Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken...

25
Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen Celmembraan Dit is de officiële naam voor celwand. Dit celmembraan vormt de begrenzing van de cel. Het celmembraan is voorzien van kleine uitstulpingen, die men receptoren noemt, de ontvangers. Het celmembraan is de grens tussen de ruimte buiten de cel (extracellulaire ruimte) en de inhoud van de cel (intracellulaire ruimte). Het celmembraan is een dun vlies met kleine gaatjes (poriën) dat onder andere voedingsstoffen, afvalstoffen en water kan doorlaten. Dit is mogelijk in twee richtingen: vanuit de cel naar buiten toe en van buiten de cel naar binnen. Niet alle stoffen kunnen zonder meer het membraan passeren. Dit is afhankelijk van de grootte van de stoffen en van de elektrische lading die ze hebben. Celvloeistof, of cytoplasma Het bestaat voor 75% uit water en voor de rest uit voedingsstoffen zoals eiwitten, lipoïden (vetachtige stoffen), koolhydraten en mineralen. Celkern De celkern is evenals de cel omgeven door een wand: de kernwand. De celkern heet ook wel nucleus en de kernwand heet ook wel kernmembraan. Dit membraan is dubbelwandig. De ruimte tussen de beide wanden is niet meer dan een smal spleetje. Op verschillende plaatsen heeft de kernwand openingen, waardoor uitwisseling kan plaatsvinden tussen de kerninhoud en de celvloeistof. In de celkern bevindt zich kernvloeistof het kernprotoplasma. Menselijke chromosomen De chromosomen zijn opgebouwd uit lange ketens van een ingewikkeld organisch zuur. het kernzuur of DNA. De menselijke celkern bevat 46 chromosomen. De chromosomen zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen. Ze hebben namelijk alle informatie in zich voor eigenschappen die overdraagbaar zijn van ouders op hun nakomelingen, erfelijke informatie dus. De chromosomen hebben allemaal een karakteristieke opbouw. Als ze bekeken worden met een microscoop kunnen ze van elkaar worden onderscheiden. Ze worden ook genummerd. alle chromosomen zijn paarsgewijs aanwezig. Er zijn 23 paren chromosomen. De chromosomen zijn alleen duidelijk te zien tijdens de celdeling. Buiten de celdeling ontrollen ze zich als het ware en lijken ze op korreltjes in de kern. Deze korreltjes worden de chromatinekorrels genoemd. Genen en DNA Chromosomen bevatten verhoudingsgewijs enorme hoeveelheden DNA. Ze hebben de informatie voor miljoenen erfelijke eigenschappen. Een stukje DNA dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap wordt een gen genoemd. De genetica is de wetenschap die zich bezighoudt met erfelijkheids vraagstukken. Steeds meer ziekten blijken tegenwoordig beïnvloed te worden door erfelijke factoren.

Transcript of Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken...

Page 1: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3

Cellen

Celmembraan

Dit is de officiële naam voor celwand. Dit celmembraan vormt de begrenzing van de cel. Het celmembraan is voorzien van kleine uitstulpingen, die men receptoren noemt, de ontvangers.

Het celmembraan is de grens tussen de ruimte buiten de cel (extracellulaire ruimte) en de inhoud van de cel (intracellulaire ruimte).

Het celmembraan is een dun vlies met kleine gaatjes (poriën) dat onder andere voedingsstoffen, afvalstoffen en water kan doorlaten.

Dit is mogelijk in twee richtingen: vanuit de cel naar buiten toe en van buiten de cel naar binnen. Niet alle stoffen kunnen zonder meer het membraan passeren. Dit is afhankelijk van de grootte van de stoffen en van de elektrische lading die ze hebben.

Celvloeistof, of cytoplasma

Het bestaat voor 75% uit water en voor de rest uit voedingsstoffen zoals eiwitten, lipoïden (vetachtige stoffen), koolhydraten en mineralen.

Celkern

De celkern is evenals de cel omgeven door een wand: de kernwand. De celkern heet ook wel nucleus en de kernwand heet ook wel kernmembraan.Dit membraan is dubbelwandig. De ruimte tussen de beide wanden is niet meer dan een smal spleetje. Op verschillende plaatsen heeft de kernwand openingen, waardoor uitwisseling kan plaatsvinden tussen de kerninhoud en de celvloeistof. In de celkern bevindt zich kernvloeistof het kernprotoplasma.

Menselijke chromosomen

De chromosomen zijn opgebouwd uit lange ketens van een ingewikkeld organisch zuur. het kernzuur of DNA.

De menselijke celkern bevat 46 chromosomen. De chromosomen zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen. Ze hebben namelijk alle informatie in zich voor eigenschappen die overdraagbaar zijn van ouders op hun nakomelingen, erfelijke informatie dus.

De chromosomen hebben allemaal een karakteristieke opbouw. Als ze bekeken worden met een microscoop kunnen ze van elkaar worden onderscheiden. Ze worden ook genummerd. alle chromosomen zijn paarsgewijs aanwezig. Er zijn 23 paren chromosomen. De chromosomen zijn alleen duidelijk te zien tijdens de celdeling.

Buiten de celdeling ontrollen ze zich als het ware en lijken ze op korreltjes in de kern. Deze korreltjes worden de chromatinekorrels genoemd.

Genen en DNA

Chromosomen bevatten verhoudingsgewijs enorme hoeveelheden DNA. Ze hebben de informatie voor miljoenen erfelijke eigenschappen. Een stukje DNA dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap wordt een gen genoemd. De genetica is de wetenschap die zich bezighoudt met erfelijkheids vraagstukken. Steeds meer ziekten blijken tegenwoordig beïnvloed te worden door erfelijke factoren.

Page 2: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Celorganellen

Buiten de kern bevinden zich een groot aantal lichaampjes in het cytoplasma, de organellen, waarin de signalen, die door de kern worden uitgezonden, worden vertaald om de gewenste stoffen te maken.

In het cytoplasma bevinden zich nog twee heel bijzondere lichaampjes, die pas duidelijk zichtbaar worden als de cel zich gaat delen. Dit zijn de centraallichaampjes of centriolen. Als de celdeling inzet, schuiven de centriolen naar de polen van de cel, waar ze zich verdubbelen. Tussen de centriolen vormen zich dan spoeldraden, waarop de chromosomenparen een plaats zoeken.

Een ander voorbeeld van een organel in de cel is de mitochondrie, dit celorganel is verantwoordelijk voor het omzetten van voedingstoffen en zuurstof naar energie en afvalstoffen.

Page 3: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Weefsels

De bouw en functie van het epitheelweefsel

Epitheelweefsel of dekweefsel wordt wat betreft de bouw in de eerste plaats ingedeeld naar het aantal cellagen waaruit het weefsel is opgebouwd. Eenlagig dekweefsel bestaat uit één cellaag. Meerlagig dekweefsel bestaat uit meerdere cellagen op elkaar. Beide soorten dekweefsel worden vervolgens ingedeeld naar de vorm van de cellen in de bovenste laag, dat is de oppervlaktelaag. We kunnen het epitheelweefsel (dekweefsel) indelen naar de vorm van de cellen, het aantal lagen, de functie en de manier van afscheiding.

Vorm van het epitheelweefsel

-plaveiselepitheel of plaatepitheel

Dit is een éénlagig plat dekweefsel. Hierbij is er sprake van één cellaag van platte cellen. Deze vorm is in het menselijk lichaam nogal zeldzaam. Hij wordt o.a. gevonden in de nieren. Ook het endotheel (binnenwand) van de bloedvaten heeft een éénlagige platte celopbouw.

-kubisch epitheel

Dit is een éénlagig, rechthoekig, kubusvormig dekweefsel. Dit bestaat uit één laag rechthoekige epitheelcellen. Deze vorm van dekweefsel vindt men bijvoorbeeld als bedekking van afvoergangen van klieren, eierstokken en de nierkanaaltjes.

-cilinderepitheel/cilindrisch epitheel

Dit is een éénlagig, hoog dekweefsel (cilindervormige cellen). Hierbij is er sprake van één laag hoge, langwerpige cellen. Deze vindt men onder andere als bekleding aan de binnenzijde van het maag-darmkanaal (spijsverteringskanaal), galblaas en de baarmoeder.

-trilhaarepitheel

Zijn cellen met trilharen ingeplant. Dit is een éénlagig dekweefsel waarvan de celkernen zich op verschillende hoogten bevinden. Hierdoor lijkt het weefsel meerlagig. Maar alle cellen staan aan de basis op dezelfde onderlaag. Deze vorm van dekweefsel vindt men in de luchtwegen, eileiders en het middenoor. (Ademhalingswegen en middenoor om stofdeeltjes naar buiten te transporteren en de eicel naar de baarmoeder.)

Lagen van het epitheelweefsel

Epitheelweefsel komt voor als éénlagig en meerlagig epitheel.

-eenlagig epitheel

Is heel dun, glad en kwetsbaar. Is geschikt voor opname en uitscheiding. Het bekleedt de binnenkant van het hart, bloedvaten, lymfevaten, longblaasjes en darm. Zie de hiervoor omschreven vormen van epitheelweefsel (plaveiselepitheel, kubisch epitheel, cilindrisch epitheel en trilhaarepitheel).

-meerlagig epitheel

Is dik en dient als bescherming. Het is veel steviger, soms elastisch en stootvast. Het meerlagig epitheel kent een soortgelijke onderverdeling als het eenlagig epitheel. Zoals de naam zegt, bestaat het uit verschillende lagen boven elkaar. We vinden het op de huid (meerlagig plat dekweefsel), in de neus en keelholte.

Page 4: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Opmerking:

Aan bepaalde dekcellen is te zien dat ze op een bijzondere manier zijn toegerust voor hun functie, bijvoorbeeld door uitstulpingen van het celoppervlak of door trilharen. In de darm bevinden zich cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies. De opname van voedingstoffen wordt hierdoor verbeterd.

Het bind- en steunweefsel

Alle soorten bindweefsel bestaan uit losse cellen met vezels en veel tussenstof, die beide door de cellen zelf worden gemaakt. De tussenstof verbindt cellen en organen met elkaar en zorgt overal in het lichaam voor steun. Alle bindweefsels bestaan uit drie onderdelen: cellen, vezels en de tussenstof. Wij bespreken met u de verschillende vormen, bouw en functie van het bindweefsel, kraakbeen en botweefsel.

Het bindweefsel

De voornaamste cellen van het eigenlijke bindweefsel zijn de bindweefselcellen ofwel de fibroblasten. De fibroblasten maken de tussenstof en de vezels van het bindweefsel aan. In bindweefsels bevinden zich drie soorten vezels.

collagene vezels

Deze komen het meest voor. Dit zijn wit gekleurde, trekvaste vezels, dus niet rekbaar. Zij verlopen in allerlei richtingen, als een rommelig netwerk in de tussenstof. Ze kunnen echter ook bundels vormen, zoals in pezen die spieren aan de botten verbinden.

reticulaire vezels

Lijken in samenstelling veel op de collagene vezels. Reticulum betekent netwerk. Het verschil met de gewone collagene vezels is dat de reticulaire vezels veel dunner en fijner van structuur zijn. Het komt overal in het lichaam voor als verbinding tussen organen, het omgeeft alle organen. Het bevindt zich in en tussen spieren en begeleidt de zenuwen en bloedvaten. Het maakt deel uit van het onderhuidse bindweefsel. Men noemt het ook wel losmazig bindweefsel.

elastische vezels

Deze hebben een heel ander karakter dan de collagene en reticulaire vezels. Ze zijn niet trekvast, maar kunnen rekken tot ruim twee keer hun oorspronkelijke lengte. Na uitrekken worden ze weer net zo lang als ze voorheen waren. Zij dienen voor de steun, de beweegbaarheid en de elasticiteit van het weefsel. Elastisch bindweefsel bestaat uit dikke bundels elastische vezels omgeven door wat losmazig bindweefsel. Dergelijke zeer elastische vezels wordt bijvoorbeeld gevonden in de wand van bloedvaten.

De bouw van het bindweefsel

De structuur van het bindweefsel is vast, dicht of losmazig.

vast bindweefsel

Is dus zeer sterk (bevat veel sterke collagene vezels) en komt voor bij pezen en banden.

dicht bindweefsel

Is een iets minder geordend bindweefsel dan het vaste bindweefsel.Deze vorm vindt men in banden van gewrichten (gewrichtskapsels) en ook in vliezen om organen heen. Dicht bindweefsel is een vorm tussen losmazig en vast bindweefsel, is dikker en sterker dan het losmazige bindweefsel.

Page 5: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

losmazig bindweefsel

Bestaat uit een grof netwerk van elastische en reticuline vezels en bevat weinig collagene vezels. Het is een typisch opvulweefsel. Het bevindt zich onder de huid, vult de ruimte tussen spieren en pezen op en zit rond de bloedvaten. Het is ook een vulstof tussen de organen. Het is zacht en gemakkelijk te vervormen en kan dus een los verband vormen tussen de organen. Zo kan de huid op de onderlaag heen en weer geschoven worden en toch op de plaats blijven dankzij het losmazige weefsel van de onderhuid.

Spierweefsel.

De bouw, ligging en functie van het spierweefsel.Alle spierweefsel heeft tot taak krachten uit te oefenen en die komen tot stand door samentrekking van de spieren. Dit is de contractiliteit/samentrekkend vermogen.De in spiercellen aanwezige filamenten worden door een zenuwprikkel tot samentrekking of contractie gedwongen. De spiercellen die met elkaar een vezel vormen, kunnen zich op drie manieren groeperen. We kennen hierdoor drie soorten spierweefsel: het dwarsgestreepte, het gladde en het hartspierweefsel.

Soorten spierweefsel

De kandidaat kan verschillende soorten spierweefsel omschrijven

-dwarsgestreept spierweefsel komt voor in spieren die onder invloed van onze wil kunnen samentrekken (door het willekeurige zenuwstelsel). Het wordt daarom ook willekeurig spier- weefsel genoemd. De willekeurige spieren zijn merendeels bevestigd aan het skelet en heten daarom ook wel skeletspieren. De spiervezels liggen evenwijdig in de lengterichting naast elkaar. Iedere spiervezel bestaat uit afwisselend lichte en donkere gebieden waardoor de vezel dwarsgestreept lijkt te zijn, vandaar de naam van dit weefsel. Dwarsgestreept spier- weefsel heeft meerdere kernen, glad spierweefsel maar één.

-glad spierweefsel komt voor in spieren die buiten de wil om samentrekken (door het onwil- lekeurige zenuwstelsel). Daarom heet het ook het onwillekeurig spierweefsel. Glad spierweef- sel bestaat uit langgerekte, spoelvormige, éénkernige cellen. In de cellen liggen vezels die zich kunnen samentrekken.

Deze zijn anders geordend dan bij de dwarsgestreepte spierweefsels, ze zijn gelijkelijk verdeeld in de cellen en vertoont geen streeppatroon. Dit spierweefsel komt onder meer voor in de wand van alle holle inwendige organen zoals de baarmoeder, darmkanaal, bloedvaten, gal- en urineblaas, in de huid en in de pupil.

-hartspierweefsel bestaat uit onwillekeurig spierweefsel. Het heeft echter een speciale bouw, die op de structuur van de dwarsgestreepte spieren lijkt. Alle vezels zijn onderling verbonden en vormen netwerken. Hartspierweefsel moet langdurig kunnen werken en een grote kracht uitoefenen. Het is een dwarsgestreept spierweefsel en wordt geinnerveerd door het onwillekeurig zenuwstelsel.

Page 6: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Het zenuwweefsel

Inleiding

Het zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen met vele uitlopers. De eigenlijke zenuwcellen met hun uitlopers noemt men neuronen, de overbrenger van prikkels in het lichaam. Deze zenuwcellen of neuronen hebben een bijzondere bouw, die wordt bepaald door hun functie. Er zijn cellen die prikkels uit de buitenwereld opvangen en verder geleiden naar het zenuwstelsel. Dit zijn sensorische cellen. In het zenuwstelsel zijn cellen aanwezig die deze signalen verder doorgeven binnen het zenuwstelsel, de schakelcellen. Ook zijn cellen aanwezig om een reactie vanuit het zenuwstelsel over te dragen naar andere weefsels,zoals spieren. Deze zenuwcellen zijn de motorische cellen. Al deze cellen bestaan uit een cellichaam met twee soorten uitlopers. Deze uitlopers worden zenuwvezels genoemd. Een van beide soorten voert informatie aan in de richting van het cellichaam. Deze vezels worden de dendrieten genoemd. Het zijn korte vertakte uitlopers die prikkels opnemen.

De andere soort vezels, die informatie afvoert vanuit het cellichaam, bestaat uit de axonen, ook wel de neurieten genoemd. De neuriet is een lange uitloper, die de prikkels naar het doelorgaan voeren. Deze neurieten moeten, net als bij de telefoon, geïsoleerd zijn, anders loopt de stroom, die er doorheen gaat, weg. Die isolatie bestaat uit heel dunne cellen, gevuld met een bepaald eiwit, het myeline (mergschede) die opgerold om de neuriet heen liggen. De myelineschede of de schede van Schwann. De neuriet eindigt in een eindboompje, dat contact maakt met het doelorgaan (de spier), het motorische eindplaatje. Hier wordt de prikkel van de zenuw overgebracht.

De vezels worden bij elkaar de witte stof genoemd en de cellen bij elkaar de grijze stof van het zenuwstelsel. In het hoofdstuk over het zenuwstelsel wordt hier verder op ingegaan.

De bouw van het zenuwweefsel

Het zenuwstelsel is het telefoonsysteem van het lichaam, het geeft signalen door. Dit gebeurt, net als bij de telefoon, met behulp van elektrische impulsen.De zenuwcellen/neuron zijn opgebouwd uit een centraal deel, het cellichaam, en vele uitlopers. Zenuwcellen zijn bijzonder prikkelbare cellen in ons lichaam die in staat zijn elektrische veranderingen (zenuwprikkels) voort te geleiden en over te dragen op andere cellen, zoals andere zenuwcellen of spiercellen. Het zenuwweefsel bestaat uit zenuwcellen ofwel neuronen en steunweefsel ofwel gliacellen.

Het cellichaam is stervormig en bezit een celkern en uitlopers. Er bestaan twee soorten uitlopers. De uitlopers van de zenuwcellen liggen zowel in het centrale als in het perifere zenuwstelsel. De dendrieten zijn korte met boomvormig vertakte uitlopers, die prikkels opnemen. De neuriet of axon zijn lange uitlopers, die prikkels afvoeren naar het doelorgaan. Er is meestal maar één afvoerende vezel (axon) aanwezig per zenuwcel. Deze geleidt de prikkel vanaf het cellichaam en draagt hem over op een volgende cel (schakelcel) totdat het einddoel is bereikt. Een neuriet kan zeer lang zijn. De langste in het lichaam lopen vanuit de hersenen via het ruggenmerg naar de tenen.

De neurofibrillen leiden prikkels verder. De dendrieten nemen prikkels op en deze worden verder geleid naar het cellichaam toe door de neurofibrillen.

Om te voorkomen dat de prikkel van een axon zomaar op een ander axon in de buurt kan overspringen, zijn vele axonen omgeven door een beschermlaag. Deze laag heet de: myelineschede/schede van Schwann. De snelheid waarmee de prikkels worden doorgegeven, varieert per zenuwvezel. Vezels zonder myelineschede geleiden prikkels met een snelheid van ongeveer één meter per seconde. Zenuwvezels met een myelineschede kunnen geleidingssnelheden bereiken tot 150 meter per seconde of ter vergelijking 540 km/uur.

Het motorische eindboompje/plaatje, zowel de dendrieten als de neurieten eindigen in een zogenaamd eindboompje. Het motorische eindboompje van een neuriet eindigt bij het

Page 7: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

doelorgaan, de spier. Hier wordt de prikkel van de zenuw overgebracht om een beweging tot stand te brengen. Het uiteinde van de uitloper van een motorische zenuwcel wordt motorische eindboompje of eindplaatje genoemd.

De opperhuid/epidermis

We bespreken eerst de vijf lagen van de opperhuid. De opperhuid vormt de buitenste laag van de huid en bestaat uit verhoornd, meerlagig plaveiselepitheel. De opperhuid groeit van onderuit, de basaalcellenlaag (kiemlaag) is de geboorteplaats van de opperhuidcellen.

-hoornlaag/stratum corneum

Dit is de buitenste, meest oppervlakkige laag van de opperhuid. De hoornlaag bestaat uit dode cellen (plaveisel epitheel). Deze worden telkens als kleine schubjes afgestoten. Nieuwe cellen worden continu gevormd in de basaalcellenlaag (onderste laag van de opperhuid). De nieuwe cel schuift langzamerhand naar boven, verliest hierbij zijn kern, sterft af en verhoornt. Op plaatsen waar de huid sterk moet zijn, zoals in dehandpalmen en voetzolen, is de hoornlaag zeer dik.

-doorschijnende/heldere laag/stratum lucidum

Dit is een heldere, kernloze laag van kubusvormig epitheel. Deze celkernen worden onduidelijk en ze versmelten dan ook tot een eenvormig geheel. Het dode celmateriaal verschuift verder naar boven naar de hoornlaag. Tussen de korrellaag en de heldere laag vinden we een denkbeeldige scheidingslijn, de Reinse Barrière. Boven deze laag vinden we dood celmateriaal (verhoornd) en onder deze laag levend materiaal.

-korrellaag/stratum granulosum

deze laag ligt direct boven de stekelcellenlaag. De naam geeft het al aan, de epitheelcellen worden platter en korreliger. Deze laag is genoemd naar het uiterlijk van de cellen (kubusvormig). Tussen de korrellaag en heldere laag vindt deeerste fase van de verhoorning plaats. Vocht en vetten verlaten de cellen, het vocht ver- dampt via de huid. De dode cellen die overblijven, vormen de heldere laag.

-stekelcellenlaag/stratum spinosum

bestaat uit meerdere lagen cilinder-/kubusvormige epitheelcellen, die door smalle intercellulaire vochtruimten van elkaar gescheiden zijn. Men spreekt van stekelcellen, omdat deze cellen uitlopers hebben. De cellen zijn onderling door protoplasmabruggetjes met elkaar verbonden. De stofwisseling van het epitheel vindt plaats in de smalle spleten tussen deze cellen. De stekelcellenlaag is de dikste laag van deopperhuid.

-basaalcellenlaag/kiemlaag/stratum basale

bestaat uit één laag cellen, is de onderste laag cellen van de opperhuid (cilindervormig). In deze laag vindt de celdeling plaats, de geboorteplaats van de opperhuidcellen. Deze laag is aan de onderkant sterk geplooid, die op de papillen van de lederhuid aansluit. De kernen van deze cellen zijn ovaalvormig en liggen boven in de cel. Tussen de cilindrische cellen van deze laag bevinden zich de pigmentvormende cellen, melaninekorrels en melanocyten. Pigment of melanine is een korrelvormige kleurstof, die de kleur geeft aan de haren, de ogen en de huid. De basaalcellenlaag ontvangt voedingsstoffen vanuit de onderliggende lederhuid, via het basale membraan.

-basale membraan

Dit is een vlies of tussenlaag die de verbinding vormt met de onderliggende lederhuid. De stekelcellenlaag en de basaalcellenlaag wordt de laag van Malpighi genoemd.

Page 8: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

-productie vitamine D.Onder invloed van ultraviolette stralen wordt in de huid vitamine D gevormd. Deze vitamine regelt onder andere de kalkneerslag in botweefsel.

De lederhuid/corium

Deze laag is een stevige constructie van bindweefsel en is qua inhoud veel afwisselender dan de opperhuid die immers maar uit enkele soorten epitheelcellen bestaat. In de lederhuid vinden wij bloedvaten (voedsel- en zuurstofvoorziening), lymfevaten (afvoer van afvalstoffen) en zenuwen (tastgevoel, pijngeleiding, temperatuurgevoel).

De bloedvoorziening is een zeer ingenieus, verfijnd systeem dat de voorziening van voedingstoffen en zuurstof tot in de verste uithoeken van de lederhuid en de onderste lagen van de opperhuid precies regelt. De bloedvaten in de huid spelen ook een belangrijke rol in de temperatuurregeling van het lichaam: door verwijding van de bloedvaten kan extra warmte aan de buitenwereld worden afgegeven (lichaampjes van Ruffini). Door vaatvernauwing kan de afgifte van warmte worden beperkt zodat geen kostbare energie nodeloos verloren gaat (lichaampjes van Krause). In de lederhuid bevindt zich ook het belangrijkste deel van het actieve verdedigingssysteem van de huid: via een systeem waarin speciale witte bloedcellen een belangrijke rol spelen kunnen virussen en bacteriën worden herkend en gericht onschadelijk gemaakt worden.

De lederhuid zorgt ook voor de elasticiteit en trekvastheid van de huid. Wanneer de huid verouderd of beschadigd wordt door zonlicht neemt de elasticiteit en veerkracht af.De lederhuid wordt niet voortdurend vernieuwd, zoals dat bij de opperhuid gebeurt. Een beschadiging van de lederhuid blijft dan ook altijd zichtbaar als litteken. Wanneer echter alleen de opperhuid/epidermis beschadigd raakt zal deze restloos genezen.

De bouw van de lederhuid/corium (bindweefsel)

Direct onder de opperhuid bevindt zich de lederhuid, corium of dermis. De lederhuid is doortrokken van allerlei bindweefselvezels. De collagene, niet rekbare vezels voor de stevigheid, en elastische vezels voor de rekbaarheid van de huid. De lederhuid kent twee lagen: de papillenlaag en de netlaag. De lederhuid bevat veel bloedvaten, die ook de opperhuid van voeding en zuurstof voorzien, en vele zintuigen zoals, tastzintuigen, drukzintuigen, koude, warmte en pijnreceptoren.

-papillenlaag/stratum papillare

Deze laag grenst aan de opperhuid en bestaat in hoofdzaak uit vezels die zeer rekbaar zijn. De aansluiting tegen de basaalcellenlaag erboven is zeer golvend (papiluitstulpingen). Niet alle papillen van deze laag zijn gelijk. De papillen die rijk zijn aan bloed- en lymfevaatjes zijn de vaatpapillen. De papillen die rijk zijn aan zenuwen, die daar de tastlichaampjes vormen, zijn de tastpapillen (lichaampjes van Meissner). Maar ook zijn deze de sensoren voor druk (lichaampjes van Vater Pacini), vibratie en de beweging van de haren. De vrije zenuwuiteinden registreren pijn (pijnlichaampjes).

-netvormige laag/stratum reticulare

Deze laag vormt het steungeraamte van de huid. Evenals de papillenlaag bestaat de netlaag ook uit elastische vezels, maar deze zijn minder rekbaar. De aanwezige reticulinevezels vormen netwerken, om de verschillende weefselsoorten uit elkaar te houden (grote en kleine bloed- en lymfevaten, zenuwuiteinden etc.)

Het onderscheid met de erboven liggende papillenlaag is niet groot, alleen zijn er geen papillen tussen beide lagen. In deze laag bevinden zich een aantal huidaanhangsels/adnexen zoals de talgklieren, zweetklieren en haren.

Het onderhuids bindweefsel/subcutis

Deze laag scheidt de huid van de spieren en pezen in ons lichaam. Vanuit deze laag komen de hoofdaders van bloedvaten en zenuwen de huid binnen. Op die manier wordt er een verbinding

Page 9: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

gelegd tussen de huid en de daaronder liggende organen. Het onderhuids bindweefsel bestaat grotendeels uit een losmazig weefsel. Het bestaat vooral uit vet, bindweefselschotten en bloedvaten. Het vet zorgt voor extra isolatie van het lichaam en is tevens een bron van energie in tijden van schaarste. De dikte van het onderhuidse bindweefsel verschilt van plaats tot plaats. Deze laag is bijzonder dun op het scheenbeen en ook in de huid die over de gewrichten ligt. Op de buik, billen en rug is de dikte van onderhuidse bindweefsellaag echter aanzienlijk.

De weefselsamenstelling van onderhuid/subcutis

De onderhuid bestaat uit twee, zeer moeilijk te onderscheiden lagen. Het bestaat uit los bindweefsel en vetweefsel.

-Losmazig bindweefsel

De bovenste laag bestaat uit losmazig bindweefsel dat langzamerhand naar onder toe over gaat in grote cellen met een korrelige tussencelstof, die het vermogen hebben om vetten op te slaan, het vetweefsel.

-vetweefsel

bevindt zich op veel plaatsen direct onder de huid. De cellen van dit weefsel bevatten grote holtes, gevuld met vet voor opslag van calorieën. Maar deze opslag is niet de enige functie van vetweefsel. Omdat warmte er slecht door wordt geleid, helpt het vetweefsel ook het lichaam te isoleren (warmtekussen). Vetweefsel werkt ook als stootkussen en het bepaalt de (ronde) vormen van het lichaam.

Page 10: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Stofwisseling.

-belang van de kwantiteit en kwaliteit van de voedingVoor een optimale voeding is de juiste verdeling van de drie basisvoedingsstoffen nodig. Voor de groei, eiwitten (proteïnen). Voor de taakfuncties en opbouw, vetten (lipiden) en voor de energie, koolhydraten (sacchariden) en voor bescherming de beschermende stoffen, de vitaminen. De voorkeur van voedingsstoffen gaat uit naar stoffen die het gemakkelijkste door het organisme kan worden opgenomen. Dit wordt gevonden in de kwaliteit van het voedsel.

Ook de hoeveelheid, de kwantiteit is van belang. Te weinig geeft een slechte werking, te veel veroorzaakt overbelasting/overgewicht.

-samenwerken van de orgaanstelsels in dienst van de stofwisseling

Het spijsverteringsstelsel is een van de vier orgaansystemen die samen de stofwisseling in het lichaam regelen. Deze vier stelsels zijn: De spijsvertering, de bloedomloop, de ademhaling en de uitscheiding.

Proces Functie

spijsvertering omzetting van voedsel in bruikbare stoffen zoals bijvoorbeeld eiwitten, mineralen en suikers

ademhaling zuurstofvoorziening, zuurstof wordt via de longen in het bloed gebracht

bloedsomloop vervoer van voedingsstoffen en zuurstof naar alle weefsels in het lichaam

uitscheiding het verwerken en afvoeren van afbraakproducten naar het uitwendige milieu

Page 11: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Spijsvertering.

-de mond

is het begin van het spijsverteringskanaal. Het voedsel wordt in de mondholte fijn gemaald met behulp van het gebit en met speeksel uit de speekselklieren vermengd. speekselklieren zijn samengesteld uit trosvormige klieren. Het speeksel bestaat uit een kleurloos, wat troebel vocht en bevat onder meer het enzym amylase. Dit is het eerste enzym waar voedsel mee in aanraking komt, dit enzym breekt zetmeel af.

-de keelholte

is de ruimte achter de mondholte. De keelholte gaat naar beneden over in de slokdarm en het strottenhoofd. Hier kruisen de luchtweg en de spijsweg elkaar. In het midden van het zachte gehemelte zit een kegelvormig aanhangsel, de huig. Het strottenhoofd heeft twee belangrijke functies: het voorkomt dat voedsel tijdens het slikken in de luchtpijp komt door de aanwezigheid van het strottenklepje en het vormt de stem.

Het strottenklepje zit aan de ingang van het strottenhoofd en kan naar voren en beneden worden gebogen door het aanspannen van spiertjes. Op deze manier wordt de toegang naar het strottenhoofd afgesloten. Dit gebeurt tijdens het slikken, om te voorkomen dat voedsel of vloeistof in de luchtpijp (het verkeerde keelgat) terecht komt.

-de slokdarm

is ongeveer een 25 cm lange buis. Deze vormt het nauwste deel van het spijsverterings- kanaal. De slokdarm begint na de keelholte en ligt in de borst achter de luchtpijp en voor de wervelkolom. Hij passeert het middenrif en mondt ongeveer 3 cm lager in de maag uit. De wand van de slokdarm bestaat uit een aantal lagen. We noemen u deze lagen van binnen naar buiten: slijmvlies, bindweefsel (met bloedvaten en zenuwen), twee spierlagen, (kringspieren en lengtespieren) en een dun laagje bindweefsel. De slokdarm dient om het voedsel uit de keelholte naar de maag te vervoeren door middel van de peristaltiek.

In de wand van de slokdarm (en darmen) bevinden zich spieren in twee richtingen. Er zijn kringspieren die zich rondom de slokdarm (darmen) bevinden en lengtespieren, die in de lengterichting lopen. Door samentrekking van deze beide spierlagen wordt het voedsel verplaatst in de richting van de maag (endeldarm). De kringspieren boven de voedselbrok trekken zich samen, zodat het voedsel naar beneden wordt geknepen. De lengtespieren trekken samen over de spijsbrok heen waardoor het voedsel een stukje naar beneden schuift.

-de maag

is een peervormig hol orgaan en ligt linksboven in de buikholte, tegen hetmiddenrif aan. Aan de voorzijde wordt zij bedekt door de linker leverkwab en aan de achterzijde ligt de alvleesklier. De maag bezit aan de bovenzijde een kleine bocht en aan de onderzijde een grote bocht. Het bezit een maagmond, een maagzak, een maaguitgangen een maagpoort (deze opent of sluit zich door een kringspier). De maagwand bestaat,net als de slokdarm, van binnen naar buiten uit: een slijmvlieslaag, een bindweefsellaag en twee spierlagen (kring- en lengtespierlaag). De maag is het ruimste deel van het spijsverteringskanaal waar het voedsel tijdelijk wordt bewaard. In de wand van de maag bevinden zich .maagsapklieren die het .maagsap/maagzuur afscheiden. Het zorgtvoor het doden van bacteriën in het voedsel en voor vertering van voedingsstoffen.Het voedsel wordt in de maag.gekneed en .vermengd met het maagsap en wordt in kleine hoeveelheden met de peristaltiek voortbewogen naar de dunne darm. De samenstelling van het maagsap is: -zoutzuur, voor het doden van bacteriën,-slijm, beschermt het slijmvlies tegen de hoge zuurgraad,-enzym pepsine, is een eiwitsplitsend enzym (eiwitten in aminozuren). De maagsapafscheiding vindt alleen plaats als er behoefte aan maagsap is.

Page 12: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

-de dunne darmis onderverdeeld in drie delen: de twaalfvingerige darm, de nuchtere darm en de kronkeldarm. De twaalfvingerige darm heeft een hoefijzervorm met de uitholling naar rechts waarin de alvleesklier ligt. De nuchtere- en kronkeldarm zijn niet scherp van elkaar te scheiden. Ze hebben geen vaste plaats in de buikholte, maar liggen in allerleibochten. Het einde heeft wel een vast punt, deze mondt haaks in het eerste deel van de dikke darm uit. De dunne darm is een belangrijk deel van het maagdarmkanaal. De wand van de dunne darm bestaat net als de rest van het spijsverteringskanaal uit: een laag slijmvlies, een laag bindweefsel, twee spierlagen (kring- en lengtespieren) en een buitenste laag: het buikvlies..darmsapklieren liggen diep verborgen in de slijmvlieslaag. Deze monden via afvoerbuizen uit in de darmholte. Zij scheiden verteringssappen uit, naast de lever en de alvleesklier (hierover straks meer). Het darmsap dat in de dunne darm wordt afgescheiden, bestaat uit water, slijm en spijsverteringsenzymen die de vertering voortzetten. Deze zorgen voor de laatste splitsing van eiwitten, zij bewerken de koolhydraten tot enkelvoudige suikers zoals glucose en fructose. Na de vertering zorgt het slijmvlies van de dunne darm voor de opname van voedingsstoffen. Het slijmvlies van de dunne darm heeft daarvoor enkele bijzondere aanpassingen. De binnenwand heeft ongeveer 4 tot 6 miljoen uiterst kleine uitsteeksels of uitstulpingen, die op haartjes lijken, de zo genaamde .darmvlokken. De darmvlokken zorgen voor opname van de voedingsstoffen uit de darminhoud. In de kern van de vlokken bevinden zich bloed- en lymfevaten. Deze lymfevaten worden . chylvaten of chylusvaten genoemd. Deze bloed en lymfevaten verzorgen het vervoer van voedingsstoffen verder het lichaam in.

-de dikke darmis het laatste deel van de darm. Hij bestaat uit drie delen: De blindedarm, ligt rechtsonder in de buik. Het laatste gedeelte van de dunne darm mondt hierin uit. De blindedarm is een blind eindigende zak met een dun aanhangsel, de appendix. Dit aanhangsel kan ontsteken, men noemt dit dan een blindedarmontsteking. De karteldarm is opgebouwd uit een opstijgend deel, een dwarslopend deel en een afdalend deel. Dit deel loopt links in de buik en gaat over in een S-vormig deel. Het laatste deel van de darmen is de endeldarm. Het laatste stuk hiervan heet het anale kanaal. De uitgang van de endeldarm is de endeldarm- opening ofwel de anus.De wand van de dikke darm bestaat van binnen naar buiten uit: een laag slijmvlies, een laag bindweefsel, twee spierlagen (kring- en lengtespieren) en het buikvlies. De wand van de dikke darm is zeer rekbaar. De peristaltiek is veel trager dan in de dunne darm. In de dikke darm passeren de resten van het voedsel. Dit zijn de onverteerbare voedseldelen, die niet door de dunne darm zijn opgenomen. In de dikke darm worden geen spijsverteringssappen afgegeven, het slijmvlies vormt wel slijm. Verder neemt de dikke darm een groot deel van het water op uit de darminhoud. Resorptie van water, hierdoor vindt indikking plaats van de voedsel- resten. Ook worden hier nog zouten en vitaminen opgenomen uit de voedselresten. In de dikke darm leven ontelbare bacteriën, deze worden de darmflora genoemd. De bekendste darmbacterie van de dikke darm is de .colibacterie. Zij spelen een rol bij de gisting en rotting van de darminhoud.

-de lever

Wanneer bij iemand de lever verwijderd zou worden, dan is hij binnen enkele uren dood. De lever is onze "chemische fabriek" die voor noodzakelijke levensstoffen zorgt.

De lever is de grootste exocriene klier van ons lichaam. De lever heeft een grote rechter kwab en een kleinere linker kwab en ligt rechtsboven in de buikholte. Aan de onderzijde zit een groeve waar de poortader en de leverslagader binnen treden en verder vertakken.

-de poortader of het poortadersysteem vertakken zich in vele dunne haarvaten of poort- adertakjes. De levercellen ontvangen uit dit poortaderbloed de voedingsstoffen uit de darm. Zij nemen uit het slagaderlijk bloed zuurstof op dat nodig is voor de stofwisseling. Het bloed uit de poortader en de leverslagader wordt uiteindelijk afgevoerd naar het centrale adertje, dat ligt in het midden van een leverkwabje.

Page 13: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

De functie van verschillende voedingsstoffen voor het menselijk lichaam

-bouwstoffen

de eiwitten, mineralen (zouten) en water, zijn nodig voor de opbouw, groei en herstel van het lichaam.

eiwitten komen vooral voor in vlees, vis, eieren, kaas en melk (dierlijke eiwitten) en in peul- vruchten, groenten en noten (plantaardige eiwitten). De mens is niet in staat om eiwit als reservevoedsel op te slaan. Daarom is het noodzakelijk dat we elke dag voedsel eten dat eiwitten bevat. Als het lichaam meer eiwitten krijgt dan nodig is, gaat de lever deze afbreken en afvoeren. De lever zet deze aminozuren (gesplitste eiwitten) om in ureum, dit wordt weer via de nieren als urine afgevoerd.

-brandstoffen

de koolhydraten en vetten zijn we nodig voor energie en warmte. Door verbranding ontstaat er energie en warmte. Als men meer koolhydraten opneemt dan nodig is voor de levering van energie, wordt het teveel door het lichaam omgezet in vet en als reserve opgeslagen op de ons zo bekende plaatsen. Eiwitten zijn ook belangrijk als brandstof, de eiwitten zijn hiervoor al beschreven.

koolhydraten zijn suikers, zetmeel en cellulose, die vooral voorkomen in bruin brood, roggebrood, havermout, peulvruchten, noten, koolsoorten (behalve bloemkool), aardappelen en rijst. Voor de stofwisseling van koolhydraten zijn we vitamine B nodig. Hoe meer koolhydraten door het lichaam worden opgenomen, hoe meer vitamine B er in de voeding nodig is (dit levert normaal geen probleem op).

vetten komen vooral voor in boter, spek en margarine. Uit het oogpunt van verbrandingswaarde, zijn de vetten de belangrijkste leveranciers van brandstof. Vet is niet alleen belangrijk vanwege de functies die het in het lichaam vervult, maar ook als drager van de in vet oplosbare vitaminen A, D, E en K. De hoeveelheid vet die een mens per dag nodig heeft, is afhankelijk van het soort werk dat hij verricht. Bij een te grote opname van vet en andere brandstoffen slaat het lichaam het teveel op onder de huid. Het vet doet daar dienst als reserve, maar het geeft ook een bescherming tegen de koude.

-beschermende stoffen zijn vitaminen en zouten. Vitaminen zijn onmisbare stoffen om ziekten te voorkomen. vitaminen A, B, C, D, E, en K. De vitaminen duiden we aan door middel van een letter. Vitamine B en C zijn oplosbaar in water en de vitamines K, A, D, E zijn in vet oplosbaar.

-mineralen of voedingszouten zijn onmisbaar voor de opbouw, de instandhouding en de groei van het lichaam. Zij zorgen voor de zuurgraad van het bloed.

-water

Het menselijk lichaam bestaat voor 60-65% uit water. Er zijn zelfs organen die voor 80% uit water bestaan.

Het water heeft in het lichaam een aantal functies als:

oplosmiddel

bij de spijsvertering. Alle spijsverteringssappen bevatten water. Hierin zitten enzymen opgelost, die de voedingsstoffen omzetten en afbreken. Het water doet hier dienst als oplosmiddel voor de afgebroken voedingsstoffen.

Page 14: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

transportmiddel

voor de opgeloste voedingsstoffen in het bloed. De opgelostevoedingsstoffen worden via de darmvlokken opgenomen en vervolgens naar alle cellen ver- voerd. Bij de afvoer van afvalstoffen uit de cellen speelt water ook weer een belangrijke rol.

bouwstof

Water is een belangrijke bouwstof. Iedere cel bevat immers vocht!

Page 15: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Ademhaling

De bouw van de luchtwegen

Het ademhalingsstelsel bestaat uit de luchtwegen en de longen. De luchtwegen verzorgen de doorstroom van de lucht naar de longen en weer terug. Diep in de longen vindt de opname van zuurstof en de afgifte van koolzuurgas plaats. Dit wordt de gaswisseling genoemd. Wij zullen met u de organen bespreken die deel uit maken van het ademhalingsstelsel.

-de neus

is de toegang van de lucht naar de ademhalingswegen. De neus wordt in tweeën gedeeld door een tussenschot, die voor een deel uit been en uit kraakbeen bestaat. Deze neusgangen zijn met een dik en vochtig slijmvlies bedekt. Dit slijmvlies is rijk aan bloedvaten, waardoor het een hogere temperatuur heeft dan de andere delen van de neus. Hierdoor wordt de ingeademde lucht voorverwarmd. Bovendien wordt de lucht gezuiverd van stof en kiemen, aangezien het slijmvlies bedekt is met een dikke kleverige vloeistof. De fijne haartjes in de neusgaten houden ook stof tegen. Deze kunnen daardoor niet de longen bereiken. De beide neusgaten komen samen in het neusbeen en gaan dan over in de neus-keelholte.

-de neus-keelholte

is de ruimte of holte achter de neusholte. De keelholte bestaat uit drie overgaande ruimten. De neus-keelholte, de mondkeelholte en de overgang naar het strottenhoofd en de slokdarm. In de neus-keelholte monden de buizen van Eustachius uit. Deze verbinden de keelholte met het middenoor. In de neus-keelholte worden de in of uitgeademde lucht en het voedsel uit elkaar gehouden.

-mondkeelholte

staat aan de bovenkant in verbinding met de neus-keelholte. Deze worden van elkaar gescheiden door het zachte gehemelte. De mondkeelholte is het kanaal waar zowel de lucht naar de longen als het voedsel naar de maag doorheen gaat. Aan de onderkant splitst de keelholte zich. De ene tak heet slokdarm, waar het voedsel door heen gaat en de andere tak heet het strottenhoofd, waar de ingeademde lucht doorheen gaat.

-het strottenhoofd

is het orgaan waarmee we de geluiden maken, die door middel van onze tong en lippen worden omgezet in woorden. Het strottenklepje zorgt ervoor dat het voedsel niet in de longen terechtkomt. Het strottenhoofd bestaat uit een aantal stukjes kraakbeen.

-de luchtpijp

is een cilindervormige holle pijp van circa 15 cm lengte en een doorsnede van 2 cm. De luchtpijp wordt voortdurend opengehouden door een rij kraakbeenringen, zodat de lucht er gemakkelijk doorheen kan stromen. De luchtpijp loopt vanaf het ringkraakbeen recht naar beneden door de borstkas. De luchtpijp splitst zich ter hoogte van de 5de borstwervel in twee grote takken, de luchtpijptakken of wel de hoofdbronchi. De wand van de luchtpijp bestaat uit hoefijzervormige kraakbeenstukken die onderling verbonden zijn door stevig bindweefsel. De opening van de kraakbeenstukken bevindt zich aan de achterzijde, waar de slokdarm tegen de luchtpijp aanligt.

-de grote luchtpijptakken (bronchiën)

zijn de eerste vertakkingen van de luchtpijp, die steeds dunner en dichter opeen gedrongen worden. Ze verdelen en verzamelen de lucht in de longen. Aan het begin zien de bronchiën er net zo uit als de luchtpijp, maar geleidelijk aan worden de takken kleiner en de wanden ervan dunner.

-de kleine luchtpijptakken (bronchioli)

Page 16: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

zijn de steeds fijnere vertakkingen van de grote luchtpijptakken en bezitten steeds minder kraakbeen. De kleinste vertakkingen bevatten helemaal geen kraakbeen meer. Aan de binnenzijde van deze luchtwegen bevindt zich een laag slijmvlies bedekt met trilhaarepitheel. De kleine luchtpijptakken eindigen in een soort druiventrosje, de longblaasjes, waarin de gasstofwisseling plaatsvindt.

-de longen

zijn twee sponsachtige, rekbare massa's en vullen bijna de gehele borstholte. Hierdoor kunnen de longen zich uitzetten en weer samentrekken volgens de beweging van de borstkas. De rechterlong is verdeeld in drie longkwabben en de linker long in twee longkwabben. De linker long is kleiner omdat deze ruimte vrijlaat voor het hart en de grote bloedvaten. De longen zijn sterk doorbloed en met lucht gevuld. De longen worden omgeven door een dubbelwandige zak of vlies, het borstvlies. In de longen vertakken zich de beide luchtpijpvertakkingen die steeds kleiner worden en die op hun beurt eindigen in de longblaasjes.

de longvliezen

zijn het binnenste deel van het borstvlies. Het binnenste vlies is met de longen vergroeid en is vochtig, zodat de longen bij de adembeweging geen weerstandondervinden.

longkwabben

elke kwab is een compleet stuk long, met een eigen tak van de luchtpijp, een eigen tak van de longslagader en een eigen tak van de longader. Elke kwab bestaat weer uit ontelbare piramidevormige kwabjes, die door bindweefsel van elkaar zijn gescheiden. Hierin liggen ongeveer 2 miljoen longblaasjes. Elk kwabje is gevuld met een klein luchtpijptakje, een longtrechtertje en een longblaasje.

de longblaasjes/alveoli

aan het eind van de kleine luchtpijptakken eindigt de luchtweg in een groot aantal longblaasjes. De longblaasjes zitten als druiven aan een druiventros aan de luchtpijpvertakkingen vast. De wand van de longblaasjes is dun, deze bestaan uit één laag dekweefselcellen. In de longblaasjes vindt de gasstofwisseling plaats, waarbij het bloed zuurstof opneemt en koolzuur afgeeft aan de ingeademde lucht. Door een moeilijk doordringbaar vlies wordt het gas in de lucht gescheiden van het gas in het bloed.

De druk van het gas aan de ene kant is niet gelijk aan de druk van de andere kant.

Daarom vindt er tussen de twee delen een gaswisseling plaats. Als de druk aan één kant groter is, dan gaan de moleculen van die kant naar de andere kant, waar de druk lager is, totdat de druk aan beide kanten weer gelijk is (diffusie). Het bloed wordt via het haarvatennet rondom de longblaasjes steeds voorzien van zuurstof. Het met zuurstof verrijkte bloed is dan klaar om zijn weg door het lichaam te beginnen en zuurstof te brengen naar alle weefsels. Let op! De longslagaders voeren steeds zuurstofarm bloed aan en de longaders voeren het zuurstofrijke bloed uit de longen af naar het hart.

Page 17: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

De nieren (renes)

De nieren zijn twee boonvormige organen. Ze liggen achter en bovenin de buikholte, ter hoogte van de lendenstreek, links en rechts van de wervelkolom. De rechter nier ligt onder de lever en ligt lager dan de linker nier. De nieren zijn roodbruin van kleur en worden omgeven door een bindweefselkapsel. De nieren liggen ingebed in een dikke vetmassa, die ze tevens op hun plaats houdt. De nieren ontvangen zuurstofrijk bloed via de nierslagader. Het gereinigde bloed verlaat de nier via de nierader en komt weer terecht in de grote bloedsomloop. Voordat dit gebeurt, moet er echter nog een belangrijk proces plaatsvinden. Op de nieren liggen de bijnieren, één links en één rechts. De bijnieren hebben niets met de nieren als zodanig te maken. Het zijn klieren die hormonen afgeven (Adrenaline).

Al het bloed stroomt per uur ongeveer 20 maal door de nieren. Een nier heeft ongeveer de grootte van een kindervuist. Het nierweefsel bestaat uit twee lagen: de nierschors en de merglaag. Op doorsnede ziet men een bleke buitenlaag:

-de nierschors

of schorslaag, (die ziet er gespikkeld uit) en een donkerder kern, het merg/merglaag, rijk aan bloedvaten die zich sterk vertakken. In het midden ligt een holte waar de urine zich verzamelt.

-het nierbekken

uit het nierbekken voert een dunwandige buis, de urineleider (ureter), de urine naar de rekbare blaas. De nierschors bevat het belangrijkste onderdeel van de filtering. De filtering van het bloed vindt plaats in de lichaampjes van Malpghi. Zij bestaan uit een dubbelwandig bekertje, het kapsel van Bowman, waarin de takken van de nierslagader als een kluwen liggen opgerold. Het bloed wordt hier ontdaan van allerlei afvalstoffen en afgevoerd via een kronkelende buis, de Lis van Henle, met een neerdalend en een opstijgend deel. Het bloed, wordt via de nierslagadertjes weer op de goede samenstelling gebracht, door

toevoeging van alle nog bruikbare stoffen.

- het niermerg of merglaagde binnenste brede laag. Deze laag is streperig en lijkt te zijn opgebouwd uit piramidevormige stukjes weefsel. De toppen van de piramiden steken uit in het nierbekken. In een nier bevinden zich in totaal acht tot vijftien piramiden. De uitlopers van het nierbekken worden de nierkelkjes genoemd. De afvalstoffen worden verzameld in deze nierkelkjes, ingedikt en afgevoerd naar het nierbekken.

Dit is de voorurine. De -urinewegen zorgen voor het vervoer van de urine naar buiten toe. De urinewegen bestaan uit de beide .urineleiders. Vanuit het nierbekken wordt de urine afgevoerd via deze .urineleiders(ureter), naar de .blaas en de .urinebuis (urethra). Elke nier heeft één nierbekken en één urineleider. De wand van de urineleider is uit drie lagen opgebouwd. Van binnen naar buiten zijn dit: een slijmvlies-, een bindweefsel- en een spierlaag. Urine wordt door peristaltische beweging naar de blaas vervoerd. Druppelgewijs komt de urine in de blaas aan. In de blaas wordt de urine opgeslagen. Hierdoor is het mogelijk dat we een paar keer per dag hoeven te plassen. De blaas ligt in het bekken vlak achter het schaambeen en is bedekt door het buikvlies.

Page 18: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Het bloed

De kandidaat kan de samenstelling van het bloed omschrijven

Het bloed is een vloeibaar weefsel, bestaande uit verschillende soorten cellen, die in een vloeistof zweven. Deze vloeistof is het bloedplasma.

-het bloedplasma

is te scheiden van de bloedcellen. Het bloed moet dan eerst onstolbaar worden gemaakt. Als het bloed dan een tijdje in een reageerbuisje staat, zullen de bloedcellen naar beneden zakken. -de bloedcellen

worden onderscheiden in drie hoofdgroepen of soorten:.rode bloedcellen (erytrocyten) zijn de meest voorkomende cellen in het bloed, ze komen duizendmaal meer voor dan de witte bloedcellen. Rode bloedcellen zien eruit als kleine ronde schijfjes die in het midden iets dunner zijn dan aan de rand.

Zij ontstaan in het rode beenmerg en bevatten geen celkern, ze bestaan uitsluitend uit celvloeistof met daaromheen een celwand. De levensduur van een rode bloedcel bedraagt ongeveer 120 dagen.

-witte bloedcellen (leukocyten)worden in drie groepen onderverdeeld:Granulocyten (ca. 66 %), lymfocyten (ca. 30 %) en monocyten (ca. 4%). Granulocyten en monocyten spelen een rol bij de algemene afweer tegen lichaamsvreemde stoffen die ons lichaam binnendringen. De lymfocyten hebben een taak bij de gerichte afweer tegen lichaamsvreemde stoffen. Dit is de specifieke afweer ofwel de immuniteit. Witte bloedcellen zijn veel groter dan de rode bloedlichaampjes. Hoewel ze een kern hebben planten zij zich ook niet voort, maar moeten regelmatig worden aangemaakt. Witte bloedlichaampjes kunnen zich zelfstandig bewegen met behulp van uitstulpingen van de cel, de schijnvoetjes. Witte bloedcellen worden aangemaakt in het rode beenmerg en in lymfeklieren. Ze leven één tot vier dagen in de bloedbaan, daarna worden ze uit het bloed gefilterd en afgebroken in de milt.

-de bloedplaatjes (trombocyten)zijn de derde soort bloedcellen. Het zijn zeer kleine cellen die net als de rode bloedcellen geen kern bezitten. Bloedplaatjes worden ook aangemaakt in het beenmerg. De levensduur van een bloedplaatje bedraagt ongeveer zeven tot tien dagen, waarna het ook door de milt uit het bloed wordt gefilterd en afgebroken. Bloedplaatjeshebben een centrale functie bij de bloedstolling. Zij dekken een opening in de vaatwand direct af en voorkomen daardoor verder bloedverlies. Het bloed bevat ongeveer 200.000 bloedplaatjes.

De bouw van het hart (cor)

Het hart is een hol orgaan en ligt in het hartzakje. De wand van het hart bestaat uit een drietal lagen.

-hartwand

- de binnenste laag, dit is een laag dekweefsel (endotheel)- de middelste laag, dit is het dikste deel van de hartwand. Het bestaat uit onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel.- de buitenste laag, dit is een dunne laag bindweefsel die de buitenbekleding van het hart vormt.Het hart bestaat uit twee helften een rechter en een linkerhelft. Elke helft is verdeeld intwee ruimten: een boezem en een kamer. Deze zijn van elkaar gescheiden doormiddel van een tussenschot.

-de boezems (linker en rechter atrium) hierin monden de aders uit. De wanden van beide boezems zijn dun en bevatten weinig spierweefsel. De boezems hoeven alleen maar het bloed op te vangen uit de aders en naar de kamers te pompen.

Page 19: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

-de kamers (linker en rechter ventrikel)hierin ontspringen de slagaders. De kamers bezitten een dikke spierwand. De wand van de linkerkamer is het dikst, deze moet het bloed door alle bloedvaten van het lichaam stuwen en de bloeddruk opbouwen. Op de overgang van de linker kamer naar de aorta liggen drie halvemaanvormige kleppen. De rechterkamer hoeft het bloed alleen maar door de longbloedvaten te pompen en hiervoor is minder kracht (spierweefsel) nodig. Aan het begin hiervan zit ook een klep.

-kleppen/kringspieren

Op verschillende plaatsen in het hart bevinden zich kleppen, deze kunnen maar in één richting worden geopend zodat het bloed nooit kan terugstromen.De kleppen tussen boezems en kamers zijn zeer flexibel en kunnen alleen goed functioneren dankzij de aanwezigheid van een systeem van kleine pezen en spiertjes de zogenaamde papillairspieren. De kleppen of kringspieren zijn halfcirkelvormig.

-gesloten transportsysteem

het bloed vervoert allerlei stoffen naar de cellen toe en voert afvalstoffen weer af.

-warmteregulatie

het bloed zorgt ervoor dat het gehele organisme de basistemperatuur van 37 graden Celsius handhaaft. Neemt warmte op uit energieorganen en geeft warmte af via de longen en de huid.

-afweer

door de witte bloedlichaampjes tegen het binnendringen van bacteriën en lichaamsvreemde stoffen. De afweer wordt ook voor een deel gegeven door de antistoffen en de anti-lichamen die zich in de bloedvloeistof bevinden.

-bescherming

tegen bloedverlies, dat is te zien bij verwondingen. Als er bloedverlies optreedt, zorgt het bloedplasma, samen met de bloedplaatjes, ervoor dat het bloed stolt.

De bloedvaten

De bouw en de functie van de bloedvaten: -slagaders/arteriën- aders/venen en de haarvaten/capillairen

Alle bloedvaten hebben een wand die uit een aantal lagen bestaat. De binnenste laag is bij alle bloedvaten gelijk. Dit is de intima en bestaat uit een laag endotheelcellen. De middelste laag is de media. De opbouw van deze laag verschilt per bloedvat. Er kunnen elastische vezels in zitten en spiervezels. Hoe dichter een bloedvat bij het hart ligt, hoe dikker de middelste laag is. De buitenste laag is de adventitia, deze bestaat uit los bindweefsel.

De wand van de aders is dunner, zachter en minder elastisch dan de wand van de slagaders. Bovendien bevat de wand van de aders veel meer collagene vezels. In de aders bevinden zich kleppen. Deze laten een bloedstroom toe in de richting van het hart. De kleppen verhinderen dat bloed naar een lager punt terugstroomt. Bij de haarvaten wordt de vaatwand vrijwel geheel gevormd door de laag endotheelcellen, met een zeer dun elastisch bindweefsellaagje eronder en hier en daar een gladde spiervezel. De haarvaten zijn de eigenlijke weefselbloedvaten. Hun aantal wordt geschat op enige miljarden.

De slagaders/arteriën zijn bloedvaten die het zuurstofrijk bloed vervoeren vanuit het hart naar alle weefsels. De haarvaten/capillairen vormen de verbindingsvaten tussen de slagaders en de aders. Daarom spreekt men ook wel van haarvatennetten. Hierin onderscheiden wij de .slagaderlijke haarvaten die het zuurstofrijk bloed afgeven aan

Page 20: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

de cellen/weefsels en de .aderlijke haarvaten die het zuurstofarm bloed weer opnemen en via steeds groter wordende aders/venen het bloed terug voeren naar het hart. De slagaderlijke haarvaten en de aderlijke haarvaten gaan in elkaar over (is het gesloten transportsysteem), dit is het gebied waar de uitwisseling van stoffen plaats heeft. De aderen bezitten wanden of kleppen waardoor het terugstromen van het bloed wordt voorkomen. Door het slecht functioneren van de kleppen of uitgerekte aders ontstaan spataders.

Er zijn dus twee bloedvatenstelsels: de aanvoerende en afvoerende vaten. Het lichaam heeft twee gesloten systemen: de grote en kleine bloedsomloop.

De bloeddruk/tensie

-bovendruk/systolische druk -onderdruk/diastolische druk

De bloeddruk of tensie wisselt bij de diastole en systole (zie onder kopje werking van het hart). We onderscheiden dan ook diastolische tensie, dat is de onderdruk (ca. 80-100 mmHg /millimeter kwikdruk) en systolische tensie, dat is de bovendruk (ca. 120-130 mmHg). De bloeddruk verschilt per individu. Tijdens de systole stijgt de bloeddruk en tijdens de diastole daalt de bloeddruk. Voor het meten van de bloeddruk (met bloeddrukmeter) wordt de armslagader gebruikt omdat de druk daar ongeveer hetzelfde is als in de aorta.

-Hypertensie

is een verhoogde bloeddruk, bij lichamelijke inspanning, sterke hartactie, maar ook bij vernauwingen van de slagaderen en verlies van elasticiteit zal de bloeddruk stijgen.

-Hypotensie

is een verlaagde bloeddruk, door vaatverwijding, vocht- en/of bloedverlies kan de bloeddruk dalen.

Page 21: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Hormonen

Tot de endocriene klieren/increten behoren:

-hersenaanhangsel/hypofyse

deze ligt in de schedel. Het hersenaanhangsel ofwel hypofyse is een kleine klier aan de onderkant van de grote hersenen. Hij bestaat uit een voorkwab, een achterkwab en een steel, de hypofysesteel. Deze verbindt de hypofyse met de hypothalamus. De hypothalamus is een onderdeel van de hersenen en bestuurt zowel het onwillekeurige deel van het zenuwstelsel als het hormoonstelsel. De hypofyse heeft een belangrijke functie als hormoon producerende klier. Door afgifte van verschillende hormonen regelt de hypofyse de functie van een groot aantal andere hormoonproducerende klieren zoals de schildklier, de bijnier en geslachtsorganen. De hypofyse wordt op haar beurt weer bestuurd door de eerdergenoemde hypothalamus.

-alvleesklier/pancreas

ligt onder het middenrif, de kop ligt in de bocht van de twaalfvingerige darm, de staart ligt voor de maag. De alvleesklier bevat een aantal cellendie hormonen afscheiden. Deze cellen liggen in groepjes bij elkaar en worden eilandjes van Langerhans genoemd. De eilandjes van Langerhans bestaan uit twee soorten cellen namelijk: - de A-cellen of alfacellen, die. glucagon produceren.

- de B-cellen of betacellen, die .insuline produceren.

De productie van de hormonen insuline en glucagon is van groot belang voor de suikerstofwisseling. Insuline zorgt voor de daling van de bloedglucosespiegel en glucagon voor verhoging. Samen zorgen deze twee hormonen voor handhaving van de bloedsuikerspiegel op het gewenste niveau.

De endocriene klieren

-algemene invloed op hormonen

De hormoonproductie is afgesteld op de werking van het organisme. Sommige hormonen ontstaan alleen onder bijzondere omstandigheden, zoals bij zwangerschap en stress. Andere ontstaan regelmatig, maar niet steeds in dezelfde hoeveelheden, dat hangt af van de omstandigheden, waarin het organisme zich bevindt.

-productie van hormonen/increten

hun product is een increet en de afscheiding van de hormonen is de incretie.

-functie van endocriene klieren

deze worden bestuurd door de hersenen en door een ingewikkeld systeem van activerende en remmende prikkels, de terugkoppeling. Daardoor is er, onder normale omstandigheden, steeds de juiste hoeveelheid hormoon aanwezig om een bepaald orgaan aan te zetten tot actie. De hormoonklieren geven hun stoffen rechtstreeks af aan de bloedbaan (endocrien). De hormoonproductie kan in de war raken en dat veroorzaakt allerlei problemen.

Page 22: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Het zenuwstelsel

centrale zenuwstelsel

Het centrale zenuwstelsel ligt binnen de schedel en de wervelkolom. Het is opgebouwd uit twee delen: het ruggenmerg en hersenen.

-de reflexboog

is het geheel van zenuwdraden waarlangs de reflex, buiten de hersenen om, tot stand komt.

-via schakelneuronen

gaat er direct een signaal uit naar het doelorgaan. De reflex wordt dus geheel buiten onze wil om geregeld via de schakelneuronen en de reflexboog.

-piramidebanen

net op de overgang tussen het verlengde ruggenmerg en het verlengde merg vinden kruisingen van zenuwbanen plaats. Dit zijn lange neurieten welke van de piramidecellen in de hersenschors uitgaan, die bundels vormen en heten daardoor ook wel piramidebanen. Hierbij lopen vezels van de linkerhelft van het verlengde merg naar derechterkant en andersom.

-extra piramidale banen

ontspringen uit de hersenschors en bepaalde hersenkernen. Via dit centrum zijn de kleine en de grote hersenen met elkaar verbonden. Ook deze vezels kruisen elkaar en lopen naar het ruggenmerg. Ze hebben een stimulerende of remmende invloed op de activiteit van de motorische voorhoorncellen (fijne bewegingen/evenwicht).

Deze kruisingen hebben belangrijke gevolgen. Hierdoor wordt namelijk verklaard waarom een aandoening in de rechterkant van de hersenen, gevolgen heeft voor de linkerkant van het lichaam. Een hersenbloeding in de rechter hersenhelft kan leiden tot verlammingen in de linkerhelft van het lichaam.

Het vegetatieve of autonome zenuwstelsel

Zoals hiervoor omschreven behoort het vegetatieve- of autonome zenuwstelsel tot het onwillekeurige zenuwstelsel. Dit deel verzorgt orgaanfuncties zoals de bloedsomloop, de ademhaling, de spijsvertering, de uitscheiding en de stofwisseling. Het kan worden verdeeld in:

- het sympathische zenuwstelsel- het parasympathische zenuwstelsel

Deze onderdelen bevinden zich zowel in het centrale zenuwstelsel als in het perifere zenuwstelsel. De hypothalamus is het gebied in de hersenen dat het autonome zenuwstelsel stuurt. (De thalamus is het grootste centrale schakelstation voor de binnenkomende informatiebanen op weg naar de grote hersenen. Alle prikkels waarvan een mens zich bewust wordt, lopen via de thalamus naar de hersenen. De hypothalamus vormt samen met de hypofyse het hoogste centrum voor het regelen van de lichaamsfuncties. Ook is de hypothalamus het hoogste sturende centrum voor het onwillekeurige zenuwstelsel).

Het autonome zenuwstelsel heeft als taak het constant houden van het inwendige milieu van het lichaam. Ook zorgt het voor het aanpassen van de werking van de organen aan de situatie in de omgeving. Stimulatie van het sympathische zenuwstelsel zorgt voor aanpassing van het lichaam aan inspanning en stress-situaties. Dit uit zich in bijvoorbeeld het stijgen van de bloeddruk, versnellen van de ademhaling en de hartslag. Stimulatie van het parasympatische zenuwstelsel zorgt voor het herstel na inspanning. Dit uit zich in verhoogde darm- en blaasactiviteit, vermindering van hart- en de ademfrequentie en daling van de bloeddruk. We kunnen het zo voor

Page 23: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

u formuleren: Het sympathische deel zorgt voor inspanning en stress en het parasympathische deel zorgt voor rust en herstel. Deze twee systemen zijn elkaars antagonisten. Alle organen worden door zowel het sympathische als het parasympathische zenuwen geinnerveerd.

Zenuwweefsel

-zenuwcellen/neuronen

zenuwen zijn opgebouwd uit zenuwcellen en hun uitlopers. De zenuwcel heet neuron. De uitlopers zijn: kleine uitlopers de dendrieten en een lange uitloper de neuriet.

-steuncellen/gliacellen

het zenuwweefsel wordt begeleid door ondersteunend weefsel, dat tevens voor de energievoorziening en de afvoer van afvalstoffen van de zenuwcellen zorgt, het steunweefsel, dat bestaat uit gliacellen.

De werking van een zenuw

-prikkelgeleiding

Een zenuw is vergelijkbaar met een elektrische kabel en dient voor de geleiding van een elektrische prikkel.

-prikkeloverdracht

De prikkel ontstaat in opdracht van de dendrieten in de neuron en wordt voortgeleid door de neuriet.

.schakelneuronen De prikkel kan van de ene zenuw op de andere of op een doelorgaan worden overgedragen door middel van schakelneuronen.

.synaps Dit zijn contactpunten tussen zenuwcellen waar overdracht van informatie plaats kan vinden.

-zenuwuiteinden eindigen in orgaantjes

die de prikkel opnemen, de receptoren..receptoren zijn de eindplaatjes of vrije zenuwuiteinden van een zenuw.

.motorische eindplaatjes eindigen in de effectoren die op het doelorgaan zijn bevestigd. Bij spieren zijn dat de motorische eindplaatjes, die met het spierweefsel zijn vergroeid.

De werking van het zenuwstelsel

Het menselijk organisme wordt bestuurd door twee zenuwstelsels, het animale en het autonome of vegetatieve zenuwstelsel.

-animale zenuwstelsel/willekeurige stelselstaat mede onder invloed van de wil en zorgt ervoor, dat het organisme zichzelf in stand kan houden door het opnemen van allerlei prikkels en het uitvoeren van opdrachten, die door de hersenschors worden uitgezonden als reactie op de perifere prikkels en op resultaten van het denkvermogen. Tot het animale zenuwstelsel behoren het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (motorische en sensibele zenuwcellen).

-autonome/vegetatieve zenuwstelsel/onwillekeurig stelselstaat niet onder invloed van de wil en zorgt voor het onbewust instandhouden van het organisme door te voldoen aan de basale levensbehoeften als bloedcirculatie, ademhaling, spijsvertering, etc. Tot het vegetatieve zenuwstelsel behoren het sympathische en het parasympathische zenuwstelsel.

Page 24: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Spieren.

Spierwerking

-prikkelinnervatie.

De spieren worden door de (motorische) zenuwen geprikkeld om zich samen te trekken, ze worden korter en dikker en hierop volgt dan een beweging. Vanuit de periferie worden signalen afgegeven langs de sensibele banen naar het ruggenmerg, van waaruit ze worden verder geleid naar de hersenen, die de prikkel omzetten in een opdracht voor een handeling, die weer teruggeleid wordt naar de spieren via de motorische banen.

-spierdoorbloeding.

De voedingsstoffen, de brandstof (voornamelijk glucose), wordt naar de spieren toegebracht via een uitgebreid net van haarvaten. Net als alle cellen hebben spieren om te kunnen werken voeding en zuurstof nodig.

-spierstofwisseling.

De stofwisseling van een spier is een zeer gecompliceerd proces dat zich in de skeletspieren in de cellen afspeelt. De spiercellen nemen uit het bloed de glucose (en andere voedingsstoffen) en de zuurstof op. Als er onvoldoende glucose beschikbaar is, kan de spier gebruik maken van het in de spier opgeslagen glycogeen, dat ook nog extra wordt aangevoerd vanuit de lever. Bij onvoldoende toevoer van zuurstof wordt de glucose maar gedeeltelijk omgezet en ontstaat onder andere melkzuur, dat afgevoerd moet worden. .melkzuurophoping. Wordt bijvoorbeeld het werk van een spier te zwaar, dan is er ter plaatse te weinig zuurstof aanwezig voor het herstel van evenwicht. De afbraakproducten worden niet voldoende afgevoerd. Er wordt dan melkzuur gevormd, afkomstig van de glucose, dit kan zich bij onvoldoende afvoer ophopen (= melkzuurophoping). De spier kan zijn werk niet verder verrichten en moet eerst rust nemen. Men ziet dit vaak bij sporters (fietsers, lopers, schaatsers), men spreekt dan van "verzuurde" benen of "pap" benen.

-spiertonus.

ledere spier is voortdurend in een geringe rustspanning. Die rustspanning noemt men de spiertonus. Door vermoeidheid, slechte voeding, ziekte, etc. kan de spierspanning te laag worden, de spier verslapt dan (ook tijdens de slaap), dat noemt men .hypotonis. Door stress, overmatige activiteit etc. kunnen spieren teveel spanning opbouwen (de spier wordt hard en pijnlijk), dat noemt men .hypertonis. (Hypo = laag en Hyper = hoog.)

Hoe groot de kracht is die een spier ontwikkelt, wordt vooral bepaald door de hoeveelheid spiervezels die tegelijkertijd actief zijn. Hoe meer spiervezels tegelijkertijd actief zijn, des te groter is de spierkracht/hypertonis. Wanneer een spier enige tijd niet of nauwelijks wordt gebruikt, wordt deze dunner. Het volume en de kracht neemt af, dit wordt atrofie genoemd. Hierdoor ontstaat er dus een hypotonis. Atrofie en hypertonis zijn geen blijvende verschijnselen. Een atrofische spier kan normaal van omvang worden als deze opnieuw gebruikt wordt. Wanneer een hypertrofische spier niet meer getraind wordt, slinkt zij weer tot een normale omvang.

Page 25: Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen · cellen met uitstulpingen die vlokken worden genoemd. Deze dienen ter vergroting van het oppervlak van het darmslijmvlies.

Botstukken.

SOORTEN BEENDEREN

De kandidaat kan de vorm van de beenderen omschrijven

Het skelet is opgebouwd uit diverse botten, die zich van elkaar voor wat betreft wat betreft de vorm onderscheiden. Zo zijn er pijpbeenderen, platte beenderen en onregelmatige beenderen. Al deze beenderen staan op een speciale wijze met elkaar in verbinding. -pijpbeenderen zijn smalle, langwerpige botten, met een middenstuk, het compacte beenweefsel -de diafyse en twee eindstukken, sponsachtig beenweefsel -de epifysen.

In het lichaam komen lange en korte pijpbeenderen voor. De lange pijpbeenderen zittenin de armen en de benen, de korte zijn te vinden in de handen en de voeten. Deze botten bevatten vooral geel beenmerg. Dit is vetrijk. Zij hebben een harde schaal met daaromheen het beenvlies (periost).

.kort, vinden we in de hand en voet, bijvoorbeeld de vijf middenhandsbeentjes, de vijf middenvoetsbeentjes, de vinger en teenkootjes..lang, vinden we in de arm en in het been, bijvoorbeeld het opperarmbeen in de boven arm, in het bovenbeen het dijbeen. In de onderarm de ellepijp en het spaakbeen en in het onderbeen het scheen en kuitbeen.

-platte beenderen

zijn plat van vorm. Hiervan zijn er niet veel. Voorbeelden van platte beenderen zijn de schedel, het schouderblad, het borstbeen en het bekken. Deze botten bevatten vooral rood beenmerg, dat zorgt voor de aanmaak van bloedcellen.

-onregelmatige beenderen

zijn beenderen die geen pijpbeen of platbeen zijn, hebben een onregelmatige vorm zonder kop of staart, vierkant, wigvormig, rondachtig en nog vele andere variaties. Voorbeelden van onregelmatige beenderen zijn de wervels en de hand- envoetwortelbeentjes. Net als de platte beenderen bevatten deze botten vooral rood beenmerg.