Heupklachten worden soms veroorzaakt door een …cortex collum FIGUUR 2 Opnamen van patiënt B met...

8
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B82 1 KLINISCHE PRAKTIJK CASUÏSTIEK Heupklachten worden soms veroorzaakt door een osteoïd osteoom Annemarie L. Goud, Eline W. Zwitser, Henk-Jan van der Woude, Gerard Schaap en S.J. (John) Ham Aandoeningen van de heup of het proximale femur kun- nen lokale pijn geven in de lies en de trochanterregio, maar ook meer distaal in het bovenbeen of zelfs in de knie. 1 Veel oorzaken kan men hiervoor aanwijzen, waar- van sommige leeftijdsspecifiek zijn, vooral tijdens de groei, en andere niet (tabel ). 2 Tot de laatste categorie behoort het osteoïd osteoom, een benigne, botvormende beentumor die voor het eerst werd beschreven in . 3 Het belangrijkste symptoom van deze afwijking is de continue, progressieve pijn die dikwijls ook 's nachts optreedt. Met name bij een osteïd osteoom in en rondom een gewricht kan de patiënt de pijn minder goed lokaliseren. De functie van het gewricht kan daarbij beperkt zijn en de symptomen kunnen zelfs een septische artritis simu- leren. 4,5 Hierdoor wordt de juiste diagnose nogal eens gemist of pas laat gesteld. In dit artikel beschrijven wij de ziektegeschiedenis van vier patiënten met aanhou- dende pijnklachten in heup of been, bij wie pas in tweede instantie een osteoïd osteoom als oorzaak werd onder- kend. ZIEKTEGESCHIEDENISSEN Patiënt A, een -jarig meisje, bezocht de polikliniek Orthopedie vanwege toenemende pijnklachten van het linker been, die sinds maanden bestonden en die vooral 's nachts aanwezig waren. Zij gaf de pijn rondom de linker knie aan. Anamnestisch was er sprake van een mankend looppatroon. Elders had men bij lichamelijk en röntgeno- logisch onderzoek van de knieën geen afwijkingen gevon- den. Fysiotherapie en pijnstillers hadden onvoldoende effect op de klachten. Bij lichamelijk onderzoek op onze polikliniek zagen wij een gezond en alert kind, met atrofie van de linker qua- driceps- en kuitmusculatuur. Hinkelen op deze zijde was onmogelijk; de heuprotatie links was matig beperkt en de Vier patiënten van respectievelijk 6, 9, 20 en 32 jaar oud presenteerden zich met pijnklachten en bewegingsbeper- king van het heupgewricht. Bij alle vier trad de pijn met name ‘s nachts op. Pas in tweede instantie, na aanvullend beeldvormend onderzoek met onder andere CT en MRI, werd bij hen de diagnose ‘osteoïd osteoom’ gesteld. Zij werden behandeld met percutane radiofrequente thermocoagulatie nadat conservatieve behandeling aanvankelijk onvoldoende effect had gegeven. Twee patiënten waren klachtenvrij na 1 behandeling, de andere na respectieve- lijk 1 en 2 aanvullende behandelingen. Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam. Afd. Orthopedie: drs. A.L. Goud en drs. E.W. Zwitser, artsen in opleiding tot orthopeed; dr. S.J. Ham, orthopedisch chirurg. Afd. Radiologie: dr. H.J. van der Woude, radioloog. Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Orthopedie, Amsterdam. Dr. G. Schaap, orthopedisch chirurg. Contactpersoon: dr. S.J. Ham ([email protected]).

Transcript of Heupklachten worden soms veroorzaakt door een …cortex collum FIGUUR 2 Opnamen van patiënt B met...

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B82 1

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

CASUÏSTIEK

Heupklachten worden soms veroorzaakt door een osteoïd osteoomAnnemarie L. Goud, Eline W. Zwitser, Henk-Jan van der Woude, Gerard Schaap en S.J. (John) Ham

Aandoeningen van de heup of het proximale femur kun-

nen lokale pijn geven in de lies en de trochanterregio,

maar ook meer distaal in het bovenbeen of zelfs in de

knie.1 Veel oorzaken kan men hiervoor aanwijzen, waar-

van sommige leeftijdsspecifi ek zijn, vooral tijdens de

groei, en andere niet (tabel ).2 Tot de laatste categorie

behoort het osteoïd osteoom, een benigne, botvormende

beentumor die voor het eerst werd beschreven in .3

Het belangrijkste symptoom van deze afwijking is de

continue, progressieve pijn die dikwijls ook 's nachts

optreedt.

Met name bij een osteïd osteoom in en rondom een

gewricht kan de patiënt de pijn minder goed lokaliseren.

De functie van het gewricht kan daarbij beperkt zijn en

de symptomen kunnen zelfs een septische artritis simu-

leren.4,5 Hierdoor wordt de juiste diagnose nogal eens

gemist of pas laat gesteld. In dit artikel beschrijven wij

de ziektegeschiedenis van vier patiënten met aanhou-

dende pijnklachten in heup of been, bij wie pas in tweede

instantie een osteoïd osteoom als oorzaak werd onder-

kend.

ZIEKTEGESCHIEDENISSEN

Patiënt A, een -jarig meisje, bezocht de polikliniek

Orthopedie vanwege toenemende pijnklachten van het

linker been, die sinds maanden bestonden en die vooral

's nachts aanwezig waren. Zij gaf de pijn rondom de linker

knie aan. Anamnestisch was er sprake van een mankend

looppatroon. Elders had men bij lichamelijk en röntgeno-

logisch onderzoek van de knieën geen afwijkingen gevon-

den. Fysiotherapie en pijnstillers hadden onvoldoende

eff ect op de klachten.

Bij lichamelijk onderzoek op onze polikliniek zagen wij

een gezond en alert kind, met atrofi e van de linker qua-

driceps- en kuitmusculatuur. Hinkelen op deze zijde was

onmogelijk; de heuprotatie links was matig beperkt en de

Vier patiënten van respec tievelijk 6, 9, 20 en 32 jaar oud presenteerden zich met pijnklachten en bewegingsbeper-king van het heupgewricht. Bij alle vier trad de pijn met name ‘s nachts op. Pas in tweede instantie, na aanvullend beeldvormend onderzoek met onder andere CT en MRI, werd bij hen de diagnose ‘osteoïd osteoom’ gesteld. Zij werden behandeld met percutane radiofrequente thermocoagulatie nadat conser vatieve behandeling aanvankelijk onvoldoende ef fec t had gegeven. Twee patiënten waren klachtenvrij na 1 behandeling, de andere na respec tieve-lijk 1 en 2 aanvullende behandelingen.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam.

Afd. Orthopedie: drs. A.L. Goud en

drs. E.W. Zwitser, artsen in opleiding tot

orthopeed; dr. S.J. Ham, orthopedisch chirurg.

Afd. Radiologie: dr. H.J. van der Woude, radioloog.

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van

Amsterdam, afd. Orthopedie, Amsterdam.

Dr. G. Schaap, orthopedisch chirurg.

Contactpersoon: dr. S.J. Ham ([email protected]).

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B822

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

proef van Trendelenburg was positief, dat wil zeggen: als

patiëntje op het linker been stond, zagen wij aan de

andere kant het bekken afzakken. Het knieonderzoek liet

geen afwijkingen zien.

Op de röntgenfoto van het bekken zagen wij een opval-

lende corticale verdikking van de linker proximale

femurschacht, met rondom de linker heup een vermin-

derde kalkhoudendheid (fi guur a). MRI liet een nidus

zien met een doorsnede van , cm en uitgebreid oedeem

en corticale verdikking in het proximale femur (zie fi guur

b). Patiënte werd behandeld met CT-geleide thermocoa-

gulatie (zie fi guur c). Gedurende de follow-upperiode

herhaalden wij deze behandeling nog maal in verband

met een residu dan wel recidief, na respectievelijk en

maanden. Patiënte was maanden na de laatste behan-

deling nog geheel klachtenvrij.

Patiënt B, een -jarig meisje, presenteerde zich met toe-

nemende pijn in het bovenbeen, met name rondom de

trochanterregio. De klachten bestonden sinds maanden

en namen vooral toe tijdens lopen, lang staan en gedu-

rende de nacht. Door de pijn had zij moeten stoppen met

turnen en voetballen. Tijdens een eerder consult elders

waren bij lichamelijk onderzoek een gestoord looppa-

troon en een afwijkende heupfunctie gevonden. Röntgen-

onderzoek toonde toen een corticale verbreding van het

mediale collum femoris links (fi guur a). Op de MRI was

forse hydrops van het heupgewricht gezien, met oedeem

van beenmerg en weke delen. Een botscan toonde een

‘hot spot’ ter plaatse van de linkerheupregio. Omdat de

diagnose niet duidelijk was, werd patiënte doorverwe-

zen.

Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een gezond, levendig

meisje met atrofi e van de linker quadricepsmusculatuur.

Zij ontlastte tijdens het lopen haar linker been. De fl exie

en rotaties van de linker heup waren pijnlijk en beperkt.

Röntgenonderzoek toonde in de linker heup periarticu-

laire osteopenie, met een opvallende, sclerotische medi-

ale begrenzing van het collum. Diff erentiaaldiagnostisch

dachten wij aan een osteoïd osteoom, een ontstekingsre-

actie en, minder waarschijnlijk, een beginnende ziekte

van Perthes.

Een MRI die maanden na het eerste onderzoek gemaakt

werd, toonde aan de dorsale zijde van het collum femoris

het beeld van een nidus, hetgeen de diagnose ‘osteoïd

osteoom’ bevestigde. Voor nadere analyse en het plannen

van thermocoagulatie maakten wij een CT-scan (zie

fi guur b). Hierop werd , cm boven de trochanter minor

een sterk verdikte cortex gezien, met een intracorticale

opheldering en centrale verkalking.

Wij behandelden patiënte met radiofrequente thermoco-

agulatie. Zij was direct pijnvrij. Eén jaar na de behande-

ling had zij weer geringe pijnklachten, met een alzijdige

functiebeperking van de linker heup. Bij CT-onderzoek

(zie fi guur c) bleek zij een recidief dan wel residu van het

osteoïd osteoom te hebben. Opnieuw werd zij behandeld

met radiofrequente thermocoagulatie, waarna zij weer

direct klachtenvrij was. Eén jaar na de tweede procedure

was zij dit nog steeds.

Patiënt C, een -jarige vrouw, presenteerde zich met

sinds jaar bestaande pijn in de linker heup. Haar voor-

geschiedenis vermeldde alleen congenitale heupdysplasie

links, waarvoor zij in het e levensjaar was behandeld

met een abductiebeugel. De pijn straalde vanuit de heup-

regio in de richting van de knie, was progressief en voor-

namelijk 's nachts aanwezig. Een selectieve cyclo-

oxygenase(COX)--remmer verminderde de pijn.

Bij het lichamelijk onderzoek vonden wij geen afwijkin-

gen, behalve een geringe endorotatiebeperking van de

linker heup. Röntgenonderzoek toonde een normaal

gevormd heupgewricht zonder dysplastische kenmerken;

op de MRI was beenmergoedeem in de heupregio zicht-

baar, met een geringe hoeveelheid intra-articulair vocht

(fi guur a). Op basis van dit beeld stelden wij de werkdi-

agnose ‘voorbijgaande osteoporose (‘transient osteopo-

rosis’) van de heup’.

In overleg met patiënte werd een expectatief beleid

gevoerd. Echter, jaar later had zij nog steeds klachten

en dit maakte de diagnose ‘voorbijgaande osteoporose’

TABEL 1 Differentiaaldiagnose van pijnklachten in de heupregio, ingedeeld naar leeftijd2

zuigeling (1-3 jaar) kind (4-10 jaar) adolescent (11-15 jaar) ( jong)volwassenen‘transient synovitis’septische artritiszuigelingenfractuurjuveniele artritisspondylodiscitis

‘transient synovitis’septische artritisziekte van Legg-Calvé-Perthesosteoïd osteoom

epifysiolyse van de femurkopchondrolyseosteochondritis dissecanssurmenageosteoïd osteoom

onbekend traumaosteomyelitisbrodieabcesleukemiemaligniteit of metastaseosteoïd osteoomosteoblastoomavasculaire necrose

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B82 3

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

onwaarschijnlijk. Bij MRI-onderzoek zagen wij nu

een verdikt gewrichtskapsel, hydrops en beenmerg-

oedeem, welk beeld paste bij een artritis of synovitis. Een

aanvullende botscan toonde verhoogde activiteit in

de linker heup (zie fi guur b), mogelijk passend bij een

osteoïd osteoom. Een duidelijke diagnose werd niet

gesteld. Er werd een expectatief beleid gevoerd, aangezien

patiënte op dat moment nagenoeg geen klachten meer

had. Bij herhaling van het conventionele röntgenonder-

zoek jaar later in verband met toenemende pijn zagen

wij beginnende degeneratieve veranderingen en een scle-

rotische zone aan de laterale zijde van het collum femoris

(zie fi guur d). De aanvullende botscan laat een focaal

verhoogde uptake in het linker collum femoris zien, sug-

gestief voor de diagnose 'osteoïd osteoma'. Een CT-scan

bevestigde de diagnose ‘osteoïd osteoom’.

a

b

c

periostale reactie

beenmergoedeemverdikte cortex

nidus

FIGUUR 1 Opnamen van patiënt A met een osteoïd osteoom. (a) Röntgenopname van het bekken. Er is een corticale verdikking van de proximale femurschacht links.

(b) Axiale T1-gewogen turbospinecho-MRI van het linker femur na intraveneuze toediening van contrast. In de verdikte cortex is een nidus aangekleurd; verder zijn

een periostale reactie en beenmergoedeem zichtbaar. (c) CT-scan gemaakt voor de behandeling met radiofrequente thermocoagulatie. De nidus bevindt zich

centraal in de verdikte cortex van het linker femur.

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B824

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

Patiënte werd aansluitend behandeld met CT-geleide

thermocoagulatie. Zij had vanaf dat moment geen klach-

ten meer. Zij was jaar na de procedure nog steeds

klachtenvrij. De artrotische veranderingen waren rönt-

genologisch stabiel.

Patiënt D, een -jarige man, bezocht elders de polikli-

niek Orthopedie in verband met sinds jaar bestaande,

peracuut ontstane, toenemende pijn in de rechterheup-

en trochanterregio. De pijn trad voornamelijk op na lang

stilstaan en 's nachts, en verminderde door NSAID’s of

acetylsalicylzuur, maar niet door paracetamol.

Conventionele röntgenopnamen toonden geen afwijkin-

gen. Skeletscintigrafi e had een verhoogde opname in de

rechter trochanterregio getoond en op de MRI was

oedeem van beenmerg en weke delen in en rondom de

rechter trochanter major gezien. Diff erentiaaldiagnos-

tisch dacht men aan een chronische bursitis trochante-

R L

RRL L

c

a

b

collumcortex

FIGUUR 2 Opnamen van patiënt B met een osteoïd osteoom. (a) De röntgenopname van het bekken toont een verdikte cortex van het proximale femur en sclerose

van de mediale begrenzing van het collum femoris links. (b) CT in buikligging (axiale coupe). De femurcortex is mediaal verdikt; daarin bevindt zich een nidus met

centrale calcificatie; meer naar links is endomedullaire sclerose zichtbaar. (c) CT in rugligging (axiale coupe), 1 jaar na thermocoagulatie. Er is een residu of recidief

van het osteoïdosteoom met endomedullaire sclerose.

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B82 5

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

a

b

c

d

beenmergoedeemsynovitis

FIGUUR 3 Opnamen van patiënt C met een osteoïd osteoom. (a) Coronale T2-gewogen MRI met vetsuppressie. Er is beenmergoedeem in het proximale femur links en

vocht dat past bij synovitis in het linker heupgewricht. (b) Scintigram met technetium-99m-oxidronaat uit 2000. Focaal verhoogde opname van het radiofarmacon ter

hoogte van het linker collum femoris. (c) Voor-achterwaartse röntgenopname van het bekken, 2 jaar na het eerste beeldvormende onderzoek. Het laterale collum femoris

vertoont een sclerotische zone. (d) Scintigram uit 2004. De focale opname van het radiofarmacon in het linker collum femoris is toegenomen ten opzichte van 2000.

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B826

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

rica dan wel voorbijgaande osteoporose. Patiënt had

vervolgens in maanden tijd maal een cortico-

steroïdinjectie gekregen; deze gaven gedurende uur

geringe pijnreductie. Hij verzocht om een second opi-

nion.

Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een normaal loop-

patroon. Het bekken stond horizontaal en de proef van

Trendelenburg was negatief voor beide zijden. De functie

van beide heupen was volledig intact; ze waren pijnvrij.

Er bestond lichte drukpijn over de rechter trochanter-

regio. Het röntgenonderzoek liet opnieuw geen afwijkin-

gen zien. De MRI toonde het beeld van oedeem ter plaatse

van de aanhechting van de M. gluteus minimus. Een CT-

scan toonde een corticale opheldering aan de laterale

zijde van het rechter collum femoris; dit beeld paste bij

de diagnose ‘osteoïd osteoom’ (fi guur ). Na CT-geleide

radiofrequente thermocoagulatie was patiënt jaar vol-

ledig klachtenvrij.

BESCHOUWING

De patiënten die wij beschrijven, hadden langdurige,

aanvankelijk onbegrepen pijnklachten, die veroorzaakt

werden door een osteoïd osteoom. Dit is een benigne

bottumor, die zich in van de gevallen manifesteert

tussen het e en e levensjaar en die , maal zo vaak bij

mannen als bij vrouwen voorkomt.6 Het proximale femur,

inclusief het collum, is het frequentst aangedaan.6-8

DIAGNOSTIEKDe anamnese van onze patiënten is kenmerkend voor een

osteoïd osteoom. Zij hadden langer bestaande pijn, waar-

van de ernst in de tijd geleidelijk toenam, die verergerde

gedurende de nacht en vaak duidelijk verminderde door

het gebruik van acetylsalicylzuur en NSAID’s. Patiënten

geven dikwijls pijn aan in een nabijgelegen gewricht,

maar die kan ook uitstralen of worden aangegeven op

grotere afstand van de laesie. In dat geval kan men de

afwijking bij gericht röntgenonderzoek over het hoofd

zien,1 zoals het geval was bij patiënt A.

TABEL 2 Resultaten van onderzoeken naar de behandeling van osteoïd osteoom met CT-geleide radiofrequente ablatie en de complicaties daarvan

eerste auteur jaar n gemiddelde leeftijd;(uitersten)

succes 1e behandelingin %

succes vervolg-behandelingin %

geringe complicaties;n (%)

ernstige complicaties;n

Lindner17 2001 58 20,1 (3-41) 95 100 1 (2) 0Woertler18 2001 47 19,6 (8-41) 94 100 0 (0) 0Vanderschueren19 2002 97 23 (4-53) 76 92 2 (2) 0Yip20 2006 6 15,6 (9-23) 83 100 1 (17) 0Kjar21 2006 24 20 (10-51) 96 96 0 (0) 0Peyser22 2007 51 20 (3,5-57) 98 98 1 (2) 0Donkol23 2008 23 11 (3,5-16) 78 83 5 (21,7) 0

R L

FIGUUR 4 Radiofrequente thermocoagulatie van een osteoïd osteoom bij patiënt D. De nidus bevindt zich in het rechter collum femoris.

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B82 7

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

Bij lichamelijk onderzoek zijn de bevindingen vaak aspe-

cifi ek, zoals geringe atrofi e van regionale spiergroepen of

een afwijkend looppatroon. Wanneer het osteoïd oste-

oom intra-articulair of epifysair is gelokaliseerd, kan dit

leiden tot een functiebeperking van het gewricht en het

beeld van een chronische synovitis of artritis simuleren,9

zoals bij patiёnten B en C het geval was. Het is daarom

belangrijk om bij een patiënt die klachten heeft over de

heup of het bovenbeen de diverse gewrichten van de

onderste extremiteiten en ook de wervelkolom systema-

tisch te onderzoeken.

Adequate beeldvorming is essentieel voor het stellen van

de diagnose ‘osteoïd osteoom’. De typerendste radiologi-

sche bevinding is een klein rond tot ovaal gebied van

osteolyse, de nidus; dit is de eigenlijke tumor. De nidus is

doorgaans kleiner dan - cm en wordt omgeven door

een gebied van reactieve sclerose. Voor de diff erentiaal-

diagnose kan men hierbij, afhankelijk van de lokalisatie,

ook denken aan een reactie op een trauma, een stres-

sfractuur of een reactie op ontsteking (corticaal abces).

In het typische geval is er centraal in de nidus calcifi catie

te zien.

Uit literatuur blijkt dat men de diagnose ‘osteoïd oste-

oom’ in een kwart van de gevallen niet kan stellen op

grond van conventioneel röntgenonderzoek.10 In dat

geval is aanvullende beeldvorming geïndiceerd; CT is

hierbij het onderzoek van eerste keuze. Niet alleen is dit

van belang voor het aantonen van een nidus, maar ook

om de exacte locatie daarvan te bepalen; dat is over het

algemeen nodig voor de verdere behandeling.

MRI kan aanvullende informatie geven en eveneens de

nidus in beeld brengen. Bij MRI staan echter de reactieve

veranderingen in de vorm van oedeem van beenmerg en

weke delen en eventuele synovitis op de voorgrond, waar-

door de juiste diagnose niet altijd wordt gesteld.11,12 Een

isotopenscan met behulp van technetium-m-oxidro-

naat is ook een sensitieve methode om de nidus en de

precieze locatie aan te tonen.13

BEHANDELINGConservatieve therapie met NSAID’s wordt gereserveerd

voor patiënten bij wie de plaats van de tumor operatief

moeilijk te bereiken is.14 Als de klachten persisteren of de

diagnose gesteld wordt, wordt er overgegaan op invasieve

therapie. Het doel van chirurgisch ingrijpen is het in zijn

geheel verwijderen van de nidus, door curettage of en-

blocresectie. Na curettage is het recidiefpercentage circa

en na en-blocresectie ,.15 Geadviseerd wordt echter

een en-blocresectie alleen uit te voeren bij recidieven,

vanwege de grotere kans op complicaties. De plaats van

de nidus kan bepalend zijn voor het type behandeling dat

wordt gekozen.

Een veel minder invasieve techniek is de CT-geleide per-

cutane thermocoagulatie, ook wel ‘radiofrequente ablatie’

genoemd. Deze relatief nieuwe techniek werd voor het

eerst beschreven in .16 De procedure wordt verricht

op de CT-kamer onder algehele, regionale of lokale anes-

thesie. Voor het toedienen van de periostale anesthesie

wordt onder CT-geleiding een --gaugenaald geplaatst.

Na het maken van de huidincisie brengt men vervolgens,

afhankelijk van de hardheid van het bot, een holle biop-

sienaald of een K-draad in positie. Een fl exibele coagula-

tie-‘probe’ wordt opgevoerd, tot het niet-geïsoleerde deel

zich in de nidus bevindt. De ablatie vindt plaats door de

tip van de probe gedurende enkele minuten tot °C te

verhitten. Vaak brengt men de probe tijdens één behan-

deling meerdere keren in onder verschillende hoeken.

De patiënt mag de aangedane plek na de procedure direct

belasten. Het primair succespercentage van radiofre-

quente ablatie is hoog en een groot deel van de patiënten

met een recidief bereikt alsnog remissie na één of meer

vervolgbehandelingen. Volgens gepubliceerde onder-

zoeken17-23 zijn er uitsluitend geringe complicaties na deze

procedure, zoals kleine brandwonden, lokale huidnecrose

en voorbijgaande parese ten gevolge van irritatie van

nabijgelegen zenuwen (tabel ).

De kans op een goed resultaat is hoger bij volwassen

patiënten en als men multipele naaldposities gedurende

de procedure gebruikt.24 De resultaten van percutane

radiofrequente ablatie zijn vergelijkbaar met die van chi-

rurgische behandeling.17 Vooral voor dieper gelegen lae-

sies, zoals die van het proximale femur, is radiofrequente

ablatie de behandeling van eerste keuze.17 Belangrijke

voordelen hiervan zijn het geringe aantal complicaties,

het minimaal invasieve karakter en het vrijwel directe

herstel na behandeling. Ook is ziekenhuisopname niet

nodig.25

Belangenconfl ict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Aanvaard op 16 april 2008

Citeer als Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:B82

●> Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk

▼ LEERPUNTEN ▼• Bij een osteoïd osteoom in of bij het heupgewricht kan de patiënt

de pijn vaak niet goed lokaliseren.• Kenmerkend is dat deze pijn dikwijls ‘s nachts optreedt.• De diagnose kan het beste met CT-onderzoek gesteld worden.• CT-geleide thermocoagulatie van het osteoïd osteoom is de behan-

deling van eerste keus.

NED TIJDSCHR GENEESKD. 2009;153:B828

KLIN

ISCH

E PR

AKTI

JK

1 Georgoulis AD, Soucacos PN, Beris AE, Xenakis TA. Osteoid osteoma in

the diff erential diagnosis of persistent joint pain. Knee Surg Sports

Traumatol Arthrosc. 1995;3:125-8.

2 Herring JA. Tachdjian’s Pediatrics orthopaedics. Philadelphia: Saunders;

2002. p. 84.

3 Jaff e HL. Osteoid osteoma: a benign osteoblastic tumor composed of

osteoid and atypical bone. Arch Surg. 1935;31:709-28.

4 Alani WO, Bartal E. Osteoid osteoma of the femoral neck simulating an

infl ammatory synovitis. Clin Orthop Relat Res. 1987;223:308-12.

5 Kattapuram SV, Kushner DC, Phillips WC, Rosenthal DI. Osteoid

osteoma: an unusual cause of articular pain. Radiology. 1983;147:383-7.

6 Campanacci M, Bertoni F, Bacchini P. Bone and soft tissue tumors. New

York: Springer; 1990. p. 356-8.

7 Unni KK. Osteoid osteoma. In: Unni KK, editor. Dahlin’s bone tumors.

5th ed. Philadelphia: Lippincott-Raven; 1996. p. 121-30.

8 Rosenthal DI. Radiofrequency treatment. Orthop Clin North Am.

2006;37:475-84.

9 Kaweblum M, Lehman WB, Bash J, Grant AD, Strongwater A. Diagnosis

of osteoid osteoma in the child. Orthop Rev. 1993;22:1305-13.

10 Swee RG, McLeod RA, Beabout JW. Osteoid osteoma. Detection,

diagnosis, and localization. Radiology. 1979;130:117-23.

11 Assoun J, Richardi G, Railhac JJ, Baunin C, Fajadet P, Giron J, et al.

Osteoid osteoma: MR imaging versus CT. Radiology. 1994;191:217-23.

12 Hosalkar HS, Garg S, Moroz L, Pollack A, Dormans JP. Th e diagnostic

accuracy of MRI versus CT imaging for osteoid osteoma in children. Clin

Orthop Relat Res. 2005;433:171-7.

13 Georgoulis AD, Papageorgiou CD, Moebius UG, Rossis J, Papadonikolakis

A, Soucacos PN. Th e diagnostic dilemma created by osteoid osteoma that

presents as knee pain. Arthroscopy. 2002;18:32-7.

14 Kneisl JS, Simon MA. Medical management compared with operative

treatment for osteoid osteoma. J Bone Joint Surg Am. 1992;74:179-85.

15 Sluga M, Windhager R, Pfeiff er M, Dominkus M, Kotz R. Peripheral

osteoid osteoma. Is there still a place for traditional surgery? J Bone Joint

Surg Br. 2002;84:249-51.

16 Rosenthal DI, Springfi eld DS, Gebhardt MC, Rosenberg AE, Mankin HJ.

Osteoid osteoma: percutaneous radiofrequency ablation. Radiology.

1995;197:451-4.

17 Lindner NJ, Ozaki T, Roedl R, Gosheger R, Winkelmann W, Wörtler K.

Percutaneous radiofrequency ablation in osteoid osteoma. J Bone Joint

Surg Br. 2001;83:391-6.

18 Woertler K, Vestring T, Boettner F, Winkelmann W, Heindel W, Lindner

N. Osteoid osteoma: CT-guided percutaneous radiofrequency ablation

and follow-up in 47 patients. J Vasc Interv Radiol. 2001;12:717-22.

19 Vanderschueren GM, Taminiau AH, Obermann WR, Bloem JL. Osteoid

osteoma: clinical results with thermocoagulation. Radiology.

2002;224:82-6.

20 Yip PS, Lam YL, Chan MK, Shu JS, Lai KC, So YC. Computed

tomography-guided percutaneous radiofrequency ablation of osteoid

osteoma: local experience. Hong Kong Med J. 2006;12:305-9.

21 Kjar RA, Powell GJ, Schilcht SM, Smith PJ, Slavin J, Choong PF.

Percutaneous radiofrequency ablation for osteoid osteoma: experience

with a new treatment. Med J Aust. 2006;184:563-5.

22 Peyser A, Appelbaum Y, Khoury A, Liebergall M, Atesok K. Osteoid

osteoma: CT-guided radiofrequency ablation using a water-cooled probe.

Ann Surg Oncol. 2007;14:591-6.

23 Donkol RH, Al-Nammi A, Moghazi K. Effi cacy of percutaneous

radiofrequency ablation of osteoid osteoma in children. Pediatr Radiol.

2008;38:180-5.

24 Vanderschueren GM, Taminiau AH, Obermann WR, van den Berg-

Huysmans AA, Bloem JL. Osteoid osteoma: factors for increased risk of

unsuccessful thermal coagulation. Radiology. 2004;233:757-62.

25 Witt JD, Hall-Craggs MA, Ripley P, Cobb JP, Bown SG. Interstitial laser

photocoagulation for the treatment of osteoid osteoma: results of a

prospective study. J Bone Joint Surg Br. 2000;82:1125-8.

LITERATUUR