200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 1 ...tvv.knov.nl › uploads › tvv.knov.nl ›...
Transcript of 200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 1 ...tvv.knov.nl › uploads › tvv.knov.nl ›...
gTijdschrift voor
Uitgave van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
Verloskundigen
november 201035e jaargang
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 1
FINANCIEEL ADVISEURS VOOR VERLOSKUNDIGENSibbing & Wateler is een onafhankelijk financieel adviesbureau, gespecialiseerd in de praktijkbegeleiding van vrije medische beroepsbeoefenaren, waaronder verlos-kundigen. Wij bieden u een gevarieerd dienstenpakket voor al uw financiële zaken, nu en in de toekomst.
Telefoon: (0318) 544 044 - www.sibbing.nl
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 2
3
TIJDSCHRIFT
Middeleeuwen 5RedactioneelWil van Veen
KNOV
Bestuurlijke zaken 6
Is een pijnstillingswens wel altijd een wens om pijnstilling? 7Angela Verbeeten
Verloskundige Adviesraad Standaarden 9Wil van Veen
Vacature VAS 11
WETENSCHAP
Even aandacht voor de academisering van de verloskunde 12Simone Buitendijk
De Verloskundige Indicatielijst: wat is normaal? 14Marianne Amelink-Verburg en Simone Buitendijk
Kennisagenda Zwangerschap en Geboorte 24Maarten Evenblij
Nieuwe richtlijn ‘Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte’ 27Relinde van der Stouwe
Laat een normale geboorte de norm zijn 29Michael C. Klein / Simone Valk
Casus: een neonaat met zwelling van de voeten 33Nicole de la Haye en M.M. den Ouden
Kennispoort verloskunde 35
ONDERWIJS
Vol verwachting en uit balans 39Brigitte Tebbe
VeCas 43
Van praten naar doen 45Joyce Kors en Jolanda Boxem
PRAKTIJK
Kippen en eieren 47Nyx
FORUM
Met grote verbazing 48
Duurzame verloskunde 49
Verhongeren voorkomen? 51Antwoord van Paul de Reu
INTERNATIONAAL
Kraam- en babybeurs voor het twinning project 52Sanne Frieling
To be a midwife is to be political 53Suze Jans en Kristel Zeeman
BERICHTEN
Nieuwe mediaGenetica 57
TvV Next 58
Congres en cursus 60
In Memoriam Oscar van Hemel 62
Personalia 63
INHOUD
TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 3
4 TvV november 2010 • KNOV
TIJDSCHRIFT
RedactieMyrte de Geus, Brigitte Tebbe, Relinde van der Stouwe,Suze Jans, Wil van Veen (hoofd- en eindredactie), Kristel Zeeman
Medewerkers november 2010Marianne Amelink, Jolanda Boxem, Ton van de Coevering,Elies de Geus, Nicole de la Haye, Paul Heere,Bionda Heeringa, Jos Becker Hoff, Simone Buitendijk,Maarten Evenblij, Joyce Kors, Irene Korstjens,Bernadette Kroon, Evelien van Limbeek, Judith Manniën,M.M. den Ouden, Henk van Ruitenbeek, Simone Valk,Angela Verbeeten, Stans Verschuren, Jolanda Zocchi
RedactieadresTijdschrift voor VerloskundigenWielingenweg 318, 1826 BX AlkmaarE: [email protected]
Abonnementen, personalia en adreswijzigingenKNOV, Jolanda ZocchiPostbus 2001, 3500 GA Utrecht T: 030 282 3115, F: 030 282 3101E: [email protected]
PersoneelsannoncesWil van VeenT: 072 5624400 / 06 53359153 E: [email protected]
Advertentie-exploitatieOvimex bv, Frank DijkmanT: 0570 674240 E: [email protected]
VormgevingAnnemiek Voogd, Ovimex bv
DrukOvimex bv, Deventer
AbonnementsprijzenAbonnementsprijs voor niet-leden van de KNOV: € 125,- per jaar (11 nummers), Europa € 150,-, buitenEuropa € 175,-. Voor studenten aan buitenlandse opleidingen: € 100,-.Los nummer € 16,50 aan te vragen bij de KNOV. Alle prijzen zijn incl. BTW en verzendkosten.
© 2010 Koninklijke Nederlandse Organisatie van VerloskundigenMercatorlaan 1200, 3528 BL UtrechtT: 030 282 3100
Voorzitter KNOVAngela Verbeeten
Foto’s:Henny van Nieuwpoort, Den HaagCarien van Leeuwen, AmsterdamNationale Beeldbank,Beata Bosma, Alkmaar
Oplage: 3850
ISSN 0378-1925
Cover foto
Het Tijdschrift voor Verloskundigen wordt uitgegeven door de KoninklijkeNeder landse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), opgericht op 22 september 1975. De vereniging is tot stand gekomen uit een fusie vande Bond van Nederlandse vroed vrouwen (opgericht 8 juni 1926) en deNederlandse R.K. Vereniging van Vroed vrouwen (opgericht 8 juli 1921). De KNOV stelt zich ten doel de bevordering van de verlos kundige zorg inzijn geheel in Nederland, de versterking van de positie die de verlos -kundige daarin inneemt, alsmede de belangen behartiging van alle verloskundigen in Nederland. Een van de manieren om dit doel te bereiken, is het uitgeven van het Tijdschrift voor Verloskundigen.
Het Tijdschrift voor Verloskundigen is in de eerste plaats een vakblad ophet gebied van de verloskunde en verwante wetenschappen. Het beoogtverloskundigen op de hoogte te stellen van relevante feiten en ontwik -ke lingen. Daarnaast is het een forum voor discussie over de verloskundeen verwante disciplines. In het redactionele beleid wordt ernaar gestreefdeen zo ruim mogelijke reeks aan onderwerpen te behandelen.
In de tweede plaats is het Tijdschrift voor Verloskundigen een verenigings -orgaan en als zodanig een middel voor het hoofd bestuur van de KNOVom in contact te treden met de leden. In dit kader dient het Tijdschriftvoor bestuur en leden als forum om van gedachten te wisselen.
Inzenden kopij en advertenties De redactie nodigt de lezers uit om reacties, artikelen en opiniebijdragenin te zenden. Bij voorkeur speciaal voor het Tijdschrift voor Verloskundigengeschreven kopij, maar ook elders aangeboden of gepubliceerde bijdragenzijn welkom; onder vermelding van bladtitel, jaargang en nummer.Kopij aanleveren als platte tekst, dus zonder speciale bekopping, voet -noten, paginacijfers, tabs, tabellen en ontdaan van hyperlinks, in Word via e-mail: [email protected]. Van tabellen of grafieken daarom alleen deonderzoeksgegevens aanleveren; deze worden door de vormgever opge-maakt. Referenties in de tekst tussen vierkante haakjes (geen superscript). Beeld apart aanleveren, bij voorkeur digitaal en in hoge resolutie. Bij tekstwijziging pleegt de redactie overleg. Ingezonden brieven wordenzo nodig bekort. De KNOV en de redactie zijn niet verantwoordelijk voorde inhoud van geplaatste reacties en opiniebijdragen.Het auteursrecht van artikelen berust bij de individuele auteur. Citerenmet bronvermelding is toegestaan, mits binnen de wettelijke regels.Overname van (langere delen van) artikelen is uitsluitend toegestaan natoestemming van de redactie en de auteur.
Personeelsadvertenties van leden voor het volgende nummer tot 22 november. Gelieve bij de plaatsingsopdracht het gewenste formaat en het factuuradres te vermelden. Voor commerciële advertenties:zie colofon. Het decembernummer verschijnt op 7 december.
Het beeld op de cover is van
Karin van Loenen, tweedelijns
verloskundigen in Almere en
gepassioneerd beeldhouwster.
Haar vriendin en collega
Susanne Somers schreef: “Al
enige jaren bewonder ik het
werk van mijn vriendin en onze
collega Karin van Loenen. Ik heb
aan haar al meerdere malen de
suggestie gedaan deze beelden
en beeldjes te laten zien aan
het Tijdschrift voor Verlos -
kundigen omdat ze, mijns
inziens, tijdschriftwaardig zijn.
Zij zelf ging dit niet doen,
zei ze, en daarom doe ik het”.
En wij plaatsen het heel graag.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 4
TIJDSCHRIFTREDACTIONEEL
5TvV november 2010 • KNOV
Agenda
Het Europees Parlement wil het minimum aantal weken zwangerschapsverlof in Europa
oprekken naar twintig weken! Daar is wat op af te dingen, want het besluit raakt slechts
een beperkt aantal landen. De meeste landen voldoen ruim aan deze twintig weken
norm. In Zweden is het betaalde zwangerschapsverlof 96 weken max., in Noorwegen
52 weken, te verdelen over man en vrouw, Denemarken kent 50 weken, Italië 47 weken,
Groot-Brittannië 26 weken, Tsjechië 28 weken, Hongarije 24 weken, Ierland 22 weken.
Duitsland, Spanje en Nederland lopen met 14, respectievelijk 16 en 16 weken groots
achter.
In Vrij Nederland nr. 41 van 16 oktober jl. komt de bekende socioloog Gabriël van den
Brink aan het woord. Een gestreamde uitspraak van hem: “Mensen worden door andere
dingen gedreven dan economische prikkels” en in de kolommen staat de toelichting:
“… (er is) een streven dat boven het eigenbelang uitgaat. Als het gaat om zingeving,
een partner kiezen, kinderen opvoeden – dan doen al die materiële zaken er niet toe.”
En met ‘al die materiële zaken’ worden dan inkomen, eigen huis, auto, carrière enzo-
voort genoemd. De groep die minder materialistisch denkt, is veel groter dan sociologen
tot voor kort dachten, vertelt Van den Brink. “…het interessante is dat geestelijke motie-
ven, bijvoorbeeld iets voor anderen willen betekenen, veel sterker zijn toegenomen.”
In relatie tot waar wij ons bevinden, met 16 weken zwangerschapsverlof en 2 dagen
luieroefenverlof voor de papa, dus in de late middeleeuwen, zou je mogen verwachten
dat het parlement van ganser harte zal instemmen met de uitnodiging van de Europese
parlement. Maar VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV zullen het als tegen -
standers naar de prullenbak verwijzen. Met dit besluit wordt immers onze soevereiniteit
aangetast, en, we zouden de kosten niet willen dragen. Waarmee we dan met onze
gezinspolitiek nog verder in de donkere middeleeuwen verdwijnen.
Gabriël van den Brink is van mening dat een nieuw tijdvak voor de deur staat: dat van
de waardengemeenschap. Als voorbeeld geeft hij aan dat ouders bij de schoolkeuze van
hun kinderen zich steeds meer laten leiden door de vraag ‘hoe de school met waarden
omgaat?’ Profielen als religieus-, sociaal- of natuurgericht worden steeds belangrijker.
Dat, in combinatie met de uiteindelijke keuzes die we maken, zou de regerende coalitie
aan het denken moeten zetten.
Maar, toegegeven, het is maar net vanuit welke hoek je praat. Jan Buevink, woord -
voerder van de werkgeversorganisatie VNO-NCW, - werkgevers zijn de financiers van de
huidige 16 weken omdat zij de WW-premie betalen waaruit het zwangerschapsverlof
wordt gefinancierd-, vindt de huidige situatie al luxe. Hij weet landen waar maar
14 weken verlof wordt betaald (Duitsland). Dan weet ik het nog beter; ik ken landen
waar geen zwangerschapsverlof wordt uitbetaald. Toevallig zijn dat ook de landen op de
toplijst van Millenniumdoel 5, moedersterfte. ■
Wil van Veen
Middeleeuwen
5 november 2010Klankbordgroep prenatalescreening
8 november 2010Themabijeenkomst RotterdamZwangerschap en geboorte
10 november 2010Themabijeenkomst AssenZwangerschap en geboorte
19 november 2010 Algemene LedenvergaderingUitreiking scriptieprijs 2010
22 november 2010 Training ITV
6 december 2010Platform Internationaal
7 december 2010Platform Klinisch verloskundigen
14 december 2010Cursus kringbestuurders
17 februari 2011Eileen Hutton houdt haar OratieVUmc te Amsterdam.
19-23 juni 2011ICM congres – Durban
Kijk voor meer informatie in de rubriek Congres en Cursusachter in dit tijdschrift of op www.kennispoort-verloskunde.nl
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 5
KNOV
Begroting VWS 2011Het oude Kabinet met minister Klink heeft in haar laatste
begroting voor de verloskundige sector woord gehouden.
Zo is in de meerjarencijfers de inkomensverbetering die
tot en met 1 januari 2012 moet worden gerealiseerd,
gegarandeerd en is er
financiële ruimte opgeno-
men om het kinderwens-
spreekuur te starten.
Bovendien is een bedrag
van ca € 8 miljoen tot en
met 2015 aangegeven
voor een apart onderzoeks-
domein perinatale zorg dat
zal worden ondergebracht
bij ZonMw. Daarnaast
heeft minister Klink geld
gereserveerd voor het
College Perinatale Zorg en de ontwikkeling van het
Perinatale Webbased Dossier.
Een aantal aanbevelingen van de Stuurgroep zwanger-
schap en geboorte worden hiermee geconcretiseerd.
EuropaIn de Europese Commissie is besloten dat het zwanger-
schapsverlof in de Europese lidstaten moet worden
opgetrokken naar twintig weken voor de vrouw en
twee weken voor de partner. Op 20 oktober jl heeft
Angela Verbeeten zich in Standpunt NL op radio 1 warm
voorstander verklaart voor concrete realisatie van de
besluit van de commissie door het Nederlandse parlement.
ThemabijeenkomstenDe themabijeenkomsten worden goed bezocht en zijn
aanleiding voor constructieve en ook leuke discussies.
Het bestuur ziet veel betrokkenheid van de leden en ook
veel interesse om de thema’s op te pakken die nu aan de
orde zijn, te weten de introductie van de casemanager,
de introductie van het 34e week thuisbezoek, het zorg-
plan en de continue begeleiding.
LibelleIn Libelle nr 42 staat een eenzijdig artikel over thuis -
bevallen met een negatieve klank. Er wordt contact
opgenomen met de hoofdredacteur om de optie ook
een meer objectief artikel in de Libelle te overwegen.
Geboortezorg ziekenhuizenDe Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de
NVOG hebben ieder apart een onderzoek laten doen
naar de kosten van invoering van de aanbevelingen van
de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in de zieken-
huizen. Het betreft dan vooral de organisatie van de
15 minutennorm voor adequate inzet ingeval van acute
situaties en de continue begeleiding van de zwangere
rond de bevalling. De uitkomsten zijn fors en liggen
afhankelijk van een te kiezen scenario voor de organisatie
van ziekenhuiszorg op incidenteel maximaal € 500 miljoen
en structureel maximaal € 200 miljoen. Gezien de hier-
mee direct samenhangende kwaliteitsproblemen, de
absolute wens om de babysterfte te verminderen en een
nieuw regeerakkoord waarin geen extra middelen zijn
benoemd, zullen we ons gezamenlijk als ketenpartners
hard moeten maken voor verbeteringen.
Bestuurlijke verkeringMet de NVOG is er bestuurlijk overleg geweest dat kan
worden getypeerd als constructief. Beide voorzitters
hebben ter illustratie hiervan uitgesproken verkering te
zijn aangegaan. Tijdens het overleg is van beide kanten
op meerdere thema’s kritisch uitgelegd hoe er in te staan
als organisatie en er is uitgesproken afstemming en
samenwerking nog nadrukkelijker te willen zoeken.
Met Actiz heeft bestuurlijk overleg kunnen leiden tot een
KNOV kwaliteitskader voor de eerdere inzet van kraam-
zorg rond de partus. ■
6 TvV november 2010 • KNOV
Bestuurlijke zaken
© N
atio
nal
e B
eeld
ban
k
© B
en v
an N
ieu
wp
oo
rt, D
en H
aag
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 6
KNOV
De kranten staan er vol van: het gebruik van pijnbestrijding (lees: ruggenprik)
tijdens de baring neemt toe. De discussie gaat vrij eenzijdig over de vraag of
dat goed is of niet. Ik denk dat we ons zeker moeten afvragen of medicinale
pijnbestrijding wel altijd het beste antwoord is op een pijnstillingswens. Wordt
er niet vaak om iets anders gevraagd?
Er zijn 3 redenen waarom vrouwen tijdens de baring om pijnstilling vragen.
Als ze te veel pijn ervaren
Het is een open deur, maar dit is een goede reden voor pijnbestrijding. De wens
van de barende vrouw moet leidend zijn. Vaak gaat het om bevallingen die
moeizaam verlopen, maar ook de beleving van pijn verschilt. Dit kan niet beoor-
deeld worden door de arts of verloskundige. Wel moeten vrouwen, vóór de
bevalling, goed op de hoogte zijn van opties en bijwerkingen. Daarbij hoort ook
het aanbieden van alternatieve vormen van pijnbehandeling die niet leiden tot
vaker knippen en meer kunstverlossingen, zoals een warm bad, steriel-water-
injecties bij rugweeën en wie weet over enige tijd ook lachgas.
Bij angst en controleverlies
Angstige vrouwen vragen vaak al tijdens de zwangerschap om pijnbestrijding bij
de bevalling, maar angst kan ook ontstaan tijdens de baring. Ook dit kán een
goede reden zijn voor pijnbestrijding. Vaker speelt hier een onderliggend probleem
dat om goede begeleiding en voorlichting vraagt. Voor voorlichting tijdens de
zwangerschap moet op meerdere momenten tijd worden uitgetrokken en dat
kan niet alleen worden overgelaten aan voorlichters. Ook de behandelend arts
of verloskundige hoort hiervoor tijd vrij te maken op het spreekuur of tijdens het
huisbezoek in de 34ste week.
Bij eenzaamheid
Dit is de meest tragische reden voor een pijnstillingswens. Te veel vrouwen ont-
vangen te weinig steun tijdens de baring. De partner doet zijn best, maar schiet
onbedoeld soms hopeloos te kort. Uit onderzoek blijkt dat mannen slechts een
op vier signalen om aandacht herkennen bij een barende vrouw, laat staan dat
ze altijd weten waar die aandacht uit moet bestaan. Naast de partner hebben
vrouwen professionele ondersteuning nodig. De tijd die dit vraagt betaalt zich
terug in minder verwijzingen voor pijnbestrijding en minder kunstverlossingen.
Is een pijnstillingswens wel altijd eenwens om pijnstilling?
TvV november 2010 • KNOV 7
© R
on
Mo
es, N
ijmeg
en
Vrouwen die goed geïnformeerd zijn, vragen minder vaak om pijnstilling en als ze er om vragen met een goede reden. Een
niet-medische omgeving met goede steun en professionele begeleiding helpt zeker. Het eigen huis is vaak een goede
plaats om vertrouwd en veilig te bevallen. Als thuis niet de beste optie is, moet in het geboortecentrum of in het zieken-
huis een veilig alternatief aanwezig zijn. Een rustige ruimte waar je als vrouw kan rondlopen met weeën en waar een bad
aanwezig is. Waar je geluid mag maken zonder dat de buurvrouw last heeft van jou.
Verloskundigen zijn goed in luisteren, informeren en coachen. Maar zijn we dat ook altijd bij een pijnstillingswens? Wij
kunnen ons meer inzetten voor alternatieve vormen van pijnbehandeling. Hebt u zich al verdiept in steriel-water-injecties?
Laat u de inrichting en organisatie van verloskamers, kraamsuites of bevalcentrum over aan ziekenhuisdirecties of neemt u
zelf de leiding in het belang van uw cliënten?
Angela Verbeeten, voorzitter KNOV
Praat mee op het Forum over dit onderwerp: http://leden.knov.nl/forum ■
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 7
De Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) behartigt debelangen van verloskundigen. Versterking van verloskundige zorg in ons gezond-heidszorgsysteem staat hierin centraal. De organisatiestructuur bestaat uit vier lijn- en drie stafteams, één van de lijnteams heeft als kerntaak Richtlijnontwikkeling.Het Team Richtlijnontwikkeling levert naast de ontwikkeling van standaarden enstandpunten een bijdrage aan de implementatie ervan, samen met het team Kwaliteit.Ook draagt het team bij aan de vorming van het algemeen inhoudelijke beleid vande KNOV. De activiteiten van de teams Richtlijnontwikkeling en Kwaliteit wordenhoofdzakelijk met premiegeld via de zorgverzekeraars gefinancierd.
Wij zoeken een:
Teamhoofd Richtlijnontwikkeling (m/v, 24 - 32 uur)
Het teamhoofd vormt samen met beleidsmedewerkers en een documentalist het Team Richtlijnontwikkeling.
Van het teamhoofd Richtlijnontwikkeling verwachten wij een belangrijke bijdrage aan het KNOV-beleid,
dat is gericht op verdere versterking van de verloskundige in het verloskundig systeem in Nederland. De
inhoud en de wetenschappelijke onderbouwing van de verloskundige zorg spelen hierbij een grote rol.
De verdere verwetenschappelijking van het beroep en het intensiveren van wetenschappelijk onderzoek
heeft voor de KNOV in de komende jaren grote prioriteit.
Voor deze uitdagende functie zoeken wij een medisch professional bij voorkeur met kennis en ervaring
op het terrein van richtlijnontwikkeling en in het leiding geven aan professionals. Je hebt actueel inzicht
in medisch inhoudelijke ontwikkelingen die voor de verloskunde relevant zijn. Je onderhoudt intensieve
contacten met collega’s uit het eigen werkveld, waaronder opleidingen en onderzoeksinstellingen, en
met aanpalende werkvelden zoals gynaecologie & obstetrie, huisartsen- en kindergeneeskunde.
Je werkt mee aan de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van richtlijnen en je verzorgt publicatie.
Je bent in staat het KNOV-beleid te vertalen naar inhoudelijke, personele en financiële consequenties
voor het team en legt daar in samenspraak met teamhoofd kwaliteit verantwoording over af.
Als leidinggevende geef je op inspirerende wijze leiding aan het multidisciplinair samengestelde team.
Profiel• academisch denk- en werkniveau;
• kennis van epidemiologie;
• op inspirerende wijze leiding aan professionals kunnen geven;
• werkervaring in de gezondheidszorg, bij voorkeur verloskundige zorg;
• goede mondelinge en schriftelijke vaardigheid naast een praktische en zakelijke instelling;
• om kunnen gaan met tegengestelde belangen en met tijdsdruk.
Wij biedenGoede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Inschaling is afhankelijk van opleiding en werkervaring.
Voor informatie over de functie kunt u contact opnemen met Pien Offerhaus (030-2823122).
Uw sollicitatiebrief en CV kunt u vóór 16 november a.s. per brief/email versturen naar:
[email protected] of naar afdeling Personeelszaken t.a.v. Carry Messchendorp,
postbus 2001, 3500 GA Utrecht, onder vermelding van 'vacature richtlijnontwikkeling’.
8 TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:10 Pagina 8
KNOV
Annewil van ’t Zelfde is eerstelijns verlos kundige, werk-zaam in Amersfoort in een maatschap van vijf verlos -kundigen (tijdelijk vier maten, op zoek naar een nieuwevijfde maat). Zij is afgestudeerd in Rotterdam in 2006;volgde daarna een opleiding in eerstelijns echografie.Daarbij: “Er stond in 2007 een oproep in het tijdschrift omlid te worden van de VAS. Het leek mij erg interessant omop die manier bij de ont wikkeling van het vak betrokkente zijn.” Zo begon het, twee jaar later was ze voorzittervan diezelfde VAS.
“Het probleem van de VAS is dat zij onvoldoende zichtbaar is. Het
goede voornemen voor 2011 is een heldere profilering in de toekomst
met open agenda’s, zodat duidelijk is wie we zijn en wat we doen”, zo
formuleert Annewil het doel van dit artikel. “De VAS is niets anders dan
een stukje vertegenwoordiging van de leden. Namens de leden kijken
wij mee over de ruggen van de richtlijnontwikkelaars en bovendien
geven wij sturing aan het proces. Als we dat goed voor het voetlicht
zouden kunnen krijgen, waarbij we de leden de kans bieden de ont -
wikkeling op de voet te volgen, dan zijn we een heel eind en komt dat
mogelijk de implementatie en de acceptatie ten goede.”
Zwaarder inzetten op communicatieZo nu en dan valt met een plof een boekwerk op de deurmat: een
richtlijn van de KNOV. En dan ’s avonds zitten alle verloskundigen met
een nieuwe richtlijn, mooi in boekvorm, thuis op schoot.
Nu, dat valt te betwijfelen.
“Ja, dat is de zwakke plek. We hopen natuurlijk dat die richtlijn dan
gelezen wordt, besproken wordt in maatschap en kring. Dat collega’s
zich die eigen maken, implementeren, zodat er een situatie ontstaat dat
we op zeker moment allemaal zo werken en als we dat niet doen, dat
we dan aangeven waarom in die specifieke situatie niet.”
Om aan die implementatie bij te dragen worden daartoe programma’s
gemaakt, ter introductie, ter bestudering in de kring, wordt het deel
van het ITV. Toch lijkt dat nog niet voldoende om van een succesvolle
implementatie te spreken. “Nee, zeker niet. Ik denk dat dit deels komt,
omdat collega’s zich niet altijd bewust zijn van het feit dat zo’n richtlijn
tijdens haar ontwikkeling op meerdere momenten getoetst is in de
praktijk. Het is geen theoretisch stuk, verzonnen door ‘bureaucraten’.
9TvV november 2010 • KNOV
Verloskundige Adviesraad StandaardenWil van Veen
Annewil van ’t Zelfde voorzitterEerstelijns verloskundige, lid sinds 2007
Carola GroenenVerloskundige en praktijk-adviseur, lid sinds 2007
Ingrid KiezebrinkEerstelijns verloskundige, lid sinds 2005
Jannet BakkerKlinisch verloskundige,AMC; lid sinds 2009
Rosanne van Dam-JansenEerstelijns verloskundige, lid sinds 2007
Pien OfferhausSecretaris
Jolanda BoxemVerloskundige AcademieAmsterdam, lid sinds 2009
Truus-Verburgt DoelemanVerloskundige AcademieRotterdam, lid sinds 2010
1 2
3
4
5 6
87
1
2
3
4
5
6
7
8
Wilt u zich inzetten voor goede en bruikbare richtlijnen voor de beroepsgroep?
Meldt u aan voor de VAS!
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 9
KNOV
10 TvV november 2010 • KNOV
KNOV-standaarden zijn evidence based richtlijnen.
Zij geven aanbevelingen, gebaseerd op wetenschap-
pelijke onderzoeksresultaten, klinische ervaring,
voorkeuren van cliënten en beschikbaarheid van
hulpmiddelen. De VAS beoordeelt vijf jaar na
verschijning van KNOV-standaarden of actualisatie
nodig is.
KNOV-standpunten zijn richtlijnen die aanbevelingen
geven voor verloskundig beleid rond een actueel
maatschappelijk of beroepsinhoudelijk onderwerp
dat ongeschikt is voor de ontwikkeling van een
evidence based richtlijn of dat door anderen al
voldoende wetenschappelijk onderbouwd is.
Afhankelijk van de op dat moment beschikbare
wetenschappelijke onderbouwing is een standpunt
gebaseerd op wetenschappelijke informatie en/of
consensus in de beroepsgroep. Per standpunt zal de
mate van onderbouwing beschreven worden. De
VAS beoordeelt drie jaar na verschijning van KNOV-
standpunten of actualisatie nodig is, of eerder als
belangrijke ontwikkelingen rondom het betreffende
onderwerp daarvoor een aanleiding vormen.
Standaarden en standpunten zijn richtinggevend
voor het professioneel handelen van verloskundigen.
Zij hebben tot doel de kwaliteit van verloskundige
zorg te verbeteren door de variatie in handelen te
verminderen en de zorg transparanter te maken.
Multidisciplinaire richtlijnen: De KNOV werkt regel-
matig samen met andere partners in de zorgketen
in de ontwikkeling van multidisciplinaire richtlijnen.
Deze zijn niet louter bedoeld voor de verloskundige
zorgverlening zelf, maar ook voor de samenwerking
met andere beroepsgroepen in de zorgketen. Ook
deze richtlijnen zijn zo veel mogelijk onderbouwd
door wetenschappelijk onderzoek en vormen een
leidraad voor het handelen van de betrokken
beroepsgroepen.
Voor elke richtlijn geldt dat verloskundigen uitgaan
van de individuele situatie en de eigen wensen van
hun cliënten en deze betrekken bij hun beslissingen.
Afweging van de specifieke situatie en wensen kan
een beredeneerd afwijken van de aanbevelingen
rechtvaardigen.
KNOV richtlijnen: Waar hebben we het over?
Het is gemaakt voor en door verloskundigen, bedoeld
om het vak naar een hoger plan te tillen. Ik denk ook dat
we zwaarder en in een vroeger stadium zouden moeten
inzetten op communicatie. Elke richtlijn is een verbete-
ring en betekent een versterking voor de beroepsgroep
en voor de zorg die wij leveren”, daarvan is Annewil
overtuigd.
PrioriteringElk jaar maakt de VAS een prioriteringslijst van onderwer-
pen die kunnen leiden tot standaarden of standpunten.
Intussen volgt de VAS nauwgezet het werk van het team
richtlijnontwikkeling. “Waar we alert op zijn is dat ook
de actuele onderwerpen, die binnen de beroepsgroep
spelen en die van invloed zijn op de te ontwikkelen richt-
lijn, worden meegenomen. En natuurlijk letten we ook
op de activiteiten van andere beroepsgroepen: wat houdt
hen bezig? Ook betrekken wij hierbij de KNOV-leden.
Bijvoorbeeld: In 2007 is er een ledenpeiling geweest t.a.v.
de onderwerpen voor de prioritering.
Een van de onderwerpen van 2010 is onder andere de
herziening van de richtlijn anemie, die eind dit jaar, begin
volgend jaar het licht zal zien. De herziening was nood-
zakelijk aangezien de standaard al tien jaar oud was en
een aantal inzichten met betrekking tot het onderwerp
anemie waren veranderd. Het format van de anemiericht-
lijn is ook meer in lijn gebracht met de meer recentere
richtlijnen van de KNOV. Van deze richtlijn is geen aparte
wetenschappelijke versie gemaakt. De wetenschappelijke
onderbouwing zal in de vorm van evidence tabellen
verschijnen op de website van de KNOV.
Ook wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een richtlijn
hypertensieve aandoeningen tijdens en de zwanger-
schap, bevalling en kraamperiode. Hypertensieve aandoe-
ningen vormen de grootste categorie verwijzingen van
de eerste- naar de tweedelijn tijdens de zwangerschap.
Met name de complicaties van pre-eclampsie en eclampsie
vormen de belangrijkste oorzaak van moedersterfte in
Nederland. Belangrijk in deze richtlijn is een zorgvuldige
risicoselectie, waarbij naast de bloeddruk en de proteïnurie
rekening moet worden gehouden met de zwangerschaps -
termijn en risicofactoren. Voor het meten van de bloed-
druk geldt: meten is weten, maar dan wel allemaal op
dezelfde manier. Het gaat daarbij vooral om consensus te
hebben over de manier van meten. En: de urine met een
dipstick controleren op eiwit gaat tot het verleden behoren,
omdat het een zeer onbetrouwbare test blijkt te zijn.
Recent is een procedureboek voor het schrijven van KNOV-
richtlijnen geschreven. Het oude ‘handboek kwaliteit’
was inmiddels twaalf jaar oud, erg summier van opzet en
niet meer van deze tijd. KNOV richtlijnen hebben in de
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 10
KNOV
loop van de tijd een enorme ontwikkeling doorgemaakt.
Ze worden gemaakt volgens een vaste procedure, die tot
doel heeft de productie van kwalitatief hoogwaardige
richtlijnen te garanderen. Deze procedure is nu staps -
gewijs in het procedureboek vastgelegd.
Elke vijf jaar worden standaarden of richtlijnen in principe
geactualiseerd. Dat wordt anders: elke vijf jaar bekijkt de
VAS of het nuttig is dat te doen of dat de ‘houdbaarheids-
datum’ naar een later tijdstip kan worden verschoven.
Op het rooster voor 2011 staan de standaard intra-uteriene
groeivertraging, het standpunt pijn en het standpunt
voeding van de pasgeborene als belangrijkste onder -
werpen.
De VAS komt zo’n zes keer per jaar bijeen. De zittings -
termijn is drie jaar. Twee keer kan de termijn verlengd
worden, zodat je uiteindelijk negen jaar lid van de VAS
kunt zijn. “Hopelijk heeft dit artikel voldoende impact
voor het onderstaande, nietwaar?”
11TvV november 2010 • KNOV
KNOV-standaarden en -standpunten wordengemaakt door het team Richtlijnontwikkelingvan de KNOV, steeds in samenwerking met eenwerkgroep van verloskundigen uit het land. DeVAS vervult bij deze richtlijnontwikkeling eencentrale rol. De VAS ziet toe op de weten-schappelijke en verloskundige kwaliteit van deKNOV-richtlijnen, bewaakt het ontwikkelings-proces en keurt de uiteindelijke richtlijn goed.Daarna stelt het KNOV-bestuur de definitieverichtlijn vast. Ook adviseert de VAS het bestuurover onderwerpen die in aanmerking komenvoor het ontwikkelen van een standaard ofstandpunt.
De VAS bestaat uit 7 leden, deels verloskundigen met
wetenschappelijke expertise en deels praktiserende ver-
loskundigen uit eerste- of tweede-/derdelijn. We zijn op
zoek naar een nieuw lid met het volgende profiel:
Een eerstelijns of klinisch werkende verloskundige
die:
• bij wil dragen aan de wetenschappelijke onderbouwing
van de verloskunde,
• praktijkervaring heeft in de eerste- of tweedelijn,
• op de hoogte is van actuele ontwikkelingen in de
verloskunde,
• lid is van de KNOV,
• wetenschappelijke expertise is niet noodzakelijk, maar
strekt wel tot aanbeveling.
Tijdsbesteding en vergoedingDe VAS vergadert 6-10 keer per jaar een dagdeel, steeds
in de Domus Medica. Vergaderingen vragen enkele uren
voorbereidingstijd, onder andere in verband met het
lezen van conceptteksten of relevante artikelen.
Deelname aan de VAS geeft accreditatiepunten voor de
vrije keuze activiteiten in het kwaliteitsregister.
De vacatiegeldregeling en reiskostenvergoeding van de
KNOV zijn van toepassing.
Aanstellingsprocedure
Als u geïnteresseerd bent kunt u zich aanmelden door
middel van een brief met uw motivatie en uw curriculum
vitae. De secretaris en een lid van de VAS voeren
gesprekken met de belangstellenden. Het kandidaat-lid
wordt door de VAS voorgedragen aan het bestuur, dat
nieuwe VAS-leden installeert.
Informatie en reacties
Voor meer informatie over de VAS kunt u de secretaris
van de VAS, Pien Offerhaus, benaderen per email:
[email protected] of telefonisch: 030 2823122
Uw reactie, met uw motivatie en een kort CV, kunt u tot
uiterlijk 25 november sturen naar het secretariaat van de
KNOV.
Postadres: KNOV, tav Ingrid Buiten, Postbus 2001,
3500 GA Utrecht. Email: [email protected] ■
Vacature VAS
© H
enk
van
Ru
iten
bee
k
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 11
Bevallen kunnen we vergelijken met het leveren van een topprestatie. Niemand gaat een marathon onvoorbereid lopen. Niemand zou onvoorbereid moeten bevallen.
Goed presteren hangt (ook bij bevallen) voor een groot gedeelte af van zowel de mentale als de fysieke toestand. Hetgoede nieuws is dat deze fysieke en mentale toestand sterk verbeterd kan worden door degene die moet presteren.
Iedereen die bewust leert omgaan met processen in zijn lichaam kan steeds dichter bij zijn topprestatieprofiel komen.En om die reden is een goede voorbereiding op de bevalling zo wenselijk.
Wetenschappelijk is eerder aangetoond, dat angst fysiologische processen remt. Oefenen met de geboortetrainer Epi-no geeft zelfvertrouwen en neemt onnodige angsten weg. Vrouwen leren zich bewuster te worden van hun bekkengebied. Door de vergroting van dit bewustzijn krijgt de aanstaande moeder meer zelfvertrouwen. Dit geeft haar de kracht om haar eigen aandeel in de bevalling vol vertrouwen tegemoet te zien en als positief te ervaren.
Andere trainingseffecten zijn:• Minder kans op inscheuren van het perineum • Verkorte uitdrijving• Getrainde bekkenbodemspieren• Een spoedig herstel na de bevalling
www.epino.nl
Verloskundige praktijk ‘t Woud is onderdeel van
de Stichting Eerstelijnsgezondheidszorg Lelystad
(STEL) en bestaat uit drie parttime werkende
verloskundigen. De praktijk is op zoek naar een
gediplomeerde of daarvoor afstuderende
Verloskundige m/vvoor 24 - 32 uur per week
Het team verloskunde heeft de laatste jaren actief gewerkt aan
het ontwikkelen van hun ‘eigen’ organisatie van zorg. Dit heeft
geleid tot een stabiele praktijk, werkzaam op drie locatie in
Lelystad.
Wij bieden:
• Een dynamische en afwisselende functie;
• Praktijkondersteuning door 2 assistentes;
• Geautomatiseerd pakket Onatal;
• Samenwerking met 1e lijns echocentrum;
• Goede samenwerking met de 2e lijn.
Salariëring en overige arbeidsvoorwaarden zijn conform de CAO-
gezondheidscentra.
Meer informatie over de Stichting Eerstelijnsgezondheidszorg
Lelystad (STEL) vindt u op www.stel-lelystad.nl.
Voor nadere inlichtingen kunt u contact opnemen met
de heer J. de Groot, centrummanager, tel. 06-53695510.
Uw schriftelijke reactie kunt u tot 14 dagen na het verschijnen van
deze advertentie sturen naar Stichting Eerstelijnsgezondheidszorg
Lelystad, Meentweg 10b, 8224 BP Lelystad,
t.a.v. de heer J. de Groot.
U kunt uw reactie ook mailen naar [email protected]
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Epi-no, voor een betere bevalling en een sneller herstel.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 12
WETENSCHAP
13TvV november 2010 • KNOV
de academisering van de verloskundeVerloskundigen zijn zich meer en meer bewust van de noodzaak dat hun verlos-
kundig handelen wordt onderzocht en wetenschappelijk onderbouwd. Die beweging
heeft zich ongeveer tien jaar geleden ingezet en zal naar mijn stellige overtuiging
niet meer teruggedraaid worden. De gevolgen van dat nieuwe denken in de
beroepsgroep zijn zichtbaar: negen gepromoveerde verloskundigen, even uit de
losse pols geschat een stuk of twintig in de pijplijn, drie hoogleraren (AMC,
VUMC en Maastricht) een Masteropleiding voor verloskundigen aan het AMC en
een heleboel onderzoek voor en door verloskundigen, inclusief publicaties in peer-
reviewed bladen met mooie impactfactoren. Een resultaat om trots op te zijn!
Maar zijn we er met deze beweging, in de huidige of in grotere omvang? Ik denk
het niet. Wat ik zou willen is dat alle verloskundigen, ook degenen die zelf nooit
actief aan onderzoek meedoen, zich elke dag weer realiseren hoe belangrijk het is
dat wat ze doen zo veel mogelijk wetenschappelijk onderbouwd is, evidence-based
dus, om maar eens een trendy Engels woord te gebruiken. Dat klinkt simpeler en
gemakkelijker dan het is. Dat betekent namelijk dat je als zorgverlener iets moet
snappen van de complexiteit van onderzoek, iets moet snappen van de discussie
over wat nou wel en niet bewezen effectief is, iets moet snappen van wat voor
uitkomsten überhaupt moeten worden meegenomen in het debat over de beste
verloskundige zorg. Om maar een voorbeeld te noemen: als we onderzoeken
welke interventies de perinatale sterfte kunnen verlagen zonder in de discussie
daarover mee te nemen wat de effecten van die interventies zijn op moederlijke
mortaliteit en morbiditeit, op perinatale uitkomsten bij een eventuele volgende
zwangerschap, op welbevinden van de vrouw, op hechting met de baby en op
kosten van de zorg, hebben we een te eenzijdig beeld. Met die te eenzijdige
uitkomsten kan een verloskundige onvoldoende bepalen of en hoe haar verlos-
kundig handelen moet worden aangepast. Ik wil absoluut niet suggereren dat elke
verloskundige bezig moet met het doorploegen en doorwrochten van medische
literatuur, maar ze moet wel het debat kunnen volgen om verantwoorde beslissingen
te nemen die uiteindelijk de kwaliteit van haar zorg zullen verhogen.
Wat is daarvoor nodig? Volgens mij is daarvoor nodig dat de basisopleiding van
verloskundigen universitair wordt. In zo’n universitaire opleiding is meer ruimte voor
kritisch leren denken, voor vragen stellen over het nut van verloskundig handelen,
te leren het vak van verloskundige in de maatschappelijke en politieke context te
zien, voor blootstelling aan docenten die de ruimte nemen studenten te motiveren
om verder te kijken dan de directe omgeving van de spreekkamer. Daar is ‘acade-
misch denken’ voor nodig in de hele leeromgeving van de studenten. En dat
academische denken, dat raak je nooit meer kwijt als je het een keer hebt. Ook
niet als je later in een eigen praktijk werkt, ver van een academisch ziekenhuis.
Laat het alsjeblieft niet zo worden dat alle verloskundigen academisch gaan
werken, maar wel dat alle verloskundigen academisch gaan denken. ■
Simone Buitendijk,
Buitengewoon hoogleraar Eerstelijns Verloskunde en Ketenzorg,
AMC/UvA & TNO
Even aandacht voor …
In eerdere uitgaven van ‘Evenaandacht voor…’ kwamen devolgende onderwerpen aan deorde:- De gynaecoloog- De media- Centra voor Jeugd en Gezin- 12 maart 2010- Allochtone vrouwen, hun
zwangerschap en bevalling- Risico, angst en ons primitieve
brein- Het bevalcentrum- Canada, Engeland, Nederland- Moeder, of kind eerst?
Eerdere uitgaven
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 13
IntroductieHet verloskundig systeem in een land bepaalt welke
professionals een vrouw tijdens haar zwangerschap en
bevalling zullen begeleiden. Daarbij kent ieder land een
meer of minder gespecificeerde rolverdeling tussen deze
professionals met ieder hun eigen verantwoordelijkheden
in de zorgverlening. In dit opzicht bestaan er wereldwijd
grote verschillen[1].
Er blijkt echter een constante factor te zijn in alle verlos-
kundige systemen: de rol van de vroedvrouw of verlos-
kundige bij het begeleiden van de normale zwanger-
schap en baring. Volgens de ‘Definition of the Midwife’,
geformuleerd door de International Confederation of
Midwives (ICM) in 2005, omvat de zorg door verloskun-
digen ‘preventieve maatregelen, het bevorderen van de
normale baring en het onderkennen van complicaties’[2].
De Wereld Gezondheids Organisatie noemt ‘de bekwaam-
heid in het begeleiden van de normale zwangerschap en
baring de kerncompetentie van verloskundigen’[3].
Wereldwijd wordt de verloskundige gezien als ‘een zorg-
verlener die de vrouw centraal stelt’[4], die het als haar
taak ziet om vrouwen ‘gezond de normale stadia van
hun reproductieve leven te laten doorlopen’[5] en die
‘een laag-technologisch instrument wil zijn door haar
aanwezigheid’[6].
Ook in Nederland is de zorg voor vrouwen met een
normale zwangerschap en baring de kerntaak van de
verloskundige. De Wet uitoefening geneeskunst uit 1865
begrensde de bevoegdheid van verloskundigen tot ‘het
verlenen van verloskundige bijstand of raad alleen bij
ongestoord natuurlijk verloop van de baring’, waarbij het
gebruik van ‘verloskundige werktuigen’ uitgesloten
was[7]. Latere wetten benadrukken het ‘bevorderen en
bewaken van het natuurlijk verloop van zwangerschap,
baring en postpartumperiode’ als de kerntaak van de
verloskundige, zonder verdere expliciete restricties te
benoemen[8-10].
Verloskundige zorg in Nederland is gebaseerd op het
principe dat zwangerschap, baring en kraamperiode in
principe fysiologische gebeurtenissen zijn die in de eerste
lijn begeleid kunnen worden[11]. Zolang zwangerschap,
baring en kraamperiode ongecompliceerd verlopen, blijft
de vrouw bij de eerstelijns verloskundige in zorg. Als er
complicaties optreden of dreigen, verwijst de verlos -
kundige de vrouw naar een gynaecoloog, die de zorg
overneemt voor zolang dat nodig is. Vrouwen met een
verhoogd risico vanwege een medische of obstetrische
voorgeschiedenis, zijn vanaf het begin van de zwanger-
schap in zorg bij de gynaecoloog. De kraamperiode
wordt meestal wel weer thuis begeleid door de verlos-
kundige. In gebieden waar geen verloskundigen zijn
gevestigd, wordt de verloskundige zorg verleend door de
huisarts.
De rolverdeling tussen deze professionals is vastgelegd in
de ‘Verloskundige Indicatielijst’ (VIL). De VIL wordt gezien
als een instrument voor risicoselectie en een richtlijn voor
het bepalen van de meest geschikte zorgverlener voor
iedere zwangere in haar specifieke individuele situatie[13].
De VIL vormt de basis voor lokale protocollen binnen
verloskundige samenwerkingsverbanden.
Hoewel de focus op ‘normaal’ dus internationaal de
gemeenschappelijke factor is van zorg door verlos -
kundigen, is het de vraag wat dan als ‘normaal’ wordt
beschouwd tijdens zwangerschap, baring of kraam -
periode. Tevens kan de vraag gesteld worden hoe stabiel
De Verloskundige Indicatie Lijst: wat is normaal?De rolverdeling tussen verloskundigen en gynaecologen in het Nederlandse verloskundig systeem
WETENSCHAP
14 TvV november 2010 • KNOV
Marianne P. Amelink-Verburg en Simone E. Buitendijk
Vertaling: Kristel Zeeman
Marianne P. Amelink-Verburg, verloskundige-onderzoeker, Inspecteur
Perinatale Zorg, IGZ, Den Haag; Prof. Dr Simone E. Buitendijk,
bijzonder hoogleraar eerstelijns verloskunde en ketenzorg,
Universiteit van Amsterdam en hoofd jeugdgezondheidszorg TNO,
Leiden.
Correspondentieadres: M.P Amelink-Verburg, Inspectie voor de
Gezondheidszorg. Postbus 90700, 2509 LS Den Haag.
Oorspronkelijk gepubliceerd als: Pregnancy and Labour in the
Dutch Maternity Care System: What is Normal? The Role Division
Between Midwives and Obstetricians. J Midwifery Womens Health
2010;55:216-225.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 14
het concept ‘normaal’ is en of veranderingen in dit
concept consequenties hebben voor de praktijk. Om dit
te onderzoeken bestudeerden we de geschiedenis van
de opeenvolgende indicatielijsten en maakten we een
analyse van de wijzigingen in de verschillende revisies van
de VIL. De analyse wordt geïllustreerd met data over de
Nederlandse verloskunde.
MethodeDe opeenvolgende Verloskundige Indicatielijsten
De eerste officiële VIL werd in 1973 gepubliceerd in het
Leerboek voor obstetrie en gynaecologie van
Kloosterman[14]. Sindsdien zijn drie updates verschenen –
in 1987, 1999 en 2003[11,13,15]. Deze vier VIL’en werden
geanalyseerd door de ontwikkeling van de lijsten te
vergelijken: de betrokkenheid van de verschillende
beroepsgroepen, de beschreven indicaties, de definitie
van de aandoeningen die tot die indicaties leidden en
de toekenning van de indicaties aan de geschikte zorg-
verlener. Ook twee voorlopers van de officiële VIL werden
geïncludeerd in de analyse: een circulaire van de Zieken -
fondsraad uit 1958[16] en een artikel van Kloosterman, in
1966 gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde[17].
De eerste auteur was lid van de Commissie Verloskunde
van de laatste twee VIL’en. Om meer inzicht te krijgen in
de geschiedenis van de VIL, werd een aantal professionals,
die betrokken waren geweest bij de ontwikkeling van de
daaraan voorafgaande VIL’en, geïnterviewd over de
processen en discussies van toen. Documentatie over het
proces dat voorafging aan de eerste VIL werd gevonden
in de archieven van de Ziekenfondsraad.
Databronnen over de professionele rolverdeling in
de praktijk
Van 1964 tot 1993 publiceerde het Centraal Bureau voor
de Statistiek jaarlijks rapporten, getiteld: ‘Geborenen naar
aard van de verloskundige hulp en plaats van geboorte’[18].
WETENSCHAP
15TvV november 2010 • KNOV
Niveau van zorg Aandoening VIL 1958 VIL 1973a VIL 1987 VIL 1999 VIL 2003
Eerstelijns Medische anamnese - b - 8 (+ 8/-0) 6 (+4/-6) 9 (+3/-0)
verloskundige Obstetrische anamnese - - 15 (+15/-0) 11 (+3/-7) 15 (+4/-0)
zorg Zwangerschap - - 10 (+10/-0) 7 (+5/-8) 9 (+3/-1)
Bevalling - - - - --
Totaal eerstelijnszorg 0 0 33 (+33/-0) 24 (+12/-21) 33 (+10/-1)
Tweedelijns Medische anamnese 12 21 (+15/-6) 14 (+10/-17) 17 (+8/-5) 16 (+2/-3)
verloskundige Obstetrische anamnese 12 17 (+10/-5) 4 (+0/- 13) 5 (+1/-0) 7 (+2/-0)
zorg Zwangerschap 15 25 (+18/-8) 10 (+6/-21) 28 (+20/-2) 26 (+1/-3)
Bevalling - 12 (+12/-0) 13 (+2/-1) 14 (+5/-4) 14 (+0/-0)
Totaal tweedelijnszorg 39 75 (+55/-19) 41 (+18/-52) 64 (+34/-11) 63 (+5/-6)
Overleg situatie Medische/obstetrische
anamnese - 6 (+6/-0) 16 (+14/-4) 17 (+8/-7) 17 (+2/-2)
Obstetrische anamnese - - 8 (+8/-0) 10 (+5/-3) 6 (+0/-4)
Zwangerschap - - 21 (+21/-0) 20 (+8/-9) 21 (+2/-1)
Bevalling - - - 3 (+3/-0) 3 (+0/-0)
Totaal Overleg 0 6 45 (+43/-4) 50 (+24/-19) 47 (+4/-7)
Totaal aantal
beschreven aandoeningen in de VIL 39 81 119 138 143
a Door de grote overeenkomst met de indicaties uit de VIL van 1973, is de lijst van 1966 weggelaten uit de tabel;
b - = item niet genoemd in de VIL van dat jaar
Tabel 1. Veranderingen in aantal risicoaandoeningen/situaties, vermeld in de opeenvolgende Verloskundige Indicatielijsten (VIL)
Aantal genoemde aandoeningen
(+ = aantal aandoeningen toegevoegd /
- = aantal verwijderd ten opzichte van de voorgaande lijst)
Aantal
genoemde
aandoeningen
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 15
De cijfers zijn gebaseerd op gegevens van de burgerlijke
stand. De database maakt onderscheid tussen verlos -
kundigen en artsen, maar geen onderscheid tussen huis-
arts en gynaecoloog. We gebruikten deze data voor het
doel van dit onderzoek. We zijn ervan uitgegaan dat een
arts bij een thuisbevalling een huisarts was en een arts bij
een ziekenhuisbevalling een gynaecoloog. Hierbij onder-
schatten we waarschijnlijk gedeeltelijk de bijdrage van de
huisarts en overschatten we de bijdrage van de gynaeco-
loog.
Voor data na 1993 gebruikten we de Landelijke Verlos -
kunde Registratie. Gynaecologen leggen sinds 1982
gegevens over moeders, pasgeborenen en de zorg -
verlening vast in de LVR2. Verloskundigen doen dat sinds
1985, in een aparte database (LVR1). De dekking van alle
geboorten in de LVR is hoog; 99% van alle ziekenhuizen
en 99% van alle verloskundige praktijken registreren hun
gegevens[12]. Data van verloskundige zorg door huisartsen
zijn nog niet opgenomen in de LVR. Door de afzonder-
lijke databases is niet gemakkelijk een totaalbeeld van de
verloskundige zorgverlening te verkrijgen. In twee projec-
ten werden data van beide registraties gecombineerd om
een nationale databank te creëren. Het eerste ging over
‘trends in de plaats van de bevalling’ en besloeg de jaren
1995-2002. In die studie berekenden de onderzoekers de
bijdrage van huisartsen aan de verloskundige zorg
middels extrapolatie[19]. Het tweede project resulteert nog
steeds in jaarlijkse rapporten over verloskundige zorg
vanaf 2001[20]. Deze rapporten bevatten echter geen data
van de bijdrage van huisartsen aan de verloskundige
zorg. Deze data waren daardoor niet bruikbaar voor dit
artikel.
WETENSCHAP
16 TvV november 2010 • KNOV
Aandoening Niveau verloskundige Commentaar
zorgverlening
ABO antagonisme in de anamnese Eerste lijn Weliswaar kunnen zwangerschap en baring in de eerste lijn worden
begeleid bij ABO-antagonisme, maar men moet alert zijn op neonatale
problematiek.
Actief bloedgroepantagonisme in de Tweede lijn (geen commentaar)
anamnese (Rhesus, Kell, Duffy, Kidd)
Herhaalde miskramen Eerste lijn Bij voortgaande zwangerschap vindt begeleiding in de eerste lijn plaats.
Vroeggeboorte (< 33 weken)
in de vorige zwangerschap Tweede lijn (geen commentaar)
Vroeggeboorte (≥ 33 weken) Eerste lijn Is er na de vroeggeboorte vervolgens een normaal verlopen zwanger-
in de vorige zwangerschap schap geweest, dan kan daarna begeleiding van een volgende
zwangerschap en baring in de eerste lijn plaatsvinden.
Serotiniteit in de anamnese Eerste lijn Serotiniteit in de anamnese heeft geen voorspellende waarde voor
het verloop van de huidige zwangerschap en baring.
Forcipale extractie of Eerste lijn Van belang is de beoordeling van de anamnestische informatie, die
vacuümextractie in de anamnese verkregen wordt van de toenmalige zorgverlener.
Hemorrhagia postpartum in de
anamnese:
- ten gevolge van een episiotomie Eerste lijn (geen commentaar)
- ten gevolge van een cervixruptuur Eerstelijns verloskundige zorg, Aangenomen wordt dat er een herhalingskans aanwezig is;
(klinisch vastgesteld) maar bevalling in het ziekenhuis begeleiding van zwangerschap en baring kan door de eerste lijn
gebeuren, maar de bevalling moet in het ziekenhuis plaatsvinden.
- ten gevolge van andere oorzaken Eerstelijns verloskundige zorg, Gegeven de kans op herhaling, kan de begeleiding van zwangerschap
(> 1000 cc) maar bevalling in het ziekenhuis en baring weliswaar door de eerste lijn plaatsvinden, maar moet de
bevalling in het ziekenhuis plaatsvinden.
Perinatale sterfte in de anamnese Overlegsituatie Een dergelijke voorgeschiedenis vormt aanleiding tot overleg.
Van belang is tevens of er na de perinatale sterfte nog een normaal
verlopen zwangerschap is opgetreden. Zwangerschap en bevalling
kunnen dan in de eerste lijn worden begeleid.
Grande multipara Eerste lijn Hiervan is sprake bij para >5. Aan begeleiding van zwangerschap en
bevalling door de tweede lijn wordt geen meerwaarde toegekend.a Bron: Commissie Verloskunde CVZ, 2003 11
Tabel 2. Voorbeelden van aandoeningen uit de categorie ‘obstetrische anamnese’ in de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL) 2003a
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 16
Bronnen van verwijsindicaties
Om de veranderingen in verwijsindicaties die in de analyse
van de VIL’en naar voren kwamen, toe te lichten,
gebruikten we data uit twee Nederlandse verloskundige
gegevensbestanden. De eerste is afkomstig van het
Wormerveeronderzoek, het eerste grootschalige onder-
zoek dat de risicoselectie van verloskundigen evalueerde.
Een groep van 7980 vrouwen die in de periode tussen
1969 en 1983 in één verloskundige praktijk werden
ingeschreven, werd gemonitord vanaf het begin van de
zwangerschap tot zes weken postpartum[21,22]. Door de
resultaten uit de gepubliceerde tabellen samen te voegen
konden sommige ‘Wormerveerdata’ worden gebruikt
voor deze studie. Een tweede dataset bevatte gegevens
uit de LVR1 van 1988 tot 2004. Deze data werden eerder
gepubliceerd in een studie over trends in verwijzingen van
de verloskundige naar de gynaecoloog[23]. Ten behoeve
van het onderzoek werden de originele data herberekend
naar de benodigde perioden van vier jaar. Over de periode
van 1958-1968 zijn geen data beschikbaar.
ResultatenDe geschiedenis van de VIL
Op 12 februari 1958 stuurde de Ziekenfondsraad (ZFR)
een circulaire naar zijn controlerend geneesheren[16].
De taak van deze controleurs was om onnodige uitgaven
te voorkomen. Hiervoor bepaalden zij de noodzaak van
ziekenhuisopnamen op basis van algemene richtlijnen.
De circulaire stelde, verwijzend naar het net uitgekomen
Leerboek voor obstetrie en gynaecologie van Holmer, dat
het mogelijk was gebleken voor de sector verloskunde
concrete indicaties voor ziekenhuisopname te benoemen.
In het hoofdstuk ‘begeleiding van de bevalling’ van het
Leerboek stond namelijk een lijst met 39 condities waar-
bij moeilijkheden tijdens de baring verwacht konden
worden. De auteurs suggereerden dat deze condities
zouden kunnen gelden als medische indicaties voor
ziekenhuisopname[24]. De ZFR circulaire beval aan dat
controlerend geneesheren deze lijst zouden gebruiken in
de beoordeling van aanvragen voor opname. Deze lijst
vormde in feite de eerste VIL. De circulaire concludeerde
dat in de praktijk niet alle indicaties gebruikt zouden
hoeven worden: opname werd toegestaan, maar was
niet verplicht. Het percentage noodzakelijke opnamen
werd geschat op 8,5% van alle geboorten.
Vóór de publicatie van deze circulaire consulteerde de
ZFR professor Gerrit Jan Kloosterman, het voormalige
hoofd van de Vroedvrouwenschool in Amsterdam en een
toegewijde pleitbezorger van de natuurlijke bevalling.
Als pas aangestelde professor gaf hij commentaar op
de indicaties en plaatste ze in een praktische context.
Hij ging uit van het principe dat een normale baring
begeleid zou moeten worden door een vroedvrouw of
huisarts. Maar hij benadrukte dat bij een indicatie voor
ziekenhuisopname, er dan tegelijk een indicatie was voor
zorgverlening door de gynaecoloog[25]. In feite introdu-
ceerde Kloosterman hiermee de rolverdeling tussen
eerste- en tweedelijns zorgverleners die heden ten dage
nog steeds bestaat. Zijn commentaar werd echter niet
opgenomen in de ZFR circulaire.
Kloosterman werkte zijn ideeën over risicoselectie en
rolverdeling binnen de verloskundige zorg verder uit
en publiceerde in 1966 een uitgebreide VIL in het
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde[17]. Deze VIL
was gebaseerd op ervaring en werd al gebruikt in de
Amsterdamse universiteitskliniek. In Kloostermans opinie
zou ‘iedere afwijking van een volmaakt fysiologisch
beloop’ een argument zijn voor een ziekenhuisbevalling
(en dus voor zorgverlening door een gynaecoloog).
Tegelijkertijd bepleitte hij dat thuis de beste plaats voor
de bevalling was voor laagrisicovrouwen. Hiermee intro-
duceerde hij de paradox dat thuisbevallingen alleen
mogelijk zijn bij het gebruik van ‘royale indicaties voor
ziekenhuisopneming’[17].
De charismatische Kloosterman bereikte consensus over
zijn VIL onder alle hoogleraren gynaecologie van die tijd.
Zo werd de Amsterdamse VIL gepubliceerd in het
Leerboek obstetrie en gynaecologie van 1973, als ‘de
Nederlandse VIL’[14]. Een kopie van deze zogenaamde
‘Kloostermanlijst’ werd vervolgens verspreid onder
praktiserende verloskundigen en huisartsen, waarmee
de officiële status werd bevestigd.
In 1983 stelde de ZFR een werkgroep samen van alle
relevante beroepsorganisaties om een update te maken
van de ‘Kloostermanlijst’. In deze versie werden, in
tegenstelling tot de eerdere versies, niet alleen de
verwijsindicaties opgesteld, maar ook condities waar voor
géén verwijzing nodig was. De definities waren geba-
seerd op vier besluitvormingscriteria: de aard en ernst
van de mogelijke complicatie, de mogelijkheden om het
optreden van deze complicatie te voorkomen, de moge-
lijkheden om deze op te sporen, en de mogelijke winst
van interventies door een gynaecoloog. Om een weten-
schappelijke basis te geven aan de indicaties, werden
resultaten uit de Wormerveerstudie gebruikt om te
bepalen wie de meest geschikte zorgverlener zou zijn bij
de betreffende aandoening. Verder werd de risicoselectie
aan de verloskundige en de huisarts toebedeeld[15].
De publicatie van de VIL in 1987 leidde tot een heftig
debat binnen de beroepsgroep van gynaecologen. Het
grootste struikelblok was dat de eerstelijns zorgverlener
verantwoordelijk werd voor de risicoselectie[26]. De NVOG
besloot de VIL niet te erkennen, hetgeen de relatie tussen
de beroepsverenigingen van verloskundigen en gynae -
cologen jarenlang verstoorde. Uit een evaluatiestudie
bleek overigens dat het verschil in opvatting tussen de
WETENSCHAP
17TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 17
landelijke besturen geen negatieve invloed had op de
samenwerking op lokaal niveau[27].
In 1999 bereikte een commissie van professionals over-
eenstemming over een update van de VIL. Deze revisie
was acceptabel voor alle betrokken beroepsgroepen,
hoewel de basisprincipes van de voorgaande lijst in feite
ongewijzigd werden bevestigd. De VIL werd ingebed in
het Verloskundig Vademecum, waarin ook thema’s
werden behandeld als samenwerking, kwaliteitscriteria
voor beroepsgroepen en de intentie tot het ontwikkelen
van een nationale perinatale audit[13]. Het doel van het
Vademecum was het optimaliseren van de samenwerking
en de kwaliteit van zorg. De VIL werd gepresenteerd als
een zwaarwegend advies, omdat de indicaties waar
mogelijk waren gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en
anders op consensus tussen de beroepsgroepen. Daartoe
werden de besluitvormingscriteria aangepast en kwam
men overeen dat de focus moest liggen op optimale zorg
voor de individuele vrouw, in plaats van op het zorg -
proces vanuit het perspectief van de zorgverlener.
In 2003 werd het hele Vademecum uit 1999 herzien.
Tien indicaties uit de VIL werden geherformuleerd volgens
de evidence-based methodiek: na een systematische
review van de literatuur, werden de gevonden publicaties
geselecteerd op kwaliteit en bruikbaarheid in de
Nederlandse situatie met zijn onderscheid in eerste- en
tweedelijns zorg. Resultaten van de geselecteerde artikelen
werden vertaald in aanbevelingen, gebaseerd op het
toegekende niveau van bewijs. De methodebeschrijving
en de motivatie voor de aanpassingen werden ook opge-
nomen in het Vademecum[11].
Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor een
herziening van de VIL, die verwacht wordt in 2011.
Daarbij wordt ook een methode ontwikkeld voor een
continue (modulaire) herziening van de VIL. In dit project
zijn alle betrokken beroepsgroepen vertegenwoordigd.
Inhoud van de VIL
In 1958 waren alleen indicaties opgenomen voor verwijzing
van eerste- naar tweedelijn. Alle andere situaties werden
toebedeeld aan de eerstelijns zorgverlener. In 1973
werden ‘overlegindicaties’ toegevoegd. Vanaf 1987
werden ook indicaties benoemd voor eerstelijns zorg en
werd onderscheid gemaakt naar ernst en achtergrond van
de aandoening. Bovendien waren over sommige aandoe-
ningen, die voorheen beschouwd werden als indicaties
voor tweedelijns zorg, de opvattingen gewijzigd (tabel 1).
De meeste indicaties voor eerstelijns zorg betreffen de
obstetrische anamnese (15 van de 28 indicaties in de VIL
van 2003). Tabel 2 toont enkele voorbeelden van deze
indicaties, samen met de beweegreden, zoals ‘Er is geen
toegevoegde waarde voor tweedelijns zorg tijdens
zwangerschap en bevalling’.
Het totaal aantal beschreven indicaties steeg van 39 in
1958 tot 143 in 2003. In de loop van de tijd werd een
groot aantal indicaties toegevoegd, verwijderd of in een
andere categorie geplaatst (tabel 1).
De inhoud van de indicaties veranderde ook. Tabel 3 laat
daar voorbeelden van zien. Voor sommige aandoeningen,
zoals pre-existente diabetes, was het risico allang onder-
kend en deze komen dan ook ongewijzigd op iedere lijst
terug. Sommige risico’s, zoals harddrugsgebruik, kwamen
pas later in beeld. In andere gevallen veranderde de risico-
status van ‘normaal’ tot ‘pathologisch’, zoals bijvoorbeeld
een stuitligging. Andersom wijzigden ook sommige
condities van pathologisch naar normaal, zoals maternale
leeftijd boven de 35 jaar. De niet-vorderende ontsluiting
is pas in 1987 als indicatie toegevoegd. Kloosterman was
namelijk van mening dat een niet-vorderende ontsluiting
niet bestaat, maar slechts het ongeduld van de verlos-
kundige laat zien (persoonlijke mededeling P.E. Treffers,
2004). Bij sommige aandoeningen, zoals bekkenaandoe-
ningen, werd aanvankelijk een gedetailleerde onder -
verdeling noodzakelijk geacht, terwijl ze in latere jaren
werden samengevoegd. Andere aandoeningen, zoals
infecties, werden juist in toenemende mate uitgesplitst.
Professionele rolverdeling
In 1964 voltooide 24,7% van alle vrouwen in Nederland
de bevalling onder leiding van een gynaecoloog.
Verloskundigen en huisartsen begeleidden toen respec-
tievelijk 35,5 en 39,7% van de bevallingen. Het aandeel
van de huisarts is sindsdien afgenomen, tot 8% in 1990
en een geschatte 7,2 in 2002 (figuur 1). Het aandeel van
de zorg door de verloskundige nam langzaam af tot
33,4% in 2002, na een lichte stijging tot 1993 toen
46,3% van alle bevallingen werd begeleid door een
verloskundige. De rol van de gynaecoloog nam gestaag
toe, tot 45,6% in 1993 en 59,4% in 2002 (figuur 1).
Verwijsindicaties
In tabel 4 zijn de meest voorkomende indicaties voor
verwijzing van de verloskundige naar de gynaecoloog
opgenomen, uit vier verschillende periodes. Data zijn
afkomstig uit het Wormerveeronderzoek en de LVR1. De
indicaties veranderden voor zowel primi- als multiparae,
zowel in volgorde als in omvang. In de eerste periode
(1969-1973) werd bijvoorbeeld 3,1% van alle primiparae
verwezen vanwege een hypertensieve aandoening en
3,0% vanwege een niet-vorderende uitdrijving. In de
laatste periode (2000-2003) kwamen deze indicaties voor
bij respectievelijk 6,2 en 6,7% van de primi’s. Bij multi -
parae namen de medische en obstetrische anamnese
en foetale nood de plaats in van intra-uteriene groei -
vertraging en afwijkende ligging als meest voorkomende
indicaties voor verwijzing (tabel 4).
WETENSCHAP
18 TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 18
DiscussieDe geschiedenis van de opeenvolgende VIL’en laten een
continue ontwikkeling zien. De lijst evolueerde van een
instructie voor zorgverzekeraars tot een instrument voor
risicoselectie en professionele samenwerking. Van een
monodisciplinair samengestelde lijst op basis van meningen
en ervaringen groeide hij tot een multidisciplinaire lijst op
basis van evidence en consensus. De geschiedenis laat
zien hoe het huidige Nederlandse verloskundig systeem
met zijn specifieke rolverdeling is ontstaan. En toont hoe
in de loop van de tijd het denken is veranderd over de
samenwerking tussen beroepsgroepen, over de rol van
de verloskundige en over wat normaal is. De
VILgeschiedenis weerspiegelt daarnaast maatschappelijke
ontwikkelingen. De afname van het aantal indicaties voor
bekkenproblemen bijvoorbeeld past bij de algeheel
verbeterde gezondheidstoestand van vrouwen, terwijl de
toevoeging van items zoals vrouwelijke genitale vermin-
king, HIV en hemoglobinopathieën de gewijzigde samen-
stelling van de Nederlandse bevolking zichtbaar maakt.
Ondanks de continue evolutie is de basisfilosofie van de
Nederlandse verloskunde in stand gebleven. De opeen-
WETENSCHAP
19TvV november 2010 • KNOV
Aandoeningen in de VIL 1958 VIL 1966 VIL 1973 VIL 1987 VIL 1999 VIL 2003
respectievelijke VIL-en
I Diabetes mellitus Ca C C C C C
(preexistent)
II Harddrugsgebruik -b - - C C C
Lues C - - - C C
DES dochter - - - Ac Bd B
Vrouwelijk genitale - - - - A A
verminking
III Stuitligging C: nullipara C: Vastgesteld in C: Vastgesteld in C C C
vrouwen, de zwangerschap de zwangerschap
“indien versie A: Vastgesteld C: Vastgesteld
niet succesvol” tijdens de tijdens de
bevalling bevalling
IV Zwangerschapsduur
- nulliparae - C: > 297 dagen C: > 294 dagen C: > 294 dagen C: > 294 dagen C: > 294 dagen
- multiparae - C: > 308 dagen C: > 301 dagen C: > 294 dagen C: > 294 dagen C: > 294 dagen
Va Maternale leeftijd
primiparae C: > 40 jaar C: ≥ 35 jaar C: ≥ 35 jaar De: >35 jaar - -
C: < 15 jaar C: < 16 jaar - A: < 15 jaar
Vb Maternale leeftijd - C: ≥ 45 jaar C: ≥ 45 jaar D: > 40 jaar - -
multiparae
VI Niet-vorderende - - - C: geen vordering B: geen vordering B (zonder
ontsluiting in een periode in een periode definitie van
van 4 uur van 4 uur in de vordering)
actieve
ontsluitingsfase
VII Bekkenafwijkingen 5 afwijkingen 11 afwijkingen 11 afwijkingen 7 afwijkingen 5 afwijkingen 5 afwijkingen
genoemd (5 x C) genoemd (11 x C) genoemd (11 x C) genoemd genoemd genoemd
(5 x B, 2 x A) (3 x B, 2 x A) (3 x B, 2 x A)
VIII Infectieziekten 2 afwijkingen 2 afwijkingen 2 afwijkingen 6 afwijkingen 17 afwijkingen 19 afwijkingen
genoemd (2 x C) genoemd (2 x C) genoemd (2 xC) genoemd (1 x C, genoemd (9 x C, genoemd (9 x C,
1 x B, 4 x A 4 x B, 4 x A) 6 x B, 4 x A)
a C=tweedelijnszorg door een gynaecoloog; b -= item niet genoemd in de VIL van dat jaar; c A=eerstelijnszorg door een verloskundige of huisarts; d B=overlegsituatie tussen eerste- en tweede lijn; e D=eerstelijnszorg, bevalling in het ziekenhuis
Tabel 3. Voorbeelden van veranderde opvattingen over de aanbevolen zorgverlener voor verloskundige risicosituaties 1958 - 2003
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 19
volgende VIL’en stellen expliciet dat zwangerschap,
bevalling en kraamperiode in principe fysiologische
gebeurtenissen zijn en dat medicalisering van de verlos-
kundige zorg moet worden voorkomen en tegengegaan.
Op grond van dat uitgangspunt wordt gesteld dat de
mogelijkheid van de thuisbevalling moet kunnen blijven
voortbestaan en waar mogelijk moet worden bevorderd.[11]
In 1987 werd de eerstelijns zorgverlener verantwoordelijk
gesteld voor de risicoselectie en dat bleef zo in de latere
lijsten. Het nog altijd geringe aantal aandoeningen met
een indicatie voor de eerstelijn (tabel 1), suggereert dat het
basisprincipe is gebleven dat de verloskundige zorg plaats
vindt in de eerstelijn, tenzij expliciet anders vermeld.
Gegeven het feit dat de basisfilosofie niet is gewijzigd,
zijn de veranderingen in de praktijk, zoals te zien in
figuur 1 en tabel 4, des te opvallender. Ondanks de
beperkingen van de data is duidelijk te zien dat de kans
dat een gynaecoloog betrokken wordt bij de bevalling
meer dan verdubbeld is, en de rol van de eerstelijns zorg-
verlener in dezelfde mate is afgenomen.
Er zijn verschillende verklaringen voor deze trend. In de
eerste plaats is de wetenschappelijke kennis enorm toe-
genomen sinds 1950, vooral over de zwangerschap. Dit
heeft geresulteerd in een verbeterd begrip van het proces
van zwangerschap en baring maar ook van de risico’s
daarin. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor monitoring,
diagnostiek, preventie en behandeling explosief gegroeid.
De toegankelijkheid tot diagnostische technieken voor de
bewaking van de foetus (zoals echo en CTG) hebben de
focus die aanvankelijk alleen op de moeder lag, verbreed
naar de foetus als tweede patiënt. Daarmee veranderde
de ‘obstetrie’ in ‘perinatologie’[28]. Deze tendens is
duidelijk terug te zien in de VIL: waar de VIL in 1958
bestond uit een lijst met alleen maternale indicaties, gaat
in 2003 22% van de indicaties over foetale condities.
Door de huidige mogelijkheden voor bewaking en
behandeling is bovendien de focus verschoven van ‘over-
leven’ naar ‘optimale uitkomst’ voor moeder en kind.
Interventies tijdens de baring, zoals bijstimulatie, sectio en
pijnbehandeling zijn veiliger en makkelijker beschikbaar
dan in het verleden. Daardoor resulteert de afweging
tussen de risico’s en voordelen van de interventie makke-
lijker in de keuze om in te grijpen. De beschikbaarheid
van technologie vermindert bovendien de bereidheid van
een vrouw en haar partner om een langdurige bevalling
en/of baringspijn te doorstaan.
Ook de populatie van zwangeren is ingrijpend veranderd.
Zo daalde de gezinsgrootte van 3,1 kinderen in 1960
naar 1,8 kinderen in 2006, wat tot gevolg heeft dat er
relatief meer primiparae zijn[18]. De maternale leeftijd
steeg in Nederland tot een van de hoogste in Europa:
ongeveer 22% van de vrouwen is op het moment van
de baring 35 jaar of ouder[12]. Meer dan 19% van de
zwangeren vrouwen is van niet-Nederlandse afkomst[12].
Al deze demografische veranderingen dragen bij aan een
verhoogd risicoprofiel.
Tenslotte suggereren de verschuivingen in de redenen
voor verwijzing en de grote toename daarvan (tabel 4)
dat de wereldwijde medicalisering van het geboorte -
proces, die altijd tot meer en nooit tot minder inter -
WETENSCHAP
20 TvV november 2010 • KNOV
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1964 1966 1968 1970 1972 1974 1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992
verloskundige huisarts gynaecoloog
Figuur 1. De verantwoordelijk zorgverlener bij de geboorte in Nederland, 1964 – 2002
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 20
venties leidt, ook in de Nederlandse verloskunde een rol
is gaan spelen. Dat beïnvloedt onontkoombaar verlos-
kundigen in hun risicoperceptie en in hun beoordeling
van wat nog ‘normaal’ is.
De data in figuur 1, over de verantwoordelijke zorg -
verlener aan het eind van de baring, wijzen op een
afnemende maar nog steeds aanzienlijke rol voor de
verloskundige. Het aandeel van de verloskundige in de
zorg tijdens zwangerschap en kraamperiode blijft stabiel
en haar preventieve taken, zoals in prenatale screening
en preconceptionele advisering, nemen gestaag toe. In
2007 begon 77,7% van alle zwangere vrouwen hun
prenatale zorg bij de verloskundige[12]. Bijna de helft van
deze vrouwen rondde de zwangerschap en bevalling af
zonder tussenkomst van een gynaecoloog. Binnen de
groep van vrouwen die op enig moment werden ver -
wezen tijdens de zwangerschap of bevalling, was de
verloskundige verantwoordelijk tot op het moment van
verwijzing en meestal opnieuw in de postpartumperiode.
De data in figuur 1 kunnen de indruk wekken dat de uit-
gangspunten van het Nederlandse verloskundig systeem
niet meer van toepassing zijn op de praktijk. Maar in
2007 beviel 75% van alle vrouwen spontaan[12]. Met een
percentage sectio’s van 15% en 9,8% kunstverlossingen
behoort Nederland tot de landen met het hoogste
percentage spontane geboorten[30]. Daarbij komt dat van
de vrouwen die medisch gezien een keus hebben in de
plaats van bevalling, nog altijd zo’n 70% kiest voor een
thuisbevalling. Dat resulteert in een percentage thuis -
bevallingen rond de 30%[19].
Desondanks lijkt het hoge percentage bevallingen dat
een indicatie heeft voor tweedelijns zorg in strijd met
het principe dat zwangerschap en baring fysiologische
processen zijn. Deze discrepantie wordt ons inziens voor-
namelijk veroorzaakt door de veranderde perceptie van
wat normaal genoemd wordt.
Welbeschouwd is het verschil tussen hoog en laag risico
in de praktijk een geleidelijke schaal. Maar Kloosterman
stelde in 1966 dat ‘iedere afwijking van een volmaakt
fysiologisch beloop’ een indicatie zou moeten zijn voor
specialistische zorg[17]. Door dit over te nemen is in de
Nederlandse verloskunde een dichotomie ontstaan tussen
‘normaal’ en ‘afwijkend’. Door de bovengenoemde ont-
wikkelingen krimpt het gebied van wat normaal, ‘laag
risico’ is steeds verder in, terwijl het gebied van afwijkend,
‘hoog risico’ steeds verder uitbreidt. Het ‘normale’ gebied
wordt zo steeds homogener, maar het ‘afwijkende’
gebied steeds heterogener, variërend van geringe afwij-
kingen zoals langdurig gebroken vliezen of behoefte aan
pijnbehandeling, tot ernstige pathologie, zoals het HELLP
syndroom, extreme vroeggeboorte of foetale nood. Het
is te verwachten dat deze trend doorzet in de toekomst.
Hoe meer diagnostische instrumenten en technologische
mogelijkheden beschikbaar zijn, des te eerder zal immers
een ‘afwijking van het volmaakt fysiologisch beloop’
gevonden kunnen worden en zullen vrouwen verwezen
moeten worden voor specialistische zorg.
Aan de andere kant is deze dichotomie zinvol gebleken
in het helder afbakenen van de verantwoordelijkheden
van de verschillende zorgverleners. Uit inmiddels vele
studies blijkt dat voor vrouwen met een laag risico eerste-
lijns verloskundige zorg grote voordelen heeft: minder
kans op medische interventies; minder kans op perineum -
rupturen en episiotomieën; hogere kans op spontane
vaginale partus; hoge maternale satisfactie; keuzevrijheid
voor de plaats van bevalling; meer bewegingsvrijheid tij-
dens de baring; meer kans op (slagen van) borstvoeding;
met goede neonatale uitkomsten[31-40]. Zo gezien is het
een interventie om vrouwen in de eerste lijn te houden
– net zoals het een interventie is om vrouwen naar de
tweede lijn te verwijzen. De kunst van de eerstelijns
verloskunde is om deze beide interventies af te wegen
en te bepalen hoe het beste een optimaal resultaat voor
moeder en kind te behalen is.
De geschiedenis van de VIL laat zien dat het concept
‘normaal’ in de loop van de tijd geëvolueerd is in een
zodanige richting dat steeds minder zwangerschappen
en baringen als ‘normaal’ worden bestempeld en steeds
meer als ‘afwijkend’. Naar verwachting zal deze evolutie
in die richting doorzetten. De geschiedenis laat ook zien
dat de wijzigingen in de VIL’en voornamelijk gebaseerd
waren op meningen, ervaringen en maatschappelijke
ontwikkelingen - en slechts in beperkte mate op weten-
WETENSCHAP
21TvV november 2010 • KNOV
1994 1996 1998 2000 2002
1964 – 1993:
gebaseerd op CBS
cijfers (‘Geborenen
naar aard van de
verloskundige hulp
en de plaats van
geboorte’)
1995 – 2002:
Gebaseerd op
LVR data
Er is een hiaat tussen
1993 en 1995, door
verschillen in data -
bronnen, zie tekst.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 21
schappelijke bewijzen. Het huidige gebrek aan weten-
schappelijk gefundeerde methoden om een normale
zwangerschap en baring te definiëren zal ertoe leiden
dat ‘voor de zekerheid’ steeds vaker verwijzingen nodig
zullen worden geacht. Om een relatief klein percentage
complicaties te voorkomen, zullen dus steeds meer
vrouwen verwezen worden, wat op zijn beurt de kans
doet toenemen op interventies tijdens de baring met
mogelijke schadelijke gevolgen voor gezondheid of
satisfactie. Met andere woorden, het ‘number needed
to refer’ om een probleem te voorkomen zal toenemen.
Het doorzetten van deze ontwikkeling brengt de positie
van de eerstelijns verloskundige in gevaar. Het in stand
houden van een systeem of beroepsgroep kan echter
nooit een doel op zichzelf zijn. Het gaat om een optimale
uitkomst voor moeder en kind. Uit een groeiend aantal
studies blijkt hoe belangrijk de begeleiding van verlos-
kundigen in een ‘eerstelijns setting’ is om laagrisico -
vrouwen de mogelijkheid te geven van een normale
zwangerschap en baring[31,32,36,38-40]. Een recente Cochrane
review stelt dat alle vrouwen zorg van een
verloskundige in een ‘eerstelijns setting’ aangeboden zou
moeten worden[31]. Daarom is er dringend meer onder-
zoek nodig om de werkelijke ‘risicostatus’ van iedere
individuele vrouw, in haar specifieke situatie, te kunnen
bepalen en daar het optimale type zorg en zorgverlener
bij te kiezen. Daarbij moet rekening worden gehouden
met het gevaar van zowel onderbehandeling als over -
behandeling. Een multidisciplinaire benadering is voor
dergelijk onderzoek essentieel. Daar moeten niet alleen
de beroepsgroepen bij betrokken worden, maar ook
onderzoekers op het gebied van public health, gezond-
heidswetenschappen en sociale wetenschappen.
Verloskundigen kunnen, vanuit hun specialisme, een
belangrijke en leidende rol spelen in dit proces door de
inbreng vanuit hun perspectief: met de focus op fysio -
logie en het welbevinden van vrouwen, in plaats van op
pathologie en factoren die ziekte veroorzaken.
De auteurs danken professor Pieter Treffers,
dr Martine Eskes, professor Jack Bennebroek Gravenhorst
en dr Wim Schellekens voor het verschaffen van achter-
grondinformatie over de geschiedenis van de
Verloskundige Indicatielijst. ■
Referenties[1] Kateman H, Herschderfer K. Multidisciplinary Collaborative Primary
Maternity Care Project. Current Practice in Europe and Australia. Den
Haag: International Confederation of Midwives, 2005.
[2] Definition of the Midwife, adopted by the ICM Council Meeting, July
2005, Brisbane, Australia. Den Haag: 2005.
WETENSCHAP
22 TvV november 2010 • KNOV
Primiparae
1969 – 1973 (N= 1648 ) a 1980 – 1983 (N=765) a 1990 – 1993 (N=196.994) b 2000 – 2003 (N=265.179) b
1 afwijkende ligging 6,1 afwijkende ligging 9,0 foetale nood 7,6 foetale nood 9,7
2 hypertensieve aandoening 3,1 hypertensieve aandoening 8,2 niet-vorderende uitdrijving 7,1 niet-vorderende ontsluiting/ 8,9
noodzaak tot pijnstilling
3 (vermoeden van) intra- 3,1 niet-vorderende uitdrijving 6,5 niet-vorderende ontsluiting/ 6,6 niet-vorderende uitdrijving 6,7
uteriene groeivertraging noodzaak tot pijnstilling
4 serotiniteit 3,1 foetale nood 4,8 afwijkende ligging 5,2 hypertensieve aandoening 6,2
5 niet-vorderende uitdrijving 3,0 vroeggeboorte 4,7 hypertensieve aandoening 5,2 serotiniteit 5,2
Multiparae
1969 – 1973 (N= 1563 ) a 1980 – 1983 (N=781) a 1990 – 1993 (N=207.303) b 2000 – 2003 (N=277.051) b
1 (vermoeden van) intra- 2,5 vroeggeboorte 2,9 foetale nood 3,2 medische en obstetrische 7,2
uteriene groeivertraging anamnese
2 afwijkende ligging 1,7 hypertensieve aandoening 2,4 afwijkende ligging 2,3 foetale nood 5,1
3 positieve dyscongruentie 1,3 (vermoeden van) intra- 2,3 medische en obstetrische 2,3 serotiniteit 3,3
uteriene groeivertraging anamnese
4 serotiniteit 1,2 serotiniteit 2,2 serotiniteit 2,2 afwijkende ligging 2,4
5 vroeggeboorte 0,9 afwijkende ligging 2,1 landurig gebroken vliezen 2,1 niet-vorderende ontsluiting/ 2,1
noodzaak tot pijnstilling
a data van Wormerveerstudie: alle laagrisicovrouwen bij 20 weken
b data van LVR1: alle laagrisicovrouwen bij eerste consult
Tabel 4. Vijf meest voorkomende verwijsindicaties tijdens zwangerschap en bevalling, bij primi- en multiparae,
met verwijspercentage voor elke aandoening
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 22
WETENSCHAP
23TvV november 2010 • KNOV
[3] Making pregnancy safer: the critical role of the skilled attendant. A
joint statement by WHO, ICM and FIGO. Geneve: 2004.
[4] DeVries RG, Barroso R. Midwives among the machines. Re-creating
midwifery in the late twentieth Century. In: Marland H, Rafferty AM, edi-
tors. Midwives, Society, and Childbirth: Debates and Controversies in the
Modern Period. London: Routledge, 1997: 248-272.
[5] Barger MK. Midwifery practice: Where have we been and where are
we going? J Midwifery Womens Health 2005; 50(2):87-90.
[6] Kennedy HP. The midwife as an "Instrument" of care. Am J Public
Health 2002; 92(11):1759-1760.
[7] Wet Uitoefening Geneeskunst. Staatsblad van het Koninkrijk der
Nederlanden 1865; 60.
[8] Besluit examen als en opleiding tot verloskundige. Staatsblad van het
Koninkrijk der Nederlanden 1994; 143.
[9] Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. 1993.
[10] Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008.
Den Haag: 2008.
[11] Commissie Verloskunde CVZ. Verloskundig Vademecum 2003.
Diemen: 2003
[12] Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale zorg in
Nederland 2007. Utrecht, 2009.
[13] Werkoverleg Verloskunde. Verloskundig Vademecum. Amstelveen:
Ziekenfondsraad, 1999.
[14] Kloosterman GJ. De voortplanting van de mens. Leerboek voor
obstetrie en gynaecologie. Bussum: Uitgeversmaatschappij Centen, 1973.
[15] Werkgroep Bijstelling Kloostermanlijst WBK. De verloskundige
Indicatielijst. Amstelveen: Ziekenfondsraad, 1987.
[16] Medische afdeling van de Ziekenfondsraad. Indicaties voor zieken-
huisverpleging. Circulaire nr. 792 ed. Amsterdam: Ziekenfondsraad, 1958.
[17] Kloosterman GJ. De bevalling aan huis en de hedendaagse verlos-
kunde. Ned T Geneesk 1966; 110: 1808-15.
[18] Centraal Bureau voor de Statistiek. Geborenen naar aard van de verlos-
kundige hulp en plaats van geboorte. Beschikbaar via www.statline.cbs.nl.
[19] Anthony S, Amelink-Verburg MP, Jacobusse GW, van der Pal-de Bruin
KM. De thuisbevalling in Nederland 1995-2002. Leiden: St. Perinatale
Registratie Nederland en TNO Kwaliteit van Leven, 2005.
[20] Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale zorg in
Nederland. Jaarrapporten 2001- 2007. Bilthoven/Utrecht, 2009.
[21] Eskes M. Het Wormerveer onderzoek. Meerjarenonderzoek naar de
kwaliteit van de verloskundige zorg rond een vroedvrouwenpraktijk.
Thesis. Universiteit van Amsterdam, 1989.
[22] Eskes M, van Alten D, Treffers PE. The Wormerveer study; perinatal
mortality and non-optimal management in a practice of independent
midwives. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 1993; 51(2):91-95.
[23] Amelink-Verburg MP, Rijnders ME, Buitendijk SE. A trend analysis in
referrals during pregnancy and labour in Dutch midwifery care 1988-
2004. BJOG 2009; 116(7):923-932.
[24] Holmer AJM, ten Berge BS, van Bouwdijk Bastiaanse MA, Plate WP.
Leerboek der Verloskunde. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf N.V.,
1956.
[25] Medische afdeling van de Ziekenfondsraad. Ontwerp toelichting op
de "medische indicaties voor opneming in de sector verloskunde".
Amsterdam: 1957.
[26] Schellekens W. De nieuwe verloskundige indicatielijst.
Totstandkoming rapport Werkgroep Bijstelling Kloostermanlijst. Medisch
Contact 1987; 42(20):621-623.
[27] Riteco JA, Hingstman L. De Verloskundige Indicatielijst. Hoe gaan
huisartsen, verloskundigen en gynaecologen ermee om? Medisch Contact
1992; 47(5):154-158.
[28] Pel M, Heres MHB. OBINT. A study of obstetric intervention. Thesis.
Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 1995.
[29] Mead MM, Kornbrot D. The influence of maternity units' intrapar-
tum intervention rates and midwives' risk perception for women suitable
for midwifery-led care. Midwifery 2004; 20(1):61-71.
[30] Wildman K, Blondel B, Nijhuis J, Defoort P, Bakoula C. European indi-
cators of health care during pregnancy, delivery and the postpartum peri-
od. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2003; 111 Suppl 1:S53-S65.
[31] Hatem M, Sandall J, Devane D, Soltani H, Gates S. Midwife-led ver-
sus other models of care for childbearing women. Cochrane Database
Syst Rev 2008;(4):CD004667.
[32] Maassen MS, Hendrix MJ, Van Vugt HC, Veersema S, Smits F, Nijhuis
JG. Operative deliveries in low-risk pregnancies in The Netherlands: prima-
ry versus secondary care. Birth 2008; 35(4):277-282.
[33] de Jonge A, van der Goes BY, Ravelli AC, Amelink-Verburg MP, Mol
BW, Nijhuis JG et al. Perinatal mortality and morbidity in a nationwide
cohort of 529 688 low-risk planned home and hospital births. BJOG 2009.
[34] Amelink-Verburg MP, Verloove-Vanhorick SP, Hakkenberg RM,
Veldhuijzen IM, Bennebroek Gravenhorst J, Buitendijk SE. Evaluation of
280,000 cases in Dutch midwifery practices: a descriptive study. BJOG
2008; 115(5):570-578.
[35] Rijnders M, Baston H, Schonbeck Y, van der Pal K., Prins M, Green J
et al. Perinatal factors related to negative or positive recall of birth expe-
rience in women 3 years postpartum in the Netherlands. Birth 2008;
35(2):107-116.
[36] Hodnett ED, Downe S, Edwards N, Walsh D. Home-like versus con-
ventional institutional settings for birth. Cochrane Database Syst Rev
2005;(1):CD000012.
[37] Treffers PE, Eskes M, Kleiverda G, van Alten D. Home births and mini-
mal medical interventions. JAMA 1990; 264(17):2203, 2207-2203, 2208.
[38] Waldenstrom U, Nilsson CA, Winbladh B. The Stockholm birth centre
trial: maternal and infant outcome. Br J Obstet Gynaecol 1997;
104(4):410-418.
[39] Hundley VA, Cruickshank FM, Lang GD, Glazener CM, Milne JM,
Turner M et al. Midwife managed delivery unit: a randomised controlled
comparison with consultant led care. BMJ 1994; 309(6966):1400-1404.
[40] Walsh D, Downe SM. Outcomes of free-standing, midwife-led birth
centers: a structured review. Birth 2004; 31(3):222-229.
[41] Commissie Verloskunde. Verloskundig Vademecum 2003. Diemen:
College voor zorgverzekeringen, 2003.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 23
WETENSCHAP
24 TvV november 2010 • KNOV
De Nederlandse cijfers over een gezondezwangerschap, een gezond kind en eengezonde moeder blijven achter bij die in de meeste Europese landen. ZonMw gaf daarom het Erasmus MC opdracht voor eenSignalements studie ‘Zwangerschap en Geboorte’en stelde een bijbehorende Onderzoeksagendaop. Deze verschenen in juni. Eerder al publi-ceerden de Koninklijke Nederlandse Organisatievan Verloskundigen (KNOV) en de NederlandseVereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)ieder een eigen kennisagenda. Het opstellenvan deze vier documenten heeft, ook in demedia, het nodige stof doen opwaaien.Deskundigen bleken van mening te verschillenover de betekenis van cijfers en over de kennisdie nodig is om de Nederlandse situatie te verbeteren. Reden om, nu het stof van dezomer is weggeregend, na te praten met arts-epidemioloog prof. dr. Simone Buitendijk engynaecoloog prof. dr. Eric Steegers, onder leiding van prof. dr. Paul van der Maas.
Allereerst vraagt Van der Maas of de sterfte in Nederland
te hoog is vergeleken bij de ons omringende landen.
Buitendijk vindt deze wel hoog, maar niet op voorhand
té hoog. ‘Dat suggereert dat je er iets aan zou kunnen
doen met beleid. Dat de Nederlandse cijfers hoog zijn,
kan overal aan liggen.’ Is er vertekening door registratie-
verschillen in het spel? Wordt bijvoorbeeld als afkappunt
voor de perinatale sterfte 500 gram genomen of
22 weken, hoe worden abortussen na de 22ste week
meegerekend, komen wel alle regio’s in de statistieken
voor? ‘De sterftecijfers van veel landen liggen dicht bij
elkaar. Honderd baby’s meer of minder scheelt veel in de
rangorde. We moeten die cijfers beter bekijken, voordat
we constateren dat ze te hoog zijn en gaan proberen er
iets aan te doen’, constateert Buitendijk.
Steegers is het daar niet mee eens. Hij vindt de cijfers
wel te hoog. De oudere leeftijd van de moeders, het
relatief hoge percentage meerlingen, de grote groep
allochtonen en het terughoudende screeningsbeleid in
Nederland lijken de verschillen niet te kunnen verklaren,
stelt hij: ‘Misschien is registratie een factor, maar kijk ik
naar kinderen boven de vijf pond, wat geen arbitraire
grens is, heeft Nederland een dertig, veertig procent
hogere sterfte dan België. Ik kan geen goede argumen-
ten vinden, waarom dat niet voor verbetering vatbaar is.’
Registratieverschillen verklaren ook niet de opvallend hoge
foetale sterfte in Nederland en er zijn grote verschillen
tussen subgroepen. Alleen al daarom constateert Steegers
dat de sterfte en ziekte te hoog zijn. ‘Die moeten door
preventie en interventie naar beneden kunnen. Daarnaast
moeten we eventuele risicofactoren of oorzaken in de zorg
onderzoeken. Armoede en sociaal-economische achterstand
zijn ondubbelzinnig oorzaken van slechtere uitkomsten van
de zwangerschap en bevalling, zeker in de grote steden.
Ook doen we in de zorg onvoldoende aan preventie. De
absolute aantallen moeten echt naar beneden.’
Kennisagenda Zwangerschap enGeboorteEuropese cijfers nopen tot onderzoek
Maarten Evenblij
Dit is een dubbelinterview; een gesprek
tussen Simone Buitendijk en Eric Steegers dat
in opdracht van ZonMw gemaakt is. In over-
leg met ZonMw kwam het tot een dubbel-
plaatsing in Mediator en Tijdschrift voor
Verloskundigen.
Buitendijk: ‘De sterftecijfers van veel landen liggen dicht bij elkaar. Honderd baby’s meer of minder scheelt veel in de rangorde.
We moeten die cijfers beter bekijken, voordat we constateren dat ze te hoog zijn en gaan proberen er iets aan te doen.’
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 24
WETENSCHAP
TvV november 2010 • KNOV 25
Meer medische kennisBuitendijk en Steegers kunnen elkaar vinden in de
constatering dat sterfte slechts het topje van een ijsberg
is en dat een slechte start, zoals een laag geboorte -
gewicht, voor kinderen bijna niet meer is in te halen.
Buitendijk denkt ook dat de cijfers beter zouden kunnen
worden door een betere public health en het verminderen
van sociaal-economische achterstanden. ‘Maar ik geloof
minder in het effect van medische interventies. En ik ben
nog niet toe aan de conclusie dat de oorzaak ligt bij de
verloskundige zorg in Nederland. Belangrijke oorzaken van
een slechte uitkomst van de geboorte zijn congenitale
afwijkingen, vroeggeboorte en groeivertraging. Daaraan
moet je dus al zeer vroeg iets doen. Dat ligt vooral vóór
de conceptie. Klinisch kun je hier de oorlog niet winnen.’
Steegers pleit niet zozeer voor meer medische interventies,
maar voor het inbrengen van meer medische kennis in de
hele keten. En ook voor public health, zoals de periode
voor de conceptie (preconceptie), de vroege zwanger-
schap, de plaats van bevallen. ‘Daarvoor hebben verlos-
kundigen en gynaecologen weinig aandacht, ook niet in
de opleiding. Ze hebben ook weinig gereedschap daar-
voor, in het bijzonder niet rond leefstijlgerelateerde en
sociaal- economische risicofactoren.’ Maar Steegers’
zorgen liggen niet louter vóór de conceptie. Hij denkt dat
het unieke systeem van verloskunde decennialang heeft
bijgedragen aan de koppositie van Nederland, maar dat
de magie is uitgewerkt. ‘Willen we nu verder komen,
dan moet de keten beter gaan functioneren, wat betreft
de selectie van risico’s. Dat betekent niet dat de zorg -
verleners het verkeerd doen, maar dat het systeem
onvoldoende deugt.’
Steegers somt enkele omissies op, zoals dat niet alle
zwangere vrouwen op tijd in zorg komen (soms pas na
de 14e, zelfs de 20ste week) en dat veertig procent van
de groeivertragingen niet bij de verloskundige wordt
gedetecteerd. ‘Een bevalling bij 37 weken geeft zoveel
meer risico’s voor het kind, dat we beter moeten kijken hoe
daarmee in de keten moet worden omgegaan. Meer dan
veertig procent van de grootste groep, de autochtone
relatief jonge vrouwen, wordt tijdens hun eerste bevalling
verwezen naar de tweedelijn. Dat betekent ook dat de
risicoselectie niet goed functioneert. Ik realiseer mij dat
daarvoor geen simpele oplossingen zijn’, constateert
Steegers. Buitendijk heeft bedenkingen. Afgezien van het
feit dat een vroeggeboorte binnen de verloskundige zorg
niet valt te voorspellen, begrijpt ze niet wat het verschuiven
van de criteria voor een tweedelijns bevalling van 36 naar
37 weken zou verbeteren. ‘Die denktrant suggereert dat
als die vrouwen maar in de tweedelijn waren bevallen, er
geen problemen zouden zijn. Dat is natuurlijk niet waar.’
Meer bevallingen in eerstelijn?Van der Maas suggereert dat een betere risicoselectie en
het eerder betrekken van de tweedelijn misschien niet
garandeert dat de zwangerschap wel goed afloopt, maar
wel dat het maximale is gedaan. Buitendijk constateert
dat de stand van de wetenschap daarvoor onvoldoende
ver is en dat slechts een klein deel van de kinderen sterft
bij een bevalling die in de eerstelijn begon en in de
tweedelijn eindigde. Steegers vindt dat groeivertraging,
de belangrijkste oorzaak van foetale sterfte, heel goed in
de tweedelijn kan worden gevolgd. ‘Het gaat mij er niet
om of de verloskundige het niet beter kan doen, maar
dat een kind met een groeivertraging of een congenitale
afwijking in de tweedelijn thuis hoort.’ Hij vraagt zich
ook af hoe groeivertraging en vroeggeboorten beter op
maat voorspeld kunnen worden. Daarvoor zijn handvatten.
‘Het medische indicatielijstje voor verwijzing naar de
tweedelijn is veel te rigide. We zouden meer integratie
van kennis in de hele keten moeten bewerkstelligen.
Een huisarts verwijst slechts 5 procent van zijn patiënten.
Maar in de verloskunde blijft slechts een derde van de
vrouwen in de eerstelijn.’
Buitendijk wijst erop dat het gros van de verwijzingen
tijdens de bevalling geschiedt vanwege behoefte aan
pijnstilling en doordat de ontsluiting niet vordert. ‘Veel
vrouwen vinden het fijn om een deel van de bevalling
thuis te doen. Hoe erg is het om tijdens de bevalling te
worden verwezen? In slechts 3,6 procent van de gevallen
gebeurt dat met spoed.’
Als wordt gepropageerd meer te gaan verwijzen, betekent
dat een zeer grote inspanning voor de paar sterfgevallen
door groeivertraging die je daardoor wellicht kunt voor-
komen, vreest Buitendijk. ‘Met meer monitoring zullen
veel meer vrouwen in de tweedelijn bevallen.’ Dat hoeft
niet zo te zijn, werpt Steegers tegen. ‘Een betere risico -
selectie in de keten leidt er wellicht toe dat juist meer
vrouwen in de eerstelijn bevallen, doordat je alleen de
gynaecoloog inschakelt voor vrouwen bij wie dat nodig
is. De rest bevalt bij de verloskundige. Die is veel beter
in care, wij zijn beter in cure.’
Steegers: ‘Verloskundigen en gynaecologen hebben ook weinig gereedschap daarvoor, in het bijzonder niet rond leefstijlgerelateerde
en sociaal- economische risicofactoren.’
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 25
Dit leent dit zich bij uitstek voor een praktijkonderzoek
in de hele keten, denkt Van der Maas. ‘Graag!’, zegt
Buitendijk. ‘Die ketenzorg moet beter, maar niet vanuit
het idee dat de verloskundigen het niet goed zouden
doen en het alleen beter gaat als de tweedelijn er boven-
op zit.’ Steegers: ‘De verloskundigen hebben niet de
juiste instrumenten gekregen. Laat ze die krijgen en dan
onderzoeken wat het effect daarvan is op de geboorte-
uitkomsten.’ Van der Maas ziet alle aanleiding voor
onderzoek naar de rol van de tweedelijn in de eerstelijn
en proeft consensus voor een praktijkexperiment in de
zorgketen, met thuisbevalling, de eerstelijn, de tweede-
en derdelijn. En met bijzondere aandacht voor de
logistiek, de kosten en wat vrouwen ervan vinden. ‘Om
echt samen tot conclusies te kunnen komen, zijn een
paar van zulke experimenten met een voldoende grote
schaal nodig.’
Preconceptie en vroege zwangerschapAndere noodzakelijk te ontwikkelen kennis ligt op het
terrein van de vroege processen. Het vroege embryo en
de placenta zijn immers bepalend voor de afloop van de
zwangerschap. Onbekend zijn de relaties tussen erfelijke
aanleg en roken, alcoholconsumptie, medicijnen, voe-
ding. Moet dat, gezien het beperkte budget, worden
onderzocht met fundamentele studies of praktijkexperi-
menten? Steegers: ‘Experimenten in de public health zijn
belangrijk. Die leveren misschien wel snel effect. Voor de
relatie tussen voeding en de embryonale ontwikkeling
zijn inmiddels veel wetenschappelijke gegevens die
interventies rechtvaardigen. Dat is iets waarbij de verlos-
kundigen veel meer betrokken zouden kunnen worden.’
Buitendijk sluit zich daarbij aan. ‘Met een gering budget
en weinig tijd zou ik vooral inzetten op de implementatie
van wat we al weten. Nederland heeft een uniek zorg-
systeem rond zwangerschap en geboorte. Laten we daar
vooral gebruik van maken met zorggerelateerde onder-
zoeksprojecten.’
Voor de middellange termijn verwachten de discussianten
een zorgverbetering vooral bij preconceptie en vroege
zwangerschap. Daarbij gaat het om meer dan stoppen
met roken, ook om bijvoorbeeld voeding. Steegers: ‘Het
mooie is dat de verloskunde van een heel mechanisch
beroep is geworden tot een vak waar de gezondheid van
de vrouw en het kind centraal staat.’ Buitendijk constateert
dat ook zaken als hechting en binding van moeder en
kind effect hebben op de ontwikkeling en gezondheid
van het kind. ‘Angst, paniek, gebrek aan controle van de
zwangere vrouw hebben een negatieve invloed. Daarop
moeten we als zorgverleners ook meer letten’, vindt ze.
Voor Van der Maas is dat een mooie afsluiting: ‘Dit gesprek
illustreert hoe urgent de aanpak van de onderzoeksagenda
is. Wat zit er achter de internationale verschillen, hoe
passen we reeds bestaande kennis beter toe, en hoe
maken we nieuwe kennis voor een betere preconceptie-
zorg?’ Buitendijk beaamt dat: ‘Ook al heb ik twijfels, we
moeten toch onderzoeken of het in Nederland zo slecht
gaat. Daarbij moet de nadruk liggen op de overeen -
stemming tussen de diverse beroepsgroepen.’
Prof. dr. Paul van der Maas is emeritus hoogleraar
Maatschappelijke Gezondheidszorg aan de Erasmus
Universiteit en voormalig voorzitter van de Raad voor
Gezondheidsonderzoek. Prof. dr. Simone Buitendijk is
hoogleraar Eerstelijns Verloskunde en Ketenzorg op de
door de KNOV bij de Universiteit van Amsterdam inge-
stelde bijzondere leerstoel. Daarnaast bezet Buitendijk,
werkzaam bij TNO Preventie en Gezondheid in Leiden, de
door TNO ingestelde bijzondere leerstoel Integrale
Preventieve Gezondheidszorg voor Kinderen aan de
Universiteit Leiden. Prof dr. Eric Steegers is hoogleraar
Verloskunde en Perinatale Geneeskunde aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam en een van de auteurs van de
Signalementsstudie ‘Zwangerschap en Geboorte’ van
ZonMw. ■
WETENSCHAP
26 TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 26
WETENSCHAP
27TvV november 2010 • KNOV
Circa 4 per 1000 geboorten in Nederland vindtextreem vroeg plaats, dat wil zeggen tussen22 en 26 zwangerschapsweken. Door verbete-ringen in de perinatale zorg is de kans opoverleving voor extreem-vroeggeboren kinde-ren in de laatste twee decennia toegenomen.Niettemin is de incidentie van matige tot ernstige handicaps bij overlevende kinderenaanzienlijk. Een nieuwe richtlijn moet onder-steuning bieden bij het besluitvormingsprocesin het wel/niet starten van de behandeling enmoet leiden tot betere zorg met meer unifor-miteit in de praktijkuitvoering.
VariatieIn de tien perinatalogische centra in Nederland werd tot
nu toe geen eenduidig beleid gevoerd bij een (dreigende)
extreem-vroeggeboorte. In de diverse centra werd ver-
schillend gedacht over vanaf welke zwangerschapsduur
corticosteroïden geïndiceerd zijn om de foetale long -
rijping te bevorderen, een sectio caesarea op foetale
indicatie gerechtvaardigd is, en de pasgeborene actief
wordt opgevangen. Daarnaast blijken niet alle dreigend
extreem-vroeggeboren kinderen (vanaf 24 +0 weken)
antenaal overgeplaatst te worden naar derdelijns zieken-
huizen terwijl daar wel consensus over bestaat. De richt-
lijn richt zich op het formuleren van aanbevelingen over
deze onderdelen van het beleid.
HoofdlijnenDe richtlijn beveelt aan om premature pasgeborenen vanaf
een zwangerschapsduur van 24 0/7 weken actief bij de
geboorte op te vangen. Dat betekent dat direct na de
geboorte geprobeerd wordt de pasgeborene een zo goed
mogelijke start te geven door het actief begeleiden van
de neonatale (pulmonale) transitie. In de meeste gevallen
zal dit bestaan uit stimulatie en CPAP met of zonder
insufflatie, zo nodig met extra zuurstof en intubatie.
De actieve opvang start dus bij een zwangerschapsduur
van 24 + 0 weken maar zwangeren met een dreigende
spontane vroeggeboorte worden vanaf een zwanger-
schapsduur van 23 4/7 weken verwezen naar een perina-
tologisch centrum. Intra uteriene overplaatsing naar een
perinatologisch centrum wordt geadviseerd:
• indien er sprake is van gebroken vliezen, ongeacht of
er sprake is van weeënactiviteit;
• indien een patiënte met symptomen van dreigende
vroeggeboorte een cervixlengte korter dan 15 mm
heeft;
• indien er meer dan 3 cm ontsluiting is;
Nieuwe richtlijn ‘Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte’
Relinde van der Stouwe
Relinde van der Stouwe is redacteur van dit tijdschrift
De richtlijn ‘Perinataal beleid bij extreme
vroeggeboorte’ is ontwikkeld op verzoek van
het ministerie van VWS. De richtlijn kwam tot
stand door een werkgroep van perinatalogen
en neonatologen en een klankbordgroep van
verpleegkundigen neonatologie en verlos-
kunde, de KNOV en de vereniging ‘Ouders
van couveusekinderen’. In september 2010.
is de richtlijn door de Nederlands Vereniging
van Kindergeneeskunde (NVK) en de NVOG
geaccordeerd onder voorbehoud dat “er
sprake is van de goedkeuring van een mars-
route naar een volwaardige en implementeer-
bare richtlijn, die pas kan worden gebruikt als
alle ermee samenhangende aspecten, zoals
organisatie, financiën en maatschappelijk
draagvlak zijn onderzocht en akkoord zijn
bevonden”.
De capaciteit van de zwangerenafdelingen
en de neonatale intensive care units (NICU) is
op dit moment namelijk niet berekend op een
toename van zwangeren en extreem vroeg
geborenen, die langdurige intensieve zorg
nodig hebben. Hierdoor kan de bestaande
opvang voor de huidige vroeg-geborenen
ernstig in het gedrang komen. Er zal eerst in
kaart moeten worden gebracht wat de extra
capaciteit betekent voor de perinatalogische
centra in Nederland. Ook attenderen de
auteurs nadrukkelijk op het noodzakelijke
draagvlak binnen de Nederlandse samenleving
voor de extra kosten die de behandeling van
extreem-vroeggeboren kinderen zal vragen
en de gevolgen van blijvende handicaps.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 27
• indien op andere gronden een snelle premature beval-
ling te verwachten is.
Bij een dreigende vroeggeboorte wordt vanaf 23+5 weken
corticosteroïden toegediend.
En vanaf 24 weken kan een sectio caesarea worden over-
wogen als tijdens de bevalling de foetale conditie daar
aanleiding toegeeft.
Recht van oudersDe opstellers van de richtlijn erkennen dat de behandeling
van een extreem-vroeggeboren kind op de grens van
levensvatbaarheid leidt tot complexe medische, sociale en
ethische beslissingen. Antenatale besluitvorming rondom
het beleid bij een extreem-vroeggeboren kind vereist
daarom zorgvuldig en herhaaldelijk overleg tussen
perinatoloog, neonatoloog en ouders. In een zo vroeg
mogelijk stadium moet met de aanstaande ouders over
de mogelijk behandeling van hun kind gesproken
worden. De richtlijn vermeldt dat ouders recht hebben
op inspraak of hun kinderen volledig moeten worden
behandeld, met name als er sprake is van een zwanger-
schapsduur onder de 26 weken. En bij het afwegen van
de voor- en nadelen van het uitvoeren van een sectio
caesarea, hebben moeders het recht een sectio te
weigeren. Maar een verdere concrete invulling van de
beslissingruimte van ouders over de behandeling van hun
kind wordt niet in de richtlijn gegeven. En daar schuilt,
volgens medisch ethicus prof.dr J.J.M. van Delden, juist
een gevaar.
Nieuwe normIn zijn commentaar op de richtlijn in het NTvG beargu-
menteert Van Delden waarom hij de richtlijn “prematuur
en dysmatuur” vindt. Een behandeling die volgens de
nieuwe richtlijn in 33-74% van de bij 24 weken geboren
kinderen de dood niet weet te voorkomen en die in
12-36% van de gevallen gepaard gaat met matige tot
ernstige handicaps, is niet vanzelfsprekend. Niettemin
lopen we het gevaar dat met het nieuwe beleid ’actief
opvangen vanaf 24 + 0 weken tenzij er zwaarwegende
factoren zijn die voor een terughoudend beleid pleiten‘
ook een nieuwe norm wordt gezet. Van Delden voorziet
dat ouders die de kans op schade voor hun kind te groot
vinden, in een positie worden gedrongen waarin de
bewijslast op hen rust. Zij moeten dan aantonen dat
actieve behandeling niet in het belang van hun kind is,
terwijl de wetenschappelijke gegevens de keuze voor
actief opvangen of abstineren beide rechtvaardigen.
Hopelijk zullen de beroepsverenigingen van de neonata-
logen en perinatalogen dit gevaar ook inzien en buigen
zij zich, in afwachting van de implementatie, over de
vraag hoe zij de begeleiding van de ouders in deze
moeilijke situaties kunnen borgen.
Zie voor de richtlijn ‘Perinataal beleid bij extreme
vroeggeboorte’ de website van de NVK of de NVOG.
Het commentaar van prof.dr. J.J.M. van Delden is
gepubliceerd op 07-10-2010 in NTvG 2010;154:A2761 ■
WETENSCHAP
28 TvV november 2010 • KNOV
© N
atio
nal
e B
eeld
ban
k
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 28
WETENSCHAP
Hoe het begon In 1984 dienden mijn collega’s en ik een onderzoeks -
voorstel in om ‘de episiotomie’ te onderzoeken in de
eerste Noord Amerikaanse gerandomiseerde en gecon-
troleerde trial over dit onderwerp. Gedurende het tien -
jarige proces van concept-idee tot publicatie zijn we
geconfronteerd met het model van denken waarin de
baring als een pathologisch proces wordt gezien en de
episiotomie als een kleine routine ingreep die nauwelijks
consequenties heeft.
Sommige recensenten vonden het onderwerp onbelang-
rijk, anderen beschouwden de studie juist als belangrijk
en goed opgezet. De spanning tussen deze inzichten en
de plek van de episiotomie in een breder kader van ver-
loskundige zorg - en later het verband met de discussie
over sectio’s op moederlijk verzoek- vormt de grondslag
van dit artikel.
Mijn inzichten betreffende de episiotomie zijn gevormd
in Ethiopië in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw.
Ik werkte daar samen met vroedvrouwen die baringen
begeleidden zonder routinematige episiotomie. Eenmaal
terug in Montreal heb ik de manier van werken zoals ik
in Ethiopië had geleerd, geïntroduceerd bij de verlos -
kundige groep van onze huisartsenpraktijk. Onze praktijk
had minder dan 20% episiotomieën, terwijl in de zieken-
huizen 60% het gemiddelde was en meer dan 80% van
de eerstbarenden een episiotomie kreeg.
Waarom episiotomie bestuderen? Het idee om een randomized controlled trial (RCT) op te
zetten naar de episiotomie kreeg vorm toen we ons
bewust werden van het buitensporig hoge percentage
van deze ingreep, terwijl retrospectieve bewijzen die het
nut van deze ingreep betwisten, genegeerd werden
[Klein M, 1988]. Het laatste duwtje voor ons onderzoek
viel samen met de publicatie van de eerste, door verlos-
kundigen groot opgezette, goed uitgevoerde RCT in
Engeland. Hieruit bleek dat de routinematige medio -
laterale episiotomie geen voordelen had. We zagen dat
de resultaten van dit onderzoek gemakkelijk werden ver-
worpen in Noord Amerika, waar de meeste bevallingen
worden gedaan door artsen in plaats van verloskundigen.
De meest gebruikte techniek daar is een mediane episio-
tomie, behalve in plaatsen waar de Britse invloed nog
sterk is.
Omdat uit eerder onderzoek gebleken was dat medio -
laterale episiotomie pijnlijker is dan mediane, vonden wij
het gerechtvaardigd om de mediane episiotomie te
bestuderen, ook omdat deze het meest wordt toegepast
door Noord Amerikaanse gynaecologen en huisartsen.
Druk op het bestaande paradigmaGynaecologen gebruikten de episiotomie in de jaren
twintig van de vorige eeuw als instrument om zichzelf in
de markt te zetten als hoogwaardige specialisten met
instrumenten en unieke vaardigheden, naast interventies
als de forceps en de sectio. Ze gingen de concurrentie
aan met vroedvrouwen en huisartsen, die ze als minder
vaardig beschouwden. In die jaren werd de baring, min
of meer terecht, beschouwd als zeer gevaarlijk voor
moeder en kind en de nieuwe technieken gaven hoop
op betere uitkomsten.
In werkelijkheid kan een bevalling maar een klein beetje
bekort worden door een episiotomie te zetten. Degenen,
die het gevoel hadden dat dit een belangrijke ingreep
Dr. Michael C. Klein
Vertaling Simone L.J. Valk
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in The Bear Bones,
Spring 2010, vol 10, issue I page 13-17
Michael C. Klein is emeritus professor huis -
artsengeneeskunde en kindergeneeskunde
aan de Universiteit van British Columbia &
BC Children’s & Women’s Health Centre. Hij
verdiende zijn sporen als huisarts, opleider
en onderzoeker in perinatalogie. Zijn werk
wordt gekenmerkt door zijn kritische kijk
op interventies en ingeburgerde procedures
tijdens de baring. De uitkomsten in zijn studies
geven onderbouwing aan een afwachtende
houding tijdens de baring.
In dit artikel beschrijft hij de moeizame weg
om de uitkomsten van zijn studie naar de
effecten van de routinematige gezette
episiotomie onder de aandacht te brengen.
Laat een normale geboorte de norm zijn
TvV november 2010 • KNOV 29
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 29
WETENSCHAP
was, gaven vaak blijk van bezorgdheid over de negatieve
effecten van een baring zonder episiotomie. Ze waren
bezorgd over druk op de foetale hersenen, druk op de
bekkenbodem en voortvloeiend daaruit, bekkenbodem-
schade en latere morbiditeit, zoals urine-incontinentie.
Wees u ervan bewust dat dit gedachtegoed kenmerkend
is voor de huidige voorstanders van electieve sectio
ceasarea.
Fondsen werven Naast het meten van perineumuitkomsten waren we ons
er van bewust dat we ook enkele, bijvoorbeeld biomedi-
sche, wetenschappelijke uitkomsten nodig hadden. We
gebruikten electromyographische perineometrie om
het functioneren van de bekkenbodem voor en na de
bevalling te beoordelen.
Midden jaren tachtig, ontmoette ik een jonge promo -
vendus, Janusz Kaczorowski, die bezig was zijn PhD in
sociologie aan McGill University af te ronden. Ik had
iemand nodig die beter was in statistiek dan ik zelf en
die in staat zou zijn om grote datasets met gegevens
van meer dan 1000 vrouwen te bewerken. Janusz was
perfect. We hebben samen meer dan tien jaar aan dit
onderzoek (en andere analyses) gewerkt.
Episiotomie bleek het trauma dat het zou moeten voor-
komen, juist te veroorzaken. Praktijken met het hoogste
episiotomiepercentage hadden ook de hoogste percen -
tages van werkelijk elke andere interventie.
Publiceren Publiceren bleek niet eenvoudig. The New England
Journal of Medicine verwierp ons artikel zonder review.
JAMA beoordeelde het, maar vond het niet belang -
wekkend genoeg. Ontmoedigd stuurden we het naar
The Online Journal of Current Clinical Trials dat het snel
beoordeelde en publiceerde als hoofdartikel in hun eerste
editie [Klein M et al 1992]. Maar het was een tijdschrift
waar niemand ooit van had gehoord en dat alweer
spoedig failliet ging.
Verrassend was het dat de niet-wetenschappelijke media
aandacht gaven aan het gepubliceerde artikel. Daags na
publicatie werd onze studie genoemd op pagina 2 van
de The New York Times, de voorpagina van USA Today,
prominent in dozijnen Amerikaanse en Canadese kranten
en uiteindelijk in de populaire tijdschriften zoals Family
Circle magazine, Reader’s Digest, Parents Magazine,
Redbook, Macleans, and Runner’s World.
Verdere analysesIn 1992 legden we een abstract en een artikel voor aan
de North American Primary Care Research Group
(NAPCRG), een multidisciplinaire organisatie voor onder-
zoek naar de eerstelijns zorg. Het was een diepere analy-
se van het eerste onderzoek, gebaseerd op gedragsken-
merken van drie categorieën artsen in de studie. Het liet
zien dat, in de zorg voor verloskundig vergelijkbare groe-
pen vrouwen, artsen met een hoog episiotomiepercenta-
ge zich anders gedroegen wat betreft een hele reeks
interventies. Ze waren in het algemeen meer geneigd
tot interventies en zagen foetale nood waar artsen met
lagere episiotomiepercentages die niet zagen. Derde- en
vierdegraads rupturen waren geconcentreerd in de prak-
tijken van degenen die met de episiotomie gehuwd leken.
Eén NAPCRG-recensent was heel positief en had een
paar behulpzame commentaren. De tweede recensent
was ernstig verontwaardigd en hekelde het artikel als
een ‘biased’-studie. Het bewijs dat hij daarvoor aan-
droeg, was ons gebruik van de term: ‘high cutters’ om
de artsen te beschrijven die een episiotomiepercentage
hadden van 90 of hoger, en het feit dat wij derde- en
vierdegraads rupturen als ‘ernstig perineum trauma’
classificieerden.
Het artikel werd gepubliceerd en goed ontvangen.
Wat uit onderzoek bleek, is dat episiotomie een marker is voor een hele reeks van interventies, attitudes en overtuigingen
Dit artikel laat zien dat de beste uitkomsten
wat betreft perineumpijn, seksueel functio -
neren en bekkenbodemfunctie werden
gevonden bij vrouwen die een gaaf perineum
of een spontane ruptuur hadden, terwijl de
mindere uitkomsten drie maanden post
partum, zoals meer perineumpijn, bekken -
bodemspanning en seksuele dysfunctie,
werden gevonden bij vrouwen die een episio-
tomie hadden gekregen, vooral als dit een
episiotomie betreft die is doorgescheurd.
Na correctie voor episiotomie op indicatie kon
een causaal verband worden aangetoond
tussen derde- en vierdegraads rupturen en
mediane episiotomie.
Relation of Episiotomy to PerinealTrauma and Morbidity, SexualDysfunction, and Pelvic Floor Relaxation
TvV november 2010 • KNOV30
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 30
WETENSCHAP
Omdat we graag een breed publiek wilden bereiken,
boden we het in kader 1 genoemde artikel aan NEJM en
daarna aan JAMA. Beiden stuurden het manuscript in
recordtijd terug zonder externe beoordeling. We boden
het vervolgens onveranderd aan American Journal of
Obstetrics and Gynecology, dat het na uitvoerige recensie
weigerde. Het commentaar was niet eensluidend. We
hebben onze zorg uitgesproken over het feit dat de
meest kritische beoordelaars het artikel en de methodo-
logie niet hadden begrepen, voornamelijk omdat ze het
eveneens verstrekte artikel uit The Online Journal of
Current Clinical Trials niet hadden gelezen. Hierin werd
de methodologie van de studie uit de
doeken gedaan. We gaven aan dat we niet geloofden
dat ons artikel een objectieve beoordeling had gekregen
en vroegen om een herbeoordeling.
Verrassend genoeg werden we gebeld door de redacteur
die besloten had het artikel opnieuw te laten beoordelen.
Hij was van plan om onze brief in te sluiten bij het pakket
dat de referenten ontvingen. De redacteur gaf aan dat hij
geïnteresseerd was in het debat en ook zijn lezers wilde
laten kennis nemen van deze controverse. Hij gaf ook
royaal toe dat het eerste proces van beoordelen niet
bepaald vlekkeloos was verlopen [Klein M et al, 1994].
Terugblik halverwegeWat we werkelijk geleerd hebben is dat episiotomie een
marker is voor een hele reeks van interventies, attitudes
en overtuigingen [Klein M, 1995]. We deden de pilot in
BC Women’s Hospital en vroegen een onderzoekssubsidie
aan bij het Canadian Institute for Health Research.
Ditmaal werd het onderzoeksvoorstel goed ontvangen,
waarschijnlijk omdat menigeen zich zorgen maakte over
de richting die de verloskunde uit ging. In deze tijd
werden ook de eerste verloskundigen geïnstalleerd in
Canada en raakten deze nieuwe beroepsgroep snel geïn-
tegreerd in Ontario, BC en enkele andere provincies. Zij
lijken zeker anders te denken dan andere verloskundige
hulpverleners over geboortezorg. [Pas in de jaren 90 van
de vorige eeuw werd verloskundige zorg door verlos -
kundigen gereguleerd in Canada. Noot van de vertaler]
Ons huidige werk De hoofdstudie is gepubliceerd in the Journal of
Obstetrics and Gynecology Canada [Klein M et al, 2009].
In dit multidisciplinaire werk hebben we aangetoond
dat gynaecologen, verloskundigen en doula’s aanzienlijk
verschillen in hun attitude ten opzichte van de baring.
Gynaecologen staan een meer technische benadering
voor, terwijl verloskundigen en doula’s een benadering
hebben die minder op techniek leunt.
In ons onderzoek hebben we gezien dat gynaecologen
onder de veertig jaar veel meer op technologie gericht
waren dan de groep van veertigplussers. De jongere
groep, waarvan 81% vrouw, had veel minder moeite met
routine epidurale analgesie en sectio’s op verzoek van de
vrouw. Ze zijn erg bang voor wat zij als de negatieve
consequenties zien van een vaginale baring, vergeleken
met een sectio, op de blaas en de seksuele gezondheid
voor zich zelf als moeder en voor hun patiënten.
Bovendien staan ze minder open voor de eigen inbreng
van vrouwen wat betreft hun bevalling.
Oproepen tot een revolutie is moeilijk als niemand ongelukkig is De revolutie in de verloskundige zorg in de jaren zestig
en zeventig werd geleid door vrouwen die ‘het niet meer
namen’ en niet door professionals in de zorg. Deze
revolutie leidde tot wat we nu Family Centered Maternity
Care noemen.
Partners waren welkom tijdens de bevalling, er kwamen
huiselijk ingerichte geboortekamers, enkele routine
ingrepen werden afgeschaft of beperkt.
Deze revolutionaire vrouwen dachten dat ze de oorlog
Dit artikel is belangrijk omdat Janusz en ik
vonden dat hierin het verband tussen over-
tuiging en gedrag in de verloskunde duidelijk
naar voren komt; het is het startpunt voor
het onderzoek dat we tot de dag van van-
daag doen [Klein M et al, 1995].
In dit artikel analyseren we de perineum -
uitkomsten op basis van de overtuiging van
de arts en het op die overtuiging gebaseerde
gedrag. Degenen die sterk geloofden in het
nut van routinematige episiotomie, zetten
die niet alleen heel vaak, maar pasten ook
vaker andere interventies toe.
Uiteindelijk moesten we accepteren dat noch
NEJM noch JAMA de studie wilde publiceren.
We hebben toen het ‘Physician Beliefs and
Behavior’ artikel aangeboden aan CMAJ waar
het een grondige en bedachtzame beoorde-
ling kreeg, die leidde tot veranderingen in
analyses en presentatie. De redacteuren
waren geïnteresseerd in het concept en
besteedden een aanzienlijke hoeveelheid
energie aan hulp om het eindresultaat te
verbeteren.
Physician Beliefs and Behavior Within aRandomized Controlled Trial ofEpisiotomy: Consequences for WomenUnder Their Care
TvV november 2010 • KNOV 31
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 31
WETENSCHAP
TvV november 2010 • KNOV32
gewonnen hadden, maar in veel gevallen draaide het uit
op marketing en leuk optuigen van de verloskamers. Het
systeem herstelde zichzelf weer nadat het een paar kleine
veranderingen, die de zorg wat humaner maakten, had
geaccepteerd.
Het is balanceren op de scheidslijn tussen autonomie en
wetenschappelijke onderbouwing, tussen informed consent
of gewoon toegeven aan eisen, want voor sommige zorg-
verleners wint autonomie het van de wetenschappelijke
onderbouwing, zelfs ongeïnformeerde autonomie.
Hoe verder?Nu ik de leeftijd van bijna 72 jaar heb bereikt, heb ik samen
met mijn multidisciplinaire collega’s besloten dat we vrij-
wel alles weten wat er omgaat in de praktijk, tijdens
scholing en op trainingen. En het zal niet makkelijk zijn
om de fouten die hebben geleid tot veel van de proble-
men, te corrigeren. We kunnen niet een beetje peuteren
aan zo’n beschadigd systeem en verwachten dat het beter
wordt. In de komende jaren zal het gebrek aan gynaeco-
logen, huisartsen en verloskundigen die beschikbaar zijn
voor de zorg aan zwangeren en barenden, vragen om
grote creatieve oplossingen. Deze zullen nieuwe manieren
van samenwerken, nieuwe interdisciplinaire praktijken en
onderwijsmodellen moeten behelzen, naast een nieuwe
bekostigingsstructuur en een hele andere wijze van
benaderen van de zwangere. Een manier die haar steunt
en centraal stelt in plaats van haar angst aanjaagt. En
natuurlijk moeten we onze eigen angsten en bezorgdheid
de baas worden, willen we in staat zijn om de benodigde
veranderingen aan te brengen in een systeem dat op
instorten staat. ■
ReferencesKlein, M. Rites of passage:episiotomy and the second stage of labour.
Can Fam Phys 1988;34:2019-2025.
Klein, M.C., Gauthier, R.J., Jorgensen, S.H., Kaczorowski, J et al. Does
episiotomy prevent perineal trauma and pelvic floor relaxation?[erratum
appears in Online J Curr Clin Trials 1992 Sep 12;Doc No 20:[54 words;
Online Journal of Current Clinical Trials 1992;Doc No 10:[6019
words; 65 paragraphs].
Klein, M.C., Gauthier, R.J., Robbins, J.M., Kaczorowski, J. et al.
Relationship of episiotomy to perineal trauma and morbidity, sexual
dysfunction, and pelvic floor relaxation. American Journal of Obstetrics &
Gynecology 1994;171:591-8.
Klein, M.C., Kaczorowski, J., Robbins, J.M., Gauthier, R.J., Jorgense,
S.H., Joshi, A.K. Physicians’ beliefs and behaviour during a randomized
controlled trial of episiotomy: consequences for women in their care.[see
comment]. Canadian Medical Association Journal 1995;153:769-79.
Klein, M.C. Studying episiotomy: when beliefs conflict with science.
Journal of Family Practice 1995;41:483-8.
Klein, M.C., Kaczorowski, J., Hall, W., et al. The attitudes of Canadian
maternity care practitioners towards labour and birth: many differences
but important similarities. Journal of Obstetrics & Gynaecology Canada
2009; 31:827-840
1
Eenmalige uitgave 2010
Wereldzwangerschappen
CALAMARISv e r l o s k u n d i g c e n t r u m
Bevallingen kraambed
Zwanger en sportief
Het fundamentvan Calamaris
Calamaris is een groepspraktijk van vier zelfstandig
werkende verloskundigen. Calamaris bestaat in 2010
12,5 jaar. Reden voor een feestje. Maar hoe dat te
vieren?
Liever geen receptie, maar wel een eigen tijdschrift!
Een eenmalige uitgave, "een hele bevalling" vonden ze
achteraf. Maar kwalitatief ligt er naar inhoud en vorm
een kwalitatief hoogwaardig product. Waar je mee voor
de dag kunt komen, waar je je mee kunt profileren
(20.000 exemplaren!): dit zijn wij, dit doen wij!
Monique van de Ven van LiCi grafische vormgeving stond
garant voor een mooie uitstraling.
Géneviève van der Heijden, Anita van Doorn,
Nathalie Manders en Femke Langenhuijsen: van harte
gefeliciteerd met jullie jubileum en het lumineuze idee.
Meer weten: www.calamaris.nl ■
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 32
WETENSCHAP
Antenataal werd in verband met “minder leven” bij een
amenorroeduur van 29 weken echografisch onderzoek
verricht, waarbij een zwelling van beide voeten werd
geconstateerd. Bij een amenorroeduur van 37 weken en
zes dagen werd een mannelijke neonaat geboren, met
een geboortegewicht van 3579 gram en lengte 49 cm
(P50). Bij lichamelijk onderzoek werd non-pitting oedeem
van beide voeten en het rechter onderbeen gezien
(zie figuur 1 en 2). Er was geen sprake van dysmorfieën,
overvulling of een cardiale souffle. Arteriële pulsaties
waren goed palpabel. Overig lichamelijk onderzoek
leverde geen bijzonderheden op. De familieanamnese
was negatief voor oedemen, hartafwijkingen of stollings-
stoornissen. Differentiaaldiagnostisch werd gedacht aan
congenitaal lymfoedeem, syndroom van Noonan, intesti-
nale lymfangiectasieën, cerebrovasculaire malformatie,
congenitale hartafwijking, diep veneuze trombose of
ruimte-innemend proces in het kleine bekken.
Laboratoriumbepalingen, echo abdomen, echo cerebrum
en X-thorax toonden geen afwijkingen. Op basis van
deze bevindingen luidde de diagnose primair non-
hereditair congenitaal lymfoedeem. Lymfoedeem op de
kinderleeftijd is zeldzaam. Het is een progressief verlopend
proces dat grote consequenties kan hebben voor de
kwaliteit van leven van de patiënt. Er bestaat in opzet
geen curatieve behandeling. Middels manuele lymf -
drainage en zwachtelen van de benen wordt het risico
op complicaties in de vorm van ulcera en immobiliteit
verkleind.
Diagnose. Neonaat met primair non-hereditair
congenitaal lymfoedeem. ■
TvV november 2010 • KNOV 33
Diagnose in beeld
Een neonaat met zwelling van de voetenCasus
N.A.J. de la Haye en M.M. den Ouden
Mw. drs. N.A.J. de la Haye, arts in opleiding tot kinderarts;
Mw. drs. M.M. den Ouden, arts niet in opleiding tot Kinderarts;
Kindergeneeskunde, Catharina Ziekenhuis Eindhoven.
Correspondentie: [email protected]
In NTvG 2010; 154:B401 van 23 maart 2010 stond deze casus
beschreven die wij met toestemming van NTvG en auteurs
mochten overnemen.
Non-pitting oedeem aan beide voeten en rechter onderbeen
bij een a terme neonatus.
© K
ind
erg
enee
sku
nd
e, C
ath
arin
azie
ken
hu
is, E
ind
ho
ven
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 33
Wij zijn per direct op zoek naar een
parttime waarneemster
om ons te ondersteunen in onze groeiende duopraktijk.
En als het goed klikt, is er zeker uitzicht op eenvaste baan!
Onze praktijk:- Heeft 150 zorgeenheden.- Is geautomatiseerd met Orfeus.- Werkt aan een opbouwende samenwerking
met huisartsen en 2e lijn. - Verzorgt zelf de eerstelijns basisecho’s. - Werkgebied Schouwen-Duiveland
(plattelandspopulatie).
Geïnteresseerd?Bel naar 06-22255315 of [email protected].
Dankzij de speciale arbeidsongeschiktheidsverzekering voor verloskundigen.
- Beroepsarbeidsongeschiktheid
- Gratis ongevallendekking
- Extra aanvangskorting
- Gunstige zwangerschapsregeling
- Premiekorting in pakket met andere verzekeringen
- Verhogen zonder medische verklaring
- Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
- Mede tot stand gekomen door uw beroepsvereniging
Frisia VerzekeringenJavastraat 1a2585AA Den Haag
T. 070 342 01 50F. 070 362 54 94E. [email protected]
Frisia Verzekeringen is uitvoerder mantelcontract KNOV
Een zeer concurrerende premie voor leden van de KNOV.De voordelen van deze speciale arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn o.a.:
Mijn verzekeringen zijn op orde!
Vraag nu een offerte aan via onze website www.frisiaverzekeringen.nl
GYN 10-04 Verloskundige
Wilhelmina Ziekenhuis Assen
De afdeling heeft 20 bedden en 10 wiegen. Er zijn patiënten met gynaecologische aandoeningen, zwangeren en kraamvrouwen.De afdeling heeft drie verloskamers, waarjaarlijks 1000 bevallingen plaatsvinden. Het multidisciplinair team bestaat uit negenverloskundigen, zeven gynaecologen, O&G-verpleegkundigen, verpleegkundigen enverzorgenden.
Afdeling: Obstetrie en GynaecologieDienstverband: Voor bepaalde tijd,
tot ± medio september 2011Arbeidsduur: 28 uur per weekWerktijden: via rooster in wisselende dienstenWerkdagen: alle dagen/dienstenAanvang: z.s.m.Solliciteren: vóór 15 november 2010
Meer informatie en sollicitatie op www.wza.nl
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 34
Nieuwsbrief - november 2010, jaargang 6
w w w . k e n n i s p o o r t - v e r l o s k u n d e . n l
‘Ouders met een verhoogde kans op een kind met een aangeboren
aandoening hebben in bepaalde gevallen preconceptioneel meer
keuzemogelijkheden dan tijdens de zwangerschap’ (KNOV-standpunt
preconceptiezorg). Na het preconceptioneel consult verwijst de
verloskundige op indicatie naar de klinisch geneticus. Bij genetic
counseling wordt de etiologie van de aandoening onderzocht, vanuit de
symptomen van het familielid met de aandoening (bijv. mentale
retardatie). De etiologie kan chromosomaal, monogeen of
multifactorieel zijn. Vervolgens wordt het herhalingsrisico bepaald en
worden reproductieve keuzemogelijkheden besproken.
In het algemeen gaan monogene aandoeningen gepaard met de
hoogste herhalingsrisico’s. In de catalogus Online Mendelian
Inheritance in Man (www.ncbi.nlm.nih.gov/omim) is snel na te zoeken
welke aandoeningen bijvoorbeeld autosomaal dominant of
geslachtsgebonden kunnen overerven. Multifactoriele aandoeningen
leiden vaak tot relatief lage herhalingsrisico’s. Als er meerdere
symptomen zijn, kan er sprake zijn van een syndroom en wordt de
herhalingskans weer groter. Via de hielprik kunnen sinds 2007 dragers
van hemoglobinopathieen geïdentifi ceerd worden. Wanneer een kind
drager is, is er een verhoogd risico dat een volgend kind een ernstige
vorm van erfelijke bloedarmoede heeft. Dragerschaponderzoek van de
ouders is geïndiceerd en eenvoudig uitvoerbaar. Ook paren (met
voorouders) afkomstig uit Afrika, Azië of landen die grenzen aan de
Middellandse Zee hebben een verhoogd risico op een kind met een
hemoglobinopathie. Alleen dragerparen hoeven verwezen te worden
voor genetic counseling.
Noot van de redactie:
Voor professionals is uitgebreide informatie per aandoening ook te
vinden op de website van het Erfocentrum via www.erfelijkheid.nl/arts
Preconceptioneel genetisch profi el: een goed beginCornel MC. Vragen over genetica in de preconceptiezorg. Ned Tijdschr Obstetrie en Gynaecologie 2010; 123:162-164
Prevalentie van hersen-beschadiging bij aterme en postterme geboortenMoster D, Wilcox AJ, Vollset SE et al. Cerebral palsy among term
and postterm births. JAMA 2010;304:976-982
Preterme geboorte is een bekende risicofactor voor hersenbescha-
diging (cerebral palsy: CP). De diagnose CP kan pas achteraf gesteld
worden, bijvoorbeeld bij neurologische problemen. In dit Noorse
onderzoek wordt het verband tussen zwangerschapsduur en CP bij
geboorten 37 weken geïnventariseerd. Gegevens van ruim 1.6
miljoen eenlinggeboorten uit het Medisch Geboorteregister (1967-
2001) zijn gebruikt. Na exclusie van kinderen met een congenitale
afwijking zijn er 1.938 kinderen met CP. De prevalentie is bij 40 weken
het laagst: 0.99/1000. Ten opzichte van 40 weken is het RR bij 37
weken 1.9, bij 38 weken 1.3 en bij 42 weken 1.4. Er ontstaat dus
een U-vormige prevalentiecurve met 40 weken als laagste punt. De
associaties zijn nog sterker in een subgroep waarin de zwangerschaps-
duur op basis van eerste trimester echo wordt berekend: RR bij 37
weken 3.7 en bij 42 weken 2.4. Correctie voor onder andere sexe,
leeftijd moeder, opleidingsniveau ouders beïnvloedt de uitkomsten niet.
Oorzakelijke interpretatie van deze cijfers kan twee kanten opgaan.
Ofwel te vroege (37-40 wk.) en te late (>40 wk.) partus verhoogt het
risico op CP. Ofwel bij foetus met predisponerende factoren voor CP is
er een verstoring in het tijdstip van geboorte, zoals dat ook gebeurt bij
foetus met anencefalie of downsyndroom.
Er zijn geen klinische consequenties aan de uitkomsten te verbinden
zolang de onderliggende biologische mechanismen voor het
risicopatroon binnen de aterme periode nog niet helder zijn.
Een electieve sectio: 39 weken!
Tanger HL, Berg van den A, Bolte AC et al. Minder neonatale
morbiditeit na electieve sectio caesarea vanaf een amenerroeduur
van 39 weken. Ned Tijdschr Geneeskund. 2010;154:A1201
In Nederland is het percentage sectio’s de laatste 15 jaar gestegen
van 7,4% naar 15%. Er bestaat geen richtlijn over de termijn waarop
een electieve sectio de minste morbiditeit geeft. Op basis van
onderzoek tussen 1994-1998 heeft het VU Medisch Centrum (VUmc)
een richtlijn opgesteld, waarbij een electieve sectio 39 weken
plaatsvindt. De implementatie van deze richtlijn wordt hier geëvalueerd.
De belangrijkste neonatale morbiditeit: respiratoire complicaties,
sepsis, hypoglycemie, reanimatie postpartum en verblijf van vijf
dagen in het ziekenhuis. Inclusie: alle kinderen met een electieve
sectio 37.0 weken in het VUmc tussen januari 2003 – december
2007 (cohort A).
Er werden 509 electieve sectio’s 37.0 weken verricht, waarvan 486
voor analyse (501 kinderen). Ter vergelijking werd de periode
1994-1998 genomen (cohort B) waarin 433 electieve sectio’s 37.0
weken verricht, waarvan 324 voor analyse (333 kinderen). In cohort
A werden minder kinderen met respiratoire aandoeningen opgenomen
dan in cohort B: 1,2% versus 5,1% (OR 0.27:0.10-0.70). Het minder
optreden van respiratoire morbiditieit leidde tot een afname van het
aantal opnamedagen (19 in cohort A versus 89 dagen in cohort B);
dagen aan de beademing (4 versus 8 dagen) en dagen met zuurstof
of CPAP toegediend (6 versus 10 dagen). Implementatie van de
richtlijn heeft tot afname van het aantal electieve sectio’s geleid, en
daarmee tot een afname van neonatale morbiditeit.
35
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 35
w w w . k e n n i s p o o r t - v e r l o s k u n d e . n l
Proefschrift:Mediterraan eetpatroon goed voor de groei van de foetus
Folic Acid, Dietary Patterns and Perinatal Health.
The Generation R Study. Sarah Timmermans
15 september 2010, Erasmus Universiteit
Sarah Timmermans van de Rotterdamse cohorstudie ‘Generation
R’, concludeert in haar promotieonderzoek dat een laag
geboortegewicht voorkomen kan worden door tijdens de periode
rondom de bevruchting en eerste weken van de zwangerschap
foliumzuur te gebruiken en gezond te eten. Een mediterraan
voedingspatroon heeft een positieve invloed op de groei van het
ongeboren kind en helpt vroeggeboorte voorkomen. Zwangere
vrouwen die ongezond eten - veel vlees, aardappelen en vette
sauzen - en hierdoor weinig groente, fruit en vis binnen krijgen,
hebben een grotere kans op groeirestrictie bij de foetus.
Daarnaast heeft een ongezond eetpatroon ook een nadelig effect
op de bloeddruk van de moeder gedurende de zwangerschap.
Een verrassende uitkomst, er werd namelijk aangenomen dat de
eetgewoonten van de moeder gedurende de eerste drie maanden
van de zwangerschap geen invloed hadden op de groei van de
foetus. De meeste onderzoeken zijn dan ook vooral gericht op de
periode daarna, terwijl veel ernstige complicaties al tijdens de
eerste weken van de zwangerschap ontstaan.
Naast het voedingspatroon van de moeder, blijken omgevings-
factoren ook van invloed op de groei van de foetus. In Rotterdam
slikt maar 37% van de vrouwen foliumzuur, tijdens de voorge-
schreven periode. Het gaat hier vooral om vrouwen die ongepland
zwanger zijn, een laag opleidingsniveau hebben en van niet-Neder-
landse afkomst zijn. Zo bleek al eerder dat migrantenvrouwen
onbekender zijn met het Nederlandse zorgsysteem en niet weten
dat het slikken van foliumzuur de kans op een kind met een
neuralebuis defect sterk vermindert. Maar ook jonge, alleenstaande
moeders, moeders die roken en moeders die zwanger zijn van hun
tweede of derde kind slikken minder vaak foliumzuur.
Wonen in een achterstandswijk bleek te wijzen op een opeensta-
peling van risicofactoren die leiden tot meer babysterfte en andere
ongunstige uitkomsten van de zwangerschap. Die risicofactoren
zijn bijvoorbeeld armoede, een lage opleiding, werkloosheid, laag
inkomen, een ongeplande zwangerschap, roken, geen foliumzuur
slikken en te laat gestarte verloskundige zorg.
Timmermans concludeert dan ook dat niet alleen gezonde
voeding van belang is bij een goed verloop van de zwangerschap,
maar dat de omgeving en de leefstijl van de moeder eveneens van
invloed zijn. Timmermans: “Op basis van mijn onderzoek zou ik
aanbevelen om zwangere vrouwen in het begin van hun
zwangerschap, en bij voorkeur ook in de periode voorafgaand aan
de zwangerschap, actief meer informatie te geven over gezonde
voeding en leefstijl. Dat zou een belangrijke bijdrage leveren aan
het creëren van optimale omstandigheden voor alle ongeboren
kinderen en hun moeders. Dit zou leiden tot minder complicaties
in zwangerschappen en een betere gezondheid van de Neder-
landse bevolking in de toekomst.”
Proefschrift:Screening op Down-syndroom naar 90%
Innovations in Down syndrome screening
Wendy Koster
14 september 2010, Universiteit Utrecht
Arts-onderzoeker Wendy Koster van het UMC Utrecht en het
RIVM zocht en vond manieren om de screening op downzwan-
gerschappen te verbeteren. De huidige score van 70-75% is
wat laag in vergelijking met screeningsprogramma’s van andere
landen. Het blijkt redelijk makkelijk om het huidige opsporings-
percentage op te schroeven tot 90%. De Downscreening is
gebaseerd op de combinatie van nekplooimeting, leeftijd van
de moeder en markers in het bloed. In het bloed van moeders
die in verwachting zijn van een kind met het Downsyndroom
komen eiwitten in andere concentraties voor dan wanneer het
kind gezond is. De huidige screening gebruikt twee van deze
eiwitten of markers.
Koster beschrijft een reeks nieuwe eiwitten die het Downsyn-
droom kunnen voorspellen: ADAM12, PP13, PlGF en thCG.
De markers zijn aan het licht gebracht door internationaal
onderzoek. Koster heeft ze in een groot onderzoek getest
en bevestigd. Door het gebruik van deze vier extra markers,
in combinatie met een extra bloedafname voor de elfde
zwangerschapsweek, kan het percentage opgespoorde
Down-zwangerschappen stijgen tot 90 procent.
“Dit is al winst”, stelt Koster, “maar de nieuwe markers zijn ook
bruikbaar voor het opsporen van andere aangeboren
aandoeningen, zoals trisomie 18 en 13, en ernstige zwanger-
schapscomplicaties zoals zwangerschapsvergiftiging. Nieuwe
laboratoriumtechnieken maken het bovendien mogelijk
meerdere markers tegelijkertijd te bepalen. In de toekomst
hopen we alle metingen snel en goedkoop via een chip te
kunnen doen.”
Het onderzoek voor het proefschrift is uitgevoerd bij het
RIVM, waar jaarlijks 10.000 aanvragen worden verwerkt voor
eerste-trimester combinatietesten. Het RIVM is tevens
referentielaboratorium voor de DS-screening. Voor het
proefschrift zijn de bloedmonsters uit dit laboratorium
gebruikt van vrouwen die zwanger waren van een kind met
aangeboren afwijkingen, waaronder DS.
kennispoort-verloskunde.nl
Innovations
36
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 36
De koortslip onder de loepPasternak B, Haviid A. Use of acyclovir, valacyclovir, and Famciclovir in the first trimester of pregnancy and the risk of birth defects.
JAMA. 2010;304:859-866.
Voor het herpes simplex virus (HSV) is 22% van de zwangeren
seropositief; 2% krijgt een primaire infectie tijdens de zwangerschap.
Behandeling vindt vaak plaats met acyclovir (Zovirax), valaciclovir
(Zelitrex) of famciclovir (Famvir). Over de veiligheid van deze
medicatie in het eerste trimester van de zwangerschap is weinig
bekend. In Denemarken werd uit het National Patient Register een
cohort gevormd met alle levendgeborenen tussen 1 jan 2006 -
30 sept 2008. Binnen deze groep werd gekeken welke moeders
medicatie tegen HSV gebruikt hadden vanaf vier weken vóór de
conceptie tot eind eerste trimester van de zwangerschap. Bij de
kinderen werd gekeken naar grote afwijkingen gediagnosticeerd in
het eerste levensjaar (EUROCAT). Geïncludeerd werden 837.795
kinderen, waarvan 2,4% grote afwijkingen hadden. Van de 1.804
zwangerschappen waar moeders één van de medicatievormen
gebruikten, hadden 40 kinderen een grote afwijking (2,2%),
vergeleken met 2,4% in de groep zonder medicatie (OR 0.82;0.57-
1.17) Acyclovir gebruik in het eerste trimester was niet geassoci-
eerd met het vaker voorkomen van afwijkingen bij de kinderen: 2%
tov 2,4% in de groep zonder medicatie. Gebruik van acyclovir in de
4 weken vóór de conceptie was geassocieerd met het significant
vaker voorkomen van hartafwijkingen en er was een verhoogde
kans op oogafwijkingen en neurale defecten. Conclusie: het
gebruik van acyclovir en valacyclovir is veilig in het eerste trimester
van de zwangerschap.
ADHD door therapie zwangerschapshypertensie?Pasker-de Jong PC, Zielhuis GA, Gelder MM et al. Antihypertensive
treatment during pregnancy and functional development at primary
school age in a historical cohort. BJOG 2010;117:1080-1087
Zwangerschapshypertensie komt bij 7% van de vrouwen voor en wordt
behandeld met bedrust of medicatie (labetalol of methyldopa). Tussen 1983
en 1987 liep dit Nijmeegse onderzoek in 12 ziekenhuizen. In deze periode
switchten een aantal gynaecologen van methyldopa naar labetalol in verband
met mogelijke bijwerkingen op het centrale zenuwstelsel van het ongeboren
kind bij het gebruik van methyldopa. De onderzoekers waren benieuwd naar
de effecten van de drie behandelstrategieën op het optreden van ADHD
(Attention Defecit Hyperactive Disorder) op de lagere school leeftijd van de
kinderen. In 1991 werden 355 moeders, die destijds voor zwangerschaps-
hypertensie behandeld waren, gevraagd deel te nemen aan de follow-up
studie. Er reageerden 202 moeders: 58 werden destijds behandeld met
labetalol, 61 met methyldopa en 83 vrouwen die bedrust kregen. Hun
kinderen werden thuis getest op de volgende aspecten: concentratie, IQ,
geheugen, grove- en fijne motoriek. Ouders vulden daarnaast een lijst in met
betrekking tot gedragingen van hun kind. Kinderen geëxposeerd aan labetolol
hadden vaker last van ADHD dan kinderen die geëxposeerd waren aan
methyldopa (OR 2.3;0.7-7.3) of bedrust (OR 4.1;1.2-13.9). Blootstelling in
utero aan methyldopa gaf vaker slaapproblemen bij de kinderen dan labetolol
(OR 3.2; 0.6-16.7) en bedrust (OR 4.5; 0.9-23.2). Op de overige onderdelen
van hun neurologische ontwikkeling verschilden de kinderen niet.
Fluxus post partum (>1000 ml) komt bij circa één op de dertig
thuispartus voor. Voor deze audit zijn negen casus uit de LEMMoN-
studie (landelijke studie augustus 2004 – augustus 2006)
geselecteerd waarbij de patiënte na thuispartus is ingestuurd wegens
zeer ernstige fluxus: transfusiebehoefte van acht eenheden packed
cells/noodzaak tot chirurgische interventie/opname op IC.
Het auditteam is samengesteld uit het LEMMoN-expert-panel,
onafhankelijke verloskundigen en verloskundigen en gynaecologen
die als behandelaar betrokken zijn. De auditprocedure: eerst
individueel op basis van casusinformatie, dan een plenaire discussie
met de 21 verloskundigen en 10 gynaecologen waarna een tweede
auditformulier ingevuld werd. De sfeer bleek veilig en constructief.
Regelmatige feedback op eigen handelen werd door de deelnemers
als zeer waardevol bestempeld.
Bij vier van de negen casus vond 70% van het panel dat er sprake
was van inadequate risicoselectie en bij acht van de negen casus
beoordeelde 92% de zorg als substandaard. Opvallende substan-
daardfactoren in de zorg van zowel verloskundigen als gynaecologen
zijn: delay in behandeling na stellen diagnose en delay in herkennen
ziektebeeld. Enkele voorbeelden vanuit de casuïstiek: locatie
thuispartus moeilijk bereikbaar voor ambulance, inadequate
communicatie tussen verloskundige en gynaecoloog, delay tot
adequate therapie, delay door late oproep ambulance.
Regelmatige audit van ernstige maternale morbiditeit draagt bij aan
het optimaliseren van de Nederlandse verloskundige zorg.
Verbeterpunten in de verloskundige zorg bij ernstige fluxus post partum
Dietz de Loos DAE, Mesman JAJM, Zwart JJ, van Roosmalen J.
Risicoselectie en substandaardzorgfactoren bij ernstige fluxus
post partum bij thuispartus: LEMMoN-audit.
Ned Tijdschr Obstetrie en Gynaecologie 2010;123:11-15
37
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 37
Colofon: Kennispoort Verloskunde is een initiatief van de Samenwerkende
Opleidingen Verloskunde (SOV). Deze maandelijkse nieuwsbrief verschijnt ook
als emailversie. Aanmelden kan gratis op www.kennispoort-verloskunde.nl,
het grootste kennisplatform voor Nederlands verloskundig onderzoek.
Postbus 2040
3000 CA ROTTERDAM
e-mail: [email protected]
telefoon: 020 - 635 30 99
Hoofdredactie:
Paul Heere (Limetree Business Refreshment)
Redactieraad:
Elies de Geus (AVAG), Judith Manniën (AVAG/EMGO),
Irene Korstjens (AVM), Stans Verschuren (VAR),
Bernadette Kroon (AVAG), Brigitte Tebbe (KNOV).
w w w . k e n n i s p o o r t - v e r l o s k u n d e . n l
Bij een Amerikaans onderzoek onder tienerzwangeren (2004) heeft
prenatale zorg in groepsverband (groepszorg) een gunstig effect op
geboortegewicht, prematuriteit en tevredenheid. In Zweden houdt de
groepszorg in: een groep van zes cliënten waar prenatale controle,
zwangerschapseducatie en discussie worden geïntegreerd in
bijeenkomsten van twee uur. Tijdens het tweede uur besteedt de
verloskundige ongeveer tien minuten per cliënt aan controles. Elke cliënt
heeft meer tijd met de verloskundige, de verloskundige bespaart drie uur
per cliënt. Deze tijd gebruikt zij om extra consulten te plannen voor
cliënten die dat nodig hebben.
In het onderzoek krijgen 45 cliënten groepszorg (interventiegroep) en 85
cliënten standaardzorg plus deelname aan zwangerschapseducatie
(controlegroep). Een vragenlijst wordt na de postpartum periode ingevuld
en zes maanden later volgt een telefonisch interview.
De respondenten die groepszorg krijgen vinden dat ze meer invloed
hebben op wat er besproken wordt. Beide groepen zijn tevreden met de
zorg en met de tijd die besteed wordt aan hun eigen vragen. Zes maanden
post partum is er verschil in sociaal netwerk: vrouwen uit de
interventiegroep hebben meer en vaker contact met elkaar dan vrouwen
uit de controlegroep.
Uit de antwoorden blijkt dat verloskundigen dezelfde onderwerpen met
cliënten bespreken als dertig jaar geleden. Deze benadering is mogelijk
verouderd: de huidige generatie heeft behoefte aan hulp bij selecteren en
op waarde schatten van de informatie die ze zelf via internet vinden.
Prenatale zorg in groepsverband: kwalitatief goed en tijdsbesparend
Wedin K, Molin J, Crang Svalenius EL. Group antenatal care:
new pedagogic method for antenatal care – a pilot study.
Midwifery 2010;26:389-393
Proefschrift:Uitbreiden prenatale screening
Screening in early pregnancy; more than Down syndrome
alone. Esther Wortelboer
26 oktober 2010, Universiteit Utrecht
Krap een maand na Wendy Koster is ook Esther Wortelboer
in Utrecht gepromoveerd op het thema van prenatale
screening. Zij heeft zich gaandeweg haar onderzoek vooral
geconcentreerd op de vraag, hoe de prenatale screening van
meer waarde kan zijn, dan alleen voor het detecteren van
Downsyndroom.
De onderzoeker beschrijft in het proefschrift de geschiedenis
van de prenatale screening in Nederland, van triple test tot
combinatietest. Ze beschrijft twee nieuwe markers (ADAM12
en PP13) voor Downsyndroom-screening en laat zien dat die
gebruikt kunnen worden bij de screening op pre-eclampsie
en andere ziektebeelden in de zwangerschap.
Gezien de hoge snelheid waarmee nieuwe markers
gedetecteerd worden, voorspelt Wortelboer dat de prenatale
screening zal worden uitgebreid tot een test die screent naar
een hele reeks foetale en maternale aandoeningen, zoals
trisomie 13 en 18, PE, HELPP-syndroom, foetale groeirestrictie,
vroeggeboorte, sterfte en macrosomie. Dit zal volgens haar
leiden tot een nieuwe opzet van de prenatale screening,
waarbij meer zwangere vrouwen dan de huidige 25% zich
laten screenen. De vrouw geeft dan zelf aan welke foetale
afwijkingen cq. potentiële zwangerschapsafwijkingen
gescreend zouden moeten worden.
kennispoort-verloskunde.nl
early pregnancy
38
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 38
ONDERWIJS
De zorg voor zwangere vrouwen met psychischeklachten of stoornissen moet beter. Meer onder-zoek, nieuwe behandelstrategieën, medicijn-protocollen en screeningsmethoden zijn nodig.Multidisciplinaire kennisuitwisseling en samen-werking zijn hierbij essentieel. Het oprichtings-symposium van het Landelijk KenniscentrumPsychiatrie en Zwangerschap, begin septemberin het ‘Corpus’ te Oegstgeest, laat zien waarkennisuitwisseling en samenwerking tussenverloskundigen, gynaecologen, psychologenen psychiaters toe kunnen leiden.
“Eigenlijk zou ik vandaag blij moeten zijn, maar er is ook
reden tot zorg” zo opent psychiater en LKPZ- voorzitter
Mijke Lambregtse het symposium Psychiatrie en
Zwangerschap; vol verwachting en uit balans. Blijdschap
overheerst, omwille van de snelle ontwikkelingen rond-
om de oprichting van het LKPZ, dat afgelopen jaar een
website lanceerde en nu zoveel aandacht weet te trek-
ken met dit eerste symposium. Wat Lambregtse zorgen
baart is de zorg voor de tien procent zwangere vrouwen
die rondom de zwangerschap last hebben van psychische
problematiek. “Die zorg moet beter”, stelt ze. Zo zou
psychopathologie nog te vaak over het hoofd worden
gezien en specifieke behandelstrategieën rond de
zwangerschap ontbreken. Toch is het niet somberheid
troef op dit symposium. Uit de presentaties over ont -
poppende POP-poli’s, coaching, medicatie en moeder-
kind units blijkt dat op diverse plekken in Nederland
bezorgdheid al wordt omgezet in zorg.
Zelfdoding door moeders onderschatEén gegeven, dat noopt tot verbetering van de psychische
zorgverlening tijdens de zwangerschap, is de sterfte door
suïcide bij zwangere vrouwen en jonge moeders met
psychische stoornissen. In de jaren 1993-2005 werden
aan de Commissie Maternale Sterfte (CMS) zeven casus
gemeld van vrouwen die een einde maakten aan hun
leven in de periode rondom de zwangerschap. Deze
casus staan voor tien procent van alle moedersterfte in
deze periode [zie ook: Schutte, 2010]. Onderzoek van
Esther Hink, AIOS gynaecologie in het VUMC te
Amsterdam, laat zien dat dit percentage waarschijnlijk
een onderschatting is. Dit is vooral goed te zien in het
percentage late sterfte (van 43 dagen tot een jaar post-
partum). Koppeling van het geboorte- en sterfteregister
(1996-2005) stuwt het percentage late sterfte door zelf-
doding op tot 82%, versus 57% gemelde late sterfte door
suïcide aan de CMS. Onderrapportage zou volgens Hink
veroorzaakt worden doordat vrouwen in het eerste jaar na
de bevalling niet meer in beeld zijn bij de verloskundige.
Ook wordt suïcide vaak onder de noemer van ongelukken,
fysieke klachten of toevallige sterfte geschaard.
Hink adviseert om de rapportage naar de CMS te ver -
beteren: “Daar kunnen wij allemaal een belangrijke rol
in spelen”. Ze hoopt dat in de toekomst mogelijk wordt
gemaakt dat de CBS-cijfers nader kunnen worden
onderzocht op substandaard zorgfactoren. Dat is nu niet
mogelijk door de Nederlandse privacywetgeving.
Verloskundigen en andere zorgverleners raadt zij aan bij de
anamnese risicofactoren voor psychiatrische stoornissen
uit te vragen (zie kader). In de curricula van de verlos -
kundigen opleidingen zou dit onderwerp meer aandacht
verdienen.
Knowns en unknownsDat psychiatrische ziekten in de zwangerschap vooral iets
uit moderne tijden zou zijn, is een misvatting. Hoogleraar
Brigitte Tebbe
Brigitte Tebbe is verloskundige en redacteur van dit tijdschrift
Het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en
Zwangerschap is een initiatief van professio-
nals die werkzaam zijn binnen het gebeid
van psychiatrie en zwangerschap. De website
www.LKPZ.nl is het belangrijkste communi -
catiemiddel. Deze is toegankelijk voor zowel
professionals als patiënten. Alleen professio-
nals die BIG-geregistreerd zijn kunnen lid
worden van het LKPZ. Op de website vindt u
alle informatie hierover. Ook kunt u de
powerpoint-presentaties van de lezingen van
dit symposium op de website bekijken.
TvV november 2010 • KNOV 39
Vol verwachting en uit balansOprichtingssymposium Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie enZwangerschap (LKPZ)
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 39
ONDERWIJS
perinatale psychiatrie Ian Jones, overgevlogen uit Cardiff
in Engeland, helpt ons uit de droom: “De link tussen
mentale ziekten en geboorte werd al honderden, zo niet
duizenden jaren geleden gelegd.” Dat valt onder andere
af te leiden uit een citaat van Jao Rodriguez de Castelo
Branco anno 1551: “The beautiful wife of Carcinator,
who always enjoyed the best of health, was many times
attacked by melancholia after childbirth and remained
insane for a month, but recovered with treatment”.
In de eerste dertig dagen na de partus is het risico op
psychiatrische ziekten 35 keer zo hoog dan het risico van
vrouwen buiten de zwangerschap of bevalling. Een derde
van deze vrouwen heeft een blanco voorgeschiedenis
(Kendell 1987). “De laatste jaren wordt het bestaan van
de link tussen mentale ziekten en zwangerschap steeds
duidelijker”, zegt Jones. ”Er is een grote variatie in
stoornissen zichtbaar, niet alleen postnatale depressie.
Zwangerschap kan het ontstaan van psychische ziekten
beïnvloeden, psychische ziekten kunnen voorafgaan aan
zwangerschap en op hun beurt het obstetrisch verloop
beïnvloeden.(….) Desondanks is er nog te weinig aan-
dacht voor dit onderzoeksgebied.” Dit wordt volgens
Jones mooi getypeerd door een citaat van Donald
Rumsfeld, Amerika’s minister van Defensie onder Bush:
“…. there are known knowns; there are things we know
we know. We also know there are known unknowns;
that is to say we know there are some things we do not
know. But there are also unknown unknowns - the ones
we don't know we don't know."
Jones belicht tijdens dit symposium met name ernstiger
psychopathologie, zoals schizofrenie, uni- en bipolaire
stoornissen en psychose (zie kader). Hij spreekt van
emerging evidence dat genetische factoren en een ver-
hoogde familiaire gevoeligheid voor perinatale triggers
ten grondslag ligt aan het ontstaan van psychiatrische
ziekte. In families waar postnatale depressie of psychose
voorkomen, hebben vrouwen meer kans op deze post -
natale stoornissen. Er zijn aanwijzingen voor een ver-
hoogde gevoeligheid voor psychische stoornissen onder
invloed van hormonale factoren, maar dit is nog niet
eenduidig vastgesteld. Onderzoek van Bloch [2000] heeft
aangetoond dat vrouwen met postnatale depressie
anders reageren op gonadale hormonale stimulatie.
Ook zou premenstrueel syndroom samenhangen met
postnatale depressie.
Medicijngebruik heeft een enorme invloed op het al
dan niet ontstaan of recidiveren van ernstige psychische
ziekten tijdens de zwangerschap en postpartum. Het
risico op recidive van ernstige mentale ziekten in de eerste
weken na de bevalling stijgt met ongeveer een kwart,
wanneer vrouwen uit de risicogroepen geen medicatie
gebruiken, aldus Jones. Ook tijdens de zwangerschap zijn
vrouwen, die met medicatie stoppen, vatbaarder voor
psychische ziekten. Hoe groot de risico’s zijn, verschilt per
ziektebeeld en is afhankelijk van de behandeling, c.q. het
medicijngebruik. De individuele risico’s op stoornissen en
medicatie moeten worden afgewogen tegen de risico’s
voor de gezondheid van de foetus, stelt Jones. Met een
lach:”En we moeten meer interesse tonen in het seks -
leven van onze patiënten.”
AntidepressivaVan de zwangere vrouwen gebruikt circa 3% antidepres-
siva. Driekwart van de vrouwen die antidepressiva slikken,
stopt ermee wanneer ze zwanger raken. Volgens
apotheker en onderzoeker Tessa Ververs van de Universiteit
van Utrecht heeft medicijngebruik voor depressiviteit
zeker voordelen. Toch is het oppassen geblazen met de
kwetsbare combinatie van zwangerschap en gebruik
van antidepressiva. Zo is het gebruik van antidepressiva
geassocieerd met het ontstaan van spontane abortus,
een verminderde zuurstofsaturatie, convulsies en een
hoger zorgconsumptie voor de neonaat. Uit een Plos-
studie van Noorlander (2008) blijkt dat een foetus niet tot
rust komt, wanneer zijn moeder antidepressiva gebruikt.
Tijdens de nonREM-slaap is echoscopisch vastgesteld dat
zijn bewegingen doorgaan, terwijl oogbewegingen
afwezig zijn. Of er een hogere kans op gedragsstoornis-
sen is bij de kinderen van wie de moeders antidepressiva
hebben gebruikt, is nog onbekend. De OAZE studie
(Onderzoek Antidepressiva tijdens Zwangerschap) onder
kinderen in de leeftijd van 1 of 2 jaar wijst uit dat anti -
depressivagebruik geen effect in die richting heeft.
Ververs adviseert zwangere vrouwen altijd lage doseringen
Psychiatrische factoren
Voorgeschiedenis/ actuele psychische
symptomen
Positieve familieanamnese
Middelenmisbruik
Suïcidepoging in voorgeschiedenis of
gedachten daarover
Obstetrische factoren
Abortus provocatus
Spontane miskraam, IUVD, neonatale sterfte
Traumatische zwangerschap/bevalling/
kraamperiode
Psychosociale factoren
Fysiek of seksueel misbruik
Huiselijk geweld
Recent ernstig life-event
Sociale isolatie en weinig steun
Risicofactoren voor zelfdoding in dezwangerschap en postpartum
TvV november 2010 • KNOV40
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 40
ONDERWIJS
te gebruiken van aangetoond veilige middelen.
Psychotherapie verdient de voorkeur boven medicijn -
gebruik, mits voldoende soelaas biedend. Bij toediening
van antidepressiva aan jonge vouwen, moeten zorg -
verleners de kinderwens in het achterhoofd houden. En
ouders moeten goede voorlichting krijgen over de risico’s
van antidepressiva voor het ongeboren kind.
Coaching door de verloskundigeVoor Koster is luisteren de clou van coaching.
Verloskundigen zijn van huis uit oplossingsgericht, bij
coaching komt de oplossing juist vanuit de vrouw zelf.
Koster helpt vrouwen die door zwangerschap, bevalling
of moederschap uit balans raken met een kortdurend en
praktisch coachingstraject. Globaal bestaat haar plan van
aanpak bij angstige zwangeren uit het verminderen van
de angst door gebruik van psycho-educatie, relaxatie en
cognitieve gedragstherapie. Bij depressieve zwangeren en
'jonge' moeders ligt de focus juist op activatie om de
passiviteit te doorbreken, op positieve psychologie en
cognitieve gedragstherapie.
Ze adviseert verloskundigen om op vaste momenten in
de zwangerschap te vragen naar de psychische gesteld-
heid van vrouwen. Zij pleit ervoor om hiervoor de
Edinborough Postpartum Depression Scale (EPDS) test te
gebruiken. Deze test bestaat uit tien vragen en kan door
cliënten ook anoniem worden ingevuld op de website van
het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap
(www.lkpz.nl). Uit de test komt een advies en Koster vindt
het belangrijk dat vrouwen zelf beslissen of ze hulp nodig
hebben en zelf actief meedenken over oplossingen voor
hun probleem.
Tijdens dit symposium passeren vooral de ernstiger mentale
aandoeningen de revue. Maar er zijn natuurlijk ook milde
klachten, die eerstelijners zelf kunnen behandelen en
begeleiden. Verloskundige Diana Koster volgde een alge-
mene opleiding tot coach en specialiseerde zich daarna
tot vrouwencoach om zwangere vrouwen met psychische
problematiek zelf extra begeleiding te kunnen bieden.
Inmiddels geeft zij diverse cursussen aan verloskundigen
[zie de KNOV-website].
Van chaos naar structuurGynaecologen van het Gelre Ziekenhuis in Apeldoorn
werden steeds vaker geconfronteerd met zwangere
vrouwen die psychofarmaca gebruikten. Daarom hebben
zij in 2009, samen met psychiaters en kinderartsen en in
navolging van het Lucas Andreas Ziekenhuis in
Amsterdam, een POP-poli opgericht. Kenmerkend voor
de POP-poli zijn de multidisciplinaire aanpak en gestruc-
tureerde samenwerking. “Vroeger was er een woud van
mensen nodig om de zorg voor zwangere vrouwen met
psychische stoornissen goed te regelen,” zegt Marieke
Paarlberg, als gynaecoloog verbonden aan de POP-poli.
De bomen van het Apeldoornse zorgverlenersbos zijn nu
ondergebracht in een overzichtelijke structuur. Patiënten
uit de eerste- of tweedelijn krijgen als zij bij de poli
binnenkomen een afspraak met zowel de gynaecoloog
als de psychiater. Naast het wekelijkse overleg tussen
gynaecologen en psychiaters is er eenmaal in de drie
weken een interdisciplinair overleg, waaraan ook maat-
schappelijk werk, psychologen en GGDNet meedoen. Er
wordt gebruik gemaakt van een elektronisch patiënten-
dossier. Paarlberg vindt de POP-poli een grote verworven-
heid. Het biedt als expertisecentrum “de beste kansen aan
vrouwen om tot een weloverwogen keuze te komen”
en is gelijktijdig een servicecentrum voor verwijzers. De
TvV november 2010 • KNOV 41
© N
atio
nal
e B
eeld
ban
k
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 41
ONDERWIJS
communicatie en de zorg verbeteren erdoor. Zij pleiten er
dan ook voor om in elke provincie minimaal een POP-poli
te stationeren.
Pittige praktijkproblemenSoortgelijke ervaringen hebben ook psychiater Monique
Raats en gynaecoloog Tom Schneider van het Erasmus
MC, waar de afdelingen Verloskunde en Vrouwenziekten
en de afdeling Psychiatrie nauw samenwerken. Zij onder-
houden direct contact met het Advies- en Meldpunt
Kindermishandeling en de Raad voor de Kinderbescherming.
Een drietal openhartig gepresenteerde casus van vrouwen
met pittige problemen als verslaving, huiselijk geweld of
een verstandelijke handicap illustreren het belang daarvan.
Wanneer het AMK moet worden ingeschakeld vanwege
een onveilige gezinssituatie, bemiddelt de maatschappelijk
werker van het ziekenhuis, ‘om de vertrouwensrelatie
tussen gynaecoloog en patiënte niet te belasten’. Het
AMK bekijkt vervolgens of de problematiek op te lossen
is of niet. Als ‘dwang en drang’ nodig zijn om het kind te
beschermen doet het AMK een melding bij de Raad voor
de kinderbescherming. De kinderrechter kan uitspraak
doen voor een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing
van het kind.
Uit de casus blijkt wederom dat ketenzorg en een goede
communicatie tussen zorgverleners essentieel zijn. Wat er
ook uit spreekt is, dat de grootste zorg en de ergste vrees
leidend moeten zijn bij het bepalen van de actie: “Alleen
al aan het AMK denken = bellen”.
Moeder-kind UnitDe zorg voor moeders met een psychiatrische stoornis
heeft in het Erasmus MC speciaal gestalte gekregen in de
Moeder-kind Unit. Die bestaat al sinds 1966. “Dit is een
dure vorm van zorg”, zegt psychiater Kathelijne
Koorengevel. “En die is niet bewezen effectief. Dat komt
omdat er te weinig onderzoek naar is gedaan, maar de
moeders en wij zijn er zeer tevreden over. De relatie tussen
moeders en kinderen kan in het begin ernstig verstoord
zijn, maar aan het eind zien wij duidelijk verbetering.”
Van de vrouwen die op de Moeder-kind Unit worden
opgenomen, is 48% psychotisch, 18.6% heeft een
aanpassingsstoornis, 16% een depressie en 8.3% schizo-
frenie. De overgrote meerderheid van de vrouwen heeft
een blanco voorgeschiedenis. De gemiddelde opname-
duur is 55 dagen. Vrouwen kunnen op de unit verblijven
gedurende de eerste zes maanden na de partus. Er is
zowel een open als gesloten afdeling. Ze slapen geschei-
den van de baby’s en geven geen borstvoeding. Dit heeft
te maken met het soms agressieve gedrag en het onver-
mogen van veel van deze vrouwen om het kind te ver-
zorgen. Hierbij worden zij tijdens hun verblijf intensief
begeleid.
“Het moederschap van een vrouw met een psychiatrische
aandoening is gecompliceerd. (…) Zij ziet zich voor taken
gesteld, waar zij amper aan kan voldoen: haar baby in
leven te houden en laten groeien, zich emotioneel ver-
binden, haar steunsysteem laten functioneren, haar iden-
titeit van moeder aannemen. Dit kan in een nachtmerrie
ontaarden, met angst voor het stigma van ‘de slechte
moeder’, aldus Koorengevel. Het gevoel voor het kind
kan ontbreken of gedeformeerd raken: “zie je wel, je kijkt
niet naar me, je wilt mij niet als moeder” (moeder met
postpartumdepressie). Of: ”Dit is mijn kind niet, jullie
hebben haar verwisseld” (moeder met acute psychose).
Of:”Laat maar huilen hoor, als ik huil komt er ook
niemand”( moeder met persoonlijkheidsproblematiek).
De behandeling voor vrouwen in de acute fase bestaat
uit observatie, steunen en structureren om continuïteit
van de moeder-kindrelatie en veiligheid te waarborgen.
In de herstelfase werkt men toe naar zelfstandigheid in
de dagelijkse verzorging en verbetering van de moeder-
kindrelatie. Uiteindelijk komt de resocialisatiefase, waar
wordt toegewerkt naar terugkeer in de thuissituatie.
Het eind goed al goed van deze dag zit in de video -
presentatie van dans- en bewegingstherapeut Monica
Ouwens, die als therapeut is verbonden aan de Moeder-
Kind Unit. De videofragmenten uit de praktijk beklem -
tonen de tranentrekkende breekbaarheid, maar ook de
veerkracht van het contact tussen moeder en kind dat is
gecompliceerd door psychiatrische stoornissen. De baby
die in de eerste weken alles in de kamer interessanter
vindt dan zijn moeder, groeit tijdens de behandeling toe
naar voorzichtig nieuwsgierig oogcontact en acceptatie
van aanraking en spelimpulsen van zijn moeder. De moe-
der, onhandig maar lief, begint even voorzichtig weer in
haar moederschap te geloven. ■
Referenties Bloch M, Schmidt PJ, Danaceau M, Murphy J, Nieman L, Rubinow DR.
(2000) Effects of gonadal steroids in women with a history of postpartum
depression. Am J Psychiatry. 2000 Jun;157(6):924-30.
Kendell RE, Chalmers JC, Platz C. (1987) Epidemiology of puerperal
psychosis. Br. Journal of Psychiatry 1987; 150:662-673
Schutte J. (2010) Safe Motherhood. Confidential Enquiry into maternal
deaths in the Netherlands 1993-2005. Proefschrift Vrije Universiteit
Amsterdam, 2010
Schutte J. (2010) Moedersterfte in Nederland. Tijdschrift voor
Verloskundigen 2010;6:22-26
Ververs T, Kaasenbrood H, Visser G, Schobben F, de Jong-van den Berg L,
Egberts T. (2006) Prevalence and patterns of antidepressant drug use
during pregnancy.Eur j clin Pharmacol 2006;62:863-70
TvV november 2010 • KNOV42
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 42
ONDERWIJS
In toenemende mate willen verloskundigen hun handelen
en beleid baseren op de principes van Evidence Based
Practise (EBP). Hierbij worden de individuele expertise en
de voorkeuren, wensen en verwachtingen van de zwan-
gere vrouw gecombineerd met de beste ‘evidence’ uit
onderzoek [Offringa M et al, 2008]. Helaas ontbreekt het
verloskundigen op een aantal gebieden aan ‘evidence’
afkomstig uit de eerstelijns populatie [Amelink-Verburg
MP et al, 2010]. Het verzamelen van gegevens over
zwangerschap, geboorte en kraambed binnen de eerste-
lijn is daarom van wezenlijk belang voor EBP [KNOV, 2010].
Deze gegevens zijn aanwezig in de digitale cliëntdossiers,
die door ruim 90% van de verloskundigen wordt gebruikt.
Uit onderzoek weten we dat deze gegevens niet altijd
volledig en eenduidig worden ingevoerd, wat het ver -
richten van wetenschappelijke onderzoek bemoeilijkt
[Anthony S, 2005]. Het doel van het Verloskundige
Casusregistratie Systeem (VeCaS) is het optimaliseren
van de eerstelijns verloskundige zorg, door ‘evidence’
vanuit de eerstelijns cliëntdossiers te genereren.
Het VeCaS is een data verzameling systeem van de
Academie Verloskunde Maastricht (AVM) waarmee
gegevens, die in de eerstelijn worden geregistreerd,
rechtstreeks kunnen worden gebruikt voor onderzoek.
De pilot voor het VeCaS is het afgelopen jaar uitgevoerd.
Voor de technische ondersteuning is er samenwerking
gezocht met MicroNatal Online en het ICT bedrijf Logica.
Hierdoor is het nu mogelijk om gegevens die in het
digitale cliëntdossier worden ingevuld, automatisch te
versturen naar de database van het VeCaS. Om de
betrouwbaarheid van de ingevoerde data te vergroten,
is samen met een vijftal verloskundige praktijken een
consensushandleiding geschreven over eenduidige invoer
van de velden. Deze handleiding wordt momenteel
verder ontwikkeld en getest door de praktijken.
Deelnemende verloskundigen zijn enthousiast en zien de
meerwaarde in van het leveren van betrouwbare data uit
de eerstelijn.
Vanaf 2011 hopen we de eerste betrouwbare data te
zien binnenkomen. Deze data kunnen worden gebruikt
voor onderzoek door de vakgroep Midwifery Science
naar verloskundige relevante thema’s zoals obesitas of
gewichtstoename, voor docenten, studenten en verlos-
kundigen uit het werkveld voor beantwoording van
onderzoeksvragen uit de praktijk en voor het aanleren
van EBM-vaardigheden.
Inmiddels is de pilot goed afgerond en zijn we klaar voor
uitbreiding van het project. Hiervoor willen we het aantal
deelnemende praktijken uitbreiden met 10-15 en zijn we
op zoek naar gemotiveerde verloskundigen die willen
meewerken aan het opbouwen van een betrouwbaar
registratiesysteem. Hiervoor is het noodzakelijk dat uw
verloskundige praktijk werkt op de server van MicroNatal
of Orfeus.
Het VeCaS is gestart met vijf verloskundige praktijken,
die we hierbij graag willen bedanken voor hun inzet en
enthousiasme: VP Leni Caris en Chantal Leveau in
Baexem, VP Ortus in Bladel, Verloskundig Centrum
Breda, VP Schoffelen, Bastings en Van Vleuten in
Maastricht en TRIA Verloskundigen in Den Haag.
Bent u enthousiast geworden over de VeCas-AVM en wilt
u meer informatie, dan kunt u contact opnemen met een
van de projectleden; Hennie Wijnen ([email protected])
of Evelien van Limbeek ([email protected]). ■
LiteratuurAmelink-Verburg MP, Herschderfer KC, Offerhaus PM, Buitendijk SE. The
Development of Evidence Based Midwifery in the Netherlands.
In: Spiny H, Munro J, editors. Evidence Based Midwifery Applications in
Context. Oxford: Wiley-Blackwell; 2010.
Anthony S. The Dutch Perinatal and Neonatal Registers. Application in
Perinatal Epidemiology. Leiden: Leiden University; 2005.
KNOV Wetenschapscommissie Verloskunde. Advies ontwikkeling weten-
schapsdomein fysiologische verloskunde. Utrecht, 2010.
Offringa M, Assendelft W, Scholten R. Inleiding in evidence-based medici-
ne. Houten: Bohn Stafleu van Loghem; 2008.
TvV november 2010 • KNOV 43
Op weg naar Evidence Based handelen in de eerstelijn
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 43
Maatwerk voor al uw verzekeringen, zowel zakelijk als privé. In 1 pakket met aantrekkelijke kortingen.
Geen lidmaatschapsbijdrage en lage aov premies.
www.sikkingadvies.nl
Financieringen Hypotheken Verzekeringen Contracten Pensioenen
Sikking Advies is gespecialiseerd in
financiële en juridische dienstverlening
voor verloskundigen, fysiotherapeuten
en andere (para)medische beroeps-
beoefenaars. Deskundige adviezen en
begeleiding tijdens uw waarneemperiode,
dienstverband en praktijkvestiging.
030 252 66 55
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 44
De moeizame samenwerking en communicatiein de verloskundige keten én het belang vanpreventieve zorg door verloskundigen zijnontwikkelingen die het belang van een weten-schappelijk opgeleide verloskundige opnieuwbenadrukken.In het afgelopen half jaar spraken Mieke Damenen Joyce Kors met stagebegeleidende verlos-kundigen van de AVAG over veranderingen inde verloskunde. In dit artikel vindt u een verslag van de besproken onderwerpen en demanier waarop een verloskunde academie deinput gebruikt bij het ontwikkelen van hetcurriculum voor de wetenschappelijk opleiding.
In 2008 startten de Academie Verloskunde Maastricht en
de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen met
het formuleren van een profiel voor de wetenschappelijk
opgeleide verloskundige. Voor dit profiel zijn de verande-
ringen in de zorg in het algemeen en de verloskunde in
het bijzonder vanuit verschillende perspectieven benaderd.
Vanuit het maatschappelijk perspectief
• de toenemende complexiteit van de zorgvraag van de
cliënt.
Vanuit het medisch perspectief
• de snelheid waarmee nieuwe inzichten en kennis in de
verloskundige zorg moeten worden geïntegreerd.
Vanuit het wetenschappelijk perspectief
• met eigen wetenschappelijk onderzoek aantonen van de
kwaliteit van de verloskundige zorg en het internatio-
naal perspectief - verloskundigen worden internationaal
in toenemende mate wetenschappelijk opgeleid.
Veel vragenIn de bijeenkomsten met verloskundigen zijn deze
dimensies in de verloskunde geanimeerd besproken en
bediscussieerd. Is het beeld compleet? Worden de
ontwikkelingen herkend?
Unaniem herkennen de verloskundigen dat de kwalifi -
caties, waarover een verloskundige moet beschikken,
toenemen. Eveneens herkennen zij veranderingen in hoe
cliënten en verloskundigen omgaan met zwangerschaps-
wens, zwanger zijn, bevallen en kraambed. Cliënten
stellen andere vragen dan voorheen en hebben andere
behoeften. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen in
Nederland hun eerste kind krijgen stijgt. Prenatale scree-
ning biedt steeds meer informatie en roept ook evenzoveel
vragen op. Ook de veranderingen in de samenstelling van
de bevolking, een grotere diversiteit, hebben gevolgen voor
het werk van de verloskundigen. Daarnaast signaleren
verloskundigen een toenemende maatschappelijke
belangstelling voor preventie.
Een goede samenwerking in de keten was altijd een
belangrijk onderwerp voor de verloskundigen. De toe -
nemende complexiteit van de zorgvraag vereist nieuwe
vormen van samenwerking waarbij de verloskundige de
rol van casemanager moet gaan vervullen. Dit betekent
verticale samenwerking met bijvoorbeeld fysiotherapeuten
en diëtisten naast horizontale samenwerking met gynae-
cologen en kinderartsen binnen een kennisintensieve
praktijk. Nieuwe, evidence based, kennis en inzichten
moeten in de verloskundige zorg worden geïntegreerd.
De stagebegeleiders zien dat het steeds moeilijker wordt
studenten binnen de vierjarige HBO- opleiding voor al deze
taken toe te rusten. De transitie naar een wetenschappe-
lijke opleiding zien zij als een goede ontwikkeling, die
kansen biedt. Zij zien mogelijkheden om verloskundigen
een brede wetenschappelijke basis te bieden, waarbij ook
voldoende tijd is voor ondersteunende en aanpalende
vakgebieden.
Daarnaast zijn er natuurlijk ook zorgen. Hoe zorg je ervoor
dat ook de wetenschappelijk opgeleide verloskundige de
tijd neemt om te begeleiden? Hoe behoud je de holistische
benadering van de verloskundige? Een andere zorg die
regelmatig naar voren komt, is de praktische vaardigheid
van de toekomstige, wetenschappelijk opgeleide verlos-
kundige.
Terechte en waardevolle signalen uit onze beroepsgroep.
Wij hebben ze voorgelegd aan een aantal mensen uit de
opleiding die deel uitmaken van het Programma
Academisering van de opleiding.
“Van Praten naar Doen”De ontwikkeling van een wetenschappelijke opleiding Verloskunde
ONDERWIJS
45TvV november 2010 • KNOV
Joyce Kors en Jolanda Boxem
Joyce Kors is beleidsadviseur marketing en werkveldontwikkeling,
AVAG; Jolanda Boxem is seniordocent AVAG, projectleider interne
communicatie; Correspondentie : [email protected]
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 45
ONDERWIJS
Annemiek Willemsen, senior docent, verloskundige en
S&O psycholoog, en betrokken bij het ontwikkelen van
het curriculum voor de wetenschappelijke opleiding:
“De reacties uit het werkveld zijn heel herkenbaar. Wij
moeten de verloskundige toerusten voor de medische
begeleiding, maar ook voor de psychosociale begeleiding.
Ik ben van mening dat verloskundigen met een bredere
basis vanuit de psychologie meer “tools” in handen
hebben om zorg op maat te leveren en aan te sluiten bij
de speerpunten uit het stuurgroeprapport ‘geboorte en
zwangerschap’ van januari 2010. Juist in het leveren van
- op de individuele behoefte afgestemde - zorg ligt een
meerwaarde voor de verloskundige.”
Marianne Buter, Human Resource Manager van de AVAG
en betrokken bij de bemensing van een toekomstige
academische opleiding: “Stages in de eerstelijns praktijk
blijven vanuit onze optiek een belangrijk onderdeel van
de opleiding. Wij denken na over hoe we ondersteuning
kunnen bieden aan de verdere professionalisering van
opleiders in de verloskunde, zowel voor de theorie als in
de praktijk. Verloskunde blijft natuurlijk een vak waarbij
praktische vaardigheden een belangrijke rol spelen.
Binnen de academische wereld zijn er meer disciplines
waar dit bij speelt. In een academische opleiding is het
lijntje tussen praktijk, opleiding en onderzoek kort. Wij
zijn hard aan het nadenken hoe we dit op een goede
manier vorm kunnen geven.”
Evelien Spelten, programmaleider academisering: “Na de
voorbereidingen van de afgelopen jaren (zie tijdbalk) vind
ik het inspirerend om hier nu mee aan de slag te gaan.
De veranderingen in de maatschappij en behoeften van
cliënten hebben de noodzaak tot verwetenschappelijking
versterkt. Niet alleen de verloskundige beroepsgroep,
maar ook externe deskundigen erkennen de noodzaak
daarvan. Wim Stalman, decaan van het VUmc bijvoorbeeld
geeft aan dat in het krachtenveld van een veranderende
populatie en niet onnodig willen medicaliseren een solide
wetenschappelijke basis van de zorg een must is. (Tracer,
11 februari 2010) . Met het realiseren van een weten-
schappelijke opleiding Verloskunde kunnen we optimale
zorg blijven bieden, continuïteit van zorg voor zoveel
mogelijk zwangeren, ondanks hun toenemend complexe
zorgvraag.”
Voor de verkenning en ontwikkeling van een weten-
schappelijke opleiding is communicatie met onze
beroepsgroep van groot belang. Alle verloskundigen die,
op welke wijze dan ook, een bijdrage hebben geleverd
aan deze voor de opleiding zo waardevolle informatie
uit het werkveld, willen wij hartelijk danken. ■
2007 Start Deliver-studie AVAG
2008 Oprichting Wetenschapscommissie KNOV
2008 Oprichting sectie Midwifery Science AVAG/EMGO+
2009 Project Kerncompetenties wetenschappelijk opgeleide verloskundige AV-M/AVAG
2010, maart Advies onderzoeksagenda Fysiologische Verloskunde Wetenschapscommissie KNOV
Inauguratie Hoogleraar Eerstelijns Verloskunde en ketenzorg, Simone Buitendijk
KNOV, UvA/AMC, TNO
2010, april Afdeling MidwiferyScience onderdeel van afdeling VI van VUmc
2010, augustus Benoeming Bijzonder Hoogleraar Midwifery Science, Eileen Hutton VUmc
Tijdbalk met ijkpunten in academiseringsproces
TvV november 2010 • KNOV46
Hello I am emailing in hope that you may have some information or contacts for midwives or midwifery organisations in Holland.
I am a student midwife in England and I'm trying to organise my elective placement in Holland but finding extremely
difficult to find any contacts. I would be most grateful for any advice or information you could send me.
Thank you
Nancy Hutchings, Student Midwife
Leeds University, England
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 46
PRAKTIJK
Anneke was nog in een diepe slaap toen haar telefoon ging. Haar ontwakende hersens
registreerden ‘weeën, gebroken vliezen, mult’ en ze kwam snel in actie. Haar vriend
sliep tijdens het telefoongesprek gewoon door. Bibberend van de kou trok Anneke haar
kleren aan, snaaide een banaan van de fruitschaal. Haar fiatje had duidelijk ook moeite
met opstarten en sputterde flink tegen. Het begon al licht te worden. Anneke kwam
niet vaak bij bevallingen buiten de stad en had van Annemarie en Jasper een getekende
plattegrond gekregen van de route, ook al beschikte ze over een TomTom. Het was een
route vol smalle weggetjes.
Onderweg zag ze bij een boerderij een lange paal met daarop een wagenwiel: een
ooievaarsnest. Twee grote vogels, met de bekende oranje snavels, in menig praktijklogo
opgenomen, keken op haar neer over de rand. “Dag collega’s”, mompelde Anneke.
Toen ze het erf opreed werd ze verwelkomd door twee vervaarlijk grommende, grote
zwarte honden. “Pas op voor de hond”, stond op een bordje, ten overvloede. Op de
achtergrond klonk het geluid van duizenden kippen. Jasper kweekte bijzondere soorten
en daarnaast verkocht hij ook graan en drinkbakjes en warmtelampen en alles wat een
kippeneigenaar maar nodig heeft.
Binnen lag Annemarie flink te puffen. Hun dochtertje van twee was al opgehaald door
Oma. Anneke stelde zes centimeter vast. “Kan ik nog even weg?” vroeg Jasper. “Ik
moet echt nog even naar achter op het land. Ik ben binnen tien minuten terug.”
“Ga maar!” riep Annemarie, nog vóór Anneke antwoord had kunnen geven.
Het leven op een kippenfarm kent geen pauzes voor zoiets banaals als een geboorte.
Anneke belde het kraamcentrum en zette rustig alles klaar.
Jasper was inderdaad binnen tien minuten terug, in een lichtbruine overall. “Moet je
koffie?” vroeg hij. Anneke keek met een schuin oog naar Annemarie die steeds
zwaardere weeën kreeg. “Wacht nog maar even.” Buiten sloegen de honden weer
aan. De kraamhulp.
Even later stond een nog slaperig uitziende kraamverzorgster haar handen warm te wrijven
in de kleine slaapkamer. Annemarie kreeg persdrang. Soms kan alles perfect kloppen.
Ook op een kippenfarm worden kinderen geboren.Een frisse nacht in maart begon met de weeën en later het spontaan breken van de vliezen vanAnnemarie. Het was haar tweede kindje en haar man Jasper belde de verloskundige.
47TvV november 2010 • KNOV
Kippen en eieren
© T
on
van
de
Co
ever
ing
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 47
PRAKTIJK
Een perfect klein baby’tje lag even later in de armen van
zijn moeder. “Goed gedaan, meid!” zei Jasper trots.
Anneke hechtte een klein ruptuurtje en de kleine Robert
ging al aan de borst. “Nu lust ik dat kopje koffie wel!”
zei Anneke. Het lot besliste alleen anders, want op dat
moment ging haar telefoon. Een volgende bevalling,
weer een mult! Gelukkig vloeide Annemarie nauwelijks
en kon de kraamhulp gewoon blijven.
Jasper leidde Anneke langs de honden en bedankte haar
nog eens hartelijk. Soms gaan dingen gewoon perfect.
Alleen niet altijd, want de Fiat wilde niet meer starten.
Jasper probeerde het ook en dacht dat het de startmotor
was. “Ik trek je wel even aan”, zei hij. En voor Anneke
het wist had hij de Fiat met een ketting aan zijn tractor
vastgemaakt. Anneke kreeg instructies en zo werd de
stadse verloskundige weer vlot getrokken en inderdaad
sloeg de motor na een paar keer proberen wel aan. De
ooievaars keken vanaf hun hoge positie zwijgend toe.
Drie dagen later – met een gerepareerde auto – werd
Anneke opnieuw verwelkomd door de zwarte honden,
tijdens haar kraamvisite. Zoals in de lijn der verwachtin-
gen lag, ging alles uitstekend met moeder en kind.
“Kom eens mee”, zei Jasper, “ik heb wat voor je”.
In de gang stond een kartonnen doos. De inhoud
bestond uit een zak graan en drie witte kippen, die zacht
tokkend nijdig naar Anneke keken. “Als dank voor je
hulp!”
Anneke wist niets beters te doen dan het cadeautje maar
mee te nemen. “Wat moeten wij nou met kippen?”
vroeg haar vriend verbaasd. Maar hij knutselde in een
dag een soort ren in elkaar waar de kippen parmantig in
rond stapten, alsof ze nooit anders hadden gedaan.
Toen het af was stonden Anneke en haar vriend een tijd-
je zwijgend naar het tafereel te kijken. “Gelukkig heb je
geen haan gekregen”, zei de vriend.
En sindsdien legden Truus, Toos en Trees iedere dag een
heerlijk eitje! ■
Nyx
TvV november 2010 • KNOV48
Met grote verbazing sloegen wij het laatste Tijdschrift
voor Verloskunde open[1]. Met de uitspraak “Tilburg, lie-
ver Volendam?” werden we publiekelijk door onze eigen
beroepsvereniging gediskwalificeerd. Wij voelen ons aan-
gesproken als Tilburgse klinisch verloskundigen.
Ten eerste, en wel het allerbelangrijkste, er wordt goede
verloskundige zorg geleverd in Tilburg en omstreken! Ten
tweede wordt een gynaecoloog waar wij een goede
samenwerking mee hebben in een geheel verkeerd dag-
licht gezet. Het redactioneel commentaar tracht hem als
vijand van verloskundigen neer te zetten en reputatie-
schade toe te brengen door hem eerst verkeerd te
quoten. Al vaker hebben wij gezien en gevoeld dat de
samenwerking met ‘die man’ ons als verloskundigen in
Tilburg bijna kwalijk wordt genomen door onze eigen
beroepsorganisatie. Jammer genoeg wordt niet gezien
dat dr. P. Reuwer niet uit is op vernietiging van de verlos-
kundigen maar juist op betere zorg voor de Nederlandse
zwangere. Wij zijn als verloskundigen niet gebaat met
een beroepsorganisatie die reactionair de polarisatie
tussen de eerste- en tweedelijn aanwakkert. Wel met
een inhoudelijke discussie in dit tijdschrift over een nieuw
verloskundig systeem waarin de cliënt/patiënt centraal
komt te staan en verloskundigen de spilfunctie herkrijgen
zoals ook door Reuwer gepropageerd wordt. Kennelijk
worden de ideeën van dr. P. Reuwer (die door ons
gedeeld worden) over ontschotting van de verloskundige
zorg en zijn voorstellen tot zorginhoudelijke vernieuwing
als bedreigend ervaren. Het doel moet niet zijn om de
eerste- en tweedelijn te laten bestaan zoals ze nu zijn.
Ons gezamenlijke doel moet zijn dat de Nederlandse
zwangere betere zorg gaat krijgen en de keuzevrijheid
heeft om te bevallen op de plek daar waar dat het beste
is voor haar en haar kind! ■
Annelies van der Sanden, Maaike Broeke,
Nienke Spier
1. Veen W v. Tilburg? Liever Volendam! TvV2010;10:5
Met grote verbazing
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 48
49TvV november 2010 • KNOV
FORUM
De aanbevelingen uit het rapport ‘Een goed begin’ van
de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte voor verbete-
ring van de verloskundige zorg zijn gericht op verbete-
ring van uitkomsten binnen vijf jaar. De stuurgroep kiest
voor focus op behoeften en belangen van vrouwen.
Ik ben van mening dat het dit rapport vooral ontbeert
aan initiatieven op primair preventief niveau voor de
verbetering van korte- en langetermijnresultaten in de
eerstelijns verloskunde. Bovendien maakt het te weinig
concreet hoe de belangen en behoeften van vrouwen
gestalte moeten krijgen in de zorg.
PreventieEerstelijns verloskundige zorg moet gericht zijn op het in
balans houden van het fysiologische proces, zwanger zijn,
bevallen en startend moederschap in steeds veranderende
omstandigheden [Downe, 2008; WHO, 1996]. Wij hebben
als doel dat vrouwen in de eerstelijn ongestoord en gezond
tenminste de zwangerschapsduur van 37+ weken bereiken,
een spontane interventievrije, fysiologische bevalling
doormaken en dat in het kraambed moeder en kind nor-
maal kunnen hechten, de borstvoeding volledig op gang
komt en de vrouw daarna als moeder zelfstandig verder
kan. Eerstelijns verloskunde is in mijn visie dan ook
gericht op gezondheid van volgende generaties. Primaire
preventie (zie kader) is het middel om dat te bereiken.
De neiging bestaat in zowel wetenschap, organisaties en
verloskunde om nauwelijks over langetermijneffecten na
te denken. Dit geldt ook voor het Stuurgroeprapport.
Zes opmerkingen:
1. De uitkomsten van bevallingen zijn booming business.
De stuurgroep brengt daar weinig tegen in. Middelen
(ruggenprik en morfinepomp) om de angst voor en de
confrontatie met de eigen bevalling te kunnen ont-
lopen, worden niet kritisch beoordeeld. Over het kind
en het placebo-effect wordt in het rapport met geen
woord gerept. Leereffecten, de verwachtingen die
vrouwen hebben van de bevalling en hun emoties
spelen bij het placebo-effect een belangrijke rol. Een
voorbeeld van zo’n leereffect is dat van een verlos -
kundige, die de zwangerschap en de bevalling per-
soonlijk, zorgvuldig en fysiologisch (lees: interventie-
arm) begeleidt. Als de vrouw is bevallen, zal het effect
van normaal zwanger en spontaan bevallen, bij een
volgende, eventueel moeilijke situatie positieve associ-
aties oproepen en haar zelfredzaamheid en vertrou-
wen voeden [Bensing en Verheul, 2010]. Effecten die
vrouwen verwachten, blijken inderdaad vaker op te
treden [Bensing en Verheul, 2010; Downe, 2008].
2. De aanbevelingen van de Stuurgroep zijn voornamelijk
gericht op het verminderen van de directe babysterfte
en niet-specifiek op het bestrijden van negatieve lange-
termijneffecten van niet-optimaal verlopende zwanger-
schappen (denk aan stress), interventierijke bevallingen,
slechte ervaringen, morbiditeit, gestoorde moeder-
kindbinding en een laag percentage borstvoedende
moeders. Het rapport voegt geen primair preventieve
initiatieven toe aan de kreet ‘Gezond oud worden,
begint al in de baarmoeder’.
3. De aanbeveling om oog te hebben voor de belangen en
behoeften van vrouwen, is een loze kreet. Initiatieven
ontbreken. Een geboorteplan maken kan helpen, maar
niet zoals voorgesteld. De professional is te leidend.
4. Uit discussies in het land is op te maken dat er oplos-
singen van de plank zijn gehaald door buitenstaanders.
Hoe primair preventief zijn casemanagement, huis -
bezoeken door een onbekende, de vijftien minuten
regel, extra begeleiding door niet verloskundigen voor
een meer fysiologisch verloop van zwangerschap,
bevalling en kraambed? Maatregelen worden voor -
gesteld zonder onderbouwing.
5. Het voorstel voor evaluatieonderzoek is zwak. Waar
gaan we van uit als we gaan meten? Wat classificeren
we als normaal en fysiologisch? Welke en hoeveel
interventies zijn geoorloofd (houding van vrouwen,
vaginale toucher, knippen, verwijzingen en het actief
leiden van het nageboorte tijdperk) tijdens fysiologisch
verlopende bevallingen?
6. Het rapport kenmerkt zich door mechanistisch dosis-
effect of stimulus-respons denken, zonder rekening te
houden met interveniërende variabelen. De proceskant
en de context ontbreken. Is er gedacht en gepraat
over een (evidence based) structuur van zorg die
primaire preventie voorstaat en betere resultaten
genereert? Denk aan caseload- , LMC- verloskunde
(kader 2), partnership en kleine praktijken [Flint, 1993;
Fontein, 2007; Hatem et al., 2008; MMPO 2010;
Oudshoorn, 2003].
Vrouwen en verloskundigenVrouwen zijn niet de determinant die uitkomsten van
bevallingen bewerkstelligen. Veelal ligt de oorzaak ergens
in de omgeving, de context. Daaronder valt veel, zo ook
de invulling van het zorgsysteem, relaties en ons gedrag
als professional. Zweeds onderzoek onder verloskundigen
met oog voor proces, inhoud en relatie maakt duidelijk
dat als je meent de bevalling normaal te houden, je tege-
lijk kunt interveniëren en nog steeds denkt dat het ver-
Duurzame verloskunde
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 49
50 TvV november 2010 • KNOV
FORUM
loop normaal is [Sandin – Bojö, Kvist en Larsson 2008].
Zo verstoren we onbewust, maar expliciet, het fysio -
logische patroon van een normale bevalling en wentelen
we de uitkomst van die bevalling af op de competentie
van vrouwen. Vrouwen melden tegelijk vertrouwen te
hebben in onze zorg en stellen dat verloskundigen hen
de beste zorg geven. Dit maakt duidelijk dat wij ethisch
verantwoordelijkheid zijn om de praktijk te optimaliseren
[Sandin - Bojö, Kvist en Larsson, 2008] en vrouwen daar-
in actief moeten meedoen. Alleen zo gaan vrouwen en
verloskundigen beter beseffen dat medicalisering niet
bijdraagt aan gezondheidsbehoud van families in de
toekomst [Royal College of Midwives, 2010; Sandin -
Bojö & Kvist 2008; Sandin - Bojö, Kvist en Larsson 2008].
Hoe complex de eerstelijns verloskundige zorg in ons
land ook is en hoe moeilijk het lijkt om zaken te door-
gronden, we moeten ons doorlopend realiseren dat
‘gewoon zwanger zijn, bevallen en moederen’ van groot
belang is voor de gezondheid en het geluk van deze en
de komende generaties in ons land. Als wij daaraan bij-
dragen, komen we werkelijk tegemoet aan de belangen
en behoeften van vrouwen.
Tine Oudshoorn, verloskundige PGDip ED,
Correspondentie: [email protected] ■
LiteratuurBensing, J.M., Verheul, W. (2010). The silent healer: The role of communica-
tion in placebo effects. Patient Education and Counselin . Vol:80: 293–99.
Downe. S. (redacteur). (2008). Normal childbirth: evidence and debate.
Oxford: Churchill Livingstone.
Flint. C. (1993). Midwifery teams and case loads. Oxford: Butterworth-
Heinemann Ltd.
Fontein . Y. (2007). LESS IS MORE. Differences between practices: a survey of
women’s views of Dutch midwifery care. MSc scriptie. Department of
Nursing, Midwifery & Community and Health. Glasgow Caledonian
University.
Hatem. M., Sandall. J., Devane, D., Soltani, H., Gates, S. (2008). Midwife-
led versus other models of care for childbearing women. Cochrane
Database of Systematic Reviews 2008 , Issue 4. Art. No.: CD004667. DOI:
10.1002/14651858.CD004667.pub2.http://www.mrw.interscience.wiley.c
om/cochrane/clsysrev/articles/CD004667/frame.html. Website bezocht 19
juni 2009.
MMPO. (2010). Midwifery and Maternity Providers Organisation (2010).
http://www.mmpo.org.nz/. Web site bezocht 30 mei 2010.
Oudshoorn, C. (2003). Bevorderen spontane bevallingen, het verhogen
van effectiviteit van vrouwen door partnership. Literatuur onderzoek voor
het opzetten van een quasi experimenteel onderzoek. Faculteit sociale
wetenschappen. Open Universiteit. Nederland.
Royal College of Midwives, RCM. (2010). ‘Campaign for normal birth’.
www.rcmnormalbirth.org.uk. Website bezocht op 15 mei 2010.
Sandin-Bojö, A.K., Hall-Lord, M.L., Axelsson, O. (2004). Midwifery care:
development of an instrument to measure quality based on the World
Health Organizations classification of care in normal birth. Journal of
Clinical Nursing. Vol:13:75–83.
Sandin-Bojö, A.K., Kvist, L.J. (2008). Care in Labor: A Swedish survey
using the Bolgona Score. Birth. VOL:35 DEC;35(4):321-28.
Stuurgroep zwangerschap en geboorte. (2010). Een goed begin. Veilige
zorg rond zwangerschap en geboorte. Advies rapport. Redactie Maud
Oerlemans. Poeldijk: Akxifo.
WHO. World Health Organization. (1996). Care in normal Birth: a practi-
cal guide. Maternal and newborn health/safe motherhood unit, family
and reproductive health. WHO1211.WHO: Geneva.
Een veel gebruikte indeling van preventie is die
naar primaire, secundaire en tertiaire preventie:
Primaire preventie bestaat uit activiteiten die voor-
kómen dat een bepaald gezondheidsprobleem,
ziekte of ongeval ontstaat. De doelgroep bij primaire
preventie zijn gezonde mensen.
Secundaire preventie is gericht op het opsporen van
ziekten of afwijkingen in een vroeg stadium. De
ziekte of afwijking kan daardoor eerder worden
behandeld, zodat de zieke eerder geneest of de
ziekte niet erger wordt. De doelgroep bestaat uit
personen die ziek zijn, een verhoogd risico lopen of
een bepaalde genetische aanleg hebben. De ziekte
is bij deze personen nog niet vastgesteld.
Tertiaire preventie is gericht op het voorkomen van
complicaties en ziekteverergering en het zelfred -
zamer maken van patiënten. Tertiaire preventie
van bijvoorbeeld diabetes is gericht op het optimaal
behandelen van diabetes patiënten om zo complica-
ties te voorkómen of uit te stellen. Tertiaire preven-
tie valt meestal onder zorg.
Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid:
www.nationaalkompas.nl/preventie
Preventie
Bij caseload - en LMC verloskunde begeleiden
verloskundigen en artsen een beperkt aantal
(35 - 50) vrouwen per jaar, volledig en door-
lopend van vroeg in de zwangerschap tot zes
à acht weken na de bevalling. De professio-
nal wordt door de vrouw gecontracteerd.
De vrouw wordt persoonlijk en doorlopend
tijdens zwangerschap, bevallen en het kraam-
bed begeleid door één persoon (back-up van
een tweede, bekende begeleider). Belangrijk
hierbij is de eigen inbreng en verantwoorde-
lijkheid van vrouwen in het zorgproces.
De professional begeleidt de vrouw ook na
verwijzing en overdracht. Bij wens naar meer
vrije tijd voor de professional, wordt het aantal
begeleidingen door de betreffende professio-
nal verlaagd [Flint, 1993; MMPO 2010].
Definitie Caseload, LMC verloskunde
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 50
In de uitgave van oktober jl. reageerde Mirjam Medema in
de rubriek Forum op het interview dat met mij gehouden
was naar aanleiding van mijn promotie en promotie-
onderzoek. Graag maak ik gebruik van de gelegenheid
om te reageren.
Bekend is dat Nederland in 2004, samen met Frankrijk en
Litouwen, in de top-3 stond van de landen met de hoogste
perinatale sterfte binnen de E.U. Bekend is ook dat het
relatief hoge aantal oudere zwangeren (> 35 jaar oud),
meerlingzwangerschappen en primiparae, in vergelijking
met de andere E.U.-landen, de rangorde van Nederland
in de perinatale sterfte niet beïnvloedt[1]. Wanneer wij
bovendien onderscheid maken tussen foetale en neo -
natale sterfte blijkt dat het de foetale sterfte onder
éénlingen is die ons het meeste de das omdoet[2]. In
vergelijking met Vlaanderen (vergelijkbare populatie,
infrastructuur, zorgfaciliteiten etcetera), blijkt de foetale
sterfte na de 37ste zwangerschapsweek bij ons zelfs
dubbel zo hoog te liggen[3].
Het eerste deel van mijn proefschrift behandelt de uit-
komsten van twee perinatal mortality audits met een
interval van tien jaar, waarblij opvalt dat bijna 40% van
de overleden kinderen een geboortegewicht had op of
onder de 10de percentiel. Meer dan 70% van die
kinderen waren in aanleg kerngezond maar bij 8 van
de 10 bleek sprake van een suboptimaal functionerende
placenta. Het gevolg was dat hun foetale groei het
steeds meer liet afweten, maar dat was de betrokken
zorgverleners helaas niet tijdig opgevallen. De aanvoer
van noodzakelijke voedingstoffen werd steeds minder en
leidde uiteindelijk tot een situatie die je ‘intra-uteriene
hongerdood’ zou mogen noemen.
Het is natuurlijk niet zo dat middels één echoscopisch
onderzoek aan het begin van het derde trimester de
kinderen met IUGR worden onderkend. Wij hebben
enkel aangetoond dat een AC <p-25 in die periode een
eerste signaal kan zijn voor SGA al dan niet t.g.v. een
IUGR. De diagnostiek hiervan is de volgende stap: “in
case of ESGA, the caregiver wants to know which of
these cases is indeed growth restricted and which is
not”. Ten aanzien van de diagnose IUGR stellen wij alleen
dat verder onderzoek in deze situaties verstandig is:
“Therefore we suggest in cases of ESGA ≤ p-25 that serial
biometry surveillance and monitoring be performed. If
fetal growth shows a normal increase, the case may be
considered as physiological. On the other hand if fetal
growth shows a downward turn-off, the case must be
considered risk-full and referral for further clinical
management is indicated. Further investigation may con-
firm or reject the presence of a pathological development
and an increase of risk”[4].
In de periode tussen de twee onderzoeken 1994/1995 en
2003/2004 is het verloskundige beleid t.a.v. de diagnos tiek
van de intra-uterine groei in Nederland niet veranderd en
dat tekent zich ook af in die onveranderde 40% kinderen
≤p-10 onder de perinataal overledenen. Wanneer wij dit
percentage extrapoleren naar de totale landelijke perinatale
sterfte dan praten wij al gauw over zo’n 700 kinderen
per jaar.
Nu kunnen wij twee dingen doen: wij kunnen, net zoals
tussen 1994 – 2004 in de komende tien jaar terug, rustig
op dezelfde wijze doorgaan in de berusting dat, op basis
van de resultaten in de Cochrane review uit 2008, er toch
geen verschil in perinatale uitkomsten zal worden gevon-
den bij biometrische controle na de 20ste zwangerschaps-
week of wij kunnen de detectie van SGA-kinderen in het
begin van het derde zwangerschapstrimester middels
biometrisch onderzoek meer dan verdubbelen (hierover
kan geen discussie meer bestaan, lijkt mij), adequate
protocollen ontwikkelen over wat te doen met kinderen
<p-25 bij het begin van het derde zwangerschaps -
trimester en aansluitend bekijken wat het effect hiervan
is t.a.v. de perinatale sterfte in Nederland.
Dit is ook de geëigende manier om perinatal audit toe te
passen in de optiek van Peter Dunn[5]:
a- benoem het probleem,
b- onderken de mogelijke oorzaak,
c- bedenk en implementeer een oplossing en
d- beoordeel het effect van die oplossing.
Verwacht mag worden dat vroegtijdige detectie van
foetale groeirestrictie van invloed kan zijn op het voor -
komen van een aantal casus van perinatale sterfte vanaf
de 30ste zwangerschapsweek. Over welke aantallen het
gaat, zal verder onderzoek moeten uitwijzen. Feit is dat
de resultaten van het onderzoek zoals gepresenteerd in
het proefschrift op z’n minst verder onderzoek recht-
vaardigen. De mogelijke angst bij de zwangere zal met
het geven van goede informatie (counseling - een van de
kerntaken van de eerstelijns verloskundigen) goeddeels
worden weggenomen. ■
Dr. Paul de Reu
Verhongeren voorkomen?Antwoord van Paul de Reu op Mirjam Medema
51TvV november 2010 • KNOV
FORUM
Referenties op pagina 52
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 51
Wat kan het leven van een verloskundige toch spannend
en enerverend zijn. Tijdens het organiseren van een grote
kraambeurs schoot vaak iets door me heen over schoen-
makers en leesten. Weken van voorbereiding zijn aan de
beurs vooraf gegaan.
Gelukkig ben ik gezegend met twee enthousiaste collega’s,
drie bijbehorende partners en twee assistenten zodat ik
als Twin dit niet alleen hoefde te dragen.
Omdat we alles low budget wilden doen, maakten we
op 3 oktober jl. zelf de zaal in orde. Dat betekende dat
we ‘s morgens nog moesten zuigen en 70 tafels en
stoelen verslepen. De zaalversiering was de week ervoor
al gebruikt tijdens een feestweek. Hoe low budget
kunnen tweedehands ballonnen en bloemstukken zijn.
Vanaf 12.00 uur liepen de zwangeren en jonge ouders met
kinderen binnen. De lokale pers schatte het bezoekers -
aantal op 500. Vandaar dat de verloting zo goed liep
natuurlijk! Het bleef maar druk met zwangeren die prijzen
wilden winnen, beschikbaar gesteld door de plaatselijke
middenstand. Variërend van cadeaupakketten tot kappers-
bonnen, tot een complete wieg met toebehoren. Alles
passeerde het Rad van Avontuur dat met verve werd
bediend door mijn collega’s Lammy, Angeliek en mijzelf.
Onze kinderen verkochten de lootjes en de ijsjes die ter
beschikking waren gesteld door een hele gulle dorps -
genoot.
Hoogtepunt was toch wel Cecilia uit Sierra Leone die een
spontane demonstratie gaf hoe baby’s gedragen worden
in haar land.
Het bleef druk tot het eind en de sfeer was erg gezellig.
Onze inspanningen zijn beloond met een opbrengst van
bijna 1200 euro. Dat vult onze verloskundigen praktijk
Ma Lune aan tot 1250 euro, omdat dat een leuk symbo-
lisch bedrag is voor ons 12 ½ jarig bestaan. Geloof het
of niet, maar door de drukte waren we dat een beetje
vergeten.
INTERNATIONAAL
52 TvV november 2010 • KNOV
Kraam- en babybeurs voor het twinning project
Sanne Frieling
Referenties van pagina 511. Hukkelhoven CWPM et al. – Karakteristieken van zwangere vrouwen
en de zwangerschap in Europees perspectief – NTOG 2009;122:71-4.
2. European perinatal health report – Data from 2004 – Tabellen 7.1 en 7.3
3. Mohangoo et al. – Foetale sterfte – NTOG 2009;122:78-82.
4. De Reu et al. – Value of a single third trimester fetal biometry for the
prediction of birth weight deviations in a low risk population – J Perinat
Med 2008;36:324-9.
5. Dunn PM et al. - Report of the European Association of Perinatal
Medicine Working Party following a Workshop held in Florence, Italy,
November 4-7th, 1993. Perinat Neonat Med – 1996;1:160-194.
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 52
INTERNATIONAAL
Ze hadden ons van te voren gewaarschuwddat ze aan het eind van een lange dag waar-schijnlijk wel toe zouden zijn aan bier enchips. Omdat we te vroeg zijn voor de trein,gaan we daarom de stationsrestauratie in enbestellen, naar goed Australisch gebruik, halveliters bier. Jammer dat ze geen chips hebben.
We ontmoeten Nicky Leap en Pat Brody, gewapend met
grote koffers, op het station in Maastricht. Eigenlijk zijn
ze op vakantie en op weg naar Parijs met de Dordogne
als einddoel. Maar de Academie Verloskunde in
Maastricht heeft ze weten te strikken voor een work-
shop, working with pain, en het geven van een aantal
lessen aan de studenten van de opleiding.
Alhoewel Nicky Leap, 62 jaar, geboren is in Engeland en
daar haar opleiding als verloskundige heeft gedaan,
woont en werkt zij inmiddels alweer jaren in Sydney,
Australië. Ook haar partner, Pat Brody, 56 jaar, is verlos-
kundige. Zij is een heuse Aussie. Wij reizen met hen van
Maastricht naar Amsterdam en onderweg praten we
over hun carrières en woelige levens.
NickyOp de vraag wat Nicky heeft geïnspireerd om verlos -
kundige te worden komt een langer antwoord dan
verwacht. Het is een heel verhaal waar zelfs geiten aan
te pas komen: “Ik ben verloskundige geworden door de
vrouwenbeweging”, vertelt ze. “Ik had het in die tijd niet
gemakkelijk; was net gescheiden en stond alleen voor de
zorg van twee kinderen. Ik woonde in een landelijk
gebied ver weg van alles en iedereen. Op een dag was ik
met mijn geiten aan de wandel om ze te laten grazen en
ik had dusdanig met mezelf te doen dat de tranen over
mijn wangen liepen. Ik ontmoette een vrouw met een
mand aan haar arm die vroeg wat er toch in hemels-
naam aan de hand was. Deze vrouw bleek Gwen Ranking
te zijn, een van de oprichtsters van de National Childbirth
Trust (NCT*).” Deze ontmoeting veranderde het leven van
Nicky voorgoed. Ze parkeerde haar geiten en ging met
Ranking mee naar huis voor het spreekwoordelijke Engelse
kopje thee (lees: bakje troost) en keek niet meer terug.
Gestimuleerd door de verhalen van Ranking volgde ze
een opleiding als begeleider bij de NCT en kwam te
werken op het anticonceptiespreekuur. Daar kondigde
ze zelf aan dat ze, vanuit haar ervaringen in de vrouwen-
beweging, goed over seks en anticonceptie kon praten.
En zo werd ze erop uitgestuurd met een plastic tas vol
anticonceptie om jongeren te counselen. Ze verhuisde
naar Londen, vond een nieuwe man en kreeg er twee
kinderen bij. Deze man was zijn tijd ver vooruit. Als house
husband stimuleerde hij haar een eigen carrière te volgen.
Ze koos verloskunde. Ze deed de Direct Entry opleiding,
“want”, zo zegt ze, “ik wilde niet eerst verpleegkundige
worden”, zoals gebruikelijk was in Engeland.
De opleiding was “a disaster” vertelt ze. “I spent the first
six months making beds…”. Maar ze heeft ook veel
gelachen: Molly Turner, een van haar opleiders, leerde
haar naar het hoofd van kale mannen te kijken, want
daaraan zou je kunnen zien hoe ze geboren waren:
AAV of AAA. Of was die kale meneer met dat hele ronde
hoofd voor in de bus misschien in stuitligging geboren?
Suze Jans en Kristel Zeeman
Suze Jans en Kristel Zeeman zijn redacteuren van dit tijdschrift
Nicky (links) en Pat: “Een van de oorzaken van perinatale sterfte
is armoede en ongelijke kansen. De kansen voor verloskundigen
liggen in het werken in achterstandsgebieden, met de vrouwen
daar. Dokters zijn daar toch niet in geïnteresseerd.”
* National Childbirth Trust: grote Britse belangen -
organisatie voor ouders. Deze doet veel aan voorlichting
rondom zwangerschap, geboorte en borstvoeding.
Zie www.nct.co.uk].
“To be a midwife is to be political”Nicky Leap en Pat Brody: twee verloskundigen op de barricades
TvV november 2010 • KNOV 53
© C
arie
n v
an L
eeu
wen
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 53
INTERNATIONAAL
Radicale vroedvrouwenZe kwam in aanraking met de Association of Radical
Midwives. Zonder deze eigenwijze collega’s had ze haar
training niet volgehouden. “Via hen kreeg ik mijn eerste
baan als verloskundige, waardoor ik nooit in het reguliere
systeem van de Engelse verloskundige zorg heb hoeven
werken. Ik ben altijd onafhankelijk geweest en heb
daardoor veel thuisbevallingen kunnen doen. Mijn werk
was toen nog steeds enorm verbonden met de vrouwen-
beweging. We organiseerden vrouwenpraatgroepen en
we gaven veel voorlichting aan vrouwen in de wijk”.
Ze vertelt dat het bij haar thuis altijd een komen en gaan
was van vrouwen die van alles te maken hadden met de
vrouwenbeweging, met prenatale voorlichting, met
ondersteuning van kansarme vrouwen, et cetera.
Ze had onvrede met het feit dat ze als onafhankelijk
verloskundige alleen binnen het particuliere circuit kon
werken. Vrouwen moesten haar uit eigen zak betalen.
Alhoewel ook veel vrouwen via, wat ze noemt het ‘Robin
Hood principe’ (betaling in natura), binnen kwamen,
moest er ook brood op de plank. Dit druiste in tegen al
haar principes. Uit deze onvrede en haar manier van
werken is de inmiddels bekende South London practice
geboren die later de Albany Midwifery practice zou
gaan heten [zie kader].
De verloskundigen in Zuid-Londen kregen het voor elkaar
om voor een jaar op proef een contract binnen te halen
met het plaatselijke academische ziekenhuis. De bedoe-
ling was om verloskundige zorg te geven aan severely
disadvantaged women. “Er waren veertien categorieën
waarin we de vrouwen konden onderbrengen, van tie-
ners en lesbische vrouwen tot vrouwen boven de 35 jaar
met slechte bevallingservaringen. Alleen als je wit, jong,
hetero en fit was, was je nergens onder te brengen”,
vertelt ze triomfantelijk.
Haar universitaire mastertitel behaalde ze, omdat ze haar
ervaringen op een geloofwaardige manier voor iedereen
wilde opschrijven, inclusief voor de gevestigde orde.
Toch verliet ze uiteindelijk de Albany practice. Ze wilde bij
haar dochter in Australië zijn. Ze was inmiddels oma en
deed zelf de bevalling van haar kleinkind.
AustraliëMaar ja, wat te doen in Australië? Zomaar werken mocht
ze er niet. Creatief als ze is, zocht ze naar tussentijdse
oplossingen om de kost te verdienen en werd begrafenis-
ondernemer: dat vak heeft voldoende overeenkomsten
met het vak van verloskundige, vond ze!
Maar het verloskundige bloed kruipt waar het niet gaan
kan. Ze zocht toch de verloskundige beroepsgroep weer
op. Op een feestje komt ze de decaan van de universiteit
van Adelaide (Flinders university) tegen, die haar direct een
baan aanbiedt om een nieuwe verloskundige opleiding op
The Albany Midwifery Practice in het zuiden
van Londen gaf meer dan tien jaar verloskun-
dige zorg aan zo’n 200 vrouwen per jaar.
Deze praktijk was een unicum in Engeland
waar de meeste verloskundigen in dienst van
het ziekenhuis werken en waar de meeste
bevallingen ook in het ziekenhuis plaatsvinden.
Alhoewel het percentage thuisbevallingen in
Engeland stijgende is, bevalt in Engeland nog
steeds maar 2,8% van de vrouwen thuis
(www.birthchoiceuk.com). De Albany practice
had tot 2009 een contract met de plaatselijke
gezondheidsautoriteit om als zelfstandige
praktijk verloskundige zorg te verlenen aan
vrouwen in een van de meest arme en achter-
gestelde wijken van Londen.
De zorg in deze praktijk werd gekenmerkt
door zijn caseloadbenadering en één-op-één
begeleiding. Continuïteit van zorg stond hoog
in het vaandel, zowel tijdens de prenatale con-
troles, tijdens de bevalling (ook als de vrouw
moest worden overgedragen aan de tweede-
lijn) en tijdens de kraamperiode die wel tot
28 dagen postpartum kon duren. De vrouwen
konden kiezen waar zij wilden bevallen.
De cijfers van de Albany practice cijfers logen
er niet om: 46% van hun cliënten beviel thuis,
78% van de vrouwen gaf borstvoeding (tegen-
over een landelijk percentage van 35%) en hun
perinatale sterftecijfer was 4,9 per 1000 geboor-
tes ten opzichte van 11,4 in de rest van de regio.
De praktijk genoot een grote populariteit onder
vrouwen uit de regio en had een voorbeeld-
functie voor veel verloskundige collega’s. In
2007 waren twee verloskundigen uit de praktijk
op bezoek op het KNOV-congres waar zij een
presentatie gaven over hun manier van werken.
In 2009 kreeg de praktijk echter te horen dat
het contract met de plaatselijke zorgautoriteit
niet zou worden verlengd. De perinatale
morbiditeit zou hoger zijn dan elders
waardoor er twijfels waren over de veiligheid.
Gebrek aan goede communicatie en adequaat
management van de zorgautoriteit zouden
debet zijn aan het feit de praktijk, ondanks
acties en demonstraties in 2009 haar deuren
moest sluiten, waardoor er een eind kwam aan
deze pionierende verloskundige praktijk in het
zuiden van Londen die voor veel verloskundigen
een grote bron van inspiratie was.
Zie ook: http://www.savethealbany.org.uk
The Albany Midwifery Practice
TvV november 2010 • KNOV54
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 54
INTERNATIONAAL
te zetten. “Om mijn werk te kunnen uitvoeren, moest ik
toch geregistreerd staan en tot mijn schrik registreerden
ze me als verpleegkundige, BUT licensed to practice only
midwifery”. Het is net James Bond maar dan anders! Ze
giechelt: “Daar zat ik in op de universiteit, terwijl ik niet
eens wist hoe de computer aan en uit moest”. Uiteindelijk
bewees Nicky de universiteit en aspirerend verloskundig
Australië een dienst door er voor te zorgen dat de oplei-
ding een succes werd. In een land waar niemand dacht
dat het ooit mogelijk zou zijn, kreeg zij het voor elkaar
om een onafhankelijke, niet op de verpleegkunde
gebaseerde, opleiding tot verloskundige op te zetten.
Ze neemt nog maar eens een slok bier. Pat neemt onder
tussen de kans waar en wijst haar fijntjes op het feit dat
ze niet te veel (en te vaak) moet afdwalen. Er is nog een
hoop te vertellen. Het typeert hun relatie: Pat is een rusti-
ge vrouw die met haar grijze ogen en niet verstoken van
zelfspot Nicky op het rechte pad houdt. Dat ze aan elkaar
gewaagd zijn, blijkt ook wel uit het verhaal van Pat.
Hoe is zij in de verloskunde terecht gekomen in een land
als Australië waar being a midwife niet bepaald erg
logisch was?
PatPat verliet het onderwijs toen ze veertien jaar was, zonder
diploma op zak. Ze ging werken in een broodjeswinkel
en vervolgens als postmeisje in het grote kinderziekenhuis
in Sydney. Het was haar baas in het ziekenhuis die haar
stimuleerde om weer terug naar school te gaan. Ze ver-
telt: “Hij vroeg me waar ik het liefst zou willen werken en
mijn onmiddellijke antwoord was: hier in dit ziekenhuis”.
Ze had het zo naar haar zin daar, dat ze er niet meer weg
wilde. Dus ging Pat terug naar school en haalde ditmaal wel
haar diploma. Ze begon de opleiding tot verpleegkundige.
Dit betekende een opleiding, een salaris en een eigen kamer.
Na het afronden van haar studie ging ze, zoals zoveel
Aussies, op reis door Europa. Niet-alledaagse reislectuur,
maar om de een of andere reden belandde het boek
Spiritual midwifery van Ina May Gaskin als leesvoer in
haar rugzak. En meer inspiratie had Pat niet nodig. Met
het lezen van dit boek had zij haar levensdoel gevonden.
Eenmaal terug in Australië deed ze de benodigde een -
jarige post-HBO opleiding en werd verloskundige.
Nadat ze op de poli verloskunde een incident meemaakte,
waarbij een arts op een zeer vrouwonvriendelijke manier
een VT uitvoerde, stond haar het huilen nader dan het
lachen. “Ik dacht: dit kan ik niet. Als ik zo moet werken,
dan lukt het me niet om verloskundige te zijn”.
Gelukkig had het opleidingsziekenhuis een bevlogen
hoofd verloskunde: “That is why you have to stay! To be
a midwife is to be a political activist”. Pat grinnikt: ik had
geen flauw idee wat dat was, maar ik wilde het zijn!”
Ze stortte zich op alle zogenaamde ‘lastige casus’.
Iemand die geen pijnstilling wilde? Pat nam de vrouw
voor haar rekening. Iemand die op de kruk wou bevallen?
Daar wilde Pat ook wel voor zorgen. Alle zogenaamde
moeilijke fysiologische bevallingen vonden hun weg naar
haar: “Brody, you have her!” En ze wist hoe laat het was.
Ze was de rebel van de verloskamers, “a square peg in a
round hole”, en ze is er nog trots op.
Toen maakte ze kennis met een zelfstandige verloskundige
die haar uitnodigde om eens op bezoek te komen. Zo
beleefde ze haar eerste thuisbevalling. Ver weg van de
bewoonde wereld, met muziek en wierook. Ze vond het
fantastisch. Ze krijgt een glimmer van plezier in haar ogen
als ze er aan terugdenkt. “Dit moet beschikbaar zijn voor
alle zwangere vrouwen”. Het werd haar missie in het
leven. Waar ze ook werkte, haar streven was het om
naar vrouwen te luisteren en de fysiologie te bewaken.
Ze werd hoofd van een klein streekziekenhuis, waar ze al
haar verloskundige vriendinnen met dezelfde ideeën
banen gaf. Op een kilometer afstand van het regionale
ziekenhuis werd dit ziekenhuisje onder haar leiding de
allereerste midwifery led unit van Australië.
StrijdToen deed de gynaecologie zijn intrede in het ziekenhuis. Er
kwamen meer dokters, protocollen namen het over van de
liefde voor de fysiologie. Een hurkbevalling werd in verband
met infectiegevaar verboden. Half overspannen moest ze
de strijd opgeven. “Ik ging terug naar de basis, terug naar
de thuisbevalling and learned to be a proper midwife”.
Later besloot ze toch weer terug te gaan naar haar oude
werk, om het systeem voor vrouwen te kunnen verbeteren.
Het ziekenhuis waar ze werkte, voerde als eerste een
vroeg ontslag postpartum in. De vrouwen mochten na
een dag met ontslag en kregen een huisbezoek van de
verloskundige. Een revolutie down under.
Pat wordt gedreven door haar politieke ideeën. De drie
E’s zijn haar motto: Equity (rechtvaardigheid), Equality
(gelijkheid) en Equal access (gelijke toegang).
En Nicky? Die kwam ze tegen bij een workshop die ze
gaf. Toen Nicky haar vanuit het publiek een vraag stelde
antwoordde ze met: “Nicky Leap, I like your way of
thinking”. Dat was het begin van een vruchtbare samen-
werking die nu nog steeds staat als een huis. Ze delen
leven en werken.
Continuïteit van zorgZe vertellen samen verder, over hoe ongelijk de zorg is ver-
deeld in Australië. De kwaliteit van de zorg is afhankelijk
van de regio waar je woont. Hoe verder weg in the out-
back, zoals het wordt genoemd, hoe minder keus je hebt.
Nicky en Pat zetten zich momenteel in voor een nationale
standaard voor de zorg, waarin minimale kwaliteitseisen
zijn vastgesteld. Met z’n tweeën zijn ze de voorvechtsters
TvV november 2010 • KNOV 55
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 55
INTERNATIONAAL
van continuïteit van zorg. Nicky: “Dat is nu nog een dogs
breakfast. Als honden eten is het een zooitje en zo is het
ook met de continuïteit van zorg gesteld.”
Vanaf 1 december 2010 kunnen vrouwen in Australië
officieel kiezen voor zorg door een verloskundige, voor
continuïteit van zorg. Weliswaar in het ziekenhuis, maar
toch. De beide vrouwen noemen het al een hele verbete-
ring, maar voldoende is het nog niet. De strijd is nog lang
niet gestreden. In Australië bevalt 40% van de vrouwen bij
een particuliere arts en in sommige delen van het land is
het sectiopercentage 50-80%. De Australische gynaeco-
logenvereniging heeft zich officieel uitgesproken tegen
de thuisbevalling. Ook zijn vrouwen en verloskundigen
niet verzekerd als ze een thuisbevalling aangaan.
Pat is echter optimistisch: “Het kan nu nog niet, maar
binnen vijf jaar moet het mogelijk zijn om binnen de
reguliere gezondheidszorg thuis te kunnen bevallen”.
Verantwoordelijkheid voor het vakZe zijn op de hoogte van de het huidige verloskundige
klimaat in Nederland. Zijn er ondanks de grote verschillen
tussen Australië en Nederland, ook overeenkomsten?
“Nee”, zegt Nicky, “eigenlijk niet”. Maar Pat is het niet
helemaal met haar eens: “Verloskundigen moeten zich
verantwoordelijk voelen voor hun eigen vak. Dat moeten
de Australische verloskundigen, maar ook de
Nederlandse verloskundigen. Veel verloskundigen vinden
het fijn om te zorgen voor zwangeren vrouwen. Maar
wie zorgt er voor de verloskundige en het voortbestaan
van het beroep? Dat moeten we zelf doen!
Verloskundigen moeten hun beroep bewaken en ontwik-
kelen. Daarbij is het belangrijk om niet alleen te leunen
op de beroepsvereniging. Bedenk ook wat je zelf kunt
doen voor je beroepsvereniging”. Je kunt geen verlos-
kundige zijn zonder politiek bewustzijn en actie, daar zijn
ze beiden heilig van overtuigd.
Geen doktersHebben ze nog een goed advies voor ons? Nicky is van
mening dat de discussie over de perinatale sterfte een
kans is voor verloskundigen in Nederland. “Een van de
oorzaken van perinatale sterfte is armoede en ongelijke
kansen. De kansen voor verloskundigen liggen in het
werken in achterstandsgebieden, met de vrouwen daar.
Dokters zijn daar toch niet in geïnteresseerd. Ga met de
vrouw mee op haar reis naar het moederschap. Dat is de
kracht van verloskundigen: to be there like a rock for that
woman. Zorg voor sociale netwerken voor jonge moeders”.
Pat voegt eraan toe: “Jullie zijn medische professionals,
maar jullie moeten af van dat medische. Verloskundigen
worden tegenwoordig niet meer gerespecteerd om hun
ervaring en geduld, maar om de technische vaardighe-
den. We gedragen ons als dokters”. En dat is nou net
wat we niet moeten willen, volgens Pat. “Omarm de
zorg voor alle vrouwen. Wees een goede coördinator
voor hen. Zorg voor continuïteit van zorg en een goede
overdracht in geval van pathologie, zodat niemand tus-
sen de mazen van het net valt”.
Twee dagen later ontmoeten we hen nog even voor de
fotosessie. Ze zijn net wakker en hebben nog 1001 din-
gen te doen voor dat ze op de trein stappen naar Parijs.
“Do I really have to look nice?!” vraagt Nicky een beetje
verongelijkt. Onder protest grabbelt ze haar oorbellen
onder uit haar tas. Pat blijft haar rol trouw: rustig en met
enige zelfspot kamt ze haar haar en doet haar sjaal om.
Voor de kleur. ■
“Verloskundigen zijn medische professionals, maar jullie moeten
af van dat medische. Verloskundigen worden tegenwoordig niet
meer gerespecteerd om hun ervaring en geduld, maar om de
technische vaardigheden. We gedragen ons als dokters”. En dat is
nou net wat we niet moeten willen, aldus Pat (links op de foto).
TvV november 2010 • KNOV56
© C
arie
n v
an L
eeu
wen
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 56
BERICHTEN
Genetica
Recent verscheen het boekje ‘Genetica’ in de serie
Practicum huisartsgeneeskunde. Het boekje werd
geschreven door Isa Houwink. Zij is huisarts in Maastricht
en promovendus bij de sectie Community Genetics van
het VUmc. Medeauteur is Martina Cornel, hoogleraar
en hoofd van genoemde sectie. Alhoewel het boekje
specifiek voor de huisarts is geschreven, bevat het veel
relevante informatie voor de verloskundige praktijk.
De verloskundige komt in haar huidige praktijk steeds
meer in aanraking met genetica. Vooral tijdens het
kinderwensspreekuur en tijdens de eerste controle van
de zwangerschap zullen een aantal onderwerpen regel-
matig de revue passeren. Tijdens het kinderwensspreek -
uur moet u als verloskundige een stamboom kunnen
tekenen. Ook moet u de vraag van uw cliënt kunnen
beantwoorden wat haar kans is op het krijgen van een
kind met bijvoorbeeld cystic fibrose als zij een neefje
heeft met deze ziekte. En hoe legt u aan (aanstaande)
ouders uit wat het voor hen of voor hun kind betekent,
indien de hielprikscreening uitwijst dat er sprake is van
dragerschap van sikkelcelziekte?
Tijdens het kinderwensspreekuur bent u wellicht de
eerste hulpverlener die reproductieve keuzes met een
echtpaar bespreekt indien er (mogelijk) een erfelijke ziekte
in de familie voorkomt. Uiteraard verwijst u uw cliënt,
zonodig en indien gewenst, door naar een klinisch
genetisch centrum, maar het is prettig als u de (aan-
staande) ouders van de eerste informatie kunt voorzien.
Het boekje is geschreven aan de hand van acht casus
die bijna allemaal gaan over paren of vrouwen met een
kinderwens. In de eerste casus worden de algemene
principes van de genetica uitgelegd aan de hand van het
verhaal van Anneke. Zij heeft een broer met cystic fibrose
(CF) en vraagt zich af of zij dit in de toekomst aan haar
kinderen kan doorgeven. Ze heeft (nog) geen partner.
In logische stappen wordt u door de casus geloodst: de
overerving en verwantschap van CF worden besproken;
de mogelijkheden voor een eventuele dragerschaptest
en waar deze testen zouden kunnen worden afgeno-
men. De kansberekening wordt met behulp van een
stamboom aan u uitgelegd. Aan het eind van het hoofd-
stuk vindt u de relevante websites behorend bij de casus.
De andere casus behandelen vervolgens leeftijd en een
gezonde levensstijl met betrekking tot zwangerschaps-
wens; een afwijkende hielprikuitslag; de ziekte van
Huntington; borstkanker; retinoblastoom (de meest voor-
komende maligne oogtumor bij kinderen en die in 40%
van de gevallen erfelijk is) en multifactoriële aandoenin-
gen worden uitgelegd aan de hand van diabetescasus.
De laatste casus behandelt de genetica van psychiatrische
aandoeningen. Dit is een relatief nieuw vakgebied wat
regelmatig in de belangstelling staat. In dit hoofdstuk
wordt ook het syndroom van Prader-Willie besproken,
een van de meest voorkomende syndromen met mentale
retardatie als kenmerk.
Het boekje heeft niet beoogd een volledig overzicht te
geven van de genetica, maar hoopt u daar in tegen
wel duidelijk te maken dat genetica iets is wat u in uw
dagelijkse praktijk steeds vaker zult tegenkomen. ■
Suze Jans MSc, verloskundige en onderzoeker aan VUmc;
lid van de redactie
Suze Jans
Titel Genetica. Practicum huisarts -
geneeskunde.
Een serie voor opleiding en
nascholing
Auteurs E.J.F. Houwink en M.C. Cornel
Uitgever Elsevier gezondheidszorg
Prijs € 25,50
ISBN 978 90 352 3179
TvV november 2010 • KNOV 57
Nieuwe media
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 57
Naturals veroveren verloskamers in New YorkIn Amerikaanse ziekenhuizen is de ruggenprik bij de
bevalling min of meer standaard. Een op de drie baby’s
komt er via een keizersnede ter wereld, tegen een op de
tien in Nederland. Maar er is een kentering gaande.
Terwijl in Nederland de thuisbevalling steeds meer ter
discussie komt te staan, lijkt ‘natural’ in New York een
trend te worden. ‘Sterren’ geven het voorbeeld! Meer
informatie: zie artikel Naturals in Opzij.
Opzij, oktober 2010
Gewoon BorstvoedingHet geven van borstvoeding wordt gezien als helemaal
van deze tijd en er is steeds meer aandacht voor moeders
die hun kind de borst geven. Toch is er weinig acceptatie
voor moeders die in het openbaar borstvoeding geven:
45% van de Nederlanders vindt dit niet normaal. Een
wereld te winnen, want de aanblik van een vrouw die
haar kind de borst geeft, roept bij ruim 25% van de
respondenten een gevoel van vertedering en geborgen-
heid op en bij 39% een gevoel van natuurlijkheid.
Met de start van een openlucht foto-expositie "Gewoon
Borstvoeding" op het Plein in Den Haag wil het
Voedingscentrum laten zien dat borstvoeding geven
heel gewoon is en de basis vormt voor een gezonde
start. De expositie is een initiatief van het Voedings -
centrum in samenwerking met UNICEF Nederland.
De foto’s van kunstfotograaf Olaf Posselt brengen het
intieme moment van borstvoeding in beeld.
Snel inleiden bij pre-eclampsiebeter én goedkoper Soms is de beste keus ook de goedkoopste. Bijvoorbeeld
bij de vaak ingewikkelde kwestie of bij zwangeren, die
in de aterme periode zwangerschapshypertensie of pre-
eclampsie ontwikkelen, de bevalling snel moet worden
ingeleid. Vorig jaar stuurde de Nederlandse HYPITAT-trial
deze kwestie al in een interventionistische richting: de
hypertensieve zwangeren, die lootten voor inleiding,
werden minder ziek dan de 379 vrouwen met een
afwachtend beleid (Lancet. 2009;374:979-88) Nu zijn
ook de resultaten van de economische analyse van deze
trial gepubliceerd (BJOG. 2010; doi:10.1111/j.1471-
0528.2010.02710.x). Interventie blijkt gemiddeld 831
euro goedkoper (95%-BI: 144-1561 euro).
Op tal van manieren hebben de auteurs het kostenmodel
aangepast om te kijken wat de gevolgen waren. Maar
ook wanneer bijvoorbeeld de afwachtende groep niet in
het ziekenhuis, maar thuis of poliklinisch zou worden
bewaakt, of wanneer de kosten van verloskamers of OK’s
sterk zouden stijgen, blijft het snelle inleiden honderden
euro’s goedkoper. Helaas geven de auteurs geen 95%-
betrouwbaarheidsintervallen voor deze verschillen. Ook
van belang lijkt de observatie dat het kostenverschil vooral
wordt veroorzaakt door de vrouwen met pre-eclampsie:
dus met hypertensie én proteïnurie. Voor de zwangeren
met uitsluitend hypertensie zijn de verschillen veel minder
indrukwekkend. Daar kan dus mogelijk meer ruimte zijn
voor andere overwegingen om de keuze te bepalen.
NTvG
TvV NextBERICHTEN
58 TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 58
Behandelteam voor besneden vrouwenIn het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam is een
team opgericht voor de behandeling van besneden vrou-
wen. Het initiatief komt van de in het OLVG werkzame
plastisch chirurg Refaat Karim, in samenwerking met
Pharos, het landelijke kenniscentrum dat gespecialiseerd
is op het gebied van de gezondheid van migranten en
vluchtelingen, en de wetenschappelijke vereniging van
gynaecologen (NVOG).
Het afgelopen jaar kwamen twee vrouwen via Pharos bij
Karim terecht met de vragen over de mogelijkheid van
een reconstructieve operatie in Nederland. ‘Het is positief
om te bemerken dat besneden vrouwen de vraag om
reconstructie stellen’, zegt Karim. ‘Een derde vrouw heeft
zich spontaan bij ons gemeld.’
De reconstructieve operatie bij vrouwen die besneden
zijn is in Nederland een nieuwe ontwikkeling binnen de
plastische chirurgie. Bij een reconstructieve operatie wor-
den de uitwendige vrouwelijke geslachtsdelen die tijdens
de besnijdenis zijn weggesneden, opnieuw gecreëerd.
Pharos speelt een belangrijke rol bij de follow up van de
ingreep. Karim: ‘Het is belangrijk om te weten wat voor
effect deze reconstructieve plastisch chirurgische ingrepen
op het seksueel functioneren van patiënten en het alge-
mene welbevinden van de patiënt hebben. Wat doet het
met het gevoel voor eigenwaarde van de patiënt?
Daarvoor is het ook belangrijk zoveel mogelijk gegevens
te verzamelen en volgens hetzelfde protocol te werken.
We willen deze kennis ontwikkelen en de kwaliteit waar-
borgen.
Trouw, 18 september 2010
Acute hulp bevalling lukt nietIn de strijd tegen babysterfte lukt het Nederlandse
ziekenhuizen niet om op korte termijn overal 24 uur
per dag acute zorg rondom bevallingen te garanderen.
Er is onvoldoende personeel en geld om dit te bewerk-
stelligen. Dat blijkt uit berekeningen van de Nederlandse
Vereniging van Ziekenhuizen. Een commissie van des -
kundigen presenteerde begin dit jaar een rapport aan
minister Ab Klink van Volksgezondheid met aanbevelin-
gen om de babysterfte binnen vijf jaar te halveren. In
Nederland sterft één op de honderd baby's vlak voor,
tijdens of vlak na de geboorte. Het heeft daarmee een
van de hoogste sterftecijfers onder zuigelingen van
Europa. Een van de aanbevelingen luidde dat artsen en
andere medisch personeel dag en nacht binnen vijftien
minuten paraat moeten zijn om in te grijpen bij nood -
situaties bij bevallingen.
NVZ
Screening zwangerschaps-diabetes simpelerScreening op zwangerschapsdiabetes is tijdrovend en
duur. Canadese onderzoekers stellen een nieuwe
methode voor, waarbij de buikomtrek en de triglyceride -
concentratie worden gemeten.
Diane Brisson et al. ontdekten een significant verband
tussen het gelijktijdig voorkomen van abdominale obesi-
tas en hypertriglyceridemie in het eerste trimester van de
zwangerschap en de kans op glucose-intolerantie later in
de zwangerschap. Hun bevindingen verschenen op 20
september in Canadian Medical Association Journal.
In een prospectief cohortonderzoek werden 144 vrouwen
met een eenlingzwangerschap gevolgd. De vrouwen
waren jonger dan 40 jaar en hadden geen voorgeschie-
denis met DM 1 of 2. Na 11 tot 14 weken zwangerschap
werd de buikomtrek gemeten; op dit tijdstip werden ook
de glucose- en triglycerideconcentratie in het bloedplasma
bepaald. Een orale glucosetolerantietest (OGTT) vond
plaats na 24 tot 28 weken zwangerschap.
De vrouwen werden in vier groepen verdeeld, afhankelijk
van de buikomtrek (≤85 of >85 cm) en triglyceride -
concentratie (<1,7 of ≥1,7 mmol/l). Vrouwen die in het
eerste trimester zowel een buikomtrek >85 cm als een
triglycerideconcentratie van ≥1,7 mmol/l hadden, ver-
toonden vaker een glucosegehalte van ≥7,8 mmol/l na
een glucosetolerantietest later in de zwangerschap. Bij
vrouwen die wel een buikomtrek >85 cm hadden, maar
bij wie de triglycerideconcentratie <1,7 mmol/l bedroeg,
was het risico op diabetes gravidarum niet verhoogd. De
auteurs merken op dat zij een bescheiden, homogene
onderzoekspopulatie hebben gebruikt voor hun studie en
pleiten voor verder onderzoek naar dit screeningsmiddel.
Naar schatting één op de twintig vrouwen krijgt tijdens
de zwangerschap onder invloed van hormonen te maken
met diabetes. In Nederland vindt screening alleen plaats
als er bij de zwangere een verhoogd risico bestaat op de
aandoening, maar het is een controversieel onderwerp:
niet alleen kosten de huidige testen veel tijd en geld, de
sensitiviteit en specificiteit zijn matig. Daarnaast is er
onvoldoende bewijs voor het effect van screening op de
perinatale uitkomst. Een meer praktische en toeganke-
lijke screeningsmethode zou voor verandering kunnen
zorgen.
Medisch Contact
CMAJ 2010; doi: 10.1503/cmaj.100378: The “hypertri-
glyceridemic waist” phenotype and glucose intolerance in
pregnancy ■
BERICHTEN
59TvV november 2010 • KNOV
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 59
Cong
res
en C
ursu
sU
itg
ebre
ide
info
rmat
ie o
ver
de
in d
it o
verz
ich
t o
pg
eno
men
cu
rsu
ssen
, co
ng
ress
en e
n s
ymp
osi
a vi
nd
t u
op
de
web
site
van
Ken
nis
po
ort
Ver
losk
un
de:
w
ww
.ken
nis
po
ort
-ver
losk
un
de.
nl o
f o
p d
e in
de
teks
t aa
ng
egev
en w
ebsi
tes.
CO
NG
RES
/CU
RSU
SD
ATU
MPL
AA
TSIN
FOA
CC
RED
ITA
TIE
KO
STEN
(€
)
Met
hodi
sch
Inte
rcol
legi
aal O
verle
g di
gita
al11
-11-
2010
Maa
stric
htw
ww
.av-
m.n
laa
ngev
raag
d50
0,- /
485
,-
New
born
Life
Sup
port
11-1
1-20
10De
Poo
rt va
n Ri
el
ww
w.s
shk.
nl7,
5 uu
r B09
-016
495,
-
New
born
Life
Sup
port
12-1
1-20
10De
Poo
rt va
n Ri
elw
ww
.ssh
k.nl
7,5
uur B
09-0
1649
5,-
Curs
us d
oods
oorz
aken
class
ifica
tie12
-11-
2010
Utre
cht
ww
w.p
erin
atal
eaud
it.nl
aang
evra
agd
Krac
ht v
an B
egel
eidi
ng12
, 22-
11-2
010
Eind
hove
nw
ww
.av-
m.n
l16
.00
uur A
09-
098
500/
475
,-
NTv
G-D
ag13
-11-
2010
De R
ode
Hoed
, Am
ster
dam
NTv
G
Post
HBO
Bas
iscur
sus
Echo
scop
ie16
-11-
2010
Maa
stric
htw
ww
.av-
m.n
l16
uur
A07
- 12
6
4.30
uur
D 0
7-2.
500,
-/ 2
.375
,-
Gen
eesm
idde
len
& Co
ngen
itale
afw
ijkin
gen
ten
gevo
lge
van
scha
delij
ke s
toffe
n16
-11-
2010
VA R
otte
rdam
ww
w.v
a-r.n
laa
ngev
raag
d 24
5,-
Foet
ale
Echo
card
iogr
afie
: ‘va
n vi
er-k
amer
beel
d to
t gec
orrig
eerd
e tra
nspo
sitie
’16
-11-
2010
Audi
toriu
m V
Uw
ww
.vum
c.nl
/ pa
og@
vum
c.nl
aang
evra
agd
250,
-
Verlo
skun
dige
pra
ktijk
: Hyp
erbi
lirub
inem
ie e
n m
eer …
17-1
1-20
10M
aast
richt
ww
w.a
v-m
.nl
aang
evra
agd
265,
- / 2
50,-
Obs
tetri
c M
edici
ne X
V - e
erst
e lij
n18
-11-
2010
De R
eeho
rst,
Ede
ww
w.s
cem
.nl
149,
-/ 16
9,-
Prec
once
ptie
zorg
18, 2
5-11
-201
0VA
Rot
terd
amw
ww
.va-
r.nl
11 u
ur50
0,-.
BEN
sym
posiu
m "
Feta
l Ech
ocar
diog
raph
y"19
-11-
2010
Hote
l de
Cant
hare
l te
Apel
door
nw
ww
.ech
osco
pist
en.n
l0,
-/ 6
0,-
3rd
EMA
Educ
atio
n co
nfer
ence
“Ed
ucat
ion
of m
idw
ives
in E
urop
e - I
mpl
icatio
ns a
nd C
halle
nges
”19
, 20-
11-2
010
Mei
dera
, Por
tuga
lw
ww
.eur
opea
nmid
wiv
es.e
u/em
a
Uw p
rakt
ijk e
n m
arke
ting
19-1
1-20
10M
aast
richt
ww
w.a
v-m
.nl
aang
evra
agd
140,
-
Loka
le P
erin
atal
e Au
dit
19-1
1-20
10LU
MC
Leid
enw
ww
.per
inat
alea
udit.
nl5,
5 uu
rge
en
Sym
posiu
m G
eboo
rtezo
rg in
Fry
slân
23-1
1-20
10Fr
iesla
nd50
,-
Hygi
ëne
en in
fect
iepr
even
tie &
rean
imat
ie v
olw
asse
ne (i
nclu
sief z
wan
gere
)23
-11-
2010
VA R
otte
rdam
ww
w.v
a-r.n
l6
uur
362,
50 /
340,
-
Tria
ge; p
ijn ti
jden
s de
zw
ange
rsch
ap23
-11-
2010
AVAG
Gro
ning
enw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l15
5,-
Scho
lings
dag
Prak
tijka
ssist
ente
n: Tr
iage
Kin
derz
iekt
es in
de
zwan
gers
chap
25-1
1-20
10N
ijmeg
enw
ww
.av-
m.n
l17
0/ 1
55,-
Baas
ove
r eig
en g
ezon
dhei
d? O
ver g
enet
ische
risic
opro
fiele
n en
gez
ondh
eids
man
agem
ent
29-1
1-20
10N
ieuw
egei
nw
ww
.nsp
oh.n
l
Zorg
rond
de
pasg
ebor
ene
29-1
1-20
10De
Ree
hors
t, Ed
ew
ww
.sce
m.n
l 85
,-/ 1
00,-
Pren
atal
e G
roep
svoo
rlich
ting
30-1
1-20
10M
aast
richt
ww
w.a
v-m
.nl
8,5
uur,
A 10
-018
23
5,-
Tria
ge; p
rena
tale
dia
gnos
tiek
en b
loed
verli
es30
-11-
2010
AVAG
Am
ster
dam
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
155,
-
Loka
le P
erin
atal
e Au
dit
01-1
2-20
10AZ
M M
aast
richt
ww
w.p
erin
atal
eaud
it.nl
/nie
uws
5,5
uur
geen
Sym
posiu
m S
hare
d de
cisio
n m
akin
g: d
uel o
f due
t?02
-12-
2010
Utre
cht,
Gel
dmus
eum
ww
w.c
bo.n
l
Man
agem
ent i
n de
gez
ondh
eids
zorg
02-1
2-20
10Ut
rech
tw
ww
.vva
a.nl
16 u
ren,
A
38 u
ren,
B3.
000,
- / 3
.400
,-
Stag
ewer
kbeg
elei
ding
07-1
2-20
10/0
4-01
-201
1/
01-0
2-20
11/0
1-03
-201
1Ei
ndho
ven
ww
w.a
v-m
.nl
16 u
ur, A
09-
216
geen
Hech
ten
08-1
2-20
10VA
Rot
terd
amw
ww
.va-
r.nl
4 uu
r27
0,-/
255
,-
Loka
le P
erin
atal
e Au
dit
08-1
2-20
10Er
asm
us M
C,
ww
w.p
erin
atal
eaud
it.nl
/nie
uws
5,5
uur
geen
BERICHTEN
TvV november 2010 • KNOV60
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 60
Prak
tijka
ssist
ente
n Tr
iage
: bui
kpijn
en
bloe
dver
lies
2e h
elft
en le
efst
ijlad
viez
en ti
jden
s de
zw
ange
rsch
ap08
-12-
2010
Kenn
iscen
trum
AVM
ww
w.a
v-m
.nl
170,
- / 1
55,-
Cala
mite
itent
rain
ing
10-1
2-20
10AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l6
uur,
nr B
09-0
3822
5,-
Infe
ctie
ziekt
en in
de
zwan
gers
chap
: alg
emee
n be
eld,
con
sequ
entie
s &
bele
id14
-12-
2010
VA R
otte
rdam
ww
w.v
a-r.n
l5
uur
245,
-
Loka
le P
erin
atal
e Au
dit
15-1
2-20
10UM
C-Ut
rech
tw
ww
.per
inat
alea
udit.
nl/n
ieuw
s5,
5 uu
rge
en
Assis
tent
ie b
ij ee
n ni
et fy
siolo
gisc
he b
arin
g: d
e kr
aam
verz
orge
nde,
van
ons
chat
bare
waa
rde
16-1
2-20
10VA
Rot
terd
amw
ww
.va-
r.nl
Cala
mite
itent
rain
ing
04-0
1-20
11Sk
ills
Cent
rum
UM
CG.
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
6 uu
r, B0
9-03
822
5,-
Com
mun
icatie
train
ing
Prak
tijka
ssist
ente
n11
-01-
2011
AVAG
Am
ster
dam
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
Prec
once
ptie
zorg
17-0
1-20
11 /
09-0
2-20
11Ei
ndho
ven
ww
w.a
v-m
.nl
16 u
ur, A
10-0
60,
11,5
uur
D06
-01
500,
-
Evid
ence
Bas
ed M
edici
ne18
-01-
2011
AVAG
Am
ster
dam
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
3,5
uur,
A10.
024
160,
-
Prak
tijkg
erich
t ond
erzo
ek in
de
verlo
skun
de21
-01-
2011
PA-K
V@hr
o.nl
Obe
sitas
21-0
1-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l4,
5 uu
r, A0
9-07
417
5,-
Ik z
ie ie
ts b
ij uw
kin
dje
…..
28-0
1-20
11De
Ree
hors
t, Ed
eSc
em C
onfe
renc
e Se
rvice
…..
Tria
ge; p
ijn ti
jden
s de
zw
ange
rsch
ap08
-02-
2011
AVAG
Am
ster
dam
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
155,
-
Vaar
digh
eid
hech
ten
14-0
2-20
11AV
AG G
roni
ngen
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
4 uu
r, A1
0-08
322
5,-
Vaar
digh
eids
toet
s st
uit e
n re
anim
atie
15-0
2-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l4
uur,
B09
-035
100,
-
De 2
e N
oord
elijk
e ee
rste
lijns
dag
16-0
2-20
11Co
ngre
scen
trum
, Dra
chte
nVa
n M
uylw
ijck´
s Be
urze
n en
Eve
nem
ente
n BV
Intra
cuta
an h
echt
en17
-02-
2011
Eind
hove
nw
ww
.av-
m.n
l2,
5 uu
r, A
08-0
0122
0,- /
200
,-
Vaar
digh
eid
hech
ten
07-0
3-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l4
uur,A
10-0
8322
5,-
Uitw
endi
ge v
ersie
07-0
3-20
11/1
1-04
-201
1
09-0
5-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
lsoku
nde-
acad
emie
.nl
K16
uur,
A09-
128
1650
,-
De k
rach
t van
beg
elei
ding
08, 2
2-03
-201
1AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l16
uur
, A09
-098
500,
-
Stag
e- e
n w
erkb
egel
eidi
ng11
-03-
2011
/05-
04-2
011
AVAG
Gro
ning
enw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l16
uur
, A09
-202
6 uu
r, D0
6-11
geen
Evid
ence
Bas
ed M
edici
ne14
-03-
2011
AVAG
Gro
ning
enw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l3,
5 uu
r, A1
0.02
416
0,-
Vaar
digh
eids
toet
s sc
houd
erdy
stoc
ie e
n flu
xus
15-0
3-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l3,
5 uu
r, B1
0-01
410
0,-
Tria
ge; p
rena
tale
dia
gnos
tiek
en b
loed
verli
es15
-03-
2011
AVAG
Gro
ning
enw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l15
5,-
Cala
mite
itent
rain
ing
18-0
3-20
11AV
AG A
mst
erda
m.
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl/
6 uu
r, B0
9-03
822
5,-
MIO
-dag
en (M
etho
disc
h In
terc
olle
giaa
l Ove
rleg)
22-0
3-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l26
5,-
Vaar
digh
eid
sluite
n va
n ee
n ep
isiot
omie
of r
uptu
ur24
-03-
2011
Eind
hove
nw
ww
.av-
m.n
l5.
5 uu
r, A
07-0
38
390,
- / 3
70,-
Herh
aalm
odul
es P
rena
tale
Scr
eeni
ng –
II S
truct
uree
l Ech
osco
pisc
h O
nder
zoek
, sof
tmar
kers
en
bele
id-
24-0
3-20
11Ro
tterd
amw
ww
.va-
r.nl
aang
evra
agd
199,
- / 1
00,-
Scho
lings
dag
voor
sta
gebe
gele
ider
s24
-03-
2011
Nijm
egen
ww
w.a
v-m
.nl
aang
evra
agd
geen
Prec
once
ptie
zorg
25-0
3-20
11/0
8-04
-201
1AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l11
uur
, A0
8-16
550
0,-
Cala
mite
itent
rain
ing
04-0
4-20
11Sk
illsC
entru
m U
MCG
.w
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l/6
uur,
B09-
038
225,
-
Clië
ntve
iligh
eid
04-0
4-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-am
ster
dam
.nl
aang
evra
agd
225,
-
Com
mun
icatie
train
ing
Prak
tijka
ssist
ente
n05
-04-
2011
AVAG
Gro
ning
enw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l15
5,-
Opl
ossin
gsge
richt
om
gaan
met
de
angs
tige
zwan
gere
06-0
4-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l5,
5 uu
r, A0
7-10
025
0,-
Schi
ldkl
iera
ando
enin
gen
13-0
4-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l4
uur,
A09-
117
175,
-
MIO
-dag
en (M
etho
disc
h In
terc
olle
giaa
l Ove
rleg)
15-0
4-20
11AV
AG A
mst
erda
mw
ww
.ver
losk
unde
-aca
dem
ie.n
l26
5,-
Stag
e- e
n w
erkb
egel
eidi
ng18
-04-
2011
/23-
05-2
011
AVAG
Am
ster
dam
ww
w.v
erlo
skun
de-a
cade
mie
.nl
16 u
ur, A
09-2
02
6 uu
r, D0
6-11
.ge
en
BERICHTEN
TvV november 2010 • KNOV 61
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 61
BERICHTEN
TvV november 2010 • KNOV62
Geboren op zijn moeders verjaardag in een muzikale
familie, want zijn vader was de componist Oscar van
Hemel. Hij werd vernoemd naar zijn vader én de grote
Bach. Muziek heeft in zijn leven een grote rol gespeeld.
Als gynaecoloog was hij vrouwvriendelijk, geduldig en heel
informatief. Hij was waarschijnlijk de eerste gynaecoloog
die mooie illustraties aan het plafond bevestigde, zodat
de vrouw in de gynaecologische stoel afgeleid werd van
het ongemak van het gynaecologisch onderzoek.
In 1971 werd op initiatief van een aantal gynaecologen de
Gemeenschappelijke Verloskunde Registratie (GVR) opge-
zet, met als doel gegevens te verzamelen over moeder en
kind tijdens zwangerschap, baring en kraambed. Oscar
deed uitgebreid onderzoek naar de betrouwbaarheid van
de geregistreerde data uit de 10 deelnemende zieken -
huizen met samen ca 10.000 bevallingen/jaar. Hij promo-
veerde op dat onderzoek in 1977 aan de Universiteit van
Amsterdam. De titel van zijn thesis luidde: An obstetric
data-base, human factors, design and reliability. Dit ging
uiteraard allemaal zonder de software van nu: dus met
papieren en ponskaarten en met de hand of op de type-
machine getypte tabellen etc.
Op basis van Oscars bevindingen besloot de NVOG tot
een landelijke uitrol van de GVR, die daarna Landelijke
Verloskunde Registratie ging heten. In 1982 was het
systeem landelijk operationeel.
In het Tijdschrift voor Verloskundigen van juni 1983 schrijft
Van Hemel een artikel over de LVR. Hij stelt dat ook verlos-
kundigen in de LVR moeten gaan registreren, omdat het
belangrijk is om nationale data te hebben - omdat “de
laatste jaren Nederlandse publicaties, al of niet in Nederland
gepubliceerd, het falen van de verloskundige organisatie
proberen aan te tonen” of beweren dat het aantal inter-
venties toeneemt – maar dit soort beweringen moeten
met nationale cijfers worden onderbouwd.”
De doelstelling en het belang van de registratie van data
zit volgens hem in: het met cijfers onderbouwd zoeken
naar de beste organisatievorm voor verloskundige hulp,
kwaliteitsbewaking in de breedste zin van het woord,
permanente intercollegiale toetsing, monitoring van
aangeboren afwijkingen en daarnaast verantwoording
aan ministerie, inspectie en zorgverzekeraar. Verbijsterend
actueel allemaal dus!
In het artikel kondigt Van Hemel aan dat er een invul -
formulier voor verloskundigen komt “afgestemd op hun
specifieke behoeften”. In dit plan had hij een even
gepassioneerd medestander gevonden in de persoon van
mevrouw Ali Lems, voorzitter van de (toen nog) NOV.
In 1985 ging deze zogenaamde LVR-1 daadwerkelijk van
start en werd de ‘oude’ LVR herdoopt tot LVR-2. Zoals
Oscar de pionier van de LVR-2 was, zo was Ali Lems dat
van de LVR-1. In 1996 verscheen voor het eerst een
gezamenlijke publicatie over de LVR-1 en LVR-2 waarin
de trends van 1989-1993 werden getoond (Grote lijnen
1989-1993). Onder de auteurs uiteraard Oscar van
Hemel en Ali Lems.
Het onderwerp van zijn proefschrift is hem steeds bezig
blijven houden. Hij toonde aan dat je, voor een eerlijke
onderlinge vergelijking van cijfers, rekening moet houden
met de populatie. Dat resulteerde in de VOKS-methodiek,
waarin de LVR-cijfers gecorrigeerd worden voor populatie-
kenmerken zoals leeftijd, zwangerschapsduur en pariteit.
Deze methodiek is nadien ook voor de LVR-1 uitgewerkt.
Dankzij zijn visionaire ideeën over de registratie, zijn
creativiteit in hoe dat op te zetten, zijn onvermoeibare
inzet om zijn ideeën uit te werken, het charmante
enthousiasme waarmee hij zijn ‘producten’ aan de man
bracht en de juiste mensen om zich heen wist te ver -
zamelen – dankzij dat alles hebben we nu de onont -
beerlijke landelijke perinatale registratie.
Oscars werk is dan ook van onschatbare waarde voor de
Nederlandse verloskunde.
Daarnaast, en dat weten minder mensen, heeft hij in zijn
jonge jaren gewerkt in Oeganda. In die tijd heeft hij
– creatief als hij was – een houten couveuse ontwikkeld
die werd warm gehouden met één enkele gloeilamp. Dat
was zo inventief en tegelijk zo degelijk dat er wereldwijd
ruim 1200 geplaatst zijn en dat veel van ‘die dingen’ na
40 jaar nog draaien!
In juli van dit jaar werd hij koninklijk onderscheiden voor
zijn werk.
Met dank aan Marianne Amelink-Verburg
In Memoriam
Oscar Johan Sebastiaan van Hemel 16 oktober 1936 - 25 september 2010
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 62
BERICHTEN
63TvV november 2010 • KNOV
GEBOREN
Maud, dochter van Emmy en Ralph Arends-Janssen, Roodakker 3,
6049 DX Herten
Philip, zoon van Anke Blokhuis en Walther van der Putten, Jachtlaan 14,
3972 TV Driebergen-Rijsenburg
Sepp, zoon van Aditi Corpeleijn en Maaik Spaans, Tine Tammesplantsoen 40,
1705 NB Heerhugowaard
Hanna, dochter van Lotte Duis en Bastiaan Damen, Ds de Grootstraat 23,
6986 AE Angerlo
Femke, dochter van Maaike en Martijn van Duyvenvoorde, Boomvalk 1,
2235 DL Valkenburg
Lieke, dochter van Antsje en Cornelis van der Hooft- Tuinenga, Bredeplaats 3,
8911 EP Leeuwarden
Xavian Alexander, zoon van Dagmar Kurtze en Emiel Looij, Salsastraat 34,
1326 NX Almere
Suze, dochter van Hilde en Ronald Lenferink, Almeloseweg 121, 7615 NA
Harbrinkhoek
David, zoon van Petra Pasman en Sander Prinsen, Scheperseiland 27,
9766 VE Eelderwolde
Thomas, zoon van Jolanda en Maarten Jansen-Liebregts, De Kleuskes 41,
5298 BM Liempde
ADOPTIE
Twan, zoon van Marlize en Kasper van der Giesen, Wormserstraat 27,
3067 EV Rotterdam
SECTOR NOORDOOST NEDERLAND
Nieuwe leden (m.i.v. 01-10-2010)
Mw. A. Aarten, Plaggeweg 14, 8076 PM Vierhout – Asp
Mw. R. Berendschot, Leeuweriklaan 4, 9311 RH Nieuw Roden – Asp
Mw. M. te Braake, Emmasingel 73, 7141 WL Groenlo – Asp
Mw. A. van Elburg, Dorpsstraat 99, 9474 TB Zuidlaarderveen – VID-o
Mw. E. Flapper, Singelstraat 21, 8917 BJ Leeuwarden – Asp
Mw. S. Manting, Hereweg 19, 9725 AA Groningen - Asp
Mw. A. Pranger, Wortelhaven 10, 9101 NM Dokkum – Asp
Mw. A. Schoo, Diepenbrockstraat 47, 8916 EG Leeuwarden – Asp
Mw. K. Snijders, Bornerbroeksestraat 105, 7621 AE Borne – Asp
Mw. S. Souwer, De Laan 2 B10, 9712 AV Groningen – Asp
Mw. J. Storm, van Swinderenstraat 12a, 9714 HD Groningen – Asp
Mw. J. Strater, Ringallee 75, 6881 MX Velp - Asp
Beëindiging lidmaatschap (per 01-01-2011)
Mw. J. Bakker-de Visser, Sluiskamp 3164, 6605 SN Wijchen – BL
Mw. M. van den Berg, Sneeuwbesstraat 9, 6744 PW Ederveen - WN
Mw. E. Brouwer-van de Weetering, Schaffelaarhout 19, 3845 EE Harderwijk
Mw. M.L. Brouwer, Mockamawei 15, 9121 CB Aalsum – BL
Mw. J. Buiting, Lingestraat 26, 9725 GR Groningen – VID-zhs
Mw. S. Claas, Hyacinthstraat 21, 9713 XA Groningen – WN
Mw. P. Gort, Burg. Burg. Vlaskampstraat 136, 9076 EZ St. Annaparochie – BL
Mw. F. van Odijk-Luijben, Oudenrijnsingel 48, 3454 BK De Meern – VID-zhs
Mw. J. Schep, Javalaan 37, 9715 GR Groningen – VID-zhs
Mw. E. Timmerman, van Limburg Stirumstraat 16, 7204 KG Zutphen – BL
Mw. W. Wesseling-Doornbos, Poelhekkestraat 4, 3532 CN Utrecht – VV-m
SECTOR NOORDWEST NEDERLAND
Nieuwe leden (m.i.v. 01-10-2010)
Mw. D. Benning, Graaf Wllem de Oudelaan 77, 1412 AP Naarden – Asp
Mw. L. Berghuis, Kennemerstraatweg 193, 1814 GJ Alkmaar – Asp
Mw. L. Broere, Opperduit 70, 2941 AL Lekkerkerk – VID-zhs
Mw. E.M. de Bruijn, Chassestraat 77 3hoog, 1057 JA Amsterdam – Asp
Mw. N. Bryson, Engelenburgstraat 226, 2571 XL ’S-Gravenhage – Asp
Mw. S. Cudjo, Wethouder Twaalfhovenstraat 35, 1911 HB Uitgeest – Asp
Mw. B. Engeltjes, Groenedijk 10, 3311 DB Dordrecht – VID-zhs
Mw. F. Hashemi, Louis Couperuslaan 89, 2624 WS Delft – Asp
Mw. K. Heeringa, 2e Atjehstraat 5b, 1094 KZ Amsterdam - Asp
Mw. T.E. Hoftland, Coulisse 11, 3893 BW Zeewolde – Asp
Mw. R. Jafari, Mockstraat 5C23, 6226 CA Maastricht – Asp
Mw. H.C. Kanters, Oude Haagweg 156, 2552 GS ’S-Gravenhage – Asp
Mw. J.J. Lageweg, Hogendijk 118, 1506 AK Zaandam – Asp
Mw. D. Neervoort, Fahrenheitstraat 6, 2041 CH Zandvoort - Asp
Mw. R.A.J. van den Oever, De Maroc 41, 2291 JX Wateringen – VID-o
Mw. C.A.M. Schaap, Haagbeukweg 79, 1326 AV Almere – Asp
Mw. L. Verhage, Boenluif 6, 1718 AZ Hoogwoud – Asp
Beëindiging lidmaatschap (per 01-01-2011)
Mw. B. Faber, Kinderhuissingel 94, 2013 AV Haarlem – BL
Mw. S. Houwer, Raaigras 13, 2804 NA Gouda – BL
Mw. K. Stelder, Dominicanenlaan 2, 2408 KH Aplen aan den Rijn – VV-m
Mw. L. van der Woude, Reigerlaan 26, 1834 VL Sint Pancras
Mw. E. Zielman-van der Kuil, Azaleastraat 14, 3772 HK Barneveld – WN
SECTOR ZUID NEDERLAND
Nieuwe leden (m.i.v. 01-10-2010)
Mw. A. Bakermans, Meerssenereweg 247 B11, 6224 AG Maastricht – Asp
Mw. M.W.H.M. Berger, Sint Annadal 14b, 6214 PA Maastricht – Asp
Mw. M.E. Biemans, Binnenbaan 15, 3161 VA Rhoon – Asp
Mw. B. Bossink, 5e Rompert 29, 5233 EJ ’S-Hertogenbosch – Asp
Mw. B.J. van Dijk, Chaamseweg 20, 5131 NG Alphen – Asp
Mw. D. van Ierssel, Pastoor van Breugelstr. 44, 4744 AD Bosschenhoofd – Asp
Mw. L. Mariën, St. Cornelisstraat 24a, 5095 AZ Hooge Mierde – Asp
Mw. A. Pultrum, Nassaulaan 9B11, 6224 JT Maastricht – Asp
Mw. J.T.A.P.G. Udeagha-Bosch, Boudewijnstraat 62, 3700 Rutten-Tongeren,
België
Mw. F. van Winden, Molendijk 34, 3227 CC Oudenhoorn - Asp
Beëindiging lidmaatschap (per 01-01-2011)
Mw. T. Adriaansen, Eigenhaardstraat 9, 4331 HR Middelburg – VID-zhs
Mw. A.J.M. Berkers, Irenestraat 11, 5754 AJ Deurne – VID-zhs
Mw. L. Bleyenberg, Elrond 15, 5663 TH Geldrop – BL
Mw. M.M. Derksen, Irenestraat 45, 5491 KC Sint-Oedenrode – VV-m
Mw. S. van Dijk, Gasthuisstraat 27, 5708 HH Helmond – VID-zhs
Mw. N. van Dinther, Hagelkuisweg 31, 5751 RM Deurne – Asp
Mw. B.M.M. van Helvoirt, Molenstraat 15, 5242 HA Rosmalen – VV-m
Mw. D. Pijl-Folmer, Weezenhof 6808, 6536 BM Nijmegen – VV-m
Mw. M. Rouweler, Verdistraat 44, 5654 DL Eindhoven - WN
Mw. H. Selens-Tanis, Amer 26, 3232 HA Brielle – VV-m
Mw. L.S. van der Waal-van der Velde, Slotboomstraat 44, 3082 GS
Rotterdam – VV-m
Mw. A. Weeda-Speijer, Roosenhoeklaan 2, 3223 BN Hellevoetsluis – VID-zhs
GESLAAGD AAN DE VERLOSKUNDEACADEMIE GRONINGEN
José Boer
Suzanne Hjartaaker
Jacobine Schep
Cindy Verveer
Personalia
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 63
AA
200644 - TvV november:TvV 22-10-2010 16:11 Pagina 64