Beukers LS2014-120 afl 2 (1)

20
47 Letsel & Schade 2014 nr. 2 I 120 I De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers- zaken (II) E.H. Beukers 1 Eerder is in Letsel & Schade de onvoorspelbaarheid van de toepassing van de billijkheidscorrectie bij schulddeling in ver- keerszaken door mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit aan de orde gesteld. De auteur van dit vervolgartikel pakt de handschoen op en na een algemeen theoretische inleiding op de toepassing van art. 6:101 BW in verkeerszaken geeft zij een overzicht van uitspraken vanaf 2003 tot heden waarin in verkeerszaken een billijkheidscorrectie is toegepast bij schulddeling. Het doel is om ondanks de vrijheid van de rechter toch tot meer zekerheid te komen bij de toepassing van de billijkheidscorrectie. Inleiding Bouman schreef eens: ‘het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszekerheid’. 2 Een treffende uitspraak omdat de rechter een grote mate van vrijheid heeft in de toepassing van de billijkheidscorrectie, waar- door zijn uitspraken op dit gebied onvoorspelbaar zijn. Het probleem rondom de onvoorspelbaarheid ten aanzien van de uitkomst van de billijkheidscorrectie in rechterlijke uit- spraken hebben mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit in hun ar- tikel ‘De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers- zaken’ (Letsel & Schade 2013/279, nr. 4) aangekaart. Zij hebben in dit artikel een eerste aanzet gegeven tot gevals- vergelijking met betrekking tot de billijkheidscorrectie bij verkeersongevallen. In hun artikel pleiten zij er voor om de uitspraken op het gebied van de billijkheidscorrectie nog meer in kaart te brengen en te categoriseren, zoals ook op het gebied van het smartengeld gebeurt. Deze door hun opgeworpen handschoen is door mij opgepakt. In het kader van mijn afstudeeropdracht bij SAP Letsel- schade Advocaten heb ik een vervolgonderzoek gedaan naar de toepassing van de billijkheidscorrectie in ver- keerszaken. De jurisprudentie die betrekking heeft op de billijkheidscorrectie in verkeerszaken uit de periode juli 2003 tot en met april 2014 3 is geanalyseerd, gecategori- seerd en verwerkt in een overzicht, welke aan dit artikel is bijgevoegd. Korte introductie van artikel 6:101 BW In dit artikel staat artikel 6:101 lid 1 BW centraal, het zo- genaamde leerstuk van de eigen schuld. Keirse schrijft dat eigen schuld de reputatie heeft een ongrijpbaar leer- stuk te zijn. 4 In tegenstelling tot veel wetsbepalingen gaat het bij eigen schuld niet om gelijk of ongelijk, maar om een vaststelling van een bepaalde mate van aanspra- kelijkheid. 5 Barendrecht noemt het daarom ook een ‘prachtig’ leerstuk, omdat het de mogelijkheid geeft recht te doen aan de werkelijkheid. 6 Schade ontstaat namelijk vrijwel altijd uit een samenloop van omstandigheden, sommige aan de zijde van de aangesproken partij en sommige aan de zijde van het slachtoffer. 7 Om vat te krijgen op hoe deze omstandigheden aan beide zijden moeten worden afgewogen, heeft de wetgever ervoor ge- kozen dat de toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW in vier stappen plaatsvindt: 8 1 Elène Beukers is studente HBO-Rechten aan de Hogeschool Utrecht en heeft in het kader van haar afstudeeronderzoek in opdracht van SAP Letselschade Advocaten te Amersfoort een onderzoek gedaan naar de toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken. Tevens is zij juridisch medewerker bij SAP Letselschade Advocaten. 2 H.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszeker- heid’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke Vermande BV 1997, pp. 25-44. 3 De regresprocedures zijn in dit overzicht niet opgenomen, omdat de billijkheidscorrectie in deze procedures anders wordt toegepast. Zie ook: HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.2., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté). De rechter maakt onderscheid tussen de situatie waarin het slacht- offer zelf een vordering tot schadevergoeding instelt en de situatie waarin het gaat om een regresvordering van een verzekeraar. Zie ook: HR 1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 28 februari 1992, r.o. 3.7., NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink). 4 Prof. mr. A.L.M. Keirse is hoogleraar burgerlijk recht bij het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht van de Universiteit Utrecht en raads- heer bij het Gerechtshof Amsterdam. 5 A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30. Zie ook: J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186. 6 Prof. J.M. Barendrecht is hoogleraar privaatrecht aan de UvT en sinds 2011 Rule of Law Chair bij het Hague Institute for the Internationa- lisation of Law. 7 J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186. 8 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/114. Zie ook: A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30; A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003, pp. 83 e.v.

Transcript of Beukers LS2014-120 afl 2 (1)

47

Letsel & Schade 2014 nr. 2

I 120 I De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers-zaken (II)

E.H. Beukers1

Eerder is in Letsel & Schade de onvoorspelbaarheid van de toepassing van de billijkheidscorrectie bij schulddeling in ver-keerszaken door mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit aan de orde gesteld. De auteur van dit vervolgartikel pakt de handschoenop en na een algemeen theoretische inleiding op de toepassing van art. 6:101 BW in verkeerszaken geeft zij een overzichtvan uitspraken vanaf 2003 tot heden waarin in verkeerszaken een billijkheidscorrectie is toegepast bij schulddeling. Het doelis om ondanks de vrijheid van de rechter toch tot meer zekerheid te komen bij de toepassing van de billijkheidscorrectie.

Inleiding

Bouman schreef eens: ‘het betere, de billijkheidscorrectie, isde vijand van het goede, de rechtszekerheid’.2 Een treffendeuitspraak omdat de rechter een grote mate van vrijheidheeft in de toepassing van de billijkheidscorrectie, waar-door zijn uitspraken op dit gebied onvoorspelbaar zijn. Hetprobleem rondom de onvoorspelbaarheid ten aanzien vande uitkomst van de billijkheidscorrectie in rechterlijke uit-spraken hebben mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit in hun ar-tikel ‘De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeers-zaken’ (Letsel & Schade 2013/279, nr. 4) aangekaart. Zijhebben in dit artikel een eerste aanzet gegeven tot gevals-vergelijking met betrekking tot de billijkheidscorrectie bijverkeersongevallen. In hun artikel pleiten zij er voor omde uitspraken op het gebied van de billijkheidscorrectienog meer in kaart te brengen en te categoriseren, zoals ookop het gebied van het smartengeld gebeurt. Deze door hunopgeworpen handschoen is door mij opgepakt.In het kader van mijn afstudeeropdracht bij SAP Letsel-schade Advocaten heb ik een vervolgonderzoek gedaannaar de toepassing van de billijkheidscorrectie in ver-keerszaken. De jurisprudentie die betrekking heeft op de

billijkheidscorrectie in verkeerszaken uit de periode juli2003 tot en met april 20143 is geanalyseerd, gecategori-seerd en verwerkt in een overzicht, welke aan dit artikelis bijgevoegd.

Korte introductie van artikel 6:101 BW

In dit artikel staat artikel 6:101 lid 1 BW centraal, het zo-genaamde leerstuk van de eigen schuld. Keirse schrijftdat eigen schuld de reputatie heeft een ongrijpbaar leer-stuk te zijn.4 In tegenstelling tot veel wetsbepalingengaat het bij eigen schuld niet om gelijk of ongelijk, maarom een vaststelling van een bepaalde mate van aanspra-kelijkheid.5 Barendrecht noemt het daarom ook een‘prachtig’ leerstuk, omdat het de mogelijkheid geeft rechtte doen aan de werkelijkheid.6 Schade ontstaat namelijkvrijwel altijd uit een samenloop van omstandigheden,sommige aan de zijde van de aangesproken partij ensommige aan de zijde van het slachtoffer.7 Om vat tekrijgen op hoe deze omstandigheden aan beide zijdenmoeten worden afgewogen, heeft de wetgever ervoor ge-kozen dat de toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW invier stappen plaatsvindt:8

1 Elène Beukers is studente HBO-Rechten aan de Hogeschool Utrecht en heeft in het kader van haar afstudeeronderzoek in opdracht vanSAP Letselschade Advocaten te Amersfoort een onderzoek gedaan naar de toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken. Tevensis zij juridisch medewerker bij SAP Letselschade Advocaten.

2 H.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszeker-heid’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: KoninklijkeVermande BV 1997, pp. 25-44.

3 De regresprocedures zijn in dit overzicht niet opgenomen, omdat de billijkheidscorrectie in deze procedures anders wordt toegepast. Zieook: HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.2., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté). De rechter maakt onderscheid tussen de situatie waarin het slacht-offer zelf een vordering tot schadevergoeding instelt en de situatie waarin het gaat om een regresvordering van een verzekeraar. Zie ook:HR 1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 28 februari 1992, r.o. 3.7., NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink).

4 Prof. mr. A.L.M. Keirse is hoogleraar burgerlijk recht bij het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht van de Universiteit Utrecht en raads-heer bij het Gerechtshof Amsterdam.

5 A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30. Zie ook: J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld:consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle:Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186.

6 Prof. J.M. Barendrecht is hoogleraar privaatrecht aan de UvT en sinds 2011 Rule of Law Chair bij het Hague Institute for the Internationa-lisation of Law.

7 J.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in: W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedelingnaar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186.

8 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/114. Zie ook: A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S2006, 30; A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer2003, pp. 83 e.v.

Letsel & Schade 2014 nr. 2

48

1. De schade is mede door een omstandigheid aan dezijde van het slachtoffer veroorzaakt (causaal ver-band).

2. De omstandigheid aan de zijde van het slachtoffermoet aan hem kunnen worden toegerekend (toere-kenbaarheid).

3. De wederzijdse causaliteit moet worden afgewogen(causale afweging).

4. Op de causale afweging kan op grond van de billijk-heid een correctie worden gemaakt (billijkheidscor-rectie).

De eerste twee stappen zijn noodzakelijk voor het vast-stellen van de eigen schuld aan de kant van het slachtof-fer. Bij de derde stap beoordeelt de rechter in hoeverrede aan de aansprakelijke partij en slachtoffer toe te reke-nen omstandigheden tot het ontstaan van de schade heb-ben bijgedragen, de causale afweging. Het is een objec-tieve weging van gevaarzettende gedragingen met eenzogeheten ‘kleurloos’ karakter, waarmee wordt bedoelddat bijvoorbeeld leeftijd en andere subjectieve elementenbuiten beschouwing worden gelaten.9

Als de uitkomst van de causale afweging volgens een vande partijen niet rechtvaardig is, dan kan er een billijk-heidscorrectie worden toegepast.10 De billijkheid kan ei-sen dat de vergoedingsplicht anders wordt verdeeld, ver-valt of geheel in stand blijft.11 Bij de toepassing van debillijkheidscorrectie kunnen verschillende factoren mee-wegen. Zoals Keirse schrijft: ‘alle van belang zijnde facto-ren kunnen op de weegschaal van Vrouwe Justitia wor-den gelegd’.12 Hiervoor bestaan geen algemenerichtlijnen, met uitzondering van de 100%- en 50%-regel.Bouman noemt het daarom een ‘geheel intuïtieve billijk-heidscorrectie’.13 Zowel de causale afweging als de toe-passing van de billijkheidscorrectie rusten in belangrijkemate op intuïtieve inzichten van de rechter. De Hoge Raadheeft bepaald dat er slechts beperkte motiveringseisen aandeze oordelen kunnen worden gesteld.14 Door de beperk-

te motiveringsplicht van rechters is er weinig zicht op degedachtegang van de rechter: welke factoren kunnen nuop de weegschaal van Vrouwe Justitia worden gelegd?

De eerste grond voor de billijkheidscorrectie, zo volgt uitartikel 6:101 lid 1 BW, is de uitlopende ernst van de we-derzijds gemaakte fouten. Oftewel de weging van ge-maakte fouten. Er moet rekening worden gehouden metalle relevante omstandigheden zowel aan de zijde van dedader als aan de zijde van het slachtoffer.15 Er dient nietalleen gelet te worden op de uiteenlopende ernst van degemaakte fouten, maar ook op de mate van verwijtbaar-heid van de gemaakte fouten.16 Bij een onderzoek naarde mate van verwijtbaarheid wordt niet de gedraging on-derzocht, maar de persoon die deze heeft verricht.

De tweede grond voor de billijkheidscorrectie wordt ge-vormd door andere omstandigheden van het geval. Watdie ‘andere omstandigheden’ inhouden, blijkt niet uit dewetsbepaling. Hiervoor moet de jurisprudentie en litera-tuur op dit gebied worden geraadpleegd. Uit de jurispru-dentie en literatuur vallen de volgende omstandigheden,ook wel wegingsfactoren genoemd, te distilleren:17

A) Aard van de aansprakelijkheidDe aard van de aansprakelijkheid kan voor de toepassingvan de billijkheidscorrectie van belang zijn.18 Zo heeft deHoge Raad voor de aansprakelijkheid op grond van arti-kel 185 WVW voor schade door verkeersongevallenwaarbij een gemotoriseerde verkeersdeelnemer en eenongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken zijn eenbijzondere regel geformuleerd: de 50%-regel. Ook voorarbeidsongevallen geldt een bijzonder regime neergelegdin artikel 7:658 lid 2 BW.19

B) Het BetriebsgefahrHet Betriebsgefahr houdt het aan gemotoriseerd verkeergebonden gevaar in. Een motorvoertuig levert door zijnmassa en snelheid in het verkeer een bijzonder gevaar op

9 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 169-170.10 J. Spier, ‘De causale maatstaf van art. 6:101 BW’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neerge-

legd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke Vermande BV 1997, pp. 15-23.11 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, p. 257.12 A.L.M. Keirse, ‘Rechterlijke werkzaamheid en het oordeel over eigen schuld’, AV&S 2006, 30.13 .A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechtszekerheid’,

in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Koninklijke Ver-mande BV 1997, pp. 25-44.

14 Volgens HR 31 december 1993, r.o. 3.6., NJ 1994, 275. Zie ook:.M. Barendrecht, ‘Eigen schuld: consistentie en verdelingsmaatstaven’, in:W.H. van Boom e.a., Tussen ‘alles’ en ‘niets’. Van toedeling naar verdeling van nadeel, Zwolle: Tjeenk Willink 1997, pp. 153-186; HR5 december 1995, r.o. 3.7., NJ 1998, 400 (Saïd Hyati).

15 HR 5 december 1997, r.o. 3.7., NJ 1998, 400 (Saïd Hyati); HR 5 december 1997, r.o. 3.7., NJ 1998, 401 (Marleen Timmersmans); HR5 december 1997, r.o. 3.8., NJ 1998, 402 (Pierre Wildiers II).

16 HR 2 juni 1995, r.o. 3.7., NJ 1997, 700 (Marloes de Vos); HR 2 juni 1995, r.o. 3.7., NJ 1997, 701 (Quafa El Ayachi); HR 2 juni 1995, r.o.3.5., NJ 1997, 702 (Pierre Wildiers I); HR 5 december 1997, r.o. 3.5., NJ 1998, 402 (Pierre Wildiers II).

17 De opsomming van de wegingsfactoren is ontleend aan: A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid,Deventer: Kluwer 2013, pp. 112-119; J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 257-259. Perwegingsfactor wordt vervolgens verwezen naar de jurisprudentie waarin dit is bevestigd.

18 HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman).19 A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2013, pp. 113-114.

49

Letsel & Schade 2014 nr. 2

dat ernstige en verstrekkende gevolgen kan hebben.20

Dit gevaar kan de vergoedingsplicht in het voordeel vanhet slachtoffer corrigeren.

C) Aard en ernst van de schadeDe aard en ernst van de toegebrachte schade zijn even-eens factoren die een rol spelen bij de toepassing van debillijkheidscorrectie. Gelet op de geanalyseerde jurispru-dentie vallen naar mijn mening onder deze categorie ookde ernst van de gevolgen en de impact van het ongevalvoor het slachtoffer (bijvoorbeeld: het feit dat hijondanks relatief minder ernstig letsel toch volledigarbeidsongeschikt is geraakt en herintegratiemogelijkhe-den op niets zijn uitgelopen).21

D) Aard en ernst van het letselBij letselschade kan de aard en ernst van het letsel decorrectie op de causale afweging beïnvloeden.22

E) Ontwikkeling en hoedanigheidDe leeftijd van partijen zegt niets over de gevaarlijkheidvan zijn handelen, maar het verminderd wel de mate vanschuld. Van een kind kan niet hetzelfde inzicht in drei-gend gevaar worden verwacht als van een volwassene.23

Daarnaast kan de lichamelijke en geestelijke ontwikke-ling van partijen aan een billijkheidscorrectie bijdra-gen.24 Kinderen, bejaarden, invaliden en mensen meteen geestelijke beperking vallen onder de groep schade-veroorzakende of schadelijdende kwetsbaren diebeschermd worden door de billijkheidscorrectie. Ook dehoedanigheid van de partijen kan van belang zijn. Zokan van een professional meer verwacht worden danvan een consument in bijvoorbeeld een productaanspra-kelijkheidskwestie.25

F) Draagkracht en verzekeringDe rechter kan rekening houden met de vermogensposi-ties van beide partijen en het al dan niet verzekerd zijnvan het slachtoffer of de dader.26 Het feit dat een daderverzekerd is voor de schade, bijvoorbeeld via een WAM-

verzekering, en het slachtoffer niet, kan een correctie opde causale afweging in het voordeel van het slachtofferopleveren.

G) Policy-argumentenDe hierboven genoemde omstandigheden bestaan voor-namelijk uit ‘persoonlijke’ argumenten. Artikel 3:12 BWbiedt volgens Keirse een leidraad waarmee rekeningmoet worden gehouden bij het vaststellen van wat rede-lijk en billijk is:27

“Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid ei-sen, moet rekening worden gehouden met algemeen erken-de rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechts-overtuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijkebelangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.”Dit wetsartikel geeft ruimte voor argumenten van rechts-politieke aard, zoals proceseconomische en verzeke-ringstechnische argumenten. Dit worden zogenaamde‘policy-argumenten’ genoemd en kunnen ook in de bil-lijkheidscorrectie worden verdisconteerd.28

De billijkheidscorrectie heeft in tegenstelling tot de cau-sale verdeling een zeer ‘gekleurd’ karakter, want subjec-tieve elementen zoals leeftijd en ernst van het letsel spe-len een belangrijke rol.

Handleiding overzicht

Het is van belang om te weten op welke manier de juris-prudentie is geanalyseerd en hoe men het bijgevoegdeoverzicht dus moet lezen. Daarom wordt hieronder eenhandleiding gegeven voor het raadplegen van het over-zicht.

In de jurisprudentie komen vier typen verkeersongeval-len voort. Het overzicht is daarom opgedeeld in vier ty-pen verkeersongevallen:1. Een verkeersongeval tussen een ongemotoriseerde

verkeersdeelnemer en een gemotoriseerde verkeers-deelnemer;

20 HR 10 november 2000, r.o. 3.3.4., NJ 2000, 718 (Levob/Van den Bos). Het Betriebsgefahr is bij een ongeval tussen een niet-gemotoriseerdeen motorvoertuig reeds verdisconteerd in de 50%-regel van artikel 185 WVW, en mag dus niet opnieuw worden meegewogen bij de toe-passing van de billijkheidscorrectie.

21 Zie bijvoorbeeld: Rb. Gelderland 10 september 2013, r.o. 2.14., ECLI:NL:RBGEL:2013:4791; Rb. Rotterdam 14 maart 2012, LJN BV9560; Rb.Breda 11 juli 2011, r.o. 3.15., LJN BR1988.

22 HR 1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.3., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté).23 HR 8 december 1989, NJ 1990, 778 (Lars Ruröde). De Hoge Raad acht het onbillijk voor de eigen schuld van een 10-jarig kind dezelfde

maatstaven toe te passen als bij eigen schuld van een volwassene. Later is de 100%-regel geïntroduceerd.24 HR 24 december 1993, r.o. 3.4.4., NJ 1995, 236 (Anja Kellenaers).25 A.L.M. Keirse & R.H.C. Jongeneel, Eigen schuld en mede-aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 2013, p. 117.26 HR 4 mei 2001, r.o. 3.7.2., NJ 2002, 214 (Chan-a-Hung/Maalsté). De rechter maakt onderscheid tussen de situatie waarin het slachtoffer

zelf een vordering tot schadevergoeding instelt en de situatie waarin het gaat om een regresvordering van een verzekeraar. Zie ook: HR1 juni 1990, r.o. 5.3., NJ 1991, 720 (Ingrid Kolkman); HR 28 februari 1992, r.o. 3.7., NJ 1993, 566 (IZA/Vrerink).

27 A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003, p. 213.28 A.L.M. Keirse, Schadebeperkingsplicht: over eigen schuld aan de omvang van de schade (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2003, p. 225.

Zie ook: H.A. Bouman, ‘De billijkheidscorrectie tegen het licht of het betere, de billijkheidscorrectie, is de vijand van het goede, de rechts-zekerheid’, in: F.B. Falkena e.a., Eigen schuld bij onrechtmatige daad. De verdeelsleutel zoals neergelegd in art. 6:101 BW, Lelystad: Konink-lijke Vermande BV 1997, pp. 25-44.

Letsel & Schade 2014 nr. 2

50

2. Een verkeersongeval tussen twee gemotoriseerdeverkeersdeelnemers;

3. Een verkeersongeval tussen twee ongemotoriseerdeverkeersdeelnemers;

4. Een eenzijdig verkeersongeval.

Bij het verkeersongevaltype 1 wordt de causale afwegingbepaald door de 50%-regel, tenzij er sprake is van opzetof aan opzet grenzende roekeloosheid of er een geslaagdberoep op overmacht wordt gedaan.29 Ook al vindt derechter dat de vergoedingsplicht van de aangesprokenpartij met meer dan 50% verminderd moet worden, dandient hij de vergoedingsplicht van de aangesproken par-tij toch op 50% te houden. In de praktijk blijkt dat derechter over het algemeen geen aanleiding zal zien vooreen billijkheidscorrectie in het voordeel van het slachtof-fer, omdat door de toepassing van de 50%-regel de scha-devergoedingsplicht van de aangesproken partij al is ver-hoogd ten opzichte van de op wederzijdse causaliteitgebaseerde uitkomst.30

In het overzicht wordt de partij die slachtoffer is aange-duid met de letter ‘S’. De aangesproken partij wordt aan-geduid met de letter ‘A’. In de meeste gevallen treedt de(WAM-)verzekeraar op voor de natuurlijke persoon diepartij was in het verkeersongeval. In het overzicht wordtniet vermeld wie de verzekeraar is en wordt met ‘A’ ookde natuurlijke persoon bedoeld. Dit is gedaan om de lees-baarheid van het overzicht te vergroten.

Het overzicht bestaat uit zeven kolommen:1. Nummer: per type verkeersongeval zijn de uitspra-

ken genummerd.2. Uitspraak: de instantie die de uitspraak heeft ge-

daan, de datum van uitspraak en de vindplaats.3. Feiten en omstandigheden: een korte beschrijving

van het ongeval, de wederzijdse gedragingen vanpartijen en andere relevante feiten (welke niet zijnopgenomen onder ‘wegingsfactoren’).

4. Causale afweging: de vergoedingsplicht van partijenvoor de toepassing van de billijkheidscorrectie.

5. Wegingsfactoren voor de billijkheidscorrectie(b.c.): 1) de uiteenlopende ernst van de wederzijdsgemaakte fouten, 2) de mate van verwijtbaarheid vande gemaakte fouten en 3) de andere omstandighe-den.

6. Hoogte billijkheidscorrectie (b.c.): het percentagewaarmee de causale afweging is gecorrigeerd.

7. Vergoedingsplicht na billijkheidscorrectie (b.c.):de vergoedingsplicht van partijen na toepassing vande billijkheidscorrectie.

Er worden drie soorten wegingsfactoren onderscheiden:1. De uiteenlopende ernst van de wederzijds ge-

maakte foutenDe gemaakte fout(en) aan de zijde van het slachtofferkan/kunnen minder ernstig (aangeduid met ‘S < A’)of ernstiger (aangeduid met ‘S > A’) zijn dan de ge-maakte fout(en) aan de zijde van de aangesprokenpartij. De gemaakte fouten kunnen ook van gelijkeaard zijn (aangeduid met ‘S = A’).

2. De mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fou-tenDe mate van verwijtbaarheid van de gemaaktefout(en) aan de zijde van het slachtoffer kan mindergroot (aangeduid met ‘S < A’) of groter (aangeduidmet ‘S > A’) zijn dan de mate van verwijtbaarheidvan de gemaakte fout(en) aan de zijde van de aange-sproken partij. De mate van verwijtbaarheid van degemaakte fouten kan ook gelijk zijn (aangeduid met‘S = A’).

3. Andere omstandighedenDe andere omstandigheden worden aangeduid percategorie A tot en met G:A = Aard van de aansprakelijkheidB = Het BetriebsgefahrC = Aard en ernst van de schadeD = Aard en ernst van het letselE = Ontwikkeling en hoedanigheidF = Draagkracht en verzekeringG = Policy-argumenten

Alleen die omstandigheden die ook daadwerkelijkeen rol hebben gespeeld bij het bepalen van de hoog-te van de billijkheidscorrectie, worden genoemd inhet overzicht.

Belang van het overzicht

De rechter heeft een grote mate van vrijheid in de toepas-sing van de billijkheidscorrectie, waardoor uitspraken opdit onderdeel onvoorspelbaar zijn. Voor advocaten is hetvan belang meer inzicht te krijgen in de manier waaropde rechter de billijkheidscorrectie toepast, zodat zij hunpositie tijdens de onderhandelingen beter kunnen bepa-len en nodeloos procederen kunnen voorkomen. Enmocht het tot een procedure komen, dan is het voor deadvocaat van belang om te weten welke omstandighe-den kunnen worden aangedragen om een billijkheidscor-rectie te verzoeken en wat er in andere vergelijkbare za-ken door de rechter is bepaald.

Het overzicht dat aan dit artikel is toegevoegd kan hou-vast bieden aan zowel de advocaat als de rechter. Wan-neer zowel de rechter als de advocaat gebruik maken

29 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2012, pp. 166-167.30 Zie bijvoorbeeld: Rb. Zutphen 12 november 2009, JA 2010, 30.

51

Letsel & Schade 2014 nr. 2

van het overzicht, dan zal er naar verwachting steedsmeer een bepaalde lijn komen in de toepassing van debillijkheidscorrectie.

Met dit overzicht is geprobeerd ‘het betere’ en ‘het goe-de’ dichter bij elkaar te brengen. Ook bij de toepassing

van de billijkheidscorrectie moet gestreefd worden naarmeer rechtszekerheid, zodat het geen leerstuk wordtwaarbij de jurist de neiging krijgt het bijltje erbij neer teleggen. De billijkheidscorrectie is goed, maar moet geenslachtoffer van willekeur worden.

I 121 I Analyse van de toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken

E.H. Beukers

(zie volgende pagina).

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

52 Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 1/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

1. Rb. Oost-Brabant17-4-2014ECLI:NL:RBOBR:2014:1977

Aanrijding tussen een 19-jarige fietster (S) en een personenauto (A). S stak bij een kruising, geregeld door verkeerslichten, over en werd vervolgens door A aangereden. A heeft, toen het verkeerslicht op oranje sprong, gas bij gegeven en reed met 90 km/uur door rood licht. S heeft even voor het verkeerslicht stilgestaan, maar is uiteindelijk door rood licht gereden. S heeft een fout gemaakt die in beperktere mate aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen dan de fouten van A.

Exacte causale afweging wordt niet vermeld.

1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:C = omvangrijke schade, rolstoelafhankelijk en in dagelijkse verzorging afhankelijk van derden.D = hersenletsel, fracturen aan sleutelbenen en ribben, klaplong en aangezichtsletsel met fracturen. Zij kent forse cognitieve en fysieke beperkingen. Als gevolg van hersenletsel heeft zij slikproblemen, moeite met praten, visusproblemen en een verstoord evenwicht. E = jeugdige leeftijd.

Onbekend 0% (S) - 100% (A)

2. Rb. Amsterdam19-12-2013ECLI:NL:RBAMS:2013:8678

Aanrijding tussen een wielrenner (S) en een tegemoetkomende personenauto (A) tijdens een fietsclassic. Tijdens een inhaalmanoeuvre met meerdere wielrenners raakte S het achterwiel van één van zijn vrienden, verloor de macht over het stuur en kwam op de verkeerde weghelft tegen A aan. A heeft zijn verkeersgedrag niet afgestemd op de fietsclassic door zijn snelheid niet te minderen. Er is geen sprake van eigen schuld. De rechter gaat toch in op wat de causale afweging en hoogte van de billijkheidscorrectie zou zijn wanneer er wel sprake zou zijn van eigen schuld.

50% (S) - 50% (A) 1. S < A2. n.v.t.3.Geen andere omstandigheden.

50% 0% (S) - 100% (A)

3. Rb. Gelderland10-9-2013ECLI:NL:RBGEL:2013:4791

Aanrijding tussen een vuilnisman (S) en een personenauto (A). S is bij het terugplaatsen van een container aan de overzijde van de straat, waarbij hij die container voor zich uitduwde, aangereden door A. De vuilniswagen voerde zwaailicht en stond tegen de middenas van de weg gepositioneerd. A heeft de vuilniswagen en S waargenomen, waardoor voor haar het risico op een onoplettende vuilnisman op de openbare weg achter de vuilniswagen ook concreet voorzienbaar was. A had haar snelheid moeten verminderen in verband met de onoverzichtelijke en risicovolle situatie. S had A voorrang moeten verlenen bij het oversteken van de straat. De fouten van S en A hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen.

50% (S) - 50% (A) 1. S = A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:C = vanwege rug- en knieklachten is S in zijn functie als vuilnisman arbeidsongeschikt verklaard. Herïntegratiepogingen in andere functies zijn op niets uitgelopen. Hij staat onder behandeling van psycholoog en fysioherapeut. D = verrekte knieband. F = aan zijde van A bestaat een verzekeringsplicht voor de genoemde schade.

20% 30% (S) - 70% (A)

53

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 2/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

4. Rb. Utrecht5-9-2012JA 2012, 223

Aanrijding tussen een fietser (S) en een stadsbus (A). S verleende op het kruispunt geen voorrang aan de voor hem van rechts komende stadsbus. A heeft onvoldoende geanticipeerd op de verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers bij het naderen van de kruising. S liep letsel op: schedelbasisfractuur, epiduraal hematoom, oogspierparese, verminderd reukvermogen, dijbeenfractuur met operatie en sleutelbeenfractuur. Als gevolg van het letsel heeft S een conversiestoornis opgelopen. De rechter stelt in eerste instantie een causale verdeling van 70% (S) - 30% (A) vast, maar moet deze aanpassen vanwege de 50%-regel.

40% (S) - 60% (A) omdat A hiertoe in het buitengerechtelijke traject steedse bereid was.

Rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van S.

0% 40% (S) - 60% (A)

5. Rb. Almelo15-2-2012LJN BV6453

Een snorbromfietsbestuurder (S) komt in het donker in aanrijding met twee voetgangers (A) in donkere kleding zonder reflectiemateriaal. A mochten op het fietspad lopen omdat een trottoir ontbrak. A hadden niet naast elkaar, maar achter elkaar moeten lopen en aan de veilige kant van het fietspad. S had rekening moeten houden met mogelijke voetgangers op het fietspad. S heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en derhalve harder gereden dan op dat moment ter plaatse aanvaardbaar was.

50% (S) - 50% (A), geen toepassing van 50%-regel omdat een gemotoriseerde verkeersdeelnemer hier eisende partij is.

1. n.v.t.2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:B = het Betriebsgefahr van de snorfiets ten opzichte van de voetgangers.

15% ten nadele van S

65% (S) - 35% (A)

6. Rb. Amsterdam18-1-2012JA 2012, 81

Een motorfiets (A) wilde een groepje fietsers waaronder S inhalen. S keek achterom en is vervolgens ten val gekomen en tegen A geklapt. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de val van S is veroorzaakt door het rijgedrag van A, maar A had bij het inhalen meer afstand moeten houden dan dat zij heeft gedaan.

50% (S) - 50% (A) 1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:C = de jonge kinderen van S waren getuige van het ongeval.D = schedelbasisfractuur, alle aangezichtsbotten gebroken/verbrijzeld, verlies van reuk en smaak, gebroken nek en weefselschade in nek, afgerukte vingertoppen, hersenbloeding en -kneuzing. S heeft vele operaties moeten ondergaan.

20% 30% (S) - 70% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

54 Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 3/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

7. Rb. Arnhem2-1-2012ECLI:NL:RBARN:2012:3824

Aanrijding tussen een fietser (S) en een auto (A). A reed achter S in dezelfde richting en wilde haar passeren. Tegelijkertijd is S plotseling naar links gegaan, terwijl A al naast haar reed. A en S zijn met elkaar in aanraking gekomen en S is hierdoor op straat gevallen. S liep letsel op: haar reukvermogen is verdwenen, zij heeft minder energie en kan zich minder goed concentreren. Het ontstaan van de schade is voor een groot deel aan S toe te rekenen.

50% (S) - 50% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van S.

0% 50% (S) - 50% (A)

8. Rb. Utrecht25-8-2010JA 2010, 140

Aanrijding tussen een fietser (S) en een personenauto (A). Op het moment dat A de plek naderde waar S stil stond, 50 meter na een fietsoversteekplaats, is S de weg overgestoken en heeft A een aanrijding niet kunnen voorkomen. S was onder invloed van alcohol (18 biertjes en 1,5 liter wijn). S liep onder andere een verbrijzelde voet op. S beroept zich op art. 185 WVW, maar de rechtbank wijst dit af aangezien het gedrag van S aan te merken is als aan opzet grenzende roekeloosheid. De aan A in het kader van de causaliteitsafweging toe te rekenen omstandigheid valt bijna geheel weg ten opzichte van de aan S toe te rekenen omstandigheden.

90% (S) - 10% (A) 1. n.v.t.2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:B = Betriebsgefahr van auto ten opzichte van fietser.

10% 80% (S) - 20% (A)

9. Rb. Utrecht23-12-2009VR 2010, 44

Aanrijding tussen een fietser (S) en een vrachtwagencombinatie, een trekker met oplegger (A). A kwam vanuit een uitrit en heeft geen voorrang verleend aan S. S is hierdoor onder de vrachtwagen beklemd geraakt en meegetrokken over het wegdek. S heeft door het over de stoep rijden een verkeersfout gemaakt.

25% (S) - 75% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = een verbrijzelde elleboog aan de linkerarm en wonden op de onder- en bovenarm. E = de professionele hoedanigheid van A.F = A is verzekerd voor de schade van S.

15% 10% (S) - 90% (A)

55

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 4/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

10. Hof Amsterdam22-12-2009VR 2011, 131

Aanrijding tussen een voetganger (S) en een tram van GVB Amsterdam (A). A was tijdens het rijden in gesprek met een medeconducteur en heeft nagelaten een belsignaal te luiden. S heeft een waarschuwingslicht genegeerd en had de tram in zijn geheel niet opgemerkt. Er was sprake van een onduidelijke verkeerssituatie. Wederzijdse gedragingen hebben tot gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van ongeval.

50% (S) - 50% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:C = S kan door letsel zijn beroep als ober nooit meer uitoefenen.D = S liep blijvend ernstig letsel op: gedeeltelijke amputatie van rechtervoet. Hij heeft permanent pijn.

50% 0% (S) - 100% (A)

11. Rb. Zutphen12-11-2009JA 2010, 30

Aanrijding tussen een fietser (S) en een taxi (A) op een kruising. S verleende ten onrechte geen voorrang aan A. A merkte S te laat op en kon daardoor niet meer tijdig stoppen. A had bij het naderen van de kruising rekening moeten houden met de mogelijkheid van fietsers die geen voorrang verlenen. S heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoedingsplicht van A met 80% moet worden verminderd, echter dient de 50%-regel te worden toegepast.

50% (S) - 50% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van S, te meer nu door toepassing van de 50%-regel de schadevergoedingsplicht van A reeds met 30% is verhoogd ten opzicht van de op wederzijdse causaliteit gebaseerde uitkomst.

0% 50% (S) - 50% (A)

12. Rb. Amsterdam9-1-2008JA 2008, 49

S was een inzittende van een personenauto (Fiat) welke een klapband kreeg op de A28 en tegen de vangrail van de linkerrijbaan tot stilstand kwam. S stapte uit en liep naar de vluchtstrook. Vervolgens liep S opnieuw naar de Fiat en stelde zich op tussen het linkerportier met de bedoeling de Fiat naar de vluchtstrook te duwen. Op datzelfde moment kwam er een Volvo (A) aanrijden, die een aanrijding met de Fiat niet kon vermijden. S wordt als voetganger aangemerkt, waardoor art. 185 WVW van toepassing is. Er is sprake van eigen schuld nu S niet heeft gehandeld zoals van een redelijk persoon kan worden verwacht. Hij heeft het risico genomen om te worden aangereden. Toen A werd geconfronteerd met de ongewone situatie ter plaatse had hij zijn snelheid moeten aan passen.

In ieder geval 50% (S) - 50% (A) op grond van art. 185 WVW, maar de rechter laat in het midden voor welk percentage, t.a.v. de resterende 50% S heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.

1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:D = zeer ernstig blijvend letsel: rechteronderbeen moest geamputeerd worden, gebroken linkeronderbeen, op twee plaatsen gebroken rechterhand, hersenschudding, C2-fractuur, longkneuzing en meerdere snijwonden.

Vermoedelijk 50%

0% (S) - 100% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

56 Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 5/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

13. Hof 's-Gravenhage22-11-2007VR 2008, 140

Aanrijding tussen voetgangers (S) en een tram van RET (A). A heeft zijn snelheid onvoldoende (tijdig) aangepast en daarmee zijn zorgvuldigheidsplicht jegens overstekende voetgangers geschonden. S zijn onoplettend geweest en hebben een inschattingsfout gemaakt. De verkeersfout van A heeft in belangrijker mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade dan de fout van S.

15% (S) - 85% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:D = S (vooral de vrouw) hebben ernstig letsel opgelopen. De gevolgen van het letsel op het dagelijks leven van S zijn ingrijpend. F = A is verzekerd voor de schade van S.

15% 0% (S) - 100% (A)

14. Hof Arnhem14-8-2007VR 2008, 74

Na een ruzie tussen twee automobilisten stapt een van hen uit om verhaal te halen. Degene die uitstapt (S) wordt vervolgens door de andere automobilist (A) met opzet aangereden. Beide partijen hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen. S door zich als voetganger op de rijbaan in de nabijheid van een motorvoertuig te begeven en daarop met opgeheven armen gebarend af te lopen. A door S aan te rijden.

50% (S) - 50% (A) 1. n.v.t.2. S < A3. Geen andere omstandigheden.

25% 25% (S) - 75% (A)

15. Hof Arnhem20-2-2007VR 2007, 137

Aanrijding tussen een fietser (S) en een personenauto (A). S wilde linksaf slaan op een gelijkwaardige kruising en werd toen aangereden door de voor hem van links komende auto. S voerde geen verlichting aan de voorzijde. A heeft verzuimd S voorrang te verlenen, zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen en heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast. De aan A toe te rekenen omstandigheden wegen zwaarder dan die aan S zijn toe te rekenen.

20% (S) - 80% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:D = S liep letsel op: hij kan zijn linkerarm blijvend niet meer gebruiken. Gelet op de jeugdige leeftijd (18 jaar) heeft dit ingrijpende gevolgen voor het leven van S.

20% 0% (S) - 100% (A)

57

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 1: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 6/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

16. Rb. Arnhem14-2-2007JA 2007, 171

Aanrijding tussen een racefietser (S), een Citroën (A1) en een Seat (A2). A1 en A2 reden achter elkaar. Tijdens het passeren van S is A1 met S in contact gekomen, waardoor S is gevallen en op het wegdek terecht is gekomen. Vervolgens is S aangereden door de achteropkomende A2. S heeft niet volledig rechts gehouden, reed met losse handen en is zonder richting aan te geven nog verder naar links gekomen. De rechtbank oordeelt dat onder die omstandigheden het niet past een inhaalmanoeuvre in te zetten of voor te bereiden met een snelheid van 70-75 km/u. Bovendien is niet geclaxonneerd om S attent te maken op naderend verkeer. Voorts had A2 veel meer afstand tot A1 moeten houden.

50% (S) - 50% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:D = S is op 26-jarige leeftijd ernstig gewond geraakt: schedelhersenletsel met onder andere een hersenkneuzing waardoor hij blijvende hersenbeschadiging met kenmerken van een frontaal syndroom heeft opgelopen, blindheid aan het linkeroog, tal van botbreuken (waarvan een aantal tot blijvende beperkingen leiden), klaplong en compartimentssyndroom aan linker onderarm. Hij is 100% arbeidsongeschikt. Blijvende invaliditeit percentage van 57%.

50% 0% (S) - 100% (A)

17. Rb. Alkmaar6-4-2005NJF 2005, 223

Aanrijding tussen een hoogbejaarde voetganger (S) en een auto (A). S is bij een kruising schuin overgestoken. A heeft bij het links afslaan S niet/te laat opgemerkt, waardoor zij niet tijdig heeft kunnen remmen dan wel S heeft kunnen ontwijken. S liep een dubbele beenbreuk op. De rechtbank oordeelt dat A rekening had moeten houden met de oversteek van S. A heeft zich er onvoldoende van vergewist of de kruising vrij was. S heeft illegaal gebruik gemaakt van de rijbaan, heeft niet gebruik gemaakt van de oversteekplaats en had A voorrang moeten verlenen.

25% (S) - 75% (A) 1. n.v.t.2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = S liep een dubbele beenbreuk op. Hij heeft 10 dagen in het ziekenhuis gelegen en langere tijd in revalidatiecentrum verbleven.E = een hoogbejaarde voetganger is over het algemeen minder bedreven in het verkeer en om die reden extra kwetsbaar. F = de door S geleden schade wordt niet geheel door de verzekeraar gedekt. A is verplicht verzekerd voor deze schade en heeft geen schade geleden.

25% 0% (S) - 100% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

58 Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 1/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

1. Rb. Midden-Nederland20-11-2013www.letselschademagazine.nl

Aanrijding tussen een bromfiets (S) en een personenauto (A). A kwam uit een uitrit en wilde linksaf de weg opdraaien, welke een flauwe bocht naar links maakt. Haar zicht naar links werd verminderd door een boom en bestelbus. S kwam met een passagier achterop diezelfde weg oprijden. In de bocht heeft hij geen snelheid verminderd en is op de linkerzijkant van de auto gebotst en ten val gekomen. S reed 10 à 15 km/uur te hard. A heeft S geen voorrang verleend. A wist dat zij een gevaarlijke situatie creëerde, ingegeven door de slechte zichtbaarheid van het verkeer dat voor haar van links kwam.

25% (S) - 75% (S) 1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:B = bestuurders van een bromfiets hebben een aanmerkelijk groter risico op verwondingen dan bestuurders van een personenauto.D = enkelluxatiefractuur, mogelijk blijvend letsel.E = A is verzekerd tegen schade zoals die door S is geleden.

5% 20% (S) - 80% (A)

2. Rb. Den Haag6-9-2013ECLI:NL:RBDHA:2013:15014

S is als bestuurster van een personenauto tegen de achterzijde van een stilstaande aanhangwagen gereden. De aanhangwagen was aanvankelijk gekoppeld achter een vrachtwagen (A), maar ten tijde van de aanrijding losgekoppeld. De aanhangwagen stond juist geparkeerd, maar A kan verweten worden dat hij ondanks de aanwezigheid van mistflarden geen maatregelen heeft genomen om het naderende verkeer te attenderen op de stilstaande aanhangwagen. S droeg geen autogordel. S haar zicht werd belemmerd als gevolg van het niet volledig ijsvrij maken van de voorruit. S heeft de maximumsnelheid niet overtreden, maar had haar snelheid moeten matigen gelet op de weersomstandigheden.

70% (S) - 30% (A) 1. S > A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:C = de schade is omvangrijk. S wordt in haar dagelijkse bezigheden en in haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (ernstig) beperkt. D = de ernst van de bestaande klachten en beperkingen op lichamelijk en psychisch gebied als gevolg van het opgelopen letsel. Er is geen sprake van uitzonderlijk zwaar letsel (geen blijvende toestand van totale verzorging).F = S is niet verzekerd voor de door haar geleden schade

20% 50% (S) - 50% (A)

59

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 2/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

3. Rb. Amsterdam25-10-2012JA 2013, 14

A heeft zijn personenauto (Mazda) op de rechterrijbaan van de snelweg (de vluchtstrook was afgesloten door een barrier) gezet toen hij merkte dat een fiets van zijn fietsendrager was gevallen. Zijn vrouw stapte uit en liep de rijbaan op om de fiets te verwijderen met de intentie een ongeval te voorkomen. S1, bestuurder van een Lancia, moest hard remmen, week uit naar de rechtervluchtstrook welke was afgesloten, moest uitwijken naar de rechterrijbaan en kon een aanrijding niet voorkomen. Hij raakte de op de rijbaan lopende vrouw en de rechterachterzijde van de Mazda. De inzittende van de Lancia (S2) liep beenletsel op. De rechter beslist dat er onrechtmatig is gehandeld door A door de Mazda op de vluchtstrook te zetten. De omstandigheid dat S1 de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen kan hem worden toegerekend, aangezien dit andere automobilisten wel is gelukt. S2 droeg geen autogordel (25% eigen schuld).

40% (S) - 60% (A) 1. S < A2. S < A3. Geen andere omstandigheden.

10% 30% (S) - 70% (A)

4. Rb. Utrecht21-3-2012LJN BY0648

Aanrijding tussen een motorrijder (S) op een voorrangsweg en een personenauto (A) die vanuit een uitrit vanaf een landgoed de weg op draaide. Voor S reed een andere personenauto die diezelfde inrit wilde inrijden en A voorrang verleende. S wilde deze wachtende auto inhalen en kwam zo in aanrijding met A. A heeft verzuimd S voorrang te verlenen. S heeft zijn snelheid onvoldoende aan de verkeerssituatie aangepast. S liep levensgevaarlijk lichamelijk letsel op, een acute aorta ruptuur, welke operatief is gerepareerd en daarnaast geestelijk letsel (PTSS).

Rechter pakt causale verdeling en billijkheidscorrectie samen.

1. n.v.t.2. S < A3. Geen andere omstandigheden.

Onbekend 20% (S) - 80% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

60 Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 3/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

5. Rb. Rotterdam14-3-2012JA 2012, 128

Aanrijding tussen een 77-jarige bestuurder van een snorfiets (S) en een tram van RET (A). A had S voorrang moeten verlenen. A heeft de zeer gevaarlijke kruising met een onduidelijke voorrangssituatie met te hoge snelheid benaderd. S is onvoldoende oplettend geweest nu hij door een waarschuwingsbord attent is gemaakt op de tramovergang en door een waarschuwingslicht op het feitelijk naderen van een tram.

Rechter pakt causale verdeling en billijkheidscorrectie samen. Vermoedelijk een causale verdeling van 33,33% (S) - 66,66% (A) of 50% (S) - 50% (A).

1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:B = Betriebsgefahr van de tram ten opzichte van de snorfiets.C = ongeval heeft grote impact op het leven van S gehad. Ondanks de hoge leeftijd van S is de omvang van de schade beperkt (geen inkomensschade). D = gebroken ribben, schouderblad, been, enkel en gecompliceerde bekkenbreuk. E = de professionele hoedanigheid van A.F = A is verzekerd voor de schade geleden door S.

Vermoedelijk 33,33% of 50%.

0% (S) - 100% (A)

6. Rb. Breda6-2-2012LJN BV5615

Aanrijding tussen een personenauto (S) en een taxibus (A). S was na een kruiswegovergang met verkeerslichten op de rechterrijstrook tot stilstand gekomen vanwege onvoldoende benzine. A is op S gebotst, waarna S tot stilstand is gekomen tegen een boom en A tegen een aldaar op parkeerterrein staande personenauto. Omdat 7 auto's die voor A reden uitweken naar links, had A bedacht moeten zijn op de aanwezigheid van een obstakel en zijn snelheid daarop moeten aanpassen. Het komen stil te staan omdat er te weinig of geen benzine in de tank zit en het niet tijdig zoveel mogelijk naar rechts uitwijken, zijn omstandigheden die aan S kunnen worden toegerekend.

25% (S) - 75% (S) 1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:C = als gevolg van het letsel heeft S haar fulltime baan als beveiliger moeten opgeven.D = S is blijvend beperkt in het gebruik van haar rechterarm/-schouder.

15% 10% (S) - 90% (A)

61

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 4/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

7. Rb. Rotterdam26-10-2011VR 2012, 129

Aanrijding tussen een bromfiets (S) en een personenauto (A) in een haakse bocht van de weg. A heeft haar snelheid niet voldoende aangepast en had zich ervan dienen te vergewissen dat zij de geparkeerde auto's in de bocht kon passeren zonder daarbij het overige verkeer te hinderen. S heeft in de bocht onvoldoende rechts gehouden en haar snelheid niet voldoende aangepast.

66,66 % (S) - 33,33% (A)

1. n.v.t.2. S < A3. Andere omstandigheden:B = Betriebsgefahr van de auto ten opzicht van de bromfiets.C = onderbeenfractuur en beide polsen gebroken. S heeft langdurig in het ziekenhuis en revalidatiecentrum verbleven en heeft vele operaties ondergaan. Er is sprake van blijvende beperkingen. F = A is verplicht verzekerd voor de schade die door S is geleden.

16,66% 50% (S) - 50% (A)

8. Hof Leeuwarden3-5-2011VR 2011, 125

Aanrijding tussen een motorfiets (S) en een personenauto (A). S kwam met zijn motorfiets op de verkeerde weghelft. In reactie op A heeft S naar rechts gestuurd, maar een aanrijding was niet te vermijden. S is in een sloot beland. S bevond zich ten tijde van de aanrijding met zijn achterwiel op de weghelft van A. A reed met te hoge snelheid dicht tegen het midden van de weg en heeft onvoldoende oplettendheid betracht. A was ter plaatse bekend en had zijn snelheid moeten aanpassen aan de omstandigheden ter plaatse.

60% (S) - 40% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = S liep ernstig letsel op waardoor onder meer zijn linker onderbeen moest worden geamputeerd. Dit heeft blijvende gevolgen voor hem. F = A kan de schade afwentelen op zijn WAM-verzekeraar, terwijl S dit niet kan.

10% 50% (S) - 50% (A)

9. Rb. Zutphen30-12-2009VR 2010, 57

Aanrijding tussen een motorrijdster (S) en een bestelauto (A). A heeft een voorrangsregel overtreden. S heeft, voordat zij haar remmanoeuvre inzette, harder gereden dan de toegestane snelheid van 50 km/u. Hoeveel harder S heeft gereden is niet met zekerheid vast te stellen maar de rechtbank gaat uit van 12-20 km/u. Er kan niet geoordeeld worden dat S zodanig hard heeft gereden dat A met een dergelijke snelheidsovertreding geen rekening meer hoefde te houden. Hij heeft zich er onvoldoende van vergewist of hij de manoeuvre (links afslaan) veilig kon uitvoeren zonder tegemoetkomende verkeer te hinderen.

30% (S) - 70% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:B = Betriebsgefahr van bestelauto ten opzichte van motor. D = S heeft een hoge dwarslaesie opgelopen en is voor de rest van haar leven rolstoelafhankelijk.

20% 10% (S) - 90% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

62 Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 5/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

10. Hof 's-Hertogenbosch15-7-2008VR 2009, 77

Aanrijding tussen een bromfietser (S) en Poolse vrachtwagen (A). A sloeg op een kruising in druk verkeer linksaf, na eerst voorgesorteerd te hebben stilgestaan in verband met tegemoetkomend verkeer. S kwam met een snelheid van 50-60 km/uur aanrijden, remde voor de kruising wat af en trok vervolgens weer op. A zag S niet. S botste tegen de linkerzijde van de cabine. S reed in verboden richting op het fietspad, is onvoldoende oplettend geweest, overschreed de maximumsnelheid en de achterrem van zijn bromfiets functioneerde niet. S liep ernstig letsel op: kaak en ribben gebroken, ingeklapte long, ernstig letsel aan rechterarm en psychische klachten. 3,5 week lag hij in coma, waarna hij moest revalideren. De verkeersfouten van beide partijen hebben ongeveer in gelijke mate aan het ongeval bijgedragen.

50% (S) - 50% (A) 1. S > A2. S > A3. Andere omstandigheden:E = de jeugdige leeftijd van S.F = S is niet verzekerd voor andere schade dan zijn ziektekosten.

15% ten nadele van S

65% (S) - 35% (A)

11. Hof Arnhem28-8-2007NJF 2007, 494

Aanrijding tussen twee bromfietsers. A was onder invloed van alcohol. S beschikte niet over het vereiste bromfietscertificaat en betrachte onvoldoende oplettendheid. Het hof kent meer gewicht toe aan het onder invloed rijden en het daardoor afgenomen reactievermogen van A dan aan het minder oplettend rijden zonder bromfietscertificaat van S.

35% (S) - 65% (A) 1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:D = S liep een zeer ernstige fractuur van het rechterbovenbeen op.

20% 15% (S) - 85% (A)

12. Rb. Arnhem17-1-2007VR 2007, 110

Aanrijding tussen een snorfietster (S) en een auto (A). S stak vanuit een onverhard bospad de weg over, waarop A haar aanreed. S liep ernstig hersenletsel en een enkelfractuur op. A reed harder dan de maximum toegestane snelheid. S heeft verzuimd voorrang te verlenen aan A. Wederzijdse gedragingen hebben in gelijke mate tot de schade bijgedragen.

50% (S) - 50% (A) 1. S > A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = S liep ernstig hersenletsel en een enkelfractuur op. Zij heeft ernstige blijvende neurologische klachten aan het ongeval overgehouden, is volledig rolstoelafhankelijk en de rest van haar leven aangewezen op verpleeghuiszorg, waardoor zij gescheiden van haar echtgenoot moet leven.

25% 25% (S) - 75% (A)

63

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevalstype 2: gemotoriseerde verkeersdeelnemer – gemotoriseerde verkeersdeelnemer (deel 6/6)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

13. Rb. Arnhem19-4-2006ECLI:NL:RBARN:2006:AX7291

Bestuurder (S) van een op de rechterrijbaan van de snelweg tot stilstand gekomen personenauto stapt uit en gaat de auto aan de linkerzijde duwen. Een personenbus (A), botst achterop de stilstaande auto waardoor S ernstig gewond raakt. Art. 185 WVW is niet van toepassing. Er is sprake van eigen schuld aan de zijde van S omdat hij met te weinig brandstof is gaan/blijven rijden als gevolg waarvan hij op de snelweg tot stilstand is gekomen. Daarnaast heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt als bedoeld in art. 5 WVW. A heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. De wederzijdse gedragingen hebben in gelijke mate tot de schade bijgedragen.

50% (S) - 50% (A) 1. S > A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = S was ten tijde van ongeval 21 jaar oud. Hij liep een miltscheuring en ernstig schedelhersenletsel op. Hij heeft 2 maanden in het ziekenhuis gelegen, waarvan 12 dagen in coma. Hij is daarna opgenomen in een revalidatieafdeling voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Hij heeft blijvende ernstige motorische, cognitieve en gedragsmatige stoornissen.

25% 25% (S) - 75% (A)

14. Rb. Utrecht2-7-2003VR 2004, 69

Een Mercedes (A1) en een Fiat (A2) hinderen elkaar op de linkerrijstrook op de A16, waaruit een ongeval resulteert waarbij 5 auto's betrokken zijn. De laatste auto (S) botst tegen een van de andere reeds stilstaande auto's. Er is sprake van eigen schuld aan de zijde van S omdat hij onvoldoende afstand heeft gehouden met als gevolg dat het voor hem niet meer mogelijk was om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. S en A1 en A2 hebben in gelijke mate aan de schade bijgedragen.

50% (S) - 50% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Geen andere omstandigheden.

25% 25% (S) - 75% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

64 Ongevalstype 3: ongemotoriseerde verkeersdeelnemer – ongemotoriseerde verkeersdeelnemer

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

1. Rb. Utrecht17-10-2012JA 2013, 19

Ongeval tussen een voetganger (S) en een fietser (A). S liep aan de voor hem uiterste linkerzijde van de weg en droeg donkere kleding. In de binnenbocht van de weg stond een 2 meter hoge heg en in de buitenbocht laag struikgewas. A fietste aan de voor hem uiterste rechterzijde van de weg. Kort nadat A de binnenbocht naar rechts had genomen, heeft hij S frontaal geraakt. S was onder invloed van alcohol (alcoholpromillage van 2,7), maar niet aannemelijk is dat S bij het niet nuttigen van alcohol adequater op A had kunnen reageren. S en A hebben hun gedrag en plaats op de weg onvoldoende aangepast. A heeft zijn snelheid onvoldoende geminderd ondanks de onoverzichtelijkheid van de bocht en zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. S liep letsel op: hersenkneuzing/-zwelling in de linker hersenhelft en een schedelbasisfractuur.

25% (S) - 75% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van S.

0% 25% (S) - 75% (A)

2. Rb. Den Haag7-3-2012LJN BV8648

Ongeval tussen een racefietser (S) op een voor fietsers verboden weg en een 11-jarige fietser (A) die de racefietser geen voorrang verleent bij een oversteekplaats. S liep letsel op: hersenletsel, neusfractuur, gebitsletsel en verwondingen aan aangezicht en kin. De rechtbank concludeert dat de aanrijding voor het merendeel te wijten is aan de fouten van S. S had aanzienlijk meer gelegenheid dan A om de aanrijding te voorkomen en had zijn snelheid in verband met het naderen van de fietsoversteekplaats moeten aanpassen.

80% (S) - 20% (A) 1. S > A2. S > A3. Andere omstandigheden:D = het letsel van S is niet van dien aard en omvang dat het een billijkheidscorrectie ten gunst van S rechtvaardigt.E = de jeugdige leeftijd van A.F = het feit dat A voor de schade is verzekerd is onvoldoende reden om een billijkheidscorrectie ten gunste van S toe te passen.

20% ten nadele van S

100% (S) - 0% (A)

65

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

Ongevaltype 4: eenzijdig verkeersongeval (deel 1/2)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

1. Rb. Midden-Nederland16-10-2013ECLI:NL:RBMNE:2013:5000

S is als passagier van een personenauto betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. De auto (A) is in een slip geraakt en ondersteboven in de naast de weg gelegen sloot terecht gekomen. A reed onder invloed van alcohol (alcoholpromillage van 1,19). Als gevolg van de hoge alcoholpromillage is A onvoldoende oplettend geweest en heeft hij de gemaakte (stuur)fout niet kunnen corrigeren. S droeg geen autogordel.

25% (S) - 75% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:C = in dagelijkse zorg en alle bezigheden blijvend volledig afhankelijk van zorg en hulp van anderen.D = een dwarslaesie, aan beide armen en benen verlamd en permanente beademing.

10% 15% (S) - 85% (A)

2. Rb. Midden-Nederland6-2-2013LJN BZ0813

S is als inzittende van een personenauto betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. Bestuurder van de personenauto (A) heeft, terwijl het hevig regende, met extreem hoge snelheid gereden en is vervolgens de controle over de auto verloren, waarna deze een drietal bomen heeft geschampt en tegen een vierde boom tot stilstand is gekomen. De auto is daarbij in tweeën gebroken en heeft vlam gevat. A en de andere inzittenden zijn ter plaatse overleden. S heeft ernstig (hersen)letsel opgelopen en verkeert sinds het ongeval in een comateuze toestand. S droeg geen autogordel.

25% (S) - 75% (A) 1. S < A2. S < A3. Geen andere omstandigheden.

15% 10% (S) - 90% (A)

3. Rb. Oost-Brabant15-1-2013www.stichtingpiv.nl

S is als inzittende van een personenauto betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. De auto (A) is meerdere malen over de kop geslagen. S is uit de auto geslingerd en heeft daarbij letsel opgelopen: schedel-/hersenletsel, ruptuur van de lever, ruptuur van de rechternier en een long- en pancreascontusie. A reed onder invloed (alcoholpromillage van 1,8) en met te hoge snelheid. S kan worden verweten dat hij in de auto is gestapt wetende dat A alcohol had gedronken. S droeg geen autogordel.

40% (S) - 60% (A) Rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van S.

0% 40% (S) - 60% (A)

Letsel & S

chade 2014 nr. 2

66 Ongevaltype 4: eenzijdig verkeersongeval (deel 2/2)

Nr. Uitspraak Feiten en omstandigheden Causale afweging Wegingsfactoren Hoogte b.c. Vergoedingsplicht na b.c.

4. Rb. Breda11-7-2011JA 2011, 170

S1 en S2 zijn als inzittenden op de achterbank van een personenauto (A) betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. A is in een bocht de macht over het stuur verloren en op een boom gebotst. A reed harder dan de toegestande maximumsnelheid. A krijgt de gelegenheid om te bewijzen dat S1 en S2 geen autogordel droegen. De rechtbank geeft alvast aan hoe zij zal oordelen in het geval vast komt te staan dat S1 en S2 geen gordel droegen: het te hard rijden voor de automobilist heeft voor 75% aan het hersenletsel bijgedragen en het niet dragen van de gordel voor 25%.

25% (S) - 75% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:C = hersenletsel heeft gevolgen voor de mogelijkheid om met arbeid een inkomen te genereren. D = ernstig hersenletsel bij jonge mensen.

15% 10% (S) - 90% (A)

5. Rb. Utrecht8-7-2009JA 2009, 137

S is als inzittende van een personenauto (A) betrokken geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. S lag op de schoot van drie andere inzittenden. A reed met meer dan 100 km/u een kruising over waar een maximumsnelheid gold van 50 km/u, is de controle over de auto verloren en tegen een opstaand gedeelte van een betonnen brug aangereden. S is uit de auto geslingerd. S heeft niet op een zitplaats in de auto plaatsgenomen en droeg geen autogordel. Het rijgedrag van A was in de gegeven omstandigheden zo roekeloos dat er strafrechtelijk gezien sprake was van aan voorwaardelijke opzet grenzende roekeloosheid.

Rechter pakt causale verdeling en billijkheidscorrectie samen.

1. S < A2. S < A3. Andere omstandigheden:D = zwaar lichamelijk letsel en zeer ernstig hersenletsel.

Onbekend 0% (S) - 100% (A)

6. Hof 's-Gravenhage19-6-2008VR 2010, 38

Een personenauto (A) is met hoge snelheid van de weg geraakt en tegen een boom tot stilstand gekomen. Een inzittende van de personenauto (S) liep hierdoor een dwarslaesie op. A had meer dan 1,5 keer de toegestane hoeveelheid alcohol genuttigd. S kan worden verweten dat hij is meegereden ondanks dat hij wist van het alcoholgebruik, dat A nog maar kort zijn rijbewijs had, een agressieve rijstijl had en vaak hard reed. Het alcoholgebruik en het agressieve rijgedrag van A heeft voor het grootste deel het ongeval veroorzaakt.

10% (S) - 90% (A) 1. S < A2. n.v.t.3. Andere omstandigheden:D = S liep op jeugdige leeftijd zeer ernstig blijvend letsel op, namelijk een dwarslaesie.F = de schade van S is gedekt onder de verzekering van A.

10% 0% (S) - 100% (A)