Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze...

86
Algemene Psychologie Hoofdstuk1 1.1 Definitie van Psychologie Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen. Door systematische observatie van meetbare kenmerken inzicht krijgen in processen die niet rechtstreeks te observeren vallen. Vroeger: ziel was niet verbonden met de rest van de wereld en dus niet onderworpen aan aardse wetmatigheden. -> geen plaats voor wetenschappelijke studie van gedrag! 1.2 Ontwikkelingen in de Psychologie 1.2.1 Filosofie Copernicus: Plaats in universum. Planeten rond de zon draaien ipv omgekeerd. Mensen onderworpen aan natuurwetten. -> wetenschappelijke studie van gedrag mogelijk! Decrates: rationalisme, nativisme. o Dualisme van Plato: lichaam bestaat uit 2 onafhankelijke elementen: Lichaam: omhulsel. Geest: lichaam geen invloed op geest. o Twee principes: Rationalisme: waarheid achterhalen door rede, niet nadenken. Nativisme: aangeboren kennis kon de waarheid achterhalen. o Mechanische visie: Wereld = complexe machine onder invloed van wiskunde wetten. Menselijke lichaam = onderdeel machine.-> onderworpen aan natuurwet! Wetenschappelijke studie van gedrag mogelijk zonder afbreuk te doen aan de geest, dankzij dualisme. o Overgang van religieus naar wetenschappelijk wereldbeeld. Empiristen: Zintuiglijke ervaringen & associaties van ideeën o Tegen rationalisme (decrates) o Empirisme: Inhoud geest komt door zintuiglijke ervaringen. (Hobbes, locke) o Locke: werking menselijke geest <-> decrates: de waarheid. o Tabula rasa: schone lei waarop alle nieuwe ervaringen komen. (aristoteles) o Associationisme: Hogere-ordekennis door combinatie van eenvoudige dingen. 1

Transcript of Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze...

Page 1: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Algemene PsychologieHoofdstuk11.1 Definitie van Psychologie

Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.

Door systematische observatie van meetbare kenmerken inzicht krijgen in processen die niet rechtstreeks te observeren vallen.

Vroeger: ziel was niet verbonden met de rest van de wereld en dus niet onderworpen aan aardse wetmatigheden. -> geen plaats voor wetenschappelijke studie van gedrag!

1.2 Ontwikkelingen in de Psychologie1.2.1 Filosofie

Copernicus: Plaats in universum. Planeten rond de zon draaien ipv omgekeerd. Mensen onderworpen aan natuurwetten. -> wetenschappelijke studie van gedrag mogelijk!

Decrates: rationalisme, nativisme. o Dualisme van Plato:

lichaam bestaat uit 2 onafhankelijke elementen: Lichaam: omhulsel. Geest: lichaam geen invloed op geest.

o Twee principes: Rationalisme: waarheid achterhalen door rede, niet nadenken. Nativisme: aangeboren kennis kon de waarheid achterhalen.

o Mechanische visie: Wereld = complexe machine onder invloed van wiskunde

wetten. Menselijke lichaam = onderdeel machine.-> onderworpen aan

natuurwet! Wetenschappelijke studie van gedrag mogelijk zonder afbreuk te

doen aan de geest, dankzij dualisme.o Overgang van religieus naar wetenschappelijk wereldbeeld.

Empiristen: Zintuiglijke ervaringen & associaties van ideeëno Tegen rationalisme (decrates)o Empirisme: Inhoud geest komt door zintuiglijke ervaringen. (Hobbes,

locke)o Locke: werking menselijke geest <-> decrates: de waarheid.o Tabula rasa: schone lei waarop alle nieuwe ervaringen komen.

(aristoteles)o Associationisme: Hogere-ordekennis door combinatie van eenvoudige

dingen. Als 2 dingen tegelijk ervaren worden dan hebben ze kans om

mentaal met elkaar geassocieerd te worden. Associaties door gelijkenis en samen voorkomen in tijd of ruimte.

1.2.2 Darwin Evolutietheorie van Darwin: Mensen geëvolueerd uit dieren. -> gedrag

bestuderen zoals dat van de dieren.

1

Page 2: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Mentale chronometrie: Hoeveel mentale processen er nodig zijn voor het uitvoeren van een taak en hoe moeilijk deze processen zijn door te kijken naar de snelheid van uitvoeren.1.3 Beginjaren: onderzoeksscholen 1880-19301.3.1 Structuralisme

Startpunt psychologie: 1879. Wilhelm Wundt richtte het eerste psychologische labo op in Leipzig.

Introspectie: kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit. Structuralisme: via introspectie de structuur van het bewustzijn ontdekken. Elk

complex proces kan gereduceerd worden tot een combinatie van elementaire componenten:

o Sensaties: Zintuiglijke prikkels o Beelden: Herinneringeno Gevoelens: Emoties

Weinig praktisch nut. Onbetrouwbaar.

1.3.2 Gestaltpsychologie Reactie tegen het Structuralisme. Waarneming is in gehelen (gestalten) en niet in onafhankelijke sensaties. Opgericht door:

o Wertheimero Kohlero Koffka

1.3.3 Functionalisme Nut van bewustzijn onderzoeken ipv structuur (structuralisme). Sterke invloed door evolutietheorie van Darwin.

o Sommige overtuigingen hadden beter overlevingskans. Functionalisme:

o grotere interesse voor individuele verschillen tussen mensen.o verschillen tussen mensen en dieren.

Belangrijke figuur: o Deweyo James

1.3.4 Behaviorisme Wetenschap van gedrag. Behaviorisme: enkel bij observeerbaar/meetbaar gedrag kan men onderzoek

verrichten en theorieën vormen. Weinig nut in studie van geest, mentale processen, bewuste ervaring. Verwerping structuralisme, verradicalisering functionalisme. Logisch positivisme:

o Wetenschap = meest succesvolle manier om de wereld te begrijpen en kennis te genereren.

o 3 grote ideeën behavioristen: Operationele definitie: theorieën baseren op directe observaties

die door anderen herhaald kunnen worden. Concepten definiëren in termen van meetprocessen.

Onderscheid tussen OV en AV. Behaviorisme = studie van de invloed van de stimulus. S-R-psychologie: stimulus lokt respons uit.

Beschrijven van een relatie tussen OV en AV in de vorm van een wet.

Belangrijke figuur:

2

Page 3: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Watsono Skinner

Homunculus: Geest in de machineInprenting: vroege, snelle neiging om een bewegend voorwerp te volgen.1.3.5 Psychoanalyse

bewustzijn & gedrag zijn oppervlakkige fenomenen waarvan de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen lag bij onbewuste krachten.

Helpen van mensen door onbewuste conflicten via vrije associatie en droominterpretatie.

Theorie is niet empirisch getoetst. Belangrijke figuur:

o Freud

1.4 Hedendaagse Psychologie1.4.1 Hedendaags

Cognitieve psychologie: om menselijk gedrag te begrijpen heb je informatieverwerkende (cognitieve) processen die zich afspelen in de hersenen nodig.

3 grote principes:o Biologisch aspecto Cognitieve aspecto Sociaal-cultureel aspect

1.4.2 Biologisch aspect Biologie speelt op vier manieren een rol:

o Gedrag verloopt via het centrale zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

o Genen bepalen de lichamelijke kenmerken, intelligentie, persoonlijkheid, problemen,…

o Evolutie, via de wet van de sterkste. Natuurlijke selectie. Genetische eigenschappen hebben een invloed op gedrag.

o Processen binnenin het lichaam. (hormonen) Toename van belang van bio in de psychologie vanaf 1990, toename van

apparaten die hersenactiviteit konden meten. Cognitieve neurowetenschap: combinatie van psychologie en neurobiologisch

onderzoek.

1.4.3 Cognitieve processen Mensen leren constant. -> Probleem voor behavioristen. Ontstaan van cognitieve processen: mensen en dieren leren bepaalde

handelingen uit te voeren omdat ze hun kennis gebruiken om tot een bevredigend resultaat te bekomen.

1.4.4 Sociaal-cultureel Hofstede maakt vier dimensies waarop culturen verschillen.

o Individualisme vs. Collectivisme: klemtoon op individu of groep.o Afstand op basis van macht: statusverschillen in de maatschappij.o Vermeiding van onzekerheid: rituelen en instituten om dit te vermeiden.o Masculiniteit: rolverdeling tussen mannen en vrouwen.

Probleem:o Ergfelijkheid-milieudebat / nature-nurturedebat: in dit debat probeert

men te achterhalen hoeveel verschillen tussen mensen aangeboren is en hoeveel verschillen door ervaring opgedaan wordt.

3

Page 4: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Oplossen door tweelingonderzoek: genetisch identiek!

Veldexperiment: onderzoek in een natuurlijke situatie.1.5 Onderzoeksmethoden1.5.1 Inleiding

wetenschappelijk onderzoek: nauwkeurige observatie en beschrijving van het onderzoeksonderwerp.

Beginpunt psychologisch onderzoek: objectieve registratie van de feiten, uitgevoerd op een manier die nauwkeurig beschreven wordt, zodat een andere wetenschapper dit op dezelfde manier kan herhalen (replicatie).

Theorie: samenhangend geheel van ideeën dat gebruikt wordt om een fenomeen te verklaren.

Literatuurstudie: kijken wat al bekend is over deze theorie.

1.5.2 Beschrijvend onderzoek vormen van Beschrijvend onderzoek:

o Naturalistische observatie: gedrag wordt systematisch geobserveerd in een natuurlijke context.

Reactieve gedragingen: aanwezigheid onderzoeker heeft een invloed op het geobserveerde gedrag.

o Vragenlijst: een reeks vragen die de ondervraagden beantwoorden, zonder onderzoeker.

o Interview: Gestructureerd: vaste lijst vragen in een bepaalde volgorde. Ongestructureerd: vragen liggen niet vast. Inhaken op het

antwoord. Sociale wenselijkheid: de neiging om op vragen te reageren die

maatschappelijk gewaardeerd wordt. o Opiniepeiling: inventaris van opinies bij een representatieve steekproef. o Psychologische tests: tests voor het meten van vaardigheden en

eigenschappen. Gestandaardiseerde tests: procedure voor het meten van

vaardigheden die aan een vooronderzoek onderworpen zijn.o Archiefdata: gepubliceerde onderzoeken samenvoegen.o Gevalstudie: gedetailleerd onderzoek over een persoon of een

gebeurtenis.

1.5.3 Correlatieonderzoek Variabele: elk kenmerk dat kan veranderen en dat gemeten kan worden. Correlatie: de mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen. De mate

waarin een wijziging in de ene variabele samenhangt met een wijziging in de andere en visa versa.

Correlatiecoëfficiënt: getal tussen +1 en -1. Drukt het verband uit van de correlatie.

o Positief verband: als variabele 1 stijgt, stijgt variabele 2 ook.o Negatief verband: als variabele 1 daalt, stijgt variabele 2.

Men kan geen voorspellingen doen adhv correlatieonderzoek.

1.5.4 Experimenteel onderzoek experimenteel onderzoek: manipuleren van één of meer variabelen en kijken

of dit effect heeft op een andere variabele.

4

Page 5: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

1. Eerst een theorie opstellen. 2. Dan een hypothese opstellen:

o Een voorspelling op basis van een theorie die in een proef getoetst wordt.

3. hypothese in een experiment brengen.o OV: de gemanipuleerde variabele.o AV: de variabele die gemeten wordt.o Controle Variabele: deze worden constant gehouden.

4. operationaliseren van variabelen: AV en OV omzetten naar concrete, meetbare handelingen.

5. Data verzamelen en analyseren: testen van de proefpersonen. 6. hypothese evalueren: bevestigen of weerleggen van hypothese.

1.5.5 Convergerende Evidentie interne validiteit: de conclusies over de oorzaak/gevolg-relaties tussen de

variabelen zijn gerechtvaardigd.o Verandering in de AV is te wijten aan manipulatie van de OV.

Externe validiteit: Veralgemeenbaarheid van de onderzoeksresultaten buiten de onderzoekssetting.

o Veralgemenen naar populaties zonder biases tegen te komen.

1.5.6 Ethiek gebruik van mensen:

o Voor de proef: toestemming geven van medewerking. Informed consent: informatie over het onderzoek.

o Na de proef: Debriefing: inlichting over het doel.

Gebruik van dieren:o Ook ethische normen ivm onderzoek op dieren.

Hoofdstuk33.1 gewaarwording en waarneming3.1.1 Inleiding

gewaarwording: opname van stimuli die vertaald als neuronaal signaal naar de hersenen verstuurd wordt en daar omgezet wordt in beelden, klanken, geuren, smaken, ….

Waarneming: organiseren, interpreteren en begrijpen van de gewaarwording.

3.2 Gezichtsvermogen3.2.1 Fysica

licht: elektromagnetische straling, in de vorm van trillingen. golflengte: de afstand tussen 2 pieken. Zichtbaar licht: tussen 400 en 700 nm = het zichtbaar spectrum. Lichtintensiteit: hoeveel fotonen per tijdseenheid een oppervlak bereiken. Refractie: Als fotonen een oppervlak raken wordt de lichtgolf gebroken en

veranderd deze van richting.

3.2.2 Oog en gezichtsbanen Lichtstralen focussen op de retina. Route van stimulus naar retina:

o Lichtgolf door cornea (hoornvlies). Transparant buitengedeelte aan de voorkant van het oog.

o Lichtgolf door kamervocht en pupil. De opening in de iris.

Gepigmenteerde structuur in de ogen. Pupil in het donker groot, in helder licht klein.

5

Page 6: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Lichtgolf door de lens Lens is elastisch en wordt geregeld door de ciliaire spieren. Deze

zorgen voor accommodatie. Bolle lens: dichtbij Platte lens: veraf

Beeld is omgekeerd en wordt gecorrigeerd door de hersenen. Kegeltjes en staafjes activeren retina.

o Retina: dun weefsel aan de achterkant van het oog en bevat lichtgevoelige receptoren.

o Transductie: proces waarbij receptorcel fysische energie omgezet wordt in elektrische signalen. Bij het zicht:

Omzetten van lichtenergie in zenuwimpulsen.o Kegeltjes: perceptie van kleur. Bevinden zich in de fovea.

Centrale gedeelte van de retina.o Staafjes: lichtintensiteit en beweging. Afwezig in de fovea, rond de

fovea. Ogen naar hersenen.

o Retina bestaat uit 3 lagen: Visuele receptoren:

Kegeltjes en staafjes. Horizontale cellen:

Bipolaire en amacriene vellen. Ganglioncellen:

signaal gecomprimeerd. Axonen vormen de oogzenuw Blinde vlek: deel van het visuele veld dat niet

waargenomen wordt.o Hersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie.o Primaire visuele cortex: lob aan de achterkant van de herseneno Gezichtsbanen splitsen in het chiasma opticum.o Geheugen voor gezichten wordt bepaald door deel van gezicht dat we

in het linkse gezichtsveld zien. Scherp zien.

o Probleem: de cornea en de lens focussen het beeld op een verkeerd brandpunt.

Brandpunt voor de retina: bijziendheid of myopie -> slecht ver kijken.

Brandpunt achter de retina: verziend of hypermetropie -> slecht dicht.

Presbyopie: binnenste lens wordt hard door ouderdom. Astigmatisme: cornea niet perfect bolvormig.

o Intensiteit bepaald: helderheid.o Golflengte bepaald: kleur.

3.2.3 Helderheid en lichtheidperceptie staafjes worden acties bij zwak licht. Kegeltjes worden actief bij sterk licht. Licht- en duisternisadaptie: aanpassing van de ogen. Lichtheid wordt bepaald door de relatieve helderheid van een voorwerp ten

opzichte van de omringende voorwerpen. Gelijktijdig contrast: gepercipieerde lichtheid hangt af van de helderheid van

de omringende voorwerpen. Lichtheidconstantie: lichtheid van een voorwerp blijft gelijk onder verschillende

belichtingen.

3.2.4 Kleurperceptie 3 types kegeltjes:

o Groeno Rood

6

Page 7: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Blauwo De golflengte bepaald de tint.o Trichromatische theorie: alle kleuren komen tot stand door de mening

van 3 primaire kleuren.o Kegeltjes reageren op een korte, midden of lange golflengte.

Complementaire kleuren:o Rood / groeno Blauw / geelo Wit / zwart

Kleurconstantie en –contrast.o Het streven om kleuren als gelijk te blijven zien ondanks verschillen in

belichting. Additieve en subtractieve kleurenmenging:

o Licht = Additieve kleurenmenging: golflengten van 2 lichten samenvoegen.

o Kleur = Subtractieve kleurenmenging: samenvoegen van kleur zorgt voor minder golflengten op de retina.

verzadiging: hoeveelheid achromatisch licht bij chromatisch licht. Achromatisch licht verkrijg je wanneer alle intensiteiten van de 3 kleuren dezelfde is.

Kleurendeficientie: niet functioneren van rood- groengevoelige kegeltjes.o Oorsprong: recessief gen op het X-chromosoom.

3.3 Gehoor3.3.1 Fysica

Geluid is het gevolg van trilling. Zuivere toon: sinusgolf Amplitude: verschil tussen hoogte en diepte van de golf. Frequentie: aantal cycli die de golf doorloopt in één tijdseenheid. (hertz) Toonhoogte: 20 – 20.000Hz

3.3.2 Oor 3 grote delen:

o Buitenoor: oorschelp en gehoorgango Middenooro Binnenoor

1. De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de gehoorgang waar de golven tegen het trommelvlies botsen en dit doen trillen.

Trommelvlies is de ingang voor het middenoor en staat in verbinding met 3 beentjes:

o Hamero Aambeeldo Stijgbeugel

2. Wanneer het trommelvlies in beweging wordt gezet dan bewegen de gehoorsbeentjes.

3. Daardoor ontstaat vibratie van de voet van de stijgbeugel tegen het ovale venster (opening in het slakkenhuis).

4. Ovale venster heeft een vlies waardoor het kloppen van de stijfbeugel drukgolven veroorzaakt die de vloeistof in het slakkenhuis laat bewegen.

5. In de vloeistof van het slakkenhuis zitten basilaire membranen. Hier staan haarcellen op.

6. De haarcellen worden plat gedrukt door de trilling van de vloeistof. 7. Dit wordt omgezet in een neuronale impuls die langs de gehoorszenuw naar

de hersenen gaat. 8. De signalen komen aan in de primaire auditieve cortex.

3.3.3 Toonsterkte, toonhoogte, klankkleur toonsterke wordt bepaald door de amplitude

7

Page 8: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

gewaarwording toonhoogte gebaseerd op 2 manieren.o Tonen met een hoge frequentie produceren golven die een minder

grote afstand afleggen en waarvan hun piek dichter bij het ovale venster ligt.

o Haarcellen vuren met een snelheid ongeveer gelijk aan de frequentie van de toon.

Zenuwcellen kunnen niet sneller dan 1000 per seconde vuren. Salvoprincipe: groepen cellen wisselen elkaar af.

3.3.4 auditieve lokalisatie bepalen van waar het geluid komt.

o Geluid van rechts komt eerder in het rechteroor dan in het linkeroor.o Hersenen berekenen dit verschil.

3.3.5 Gehoorverlies conductiedoofheid: door ouder worden. Gehoorsbeentjes worden stugger. Tijdelijke drempelverschuiving: na luide klanken, zwakke klanken niet

waarneembaar. Sensorineurale doofheid: middenoor functioneert niet goed. Schade in

haarcellen.

3.4 Reukzin3.4.1 inleiding

Elke molecule die de neus binnengaat past maar op één soort receptor. 1. Receptoren worden geactiveerd 2. Boodschapper wordt verzonden naar Bulbus olfactorius. 3. Signaal gaat naar corticale centra. 4. Neuronale signalen worden geïnterpreteerd als geuren. Geuradaptie: Reuksysteem past zich snel aan aan een blijvende stimulus.

3.4.2 Feromonen het paargedrag van dieren wordt beïnvloed door geuren. Geuren zijn er om de

juiste partner aan te trekken. Bij mensen ook.

3.5 smaakzin3.5.1 inleiding

5 verschillende smaken:o Zouto Zuuro Zoeto Bittero Umami: zeewier, vleessaus, gebakken champignons

Smaak zit vooral op de tong, het gehemelte en de keelholte.

3.5.2 Smaakvoorkeuren zoet boven bitter:

o zoet: bevat suikero bitter: is misschien giftig

3.6 tastzin3.6.1 druk en temperatuur

tastzin registreert drukveranderingen op de huid. Belangrijk voor 3 redenen:

o Op basis van tast voorwerpen herkennen.o Aanraking belangrijk voor sociale relaties.

8

Page 9: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Bij manipulatie geeft het feedback over hoeveel druk we mogen uitvoeren.

4 soorten receptoren:o Snelle veranderingen op precieze plaats.o Langdurige veranderingen op specifieke plaats.o Snelle veranderingen over grote oppervlakten.o Langdurige veranderingen over grote oppervlakten.

Afzonderlijke receptoren voor warm en koud.

3.6.2 Pijn vrije zenuwuiteinden: receptoren verantwoordelijk voor pijn. Zenuwbundels brengen informatie over weefselbeschadiging naar het

ruggenmerg. Er zijn 2 soorten:

o Snel signalen doorsturen en goede lokalisatie: schade beperken.o Traag en diffuus signaal

Verdere verklaring pijn:o Soms geen pijn, zelf na ernstige verwonding.o Pijnervaring verminderen door aangename stimuli.o Genezen wonde kan aanleiding geven tot pijn.o Fantoompijn: pijn in lichaamsdeel dat er niet meer is.

Poortcontroletheorie: pijnervaring en pijnmodulatie is belangrijk. Pijnervaring is noodzakelijk voor ons de behoeden. Maar men moet proberen de pijn te onderdrukken.

Endorfine: stoffen in het lichaam die pijnstillers creëren3.7 Kinesthesie3.7.1 inleiding

Kinesthesie informeert ons over de positie en de bewegingen van onze ledenmaten.

Evenwichtsgevoel: stelt ons in staat om in balans te blijven.o Evenwichtsorganen liggen in het binnenoor.

3.8 Psychofysica3.8.1 absolute drempel

psychofysica houdt zich bezig met het bestuderen van de gevoeligheid van de zintuigen.

Absolute drempel: de laagste waarde van een stimuli die een persoon kan detecteren.

o Wordt gedefinieerd als de stimulusintensiteit in 50% van de gevallen tot ‘ja’ leidt.

3.8.2 differentiële drempel en wet van weber differentiële drempel: kleinste waardeverschil dat er moet zijn tussen twee

prikkels zodat men de twee prikkels kan onderscheiden. De wet van weber: de differentiële drempel voor een stimulusintensiteit is een

bepaald percentage van die intensiteit. Weberfractie: de verhouding tussen de differentiële drempel en de

beginintensiteit.o Hoe kleiner de weberfractie, hoe gevoeliger het zintuig.

Hoofdstuk4

4.1 Gewaarwording en waarneming4.1.1 waarneming

visuele agnosie: niets herkennen of kennen van voorwerpen die je waarneemt. Visueel signaal is beperkt en verandert voortdurend:

o Signaal dat in de hersenen komt is onvolledig. Door o.a.: Blinde vlek

9

Page 10: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Oogbeweging Knipperen

o Alleen het deel dat op de fovea valt bevat voldoende info om gedetailleerd waar te nemen

o Beelden op de retina zijn plat. We moeten een driedimensionale voorstelling maken.

o Het binnenkomende signaal van een voorwerp veranderd voortdurend. Perceptuele constantie: gelijkblijvende voorwerpen ondanks voortdurende

veranderingen in het retinale beeld. Proximale stimulus: geheel aan fysische energie dat onze receptoren

stimuleert. Distale stimulus: het voorwerp in de buitenwereld dat fysische energie

produceert. Waarneming als heuristisch interpretatieproces: het visuele systeem vormt de

proximale stimulus om tot een distale stimulus door gebruik te maken van voor de hand liggende aannames van de omgeving.

4.1.2 illusies visuele illusies: gevallen van verkeerde perceptie. Raster van Herman:

o Denkbeeldige grijze vlekken.o Laterale inhibitie: ganglioncellen onderdrukken de activiteit van

omringende ganglioncellen als ze zelf heel actief zijn.o Hersenen interpreteren de geïnhibeerde cellen als minder helder licht.o Intersecties worden meer geïnhibeerd.

Bottum-up processen: informatiestroom van de receptoren naar de hersencentra. Die verantwoordelijk zijn voor het herkennen en classificeren van voorwerpen.

Top-down processen: informatiestroom van kenniscentra naar de vroegere stadia van verwerking.

4.2 bottum-up4.2.1 inleiding

begint bij de receptoren onderaan en zoekt zijn weg naar de hersencentra aan de top.

structureren receptorsignalen:o primaire schetso perceptuele organisatieo patroon- en objectherkenning

4.2.2 Primaire schets Primaire schets:

o inputsignalen worden vereenvoudigd.o randen van de vorm zijn belangrijk.o op zoek gaan naar plaatsen met abrupte overgang in helderheid.

4.2.3 Perceptuele organisatie perceptuele organisatie: het proces waarbij de verschillende randen uit het

retinale beeld gestructureerd worden in grotere gehelen.o Perceptuele groepering: processen die ervoor zorgen dat elementen uit

de primaire schets waargenomen worden als bij elkaar horend. Gelijkheid Nabijheid Geslotenheid Goede voortzetting

Groeperingprincipes beschreven door gestaltpsychologen. helpen om de alledaagse visuele perceptie te begrijpen.

o Figuur-achtergrondscheiding: noodzakelijk om onderscheid te maken tussen figuur en achtergrond.

10

Page 11: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

de figuur wordt gezien als een voorwerp dat dichter bij de kijker staat en begrensd is door een contour.

Omsingeling Grootte Symmetrie Locatie Textuur Vorm Vertrouwdheid

4.2.4 Patroon- en objectherkenning patroonherkenning: om een object te herkennen moet het beeld aan een

voorstelling in het geheugen gekoppeld worden.o Template matching: templates worden vergeleken met de figuur. Als de

template voldoende overeenstemt met de figuur dan wordt het voorwerp herkend.

Templates zijn voorstellingen van voorwerpen die in het geheugen opgeslagen zijn.

Beperking: klein deel slechts waarneembaar van de figuur uiterlijk kan variëren

o kenmerkenherkenning: ons visuele systeem kan voorwerpen herkennen op basis van karakteristieke kenmerken.

o Voorwerpen kunnen beschreven worden adhv 36 basisvormen: geons

4.3 bottum-down4.3.1 inleiding

signalen die vertrekken vanuit hogere hersencentra en de data verwerking in de lagere stadia van het informatieverwerkingsproces beïnvloeden.

Versnelt patroonherkenning.

4.3.2 evidentie belang van context voor de interpretatie van een stimulus omkeerbare figuren. (visuele illusies) subjectieve contouren: meer een illustratie van de voortdurende interactie

tussen bottom-up en top-down processen dan een illustratie van een pure top-down invloed.

Woordsuperioriteitseffect: een woord helpt bij het herkennen van letters Top-down werkt optimaal wanneer het voorwerp en de gezichtshoek zeer

vertrouwd zijn.

4.4 diepte en beweging4.4.1 diepte

twee types van diepte aanwijzingen:o binoculaire dispariteit: twee verschillende perspectieven zien. Elke

retina ontvangt andere informatie over dezelfde voorwerpen in de buitenwereld.

o Monoculaire diepteaanwijzing: diepte inschatten door met één oog te kijken.

Mogelijk door: Grootte van het beeld: veraf is klein. Textuurgradiënt: dichtheid van weefselstructuur. Lineaire perspectief: lijnen komen samen in één punt.

11

Page 12: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Interpositie: overlapping van voorwerpen. Bewegingsparallax: kijker die beweegt.

o Dichtbij beweegt sneller dan veraf. Ponzo-illusie: wekt de illusie dat de bovenste horizontale lijn langer is dan de

onderste. (lineair perspectief) Muller-lyer-illusie: verticale lijnen zijn gelijk. (lineair perspectief) Kamer van Ames Maanillusie:

o maan boven horizon = dichtbijo maan aan de hemel = verafo verklaring:

horizon heeft voorwerpen voor grootte te vergelijken. Vliegend voorwerp dicht bij de horizon = verder van ons.

4.4.2 waarneming van beweging volgens gibons zijn kijkers constant in beweging en exploreren ze hun

omgeving door ermee te interageren. Biologische beweging: voorwerpen die bewegen, bewegen onafhankelijk van

ons Gemeenschappelijk lot: wanneer een deel van het visuele veld in een bepaalde

richting beweegt los van de rest, dan nemen we dit deel waar als een afzonderlijke groep. (wertheimer)

Twee verschillende banen in het visuele systeem:o Wat baan: wat aangeboden wordt.o Waar baan: info over de plaats van de stimuli.

Bewegingsillusieso Apparente beweging: zorgt ervoor dat wij snelle opeenvolging van

beelden zien als een vloeiend beeld.o Geïnduceerde beweging: de beweging van een voorwerp wordt

verkeerd gepercipieerd door een beweging in de achtergrond.o Watervalillusie: kenmerkdetectors voor beweging worden na veelvuldig

vuren uitgeput.

4.5 waarneming en actie4.5.1 spiegelneuronen

bij het zien van een beweging activeren we neuronen die wijzelf zouden gebruiken om deze beweging uit te voeren. Begrijpen van spraak verklaren.

4.5.2 impliciete activering van responsen theorie van gebeurteniscodering: in ons geheugen zitten geen aparte

herinneringen voor waarnemingen en acties, maar bestaat het geheugen uit gebeurtenisherinneringen, waarin waarneming en bijbehorende actie gezamenlijk opgeslagen zijn en met elkaar interageren.

4.5.3 grijpbeweging perceptie-actietheorie: wat baan staat voor perceptie en de actie wordt

ondersteund door de waar baan. (milner en goodale) planning-controlemodel: planning van een beweging hangt af van de

perceptie, wat baan, en de doelen van het individu. Het controleren van de beweging tijdens de uitvoering staat onder controle van een systeem dat lijkt op de waar baan, en wordt beïnvloed door de grootte van het voorwerp.

Verouderde modellen. Geen nieuw model.

4.6 Leren bij waarneming4.6.1 perceptie bij pasgeborenen

gezichtsuitdrukkingen imiteren: zuigelingen kunnen stimuli onderscheiden op 30cm afstand.

12

Page 13: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Randen en stimulusconfiguraties: oogbewegingen zijn niet willekeurig. Zuigelingen kijken vooral naar de rand en helderheidsveranderingen.

Voorkeur voor stimulusconfiguraties die op een menselijk gezicht lijken. Visuele klip: om de diepteperceptie te testen bij kinderen. Habituatietechniek: gewend worden aan stimulus. Eenvoudige aangeboren perceptuele functies waaruit nieuwe, complexe

ontwikkelen.

4.6.2 perceptie bij volwassenen nemen meer waar naarmate de ervaring groter is.

o Door ervaring meer aandacht besteden aan belangrijke kenmerken.o Specifieke receptoren ontwikkelen voor verschillende stimuli.o Groter verschil zien tussen stimuli die onderscheiden moeten worden.

Hoofdstuk 55.1 Selectieve aandacht5.1.1 inleiding

selectieve aandacht: het proces waarbij één boodschap uit de omgeving geselecteerd wordt voor verwerking en de andere boodschappen onderdrukt worden.

o Neemt toe gedurende de kindertijd.o Neemt af naarmate men ouder wordt.o Grootst bij jongvolwassenen.

5.1.2 modellen voor selectieve aandacht cocktailpartyfenomeen: gesprekken volgen zonder in de war te geraken door

gesprekken op de achtergrond. Filtertheorie: filter tussen sensorisch geheugen,zorgt voor gewaarwording

stimuli, en het kortetermijn geheugen, dat zorgt voor de bewuste waarneming en de manipulatie van stimuli. (Broadbent) = Aandachtstheorie met vroege selectie.

o Lekken in de filter: Filter verplaatsen naar een ander sensorisch kanaal. Aandachtstheorie met late selectie: Woorden worden niet

weggefilterd op sensorisch niveau, maar worden onbewust waargenomen.

Attenuatietheorie: aandacht speelt een vroege rol bij perceptuele verwerking, maar de filter verzwakt de signalen bij overgang van sensorisch naar kortetermijn en blokkeert ze niet. = beste verklaring voor de werking van selectieve aandacht.

5.1.3 Doel selectieve aandacht inspiratie door feature-integration theory (treisman & gelade) zoektocht naar één kenmerk: gebeurt snel en wordt niet beïnvloed door aantal

items. Zoektocht naar conjunctie van kenmerken: vraagt meer inspanning en duurt

langer.

13

Page 14: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

5.1.4 Discussiepunten metaforen voor selectieve aandacht:

o zaklantaarn die je op verschillende plaatsen in je visuele veld richt.o Zoomlens kan op de volledige scène gericht worden of op een detail.

Beide metaforen zijn goed. Top-down controle (endogeen): de geest bepaalt waar we de aandacht op

richten. Bottom-up controle (exogeen): aandacht op gebeurtenissen is de omgeving. Exogene prikkels trekken de aandacht onwillekeurig wanneer dit in

overeenstemming is met de doelen die de persoon op dat moment heeft. Aandacht is plaats gebonden en voorwerp gebonden.

5.1.5 aandacht en inhibitie negatieve priming: verwerking van een stimulus is moeilijker als voordien een

gerelateerde stimulus is aangeboden dan een neutrale stimulus. Terugkeerinhibitie: selectieve aandacht is selecteren van relevante en

onderdrukken van irrelevante stimuli.

5.1.6 beperkingen veranderingsblindheid: we nemen niet alles bewust op. Soms merken we geen

verandering.

5.2 verdeelde aandacht5.2.1 Inleiding

verdeelde aandacht: situatie waarin we verschillende taken moeten uitvoeren. Bestuderen in dubbeltaak-studies. Hangt af van:

o Gelijkheid van taken.o Zelfde of andere zintuig.o Beschikbare middelen nodig om uit te voeren.

5.2.2 aandacht gecontroleerde processen: staan onder bewuste controle, vergen mentale

inspanning, kunnen gemakkelijk onderbroken worden en zijn relatief traag. Automatische processen: snel, zonder bewuste aandacht, moeilijk te

onderbreken. Strooptaak: kijken of een proces automatisch verloopt. (kleuren als letters of

kleur) Overschakelen naar een andere taak brengt overschakelingskosten met zich

mee.

5.3 Aandachtsstoornissen5.3.1 inleiding

hierbij ontwikkeld de aandacht zich niet normaal. Verworven stoornis: aandachtsproblemen ten gevolge van een trauma.

5.3.2 ADHD hyperactiviteit, aandachtstekort, impulsiviteit. Tekort aan inhibitiecontrole.

5.3.3 na hersenaandoening hemineglect: meer aandacht aan de stimuli aan één kant van het gezichtsveld.

o Schade aan de pariëtale lobo Meestal verwaarlozing van linkerstimuli.

5.4 bewuste en onbewuste processen5.4.1 bewustzijn

subjectieve ervaring van een stimulus of interne toestand hebben.

14

Page 15: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

5.4.2 onbewuste niet-bewuste processen: fysiologische processen waarvan we niet bewust zijn. Voorbewuste: informatie die niet bewust is maar wel gemakkelijk toegankelijk. Onbewuste processen: tussen niet-bewuste en voorbewuste. Moeilijk in

bewustzijn te brengen maar beïnvloeden de werking ervan. (Freud)

5.4.3 evidentie voor onbewuste processen subliminale perceptie: perceptie onder de drempel van het bewustzijn. Semantische priming: doelwoord sneller herkennen als het op een semantisch

gerelateerd woord (prime) volgt, dan wanneer het op een neutraal woord volgt. Blindsight: patiënten die door een hersenletsel in de primaire visuele cortex

niet meer in staat zijn een groot deel van hun visuele veld bewust waar te nemen.

Split-brain: corpus callosum doorgesneden ter behandeling van epilepsie.o Informatie wordt snel over de twee hemisferen verspreid via corpus

callosum maar bij split-brain patiënten niet.

5.4.4 huidige kijk subliminale stimulatie:

o bestaat maar is niet mogelijk zonder aandachto simpele processeno geen afwijkingeno kortdurendo geen nieuwe doelen aanpraten (brainwashing)

5.5 slapen en dromen5.5.1 lichaamsritmen

circadiaanse ritmen: cyclus van 24uur.

5.5.2 kenmerken van slaap eeg: elektroden op de schedel en veranderingen in elektrische activiteit meten. Alert en actief: eeg = onregelmatig, hoge frequentie, lage amplitude. vijf slaapstadia

o 1. alfagolven waarin thètagolven komeno 2. onregelmatiger, opeenvolging van thètagolven, slaapspoelen en K-

complexen. K-complexen: plotselinge grote golfbewegingen

o 3. Diep in slaap, deltagolven. Grote amplitude, lage frequentieo 4. Deltagolven, diepe slaap, slow-wave sleepo 5. Rem-slaap: eeg geeft sterke activiteit weer. Ogen bewegen snel.

Rapid Eye Movement 4 à 5 ram-periodes gedurende één nacht.

5.5.3 functies van slaap herstellende functie:

o stoffen worden opnieuw aangevuld.o Consolidatie en verwerking informatie: nieuwe connecties in de

hersenen worden versterkt zodat de geheugensporen zich consolideren.

15

Page 16: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Evolutionair bepaald Mensen hebben REM-slaap nodig. Sommige biologische eigenschappen dwingen sommigen om meer te slapen. Slaapstoornissen:

o Insomnia: slapeloosheido Situationele: hangt af van de situatieo Goedaardige: mentaalo Aritmische: werkureno Door middel: koffieo Narcolepsie: onbedwingbare slaapaanvallen door een tekort aan

neurotransmitter. Amfetamines nemen voor oplossing

5.5.4 dromen freuds interpreatie:

o vervulling van verdrongen verlangens.o Manifeste inhoud: wat de persoon zich herinnerto Latente inhoud: vervulling waar het om gaat.

Hiertussen moet een onderscheid gemaakt worden: Verplaatsing: element vervangen Regressie: gedachten tot uiting in perceptie Condensatie: beeld in de droom staat voor verschillende

elementen. Activatiesynthesetheorie: dromen zijn niet belangrijk, bijproduct van de REM

slaap. Evolutietheorie: selectie heeft gezorgd voor dromen. ’s Nachts vaardigheden

oefenen.

5.6 Hypnose5.6.1 inleiding

De derde bewustzijnstoestand, naast slapen en wakker zijn.

5.6.2 definiëren induceren van een trance waarbij mensen instructies opvolgen die aan hen

gegeven worden. (verouderd!) twee andere visies:

o neodissociatieve theorie: gedrag bepaald door een reeks van automatische subsystemen die stereotiepe gedragingen vertonen, gecontroleerd door ‘executief ego’.

Hypnose zorgt voor splitsing tussen automatische subsystemen en het executief ego.

Egocontrole over de automatische subsystemen wordt onder hypnose opgeheven en wordt vervangen door de suggesties van de hypnotiseur.

16

Page 17: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Sociaal cognitieve theorie: hypnotiseerde persoon niet in een andere bewustzijnstoestand maar voelt zich geroepen om ter wille te zijn.

Evidentie: geen onderscheid tussen hypnose faken en echte hypnose.

5.6.3 Bij wie? hypnotiseerbaarheid wordt gemeten adhv een schaal die uit verschillende

suggesties bestaat.o Eerder een maat van hoe sterk mensen onderhevig zijn aan suggesties.

(kirsch & braffman)

5.6.4 geheugen & hypnose verklaring van mensen onder hypnose is niet betrouwbaar. Verhoogt de kans op foute herinneringen. Cognitief interview: gebaseerd op geheugenbevorderende procedures. Betere prestaties in hypnoseconditie ligt niet aan hypnose maar aan de betere

vraagstelling.

5.7 psychoactieve middelen5.7.1 inleiding

stoffen waarbij een verandering in de psychische toestand gepaard gaat.

5.7.2 kalmerende, opwekkende, hallucinogenen kalmerende: gevoel van ontspanning, doezeligheid.

o Alcohol verhoogt gaba en dopamine in de hersenen. Gaba: inhibitorische neurotransmitter Dopamine: beloningsgevoel

opwekkende: toestand van alertheid.o Cafeïne, nicotine, amfetamine

Amfetamine: prestatiebevorderend. hallucinogenen: waanbeelden of hallucinaties.

Cannabis, paddos, lsd

Hoofdstuk 66.1 klassieke conditionering6.1.1 inleiding

leren: relatief permanente verandering in gedrag of kennis ten gevolge van ervaring.

Relatief omdat we niet alles onthouden.

6.1.2 pavlov klassieke conditionering: een procedure waarbij een oorspronkelijk neutrale

stimulus gecombineerd wordt met een ongeconditioneerde stimulus die een automatische reactie uitlokt, een ongeconditioneerde respons.

ongeconditioneerde respons: automatische reactie

17

Page 18: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o een reactie die zonder voorafgaand leerproces uitgelokt wordt door een ongeconditioneerde stimulus.

Neutrale stimulus lokt geen reactie uit. Geconditioneerde stimulus veroorzaakt een geconditioneerde respons.

6.1.3 kenmerken verwerving: proces waardoor een geconditioneerde stimulus een

geconditioneerde reactie gaat uitlokken.o Duur hangt af van intensiteit. Hoe intenser de ongeconditioneerde

stimulus hoe korter de verwerving. extinctie: verzwakking van de geconditioneerde respons die optreedt als de

geconditioneerde stimulus herhaaldelijk zonder ongeconditioneerde stimulus wordt aangeboden.

Extinctie wordt niet tenietgedaan:o Spontaan herstelo Conditionering wordt niet afgeleerd. Extinctie onderdrukt.

Stimulusgeneralisatie: de geconditioneerde respons generaliseert zich naar andere stimuli die op de geconditioneerde stimuli lijken.

Stimulusdiscriminatie: sommige geconditioneerde stimuli worden wel en andere niet gevolgd door een ongeconditioneerde stimuli en een ongeconditioneerde respons

o Kan getraind worden.

6.1.4 problemen contiguiteit: kort op elkaar volgen van de geconditioneerde en de

ongeconditioneerde stimulus is cruciaal voor de klassieke conditionering.o Smaakaversie: CS en OS mogen langer uit elkaar liggen.

Niet alle stimuli zijn conditioneerbaar. (Garcia & Koelling) Biologische predispositie: sommige associaties makkelijker leren dan andere.

o Voedsel is wss de oorzaak voor misselijkheid ipv licht/geluid. Blokkering: CS die de OS voorspelt verhindert de aanwezigheid van

conditionering van een andere stimulus.

6.1.5 cognitief alternatief klassieke conditionering gaat makkelijker wanneer CS en OS nieuwe stimuli

zijn. Verwerving gaat sneller wanneer de associatie overeenstemt met het

verwachtingspatroon van het dier. Verwerving gaat sneller wanneer de belangrijkheid van de OS toeneemt.

6.1.6 bij mensen door associatie met positieve of negatieve OS verkrijgen neutrale stimuli een

positieve of negatieve betekenis.

6.2 operante conditionering6.2.1 inleiding

operante conditionering of instrumentele conditionering: gedrag uitvoeren dat gevolgd wordt door een consequentie (straf/beloning).

Wet van het effect: responsen met goede gevolgen zullen meer herhaald worden en steeds sneller en efficiënter uitgevoerd worden. (thorndike)

Operante respons: gedrag dat gevolgd wordt door een bepaald effect in de omgeving.

Bekrachtiging: een verandering om de omgeving dat ervoor zorgt dat het voorafgaande gedrag meer zal voorkomen.

Straf: een verandering in de omgeving die ervoor zorgt dat het voorafgaande gedrag minder zal voorkomen.

18

Page 19: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

6.2.2 Bekrachtiging positieve: er wordt iets toegediend. Negatieve: er wordt iets weggenomen. Primaire/ongeconditioneerde: tegemoet komen aan de basisbehoeften. Secundaire/geconditioneerde: effect ontlenen door associatie met primaire

bekrachtiging. Schema’s:

o Ratio: Vaste ratio (SFR): bekrachtiger per vast aantal responsen. Variabele ratio (SVR): bekrachtiging na variabel aantal

responsen.o Interval

Vast interval (SFI): eerste reactie na een vaste tijdsperiode bekrachtigd

Variabel interval (SVI): tijdsinterval dat moet verstrijken is variabel.

6.2.3 straf positieve: toedienen onaangename stimulus. negatieve: wegnemen aangename stimulus. Dreigen met straf is meestal doeltreffender. Hoe intenser de straf hoe meer het gedrag onderdrukt wordt. Na herhaalde straffen verliest de straf aan kracht. Straf moet direct toegediend worden. Straf moet consistent toegediend worden. Straf niet associëren met positieve bekrachtiging. ontsnappingsgedrag is gedag dat een aversieve stimulus doet stoppen.

o herhaald ontsnappingsgedrag resulteert in vermijdingsleren. Men handelt om een aversieve stimulus te voorkomen

effect van een straf is minder groot dan men hoopt.

6.2.4 verwerving & extinctie contiguiteit: hoe vlugger de bekrachtiging volgt op het gedrag hoe sneller het

gedrag zal toenemen. Successieve benadering: gedrag wordt gradueel gevormd door het gewenste

gedrag te bekrachtigen Extinctie: wanneer men stopt met het toedienen van een bekrachtiger na een

conditionering. Differentiële bekrachtiging: extinctie door een ander gedrag te bekrachtigen. Weerstand tegen extinctie zal klein zijn wanneer de respons geconditioneerd

werd op basis van continue bekrachtiging.

Impliciet leren: veranderingen in het gedrag of kennis dat moeilijk of niet kan uitgedrukt worden.6.2.5 context

stimuluscontrole: het feit dat gedrag bekrachtigd/gestraft wordt bij één stimulus en niet bij een andere stimulus.

Discriminatietraining: stimuli die straf of bekrachtiging geven onderscheiden. Stimulusgeneralisatie: gedrag generaliseren naar vergelijkbare situaties..

6.2.6 wat wordt geleerd 1. relatie tussen context en gedrag 2. relatie tussen de context en het gevolg 3. de relatie tussen het gedrag en het gevolg.

19

Page 20: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Aangeleerde hulpeloosheid: het niet kunnen leren om aan een aversieve stimulus te ontkomen nadat het organisme aan een onvermijdbare stimulus is blootgesteld.

6.3 observerend leren6.3.1 inleiding

gedrag dat beïnvloed wordt door gedrag dat we geobserveerd hebben bij andere personen.

Model: persoon die geobserveerd wordt. Gedrag dat bekrachtigd wordt zal geïmiteerd worden. Hoe machtiger het model is hoe meer kans op imitatie Stimulusversterking: een stimulus waarmee het model mee omgaat wordt

aantrekkelijker en belangrijker voor de observator. Doelversterking: verwijst naar een verhoogde motivatie bij de observeerder om

hetzelfde doel te bereiken als het model.

6.3.2 angst en agressie kinderen worden bang van situaties omdat ze hun ouders of verzorgers bang

zien worden. Observerend leren wordt door dezelfde biologische predisposities beïnvloed als

klassieke en operante conditionering.

6.3.3 culturele verschillen het feit dat mensen in verschillende culturen andere gedragingen vertonen

geeft aan dat observerend leren voor een deel cultuur gebonden is.

Hoofdstuk 7

7.1 achtergrond onthouden en vergeten7.1.1 inleiding

gebeurtenissen worden minder goed herinnert als ze lang geleden gebeurt zijn.

autobiografisch geheugen werkt niet goed voor 3jaar. Reminiscentiebult: meer gebeurtenissen onthouden tussen leeftijd 10-30 dan

30-60.

7.1.2 ebbinghaus geheugen: vroegere ervaringen in onze hersenen opslaan en komt tot uiting in

ons gedrag. Maat van moeilijkheid: hoelang het duurt om een lijst vanbuiten te leren. Besparingsmethode: als je iets opnieuw moet leren duurt dit minder lang. Vergeetcurve: relatie tussen de mate van vergeten en het tijdsinterval sinds

het leren.

7.1.3 geheugentypes primaire geheugen: stroom van gedachten in het bewustzijn. (vgl met korte

termijn) secundaire geheugen: geheugen voor het verleden. (vgl met lange termijn) lange termijn geheugen:

o declaratieve geheugen: bewuste herinnering van feiten die men kan verwoorden.

20

Page 21: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Episodische geheugen: zelf meegemaakte gebeurtenissen. Semantische: kennis en feiten over de wereld.

o Niet-declaratieve geheugen: onbewuste vaardigheden die tot uiting komen in gedrag. ( vgl met impliciet geheugen)

7.1.4 Herinneringsproces drie hoofdstadia in het geheugenproces:

o verwerving: initiële leren van informatieo bewaren: veranderingen in het zenuwstelsel die het mogelijk maken

informatie vast te leggen, een geheugenspoor. 1. tijdelijk geheugenspoor ter hoogte van de hippocampus. 2. informatie integreren binnen de informatienetwerken in de

cortex.o Oproepen: informatie uit het geheugen gehaald en gebruikt.

Herinneringsproblemen: problemen met het oproepen.

7.2 Geheugenmodel atkinson & shiffrin7.2.1 sensorisch geheugen

zeer korte tijd info bijhouden van een zintuig. Gaat via het zenuwstelsel naar de hersenen. Info blijft even hangen voor interpretatie Kan veel info voor een korte tijd onthouden.

o Iconisch geheugen: voor visuele stimuli. 1 sec bewaard.o Echoische geheugen: voor auditieve stimuli. 2-4 sec bewaard.

7.2.2 KTG houdt info vast waarvan we ons bewust zijn.

o Beperkte capaciteito Fragiliteit van de geheugencode

Beperkt aantal elementen vasthouden (miller)o Tussen 5 en 9

7.2.3 LTG onbeperkte capaciteit. Vergeten gaat zeer traag. Om info van KTG naar LGT te brengen is herhaling nodig. Seriële positiecurve: grafiek die toont hoe goed een item onthouden wordt

afhankelijk van zijn plaats in de stimulusreeks.o Voorrangseffect: betere herinnering voor de eerste 3-4 itemso Recentheidseffect: betere herinnering voor laatst aangeboden items.

Deze items zitten nog in KTG.

7.3 Ontwikkelingen7.3.1 KTG naar werkgeheugen

werkgeheugen heeft 3 componenten:o centrale verwerker: controlesysteem.

Aandacht verdelen Stimuli selecteren

21

Page 22: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Stimuli negeren Informatie uit LTG oproepen.

o fonologische lus: KTG bij atkinson en Shiffrin. Tijdelijk opslagsysteem. Fonologische opslagplaats: opslag van informatie Articulatorisch herhalingsproces: voor het verversen van de

informatie. Gebruikt gebieden in de hersenen die bij echte spraak

ook actief zijn.o visuospatiaal schetsblad: tijdelijk geheugensysteem voor visuele en

ruimtelijke informatie. Visuele opslagplaats: opslag voor informatie Innerlijke schrijver: voor het verversen van de informatie.

Testen adhv dubbeltaken: twee taken tegelijk uitvoeren. Werkgeheugen is geen afzonderlijk systeem maar een geactiveerd gedeelte

van het langetermijngeheugen.

7.3.2 werkgeheugen, onderdeel LTG capaciteit KTG even groot voor materiaal met veel informatie als voor

materiaal met weinig informatie.o Tussen 5-9 dingen onthouden.o Type stimulusmateriaal heeft weinig of geen effect.o Cowan besluit dat KTG beperkt is tot 4 representaties.

KTG is beperkt tot 4 betekenisvolle gehelen (chuncks) die door het LTG herkent zijn.

Wisselwerking tussen werkgeheugen en LTG is zeer intenso Informatie moet niet eerst herkent worden door het KTG om herkend te

worden.o Sensorische geheugens kunnen rechtstreeks interpretaties in LTG

activeren.

7.3.3 informatie overdracht KTG naar LTG neuraal netwerk: computermodel dat de werking van de hersenen nabootst

door een hoeveelheid eenvoudige knopen (neuronen) met elkaar te laten communiceren.

Neuronen die tegelijk vuren bij het verwerken van informatie zullen een sterke synaptische connectie met elkaar vormen.

Catastrofale interferentie: het feit dat leren van nieuwe informatie in een neuraal netwerk de bestaande informatie overschrijft.

o Druist in tegen manier van werken van menselijke hersenen. Leerproces in etappes:

o Info vlug opslaan in een netwerk met catastrofale interferentieo Info overschrijven naar tweede netwerk zonder catastrofale

interferentie.o Bewijs uit de neurologie:

Info tijdelijk opgeslagen in hippocampus Geïntegreerd binnen bestaande kennis in de verschillende

gebieden van de cortex.

7.4 informatie verwerven

22

Page 23: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

7.4.1 Hercodering en organisatie info wordt op 3 manieren opgeslagen in het LTG

o verbale code: meer onthouden dan concrete voorwerpen.o Sensorische code: herinnering van zintuiglijke aspecten.o Motorische code: lichamelijke vaardigheden onthouden en uitvoeren.

Twee manieren van coderen:o Tweevoudige-codeertheorie: informatie door twee codes voorstellen

Concrete woorden beter onthouden dan abstracte. (beeldcode) Associaties beter onthouden bij voorstelling in het hoofd.

(beeldcode) Informatie optimaliseren:

o Verbanden tussen stimuli aanleggen.o Organiseren van stimuli is een eigenschap waarop experts beter scoren.

Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld.

7.4.2 verwerkingsniveaus theorie van de verwerkingsniveaus: geheugen is een bijproduct van de

perceptie van een stimulus. Het niveau waarop de stimulus verwerkt wordt is bepalend voor de kans dat de stimulus later zal herinnerd worden.

alternatief voor model van atkinson en Schiffrin genereereffect: informatie beter herinneren wanneer ze tijdens het verwerven

actief betrokken zijn bij het genereren van de stimuli.

7.4.3 Geheugensteuntjes technieken om het geheugen te verbeteren twee basistechnieken:

o goede codeertechniek zorgt voor sterk geheugenspoor.o Efficiënte oproepingsaanwijzingen.

Methodes voor onsamenhangend materiaal:o Locki: plaatsmethodeo Kapstokwoorden: woorden aanhangeno Acroniemen: ezelbruggetje

Methode voor samenhangend materiaal: o Osloro: samenvatten

7.5 Informatie opslaan en bewaren7.5.1 gedistribueerde representaties

ver uit elkaar liggende gebieden in de hersenen werken met elkaar samen.o Voor het werkgeheugeno Voor het LTG

Informatie is verdeeld over een groep van neuronen en hun verbindingen:o Individuele neuronen vuren niet betrouwbaar genoeg bij de af-

aanwezigheid van een stimulus.o Beter bestand tegen schade.o In staat om te generaliseren.

7.5.2 adresgebaseerde organisatie van McClelland twee belangrijke kenmerken die niet overeen stemmen met het menselijk

geheugen: o slecht een paar ingangen tot het juiste adres.o zodra item gevonden moet men slechts aflezen.

4 voorspellingen:o Hoe meer connecties hoe meer kans dat de knoop teruggevonden

wordt.o Meer aanwijzigen actief = sneller actief worden van een knoop.o Aanwijzing effectief als er weinig knopen zijn die ermee verbonden zijn.

23

Page 24: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Soms verkeerde informatie ontvangen, soms geen informatie ontvangen.

7.6 Informatie oproepen7.6.1 oproepingsaanwijzing

leidt tot verbetering van de prestaties. ‘Wat’ is de nuttigste oproepingsaanwijzing

7.6.2 interferentie verval: fysiologische veranderingen in het neurale spoor van de ervaring. Het

geheugenspoor wordt gewist. Verval is niet de belangrijkste verklaring voor het vergeten in het LTG.

o Verval geeft geen specificaties over de mechanismeno Vervaltheorie voorspelt dat een herinnering slechter zal worden

naarmate het tijdsinterval tussen het leren en het testen toeneemt. Dit geldt niet altijd.

o Vinden van herinnering hangt af van oproepingsaanwijzing. Interferentie is een betere verklaring voor het niet meer kunnen oproepen van

informatie.o Verwijst naar obstructie die een herinnering uitvoert bij het ophalen van

een andere herinnering.o Proactieve: door gebeurtenissen vooraf.o Retroactieve: door gebeurtenissen nadien.

7.6.3 codeerspecificiteit geheugen voor een gebeurtenis zal verbeterd worden als de aanwijzing

informatie bevat die overeenstemt met het geheugenspoor. (Tulving & Thomson)

omgevingsaanwijzingen verbeteren het geheugen.o Bij weinig inzichtelijk denkeno Geen intrinsieke relatie tussen context en materiaalo Materiaal maakt geen deel uit van de leefwereld van de proefpersoon

en hij is ook niet intrinsiek gemotiveerd om het materiaal te onthouden. Transfer-aangepaste verwerking: alle verwerkingstypes van het bestudeerde

materiaal zijn goed zolang ze kunnen getransfereerd worden naar de oproepsituatie.

7.6.4 distinctie bij herinneren oproepingsaanwijzing is effectief wanneer die met één geheugenspoor

verbonden is. Isolatie-effect: een gebeurtenis die distinctief is ten opzichte van andere,

gelijktijdige gebeurtenissen, wordt beter onthouden dan gebeurtenissen die niet distinctief zijn.

Distinctieve gebeurtenissen worden goed herinnerd omdat zij een unieke aanwijzing hebben.

Flitslichtherinneringen: levendige herinneringen aan onverwachte emotioneel geladen momenten.

Weaver en krug: beste voorspeller van flitslichtherinneringen is de herinnering na een week.

7.7 herinnering is reconstructie7.7.1 organisatieschema’s

schema’s: algemene georganiseerde voorstellingen over de structuur van de wereld,…

schema’s zijn nodig om informatie te begrijpen en op te slaan. Valse herinnering: herinneringen aan gebeurtenissen die anders of nooit

gebeurd zijn.

24

Page 25: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Informatieverwerking niet grondig en niet georganiseerd.o Gebeurtenis wordt gevolgd met veel daaropvolgende informatie.o Geheugenspoor is besmet geraakt met foutieve suggesties.

7.7.2 ooggetuigenverklaringen suggestieve vragen kunnen een grote invloed uitoefenen op getuigenissen.

7.7.3 Reconstructie mogelijkheid om een herinnering te verdringen en terug te halen is

onwaarschijnlijk.o Traumatische ervaringen kunnen niet volledig verdrongen worden.o terugvinden van verdrongen herinneringen komt meer voor bij mensen

met veel fantasie.o Hervonden herinneringen ontstaat in situaties die aanleiding kunnen

geven tot valse herinneringen. Schacter geeft 7 zonden van het geheugen:

o Vluchtigheid: gradueel vergeten.o Verstrooidheid: niet alle details.o Blokkering: door interferentie.o Verkeerde attributies: verkeerde bron.o Vatbaar voor suggestieso Vertekeningo Persistentie: herinneringen komen als men ze wilt vergeten.

7.8 amnesie & impliciet geheugen7.8.1 types amnesie

amnesie: geheel of gedeeltelijk geheugenverlies. Retrograde amnesie: een ongeval met schade aan de hersenen leidt tot

geheugenverlies voor gebeurtenissen voor het ongeval. Anterograde amnesie: het opslaan van nieuwe geheugensporen in verstoord. Kinderamnesie: geen herinneringen voor de leeftijd van 3-4 jaar.

o Geheugenstructuur van de baby is nog niet volgroeid.o Kinderen hebben geen schema’s om hun ervaringen te plaatsen.

Syndroom van korsakoff: langdurig alcoholici. Tekort aan vitamine B1 Functionele amnesie: stresserende omstandigheden Dissociatieve amnesie: gedrag van niets te weten maar men onderdrukt de

herinnering. Organische amnesie: geheugenverlies gevolge van specifieke schade aan de

hersenen. Impliciet geheugen: herinneringen opslaan zonder bewustzijn en herinneringen

ophalen zonder bewustzijn. Amnesie patiënten presteren op testen die expliciet een beroep doen op de

herinnering.o Verschillende geheugensystemen voor verschillende informatie.

3 lange termijngeheugens: Episodisch Semantisch Procedurele

o Klemtoon op mentale processen die nodig zijn bij verschillende geheugentests.

Geen verschillende geheugens maar verschillende processen.

25

Page 26: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Expliciete geheugentests: bewuste gecontroleerde zoekproces.

o Gebaseerd op leren van relaties tussen stimuli. Impliciete geheugentests: geen relatie tussen twee

stimuli.

Hoofdstuk 88.1 spreken8.1.1 eerste woorden

voorlopers van de taalo richten hun aandacht op interessante voorwerpen.o Voorkeur voor menselijke gezichten.o Na 4 dag al een voorkeur voor de moedertaal.o Reflexief huilen.o Na 6 maanden lijken alle brabbelgeluiden op elkaar.o Na 8 maanden is er een duidelijke invloed van de omgevingstaal.

Eerste woordeno Meestal zelfstandige naamwoorden.o Verscheidenheid van de woorden toont een sterke relatie aan tussen

spraak en sensorimotorische kennis. Telegrafische spraak

o Na 18 maanden korte zinnetjes.o Geen functiewoorden zoals lidwoorden, voorzetsels.o Volgorde van de woorden signaleert de betekenis.o Klemtoon en intonatie signaleren betekenis.

Verdere ontwikkelingo Na 6e verjaardag gemiddeld 8000 en 14000 woorden.o Langere zinnen die betekenis preciezer omschrijven.o Grammaticale regels van de taal leren.

8.1.2 preverbale boodschap naar spraakklank Levelt: elke individuele taaluiting doorloopt een aantal stappen beginnend bij

het idee dat men wil verwoorden en eindigend bij de klanken die men produceert.

o Preverbale boodschap: betekenis activeren die men onder woorden wilt brengen.

Hangt af van de context.o Kiezen van de juiste woorden om de boodschap uit te drukken, 3

processen: Bepalen welke concepten de boodschap het beste weergeven.

Concepten: psychologische representaties van de ideeën die in de boodschap zitten.

o Hangt af van de preverbale boodschap.o Hangt af van de context.

Bijbehorende woorden activeren, 2 stappen Eerst lemma’s selecteren, de bijbehorende woordvormen

activeren.

26

Page 27: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Lemma’s: abstracte representaties van woorden die de grammaticale eigenschappen van het woord bevatten maar nog niet de uitspraak.

o Lexemen: woordvormen die de klank uitdrukken. Fonemen selecteren om tot uitspraak te komen.

Foneem: klank in een taal die aanleiding geeft tot verschil in betekenis. Elke taal bevat 30-50 fonemen.

Als de fonemen geactiveerd zijn, worden de lettergrepen van de uitspraak bepaald.

Veranderingen in het signaal worden veroorzaakt door het articulatorisch systeem.

Als de lettergrepen afgebakend zijn worden complexe articulatorische codes opgeroepen voor het uitspreken van die lettergrepen.

Er is een monitor die de spraakoutput controleert en corrigeert. Voor het woord gezegd is. Na het woord gezegd is.

8.1.3 kenmerken van de spraak bij 1/6 woorden komt er een hapering voor.

o Redenen: Niet snel genoeg een preverbale boodschap vinden of de

bijbehorende concepten. Lemma is al geactiveerd maar de lexemen worden niet

gevonden.o Sporadisch gebruik van haperingen helpt de luisteraar.

Zin die moeilijk is voor de spreker is ook moeilijk voor de luisteraar.

Spreekfouten: o preverbale boodschap vertaald niet altijd de juiste concepten of het

juiste woord.o Klanken van 2 woorden met elkaar verwarren.

Klank van een naburige lettergreep wordt toegevoegd. Klank valt weg. Verwisseling van klanken van 2 woorden.

o Grammaticale fout: hoe groter de afstand van onderwerp en werkwoord, hoe groter de kans dat er een fout optreed.

o Syntactische priming: Sprekers hebben de neiging om- een constructie te herhalen die voordein gebruikt werd.

8.1.4 afasie afasie: een letsel aan de linkerkant van de hersenen gaat in een behoorlijk

aantal gevallen gepaard met spraakproblemen.o Afasie van Broca:

problemen met spreken. Telegrafische spraak. Letsel in de frontale lob, in het gebied van Broca.

o Afasie van Wernicke: Vloeiende spraak. Volgt grammaticale regels. De zinsdelen hebben geen coherentie. Moeite om te begrijpen wat er gezegd wordt. Letsel aan de bovenkant van de temporale lob.

8.2 luisteren en lezen8.2.1 gesproken taal begrijpen

oplossing voor het segmentatieprobleem: alle mogelijke woorden activeren, die lijst uitdunnen door bottom-up principes:

27

Page 28: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o woorden die uit dezelfde input bestaan gaan met elkaar concurreren.o Beklemtoonde lettergrepen zijn in het Nederlands meestal het begin

van een woord.o Opeenvolgingen van fonemen komen voor op de grens tussen 2

woorden.o Sommige woorden kunnen niet, omdat de restfractie geen woord vormt.

Top-down principes:o Grammaticale beperkingen.o Context van de boodschap in het algemeen

Activeren van kandidaatswoorden is een proces dat aan een aantal tegels onderworpen is.

o Een cohort: De lijst van alle mogelijke woorden die beginnen met dezelfde klanken.

o Soms wordt een woord herkent voor het uitgesproken wordt. Hulpmiddelen voor de taal te begrijpen:

o Volwassenen passen hun taal aan als ze tegen een peuter praten.o De mond naar de luisteraar toedraaien.o McGurk-illusie: vermenging van auditieve en visuele stimuli.

8.2.2 lezen 3 verschillen tussen lezen en luisteren:

o Duidelijke spaties tussen woorden in een geschreven tekst.o Het volledige woord wordt ineens aangeboden.o Als men een woord mist kan men terugkijken.

Leessnelheid hangt af van 3 factoren: o Individuele verschillen.o Moeilijkheidsgraad van de tekst.o Doel van de lezer.

Fixatie: een stilstaande periode van het oog.o Dient om nieuwe informatie uit de tekst op te nemen.

Saccade: een snelle oogbeweging.o Dient om het kijkpunt van plaats te verschuiven.

Indruk dat een innerlijke stem meeleest.o Vooral bij moeilijke teksten.o Gevolg van het feit dat lezen niet gebaseerd is op een visuele code,

maar een beroep doet op een auditieve code om informatie in het werkgeheugen te houden.

8.2.3 dyslexie twee oorzaken:

o gebrek aan taalbegrip in het algemeen. Hangt samen met het totale intelligentie niveau.

o Probleem om accuraat en vlot geschreven woorden herkennen. Kenmerken:

o Probleem met fonologische bewustzijn: Moeilijkheid om een gesproken woord op te delen in fonemen.

Normaal: o Onderscheid maken tussen woorden.o Onderscheid maken tussen lettergrepen.o Onderscheid maken tussen rijmen.o Onderscheid maken tussen individuele klanken.

8.3 van woorden naar conversaties8.3.1 moeilijke en gemakkelijke woorden

28

Page 29: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

frequentie-effect: woorden die frequent voorkomen in een taal worden sneller herkend dan woorden die niet dikwijls voorkomen.

Verwervingsleeftijd: hoe vroeger we een woord geleerd hebben, hoe sneller we het herkennen.

o Zelf laagfrequente woorden die vroeg geleerd zijn, blijven we snel herkennen.

o Woorden die vroeg geleerd worden laten een diepe indruk na. Semantische priming: het feit dat woorden de activatie van betekenisverwante

woorden kunnen verhogen.o Prime zal de activatie van een doelwoord verhogen, hierdoor wordt het

doelwoord sneller herkent.o Primes nagaan door woordassociatietest.o Prime moet niet bewust waargenomen worden.o Gemedieerde priming: Soms is het doelwoord niet gerelateerd aan de

prime.o Primes werken maar in 1 richting.

Morfeem: het kleinste bestanddeel van een woord met een betekenis of een grammaticale waarde.

3 grote categorieën:o Verbuigingen en vervoegingen:

Meervoud Derde persoon Onvoltooid verleden tijd Vergrotende trap Bijvoeglijk naamwoord

o Afgeleide vormen.o Samengestelde woorden.

Morfologisch complexe woorden worden op 2 manieren herkend. Beide zijn nodig voor een goed taalbegrip

o Herkennen door een proces van opsplitsing in morfemen, Opsplitsingproces is nodig om nieuwe woorden te kunnen

herkennen.o Opgeslagen in ons lexicon, van de woorden die we kennen.

Nodig om uitzonderingen te kunnen begrijpen.

8.3.2 wie doet wat syntaxis:

o bestaat uit een classificatieschema voor de woorden.o Bestaat uit een systeem van regels dat bepaalt hoe de verschillende

woordsoorten samengevoegd kunnen worden. Opstellen van een boomdiagram:

o Interactie van binnenkomende (bottom-up) informatie.

Belangrijk: de, het, een -> er volgt een zelfstandig naamwoord.

algemene (achtergrondkennis) top-down informatie. In een zin zit een werkwoord en een onderwerp.

Intuinzinnen: zinnen die moeilijk te begrijpen zijn omdat we ze spontaan verkeerd ontleden.

o Modellen opstellen over welke keuzes gemaakt worden bij het ontleden.o Veel zinnen bevatten dubbelzinnige onderdelen.

29

Page 30: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Door de context de meest logische verklaring gebruiken.

8.3.3 losse zinnen een geheel twee problemen voor een verhaal te begrijpen:

o verwijzingen naar voornaamwoorden.o Weinig samenhang tussen zinnen.

Oplossen door schema’s te activeren. Deze maken het mogelijk om inferenties te maken over informatie die niet in de tekst gegeven wordt. Deze zorgt ervoor dat er coherentie is.

8.3.4 betekenis en context pragmatiek van de taal: de spreker en de luisteraar moeten hun communicatie

aan elkaar aanpassen zodat ze termen gebruiken die voor beiden dezelfde betekenis hebben.

Indien men niet op de hoogte is van dergelijke conventies, verliest men informatie die tussen de regels door gegeven wordt.

Jonge kinderen hebben vaak problemen met pragmatiek. Pragmatiek vervult ook een rol bij het begrijpen van beeldspraak.

8.4 Betekenis communiceren8.4.1 organisatie van het semantische systeem

semantische systeem: de betekenis van een stimuli wordt hier geactiveerd.o Betekenis wordt opgeslagen in de vorm van een semantisch netwerk

dat bestaat uit concepten die met elkaar verbonden zijn. Een concept is een psychologische representatie van alle voorwerpen die een reeks van kernattributen gemeenschappelijk hebben en dus een categorie vormen.

Spreiding van activatie: zodra een concept actief wordt, zal de activatie automatisch doorstromen naar concepten die ermee verbonden zijn. Hierdoor wordt extra informatie over het concept beschikbaar.

Latente semantische analyse: geeft voor elk woord weer hoe vaak het in de verschillende soorten tekst voorkomt.

8.4.2 stimuli categoriseren categorieën en concepten worden gedefinieerd door regels die van toepassing

zijn op 1 of meer kenmerken van de stimulus.o Familiegelijkenis: voor elke categorie bestaat een representatieve

instantie die het prototype genoemd wordt. Prototype is het beste voorbeeld van een concept. Een concept met een duidelijk prototype vormt een

basiscategorie. Bovengeschikte categorieën: algemene categorieën die

verschillende basiscategorieën omvatten. Ondergeschikte categorieën: specifieke onderverdelingen van de

basiscategorieën.o Exemplaargebaseerde theorie: het lidmaatschap tot een categorie

wordt niet bepaald door een vergelijking met het prototype, maar met de andere al bestaande leden van een categorie.

8.5 bijkomende taalvormen8.5.1 gebaren en taal

gebaren hebben 3 functies:

30

Page 31: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o ondersteunen van wat gezegd wordt. Helpen de luisteraar de boodschap begrijpen.

o Helpen de spreker om de boodschap te formuleren.o Andere vorm van communicatie, die tot op zekere hoogte losstaat van

de gesproken boodschap. Kan gebeuren dat handen een andere boodschap uitdrukken dan

de mond. Gebarentaal bij doven:

o Vroeger werd het ontmoedigd, liplezen was belangrijker.o Nu is er een volwaardige gebarentaal.o Onderscheid tussen verschillende soorten gebareno Uit hersenonderzoek blijkt zelfs dat gebarentaal dezelfde

hersenstructuren activeren als de gesproken taal.

8.5.2 meertaligheid woordenschat uit de tweede taal zal zich beperken tot de frequentste

voorkomende woorden en ook op een kleiner aantal gebieden richten dan de moedertaal.

Vroeger dacht men dat tweetalige personen 2 verschillende taalsystemen hadden die verbonden waren met een gemeenschappelijk semantisch systeem.

o Connecties tussen woorden in het lexicon en de betekeniskenmerken in het semantische systeem waren sterker voor de moedertaal dan voor de tweede taal.

o Twee afzonderlijke lexicons, 1 voor elke taal.o Tweetalig persoon = de som van twee eentaligen.

Nu: tweetaligen zijn niet in staat om één van hun lexicons te onderdrukken wanneer ze woorden in de andere taal proberen te herkennen. Interacties tussen de woordvormen uit de eerste en de tweede taal zijn even sterk als de interacties van de woordvormen binnen 1 taal.

o Op basis van een competitieproces wordt de juiste woordvorm gekozen.o Vervlechting van talen speelt ook een rol bij de syntaxis.

Hoofdstuk 99.1 problemen oplossen9.1.1 inleiding

denken is een cognitief proces waarbij cognitieve representaties gemanipuleerd worden om de wereld te begrijpen en problemen op te lossen.

Probleem oplossen: wanneer we hindernissen moeten overwinnen om een vraag te beantwoorden of een doel te bereiken.

o Experts hebben meer oplossingen in hun geheugen opgeslagen en kunnen die meteen oproepen.

Probleemruimte: metafoor voor het oplossen van een probleem. Zoeken van een pad in een doolhof, dat leidt van het begin naar het doel. Sommige paden

31

Page 32: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

zijn juist, anderen zullen fout zijn. De verschillende paden staan voor de mogelijke acties.

9.1.2 algoritmen algoritme: een reeks van operaties die in theorie een oplossing van het

probleem garanderen. Vaak vereist dit een herhaaldelijke toepassing van een relatief eenvoudige operatie.

Volledig gestructureerd probleem: een probleem waarvan de oplossing vastligt en waarvan met zekerheid bekend is dat een oplossingspad bestaat.

o Handig bij een algoritme.o Vb: toren van Hanoi.

Ongestructureerd probleem: men weet niet of er wel een oplossingspad bestaat en het is voor de oplosser niet duidelijk hoe het doel er uit ziet.

o Moeilijk om een algoritme bij voor te stellen.o Vb: negen-stippen-probleem.

Algoritme heeft 3 beperkingen:o Probleem moet volledig gestructureerd zijn.o Meestal zonder veel nadenken algoritme toepassen.o Omslachtig, repetitief werk.

9.1.3 Heuristieken heuristieken: informele, speculatieve oplossingsstrategieën, die men

ontwikkeld om bepaalde problemen aan te pakken; strategieën die we leren gebruiken omdat ze een oplossing leveren voor een specifiek probleem. het werkt sneller dan een algoritme.

o Wel van toepassing op ongestructureerde problemen.o Meestal taakspecifiek.

Algemeen toepasbare heuristiek:o Subdoelanalyse: het proces waarbij een complex probleem in een reeks

van kleinere, overzichtelijkere vragen opgedeeld wordt.o Middel-doelanalyse: strategie waarbij de probleemoplosser een reeks

van kleine stapjes maakt en telkens nagaat wat gedaan moet worden om de afstand tot het einddoel te verkleinen.

Als heuristieken werken leiden ze tot een snellere oplossing dan algoritmen.o Als de heuristiek faalt blijkt men niet makkelijk los te komen van de

heuristiek.

9.1.4 analogie analogie: andere strategie die helpt om een probleem op te lossen door op

zoek te gaan naar soortgelijke problemen.

9.1.5 instelling en functionele gefixeerdheid wanneer mensen herhaaldelijk met succes gebruik gemaakt hebben van

eenzelfde heuristiek om een reeks van gelijksoortige problemen op te lossen dan kan dit leiden tot een verwachtingspatroon over de oplossing van dit soort problemen. Een instelling die de juiste oplossing van het probleem bemoeilijkt.

Functionele gefixeerdheid: een type instelling voor wanneer men te zeer vastzit aan het conventionele gebruik van een voorwerp.

32

Page 33: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

9.1.6 inzicht twee soorten problemen:

o er is een stap benadering van het einddoel. De persoon start aan de begintoestand en beweegt zich door de probleemruimte naar het einddoel.

Men lijkt vooruitgang te boeken, maar dan zit men vast. Soms geraakt men hier uit dankzij de ‘aha-erlebnis’. Een plots inzicht.

o Men moet een foute instelling doorbreken: Incubatie-effect: Het probleem even aan de kant zetten en dan

oplossen. Dit is effectief wanneer men een probleem moet herstructureren.

Brainstormen: Ideeën in het wilde weg spuien, en later kijken of er iets bruikbaar bij zit.

9.2 Redeneren9.2.1 deductief redeneren

redeneren is verwant met probleemoplossend gedrag en heeft betrekking op het evalueren van de waardheid of de waarschijnlijkheid van verklaringen.

Deductief redeneren: men trekt vanuit een reeks van algemene premissen een conclusie over een specifieke gebeurtenis.

Syllogisme: het uigewerkte van een deductief probleem.o Een uitspraak van drie regels, waarvan de eerste twee premissen zijn

en de derde een besluit.o 3 factoren beïnvloeden of de syllogisme geldig beoordeeld wordt.

Type syllogisme. Slechts een paar syllogismen zijn geldig. Komt de geldigheid overeen met de geloofwaardigheid. Personen die hoog scoren op IQ tests kunnen beter geldigheid

beoordelen.o Deze 3 factoren leveren problemen voor het logicisme: de overtuiging

dat rationele mensen denken volgens de regels van de logica.

9.2.2 verklaring deductief redeneren theorie van de mentale modellen: volgens deze theorie redeneren mensen niet

op basis van regels maar door zich mentaal beelden te vormen van de toestanden die beschreven worden in de premissen. Maar dit doen ze niet altijd, zo ontstaan redeneerfouten.

Theorie van de twee systemen: een mens heeft twee systemen om te redeneren.

o 1e systeem: evolutionair oud. We delen het met andere dieren. Leert ons verbanden leggen tussen stimuli op basis van

associatief leren. Als het syllogisme aanvaardbaar op basis van de associaties die

we vroeger geleerd hebben, dan zal dit systeem een geldig antwoord suggereren.

o 2e systeem: Recentelijker in de evolutie ontwikkeld Beroep op het werkgeheugen. Kan antwoord van 1e systeem onderdrukken en vervangen door

een antwoord gebaseerd op logische regels of door een antwoord gebaseerd op mentale modellen.

De invloed van het 2e systeem wordt bepaald door de scholing en het IQ.

Proefpersonen interpreteren syllogismen anders dan de proefleiders van het verwachten.

9.2.3 inductief redeneren

33

Page 34: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

inductief redeneren is een redeneerproces waarbij men vanuit specifieke gevallen tot algemene conclusies komt.

3 probleemtypes worden gebruikt om inductief redeneren te bestuderen:o Classificatieo Aanvullen van reekseno Vinden van analogieën

Probleem bij inductief redeneren: men zoekt naar een bevestigende hypothese, niet naar een ontkrachtende.

9.2.4 confirmatieneiging confirmatieneiging: mensen hechten meer belang aan evidentie die hun

overtuigingen bevestigt dan aan evidentie die hun overtuigingen in twijfel trekt.

9.3 beslissingen nemen9.3.1 signaaldetectiemodel

in psychofysisch experiment:o gevoeligheid: de mogelijkheid bij de persoon om een stimulus van de

achtergrondruis te onderscheiden.o Antwoordcriterium: de bereidheid van de persoon om ‘ja’ te zeggen

wanneer hij twijfelt. Deze processen spelen een rol bij een beslissing.

9.3.2 factoren die de perceptie van het signaal beïnvloeden de werkelijkheid verschilt in 2 opzichten van een experiment:

o keuzes bestaan uit alternatieven met meerdere dimensies.o Je krijgt de stimuli niet zomaar, je moet zelf de voor- en nadelen

bedenken. Het subject verwachte nut: voor elke keuze het nut berekenen:

o 1. voor en nadelen afwegen.o 2. waarde bepalen.o 3. kans van de kenmerken berekenen.

Kritiek: men gaat nooit alle voor en nadelen rationaal afwegen.o Er worden heuristieken gebruikt ipv algoritmen.o Heuristieken geven aanleiding tot vertekening van de keuzes.

Beschikbaarheidheuristiek: hoe toegankelijker een geheugenspoor is, hoe meer invloed het zal hebben op de uiteindelijke beslissing.

o Toegankelijkheid van een geheugenspoor hangt af van:o de oproepingsaanwijzingen o de sterkte van het geheugenspooro de recentheid van het geheugenspoor o de organisatieschema’s

ervaringen met negatieve levensgebeurtenissen heeft een diepgaand effect op de risico-inschatting.

Men kan beschikbaarheidsheuristieken manipuleren.

34

Page 35: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Een vraag zo formuleren dat een bepaald antwoord waarschijnlijker wordt.

Representativiteitsheuristiek: de neiging die mensen hebben om de homogeniteit binnen een categorie te overschatten. Hierdoor denken ze dat de kenmerken van een categorie van toepassing zijn op alle instanties van die categorie.

Dwaling van de gokker: misvatting dat een toevalsproces moet leiden tot een voortdurende afwisseling van de alternatieven.

Take-the-best: 2 alternatieven verschillen op basis van andere dimensies. Men gaat een beslissing nemen op basis van de “beste’ dimensie.

Technologische ondersteuning: computersystemen worden op gestructureerde manier gevraagd naar de nodige informatie en op basis hiervan wordt informatie gegeven over het verwachte nut van de verschillende alternatieven.

9.3.3 factoren die een rol spelen bij het antwoordcriterium antwoordcriterium wordt vooral bepaald door de gevolgen van de beslissingen. Men houdt rekening met de reacties die hun keuzes zullen uitlokken bij de

groep waartoe ze behoren. Formuleringseffect: het feit of de gevolgen verwoord worden in termen van

winst of verlies.o Bij verlies is men bereidt risico’s te nemen.o Bij winst gaat men risico’s vermeiden.

9.3.4 emotionele vertekening soms worden beslissingen genomen op basis van emoties, vooral bij stress. Effect van de gemaakte kosten: bij het nemen van een beslissing houden

mensen rekening met de tijd, het geld of de energie die men hierin geïnvesteerd heeft.

9.3.5 beslissingen evalueren hindsight bias: verwijst naar de neiging van mensen om de voorspelbaarheid

van een gevolg van een beslissing te overschatten zodra het gevolg bekend is.o Maakt het minder waarschijnlijk dat we lessen zullen trekken uit het

verleden. Beslissingen die verkeerd afgelopen zijn schrijven we toe aan de onkunde van

de betrokken personen, terwijl gebeurtenissen die goed afgelopen zijn toegeschreven worden aan de wijsheid van de betrokken personen.

9.4 Denken beïnvloed de taal9.4.1 inleiding

etnocentrisme: de kijk op andere culturen wordt bepaald door onze eigen cultuur.

Linguïstische determinisme: hetgeen mensen denken en de manier waarop ze dit doen wordt volledig door de taal bepaald.

Linguïstische relativiteit: de taal van mensen heeft invloed op hun denken, maar is niet de enige bepalende factor.

9.4.2 taal en kleurperceptie mensen kunnen kleuren eerder groeperen en onthouden op basis van de

woorden die ze hebben dan op basis van de perceptuele eigenschappen van de kleuren.

Kinderen kunnen heel moeilijk de juiste kleurwoorden leren gebruiken.o Dit lukt door een langdurig leerproces.

Men kan kleuren beter groeperen indien de kleuren rond een naamgrens ligt die in hun taal bestaat.

Er is een invloed van de taal op hoe kleuren gepercipieerd en onthouden worden.

35

Page 36: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Evidentie voor linguïstische relativiteit:o Als een taal slechts 2 termen heeft voor kleur dan wordt de ruimte

tussen deze 2 termen verdeeld over de 2 termen.

9.4.3 taal, tijd, ruimte in het Engels/Nederlands: een ruimtemetafoor om tijd uit te drukken.

o Voor ons: toekomsto Achter ons: verleden

In het Mandarijns chinees: verticale metafoor.o Bovenaan: verledeno Onderaan: toekomst

In het Nederlands: voorwerpen definiëren relatief ten opzichte van andere voorwerpen.

o Vb: links, rechts van ons. Andere talen: voorwerpen op een absolute manier ten opzichte van elkaar.

o Vb: noorden, oosten van ons.

9.4.4 taal en sociale cognitie afhankelijk van de taal waarin je de opdracht uitvoert wordt het stereotype wel

of niet geactiveerd. Taal wordt overigens geregeld gebruikt om attitudes van mensen te

beïnvloeden. Wanneer iets negatief moet meegedeeld worden zal men proberen om het zo gunstig mogelijk te formuleren.

Hoofdstuk 1010.1 soorten motivatie10.1.1 inleiding

motivatie: verwijst naar factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt:

o de richting van het gedrag.o De intensiteit van het gedrag.o De volharding van het gedrag.

2 manieren waarop de richting van het gedrag beïnvloed kan worden:o Motivaties kunnen het gedrag in een bepaalde richting duwen door

behoeften.o Motivaties kunnen het gedrag in een bepaalde richting trekken door

doelen.

10.1.2 motivatie en behoeften mensen schrijven hun gedrag toe aan een innerlijk verlangen.

o Motivatie komt voort uit behoeften binnen het individu Homeostase: een lichamelijke evenwichtstoestand die door het individu in

stand gehouden moet worden.o Driftheorie: gebaseerd op het principe van homeostase:

Fysiologische deficits geven aanleiding tot een lichamelijke behoefte. Als die behoefte niet bevredigd wordt, resulteert het in een drift.

Een drift is een psychologische toestand die de mens aanzet tot daden om de drift te reduceren.

o Instincttheorie: gedragingen van mensen en dieren worden bepaald door instincten; onvrijwillige gedragingen die uitgelokt worden door een stimulus en een genetische basis hebben.

36

Page 37: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Opwindingstheorie: mensen streven naar een optimaal opwindingsniveau. Het niveau van lichamelijke opwinding kan gemeten worden door te kijken naar de hersenactiviteit, hartslag of spierspanning.

Laag: verveelt Hoog: put uit Verklaart waarom mensen exploratiegedrag vertonen.

o Motivatietheorie van Maslow: onderscheid tussen 5 soorten behoeften. Volgens Maslow was een persoon enkel gemotiveerd door een

behoefte als aan de behoeften op alle lagere niveaus voldaan was.

Probleem: Hoe groter de voldoening hoe belangrijker de behoefte. Volgorde van de niveaus is niet voor iedereen gelijk.

Oplossing: de niveaus naast elkaar zetten.

10.1.3 motivatie en doelen visie op basis van behoeften is een negatieve visie:

o verklaard waarom een organisme een stabiele situatie in stand houdt, niet waarom een organisme wil groeien, ontplooien.

o Behoeftegebaseerde visie heeft problemen om zelfdestructief gedrag te verklaren.

o Motivaties worden verondersteld voort te komen uit het huidige functioneren van een persoon.

Doel: een cognitieve representatie van een gewenste of ongewenste eindtoestand, die het gedrag stuurt.

o Actie krijgt betekenis door doelstellingen die een individu nastreeft.o Kwaliteit en intensiteit van gedragingen veranderen wanneer de

doelstellingen van een persoon veranderen.o Verkleinen van de afstand tussen de huidige toestand en een gewenst

doel wordt als aangenaam ervaren. Daarom gaat een persoon dichter naar het doel toe trekken, tot het doel gerealiseerd is.

o Motiverende kracht hangt af van 2 componenten: De waarde van het doel. De verwachting van de kans dat het doel gerealiseerd wordt.

Intrinsieke motivatie: motivatie gericht op het uitvoeren van een activiteit wegens het plezier dat men vindt in de activiteit zelf.

Extrinsieke motivatie: motivatie om bepaalde activiteiten te vertonen omdat deze activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.

Toekomstperspectief: verwijst naar de tijdsafstand van de doelen die men nastreeft.

o Korte termijn: kort toekomstperspectief.o Lange termijn: lang toekomstperspectief.

Goal-setting theory: belangrijke doelgebaseerde motivatietheorie.o 1. motivatie ontstaat doordat een doel aantrekkingskracht heeft.o 2. hoe hoger het doel gesteld wordt, hoe beter de prestatie zal zijn.o 3. prestatie hangt af van het engagement dat men aangaat om doel te

bereiken Behoeftegebaseerde en doelgerichte motivatie sluiten elkaar niet uit.

10.2 Honger10.2.1 biologische signalen voor honger & verzadiging

suikergehalte in het bloed: wanneer er voldoende glucose in het bloed beschikbaar is voor de cellen, dan neemt het hongergevoel af en ervaart het organisme verzadiging.

Andere signalen:o Mate waarin de maag gevuld is.o Kauwen en proeven van eten.o Toediening van CCk in de hersenen doet dieren stoppen met eten.

37

Page 38: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Men eet meer als er meer variatie is in eten. Men moet niet alleen voldoende voedsel binnen krijgen maar

ook voldoende verschillend voedsel, zodat het lichaam alle stoffen heeft die nodig zijn voor een goed functioneren.

Gewichtsregeling op lange termijn:o Mechanisme dat over langere tijd opereert en ervoor zorgt dat de

energieopname min of meer overeenstemt met het energieverbruik, zodat het lichaamsgewicht stabiel blijft.

o Hormoon bij vetafzetting: leptine Wanneer het leptine niveau in het bloed te hoog is vermindert

de honger waardoor de voedselinname beperkt wordt.o Streefgewicht: het stabiele gewicht dat een lichaam op lange termijn

probeert te handhaven. Hersenmechanismen voor honger en verzadiging:

o Hypothalamus: een structuur in het midden van de hersenen die anatomisch onderverdeeld kan worden in een aantal afzonderlijke kernen.

Een letsel in de zijkant (LH) zorgt ervoor dat er minder gegeten wordt.

Leidt tot minder alertheid in het algemeen. Een letsel in het midden (VMH) zorgt ervoor dat er teveel

gegeten wordt. eten meer maaltijden. Suikergehalte in het bloed is te laag.

10.2.2 cognitieve en sociaal-culturele invloeden aanbod, diëten, leren en negatieve gevoelens:

o mensen eten meer wanneer het op een aantrekkelijke manier gepresenteerd wordt. Of wanneer er kunstmatige smaakversterkers aan toegebracht zijn.

o Dieet: een voorbeeld van hoe honger en eetgedrag onder cognitieve controle kunnen staan.

Men let niet op de signalen van het lichaam. Eten meer wanneer cognitieve barrière wegvalt.

o Eetgedrag wordt bepaald door een vermijden van honger, eerder dan het aanvullen van een tekort aan voedsel.

o Sommige mensen gaan eten om emotionele gevoelens te ontwijken. Sociaal-culturele invloeden:

o We eten meer als we in groep zijn.o Hoe meer we voorgeschoteld krijgen, hoe meer we eten.o Eetsnelheid: hoe trager je eet, hoe sneller verzadigd je bent.

10.3 Seks10.3.1 inleiding

dit gedrag bevat een reeks kenmerken die de kans op voortplanting verkleinen:

o hoeveelheid tijd en energie verloren gaan door het zoeken van een partner.

o Moment van geslachtsgemeenschap is moment van verhoogde kwetsbaarheid.

o Geslachtsgemeenschap verhoogt de kans op verspreiding van levensbedreigende bacteriën/virussen.

o Seksualiteit gaat gepaard met frustratie en agressie, bij mannen. Genetisch materiaal van 2 individuen zorgt voor variatie.

10.3.2 hormonen en seksueel gedrag geslachtshormonen

o vrouwen: oestrogeen en progesterono mannen: testosteron

38

Page 39: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

seksueel gedrag heeft verband met het niveau van de mannelijke hormonen.o De invloed van testosteron kan verklaren waarom mannen op allerlei

maten van seksueel verlangen hoger scoren dan vrouwen. Coolidge-effect: Na gemeenschap met een partner brengt de introductie van

een andere partner meestal een snellere hernieuwde activiteit teweeg.

10.3.3 Sociaal-culturele factoren kinsey-rapport: een rapport dat voor ophef zorgde wegens een grotere

frequentie en verscheidenheid van seksuele omvang dan verwacht.o Overschatten van de proefpersonen.o Minder seks bij proefpersonen omdat ze weten dat ze dit moeten

noteren.

10.3.4 Homoseksualiteit en Biseksualiteit homoseksualiteit

o verschillende soorten definities: gevoelens voor hetzelfde geslacht. Seks hebben met partner van hetzelfde geslacht.

o Naar gelang de definitie krijgt men een schatting van het voorkomen.o Ze moeten tegen veel vooroordelen opboksen.o Door de stress zijn er meer psychische problemen.

Oorsprong:o Zowel biologisch als cognitieve en sociaal-culturele factoren.

Concordantiegraad bij tweelingen wijst op de invloed van zowel biologische als omgevingsfactoren.

Verschillende genetische verschillen tussen hetero’s en homos. Hormonenspiegel in de baarmoeder

o Vrouwelijke foetus met veel mannelijk hormoon: lesbisch.

o Mannelijke foetus met weinig mannelijk hormoon: homo.

3 tal anatomische verschillen tussen homo en hetero. Biseksualiteit:

o Komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.

10.4 Prestatiemotivatie10.4.1 verschillende componenten van prestatiemotivatie

prestatiemotivatie: de motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen. Prestatiedrang: de behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen

o Stabiele persoonlijkheidseigenschap Faalangst: de angst voor schaamte bij een mislukking.

o Stabiele persoonlijkheidseigenschap De balans tussen prestatiedrang en faalangst bepaalt de richting en de

intensiteit van de prestaties.

Prestatiemotivatie op basis van doelen:o De grootte van de prestatiedrang wordt niet bepaald door de

prestatiebehoefte in een persoon, maar door de waarde van het doel

39

Page 40: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

voor de persoon en de verwachting die de persoon heeft om het doel te bereiken.

o Mate van faalangst hangt af van de sterkte van de negatieve gevolgen bij een mislukking.

o Prestatiemotivatie wordt door 3 componenten bepaald: Taakmotivatie: men wil de activiteit tot een goed einde brengen.

Komt overeen met de prestatiedrang en de intrinsieke motivatie.

Egodoelen: gericht op het prestatieniveau en op de positie ten opzichte van anderen. Mensen met sterke egodoelen hechten veel belang aan de indruk die ze op anderen maken.

Positieve egodoelen: toenadering uitloggen. Beter doen dan anderen.

Negatieve egodoelen: vermijding induceren. Bang zijn om negatief beoordeeld te worden.

o Prestatiedoelen beneden of ver boven hun capaciteiten stellen.

o Zelf-handicappen: een manier om aan faalangst te

ontsnappen. Tactiek waarbij de gevolgen van falen voor

zichzelf geminimaliseerd worden en de gevolgen van succes gemaximaliseerd worden door externe factoren.

10.4.2 prestatiemotivatie wordt geleerd prestatiedrang en faalangst worden geleerd op basis van de opvoeding die

mensen krijgen en de ervaringen die ze tijdens hun leven meemaken. Evidentie:

o De mate van stimuli thuis.o Opvoedingsstijl: onderscheid tussen controlerende opvoeding en een

opvoeding gericht op het bevorderen van de autonomie van het kind. Opvoeding heeft weinig effect bij kinderen die het goed doen.

Biedt het kind de mogelijk zich competent te voelen in de activiteiten.

Controlerende opvoeding leidde tot minder goede resultaten. Door de negatieve reacties op falen.

o Geloof van de ouders: De verwachtingen en overtuigingen van de ouders hebben een

invloed op hoe kinderen tegen hun eigen competentie aankijken. Taakmotivatie en de aantrekking door positieve egodoelen verworden.

o Tijdens de opvoeding leren kinderen dat het succesvol uitvoeren van een opdracht leidt tot positieve stimuli.

o Deze positieve stimuli zorgen ervoor dat het kind de activiteit opnieuw uitvoert.

o Na verloop van tijd verminderd de reactie en gaat het kind een grotere uitdaging aangaan.

o Na verloop van tijd hoeft de bekrachtiging niet meer van de ouders of leerkrachten te komen maar verkrijgt men zelfbeloning door de voldoening die men voelt bij het succesvol afwerken van een opdracht.

Zelfregulatie: het proces waarbij iemand zich doelen stelt en zichzelf beloont bij het bereiken van die doelen

o Tastbare beloningen te gebruiken.o Expliciete kortetermijn doelen gebruiken.o Realistische doelen stellen.

10.5 Emotie

40

Page 41: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

10.5.1 inleiding emotie speelt een belangrijke rol bij motivatie. Wisselwerking tussen emotie en motivatie verhoogt de overlevingskans.

o Positieve gevoelens zijn een bekrachtiger en zorgen dat we de activiteit herhalen.

o Negatieve gevoelens zijn een straf en verhinderen ons om die activiteit te herhalen.

3 aspecten in de emotie:o Evaluatie van de stimuluso Responso Subjectieve ervaring

Emotie: een reactie op een stimulus die bestaat uit een fysiologische opwinding en gepaard gaat met een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een subjectieve ervaring.

10.6 Lichamelijke component van Emotie10.6.1 gezichtsuitdrukking

universele uitdrukkingen: Darwin.o expressie van emoties is tot stand gekomen door evolutieprincipes.

2 bewijzen: Duidelijke overeenkomst tussen emotie bij mensen en

dieren. Alle mensen gebruiken dezelfde emotionele expressies.

o Discussie van theorie van Darwin: Opkomst behaviorisme: gedrag wordt verworven op basis van

leren en er is geen plaats voor aangeboren eigenschappen. Maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel.

o 6 basisemoties zijn universeel en aangeboren: Stam in Nieuw-Guinea herkent ze. Blinden hebben dezelfde emoties.

o Primaire emoties: Blijheid Droefheid Angst Woede Verrassing Walging

o 2 soorten glimlachen: Authentieke glimlach: echte vreugde.

Samentrekken van de circulaire oogspier. Gespeelde glimlach: vals.

Geen samentrekking.o Toch zijn er culturele verschillen: culturele uitingsregels.

Zo kunnen individuen elkaar verkeerd begrijpen, ook al is de communicatie gebaseerd op dezelfde universele gezichtsuitdrukkingen.

Gezichtsuitdrukkingen van emoties herkennen.o Mensen herkennen beter emoties bij mensen van hun eigen etnische

groep.o Ouderen zijn slechter in het herkennen van emotionele

gezichtsuitdrukkingen. Hypothese over de gezichtsfeedback:

o Stelt dat de emotionele ervaring van een persoon versterkt of verzwakt wordt door de bijbehorende spieractiviteit in het gezicht.

o Belemmering van de glimlach is een significante predictor van de depressiescore.

o We worden ook blijer als e foto’s zien van mensen die gelukkig zijn.

41

Page 42: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

10.6.2 rol van het sympathische zenuwstelsel autonome zenuwstelsel bestaat uit:

o het sympathische zenuwstelsel: actief tijdens sterke emoties, stresssituaties.

o het parasympathische zenuwstelsel: actief tijdens momenten van ontspanning.

Verhoogde activiteit in het sympathische zenuwstelsel kan door een leugendetector geregistreerd worden.

o Hartslag, bloeddruk,… ‘guilty knowledge test’: verdachte confronteren met een reeks van dia’s,

waarop verschillende moordwapens te zien zijn. Als de verdachte bij elke stimuli hetzelfde reageert dan is hij onschuldig.

Het patroon van lichamelijke veranderingen ten gevolge van emoties is niet specifiek genoeg om een emotie te identificeren.

Amygdala wordt heel actief bij het waarnemen van bedreigende stimuli. Fysiologische opwinding draagt bij tot de intensiteit van emoties, maar is niet

noodzakelijk.

10.7 emoties onder cognitieve controle10.7.1 3 verschillende theorieën

James-Lange-Theorie: stimuli uit de omgeving zullen automatische een lichamelijke reactie uitlokken die naderhand door onze hersenen als een emotie ervaren wordt.

o Er kan geen emotie optreden zonder lichamelijke opwinding. Cannon-Bard-Theorie: een emotieopwekkende situatie stimuleert gelijktijden

het sympathische zenuwstelsel, dat zorgt voor de lichamelijke opwinding, en de hersenen, die zorgen voor de emotionele beleving.

Theorie van de cognitieve beoordeling: eerst moet een stimuli als positief of negatief ervaren worden. Dan kan er fysiologische opwinding voorkomen.

o Rationalisatie kan de emotionele respons op een stimulus onderdrukken.

10.7.2 onbewuste processen bij de stimulusbeoordeling 2 verschillende herkenningsroutes waarbij emoties betrokken zijn:

o Onbewusteo Bewuste

Capgraswaan: de overtuiging dat vertrouwde mensen en dieren opeens hun vertrouwdheid verloren hebben en vervangen lijken te zijn door dubbelgangers.

10.7.3 cognities beïnvloeden de subjectieve ervaring twee verschillende manieren waarop cognities automatisch uitgelokte emoties

kunnen regelen.o Onderdrukking: Veranderen van de gedragsmatige reacties op emotie-

uitlokkende stimuli.o Herbeoordeling: Reduceren van emoties door de betekenis van de

stimulus te veranderen of door te focussen op 1 bepaald aspect van de situatie.

10.7.4 invloed van emoties op cognities doordat men zich slecht voelt, komen meer negatieve herinneringen naar

boven en dit bevestigd het negatieve gevoel. Zo komt men in een depressie. Mensen gaan meer aandacht besteden aan stimuli die aansluiten bij hun

gevoelens. Mensen hebben de neiging om dubbelzinnige stimuli te interpreteren op een

manier die in overeenstemming is met hun gevoelens.

42

Page 43: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Hoofdstuk 1414.1 Mentale stoornissen14.1.1 inleiding

mentale stoornis: een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en een significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren.

Psychopathologie: het deel van de wetenschap dat zich bezig houdt met de aard, de totstandkoming en de mogelijke behandeling en preventie van mentale stoornissen.

14.1.2 3 criteria om mentale stoornissen te definiëren. een grote afwijking van het gemiddelde:

o bijna alle menselijke eigenschappen hebben een normaalverdeling.o Statistische criterium: iemand wordt als abnormaal gezien wanneer hij

lager of hoger scoort dan twee standaarddeviaties van het gemiddelde. 5% van de bevolking is abnormaal.

Overtreden van een sociale norm: o In een samenleving of cultuur zijn bepaalde gedragsvormen aanvaardt

en andere niet.o Sociale criterium: abnormaal gedrag staat gelijk met gedrag dat afwijkt

van de maatschappelijke norm. Abnormaliteit is dus cultuurafhankelijk.

Persoonlijk lijden:o De gevolgen van de gedragingen, gedachten en gevoelens van de

persoon.o Persoonlijke criterium: wanneer een persoon chronisch lijdt of wanneer

een gedrag door de persoon zelf als nutteloos of schadelijk ervaren wordt.

Soms door externe factoren. Soms laat het onaanvaardbaar gedrag geen emotioneel leed na.

14.1.3 factoren die een rol spelen bij een mentale stoornis. biologische perspectief: lichamelijke disfuncties zijn de oorsprong van mentale

stoornissen.o Ontdekking van een biologische factor bij een stoornis zorg voor een

verandering in behandeling van de stoornis.o Hecht ook belang aan de genetische bijdrage tot mentale stoornissen.

Psychische perspectief: abnormaal gedrag vindt zijn oorsprong in de mentale processen die ten grondslag liggen aan het gedrag.

o Ook in de klassieke oudheid dacht men dit.o Aan het eind van de 19de eeuw door Jean Martin Charcot is het

startpunt. Onder hypnose liet hij patiënten een verlamming krijgen of

verdwijnen. Freud heeft Charot zijn theorie veralgemeend tot de

Psychoanalyse. Psychoanalyse is lang dominant maar wordt

weggedrongen door 3 andere stromingen.

43

Page 44: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Humanisme: mentale stoornis komt door een belemmering aan groei. Een stoornis verbeterd uit zichzelf, als ze zich kunnen ontplooien.

o Behaviorisme: mentale stoornis komt door een verkeerd leerproces. Men moet ze een ander gedrag leren.

o Cognitieve neuropsychiatrie: Om de stoornis te veranderen moet men eerst de cognities of gedachten veranderen die aan de basis liggen.

Sociale perspectief: de psychopathologie stelt in zijn extreemste vorm dat abnormaal gedrag niets anders is dan gedrag dat zich niet houdt aan de regels en de criteria van de maatschappij.

o Sterk beklemtoond toen de antipsychiatrie ontstond: gaf de schuld van de stoornissen aan de ziekmakende factoren in klinieken en in de maatschappij.

o De inhoud van waanideeën en hallucinaties verandert van de maatschappelijke evoluties.

o Mensen met een stoornis worden achteruitgeschoven. Maakt het moeilijker om weer normaal te functioneren.

o Sociale factoren verhogen de kans op een stoornis, vooral bij biologisch kwetsbare personen.

Diathese-stress-model: de kans dat iemand een stoornis vertoont, wordt bepaald door de kwetsbaarheid van de persoon en de mate van stress in de omgeving.

o De kwetsbaarheid wordt: Geërfd. Beïnvloed door de leefomstandigheden. Afhankelijk van de denkstijlen.

o Of de kwetsbaarheid zich in een stoornis zal omzetten hangt af van de mate van stress waarmee een individu geconfronteerd wordt.

Stress door de omgeving Stress door de manier waarop de persoon gebeurtenissen

waarneemt.o Het diathese-stress-model vormt een algemeen denkkader waarin de

bijdragen van biologische, psychische en sociale factoren tot elke mentale stoornis begrepen kunnen worden.

Demonologisch perspectief: de mogelijkheid dat de stoornis te wijten is aan bezetenheid door een geest wordt niet als valide beschouwd.

14.1.4 Classificeren: DSM Betrouwbaarheid van de beoordeling: Men moet een onderscheid maken

tussen welke fenomenen bij elkaar horen en welke niet. Validiteit: er moet een bruikbaar classificatieschema zijn. DSM: diagnostic and statistical manual of mental disorders. DSM-III en DSM-IV:

o De eerste twee edities van DSM waren psychoanalytisch geïnspireerd.o DSM-III wordt opgevat als een gedetailleerde beschrijving van de

symptomen die met een bepaalde stoornis gepaard gaan, zonder speculatie over de oorzaken van die symptomen.

o DSM-IV: verfijnde versie van DSM-III. Er is een grotere interbeoordeelaarsbetrouwbaarheid.

o DSM-IV heeft 5 assen. 1: welke klinische stoornis. 2: welke persoonlijkheidsstoornis. 3: lichamelijke symptomen en klachten.

44

Page 45: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

4: psychosociale en omgevingsgerelateerde stressfactoren. 5: algemene beoordeling van het functioneren.

Kritiek op DSM:o Mentale stoornissen benaderen vanuit een medisch model: een stoornis

is een ziekte.o Onderscheid tussen as 1 en as 2 is niet even duidelijk.o Systeem is enkel beschrijvend zonder theorie.o DSM is een typologie. Mensen worden in hokjes ondergebracht.

14.2 Stoornissen in de kinderleeftijd14.2.1 Autisme

kenmerken:o problemen in de sociale interactie: het kind vindt aandacht niet prettig.

Moeite om een theory of mind te ontwikkelen: de gedachten van anderen niet of onvoldoende kunnen ‘lezen’.

o Problemen met communicatie en taal: 20% leert nooit spreken. Bij anderen is het taalbegrip ernstig verstoord.

o Ontbreken van symbolisch spel: voorwerpen in een spel krijgen een andere betekenis, kinderen spelen een rol van iemand anders.

Dit kunnen autistische kinderen niet.o Behoefte aan structuur, herhaling en vaste ritmen: autisten kunnen

opgaan in herhaling van monotone, eenvoudige handelingen. Verstoring van deze patronen kan woede uitlokken.

Autisme is grotendeels erfelijk bepaald. Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven: Als kinderen niet

voldoen aan alle kenmerken, maar er wel voldoende vertonen om van een stoornis te spreken.

14.2.2 Syndroom van Asperger onderscheid tussen autisme en syndroom van Asperger is vooral gelegen in

het ontbreken van een klinisch significante beperking in de taal en het cognitieve vermogen bij het syndroom van Asperger.

o Daarom wordt de diagnose gegeven aan normaal of hoogbegaafde kinderen met autistische symptomen.

Kenmerk: o Houterigheid.o Motorische ontwikkeling is trager er blijft stuntelig.

14.3 Aan een middel gebonden stoornissen14.3.1 Inleiding

aan een middel gebonden stoornis: wanneer een persoon een psychoactief middel gebruikt waaronder de eigen gezondheid, de sociale relaties of het werk beginnen te lijden.

Misbruik van een middel verwijst naar een patroon van onaangepast gebruik dat significante beperkingen veroorzaakt.

Afhankelijkheid van een middel wordt gedefinieerd als misbruik dat gepaard gaat met minstens 3 kenmerken:

o Tolerantie voor het middel. (steeds meer nodig hebben)o Ontwenningsverschijnselen.o Langer gebruik dan geplant.o Geen succesvolle pogingen om gebruik in de hand te houden.o Lange tijd spenderen om aan het middel te komen.o Gebruik voortzetten ondanks de kennis dat gebruik slecht is.

45

Page 46: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

14.3.2 Alcoholmisbruik en –afhankelijkheid alcohol heeft een dubbel effect op de gemoedstoestand:

o kalmeringsmiddel.o Eerste delen die onderdrukt worden zijn de inhibitorische centra.

Factoren die alcoholafhankelijkheid vergroten:o Er is evidentie voor een erfelijke component bij alcoholafhankelijkheid.

Genetische factoren verklaren 1/3 van het ontstaan.o Omstandigheden in het gezin van herkomst verklaard ook 1/.o Het andere deel is individugebonden.

Mannen hebben minder reactiviteit op alcohol dan vrouwen. Mannen maken meer kans om een alcoholafhankelijkheid te ontwikkelen.

Psychologische factoren die afhankelijkheid vergroten:o Positieve bekrachtiging door aangename effecten.o Klassieke conditionering, in sommige omstandigheden krijgt men zin in

alcohol.o Observerend leren, normen overnemen van de groep waarin men zit.

Door de leerprocessen zijn er belangrijke culturele verschillen in de mate van misbruik en afhankelijkheid van alcohol.

14.4 Psychotische stoornissen14.4.1 inleiding

bij deze stoornissen komen wanen, hallucinaties en incoherente spraak voor.

14.4.2 Schizofrenie schizofrenie: de incoherente mentale processen en het gebrek aan voeling met

de sociale realiteit die sommige mentaal gestoorde patiënten karakteriseren. Schizofrenie is stabiel over verschillende culturen, maar ligt hoger bij mannen

dan bij vrouwen. Kenmerken:

o Wanen: is een overtuiging die wordt gehandhaafd ondanks argumenten en evidentie die voldoende moet zijn om haar te weerleggen

Soorten wanen: Verkeerde identificatie of interpretatie van sociale

situaties. Betrekkingswaan: normale voorwerpen of gedragingen

van andere personen hebben een speciale betekenis en zijn relevant voor patiënten.

Beinvloedingswaan: overtuiging dat men niet meer uit vrije wilt denkt, handelt of voelt, maar gecontroleerd wordt door iets anders.

Gedachten worden uitgezonden:o Denken dat hun gedachten voor iedereen

hoorbaar zijn.o Anderen kunnen zijn gedachten lezen en

beïnvloeden. Meestal onderdeel van achtervolgingswaan of grootheidswaan. Hardnekkigheid van de wanen heeft 3 oorzaken:

Geen andere mogelijkheid om met interne ervaringen om te gaan.

Niet meer in staat zijn om andere verklaringen te overwegen.

De voor de hand liggende verklaring (ik word gek) is te bedreigend.

o Hallucinaties: perceptuele ervaringen zonder bijbehorende fysische stimulus. Het horen van stemmen die commentaar geven op wat de persoon doet en denkt.

46

Page 47: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

De patiënt kan geen onderscheid meer maken tussen interne en externe stimuli.

o Onsamenhangende spraak: logische opeenvolging in gedachten gaat verloren.

Semantische en syntactische regels van de taal worden gevolgd maar de patiënt springt van de hak op de tak en gebruikt niet-bestaande woorden.

o Chaotisch of katatoon gedrag: gedrag als chaotisch bizar, geagiteerd of teruggetrokken.

o Vervlakking van affect.: emotionele reacties zijn verminderd of helemaal verdwenen.

Ernstige schommelingen in emoties. Positieve en negatieve symptomen:

o Bovengenoemde symptomen komen vaak in paren voor. Wanen + hallucinaties Geagiteerde bewegingen + affectvervlakking

o Positieve symptomen: men voegt iets toe aan het normale functioneren Vb: emotionele beroering, motorische agitatie, wanen,

hallucinaties,…o Negatieve symptomen: er ontbreekt iets bij het normale functioneren

Vb: gevoelsuiting, communicatieve vaardigheden, …

14.4.3 Types van schizofrenie er zijn 5 subtypes van schizofrenie:

o het katatone type: een afwisseling van periodes met agitatie en periode met verregaande teruggetrokkenheid.

o Ongedifferentieerde type: snel veranderende mix van de belangrijkste symptomen van schizofrenie.

o Paranoïde type: onlogische en snel veranderende wanen, gepaard met levendige hallucinaties.

o Resttype: lichtere indicaties van schizofrenie, vooral bij individuen in remissie.

14.4.4 Oorzaken van schizofrenie biologische factoren: schizofrenie wordt gedeeltelijk erfelijk bepaald.

o Dopaminehypothese: patiënt lijdt aan ofwel Te hoge concentraties van de neurotransmitter dopamine in de

hersenen Een extreme hoge gevoeligheid voor dopamine. Dopaminebanen spelen een rol bij:

Limbische systeem: regelen van emotioneel gedrag. Frontale cortex: controleren van gedragingen Subcorticale systemen: vlotte uitvoering van bewegingen.

Psychische factoren: o De psychoanalyse:

het gevolg van een regressie naar een vroeger stadium. Waardoor de patiënt in een fantasiewereld gaat leven.

o De behavioristen: een gevolg van een uit de hand gelopen bekrachtigingproces. waarbij bizarre gedragingen bekrachtigd werden door de

aandacht die ze trokken.o Deze 2 verklaringen zijn niet bruikbaar.o Elementen die de patiënt en de familie helpen:

De patiënt en familie goed informeren. Elementen die bescherming bieden bij de patiënt. Actief proberen omgaan met het horen van stemmen. Voorbereiden op een terugval.

Sociale factoren: schizofrenie is niet volledig erfelijk bepaald. Stress is een externe factor. De kans op terugval is groter naarmate de stress toeneemt.

47

Page 48: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Expressed emotion: er is spanning voor de patiënt en de familie voor terugval waardoor het risico op terugval verhoogt.

Familie is sterk begaan met de patiënt, denken dat ze veel over hebben voor de persoon.

Ze zijn hyperkritisch en wrokkig.o Expressed emotion komt meer voor bij negatieve symptomen dan bij

positieve symptomen.o Sociale factoren spelen een rol omdat ze de manier van manifesteren

van symptomen beïnvloeden.

14.5 stemmingsstoornissen14.5.1 inleiding

een stemming is een emotionele toestand die tamelijk lang duurt. Het is meestal minder intens als een emotie en niet gericht op een stimulus.

Stemmingsstoornissen zijn verstoringen in de stemming die leiden tot een neerslachtigheid of opgetogenheid.

Stemmingsstoornissen verschillen op basis van:o De ernst van de stoornis.o De duur van de stoornis.

14.5.2 Bipolaire stoornis bipolaire stoornis: een opeenvolging van 1 of meerdere manische en

depressieve episodes bij een individu.o Manische episode is een toestand van intense en onrealistische

gevoelens van opwinding en euforie.o Manische episode gaat gepaard met een groot energieverbruik, en

zorgt zo voor een depressieve episode.

14.5.3 depressieve stoornis depressieve stoornis: 5 symptomen binnen 2 weken met een verandering tgo

vroeger.o Depressieve stemmingo Vermindering interesse of pleziero Gewichtsveranderingo Verandering in slaappatroono Psychomotorische agitatieo Moeheid of verlies aan energieo Gevoelens van waardeloosheido Verminderd vermogen tot nadenkeno Terugkerende gedachten aan de dood.

Naast de emotionele component zijn er ook nog cognitieve en motivationele factoren.

4 risicogroepen voor depressieve stoornissen:o Isolerende manneno Werklozeno Gescheiden moederso Studenten

Depressiescores dalen naarmate de leeftijd toeneemt. Verschillende culturen hebben verschillende vormen van stoornissen.

14.5.4 Oorzaken van depressie biologische factoren:

o erfelijkheid speelt een rol.o Activiteit van de neuronen die via serotonine met elkaar communiceren

is verlaagd bij depressieve patiënten.o Verlaagde noradrenalineactiviteit zorgt voor vertraagde bewegingen en

minder vermogen om plezier te beleven.

48

Page 49: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Psychische factoren:o Psychoanalyse:

beschouwd een grote overeenkomst tussen depressie en rouwproces.

Een rouwend individu regresseerd naar het orale stadium (geen onderscheid tussen zichzelf en anderen).

Een depressie is een ingebeeld of symbolisch verlies. o Behaviorisme:

beschouwd dat een depressie een gevolg is van een verminderde positieve bekrachtiging vanuit de omgeving.

Onder invloed van stressfactoren in de omgeving zijn personen geneigd om uit het sociale leven te stappen.

Dit zet een vicieuze cirkel in gang. Vooral bij mensen met minder sociale vaardigheden.

o Cognitieve psychologie: Negatieve gevoelens en gedragingen zijn het gevolg van

negatieve gedachten. Negatieve kijkt trekt de betrokkene in een depressie Alles wordt negatief gekleurd.

o Selgiman: Aangeleerde hulpeloosheid verklaard hoe negatieve

overtuigingen ontstaan en tot depressie leiden. Depressieve mensen hebben geleerd om zichzelf te beschouwen

als iemand die geen controle of invloed heeft op gebeurtenissen. Aangeleerde hulpeloosheid leidt tot 3 tekorten:

Motivationele tekorten Cognitieve tekorten Emotionele tekorten

Mensen proberen een situatie te verklaren door attributies te maken op 3 dimensies:

Intern/extern: het ligt aan mij/het ligt aan een ander. Globaal/specifiek: het is altijd zo/het is alleen nu zo. Stabiel/veranderbaar: dit zal zo blijven/ik kan dit

veranderen. Een interne, globale en stabiele attributie verhoogt kans op

depressie.o Sommige mensen hebben de neiging om zich op hun gevoelens te

fixeren wanneer het niet goed gaat, en zich alleen nog bezig houden met hun symptomen.

Mannen vertonen meer ontsnappingsgedrag dan vrouwen Gezond: sport doen. Ongezond: middelgebonden stoornis ontwikkelen.

Vrouwen zullen meer angststoornissen of depressies ontwikkelen.

Sociale factoren:o Depressies ontstaan meestal door een stresserende gebeurtenis.o Depressie komt vaker voor bij vrouwen door:

Vrouwen hebben meer kans om met stresserende gebeurtenissen geconfronteerd te worden.

Vrouwen krijgen sneller de diagnose depressie opgestempeld dan mannen.

o Het al dan niet hebben van een partner heeft ook een invloed op depressie.

o Het al dan niet hebben van werk heeft ook een invloed op depressie. Integratie binnen het diathese-stress-model:

49

Page 50: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Biologische en psychische factoren bepalen de kwetsbaarheid van een individu en de manier waarop de persoon een gebeurtenis zal interpreteren.

o Sociale factoren kunnen op het individu inwerken en de balans doen doorslaan naar een depressieve stoornis.

14.6 angststoornissen14.6.1 inleiding

angststoornis: een ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder realistische aanleiding.

Onderverdelingen:o Paniekstoornisseno Specifieke fobieëno Sociale fobieëno Veralgemeende angststoornisseno Obsessieve-compulsieve stoornisseno Posttraumatische stressstoornisseno Acute stressstoorniso Middelgeïnduceerde angststoornissen

14.6.2 Fobieën specifieke fobieën: intense angstreacties op voorwerpen of activiteiten

waarvan het gevaar niet in verhouding staat tot de hevigheid van de reactie.o Klassieke conditionering: een neutrale stimuli kan een schrikreactie

uitlokken als die geassocieerd wordt met een schrikaanjagende ervaring.

o Observerend leren: angst krijgen voor voorwerpen op basis hiervan.o Operante conditionering: Vermijdingsreacties bij fobieën worden

versterkt door bekrachtiging. Negatieve bekrachtiging: men ontsnapt aan de gevolgen. Positieve bekrachtiging: de persoon krijgt aandacht.

Sociale fobieën: een angst om negatief beoordeeld te worden of in verlegenheid gebracht te worden in sociale situaties.

14.6.3 veralgemeende angststoornis veralgemeende angststoornis: overmatige chronische bezorgdheid over een

reeks van gebeurtenissen en activiteiten.o Tijdens 6 maanden 3 van de symptomen:

Rusteloosheid Vermoeidheid Moeite om te concentreren Geïrriteerdheid Spierspanning Slaapstoornissen

14.6.4 Paniekstoornis paniekstoornis: krijgen van onverwachte paniekaanvallen zonder aanwijsbare

oorzaak.o Paniekaanval wordt gekenmerkt door symptomen:

Kortademigheid Hartkloppingen Zweten Bibberen

50

Page 51: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Duizeligheido Aanvallen zijn niet te voorspellen, maar komen meer voor in situaties

met lichte spanning. Vb: autorijden, grote ruimte/menigte zijn, …

o Anticipatorische angst: angst voor plaatsen die een dergelijke aanval zouden kunnen uitlokken.

o Agrofobie: mensen met paniekaanvallen blijven thuis omdat ze bang zijn dat ze een aanval zullen krijgen als ze naar buiten gaan.

14.6.5 obsessieve-compulsieve stoornis obsessieve-compulsieve stoornis: gekenmerkt door het voorkomen van

terugkerende, ongewilde en opdringerige dwanggedachten of dwangbeelden die gepaard gaan met dwanghandelingen die de betrokkene meent te moeten uitvoeren om de dwanggedachten te neutraliseren en de gevreesde situatie te voorkomen.

o Heeft vaak te maken met smetvrees.o Mogelijke oorzaken:

Ontregeling in het hersencircuit dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van primitieve gedragspatronen.

Lichte geheugenproblemen, waardoor ze moeilijk kunnen bijhouden wat ze al gedaan hebben.

o Ze verschillen van gewone mensen doordat ze belang hechten aan deze obsessies.

o Men vermoedt dat de dwanghandelingen in stand gehouden worden door negatieve bekrachtiging.

14.7 somatoforme stoornissen14.7.1 inleiding

somatoforme stoornissen: groep van aandoeningen waarbij lichamelijke klachten en handicaps ervaren worden zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak.

o Dit wordt niet gespeeld, de patiënt gelooft dat er iets fout is op medisch vlak.

Somatisering: de uiting van psychische problemen via lichamelijke klachten.

14.7.2 conversiestoornis conversiestoornis: men is niet meer in staat om een bepaald lichaamsdeel te

gebruiken.o Vroeger werd dit hysterie genoemd.o Psychoanalyse:

Angst ten gevolge van een verdrongen seksueel conflict wordt omgezet in een verlies aan sensorisch of motorisch functioneren.

o Behaviorisme: Een manier om aan angst en stress te ontsnappen of om

aandacht te trekken.

14.7.3 hypochondrie en de ongedifferentieerde somatoforme stoornis hypochondrie: een vrees om een ernstige ziekte te hebben, gebaseerd op een

misinterpretatie van lichamelijke symptomen. Ongedifferentieerde somatoforme stoornis: lichamelijke klachten

(vermoeidheid, duizeligheid, verlies van eetlust of maagdarmproblemen) zonder dat er een lichamelijke toestand is die de ernst van de symptomen kan verklaren.

Verklaring:o Door post-mortem analyses blijkt dat het een gevolg kan zijn van een

hersentumor.

14.8 dissociatieve stoornissen

51

Page 52: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

14.8.1 inleiding dissociatieve stoornissen: aandoeningen waarbij er een verstoring voorkomt in

het identiteitsgevoel van de persoon.o Een deel van het bewustzijn heeft zich afgesplitst van de rest.

Oorzaken:o Stress ontwijken.o Angst ontwijken.o Levensproblemen het hoofd bieden.

14.8.2 dissociatieve amnesie, fuge en identiteitsstoornis dissociatieve amnesie: het onvermogen om belangrijke persoonlijke informatie

te herinneren als gevolg van een traumatische of stresserende ervaring.o Onderscheid tussen 4 types van dissociatieve amnesie:

Gelokaliseerd: geen herinneringen uit een bepaalde periode. Selectief: sommige dingen vergeten. Veralgemeend: volledige levensgeschiedenis vergeten. Continu: niets meer herinneren tot een bepaald punt in het

verleden.o Bij dissociatieve amnesie wordt het episodische geheugen

ontoegankelijk. Procedurele, semantische en werkgeheugen blijven intact.

Dissociatieve fuge: vergeet de eigen identiteit en trekt weg uit de vertrouwde omgeving en neemt een nieuwe identiteit aan.

o De persoon ontwaakt dan en vindt zichzelf terug in een vreemde omgeving zonder te weten hoe hij daar gekomen is.

Dissociatieve identiteitsstoornis: dissociatie tussen 2 of meer persoonlijkheden, die van elkaar verschillen en elkaar afwisselen.

o Amnesie is een belangrijk kenmerk in de stoornis: de ene persoonlijkheid weet niet wat de andere persoonlijkheid doet.

14.9 prevalentie van mentale stoornissen14.9.1 cijfers

voor conclusies te trekken uit cijfers moet we 3 vragen stellen:o welke definitie van de stoornis werd gebruikt?

Belang van een algemeen aanvaard classificatieschema: DSM. Soms wijkt de DSM af van wat mensen denken te weten

over een stoornis. DSM laat ruimte voor interpretatie.

o Gaat het om incidentie of prevalentie? Incidentie gaat het om hoeveel procent nieuwe gevallen zijn er. Prevalentie gaat het om hoeveel procent gevallen zijn er in de

bevolking.o Over welke periode werden de cijfers berekend?

Hoe langer de tijdsperiode, hoe hoger het cijfer.

14.9.2 prevalentie en co-morbiditeit co-morbiditeit: het feit dat mensen aan meer dan 1 stoornis tegelijk kunnen

lijden.o Mensen met een angststoornis hebben een verhoogde kans op een

depressieve stoornis. Een onderschatting van de prevalentie komt door:

o Een aantal problemen mensen niet beletten om een ‘normaal’ bestaan te leiden.

o Sommige problemen worden verzwegen en in stilte gedragen.

14.10 media en stoornissen14.10.1beïnvloeding

52

Page 53: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

stereotype: een verzameling van overwegend negatieve, vaststaande, simplistische en overdreven gegeneraliseerde opvattingen over een groep van mensen.

Stigmatisatie: het aanbrengen van een schandvlek op iemands reputatie. 2 elementen:

o Extern stigma verwijst naar de onfaire behandeling die men krijgt van anderen.

o Intern stigma verwijst naar de schaamte en de verwachting van discriminatie die gestigmatiseerde personen voelen en die hen weerhoudt om over hun ervaringen te praten en hulp te zoeken.

Waarom hebben mensen een negatieve kijk op mensen met een mentale stoornis?

o Mensen zijn slechts beperkt in aanraking gekomen met stoornissen. Parate kennis is gering.

o Informatiebronnen waarom men zich baseert. De media geeft een vertekent beeld.

Hoofdstuk 1515.1 Behandeling van mentale stoornissen15.1.1 het ontstaan

vroeger: leefden ze aan de rand van de samenleving. 16e eeuw: de invloed van de staat.

o De overheid ging een doelgerichter beleid voeren ten aanzien van de randgroepen, die niet economisch bruikbaar waren.

o Tuchthuizen worden gesticht.o Patiënten worden er vastgeketend aan celwanden.o Ze moeten optreden als een circus.

1793: Pinel: een humane behandeling voor de patiënten.o De behandeling blijft beperkt, maar ze zitten niet meer aan ketens.

1950: groter verandering door:o Geneesmiddelen die ontdekt worden.o Andere omgang van de samenleving.

Initiatieven opzetten om ze te laten integreren en een zinvol bestaan te geven.

15.1.2 Therapeutische benaderingen biologische behandelingen: gaat uit van een fysiologische of biochemische

visie op mentale problemen.o Men moet de lichamelijke processen veranderen door geneesmiddelen

om het gedrag en de emoties te kunnen veranderen. Psychotherapeutische behandelingen: gevoelens, gedachten en gedragingen

van een patiënt proberen veranderen door gesprekken. Deze twee vormen worden nu gecombineerd binnen een geïntegreerde

behandeling.

15.1.3 Types van Therapeuten Psychiaters: een medicus die een aanvullende opleiding psychiatrie gevolgd

heeft. Ze hebben wettelijke bevoegdheid om een biologische behandeling voor te schrijven.

Klinische psychologen: universitair masterdiploma in de psychologie. Bacheloropleidingen: psychologisch assistent, maatschappelijk werker, sociaal-

pedagogisch hulpverlener. Gericht op het helpen van mensen door gebruik te maken van psychotherapeutische technieken.

Verpleger psychiatrie: studie verpleegkunde met specialisatie in de psychiatrie.

53

Page 54: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

15.2 Biologische therapiebenaderingen15.2.1 Geneesmiddelentherapie

geneesmiddelentherapie: chemische stoffen gebruiken om gedrag, emoties en cognities in gunstige zin te beïnvloeden.

o Zorgt ervoor dat veel mensen ambulant behandelt kunnen worden en niet opgenomen moeten worden.

De geneesmiddelen grijpen in op de chemische component van de neuronale activiteit.

Geneesmiddelen kunnen het effect van een neurotransmitter verhogen:o Aanmaak verhogen.o Heropname verhinderen.o Ontvangende cel gevoeliger maken.

Geneesmiddelen kunnen het effect van een neurotransmitter verlagen door:o Aanmaak belemmeren.o Heropname bevorderen.o Receptoren blokkeren.

Angstdempende geneesmiddelen onderdrukken de activiteit van het centrale zenuwstelsel en hebben daardoor een kalmerend effect. Er zijn 4 groepen:

o Barbituraten: Zelden voorgeschreven. Zeer verslavend. Ernstige ontwenningsverschijnsels.

o Benzodiazepines: Behandeling van een veralgemeende angststoornis. Rechtstreeks inwerken op de angst. Verslavend. Ontwenningsverschijnselen. Vb: valium

o Bètablokkers: Tegen hoge bloeddruk. Vermindering van hartkloppingen. Voorgeschreven bij mensen met plankenkoorts/vliegangst.

o Antidepressiva: Tegenwoordig begint men met antidepressiva aan het begin van

een geneesmiddelenkuur. Tranquillizers worden gebruikt voor mensen die niet op het

eerste middel reageren.

Antidepressiva verlichten de symptomen van een depressieve stoornis. 3 grote types:

o Tricyclische verbindingen: Verbeterd de stemming van de patiënt. Geeft de patiënt energie. Heropname van serotonine en noradrenaline afremmen.

o Monoamine oxidase inhibitoren (MAOI): Weinig voorgeschreven wegens grote kans op bijwerkingen.

o Selectieve serotonine heropname inhibitoren: Minste bijwerkingen. Eerste keuze bij een behandeling. Verhoogt de aanwezigheid van serotonine in de synaptische

spleet omdat ze de heropname van deze neurotransmitter onderdrukt.

Vb: prozac Antidepressiva zijn minder geschikt om een bipolaire stoornis te behandelen.

o Hiervoor gebruikt men Lithium. Neveneffecten:

54

Page 55: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Dorst. Last aan nieren. Last aan schildklieren.

Antispychotica zijn geneesmiddelen die gebruikt worden bij de behandeling van schizofrenie en andere psychotische stoornissen.

o Vb: Haldol: men wordt minder slaperig en suf.o Vermindering van de dopaminegerelateerde activiteit in de hersenen.o Dopamine is nodig voor een vlotte en soepele uitvoering van

bewegingen.o Bijwerkingen: Taradieve dyskinesie: controle over de spieren wordt

verstoord. Tweede generatie antipsychotica: minder bijwerkingen in de

bewegingscontrole.o Atypische antipsychotica: inwerken op:

Dopamine Serotonine Noradrenaline

o Vb: Clozapine.

15.2.2 Elektorconvulsieve therapie elektroconvulsieve therapie (ECT): het toedienen van elektrische stroomstoten

in de hersenen. ECT is een controversiële maar effectieve techniek.

o Behandeling bij zwaar depressieve mensen.o Stuiptrekking van een spier kan tot verrekken of breuken leiden.o Daarom wordt een spierontspannend middel toegediend.o Bijwerkingen: angst, desoriëntatie, geheugenverlies.

Herhaalde stimulatie van de linkse frontale lob lijkt een effect te hebben bij depressie.

15.2.3 Psychochirurgie Psychochirurgie: men gebruikt een chirurgische ingreep om cognitieve en

emotionele stoornissen te behandelen. Frontale lobotomie: Vezels tussen de frontale lobben en emotionele

controlecentra in het limbische systeem doorsnijden.o Bij ernstig gestoorde psychotici die extreem emotioneel en gewelddadig

waren.o Eerst leek het een succeso Daarna bleek dat de patiënten permanent invalide waren.

15.2.4 Lichttherapie en psychomotorische therapie Lichttherapie:

o sommige mensen worden depressies door een tekort aan zonlicht. Dit zijn mensen met een seizoensgebonden stemmingsstoornis. Oorzaak: afscheiding van te veel melatonine door de

pijnappelklier.o Hierbij gebruikt men lichttherapie: een kuur waarbij de patiënt ‘s

morgens blootgesteld wordt aan fel kunstlicht. Dit onderdrukt de productie van melatonine.

Psychomotorische therapie:o Een gebrek aan beweging heeft een negatief effect op het gemoed.o Psychomotorische therapie: een behandelingsvorm waarbij

bewegingsactiviteiten geïntegreerd worden binnen een psychotherapie.

55

Page 56: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

15.2.5 doeltreffendheid van de biologische therapieën Placebo-effect: een fysiologische of psychologische respons op een substantie

of procedure die geen farmacologische of therapeutische componenten bevat.o Om het placebo-effect te onderzoeken maakt men gebruik van een

dubbelblinde, gerandomiseerde, placebogecontroleerde studie.o Hier zijn 3 voorwaarden bij:

Twee condities: Experimentele conditie. Placeboconditie.

Patiënten moeten op toevallige wijze verdeeld worden over die condities.

De experimentator mag niet weten wie het placebo heeft en wie de experimentele.

o Els de geteste stof werkzaam is, dan zullen de personen in de experimentele conditie zich beter voelen dan de proefpersonen in de placeboconditie.

o Therapie-effectgrootte: De mate van verandering tussen de experimentele en de placeboconditie.

Therapie is bruikbaar wanneer een effecgrootte groter is dan +0.5

Vanaf +1.0 heeft men te maken met een effectieve therapie. Effectiviteit bij angst- en stemmingsstoornissen:

o Alle therapieën zijn bruikbaar, maar niet iedereen is symptoomvrij.o Bij alle behandelingen treed een placebo-effect op.o De verschillen in effectiviteit hangt samen met het placebo-effect.

Hoe effectiever een therapie, hoe meer placebo-effect. Verklaringen voor het placebo-effect:

o Een placeboconditie blijkt in de hersenen een vergelijkbare activiteit uit te lokken als een werkzame stof, namelijk een grotere afscheiding van endorfine en dopamine.

o 3 factoren spelen een rol bij het placebo-effect: Klassieke conditionering van emoties door te denken dat

behandeling altijd werkt. Creëren van de cognitieve verwachting dat het beter zal gaan. Het placebo-effect werkt enkel als de persoon gemotiveerd is om

te verbeteren.o Placebo-effect is het gevolg van spontaan herstel.

15.3 psychologische therapiebenaderingen15.3.1 gemeenschappelijke kenmerken van psychotherapie

psychotherapieën zijn gericht op het helpen van patiënten door hun nieuwe en betere inzichten te bieden.

Psychotherapie is gebaseerd op de vaststelling dat mensen vaak problemen oplossen door er met anderen op een constructieve manier over te praten.

o Zelf wanneer een stoornis een lichamelijke oorzaak heeft. Het veranderen van verkeerd gegroeide percepties, reacties en verwachtingen

een langdurig proces is dat veel energie vergt van de patiënt.o Er moet een stappenplan gemaakt worden.

56

Page 57: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Psychotherapeuten vertrouwen hun patiënten dat ze hun moeilijkheden zullen overwinnen.

o De patiënt moet het gevoel krijgen dat hij zijn problemen kan beheersen.

o Men gaat het beheersingsgevoel herstellen door: De symptomen te benoemen. De patiënt succes te laten ervaren in de therapie.

Psychotherapeuten zijn experts die op basis van onderzoek en hun ervaring, adviezen geven over het algemeen werken.

15.3.2 ethiek men veranderd het gedrag van de persoon.

o Wiens waarden gaan in het nieuwe gedrag weerspiegelt zijn? Die van de patiënt? Die van de therapeut? Die van de maatschappij?

Vertrouwelijkheid: het recht op privacy, wat zijn zeggen moet vertrouwelijk blijven.

o Die vertrouwelijkheid is wettelijk vast gelegd. Tarasoff-beslissing: therapeuten moeten mogelijke slachtoffers van hun

patiënten waarschuwen wanneer deze in gevaar zijn. Maximale honorarium: het feit dat men bij de eigen expertise moet blijven,

welke binding men mag hebben met organisaties die een rol kunnen spelen in het leven van de patiënt en hun gezin.

15.4 psychoanalytische therapieën15.4.1 Vrije associatie, droomanalyse, interpretatie van afweermechanismen

klassieke psychoanalyse: werd ontwikkeld door Freud.o Mentale stoornissen zijn het gevolg van een onbewust conflict in het EX,

dat tot stond gekomen is tijdens de psychoseksuele ontwikkeling en geleid heeft tot een fixatie of regressie in een van de stadia.

Vrije associatie: als de patiënt ongeremd praat, dan wordt de kans groter dat elementen van het onopgeloste conflict in het Es naar buiten komen.

Droomanalyse: onderscheid tussen:o manifeste droominhoud: wat de patiënt zich herinnert van de droom.o latente inhoud: waar de droom werkelijk over gaat.

Interpretatie van afweermechanismen: het Ich gebruikt afweermechanismen om zichzelf te vrijwaren van de angstaanjagende gedachten uit het Es.

o Deze afweermechanismen werken onbewust en bestaan in een gezond geval uit verplaatsing en sublimatie:

Verplaatsing: onaanvaardbare impuls wordt op een veilige manier tot uiting gebracht.

Sublimatie: gefrustreerde seksuele energie wordt in een andere creatieve activiteit omgezet.

o Andere afweermechanismen zijn minder gezond: Ontkenning: niet aanvaarden van een negatieve impuls. Projectie: het toeschrijven van een eigen impuls aan iemand

anders. Neurose: Als de persoon contact behoudt met de realiteit. Psychose: als de patiënt regresseert naar een vorig ontwikkelingsstadium.

15.4.2 weerstand, overdracht, catharsis onbewuste conflicten moeten in het bewustzijn gebracht worden en van hun

energie ontdaan worden. Hierbij zijn 3 processen:o weerstand: de patiënt zal weerstand bieden tegen de pogingen van de

therapeut om de conflicten te duiden.o Overdacht: huidige en vroegere emoties ten opzichte van belangrijke

personen zullen overgedragen worden op de therapeut.

57

Page 58: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Catharsis: het wegvallen van de spanningen en angsten nadat men zich bewust geworden is van de onderdrukte ideeën, verlangens, wensen, herinneringen.

Catharsis in de psychoanalytische therapie wijst op 2 assumpties:o Problemen worden veroorzaakt door verdrongen, onbewuste conflicten.o Deze problemen worden verholpen door onbewuste conflicten in het

bewustzijn te brengen en van hun energie te ontdoen.

15.4.3 Psychoanalyse sinds Freud interpersoonlijke psychotherapie: deze therapie heeft haar focus verlegd van

de onbewuste conflicten in het individu naar het patroon van relaties dat de patiënt heeft met belangrijke anderen.

o Dit wordt vooral gebruikt bij een depressie. Er zijn 7 kenmerken die in grote mate aanwezig zijn binnen de recente, niet

intensieve psychoanalytische therapieën:o Klemtoon op emotieso Verkennen van pogingen van de patiënt die vooruitgang belemmeren.o Terugkerend patroon in de gevoelens zoeken.o Aandacht hebben voor het verleden.o Belang hechten aan ervaringen met andere belangrijke personen.o Waarde aan therapeutische relatie en wat daarin tot uiting komt.o Open voor wensen, dromen, fantasieën van de patiënt.

15.5 Humanistische therapieën15.5.1 inleiding

humanistische psychologen leggen de nadruk op de subjectieve interpretaties die mensen geven aan gebeurtenissen.

Stoornissen zijn het gevolg van een blokkade in de natuurlijke groei, door een verkeerde perceptie.

Cliëntgerichte therapie en focustherapie zijn gebaseerd op:o Therapie is een ontmoeting tussen gelijken.o Cliënten zullen zichzelf verbeteren als ze hiertoe kans krijgen.o Cliënt moet zich aanvaard voelen.o Cliënten blijven verantwoordelijk voor hun denken en hun gedrag.

15.5.1 Cliëntgerichte therapie Carl Rogers: grondlegger van de cliëntgerichte therapie. Het is een alternatief

voor de psychoanalyse. En verschilt van de psychoanalyse door: Cliënt staat centraal en niet de therapeut. Probleem betreft bewuste ervaringen. Klemtoon ligt in het heden. Gedrag wordt bepaald door een aangeboren geboefte om te

groeien, niet door seksuele impulsen.

3 kwaliteiten nodig voor een goede therapeutische relatie:o Onvoorwaardelijke positieve aanvaarding: verwijst naar de aanvaarding

van de cliënt, ongeacht wat die zegt of doet.o Empathie: het meevoelen met wat de cliënt doormaakt, manifesteert

zich doordat de therapeut de emotionele inhoud van wat de cliënt zegt, opnieuw naar de cliënt reflecteert.

Op basis van reflectie kunnen de cliënten de therapeut verbeteren of een beter inzicht geven.

58

Page 59: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Authenticiteit: er moet een overeenkomst zijn tussen wat zij voelen en wat zij tegen de cliënt zeggen of hij zij zich tegenover de cliënt gedragen.

Doel: o het opheffen van de incongruentie die er bestaat tussen het actuele zelf

en het ideale zelf van de cliënt.o Loskomen van de onrealistische verwachtingen die ze over zichzelf

hebben.

15.5.2 focussen focustherapie: ons focussen op de lichamelijke reacties om te leren wat goed

en niet goed is voor ons.

15.6 gedragstherapieën15.6.1 inleiding

gedragstherapie: een vorm van psychotherapie die het gedrag van een cliënt probeert te veranderen door de wetten en de principes van de leertheorie toe te passen. Mensen met een mentale stoornis hebben verkeerde gedragingen aangeleerd.

Functionele analyse: hier worden de problematische gedragingen van de cliënt in kaart gebracht samen met de situaties die ze uitlokken.

15.6.2 technieken op basis van klassieke conditionering binnen mentale stoornissen komen twee vormen van ongepaste emotionele

reacties voor:o overdreven irrationele angst: fobieën, obsessieve-compulsieve

stoornissen.o Ongepaste seksuele opwinding: exhibitionisme, voyeurisme.

Systematische desensitisatie: wordt vooral gebruikt bij angststoornissen. Men leert een positieve respons te geven bij een stimulus die angst uitlokt.

o cliënten confronteren met de gevreesde stimulus en hun te beletten het ontsnappingsgedrag te vertonen.

o Een stimulushiërarchie: opstellen van een lijst met angstoproepende situaties beginnend bij zeer mild en oplopend tot zeer ernstig.

Als de stimulushiërarchie is opgesteld en de relaxatietechnieken geleerd zijn, begint de cliënt met zich een beeld te vormen van het minst bedreigende item uit de lijst.

Daarna gaat hij over naar de volgende stap. Deze techniek leidt tot extinctie van de geconditioneerde angst.

Flooding: men confronteert cliënten met een situatie die voor hen beangstigend is en laat hen ervaren dat de angst niet beantwoordt aan de daadwerkelijke gevolgen.

Implosietherapie: variant van floodingtherapie waarbij de angstaanjagende stimulus niet werkelijk ervaren wordt maar enkel in de verbeelding opgeroepen wordt.

Aversietherapie: wordt toegepast bij cliënten die een ongepaste stimulus of activiteit als attractief ervaren. De aanvankelijk attractieve stimulus werd onaantrekkelijk gemaakt door hem te paren aan onaangename of aversieve gebeurtenissen.

15.6.3 technieken op basis van operante conditionering token economy: de patiënten krijgen punten voor goed gedrag. Deze punten

kunnen ingeruild worden voor privileges en hebbedingen.

15.6.4 technieken op basis van observerend leren Modeling: men gaat cliënten gedragingen aanleren door ze voor te doen.

59

Page 60: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Maakt dikwijls deel uit van flooding. Observerend leren is een essentiële component van groepstherapie, omdat de

deelnemers hier kunnen leren door elkaar te observeren.

15.7 cognitieve therapieën15.7.1 inleiding

om gedrag te veranderen volstaat het niet om het gewenste gedrag te bekrachtigen en het ongewenste gedrag straffen, maar men moet ook de cognities veranderen.

Cognitieve therapieën: concentreren zich op het ter discussie stellen en vervangen van slecht aangepaste overtuigingen die de cliënten hebben.

15.7.2 rationeel-emotieve therapie rationeel-emotieve therapie (RET): gaat uit van de veronderstelling dat veel

mensen onrealistische en perfectionistische overtuigingen hebben, die hen ertoe aanzetten om irrationeel gedrag te stellen en hen ook te vaak een gevoel geeft van mislukking.

De therapeut zal letten op irrationele uitspraken bij de cliënt en die ter discussie stellen.

Ter discussie stellen van die uitspraken gebeurd adhv 5 stappen (abc van de emoties)

o Activating event: welke situatie lokt een emotie uit?o Beliefs: welke opvattingen zijn er op dat moment?o Consequences: welke gevolgen hebben deze opvattingen?o Dispute: zijn deze opvattingen rationeel?o Effect: welk effect kan er verwacht worden?

De therapeut leert de cliënt om op een betere manier om te gaan met de realiteit.

15.7.3 Cognitieve therapie van Beck mensen met psychische problemen hebben disfunctionele cognities over

zichzelf, de toekomst en de wereld. Dit geeft aanleiding tot negatieve gevoelens.

Ze slepen de persoon mee in een negatieve spiraal die een depressie veroorzaakt en in stand houdt. Factoren die hiertoe bijdragen:

o Neiging om conclusies te trekken op basis van de gevoelens die men heeft.

o Onrealistisch uitvergroten van een detail.o Overgeneralisatie.o Alle negatieve gebeurtenissen op zichzelf betrekken.o Zwart-wit denken.

Er zijn twee types mensen extra kwetsbaar voor het ontwikkelen van een depressie:

o Sociaal afhankelijke type, het leven is zinvol als er goede relaties zijn.o Mensen die sterk prestatiegericht zijn en kritisch over hun prestaties tot

dusver. Cognitieve therapie van beck: veranderen de cliënten hun overtuigingen niet

op basis van een debat zoals bij de RET maar worden ze aangemoedigd om zelf informatie over hun overtuigingen te winnen.

o Stap voor stap worden de irrationele overtuigingen overwonnen, zodat de cliënten minder kwetsbaar zijn in hun omgang met de wereld.

15.7.4 andere cognitieve technieken stop zeggen: het herkennen van een spiraal van negatieve gedachten en deze

op tijd stoppen. Rationele herstructurering: problematische attitudes en gedachten gaat men

op een rationele manier structureren. Positief denken: mensen die positief denken voelen zich minder snel wanhopig

en geblokkeerd bij een uitdaging.

60

Page 61: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Probleemoplossingvaardigheden verbeteren: leren van betere vaardigheden om problemen op te lossen en beslissingen te nemen. Is mogelijk bij elke leeftijdsgroep.

Attributieverandering: aan attributie is het toeschrijven van oorzaken aan de gedragingen die mensen vertonen, inclusief de gedragingen die men zelf vertoont.

o Problemen doordat mensen ervaringen toeschrijven aan verkeerde oorzaken.

15.8 andere therapieën15.8.1 huwelijks- en gezinstherapie

systeemtherapie: een therapie waarbij men ervan uitgaat dat veel problemen niet louter persoonsgebonden zijn, maar ontstaan en onderhouden worden binnen de context van relaties waarin de betrokkene zich bevindt.

Huwelijkstherapie: man en vrouw worden samen behandeld. Er wordt gekeken naar hun relatiemoeilijkheden. Problemen:

o Niet allebei de partners zijn even gemotiveerd.o Ontrouwheid van een partner.o Niet rustig te bespreken.o Uiteenlopende verwachtingen.

Gezinstherapie: gedragsmoeilijkheden bij peuters en kleuters en relatieproblemen met kinderen in de adolescentie.

o Binnen een gedragstherapeutisch kader zal men nagaan hoe leden van een gezin ongewenst gedrag bekrachtigen, zonder dit te beseffen.

15.8.2 groepstherapie hier zijn meerdere cliënten aanwezig onder leiding van een therapeut. De

leden kennen elkaar niet. De voordelen:

o Besparing in kosten, inspanningen en tijd.o Cliënten met elkaar zien omgaan.o Meer relatievormen mogelijk.o Minder eenzaamheid.o Feedback van de groep.o Meer over zichzelf prijs geven.o Leren door observeren.o Elkaar helpen zorgt voor een goed zelfbeeld.

De groepsleden delen iets belangrijks. Een gemeenschappelijk doel. Zelfhulpgroepen: deze groepen worden meestal bijeengeroepen door

patiënten/familieleden die met eenzelfde situatie geconfronteerd worden.

15.8.3 gemeenschapsvoorzieningen desinstitutionalisering uit de jaren 50-601 was niet enkel een gevolg van de

beschikbaarheid van geneesmiddelen, maar ook van het feit dat men de getroffenen meer mogelijkheden bood om in de maatschappij te blijven functioneren.

Preventie: verhinderen dat iemand in een inrichting opgenomen wordt. 3 vormen van preventie:

o Primaire presentie: een aandoening voorkomen door de oorzaken weg te nemen.

Doelgroep: gezonde populatie.o Secundaire preventie: getroffenen in een zo vroeg mogelijk stadium op

te sporen en te helpen. Doelgroep: personen met een verhoogd risico. Ambulante gezondheidscentra: richt zich tot iedereen die in

geestelijke nood zit en een vorm van begeleiding wil.o Tertiaire preventie: zelfredzaam maken en houden van mensen bij wie

een aandoening is vastgesteld zodat zij onafhankelijk en optimaal kunnen blijven functioneren.

61

Page 62: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Tussenhuis: een huis in een gewone buurt, waarbij de begeleiding minder intens is en de klemtoon ligt op de reïntegratie van de bewoners in de maatschappij.

15.9 de doeltreffendheid van psychotherapieën15.9.1 werkt psychotherapie

er zijn iets lagere placebo-effecten bij psychotherapieën dan bij farmacotherapieën. Door:

o placebocondities minder sterk op behandelingscondities lijken.o De cliënt is zelfden helemaal blind over het feit in welke conditie hij zit.

Grote overeenkomst tussen de effectgroottes van de psychotherapieën en de geneesmiddelentherapieën.

Succes van psychotherapieën bij de behandeling van specifieke fobieën en obsessieve-compulsieve stoornissen.

15.9.2 welke factoren bepalen succes er bestaat weinig evidentie voor systematische verschillen tussen de grote

therapiebenaderingen. Het effect van de 5 therapierichtingen is nagenoeg gelijk. Bonafide therapieën: therapieën waarbij een grote groep in de gemeenschap

gelooft dat ze heilzaam zijn omdat:o Ze gebaseerd zijn op een coherente psychologische theorie.o Ze een wetenschappelijke basis hebben.o Gegeven worden door officieel opgeleide therapeuten.

Factoren die ertoe bijdragen dat alle bonafide therapieën gelijklopen:o Elke therapie biedt hoop, creëert orde, demogelijkheid om te praten,

raad en initiatief. o De therapiesessies verlopen grotendeels gelijksoortig.o Therapeuten hebben de basistechnieken van de verschillende

benaderingen. Ze zullen hun aanpak aanpassen afhankelijk van het probleem.

Factoren die wel een verschil maken:o Sommige stoornissen zijn beter te behandelen dan andere.o Persoonskenmerken van een cliënt.o Kenmerken van de therapeut.o Vaardigheden van de therapeut en de kwaliteit van de relatie tussen

therapeut en cliënt.o Overeenkomst tussen verwachtingen van de cliënt en de oriëntatie van

de therapeut.

Hoofdstuk 1818.1 omgevingspsychologie18.1.1 inleiding

fundamenteel onderzoek: wordt uitgevoerd om de werking van een fenomeen te begrijpen en een wetenschappelijke theorie daarover te ontwerpen.

Toegepast onderzoek: het uitgangspunt is een praktisch probleem,dat men probeert op te lossen door de principes, theorieën en technieken van de wetenschappelijke psychologie toe te passen:

o Doornemen van de bestaande empirische evidentie.

62

Page 63: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Toepassen van kennis over de biologische, cognitieve en sociale bijdragen tot het menselijke functioneren.

o Gebruik maken van de beschikbare onderzoeksmogelijkheden.o Empirisch onderzoek.o Duidelijke rapportage.

18.1.2 omgevingspsychologie omgevingspsychologie: de studie van de relatie tussen de omgeving en het

gedrag. Drie manieren om een omgeving beter te doen aansluiten bij de behoeften en

verlangens van de gebruiker:o Opstellen van een architectuurprogramma.

Inventaris opstellen van de specificaties waaraan een gebouw of omgeving moet voldoen.

o Uitvoeren van een participatieplanning: betrekken van de toekomstige gebruikers bij het ontwerp door naar hun voorkeuren en meningen te luisteren.

o Een evaluatie na ingebruikname: nagaan hoe goed een gebouw of een andere omgeving beantwoordt aan de vooropgestelde vereisten.

Patiënten zijn blij met hun tehuis, als de realiteit hun verwachtingen overtrof met betrekking tot:

o Zichzelf herkennen in de omgeving.o Sociale contacten onderhouden.o Zich veilig voelen.o Zich welkom voelen.o Bereidheid tot dienstverlening ervaren.

18.1.3 overbevolking overbevolking bij ratten leidt tot agressie, kannibalisme, abnormaal seksueel

gedrag en een hoog sterfteaantal van jonge dieren. De relatie tussen bevolkingsdichtheid en sterftecijfer, vruchtbaarheid, sociale

uitkering, criminaliteit, opnames in een instelling is positief gecorreleerd.o Zelf wanneer mogelijk storende variabelen verwijderd werden.

Bevolkingsdichtheid: het aantal inwoners per vierkante kilometer. Overbevolking: een toestand waarbij de bevolking te talrijk is in verhouding tot

de aanwezige middelen van bestaan.o De mate waarin behuizing tegemoetkomt aan de privacybehoefte die

mensen hebben is een bepalende factor bij overbevolking. Wanneer er meer mensen dan kamers zijn per wooneenheid dan

krijgen bewoners een gevoel van overbevolking.o Mensen hebben een persoonlijke ruimte rondom zich waar anderen

alleen in uitzonderlijke situaties in mogen komen. Wanneer de persoonlijk ruimte onder invloed van

omgevingsfactoren doorbroken wordt dan zullen mensen een symbolische afstand bewaren door onpersoonlijk met elkaar om te gaan en oogcontact vermeiden.

Bij het doorbreken van de persoonlijke ruimte ontstaat een stressreactie.

Overbevolking zorgt voor constante stroom van stimuli, deze stroom wekt stress op en verhindert dat de stress weer afneemt.

Mensen ervaren een aangeboren rustgevoel bij het zien van een kalme natuur, net zoals ze een aangeboren angst hebben voor slangen en grote hoogtes.

18.1.4 lawaai in de buurt

63

Page 64: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

verschillende factoren hebben een invloed op de aard van de reacties bij lawaai:

o de sterkte van het lawaai. Meer klachten bij sterk lawaai.

o het tijdstip van het lawaai. Meer klachten ’s nachts dan overdag. Verschil moet 50 decibel zijn.

o De mate waarin het lawaai noodzakelijk en onvermijdbaar is.o Voorspelbaarheid van het lawaai en de controle die men erover heeft.o Individuele verschillen.

Effecten van lawaai op lange termijn:o Slaapproblemen.o Verhoogde bloeddruk.o Stressreactie.o Minder goede prestaties.o Verhoogde geïrriteerdheid.

18.2 Rechtspsychologie18.2.1 inleiding

in welke situaties doen rechters, aanklagers en advocaten een beroep op psychologen:

o advies over mentale mogelijkheden en de persoonlijkheid van beklaagden/getuigen.

o Advies in verband met voorlopige invrijheidstelling, vervroegde vrijlating, alternatieve straffen.

o Advies ivm kinderen.o Begeleiding van gevangenen.o Controle op gevangenen die voorwaardelijk vrij zijn.o Advies bij een gerechtelijk onderzoek en tijdens een rechtszaak.

18.2.2 voorspellen van geweld risicofactor: factoren die het risico op geweld vergroten. Beschermingsfactor: factoren die het risico op geweld verkleinen.

o Hoge score op psychopathologielijsto Geschiedenis van geweldo Man zijno Impulsiviteito Negatief affecto Misbruik van middeleno Sociale relatieso Therapietrouwo Gebrek aan inzicht

Waarom is gewelddadig gedrag moeilijk te voorspellen:o Het gedrag van een misdadiger wordt geobserveerd in een bepaald

kader.o Voorspellingswaarde vermindert naarmate het tijdsinterval groter

wordt.o Het al dan niet optreden van geweld hangt af van een reeks

gebeurtenissen.

18.2.3 ontoerekeningsvatbaar hoe kan men vrijstelling van straf krijgen:

o ontoerekeningsvatbaarheid: de verdachte is niet in staat om de betekenis van zijn handelen te overzien.

64

Page 65: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Psychische overmacht: psychisch onder druk komen te staan zodat iedereen dezelfde misdaad zou begaan zijn.

18.2.4 ooggetuigen er is een groot verschil tussen het herkennen van vertrouwde gezichten en het

herkennen van nieuwe gezichten.o Bekende gezichten herkent men snel.o Onbekenden herkent men amper.

Line-up: manier om een ooggetuige een onbekende persoon te laten aanwijzen.

Fouten bij line-up:o Afleiders niet goed kiezen: personen moeten dezelfde kenmerken

hebben.o Begeleider geeft signalen over het juiste antwoord.o Er moet vermelding zijn dat de kans bestaat dat de echte dader er niet

tussen zit.o Voordien mogen ze niet betrokken zijn geweest bij de zoektocht naar de

dader. Er is slechts een kleine correlatie tussen de zelfzekerheid van de getuigen en

de juistheid van hun identificatie. Perceptuele-deskundigheidshypothese: Getuigen kunnen moeilijker gezichten

herkennen van een ander ras dan van hun eigen ras.

18.2.5 kijken wie de waarheid spreekt leugenaars maken minder gebaren, omdat ze te veel op hun woorden moeten

letten. Een verkeerde interpretatie van de niet-verbale signalen kan leiden tot

verkeerd beoordelen van de waarheid. Mensen kunnen iets beter dan het toeval zeggen of personen liegen of niet. Valse bekentenis: wanneer iemand een bekentenis aflegt terwijl hij niets

gedaan heeft. 3 vormen van valse bekentenis:

o Vrijwillige valse bekentenissen: mensen geven zonder enige druk zichzelf op als misdadiger.

Redenen: Pathologische behoefte aan bekendheid. Behoefte aan zelfstraf. Onmogelijkheid om de werkelijkheid en fantasie te

onderscheiden. Verlangen om iemand te beschermen.

o Gedwongen valse bekentenissen: worden afgelegd tijdens een verhoor om te ontsnappen aan ondraaglijke situaties.

o Geïnternaliseerde valse bekentenissen: worden afgelegd tijdens een verhoor, maar komen voor doordat de verdachte ervan overtuigd raakt dat de beschuldigingen wel eens waar zouden kunnen zijn.

Factoren die de kans op een afgedwongen valse bekentenis doen toenemen:o Mate van geïsoleerdheid en uitputting.o Ondervrager maximaliseert de evidentie tegen de verdachte.o De ondervrager minimaliseert de gevolgen van een bekentenis.

65

Page 66: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

18.5 Arbeid- en organisatiepsychologie18.5.1 inleiding

arbeid- en organisatiepsychologie is de wetenschap van het menselijke gedrag in organisaties die producten of diensten leveren.

Binnen de arbeidspsychologie zijn er 2 thema’s:o Personeelspsychologie spitst zich toe op de selectie en opleiding van

werkkrachten en op de registratie van hun prestaties. Optimale werving en selectie voor een job.

o Psychologische analyse van de taakinhoud en de arbeidsomstandigheden.

Organisatiepsychologie: richt zich op het functioneren en het welbevinden van individuen en groepen in organisaties. Zij bestuderen groepsdynamiek, organisatieklimaat, efficiënt leiderschap.

18.5.2 Personeelsselectie 1. functieanalyse:

o een zo volledig mogelijke omschrijving van de vereisten van de functie.o Begint met een gestructureerd interview.o Gebaseerd op de position analysis questionnaire (PAQ)

Input Mentale processen Output Relatie met anderen Context Andere karakteristieken

Techniek van de kritieke voorvallen: men gaat op zoek naar momenten waarop iets misliep of waarop alles uitzonderlijk goed verliep. Men gaat na waardoor dit kwam.

2. werving:o Om potentiële werkkrachten aan te trekken gaat men het bedrijf zo

positief mogelijk voorstellen.o Dit kan nadelig zijn omdat de werknemer teleurgesteld kan zijn en zal

afhaken. 3. tests

o Gestandaardiseerde tests worden gebruikt bij personeelsselectie.o 3 tests vormen de kern van het psychodiagnostisch onderzoek:

Analytische intelligentie. Relevante praktische intelligentie: geeft informatie over de

vaardigheden van de kandidaat voor de baan zoals die door de functieanalyse omschreven wordt.

Persoonlijkheidstest: informatie over de persoon. 4. interviews

o Gestructureerd interview: de vragen liggen vast, iedereen krijgt dezelfde vragen.

o Ongestructureerd interview: de vragen liggen niet vast, er wordt ingespeeld op wat de ondervraagde antwoord.

o Situationele interview: type gestructureerd interview: hypothetische werksituatie geschetst op basis van de functieanalyse.

5. socialisatie binnen het bedrijf:o 3 adviezen voor een organisatie:

66

Page 67: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Geef de persoon realistische informatie over wat verwacht wordt.

Zorg voor voldoende steun en geruststelling. Wijs mensen aan die als rolmodel fungeren.

6. evaluatie van de prestatie: o Informatie verzamelen over het personeel om uit de selectiefouten te

leren. 7. carrièrebegeleiding:

o Het begeleiden van werknemers die op zoek zijn naar een andere baan.o Classificaties van carrières:

Zwervers: geen doelen. Sedentaire werknemers: tegenpool van zwervers. Springers: maken snel carrière, maar maken fouten. Planners: hebben duidelijke doelen voor ogen. Hobbyisten: beschouwen hun baan als hun hobby.

18.5.3 werkmotivatie en arbeidsvreugde werkmotivatie : wat werknemers motiveert en hoe managers de werksituatie

zo kunnen organiseren dat zij zowel aan de behoeften van de werknemer als aan die van de werkgever tegemoetkomen.

19e eeuw: industriële revolutieo Geld is motivatie.o Taylorisme: een scheiding tussen denken en doen: het management

dacht en de werknemer voert uit.o De assemblage aan de lopende band.

1927: hawthorne-effect: toename in productiviteit ten gevolge van het feit dat men deelneemt aan een interventiestudie en dus aandacht krijgt.

o Rendement van de werknemers verbeterd omdat ze aandacht krijgen. ‘40-’50: human-relations-beweging: Mayo beklemtoond de menselijke

waardigheid en de sociale verbondenheid van de werknemers.o Werknemers het gevoel geven dat ze belangrijk zijn.

1960: expansie in de economie en welvaart.o Maslow en rogers: werksnemers zijn individuen met een behoefte om

hun potentieel te realiseren en de werkplek diende hen hierbij.o Human-rescource-beweging: mensen zijn uit zichzelf gemotiveerd en

intrinsiek bereid om werk uit te voeren.o Loon is belangrijk maar niet de enige motiverende factor.o Nastreven van haalbare, gezamenlijke doelen is een bron van

motivatie. Arbeidsvreugde: wenneer een baan voldoet aan de behoeften van een individu

of wanneer een uitdagend doel bereikt wordt.o Arbeidsvreugde is afhankelijk van 3 factoren:

Regels en procedures binnen de organisatie. Specifieke aspecten van de baan. Eigenschappen van het personeelslid.

18.5.4 efficiënt leiderschap efficiënt leiderschap kan onderverdeeld worden in 3 groepen theorieën.

o Persoonlijkheidstrekken van de leider. 12 trekken die een goede leider moet hebben:

Gefocust op de realiteit

67

Page 68: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

Betrouwbaar Onafhankelijk Actieve geest Intelligent Met een visie Gepassioneerd Engageer zich tot actie Ambitieus Doorzetter Respect voor capaciteiten Oog voor rechtvaardigheid

Een goede leider scoort hoog op de Big Five persoonlijkheidstrekken. Behalve op neuroticisme.

Soms kan men beter kijken naar het gedrag van de leider.o Hangt af van het gedrag van de leider:

Werknemergerichte leidersstijl: Goede leiders zorgen voor hun werknemers, maar hebben een duidelijke structuur in de werksituatie.

Taakgerichte leidersstijl: structuurveranderingen aanbrengen, richting geven aan ondergeschikten, …

Verschillende types leiders: Transactionele leiders: steun en advies bieden op hun

werkvloer en ervoor zorgen dat de werknemer voldoening vind in zijn baan.

Transformationele leiders: moedigen werknemers aan om doelstellingen boven hun verwachtingen te bereiken door hun een visie te geven en het gevoel dat elk individu belangrijk is.

o Juiste gedragingen in de juiste situaties: Leiderschap en situatie worden met elkaar in verband gebracht. Er is een onderscheid tussen een werkergerichte leidersstijl en

een taakgerichte leidersstijl op basis van 3 dimensies: Relaties tussen de leider en de ondergeschikten. Structuur van de taken. De machtspositie van de leider.

18.6 ergonomie18.6.1 inleiding

ergonomie handelt over de samenwerking tussen mens en machine de taak van de ergonomen is om een harmonieuze relatie te creëren tussen de

talloze voorwerpen in de omgeving en de gebruikers.

18.6.2 verkeersveiligheid voorbeelden van ergonomie in het verkeer:

o introductie van het derde remlicht.o Een vlakke weg met 4 banen nodigt uit tot snel rijden.o Effecten van gsm-en en rijden.

18.6.3 machines gebruiksvriendelijk maken vuistregels bij de ergonomie:

o stimulus-respons-compatibiliteit: er moet compatibiliteit zijn tussen perceptie en de actie.

o Rekening houden met de opvattingen van de gebruikers over hoe een controle waarschijnlijk werkt.

o Standaardisatie: de controlebehandeling volgen die bij veel toestellen gebruikt wordt.

o Mapping: overeenkomst tussen de controlebediening en het gevolg dat men van de handeling verwacht.

o Onmiddellijke feedback over een uitgevoerde handeling.

68

Page 69: Web viewHersenen werken het beeld bij met ontbrekende informatie. Primaire visuele cortex: ... Ze zijn niet slimmer maar hebben een betere organisatie ontwikkeld

o Relatie tussen de frequentie van een handeling en het gemak van de handeling: hoe vaker een actie moet gedaan worden, hoe eenvoudiger de controle moet zijn.

69