Sociologie Samenvatting P1 & P2

31
Sociologie H1 6 vragen - Waarin onderscheid sociologie zich van andere vakken? Wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven. Betere omschrijving is de studie van sociale netwerken, want dit omvat ook de verbindingen tussen mensen die geen besef van gemeenschappelijke identiteit hebben. Sociologie verschilt van andere, meer gespecialiseerd maatschappijwetenschappen zoals economie of politicologie. Sociologie laat de economische verschijnselen niet buiten beschouwing, maar bestudeert deze door ze te bezien als onderdelen of aspecten van de samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen. Er zijn veel specialisaties binnen de sociologie zoals arbeidssociologie, organisatiesociologie, rechtssociologie etc. Al deze specialisaties staan in verbinding met de ‘algemene’ sociologie. Uit sociologische theorieën zijn niet altijd toetsbare hypothesen af te leiden. En empirisch onderzoek komt niet altijd uit expliciete theorieën voort. Het zijn vaak buitenwetenschappelijke vragen die aan sociologisch onderzoek ten grondslag liggen. - Is sociologie een waardevrije/objectieve wetenschap? Er wordt naar gestreefd zoveel mogelijk waardevrij en objectief te zijn. Dit is echter heel lastig, speciaal in sociologie omdat de socioloog vaak zelf deel uit maakt van de samenleving die hij bestudeert en daarmee onvermijdelijk betrokken is bij de spanningen en conflicten in die samenleving. - Nature/nurture Na de tweede wereldoorlog leggen de sociologen sterk de nadruk op cultuur, nurture, ter verklaring van variaties in menselijke gedragingen. Hiermee keerden de sociologen zich tegen de oudere biologistische ideeën, waarin kenmerken van groepen mensen herleid worden tot aangeboren eigenschappen (nature).

Transcript of Sociologie Samenvatting P1 & P2

Page 1: Sociologie Samenvatting P1 & P2

Sociologie

H1 6 vragen

- Waarin onderscheid sociologie zich van andere vakken?

Wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven. Betere omschrijving is de studie van sociale netwerken, want dit omvat ook de verbindingen tussen mensen die geen besef van gemeenschappelijke identiteit hebben. Sociologie verschilt van andere, meer gespecialiseerd maatschappijwetenschappen zoals economie of politicologie. Sociologie laat de economische verschijnselen niet buiten beschouwing, maar bestudeert deze door ze te bezien als onderdelen of aspecten van de samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen. Er zijn veel specialisaties binnen de sociologie zoals arbeidssociologie, organisatiesociologie, rechtssociologie etc. Al deze specialisaties staan in verbinding met de ‘algemene’ sociologie.

Uit sociologische theorieën zijn niet altijd toetsbare hypothesen af te leiden. En empirisch onderzoek komt niet altijd uit expliciete theorieën voort. Het zijn vaak buitenwetenschappelijke vragen die aan sociologisch onderzoek ten grondslag liggen.

- Is sociologie een waardevrije/objectieve wetenschap?

Er wordt naar gestreefd zoveel mogelijk waardevrij en objectief te zijn. Dit is echter heel lastig, speciaal in sociologie omdat de socioloog vaak zelf deel uit maakt van de samenleving die hij bestudeert en daarmee onvermijdelijk betrokken is bij de spanningen en conflicten in die samenleving.

- Nature/nurture

Na de tweede wereldoorlog leggen de sociologen sterk de nadruk op cultuur, nurture, ter verklaring van variaties in menselijke gedragingen. Hiermee keerden de sociologen zich tegen de oudere biologistische ideeën, waarin kenmerken van groepen mensen herleid worden tot aangeboren eigenschappen (nature).

Begrippen

- Cultuur

Mensen die met elkaar omgaan beïnvloeden elkaar. Ze ontwikkelen een gemeenschappelijk repertoire van kennis, symbolen, gewoonten, opvattingen, vaardigheden, en normen, kortom cultuur.

De overdracht van cultuur van ouderen op jongeren is geen exacte kopie.

Page 2: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Interactie

Interacties zoals praten, elkaar aanraken, blikken uitwisselen. Interactie vind zowel verbaal als non verbaal plaats. Directe interactie is face to face, indirecte interactie vind plaats via materiële hulpmiddelen of tussenpersonen.

Norbert Elias: Beperkte beheersbaarheid en voorspelbaarheid van interactie.Bij interactie tussen twee mensen is dit al het geval. De een weet niet precies hoe de ander zal reageren en kan daarom ook zijn eigen gedrag, wat weer afhangt van die reactie, niet voorspellen. Naarmate het aantal deelnemers groter is, is de beheersbaarheid van het proces als geheel voor elk der deelnemers afzonderlijk geringer.

- Interdependentie

Onderlinge afhankelijkheid van mensen. Mensen zijn altijd en overal van elkaar afhankelijk, interdependent. Mensen stemmen hun gedrag af op anderen. Mensen doen dat omdat ze fundamenteel afhankelijk zijn van elkaar. Mensen zonder bindingen bestaan niet.

Cultuur en interdependentie zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Met name in de cognitieve en affectieve bindingen komen cultuur en interdependentie samen.

- Socialisatie

Het proces van de overdracht van cultuur. Socialisatie in de ruimste zin is al het leren, bedoeld en onbedoeld, door mensen aan en van andere mensen.

- Sociale controle

Manieren waarop mensen andere mensen ertoe brengen zich aan bepaalde normen te houden.

- Sociaal handelen

Max Weber: Sociaal handelen is handelen dat georiënteerd is op het gedrag van andere mensen. Volgens deze definitie is vrijwel al het menselijk handelen sociaal te noemen.

- Internaliseren

Socialisatie wordt door de opvoeders vaak als geslaagd geacht wanneer het kind de regels ‘uit zichzelf’ navolgt. Deze zijn dan geïnternaliseerd, verinnerlijkt, onderdeel geworden van de persoonlijkheid.

“Proces waarin gedragsvoorschriften afkomstig van anderen onderdeel worden van de persoonlijkheid van een individu. ”

- Relatieve autonomie

Met relatieve autonomie wordt bedoeld dat sociale verschijnselen na verloop van tijd een eigen leven kunnen gaan leiden, onafhankelijk van de wil van individuen. Beperkte beheersbaarheid en voorspelbaarheid van een interactie.

Page 3: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H2 6 vragen

- Economische bindingen

We spreken van economische bindingen tussen mensen voor zover zij van elkaar afhankelijk zijn in het produceren en distribueren van schaarse materiële middelen ter bevrediging van hun behoefte.

- Differentiatieprocessen (2.2, 2.4, 2.5)

Differentiatie (maatschappelijke): een proces waarin individuen en groepen zich op verschillende, onderling verbonden activiteiten gaan toeleggen. “Verzelfstandelijking”.

Wikipedia: Differentiatie in de sociologie is een proces waarbij een aanvankelijk homogeen sociaal systeem wordt opgedeeld in subsystemen met elk hun eigen functie, karakter en samenstelling. Dit kan groepen, instituties en structuren betreffen. Hierdoor participeren de leden niet langer op gelijke wijze aan de samenleving.

Industriële revolutie: toenemende maatschappelijke differentiatie: arbeidsdeling, onderscheiding tussen verschillende sociale instituties en vorming van op specifieke doelen gerichte organisaties.

2.2 Ontwikkeling kapitalisme

Feodale verhoudingen in de agrarische samenleving rond 850, eenzijdige machtsverhouding tussen boeren en grootgrondbezitters. Vanaf de 11e eeuw economische ontwikkeling, ondermijnt feodale verhoudingen boeren produceren voor de markt i.p.v. grootgrondbezitters in natura.

Opkomst kapitalisme Kapitalisme houdt een differentiatie tussen politieke en economische bindingen in. Kenmerken 1500-1800: sterke bourgeoisie, loonarbeid, vergaande differentiatie tussen staat en markt (gelden vrijwel alleen voor kern, niet voor periferie). Periferie kent gedwongen arbeid en zwakke bourgeoisie.

Elias: staatsvorming en uitbreiding van handel gingen vanaf de dertiende eeuw samen en bevorderden elkaar wederzijds.

Weber: Die protestantische ethik und der geist des kapitalismus Burgerlijke mentaliteit in verband gebracht met de protestantse en calvinistische godsdiensten. Christelijke moraal individuele verantwoordelijkheid, werk = roeping, voortdurende plichtsbetrachting, stiptheid, soberheid en spaarzaamheid. Deze ethiek droeg bij tot de ontwikkeling van het westerse kapitalisme.

2.3 Industrialisatie

19e/20e eeuw: toenemende differentiatie tussen wonen en werken, gezinshuishouding en bedrijfshuishouding. Met de toenemende scheiding van werken en wonen vond een zekere differentiatie tussen economische en affectieve bindingen plaats. Relaties in de sfeer van beroep en bedrijf werden zakelijker, onpersoonlijker, relaties in de sfeer van gezin en vrije tijd kregen een exclusiever affectieve betekenis.

Page 4: Sociologie Samenvatting P1 & P2

2.4 Verband tussen economische en andere sociale processen.

In sterk gedifferentieerde samenlevingen zijn economische bindingen nauw verweven met politieke, affectieve en cognitieve bindingen. Economische en politieke bindingen hangen samen doordat de staat voor uitoefening van zijn functies enerzijds afhankelijk is van inkomen verkregen door belastingheffing, anderzijds voorwaarden schept voor een geregeld economisch verkeer. Economische en cognitieve bindingen zijn betrokken doordat productie kennis veronderstelt, van technieken en regelmatigheden in de natuur, en met veranderingen in deze kennis ook de wijze van produceren verandert. De verwevenheid tussen economische en affectieve bindingen blijkt vooral als we antwoorden zoeken naar de motivatie van economische activiteiten: deze is niet een natuurlijk gegeven, maar in hoge mate een functie van affectief geladen sociale relaties.

2.5 Wegen van industrialisering

Kapitalisme en communisme (oost Europa, Rusland/Roemenië/Polen, en China)

2.7 Arbeid in hooggeïndustrialiseerde samenlevingen

In industriële samenlevingen vormen arbeidsverhoudingen een speciaal terrein van sociologisch onderzoek. In ruime zin omvatten deze:1) De betrekking tussen mensen in arbeidsorganisaties (bedrijven en dienstverlenende

instellingen) en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de arbeid, arbeidsvoldoening en arbeidsmotivatie.

2) Positie van verschillende categorieën mensen op de arbeidsmarkt.3) De verhoudingen tussen georganiseerde belangengroepen op het gebied van de

arbeidsvoorwaarden, zoals vakbonden en werkgeversorganisaties.

2.7.2 Kansen op de arbeidsmarkt

Segmentatie arbeidsmarkt De arbeidsmarkt is gesegmenteerd. Aan de aanbodszijde en vraagzijde van de arbeidsmarkt zijn scheidslijnen te onderscheiden. Er zijn verschillende categorieën vragers en aanbieders, die min of meer gescheiden segmenten of doelmarkten vormen.

Secondaire arbeidssegment bestaat uit laagbetaalde onzekere arbeidsposities waarvoor weinig of geen scholing is vereist.

Page 5: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H3 8 vragen

Max Weber! Kennen

Begrippen:

- Politieke bindingen

Afhankelijkheden die betrekking hebben op de fysieke dwang die mensen op andere mensen kunnen uitoefenen.

- Staat (volgens Weber)

Een staat is de relatief duurzame politieke organisatie van een menselijke samenleving binnen een bepaald territorium. De leiding van die organisatie is in handen van een bestuursstaf, die regeert door middel van het uitvaardigen van regels volgens vaststaande procedures. Voor het doorvoeren van die regels steunt de bestuurlijke leiding op het monopolie op het legitieme gebruik van fysieke dwang of geweld.

Staatsbindingen: Zijn duurzaam, vaak zelfs onverbrekelijk, en veelal exclusief. Lechts weinigen hebben een dubbel staatsburgerschap. Binding aan de staat brengt meestal zowel rechten als plichten met zich mee.

- Geweldsmonopolie

Het meest fundamentele kenmerk van een staat. Binnen staten is de uitoefening van geweld in principe in hoge mate voorbehouden aan één organisatie.

Politieke macht: berust op het dreigen met of het gebruikmaken van fysiek geweld.

- Arbeidsmonopolie

??

- Max Weber 3 typen macht

Macht volgens Weber: het vermogen om het gedrag van anderen met behulp van sancties te beïnvloeden.

Staatsmacht is pas effectief als ze ‘legitiem’ is, dat wil zeggen: acceptabel voor althans een groot deel van de bevolking. Macht kan worden omgezet in gezag, ‘legitieme macht’. 3 typen macht.

Page 6: Sociologie Samenvatting P1 & P2

Traditionele macht: gebaseerd op vertrouwen en geloof in een geheiligde en gerespecteerde traditie. Zo berustte de legitimiteit van vele vorsten op het feit dat zij deel uitmaakten van een dynastiek geslacht dat reeds generaties lang heerste. Religieuze motieven spelen veelal ook een rol.

Charismatisch: berust op geloof in buitengewone eigenschappen die aan een heerser persoonlijk worden toegeschreven. Voorbeelden zijn Hitler, Stalin en Mao.

Rationeel-legaal gezag: Berust op vertrouwen in wetten. Machtsuitoefening is acceptabel, omdat zij bij wet geregeld is. Bevolking stemt in met gezag.

- Centralisering

Na de Franse revolutie in 1789 werd de tendens van centralisering en verontpersoonlijking enorm versterkt. Centralisering: uitvoerende macht komt steeds meer uit één centraal punt. Posities van kerk en aristocratie verzwakt.

- Bureaucratisering (Weber)

Bureaucratie: een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, de hiërarchie en onpersoonlijke relaties.

Een staatsbestuur kan meer of minder bureaucratisch zijn. Weber typeert bureaucratische organisatie met volgende kenmerken:

Werk wordt verricht in voortdurende en geregelde uitoefening van ambtstaken, die gekoppeld zijn aan duidelijk afgebakende bevoegdheden.

Deze bevoegdheden zijn zodanig hiërarchisch geordend dat zowel controle van bovenaf plaatsvind als beroep van onderop mogelijk is.

De taken worden uitgevoerd volgens vaste regels. De bestuursmiddelen en de arbeidsplaats zijn eigendom van de organisatie, niet van de

individuele ambtenaren. De bestuurshandelingen worden schriftelijk vastgelegd. De individuele ambtenaren worden aangesteld op basis van deskundigheid, bijv.

uitgedrukt in diploma’s. Ze verrichten hun werk op grond van een arbeidscontract, ontvangen een salaris in geld en het ambt is voor hen het enige of het hoofdberoep.

- Democratisering

Naast en in samenhang met centralisering en bureaucratisering deed zich een proces van democratisering voor: gekozen parlementen kregen meer uitvoerende overheidsmacht, en het kiesrecht voor het parlement en andere vertegenwoordigende lichamen breidde zich stapsgewijs uit, tot dat omstreeks 1920 in de meest West-Europese landen algemeen mannen en vrouwenkiesrecht was gerealiseerd. Politieke massapartijen werden gevormd, gericht op het verwerven van een zo groot mogelijke aanhang.

Page 7: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Verzuiling en Ontzuiling

Proces van verzuiling nam gestalte in politieke partijen van katholieken, protestanten, liberalen en socialisten. Verzuiling is een proces van maatschappelijke organisatie op godsdienstige en ideologische basis. Naast ‘eigen’ politieke partijen kwam men tot ‘eigen’ onderwijs, gezondheidszorg, werkgeversorganisaties, vakverenigingen, kranten, omroeporganisaties etc.

Ontzuiling sinds de jaren 60: de banden tussen de verschillende organisaties binnen de zuilen werden losser of verdwenen, terwijl de scheidslijnen tussen de zuilen minder scherp worden. Nieuwe politieke partijen verschenen, gevestigde partijen ondergingen vernieuwingen.

- Secularisatie

De ontbinding tussen kerk en staat. Secularisering is het proces van vermindering van de betekenis en de invloed van religie in het maatschappelijk leven.

- Theorie van de collectieve actie/Paradox van de collectieve actie

Gaat ervan uit dat individuen rationeel handelen, dat wil zeggen zich in hun keuzes steeds zullen laten leiden door het streven het verschil tussen opbrengsten en kosten van hun handelen, voor henzelf te maximaliseren. Op grond van die veronderstelling is het te verwachten dat de leden van omvangrijke groepen veelal niet vrijwillig tijd en geld zullen steken in het verwezenlijken van collectieve doelen die in ieders belang zijn. Er is dan dwang nodig om de collectieve actie toch tot stand te brengen. Bijv. de overheid die regels afdwingt en belastingen oplegt.

Page 8: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H4 5 vragen

Begrippen:

- Affectieve bindingen

Afhankelijkheden die voortvloeien uit de positieve of negatieve gevoelens die mensen voor elkaar koesteren.

- Theorie van Ferdinant Tönnies

Afzwakken affectieve bindingen.

Gemeinschaft Sterke wij-gevoelens, mensen die er deel van uitmaken bezitten sterke affectieve bindingen met elkaar, zij hebben hetzelfde soort levenservaringen en delen overtuigingen en gewoonten. Voorbeeld van een dergelijke Gemeinschaft is het traditionele boerendorp.

Gesellschaft Veel minder sprake van affectieve bindingen. Daar berusten relaties op de belangen die mensen willen behartigen en zijn ze slechts middel om bepaalde doelen te bereiken. Samenwerking is er slechts als mensen gemeenschappelijke belangen bezitten. Tönnies interpreteerde de historische ontwikkeling in West Europa als de overgang van een samenleving met de kenmerken van een ‘Gemeinschaft’ naar een samenleving met de kenmerken van een ‘Gesellschaft’: industrialisering, urbanisatie en commercialisering hadden tot verzakelijking en verzwakking van affectieve bindingen geleid individualisering.

- Durkheim: anomie (normloosheid)

Hét probleem van zijn tijd was de verzwakking van algemeen aanvaarde waarden en normen. Hij ging ervan uit dat er onder normale condities een morele orde bestond, die mensen beperkingen oplegde aan hun verlangens en strevingen. Door de snelle en ingrijpende veranderingen verloren volgens hem die beperkingen steeds meer betekenis: er ontstond een toestand van ‘anomie’, een situatie waarin mensen niet langer de collectieve waarden van de gemeenschap deelden en zich niet meer lieten leiden door maatschappelijke normen.

Durkheim achtte deze ontwikkeling schadelijk. Duidelijke richtlijnen gingen verloren, verminderden het psychisch welbevinden, waardoor sommige mensen zelfs tot zelfmoord zouden worden gebracht. Pas door het scheppen van nieuwe vormen van solidariteit, passend bij de nieuwe ingewikkelde arbeidsverdeling, zou het probleem kunnen worden opgelost. Corporatieve organisaties van beroepsgenoten, zowel werkgevers als werknemers, zouden de dragers van een nieuw wij-gevoel kunnen zijn, waardoor in de samenleving als geheel een nieuwe morele orde zou kunnen ontstaan en anomie zou kunnen verdwijnen.

Page 9: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Affectieve uitingen

Het uiten van gevoelens is niet vanzelfsprekend. De wijze waarop individuen affectie uiten, varieert van plaats tot plaats en van tijd tot tijd.

- Civilisatietheorie (Elias)

Kijkt hoe de gedragsstandaarden die we nu hebben naar voren zijn gekomen.

Deze laat zien (analyse etiquetteboeken) hoe omgangsvormen en gedragsstandaarden die wij nu vanzelfsprekend achten, zich geleidelijk ontwikkeld hebben. (bijvoorbeeld komst van de vork en de komst van het bord)De elite ontwikkelt nieuwe gedragsstandaarden die later worden overgenomen door de lagere sociale klassen. Kritiek op deze theorie: De theorie is omstreden, er zijn sociologen die vraagtekens zetten bij de door Elias gepostuleerde ‘natuurlijke impulsen’. (Volgens dit kritiekpunt ligt aan Elias zijn civilisatietheorie de veronderstelling dat de mens wordt voortgedreven door natuurlijke, aangeboren impulsen of driften. Deze zouden worden beheerst volgens Elias. Terwijl in werkelijkheid volgens de critici de menselijke impulsen zelf in hoge mate sociaal worden gevormd: datgene dat beheerst wordt verandert dan evenals de aard van de beheersing) (Nature/ Nurture principe) Sommigen betwijfelen ook of de theorie wel geld voor niet westerse samenlevingen.

Page 10: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H5 3 vragen

Begrippen

- Cognitieve bindingen

Afhankelijkheden die voortkomen uit processen rond kennisvorming en kennisoverdracht.

Kennisbronnen:

- alledaagse kennis- religie- ideologie- technologie en wetenschap

- Ideologie

Met de term ‘ideologie’ wordt nogal eens gedoeld op een partijdige en selectieve visie op de werkelijkheid, samenhangend met de versluiering en legitimering van belangen. Wij beschouwen een ideologie evenwel in meer neutrale termen als een stelsel van ideeën omtrent de sociale orde, die zowel een interpretatie geven van de bestaande orde als richtlijnen om deze te veranderen of te behouden.

Voorwaarden voor het ontstaan van ideologieën:

Ideologieën ontstaan vooral in periode van snelle maatschappelijke verandering waarin zich grote sociale spanningen voordoen en voorheen gangbare betekenisstelsels minder adequaat worden. Ideologieën zijn pogingen om aan onbegrijpelijk geworden situaties betekenis te geven.

Een andere voorwaarde voor het ontstaan van ideologieën, als van religie te onderscheiden ideeënstelsels, is een zekere graad van secularisering. In samenlevingen die geheel door religieuze denkbeelden worden beheerst, zijn opvattingen over de sociale orde niet te scheiden van ideeën over het bovennatuurlijke. Sociale spanningen manifesteren zich dan in de vorming van religieuze bewegingen.

In de 19e eeuw werden liberalisme, conservatisme en socialisme de hoofdvormen.

Liberalisme: mens staat centraal, mens is autonoom. Nastreven eigen belang, beperkte taken overheid.

Conservatisme: eerbied voor traditie, burgersamenleving, behouden van bestaande verhoudingen.

Socialisme: samenwerking, solidariteit, overheid moet veel regelen.

Technologie en wetenschap vervanger religie en ideologie

- Religie (Emil Durkheim)

Page 11: Sociologie Samenvatting P1 & P2

Definitie: geheel van denkbeelden, symbolen, en rituele praktijken waarin een geloof aan het bovennatuurlijke wordt uitgedrukt.

Durkheim bestudeerde religie in haar eenvoudigste gedaante bij de Australische inboorlingen. Het fundamentele onderscheid in hun religie was volgens Durkheim dat tussen ‘sacraal’ en ‘profaan’ . Sacrale objecten onderscheiden zich van profane objecten doordat ze zijn omgeven met allerhande regels en voorschriften en doordat er bijzondere krachten, waaronder het vermogen in de wereld in te grijpen, aan toegeschreven worden. Religie is nu volgens Durkheim een stelsel van voorstellingen en rituelen dat betrekking heeft op sacrale zaken en dat alle aanhangers in een morele gemeenschap verenigt. Durkheim geeft als verklaring voor de oorsprong van religie De deelname aan erediensten en andere riten brengt een collectieve roes teweeg. De deelnemers ervaren een gevoel van saamhorigheid en identificatie, en krijgen het idee van een kracht die sterker is dan zijzelf. Dat is niet het gevolg van een hallucinatie. Er is wel degelijk een kracht buiten en boven de gelovigen die aan zijn gevoelens ten grondslag ligt. Deze kracht is echter niet het bovennatuurlijke, maar van sociale oorsprong: het is de dwang die de samenleving uitoefent en die het hevigst voelbaar wordt in een collectief ritueel. Religieuze denkbeelden zijn verbeeldingen van die kracht: het zijn ‘collectieve representaties’ van de samenleving. Religie wordt hier gezien als een combinatie van rituele praktijken en van kennis. (Durkheim)

Functies van religie:

- betekenis gevend - structureren ervaringswereld- geven richting aan handelen- antwoorden op levensvragen- affectief

- Rationalisering (Weber)

Comte Wet van 3 stadia. Mensheid doorloopt ontwikkeling van een theologisch (religieus) naar metafysisch (filosofisch) tussenstadium naar een positief (wetenschappelijk) eindstadium.

Rationalisering Steeds meer aspecten van het sociale leven worden onderworpen aan berekening en beredenering. (Max Weber)

Page 12: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H6 7 vragen

Begrippen

- Stratificatie

Sociale stratificatie: sociale ongelijkheid tussen maatschappelijke groeperingen waarvan het lidmaatschap althans ten dele sociaal erfelijk is. Het is door deze groeperingen/eenheden dat sociale privileges worden overgedragen.

“Indeling van de maatschappij in verschillende sociale lagen. Tussen die lagen is er verschil in macht, rijkdom en aanzien. Sociale stratificatie komt voort uit: arbeidsdeling, productieoverschot en toe-eigenen van overschot.”

- Manipulatie

??

- Sociale mobiliteit

In ruime zin: sociale mobiliteit is iedere verandering in de sociale positie van een individu of groep ten opzichte van andere individuen of groepen. Meer in het bijzonder kan sociale mobiliteit omschreven worden als: veranderingen in de sociale posities van individuen of groepen die belangrijke wijzigingen in het sociale milieu en de levensomstandigheden van de betrokkenen inhouden.

“Klassenverschuiving” (verticale mobilisatie).

- Horizontale/verticale mobiliteit

Horizontale mobiliteit: sociale mobiliteit kan plaatsvinden zonder dat de positie van de betrokkenen duidelijk verbetert of verslechtert, afgemeten aan criteria als maatschappelijk aanzien of welstand. Denk bijvoorbeeld aan landarbeiders of kleine boeren die stedelijke fabrieksarbeiders werden.

Verticale mobiliteit: Indien de verandering van positie wel een duidelijke verbetering (statusverhoging , welstandsvermeerdering) of verslechtering (statusdaling, welstandsvermindering) inhoudt, wordt gesproken van verticale sociale mobiliteit.

Verbetering = sociale stijgingVerslechtering = sociale daling

- Intra/inter generatie mobiliteit

Intrageneratiemobiliteit is mobiliteit bínnen een generatie, de positieverandering van personen in de loop van hun (beroeps) leven.

Page 13: Sociologie Samenvatting P1 & P2

Intergeneratiemobiliteit is mobiliteit tússen generatie, in het bijzonder van kinderen ten opzichte van hun ouders.

- Max Weber: klassen en standen

Stand: Mensen met overeenkomstige status, statusbewustzijn en levensstijl. ‘Stand’ verwijst naar de belangrijkste groepen in de daaraan voorafgaande middeleeuwse maatschappij: de adel, geestelijkheid, de in gilden georganiseerde stedelijke burgerij en de boeren. Deze standen werden onderscheiden op basis van hun status en rechten.

Klassen: Aan de hand van Weber te definiëren als strata waarvan de leden een overeenkomstige economische, op marktverhoudingen gebaseerde positie hebben.

Onderscheiden zich vooral naar bezit (al dan niet bezitten van productiemiddelen, omvang en type van bezit) en arbeidspositie.

- Sociale ongelijkheid

Verschillen in macht en daarmee verbonden sociale privileges.

4 dimensies van sociale ongelijkheid:

1) Ongelijkheid in gezondheid2) Ongelijkheid naar leeftijd3) Ongelijkheid naar sekse4) Ongelijkheid naar etniciteit5) (Privileges/macht?)

- Privileges: 4 typen

Op grond van machtsoverwicht verwerven sommige mensen privileges ten opzichte van anderen, zaken die belonend, waardevol, begerenswaardig worden gevonden.

1) Materiële beloningen: beschikking over schaarse goederen (bezit, inkomen), daarmee verbonden kansen op comfort en gezondheid en mogelijkheden om onaangename arbeid te vermijden.

2) Politieke bevoegdheden en rechten.3) Status (prestige, aanzien, populariteit, respect)4) Toegang tot kennis en informatie.

- Macht/machtsbronnen (Weber): 4 typen

In de 4 typen bindingen liggen evenveel typen machtsbronnen – middelen voor toepassing van positieve en negatieve sancties – besloten. Zo heb je economische macht wanneer je..

1) Economisch: de beschikking hebt over schaarse goederen waar anderen op aangewezen zijn, in het bijzonder productiemiddelen.

Page 14: Sociologie Samenvatting P1 & P2

2) Politiek: de beschikking over middelen tot reguliere uitoefening van geweld.3) Affectief: het vermogen anderen emotioneel aan zich te binden.4) Cognitief: de beschikking over speciale kennis die ook voor anderen waardevol is.

- Status incongruentie

Mensen die volgens het ene criterium (de 4 typen privileges) een hoge dan wel lage positie innemen hebben meestal volgens andere criteria een zelfde soort positie. Waar dit niet het geval is, is er sprake van statusincongruentie. Deze wordt door de betrokkenen vaak als problematisch ervaren en leidt dan tot pogingen de situatie te veranderen.

“Wanneer de ene status incongruent is met de andere”. Bijvoorbeeld, Rutten heeft veel politieke macht, maar veel mensen vinden hem een eikel.

Page 15: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H9 4 vragen

Begrippen:

- Mensen in hun fysieke omgeving

Wat doen mensen met hun omgeving? 4 bezigheden: 1) Het tot stand brengen betreft: bestemmen, vormgeven, bebouwen, inrichten.2) De gebouwde omgeving is schaars en wordt dus onder de mensen of groeperingen

onderling verdeeld of collectief gedeeld. (Publieke ruimte = collectief gedeeld)3) Het beheer betreft: exploitatie, onderhoud en zorg voor veiligheid. (in stand houding)4) Het gebruik betreft bijvoorbeeld: wonen, werken, spelen, winkelen, rijden en parkeren,

recreëren.

Deze bezigheden hebben een continu karakter. Omgeving is voortdurend in verandering.

- Kenmerken van de bevolking van de stad

1) Gekenmerkt door heterogeniteit in vergelijking met de bevolking van de niet-stedelijke gebieden. (plattelandsgebieden, sub-urbane gebieden)Men kan daarbij denken aan heterogeniteit naar beroep, etnische herkomst, opleiding, inkomen, levensbeschouwing, levenswijze.

- Levensstijl in de stad

Stad: Veelzijdigheid van voorzieningen, hoge bevolkings- en bebouwingsdichtheid.

(Dewey) 40 elkaar gedeeltelijk overlappende kenmerken van stedelijkheid, belangrijkste kenmerken: anonimiteit en onpersoonlijkheid in het sociale verkeer, sterke rolsegmentatie en hoge mobiliteit.

Zie publieke/privaatsfeer voor essentieel deel levensstijl stad.

- Leven in publieke en privaatsfeer

(Hans Paul Bahrdt) Essentieel voor stedelijke levenswijze: polarisering van publieke en private sfeer. Prototype van de publieke sfeer is de markt, een aloude stedelijke instelling, als stelsel van geïnstitutionaliseerde ruil. Op de markt kan men contacten leggen, men kan dat nalaten, en men kan ze op elk gewenst moment verbreken. onpersoonlijke relaties, anonimiteit, oppervlakkigheid.

Page 16: Sociologie Samenvatting P1 & P2

Bahrdt ziet de ontwikkeling van de privésfeer als gevolg van de ontwikkelingen van de publieke sfeer, met name in het gezin en in de woning (de gordijnen, de omheinende achtertuin, de huissleutel). Hij spreekt van ‘privatisering’. Bahrdt zegt dat bepaalde ontwikkelingen beide sferen hebben beïnvloed. Grote ondernemingen en overheidsinstellingen vormen steeds grotere blokken tussen beide sferen in. Dat uit zich ook ruimtelijk: kantoren, gemeentehuizen, universiteitscomplexen, industrieterreinen behoren noch tot de publieke, noch tot de private sfeer.

- Individualisering

Het proces waardoor mensen meer als individu in plaats van groep in de samenleving komen te staan. Dit proces is met de industrialisatie op gang gekomen en tegenwoordig veelal in het westen vertegenwoordigd.

Page 17: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H10 15 vragen

Begrippen:

- Doorbreking Paradox/Theorie van de collectieve actie

De paradox van de collectieve actie: iedereen heeft belang bij de actie, maar tegelijk verhindert ieders directe eigenbelang dat deze tot stand komt.

Manier waarop de paradox doorbroken werd: het manipuleren van verwachtingen, zoals middeleeuwse priesters deden als zij het geven van aalmoezen coördineerden. Door hun optreden creëerden zij een situatie waarin leden van de elite rekenden op elkaars vrijgevigheid, en toezicht konden houden op elkaars giften. Zo brachten zij een collectief goed , de armenzorg, tot stand.

Dit is tevens een voorbeeld van een collectiviseringsproces, die zich in de latere eeuwen op steeds hogere niveaus van integratie – lokaal, regionaal, nationaal – hebben voorgedaan.

- Ontstaan verzorging instituten

Omslag van verzorging arrangementen tot verzorging instituten/instelling: Er treden veranderingen op in de bindingen. Industrialisering (economie) heeft bijgedragen aan de creatie van de verzorgingsinstellingen.

Economische veranderingen leiden tot verzorgingsstaat Er kwam ook een grotere ongelijkheid tussen klassen door de industrialisering. Dit bracht spanningen teweeg, dit leidde ertoe dat het nodig was dat er instellingen kwamen die bepaalde groepen ondersteunden/verzorgden. (Zie sociale kwestie)

Cognitieve veranderingen leiden tot verzorgingsstaat Vermeerdering van kennis leidde tot specialisatie, meerdere beroepen dit was nodig voor de vorming van instituten.

Politieke veranderingen leiden tot verzorgingsstaat centralisering, bureaucratisering, democratisering. Oorlogen als stimulans.

Affectieve veranderingen leiden tot verzorgingsstaat I.p.v. loyaliteit aan eigen gemeenschap onpersoonlijke, anonieme, nationale netwerken.

- Externe factoren/effecten

Mensen hadden last van zieken, last van deviant gedrag door de armen, last van anderen die geen onderwijs hadden. De staat kan dit probleem oplossen, als de theorie van de collectieve actie is opgelost. Dwang tot bijdrage, zodat collectieve instituten konden ontstaan.

Page 18: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Verzorgingsstaat Participatiestaat

In Nederland gaan we langzaam van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat.

Verzorgingsstaat Activerende participatiemaatschappij

Herverdelen - InvesterenBaanzekerheid - WerkzekerheidCentrale sturing - Decentrale sturingCollectieve verantwoordelijkheid - Individuele verantwoordelijkheid

- 3 Domeinen

1) armoede

- Sociale zekerheid

Sociale kwestie: Zodra de klassentegenstellingen groter werden in een industrialiserende en snel verstedelijkende samenleving werd er gesproken over de sociale kwestie. (Deze ‘kwestie’ zou alleen kunnen worden opgelost door de levensomstandigheden van de arbeidersklasse als geheel te verbeteren) hierdoor kregen georganiseerde arbeiders een belangrijk motief om te strijden voor de uitbreiding van het verzorgingsstelsel.(door angst voor opstanden en revolutie kwam er meer overheidszorg)

Sociale voorzieningen: Daarnaast ontwikkelde aan het begin van de 20ste eeuw een stelsel van sociale verzekeringen.Voorlopers hiervan waren de verzekeringsfondsen in gildeverband. (gericht op het dekken van loonderving bij ziekte)Naast sociale verzekeringen zijn er ook sociale voorzieningen gekomen: collectieve regelingen waarbij de uitkeringen worden bekostigd uit de algemene overheidsgelden, dus door belastingheffing.

Verder heeft de uitbreiding van de sociale zekerheid voor een groot deel bijgedragen tot vermindering van de inkomensongelijkheid.

Privatisering en individualisering in sociale zekerheid: Sinds de jaren 80 is de verzorgingsstaat minder corporatistisch geworden, en zijn de liberale kenmerken versterkt.

- Liefdadigheid

Liefdadigheid naar vermogen (1871): materiële ondersteuning verbonden met het bevorderen van de zelfstandigheid en deugdzaamheid van armen. In de 19e eeuw werd het beschavingsoffensief een particuliere vereniging. (‘Liefdadigheid naar vermogen’)

Page 19: Sociologie Samenvatting P1 & P2

2) onderwijs

Expansie van het onderwijs: Het toename van het aantal jaren dat mensen deelnemen aan volledig dagonderwijs en daardoor een verhoging van het gemiddelde opleidingspeil van de bevolking.

- Sociale ongelijkheid in het onderwijs

Er is nog steeds sprake van aanzienlijke ongelijkheid van kansen op onderwijsgebied. Het is vooral het opleidingsniveau van de ouders – meer dan hun inkomen – dat de onderwijskansen van hun kinderen bepaalt. Bijvoorbeeld, uit arbeidersmilieus volgen minder kinderen hbo/wo – dan kinderen uit de midden en hogere strata.

- Standen onderwijs

De vrees dat mensen door onderwijs hun stand zouden ontgroeien en zich te goed zouden gaan voelen voor het verrichten van eenvoudige handarbeid, bleef echter voortdurend aanwezig en was zelfs een reden om het voortgezet onderwijs beperkt te houden.

Voor degenen die onderwijs volgen heeft dit vaak ook de functie om status te verwerven: hoe langer en moeilijker de opleiding, des te hoger in het algemeen het prestige dat zij geeft.

- Meritocratisering

Tendens meritocratisering: ouderlijk milieu is minder bepalend voor beroepskansen, onderwijs meer bepalend voor beroepskansen Een beroep en het daarmee verbonden inkomen en prestige, berusten meer dan voorheen op verdiensten, waarbij verdiensten in eerste instantie wordt afgemeten aan school en studieprestaties.

- Unificatie

De unificatie van het onderwijs, die werd mogelijk gemaakt door de centralisering van de staatsmacht, betekende dat vanaf 1806 in het hele land klassikaal onderwijs werd ingevoerd, en werd voorgeschreven welke vakken er op het programma stonden en de kledingvoorschriften.

- Allocatiefunctie/kwalificatiefunctie

Kwalificatiefunctie: het aanleren van voor beroepen noodzakelijke of nuttige vaardigheden.Dikwijls minder evident dan de..Allocatiefunctie: het toewijzen van beroepsposities op basis van het door onderwijs verstrekte diploma’s .

Page 20: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Diploma inflatie

Expansie van het onderwijs heeft de afgelopen decennia geleid tot ‘diploma-inflatie’, de daling van de waarde van diploma’s doordat de schaarste van diploma’s afneemt. De beroepskansen die met een bepaald diploma verbonden zijn worden in dit proces minder en het vereiste opleidingsniveau voor een gegeven beroepsfunctie stijgt.

3) zorg

- Protoprofessionalisering

Medische voorlichting en advisering hebben tot gevolg dat medische gedragsstandaarden ook doorwerken in de manier waarop gezonde mensen leven, in hun hygiënische standaarden, in hun eetgewoonten en in de manier waarop ze hun kinderen verzorgen. Leken namen deze oriëntaties van de medische deskundigen over, direct of indirect via radio/tv/tijdschriften/brochures. Het verwerken van dergelijke professionele inzichten in het dagelijks leven noemt men protoprofessionalisering.

“Wij gebruiken de woorden van de arts”.

- Medicalisering

Protoprofessionalisering in de gezondheidszorg heeft geleid tot medicalisering van het dagelijks leven. Mensen houden meer rekening met de medische gedragsstandaarden en definiëren problemen vaker als medische kwesties die vatbaar zijn voor ingrijpen door gezondheidsdeskundigen.

“Het proces dat alle (dus ook niet medische) problemen op termijn gedefinieerd en behandelt worden als medische problemen, meestal in termen van ziekte of afwijking”.

Medicalisering kan in de toekomst een probleem worden, door alle (steeds meer) mogelijke oplossingen voor ziekten en problemen gaan de kosten omhoog.

- Iatrogenese (Illich)

Leed veroorzaakt door arts. Klinisch, sociaal, structurele iatrogenese.

Page 21: Sociologie Samenvatting P1 & P2

- Ongelijke verdeling gezondheid

- Natuurlijke en sociale selectie- Verklaring op basis van culturele en/of gedragsverschillen- Materialistische verklaring

- Stelselvormingen in de zorg

Overheid streeft naar een gezonde bevolking. Gezondheid lichamelijk, psychisch en sociaal welbevinden. (disease, illness, sickness)

Belangrijke hedendaagse ontwikkelingen:

Modernisering van de AWBZ

Algemene wet bijzondere ziektekosten. AWBZ wordt afgeslankt, taken worden overgedragen aan de gemeentes Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) neemt aantal zaken over van AWBZ.

Marktwerking

Meer marktwerking, (de hoop dat) daardoor de zorg goedkoper wordt, door concurrentie wordt de kwaliteit beter.

Kwaliteit van de zorg

Door marktwerking automatisch betere kwaliteit van zorg. Staat in Nederland erg in de belangstelling.

Gezondheidsbeleid i.v.m. de groeiende vraag naar zorg

We worden in Nederland steeds ouder. Dat is een demografische ontwikkeling. Voor elk gezondheidsprobleem is een oplossing. Wij kunnen steeds meer. De vergrijzing in de Nederlandse samenleving in combinatie met de technologische ontwikkelingen roepen de vraag op: is het gezondheidsbeleid nog wel betaalbaar?

Gezondheidsraad moet in kaart gaan brengen hoe ze alles betaalbaar gaan houden.

Preventie

We proberen tegenwoordig steeds meer in te zetten op preventie, om te voorkomen dat men gebruik gaat maken van dure gezondheidszorg. (Bijvoorbeeld voorkomen dat mensen gaan roken)

Page 22: Sociologie Samenvatting P1 & P2

H11 7 vragen

Begrippen:

- Dark number:

De omvang van het aantal misdrijven dat niet ontdekt of aangegeven wordt.

- Differentiële associatie: Als de normen en waarden van een groep jongeren totaal verschillen met de normen en waarden van de omringende samenleving. (subcultuur)

- Differentiële associatietheorie (Sutherland):Crimineel gedrag wordt, tevens als ander gedrag aangeleerd. Met name de intensiteit, duur en frequentie van associaties op jeugdige leeftijd met mensen die zich al als crimineel gedragen, kunnen ertoe leiden dat deze jeugdigen op het criminele pad geraken.

- Bindingstheorie:Mensen worden door maatschappelijke bindingen tot conformiteit aan heersende sociale normen gebracht. ( Een meer recentere variant van deze theorie legt uit dat misdaad vooral voortkomt uit gebrek aan zelfcontrole, dat weer samenhangt met zwakke sociale bindingen in de kindertijd)Met name zou bij jongeren een gebrek aan bindingen leiden tot delinquent gedrag.

- Etiketteringstheorie (Becker): Sociale afkeuring wordt niet zozeer als gevolg, maar meer als oorzaak van afwijkend gedrag gezien. Doordat je een etiket krijgt opgestempeld als crimineel, ben je ook geneigd om je zo te gaan gedragen.

- Anomietheorie (Merton):

Merton vroeg zich af hoe het komt dat in de ene samenleving meer afwijkend en crimineel gedrag voorkomt dan in de andere samenlevingen hoe veranderingen op dit gebied te verklaren zijn. Hij meende een belangrijke variabele gevonden te hebben in de verhouding tussen culturele doelen en beschikbare middelen.

Merton ontleende het begrip anomie van Durkheim (letterlijk: normloosheid) dat hij een meer toegespitste betekenis gaf:

Een discrepantie of botsing tussen de levensdoelen die binnen een samenleving algemeen als zeer nastrevenswaardig worden voorgesteld en de beschikbare middelen om deze doelen op legitieme en sociaal aanvaardbare wijze te bereiken een kloof tussen het succesideaal en de mogelijkheden om dit succesideaal te bereiken.

Page 23: Sociologie Samenvatting P1 & P2

The American Dream, en de mogelijkheden voor mensen om dit succes ook te verwezenlijken.

Tot crimineel gedrag komen in Merton’s visie vooral mensen die zich niet neerleggen bij de maatschappelijke blokkade van hun door het succesideaal ingegeven wensen en verlangens. Zij zoeken andere, onwettige en strafbare middelen om er toch aan te kunnen voldoen.

- Controletheorie (Hirschi)

Het centrale idee van Hirschi's theorie is dat delinquent gedrag mogelijk wordt wanneer de binding van het individu met de samenleving is verzwakt of verbroken. Normaal gesproken wordt het gedrag van mensen gereguleerd doordat zij op allerlei manieren zijn verbonden met hun sociale omgeving. Maar vaak is dit op de een of andere manier verminderd of helemaal niet tot stand gekomen. Wanneer dit het geval is, staat iemand relatief los van de hem omringende samenleving. Daardoor ontstaat de vrijheid om van de maatschappelijke regels af te wijken. De sociale controle theorie is vooral geschikt voor onderzoek naar criminaliteit op de lange termijn.

- Sociale desorganisatie theorie (Shaw & McKay) De sociale desorganisatie daarentegen is weer meer geschikt voor het verklaren van het plegen van een misdrijf (tegen een doelwit) op een bepaald moment. Deze theorie hanteert het principe dat er meer criminaliteit is wanneer er minder organisatie is. Shaw & McKay stellen dat criminaliteit een gevolg is van sociale desorganisatie. Van sociale desorganisatie is sprake wanneer de lokale gemeenschap niet in staat is algemene waarden te creëren vanwege de instabiliteit en heterogeniteit van de plaatselijke bevolking. Door het gemis van deze algemene waarden is men niet bij machte eenheid in de buurt te vormen en criminele elementen effectief te weren. De sociale desorganisatie theorie focust zich met name op de verklaring van de verschillen in criminaliteit van wijken.