Samenvatting sociologie

73
Hoofdstuk 1 Het sociologische perspectief. 1.1 Het sociologische nader bekeken Het sociale, of het sociale leven of samenleven, vormt het studieobject van de sociologie. De socioloog werkt met een neutrale notie van het sociale die zowel harmonieuze als conflictgeladen verhoudingen en zowel negatief als positief gewaardeerde relaties omvat. Binnen het sociale vormen sociale relaties of sociale verhoudingen of sociale betrekkingen de basiselementen. Volgens de Duitse socioloog Max Weber berusten sociale betrekkingen op sociaal handelen van de kant van twee of meer actoren. Volgens Weber is sociaal handelen het handelen van een actor dat georiënteerd is op het handelen van een of meer andere actoren. Bij een sociale relatie, verhouding of betrekking raken de sociale handelingen van twee of meer actoren met elkaar verweven. Een eerste belangrijk kenmerk van samenhandelen is dat het om een dynamisch, tijdsgebonden proces gaat. Een tweede kenmerk is dat ze tot op zekere hoogte een open en voorspelbaar karakter bezitten. Het derde kenmerk van samenhandelen is dat de wederzijdse oriëntatie doorgaans gepaard gaat met een minimum aan bewuste of psychische betrokkenheid bij de individuele deelnemers. Anthony Giddens noemt dat de reflexieve “monitoring” van handelen. Of het voortdurend succesvol sturen en controleren door de actor van zijn eigen activiteit. Norbert Elias bepaalde verhoudingen (docent-leerling) een afhankelijkheidsverhouding of sociale binding: de actoren hebben elkaar nodig Hij heeft het ook over een sociaal verband of een samenhangend geheel van bindingen met een zekere duurzaamheid en voor derden observeerbare grenzen. Binnen sociale bindingen of verbanden staan de afhankelijkheden meestal in teken van specifiek motief, wat toelaat om vier grote soorten sociale bindingen of verbanden van elkaar te onderscheiden. Cognitieve sociale bindingen die ingebed liggen in een cognitief sociaal verband

Transcript of Samenvatting sociologie

Page 1: Samenvatting sociologie

Hoofdstuk 1 Het sociologische perspectief.

1.1 Het sociologische nader bekeken

Het sociale, of het sociale leven of samenleven, vormt het studieobject van de sociologie. De socioloog werkt met een neutrale notie van het sociale die zowel harmonieuze als conflictgeladen verhoudingen en zowel negatief als positief gewaardeerde relaties omvat.Binnen het sociale vormen sociale relaties of sociale verhoudingen of sociale betrekkingen de basiselementen.

Volgens de Duitse socioloog Max Weber berusten sociale betrekkingen op sociaal handelen van de kant van twee of meer actoren.

Volgens Weber is sociaal handelen het handelen van een actor dat georiënteerd is op het handelen van een of meer andere actoren.

Bij een sociale relatie, verhouding of betrekking raken de sociale handelingen van twee of meer actoren met elkaar verweven.

► Een eerste belangrijk kenmerk van samenhandelen is dat het om een dynamisch, tijdsgebonden proces gaat.

► Een tweede kenmerk is dat ze tot op zekere hoogte een open en voorspelbaar karakter bezitten.

► Het derde kenmerk van samenhandelen is dat de wederzijdse oriëntatie doorgaans gepaard gaat met een minimum aan bewuste of psychische betrokkenheid bij de individuele deelnemers.

Anthony Giddens noemt dat de reflexieve “monitoring” van handelen. Of het voortdurend succesvol sturen en controleren door de actor van zijn eigen activiteit.

Norbert Elias bepaalde verhoudingen (docent-leerling) een afhankelijkheidsverhouding of sociale binding: de actoren hebben elkaar nodig

Hij heeft het ook over een sociaal verband of een samenhangend geheel van bindingen met een zekere duurzaamheid en voor derden observeerbare grenzen.

Binnen sociale bindingen of verbanden staan de afhankelijkheden meestal in teken van specifiek motief, wat toelaat om vier grote soorten sociale bindingen of verbanden van elkaar te onderscheiden.

► Cognitieve sociale bindingen die ingebed liggen in een cognitief sociaal verband

► Economische bindingen► Politieke bindingen► Affectieve bindingen

1.2 Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving

In onze samenleving resulteert een hoge graad van taakspecialisatie of arbeidsdeling in een veralgemeende of gegeneraliseerde afhankelijkheid.

De Swaan spreekt van (sociale) netwerken : een lange ketting van afhankelijkheden.Elk product kan gezien worden als een concretisering van een uitwisselngs-, arbeidsdelings- en afhankelijkheidsnetwerk.

Page 2: Samenvatting sociologie

Sociale bindingen liggen nogal eens ingebed binnen sociale verbanden en beide zijn doorgaans schakels binnen breed vertakte en geografisch uitgestrekte sociale netwerken. Net zoals bij sociale bindingen en verbanden kunnen we diverse soorten van sociale netwerken onderscheiden.

Door relationele grootheden te verzelfstandigen dreigt het gevaar van reïficatie. Zo suggereert een uitdrukking als de economie dat het gaat om een autonoom object dat buiten ons om bestaat en een eigen werkzaamheid bezit.

De sociologie bestudeert die grootschalige netwerken vanuit haar eigen perspectief en beschouwt ze tevens als onderscheiden netwerken binnen een meer omvattend geheel; Dat is de maatschappij of samenleving: het momentale geheel van alle sociale relaties, verbanden en netwerken.

Bij het woord maatschappij of samenleving denken we immers spontaan aan het leven binnen een natiestaat en hebben we het dus over een nationale of regionale samenleving.

Binnen en buiten de sociale wetenschappen wordt er al een tijdje over de globalisering of mondialisering gesproken. Sociologisch bedoelt men er mee dat er

► enerzijds steeds meer sociale relaties en bindingen tussen geografisch verafgelegen actoren zijn

► en dat anderzijds de sociale netwerken en sociale verbanden met een transnationaal, zelfs mondiaal karakter groeien.

Beide evoluties zorgen ervoor dat we vandaag niet enkel binnen een territoriaal begrensde samenleving bewegen, maar ook actoren binnen de wereldmaatschappij zijn. Wat leidt tot een groeiend kosmopolitisme.

1.3 Sociologisch verbeeldingskracht

Denken in termen van sociale bindingen is een schoolvoorbeeld van relationeel denken.

Sociologisch denken is relationeel denken en dat spreekt niet vanzelf in onze individualistische cultuur. Norbert Elias heeft het in dit verband over de dominantie van het egocentrische maatschappijbeeld. Dat al snel resulteert in sociale blindheid, het niet onderkennen van relaties of afhankelijkheden.

Het egocentrisch maatschappijbeeld gomt de verafgelegen of anonieme bindingen uit die ieder leven mee gestalte geven.Kennismaken met de sociologie is de egocentrische bril leren afzetten . dat is synoniem met decentrering, het sociale is niet langer een reeks concentrisch cirkels met mij in het centrum.

Volgens C. Wright Mills komt er sociale verbeeldingskracht in de plaats: het vermogen om zichzelf te observeren als een knooppunt van en in menigvuldige sociale bindingen, verbanden of netwerken ie het eigen denken en handelen mee vorm geven.Mills schrijft dat het het vermogen is om zowel de onpersoonlijkste en verst verwijderde verandering als de meest vertrouwde kenmerken van de menselijke zelf te overzien en de relatie ertussen te zien.

Daarnaast gebruikt Mills sociologische verbeeldingskracht ook in beperktere zin. Dan heeft hij het over het vermogen om persoonlijke problemen met sociale invloeden of feiten te verbinden.

Mills vindt dat belangrijk omdat

Page 3: Samenvatting sociologie

► Een sociaal geduid probleem niet langer een individuele aangelegenheid maareen meta anderen gedeelde situatie is.

► Ten tweede zorgt de sociale duiding voor een ander perspectief op de mogelijke oorzaken.

In navolging van Mills kunnen we spreken van individuele moeilijkheden voor zover problemen autobiografisch of als private kwesties worden beleefd en geduid.

Bij een sociaal probleem daarentegen brengen een of meerdere sociale factoren o tendensen een grotere groep mensen in moeilijkheden.

De sociologisch verbeeldingskracht werkt als een kritische kracht omdat ze het dominante egocentrische maatschappijbeeld weerspreekt. Maar het mondt ook nogal een uit in victim blaming, waarbij het slachtoffer de schuld krijgt en niet langer als een slachtoffer, maar als een dader gezien wordt.

1.4 Sociologie en sociaal engagement

To think sociologically is to make sense of the human condition via an analysis of the manifold webs of human interdependency.Wat vaak aanleiding kan geven tot defamiliasering : tot dan toe vertrouwde stukjes sociale realiteit worden enigszins onvertouwd.

Als wetenschappelijke discipline streeft de sociologie naar een waarderingsvrije, systematische en veralgemeenbare, empirisch onderbouwde kennis van het sociale.

Sommigen ijveren eerder voor een kritische of geëngageerde sociologie en vinden dat de sociologen het standpunt van de onderdrukte moeten innemen (standpunttheorie).

De standpunttheorie neemt nadrukkelijk afstand van het ook binnen de sociologie dominante wetenschapsethos en haar eis van een waarderingsvrije kennis.Deze opvatting botst met het principe van de scheiding tussen feiten en waarden: strikt empirische vaststellingen zijn mogelijk en staan los van hun eventuele waardering of evaluatie.Enkel de keuze van een bepaalde studie- of onderzoeksthema is ethisch of politiek gemotiveerd, niet ook de sociologische arbeid. Waarderingsvrij sociologisch onderzoekswerk is mogelijks waardebetrokken, maar niet waardegeladen.

1.5 Goede bedoelingen en hun onbedoelde gevolgen

In de eerste plaats wordt het interventievermogen van de overheid binnen onze cultuur dwingend gereguleerd door het onderscheid tussen de private en de publieke sfeer.

In de tweede plaats maakt de bredere inbedding van sociale bindingen of verbanden in uitdijende sociale netwerken dat sociale sturing nogal eens neerkomt op varen zonder een kompas.

Overheidstussenkomsten stuiten daarom meer dan eens op onbedoelde gevolgen, ze produceren dan uitkomsten die anders uitvallen dan werd bedoeld door de handelende actor.

Soms sorteren overheidsinterventies krek de omgekeerde gevolgen van wat werd beoogd en kunnen we spreken van perverse effecten. Dat door de Vlaamse socioloog Herman Deleeck het Matheüs effect noemt (aan hem die heeft zal gegeven worden.).

Page 4: Samenvatting sociologie

Onbedoelde gevolgen wijzen op de grenzen van de maakbaarheid van onze samenleving. En op de grenzen van de relationele maakbaarheid van de samenleving.

Vandaar de paradox van de sociologische verbeeldingskracht: men kan leren afhankelijkheden en hun effecten te doorgronden, maar men, verkrijgt tegelijk een verhoogd bewustzijn van de weerbarstigheid van het sociale, wat de eventuele opgewekte sociale veranderingszin tempert.

De voornaamste taak van de socioloog bestaat in het opsporen van de onbedoelde maatschappelijke repercussies van doelgerichte menselijke handelingen.

Popper bekritiseerd het historisisme, of de opvatting dat de geschiedenis van een samenleving of beschaving onvermijdelijk in een bepaalde richting stuwt volgens te kennen wetmatigheden. Volgens hem bestond de armoede van die stroming erin dat het niet erkent dat de toekomstige evoluties of trends altijd mee vorm krijgen door de reacties van de kant van de individuele of collectieve actoren op tegenwoordige of zich aftekenende ontwikkelingen en daarom tot op grote hoogte onvoorspelbaar zijn.

Zo zijn er de zichzelf weerleggende of zelfvernietigende voorspellingen waarbij een aanvankelijk correcte voorspelling onbedoeld voor een handelen zorgt dat de voorspelling te niet doet.Robert King Merton schreef over de logische tegenhanger vertrekkende van het Thomas-Theorema: Wanneer mensen situaties als reëel beschouwen, hebben die reële gevolgen. Het Thomas-axioma ziet af van het feitelijke waarheidsgehalte van, een situatiedefinitie, of de interpretatie van een verschijnsel die zegt dat het waar is.

Uit het Thomas-axioma volgt de zichzelf waarmakende of zelfbevestigende voorspelling, waarbij een aanvankelijk onware situatie definitie een handelen oproept dat de oorspronkelijk onware voorstelling juist maakt.

Inhet vervolg van zijn opstel benadrukt Merton vooral de waarde van deze notie voor een juister begrip van de kracht van etnische en andere sociale vooroordelen en stereotiepen.Vele zelfbevestigende veronderstellingen vertrekken vanuit een niet onderbouwd of onbewijsbare definitie van een toekomstige situatie.

Bij de bevestiging van een toekomsttrend of mode speelt vaak het meesleureffect mee, wanneer niet zomaar iemand de voorspelling maakt, maar actoren die in brede kringen een geloofwaardigheid bezitten die afstraalt op hun uitspraken.

We kunnen dit de sociale geloofscirkel noemen: de onbewijsbare definitie van de toekomstige situatie is geloofwaardig omdat ze van geloofwaardige voorspellers komt en leidt daarom tot een handelen dat de voorspelling bevestigt, waardoor de geloofwaardigheid van de voorspellers toeneemt.

Hoofdstuk 2 Sociologisch basisvragen en –begrippen

2.1 Hoe is sociale orde mogelijk?

Page 5: Samenvatting sociologie

Sociologen houden zich voornamelijk met drie basisvragen bezig:► Hoe is een geordend samenleven mogelijk?► Hoe beïnvloedt dat samenleven onze individuele levens?► En wat zijn de basiscontouren van onze samenleving?

De eerste vraag noemen we kortweg de sociale orde vraag.

De sociale orde vraag vormt het fundament van het sociologische perspectief.

In de eerste plaats kent een geordende sociale verhouding, en a fortiori een geordend sociaal verband of netwerk, een zekere mate van voorspelbaarheid.Ze vertonen een relatief stabiel patroon van samenhandelen, daardoor zijn verhoudingen of bindingen voorspelbaar zelfs voor de actoren.

In de tweede plaats is een geordend samenhandelen gestructureerd. In de visie van de Duitse socioloog Niklas Luhhman is een sociale structuur een selectieve inperking van de handelingsmogelijkheden van bepaalde actoren.We kunnen een sociale structuur ook omschrijven als een globale richtingaanwijzer voor het samenhandelen.

Daarom spreken we bij sociale structuren van voorgesorteerde handelingsmogelijkheden, dus over een kunnen dat nog verder gestalte moet krijgen en ook van een globale richtingsaanwijzer.

Binnen de sociologie circuleren uiteenlopende visies op sociale structuren, maar de visie van de sociale normen domineert.

Sociale structuren zijn in die visie da simpelweg sociale normen die zeggen hoe men zich in een bepaalde sociale verhouding in het algemeen moet gedragen.

Sociale normen normeren dan letterlijk het samenhandelen en waarborgen zo een geordende sociale omgang: dat is het basisidee van de regelgerichte visie op sociale orde.

De normen binnen een sociale betrekking verschillen naargelang de sociale positie (de plaats die iemand inneemt binnen een sociale relatie).

Sociale normen zijn al dan niet juridisch afdwingbaar formeleinformele sociale normen.

De sociale normen scheppen sociale verwachtingen: iemand kan een bepaald gedrag of een bepaalde reactie van iemand verwachten.

Het geheel van verwachtingen tegenover het handelen van een positie bekleder noemen we een sociale rol.

Vandaar de probalistische of verwachtingsgerichte visie op sociale orde: complementaire sociale verwachtingen over het handelen van positiebekleders of rollen structureren het samenhandelen.

Zowel naar de toekomst als naar het heden is een sociale verwachting kortom ingesteld op de waarschijnlijkheid van welbepaalde sociale handelingen.

Hierdoor wordt in sociale verwachtingen meestal routineus koers gevaren op verwachtingen.

Page 6: Samenvatting sociologie

2.2. Objectieve en subjectieve sociale ongelijkheid.

Sociale orde komt meestal neer op een geordend sociaal verkeer tussen sociaal ongelijken.

Sociale ongelijkheid is een veelzijdig fenomeen, maar zoals de uitdrukking al aangeeft is er steeds sprake van een asymmetrie, die meestal slaat op een verschil in communicatiemogelijkheden en beslissingsmacht.

We kunnen twee dimensies van de sociale ongelijkheid onderscheiden: de objectieve en de subjectieve dimensie.

Binnen organisaties valt macht samen met de mogelijkheid om voor anderen bindende beslissingen te nemen, of beslissingen die anderen tot uitgangspunt of premisse van hun handelen moeten nemen.

Organisaties kennen kortom een beslissingshiërarchie, waarmee een bredere sociale ongelijkheid spoort.

Dat is de objectieve dimensie van sociale ongelijkheid: de sociaal ongelijke verdeling van schaarse en algemeen hooggewaardeerde zaken als inkomen, bezit, diploma’s en macht.Bij deze harde vorm van ongelijkheid hoort het bekende beeld van de sociale of maatschappelijke ladder.(sociale mobiliteit: het stijgen of dalen op de sociale ladder)

De objectieve dimensie van de sociale ongelijkheid hangt samen met de sociaal dominante definities van het waardevolle.

In de tweede plaats leert sociologisch onderzoek dat de objectief vaststelbare ongelijkheden in vooral inkomen en opleiding ook objectief vaststelbare gevolgen hebben.

Wie hoger op de maatschappelijke ladder staat heeft meestal ook meer sociaal aanzien of prestige.

Dat is de subjectieve dimensie van sociale ongelijkheid: de ongelijke waardering en behandeling van individuen of, algemener, van sociale actoren.

De subjectieve ongelijkheid heeft de status of prestigeladder als tegenhanger van de sociale of maatschappelijke ladder.

De objectieve ongelijkheid hangt sterk samen met de beroepspositie.Die samenhang houdt twee dingen in:

► Enerzijds zijn de distributies van inkomen, macht en diploma’s sterk met elkaar verweven.

► Anderzijds convergeren de drie dimensies in bepaalde beroepsposities.

In algemene zin spreken we bij zo’n groep van sociale posities die, op maatschappelijk niveau, binnen de objectieve dimensie van sociale ongelijkheid op plusminus dezelfde hoogte zitten van een sociale laag of een sociaal stratum.

Zo’n sociaal stratum van beroepsposities die kunnen bogen op een vergelijkbaar economisch kapitaal, onderwijskapitaal en professioneel beslissingskapitaal noemen we een klasse.

Page 7: Samenvatting sociologie

Binnen een klasse kunnen we de beroepsposities dan ook opnieuw rangschikken, deels naast en deels boven elkaar, op basis van verschillen in inkomen, diplomaniveau en professionele macht. We vinden dan subklassen of klassenfracties.

De objectieve ongelijkheid tussen binnen een sociale laag, dus tussen klassenfracties, is minder uitgesproken dan die tussen sociale lagen. Samen genomen vormen klassen en klassenfracties de eigenlijke sporten van de maatschappelijke ladder en nemen individuen daarop een klassenpositie in op basis van het uitgeoefende beroep.

Dat beeld past bij het verschijnsel van de sociale stratificatie of de opdeling van een maatschappij in onderling ongelijke lagen van vergelijkbare sociale posities.

In een moderne westerse samenleving gaat het om klassenfracties van vergelijkbare beroepsposities, van daar de uitdrukking klassenmaatschappij.

2.3 Zelfdwang en socialisatie

Sociologen onderzoeken hoe sociale orde of regelmaat ontstaat. Maar ze onderzoeken ook hoe geordende sociale verhoudingen, verbanden en netwerken op individuen inwerken. Dat is de tweede sociologische basisvraag.

De oneven verdeling van geld macht en diploma’s drukt haar stempel op de reële individuele levensmogelijkheden, op de keuzes die we niet alleen willen, maar vooral ook effectief kunnen maken en verwerkelijken.Deze objectieve ongelijkheid heeft ook een subjectieve kant, de ongelijke waardering en behandeling in de sociale omgang.

Voor zover ze een sociale positie innemen, houden mensen zich vaak aan de daarmee verbonden verwachtingen.Verwachtingen structureren immers het samenhandelen omdat ze als richtingsaanwijzers voor het handelen van de betrokken positiebekleders werken.

Waar mensen met elkaar samen zijn moeten ze gewild of ongewild rekening houden met elkaar, dus sociaal handelen en eventueel ook samenhandelen vergt doorgaans een minimum aan zelfbeheersing, de wederzijdse dwang tot zelfdwang.

Zelfbeheersing of zelfdwang komt neer op drift- en affectcontrole, aldus Norbert Elias, die ook van beschaving of civilisatie spreekt.

Een hoge mate van veralgemeende afhankelijkheid vraagt in de sociale omgang van iedereen een hoge mate van drift- en affectcontrole.

Maar in de tweede plaats valt bij een meer ongedwongen sociaal verkeer niet iedere zelfdwang weg: we zijn geremd ongeremd.

Elias noemt een hoog niveau van drift- of affectcontrole terecht een gewoonte of neiging die relatief onbewust ons handelen stuurt.

Dat wijst op een proces van interiorisatie of verinnerlijking: de externe dwang tot zelfdwang wordt een quasiautomatische innerlijke zelfcontrole, een soort van tweede natuur.

Sociologen spreken meestal niet over leerprocessen, maar over socialisatie en socialisatieproblemen.

Page 8: Samenvatting sociologie

Bij socialisatie gaat het om een samenhandelen waarin een of meer belerende anderen een lerend individu sociaal maken, hem of haar het vermogen tot samen handelen bijbrengen.

Bij socialisatie is er sprake van een leerrelatie: geen socialisatieproces zonder een socialisatieverhouding of -binding. Binnen zo’n relatie worden er meestal te gelijkertijd sociale vaardigheden en weten door al ‘gevestigden’ aan nieuwkomers overgedragen met het oog op hun algemene socialefunctioneren of dat binnen een meer specifiek sociaal verband.Een socialisatieproces kent kortom in de regel twee dimensies, een praktische en een cognitieve.

Primaire secundaire en tertiaire socialisatie

In de meeste samenlevingen brengen ouders en andere familieleden, baby’s en jonge kinderen de algemene vaardigheden en kennis bij die ze nodig hebben om op een competente mannier te kunnen deelnemen aan het sociale verkeer.

Gezin en familie zorgen dus de eerste belerende instanties: zij sturen de primaire socialisatie. De Franse socioloog Pierre Bordieu spreekt ook van de vorming van de primaire habitus.

De sterke imprint van de primaire socialisatie heeft veel te maken met het eigene van de verhouding tussen de socialiserende volwassenen en de gesocialiseerde partij.Het kind is sterk afhankelijk van de ouders en kan tegen hun algemen overmacht alleen een algemene hinderkracht inzetten.

De primaire socialisatie verloopt grotendeels diffuus en impliciet.Daarentegen brengt het onderwijs gericht en expliciet, op een georganiseerde of formele mannier kennis en vaardigheden bij.

Het onderwijs staat in voor de secundaire socialisatie.Tegelijk worden de kinderen vanaf de basisschool opgenomen in een groep van gelijken of peer group .

Naarmate de schoolloopbaan vordert, groeit het belang van de overdracht van gespecialiseerde kennisvormen en vaardigheden.

De professioneel georiënteerde secundaire socialisatie bereidt kortom voor op die specifieke vormen van samenhandelen die gespecialiseerde kennis en vaardigheden veronderstellen. Het diploma werkt daarbij al sociaal erkend toegangsbewijs.

De kwalificerende rol van de secundaire socialisatie plaatst het onderwijs alvast in een scharniepositie binnen het meer algemene proces van de positietoewijzing of -allocatie op de arbeidsmarkt.Bij zo’n proces gaat het over de sociaal geregelde verdeling van sociale posities over individuen.

Bij de allocatie of toewijzing van beroepsposities is het behaalde diploma een doorslaggevende factor, waardoor het onderwijs op een dubbele manier kwalificeert; direct voor beroeps posities op de arbeidsmarkt en indirect voor een klassenpositie op de sociale ladder.

Page 9: Samenvatting sociologie

Het onderwijs in Europese welvaartstaten, speelt een feitelijk cruciale rol in de reproductie van sociale ongelijkheid. Want kinderen stromen met een ongelijke bagage het onderwijs binnen omdat ze uit sociaal ongelijke milieus komen.

Naast de primaire en tertiaire socialisatie bestaat er ook nog een tertiaire socialisatie, waarmee men alle socialisatieprocessen die naast of nade primaire en secundaire socialisatie plaatsvinden, willen weergeven.de socialisatie van de massamedia en de peer Group zijn de belangrijkste socialisatie-instanties of socialisatiemilieus van de tertiaire socialisatie.

Sociaal zijn is sociaal worden dankzij anderen en daarbij ook als individu veranderen.

Ten slotte is er nog anticiperende socialisatie, een vooraf leren met het oog op het gewenste lidmaatschap van een sociaal verband waarbinnen men verder zal leren, wat nogal eens resulteert in opzichtig gedrag.

Strikt genomen gaat het niet om een socialisatieproces omdat er geen feitelijke socialisatieverhouding bestaat.

2.5 De gedifferentieerde maatschappij.

Er is nog een derde kernvraag die sociologen bezig houdt: In welke maatschappij leven wij thans?

Om die vraag te beantwoorden moeten we aan tijdsdiagnose doen en daarbij rekening houden met de twee andere basisvragen.

In de tweed plaats zal de sociologie willen achterhalen hoe de gevonden kenmerken mee de levenstrajecten en levenskansen van individuen vorm geven.

Bij het maken van een sociologisch diagnose van het maatschappelijke heden probeert de socioloog aan de hand van liefst solide gegevens en theoretische concepten te achterhalen welke de structuurkenmerken zijn van onze maatschappij.

Een structuurkenmerk definieert een essentieel en duurzaam kenmerk van een sociaal verband, zoals een samenleving, dat licht werpt op haar globale functioneren geordend karakter.

De taakdifferentiatie tussen en binnen sociale verbanden is slechts één voorbeeld van het meer algemene fenomeen van sociale differentiatie, of het bestaan van verschillen tussen sociale eenheden die aan de hand van een eenduidig principe kunnen worden gedefinieerd.

De stratificatie van een samenleving komt neer op een verticale sociale differentiatie tussen ongelijke sociale eenheden (klassen en klassenfractie).

Aansluitend bij de notie van klassendifferentiatie kunnen we zeggen dat de klassen differentiatie een structuurkenmerk van onze maatschappij is.

Het logisch spiegelbeeld van de stratificatie is de horizontale sociale differentiatie.

Indien we ons op het standpunt van een samenleving stellen moeten er altijd duurzame arrangementen bestaan voor het voortbrengen en doorgeven van kennis, voor het nemen van collectief bindende beslissingen,…

Page 10: Samenvatting sociologie

Daarom spreken we van maatschappelijke functies die verwijzen naar de algemene opgaven waarvoor elke samenleving zich gesteld ziet.

Onze Belgische maatschappij koppelt een hoge mate van taakdifferentiatie aan een sterke functionele differentiatie, of het uiteenvallen van de samenleving in relatief zelfstandige sociale eenheden die zich toeleggen op het vervullen van telkens één enkele maatschappelijke functie.

Functiesystemen verschillen van elkaar omdat ze zich toeleggen op telkens één maatschappelijke opgave of functie.

Anders dan bij klassen of sociale strata staan de verschillende functiesystemen niet boven of onder elkaar maar naast elkaar.De gelijkheid slaat op het evenwaardig zijn van de diverse functiedomeinen.In een functioneel gedifferentieerde samenleving zijn alle functiesystemen nodig en daarom gelijkwaardig.

Taakdifferentiatie, klassendifferentiatie e functionele differentiatie zijn dus wezenlijke structuurkenmerken van onze samenleving. Tussen deze 3 grote vormen van sociale differentiatie lopen ook meerdere dwarsverbindingen.

De bestaande taakdifferentiatie volgt daarom tot op grote hoogte de functionele differentiatie van de samenleving in diverse deeldomeinen en binnen ieder functiesysteem geeft de eigen algemene taak aanleiding tot een verdere interne taakdifferentiatie.

De algemene maatschappelijke opgave of functie wordt kortom waargemaakt via interne taakdifferentiatie, wat resulteert in uiteenlopende beroepsposities die door de ermee verbonden verschillen in een financiële beloning, vereist diplomaniveau en beslissingsacht hun bekleders tevens in verschillende klassen plaatsen.

2.6 De moderniteit van de sociologie

Onze maatschappij is sociaal gedifferentieerd op drie punten.

Bij een structurele verandering gaat het per definitie niet om een oppervlakkige trend of :mode, maar om een ontwikkeling of een evolutie die gevolgen heeft voor gevolgen het globale functioneren en de algemene ordening van een sociaal verband.

Bij het opwaarderen van een lopende tendens tot een structurele verandering zijn er twee grote risico’s. Vooreest is er de openheid van een samenleving.In de tweede plaats negeert het vooruitblikken in de maatschappelijke toekomst nogal eens de mogelijkheid van een verschillende uitwerking van de beschreven ontwikkeling binnen uiteenlopende sociale verbanden of groepen.Dat soort van sociale fragmentering, in het bijzonder langs klassenlijnen is bij nieuwe ontwikkelingen eerder regel dan uitzondering.

Dit zorgde ervoor dat de eerste generatie sociologen eerder neigde naar een pessimistische opstelling.

Vaak formuleerden ze de structurele veranderingen die hen zorgen baarden aan de hand van een tweedeling waarin de structuurkenmerken van de vroegere of voormoderne samenleving worden afgezet tegen die van de moderne samenleving.

Page 11: Samenvatting sociologie

Zo verbindt Ferdinand Tönnies de notie van gemeinschaft of gemeenschap met het bestaan van een krachtig wij-gevoel, een grote onderlinge saamhorigheid of sollidaritei omwille van een krachtige wederzijdse affectieve betrokkenheid.

Tönnies onderscheidt drie grote vormen van gemeenschap:1. De bloedgemeenschap2. De plaatsgemeenschap3. En de geestesgemeenschap

In een moderne samenleving domineert de gesellschaft of maatschappij in de economische sfeer. Bij maatschappelijke relaties en verbanden primeert een berekend individualisme waarbij mensen uit eigenbelang een ruilverhouding aangaan.Moderne mensen sluiten als gevolg voor als contracten omdat ze een ruilovereenkomst juridisch willen beveiligen, waardoor ze zich niet langer wederzijds verbonden voelen op basis van een sterk wij-gevoel.

Max Weber sluit deels aan bij Tönnies tijdsdiagnose, maar verbreedt ze.

Hij beschouwt berekend egoïstisch handelen als een vorm van doelrationeel handelen.

Volgens Weber is het bij doelrationeel handelen vooral te doen om de doordachte of berekende omgang met middelen en hun mogelijke neveneffecten in functie van een doel.

Weber spreekt tevens van een doelrationalisatie binnen de moderne samenleving: het handelen binnen de verschillende deeldomeinen wordt alsmaar doelrationeler.

Tijdens de jaren 1950 en 1960 werden de begrippen voor de beschrijving van structurele veranderingen en de tegenstellingen tussen een moderne en een traditionele samenleving nogal eens bij elkaar geteld onder de noemer van modernisering.

Tijdens het moderniseringsproces worden de structuurkenmerken zoals taakdifferentiatie, doelrationalisatie en functionele differentiatie veel geprononceerder, neemt de verstedelijking toe en is er een verhoogde waardering voor alles wat vernieuwing brengt.

In het westen duurt het proces van modernisering al zo’n 4 eeuwen, maar in de 20e en dan vooral na de 2e wereldoorlog kwam de modernisering in een stroomversnelling toen de traditionele samenlevingen in ontwikkelingslanden transformeerden naar een moderne samenleving.Hun ontwikkeling werd gelijkgesteld met modernisering en modernisering met verwestersing.

Vanuit dit oogpunt is modernisering een unilineair evolutieproces met een vastliggend doel (zo dicht mogelijk naar het Europees en Amerikaans model opschuiven) .

Op dit etnocentrische standaardmodel van de modernisering werd al de nodige kritiek geleverd, waarin er op het belang van het kolonialisme voor het proces van westerse modernisering wordt gewezen en vooral op eht bestaan van verschillende vormen van modernisering.

Deze pluraliteit van uitkomsten van het moderniseringsproces wordt meestal uitgedrukt met de term veelvuldige moderniteiten.

Mede omwille van het doorlopende moderniseringsproces is een moderne samenleving op verdere verandering in de toekomst ingesteld. Daarin onderscheidt ze zich van een traditionele samenleving waarin de oriëntatie op het verleden domineert.

Page 12: Samenvatting sociologie

Een moderne samenleving is er namelijk een in verandering waardoor morgen er per definitie anders uitziet dan gisteren.

Een minderheid van de sociologen ontwaren naast het globaliseringproces nog een aantal andere structuurverandering die samengenomen zouden maken dat we niet langer in een moderne, maar in een postmoderne wereldmaatschappij leven.

Het proces van individualisering zou ervoor zorgen dat mensen in hun handelen minder sterk worden gestuurd door bijvoorbeeld socialisatieprocessen.

Bij de trend tot maatschappelijke de-differentiatie wijzen de pleitbezorgers van een postmoderne samenleving ondermeer op de groeiende vermarkting van het onderwijs, de gezondheidszorg of de overheidsdiensten.

De moderniteit is ingesteld op veranderingen, waardoor sommige van haar structuurkenmerken regelmatige wijzigen. Waardoor het valt te betwijfelen of we werkelijk in een post-moderne samenleving leven.

Of zoals de Britse socioloog Zygmunt Bauman zei: “Postmoderniteit is niets anders dan dat de moderne geest een lange, aandachtige en nuchtere blik op zichzelf werpt”.

Tenslotte is het diagnosticeren van de moderne samenleving en haar structuurkenmerken één van haar drie hoofdbezigheden.

Hoofdstuk3 Sociologiegeschiedenis en sociologische visies

3.1 ‘De ontdekking van het sociale’

Binnen het sociologisch perspectief worden individuele moeilijkheden in sociale problemen vertaald en verschijnt een maatschappij als een ingewikkeld netwerk van verhoudingen of verbindingen binnen en buiten sociale verbanden.

Pas tijdens de tweede helft van de 18de eeuw zette zich in brede de opvatting door dat sociale verschijnselen op zichzelf staan.We kunnen dat de ontdekking van het sociale noemen, of het doorbreken van de moderne opvatting dat het sociale een aparte realiteit vormt en sociale mechanismen daarbinnen voor een sociale ordening zorgen.

In het voormoderne wereldbeeld stond het sociale niet op zichzelf omdat sociale verhoudingen en verbanden lagen ingebed in een overkoepelende religieuze kosmologie.

Net als de natuur kende het samenleven een door god gewilde basisordening waaraan iedereen zich had te houden in het sociale verkeer.

Dat leidde tot de standenmaatschappij die de samenleving opdeelde in: de boerenstand, de burgerij, de clerus en de adel, die door god gewild was.

De vorst symboliseerde de eenheid tussen de leden van de verschillende standen en vormde het hoofd van de maatschappij in naam van god.

Page 13: Samenvatting sociologie

De ontdekking van het sociale vergde kortom zowel een ontgoddelijking als een ontstaatsing van het denken over samenleving en sociale orde.

Een eertse belangrijke aanzet tot de sociologische visie kwam er door de Engelse schrijver Thomas Hobbes. Zijn theorie over de natuurstand, waarin iedereen tegen iedereen vocht en het sociaal contract dat orde schiep, toonde aan dat sociale orde voortvloeit uit menselijke handelingen en uit de collectieve beslissing tot ordehandhaving via de instelling van een politiek gezag.

Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw begon echter ook het gebruik van het woord maatschappij te veranderen.En ging het naar een vertaling van het Latijnse begrip socius naar een brede lading en refereerde zowel naar handelingsondernemingen als naar caritatieve instellingen, geleerde genootschappen en de meer algemene publieke sfeer.

Tijdens de tweede helft van de 18de eeuw formuleerden de schotse moraalfilosofen (Adam Ferguson, David Hume en Adam Smith) de basiscontouren van het sociologische perspectief.

Daarbij spiegelden de moraalfilosofen zich aan de natuurwetenschappelijke redeneerstijl en het verlichtingsideaal om zich bij het denken uitsluitend aan de eisen van de rede te houden.

De Schotse moraalfilosofen zijn deels de geschiedenis ingegaan als de grondleggers van de moderne economie (zie economie Over Adam Smith en de onzichtbare hand)

Naast de onzichtbare hand en arbeidsdeling heeft Smith het ook over de verhoogde afhankelijkheid die hieruit volgt en de eindeloze stroom van ruiltransacties, dus sociale relaties.

Net als de andere Schotse moraalfilosofen verbond Smith het nastreven van eigenbelang, een drang tot zelfbehoud en een neiging om zich met anderen te associëren met de menselijke natuur.

3.2 de uitvinding van de sociologie

Aan de verdere uitwerking van het moderne denken over samenleven en sociale orde hebben vooral een aantal Franse filosofen bojgedragen.

Montesquieu behandelt in zijn de l’esprit de loi niet alleen de trias politica leer, maar hij komt ook tot de conclusie dat elke samenleving wordt gekenmerkt door een algemene geest (= culturele identiteit).

Jean Jacques Rousseau herneemt het sociaal contract van Hobbes, maar in zijn ogen is de natuur toestand geen brutale totale oorlog, maar als een Utopia omdat de natuurmens in zijn ogen goedaardig is, concurrentie en afgunst was volgens hem een gevolg van de ongelijkheid die privébezit veroorzaakt (=>vuile communist).

Rousseaus ideeën hadden een grote invloed op de Franse revolutie, die bewwes dat ee maatschappij van de grond af kon heropgebouwd worden en dat er niets natuurlijk was aan de instellingen.

Voor Katholieke denkers bewees de chaos na de revolutie en het terreurbewind dat men god en de monarchie niet ongestraft aan de kant kon schuiven. Zij vonden dat het niet aan de mens was om de samenleving te vormen, maar aan de samenleving om de mens te vormen.

Page 14: Samenvatting sociologie

Auguste Comte was de eerste om het woord sociologie te gebruiken. Hij was een voorstander van het positivisme, of de overtuiging dat alleen een positief-wetenschappelijke kennis die naar natuurwetenschappelijk model rationeel denken met feitenonderzoek combineert, ware inzichten oplevert.

Hij vond dat de wetenschap moest vervolledigd worden met een sociale fysica die hij in twee deeldomeinen opdeelde:

de sociale dynamica die de ontwikkeling van de samenleving bestudeert. De sociale statica die zich op de sociale orde vraag richt

Comtes antwoord op die vraag was dat een geordende samenleving niet kon zonder een gemeenschappelijk geheel ven ideeën en morele waarden.

De tweede grondlegger van de sociologie is Herbert Spencer.

Volgens Spencer wordt het heelal beheerst door een algemene evolutiewet: eenvoudige en ongedifferentieerde eenheden evolueren naar een meer complexe en gedifferentieerde toestand, waarin de onderling gedifferentieerde onderdelen tegelijk op een hoger niveau worden geïntegreerd.

Deze algemene sociologische visie vulde Spencer aan met een sociale ethiek die sterk liberaal en Darwinistisch was. Hij vond dat de overheid de armen niet moest helpen omdat de maatschappij er baat bij heeft dat ze zich niet kunnen voortplanten.

Geen van beide had een zetel aan een universiteit waardoor de sociologie een onvoldoende groot draagvlak had, omdat de wetenschappelijke disciplinevorming geen zaak van interessante ideeën alleen is maar in een moderne samenlevin,g minstens de inbedding in een universiteit vereist.

De eerste aanzet tot disciplinering kwam er vanaf het einde van de 19de eeuw toen een aantal pleitbezorgers vanb de sociologie een leerstoel kregen.

De eerste generatie van academici die hun werkzaamheden expliciet in de sociologie situeerden bekleedden lang niet allemaal een leerstoel in de sociologie.

3.3 Durkheim of het sociale als moreel feit

Weber en Durkheim waren samen de grondleggers van 2 theoretische referentiekaders of sociologische visies die zeggen wat het formele object is van de sociologie.

De eerste en meest fundamentele regel is de sociale feiten te beschouwen als dingen, sociale feiten.In de eerste plaats zegt Durkheim dat om een afstandelijke op de positieve wetenschappen gebaseerde kennishouding te garanderen.Inde tweede plaats zegt hij dat omdat de notie van sociale feiten een eigenstandige werkelijkheid vormt die het menselijke denken en handelen in sterke mate definieert.

Durkheim definieert sociale feiten aan de hand van drie grote kenmerken. Sociale feiten zijn bovenindividueel want sociaal Sociale feiten zijn extern of voorgegeven Sociale feiten zijn gebiedend of dwingend

Page 15: Samenvatting sociologie

De kenmerken van sociale feiten maken dat ze niet kunnen worden verklaard vanuit biologische of psychologische factoren.

De statistiek laat toe om gemiddelden, regelmatigheden of verbanden vast te stellen los van individuen.

Durkheim heeft het vaak over begrippen als sociale solidariteit, begrepen als wij-gevoelens of gevoelens van onderlinge verbondenheid en saamhorigheid, en over sociale cohesie.Een andere term die hij regelmatig gebruikt is sociale integratie: het één maken of integreren tot een hogere sociale eenheid van afzonderlijke eenheden.

Durkheim onderscheidt twee grote vormen van sociale ordening of solidariteit.

In primitieve samenlevingen vloeit die voort uit het bestaan van een sterk collectief of gemeenschappelijk bewustzijn, het geheel van overtuigingen en gevoelens dat gedeeld wordt door de gemiddelde leden van dezelfde samenleving of eenzelfde sociaal verband.Volgens Durkheim vloeit de sterke samenhang tussen collectief en persoonlijk bewustzijn goeddeels voort uit de geringe graad van arbeidsdeling.

Durkheim spreekt hierbij van een mechanische solidariteit, een sociale cohesie die quasiautomatisch voortvloeit uit de gelijkenissen in opvattingen en levenscondities.

In een moderne samenleving heeft de solidariteit een heel ander karakter door de hoge mate van arbeidsdeling.

De veelvormige taakdifferentiatie geeft de individuen de kans om hun eigen capaciteiten te ontplooien, waardoor een moderne samenleving een uitgesproken individualisme kent.

De grote graad van arbeidsdeling zorgt voor een grote wederzijdse afhankelijkheid, die op zijn beurt voor een organische solidariteit zorgt.

Durkheim kreeg steeds meer twijfels over de bindingskracht van de moderne organische solidariteit. Hij vond dat elke maatschappij een minimum aan mechanische solidariteit en bijgevolg orde of consensus nodig had, daarom noemt hij in zijn latere geschriften sociale feiten ook morele feiten.

Durkheims doel was de uitbouw van en morele orde waarin sociale integratie en individuele vrijheid elkaar wederzijds stabiliseren.Maar moderne samenlevingen creëren volgens hem ook spontaan nieuwe vormen van collectief bewustzijn, zoals het nationalisme of patriottisme.

De interne solidariteit wordt verhoogd door een in-group te profileren tegen een out-group of een ander sociaal verband.

3.4 Durkheims erfgenamen: de systeemtheorie

Met zijn opvattingen over de regels van de sociologische methode heeft Durkheim de empirische sociologiebeoefening blijvend beïnvloed.

Een andere factor die de Amerikaanse sociologie beoefening ten goede kwam was de emigratie van talloze Joodse academici en intellectuelen naar de V.S., waardoor de V.S. de sociologie tot de jaren 1960 bleef domineren

Page 16: Samenvatting sociologie

Talcot Parsons leidde de naoorlogse theoretische sociologie.Hij kaartte zijn benadering aan als een algemene theorie van sociale systemen. Hij kan dan ook de grondlegger heten van de systeembenadering of de systeemtheoretische visie binnen de sociologie.

Bij een systeem zijn er basiseenheden enerzijds en relaties tussen deze elementen.

Een sociaal systeem is een systeem van handelingen van individuen waarvan de principiële elementen rollen of constellaties van rollen zijn.

Volgens Parsons zijn positiegebonden rolhandelingen, door verwacting gestructureerde handelingen van positiebekleders, de basiselementen van een social systeem.

Hij heeft het over geïnstitutionaliseerde rollen. Institutionalisering en geïnstitutionaliseerd zijn ongetwijfeld conceptuele hoekstenen van Parsons’ sociologie en ondertussen ook ingeburgerde termen binnen de sociale wetenschappen.

In het algemeen slaan ze op het ontstaan en het voor handen zijn van sociale of collectieve mannieren van handelen en denken die individuen dwingend zijn voorgegeven en waarvan de naleving daarom via sancties wordt bewaakt.

Karakteristiek voor Parsons’ benadering van institutionalisering is zijn neiging om ieder geïnstitutionaliseerd handelen als aangeleerd te beschouwen.Kortom geïnstitutionaliseerde manieren van handelen en denken moeten individuen worden bijgebracht doorheen socialisatieprocessen.

Met deze uitspraak lijkt hij de succesvolle socialisatie van individuen in rollen of verwachtingen tot ultiem fundament van een geordend samenleven.

Maar volgens hem kan er ook geen geordend samenleven zijn zonder verplichtende opvattingen of morele feiten.De handelingen van bijvoorbeeld een potentiële koper en een verkoper zijn volgens Parsons echter ook georiënteerd op meer algemene waarden of definities van het sociaal wenselijke en onwenselijke.Zo is binnen een economische relatie een egocentrische of zelfgeoriënteerde opstelling toegelaten.

De rollen of verwachtingen binnen sociale systemen zijn altijd verbonden met een of meer achterliggende geïnstitutionaliseerde waarden die de betrokken actoren delen.

Voor zover de positiebekleders rolconformhandelen getuigd hun handelen dan ook van een onderlinge waardeconsensus.

Parsons heeft het evenwel niet over een overkoepelend collectief bewustzijn dat op het niveau van een nationale of regionale samenleving voor cohesie of integratie zorgt.Binnen de verschillende sociale systemen spelen integendeel verschillende algemene waarden via de meer concrete verwachtingen of rollen die zijn vastgehaakt aan sociale posities.

Aan het einde van ‘the social system’ stelt Parsons vast dat de fundamentele gemeenschappelijke deler tussen persoonlijkheden en sociale systemen is gelegen in de waardepatronen die rolverwachtingen definiëren.

3.5 En functionalisme

Page 17: Samenvatting sociologie

In Parsons geschriften gaat de systeembenadering hand in hand met de vraag of sociale verschijnselen bijdragen tot het geordende functioneren van sociale systemen. Parsons heeft het in dit verband over het systeemevenwicht en –behoud van sociale systemen.

Een succesvolle socialisatie is dus functioneel voor hun systeemevenwicht, waarbij hij een functie definieert als het positieve gevolg van een sociaal fenomeen, in bredere zin, voor de ordening of het evenwicht binnen een sociaal systeem.

Dat het samenhandelen gestructureerd verloopt is een functionele vereiste of een noodzakelijkheid voor het functioneren van een sociaal systeem.

Dat iedere maatschappij een aantal basisnoden heeft en hun bevrediging moet organiseren, veronderstelden we eerder al bij de bespreking van het structuurkenmerk van een functionele differentiatie.

Bekeken vanuit het standpunt van de maatschappij heeft ieder functiesysteem een positief gevolg voor het geordend functioneren van dit alomvattende sociaal verband.

Parsons functionalisme was in het naoorlogse Amerika de toonaangevende vorm van sociologiebeoefening.

Robert King Merton (zelfvervullend voorspeeling) maakt een dubbel onderscheid. Vooreerst wijst hij erop dat een sociaal verschijnsel functioneel en disfunctioneel kan zijn.

Mertons uitlatingen impliceren de definitie van een fuctie als het positieve gevolg van een sociaal verschijnsel, sociaal verband of groepering. Een disfunctie is het negatieve spiegelbeeld van een functie en verwijst dus naar het negatieve gevolg van van een sociaal fenomeen voor een ander sociaal verband, sociaal verschijnsel of sociale groepering.

Mertons tweede onderscheiding heeft te maken met de vaststelling dat het positieve of negatieve gevolg wel of niet bedoeld is door de betrokken actor(en). Bij een gewilde en daarom bekende consequentie is sprake van een manifeste (dis)functie, bij onbedoeld is sprake van een latente (dis)functie.

Iets kan zowel functionele als disfunctionele gevolgen hebben.De netto balans van het geheel van de gevolgen van een sociaal fenomeen slaat op het totaal van manifeste en latente functies of disfuncties dat ermee verbonden is.

De bepaling van latente of manifeste disfuncties veronderstelt altijd specifieke sociale referentiepunten van waaruit positieve of negatieve gevolgen worden geobserveerd.

Het is noodzakelijk om bewust te blijven van de selectiviteit van het weerhouden referentiepunt.Daarom is een functionele analyse selectief en het bepalen van een netto balans als dansen op een slap koord.

Wie sociale veranderingen nastreven zonder alternatieven voor de functies te formuleren is naïef volgens Merton: ‘sociale veranderingen nastreven zonder het erkennen van de manifeste en latente functies van de veranderde sociale organisatie is toegeven aan een sociaal ritueel eerder dan een planmatige sociale tussenkomst.

Parsons werk werd als te conservatief afgedaan omdat het al te sterk focust op de noodzaak van geordende sociale verhoudingen.

Page 18: Samenvatting sociologie

Ze verleidt tot het verrechtvaardigen of legitimeren van het bestaan van een sociaal fenomeen in het licht van de vastgestelde manifeste en latente functies.

Niklas Luhman pareerde het verwijt van conservatisme met een herformulering van de relatie tussen functie en oorzaak. Hij pleit ervgoor om Mertons zienswijze op functies om te keren.

Hij vindt het sociologisch interessanter om meteen een referentieprobleem te kiezen en te observeren welke sociale fenomenen het probleem helpen op te lossen en vooral dat zouden kunnen doen.

De actuele en mogelijke oplossingen voor het weerhouden referentieprobleem zijn onderling equivalent, daarom spreekt Luhman van een equivalentenfunctionalisme.

Het in rekening brengen van mogelijke oplossingen voor het gekozen referentieprobleem, los van de thans bestaande sensibiliseert voor alternatieven en weerhoudt de socioloog van het goedpraten of legitimeren van sociale fenomenen of verbanden.

Eén van de belangrijkste verschillen tussen de benadering van Luhman en die van Parsons betreft de omschrijving van de basiseenheden en de werking van sociale systemen. Bij Parsons zijn de basiselementen de door rollen of verwachtingen gestructureerde handelingen van positiebekleders. Luhman vertrekt daarentegen van het axioma dat communicaties de basiselementen van sociale systemen vormen.

Met deze visie herneemt Luhman impliciet Durkheims visie op de zelfstandigheid van het sociale.

Sociale systemen zijn communicatiesystemen en hun ordening gebeurt op basis van sociale verwachtingen.

Zo bekeken beperken rollen of sociale verwachtingen de mogelijke bandbreedte van communicatie tussen positiebekleders. Luhman omschrijft communicatie als het meedelen van informatie enerzijds, het begrijpen van de communicatie anderzijds.

3.6 Webers verstehende sociologie

Weber begon pas op zijn 40ste , nadat hij al naam had gemaakt op andere wetenschappelijke domeinen met de sociologie.

In Webers visie richt de sociologie zich op het begrijpen of verstehen van het zin- of betekenisvolle sociale handelen van individuele actoren en de daaruit voortvloeiende sociale betrekkingen.

In het eerste deel van zijn boek wirtschaft und gemeinschaft (sociologische grondbeginselen)Betoogt Weber dat menselijk handelen meer is dan enkel uiterlijke gedragingen. Langs de spreekwoordelijke binnenkant zijn er motieven of bedoelingen die maken dat het handelen zin- of betekenisvol verschijnt, en die tevens werken als beweegreden of oorzaken.

Weber onderscheidt het actuele begrijpen (iets herkennen) van het verklarend begrijpen waar het een verstehende socioloog om te doen is: het formuleren van te begrijpen zinssamenhangen, van motivering of intenties die het geobserveerde handelen verklaren.

Page 19: Samenvatting sociologie

Volgens Weber zijn mensen geen gehoorzame uitvoerders van een voorspelbaar karakter. Ze handelen daarentegen vanuit motieven: hun uiterlijke gedragingen zijn betekenisgeladen. Dat heeft twee ingrijpende consequenties:

De subjectieve betekenis die een actor met zijn of haar handelen verbindt: het basisniveau van iedere handelingsverklaring, waar de begrijpende socioloog niet onder blijft en dat hij tegelijk moet bereiken om een bevredigende handelingsverklaring te vinden.

In de 2de plaats breekt de denktrant met de reïficerende denktrant à la Durkheim. Sociale verbanden zoals bedrijven of staten bestaan niet op zichzelf en oefenen als sociale feiten geen externe of dwingende invloeden uit op individuen.

Deze opvatting staat ook wel bekend als het methodologisch individualisme: bij het bestuderen van het sociale moeten de verklaringen op het niveau van individuele handelingen worden gevonden.

De spreekwoordelijke keerzijde luidt dat de woorden voor sociale verbanden als ‘de staat’ of netwerken als ‘de politiek’ niet meer dan conventioneel gebruikte namen zijn waaraan geen aparte werkelijkheid beantwoord. Die ondertussen omschreven wordt als nominalisme.

Bij het verklarend begrijpen staat Weber het langst stil en onderkent hij twee aspecten. Vooreerst moet uiteraard de achterliggende motivering, intentie of zinssamenhang

begrepen worden op een zodanige mannier dat we het zin- of betekenisadequaat vatten.

De tweede dimensie is het hard maken dat de interpretatie van de achterliggende betekenisgeving ook causaal adequaat is.

Met het zin of betekenis adequaat begrijpen bedoelt hij niet zozeer de handelingen van individuen, maar de typische en daarom gedeelde motivaties in het handelen van categorieën van individuen.

In Webers ogen is een sociologische casuïstiek alleen mogelijk als men uitgaat van zuivere (ideaal-)typen.De constructie van een ideaaltype komt dus neer op het selectief postuleren van een eenduidige betekenisgeving en haar uitvergroting tot het basismotief van een handeling.

Ofwel formuleren we een nieuw ideaaltype, ofwel stellen we een hypothese op die de momentane verandering verklaart.

Een ideaaltype kan aansluiten bij de expliciete motivaties van actoren, maar kan echter ook los van bewust handelen van actoren worden opgesteld,. Bovendien zijn ook ideaaltypen van grotere sociale verbanden of fenomenen mogelijk.

3.7 Weber over sociaal handelen en sociale orde.

Bij sociaal handelen is het handelen van een actor gericht op het handelen van één of meer actoren.

Weber onderkent 4 basismotiveringen bij sociaal handelen, waarvooor hij telkens een ideaal type formuleerde.

1. Doelrationeel handelen, Het weloverwegen of berekend omgaan met de middelen in functie van een doel.(het maken van een kosten- en baten analyse die tevens de te voorziene gevolgen verdisconteert)

2. Waarderationeel handelen, een actor let dan helemaal niet op voorzienbare nevengevolgen, maar gaat rechtstreeks op het doel af. Deze logica overheerst in religieuze en morele sfeer.

Page 20: Samenvatting sociologie

3. : mensen handelen Affectief wanneer ze zonder veel nadenkendheid of idealisme, onder invloed van momentane impulsen en gemoedstoestanden handelen.

4. Traditioneel handelen: is het handelen uit gewoonte

In Webers visie komt samenhandelen neer op de wederzijdse oriëntatie van actoren op de zingeving of motivatie in het handelen van de andere: die wordt verwacht en de verwachte beweegredenen richten mee het eigen sociale handelen.

Dat betekent vooreerst dat verstehen of begrijpen niet alleen een sociologische activiteit is.

In de tweede plaats betekent dit dat verwachtingen het samenleven structureren. Wat wordt verwacht is geen positiegebonden handelen overeenkomstig een sociale rol, maar een betekenisvol handelen vanuit een gekende of veronderstelde bewegreden.

In Webers visie geeft een doelrationele oriëntatie binnen vele moderne relaties, verbanden en netwerken de doorslag. De ene actor kan ook het ‘rekenwerk’ van de andere doen en zo zijn meest logisch gedrag bepalen.

Waarvan een goed voorbeeld de prijsvorming op de vrije markt is.Hoe strikter doelrationeel mensen handelen, hoe gelijkvormiger ze op gegeven situaties zullen reageren.

Hiermee gaat hij duidelijk in op Durkheims visie op een geordende samenleving.

Naar Webers mening zijn duurzame bindingen en verbanden niet mogelijk zonder een minimum aan geddelde motivatie of betekenisgeving in het sociale handelen van de deelnemers.

Legitiem normensysteem, of een geheel van regels dat legitimiteit of geldingskracht bezit en daarom als bindend wordt gezien.

De oriëntatie op een normen systeem is niet enkel maar meervoudig, zo kan een werknemer het reglement volgen vanuit een morele overtuiging , omdat hij sancties wil vermijden of uit gewoonte.

3.8 Webers indirecte erfgenaam: het symbolisch interactionisme.

Met zijn stelling dat de sociologie op een verstehende manier het sociale handelen en sociale betrekkingen bestudeert -, formuleerde Weber de uitgangspunten van de interpretatieve of hermeneutische benadering van het sociale.

Hij wordt ook als de stamvader van de interactionistische visie op het sociale gezien omdat uit zijn methodologisch individualisme volgt dat alle sociale bindingen, verbanden of netwerken bestaan uit op andere individuen betrokken handelingen.

Binnen een binding, verband of netwerk raken deze handelingen met elkaar verweven volgens een logica van handelingen en tegen handelingen, dus van interactie.

Beide notie kregen bestaansreden door het symbolisch interactionisme.

De uitgangspunten die het onderzoekswerk binnen de Chicago school richting gaven, codificeerde Herbert Blumer. Anders dan sommige van zijn collega’s beroept hij zich nauwelijks op Weber.

Page 21: Samenvatting sociologie

Net als Weber benadrukt Blumer dat mensen meestal niet reflexmatig op prikkels reageren maar hun omgeving, het gedrag van anderen en het eigen gedrag gedurig betekenis geven of interpreteren.

Mensen zijn volgens hem actieve betekenisgevers of interpretatoren.

Weber vertrekt van het individuele handelen en beschouwt dat als zinvol want gemotiveerd.Blumer start daarentegen van een meer algemene mensvisie die zegt dat we zingevers zijn en daarom onze fysieke en sociale omgeving en onszelf en eigen handelen voortdurend een betekenis geven.

Mensen zijn interpretatoren en dankzij hun vermogen tot zelfbewustzijn kunnen ze ook zelfinterpretaties formuleren.

Een handeling en, meer algemeen een waargenomen object transformeert kortom in een symbool omdat het als een voertuig van een of meer betekenissen kan worden geobserveerd. Vandaar de uitdrukking symbolische interactie: de deelnemers beschouwen hun eigen gedragingen en die van anderen als betekenisgelanden of zinvol en, als de uitkomst van de achterliggende bedoelingen of beweegredenen.

In Blumers visie is samenhandelen een lopend proces van het aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen van de handelingen van de deelnemers.

Een interactieproces omvat meerdere stappen. In de eerste plaats moet iedere actor de globale sociale situatie interpreteren waarin zij zich bevindt. Die identificatie komt neer op het aanmaken van een globale situatiedefinitie.Maar cruciaal is dat de andere actoren de situatiedefinitie door hun handelen bevestigen.

Blumer onderstreept ook het open karakter van samenhandelen. Sociaal handelen is altijd situationeel of gesitueerd in een momentaan handelingsverloop.

Het symbolisch interactionisme beschouwt het groepsleven als een proces waarbin de mensen, die elkaar bejegenen in verschillende situaties, aan elkaar indicaties over hun handelingslijnen geven en de door anderen gemaakte indicaties interpreteren.

Samenhandelen binnen een gedefinieerde en door anderen bekrachtigde situatie kent dus twee dimensies.

Enerzijds geeft de actor te kennen wat zij wil doen. Anderzijds zijn er aanwijzingen van de kant van de andere deelnemers over hun

vooringenomen handelingen.

De derde en laatste stap is het verdisconteren door de deelnemers aan een interactieproces van geobserveerde indicaties en daarbij aansluitende handelingen in het eigen handelen.

Samenhandelen is een proces dat vertrekt ven een globale situatiedefinitie, en vervolgens gedurig verandert omdat zich steeds weer nieuwe minisituatie voordoen.

Bij Blumer vormt niet de individuele actie of reactie maar het dynamische proces van symbolische interactie, het steeds weer op elkaar afstemmen het sociologische studieobject bij uitstek.

Zo bekeken is sociale orde geen gegeven, maar de mogelijke uitkomst van een situatiegebonden actieve ordening van het samenhandelen op basis van de indicaties, interpretaties en onderlinge afstemming van handelingslijnen.

Page 22: Samenvatting sociologie

Blumers symbolische interactionisme herhaalt niet alleen Webers visie, heet bevat ook een scherpe kritiek op de Durkheimiaanse traditie.

Durkheims sociale feiten determineren het verloop van een interactieproces niet, maar conditioneren het: ze leveren een frame of kader aan dat een dynamisch handelen mogelijk maakt en vereist.

Volgens het symbolisch interactionisme is samenhandelen een open en situationeel gebeuren waarin geïnstitutionaliseerde sociale verwachtingen enkel globale aanwijzingen voor mogelijke handelingen geven die telkens opnieuw moeten worden geïnterpreteerd in het licht van momentane situaties en indicaties.

Volgens Durkheim zijn sociale feiten dus hooguit uitgangspunten van samenhandelen en geen determinanten.

Op ieder moment bestaat de mogelijkheid van sociale verandering of herdefiniëring van sociale situaties of relaties door een of meer deelnemers.

Hoofdstuk 4 De culturele factor

4.1 cultuur als gedachtegoed of mentaliteit.

In de sociologie wordt het evaluatieve of humanistische cultuurbegrip van de hand gewezen omdat de humanistische cultuuropvatting de betekenis van cultuur beperkt tot de letteren en de schone kunsten.

De dominante sociologische benadering van cultuur sluit aan bij Durkheims collectief bewustzijn.Cultuur wordt als een collectief gedeeld geheel van opvattingen, voorstellingen of representaties gezien.

Die definitie van cultuur komt erop neer dat de cultuur van een groepering of een sociaal verband synoniem is voor de daarbinnen gedeelde gedachtegoed.

We kunnen daarom spreken van een mentalistisch cultuurbegrip: cultuur is een mentaal of ideëel iets want het gaat om opvattingen of ideeën.

Voorts onderscheiden de sociologen drie grote opvattingen binnen een cultuur namelijk: overtuigingen waarden en normen

De eerste component zijn de voor een cultuur kenmerkende overtuigingen, of opvattingen die zeggen hoe de werkelijkheid in elkaar zit.

De overtuiging dat individuen in principe autonome wezens zijn, is de hoeksteen van wat we eerder het egocentrische maatschappijbeeld noemden. In sociale contacten veronderstellen we immers gedurig dat de anderen een eigen mening hebben en nadenken bij belangrijke beslissingen.

Page 23: Samenvatting sociologie

Zeker de basisovertuigingen van een cultuur worden doorgaans als cognitief waar beleefd: de leden zijn ervan overtuigd dat ze met de realiteit overeenstemmen.

Opvattingen over wat moet en nastrevenswaardig is zijn waarden.

Samen met de achterliggende overtuigingen werken verinnerlijkte waarden als individuele handelingsmotieven of beweegredenen.

Durkheim heeft er in zijn opstel l’individualisme et les intellectuels op gewezen dat ze aanleiding geeft tot twee volstrekt verschillende opvattingen.

De homo economicus: het overwegend egoïstische individu dat in de meeste levenssferen het eigennut zo efficiënt mogelijk laat prevaleren.

Het andere is een sterk moreel individualisme dat het individu als een quasi-heilige persoon beschouwt.

Een hoge moraal is dan dus gelijk aan een godsdienst waarvan de mens tegelijkertijd gelovige en god is.

Ten slotte zijn er normen: opvattingen die zeggen hoe het hoort en die de vorm hebben van concrete gedragsregels en handelingsvoorschriften.

Normen bestaan uit een resem van informele en niet juridische en vooral formele of juridisch sociale normen, die bijvoorbeeld aansporen tot het tonen van een minimum aan respect.

4.2 Geïnstitutionaliseerde cultuur.

Overtuigingen stutten waarden en waarden worden op hun beurt omgezet in meer concrete normen. Dat is volgens de mentalistische benadering de crux van iedere cultuur.

Door de onderlinge samenhang van overtuigingen, normen en waarden geeft een cultuur meestal een zekere mate van consistentie of samenhang tussen de verschillende componenten te zien, het cultuurpatroon.

Maar tegelijk kunnen er binnen een cultuur onenigheden zijn over de vertaling van een overtuiging in een waarde en van waarden in normen.

Er bestaan dus meerderheids- en minderheidsculturen. Een meerderheidscultuur kunnen we een dominante cultuur noemen: het cultuurpatroon dat binnen een breder sociaal verband, zoals een nationale of regionale samenleving toonaangevend is.

Daarnaast kunnen we nog subculturen, zoals de jeugdcultuur, onderscheiden, een geheel van collectief gedeelde opvattingen dat deels afwijkt van de bredere cultuur.

Soms kan een subcultuur zo contrair zijn dat het om een tegencultuur of contracultuur gaat. Daarbinnen domineren de opvattingen die ingaan tegen de dominante cultuur van een nationale of regionale samenleving.

Of het nu om een dominante, sub of tegencultuur gaat: we hebben steeds te maken met vormen van geïnstutionaliseerde cultuur, met overtuigingen, waarden en normen die een bovenindividueel, voorgegeven en dwingend want gesanctioneerd karakter bezitten.

Page 24: Samenvatting sociologie

Geïnstutionaliseerde normen werden door Summers ingedeeld in gewoontes en rechtsregels. De oorsprong van gewoontes is in tegenstelling tot die van rechtsregels meestal niet te traceren en de overtreding van juridiche normen wordt meestal expliciet gestraft terwijl de overtreding van gewoonten meestal informeel wordt bestraft.

Bij gewoonten varieert de sterkte van de informele bestraffing met het sociaal belang dat eraan wordt gehecht.Zeden worden strenger bewaakt en gesanctioneerd dan gebruiken.

Bij culturele veranderingsprocessen, deïnstutionaliseren geïnstutionaliseerde opvattingen hun sociaal voorgegeven en vooral hun dwingend en gesanctioneerd karakter verdwijnt.

Wanneer positieve rechtsregels worden gemaakt, codificeren, verordenen en reguleren die altijd wat de zeden voorheen al lang tot feiten binnen de sociale orde maakten.

De juridisering of het aanmaken van rechtsregels in de strikte zin vanj het woord vormt het sluitstuk bij de instutionalisering van collectieve opvattingen.

Die vertaling betekent een veel betere waarborg voor de gewenst sociale orde dan een door een hogere moraal beregelde solidariteit à la durkheim.

Ten tweede is die vertaling meestal het gevolg van een sociale en politieke strijd tussen meerdere groepen met uiteenlopende opvattingen, een gevolg van de culturele diversiteit.

Het gaat altijd ook om een cultuurconflict, een botsing tussen de uiteenlopende opvattingen die leven binnen verschillende sociale groepen of verbanden.

Bekeken vanuit een minderheidscultuur komt de juridisering van andere opvattingen neer op de culturele machtsuitoefening, of het opleggen van overtuigingen, waarden en/of normen.

4.3 Durkheim over individualisme en anomie

De juridisering van gedeelde meerderheidsopvattingen rondt een proces van instutionalisering af; bij de omgekeerde beweging verliezen overtuigingen, waarden en normen aan impact: ze deïnstutionaliseren.

In le Suicide, Durkheims studie over zelfdoding geeft hij een specifieke draai aan de vereiste van sterke normen. Niet zozeer de samenleving maar het individu heeft er behoefte aan: ze beschermen tegen zichzelf.

Zelfmoord is volgens Durkheim een sociaal feit: het gaat om een sociaal voorgegeven en dwingende neiging, niet om een individuele wanhoopsdaad.

Hij onderscheidt drie grote types van zelfmoord aan de hand van drie verschillende sociale oorzaken:

De egoïstische De altruïstische en De anomische

Het eerste type leidt Durkheim af uit de vaststelling dat de kans op zelfmoord varieert met iemands godsdienst, gezinstoestand en met de politieke situatie.

Volgens Durkheim speelt eenzelfde factor in die situaties die de kans op zelfmoord vergroot of verkleint , de mate van sociale cohesie.

Page 25: Samenvatting sociologie

De mate van het aantal zelfmoorden is omgekeerd evenredig de mate van sociale integratie in de groepen waarvan het individu deel uitmaakt.

Daarom spreekt Durkheim over egoïstische zelfmoord, het type zelfmoord dat het gevolg is van overmatig individualisme door een te zwakke sociale cohesie.

Maar een toestand van te grote sociale cohesie vergroot ook de kans op zelfmoord, Dit soort van zelfmoord is de altruïstische zelfmoord.

De altruïstische zelfdoder slaat de hand aan zichzelf omdat hij te afhankelijk is van een hecht geïntegreerde groep.

De anomische zelfmoord is het gevolg van normloosheid en de daaruit volgende onderregulering van het menselijk verlangen.

De logische tegenhanger hiervan is de zelfdoding door overregulering of d fatalistische zelfmoord. Maar hier wijdt Durkheim nauwelijks een voetnoot aan.

De crux van de anomische zelfmoord is de eigenlijke reden voor de noodzakelijke begrenzing van het menselijk verlangen, en ook voor de verhoogde zelfmoordkans bij normloosheid, is de natuurlijke aard van de menselijke begeerte. Het menselijke verlangen is dus in wezen onverzadigbaar.

In zijn beschouwingen van de anomische zelfmoord was Durkheim uitgesproken pessimistisch.

Hij ontwaart twee grote tekenen die wijzen op een evolutie in de richting van een anomische maatschappij met een chronische anomie, een blijvende of structurele onderregulering van de menselijke verlangens.

De eerste boosdoener is de wettelijke reglementering van de echtscheiding. Een soepelere wetgeving ondergraaft de huwelijksband en de monogame normering van het mannelijke verlangen.

De tweede grote ontwrichtende factor is het ongebreidelde nastreven van economische groei en welvaart. Daardoor staat er van langsom minder een maat op het uit zichzelf onverzadigbare verlangen naar meer luxe en comfort.

4.4 Mertons herformulering van het anomiebegrip

Discutabel aan Durkheims typologie is vooreerst het verschil tussen het type van de egoïstische en de anomische zelfmoord. Hij haalt enerzijds de mate van sociale cohesie aan en anderzijds de mate van een normatieve regulering als verklarende variabelen.

Maar een hecht geïntegreerd sociaal verband zal ook sterk geïnstitutionaliseerde normen kannen.Omgekeerd verwachten we dan weer dat een groepering die weinig meer is dan een verzameling van losse individuen niet meteen een sterke normatieve regulering van de verlangens te zien geeft.

In de tweede’ plaats kan men zich vragen stellen bij het meer algemene maatschappij en mensbeeld dat Durkheims redenering over de anomische zelfmoord schraagt.

Page 26: Samenvatting sociologie

Durkheim veronderstelt zonder enige verdere argumentatie dat mensen van nature uit geen grenzen kennen en ze evenmin in staat zijn om zichzelf in de hand te houden zonder een dwingende sociale normering.

Na Durkheim heeft vooral de Duitse filosoof en socioloog Arnold Gehlen het verder uitgewerkt. Hij typeert de mens als een Mängelwesen, anders dan dieren zijn mensen biologisch onderbepaalde wezens en kennen daarom teveel vrijheidsgraden.

Mensen houden zich volgens Durkheim enkel in de hand omdat het sociaal moet: zelfregulering is het effect van een sociaal opgelegde regulering.

Durkheim houdt er een eerder negatief mensbeeld op aan en gelooft niet in de modern liberale mogelijkheid tot individuele zelfbepaling.

Durkheims anomie begrip leefde terug op in de jaren 1950 toen R.K. Merton er 2 opstellen aan wijdde.

Volgens Merton is er van anomie sprake wanner de geïnstitutionaliseerde normen die de mogelijke middelen voor het bereiken van een waarde reguleren aan impact inboeten en een louter doelrationele logica van efficiëntie gaat primeren.

Bij Merton slaat de normloosheid enkel op de ingezette mi!ddelen bij het nastreven van een waarde of een deinstitutionalisering van de middelen.

Volgens Merton treedt een disjunctie tussen culturele doelen en institutioneel legitieme middelen juist op bij elke extreme benadrukking op succes.

Mertons benadering laat toe om binnen afzonderlijke sociale verbanden telkens specifieke vormen van anomie te onderkennen.

Telkens is er sprake van fraude: het gewaardeerde doel wordt bereikt door de normatief voorgeschoven middelen aan de kant te zetten in het voordeel van een efficiënter of doelrationeler handelen.

Als we de verschillende handelingsmogelijkheden met elkaar kruisen, bekomen we volgens Merton logischerwijs vijf typen van individuele aanpassingen van het geïnstitutionaliseerde doel van financieel succes en de normatief voorgeschreven weg van hard studeren en werken. Die tabel staat ook bekend als Mertons anomietypologie.

Wijze van aanpassen Geïnstitutionaliseerd doel Geïnstitutionaliseerde middelen

Conformisme + +Innovatie + -Ritualisme - +Terugtrekking - -rebellie +/- +/-

Bij conformisme beweegt men zich binnen de geïnstitutionaliseerde krijtlijnen, ook wanneer het eventueel tegenzit.

Door de grote nadruk op financieel succes handelen sommige individuen evenwel innovatief. Deze reactie komt voor wanneer het individu zich de culturele klemtoon op het doel heeft eigengemaakt zonder in dezelfde mate de institutionele normen te internaliseren die de wegen en middelen voor het bereiken ervan reguleren.

Page 27: Samenvatting sociologie

Innovatief of anomisch handelen is dus niet enkel normloos of ontregelend maar ook normdoorbrekend: formele rechtsregels worden genegeerd en overtreden. Het ligt dan ook voor de hand om van afwijkend of deviant gedrag te spreken.

Ritualisme is het spiegelbeeld van innovatie of individuele reactie op het dominante Amerikaanse cultuurpatroon. De ritualist streeft geen rijkdom meer na maar blijft wel presteren.

Bij terugtrekking wordt behalve die droom ook de daarbij aansluitende normering van het handelen opgegeven.

Bij rebellie wordt het dominante cultuurpatroon verworpen. De rebel formuleert nieuwe waarden of culturele doelen en nieuwe legitieme middelen om ze te bereiken.

De uitdrukking culturele integratie wordt gebruikt ter omschrijving van de mate waarin individuen of de leden van specifieke groeperingen de dominante cultuur van een sociaal verband onderschrijven.

Een anomische vernieuwer handelt waardegeïntegreerd daar een geïnstitutionaliseerde kernwaarde of omschrijving van het sociaal wenselijke.

Bij normatieve integratie worden de geïnstitutionaliseerde normen, of voorschriften verinnerlijkt zonder dat de achterliggende waarden werden verinnerlijkt.

Bij overtuigingsintegratie zijn de meer geïnstitutionaliseerde overtuigingen verinnerlijkt en motiveren daarom mee het individuele handelen.

4.5. Cultuur als betekenisgeving

Weber was een van de grondleggers van het interpretatieve cultuurbegrip, dat stelt de cultuur van een sociaal verband gelijk met de daarbinnen gegeven mogelijkheden om de wereld actief betekenis te geven of te interpreteren en om zinvol met anderen te communiceren.

Clifford Geertz was een van de belangrijkste 20ste- eeuwse antropologen, zijn alternatieve benadering kunnen we gemakshalve samenvatten tot enkele basisaxioma’s

Zijn eerste axioma is geen betekenissen zonder materiële voertuigen of symbolen. Ook wel bekend als de symbolische communicatie of door betekenisdragende symbolen bemiddelde communicatie. De gebruikte symbolen bezitten een talig of een niet-talig karakter.

Kortom geen betekenissen zonder symbolen, maar ook geen symbolen zonder interpretaties die hen met concrete betekenissen verbinden. Als cultuurwezens zijn we dan ook primaire interpretatoren.Bij dat interpretatiewerk maken we gebruik van codes, of sociaal gedeelde conventies inzake de band tussen symbolen en hun mogelijke betekenissen.

Interpretatiegemeenschappen verwijst naar groepen van mensen die dezelfde codes in de omgang met symbolen hanteren en daarom tot gelikaardige interpretaties komen.

Binnen een interpretatiegemeenschap werken de gebruikte codes tot op grote hoogte als geïnstitutionaliseerde regels of normen.

Page 28: Samenvatting sociologie

Het komt neer op Verstehen à la Weber of het innemen van een binnenstaanders of actorperspectief.

Symbolen zijn talig of niet-talig maar taal is binnen ieder sociaal verband wel het primaire medium van zowel individuele betekenisgeving als symbolische communicatie.

Ieder woord is een taalteken met een materiële en een immateriële of ideële kant, een harde en een zachte zijde. Een teken is drager of betekenaar met een of meer niet waarneembare betekenissen( in de semiotiek of ‘leer der tekens’ heeft men het over betekenden).We kunnen symbool en betekenaar dus als synoniem gebruiken.

Het eerste soort van betekenis heet een denotatie;: de dominante en daarom als letterlijke beschouwde betekenis van een betekenaar binnen een taal of interpretatieve gemeenschap.

Bij conotaties gaat het daarentegen om figuurlijke of bijbetekenissen van betekenaren.

Semiotisch of tekenkundig gezien hangen zowel denotaties als connotaties samen met de sociale conventies binnen een interpretatiegemeenschap, zodat we kunnen onderscheiden tussen denotatieve en connonatieve codes.

Algemeen geldt dat de semantische of betekeniswaarde van een reeks tekens verschilt van hun referentiële of waarheidswaarde.

Daarmee is de tweede doorsteek gemaakt naar een mentalistisch cultuurbegrip. De eerste betrof het geïnstitutionaliseerde karakter van vele codes die binnen interpretatiegemeenschappen vaak op een voorgegeven en dwingende manier de omgang met symbolen of betekenaren beregelen. De tweede dwarsverbinding luidt dat de mogelijke referentiële of waarheidswaarde van culturele tekens varieert met de betekenissen die een interpretatiegemeenschap met de notie van werkelijkheid verbindt of, mentalistisch gezien, met haar overtuigingen.

In ieder sociaal verband is taal het primaire medium van symbolische communicatie. Zowel bij verbale als in schriftelijke communicatie zijn de hoofd- en de bijbetekenissen van talig betekenaren niet enkel afhankelijk van de vigerende codes maar tevens tot op grote hoogte contextgebonden.

Behalve een medium van symbolische communicatie is iedere taal ook een primair medium van individuele betekenisgeving.

In de tweede plaats maakt taal ook op een strikt persoonlijk niveau individuele betekenisgeving mogelijk omdat ze het primaire medium van zowel bewust denken als waarnemen is.

Kortom dankzij de woordenschat van een taal kunnen we de wekelijkheid op een tegelijk gedifferentieerde en betekenisvolle manier waarnemen.

4.6 Over culturele categorieën , classificatiestrijden en culturele macht

Elke taal kent een beperkt aantal tekens en regels om die te combineren, maar ze maakt ook onwaarschijnlijk veel keuzes en vooral associatie van woorden mogelijk.

Zo bekeken is een taal als medium van zowel communicatie als bewust denken en waarnemen altijd ook een sociaal gedeeld fonds of potentieel van betekenismogelijkheden

Page 29: Samenvatting sociologie

die individuele actoren gedurig selectief actualiseren in functie van persoonlijke doelstellingen.

De definitie van taal als fonds dat mogelijkheden tot betekenisgeving biedt, brengt ons opnieuw bij de eerder gegeven omschrijving van de interpretatieve cultuurvisie.

We maken in uiteenlopende sociale verbanden en relaties actief gebruik van verschillende culturele hulpbronnen voor het interpreteren van ons ‘zelf’, het handelen van anderen of de werkelijkheid.

Deze opvatting dat cultuur een sociaal gedeeld fonds of potentieel, een bron of repertoire van individuele mogelijkheden is heeft twee belangrijke consequenties.

In de eerste plaats leidt ze tot een andere visie op institutionalisering. Anders dan in de mentalistische visie vormt een cultuur interpretatief gezien geen

relatief op zichzelf staande quasirealiteit of sector die het persoonlijke denken doordesemt en het individuele handelen stuurt.

De focus valt veeleer op culturele handelingen, of de constructie, het begrijpen en het gebruik van symbolische vormen.

Voor zover die plaatsvinden in situaties van samenhandelen kunnen we spreken van symbolische handelingen.

Vooral binnen het structuralisme domineerde een uitgesproken belangstelling voor de ordening of structurering van de omgang met een sociaal gedeeld fonds of repertoire aan betekenismogelijkheden.

Ook een culturele of symbolische structuur zorgt voor een inperking van het aantal betekenismogelijkheden.

Een culturele structuur werkt beperkend omdat het gaat om een sociaal dominant patroon van aaneengeschakelde of geassocieerde symbolen en hun gecodeerde betekenissen.

Claude Lévi-Strauss spreekt bij zo’n keten van een reeks homologieën: de geassocieerde betekenissen gaan binnen een culturele structuur voor plusminus overeenstemmend of homoloog door.

Een culturele structuur heet binnen de structuralistische traditie een classificatiesysteem.Betekenisgeving komt neer op het classificeren of categoriseren van de particuliere dingen, handelingen of voorvallen enerzijds, ze zo tegelijkertijd differentiëren of onderscheiden van andere klassen of typen van dingen, handlingen of voorvallen anderzijds.

Eviatar Zerubavel vat het dubbele karakter van betekenis- of naamgeving als volgt samen: ‘Om de dingen die we waarnemen een betekenis te verlenen, negeren we doorgaans hun uniekheid en behandelen we ze als de typische leden van een specifieke klasse van objecten’.

Het gelijktijdig identificeren en differentiëren van iets wint aan reliëf wanneer we Lévi-Strauss volgen in zijn stelling dat mensen onbewust denken in termen van categoriale tweedelingen, van duale symbolische onderscheidingen of classificatieschema’s.

Omdat we reken via categoriale tweedelingen gaat er in elke cultuur veel aandacht naar het markeren en bewaken van de grens tussen de twee realiteiten waarnaar een classificatiesysteem verwijst, het symbolisch of cultureel grenswerk.

Page 30: Samenvatting sociologie

In het algemeen omvat grenswerk de strategieën, principes en praktijken die we hanteren bij het creëren, behouden en veranderen van culturele categorieën.

Nippert-eng: het is die fysieke kant van grenswerk die ons toelaat om de cognitieve en situationele onderscheidingen tussen thuis en werk tastbaar te versterken.

Grenswerk is dus echt werken het resulteert in effectieve handelingen om culturele definities waar te maken.In principe kunnen we twee soorten van symbolisch of cultureel grenswerk onderscheiden waarmee in sociaal opzicht tevens twee vormen van culturele interpretatie- of definitiestrijd sporen: men strijdt ofwel over de feitelijke toepassing en reikwijdte, ofwel over de betekenissen van de termen van een duaal classificatieschema.

In een eerste geval wordt binnen een interpretatiegemeenschap gebakkeleid over het gebruik van een geïnstitutionaliseerd classificatieschema bij de interpretatie van reële artefacten of fenomenen.

In het tweede geval staat de grens tussen de twee polen van een symbolisch onderscheid ter discussie omwille van uiteenlopende interpretaties van de gebruikte categorieën.

4.7 De kracht van cultuur

We volgen Pierre Bourdieu, die bij duale classificatieschema’s of symbolische onderscheidingen spreekt van waarnemings- en waarderingsschema’s.

Bourdieu heeft tevens scherpzinnige opmerkingen gewijd aan het verschijnsel symbolische of culturele macht. Dat komt neer op het bezitten van interpretatie- of definitiemacht, of het vermogen om betekenissen, of interpretaties, of namen, of identificaties, of categoriseringen of classificaties, op te leggen aan anderen en die zelfs voor officieel of legitiem te laten doorgaan.

In een modern westerse samenleving bezitten echter vooral de zogehete kennisberoepen een grote symbolische macht.

Hoe symbolische of culturele macht in de omgang met outsiders werkt, heeft de symbolische interactionist Howard Becker in een schoolmakende reeks van studies laten zien. Hij spreekt van Labelling of etikettering bij sociale definiëring van individuen.

Elites behouden hun macht evenzeer door te controleren hoe mensen de wereld, haar elementen en haar mogelijkheden, definiëren als door het gebruik van meer eenvoudige vormen van controle.

Het categoriseren, definiëren of etiketteren van iemand komt letterlijk neer op identificeren: de betrokkene krijgt een nieuwe identiteit toegekend.

Ter omschrijving van hun reële effecten raakte recent door toedoen van feministische theoretica’s als Judith Butler het begrip performativiteit ingeburgerd.

Kenmerkend voor een peformatieve taalhandeling in strikte zin is dat ze doet wat ze zegt ( met de rechterlijke uitspraak ik spreek u vrij wordt de verdachte ook werkelijk vrijgesproken).

Page 31: Samenvatting sociologie

Culturele identificaties of identiteiten als man of vrouw en de ermee samenhangende betekenissen bezitten een performatieve of werkelijkheidsvormende kracht dankzij hun gedurige herhaling.

Een gender is ook een performance, in de dubbele betekenis die dat woord ion het Engels bezit: een prestatie of verrichting, en een op- of uitvoering.

Wat geldt voor de geslachtsidentiteit gaat ook op voor andere culturele gedefinieerde identiteiten. Zo’n identiteit is steeds een effect, dat wil zeggen iets dat geproduceerd of gegenereerd wordt.

Eigendom is een culturele of symbolische realiteit met reële werkelijkheidsmakende effecten.

Hoofdstuk 5 Over socialisatie en sociale controle.

5.1 De vier dimensies van socialisatie.

Socialisatie is sociaal worden, het aanleren en het zich eigen maken of verinnerlijken van vaardigheden en kennis die nodig zijn voor de deelname aan het sociale verkeer.

We zagen al dat de primaire socialisatie een algemeen vermogen tot zelfdwang bijbrengt (Norbert Elias).

Soms komt zelfdwang dus neer op zelfrepressie, maar vaker gaat het om een nogal gevarieerd vermogen om emoties of opwellingen op een gecontroleerde mannier te uiten.

Mensen krijgen dus voortdurend te maken met een sociaal gewenst drift- en affectcontrole of zelfdwang. Het bijbrengen daarvan is de eerste dimensie van de socialisatie.

Naats de zelfdwang vereist samenhandelen met de deelnemers een voldoende mate van vertrouwdheid met de in symbolische communicatie gebruikt codes.

Dat komt neer op het verwerven van een communicatieve competentie, of het vermogen om zinvol met anderen te communiceren. Vandaar de tweede dimensie van socialisatie: het aanleren van communicatieve vaardigheden en van de kennis van zowel een of meer omgangstalen als van uiteenlopende niet verbale codes.

De lerende raakt bekend met sociaal wenselijk en onwenselijk taalgebruik,met het verschil tussen informeel en formeel taalgebruik en met de non-verbale communicatiecodes.

De primaire socialisatie is behalve geslachts ook klassengebnden. Zo heeft Basil bernstein het onderscheidt tussen een beperkte en een uitgebreide communicatiestijl laten zien. De eerste zet de toon binnen de arbeidersklasse, terwijl de leden van de middenklasse doorgaans beide beheersen ze situationeel gebruiken.

Page 32: Samenvatting sociologie

Het verschil tussen eencondenserende communicatiestijl die veel ongezegd laat en een uitgebreid of expliciterend taalgebruik zorgt voor een grote of een kleine contextgebondenheid.

Naats het aanleren van een sociaal gewenste zelfdwang en een communicatieve competentie is er een derde dimensie van socialisatie: rolsocialisatie, het aanleren van de uiteenlopende sociale verwachtingen die horen bij uiteenlopende sociale posities.

Socialisatieprocessen dragen kortom kennis over van wat anderen van mij verwachten en wat ik van anderen kan verwachten bij het innemen van een positie die complementair is aan een of meer tegenposities.

Socialisatie omvat naast het bijbrengen van zelfdwang, communicatieve competenties en kennis van sociale verwachtingen ook cultuuroverdracht. Dat is dus de vierde dimensie van socialisatie.

Zonder taalsocialisatie lukt het gewoonweg niet om binnen de bewuste waarneming en bij het denken bijvoorbeeld het eigen handelen en dat van anderen op een enigszins samenhangende mannier te interpreteren.

In de eerste plaats hersitueert de cultuuroverdracht wat we zonet zaagen over het aanleren van een communicatieve competentie.In de tweede plaats hersitueert de dimensie van cultuuroverdracht wat we eerder al stelden over het aanleren van zelfdwang.

Socialisatie als cultuuroverdracht houdt dan logischerwijs in dat de belerende partij de lerende partij in de geïnstitutionaliseerde overtuigingen, waarden en normen initieert.

Socialisatie als cultuuroverdracht kent twee grote varianten. Vooreerst is er de enculturatie van pasgeborenen en kinderen, dus het aanleren aan biologische nieuwkomers van de opvattingen die worden gedeeld binnen de eigen samenleving en het sociale milieu waar ze opgroeien.

Nadat het kind al een eerste keer in een of meer culturen is ingegroeid, doorloopt het nog meerdere andere socialisatieprocessen waarin het zich overtuigingen, waarden en normen eigen maakt.Bij deze later vormen van cultuuroverdracht spreken we van enculturatie: het ingroeien in een cultuur nadat men al een eerste keer is ‘geculturaliseerd’.

5.2 Het gesocialiseerde individu volgens Freud

Via socialisatie komt het sociale het individu binnen.De primaire socialisatie legt een basis die de latere leermogelijkheden in sterke mate voorsorteert en bezit dus een sterke persoonlijkheidsvormende kracht.

Een individu heeft naast een bewustzijn een zoel en een moreel geweten. Sociologisch gezien gaat het daarbij niet om een aangeboren vermogen om goed te doen, maar om hat geheel van geïnternaliseerde waarden en normen dat in de in de regel doorheen een primair socialisatie proces werd bijgebracht.

Peter L Berger en Brigitte Berger schetsen de vorming van een geweten als de verinnerlijking van morele geboden en verboden die tevoren van buitenaf kwamen.

Sigmund Freud onderscheidt de domeinen van het bewustzijn, het voorbewuste en het onbewuste.

Page 33: Samenvatting sociologie

Voorstellingen die zich in het voorbewuste bevinden kunnen, anders dan die in het onbewuste, gemakkelijk tot het bewustzijn doordringen, ze zijn latent onbewust.

Wat er zich in het onbewuste afspeelt, is daarentegen haast nooit direct toegankelijk voor het bewustzijn.

Om te weten wat er precies in het onderbewuste gebeurt onderscheid Freud in de tweede plaats 3 psychische instanties:

Het Es het ik of ego en het boven ik of super-ego

Het Es is het domein van het onbewuste driftleven en daarom het duistere, ontoegankelijke deel van onze persoonlijkheid.Die driften vinden volgens Freud hun oorsprong in de twee grote organisch-biologische driftcategorieën: de seksuele drift of eros enerzijds en de doodsdrift of Thanatos anderzijds.

Het driftleven in toto wordt geregeld door het lustprincipe: de driften en hun vele afsplitsingen dringen onbewust op vervulling aan.

Het ik of Ego is deels bewust, grotendeels voorbewust, en omvat naast de mentale voorstellingen het domein van de zintuiglijke waarneming en spierwerking dat de omgang met de realiteit regelt.

De voornaamste functie van het ik is het regelen van de relatie tussen het gehele psychische en de eisen of mogelijkheden van de waargenomen werkelijkheid.Het is dan ook de zetel van het realiteitsprincipe, dat bijvoorbeeld maakt dat we bij het zien van hevige sneeuwval de wens om meteen buiten te lopen even uitstellen.

Freud onderscheidt twee dimensies binnen de meer algemene werking van het realiteitsgerichte ik: ‘Zijn psychologische prestatie is dat het de verlopen van het Es op een hoger dynamisch niveau brengt; en zijn constructieve prestatie is dat het tussen de driftaanspraak en bevredigingshandeling de denkwerkzaamheid schakelt.

Het ik zet dus een rem op het Es in de naam van het zelfbehoud.

Even belangrijk is de dempende, zelfs repressieve of onderdrukkende kracht die uitgaat van de derde instantie: het geweten of, in Freuds terminologie, het Boven-Ik of Super-Ego.

Hij doelt op de onbewuste identificatie van het kind met de ouders, en zo ook met de normen en waarden die zij voorhouden.

Soms onderscheidt Freud binnen het Boven-Ik trouwens nog een aparte deelinstantie, het ik-ideaal. Dat is in de eerste plaats de deels voorbewuste, deels onbewuste neerslag van de door de ouders belichaamde kernwaarden.

De in het Super-Ego verinnerlijkte morele principes en regels zijn dus in de eerste plaats die van de ouders, maar zij geven enkel de idealen en normen door van hun tijd en sociaal milieu.

Naar het Es treedt het Boven-Ik op als censor of verdringer van een sociaal onwenselijke verlangens en voorstellingen, daarnaast beoordeelt het het ik in de mannier waarop het zich voegt naar waarden en normen.

Page 34: Samenvatting sociologie

Er is dus een dubbele identificatie: met de door de ouders voorgehouden waarden en normen, en met de twee belangrijkste mannieren- censurerend en examinerend- waarop de ouders de naleving daarvan bewaakten.

In de visie van Freud gaat het geweten of Boven-Ik dus zowel inhoudelijk als qua werking terug op de verhouding tussen ouders en kind.

Dat betekent niet dat de gewetensvorming zich enkel binnen het gezin afspeelt. Het Boven-Ik neemt in de loop van de individuele ontwikkelingen bijdragen van de kant van latere surrogaten van de ouders in zich op.

Freuds voornaamste punt is echter de deels onbewuste werking van het geweten of Boven-Ik.Dat betekent vooreerst dat het zijn werk vaak als het ware ongezien doet.In de tweede plaats kan door het onbewuste statuut van het Boven-Ik de innerlijke morele regulering sterk verweven raken met het onbewuste driftleven van het Es.

Het Boven-Ik beteugelt dus deels de agressieve neigingen van het Es door zelf moreel agressief naar het ik op te treden, ‘ de agressie wordt geïntrojecteerd, verinnerlijkt, tegen het eigen Ik gericht’.

Freuds mansvisie houdt dan ook onmiskenbaar een onttroning van het bewustzijn, een ‘decentrering van het Ik of Ego’ in: Aldus wordt het Es opgejaagd, door het door Boven-Ik in het nauw gedreven, door de realiteit teruggestoten, worstelt het Ik om zijn economische taak de baas te worden.

5.3 het gesocialiseerd individu volgens Mead.

George Herbert Mead heeft een heel andere visie op het geweten.

Net als Freud verbindt hij het eenvoudige bewustzijn met de waarneming of het vermogen om zintuiglijke indrukken op te doen.

Van een zelf of zelfbewustzijn kunnen we volgens Mead pas spreken wanneer de zintuiglijke indrukken in een bewuste gedachte of een object van reflectie veranderen en zo op het zelf worden betrokken.

Zowel de reflectie op subjectieve ervaringen of waarnemingen, als het stilstaan bij gedachten komt dus neer op het objectiveren van bewustzijnsinhouden door een ‘ik’ of ‘zelf’ dat ze tevens als ‘van mij’ herkent.

Kortom, zelfbewustzijn is een direct effect van de primaire socialisatie.

Bij zelfbewustzijn wordt een zintuiglijke ervaring uit de momentane stroom van indrukken gelicht en door een ‘ik’ tot onderwerp van een bewuste gedachte gemaakt.

Die objectivering is synoniem met het innemen door het ik van een extern standpunt tegenover eigen bewustzijnsinhouden.

Mead noemt dat ‘taking the attitude of the other’ of ‘taking the role of the other’ en beschouwt zelfbewustzijn als een direct gevolg hiervan. In zijn visie ontstaat zelfbewustzijn dus door de verinnerlijking binnen het bewustzijn van de externe houding of positie van de anderen met wie we tijdens de primaire socialisatie samenhandelen.

Page 35: Samenvatting sociologie

‘Taking the attitude of the other’ is geen zaak van inleving of empathie, maar een automatisch effect van de deelname aan symbolische communicatie.

Mead completeert zijn sociale theorie van het zelfbewustzijn met een sociologische visie op het morele geweten.

Zelfbewustzijn ontstaat door het overnemen van de externe houding jegens onszelf van de kant van de anderen met wie we samenhandelen.

De verinnerlijking van de normatieve of morele houding van anderen kunnen we de culturele betekenis van ‘taking the attitude of the other noemen’.

Mead maakt zelf geen scherp onderscheid tussen de sociale en de culturele betekenis van het overnemen van de houding of rol van anderen.

Door in sociale zin de houding van anderen over te nemen, verwerven we het vermogen tot zelfbewustzijn; door dat ook in de culturele zin te doen, krijgen we daarentegen een geweten.

Mead noemt het geheel van verinnerlijkte normatieve en waardegeladen houdingen van anderen het me. Met die uitdrukking onderstreept hij het externe standpunt en de sociologische oorsprong van ons geweten: ik beoordeel mijn huidig standpunt zoals betekenisvolle anderen mij ooit beoordelen, wier houdingen we overnamen omwille van een sterke emotionele band.

Me wordt synoniem met wat men wenselijk vindt. Externe waarden of normen zijn dan niet langer verbonden met welbepaalde anderen, maar gaan uit van een sociaal verband of een veralgemeende andere.

Omdat een individu zich identificeert met de houdingen van meerdere betekenisvolle anderen en uiteenlopende algemene anderen of sociale verbanden, is het me of geweten deels een meerstemmig of polyfone instantie, een lappendeken van morele waarden en normen.Tegelijk bezit het een zekere eenheid of organisatie omdat het me alsnog een zekere coherentie verkrijgt dankzij de algemene principes van de meets algemene andere: de samenleving.

Het me kan nooit de gehele persoonlijkheid domineren omdat er altijd een I blijft bestaan van ongesocialiseerde en daarom spontane impulsen of handelingen.

We kennen ons I uitsluitend in retroperspectief en kunnen daarom nooit voorspellen wat het in de toekomst voor ons, eventueel ook voor anderen, in petto heeft.

Gewetensvolle handelingen komen neer op een conversatie tussen I en me, de binnen het zelf plaatsgrijpende dialoog tussen individuele impulsen of strevingen (I) en de via socialisatie verinnerlijkte waarden en normen (me).

Cruciaal is dat zelfs het meest verheven morele karakter volgens Mead nooit helemaal zijn of haar ‘I’ kan uitschakelen.

Zowel Mead als Freud benadrukken het belang van de sterke emotionele binding met de ouders bij de kinderlijke overname van morele principes en regels. Freud neigt echter naar een negatieve visie op het geweten, terwijl Mead ook aandacht heeft voor de belonende rol van de ouders als betekenisvolle andere.

Page 36: Samenvatting sociologie

Mead denkt in tegenstelling tot Freud over de grenzen van het primaire socialisatieproces heen en beklemtoont de functie van ondewijzers en andere niet ouderlijke actoren als betekenisvolle anderen bij de wording van het ‘me’.

Freuds interesse gaat vooral uit naar het doorgeven van de dominante seksuele moraal. Mead denkt alweer breder, het ‘me’ is zoals gezegd een meerstemmige instantie, bevolkt door de uiteenlopende waarden en normen van de verschillende sociale verbanden waar iemand lid van is.

Volgens hem primeert kortom binnen het ‘me’ de moraal van de meerderheidscultuur op die van de meer specifieke cultuurverbanden of minderheidsculturen waar iemand lid van is.

Het es is de zetel van een onbewust driftleven, terwijl het ‘I’ veeleer een producent kan heten van heel verschillende soorten van opwellingen die altijd het bewustzijn bereiken.

Voor Mead is moreel handelen niet synoniem met het voor- of onbewust gehoorzamen aan eens verinnerlijkte waarden en normen. Het komt tot stand op basis van de zelfbewuste conversatie tussen de I en me, en is dus de uitkomst van een proces van zelfbewuste deliberatie.

5.4 Van socialisatie naar sociale controle

Berger en Berger merken op dat de internalisering het individu niet alleen in staat stellen om te participeren aan de wereld rondom, het maakt het hem ook mogelijk om een rijk innerlijk leven te hebben.

Parsons benadrukt veel sterker dan Freud de structurerende rol binnen de persoonlijkheid van door het Boven-Ik verinnerlijkte waarden en normen met een geïnstitutionaliseerd karakter.

Het Boven-Ik biedt een brug van de persoonlijkheidstheorie naar de theoretische analyse van cultuur en van het sociale systeem, omdat het niet verklaarbaar is vanuit een andere basis dan de verwerving dankzij de andere mensen doorheen een proces van sociale interactie.

Sociologen hebben zich het begrip van Boven-Ik toegeëigend, maar hebben het gescheiden van ieder equivalent van het Freudiaanse Es, aldus Wrong. Daarom wordt afwijkend gedrag uitgelegd onder verwijzing naar bijzondere omstandigheden.

Het model van het over-gesocialiseerd individu dat zich passief en relatief probleemloos verinnerlijkte waarden en normen conformeert, miskent volgens Wrong de essentiële les van de psychoanalyse: Voor Freud is de mens een sociaal dier zonder ooit volledig een gesocialiseerd dier te zijn.

De over-gesocialiseerde conceptie van de mens in de moderne sociologie erkent niet dat elke mens ook na socialisatie een dialectische eenheid van natuur en cultuur is.

Van Mead kunnen we dan weer leren dat een primaire habitus het spontane I niet uitschakelt en vooral dat het sociaal verworven zelfbewustzijn ieder individu de mogelijkheid geeft om reflexief na denkend om te gaan met zowel de opwelling vanuit de I als de verinnerlijkte waarden en normen van het thuismilieu of andere sociale verbanden.

Mensen zijn betekenisgevers en we interpreteren daarom ook gedurig ons zelf als verinnerlijkte collectieve opvattingen.

Page 37: Samenvatting sociologie

Parsons besteedt ook veel aandacht aan het verschijnsel van sociale controle of processen in een sociaal systeem die bijdragen tot het tegengaan van tendenties tot afwijking.

Het afwijkend gedrag kan tevens slaan op het doorbreken van geïnstitutionaliseerde sociale verwachtingen of rollen.

Wie zoals parsons daarop de aandacht vestigt, huldigt daarom niet helemaal een over-gesocialiseerde maatschappijvisie.

In de algemene sociologie domineert nogal sterk de sanctiegerichte visie op sociale controle.

De dominante sociologische benadering stelt sociale controle gelijk met het positief of negatief sanctioneren van conformiteit resp. non-conformiteit aan geïnstitutionaliseerde overtuigingen en vooral waarden en normen.

Voorzover de individuen goed gesocialiseerde actoren zijn, sanctioneren ze allereerst zichzelf, of liever hun geweten deelt interne sancties uit, ze bestaan uit schuld en solidariteit gevoelens.

Externe sancties hebben de vorm van straffen of beloningen en kunnen op hun beurt worden ingedeeld in formele en informele straffen.

Interne sancties Externe sanctiesPositieve sancties Solidariteitsgevoelens BeloningenNegatieve sancties schuldgevoelens Straffen

We kunnen stellen dat deze kleine controlemechanismen de mannier vormen waarop geïnstitutionaliseerde waarden in gedrag worden vertaald.

Op een zeker niveau zijn ze de meest fundamentele van alle mechanismen; enkel wanneer ze het begeven, wordt het gebruik van meer verfijnde en gespecialiseerde mechanismen noodzakelijk. Bij die laatste denkt Parsons aan meer formele straffen, maar hij suggereert dat aan het gebruik daarvan binnen een sociaal verband informele negatieve sancties voorafgaan.

Publieke straffen en in het bijzonder formele, bezitten tevens een dubbele latente functie voor de niet gestraften.Enerzijds bevestigen ze de conformisten in hun morele gelijk, dat is hun latente confirmatiefunctie.Anderzijds herinneren publieke straffen potentiële devianten aan een ongewenst nevengevolg van de overwogen afwijking, dat is hun latente afschrikkingsfunctie.

Durkheim had tevens een scherp oog voor de positieve functies van collectieve serimoniën en feesten.

Ze verenigen de leden van een sociaal verband en ze appeleren met meer of minder nadruk aan gedeelde politieke, religieuze of gezinsopvattingen: het zijn allemaal collectieve rituelen.

5.5 De sociale controle breed bekeken.

Page 38: Samenvatting sociologie

Collectieve rituelen liggen bij wijze van spreken aan de rand van de sanctiegerichte visie op sociale controle.Het spreken over sociale controlemechanismen wijst tevens op een mechanistische visie op het samenleven.

Het door de vingers zien van afwijkend gedrag illustreert volgens becker dan weer op het belang van de symbolische reacties door derden bij non-conformisme.

Of afwijking door de beugel kan, en dus ook of iemand als deviant wordt geëtiketteerd, varieert onder meer met de momentane focus van politie- en gerechtsdiensten. Daarnaast hangt de mate van etikettering als een deviant af van de sociale kenmerken van de normovertreder.

In meer algemene zin speelt zowel bij formele als informele normhandhaving tevens de mate van sociale bekendheid met de normafwijker.

Een tweede tekortkoming van de sanctiegerichte visie op sociale controle is de veronachtzaming van wat we kortweg herstelmechanismen kunnen noemen. Zij zijn erop gericht om een of meer non-conform handelende actoren tot conformiteit te bewegen op basis van overleg, dus zonder het dreigen met of het gebruik van negatieve sancties.

Een derde minpunt van de sanctiegerichte benadering is de negatie van de bijdrage van beperkt toegelaten en sociaal beregelde afwijkingen of sociale ventilatiekleppen.

Dat stoom afblazen blijft wel zodanig beperkt in tijd en sociale impact, en is zodanig gereguleerd dat het niet gaat wegen op de bredere sociale orde.

Een eerder specifiek geval van een toegelaten afwijking is de ziekterol. Parsons wijst erop dat de officieel als ziek verklaarde normdoorbrekend mag handelen.

Omdat de ziekterol ontslaat van andere sociale verplichtingen, wordt het nogal eens ingeroepen ter legitimatie van normafwijkingen.

Het verschijnsel sociale controle in brede zin omvat evenwel ook de gericht en doelrationele beheersing van individueel handelen, en vooral de pogingen daartoe.

Volgens Michel Foucault verschilt de dominante moderne vorm van maatschappelijke machtsuitoefening van haar voormoderne soevereine of vorstelijke pendant.

De soevereine macht komt neer op het recht om ter dood te brengen of in leven te laten.

In de loop van de 17de eeuw begonnen zich in Europa de eerste contouren van een andere machtsvorm af te tekenen. Foucault omschrijft die als biomacht omdat die binnen een moderne maatschappij in meerdere domeinen het berekende beheer over het leven voorop staat.

De eerste pool van de moderne biomacht wil het lichaam temmen met het oog op volgzaamheid en rendabiliteit.

De tweede grote vorm van biomacht, en tevens van sociale controle, richt zich op het lichaam als soort, het lichaam dat van de mechanica van de levende natuur is onttrokken en als drager van biologische processen fungeert.

Zij worden voorwerp van een hele reeks ingrepen en regulerende beheersmechanismen en aldus onder beheer gesteld: een biopolitiek van de bevolking.

Page 39: Samenvatting sociologie

Aan de hand van medisch, criminologisch, psychologisch, pedagogisch, sociologisch en ander wetenschappelijk weten worden normen geformuleerd die differentiëren tussen abnormale en normale individuen.

Foucault beschouwt macht als het vermogen om de handelingsmogelijkheden van anderen effectief te sturen en vorm te geven.

Foucault spreekt ook van bestuurlijkheid, deze uitdrukking trekt twee betekenissen samen besturen en rationaliteit.

Net zoals bij moderne biomacht gaat het de moderne bestuurlijkheid om het zo doelrationeel mogelijk besturen van uiteenlopende sociale verbanden.

Op de keper beschouwt is bestuurlijkheid een combinatie van gestuurde normalisering en democratisering, in brede zin, binnen uiteenlopende functiesystemen en organisatorische verbanden.

Daarom kunnen verschillende doelen aan de oorsprong liggen, normatief gezien mag dat allemaal wel neerkomen op sociale vooruitgang, maar sociologisch gezien gaat het om sociale controle.

Hoofdstuk 6 Sociale rollen, relaties en organisaties

6.1 opnieuw sociale posities en rollen.

Door posities en rollen hebben de twee feiten van individu en maatschappij contact met elkaar; dit begrippenpaar duit homo sociologicus aan.

Sociale verwachtingen zorgen in sociale verhoudingen, verbanden en netwerken voor een geordend verkeer omdat ze het aantal handelingsmogelijkheden selectief inperken of structureren.

Een professioneel interactiekader valt dus samen met het geheel van sociale posities waarmee regelmatig wordt samengehandeld, zij het met meer of met minder intensiteit. Zo’n geheel heet een positieveld, en bestaat uit een als centraal referentiepunt gekozen sociale positie of focuspositie en meerdere tegenposities.

Page 40: Samenvatting sociologie

In een positieveld lopen er vanuit de focuspositie meerdere relaties naar telkens een tegenpositie. Zo’n enkelvoudige relatie tussen een focus- en een tegenpositie in een positieveld noemen we een positiesegment.

Bij de positie van een leraar hoort daarom een rollenstel, of het geheel van rollen dat de focuspositie in een positieveld via de diverse positiesegmenten te spelen heeft.

We staan er gewoonlijk niet bij stil maar tijdens een gewone dag veranderen we meermaals van sociale posities en dus ook van rol en positieveld.De verzameling posities die een individu regelmatig inneemt tijdens een bepaalde levensfase noemen we een positieset.

Zo is bijvoorbeeld vrouwelijkheid een rol die iemand automatisch toevalt, zonder dat zij er iets voor hoeft te doen. Het is daarom een schoolvoorbeeld van een toegeschreven positie, of een positie die een individu bekleedt zonder eigen inspanningen omwille van zekere biologische of biografische kenmerken.

Een verworven positie wordt daarentegen bekleedt op grond van individuele inspanningen.

Of een positie nu verworven of toegeschreven is, er horen verwachtingen of een rol bij. Binnen zo’n rol kunnen we vaak twee dimensies onderscheiden.

De eerste is de belangrijkste: het rolhandelen, of de verwachtingen vanuit een tegenpositie over het handelen van een positiebekleder.

Naast rolhandelen omvat een rol vaak ook rolatributen, of verwachtingen over het uiterlijk en het karakter van de positiebekleders.

Het aanleren van verwachtingen is synoniem met rolsocialisatie.

Men heeft verwachtingsverwachtingen: men verwacht als positiebekleder bepaalde verwachtingen van de andere positiebekleder(s) met wie men samenhandelt.

Binnen sociale verhoudingen, verbanden en netwerken of binnen een concreet positieveld, formuleren de tegenposities de verwachte rollen of verwachtingen. Tevens bewaken ze gewoonlijk ook mee de rolconformiteit, het al dan niet inlossen van de verwachtingen over de rolhandelingen en -attributen van een positiebekleder.

Wanneer een persoon niet aan de rolconformiteit voldoet begaat die een rolovertreding, en wordt hij of zij navenant gesanctioneerd.

Binnen de verwachtingen zijn er drie grote soorten te onderscheiden.

De rechtsregels in de brede zin nemen de gedaante aan van moetverwachtingen: hun naleving wordt formeel of juridisch gesanctioneerd. De meeste sancties bezitten een negatief karakter omdat bij moetverwachtingen vooral hun overtreding, dus non-conformiteit, wordt bestraft.

Net als zeden gaan plichtverwachtingen samen met relatief sterke informele sancties als sociale mijding en overplaatsing of (in het positieve geval) een grote sociale waardering.

Positieve informele sancties wegen volgens Dahrendorf in het bijzonder bij kan-verwachtingen, het complement van wat Sumner gebruiken noemt.

Page 41: Samenvatting sociologie

Dahrendorf wijst er tevens op dat we sociale rollen kunnen rangschikken naar de graad van hun verplichting.

Kijken naar de mate waarin rollen, of daarbinnen, zekere verwachtingen voor verplicht doorgaan, komt neer op het nagaan van hun mate van institutionalisering. Wat geldt voor cultuurelementen als normen gaat inderdaad ook op voor rollen of specifieke verwachtingen binnen één rol: ze zijn in meer of mindere mate sociaal voorgegeven en dwingend.

6.2 Over sociale verwachtingen en rolconflicten

Dahrendorf heeft het uitsluitend over de sanctionering van de (non)confrmiteit van het normhandelen.

Volgens Laub Coser staat de mate waarin een conform handelen wordt verwacht in een omgekeerde relatie met de status positie.

Nochtans kent iedere min of meer succesvol gesocialiseerde actor het bestaan van excuusregelingen, of ingeburgerde verklaringen die het momentaan niet inlossen van een verwachting op een sociaal aanvaardbare mannier verontschuldigen.

Anders dan Dahrendorf suggereert resulteert het niet inlossen van verwachtingen ook niet per definitie in negatieve sancties.Rolovertredingen confronteren de tegenpositie dus met het alternatief van er wel of niet uit te leren, dus wel of niet de verwachting te herformuleren. Bij een normatieve verwachting, dus dat er geen norm of regel is maar, wel een mannier van verwachten, is er bij overtredingen geen leerbereidheid en wordt contrafactisch aan de verwachtingen vastgehouden.

Omgekeerd is er bij een cognitieve verwachting wel de bereidheid om uit haar overtreding te leren en de verwachting bij te stellen.

Sociale verbanden leggen vaak op voorhand vast hoe een positiebekleder kan omgaan met rolovertredingen. Dat komt neer op de verwachting dat een positiebekleder cognitief of normatief verwacht in de relatie met een tegenpositie.

Anderzijds weten de bekleders van de tegenpositie of er normatief dan wel cognitief wordt verwacht.

Rolverwachtingen zijn er dus in twee soorten.We hebben het over het verschijnsel van rolambivalentie: het bestaan van tegenstrijdige normatieve verwachtingen binnen een enkel rol, horend bij één enkele sociale positie.

Rolambivalentie verschilt van rollenincongruentie, of het bestaan van tegenstrijdige verwachtingen die samenhangen met verschillende rollen.

Wanneer rollencongruentie aanhoudt, zelfs toeneemt, groeit ze uit tot een rollenconflict. Dat is dus een relatief duurzame moeilijk op te lossen situatie van rollencongruentie.

Zo kan het gaan om een intern rollenconflict, wanneer de bekleder van een positie zich geconfronteerd ziet met onderling tegenstrijdige verwachtingen van de kant van twee of meer positiebekleders binnen een positieveld.

Daarentegen kan er ook een extern rollenconflict zijn door de tegenstrijdige verplichtingen of rollen die horen bij twee of meer posities in twee of meer positievelden.

Page 42: Samenvatting sociologie

Merton heeft er terecht op gewezen dat rollenincongruenties vaak niet tot rollenconflicten uitgroeien omdat de bekleders van de betrokken tegenposities van de situatie op de hoogte zijn en daarom hun verwachtingen bijstellen.

Merton heeft tevens een aantal mechanismen in de omgang met (potentieel) tegenstrijdige verwachtingen, dus met rollen incongruenties en –conflicten, opgesteld.

Een actor kan vooreerst proberen om uiteenlopende verwachtingen of rollen gescheiden te houden.

Een tweede mechanisme is het voorrang geven aan een van de rollen.Ofwel omdat de verschillende rollen niet eenzelfde gewicht bezitten en daarom aan de belangrijkste voorrang wordt gegeven.Ofwel stelt de positiebekleder zelf prioriteiten en kent men zelfs een onderscheiden gewicht aan onderling divergerende rollen toe.Ofwel geeft een actor voorrang aan de verwachtingen van de meest machtige tegenpositie, die met het grootste sanctievermogen.

De derde optie is het verlaten van het positieveld, waardoor het rollenconflict verdwijnt.

De vierde optie is het hardop thematiseren van een rollencongruentie of rollenconflict.Dan kan er bijvoorbeeld eventueel een compromis onderhandelt worden dat de verwachtingen van efficiëntie enigszins verzoent met die van een humane werkdruk.

6.3 Role making, of de actieve homo sociologicus

Totnogtoe volgden we Durkheims benadering van sociale posities en rollen, die stelt dat sociale verwachtingen een voorgegeven en dus dwingend en geïnstitutionaliseerd karakter hebben.

Dahrendorf miskent overigens niet dat mensen ook over een vrije wil beschikken. Alleen is die mens niet ‘de mens van de sociologie’.

Dahrendorf heeft het daarom vaak over de pragmatische paradox van de ontdubbelde van de mens: Zowel de homo sociologicus als het vrije individu zijn delen van onze praktische wereld en haar begrip.

Binnen de Weberiaanse traditie van de symbolische inter-actionisten valt een heel ander geluid te horen. Voor hen zijn het autonome individuen en de sociologische mens die rollen speelt immers geen verschillende wezens.

Volgens Blumer bakenen sociale verwachtingen of rollen, net als andere sociale feiten, enkel een ingeburgerd kader voor samenhandelen of symbolisch interactie af.Ze determineren het verloop van een interactie proces niet, maar conditioneren het enkel door algemene richtingaanwijzers te formuleren.

Het inlossen van sociale verwachtingen omvat dus meer dan het louter opnemen van een geïnstitutionaliseerd rol die hoort bij en positie. Deze ‘role taking’ wordt gecompleteerd door een proces van ‘role making’, of het actief interpreteren en vormgeven van een rol door een individuele positiebekleder. Belangrijk daarin is de eigen rolopvatting, de individuele interpretatie door een positiebekleder van verwachtingsverwachtingen.

Page 43: Samenvatting sociologie

Role making is steeds een tentatief proces, een zaak van het continu testen van de opvatting die men zelf over een rol heeft, zo schrijft de symbolische interactionist Ralph H. Turner.

Binnen een positieveld interpreteert een positiebekleder ook de gangbare verwachtingen richting tegenposities. Zij of hij heeft behalve een eigen rolopvatting dus tevens een alter rolopvatting, of een individuele interpretatie van de algemene verwachtingen tegenover de andere met wie men handelt.

Binnen het symbolisch interactionisme zijn rollen daarom niet enkel synoniem voor gesanctioneerde plichten. Rollen zijn altijd ook interpretatieschema’s waarbinnen het handelen van anderen op basis van verwachtingen betekenis krijgt.

Rollenspelers bezitten een zekere vrijheid in de omgang met verwachtingsverwachtingen, maar anderen moeten deze autonome rolbepalingen sociaal valideren.

Rollen zijn immers sociale structuren die zorgen voor ordening en voorspelbaarheid in sociale relaties, verbanden en netwerken. Er bestaat daarom een algemene normatieve verwachting van relatieve duurzaamheid of consistentie bij processen van role making.

Het fundamentele normatieve element bij het opnemen en spelen van een rol is de eis dat de actor consistent is.

Voor zover rollen verbonden zijn met hiërarchisch geordende posities en verschillen in definitie- en sanctiemacht, speelt dus de sociale ongelijkheid in de mogelijkheden tot role making.

Veel hangt ook af van de mate van inspraak en overleg. Wanneer die groot is, hebben de bekleders van de ondergeschikte posities de kans om een compromis tussen de eigen rolopvattingen en de rolopvatting van hun meerdere(n) te onderhandelen.

6.4 Goffmans dramaturgish perspectief

Volgens Ervin goffman komt het spelen van een rol neer op het ensceneren van een zo geloofwaardig mogelijke voorstelling voor een of meer anderen die als publiek fungeren.

Goffmans consequente theaterbenadering of dramaturgisch perspectief op het spelen van sociale rollen biedt ons een heel andere kijk dan die van Dahrendorf.

Als rollenspelers gedrage mensen zich eerder als zekfbewuste strategische actoren die geloofwaardige voorstellingen proberen te ensceneren door een gericht indrukkenbeheer of ‘impression management’.

Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van rekwisieten die samen met de manieren van doen de façade afbakenen

De façade is dus een gestandaardiseerd expressief instrumentarium dat door het individu tijdens zijn voorstelling gebruikt wordt.

De plaats van een voorstelling noemt Goffman de fronstage of het façadgebied.Het vereist van de actoren een hoge mate van alertheid en zelfcontrole of van expressiebeheersing en dramaturgische discipline.

Page 44: Samenvatting sociologie

Rollenspelers kunnen hun façade en de daartoe vereiste dramaturgische discipline laten varen in de backstage of het achteraf-gebied.

In vele sociale situaties is het creëren van de gewenste indruk afhankelijk van het handelen van meerdere rollenspelers. Zo’n verzameling mensen die samenwerken bij het in scène zetten van een vast nummer noemt Goffman een team.

Individuen doen soms ook eerder routineus, zonder veel reflexitiviteit of berekening, aan indrukkenbeheer eens ze de vaste nummers van een voorstelling hebben ingestudeerd.Dat laatste heet role making, maar Goffman spreekt van zelfpresentatie.

In het publiek construeren personen een zelf die verschilt van het strikt individuele zelf van de persoon of acteur die een voorstelling geeft.

Anders dan Goffman kunnen we de zelfpresentatie doorheen een rollenspel dus deels beschouwen als een strategische anticipatie op de individualiserend interpretaties van rollenprestaties.

Een verwachting over iemands zelf of individualiteit noemen we persoonsverwachtingen. Anders dan rolverwachtingen bezitten persoonsverwachtingen uiteraard geen algemeen karakter.

In de eerste plaats geldt bij persoonsverwachtingen de eerder besproken verwachtingen van consistentie of voorspelbaarheid.

Net als sociale structuren in de strikte zin (rollen) perken persoonsverwachtingen iemands handelingsmogelijkheden selectief in.

Het derde gevolg van persoonsverwachtingen is dat de andere actoren een consistent individueel handelen verwachten.

6.5 Persoonlijke en onpersoonlijke sociale verhoudingen.

Persoonsverwachtingen zijn niet per definitie louter persoonlijke verwachtingen over een iemand;Uiteraard spelen ze een rol in de meer persoonlijke verhoudingen. Maar vaak worden ze afgezet tegen de meer onpersoonlijke verhoudingen waarbinnen het handelen overeenkomstig positiegebonden rollen of sociale verwachtingen de doorslag geeft.

Talcot Parsons heeft dat sociologisch uitgediept in een typologie die bekend staat onder de noemer patroonvariabelen.

Parsons patroonvariabelen zijn tweewaardig of dichotoom, die onder verdeeld kunnen worden in de dichotomieën die de patroonvariabelen worden genoemd, omdat iedere specifieke oriëntatie wordt gekenmerkt door een patroon van 5 keuzes.

We thematiseren de 5 patroonvariabelen vanuit het oogpunt van sociale rollen, ook al gaat het hier duidelijk altijd ook om culturele waarden.

affectief Affectief neutraalGroepsgerichtheid zelfgerichtheidParticularisme universalismeToewijzing Verwerving

Page 45: Samenvatting sociologie

diffuusheid Specifiteit

Over de patroonvariabele affectief vs. affectief neutraal hadden we het al een actor kan wel of niet emotionele impulsen tonen.

Bij de tegenstelling zelforiëntatie vs. collectieve oriëntatie heeft een actor bij het domineren van de waarde van zelforiëntatie de sociale toelating om eigen doeleinden als het nastreven van een eigenbelang te verwerkelijken.

Het keuzedilemma particularisme vs. universalisme slaat op de wijze waarop een actor een relatie beoordeelt en navenant samenhandelt. (ofwel houdt men rekening met de persoon tegenover zich, ofwel behandelt men iedereen gelijk)

De patroonvariabele toewijzing vs. verwijzing kennen we al van het onderscheid tussen toegewezen en verworven sociale posities. Wanneer een socilae rol een toewijzingsgericht samenhandelen voorschrijft, wordt verwacht dat men zekere biologische of biografische kenmerken van de ander verdisconteert.

Het vijfde en laatste keuzedilemma diffuusheid vs. specifiteit betreft de spreekwoordelijke reikwijdte van een relatie en de ermee sporende rollen. Ofwel kan binnen de verhouding zowat alles van de ander relevant zijn of worden, en verwacht die daarom nogal dwingend een grote openheid en interesse voor bijvoorbeeld eigen gevoelens of persoonlijke twijfels evengoed als voor de eigen collega’s op het werk. Ofwel heeft de relatie een beperkte sociale bandwijdte, met specifieke rollen die maken dat men elkaar hoogst partieel bejegent.

Iedere sociale verhouding geeft een patroon weer dat de uitkomst is van de spreekwoordelijke scores op iedere dichotome variabele.

Dat is geen toeval want de linker- en rechterkant in het schema verwijzen duidelijk naar eerder persoonlijke resp. onpersoonlijke verhoudingen.

Parsons typologie stelt dat persoonlijke of onpersoonlijke relaties telkens één pool binnen vijf paren van tegengestelde waarden in twee globale patronen van sociale verwachtingen vertalen.

Vroeger stelden we dat we binnen de gezins- en vriendschapsverhoudingen persoonlijk en rolvrij handelen, maar dat klopt niet helemaal.

Sociologen noemen de vorige verbanden vaak een primaire groepen, waarbinnen primaire of persoonlijke relaties domineren.

Secundaire groepen zijn dan de uiteenlopende sociale verbanden waarbinnen secundaire of onpersoonlijke relaties overheersen.

In brede zin heten gezins- en vriendschapsverbanden ook primair omdat ze las het ware het sterkste sociale fundament van individuele levens vormen. Een individu kan niet zonder primaire relaties of sterke sociale bindingen met een persoonlijk karakter waarin zij of hij emotionele steun krijgt.

Anthony Giddens spreekt daarom van pure relatie, waarvan de romantisch liefdesrelaties het schoolvoorbeeld vormen.

Page 46: Samenvatting sociologie

Het moderne kerngezin is evenwel de uitkomst van een langetermijn-evolutie die nauw verbonden was met het historische proces van functionele differentiatie.

Vroeger was het een multifunctionele eenheid die ook instond voor de op leiding van knechten, ambachtlui,…Vele van de taken werden door de functionele differentiatie gaandeweg overgenomen door autonome functiesystemen. De gezinsfeer compenseerde haar historisch functieverlies door zich toe te leggen op de algemene taak van persoonlijke interactie of intieme communicatie.

De uitdifferentiatie van het gezin als een van de twee pijlers van persoonlijke relaties kwam neer op een tweeledige sentimentele revolutie.

Of de liefde nu naar een partner of een kind uitgaat, in beide gevallen vormt met verschillende accenten intieme communicatie de harde kern.

Volgens Luhman is de intieme communicatie erop gericht om de communicatieve behandeling van de individualiteit mogelijk te maken, te bevorderen en te onderhouden.

6.6Groeperingen in soorten

Sociale verbanden definieerden we in het§ eerste hoofdstuk als een samenhangend geheel van sociale bindingen of afhankelijkheidsverhoudingen met een zekere duurzaamheid en voor derden observeerbare grenzen.

Groeperingen zijn verzamelingen van mensen, er zijn uiteenlopende soorten die men aan de hand van twee criteria kan onderscheiden.Enerzijds is er het strikt sociale criterium van directe interactie en symbolische communicatie.Anderzijds is er het culturele criterium van het al dan niet aanwezig zijn van gedeelde waarden en normen.

Gedeelde waarden en normen

Interactie en communicatie

wel nietWel (primaire) groep collectiviteitniet samenzijn Sociale categorie

Binnen een groep is er regelmatig communicatie en interactie, en ook gevoelen van samenhorigheid op basis van gedeelde waarden en normen.

Primaire groepen onderscheiden zich op het punt van intieme communicatie. Die bestaat er bijvoorbeeld niet noodzakelijk tussen de leden van een formele organisatie die los van het officiële organigram en haar hiërarchie binnen en buiten de onderneming met elkaar omgaan.

Binnen zo’n informele groep kan het er hartelijk aan toe gaan , maar de kameraadschap hoeft niet meteen in intieme communicatie uit te monden.

In het samenzijn creëert een voorbijgaande situatie van fysieke copresentatie wel een tijdelijke symbolische interactie en communicatie, maar daar blijft het ook bij.

Page 47: Samenvatting sociologie

Een collectiviteit is een grote tot zeer omvangrijke groepering. De omvang maakt dat er geen regelmatige interactie is tussen alle leden, maar zij delen wel een aantal waarden en normen.

Een sociale categorie kent interactie noch gedeelde waarden en normen. Het gaat in de eerste plaats om constructies die mensen aan de hand van een of meer criteria in eenzelfde categorie groeperen.

Niet alleen onderzoekers en beleidsmakers werken met sociale categorieën. We gebruiken die zelf ook bij het categoriseren of classificeren van onszelf en anderen.

Sociologisch gezien spreken we van lidmaatschap wanneer een actor zichzelf definieert als behorende tot een groepering of sociaal verband en zo ook door anderen wordt gedefinieerd.

Referentiegroeperingen zijn groeperingen die voor een individu als een effectieve referentie- of betekeniskader voor het eigen handelen en samenhandelen fungeren.

Lidmaatschapgroeperingen (groeperingen waar men lid van is) functioneren heel vaak als betekenisgroeperingen.

Sociologisch gezien is het refereren aan niet-lidmaatschapsgroeperingen echter interessanter. Want het refereren aan niet-lidmaatschapsgebonden groeperingen resulteert meer dan eens in een non-conform handelen en denken.

Merton onderscheid twee grote typen van referentiegroeperingen: het eerste is het normatieve type dat standaarden zet en onderhoudt voor het individu en het tweede is het vergelijkende type dat een kader aanlevert ter vergelijking en in relatie waartoe het individu zichzelf en anderen evalueert.Normatieve referentiegroeperingen vormen dus een bron van individuele waarden en normen en tevens van normopvattingen.

Referentiegroepsgedrag kent inderdaad twee varianten omdat een actor passief of negatief kan refereren aan een groepering waarvan hij wel of geen lid is.

Een rolmodel verwijst naar de individuele identificatie met de wijze waarop iemand een persoonlijke rol vervult.

Een rolmodel kan ook uitgroeien tot een referentie-individu. Dan vormt niet enkel de rolprestatie van een positiebekleder het voorwerp van identificatie, maar fungeert een complete persson als een na te volgen voorbeeld.

De vergelijkende referentiegroepering fungeert els een bron van negatieve of positieve evaluaties van de eigen sociale positie of levenssituatie.

Bij het vergelijkende type wordt vooral de negatieve variant bestudeert. Zich achtergesteld voelen omwille van de vergelijking met een andere groepering heet ook wel relatieve deprivatie.

Aspiratiegroeperingen zijn groeperingen waarvan de actor het lidmaatschap aspireert.Aspiratiegroeperingen geven vaak aanleiding tot anticiperende socialisering.

In het algemeen spelen in onze maatschappij de diverse massamedia een belangrijke rol bij zowel het passief representeren als het actief creëren van referentiegroeperingen, rolmodellen en referentie-individuen.

Page 48: Samenvatting sociologie

6.7 Organisaties als doelgerichte sociale verbanden

Niet een soort groepering maar één type van sociaal verband speelt in onze samenleving een toonaangevende rol. Dat is de organisatie: wij leven in een organisatiemaatschappij.

Wanneer sociologen het over organisaties hebben gaat het gewoonlijk over middelgrote tot zeer grote conglomeraten van mensen en middelen.Een grootschalige organisatie heet in de’ omgangstaal een bureaucratie.

Een organisatie is een duurzaam sociaal verband dat middelen mobiliseert ter bereiking van een algemeen doel en daarom tevens selectieve omgevingscontacten onderhoudt.

De inzet van middelen kan dubbel worden beoordeeld. Ofwel wordt gelet op de verhouding tussen hun kosten en baten: dat is de maatstaf van efficiëntie; ofwel wordt gekeken naar de mate waarin ze daadwerkelijk bijdragen tot het bereiken van het beoogde doel: dat is hun doelmatigheid of effectiviteit.

Wij houden het bij de premisse dat organiseren neerkomt op een zowel efficiënte als effectieve coördinatie of ordening van middelen ter bereiking van een algemeen doel.

Een doel als winst, kennisoverdracht of gezondheid is overigens zo algemeen dat een bedrijf het moet uiteenleggen in meerdere operationele doelen of interne subdoelen die het reële samenhandelen binnen een organisatie structureren.

Een organisatie onderhoudt selectieve relaties met haar omgeving, die samenvalt met Elles wat niet tot de organisatie behoort maar voor haar functioneren wel relevant is.

Bij de mobilisatie van middelen uit een omgeving spreken we van inputrelaties; het logische complement zijn outputrelaties bij het afzetten van eigen producten of diensten in een omgeving.

Een eerste basiskenmerk van een organisatie is juist dat ze in functie van het nagestreefde doel formele en informele lidmaatschapsregels heeft.Zij stipuleren de voorwaarden van intrede en uittrede, evenals de algemene rechten en plichten van de leden.

Eens binnen bekleedt men in een organisatie een sociale positie waaraan sociale verwachtingen en dus ook voorwaarden vastzitten.

De verwachtingen die horen bij een tijdelijke positie binnen het publiek waarop een organisatie haar output richt heet de publieksrol.

Het samengaan van vaste organisatorische beroepsrollen en complementaire tijdelijke publieksrollen typeert heel veel organisaties.

Het tweede basiskenmerk van organisaties is dat ze een doelgerichte interne taakverdeling of –differentiatie. Het zijn dus niet alleen kernactoren binnen een binnen een moderne, functioneel gedifferentieerde samenleving, ze reproduceren tevens een basiskarakteristiek van dat soort samenleving: arbeidsdeling en taakdifferentiatie.

De doelstellingen deeltaken en sociale posities van een bedrijf zijn af te lezen van het organigram, dat binnen een organisatie de formele structuur of de officieel vastgelegde taak- en positieverdeling weergeeft.

Page 49: Samenvatting sociologie

Posities en de daarmee verbonden rollen worden in functie van de operationele doelen gedefinieerd en geherdefinieerd. Dat heet rollenprogrammering, wat logischerwijs twee dingen inhoudt.

Enerzijds worden specifieke taken aan welbepaalde posities vastgehaakt, wat neerkomt op het definiëren van gespecialiseerde organisatorische rollen.

Anderzijds draagt iedere rollenprogrammering altijd ook verder dan het afbakenen van één enkele rol, vandaar trouwens het meervoud in de uitdrukking. Verschillende rollen worden op elkaar afgestemd, met het oog op een efficiënte en effectieve taakverdeling.Doelgerichte rollenprogrammering en herprogrammering toont de kwintessens van organiseren als sociale activiteit: het planmatig en berekend, reflexief produceren van ordening binnen een sociaal verband.

Bij het programmeren en het bemannen van rollen moet een organisatie er immers mee rekening houden dat ze niet kan voorzien met welke vragen, problemen en uitdagingen ze in de onmiddellijke toekomst allemaal zal te maken krijgen. Dat vraagt om het definiëren van inhoudelijk ondergedefinieerde rollen.

Er is ook niet zozeer sprake van rollen dan wel van personenprogrammering, of het definiëren van persoonsverwachtingen in functie van organisatorische posities.

6.8 Macht als georganiseerd beslissingsvermogen.

Dit brengt ons bij een derde basiskenmerk van organisaties ze hebben een formeel hiërarchische structuur.

Het getrapt karakter van een organisatie komt dus neer op het bestaan van ene beslissingshiërarchie die tegelijk een bevoegdheidshiërarchie is.

Macht valt binnen een organisatie samen met het vermogen om voor anderen bindende beslissingen te nemen.Machtsuitoefening is het daadwerkelijk inzetten van dit vermogen, dus het nemen van individueel of collectief bindende beslissingen.

Het conditioneren van lagere en hogere beslissingsmacht komt neer op het formuleren van bindende beslissingspremissen.

Macht is dus kortweg gesteld geldige of legitieme sociale beslissingscapaciteit, en machtsuitoefening het praktiseren daarvan. Dat vermogen is verbonden met regels en procedures die bevoegdheden afbakenen.

Die bevoegdheidsverdeling toont in de eerste plaats dat macht en machtsuitoefening in organisaties zakelijk worden gedifferentieerd, of uitgesplitst naargelang domeinen of thema’s en de daarbij horende competenties.

De beschikking over positieve en negatieve sancties werkt als machtsbron of –basis, als dekking van het vermogen om voor anderen bindend te beslissen.

Macht heeft een wankele basis omdat de mobilisering van een negatieve sanctie de machtsbasis tijdelijk of permanent vernietigt.

Georganiseerde macht kent twee gedaantes.

Page 50: Samenvatting sociologie

Enerzijds komt ze neer op het vermogen om, in lijn met een formele bevoegdheidsverdeling, op een geldige of legitieme manier voor anderen bindende beslissingen te nemen.Anderzijds berust dit alledaagse vermogen op de achterliggende capaciteit om bij tegenkanting op een relatief harde mannier negatief te sanctioneren.Talrijke machtsdefinities stellen het bezit van macht gelijk met het vermogen om beslissingen te nemen op basis van een negatief en een positief sanctiepotentieel.

Door macht te koppelen aan negatieve sancties belanden we uiteraard in de buurt van het verschijnsel van sociale controle.

Het beslissende onderscheid tussen de twee is het verschillende referentiepunt: conformiteit of non-conformiteit aan collectieve opvattingen dan wel het zich schikken of niet naar geldig genomen bindende beslissingen.

Organisaties hebben evenwel behalve een formele ook nog een informele structuur die het officiële organigram kan bevestigen dan wel ondermijnen. De informele structuur bestaat uit het vaak netwerkachtig geheel van meer persoonlijke relaties tussen de leden van een organisatie.

Deze onderhouden niet alleen informele relaties omdat ze vriendschappelijk met elkaar omgaan. Doorslaggevend is veeleer het feit dat relaties door andere verwachtingen dan de formeel voorziene worden gestructureerd.

Meerdere organisatiesociologische studies handelen daarover en laten zien hoe de informele relaties afwisselend disfunctioneel en functioneel zijn vanuit het oogpunt van operationele of algemene doelen.

6.9 Webers ideaaltype van de bureaucratische organisatie.

Max Weber beschouwde de bureaucratie als een toonbeeld van efficiëntie en effectiviteit.

Webers notie van bureaucratie is dan ook een ideaaltype waarin het aspect van doelrationaliteit is uitvergroot tot de dominante invalshoek.

Weber omschrijft een bureaucratie in de eerste plaats als een heerschappijverband.Macht is volgens hem de kans om bikken sociale betrekkingen de eigen wil door te zetten, ook tegen weerstand in, onverschillig waarop deze kans berust.

Bij heerschappij gaat het kortweg om effectieve bevelsmacht.

Het aanvaarden van de regels, die formeel correct, volgens de voorziene procedures tot stand kwamen, evenals de beslissingen die zich daarop baseren, noemt Weber legaliteitsgeloof.

In lijn met Webers meer algemene verstehende sociologie gaat daarbinnen een grote aandacht naar de individuele redenen van ondergeschikten voor het aanvaarden van macht of bindende beslissingen.

Aanvaarde macht geeft een beslisser autoriteit, of het vermogen om zonder tegenstand dwingend te beslissen.

Na Weber raakte gezag ingeburgerd als omschrijving van geldig of legitiem beschouwde macht.

Page 51: Samenvatting sociologie

Daarbij gaat het over een samengaan van legitimatie met de overtuiging dat de legitimatie klopt, dus met legitimiteitgeloof.

Weber onderscheidt drie grote ideaaltypes van gezag: Legaal gezag: een combinatie van een beroep op regels met een legitimiteitgeloof. Traditioneel gezag: aanspraak op en het geloof van onaantastbaarheid van zekere

tradities die één of meer individuen macht toekennen. Bij charismatisch gezag bezit een persoon gezag op basis van zijn persoonlijke

uitstraling.

Weber onderscheidt drie dimensies in de werking van een bureaucratie:

De eerste dimensie kennen we al en slaat op het feit dat elke bureaucratie een fijnmazige hiërarchie te zien geeft met welomschreven competenties en bevoegdheden.

De tweede dimensie heeft betrekking op de algemene positie van een bureaucraat: hij is vast benoemt, krijgt een vast salaris, oefent zijn job als hoofdberoep uit en maakt promotie op basis van anciënniteit.

De derde dimensie brengt ons bij een tweede meer algemeen basiskenmerk van iedere bureaucratie: ze rekruteert en functioneert op basis van vakbekwaamheid.

De grootschalige of bureaucratische organisatie dankt haar doelrationele karakte aan de efficiëntie en effectieve inzet van legaal gezag en kennis, macht en weten.

Met deze vaststelling erkent Weber impliciet een vierde vorm van legitiem gezag: kennisgezag, of de aanspraak en het geloof dat beslissingen door vakkennis worden gedekt.

Weber beschouwt de voortschrijdende bureaucratisering als een onvermijdelijke tendens.

Zijn liberaal geïnspireerde pessimisme over de geringe rol van individualiteit binnen grootschalige organisaties brengt Weber tot zijn ondertussen beroemde karakterisering dat de bureaucratie een gestolde geest is en tot de vertwijfelde vraag hoe het überhaupt nog mogelijk is iets te redden van een individuele bewegingsvrijheid.

Juist op basis van zijn ideaaltypische uitvergroting van kenmerken als doelrationaliteit, legaliteitsgeloof en kennisgezag ziet Weber dus al de spreekwoordelijke uitwassen of de irrationaliteit van een maximale doelrationaliteit binnen grootschalige organisaties.

Weber zag zijn visie op de bureaucratie bevestigd met de doorbraak van het Taylorisme in de kapitalistische bedrijven in de 20ste eeuw.Taylor pleitte eind 19de begin 20ste eeuw voor een strikt wetenschappelijk aanpak die in grote mate overeenkomt met het Fordisme.

De postfordistische bedrijven hebben meestal een netwerkachtige en flexibele structuur.

Daarmee is niet gezegd dat de bureaucratie à la Weber haar beste tijd heeft gehad. In ‘The Mcdonaldization of society’ betoogt de Amerikaanse socioloog George Ritzer aan de hand van talrijke voorbeelden dat de logica van bureaucratisering en doelrationalisering ook in de tertiaire of dienstensector almaar aan belang heeft gewonnen.

Hij beschouwt grote ketens als McDonalds , H&M, Starbucks,.. als het schoolvoorbeeld van rationalisering op globale schaal.

Page 52: Samenvatting sociologie

Maar ook in andere aspecten zoals de ‘package tours’ genre Europa in 14 dagen, dringen efficiëntie en doelmatigheid door in die mate dat een vrijetijdsactiviteit neerkomt op geen tijd verliezen.

Fin

Ps. Screw Flanders