €

Kerkwerk Multicultureel Samenleven 78.536,25 €

Kif Kif 78.536,25 €

Koerdisch Instituut 78.536,25 €

Liga voor Mensenrechten 78.536,25 €

LINC 78.536,25 €

(Plattelandsontwikkeling) (78.536,25 €)

Vluchtelingenwerk Vlaanderen 78.536,25 €

Voedselteams 78.536,25 €

Wervel 78.536,25 €

Verbruikersateljee 89.007,75 €

De Wakkere Burger 94.243,50 €

Integraal 94.243,50 €

Beweging Tegen Geweld - Zijn 104.715,00 €

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op Cultuur 104.715,00 €

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) 104.715,00 €

Netwerk Bewust Verbruiken 104.715,00 €

Vaka/Hand in Hand 104.715,00 €

Forum voor Vredesactie 125.658,00 €

Sociumi 125.658,00 €

zij-kant 125.658,00 €

Ryckevelde 130.893,75 €

Mobiel 21 136.129,50 €

Bedevaart naar de graven aan de IJzer 157.072,50 €

De Maakbare Mens 157.072,50 €

GetBasic 157.072,50 €

Pax Christi Vlaanderen 157.072,50 €

Welzijnszorg 157.072,50 €

Vrede 167.544,00 €

Toemeka 172.308,53 €

Netwerk Vlaanderen 209.430,00 €

totaal 3.643.610,78 €

Page 156: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 155

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN

Vormingplus Brugge 430.105,34 €

Vormingplus Brussel (Citizenne) 476.993,06 €

Vormingplus Mechelen 491.314,93 €

Vormingplus Kempen 498.052,67 €

Vormingplus Halle-Vilvoorde (Arch’educ) 518.140,09 €

Vormingplus Vlaamse Ardennen-Dender 557.764,80 €

Vormingplus Oostende-Westhoek 562.792,34 €

Vormingplus Waas-en-Dender 655.036,31 €

Vormingplus Oost-Brabant 732.078,80 €

Vormingplus Midden en Zuid West-Vlaanderen 797.424,10 €

Vormingplus Gent-Eeklo 921.195,66 €

Vormingplus Limburg 1.275.369,01 €

Vormingplus Antwerpen 1.495.426,01 €

totaal 9.411.693,12 €

Page 157: Boekstaven 2008

156 | PROFIEL VAN DE SECTOR

3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

1. Gespecialiseerde vormingsinstellingen

Atelier Cirkel 121.469,40 €

Inverde 121.469,40 €

Motief 121.469,40 €

Relatie-Studio 121.469,40 €

Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds 121.469,40 €

Halewynstichting 131.308,42 €

Uitstraling Permanente Vorming (UPV) 149.164,42 €

Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK) 151.836,75 €

Impuls 167.141,89 €

Timotheus 191.495,11 €

Stichting Lodewijk de Raet 212.571,45 €

Amarant 263.227,79 €

Zorg-Saam 271.495,90 €

Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN) 364.408,20 €

Natuurpunt Educatie 364.408,20 €

Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV), partner in christelijk vormingswerk 376.754,87 €

Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen 381.952,44 €

PRH-Persoonlijkheid en Relaties 394.923,53 €

Wisper 638.444,99 €

totaal 4.666.480,96 €

2. Syndicale vormingsinstellingen

Werknemerswelzijn 365.718,08 €

Vorming en Actie 843.234,68 €

Ateliers voor Werknemersvorming 1.426.235,41 €

totaal 2.635.188,17 €

3. Vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep

De Rode Antraciet 719.510,15 €

KR8 486.560,60 €

Op-Stap 630.892,45 €

Z11 525.839,73 €

totaal 2.362.802,93 €

4. Federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap

Vijftact 635.504,76 €

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE 3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

Page 158: Boekstaven 2008

PROFIEL VAN DE SECTOR | 157

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

Page 159: Boekstaven 2008

158 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Page 160: Boekstaven 2008

DEEL 3

BELEIDSJAARBOEK2007-2008

Page 161: Boekstaven 2008

160 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Page 162: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 161

INHOUD

INLEIDING 163

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR 164

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR 166

3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR 168

4. HET DECREET VOOR HET SCVW 169

5. HET GELD VOOR HET SCVW 175

5.1. REGULIERE SUBSIDIES 175

5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN 177

5.3. DE INDEXERING 179

5.4. FISCALE ATTESTEN 181

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW 182

6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN 182

6.2. DE BEWEGINGEN 186

6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN 188

6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 189

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW 191

8. TEWERKSTELLING 193

9. HET ADVIESSTELSEL 195

10. STANDPUNTEN FOV 197

11. HETE THEMA’S 199

11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT 199

11.2. VRIJWILLIGERSBELEID 202

11.3. AUTEURSRECHTEN 209

11.4. DE KLEINE ERKENNING 213

11.5. HET PARTICIPATIEDECREET 214

11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS 218

11.7. VERENIGINGSLOKALEN 220

11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD 223

11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING 226

11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT 228

Page 163: Boekstaven 2008

162 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Page 164: Boekstaven 2008

INLEIDINGDit deel focust op het beleid dat in de referteperiode van het parlementaire jaar 2007-2008 voor en over de sociaal-culturele

volwassenensector is gevoerd. We focussen hierbij op de verschillende actoren. We proberen de lezer (het personeel van de

sociaal-culturele volwassenenorganisaties, een bestuurder, ja zelfs een kabinetsmedewerker, ambtenaar of een geïnteresseerde

buitenstaander) mee te laten kijken in de beleidsontwikkelingen van alle dag. Wie werkt op het Kabinet van de minister van Cul-

tuur voor de sociaal-culturele sector, welke ambtenaren maken het mooie weer, welke politici tonen een levendige belangstelling

voor ons werk, zijn er voor onze sector relevante adviezen afgeleverd door de adviesraden? Wat zijn de hete thema’s in het beleid

ten aanzien van onze sector? Vragen die in dit deel een antwoord krijgen.

We streven een zo groot mogelijke volledigheid na. Toch is het een afweging geweest welke items we aan bod moesten laten

komen. Uiteindelijk kozen we ervoor sterk in te zoomen op het Kabinet van de minister van Cultuur, het Agentschap Sociaal-

Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en het Vlaams Parlement. We laten zien welke beslissingen werden genomen, welke

omzendbrieven verstuurd en welke parlementaire vragen gesteld. We nemen zowel de hele sector als de verschillende werksoor-

ten in ogenschouw.

Daarnaast hebben we ook aandacht voor de manier waarop de FOV en het steunpunt SoCiuS in de beleidscontext een rol

spelen. We eindigen met een overzicht van zogenaamde hete thema ’s. Daar laten we zien hoe in de Vlaamse, maar ook federale

beleidscontext allerlei thema ’s te berde werden gebracht die van rechtstreeks belang zijn voor de sociaal-culturele volwasse-

nenorganisaties.

In dit deel verwijzen we courant naar relevante brondocumenten. Deze documenten zijn opgenomen op de CD-ROM bij dit boek.

INLEIDING

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 163

Page 165: Boekstaven 2008

164 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

1. De Minister en zijn Kabinet

In het parlementair jaar 2007-2008 is Bert Anciaux minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel. Guy Redig is sedert eind

december 2006 zijn kabinetschef.

In het Kabinet doen zich in het voorbije parlementair jaar enkele kleine verschuivingen voor (voor de huidige kabinetssamenstel-

ling zie doc. 1). Dirk Verbist, raadgever op het Kabinet, schuift in de loop van deze legislatuur door van verantwoordelijke voor de

sociaal-culturele organisaties naar verantwoordelijke voor cultuurparticipatie. Zijn verantwoordelijkheid voor de sociaal-culturele

sector wordt gedurende een beperkte periode overgenomen door Kim Van Campenhout, die op haar beurt korte tijd nadien wordt

opgevolgd door Malika Abbad. Dirk Verbist leidt evenwel gedurende de hele periode de onderhandelingen over de evaluatie van

het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Voor migrantenorganisaties en interculturaliteit is Söhret Yildirim verantwoordelijk, terwijl het project ‘Samen Vereenvoudigen’

wordt opgevolgd door Inge Loodsteen.

2. Beleidsnota Cultuur

Bij het begin van een nieuwe regeerperiode dienen de leden van de Vlaamse Regering hun zogenaamde beleidsnota’s in bij het

Vlaams Parlement. Een beleidsnota is een document waarin een minister aangeeft hoe hij of zij voor zijn of haar bevoegdheden

het regeerakkoord zal realiseren in de loop van de legislatuur. De beleidsnota’s geven dus de grote strategische keuzen en opties

van het beleid voor de duur van de regeerperiode weer.

Het indienen van beleidsnota’s is vastgelegd in het reglement van het Vlaams Parlement. De nota’s worden ingediend bij de

voorzitter van het Vlaams Parlement. In de weken volgend op de indiening worden ze besproken en wordt erover gestemd.

Bij het begin van de huidige legislatuur van het Vlaams Parlement (2004), schreef cultuurminister Bert Anciaux (VlaamsProgres-

sieven) een beleidsnota over het beleidsdomein Cultuur (zie doc. 2). Deze beleidsnota omvat ook keuzen en opties voor het beleid

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In zijn beleidsnota focuste de minister onder andere sterk op de uitvoering van het

decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de uitdagingen op het vlak van (cultuur)participatie van kansengroepen, de

mogelijkheden voor migrantenverenigingen.

3. Beleidsbrieven

Een beleidsbrief is een overzicht door elke Vlaamse minister van de manier waarop de begroting uitgevoerd wordt voor zijn of

haar beleidsdomeinen tijdens het lopende begrotingsjaar en van het beleid dat hij of zij tijdens het volgende begrotingsjaar wil

voeren. Een beleidsbrief bevat ook een overzicht van de manier waarop de regering het regeerakkoord, de beleidsnota’s en de

resoluties en moties van het Parlement heeft uitgevoerd.

Elke minister dient één of meer beleidsbrieven in, voor de domeinen waarover hij of zij bevoegd is. Beleidsbrieven worden samen

met het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting ingediend. De beleidsbrieven worden besproken in de

commissie die bevoegd is voor het domein van de beleidsbrief, samen met het gedeelte van het ontwerp van decreet houdende

de algemene uitgavenbegroting waarvoor diezelfde commissie bevoegd is. In het jaar waarin de regering wordt benoemd, moet

zij geen beleidsbrieven indienen, wel beleidsnota’s.

Ook de minister van Cultuur schrijft jaarlijks een beleidsbrief, de zogenaamde ‘beleidsbrief Cultuur’. Deze beleidsbrief omvat ook

de keuzes en opties voor het beleid voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor dat jaar.

In zijn Beleidsbrief 2008 - Beleidsprioriteiten 2007-2008 (zie doc. 3 en 4) blikt de minister in 111 pagina’s terug op de realisaties

in 2007 en ontvouwt hij zijn plannen voor 2008. Alle beleidsvelden (sociaal-cultureel werk, kunsten en erfgoed) komen aan bod.

Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk beslaan de opties slechts een paar bladzijden. Met de aangekondigde (en spoedig te

verwachten) aanpassing van het decreet lijkt de minister zijn beleidsvisie op deze sector af te ronden. Administratieve vereenvou-

Page 166: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 165

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

diging en aandacht voor interculturaliteit springen als supplementaire aandachtspunten in het oog. Rond de bovenbouw zullen “in

samenhang met de sector eventuele sporen worden verkend”.

Documenten

1. Samenstelling van het kabinet van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel

2. Beleidsnota 2004 - 2009 Cultuur van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel

3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd,

Sport en Brussel

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1

31 oktober 2007

4. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 20-39)

29 november 2007

Page 167: Boekstaven 2008

166 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

Een minister wordt niet alleen bijgestaan door een kabinet maar ook door de overheidsadministratie. In de voorbije tijd deden

zich in deze administratie ingrijpende wijzigingen voor.

1. Gevolgen van Beter Bestuurlijk Beleid

In het jaar 2000 startte de Vlaamse Regering met het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). Met het project wou de toenmalige

regering een meer transparante structuur uittekenen voor de Vlaamse overheid en met dit nieuwe overheidsapparaat beter inspe-

len op de maatschappelijke noden en verwachtingen van de burger. Om dit te realiseren werden voor de bestuurlijke organisatie

dertien homogene beleidsdomeinen vastgelegd.

Deze dertien beleidsdomeinen hebben dezelfde interne structuur. Een beleidsdomein bestaat uit een departement, dat de be-

leidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning verzorgt, en verschillende verzelfstandigde agentschappen. Deze agentschappen

verzorgen beleidsuitvoerende taken. Er zijn twee soorten agentschappen: intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) en extern

verzelfstandigde agentschappen (EVA).

In het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (zie doc. 1) situeert zich het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

Het departement wordt geleid door Christine Claus. Daarnaast zijn er twee IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid: Kunsten en Erf-

goed, met als administrateur-generaal Jos Van Rillaer, en Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, met als administra-

teur-generaal An Vrancken. Het departement en deze beide IVA’s vormen samen het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport

en Media.

De managers of topambtenaren van het departement en de agentschappen (ook Bloso en de Regulator voor de Media) vormen

samen de beleidsraad van de Administratie Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De beleidsraad is het forum waar het politieke en het

administratieve domein elkaar ontmoeten en waar ze overleggen om de politieke beleidsvoering door de regering te ondersteu-

nen. Dit overleg wordt mede geïnspireerd door de beleidsadviezen over strategische beleidsaangelegenheden door de SARC

(Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media).

2. Het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen

Het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen (zie doc. 2) telt bijna 100

personeelsleden en beheert een budget van ongeveer 194 miljoen euro aan beleidskredieten. Het Agentschap heeft als missie

het stimuleren van een rijk en gedifferentieerd aanbod aan sociaal-culturele activiteiten die op niet-commerciële basis worden

georganiseerd, ter bevordering van de algemene ontwikkeling van alle burgers - kinderen, jongeren en volwassenen - en ter

verhoging van de maatschappelijke en culturele participatie. In het voorbije jaar werd gezocht naar een leidend ambtenaar voor

het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. De vacature had het over een goede manager met een brede en vernieuwende visie, die

gewoon is te onderhandelen en een groot team aan te sturen. Als verwachte competenties werd in de oproep een indrukwek-

kend lijstje opgesomd: voortdurend verbeteren, samenwerken, klantgerichtheid, betrouwbaarheid, conceptueel denken (visie),

overtuigingskracht, besluitvaardigheid, 360°-inlevingsvermogen, richting geven, organisatiebetrokkenheid en delegeren. Het

gaat om een mandaatfunctie voor 6 jaar, die in principe eenmaal hernieuwbaar is. In afwachting van de definitieve benoeming

van de nieuwe administrateur-generaal functioneert Gilbert Van Houtven, uittredend hoofd van de Afdeling Volksontwikkeling en

Bibliotheekwerk, als waarnemend administrateur-generaal. Hij doet dit tot aan zijn pensioen (eind januari 2008). An Vrancken,

voorheen personeelsverantwoordelijke bij de KVLV - Vrouwen met Vaart, volgt hem per 1 maart 2008 op. An Vrancken is geen

onbekende bij de FOV. Zij was van in den beginne betrokken bij de oprichting van de belangenorganisatie. Sedert 2001 zat zij de

bijeenkomsten van de FOV-werkgroep Verenigingen voor. Reeds van bij de start van de FOV maakte zij deel uit van de Raad van

Bestuur van de organisatie.

Page 168: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 167

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

3. Het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk

Binnen het IVA Sociaal-Cultureel Werk staat het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk in voor de gelijknamige sector. Het

team kent ook wat verschuivingen (zie doc. 3). Teamverantwoordelijke is nog steeds Luc Goossens, die eveneens instaat voor de

opvolging van de Vlaamse interprofessionele akkoorden. Noemi De Clercq en Marie-Anne Van Hijfte zijn de verantwoordelijken

voor de volkshogescholen, vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen, syndicale vormingsinstellingen, federatie van

vormingsdiensten voor personen met een handicap, gespecialiseerde vormingsinstellingen en internationale culturele samenwer-

king.

Joris Smeets doet de opvolging van de sociaal-culturele verenigingen en migrantenverenigingen. De sociaal-culturele bewegin-

gen worden opgevolgd door Evita Dhaenens en Katrien Callewaert. Elke Verhaeghe is de verantwoordelijke voor de amateurkun-

sten, terwijl Bart De Boiserie instaat voor de opvolging van het participatiedecreet en de Vlaamse Gebarentaal.

Documenten

1. Organogram van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media

2. Agentschap Sociaal-Cultureel Werk: opdrachten

3. Samenstelling van het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk

Page 169: Boekstaven 2008

168 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR

3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR

1. Vlaams Parlement

Het Vlaams Parlement is de vergadering van Vlaamse volksvertegenwoordigers, die door de burgers om de vijf jaar worden

verkozen. Het parlement heeft een wetgevende macht en legt de spelregels voor iedereen vast in decreten. Het parlement keurt

elk jaar de begroting goed en controleert de werking van de regering.

2. Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media

Eén van de commissies in het Vlaams Parlement is de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (ook wel kortweg: Com-

missie Cultuur).

Een commissie is een vergadering van een beperkt aantal volksvertegenwoordigers. Elke commissie bestaat in de regel uit

vijftien vaste en vijftien plaatsvervangende leden, verdeeld volgens de sterkte van de fracties. Elke commissie kiest een voorzitter

die de vergaderingen samenroept en voorzit (zie doc. 1).

De commissies hebben als belangrijkste taak het decreetgevende werk van het Vlaams Parlement voor te bereiden. Een commis-

sie kan ook hoorzittingen organiseren om zich beter te informeren over alle aspecten van een voorstel of ontwerp.

Elke commissie controleert ook het beleid van de Vlaamse Regering. Zij beschikt daartoe over een aantal controlemogelijkheden.

De volksvertegenwoordigers kunnen een vraag om uitleg stellen aan een minister over een actueel en concreet probleem. Een

volksvertegenwoordiger die een uitgebreider probleem van algemeen belang ter sprake wil brengen, kan een interpellatie hou-

den. Interpellaties kunnen aanleiding geven tot het indienen van een motie van wantrouwen of een met redenen omklede motie

waarover in de plenaire vergadering wordt gestemd (zie doc. 2).

De Commissie Cultuur hield zich in de voorbije periode meer dan eens bezig met het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In

andere delen van het beleidsjaarboek gaan we nader in op deze werkzaamheden. We stippen aan dat vooral de begrotings-

besprekingen, de besprekingen van de beleidsbrieven en de behandeling van de problematiek van subsidies en indexering de

parlementsleden bezig hield (zie doc. 3).

Documenten

1. Samenstelling van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media

2. Opdracht van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media

3. Bespreekpunten van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media tijdens de periode 2007-2008

Page 170: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 169

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

1. De weg naar een aangepast decreet

In het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werd bepaald dat het decreet vóór 30 juni 2007 door de Vlaamse

Regering zou geëvalueerd worden. Ter voorbereiding van deze evaluatie werden de belangenbehartiger FOV, het steunpunt

SoCiuS en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding begin 2007 voor overleg door het Kabinet uitgenodigd. Er werden

inhoudelijke werkgroepen gevormd, die zich vooral bezig hielden met gesprekken over een nieuw evaluatiesysteem en over de

beoordelingselementen, waaraan de werking van de organisaties zou worden getoetst.

De eigenlijke onderhandelingen over wijzigingen aan het decreet worden gevoerd tussen de FOV en de overheid (Kabinet en

Administratie). Uiteindelijk vinden 17 onderhandelingsgesprekken plaats. Het overleg krijgt zijn beslag in een politiek meerder-

heidsoverleg eind 2007.

Op 21 december 2007 wordt de tekst van een ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende

het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ bij het Vlaams Parlement ingediend (zie doc. 1). Het voorstel draagt de handtekeningen

van Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Paul Delva en Dirk de Kort (beiden CD&V), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman

Schueremans (Open Vld) en Piet De Bruyn (N-VA).

2. Hoorzitting in de Commissie Cultuur

De Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media houdt op 12 februari 2008 een hoorzitting over de ingediende wijziging van

het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 2). Vertegenwoordigers van de FOV, SoCiuS, het Rekenhof en de

Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding komen er aan het woord.

De FOV kiest ervoor om het bestaande decreet te evalueren en dus trouw te blijven aan de contouren en de basisopties van het

decreet van 2003. “De sector is in voortdurende ontwikkeling, maar deze ontwikkeling heeft ook nood aan een relatief stabiel

beleidskader zodat nieuwe opportuniteiten zich in de luwte van een stabiele regelgeving kunnen ontwikkelen”, aldus Peter Warson,

voorzitter van de FOV. Hij benadrukt in zijn tussenkomst dat deze decreetwijziging een groot draagvlak heeft. De 128 FOV-lidorga-

nisaties werden - via het maandelijkse vergadersysteem van de FOV - op systematische wijze geconsulteerd.

Hugo De Vos, directeur van de FOV, vermeldt de positieve verworvenheden, geeft duiding bij enkele technische onjuistheden,

vraagt naar vier concrete amendementen en uit tenslotte enkele bekommernissen. In de loop van zijn betoog snijdt hij nog even de

blijvende pijnpunten aan.

De invulling die in de regelgeving gegeven wordt aan niet-formele educatie is te strikt. Heel wat praktijken die aansluiten bij de

sociaal-culturele methodiek worden door deze strikte invulling uitgesloten. SoCiuS formuleerde het eerder als volgt: “Nog altijd

wordt de niet-formele educatie in hoofdzaak in het decreet gerelateerd aan de heilige drievuldigheid ‘autonome levenssfeer’,

‘vrijwillige deelname’ en ‘open aanbod’. In het wijzigingsdecreet stellen de indieners terecht dat het aansluiten bij de leefwereld

van de mensen een ultiem uitgangspunt is. Het aanspreken en activeren van individuen en groepen in één of meerdere bestaans-

dimensies en in hun diverse leefsituaties valt niet helemaal te rijmen met deze drievuldigheid. Ons inziens vormt de omschrijving

van de sociaal-culturele methodiek, de educatieve functie en het informeel leren, voldoende duidelijk waar het sociaal-cultureel

volwassenenwerk zich onderscheidt van de formele educatie.”

De FOV vindt het geen goede zaak dat bewegingen niet erkend worden. In het verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling

in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 3) wordt dit knelpunt ook aanhangig gemaakt.

SoCiuS onderstreept het belang van voldoende middelen voor vernieuwing en experimenten. Jos Pauwels, voorzitter van SoCiuS,

wijst erop dat het huidige decreet sterk uitgaat van een sectorale benadering en dat dit nog wordt versterkt door de decreetwijzi-

ging. “Dit kan gevolgen hebben voor de gemeenschappelijkheid of de sokkel en het draagvlak voor het sociaal-cultureel volwas-

senenwerk. Niet in wat ons onderscheidt, maar in wat ons bindt, kan de kracht van het sociaal-cultureel volwassenenwerk liggen.”

Page 171: Boekstaven 2008

170 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Het Rekenhof formuleert twee - terechte - bedenkingen bij het wijzigingsdecreet. Er is geen procedure voorzien waardoor

het ingediende beleidsplan kan worden goedgekeurd of afgekeurd. Het Rekenhof betreurt eveneens dat er tijdens de lopende

beleidsperiode geen mogelijkheid is om in te grijpen indien het beleidsplan niet wordt uitgevoerd.

Jan De Braekeleer toetst, als vertegenwoordiger van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en als voorzitter van de

Commissie Volksontwikkeling, de ingediende tekst (1) aan het advies betreffende de evaluatie van het decreet van 4 april 2003,

goedgekeurd in de vergadering van 22 november 2006, en (2) aan de evaluatie door de Commissie Volksontwikkeling van de

voorlopige versie van de voorliggende tekst van 23 april 2007.

Hij stipt aan welke aanbevelingen gerealiseerd zijn, welke onvoldoende gerealiseerd zijn en welke niet gerealiseerd zijn. Hij zet

de positieve elementen, de tekorten en de bezorgheden op een rij.

3. Bespreking in de Commissie Cultuur

Op donderdag 14 februari 2008 wordt het ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het

sociaal-cultureel volwassenenwerk’ in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement goedgekeurd (zie doc. 4).

De verschillende politieke partijen sommen de positieve en negatieve punten van de decreetwijziging op. Algemeen wordt gerea-

geerd op de beperkende invulling van de niet-formele educatie. Jos Stassen (Groen!), voormalige indiener van het decreet, geeft

weer dat - in de huidige context van een beter budgettair gesternte - het sociaal-cultureel volwassenenwerk een kans gemist

heeft om haar positie ten aanzien van de formele educatie te versterken. Ook het gebrek aan een erkenning bij de bewegingen,

blijft voor hem onderwerp van discussie. Tijdens de bespreking wordt het rapport van het Rekenhof over de subsidiebepaling

in het sociaal-cultureel volwassenenwerk aangehaald als een interessant onderzoek waarin de tekortkomingen zijn geïnven-

tariseerd die een efficiënte en objectieve subsidiebepaling bemoeilijken. Als belangrijke positieve evoluties worden ondermeer

aangestipt: het nieuwe evaluatiesysteem toegespitst op de beoordeling van de reële werking van de organisaties, de verminde-

ring van de planlast, de decretale verankering van het informele leren en de oplossing van de onrechtstreekse subsidiëring voor

de FOV (zie ook deel 7). Paul Delva (CD&V) nodigt de sector uit om, na een periode van decretale rust na de goedkeuring van het

wijzigingsdecreet, na te denken over de positionering van de sector in een veranderende samenleving. Ook het in kaart brengen

van de effecten van de sector wint steeds meer aan belang. Gegevensregistratie wordt hiertoe als een verdienstelijk instrument

aangehaald. Op de vraag van Jos Stassen (Groen!) over het vervolg van het indexprobleem antwoordt minister van Cultuur

Anciaux dat hij voor eind februari bij de begrotingscontrole een voorstel zal formuleren dat een antwoord moet bieden aan het

indexprobleem.

Na de hoorzitting van 12 februari 2008 over de decreetwijziging worden nog vier amendementen ingediend (zie doc. 5). Op

die manier wordt tegemoet gekomen aan het probleem van de syndicale vormingsinstellingen en de vormingsinstellingen voor

personen met een handicap, waarbij de verhoging van hun subsidie-enveloppe omwille van de jaarlijkse indexering aanlei-

ding zou geven tot een verplichte meerprestatie van urenprogramma’s. De Commissie Cultuur keurt deze vier amendementen

unaniem goed. Het decreet wordt door de meerderheid, bij drie onthoudingen van de oppositie, goedgekeurd. De reflectietermijn

wordt met unanimiteit weggestemd. Op die manier kan de decreetwijziging in versneld tempo door het Vlaams Parlement worden

goedgekeurd. De meerderheid stuurt ook aan op een snelle goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten.

Tot slot geeft minister van Cultuur, Bert Anciaux, aan dat de decreetwijziging vlot is gerealiseerd dankzij de constructieve samen-

werking tussen de verschillende partners: Kabinet, Administratie, FOV en SoCiuS. Hij stipt nog vier aandachtspunten aan: (1) de

publieke erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk die ruimte biedt voor het informele leren, (2) het belang van een

evaluatieprocedure waarin zowel de sector, de overheid en de Administratie hun rol opnemen, (3) de decretale verankering van

de maatschappelijke rol van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en (4) een tendens van nabijheid en afstand tussen de sector

en de overheid. Meer afstand omdat de overheid de keuzes van de organisaties respecteert. Meer nabijheid omdat de overheid

steeds beter zicht wil krijgen op de sector door haar in kaart te brengen en beleidsprioriteiten voorop te stellen.

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Page 172: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 171

4. Plenaire goedkeuring

Tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement op woensdag 5 maart wordt het wijzigingsdecreet voor de sociaal-culturele

volwassenensector goedgekeurd (zie doc. 6).

Het decreet wordt aangenomen met 76 stemmen voor en 28 onthoudingen van de Vlaams Belang-fractie.

De verschillende fracties in het parlement spreken unisono hun waardering voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk uit en

blijken over het algemeen behoorlijk tevreden met het vernieuwde decreet.

Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) benadrukt het “onwaarschijnlijke belang” van het verenigingsleven voor Vlaanderen en

toont zich met name tevreden over de meer transparante en eenvoudige beoordelingsprocedures die nu in het decreet vervat

zijn.

Hilde De Lobel (Vlaams Belang) licht toe waarom haar fractie zich zal onthouden bij de stemming over het decreet. Het ontbreken

van de mogelijkheid om bewegingen te erkennen en de vermeende vaagheid van sommige termen in het decreet zijn voor haar

fractie een struikelblok. Ook de mogelijkheid tot subsidiëring van engagementen ten aanzien van de beleidsprioriteiten van de

Vlaamse Regering zijn in de ogen van het Vlaams Belang een vorm van opgelegde gezagstrouw. Ten slotte hekelt de fractie de in

hun visie onbeperkte uitzonderingsmaatregelen voor migrantenverenigingen.

Paul Delva stelt namens de CD&V dat dit decreet geen eindpunt is en dat er rekening gehouden moet worden met de resterende

bekommernissen van de FOV. Hij pleit ook voor een spoedige en correcte uitvoering van het decreet met vooral een juiste indexe-

ring van de subsidie-enveloppen, want “indexering is geen gunst, maar een recht”.

Jos Stassen (Groen!) is tevreden met het resultaat, maar toont zich bezorgd over de toekomst van de sector. In zijn ogen is de

interesse van de politiek voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk aan het tanen. Hij roept dan ook op om de sector te steunen

tijdens de middelendebatten in de volgende legislaturen.

Piet De Bruyn (N-VA) looft op zijn beurt de democratische en participatieve wijze waarop het decreet tot stand gekomen is. Hij

kadert de voorbije en toekomstige samenwerking, uitwisseling en interactie tussen sector en overheid binnen de goede voor-

nemens die eerder, eind 2006, in het charter tussen de Vlaamse overheid en het middenveld waren opgenomen. De Bruyn pleit

tenslotte voor een consequente budgettaire vertaling van de maatschappelijke waardering voor de sector.

Op 14 maart 2008 wordt het wijzigingsdecreet door de Vlaamse Regering bekrachtigd (deze datum wordt de officiële datum van

het wijzigingsdecreet). De tekst verschijnt op 10 september 2008 eindelijk in het Belgisch Staatsblad (zie doc. 7). Vertaalproble-

men hebben voor een grote vertraging gezorgd.

De Vlaamse Codex publiceert begin oktober 2008 de gecoördineerde versie van het decreet (zie doc. 8). De Vlaamse Codex bevat

de geconsolideerde Vlaamse wetgeving sedert 1 januari 1976. De samenstellers van de Vlaamse Codex merken zelf op dat deze

teksten geen officiële bekendmaking zijn in de zin van de grondwet. Alleen de publicaties in het Belgisch Staatsblad hebben een

officieel karakter. Toch biedt de Vlaamse Codex een goed hulpmiddel om een decreet of een besluit van de Vlaamse Regering

juist te hanteren. Het decreet van 4 april 2003 is intussen liefst vier keer gewijzigd. Dit gebeurde door het programmadecreet

van 19 december 2003 en de decreten van 7 mei 2004, 2 juni 2006 en tenslotte het ingrijpende wijzigingsdecreet van 14 maart

2008.

5. Een totaal nieuw uitvoeringsbesluit

De overheid start begin november 2007 met een overleg met de sector over het uitvoeringsbesluit waarin de bepalingen uit het

nieuwe decreet worden geconcretiseerd. Het overleg resulteert in de opmaak van een ontwerp van uitvoeringsbesluit bij het de-

creet. De Vlaamse Regering maakt de keuze om een volledig nieuw uitvoeringsbesluit uit te vaardigen, zodat zich geen probleem

van coördinatie van teksten stelt zoals bij de decreetwijziging.

In het uitvoeringsbesluit zijn ondermeer (gemeenschappelijke) bepalingen opgenomen over het beleidsplan, de visitatie en

visitatiecommissie, de adviescommissie voor de behandeling van de subsidieaanvragen van de bewegingen en de beroepscom-

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Page 173: Boekstaven 2008

172 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

missie voor de behandeling van de bezwaarschriften. Bij het verrichten van de visitatie zal het Agentschap Sociaal-Cultureel

Werk gebruik maken van een evaluatiemodel (zie doc. 9). Dit evaluatiemodel moet de organisaties toelaten zich op een gedegen

manier te oriënteren op de kernpunten van het decreet (accent op de werking, voortgangsrapportering, continue evaluatie door

de overheid en een cyclisch evaluatiebezoek).

De minister van Cultuur legt in het late voorjaar van 2008 het ontwerpbesluit voor de uitvoering van het decreet voor het sociaal-

cultureel volwassenenwerk voor aan de pas geïnstalleerde Sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk.

Tijdens een van de eerste bijeenkomsten van deze sectorraad wordt een advies uitgewerkt (zie doc. 10). In het eerste advies van

de Sectorraad worden weinig fundamentele opmerkingen gemaakt over het ontwerpbesluit. Uiteindelijk wordt vooral gefocust

op de datum voor het indienen van het beleidsplan. De Sectorraad stelt hier drie data voor: vóór 1 april 2010 bij de bewegingen,

vóór 1 juni 2010 voor de volkshogescholen, de syndicale vormingsinstellingen en de instellingen werkend voor personen met een

handicap en vóór 1 oktober voor de verenigingen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen.

Net voor het zomerreces 2008 keurt de Vlaamse Regering de uiteindelijke ontwerptekst goed en legt ze de tekst voor advies voor

aan de Raad van State.

Op 5 september keurt de Vlaamse Regering het besluit definitief goed (zie doc. 11). De tekst van het besluit wijkt nauwelijks af

van de ontwerptekst. Op basis van de opmerkingen van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de aangeboden reactietijd

van tien werkdagen om dossiers eventueel te vervolledigen, begint te lopen vanaf de kennisgeving door de overheid, waarbij de

datum van de poststempel bepalend is. Ook wordt nader omschreven wat gebeurt wanneer de werking van een volkshogeschool

niet voldoet en de overheid in een vervanging voorziet.

Het besluit treedt in werking vanaf 15 september 2008.

6. Visitaties

In uitvoering van het decreet en het uitvoeringsbesluit wordt in de zomer 2008 gewerkt aan de samenstelling van de visitatie-

commissie. Vanaf september 2008 tot mei 2009 zal een visitatiecommissie immers een bezoek brengen aan alle erkende en

gesubsidieerde organisaties. Deze commissie is paritair samengesteld en bestaat uit maximaal twee vertegenwoordig(st)ers van

het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk en twee externe deskundigen. De lijst van externe visitatoren wordt in augustus 2008, na

een voordracht vanwege de FOV, door minister van Cultuur Anciaux vastgelegd (zie doc. 12).

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Documenten

1. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk

de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 1

20 december 2007

2. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schuere-

mans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-

cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Page 174: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 173

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3

26 februari 2008

3. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 37 - D (2007-2008) -Nr.1

2 januari 2008

4. Verslag bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet

De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwas-

senenwerk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 4

27 februari 2008

5. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk

de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk -

Amendementen

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 2

14 februari 2008

6. Verslag plenaire bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schue-

remans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-

cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk Plenaire Nr. 30 (uittreksel p. 16-23)

5 maart 2008

7. Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Belgisch Staatsblad, Nr. 277, 10 september 2008 (uittreksel p. 47.071-47.081)

8. Gecoördineerde versie van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Vlaamse Codex

19 september 2008

9. Evaluatiemodel ten gerieve van de visitatiecommissie

10. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de

uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

28 april 2008

Page 175: Boekstaven 2008

174 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-

cultureel volwassenenwerk

5 september 2008

12. Lijst van externe visitatoren in de visitatiecommissie

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Page 176: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 175

5. HET GELD VOOR HET SCVW

5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.1. REGULIERE SUBSIDIES

Het is even wennen bij de nieuwe indeling van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Vanaf het jaar 2008 wordt de begro-

ting opgesplitst per beleidsdomein. De begroting van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) is nu gebundeld

en onderverdeeld in 8 stukjes. Elk onderdeel van de cultuursector heeft een eigen begrotingsprogramma. Een apart programma

is er ook voor de werking van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. Het wordt puzzelen om het budget 2008 te vergelijken

met de begrotingscijfers van de voorbije jaren. Uit de cijfers blijkt dat het hele cultuurdomein goed is voor 899 miljoen euro (niet-

gesplitste kredieten).

In luikje D van het beleidsdomein CJSM (zie doc. 1) vinden we de cijfers voor het sociaal-cultureel werk voor volwassenen.

De ‘klassieke’ begrotingsposten voor de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de amateurkunsten en de

uitvoering van het lokaal cultuurbeleid vinden we er terug. Nieuw zijn een resem posten in verband met cultuurparticipatie. In

afwachting van de realisatie van het participatiedecreet vond reeds een zekere bundeling plaats van de budgetten die in het

kader van het participatiebeleid worden uitgegeven. Het programma Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen krijgt in totaal

167,3 miljoen euro.

De initiële cijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ogen enigszins verrassend. Voor het tweede jaar op rij worden

de subsidies ter uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk opgesplitst in aparte allocaties per

werksoort. Opmerkelijk is dat alleen de werksoort Verenigingen een stijging kent ten overstaan van de cijfers van 2007. Bij de

instellingen en de bewegingen is sprake van een daling. Dit vindt zijn verklaring in een aantal verschuivingen van organisaties

(onder andere De Rode Antraciet) naar andere begrotingsposten.

Ook de middelen voor de bovenbouw stijgen enigszins. Dit is het geval voor de FOV. Met de stijging realiseert minister Anciaux

een inhaalbeweging, waartoe hij zich had geëngageerd, om de FOV-subsidies dichter te laten aansluiten bij de betoelaging die in

het FOV-decreet is voorzien.

In het voorjaar 2008 vindt een eerste begrotingscontrole plaats (zie doc. 2). De drie basisallocaties voor de uitvoering van het

decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk krijgen een toefje geld bij. Op basis van de behoeften wordt 500.000 euro

verdeeld over de drie werksoorten. Dit gebeurt “in het kader van een betere ondersteuning van het sociaal-cultureel volwas-

senenwerk”. De werksoort Verenigingen krijgt 244.000 euro bijkomende middelen, de werksoort Instellingen 217.000 euro en

de werksoort Bewegingen 39.000 euro. Daarnaast wordt bijkomend nog 250.000 euro bijkomende middelen voorzien voor het

initiëren van projecten bij de verenigingen (zie ook deel 6.1). In de toelichting bij de begrotingsaanpassing wordt dit als volgt

gemotiveerd: “Het aanwenden van een vernieuwende en originele invalshoek bij de ontwikkeling van culturele projecten kan de

betrokkenheid van een breed publiek doen toenemen en bijdragen aan een boeiend en gevarieerd cultureel landschap. De ver-

enigingen kunnen hierin een belangrijke rol spelen door een divers en vernieuwend aanbod van culturele activiteiten te ontwik-

kelen. Als ze het experiment niet schuwt en kiest voor een creatieve benadering, kan de vereniging een verdieping en verbreding

van haar werking tot stand brengen en zo de culturele competentie van de deelnemers en deelhebbers verhogen. Projecten met

een focus op originaliteit, kracht, vernieuwing en voorbeeldfunctie dienen net daarom gestimuleerd te worden.”

De cijfers in de begroting 2008 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk laten zich als volgt lezen:

Page 177: Boekstaven 2008

176 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

5. HET GELD VOOR HET SCVW

allocatie BC11 2008 in 1000 € 2008 in 1000 € 2007

Verenigingen 22.181 21.687 21.244

Instellingen 19.967 19.750 20.114

Bewegingen 3.647 3.608 3.612

SoCiuS 1.507 1.507 1.497

FOV 287 287 260

Kwasimodo 300 300 297

Een grote brok van het budget gaat naar subsidies in het kader van de uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA)

voor het sociaal-cultureel werk.

Naast de gebruikelijke subsidies kreeg het merendeel van de erkende en/of gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties in de

voorbije jaren ook wat extra-middelen toegeschoven in het kader van de uitvoering van de zogenaamde Vlaamse Intersectorale

Akkoorden voor de social-profitsector (VIA). Voor de verenigingen gaat het om 357.845 euro, voor de instellingen om 326.367

euro, voor de bewegingen om 60.774 euro, SoCiuS 23.940 euro, Kwasimodo 3.123 euro en de FOV 2.029 euro.

Vooral het akkoord van 29 maart 2000 (VIA 2) zorgde voor een gevoelige toename van de middelen. De algemene doelstelling van

de VIA-bepalingen bestaat er immers in het statuut van de werknemers die actief zijn in de social-profitsector, inzonderheid de

werknemers uit de sociaal-culturele sector, te optimaliseren. De Vlaamse Regering en de sociale partners verbonden er zich toe

om in een gezamenlijk overleg een aantal maatregelen uit te werken en uit te voeren. Tijdens de uitvoeringsperiode van het VIA

2 werden op deze manier collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten binnen het Paritair Comité 329 voor de sociaal-culturele

sector. Er werden middelen vrijgemaakt om de invoering van deze overeenkomsten te ondersteunen. Zo kenden we nieuwe

regelingen op het vlak van de loonharmonisatie (loonvoorwaarden, eindejaarstoelage), extra-verlof voor oudere werknemers,

tussenkomsten voor vorming en managementondersteuning.

Op 8 mei 2005 werd een nieuw akkoord afgesloten tussen regering en sociale partners. Dit VIA 3 loopt vanaf 2006 tot 2010/2011

en heeft drie luiken: uitbreidingsbeleid (bijkomende tewerkstelling), koopkrachtverhoging (met uitbouw van een tweede pensi-

oenpijler en een eindejaarspremie) en kwaliteitsverbetering (managementondersteuning en werkdrukvermindering). In de maan-

den en jaren nadien zullen ook voor de uitvoering van het nieuwe akkoord nieuwe CAO’s worden afgesloten. Voor de uitvoering

van het hele akkoord heeft de Vlaamse Regering een bedrag van ongeveer 190 miljoen euro voorzien.

1 BC1: eerste begrotingscontrole

Documenten

1. Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar

2008

Vlaams Parlement

Zittijd 2007-2008

Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 188-191)

19 oktober 2007

2. Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het

begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Zittijd 2007-2008

Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 38-39)

22 februari 2008

Page 178: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 177

5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN

1. Subsidielijn participatieprojecten

In afwachting van het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet vaardigt minister Anciaux op 10 januari 2008 een tijdelijk

reglement uit voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk en

sport (of kortweg participatieprojecten) (zie doc. 1). Voor 2008 is hiervoor 1,8 miljoen euro voorzien.

Het reglement voorziet subsidies voor projecten die de drempels voor de participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugdwerk

of sport verlagen. De volgende groepen komen in aanmerking: personen in armoede, gedetineerden, personen met een handicap,

gezinnen met kinderen, personen met een etnisch-cultureel diverse afkomst.

Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in aanmerking. Het

reglement voorziet hierop twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het uitzonderlijke

karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebeleid, uitzonderlijk

voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is.

Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement

naar de stand van zaken van de eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 2). Volgens minister Anciaux werden 219

aanvragen ingediend.

De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies uit over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet

(zie doc. 3). Het advies bevat suggesties ter verbetering van de subsidielijn ‘participatieprojecten’. Op 18 juli 2008 keurt de

Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goed (zie doc. 4). Het tijdelijk reglement ‘participatieprojecten’

blijft van kracht tot eind 2008. Het reglement wordt via het uitvoeringsbesluit lichtjes gewijzigd.

2. Het lottoreglement verdwijnt

Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen

verdwijnt in 2008 (zie ook deel 11.4). Dirk de Kort (CD&V) interpelleert minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de ver-

gadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt slechts

gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet.

Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens de commissievergadering (zie doc. 2) aan minister Anciaux waarom, als het lottoreglement

toch verdwenen is, er nog een bedrag op die begrotingspost is voorzien. Minister Anciaux zegt hierover: “Ik heb bij de begrotings-

opmaak voor dit jaar de allocatie 33.80 op het programma HC bewust blijven voorzien, hoewel er bij voorbaat geen reglement of

decreet meer aan verbonden werd. Ik was me immers bewust van het feit dat het Participatiedecreet dit en volgend jaar in een

overgang zou moeten worden toegepast. Dat betekent dat het belangrijk is om juist tijdens zo’n periode in een beperkte buffer te

voorzien van waaruit eventueel kan worden bijgestuurd.” Met andere woorden, de allocatie voor het voormalige subsidieregle-

ment waar veel sociaal-culturele organisaties inkomsten uit konden putten, doet nu dienst als een soort reservepotje.

Het lottoreglement omvatte onder andere de subsidiëring van participatie- en experimentele projecten. Dirk de Kort (CD&V) vraagt

op 6 maart 2008 schriftelijk aan minister Anciaux welke participatie- en experimentele projecten in 2007 gesubsidieerd werden.

De minister geeft een duidelijk overzicht van de projecten, de aanvragers en de toegekende subsidies. De sociaal-culturele

volwassenensector is in het overzicht goed vertegenwoordigd (zie doc. 5).

Page 179: Boekstaven 2008

178 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

5. HET GELD VOOR HET SCVW

Documenten

1. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-

werk of sport

10 januari 2008

2. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de

lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)

22 mei 2008

3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet

houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

5 juni 2008

4. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 hou-

dende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729)

5. Schriftelijke vraag van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

de loterijsubsidies 2007

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Schriftelijke vraag nr. 64 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

6 maart 2008

Page 180: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 179

5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.3. DE INDEXERING

1. Uitbetaling saldo 2006

Organisaties die gesubsidieerd worden door het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, krijgen hun subsidies in

schijven uitbetaald. Elk jaar wordt de subsidie-enveloppe in 4 voorschotten en een saldo uitgekeerd. De subsidie-enveloppen

worden jaarlijks geïndexeerd en over die indexering is al heel wat te doen geweest.

De FOV krijgt tijdens de zomer van 2007 een stortvloed van bezorgde reacties van FOV-leden. De zomerse briefwisseling van het

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk was immers raak. Alle organisaties krijgen een melding over het uit te keren saldo van de

subsidies 2006. Uit de brief blijkt dat de toegekende subsidie-enveloppe voor het jaar 2006 geïndexeerd werd met 4,715%. Enige

duiding wordt niet gegeven, maar duidelijk is dat de overheid haar decretale verplichtingen voor het jaar 2006 niet kan nakomen.

Artikel 47 van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bepaalt dat de subsidie-enveloppen van alle organisaties

vanaf 1 januari 2003 gekoppeld worden aan het prijsindexcijfer dat “berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel

2 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concur-

rentievermogen.” De gezondheidsindex met andere woorden.

De FOV protesteert met klem tegen de financiële aderlating. Het is een vorm van onbehoorlijk bestuur dat de rechtmatige mid-

delen niet beschikbaar zijn. De organisaties vervullen hun maatschappelijke taak in ruil voor het aanwenden van overheidsmid-

delen. Door de onvolledige betoelaging wordt de contractuele verbintenis eenzijdig door de overheid verbroken. De FOV dringt bij

minister Anciaux en bij het Vlaams Parlement aan om het tekort te compenseren.

2. 56 indexen

Op 4 oktober 2007 stelt Jos Stassen (Groen!) in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement een vraag om uitleg. Twee par-

lementairen van de meerderheid, Dany Vandenbossche (sp.a) en Paul Delva (CD&V) springen hem bij. Minister Anciaux repliceert

met een zeer gedetailleerd en technisch antwoord (zie doc. 1). Volgens hem houdt artikel 47 van het decreet in dat een specifieke

en door Financiën vastgelegde indexformule wordt toegepast voor de sociaal-culturele volwassenensector.

In de Vlaamse Gemeenschap zouden 56 verschillende indexen worden toegepast, verschillend naargelang van sommige bepa-

lingen in decreten en reglementen. In de sociaal-culturele volwassenensector wordt de subsidie-enveloppe opgesplitst in een

loonkrediet en een werkingskrediet. Op beide kredieten wordt een verschillend indexeringspercentage toegepast. In globo wordt

de enveloppe jaarlijks met 1,78125% geïndexeerd. Volgens de minister resulteert de toepassing van deze zogenaamde ‘gecor-

rigeerde gezondheidsindex’ in de vaststelling dat de organisaties in de periode 2004-2006 iets meer dan 100.000 euro teveel

aan subsidies kregen. Volgens de FOV, die de zuivere toepassing van de gezondheidsindex voorstaat, zou integendeel een goeie

300.000 euro te weinig zijn uitgekeerd.

De FOV is van oordeel dat het decreet ondubbelzinnig bepaalt dat de gezondheidsindex moet worden toegepast. De FOV blijft

insisteren op een duidelijke en correcte indexering. Tijdens de eerste controle van de begroting 2008 gaat de Commissie Cultuur

verder in op de problematiek. Een beperkte verhoging van de budgetten voor de verenigingen, instellingen en bewegingen is

ontoereikend voor een juiste toepassing van de index. Dany Vandenbossche (sp.a) zegt dit met zoveel woorden tijdens de com-

missievergadering (zie doc. 2). Minister Anciaux blijft echter vaag over zijn concept van indexering en laat verstaan dat hij reeds

de nodige inspanningen heeft geleverd en dat een verdere verhoging van de middelen politiek moeilijk te realiseren zou zijn:

“Dat wordt een politiek gevecht. (...) De spelregels van de begroting 2008 liggen nu eenmaal vast, (...) het totale debat over de

indexering zal waarschijnlijk in 2009 gevoerd moeten worden.”

3. Toch gezondheidsindex

Via een brief van 19 juni 2008 dringt het FOV-bestuur nogmaals bij minister Anciaux aan op een juiste indextoepassing (zie doc.

3). De minister slaagt er uiteindelijk in om de indexproblematiek op te lossen (zie doc. 4). In een brief aan de FOV deelt hij mee

Page 181: Boekstaven 2008

180 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

5. HET GELD VOOR HET SCVW

dat de indexering voor het jaar 2007 zal verlopen op basis van de gecorrigeerde gezondheidsindex en vanaf 2008 op basis van

de gezondheidsindex. Zoals gevraagd zullen de subsidievoorschotten vanaf het najaar 2008 eveneens geïndexeerd worden. In

het ontwerp van begrotingsdecreet, dat naar aanleiding van de tweede controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeen-

schap wordt ingediend, zijn de middelen voorzien om de gezondheidsindex toe te passen.

Documenten

1. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

het uitbetalen van het saldo 2006 aan de organisaties in het sociaal-cultureel werk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 3-9)

4 oktober 2007

2. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse

Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 3 - D

10 april 2008

3. Brief van de FOV aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de indexproble-

matiek

19 juni 2008

4. Brief van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, aan de FOV, over de indexproble-

matiek

14 juli 2008

Page 182: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 181

5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.4. FISCALE ATTESTEN

Organisaties kunnen, onder bepaalde voorwaarden en mits een erkenning van de overheid, belastingvrije giften innen. Concreet

krijgen de organisaties in dat geval een vergunning om fiscale attesten uit te reiken aan hun schenkers.

Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verplichtte de vormingsinstellingen en de vormings-

diensten voor personen met een handicap zich te federeren. Deze federatievorming maakt het nu echter onmogelijk om als

federatie, óf als organisatie behorende tot een federatie, fiscale attesten voor belastingvrije giften uit te reiken. De argumentatie

hiervoor is tweeledig: enerzijds werken de federaties zelf niet rechtstreeks met de doelgroep en anderzijds ontvangen de gefede-

reerde organisaties geen rechtstreekse subsidiëring van de Vlaamse overheid.

Jenne De Potter (CD&V) en Luk Van Biesen (Open Vld) dienen - op vraag van de FOV - elk een gelijkaardige vraag in over deze

problematiek. De vragen worden behandeld in de Commissie Financiën en Begroting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Doordat de vraag van Jenne De Potter eerder geagendeerd wordt dan de vraag van Van Biesen, trekt deze laatste zijn vraag in.

Staatssecretaris Bernard Clerfayt (FDF) beantwoordt op 23 april 2008 De Potters vraag in naam van minister van Financiën Didier

Reynders (MR) (zie doc. 1). Hij erkent het probleem en belooft met de betrokken administraties en minister Anciaux contact op te

nemen.

Op 29 mei 2008 publiceert het Belgisch Staatsblad de namen van de organisaties die een erkenning of een verlenging van een

erkenning kregen voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije giften (zie doc. 2). Onder hen zijn vier FOV-lidorgani-

saties (Vaka, PRH, KVG-Vorming en Universiteit Vrije Tijd). De erkenning komt rijkelijk laat: de toegewezen erkenningen hebben

onder andere betrekking op het jaar 2007. Naast deze vier organisaties wachten een behoorlijk aantal FOV-lidorganisaties op

een erkenning of een verlenging van een erkenning voor 2007 en 2008. Het uitblijven van een dergelijke erkenning ontneemt de

organisaties de mogelijkheid om een beroep te doen op extra middelen.

Documenten

1. Vraag om uitleg van Jenne De Potter aan minister Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en

Institutionele Hervormingen, over het krijgen van een erkenning voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije

giften door vormingsinstellingen voor personen met een handicap

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Financiën en Begroting

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 181 (uittreksel p. 1-3)

23 april 2008

2. Koninklijk Besluit van 20 mei 2008 tot erkenning van culturele instellingen voor de toepassing van artikel 104, 3°, d, van

het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (1)

Belgisch Staatsblad, Nr. 160, 29 mei 2008 (uittreksel p. 27.379-27.383)

Page 183: Boekstaven 2008

182 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN

Sociaal-culturele verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Een afdeling of groep kan worden gezien als een

duurzame en zelforganiserende verzameling van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opnemen voor de bestuurlijke en inhou-

delijke werking van (een afdeling van) een vereniging. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal

secretariaat ondersteund door een of meerdere professionele medewerkers.

In 2007 zijn 56 organisaties door de minister van Cultuur erkend en gesubsidieerd als sociaal-culturele vereniging. Samen groe-

peren ze zo’n 15.395 lokale afdelingen of kernen, een gemiddelde van ongeveer 50 afdelingen per gemeente.

In 2007 ontvangt één vereniging een startsubsidie.

1. Experimentenregeling

Voldoende ruimte voor experiment en vernieuwing. Daar drong de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding tijdens de

hoorzitting in februari 2008 over het ingediende wijzigingsdecreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, op aan (zie doc. 1).

Minister Anciaux reserveert die ruimte alvast voor de werksoort Verenigingen. Hij schrijft in de aangepaste begroting van 2008,

bovenop de reguliere subsidiëring alvast een zogenaamde experimentenpot van 250.000 euro in (zie doc. 2 en 3). Met deze

experimentenpot wil minister Anciaux de landelijke verenigingen stimuleren om antwoorden te vinden op volgens de minister

belangrijke uitdagingen, waaronder:

- de evolutie in het afdelingswerk en de vergrijzing

- de aansluiting tussen het volwassenenwerk en het jeugdwerk

- de aansluiting bij nieuwe lokale initiatieven

Minister Anciaux gaat er tijdens de bespreking van de begrotingscontrole van uit dat het gewijzigde decreet voldoende rechts-

grond biedt voor dit bijkomende initiatief; iets wat Paul Delva (CD&V) betwijfelt (zie doc. 3).

De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk dringt in een brief van 25 juni 2008 aan op de uitbreiding van de (gesubsidieerde)

experimenteermogelijkheid naar alle werksoorten. De Raad vraagt in de brief ook naar het aangekondigde reglement voor de

experimentenregeling (zie doc. 4).

In de loop van augustus wordt een ontwerpreglement aan de Sectorraad overgemaakt. In artikel 2 van het ontwerp is sprake van

een voorzien bedrag van 500.000 euro (zie doc. 5).

De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk geeft op 4 september 2008 een positief advies over het reglement. Naast een aantal

suggesties voor tekstverbetering blijft de Sectorraad erop aandringen dergelijke projectregelingen in te bedden in de reguliere

decreten en het projectensysteem uit te breiden naar alle werksoorten (zie doc. 6).

2. Migrantenverenigingen

14 van de 56 verenigingen zijn zogenaamde migrantenverenigingen. De migrantenverenigingen zitten momenteel in een over-

gangsperiode. Tegen de derde beleidsperiode (2011-2015) moeten ook zij volledig voldoen aan de erkennings- en subsidie-

criteria van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze voorwaarden houden onder meer in dat ze de norm

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Page 184: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 183

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

moeten halen van minimum 50 afdelingen, gespreid over ten minste drie provincies, met binnen elke provincie minstens tien

afdelingen. Deze norm kunnen migrantenverenigingen op eigen kracht of via een samenwerkingsverband bereiken.

Op de FOV-werkgroepvergadering van de migrantenverenigingen van 25 februari 2008 zijn vertegenwoordigers van het kabinet

van Minister Anciaux en de Administratie aanwezig. Zij beantwoorden vragen over de resterende jaren van deze beleidsperiode

en de volgende beleidsperiode.

De vragen en de antwoorden worden later op de website van de Administratie gepubliceerd (zie doc. 7).

SoCiuS start in het voorjaar van 2008 een begeleidingstraject voor het voorbereiden van het erkenningsdossier.

Wat de subsidiëring betreft, bestaat de jaarlijkse subsidie-enveloppe voor de migrantenverenigingen vanaf 2004 tot en met 2010

uit twee delen. Enerzijds is er de basissubsidie op basis van (de groei van) het aantal afdelingen en anderzijds is er een aanvul-

lende subsidie van 30% (zie doc. 8). Deze extra middelen worden in 2007 en 2008 aan kadervorming besteed.

3. Omzendbrieven verantwoordingsstukken

Verenigingen

De verenigingen moeten voor het eerst een voortgangsrapport en niet langer een jaarverslag en een jaarplan indienen (zie doc.

9). De overheid verwacht een stand van zaken over de uitvoering van het beleidsplan in het voorbije jaar en een vooruitblik op de

geplande uitvoering van het beleidsplan in het komende jaar. Hierbij wordt gevraagd wijzigingen ten opzichte van het beleidsplan

aan te duiden en te motiveren. De beoordelingselementen (uit het decreet van 2003) moeten worden besproken in een afzon-

derlijk deel. De Administratie vraagt in de omzendbrief uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met

specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1).

Organisaties die een remediëringstraject doorlopen, worden verzocht aan te geven op welke wijze zij in 2007 dit traject hebben

uitgevoerd en op welke wijze zij dit zullen doen in 2008.

Migrantenverenigingen

De landelijk erkende migrantenverenigingen moeten zoals voorheen een jaarverslag en een jaarplan opstellen. Voor hen veran-

dert er niets (zie doc. 10).

Documenten

1. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schue-

remans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-

cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3 (uittreksel p. 7)

26 februari 2008

2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de

Page 185: Boekstaven 2008

184 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 121)

3 maart 2008

3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse

Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6-9)

10 april 2008

4. Brief van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk van 25 juni 2008 over financiële ondersteuning van projecten van sociaal-

culturele verenigingen

5. Ontwerp van reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van sociaal-culturele verenigingen

augustus 2008

6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van

sociaal-culturele verenigingen

4 september 2008

7. Document met vragen van de migrantenverenigingen en antwoorden van de overheid gepubliceerd op de website van het

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk

8. Brief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over de

opmaak van de Begroting 2008

20 december 2007

9. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te

dienen verantwoordingsstukken

19 december 2007

10. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over

de in te dienen verantwoordingsstukken

19 december 2007

Aanvullend document

11. Schriftelijke vraag van Cathy Berx aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

(het aantal afdelingen van) de migrantenverenigingen

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Page 186: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 185

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Schriftelijke vraag nr. 104 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

18 september 2007

Met bijlage bij het antwoord van de minister

Page 187: Boekstaven 2008

186 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.2. DE BEWEGINGEN

52 organisaties (eerder gesubsidieerd in het kader van het oude dienstendecreet van 1995) dienden in 2004 een aanvraag in om

een subsidie als beweging te krijgen voor de beleidsperiode 2005-2009. In juni 2004 werden 29 organisaties geselecteerd, die

vanaf 1 januari 2005 gesubsidieerd werden als beweging. Uitzonderlijk konden nieuwe organisaties voor 1 januari 2005 nog een

aanvraag indienen. Uit de 7 extra aanvragen werden in 2005 drie bewegingen geselecteerd voor subsidiëring voor de beleidspe-

riode 2006-2009.

In 2007 wordt de beweging Plattelandsontwikkeling ontbonden. Dit brengt het aantal gesubsidieerde bewegingen vandaag op

een totaal van 31.

29 bewegingen bevinden zich in 2007 in het derde jaar van hun eerste beleidsperiode 2005-2009. Deze beleidsperiode is

intussen met een jaar verlengd tot 2010. Drie bewegingen bevinden zich in het tweede jaar van hun eerste beleidsperiode. De

Adviescommissie is voor de werksoort Bewegingen niet meer samengekomen.

De omzendbrief van 19 december 2007 (zie doc. 1) vermeldt de concrete richtlijnen voor de opmaak van de verantwoordings-

documenten voor de besteding van de subsidie-enveloppe. In 2008 dienen de organisaties voor het eerst een voortgangsrapport

(in de plaats van een jaarverslag en een jaarplan) in bij de Administratie. De bewegingen moeten in een afzonderlijk deel van

het voortgangsrapport de in 2007 en 2008 ondernomen acties in relatie tot de decretale beoordelingselementen bespreken. De

bewegingen moeten ook extra aandacht besteden aan diversiteit en interculturaliteit in het bijzonder (zie ook deel 11.1).

Het Rekenhof doet een onderzoek naar de subsidiebepaling voor organisaties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc.

2). Het Rekenhof toetst de naleving van de reglementering aan de hand van een dossieronderzoek, aangevuld met interviews met

de Administratie. Het verslag van het Rekenhof aan het Vlaams Parlement levert opmerkelijke commentaar bij de subsidiëring

van de verenigingen, de landelijke vormingsinstellingen en vooral de bewegingen.

Zo preciseert het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk volgens het Rekenhof onvol-

doende de scheiding tussen de bevoegdheden van de Adviescommissie en de Administratie. Het Rekenhof merkt op dat de

Administratie zich strikt heeft beperkt tot de beoordelingselementen die het uitvoeringsbesluit haar heeft toevertrouwd en zo de

decretaal opgelegde beoordelingscriteria over de helderheid en transparantie van de beleidsplannen oningevuld laat. De band

tussen de motivering van de Adviescommissie en de voorgestelde subsidiestijging of -daling wordt in het verslag omschreven

als “niet rechtlijnig”. Ook de onmogelijkheid om tijdens de beleidsperiode op te treden bij een gebrekkige uitvoering van het

beleidsplan of bij het niet voldoen aan bepaalde subsidievoorwaarden, ervaart het Rekenhof als een duidelijke tekortkoming. Het

Rekenhof stipt aan dat een (tijdelijke) erkenning van de bewegingen soelaas zou brengen.

Joris Van Hauthem (Vlaams Belang) stelt, naar aanleiding van het onderzoek van het Rekenhof, minister van Cultuur Bert Anciaux

drie schriftelijke vragen ter verduidelijking (zie doc. 3, 4 en 5). Hij wijst de minister vooral op een gebrek aan motivering en

transparantie bij de behandeling van dossiers in het verleden.

Documenten

1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te

dienen verantwoordingsstukken

19 december 2007

2. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Vlaams Parlement

Page 188: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 187

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Zitting 2007-2008

Stuk 37-D (2007-2008) - Nr. 1

2 januari 2008

3. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over de opmerkingen van het Rekenhof

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Schriftelijke Vraag nr. 100 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

11 april 2008

4. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over de opmerkingen van het Rekenhof

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Schriftelijke Vraag nr. 101 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

11 april 2008

5. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over de opmerkingen van het Rekenhof

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Schriftelijke Vraag nr. 102 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

11 april 2008

Page 189: Boekstaven 2008

188 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

In Vlaanderen zijn er 13 regionaal gespreide volkshogescholen. Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal

opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie.

Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten

(art. 20 §1, 2°):

“1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie

2. een programma-aanbod spreiden over de regio

3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voor-

waarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systemati-

sche wijze een educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren

4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek”

Elke volkshogeschool vervult deze opdrachten met eigen accenten.

De omzendbrief van 17 december 2007 van de Administratie vermeldt de concrete richtlijnen omtrent het insturen van het voort-

gangsrapport 2007-2008 en de financiële verslagen (afrekening en begroting) (zie doc. 1). De volkshogescholen moeten voor het

eerst een voortgangsrapport indienen en niet langer een jaarverslag en een jaarplan.

In een afzonderlijk deel moeten ze zich verhouden ten aanzien van de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt

uitdrukkelijk om zich - in het kader van het Actieplan Interculturaliseren - ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met

specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). In het Actieplan Interculturaliseren wordt van de volkshogescholen

immers verwacht dat zij een intercultureel beleid voeren dat is afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking

van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een

percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkings-

gebied.

In januari 2008 publiceren onderzoekers van de VUB (Vrije Universiteit Brussel), in opdracht van het Agentschap Sociaal-Cultureel

Werk, het adviesrapport ‘Eigenschappen en positie van niet-formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ (zie doc.

2). Dit rapport reikt denkkaders aan, verkent een aantal pistes met het oog op een verdere legitimering van de sector en wordt

eveneens als achtergrond gebruikt voor een onderzoek over de volkshogescholen. In 2008 start immers een onderzoek, even-

eens besteld door het Agentschap, dat meer duidelijkheid moet bieden omtrent de gemeenschappelijke positionering, afstem-

ming en beleidsvoering van de regionale volkshogescholen. Het HIVA (Hoger Instituut voor de Arbeid), de VUB en de Hogeschool

Gent tekenden gezamenlijk in op deze onderzoekopdracht. Eind 2008 wordt dit onderzoek afgerond.

Documenten

1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de volkshogescholen over de in

te dienen verantwoordingsstukken

17 december 2007

2. Adviesrapport: “Eigenschappen en positie van niet formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk”

VUB, Faculteit voor Psychologie en Educatiewetenschappen, vakgroep Agogische Wetenschappen

Prof.dr. T. Vanwing, P. Meurs, T. Buffel, Prof. dr. K. Lombaerts, Prof. dr. W. De Pauw

Januari 2008

Page 190: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 189

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

De landelijke vormingsinstellingen maken - samen met de volkshogescholen - deel uit van de werksoort Vormingsinstellingen. De

landelijke vormingsinstellingen bestaan uit 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere

doelgroep, 3 syndicale vormingsinstellingen en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap.

De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep bestaan op hun beurt uit drie vormingsinstellingen voor personen met een

handicap en één vormingsinstelling voor gedetineerden, De Rode Antraciet. Deze laatste organisatie wordt niet langer gesub-

sidieerd in het kader van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Vanaf 1 januari 2008 wordt deze organisatie

immers ondergebracht bij het participatiedecreet.

De gespecialiseerde vormingsinstellingen ontvangen op 17 december 2007 een omzendbrief van het Agentschap Sociaal-

Cultureel Werk (zie doc. 1). Deze omzendbrief bevat concrete richtlijnen omtrent het in te dienen voortgangsrapport 2007-2008

en de financiële verslagen (afrekening en begroting). De organisaties moeten voor het eerst een voortgangsrapport indienen en

niet langer een jaarverslag en een jaarplan. In een afzonderlijk deel van hun rapport moeten ze zich verhouden ten aanzien van

de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien ‘diversiteit met

specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). Dit is merkwaardig omdat dit een beoordelingselement is waarte-

genover de gespecialiseerde vormingsinstellingen zich pas volgende beleidsperiode moeten verhouden.

Ook over de samenwerking met de volkshogescholen moeten de gespecialiseerde vormingsinstellingen rapporteren.

Aan de organisaties met een remediëringstraject wordt gevraagd aan te geven hoe met de remediëring werd omgegaan in het

afgelopen jaar en hoe dit zal gebeuren in het komende jaar. Hoewel het remediëringstraject geen directe financiële consequen-

ties meer heeft, vraagt de Administratie wel uitdrukkelijk aan te geven hoe met de opmerkingen van de adviescommissie en de

Administratie rekening wordt gehouden.

Een licht afwijkende omzendbrief wordt op 17 december 2007 verzonden naar de syndicale vormingsinstellingen (zie doc. 2). Zij

moeten hun inspanningen ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ niet beschrijven.

De vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact (de federatie van vormingsdiensten voor personen met

een handicap) ontvangen eveneens op 17 december 2007 een omzendbrief (zie doc. 3 en 4). Deze organisaties hoeven geen

afzonderlijk deel in te dienen over de beoordelingselementen. Pas vanaf 2011 moeten ze zich - voor het eerst - verhouden ten

aanzien van de beoordelingselementen. De administratie vraagt niet aan te geven welke inspanningen ze leveren ten aanzien van

‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’.

Documenten

1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde

vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken

17 december 2007

2. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de syndicale vormingsinstel-

lingen over de in te dienen verantwoordingsstukken

17 december 2007

3. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de vormingsinstellingen voor

Page 191: Boekstaven 2008

190 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

personen met een handicap over de in te dienen verantwoordingsstukken

17 december 2007

4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan Vijftact over de in te dienen

verantwoordingsstukken

17 december 2007

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Page 192: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 191

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

1. De perikelen in de bovenbouw

In het parlementaire werk in de periode 2007-2008 noteren we expliciete aandacht voor de drie organisaties in de bovenbouw

van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (SoCiuS, FOV en Kwasimodo).

SoCiuS (zie doc. 1 en 2), als steunpunt actief binnen de sector, komt enigszins in het oog van de storm, naar aanleiding van al-

lerlei geruchten over de herschikking van de bovenbouw.

Tijdens de onderhandelingen over de evaluatie van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt de FOV-

delegatie geïnformeerd over de plannen van de overheid om in te grijpen in de structuur van de bovenbouw. De voorstellen van

de overheid worden opgehangen aan een passage in het regeerakkoord : “We evalueren de volledige bovenbouw in cultuur

(administratie, adviesraden en steunpunten), met het oog op de onderlinge taakafbakening, meerwaarde voor het veld zelf en

mogelijke synergieën.” Ook de rechtstreekse betoelaging van de FOV zou in het kader van de evaluatie worden geregeld.

In het voorjaar 2007 worden de directies en voorzitters van Kwasimodo en SoCiuS en de FOV-onderhandelaars door de overheid

geïnformeerd over mogelijke denkpistes rond de hervorming van de bovenbouw. Vanuit de FOV wordt nadrukkelijk gesteld dat

alle voorstellen op hun merites voor de sector en voor de FOV zouden getoetst worden. Bij de overheid wordt aangedrongen

na te gaan of de denkpistes een echt politiek draagvlak hebben en ervoor te zorgen dat de beleidsinstanties van de betrokken

steunpunten (SoCiuS en Kwasimodo) volledig zouden worden geïnformeerd over de plannen. Voor de FOV zijn dit essentiële

randvoorwaarden.

Op 27 augustus 2007 wordt een drastisch voorstel van herstructurering voorgelegd aan de FOV. Voor de FOV is het voorstel

onbespreekbaar. Het staat haaks op de uitgangspunten en beantwoordt niet aan de geschetste randvoorwaarden. Het voorstel

wordt vervolgens ingetrokken.

Een vraag om uitleg (zie doc. 3) van Jos Stassen (Groen!) over de aangekondigde afschaffing van SoCiuS creëert duidelijkheid

over het dossier van de bovenbouw. Het dossier rond de bovenbouw wordt alvast afgesplitst van de evaluatie van het decreet

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) en Dany Vandenbossche (sp.a) toeren een tijdje als ‘verkenners’ om de hete bovenbouw-

brij. Zij gaan bij de bovenbouworganisaties na of er een draagvlak is voor een of andere herstructurering. Begin 2008 sluiten zij

hun verkenningsopdracht met een eindrapport af (zie doc. 4). Het is duidelijk dat er zonder instemming van de betrokkenen geen

wijziging aan de bovenbouw wordt aangebracht.

2. De rechtstreekse subsidiëring van de FOV

De FOV (zie doc. 5) heeft in het voorbije parlementair jaar de handen vol met beleidszaken. De decreetevaluatie en de voorberei-

ding van de decreetwijziging slorpen heel wat tijd en energie op. In 2008, wanneer de decreetwijziging wordt gerealiseerd, wordt

de FOV van nabij bij het parlementaire werk betrokken.

De FOV blijft eveneens in de parlementaire belangstelling in het kader van het eigen subsidiedossier. Naar jaarlijks gebruik is eind

2007 opnieuw een amendement nodig bij het programmadecreet 2008 om de rechtstreekse betoelaging van de FOV mogelijk te

maken. Het FOV-decreet van 2001 bepaalt immers dat de subsidies voor de FOV in de vorm van een soort trekkingsrecht worden

toegekend. De FOV-subsidie wordt berekend in de vorm van een percentage van het subsidiebedrag dat aan de leden van de FOV

wordt toegekend. Dit bedrag gaat naar de organisatie, die het op haar beurt doorstort aan de FOV. Deze ‘omwegconstructie’ werd

sedert de goedkeuring van het decreet eenmaal toegepast. Handig was dit niet. De Administratie moest voor de FOV-subsidie

meer dan honderd subsidiebesluiten klaarmaken, de FOV kon op haar beurt bij de organisaties achter ‘haar’ geld hengelen.

Vanaf 2003 werd elk jaar een aantal politici bereid gevonden om bij het programmadecreet van het volgende jaar een amende-

ment in te dienen, waarbij de rechtstreekse betoelaging van de FOV werd geregeld. Eind 2007 waren de parlementsleden Paul

Delva (CD&V), Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman Schueremans (Open Vld) en Jos

Stassen (Groen!) bereid hun handtekening te plaatsen onder het ‘klassiek’ FOV-amendement (zie doc. 6 en 7). In de toelichting

Page 193: Boekstaven 2008

192 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

bij hun amendement kondigen de indieners evenwel aan dat een meer definitieve oplossing voor de FOV-subsidiëring gewenst is.

De wijziging aan het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou worden aangegrepen om voor eens en altijd met de

omwegconstructie komaf te maken.

Dit gebeurt effectief. De artikels over de erkennings- en subsidiecriteria voor de FOV worden uit het FOV-decreet gelicht en

ingeschreven in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Meteen wordt de ingewikkelde FOV-subsidieconstructie

een stukje geschiedenis.

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

Documenten

1. Missie van SoCiuS, website SoCiuS (www.socius.be)

2. Samenstelling van de Algemene Vergadering en Raad van Bestuur van SoCiuS

3. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

het voornemen om het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk SoCiuS af te schaffen

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C19 - CUL2 (uittreksel p. 11-13)

11oktober 2007

4. Voorstel organisatie bovenbouw sociaal-cultureel volwassenenwerk

Bart Caron en Dany Vandenbossche

28 januari 2008

5. Samenstelling van de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur van de FOV

6. Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 - Amendement voorgesteld door de

heren Paul Delva, Dany Vandenbossche, Bart Caron, Herman Schueremans en Jos Stassen

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 4 (uittreksel p. 3)

22 november 2007

7. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008.

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 9 (uittreksel p. 3-4)

4 december 2007

Page 194: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 193

8. TEWERKSTELLING

8. TEWERKSTELLING

Op het vlak van nieuwe sociale verplichtingen voor de werkgevers in de sociaal-culturele sector is er in de referteperiode weinig

nieuws te melden. Er worden immers binnen het Paritair Comité 329.1 slechts 2 nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten

afgesloten: een CAO van 18 juni 2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd ‘sociaal fonds 329.01 tot

aanvullende financiering tweede pensioenpijler‘ en de vaststelling van zijn statuten (zie doc. 1) en een andere CAO van 18 juni

2008 ‘betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake tewerkstelling in de socioculturele sector’ (zie doc. 2).

1. VIA-middelen

De organisaties worden voor het overige geconfronteerd met een late uitbetaling van de VIA-middelen. Die middelen vloeien

voort uit een aantal Vlaamse Intersectorale Akkoorden (VIA) die tussen de overheid en de sociale partners werden afgesloten (zie

ook deel 5.1). Voor veel organisaties betekent de uitbetaling van deze middelen een kluwen, dat moeilijk te ontrafelen is. Voor

de uitvoering van VIA 2 betreft het middelen voor loonharmonisering, vorming, managementondersteuning en extra-verlof (voor

oudere werknemers). In VIA 3 worden de middelen besteed aan een verhoging van de eindejaarspremie, kwaliteitsverbetering,

uitbreidingsbeleid en de uitbouw van een pensioenfonds. De uitgaven voor VIA 3 worden in de tijd gespreid.

2. Ex-DAC-werknemers

Net voor de invoering van het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werden de personeelsleden, ressorte-

rend onder de regels van het Derde Arbeidscircuit (DAC) geregulariseerd.

Het DAC-decreet van 7 mei 2004 gaf een wettelijke onderbouw aan de DAC-regularisering en stelde een verdere normalisering

in het verschiet. Met de regularisering van de DAC’ers in 2002 kregen de betrokken werknemers een normaal arbeidsstatuut en

werden zij voortaan minimaal verloond op basis van de geldende loonschalen in de sociaal-culturele sector.

De normalisering houdt in dat vanaf de start van de volgende beleidsperiode (2011-2015) de toewijzing van een aanvullende

tewerkstelling in de sector moet verlopen op basis van objectieve parameters. Dit houdt de mogelijkheid in dat organisaties die in

het verleden DAC-personeelsleden tewerkstelden eventueel personeel moeten inleveren en andere organisaties dan weer mid-

delen zullen toegekend krijgen om aanvullende tewerkstelling te realiseren. De regeling van deze toewijzing van middelen moet

gebeuren op basis van een wettelijke beschikking (decreet of besluit) die twee jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode

moet zijn gerealiseerd. Vermits deze periode eind 2008 afloopt, wordt hierover in de loop van het voorjaar 2008 uitgebreid overleg

gepleegd.

Na consultatie van de achterban, talloze gesprekken en overlegmomenten, leggen de FOV en de sociale partners eind juni 2008

een voorstel voor aan minister van Cultuur Anciaux (zie doc. 3). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt,

waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er wordt gezocht naar

verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote verscheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector.

Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleve-

ren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen

ten gunste van personeelsleden die per 1 januari 2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De mi-

nister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners. Geregulariseerde DAC’ers

die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde werkplaats, tot wanneer zij hun

huidige werkgever verlaten.

De afwikkeling van de normalisatie bij de organisaties, actief in het lokaal cultuurbeleid, verloopt evenwel niet probleemloos. Dany

Vandenbossche (sp.a) stelt hierover, hierin bijgetreden door Paul Delva (CD&V) en Jos Stassen (Groen!), een vraag aan minister van

Page 195: Boekstaven 2008

194 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Cultuur Anciaux (zie doc. 4). De minister houdt zich evenwel op de vlakte, omdat een aantal betrokken organisaties een rechtsge-

ding tegen de overheid hebben ingeleid bij de Raad van State.

3. Tewerkstellingscijfers

Tot dusver ontbreekt het de sector aan ‘harde’ cijfers over de tewerkstelling in de sociaal-culturele volwassenensector. De FOV

poogt deze lacune op te vullen. Een eerste onderzoek over de tewerkstellingscijfers 2007 vindt plaats in de loop van 2008. In het

tweede deel van dit boek (zie aldaar) worden de resultaten gepubliceerd.

8. TEWERKSTELLING

Documenten

1. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 april

2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd “sociaal fonds 329.01 tot aanvullende financiering

tweede pensioenpijler” en de vaststelling van zijn statuten

2. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake

tewerkstelling in de socioculturele sector

3. FOV-standpunt over de DAC-normalisering,

mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare

23 juni 2008

4. Vraag om uitleg van Dany Vandenbossche aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brus-

sel, over de geregulariseerde ex-DAC’ers in de sector van het lokaal cultuurbeleid

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 9)

4 oktober 2007

Page 196: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 195

9. HET ADVIESSTELSEL

9. HET ADVIESSTELSEL

Binnen het cultuurbeleid is het gebruikelijk dat de voorbereiding van dit beleid gepaard gaat met een advisering door geëigende

adviesorganen. De cultuurpactwetgeving maakt die advisering overigens dwingend. Voor de sector van het sociaal-cultureel

volwassenenwerk zijn de adviezen van de Raad voor Cultuur en van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk relevant. In de loop

van 2008 brengen deze raden een aantal adviezen uit met belang voor de sociaal-culturele sector.

1. Raad voor Cultuur

De SARC (Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media) kreeg op 14 maart 2008 een groen licht van de Vlaamse

Regering. De SARC is een afzonderlijke rechtspersoon. Binnen zijn structuur is er een algemene raad, een vast bureau (zie doc. 1)

en vier sectorraden, namelijk een sectorraad voor Kunsten en Erfgoed, een sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en

Volwassenen, een sectorraad voor Sport en een sectorraad voor Media.

De Algemene Raad zorgt voor de conceptualisering van het cultuurbeleid door de beleidsvelden in een samenhangende context en

in een ruimer maatschappelijk kader te plaatsen. De Algemene Raad geeft advies over alle thema’s die meerdere beleidsvelden

aanbelangen. Hij verzorgt ook de interne coördinatie van de adviezen van de sectorraden.

In zijn eerste advies toonde de SARC zich positief over de intentie van de overheid om de middelen van de DAC-regularisering in de

sociaal-culturele volwassenensector toe te voegen aan de reguliere middelen voor de organisaties (zie doc. 2).

2. Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk

De vier sectorraden zijn autonoom bevoegd en geven rechtstreeks adviezen over hun specifiek beleidsveld.

In deze raden zetelen telkens 19 leden. De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk (voor Jeugd en Volwassenen) telt 8 onafhanke-

lijke deskundigen, 9 vertegenwoordigers van het middenveld en 2 leden namens de Vlaamse Jeugdraad (zie doc. 3). Voor het

sociaal-cultureel volwassenenwerk zetelen 5 leden. De FOV had voorgesteld om de diverse werksoorten aan bod te laten komen.

Minister Anciaux is daarop ingegaan. Op voordracht van de FOV zetelen: Peter Warson (verenigingen), Jan De Braekeleer (instel-

lingen), Kristien Vermeersch (bewegingen), Ria Van Asch (volkshogescholen) en Hugo De Vos (algemeen). Voor al deze leden is een

plaatsvervang(st)er aangeduid. Via de vertegenwoordig(st)ers van het middenveld zijn ook nog de sectoren jeugd, amateurkunsten,

bibliotheken en cultuur- en gemeenschapscentra in de Sectorraad vertegenwoordigd.

Net zoals de SARC bracht ook de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk een aantal adviezen uit, met relevantie voor de sociaal-

culturele volwassenensector. Dit was het geval voor een advies over het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk (zie doc. 4), over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet (zie doc. 5 ), over het reglement voor de subsi-

diëring van verenigingslokalen (zie doc. 6) en over de experimentenregeling voor sociaal-culturele verenigingen (zie doc. 7).

Documenten

1. Samenstelling van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Media en Sport (SARC)

2. Advies van de SARC over het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing

van de begroting 2008

1 juli 2008

3. Samenstelling van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk

4. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de

Page 197: Boekstaven 2008

196 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

28 april 2008

5. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de

uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in

cultuur, jeugdwerk en sport

5 juni 2008

6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement subsidiëring verenigingslokalen

5 juni 2008

7. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van

sociaal-culturele verenigingen

4 september 2008

9. HET ADVIESSTELSEL

Page 198: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 197

10. STANDPUNTEN FOV

10. STANDPUNTEN FOV

1. Decreetwijziging

Zoals het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 2003 voorschreef, moest de uitvoering van het decreet voor

het sociaal-cultureel werk vóór 30 juni 2007 geëvalueerd worden. De FOV heeft, anticiperend op de overheidsevaluatie, met de

organisaties van de sector een grondige evaluatie van het decreet doorgevoerd. De FOV-organisaties kregen daarbij de kans om

hun bevindingen bij de toepassing van het decreet te formuleren, te expliciteren en met hun collega-organisaties te bediscussië-

ren. Uit dit intensieve overlegproces distilleerde het FOV-bestuur op 17 november 2006 een standpunt (zie doc. 1).

De FOV bezorgde haar standpunt aan de minister van Cultuur en zijn Kabinet, de leden van het Vlaams Parlement, inzonderheid

de leden van de Commissie Cultuur, en de Administratie (inzonderheid de medewerkers van het Agentschap Sociaal-Cultureel

Werk). Aan het standpunt gaat een beknopte samenvatting vooraf (zie doc. 2), waarin de (34) aandachtspunten uit het standpunt

op een puntige manier zijn samengebracht. Drie aandachtspunten hebben betrekking op de subsidieprocedure. 6 punten hebben

te maken met de erkenningscriteria, 3 aandachtspunten gaan over de decretale functie, 5 aandachtspunten over de subsidiebe-

dragen, 8 over de adviescommissie en administratie. Tenslotte zijn 8 aandachtspunten gewijd aan de samenwerking, integrale

kwaliteitszorg (IKZ), registratie, opvolging en onderzoek.

In de loop van 2007 is het FOV-standpunt van 17 november 2006 over de evaluatie van het decreet het leidmotief bij de bespre-

kingen van het nieuwe decreet. Op 14 september 2007 analyseert het Bestuur van de FOV de resultaten van de onderhandelin-

gen. De Raad van Bestuur legt de conclusies vast in een kort en krachtig bijkomend standpunt. De Raad bevestigt de afwijzing

van de voorstellen rond de bovenbouw, maar insisteert tezelfdertijd op een snelle realisatie van de voorstellen voor de diverse

werksoorten (zie doc. 3).

2. DAC-normalisering

Op 23 juni 2008 bezorgt de FOV, samen met de sociale partners, een standpunt over de DAC-normalisering (zie doc. 4) (zie ook

deel 8.1). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt, waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij

de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er werd gezocht naar verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote ver-

scheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector. Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties

die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleveren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf

ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen ten gunste van personeelsleden die per 1 januari

2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De minister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar

hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners.

Geregulariseerde DAC’ers die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde

werkplaats, tot wanneer zij hun huidige werkgever verlaten.

Documenten

1. FOV-standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - integrale versie

17 november 2006

2. FOV standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - beknopte versie

17 november 2006

Page 199: Boekstaven 2008

198 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

3. FOV-standpunt betreffende de wijziging van het decreet

14 september 2007

4. FOV-standpunt over de DAC-normalisering,

mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare

23 juni 2008

10. STANDPUNTEN FOV

Page 200: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 199

11. HETE THEMA’S

11 HETE THEMA’S

11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT

1. Het Actieplan Interculturaliseren

Op 26 februari 2008 vindt de tweede Actiedag Interculturaliseren plaats met als thema ‘Van praktijk naar interactie’. Minister

Anciaux stelt er een stand van zaken voor van de realisatie van het ‘Actieplan Interculturaliseren van en voor Cultuur, Jeugdwerk

en Sport’ (zie doc. 1).

De uitvoering van het Actieplan wordt ondersteund door het Kennisknooppunt Interculturaliseren via de website www.intercul-

turaliseren.be. Het knooppunt werd opgericht in de schoot van de Afdeling Beleid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en

Media. De site komt in de loop van februari 2008 online.

De minister stelt in februari 2008 ook de campagne ‘Iedereen kan zetelen’ voor. Via de campagne streeft de minister naar meer

diversiteit in advies- en beleidsorganen van de Vlaamse overheid (zie doc. 2).

Uit een enquête blijkt dat de concretisering van het Actieplan nog niet voor alle organisaties duidelijk is. Daarom wordt vanuit het

Kennisknooppunt Interculturaliseren een informatiemoment ingericht in de loop van de maand mei 2008.

Het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog is in juli 2008 halfweg. De Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement krijgt op

3 juli tijdens een hoorzitting een stand van zaken over de realisaties op Europees en op Vlaams niveau. Tijdens deze hoorzitting

worden de initiatieven van cultuurminister Anciaux in een bredere, Europese context geplaatst (zie doc. 3).

2. Interculturaliteit als beoordelingselement

Minister Anciaux beklemtoont tijdens de Actiedag in zijn speech dat de notie ‘interculturaliteit’ in zo goed als alle decreten als

beoordelingselement is opgenomen. “Daarmee vragen we aan onze organisaties om een reflectie te maken over hoe zij de

komende jaren aandacht willen besteden aan interculturaliteit, hoe zij die aandacht wensen te concretiseren in hun activitei-

ten, programma en producties en hoe zij etnisch-culturele diversiteit in hun bestuur, vrijwilligersploeg en hun personeel willen

realiseren.”

De minister voegt hieraan toe dat “de inhoud en het resultaat van deze denkoefening uiteraard blijft behoren tot de absolute

autonomie van elke instelling.”

Vanaf de volgende beleidsperiode wordt het beoordelingselement ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ voor

alle werksoorten van het sociaal-cultureel volwassenenwerk van kracht.

Via de omzendbrieven over de verantwoordingsstukken (zie doc. 4, 5 en 6) worden organisaties, met een verwijzing naar het

Actieplan, nu reeds verzocht aan te geven hoe zij in 2008 diversiteit, met specifieke aandacht voor interculturaliteit, zullen aan-

pakken. Dit geldt voor de werksoorten Verenigingen, Bewegingen en Gespecialiseerde Vormingsinstellingen.

Van de volkshogescholen wordt, conform het Actieplan, meer verwacht. Zij moeten een intercultureel beleid voeren dat is

afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden

van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse

achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkingsgebied.

De omzendbrieven voor de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact,

bevatten geen expliciete richtlijnen over diversiteit.

Page 201: Boekstaven 2008

200 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

3. Beleidsbrief en middelen

In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 zegt de minister de middelen, vrijgemaakt voor interculturaliseren, met behoud van het

bijzondere oormerk, op te nemen in het participatiedecreet (zie doc. 7).

In het uitvoeringsbesluit van het participatiedecreet (zie ook deel 11.5) staat te lezen: “Er wordt naar gestreefd om minstens

de helft van het bedrag, vermeld in artikel 21 van het decreet, te voorzien voor op interculturaliteit gerichte projecten.” Volgens

artikel 21 van het decreet wordt jaarlijks een bedrag van 1,8 miljoen euro voorzien voor zogenaamde ‘participatieprojecten’ (zie

ook deel 5.2). Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in

aanmerking voor deze subsidies. Hierop zijn twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het

uitzonderlijke karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebe-

leid, uitzonderlijk voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is.

Het participatiedecreet is van kracht vanaf 2008. Omdat het pas laat volledige uitvoering krijgt, wordt begin 2008 ook nog een

tijdelijk reglement uitgevaardigd (zie doc. 8).

In het Actieplan van 2006 staat ook te lezen dat 10% van alle projectsubsidies wordt voorbehouden voor interculturele projecten

(zie doc. 9). Minister Anciaux geeft op 6 maart 2008 op vraag van Paul Delva een overzicht van de besteding van het voorziene

budget voor het diversiteitsbeleid in 2007 (zie doc. 10).

11. HETE THEMA’S

Documenten

1. Persmededeling van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media over de Actiedag Interculturaliseren

26 februari 2008

2. Persmededeling van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel over de campagne

‘Iedereen kan zetelen’

15 februari 2008

3. Verslag hoorzitting over de interculturele dialoog

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1826 (2007-2008) - Nr. 1

9 september 2008

4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te

dienen verantwoordingsstukken

19 december 2007

5. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te

dienen verantwoordingsstukken

19 december 2007

6. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde

vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken

Page 202: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 201

11. HETE THEMA’S

17 december 2007

7. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport

en Brussel

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 10)

31 oktober 2007

8. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-

werk of sport

10 januari 2008

9. Vlaams Actieplan Interculturalisering van, voor en door Cultuur, Jeugdwerk en Sport

(uittreksel p. 35-36)

20 februari 2008

10. Schriftelijke vraag van Paul Delva aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

de subsidies 2007 voor een diversiteitsbeleid

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Schriftelijke vraag nr. 75 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

6 maart 2008

Page 203: Boekstaven 2008

202 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.2. VRIJWILLIGERSBELEID

1. Vrijwilligerswet

De wet betreffende de rechten van vrijwilligers is een federale materie. De wet is van kracht sinds 1 augustus 2006, met uitzon-

dering van de bepalingen inzake verzekeringen en aansprakelijkheid. Deze traden in voege op 1 januari 2007.

1.1 Onkostenvergoeding

De wet betreffende de rechten van vrijwilligers regelt onder meer de kostenvergoedingen voor vrijwilligers. De tekst voorziet,

twee jaar na de inwerkingtreding van de wet, een evaluatie van het deel over de kostenvergoedingen door de Nationale Arbeids-

raad. Op 12 februari 2008 zegt de minister van Sociale Zaken, Laurette Onkelinx, in antwoord op een parlementaire vraag van

Sonja Becq (CD&V), dat zij deze evaluatie nog niet heeft ontvangen (zie doc. 1).

Daarnaast richt ook de Hoge Raad voor Vrijwilligers een werkgroep inzake de vergoedingen in. Het maximumbedrag van de

vergoedingen en de onmogelijkheid om een reële vergoeding te combineren met een forfaitaire vergoeding staan hier centraal.

De Raad brengt op 6 mei 2008 een advies uit aan Joëlle Milquet, Minister van Werk en Gelijke Kansen (zie doc. 2).

In een wetsvoorstel van 9 april 2008, ingediend door Sonja Becq, wordt ook gepleit voor het optrekken van de maximale forfai-

taire onkostenvergoedingen (zie doc. 3).

Documenten

1. Vraag om uitleg van Sonja Becq aan minister Laurette Onkelinx, federaal minister van Sociale Zaken, over vrijwilligers-

werk

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Sociale Zaken

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 096 (uittreksel p. 5-7)

12 februari 2008

2. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over

de terugbetaling van onkosten en vergoedingen voor vrijwilligerswerk

6 mei 2008

3. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding

en het vrijwilligersverlof betreft

Ingediend door Sonja Becq e.a.

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 1045/001

9 april 2008

Page 204: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 203

11. HETE THEMA’S

1.2 Vrijwilligerswerk voor niet-Belgen

De wet betreffende de rechten van de vrijwilligers trad op 1 augustus 2006 in werking. De nieuwe wet wilde vrijwilligerswerk

voor vreemdelingen (ruimer) toegankelijk maken. De Federale Regering kan dit eenvoudig regelen via een Koninklijk Besluit,

maar na twee jaar is het KB nog niet verschenen. Hierdoor blijft een grote groep buitenlanders uitgesloten van vrijwilligerswerk

(cfr. de arbeidskaartreglementering). Bij inbreuken op deze wet zijn geen sancties voorzien voor de vrijwilliger, maar wel voor de

organisatie die deze vrijwilliger inschakelt. Organisaties kunnen op deze manier ongewild en/of onbewust in de fout gaan.

Over het uitblijven van het Koninklijk Besluit inzake buitenlandse vrijwilligers worden, voorlopig zonder veel resultaat, regelmatig

parlementaire vragen gesteld aan de minister van Werk, Josly Piette (zie doc. 4, 5 en 6).

Het Vlaams Minderhedencentrum en Vluchtelingenwerk Vlaanderen lanceren een platformtekst die door tal van organisaties

wordt onderschreven (zie doc. 7). Op 6 maart 2008 maken zij de tekst over aan het kabinet van de minister van Werk, Josly

Piette. Het kabinet van de minister formuleert in de loop van de maand maart een eigen voorstel (zie doc. 8). Dit voorstel gaat

voor advies naar de Hoge Raad voor Vrijwilligers en naar de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.

Midden april engageert de nieuwe minister voor Werk en Gelijke Kansen, Joëlle Milquet, zich in haar beleidsbrief (zie doc. 9) tot

het vinden van een oplossing voor het probleem. Zij belooft de tekst van haar voorganger in een wetsontwerp om te zetten van

zodra de gevraagde adviezen worden afgeleverd.

Het advies van de Hoge Raad voor de Vrijwilligers wordt op 6 mei 2008 via brief doorgestuurd naar minister Milquet. Het officiële

advies verschijnt later, samen met een document dat de context van het advies schetst (zie doc. 10). Er wordt negatief geadvi-

seerd over het voorstel van het kabinet Piette. De Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers brengt geen

advies uit.

Op 1 juli 2008 dient Nahima Lanjri (CD&V) een wetsvoorstel in om de kwestie te regelen (zie doc. 11). Dit wetsvoorstel zal pas in

het komende parlementaire jaar kunnen worden besproken.

Documenten

4. Vraag om uitleg van Nahima Lanjri aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over vrijwilligerswerk door

buitenlanders

Senaat

Plenaire vergadering

Stuk 4-15 (uittreksel p. 77-79)

Zitting 2007-2008

31 januari 2008

5. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over het uitblijven van het koninklijk

besluit inzake ‘buitenlandse vrijwilligers’

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Sociale Zaken

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV COM 107 (uittreksel p. 13-15)

19 februari 2008

Page 205: Boekstaven 2008

204 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

6. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over de buitenlandse vrijwilligers

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Sociale Zaken

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV COM 144 (uittreksel p. 18-19)

11 maart 2008

7. Platformtekst Vluchtelingenwerk Vlaanderen en het Vlaams Minderhedencentrum

“Vrijwilligerswerk voor vreemdelingen: naar een duidelijk en werkbaar kader”

maart - april 2008

8. Voorstel van het kabinet van minister Josly Piette, federaal minister van Werk, om vrijwilligerswerk voor vreemdelingen

toegankelijk te maken

maart 2008

9. Algemene beleidsnota, Deel Werk van Joëlle Milquet, federaal vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke

kansen

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 0995/017 (uittreksel p. 59-60)

15 april 2008

10. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over

vrijwilligerswerk en vreemdelingen

6 mei 2008

11. Wetsvoorstel tot het toegankelijk maken van vrijwilligerswerk voor vreemdelingen

Ingediend door Nahima Lanjri e.a.

Senaat

Zitting 2007-2008

Stuk 4-840/1

1 juli 2008

1.3 Wetsvoorstel onbetaald vrijwilligersverlof

Op 22 oktober 2007 dient Wouter Beke (CD&V) een wetsvoorstel in (zie doc. 12). Dit voorstel neemt de tekst over van een

voorstel dat reeds in 2006 in de Senaat werd ingediend en pleit voor een regeling waarbij bestuursleden van een vrijwilligersor-

ganisatie een onbetaald vrijwilligersverlof kunnen opnemen van maximaal twee halve dagen per maand.

Het voorstel wordt opnieuw ingediend op 9 april 2008 door Sonja Becq (zie doc. 13). Het dossier is momenteel hangend in de

Kamer.

Documenten

12. Wetsvoorstel houdende invoeging van een artikel 12 bis in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwil-

Page 206: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 205

11. HETE THEMA’S

ligers

Ingediend door Wouter Beke e.a.

Senaat

Zitting 2007-2008

Stuk 4-316/1

22 oktober 2007

13. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding

en het vrijwilligersverlof betreft

Ingediend door Sonja Becq e.a.

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 1045/001

9 april 2008

2. Gratis provinciale vrijwilligersverzekering

In 2007 wordt de gratis provinciale vrijwilligersverzekering gelanceerd. Verenigingen kunnen via de provincies en de Vlaamse

Gemeenschapscommissie (voor Brussel) jaarlijks een 100-tal ‘gratis vrijwilligersdagen’ aanvragen. De middelen voor de gratis

verzekering zijn afkomstig uit de pot van de Nationale Loterij.

Naast de burgerlijke aansprakelijkheid worden ook lichamelijke ongevallen gedekt en is rechtsbijstand voorzien. Chokri Mahas-

sine (sp.a) vraagt zich in januari 2008 af of een modelpolis niet als subsidievoorwaarde bij verenigingen kan worden opgenomen.

Minister Anciaux reageert terughoudend. De minister is wel voorstander van een uitbreiding van het systeem naar het meer

gestructureerde en georganiseerde vrijwilligerswerk (zie doc. 14).

In april 2008 ontstaat onduidelijkheid op het federale niveau. In een verdelingsvoorstel voor de middelen van de Nationale Loterij

zou de vrijwilligersverzekering geschrapt zijn. Didier Reynders, federaal minister van Financiën, bevoegd voor de verdeling van de

Loterijmiddelen, geeft niet thuis. Zolang de verdeling niet besproken is op de ministerraad, is er geen beslissing gevallen, aldus

de minister. De minister wordt door verschillende parlementsleden bestookt met vragen (zie doc. 15, 16, 17 en 18). Ook minister

Anciaux wordt over het dossier bevraagd (zie doc. 19). De uiteindelijke beslissing valt op 22 juli 2008 op de ministerraad. Voor de

vrijwilligersverzekering wordt 850.000 euro voorzien (zie doc. 20).

Documenten

14. Vraag om uitleg van Chokri Mahassine aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over de gratis verzekering voor vrijwilligers

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C118 - CUL13 (uittreksel p. 1-3)

24 januari 2008

15. Samengevoegde vragen om uitleg van Meyrem Almaci, Georges Gilkinet, Sonja Becq, Clotilde Nyssens, Bruno Tuybens

aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen,

Page 207: Boekstaven 2008

206 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

over de besteding van de middelen van de Nationale Loterij en de financiering van de provinciale verzekering voor vrijwil-

ligers

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Commissie Financiën en Begroting

Stuk CRIV 52 COM 159 (uittreksel p. 2-6)

15 april 2008

16. Schriftelijke vraag van Meyrem Almaci aan minister Didier Reynders, federaal vice-eersteminister en minister van Finan-

cieën en Institutionele Hervormingen, over de gratis verzekering voor vrijwilligers

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Schriftelijke vraag nr. 27 aan minister Didier Reynders (2007-2008)

Stuk QRVA 52 015 (uittreksel p. 2.711-2.712)

28 april 2008

17. Vraag om uitleg van Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën

en Institutionele Hervormingen, over het subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Plenaire vergadering

Stuk CRIV 52 PLEN 045 (uittreksel p. 29-30)

19 juni 2008

18. Samengevoegde vragen om uitleg van Georges Gilkinet en Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-

eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, over de ondersteuning van het verenigingsleven

door de Nationale Loterij en over de kritiek van regeringspartij cdH inzake de vertraging voor het vastleggen van het

subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Financiën en Begroting

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 276 (uittreksel p. 28-32)

25 juni 2008

19. Vraag om uitleg van Bart Van Malderen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over een gratis collectieve verzekering voor het vrijwilligerswerk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C200 - CUL22 (uittreksel p. 1-3)

10 april 2008

20. Persbericht van de federale ministerraad over het voorlopig verdelingsplan van de subsidies van de Nationale Loterij

22 juli 2008

Page 208: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 207

11. HETE THEMA’S

Aanvullende documenten

21. Schriftelijke vraag van Georges Gilkinet aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbe-

drijven, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de Provinciale verzekering vrijwilligers-

werk

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Schriftelijke vraag nr. 9 aan staatssecretaris Bruno Tuybens (2007-2008)

Stuk QRVA 52 004 (uittreksel p. 211-214)

6 september 2007

22. Vraag van Jean-Marc Delizée aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbedrijven,

toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de concrete invulling door de provincies van de

verzekering lichamelijke schade voor vrijwilligers

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Infrastructuur, Verkeer en Overheidsbedrijven

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 043 (uittreksel p. 26-29)

10 december 2007

3. Vrijwilligersbeleid door de Vlaamse overheid

Op 21 maart 2007 keurt het Vlaams Parlement unaniem de resolutie betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend

beleid voor het vrijwilligerswerk goed (zie doc. 23). Dirk de Kort (CD&V) vraagt minister Anciaux op 13 maart 2008 naar een stand

van zaken van de uitvoering van de resolutie (zie doc. 24).

De minister verwijst in zijn antwoord onder meer naar de inspanningen die geleverd worden via regelgeving, in het bijzonder het

participatiedecreet, de samenwerking met de Verenigde Verenigingen en het afgesloten Actieplan, een (op te starten) lokalen-

fonds, de campagne ‘Samen Vereenvoudigen’, de steun aan het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk en het EVC-project van

SoCiuS en het Steunpunt Jeugd.

De minister meldt ook een vervolgstudie besteld te hebben inzake verzekeringen en vrijwilligerswerk.

Documenten

23. Voorstel van resolutie - van Sabine Poleyn, Els Robeyns, Steven Vanackere, Joris Vandenbroucke, Kris Van Dijck en

Herman Schueremans - betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend beleid voor het vrijwilligerswerk in de

jeugd-, sport- en cultuursector - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 919 (2005-2006) - Nr. 4

21 maart 2007

24. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de

aangekondigde maatregelen ter ondersteuning van het verenigingsleven

Page 209: Boekstaven 2008

208 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C176 - CUL19 (uittreksel p. 14-17)

13 maart 2008

11. HETE THEMA’S

Page 210: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 209

11.3. AUTEURSRECHTEN

1. Billijke vergoeding

De billijke vergoeding is een vergoeding voor uitvoerende artiesten en muziekproducenten. Dit zijn de zogenaamde nevenrechten.

De vergoeding is verschuldigd bij het afspelen van muziek in openbare plaatsen. Zij wordt geïnd en beheerd door beheersven-

nootschappen.

1.1 Tarifering: een federale materie

De tarieven van de billijke vergoeding worden bepaald door een (paritaire) commissie. In deze commissie zetelen vertegenwoor-

digers van de beheersvennootschappen en de belangenorganisaties van de gebruikers.

Eind 2006 werden de tarieven voor de polyvalente zalen en jeugdhuizen met 10% verhoogd. Deze beslissing gold voor één jaar.

In 2007 zou opnieuw over de tarieven onderhandeld worden. Door de aanslepende regeringsvorming kan de regering in het

najaar 2007 echter enkel over lopende zaken beslissen. De voorzitter van de commissie stelt daarom voor om de gelding van

de huidige tarieven met één jaar te verlengen. De Commissie keurt dat voorstel op 6 december 2007 unaniem goed (zie doc. 1).

De tarieven worden uiteraard wel geïndexeerd. De beheersvennootschappen zijn vragende partij om in het najaar van 2008 te

onderhandelen over een fundamentele aanpassing van de tarieven.

1.2 Financiële tussenkomst door de Vlaamse overheid

In uitvoering van het regeerakkoord keurt de Vlaamse Regering op 19 juli 2007 een overeenkomst met de beheersvennootschap-

pen goed. De Vlaamse overheid neemt de kosten van de billijke vergoeding op zich als het gaat om occasionele, kleinschalige

evenementen van lokale groeperingen, verenigingen en vrijwilligersinitiatieven (zie doc. 2). De minister van Cultuur voorziet voor

2007 en 2008 een bedrag van 250.000 euro. Er zou binnen de regering ook een akkoord zijn om dit bedrag in 2009 te laten

groeien tot 550.000 euro (zie doc. 3).

De aanvraag voor een tussenkomst van de Vlaamse overheid kan gebeuren via de website www.debillijkevergoeding.be/vlaande-

ren. Deze webstek is sinds 4 september 2007 operationeel.

Vanuit het middenveld (het Intersectoraal Overleg Cultuur, ISOC) is er kritiek op de gebruiksvriendelijkheid van de website en zijn

er vragen bij de juistheid van de tarieven die op de website gehanteerd worden. Het ISOC beslist de website niet te promoten

bij de achterban. Er volgt overleg tussen de overheid, de beheersvennootschappen en het ISOC. Omwille van het uitblijven van

tastbaar resultaat, laat het ISOC de overheid, tien maanden na de lancering van de website, weten niet langer aan het overleg te

willen deelnemen.

De Vlaamse overheid wil toch meer bekendheid geven aan de tussenkomst voor de billijke vergoeding. Zij sluit een overeenkomst

met de Verenigde Verenigingen (zie doc. 4). De Verenigde Verenigingen lanceert in juni 2008 de campagne ‘Een gat in je budget?’.

1.3 Uradex volgt Uradex op

Uradex, de beheersvennootschap bevoegd voor de inning van de billijke vergoeding, verloor in 2006 haar vergunning. Er werd in

een overgangsperiode van twee jaar voorzien. Deze overgangsperiode loopt eind februari 2008 af. Het is de bevoegdheid van de

nieuwe minister van Economie, Sabine Laruelle, om de nieuwe erkenning te verlenen.

Op 21 februari 2008 wordt de beslissing van de minister in het Staatsblad gepubliceerd: Uradex volgt Uradex op (zie doc. 5).

Minister Laruelle kondigt via een persbericht van 19 februari 2008 aan een protocolakkoord met SABAM, Simim en Uradex te zul-

len ondertekenen (zie doc. 6). Dit akkoord zou op termijn een serieuze vereenvoudiging van de aangifte, facturatie en inning van

11. HETE THEMA’S

Page 211: Boekstaven 2008

210 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

de rechten verbonden aan het gebruik van muziek in het openbaar kunnen betekenen. Het protocol ligt, na de vorming van de

regering Leterme I, (nog steeds ongetekend) op tafel bij minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, Vincent Van Quickenborne.

De realisatie van een unieke aangifte SABAM-billijke vergoeding is wel opgenomen in zijn beleidsnota (zie doc. 7).

Jef Van den Bergh (CD&V) stelt op 4 maart 2008 vast dat de problemen bij Uradex over transparante uitbetalingen nog niet

opgelost zijn. Een snelle rekensom naar aanleiding van het antwoord van minister Laruelle in de Commissie Bedrijfsleven van

de Kamer van Volksvertegenwoordigers over de uitbetalingen door Uradex, wijst volgens Jef Van Den Bergh uit dat Uradex nog

steeds op een pot van 60 miljoen euro zit. Hij verwacht volledige duidelijkheid tegen het einde van 2008 (zie doc. 8).

Ondertussen krijgt Belartis, een nieuw opgerichte vennootschap, nog steeds geen nieuws over haar aanvraag van vergunning

voor de inning van de billijke vergoeding.

2. Controle op de beheersvennootschappen

Bart Tommelein (Open Vld) dient eind 2007 een wetsvoorstel in tot wijziging van het auteursrecht en de naburige rechten (zie

doc. 9). Tijdens een hoorzitting op 3 juni 2008 over het voorstel wordt vernomen dat een ander, meer omvattend wetsontwerp,

opnieuw zal worden ingediend. Dit wetsontwerp over de controle op de beheersvennootschappen zit al gedurende twee legislatu-

ren in de wachtkamer (zie doc. 10). De Raad voor de Intellectuele Eigendom is bezig met een advies over dit ontwerp. Het advies

mag verwacht worden begin september 2008. In het najaar zou het ontwerp dan eindelijk in de bevoegde Kamercommissie

worden besproken.

Het wetsontwerp is voor de sector belangrijk omdat het garanties kan bieden op een betere en meer transparante werking van

de beheersvennootschappen.

Ook in de beleidsnota van minister Van Quickenborne staat het herstructureren en versterken van de controledienst van de

beheersvennootschappen als prioritair in 2008 aangemerkt (zie doc. 11).

Documenten

1. Koninklijk Besluit van 20 december 2007 houdende de algemeen bindend verklaring van de beslissing van 6 december

2007 inzake de billijke vergoeding verschuldigd voor de mededeling van fonogrammen in polyvalente zalen, jeugdhuizen

en culturele centra evenals bij gelegenheid van tijdelijke activiteiten binnen en buiten, genomen door de commissie

bedoeld in artikel 42 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten

Belgisch Staatsblad, Nr. 373, 31 december 2007 (uittreksel p. 66.180)

2. Toelichting bij de derdebetalersregeling, gepubliceerd op de website van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor

Jeugd en Volwassenen, Afdeling Jeugd

3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport

en Brussel

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 37-39)

31 oktober 2007

4. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse

Page 212: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 211

11. HETE THEMA’S

Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 4-6)

10 april 2008

5. Ministerieel Besluit van 18 februari waarbij een beheersvennootschap van rechten wordt gemachtigd haar werkzaamhe-

den op het nationale grondgebied uit te oefenen

Belgisch Staatsblad, Nr. 55, 21 februari 2008 (uittreksel p. 10.842-10.844)

6. Persmededeling van Minister Laruelle over de billijke vergoeding

19 februari 2008

7. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 9-11)

14 april 2008

8. Vraag om uitleg van Jef Van den Bergh aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en

Landbouw, over de inning en uitbetaling van naburige rechten door Uradex

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 131 (uittreksel p. 10-13)

4 maart 2008

9. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten inzake de

billijke vergoeding en de werking van de beheersvennootschappen

Ingediend door Bart Tommelein en Ludo Van Campenhout

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 0529/001

11 december 2007

10. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het

statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2005-2006

Stuk DOC 51 2481/001

11 mei 2006

11. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Page 213: Boekstaven 2008

212 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 6)

14 april 2008

Aanvullende documenten

12. Vraag om uitleg van Liesbeth Van der Auwera aan minister Marc Verwilghen, federaal minister van Economie, Energie,

Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, over de billijke vergoeding

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 034 (uittreksel p. 4-5)

27 november 2007

13. Vraag om uitleg van Bart Tommelein aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en

Landbouw, over de SABAM-tarieven

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw

Zitting 2007-2008

Stuk CRIV 52 COM 108 (uittreksel p. 1-3)

19 februari 2008

Page 214: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 213

11. HETE THEMA’S

11.4. DE KLEINE ERKENNING

Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen

verdwijnt in 2008 (zie ook deel 5.2). Dirk de Kort (CD&V) bevraagt minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de vergade-

ring van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement (zie doc. 1). Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt

slechts gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet.

De ‘kleine erkenning’ (officieel: ‘subsidies wegens algemeen cultureel belang’) wordt niet opgenomen in het participatiedecreet

en is dus samen met het lottoreglement verdwenen. Die ‘kleine erkenning’ maakt het mogelijk dat organisaties zonder struc-

turele subsidie van de Vlaamse overheid, maar wel met een bovenlokale culturele meerwaarde, toch een bescheiden landelijke

erkenning krijgen.

De minister belooft tijdens de interpellatie de subsidies voor ‘de kleine erkenning’ verder te organiseren en een budget te voor-

zien via de tweede begrotingscontrole van 2008.

Document

1. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de

lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)

22 mei 2008

Page 215: Boekstaven 2008

214 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.5. HET PARTICIPATIEDECREET

1. Een nieuw decreet

Het participatiedecreet (of voluit: het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de partici-

patie aan cultuur, jeugdwerk en sport) beoogt zoveel mogelijk burgers te laten ‘deelnemen’ en ‘deelhebben’ aan sport, cultuur en

jeugdwerk in Vlaanderen.

Heel wat mensen participeren niet of onvoldoende aan het reguliere cultuur-, jeugdwerk- en sportaanbod: ze ervaren participatie-

drempels. Deze drempels zijn van diverse aard en vragen een specifieke aanpak. Het reguliere sport-, cultuur- en jeugdwerkaan-

bod is - volgens minister Anciaux - ontoereikend om deze drempels weg te werken. Het participatiedecreet richt zich daarom op

een aantal ‘kansengroepen’ die een zekere ‘uitval’ vertonen bij hun deelname aan sport, jeugdwerk en cultuur en die ‘maatwerk’

vereisen. Volgende kansengroepen worden onderscheiden: personen met een handicap, mensen in armoede, gedetineerden, per-

sonen met een diverse etnisch-culturele achtergrond en gezinnen met kinderen. Het participatieluik zit nu verspreid in bestaande

decreten, aparte reglementen en ad-hocbeslissingen. Deze ‘wildgroei’ wil de minister ‘ordenen’ en in een decreet verankeren.

Het decreet heeft een flankerende functie en is opgevat als een ondersteuning van bestaande decreten.

In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 (zie doc. 1) wordt heel wat aandacht besteed aan de uitleg, de intenties en de doelstellin-

gen van het participatiedecreet. Drie doelstellingen van het participatiedecreet worden vermeld en uitgewerkt:

- een groter en meer divers publieksbereik

- het verhogen van de culturele competentie

- de verbreding van het cultuurbegrip zelf

2. De afgelegde weg

Op 29 augustus 2007 brengt de Raad voor Cultuur een advies (zie doc. 3) uit over het voorontwerp van het participatiedecreet

(zie doc. 2). De Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding brengt eveneens een advies uit op 19 september 2007 (zie doc.

4). Het participatiedecreet wordt op 9 januari 2008 goedgekeurd door het Vlaams Parlement (zie doc. 5 en doc. 6) en treedt met

terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2008. Voorafgaand aan deze plenaire goedkeuring vindt op 18 december 2007

in de Commissie Cultuur een hoorzitting plaats (zie doc. 7) en wordt het ontwerp van decreet besproken en gestemd (zie doc. 8).

Enkele zaken vallen hierbij op:

- De Rode Antraciet (een vormingsinstelling voor een bijzondere doelgroep) wordt niet langer gesubsidieerd in het kader van het

decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. De organisatie krijgt een plaats in het participatiedecreet

- de subsidiëring van een ‘bijzonder cultuuraanbod’ maakt voortaan deel uit van het participatiedecreet. De Vlaamse overheid

stimuleert cultuurparticipatie en de spreiding van culturele initiatieven door een deel van de uitkoopsom van een voorstelling

terug te betalen

- de hobbyverenigingen en participatieprojecten worden niet langer gesubsidieerd door het ‘lottoreglement’ (of voluit: het re-

glement ter subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten en hobbyverenigingen), maar

wel in het kader van het participatiedecreet

In afwachting van het uitvoeringsbesluit worden twee tijdelijke reglementen uitgevaardigd: een reglement voor participatieprojec-

ten (zie doc. 9) en een reglement voor de titel van cultuurgemeente of sportgemeente (zie doc. 10).

Page 216: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 215

11. HETE THEMA’S

De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies (zie doc. 12) uit over het ontwerp van uitvoeringsbesluit

(zie doc. 11). Na advies van de Raad van State wordt op 18 juli 2008 het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goedge-

keurd door de Vlaamse Regering (zie doc. 13).

3. Parlementaire vragen

Over het participatiedecreet worden enkele voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk relevante parlementaire vragen gesteld.

Tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement van 16 januari 2008 vindt een bespreking plaats van

’het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Sociaal-

Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen voor de periode 2008-2010’. Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens deze commissiever-

gadering aan minister Anciaux welk(e) IVA(’s) verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van het participatiedecreet (zie doc. 14).

De minister antwoordt dat het IVA Sociaal-Cultureel Werk instaat voor de coördinatie.

Paul Delva (CD&V) bevraagt minister Anciaux tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van 6 maart 2008 over het

uitblijven van de uitvoeringsbepalingen bij het participatiedecreet (zie doc. 15). Paul Delva wijst erop dat de tijdelijke reglementen

worden ingevoerd zonder enig advies van de bevoegde adviesorganen. Bovendien zijn de tijdstippen voor het indienen van een

dossier voor beide reglementen erg krap. De minister antwoordt dat voldoende inspanningen zijn geleverd om de reglementen

tijdig bekend te maken.

Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 in de Commissie Cultuur naar de stand van zaken van de

eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 16). Volgens minister Anciaux werden 219 aanvragen ingediend. De minister

belooft spoedig de geselecteerde projecten bekend te maken.

Documenten

1. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport

en Brussel

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 16-22)

31 oktober 2007

2. Voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport

29 juni 2007

3. Advies van de Raad voor Cultuur over het voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan

cultuur, jeugdwerk en sport

29 augustus 2007

4. Advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding over het voorontwerp van decreet houdende de bevorde-

ring van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport

19 september 2007

5. Ontwerp van decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur,

Page 217: Boekstaven 2008

216 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

jeugdwerk en sport - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering

Vlaams Parlement

Plenaire vergadering

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 6

9 januari 2008

6. Memorie van Toelichting bij het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de

participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

9 januari 2008

7. Verslag hoorzitting over het ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en

sport

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 3

18 december 2007

8. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 4

18 december 2007

9. Reglement voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugd-

werk of sport

10 januari 2008

10. Reglement voor de kandidaatstelling cultuurgemeente en sportgemeente van Vlaanderen

25 februari 2008

11. Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en

stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

voorjaar 2008 (niet gedateerd)

12. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet

houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

5 juni 2008

13. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 hou-

dende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729)

14. Verslag gedachtewisselingen over het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Ver-

Page 218: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 217

11. HETE THEMA’S

zelfstandigd Agentschap Kunsten en Erfgoed voor de periode 2008-2010 en over het ontwerp van beheersovereenkomst

tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 1496 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 4-5)

18 januari 2008

15. Vraag om uitleg van Paul Delva aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het

uitblijven van uitvoeringsbepalingen bij het Participatiedecreet

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C165 - CUL18 (uittreksel p. 20-21)

6 maart 2008

16. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de

lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5)

22 mei 2008

Aanvullende documenten

17. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 1

14 november 2007

18. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendementen

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 2

13 december 2007

19. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendement, voorge-

steld na indiening verslag

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 5

9 januari 2008

Page 219: Boekstaven 2008

218 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS

Het nieuwe decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus (zie doc. 1) bepaalt dat ”organisaties die

reisbureau-activiteiten uitsluitend uitoefenen met niet-commerciële doeleinden en binnen het kader van hun onderwijzende taak

of van hun jeugd-, sport-, cultuur-, welzijns-, gezondheids- of volwassenenwerk” vrijgesteld zijn van vergunningsplicht.

Op 20 juli 2007 keurt de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit (zie doc. 2) goed, maar het besluit geeft geen verduidelijking bij

de decretale bepaling over de vrijstelling voor de sociaal-culturele sector. Decreet en besluit treden in werking op 1 september

2007.

Het decreet voorziet de oprichting van het Adviescomité van de reisbureaus. Dit comité heeft als taak advies te verstrekken over

de maatregelen ter uitvoering van het decreet en de voorstellen tot schorsing of intrekking van de vergunning of toestemming.

De leden van het Adviescomité worden op 25 september 2007 bij ministerieel besluit benoemd (zie doc. 3). De sector van het

sociaal-cultureel volwassenenwerk is echter niet vertegenwoordigd in het comité. De sociaal-culturele organisaties zijn nochtans

zeer belangrijke organisatoren én kopers van reizen. De FOV vraagt minister van Toerisme Geert Bourgeois dan ook deze lacune

te verhelpen en stelt voor Michel Vandendriessche (Vakantiegenoegens/Pasar) alsnog als effectief of waarnemend lid aan het

comité toe te voegen (zie doc. 4).

De minister antwoordt op 9 april 2008 dat, indien zich een vervanging in het comité aandient, hij niet zal nalaten een vertegen-

woordiger uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk als lid te overwegen. Een waarnemend statuut zou, nog volgens de minister,

niet mogelijk zijn (zie doc. 5).

In juli 2008 verneemt de FOV langs informele weg dat het Adviescomité een advies voorbereidt, met als objectief de vrijstel-

lingsregel voor de sociaal-culturele verenigingen sterk in te perken. De FOV richt op 10 juli 2008 opnieuw een schrijven aan

minister Bourgeois (zie doc. 6) met de dringende vraag hierover correct geïnformeerd te worden en betrokken te worden bij deze

besprekingen, die duidelijk de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk aanbelangen.

Op 17 juli 2008 ontvangt de FOV een antwoord van minister Geert Bourgeois (zie doc. 7). De minister bevestigt in zijn brief dat

het Adviescomité hem op 29 mei 2008 een advies bezorgde over de toepassing van de vrijstellingsregeling. Minister Bourgeois

schrijft dat hij het advies niet aanvaardt “omdat het in strijd is met de geest van het decreet. De memorie van toelichting van het

decreet is duidelijk wat betreft de interpretatie van het artikel m.b.t. de vrijstellingen.”

De minister benadrukt in zijn brief de rol van Toerisme Vlaanderen: “Niettegenstaande er vrijstellingen zijn verleend, zal Toerisme

Vlaanderen er nauw op toe zien en waar nodig zullen misbruiken worden aangepakt. Met het handhavingsbeleid beschikt Toe-

risme Vlaanderen over de instrumenten om hierin op te treden.”

Documenten

1. Decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus

Belgisch Staatsblad, Nr. 106, 5 april 2007 (uittreksel p. 19.283-19.286)

2. Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 betreffende het statuut

van de reisbureaus

Belgisch Staatsblad, Nr. 260, 4 september 2007 (uittreksel p. 45.947-45.956)

Page 220: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 219

11. HETE THEMA’S

3. Ministerieel Besluit van 25 september 2007 houdende de benoeming van de leden van het Adviescomité van de reisbu-

reaus

Belgisch Staatsblad, Nr. 298, 12 oktober 2007 (uittreksel p. 53.172-53.173)

4. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toe-

risme, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus

31 maart 2008

5. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de

FOV, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus

9 april 2008

6. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toe-

risme, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen

10 juli 2008

7. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de

FOV, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen

15 juli 2008

Page 221: Boekstaven 2008

220 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.7. VERENIGINGSLOKALEN

1. Subsidies voor eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen

Bij de controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeenschap in maart 2008 (zie doc. 1) wordt bekend dat minister

Anciaux via een aanpassing van de begroting 1 miljoen euro reserveert voor subsidiëring van verfraaiings- en renovatiewerken

van verenigingslokalen. De volgende maanden wordt aan een subsidiereglement gewerkt om de verdeling van de middelen te

organiseren.

Eind mei 2008 is het ontwerp van subsidiereglement klaar (zie doc. 2). Het ontwerpreglement stelt dat de te subsidiëren

infrastructuurwerken moeten leiden tot een kwaliteitsverbetering bij de verenigingslokalen op het vlak van een of meer van de

volgende elementen: beschikbaarheid, toegankelijkheid, inrichting van de directe omgeving, hygiëne en sanitair, isolatie, energie-

besparing, veiligheid, inbraak- en vandalismepreventie, een meer efficiënt gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.

Omwille van de krappe deadlines die in het reglement worden voorzien, vraagt de minister aan de Sectorraad Sociaal-Cultureel

Werk een spoedadvies over het ontwerpreglement. De Sectorraad levert op 5 juni 2008 zijn advies af bij de minister (zie doc. 3).

Op 18 juni publiceert de minister het definitieve reglement (zie doc. 4). Zoals blijkt uit de tekst van het reglement en uit zijn ant-

woord op een vraag van Tinne Rombouts (CD&V) tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement die dag (zie doc. 5), kwam

de minister in enige mate tegemoet aan de opmerkingen van de raad. In navolging van het advies van de Sectorraad worden in

de eerste subsidieronde enkel werken gefinancierd aan verenigingslokalen die hoofdzakelijk worden gebruikt door kinderen of

jongeren. Bovendien wordt de deadline voor het indienen van een subsidiedossier verlaat (15 september) en wordt het bedrag

van de minimaal vereiste investering verlaagd (15.000 euro). 70% van het investeringsbedrag kan worden gesubsidieerd, met

een maximum van 20.000 euro. De aanbeveling van de raad om in de eerste ronde(s) de subsidies te richten op projecten rond

de veiligheid van verenigingslokalen wordt door de minister niet gevolgd.

De minister belooft ook de communicatie rond het reglement naar behoren te voeren. Zeker nu de dossiers tijdens de - met

name voor jongeren drukke - zomerperiode opgemaakt en ingediend moeten worden en de timing zeer krap is, is een goede

communicatie onontbeerlijk. Zowel de eigen kanalen van de Administratie als deze van het Steunpunt Jeugd, de Jeugdraad en de

Verenigde Verenigingen zullen ingeschakeld worden om het initiatief de nodige bekendheid te geven.

2. Veiligheid van verenigingslokalen

Zoals ook door de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk werd opgemerkt, is er bij bepaalde segmenten van het verenigingsleven

(met name de jeugdsector) een prangende nood aan (brand)veilige verenigingslokalen.

Ook minister Anciaux heeft in zijn Beleidsbrief 2007-2008 (zie doc. 6 en 7) aandacht voor de problematiek. De minister kondigt

een kortlopend onderzoek aan naar, en een rondetafelgesprek over, de algemene veiligheid van de verenigingslokalen binnen

de sectoren Cultuur, Jeugdwerk en Sport. Doel is zicht te krijgen op welke overheid waarvoor bevoegd is in deze materie, de

problematiek in kaart te brengen en hiaten in de regelgeving op te lijsten. Dit moet uitmonden in een antwoord op de vraag of er

nood is aan bijkomend regelgevend initiatief. Op basis daarvan wil minister Anciaux een actieplan ontwikkelen, dat, afhankelijk

van de budgettaire consequenties, in 2009 al via experimenten een aanzet moet krijgen.

Tinne Rombouts (CD&V) vraagt minister Anciaux in februari 2008 schriftelijk naar de voortgang van zijn beloften (zie doc. 8). De

minister antwoordt dat de resultaten van het onderzoek nog niet bekend zijn en dat hij de resultaten afwacht om verdere initia-

tieven te ontplooien. De minister overweegt wel een Vlaams modelreglement te ontwerpen. Dit reglement moet vermijden dat de

wirwar aan regelgeving over veiligheid en aan andere voorschriften nog groter wordt.

De minister verzekert dat hij in dat geval overleg zal plegen met alle relevante sectoren.

Page 222: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 221

11. HETE THEMA’S

Documenten

1. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de

Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 118-119)

3 maart 2008

2. Ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwer-

ken aan verenigingslokalen

mei 2008

3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een

subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen

5 juni 2008

4. Subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan

verenigingslokalen

18 juni 2008

5. Actuele vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over

de subsidiereglementen voor infrastructuurwerken aan verenigingslokalen en aan particuliere sportinfrastructuur

Vlaams Parlement

Plenaire vergadering

Zitting 2007-2008

Stuk Plenaire 47 (uittreksel p. 5-8)

18 juni 2008

6. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport

en Brussel

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 34)

31 oktober 2007

7. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 10)

29 november 2007

8. Schriftelijke vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel,

over de brandveiligheid van verenigingslokalen

Vlaams Parlement

Page 223: Boekstaven 2008

222 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

Zitting 2007-2008

Schriftelijke vraag nr. 56 aan minister Bert Anciaux (2007-2008)

27 februari 2008

Page 224: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 223

11. HETE THEMA’S

11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD

1. Versterking en ondersteuning van het middenveld op Vlaams niveau: de Verenigde Verenigingen

De Verenigde Verenigingen is een samenwerkingsverband van en voor middenveldorganisaties in Vlaanderen. Het is geen struc-

tuur die boven het maatschappelijk middenveld zweeft. De lidorganisaties maken immers zelf de Verenigde Verenigingen tot wat

ze is: een sterk netwerk en een mondig en invloedrijk platform (zie doc. 1).

De Verenigde Verenigingen zette in 2007-2008 opnieuw in op 2 sporen: een campagneluik en de aanwezigheid van de Verenigde

Verenigingen op het politieke forum.

1.1 Het campagneluik van de Verenigde Verenigingen

In de zomer van 2007 organiseert de Verenigde Verenigingen ‘De Zomer van je Dromen’, het sluitstuk van de ‘Kom uit uw Kot’-

campagne. ‘Kom uit uw Kot’ is een campagne die de sociale samenhang wil bevorderen en de participatie aan het verenigings-

leven op lokaal vlak wil stimuleren. Met ‘De Zomer van je Dromen’ lanceert het platform een oproep om originele ideeën in

te zenden om samen met anderen van de zomer 2007 een droomzomer te maken. De beste ideeën krijgen van de Verenigde

Verenigingen ondersteuning bij de uitvoering. Het initiatief wordt een succes en krijgt ruime media-aandacht.

Op 24 november 2007 culmineert de ‘Kom uit uw Kot’-campagne met de Dag van de Verenigingen onder de noemer ‘Kom uit uw

Kot en ... steek je licht op!’.

Op het programma staan een verenigingenmarkt, interactieve infosessies en debatten.

Bij de eerste begrotingscontrole van 2008 voorziet minister Anciaux via een begrotingsaanpassing 100.000 euro voor een nieuwe

campagne van de Verenigde Verenigingen (zie doc. 2 en 3).

De nieuwe campagne, ‘Yesss’, zal de bijdrage van het verenigingsleven aan het persoonlijk en maatschappelijk geluk in de verf

zetten. Zo willen de Verenigde Verenigingen meer mensen warm maken voor participatie aan het verenigingsleven. In de zomer

van 2008 worden diverse acties met de verenigingen en de media voorbereid. De campagne zal in het najaar van 2008 van start

gaan.

1.2 Het politieke forum en de Verenigde Verenigingen

De ondertekening van het charter met de Vlaamse overheid in 2006 betekende de start voor het uitdiepen van het engagement

tussen het middenveld en de Vlaamse Regering (zie doc. 4).

Overheid en middenveld willen samen werken aan een aantal uitdagingen die alle verenigingen aanbelangen. De opvolging

hiervan gebeurt via een halfjaarlijks overleg.

Een eerste overleg vindt plaats op 10 december 2007. Een delegatie van de Verenigde Verenigingen bereikt met de vertegen-

woordigers van vijf kabinetten (ministers Peeters, Anciaux, Vanackere, Van Brempt en Keulen) een akkoord over een actieplan.

De Vlaamse Regering neemt haar tijd om het actieplan eerst binnen de regering te operationaliseren en tot concrete afspraken

komen (zie doc. 5).

Op 23 mei 2008 is het dan zover: het actieplan wordt als mededeling voorgelegd aan de Vlaamse Regering (zie doc. 6). Het bevat

vier grote thema’s vertaald in concrete acties:

Page 225: Boekstaven 2008

224 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

- rond het bevorderen van de sociale cohesie

- in het kader van diversiteit

- rond participatie en actief burgerschap

- ter ondersteuning van het vrijwilligerswerk

De tweede overlegbijeenkomst op 2 juni 2008, geeft een overzicht van wat er de afgelopen zes maanden rond de actiepunten

gebeurde (zie doc. 7).

2. Versterking en ondersteuning van het middenveld op federaal niveau

Volgens het federale regeerakkoord van 20 maart 2008 (zie doc. 8) wil de regering Leterme I een versterking van het sociaal

weefsel nastreven, onder meer via het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk.

Het regeerakkoord Leterme I spreekt bovendien van het uitbouwen van een “‘formeel partnerschap’ in de vorm van een charter

dat de rol van het middenveld, de autonomie van de verenigingen, de versterking van de participatieve democratie, de aanmoedi-

ging van vrijwilligerswerk en de rol van het verenigingsleven in de dienstverlening aan de burger erkent.”

Enkele dagen vóór de bekendmaking van het regeerakkoord, op 10 maart 2008, wordt een opmerkelijke resolutie ingediend (zie

doc. 9). De indieners, Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet (MR), pleiten voor een jaarlijks debat over het verenigingsleven

in België en het belang van een goede en betrouwbare gegevensverzameling over de verenigingssector. De resolutie is duidelijk

ingegeven als reactie op het ‘Excellence for non profit’-initiatief, een betwistbaar onderzoek over deugdelijk bestuur in het vereni-

gingsleven, dat onder andere ook door de Verenigde Verenigingen op de korrel wordt genomen (zie doc. 10).

Documenten

1. Historiek, Missie & Doelstellingen en Structuur van de Verenigde Verenigingen

2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de

Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Zitting 2007-2008

Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 120-121)

3 maart 2008

3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse

Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008

Vlaams Parlement

Commissie Cultuur

Zitting 2007-2008

Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6)

10 april 2008

4. Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties verenigd in de

Verenigde Verenigingen

10 november 2006

Page 226: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 225

11. HETE THEMA’S

5. Vraag om uitleg van Piet De Bruyn aan minister Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams

minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de opvolging van

het zogenaamde charter met wederzijdse engagementen, afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties

verenigd in de Verenigde Verenigingen

Vlaams Parlement

Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting

Zitting 2007-2008

Stuk C180 - FIN9 (uittreksel p. 1-2)

18 maart 2008

6. Actieplan 2008-2009 ter uitvoering van het Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse

Regering en de organisaties verenigd in de Verenigde Verenigingen

15 mei 2008

7. Verslag vergadering Overlegforum Vlaamse Regering - de Verenigde Verenigingen

2 juni 2008

8. Regeerakkoord Leterme I, hoofdstuk 6

20 maart 2008

9. Voorstel van resolutie teneinde beter rekening te houden met de Belgische verenigingssector

Ingediend door Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet

Kamer van Volksvertegenwoordigers

Zitting 2007-2008

Stuk DOC 52 0961/001

10 maart 2008

10. E-mail van de Verenigde Verenigingen aan Excellence for non profit

juni 2008

Page 227: Boekstaven 2008

226 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING

1. Samen Vereenvoudigen

De campagne ’Samen Vereenvoudigen’ startte in oktober 2006 en is een initiatief van de Vlaamse ministers Bourgeois en Anci-

aux, de Verenigde Verenigingen, de Vlaamse Ombudsdienst, de Dienst Wetsmatiging en de Vlaamse Infolijn. De bedoeling van het

initiatief is werk te maken van een vermindering, vereenvoudiging en vooral een verbetering van de regels voor het verenigings-

leven en de vrijwilligers.

Het eindrapport van de campagne wordt op 20 juli 2007 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 1).

Knelpunten op het lokale niveau worden doorgegeven aan de VVSG, de koepelorganisatie van de Vlaamse gemeentebesturen

en OCMW’s, en de VVP, Vereniging van de Vlaamse Provincies. Administratieve lasten die een oplossing op het federale niveau

vereisen, worden doorgegeven aan de bevoegde federale dienst.

Joke Schauvliege (CD&V) vraagt in november 2007 de minister van Administratieve Vereenvoudiging, Geert Bourgeois, naar

het beloofde actieplan op Vlaams niveau (zie doc. 2). Op de website van de Dienst Wetsmatiging verschijnt in de loop van 2008

een stand van zaken over vier thema’s: milieu, jeugd, ‘Vlaanderen feest’ en sport (zie doc. 3). De voortgang wordt maandelijks

geüpdatet.

2. Administratieve lasten regelgeving

De campagne ‘Samen Vereenvoudigen’ en het bijhorende actieplan maken deel uit van een groter geheel. Vlaanderen wil een

topregio worden wat betreft lage administratieve lasten.

Daarom beslist de Vlaamse Regering op 29 juni 2007 over te gaan tot het meten van de administratieve lasten verbonden aan

alle Vlaamse regelgeving en tot het formuleren van reductiedoelstellingen tegen eind 2008.

De regering opteert in december 2007 voor een gefaseerde aanpak. Zes voortrekkers, waaronder het Agentschap Sociaal-Cultu-

reel Werk, voeren een nulmeting uit in de periode september 2007 - april 2008.

De resultaten van de nulmeting van de voortrekkers worden op 13 juni 2008 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 4).

De FOV formuleert in haar berichtgeving enkele kritische bedenkingen bij het rapport.

Het totaal van de gemeten administratieve lasten wordt uitgedrukt in geld. Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou dit

neerkomen op 6.610.651 euro. Het decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk is volgens dit onderzoek goed voor 28,8%

van het voornoemde bedrag.

In een nota aan de Vlaamse Regering over het voorontwerp van het uitvoeringsbesluit bij het wijzigingsdecreet op het sociaal-

cultureel werk, refereert minister Anciaux aan de nulmeting. De lastenverlaging die gepaard gaat met de jongste decreetwijziging

wordt geraamd op 40% of een gemiddelde lastenverlaging van 27.289 euro.

Documenten

1. Rapport “Samen Vereenvoudigen: thema Verenigingen”

Dienst Wetsmatiging

2. Vraag om uitleg van Joke Schauvliege aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands

Beleid, Media en Toerisme, over de vermindering, vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving voor het vereni-

Page 228: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 227

11. HETE THEMA’S

gingsleven en de vrijwilligers

Vlaams Parlement

Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden

Zitting 2007-2008

Stuk C14 - BIN1 (uittreksel p. 1-3)

9 oktober 2007

3. Stand van zaken ”Samen Vereenvoudigen: resultaten van thematische werkgroepen”

Dienst Wetsmatiging

4. Rapport “Meting administratieve lasten Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen”

Dienst Wetsmatiging

Agentschap Sociaal Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen

Brussel, 26 mei 2008

Page 229: Boekstaven 2008

228 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008

11. HETE THEMA’S

11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT

1. Erkennen van competenties

Het erkennen van competenties (kennis,vaardigheden en attitudes) die via informele circuits verworven worden, is in Vlaanderen

een belangrijk te ontwikkelen terrein. Voorlopig worden vooral competenties, verworven via de initiële schoolse vorming erkend.

Wat iemand kan en kent, wordt evenwel ook in grote mate bepaald door de ervaringen die men opdoet op de werkplek, in de

vrije tijd, in gezinsverband, door zelfstudie of het volgen van bijkomende opleidingen. Dit zijn de zogenaamde elders of eerder

verworven competenties.

Het sociaal-cultureel werk bekleedt een unieke positie omwille van de sleutelcompetenties die er verworven kunnen worden. Het

sociaal-cultureel werk zorgt ook voor een aanvulling op de eenzijdigheid van een educatief beleid dat overwegend gericht is op

de arbeidsmarkt.

Binnen het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt nagedacht over de wenselijkheid van een eigen EVC-verhaal. De sector

heeft reeds kunnen proeven van concrete resultaten uit EVC-pilootprojecten, zoals het erkennen van competenties bij reisleiders/

gidsen en de erkenning van competenties bij bestuursvrijwilligers.

2. EVC-procedures

Om de competenties, buiten de schoolbanken verworven, te erkennen, bestaat een EVC-procedure of erkenning van verworven

competenties. In het licht van de nieuwe kenniseconomie, het sneller verouderen van kennis en de mobiliteit op de arbeidsmarkt

wordt het alsmaar belangrijker om kennis en competenties van mensen in een brede betekenis te vatten en zichtbaar te maken.

De wijziging van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk maakt, mede op vraag van de FOV, mogelijk dat de

erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties leerbewijzen, functiebewijzen en competentiebewijzen afleveren.

3. Portfolioproject

Het portfolioproject gaat van start op 1 maart 2008 en loopt tot 28 februari 2010. Het is een gezamenlijk project van SoCiuS

en het Steunpunt Jeugd met als doel het ontwikkelen en introduceren van een portfolio-instrument voor het sociaal-cultureel

volwassenenwerk en het jeugdwerk. Beide steunpunten willen met het portfolio de erkenning en de waardering van verworven

competenties bevorderen. Het sociaal-cultureel werk en het jeugdwerk creëren immers heel wat kansen en mogelijkheden om

competenties te verwerven en te ontwikkelen die zowel binnen als buiten de context van de vrije tijd zeer waardevol kunnen zijn.

Het portfolio wordt een laagdrempelig instrument voor het verzamelen en ordenen van allerlei documenten waarop verworven

competenties vermeld staan. Op deze manier worden mensen zich bewust van de verworven competenties. Het is ook een ’tool’

om competenties aan te tonen aan zowel zichzelf (bijvoorbeeld in functie van het opstellen van een persoonlijk ontwikkelings-

plan) als aan anderen (bijvoorbeeld bij een sollicitatie of bij het aanvragen van een verkorte studieduur).

Voor het welslagen van dit project is het belangrijk dat een breed draagvlak aanwezig is bij de sociaal-culturele volwassenenor-

ganisaties en de organisaties uit het jeugdwerk. De FOV-organisaties worden bijgevolg via werkgroepen bij het project betrokken.

De FOV volgt de ontwikkelingen op het vlak van competenties, kwalificaties en EVC-procedures van nabij op. Vanaf het najaar

2008 wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een FOV-standpunt over EVC.

Page 230: Boekstaven 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 229

11. HETE THEMA’S

Page 231: Boekstaven 2008

230 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Page 232: Boekstaven 2008

BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 231

Page 233: Boekstaven 2008

Een uitgave van:Federatie van Organisaties voor VolksontwikkelingswerkFOV vzwGallaitstraat 86 bus 121030 BrusselTel. 02/244.93.39Fax 02/[email protected]

Bijdragen:

Karine CleynhensNele CornelisSam DeckmynHugo De VosLiesbeth De WinterClaire LuytenDirk Van Aerschot

Eindredactie:Sam Deckmyn

Met medewerking van de FOV-lidorganisaties

CD-ROM:Sam DeckmynMultidisc

Vormgeving:Mieke Smallewww.mmmieke.be

Druk:Sintjoris, Merendree

Brussel, november 2008