ARW Samenvatting

download ARW Samenvatting

of 39

Transcript of ARW Samenvatting

Samenvatting Algemene Rechtswetenschap Inleiding in het Nederlands Recht Week 1 Hoofdstuk 1 Recht in het Algemeen 1 Inleiding Het recht in Nederland heeft twee functies. De vredestichtende rol en de vredebewarende rol. Het recht zorgt ervoor dat regels gehandhaafd worden door geschilbeslechtiging. 2 De Rechtsbronnen Positief Recht: Het geheel van alle geldende rechtsregels op een bepaald moment op een bepaalde plaats. (Dus het positief recht is erg veranderlijk en niet overal hetzelfde!) Positief recht is in vier rechtsbronnen te vinden namelijk: - De wet - Verdragen - De jurisprudentie - De gewoonte Hierbij vallen de wet en verdragen onder het geschreven recht en jurisprudentie en de gewoonte onder ongeschreven recht. Verdragen hebben in ons rechtssysteem dezelfde werking als de wet en daarom is het een rechtsbron. Bij jurisprudentie formuleert een rechter zelfstandig een nieuwe regel en deze kan in latere geschillen opnieuw toegepast worden. Er zijn veel gewoonten die niet vastgelegd zijn in wetten maar wel degelijk van belang zijn. Soms kan worden gesteld dat een regel van gewoonterecht bestaat bij een rechtspraak. Objectief Recht: Synoniem van positief recht. Subjectief Recht: De bevoegdheid die iemand ontleent aan een regel van het objectief recht. 3 Nationaal en Internationaal recht Soevereiniteit: Een verschijnsel waarbij het ieder land in beginsel vrij staat in zijn wetgeving te regelen wat nodig acht en te bepalen welke bevoegdheden aan de rechterlijke macht en het bestuur toekomen. Soevereine staten dulden geen macht boven zich van buitenaf tenzij ze dit zelf toestaan. Staten zijn naar binnen soeverein omdat de overheid in elk land in beginsel de exclusieve bevoegdheid bezit tot wetgeving, bestuur en rechtspraak. Internationaal recht: Verkeer tussen staten onderling Volkenrecht: Verkeer tussen staten en volkenrechtelijke organisaties Verdrag: Een schriftelijke, bindende regeling tussen staten onderling en tussen staten en volkenrechtelijke organisaties. Er zijn verschillende typen verdragen namelijk: - Verdrag met wederzijdse verplichtingen voor de regering tussen staten - Verdrag met verplichtingen voor de wetgevers tot het maken of aanpassing van wetgeving - Verdrag met rechtstreekse werking - Verdragen die bestaan uit regelingen waarbij bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen aan een internationale organisatie

Sommige verdragen hebben rechtstreekse werking en gelden dus gelijk binnen het nationaal recht zonder tussenkomst van de wetgever. Dit systeem word het monitisch systeem genoemd. Hiermee heeft Nederland vrijwillig voor een inperking van zijn soevereiniteit gekozen. In de Grondwet is bepaald dat regels van internationale herkomst voorrang hebben boven nationale regels als er strijd is tussen een nationale en een internationale regel. Hierdoor heeft het internationaal recht een dominante plaats binnen het Nederlands recht. 4 Materieel en Formeel Recht Materieel recht: Regels met betrekking tot de rechten en plichten van personen in hun onderling verkeer. Dit wordt ook wel inhoudelijk recht genoemd. Formeel recht: Regels over de wijze van procederen voor de rechter. Dit word ook wel procesrecht genoemd. 5 De Rechtsgebieden 5.1 Het Staatsrecht Staatsrecht: Het staatsrecht bevat regels die betrekking hebben op de organisatie van de Staat en zijn organen en op de bevoegdheden van die organen. Binnen het staatsrecht is de Grondwet het belangrijkste wettelijk fundament. Het grootste deel van de Grondwet is gewijd aan de organieke opbouw van de Staat. Hierin staat de inrichting van de Staat en de verschillende bevoegdheden van deze overheidsorganen. Ook wordt op een aantal plaatsen in de Grondwet aangegeven dat over een bepaald onderwerp nadere regels moeten worden gemaakt in een wet. Een wet die een uitwerking bevat van zon bepaling heet een organieke wet. Als laatste bestaat het Staatsrecht ook uit gewoonterecht. Dit zijn ongeschreven regels die vaak te maken hebben met de verhouding tussen regering en parlement en om de gang van zaken bij kabinetsformatie. 5.2 Het bestuursrecht Bestuursrecht: Het bestuursrecht houdt zich bezig met de juridische bestuursactiviteit van de overheid. Eerst wat dit een onderdeel van het staatsrecht maar het heeft nu een eigen rechtsgebied omdat het eigen regels en procesrecht kreeg. De kern van bestuursrecht wordt gevormd door de rechtsverhouding tussen overheid en burger op alle terreinen. Beschikking: Een besluit van een bestuursorgaan dat rechtsgevolgen vaststelt voor n individu. Materile Bestuursrecht: Houdt zich bezig met de bevoegdheid van bestuursorganen tot het maken van beschikkingen en met de vereisten die aan een rechtsgeldige beschikking worden gesteld. 5.3 Het Strafrecht Strafrecht: In het strafrecht worden bepaalde gedragingen bedreigd met straf. Het materile strafrecht geeft aan welke feiten strafbaar zijn, wie de dader is en met welke sancties het plegen van deze feiten wordt bestraft. Het formele strafrecht bevat voorschriften over de opsporing van strafbare feiten, het onderzoek ter terechtzitting en de tenuitvoerlegging van de straf. Strafbaar feit: Een in de wet met straf bedreigde bedraging. Deze kunnen gepleegd worden door natuulijke personen of rechtspersonen (bijvoorbeeld vennootschap of vereniging).

Handhaving: Het vervolgen en berechten van strafbare feiten is uitsluitend opgedragen aan de overheid. Het vervolgen van een strafbaar feit is een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. De rechter beslist of iemand wegens het begaan van een strafbaar feit moet worden gestraft en welke straf dan moet worden opgelegd. Sancties: Er zijn verschillende sancties namelijk: - Gevangenisstraf - Hechtenis - Taakstraf - Geldboete Een feit is alleen strafbaar wanneer het voordien strafbaar is gesteld in een wettelijke bepaling.

5.4 Het Burgerlijk Recht Burgerlijk Recht: Heeft tot onderwerp de juridische betrekkingen tussen burgers onderling. Daarin zijn er twee gebieden: - Het personen- en familierecht: alle persoonlijke betrekkingen binnen en buiten het gezin - Rechtspersonenrecht: inrichting en de interne bevoegdheidsverdeling van de onderneming Vermogensrecht: Onderlinge betrekking tussen personen (onder wie rechtspersonen) die op geld waardeerbaar zijn. Een vermogen bestaat uit de optelsom van alle rechten en verplichtingen die iemand op een bepaald moment heeft en die op geld waardeerbaar zijn. Handelsrecht: Er bestaat geen principieel onderscheid meer tussen het burgerlijk recht en het handelsrecht. Het wetboek van Koophandel zal in het BW opgenomen worden en afgeschaft worden. 5.5 Het arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht Arbeidsrecht: Geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de arbeidsverhouding van personen die in loondienst werkzaam zijn. Hierin heeft met zowel een private als een publieke sector. Belangrijke onderwerpen zijn: arbeidsovereenkomst, arbeidsomstandigheden, collectief overleg, CAO, staking en medezeggenschap. Collectief Arbeidsrecht: Hierin wordt de rechtspositie geregeld van groepen werkgevers en werknemers in het sociaal overleg. Sociale Zekerheid: Houdt zich bezig met het stelsel van sociale voorzieningen. Ookwel de regels waarin de beschermin van de bestaanszekerheid van werknemers is vastgelegd. 6 Publiekrecht en Privaatrecht Publiekrecht: Dit omvat het staatrecht, het bestuursrecht, het strafrecht en het volkenrecht en betreft de regels over de inrichting van de Staat, de bevoegdheden van zijn organen en de uitvoering van exclusief aan de overheid opgedragen taken. Privaatrecht: Heeft de onderlinge betrekking tussen personen tot onderwerp.

Opvattingen over de scheiding van publiek en privaat: - Het verschil in te beschermen belangen: Algemeen belang behoort tot het publiekrecht en individueel belang behoort tot privaatrecht. - Rechtsverhouding: Het type rechtsverhouding tussen beide partijen. Dus het verkeer tussen burgers onderling behoort tot het privaatrecht terwijl het privaatrecht de rechtsverhoudingen tussen Staat en individu tot onderwerp heeft. Een bezwaar hiertegen is dat de Staat regelmatig optreedt als particulier binnen het rechtsverkeer. In dit geval zal het publiek recht er zijn voor als de overheid optreedt op grond van haar eigen specifieke bevoegdheden. Dus alleen als zij optreedt als overheid. Ook is er soms privatisering. Hierbij zijn enkele traditionele overheidstaken bij privaatrechterlijke organisaties ondergebracht. Dit gebeurd vooral bij vervoer, energie, communicatievoorzieningen en gezondheidszorg. Hieruit blijkt dat er veel grensvervaging (ookwel osmose) is tussen publiek- en privaatrecht. - Verticaal/horizontaal: Bij publieksrecht heb je de verhouding tussen overheid en burger dus verticaal van aard. Bij privaatrecht gaat het om de verhouding tussen burgers onderling dus horizontaal van aard. 7 Andere indelingen van het Recht Men kan ook kijken naar het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven recht. Ook kan men kijken naar de enkele met elkaar samenhangende facetten van het maatschappelijk leven en de regels die hierop betrekking hebben. Dus dan krijg je een verzameling van specialismen.

Hoofdstuk 2 Recht en Staat 1 Verdeling van de overheidsmacht: de Trias Politica Trias Politica: Leer van machtsscheiding van de Franse denken en rechter Montesquieu. Dit komt op het volgende neer: 1. De staatsmacht moet worden verdeeld over drie machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. 2. Deze drie genoemde overheidstaken moeten worden uitgevoerd door drie afzonderlijke organen. Elk orgaan wordt belast met alleen zijn eigen taak. Dit betekend dat men ook maar aan n dezer organen deel mag nemen. Checks and balances: Hiermee houden de machten elkaar in bedwang. Bij checks gaat het om het houden van toezicht van de een op de ander. Balances gaat over het onderling samenwerken van de organen en dus bevoegdheden worden verdeeld. Volgens Montesquieu wordt hierdoor machtsmisbruik voorkomen en een zekere mate van van evenwicht in het staatsbestel bereikt. Legisme: Het legisme houdt in dat het gehele recht door de wetgever wordt geschapen en dit dus de enige wetsbron is. Hierin zijn recht en wet identiek en heeft de rechter geen vrijheid om buiten de wet te spreken. Volont gnrale: De algemene wil van alle burgers tezamen. Rousseau vond dat het volk de wetgevende macht moest kiezen. Hierdoor is de wet afkomstig van het volk en dus ook identiek aan de wil van het volk.

Dit alles leidde tot een codificatiegedachte omdat men alle wetten vast wilde leggen. 2 De Trias Politica in Nederland 2.1 De Wetgevende Macht In Nederland bestaat de wetgevende macht uit de regering en de StatenGeneraal. Zij zijn bevoegd tot het maken van algemeen verbindende voorschriften. De Staten-Generaal bestaat uit de Eerste en Tweede kamer. De regering kan ook zonder de Staten-Generaal een wet maken, de rol van de Staten-Generaal is dan puur controlerend. Ook zijn ministers afzonderlijk bevoegd om wetten te maken. 2.2 De Uitvoerende Macht De uitvoerende macht in Nederland is de regering. Hieronder vallen de ministers en de Koning. De ministers tezamen vormen de ministerraad. De ministerraad maakt besluiten over kwesties van algemeen regeringsbeleid. Ministers en staatssecretarissen vormen tezamen het kabinet. Koninklijk besluit: Besluit van de regering. De Kroon heeft verschillende functies in het maken van een KB namelijk: - Bestuurlijke functie: Hierbij neemt men een beslissing als bestuursorgaan ten aanzien van een individuele persoon. Oftewel een beschikking. - Wetgevende functie 2.3 De Rechtsprekende Macht De rechtsprekende macht in Nederland is toegewezen aan de rechterlijke macht en aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De hoofdtaak van deze macht bestaat uit de beslechting van geschillen op basis van algemene regels. Soms heeft de rechterlijke macht een bestuurlijke taak namelijk het uitspreken van een beschikking in plaats van een vonnis of arrest. Een rechter is nooit bevoegd tot het maken van wetten maar kan wel bijdragen aan het vormen van wetgeving door middel van jurisprudentie.

3 Decentralisatie Decentralisatie: De spreiding van macht over verschillende niveaus. Er zijn twee vormen van decentralisatie namelijk: 1. Territoriale decentralisatie: komt tot uiting door het bestaan van lagere overheden. Zij hebben bepaalde bevoegdheden die zij uitsluitend uit kunnen oefenen op bepaald gebied. 2. Functionele decentralisatie: dit komt voor als aan publiekrechtelijke lichamen wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het verwezenlijken van een specifieke doelstelling. Autonomie: hier is sprake van als gemeenten en provincies de bevoegdheid hebben om zelfstandig bepaalde aangelegenheden te regelen en besturen. Medebewind: hierbij moeten gemeenten en provincies op grond van de wet meewerken aan de verwerkelijking van hetgeen dat op centraal niveau al is geregeld of besloten. 4 Nederland: een Parlementaire Democaratie

Constitutionele Monarchie: de positie van de Koningis in de Grondwet verankerd en is daarmee ook begrensd. Onze democratie heeft drie kenmerken namelijk: 1. Vertegenwoordiging 2. De Rechtsstaat 3. Het Parlementair Stelsel 4.1 Vertegenwoordiging Representatieve Democratie: Wij kennen geen directe democratie omdat de beslissingen niet rechtstreeks door de burgers genomen worden. Wel hebben wij de Tweede Kamer, proviciale staten en de gemeenteraad die door burgers gekozen worden. Zij vertegenwoordigen dus het volk en daarom leven wij in een representatieve democratie. Actief Kiesrecht: het recht om vertegenwoordigende organen te kiezen Passief Kiesrecht: Het recht om in deze organen gekozen te worden Deze twee kiesrechten zijn de bestaansvoorwaarden voor een democratie zoals de onze. Getrapte Verkiezingen: De verkiezing van de Eerste Kamer geschiedt twee jaar nadat de provinciale staten verkozen zijn. De Eerste Kamer wordt via de provinciale staten gekozen terwijl de provinciale staten wel direct worden gekozen. Evenredige vertegenwoordiging: Dit wordt waargemaakt door het zetelsysteem bij de verkiezingen. Referendum: Als een burger rechtstreeks zeggenschap heeft over een besluit. 4.2 De Rechtsstaat De overheid is verplicht zich aan het recht te houden. Dit heeft tot gevolg dat de overheid geen inbreuk maakt op het recht van de burger. Algemene Rechtsbeginselen: Deze begrenzen de vrijheid van de overheid bij het maken van beschikkingen. Elk optreden van de overheid moet direct of indirect te herleiden zijn naar de Grondwet. 4.3 Het Parlementaire Stelsel Hierbij gaat het om de betrekking tussen regering en het parlement (Tweede Kamer). De ministers zijn ten alle tijden verantwoording verschuldigd aan de beide Kamers. Dit is de grondslag van het parlementair stelsel. Vertrouwensregel: De regering is voor haar voortbestaan aangewezen op het vertrouwen van een kamermeerderheid. Dit is een ongeschreven regel! Een andere ongeschreven regel is dat: bij fundamentele onenigheid met de Kamer biedt het kabinet zijn ontslag aan bij het staatshoofd, het staatshoofd houdt dat in beraad en beslist daarover pas als na het aantreden van een nieuw kabinet. Om kamermeerderheid te bevorderen worden er tijdens de regeerperiode van het nieuwe kabinet regeerakkoorden gesloten. Hierin worden alle hoofdpunten van het regeringsbeleid afgesproken. Recht van interpellatie: houdt in dat de leden van elk van beide Kamers aan ministers mondeling of schriftelijk kunnen vragen om inlichtingen. Dit is zeer essentieel om de ministers te controleren. Ook kan men gebruik maken van het

vragenrecht. Hierbij kan men gewoon mondelinge of schriftelijke vragen indienen bij de regering. Motie: Kan voorstellen bevatten voor een bepaald beleid of zelfs afkeuring. Deze worden door de Tweede Kamer vanwege de noodzakelijkheid van bepaalde maatregelen. Hoofdstuk 3 De Wetgeving 1.1 Wetten in materile en wetten in formele zin Wetten in materile zin: gaat om overheidsbesluiten die als inhoud algemeen verbindende voorschriften hebben. Wetten in formele zin: Elk besluit van regering en Staten-Generaal tezamen. Hierbij gaat het dus uitsluitend om de herkomst van het besluit. Week 2 Hoofdstuk 2 Recht en Staat 5 De Grondrechten Fundamentele rechten: rechten die de staatmacht beperken ter wille van de menselijke vrijheid en waardigheid. De grondrechten waarborgen de autonomie van elk individu tegenover de overheid, vormen de grondbeginselen van menselijke waardigheid, gelden voor iedereen en geven gestalte aan de rechtsstaat. Grondrechten van internationale herkomst: - EVRM: Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens - IVBPR: Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten - ESH: Europees Sociaal Handvest Klassieke grondrechten: Rechten die garantie beogen tegen inbreuken door de overheid. - Vrijheidsrechten: betreffen aspecten van het individu waarmee de overheid zich niet mee mag bemoeien. - Politieke rechten: Elke burger ouder dan 18 jaar heeft actief kiesrecht, passief kiesrecht en het recht om verzoeken bij de overheid. - Gelijkheidsrechten: het verbieden aan de overheid van het maken van onderscheid tussen burgers. Sociale grondrechten: voorwerp van zorg der overheid. Ze leggen algemeen geformuleerde beleidsverplichtingen op aan de overheid waaraan het individu geen bevoegdheden kan ontlenen.

Hoofdstuk 3 De Wetgeving 1 De wet als rechtsbron De Wet: algemeen verbindende voorschriften Beschikking: hierin zijn de rechtsgevolgen voor een individueel geval vastgelegd Verordeningen: algemeen verbindende voorschriften voor wetgevende organen Wetten in materile zin: overheidsbesluit dat als inhoud algemeen verbindende voorschriften heeft. Wetten in formele zin: elk besluit dat van regering en Staten-Generaal tezamen (gaat uitsluitend om herkomst) 1.2.1 Grondwet Grondwet: juridische basis van ons staatsbestel en de hoogste wettelijke regeling in ons land. Organieke wetten: Wetten in de Grondwet die van belang zijn voor de inrichting van de Staat. 1.2.2 Wetten in formele zin Totstandkoming van wetten in formele zin: 1. Wetsvoorstel: ontworpen door de regering. 2. Openbaar advies van de Raad van State 3. Indienen bij de Tweede Kamer: voorzien van koninklijke boodschap (considerans). Dan wordt het besproken door vaste commissies. Daarna wordt het besproken in de Tweede Kamer en eventueel gewijzigd (recht van amendement) 4. Indienen bij de Eerste Kamer: zij aanvaarden of verwerpen het voorstel 5. Bekrachtiging door de Koning(in): ook de Minister van Veiligheid en Justitie is vaste ondertekenaar. 1.2.3 Algemene Maatregel van Bestuur AMvBs: zijn altijd wetten in materile zin. Hiermee kan de regering wetgeven. 1.2.4 Ministerile regelingen Wanneer de formele wetgever de nadere regeling van bepaalde onderwerpen uit een wet in formele zin overlaat aan een minister. Dit kan ook bij een AMvB. Dit zijn wetten in materile zin. Raad van State: De koning is voorzitter en heeft 28 leden, benoemd bij KB. Zij hebben een onafhankelijke plaats ten opzichte van de regering. Zij geven de regering en Staten-Generaal advies bij de totstandkoming van elke wet in formele zin. Ook zijn zij belast met de behandeling van bestuursrechtelijke verschillen. Legaliteitsvereisten: 1. De wet moet afkomstig zijn van een overheidsorgaan dt bevoegd is tot het vaststellen ervan 2. De wet moet voldoen aan een aantal wettelijke vormvereisten, waarvan het belangrijkste is dat de wet behoorlijk is bekendgemaakt 3. De wet mag niet in strijd zijn met een hogere wettelijke regeling 4. De wet moet in overeenstemming zijn met algemene rechtsbeginselen 2 Bevoegdheid tot wetgeving Attributie: het scheppen van een bevoegdheid om een bepaald soort wettelijke regels vast te stellen en die bevoegdheid aan een bepaald orgaan toe te kennen. Beperkingen:

-

Alleen de wetgevende bevoegdheid van de formele wetgever kent geen beperkingen Sommige onderwerpen moeten worden vastgelegd in de wet in formele zin Als een onderwerp van een regeling van een lagere overheid door een hogere overheid behandeld wordt, vervalt de regeling van de lagere overheid.

Delegatie: Als een door attributie bevoegd orgaan bevoegdheden afdraagt aan een ander orgaan om binnen het kader van een wettelijke regeling nadere regels vast te stellen over een door het delegerende orgaan genoemd onderwerp. Delegans: delegerende orgaan Delegataris: het orgaan waaraan is gelegeerd Delegatie is toegestaan wanneer er in de wet staat: - Bij of krachtens - De wet regelt - De wet geeft regels Delegatie is verboden wanneer er in de wet staat: - Bij de wet - De wet bepaalt 3 Bekendmaking van wetten - Staatsblad: wetten in formele zin, AMvB - Staatscourant: ministerile regelingen 4 Voorrang van wetgeving 1. Een wet mag niet in strijd zijn met een hogere regeling. Dan wordt deze onverbindend verklaard. 2. Als over een onderwerp een nieuwe wet is gemaakt heeft deze altijd voorrang. 3. De bijzondere wet gaat voor de algemene. 5 Toetsing van wetgeving Toetsing door de Kroon: - Provincies - Gemeenten - Sociaal-Economische Raad Vernietiging van een wet wordt altijd achteraf en spontaan gedaan. Toetsing door de rechter: een rechter kan als een wet in strijd is met een van de legaliteitsbeginselen deze wet onverbindend verklaren en deze in het betreffende geval niet gebruiken. Het is wel zo dat hij zich moet houden aan eerdere uitspraken en dus blijft voor hem deze wet altijd onverbonden. Dit kan gezien worden als een vingerwijzing. Toetsing aan hogere regelingen: men kan ook een proces uitlokken om een bepaalde regeling te laten toetsen door een rechter. Ook kan men bij de civiele rechter een proces beginnen tegen het betreffende overheidsorgaan. 6 Het verdrag als rechtsbron Een verdrag verbindt de verdragsstaten in hun onderlinge, volkenrechtelijke verhouding. Een verdrag kan elk individu in een Staat tot iets verbinden. De rechter is bevoegd alle Nederlandse wetgeving te toetsen aan verdragen. Een rechter mag niet een wet in formele zin toetsen aan de Grondwet. Hij mag ook niet een verdrag toetsen aan de Grondwet.

Week 3 Hoofdstuk 4 De Rechtspraak Afdeling 1 De Rechterlijke Macht Recht is ondenkbaar zonder handhaving. Rechtsregels worden over het algemeen spontaan nageleefd. Dit is een bestaansvoorwaarde voor het recht. De drie rechtsgebieden: - De berechting van geschillen van burgerlijk recht - De berechting van andere geschillen - De berechting van strafbare feiten De drie gerechten: - De rechtbanken - De gerechtshoven - De Hoge Raad der Nederlanden Rechterlijke indeling: negentien arrondissementen en vijf ressorten Raad voor de rechtspraak: overkoepelend bestuursorgaan over de rechterlijke organisatie 1 Beginselen van rechtspraak Iedereen heeft het recht op een eerlijk proces. Hiervoor zijn drie voorwaarden: 1. De rechtzitting is openbaar: dit is zodat de rechter altijd controleerbaar is op andere beginselen van de rechtspraak zoals onpartijdigheid, toepassen van hoor en wederhoor en de verplichting tot motivering. Elke rechtszaal is voor meerderjarige personen toegankelijk m.u.v. een klein aantal procedures waarbij het privbelang van de betrokkene zwaarder weegt dan het belang van de openbaarheid van het proces. 2. De uitspraak is openbaar zonder uitzonderingen 3. De rechter is onafhankelijk: de rechter wordt door geen enkel overheidsorgaan benvloedt bij het nemen van zijn beslissing of op geen enkele manier ondergeschikt aan een overheidsorgaan bij het uitvoeren van zijn taak. 4. De rechter is onpartijdig 5. De uitspraak is gemotiveerd: De rechter is verplicht zijn uitspraak te motiveren 6. Beide partijen worden gehoord 7. Behandeling geschiedt binnen een redelijk termijn 8. Uitspraak geschiedt door beroepsrechters 2 Het Openbaar Ministerie Zittende Magistratuur: rechters Staande Magistratuur: leden van het OM Openbaar Ministerie: belast met de strafrechterlijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. Het OM is de enige instantie in NL die bevoegd is tot de vervolging van strafbare feiten, vervolgingsmonopolie. Arrondissementsparket: werkplaats officieren van justitie. Hoofd van het arrondissementsparket is de hoofdofficier van Justitie. Landelijk Parket: belast met de gezagsuitoefening over het landelijk rechercheteam. Hier heeft de hoofdofficier van justitie de leiding.

Ressortsparket: werkplaats van de advocaten-generaal. De leiding wordt gegeven door de hoofdadvocaat-generaal. College van procureurs-generaal: Hoofd van het OM. Kan bijzondere aanwijzingen geven, betreffende de opsoring en vervolging in een concreet geval. Verschillen tussen rechters en OM: 1. OM is een vervolgende instantie Rechter geeft een oordeel 2. OM vrijwel alleen in het strafrecht actief Rechter is bevoegd in burgerlijke, straf- en bestuurszaken 3. OM staat onder het gezag van het College van procureurs-generaal Rechter is altijd onafhankelijk 3 Rechtspraak in eerste aanleg Bevoegdheidsregels of competentieregels: Wettelijke regels die aanwijzen welk gerecht in een bepaalde zaak bevoegd is. Rechtspraak in eerste aanleg: Als een rechtzaak voor het eerst voor de rechter wordt gebracht en door hem wordt behandeld en beslist. Hierbij is de rechtbank bevoegd. Absolute bevoegdheid: Eerste Aanleg -> Rechtbank Hoger Beroep -> Gerechtshof Cassatie -> Hoge Raad 3.1 Bevoegdheid van de rechtbank Burgerlijke rechter: Geschillen van burgerlijk recht beoordelen aan de hand van burgerlijk procesrecht. Bestuursrechter: Beoordelen van bestuurszaken en belastingszaken volgens het bestuursprocesrecht. Strafrechter: Beoordelen van strafzaken volgens de regels van het strafprocesrecht. Er zijn dus drie sectoren: 1. Civiele sector: Alle vorderingen die niet tot de beveogdheid van de kantonrechter horen 2. Strafsector: Misdrijven 3. Bestuurssector: Awb-besluiten (Algemene wet bestuursrecht) Meervoudige kamer: Rechtszaal met twee rechters en een voorzitter. 3.2 Bevoegdheid van de kantonrechter Burgerlijk recht: a. Zaken met een vordering t/m 25.000,- incl. Rente b. Zaken met een vordering van onbepaalde waarde ( 25.000,-) c. Zaken betreffende arbeidsovereenkomsten, collectieve arbeidsovereenkomst, huurovereenkomst en huurkoop. (dit is ongeacht de waarde van een eventuele vordering!) d. Andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt Strafrecht: De kantonrechter is bevoegd te oordelen over vrijwel alle overtredingen. Bestuursrecht: De kantonrechter is alleen bevoegd in zaken onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

3.3 Relatieve bevoegdheid Bepaald welke van de negentien rechtbanken bevoegd is om een zaak te behandelen. Burgerlijke zaken: Bepalend is de woonplaats van de gedaagde. Strafzaken: De rechter binnen wiens rechtsgebied het misdrijf gepleegd is bevoegd tot behandelen van de zaak. Hierbij is dus de plaats van delict bepalend. Bestuurszaken: Bepalend is welk bestuursorgaan het bestreden besluit heeft vastgesteld en waar deze gezeteld is. Vonnis: de rechter wijst vonnis Arrest: het hof (of de HR) wijst arrest Beschikking: de rechter geeft een beschikking Uitspraak: de rechter doet uitspraak 4 Rechtspraak in hoger beroep en cassatie Regeling van Hoger Beroep: 1. Burgerlijke zaken: Hierbij wordt het hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin het gerecht in eerste aanleg is gevestigd. 2. Strafzaken: Hierbij is het gerechtshof het bevoegde gerecht voor hoger beroep 3. Bestuurszaken: Hoger beroep binnen bestuurszaken vindt plaats bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 4.1 De gerechtshoven De voornaamste taak van het gerechtshof is rechtspraak in hoger beroep. Er zijn ook aparte kamers die bevoegd zijn tot het gelasten van een onderzoek in een onderneming. 4.2 De Hoge Raad der Nederlanden De Hoge Raad is het hoogste rechtscollege in Nederland. Nadat men n keer in hoger beroep heeft ingesteld kan alleen nog geprocedeerd worden bij de Hoge Raad. Hierbij is er sprake van beroep in cassatie i.p.v. hoger beroep. Procedures van indienen cassatie civiele zaken: Hierbij brengt men een dagvaarding uit of dient men een verzoekschrift in. Daarin wordt aangegeven waarom de bestreden uitspraak van de lagere rechter voor cassatie wordt voorgedragen. Dit kan ingedient worden door burgers, bedrijven en het OM. Cassatiegronden: 1. Verzuim van vormen: dit betreft voorschriften van formeel recht. Dus als een rechter zich niet heeft gehouden aan een regel van procesrecht. 2. Schending van het recht: klacht over de onjuiste toepassing van een regel van materieel recht door een lagere rechter. Als de Hoge Raad de bestreden uitspraak onjuist vindt, dan vernietigt hij die uitspraak. Is er geen grond tot cassatie dan verwerpt hij het beroep. 4.3 De procureur-generaal bij de Hoge Raad Procureur-generaal: behoort niet tot het OM. Zij zijn onafhankelijk. Als er ongewenste verschillen bestaan tussen uitspraken van lagere rechters over verwante zaken dan kan men beroep doen op een bevoegdheid van de procureur-generaal bij de Hoge Raad nl. cassatie in het belang der wet.

Ook neemt de procureur-generaal een conclusie, een openbaar advies aan de Hoge Raad. Waarin een motivering staat op welke grond de Hoge Raad een bepaald besluit moet nemen. 5 Vindplaatsen van de rechtspraak 1. De rechtspraak van de week 2. De Nederlandse Jurisprudentie 3. De Administratiefrechtelijke Beslissingen 4. Het internet Afdeling 2 De rechtspraak als Rechtsbron Aard van het rechterlijk handelen, met name de Wet Algemene Bepalingen. 6 De legistische opvatting: de Wet AB Legisme: het recht kan niet uit meer bestaan dan alleen de wet Wet AB: bevat belangrijke algemene voorschriften m.b.t. de verhouding tussen wetgever en rechter. De drie belangrijkste bepalingen: 1. De rechter is verplicht zich aan de wet te houden. 2. Een rechter is niet bevoegd tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift. 3. De rechter moet in elke zaak een uitspraak doen. 7 Rechtsvorming door de rechter Precedentenwerking: 1. Zo veel mogelijk overeenstemming met jurisprudentie 2. Jurisprudentie heeft ook gezag buiten rechtspraak. Hier ligt dus vaak het uitgaanspunt 3. Vaste rechtspraak door de Hoge Raad Het komt erop neer dat gerechten zelden afwijken van hun eigen rechtspraak. Ook worden er vaak standaardarresten gebruikt. 8 Rechtsvinding Autonome rechtsvinding: als een rechter bij een beslissing zich uitlsuitend laat leiden door zijn eigen oordeel en daarmee strijdige wettelijke bepaling terzijde schuift. Heteronome rechtsvinding: als een rechter zich volledig laat leiden door bestaande wettelijke regels en gewoonterecht. Interpretatievormen: a. Grammaticaal: uitleg van de taal in een wet b. Wetshistorisch: uitleg aan de hand van de onstaansgeschiedenis van de wet c. Rechtshistorisch: uitleg door een ruimer historisch verband te gebruiken d. Systematisch: uitleg kijkend naar de plaatsing in het wetssysteem e. Teleologisch: uitleg aan de hand van maatschappelijk gebruik en nut van de wet f. Anticiperend: uitleg door zich te laten leiden door een oplossing met een nieuwe nog niet ingevoerde regel. Redenering: - Analogisch: baseren op een ander geval wat onder dezelfde regels valt. - A contrario: juist per individueel geval bekijken

Extensieve uitleg: ruimere betekenis van een rechtsregel Restrictieve uitleg: een rechtsregel tot een bepaalde betekenis beperken Afdeling 3 De Gewoonte als Rechtsbron 9 Gewoonterecht Voorwaarden aan rechtsgewoonte: 1. Bestendig gebruik: ononderbroken voor langere tijd 2. Bestendig gebruik is de rechtsnorm

Week 4 Hoofdstuk 6 Burgerlijk Recht Kernbegrippen 1 Het Burgerlijk Wetboek Burgerlijk Wetboek: 1. Personen- en familierecht 2. Rechtspersonen 3. Vermogensrecht in het algemeen 4. Erfrecht 5. Zakelijke Rechten 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht 7. Bijzondere overeenkomsten 8. Verkeersmiddelen en vervoer Vermogen: geheel van op geld waardeerbare rechten en plichten die op een bepaald moment aan iemand toekomt. Vermogensrecht: - Goederenrecht: eigendomsrecht op zowel stoffelijke als niet-stoffelijke zaken - Verbintenissenrecht: aanspraak van een schuldeiser jegens een schuldenaar om iets te doen of na te laten. 2 Het Rechtssubject Rechtsubject: drager van rechten en plichten, natuurlijke personen en rechtspersonen. Rechtspersonen kunnen alleen naar buiten treden d.m.v. natuurlijke personen, hierbij is sprake van vertegenwoordiging. Alle rechten en plichten van rechtspersonen zijn gescheiden van de leden hiervan. 3 Rechtsfeiten Objectieve rechten + rechtsfeit = subjectieve rechten 1. Bloot rechtsfeit: zonder menselijk handelen 2. Menselijk handelen a. Rechtshandelen: handelingen waarmee men rechtsgevolgen beoogt. Dit kan eenzijdig en meerzijdig zijn. b. Feitelijk handelen: handelingen waar ongeacht de wil hiertot rechtsgevolgen optreden. Hieronder vallen de onrechtmatige daad, rechtmatige daad en wanprestatie. 4 Absolute en Relatieve Vermogensrechten Relatieve Vermogensrechten: geven een bevoegdheid ten opzichte van n of meerdere personen. Hieronder vallen verbintenissen waarin een partij een prestatie vordert en de ander presteert. Bronnen van verbintenissen: - Meerzijdige rechtshandeling: overeenkomsten - Eenzijdige rechtshandeling: bijvoorbeeld legaat of erfenis - Wet: aan sommige handelingen wordt door de wet direct een rechtsgevolg verbonden Natuurlijke verbintenis: rechtens niet-afdwingbare verbintenis. Maar vaak is er wel morele verplichting tot betalen (denk aan weddenschappen). 5 Handelingsbekwaamheid Nietige rechtshandeling: als het beoogde rechtsgevolg in het geheel niet optreedt

Vernietigbare rechtshandeling: als de handeling wel geldig is maar aantastbaar, dit is mogelijk bij minderjarigen en onder curatele gestelden.

Week 5 Hoofdstuk 8 Overeenkomstenrecht 1 De Obligatoire Overeenkomst Obligatoire overeenkomst: een overeenkomst waarbij partijen een of meer verbintenissen doen ontstaan. Soorten overeenkomsten: - Wederkerige overeenkomst: elk van beide partijen neemt een verbintenis op zich - Eenzijdige overeenkomst: hieruit ontstaat slechts n verbintenis - Benoemde overeenkomst: overeenkomsten die nader in de wet zijn geregeld - Onbenoemde overeenkomst: hierop zijn alleen de algemene bepalingen uit boek 6 BW van toepassing - Consensuele overeenkomst: wilsovereenstemming tussen de partijen is voldoende - Formele overeenkomst: zijn pas rechtsgeldig als aan een vormvereiste is voldaan (schriftelijk stuk oid) 2 De Totstandkoming van Overeenkomsten Een overeenkomst komt tot stand middels aanbod en aanvaarding. Deze moeten kenbaar gemaakt worden aan de andere partij. Aanbod: iemand kan zijn aanbod herroepen maar in sommige gevallen waarbij er een termijn is of wanneer het aanbod van een bepaalde aard is kan dit onherroepelijk zijn. Wil en verklaring: het kan zijn dat wil en verklaring niet overeenstemmen, een misverstand. De vraag hierbij is wie dan beschermd wordt door de wet. De wet bepaald dat degene die op de gewekte schijn van een andere partij ingaat beschermd word. Als je in vertrouwen op een aanbod/aanvaarding afgaat wordt je ten alle tijde beschermd als de wil en verklaring niet overeenstemmen. Wilsgebreken: wil en verklaring stemmen wel overeen maar de wil is gebrekkig tot stand gekomen. Hierdoor is een overeenkomst vernietigbaar. Soorten wilsgebreken volgens het BW: 1. Dwaling: sprake van onjuiste voorstelling van zaken a. De wederpartij gaf een verkeerde inlichting b. De wederpartij zweeg ten onrechte c. Beide partijen hebben gedwaald 2. Bedrog: opzettelijke dwaling 3. Bedreiging: uitoefenen van psychische dwang waardoor de wil wordt benvloedt 4. Misbruik van omstandigheden: gebruik maken van een partij die een rechtshandeling pleegt in een bepaalde omstandigheid terwijl men dit normaal niet zou doen. Grenzen van een overeenkomst: - Strijd met een wettelijk voorschrift - Strijd met de goede zeden - Strijd met openbare orde 3 De Inhoud van de Overeenkomst Beginselen van overeenkomstenrecht: - Contractvrijheid: wil, keuze en inhoud

- Verbindende kracht: overeenkomsten moeten worden nagekomen Partijafspraak: bepaald in eerste instantie de inhoud van een overeenkomst. Hierbij kan ook sprake van algemene voorwaarden naast hetgeen wat schriftelijk of mondeling is afgesproken. Men is niet geheel vrij in het bepalen van de inhoud, de wet speelt hier een grote rol in. 1. Aanvullend recht: als aanvullende afspraken missen vult de wet dit aan. 2. Dwingend recht: wetgever eist gehoorzaamheid aan zijn regels van dwingend recht 3. Redelijkheid en billijkheid 4 Nakoming Nakoming van overeenkomst is verplicht. Gebeurt dit niet dan spreekt men van een tekortkoming. Er zijn twee soorten tekortkomingen namelijk: 1. Wanprestatie: de schuldenaar is aansprakelijk als de tekortkoming voldoet aan vier criteria: a. Toerekening door eigen schuld b. Toerekenig krachtens de wet c. Toerekening krachtens rechtshandeling d. Toerekenig krachtens verkeersopvatting 2. Overmacht: hierbij moet bewezen worden dat de wanprestatie niet de schuld was van de schuldenaar. Als dit optreedt is de schuldenaar aansprakelijk voor de schade geleden door de schuldeiser en moet dit dan vergoeden. Tenzij er sprake is van overmacht 5 Rechtsgevolgen van Wanprestatie 1. Nakoming is nog mogelijk: schuldeiser kan de nakoming van de verbintenis vorderen. Als dit geen resultaat geeft zal de schuldeiser de schuldenaar in gebreke moeten stellen. Dit houdt in dat er een schriftelijke aanmaning komt waarbij de schuldenaar een redelijk termijn voor nakoming wordt gesteld. Ingebrekestelling is in drie gevallen niet nodig: a. Fatale termijn: er was al een bepaald termijn en dit is overschreden. b. Als de prestatie bestaat uit het betalen van schadevergoeding wegens wanprestatie of een onrechtmatige daad c. Als de schuldenaar een mededeling doet dat hij met zekerheid in de nakoming zal tekortschieten. Als de schuldenaar niet tijdig is nagekomen is hij in verzuim. Als dit zo is kan de schuldeiser een vordering tot schadevergoeding instellen: o Vordering tot nakomen van de overeenkomst met een vordering tot (aanvullende) schadevergoeding. Ook kan men vertragingsschade vorderen. o Vordering tot vervangende schadevergoeding en geen nakoming van de overeenkomst. Dit moet schriftelijk aan de schuldenaar meegedeeld worden. 2. Nakoming is blijvend onmogelijk: recht op schadevergoeding. Rechten die uitsluitend bij een tekortkoming van wederkerige overeenkomsten gelden: - Opschorting: Als een partij zijn verplichting niet nakomt is de andere partij bevoegd om nakoming van de eigen verplichtingen op te schorten

Ontbinding: hierbij wordt de schuldenaar van al zijn verplichtingen bevrijdt. Dit heeft geen terugwerkende kracht wel ontstaat er de verplichting tot het ongedaan maken van de nagekomen prestaties. (ongedaanmaking) 6 Koop Koop is een wederkerige overeenkomst waarbij men rechten en zaken kan kopen en de ander dit moet leveren. Daarbij moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst gelijk zijn. Er kan wanprestatie optreden aan beide zijden. Hierbij kan men het volgende vorderen: 1. Aflevering van het ontbrekende 2. Herstel van de afgeleverde zaak 3. Vervanging van de afgeleverde zaak

-

Week 6 Hoofdstuk 9 Verbintenissen uit de wet 1 De onrechtmatige daad 1 Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. 2 Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. 3 Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Deze wet houdt in dat wanneer iemand een ander schade toebrengt door het plegen van een onrechtmatige daad, men deze moet vergoeden. Een daad is onrechtmatig als hierbij inbreuk op een recht wordt gemaakt (bijv. eigendomsrecht). Ook kan een daad in strijd zijn met een wettelijke plicht (bijv. verbod van mishandeling). Een onrechtmatige daad hoeft geen strafbaar feit te zijn of andersom. Onrechtmatige daad gaat puur om schadevergoeding en dus is er groot verschil in sanctie. Twee gevallen die hier niet onder vallen zijn schade door eigen schuld of schade tijdens het uitvoeren van een overeenkomst (art. 6:74 BW). Wettelijke verplichting tot schadevergoeding ontstaat als er sprake is van: 1. Onrechtmatigheid 2. Toerekening van de dader 3. Causaal verband tussen de daad en de schade 4. Schade 2 Onrechtmatigheid Onrechtmatigheids criteria: - Een inbreuk op een recht: met een recht wordt het subjectief recht (bevoegdheid ontleent aan een objectief recht) bedoeld. Dit kan zijn in eigendomsplicht, auteursrecht maar ook de grondrechten. - Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht: hieronder vallen alle wetten in materile zin. - Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt: hierbij gebruikt men zorgvuldigheidsnormen. Het hangt van deze normen af of de rechter iets aanneemt als onrechtmatig. Zorgvuldigheidsnormen: - Gevaarzetting: het is in strijd met zorgvuldigheid waneer iemand een groter gevaar voor een ander in het leven roept dan waarop een normaal mens bedacht hoeft te zijn. Hieronder valt: a. de mate van waarschijnlijkheid dat het slachtoffer het gevaar niet onderkent b. de kans op een ongeval c. de ernst van de mogelijke gevolgen

d. de vraag of veiligheidsmaatregelen meer of minder makkelijk kunnen worden getroffen - Afweging van belangen Oneerlijke concurrentie (in het zakenleven) a. het uitlokken van wanprestatie door bijvoorbeeld omkopen b. nabootsing van producten die niet door rechten zijn beschermd Misbruik van bevoegdheid komt voor als men bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan om een ander te schaden. Dit kan allemaal bepaald worden aan de hand van belangenafweging. Relativiteit Een daad is onrechtmatig jegens iedereen die ten gevolge daarvan schade lijdt. 3 Toerekening van de dader Een onrechtmatige daad kan een dader op twee gronden worden toegerekend: 1. De daad is te wijten aan de schuld van de dader 2. De daad is te wijten aan een een oorzaak die krachtens de wet voor zijn rekening komt 4 Causaal verband Er wordt een verband geist tussen een onrechtmatige daad en de eruit voortvloeiende schade. De onrechtmatige daad moet dus de oorzaak zijn van de schade. Hierbij gebruikt men adequatieleer, dit houdt in dat de aansprakelijkheid omtrent de schade beperkt is tot wat naar ervaringsregels te verwachten gevolg is van een onrechtmatige daad. 5 Schade Alleen als er schade is ontstaat er aansprakelijkheid uit art. 6:162 BW. Hierbij onderscheiden we schade in vermogensschade en ander nadeel. Als met een onrechtmatige daad gedreigd wordt kan men een gebod/verbod met dwangsom vorderen. Soms wordt bij een onrechtmatige daad een declaratoir vonnis gevorderd, dit is een verklaring van recht dat de daad onrechtmatig is zonder dat hier (voorlopig) processuele gevolgen aan worden verbonden. Dit is belangrijk bij een daad met veel slachtoffers die allemaal individueel schadevergoedingen willen vorderen. 6 Aansprakelijkheid voor anderen Kinderen onder de leeftijd van 14 jaar zijn niet aansprakelijk voor hun onrechtmatige daden. Als er echt een onrechtmatige daad is gepleegd door een kind zijn de ouders/voogden altijd aansprakelijk omdat zijn risico-aansprakelijk zijn. Als een kind van 14 of 15 een onrechtmatige daad begaat kan men er niet alleen voor kiezen het kind aan te spreken maar ook de ouders. Hier zijn de ouders schuld-aansprakelijk (alleen aansprakelijk als zij het kind hebben kunnen beletten van het begaan van de daad). Als een kind schade niet kan vergoeden blijft deze vordering staan tot er betaald is. Bij een onrechtmatige daad door een ondergeschikte, werknemer, is de opdrachtgever ook aansprakelijk, dit is een risico-aansprakelijkheid. Wel is het zo dat de werknemer wel zelf aansprakelijk moet zijn voor de onrechtmatige daad. Daarnaast moet de daad wel in dienst zijn gepleegd. Als een ondergeschikte een fout maakt kan men kiezen uit twee rechtsvorderingen. Men kan namelijk vorderen tegen de werknemer of de werkgever. Het is wel zo dat de werknemer de vergoeding weer kan terugvorderen bij zijn werkgever tenzij de daad een

gevolg was van roekeloosheid. 7 Andere verbintenissen uit de wet Er zijn andere verbintenissen die uit de wet voortkomen dan alleen de onrechtmatige daad. Dit zijn de zogenaamde rechtmatige verbintenissen en kunnen worden onderverdeeld in: - Zaakwaarneming: een zaakwaarnemer handelt op eigen initiatief in de zaak van een ander. De kosten die hij hierbij maakt moeten vergoed worden door degene die daadwerkelijk verantwoordelijk is. Dit is geen onrechtmatige daad als hierachter een rechtvaardigingsgrond gevonden kan worden. - Onverschuldigde betaling Als iemand een betaling doet zonder wetsgrond (het nakomen van een verbintenis die er niet is). De ander is verplicht dit terug te geven. - Ongerechtvaardigde verrijking

Week 7 Hoofdstuk 6 Burgerlijk Recht kernbegrippen 4 Absolute en relatieve vermogensrechten Absoluut recht: een absoluut vermogensrecht geldt tegenover iedereen en houdt in dat iedereen verplicht is zich van het maken van een inbreuk op dir recht te onthouden. Een voorbeeld is het eigendomsrecht, een iemand heeft recht op een zaak en hier mag niemand inbreuk op maken. - Volledige rechten: eigendomsrecht, rechten op voortbrengselen van de menselijke geest en de vorderingsrechten. - Beperkte rechten: een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht. Als een beperkt recht alleen op een zaak kan rusten noemen we het een zakelijk recht. Op een zaak alleen hebben we het recht van opstal, het recht van erfpacht en de erfdienstbaarheid. Onder het zakelijk recht vallen het recht op vruchtgebruik, de rechten van pand en hypotheek. Relatief recht: een relatief vermogensrecht geldt slechts tegenover n of enkele personen en houdt in dat de gerechtigde een bevoegdheid heeft om te vorderen dat die personen iets doen of nalaten. Dit recht geldt alleen ten opzichte van degene van wie krachtens dit recht iets kan worden gevorderd. Dit wordt ook wel het vorderingsrecht genoemd, het ene rechtssubject kan een prestatie vorderen van het andere rechtssubject. Hoofdstuk 7 Goederenrecht 1 De Eigendom Zaak: stoffelijk object Roerende zaak: alle zaken die niet onroerend zijn Onroerende zaak: de grond en alles wat daarmee duurzaam is verenigd Bevoegdheden van eigenaar: - Genotsrecht - Recht op vruchtgebruik - Beschikkingsrecht Eisen voor eigendomsoverdracht van goederen: 1. Geldige titel 2. Beschikkingsbevoegdheid, tenzij voldaan wordt aan art. 3:86 BW 3. Levering, in het geval van beperkte rechten een vestigingshandeling Vormen van levering: - Constitutum possesorium: na de levering houdt de leveraar het goed nog even onder zich - Traditio brevi manu: als de verkrijger de zaak al onder zich had - Traditio longa manu: de zaak is voor de levering al in de handen van een derde, door mededeling van de derde weet hij voor wie hij de zaak houdt. Procedure bij beschikkingsonbevoegdheid: 1. Feitelijke overgave: levering moet plaatsvinden door bezitsverschaffing 2. Tegenprestatie: de overdracht moet anders dan om niet geschied zijn dus er moet een tegenprestatie geleverd zijn. 3. Goede trouw: de verkrijger is te goeder trouw als hij niet weet dat de leveraar beschikkingsonbevoegd is.

Week 8 Hoofdstuk 15 Internationaal Recht 1 Volkenrecht Volkenrecht: bevat regels voor het verkeer tussen staten onderling en tussen staten en volkenrechtelijke organisaties. Bronnen hiervoor zijn verdragen, gewoonte, algemene rechtsbeginselen en jurisprudentie. Verdrag: overeenkomst tussen staten. Deze zijn te onderscheiden naar het aantal deelnemende staten. Een staat is vrij om een verdrag te sluiten maar eenmaal gesloten ook hieraan gebonden. Het verdragsstelsel kent vrijwel geen sancties, wel kan men onderling druk uitoefenen op een bepaald vlak. Bilateraal: tussen twee staten Multilateraal: tussen meerdere staten Verdrag van Wenen: verdrag dat over verdragen zelf gaat. Dit houdt in: regels voor totstandkoming, uitleg, nakoming en tenietgaan. 2 Verdragen in de Nederlandse rechtsorde Bevoegdheden om aan het volkenrechtelijk verkeer deel te nemen worden door nationaal- en volkenrecht geregeld. De regering onderhandelt met andere landen. Als dit voldaan is ondertekent over het algemeen de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze ondertekening moet goedgekeurd worden door de Staten-Generaal en dan is het bindend. Na goedkeuring volgt bekrachtiging, hierbij verklaart Nederland tegenover de andere deelnemende staten dat zij zich gebonden acht. Naderhand worden deze gepubliceerd in het Tractatenblad. Monisme/incorporatiesysteem: Als een land de opvatting heeft dat het internationaal recht rechtstreeks tot het nationaal recht behoort en daarin vanzelf is geincorporeerd. Dualisme/transformatiesysteem: wanneer het internationaal recht afgescheiden is van de nationale rechtssfeer. Dan is er een nationale wet nodig waarin de materie van het internationaal recht is verwerkt. 3 Volkenrechtelijke organisaties Volkenrechtelijke organisaties die bij een speciaal verdrag (onderwerp: oprichting van internationale organisaties) kunnen worden opgericht: - Intergouvermentele organisaties: stimuleren samenwerking tussen de lidstaten door het ontwikkelen van een gemeenschappelijk beleid en het opstellen van verdragen. - Supranationale organisaties: hierbij dragen de lidstaten een deel van hun soevereiniteit over aan de organisatie. Hierbij staat gemeenschappelijk belang hoger dan landsbelang. 4 De Verenigde Naties Wereldwijde organisatie ter voorkoming van wereldoorlog door middel van handhaving van vrede en veiligheid. Deze organisatie is toegankelijk voor alle vredelievende staten. Organen van de VN: 1. Algemene Vergadering: bespreekt vragen en zaken binnen het kader van het Handvest en alles wat betrekking heeft op de bevoegdheden en functies van de in het Handvest voorziene organen. 2. Veiligheidsraad: nemen besluiten over internationale vrede en veiligheid en de handhaving hiervan.

3. Secretaris-Generaal: hoogste ambtenaar van de VN, hij kan alles onder de aandacht brengen van de Veiligheidsraad. 4. Internationaal Gerechtshof: gaat over zaken waarbij lidstaten zich vrijwillig onderwerpen aan de rechtsmacht van het hof. 5. Internationaal Strafhof: berechting van personen die de meest ernstige internationale misdrijven hebben begaan. 5 De Raad van Europa Is een intergouvermentele organisatie met als doel het bevorderen van de gemeenschappelijke fundamentele waarden met betrekking tot de rechten van de mens, de rechtsstaat en de democratie. Fundamentele organen: - Comit van Ministers: heeft als taak aanbevelingen doen aan lidstaatregeringen, bindende beslissingen nemen en verdragen opstellen - Parlementaire Vergadering: doet aanbevelingen aan het Comit van Ministers Europese Hof voor de Rechten van de Mens: rechtsmacht voor als een lidstaat het EVRM niet nakomt. EVRM in NL: veranderingen in het burgerlijk recht en dan vooral het personen- en familierecht. Ook heeft het EVRM veel invloed gehad op de opsporingsmethoden omtrent strafrechtelijke zaken.

Week 9 Hoofdstuk 15 Internationaal Recht 6 De Europese Unie Verdrag betreffende de werking van de EU: oprichtingsverdrag uit 1958 van de EEG Verdrag betreffende de EU: uit 1993, bevat specifieke bepalingen Doelstellingen EU: art. 3 VEU Instellingen: - De Raad: alle lidstaten zijn rechtsstreeks vertegenwoordigd door een minister of staatssecretaris. Wetgevende taak samen met Europees Parlement, politieke taken en zorgt voor algemeen economisch beleid van de lidstaten. - De Europese Raad: bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zij stellen algemene politieke richtlijnen vast. - De Europese Commissie: leden worden door de regeringen van de lidstaten gekozen. Ze zijn de hoogst uitvoerende macht en bevorderen het algemeen belang van de EU. - Het Europees Parlement: parlementarirs uit alle lidstaten, heeft een controlerende taak ten aanzien van de Commissie - Het Hof van Justitie van de EU: Hoogste rechtsprekende orgaan binnen de EU zij spreken recht over de naleving van het Europees Unierecht door de lidstaten. - Europese Centrale Bank: onafhankelijke banken, geven vorm aan het monetair beleid binnen de EU. Besluiten: - Verordeningen: scheppen kant-en-klare bevoegdheden en verplichtingen voor de lidstaten. Zij hebben ook rechtstreekse werking op de particulieren en ondernemingen in de lidstaten. Deze worden vastgesteld door de Raad van Ministers. - Richtlijnen: verplichten de lidstaten zich aan te passen op een bepaald terrein, dit helpt bij de harmonisatie van de lidstaten. - Beschikkingen: beslissingen van de Raad en de Commissie die betrekking hebben op particulieren, ondernemingen of lidstaten als ze hiernaar gericht zijn. Unierecht: - Primair Unierecht: twee verdragen en de daarbij behorende protocollen e.d. - Secundair Unierecht: besluiten ter uitvoering van de verdragen Unierecht aspecten: - Eigen rechtsorde - Unietrouw - Voorrang - Incorporatiesysteem - Eigen rechter - Directe werking

Week 10 Hoofdstuk 13 Strafrecht 1 Het materile strafrecht Materile strafrecht: geeft aan welke feiten strafbaar zijn, wie de dader is en met welke sancties het plegen van die feiten kan worden bestraft. Het materile strafrecht bestaat uit twee delen: 1. Algemeen deel: Algemene Bepalingen bevat voorschriften die van toepassing zijn op alle wettelijke regelingen die strafbepalingen bevatten. 2. Bijzonder deel: bevat alle afzonderlijke gedragingen die strafbaar zijn en geeft aan welke sancties op die gedragingen zijn gesteld. Overtredingen vs. Misdrijven: een overtreding is een lichter delict en een misdrijf een zwaarder delict. De formele wetgever bepaalt of een strafbaar feit een overtreding of misdrijf is. Criteria: - Wetboek van Strafrecht: Misdrijven staan in het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht en overtredingen in het derde boek. - Andere wetten in formele zin: In de wet zelf staat aangegeven welke strafbare feiten in die wet een misdrijf en welke een overtreding opleveren. - Lagere wetgeving: strafbare feiten in lagere wetgeving leveren altijd een overtreding op. Belang: - Bevoegdheid van de rechter o Overtreding -> kantonrecht o Misdrijf -> sector strafrecht - Poging, voorbereiding en medeplichtigheid zijn alleen strafbaar bij misdrijven - Als tegen een Nederlander in het buitenland een strafbaar feit gepleegd is kan in Nederland alleen strafvervolging plaatsvinden als dit een misdrijf oplevert. - Voorlopige hechtenis van een verdachte kan alleen als hij verdacht wordt van een (ernstig) misdrijf. 2 Het Legaliteitsbeginsel Legaliteitsbeginsel: Art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr bepalen dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Oftewel een feit is alleen strafbaar op grond van de wet en men kan niet met terugwerkende kracht door de wetgever strafbaar worden gesteld. Er is ook een verbod op analogie door de rechter, alleen de wetgever mag feiten strafbaar stellen en bij interpretatie door analoge stelt de rechter een feit strafbaar aan de hand van een ander feit. 3 Voorwaarden voor strafbaarheid Delictsomschrijving: formulering van de verboden gedragingen in de wet. Deze gedragingen en de voorwaarden waaronder het feit strafbaar is worden bestanddelen genoemd. Alle bestanddelen in de delictsomschrijving moeten zijn vervuld wil het strafbaar zijn. Daarnaast zijn er nog twee andere voorwaarden: 1. Wederrechtelijkheid: elke strafbaar feit moet in strijd zijn met het recht. Dit staat in de wetsbepaling f wordt voorondersteld. Deze voorwaarde wordt

niet vervuld als men handelt met een rechtvaardigingsgrond (e.g. noodweer) 2. Schuld: iemand die een strafbaar feit pleegt moet een verwijt van zijn gedraging kunnen worden gemaakt. Het begrip schuld heeft binnen het strafrecht drie betekenissen: a. Feitelijk plegen van handeling (strafrechtelijke aansprakelijkheid) komt neer op verwijtbaarheid b. Culpa: onvoorzichtigheid of nalatigheid dus verwijtbaar onzorgvuldig handelen c. Dolus: opzet, dit is de zwaarste vorm van verwijtbaar strafrechtelijk handelen. Men kan ook spreken van voorwaardelijke opzet, de dader is niet doelbewust uit op het ontstaan van een gevolg maar neemt dit op de koop toe. Elementen: schuld en wederrechtelijkheid Soms zijn schuld en wederrechtelijkheid ook een bestanddeel van een delictsomschrijving. 4 Uitbreiding van strafbaarheid Poging en voorbereiding van een misdrijf zijn ook strafbaar en leiden tot uitbreiding van strafbaarheid. Poging: strafmaat is een derde lager dan die voor het voltooide delict. Een poging is alleen strafbaar als het voornemen van de dader tot het begaan van het delict zich door een begin in uitvoering van het misdrijf heeft geopenbaard. Het gebrek aan voltooiing is veroorzaakt door omstandigheden die buiten zijn wil zijn gelegen. Voorbereiding: is alleen geldig als het gaat om de voorbereiding van een misdrijf waarop een maximum gevangenisstraf van 8 jaar of meer staat. De strafmaat voor voorbereiding is de helft van de maimale strafmaat van het voltooide delict. Deelneming is ook een uitbreiding van strafbaarheid. Dit kan in drie vormen voorkomen: 1. Doen plegen: als iemand een strafbaar feit laat plegen door een ander, hier is de feitelijke pleger niet strafbaar. 2. Uitlokking: als de uitlokking opzettelijk heeft plaatsgevonden (dus ook de acceptatie) dan is zowel de feitelijk pleger als de uitlokker strafbaar. 3. Medeplegen: als twee of meer personen een strafbaar feit begaan. Medeplichtigheid: opzettelijke behulpzaamheid bij het plegen van een misdrijf. Het verschil tussen medeplegen en medeplichtigheid is niet altijd even duidelijk, dit is afhankelijk van de feiten die de medepleger/medeplichtige ondergaan heeft. 5 Uitsluiting van strafbaarheid Rechtvaardigingsgronden: 1. Overmacht als noodtoestand: als men moet kiezen tussen een strafrechtelijke plicht en een morele plicht en men kiest de morele, dan is hij in strijd met de strafrechtelijke plicht en kan hij beroep doen op overmacht. (conflict van plichten) 2. Noodweer: als men een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval afweert 3. Wettelijk voorschrift: als men een wettelijk voorschrift opvolgt en daarmee een ander voorschrift schendt, is hij niet strafbaar.

4. Bevoegd ambtelijk bevel 5. Ontbreken van materile wederrechtelijkheid Schulduitsluitingsgronden: 1. Psychische overmacht: psychische druk op de dader vanuit buiten 2. Noodweerexces: geen verhouding tussen de met aanranding bedreigde belangen en het ter afweer van de aanranding gehanteerde middel 3. Onbevoegd ambtelijk bevel 4. Avas: afwezigheid van alle schuld 5. Ontoerekeningsvatbaarheid: geestelijke stoornis

6 De strafrechtelijke sancties Hoofdstraffen: 1. Gevangenisstraf: tijdelijk of levenslang. Bij levenslang kan de rechter er ook voor kiezen een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar te geven. Ook kan deze straf gedeeltelijk of geheel voorwaardelijk opgelegd worden. Dit houdt in dat als de veroordeelde binnen een bepaalde proeftijd zich niet opnieuw schuldig maakt aan strafbaar feit hij deze straf niet (of maar gedeeltelijk) uit hoeft te zitten. 2. Hechtenis: niet in gevangenis maar huis van bewaring. Eigenlijk is er zeer weinig verschil meer tussen hechtenis en de gevangenisstraf. Ook hechtenis kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. 3. Taakstraf: kan opgelegd worden voor elk misdrijf dat wordt bedreigd met gevangenisstraf, hechtenis of een geldboeten en elke overtreding die wordt bedreigd met hechtenis. Een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf of leerstraf of een combinatie. 4. Geldboete Strafmaat: ligt tussen het voor alle delicten gelijke minimum en het per delict in de wet vastgestelde maximum. Het algemene minimum voor gevangenisstraf en hechtenis bedraagt 1 dag en de minimum geldboete is drie euro. Maatregelen: bescherming van de belangen van de samenleving of de dader. 1. Plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis 2. Terbeschikkingstelling: verminderd toerekeningsvatbare daders, psychiatrische behandeling 3. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders 4. Schadevergoedingsmaatregel 5. Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel 7 De reclassering Taken van de reclassering: 1. Het verschaffen van voorlichting omtrent de persoon van de verdachte aan de rechter. 2. Zorgen dat een taakstraf ten uitvoer kan worden gelegd 3. Hulp verlenen aan de verdachte bij verblijf in de gevangenis of het huis van bewaring en bij zijn terugkeer in de maatschappij 8 De zin van de straf De zin van straf is vergelding. Doeleinden: - Speciale preventie: voorkomen dat de dader opnieuw een delict pleegt - Generale preventie: voorbeeld stellen voor de maatschappij zodat andere burgers dit strafbaar feit niet begaan - Beveiliging van de maatschappij

Week 11 Hoofdstuk 4 De Rechterlijke Macht (zie week 3) 2 Het Openbaar Ministerie Zittende Magistratuur: rechters Staande Magistratuur: leden van het OM Openbaar Ministerie: belast met de strafrechterlijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. Het OM is de enige instantie in NL die bevoegd is tot de vervolging van strafbare feiten, vervolgingsmonopolie. Arrondissementsparket: werkplaats officieren van justitie. Hoofd van het arrondissementsparket is de hoofdofficier van Justitie. Landelijk Parket: belast met de gezagsuitoefening over het landelijk rechercheteam. Hier heeft de hoofdofficier van justitie de leiding. Ressortsparket: werkplaats van de advocaten-generaal. De leiding wordt gegeven door de hoofdadvocaat-generaal. College van procureurs-generaal: Hoofd van het OM. Kan bijzondere aanwijzingen geven, betreffende de opsoring en vervolging in een concreet geval. Verschillen tussen rechters en OM: 1. OM is een vervolgende instantie Rechter geeft een oordeel 2. OM vrijwel alleen in het strafrecht actief Rechter is bevoegd in burgerlijke, straf- en bestuurszaken 3. OM staat onder het gezag van het College van procureurs-generaal Rechter is altijd onafhankelijk 3 Rechtspraak in eerste aanleg Bevoegdheidsregels of competentieregels: Wettelijke regels die aanwijzen welk gerecht in een bepaalde zaak bevoegd is. Rechtspraak in eerste aanleg: Als een rechtzaak voor het eerst voor de rechter wordt gebracht en door hem wordt behandeld en beslist. Hierbij is de rechtbank bevoegd. Absolute bevoegdheid: Eerste Aanleg -> Rechtbank Hoger Beroep -> Gerechtshof Cassatie -> Hoge Raad 3.1 Bevoegdheid van de rechtbank Burgerlijke rechter: Geschillen van burgerlijk recht beoordelen aan de hand van burgerlijk procesrecht. Bestuursrechter: Beoordelen van bestuurszaken en belastingszaken volgens het bestuursprocesrecht. Strafrechter: Beoordelen van strafzaken volgens de regels van het strafprocesrecht. Er zijn dus drie sectoren: 1. Civiele sector: Alle vorderingen die niet tot de beveogdheid van de kantonrechter horen 2. Strafsector: Misdrijven 3. Bestuurssector: Awb-besluiten (Algemene wet bestuursrecht) Meervoudige kamer: Rechtszaal met twee rechters en een voorzitter.

3.2 Bevoegdheid van de kantonrechter Burgerlijk recht: a. Zaken met een vordering t/m 25.000,- incl. Rente b. Zaken met een vordering van onbepaalde waarde ( 25.000,-) c. Zaken betreffende arbeidsovereenkomsten, collectieve arbeidsovereenkomst, huurovereenkomst en huurkoop. (dit is ongeacht de waarde van een eventuele vordering!) d. Andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt Strafrecht: De kantonrechter is bevoegd te oordelen over vrijwel alle overtredingen. Bestuursrecht: De kantonrechter is alleen bevoegd in zaken onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. 3.3 Relatieve bevoegdheid Bepaald welke van de negentien rechtbanken bevoegd is om een zaak te behandelen. Burgerlijke zaken: Bepalend is de woonplaats van de gedaagde. Strafzaken: De rechter binnen wiens rechtsgebied het misdrijf gepleegd is bevoegd tot behandelen van de zaak. Hierbij is dus de plaats van delict bepalend. Bestuurszaken: Bepalend is welk bestuursorgaan het bestreden besluit heeft vastgesteld en waar deze gezeteld is. Vonnis: de rechter wijst vonnis Arrest: het hof (of de HR) wijst arrest Beschikking: de rechter geeft een beschikking Uitspraak: de rechter doet uitspraak 4 Rechtspraak in hoger beroep en cassatie Regeling van Hoger Beroep: 1. Burgerlijke zaken: Hierbij wordt het hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin het gerecht in eerste aanleg is gevestigd. 2. Strafzaken: Hierbij is het gerechtshof het bevoegde gerecht voor hoger beroep 3. Bestuurszaken: Hoger beroep binnen bestuurszaken vindt plaats bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 4.1 De gerechtshoven De voornaamste taak van het gerechtshof is rechtspraak in hoger beroep. Er zijn ook aparte kamers die bevoegd zijn tot het gelasten van een onderzoek in een onderneming. 4.2 De Hoge Raad der Nederlanden De Hoge Raad is het hoogste rechtscollege in Nederland. Nadat men n keer in hoger beroep heeft ingesteld kan alleen nog geprocedeerd worden bij de Hoge Raad. Hierbij is er sprake van beroep in cassatie i.p.v. hoger beroep. Procedures van indienen cassatie civiele zaken: Hierbij brengt men een dagvaarding uit of dient men een verzoekschrift in. Daarin wordt aangegeven waarom de bestreden uitspraak van de lagere rechter voor cassatie wordt voorgedragen. Dit kan ingedient worden door burgers, bedrijven en het OM.

Cassatiegronden: 1. Verzuim van vormen: dit betreft voorschriften van formeel recht. Dus als een rechter zich niet heeft gehouden aan een regel van procesrecht. 2. Schending van het recht: klacht over de onjuiste toepassing van een regel van materieel recht door een lagere rechter. Als de Hoge Raad de bestreden uitspraak onjuist vindt, dan vernietigt hij die uitspraak. Is er geen grond tot cassatie dan verwerpt hij het beroep. 4.3 De procureur-generaal bij de Hoge Raad Procureur-generaal: behoort niet tot het OM. Zij zijn onafhankelijk. Als er ongewenste verschillen bestaan tussen uitspraken van lagere rechters over verwante zaken dan kan men beroep doen op een bevoegdheid van de procureur-generaal bij de Hoge Raad nl. cassatie in het belang der wet. Ook neemt de procureur-generaal een conclusie, een openbaar advies aan de Hoge Raad. Waarin een motivering staat op welke grond de Hoge Raad een bepaald besluit moet nemen. Hoofdstuk 14 Strafproces recht 1 Enkele kenmerken van het strafproces Strafprocesrecht: bevat voorschriften over de strafrechtspleging, het doel is de verwezenlijking van het materile strafrecht door het stellen van regels over de wijze van opsporing van strafbare feiten en de vervolging en berechting van verdachten. Vervolgingsmonopolie: alleen het OM mag burgers strafrechtelijk vervolgen. Burgers kunnen aangifte doen en eventueel een schadevergoeding eisen. Kenmerken van het strafproces: - Karakter: kan accusatoir of inquisitoir zijn. o Accusatoir houdt in dat een onafhankelijke derde een oordeel geeft over hetgeen wat door twee gelijkwaardige partijen is aangevoerd. De rechter gaat hierbij uit van vaststaande feiten die aangevoerd worden door de partijen. o Inquisitoir: hierbij zijn geen gelijkwaardige partijen maar is de verdachte een voorwerp van een onderzoek. De rechter zoekt hier samen met de openbare aanklager uit wat er precies gebeurd is, de materile waarheid. - Dwangmiddelen: voorschriften omtrent deelneming van de verdachte in het onderzoek. - Raadsman: mogelijkheid tot rechtsbijstand van raadsman - Opportuniteitsbeginsel: de bevoegdheid van het OM om af te zien van strafrechtelijke vervolging o Seponeren/sepot 2 Het voorbereidend onderzoek Het opsporingsonderzoek: Aanleiding voor vervolging door het OM: - Aangifte - Klacht: alleen bij zogenaamde klachtdelicten - Bij vermoeden kan een opsporing in worden gezet Bijzondere opsporingsbevoegdheden:

Dwangmiddelen: inbreuk op grondrechten -> altijd een proces-verbaal en leiding van de officier van justitie! Gerechtelijk vooronderzoek Vrijheidsbenemende dwangmiddelen: - Staande houden - Aanhouden - Inverzekeringstelling - Bewaring - Gevangenhouding 3 De strafbeschikking Besluit over voortgang van de zaak: - Sepot - Vervolging: strafbeschikking uitvaardigen of verdachte dagvaarden Strafbeschikking: kan het OM uitvaardigen bij een misdrijf met een maximum gevangenisstraf van 6 jaar. Hierin staan naam, adres, omschrijving van strafbaar feit. 4 De dagvaarding Dagvaarding: oproep voor verdachte om voor het gerecht te verschijnen. De dagvaarding wordt betekend door het persoonlijk overhandigen aan de verdachte. Dit is belangrijk omdat door de dagvaarding de verdachte de zittingsdatum weet. Een verdachte mag wel zelf kiezen om aanwezig te zijn maar heeft hier altijd recht op. Een dagvaarding is nietig als hij niet goed is betekend, als dit plaatsvindt moet de officier van justitie de dagvaarding opnieuw betekenen. 5 Het onderzoek ter terechtzitting Verstek: Wanneer een verdachte niet is verschenen en wel op de juiste wijze betekend is wordt de zaak behandeld zonder zijn aanwezigheid. Het vonnis wordt dan verstekvonnis genoemd. Als de verdachte wel verschenen is wordt eerst gevraagd naar zijn persoonsgegevens. Daarna zal het onderzoek beginnen waarbij vragen gesteld worden aan de verdachte, hij is alleen niet verplicht te antwoorden. Vervolgens kunnen getuigen of deskundigen worden gehoord en eventueel het slachtoffer. Hierna is er beraadslaging volgens art. 348 Sv en art. 350 Sv. Artikel 348 Sv: 1. Is de dagvaarding geldig? 2. Is de rechter bevoegd? Absolute/relatieve bevoegdheid 3. Is de OvJ ontvankelijk? Sterfte/verjaring/jonger dan 12/er is al een onherroepelijke uitspraak gedaan/strafbeschikking is uitgevoerd. Bijzondere situaties: opsporingsmethoden/redelijke termijn. 4. Is er reden voor schorsing van de vervolging? Artikel 350 Sv: 1. Is het telastegelegde feit te bewijzen? 2. Is het feit strafbaar? 3. Is de dader strafbaar? -> rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden 4. Welke straf/maatregel moet worden opgelegd? 6 De rechtsmiddelen Gewone rechtsmiddelen: Hoger beroep en cassatie.

-

Buitengewone rechtsmiddelen: cassatie in het belang der wet -> kan alleen bij de Procureur-Generaal 7 De politie Taken: 1. Ordehandhaving 2. Opsporing van strafbare feiten

Week 12 Hoofdstuk 5 Het Bestuur Afdeling 1 Materieel Bestuursrecht Bestuursrecht: regels over bestuursactiviteiten van de overheid. Bestuursorgaan: - Een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of - Een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. 1 Handelingen van bestuursorganen - Feitelijke handeling: handelingen van een bestuursorgaan met een rechtsgevolg, ongeacht de wil van dit orgaan. o Privaatrechtelijk: Onrechtmatige overheidsdaad Rechtmatige overheidsraad Publiekrechtelijk handelen: rechtshandeling met beoogd rechtsgevolg. o Privaatrechtelijk o Publiekrechtelijk: Awb-besluiten Andere besluiten

-

Besluiten: 1. Algemeen verbindend voorschrift: besluiten van lagere overheden (dus in materile zin en niet in formele zin) 2. Een besluit van algemene strekking niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift: hebben betrekking op de werkingsfeer of het toepassingsbereik van reeds bestaande algemeen verbindende voorschriften, ze bevatten geen zelfstandige normen. 3. Beleidsregel: regel over de uitoefening van een aan een bestuursorgaan toegekende bevoegdheid. 4. Beschikking: stelt voor slechts n persoon een rechtsgevolg vast 2 De beschikking Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is Soorten beschikkingen: 1. Begunstigde en belastende beschikkingen: a. Begunstigend: aan de burger verleende vergunningen en subsidies. b. Belastend: aan de burger opgelegde verplichting (berust altijd op een wet) 2. Vrije en gebonden beschikkingen: a. Vrije: als er een afzonderlijke regel ontbreekt of als de wetgever het bestuursorgaan de nodige beleidsvrijheid heeft gegeven. b. Gebonden: als de wet op grond waarvan de beschikking is gegeven precies voorschrijft in welke gevallen en onder welke voorwaarden de overheid de beschikking mag geven. 3 Rechtsregels voor beschikkingen Geldigheidsvereisten in de Awb: 1. Zorgvuldige voorbereiding

2. Het verbod van dtournement de pouvoir: het bestuur mag zijn bevoegdheid niet voor een ander doel gebruiken dan waarvoor de bevoegdheid verleent is. 3. Evenredige belangenafweging: ook van derden en algemeen belang 4. Bekendmaking 5. Motiveringsplicht 6. Hoorplicht: a. De aanvrager hoeft in beginsel niet te wrden gehoord, tenzij het bestuursorgaan dreigt de aangevraagde beschikkingaf te wijzen op grond van andere gegevens dan die de aanvrager heeft vertrekt b. Een derde-belanghebbende moet worden gehoord: i. Als het bestuursorgaan een beschikking zal geven waartegen een belanghebbende naar verwachtingbedenkingen zal hebben, en ii. Die beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen die deze niet zelf heeft verstrekt. 7. Beslistermijn Geldigheidsvereisten buiten de Awb: - Gelijkheid - Rechtszekerheid - Vertrouwen 4 Handhaving Sancties: - Last onder bestuursdwang: herstelsanctie met daarin herstel van de overtreding - Last onder dwangsom: betaling van dwangsom als de overtreding niet hersteld is voor een bepaalde tijd - Bestuurlijke boete - Het intrekken van een begunstigde beschikking: bijvoorbeeld vergunning

Week 13 Hoofdstuk 5 Het Bestuur Afdeling 2 Bestuursprocesrecht 1. Bezwaar 2. Beroep bij rechtbank 3. Hoger Beroep 5 Bezwaar en beroep Belanghebbende bij een beschikking kunnen daartegen schriftelijk bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat deze beschikking gaf. Dit wordt ingediend door middel van een bezwaarschrift. Men kan ook rechtstreeks beroep doen bij de bestuursrechter mits het bestuursorgaan deze zaak daarvoor geschikt vindt. 6 Beroep bij de rechtbank Vragen voor inhoudelijke behandeling: - Bevoegdheid - Ontvankelijkheid (alleen belanghebbenden) Behandeling in beroep: 1. Vooronderzoek 2. Onderzoek ter zitting 3. Voorlopige voorziening (bij spoed) 4. Uitspraak 7 Hoger Beroep Hoger beroep in Awb wordt behandeld door de afdeling betuursrechtspraak van de Raad van State. 8 De Nationale ombudsman Doet onderzoek naar bestuursorganen of zij behoorlijk gehandeld hebben.