1~ 1Y ~, A1i'V / Ol'`JNP ~ r - dbnl

262
,Sa E O ph , Po F 0 S~ 1Y 'V"/ i ~,_A1 J _~r Ol'` NP 1~ 'V"/ i ~,_A1 J _~r Ol'` NP 1~

Transcript of 1~ 1Y ~, A1i'V / Ol'`JNP ~ r - dbnl

,SaEO

ph,

Po F0

S~1Y

'V "/ i~, _ A1J _~ rOl' NP

1~'V "/i~, _ A1J _~ rOl' NP

1~

ZONDARESJE

WERELDBIBLIOTHEEK N.V.GESTICHT DOOR DR. L. S I M O N S IN HET MAR 19�5THANS ONDER LEIDING VAN DR. N. VAN SUCHTELEN

FENNA DE MEYIER

ZONDARESJEBANDONTWERP AGNES CANTA

3e DRUK -- 4e-7e DUIZENDTAL

1937

N.V. WERELDBIBLIOTHEEK AMSTERDAM

DRUKKERIJ EN BINDERIJ VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK N . V

HOOFDSTUK I .

ET sneeuwde in het Bosch .Geruischloos vielen de witte vlokkenTangs de stammen in de al dichter duis-ternis .

Pauline liep gejaagd, half angstig in die stille enwitte eenzaamheid. Toch was er een sterke be-koring, die haar vasthield . Zij zag geen menschenen geen huizen en even had zij de sensatie in eeneenzaam woud to dwalen, waar nergens uitkomstscheen!

Zij hijgde en stond stil . Het was de altijd keerendedroom van haar kinderjaren : de beklemmendeangst van verdwaald to zijn in uiterste verlatenheid ;ten proof aan wilde dieren, die haar najoegen inhet donkey .

Haar hart bonsde hevig .Ten lachte zij hardop, om daarmee alle droom-

beelden to verjagen . Maar onder het haastig verderloopen kon zij niet laten verder to denken aan dienijzingwekkenden droom . Zij liep dus in dat vreemdewoud en plotseling viel zij in een kuil - ja, zoo was't -- een droge vijver tusschen dome en rottendeblaren, heel diep en donkey, met een geur vanbederf . . . . en daar was 't of er iemand op haarging liggen en haar kuste . Vlijmend zoet was depijn die zij voelde, tot diep in haar lichaam omdien kus, die was als een verwonding . . . .

Nooit kon zij verder droomen. Maar altijd ver-bijsterde en verwarde haar de herinnering bij hetontwaken .

Haar voeten liepen speller. Hoe was zij er ooktoe gekomen in het donkey alleen in het Boschto gaan loopen in zulk weer . Het was juist heteven-benauwende ervan, dat haar had aange-trokken .

6

Toen zij na een pons opkeek, verschrikte zijhevig .

Een beer stood naast haar. Waar kwam die op-eens vandaan?

„Wandel je bier voor je pleizier?"Een kreet snerpte uit haar keel. De onbekende

lacbte. „Wees maar niet bang", zei hij, „ik zal jegeen kwaad doen."

Zij keek in zijn oogen, die groot en donkey gloei-den boven zijn zwarten puntbaard . Zij huiverde,maar antwoordde niet, en bekeek hem met angstigenieuwsgierigbeid. Zoo'n vreemde kerel - waarkwam hij vandaan? Had hij al dien tijd achter haargeloopen?

Zij begreep niet waarom zij bleef staan en nietwegliep .

„Ik zal je een eindje brengen, juf f ie . . . . welkenkant ga je uit?"

Zij wees met haar hoof d naar den kant van betBezuidenhout en sloeg vlug een pad in, dat bijnarecbt op de Roomsche kerk aanliep .

Hij ging nu naast haar. Tersluiks nam hij haarop. Een paar keer maakte hij een opmerking, diezij maar half verstond en waarop zij weif elend ant-woordde. Zij repte zicb voort. Toen zij bij dengrooten weg kwamen, in bet licht van een lantaarn,bemerkte bij zijn vergissing . Hoe eenvoudig zij ookgekleed ging, nu zag hij toch, dat bet geen naai-of winkeljuf je was, maar een meisje van goedenhuize. En wat een verduiveld mooi kind! Dat zemaar naast hem bleef loopen . Dat vond hijpikant .

„Woont u bier ver vandaan?" vroeg hij en zijntoon was nu van eerbiedige bof f elijkheid .

Toen was 't of de f ascinatie brak .

7

„Ik kan wel alleen gaan . Dank u!" en met eensprong was zij aan de overzij van de straat en haasttezich naar huffs .

Paulines hart bonsde wild. God, wat een grieze-lige ontmoeting! Die oogen . . . . en dat ze zich daarniet los van had kunnen maken . Vreemd. Zij hadwel eens meer een ontmoeting in 't Bosch gehad,maar dan was 't heel anders gegaan . Meestal begon't, omdat zij het eigenlijk wilde. Heel dikwijls waszij er een knap man tegengekomen en had getrachtzijn aandacht to trekken . En als hij daar op inging,trok zij zich, koel en voornaam, terug .

Dat spelletje was van een onverklaarbare be-koring geweest .

Was het slecht . . . .Peinzend liep zij, en nu wat langzamer, door .

Ja, ze zou wel een beetje slecht zijn. Er waren zoo-veel dingen, die ze slecht vond in zichzelve . Datze egoist was, thuis ; dat ze vader sours haatte enhaar jonger zusje Hedwig ; dat zij hard kon zijn enwreed, ja zelf s tegen moeder en Ida . Zij trachttedan wel later die boosheid weg to wasschen instroomen van berouwvolle tranen ; maar 't bleeftoch ; 't bleef!

En dat zij dikwijls vreemde verlief dheden kende,op de gekste menschen, op meisjes zelfs . . . . enop zichzelve!

Haar grootste gebrek was misschien ijdelheid ;hoe ijdel en met wellust ijdel, was ze op haar mooierosse haren, op haar blanke, naakte lichaam, datniemand zag dan zij, een schoonheid, waar niemandvan genoot dan zij, in heimelijke vreugde . Voeldenandere meisjes dat ook? en praatten ze er alleenniet over? Zij wist het niet; want intiem was zemet geen enkel vriendinnetje, alleen misschien met

8

Annie Sterck en dan maar even . . . . Maar overzulke dingen spraken zij nooit .

Was haar droom, haar lief ste droom van dienkus dan ook slecht? . . . . Maar wat was slecht, watwas zonde?

Was zij coquet, was zij lichtzinnig als het eerstebeste nest hier in den Haag? Neen, schrikte zij,lichtzinnig was zij niet . Zij zou nooit kunnen lachenom die dingen, die to diep verborgen leef den endie, tegelijk met een vreemd genot, ook vreemdepijn konden brengen. Ja, eigenlijk nog meer pijndan genot!

. . . . Toen zij eindelijk thuis aanbelde, sloeg detorenklok zeven uur . Nu hadden zij natuurlijk allang gegeten en zou iedereen boos zijn . Als ze danmaar opstonden en haar alleen lieten met moeder .De etensuren waren immers de ergste . Dan wasde atmosf eer geladen met onrustige irritatie die alhaar zenuwen deed trillen .

Zij zaten nog aan taf el . Vaders bleek, gladge-schoren gezicht met den telkens in een snort krampvertrekkenden mood boven zijn donkey geruitenchambercloack zag zij het eerst . Hij keek boos . Zijvoelde weer dien stekenden lust hem nog boozerto waken; allerlei dingen to zeggen die hem buitenzichzelven zouden brengen .

Met een korten groet ging zij zitten, keek metzelfbeheersching voor zich uit .

Moeder wendde haar lief hoof d in bezorgdheidnaar haar toe .

„Heb je een ongeluk gehad?" vroeg zij angstig .„Neen moeder, ik vond 't zoo prettig buiten ."„Een mooie reden om ons to laten wachten!"

riep vader met zijn scherpe stem, die omsloeg indrift .

7

„U hebt anders niet gewacht, dunkt me .Pauline hief de oogen in schamperen spot naar

hem op : „Ik heb u nog nooit op een van ons zienwachten ."

„Nest!" antwoordde hij bits . Hij wilde nog ietszeggen, dock zijn vrouw legde haar hand opzijn arm .

Hij zweeg. Pauline wist het : tegen haar scherpetong stond hij eigenlijk machteloos; maar hetmaakte zijn stifle drift nog gif tiger .Ida keek haar zusje smeekend aan . Zij feed 't

meest van alien onder de wanklanken van hunsamenleving .

De twaalf jarige Hedwig genoot . Zij speelde methaar blonde vlechten en keek met een stil lachjevan heimelijke blijdschap our het erge dat nu weerkomen zou . Heerlijk, our de anderen drif tig en boosto zien. Sours was 't griezelig, zooals wanneervader en Ben samen begonnen ; dan kon je nooitweten . . . . Die twee sloegen mekaar nog eens flood .Maar prettig was 't toch ; een rifling van genot liepfangs haar ruggegraat .

Ook flat -- het allerergste - zou ze wel bijwillen wonen!

Willy, twee jaar ouder, een lange, magere jongen,onbewogen schijnbaar en koel van blik, loerde ookal naar vader. Prettig vond hij de drif ten van vaderniet ; hij was er bang voor : straks richtten ze zichmisschien op hem .

Het eten duurde hem altijd to fang .Ida -- huishoudelijke oudste dochter - bediende

Pauline van soep .Maar heftig voer nu vader uit : Kon ze flat niet

zelf gaan halen op 't buffet? Moest ze weer bediendworden? Maar hij begreep het al fang hoe Pauline

1�

verwend werd hier in huffs, ontzien en nageloopendoor moeder en zuster . Dat lange op straat slenterenbeviel hem niet . In een stad als den Haag gaf dataanleiding tot malle avonturen . Het was niet be .hoorlijk!

Pauline begon over de sneeuw. Met een perverspleizier voelde zij hoe zij hem treiterde door metonuitgesproken minachting zijn uitval to negeeren .

Moeder sprak eenige sussende woorden en begoneen nieuw onderwerp.

Toen at Pauline zwijgend door .Zij zat tusschen Ida en Ben . Donkey en breed,

lusteloos, zat het jongenslijf aan taf el . Zijn gezichtstood stug en somber. Behalve aan meisjes, dachthij met een pijnlijke obsessie aan het eindexamenvan het gymnasium, waar hij leelijk voor stood . Hijwas al twintig jaar en zakken leek hem een nietto dragen schande. Toch kon hij niet werken! . . . .

Eindelijk stood vader op . Het was een bevrijding .\Tilly en Hedwig, sarrend en kribbig, tuimelden nahem de kamer uit. Ben ging ook. Alleen moeder enIda bleven .

Dadelijk was er een atmosfeer van intieme huise •lijkheid . Moeder begon de taf el of to ruimen en Idaademde op, zoo blij was ze, dat er geen scene wasgevallen tusschen Pauline en vader.

„VTel kindje, hoe kwam je zoo last?" vroegmoeder nog eens, „je weet dat ik 't niet goed vind,de avondlucht voor je keel ."

„Ik liep in de sneeuw. Het was zoo mooi . . . ."Straks, dacht ze, zou ze Ida wel vertellen van dienman. Moeder behoef de het niet to weten, die maaktezich maar ongerust .Nu werd de kalmte weldadig in de kamer .

Moeder en Ida namen haar naaiwerk .

11

De lamp stortte haar warm gee! licht op hetroode taf elkleed en in de hoeken van de kamerschenen de schaduwen neer to zijgen in zuchtendwelbehagen .

Gonzend kookte het theewater en niets hoordezij meer dan dat geluid, als een lieve melodie, heeleentonig, maar als een balsem op haar gespannendrif ten. Waarom maakte zij zich altijd zoo boos opvader? Hij was ziek - dit zeide moeder zoo vaak .Maar zij kon niet op tegen haar onwil, haar ge-prikkelde stemming. Vaders zenuwziekte was mis-schien wel een inf ectie, waar zij door werd besmet .�, in zoo'n atmosf eer to moeten leven! Alleenmoeder vermocht er de lucht to zuiveren met eenmild, eenvoudig woord ; alleen moeder vermochtzich intact to houden .

„Ga je straks nog naar Gerard, Pau? Hij heef tnaar je gevraagd."

Pauline schrikte op .Gerard lag al jaren met tuberculose in de longen,

to sterven . Sours kwam hij wat bij en ging nit, werktezelf s een beetje . Maar dezen winter was hij hardachteruitgegaan . Al vijf weken was hij niet van zijnkamer of geweest .

Een pool later deed zij de kamerdeur open vanhet groote vertrek op de eerste verdieping, dat opden tuin uitzag en waar Gerard lag op een rustbank .Hij keek haar aan met groote, glanzende oogen .

„Dag Geer," zei Pauline, „daar kom ik eindelijk .Laat he?"

„Ik heb je vandaag nog heelemaal niet gezien ."„Neen. Ik had 't zoo druk."„Waarmee?" plaagde hij, „met je haar?"Zij knielde voor hem neer op den vloer . „Zit het

netjes?" vroeg zij glimlachend .

12

Hij streek over de roodblonde strengen, die ineen dikken wrong op 't ronde hoof dje glansden .

„Mask het eens los . Toe Pau, mask het eens los ."Zijn stem klonk altijd heesch, en als hij lang achterelkaar sprak, begon hij licht to hijgen .

Zij trok de haarspelden uit hear kapsel . Gerardnam het zijige hear in zijn handen en streek er over,in droomerige bewondering .

Hij zag het avondkleuren over 't veldt in wijdeplassen 't weerspiegelen van roode ochtendwolken ;hij liep in den herf st en rossig gekleurde bladerenhingen aan edele boomen tegen een bleekblauweOctoberlucht .

Nooit zou hij het meer zien . . . .Pauline had het hoof d gebogen onder zijn

streelen . Nu hief zij het op met een lachje vantriomf .

Hij zag hear aan met een zonderlingen blik . Zijnbrandend heete hand gleed even langs hear wangen .

„Kom, sta op!" zei hij bruusk, „je moet niet zooijdel worden!"

Zij stond mokkend op . „Jij vroeg me toch om 'tlos to waken!" Hij lachte en nu kreeg zijnwager gezicht met dezelf de verwrongen trekkenvan zijn vader, een kinderlijk-guile uitdrukking . Deoogen waren heel licht en peinzend . Er spiegeldevaak een argelooze teederheid in .

„Heb je je erg verveeld, Geer, vandaag?"„Ik verveel me nooit", zei hij stug .Pauline begreep hem niet . Zij voelde zijn angst

niet voor het medelijden .„Zal ik je wet voorlezen?" vroeg zij aarzelend .

En zij betrapte er zich op, dat zij hoopte op eenweigering; zoo lang in de ziekenkamer to moetenblijven was hear altijd een kwelling .

13

„Neen, dank je kind . Ik krijg straks iemand ."„Wie dan?"„Stef aan, onzen neef Stef aan uit Amsterdam ."„Stef aan . . . . weet moeder dat?"„Neen. Niemand weet 't. Ik heb hem geschreven

om eens bij me to komen ."„Waarom?" Haar hart klopte angstig . „Toch

niet om . . . . een consult?"Haar oogen warden bijna zwart .„Ja; enf in, jij mag 't we! weten! Soms dank ik

we! eens dat jij me zoudt begrijpen . . . . dat jij deeenige bent . . . ."

„Ja, ja, Geer, zeg me alles", riep zij gretig,„waarom ban je toch nooit vertrouwelijk met mij?"

„Vertrouwelijkheid verzwakt -- al die conf iden-ties, wat geef t 't ook! 't Is allemaal illusie . . . . enkrepeeren moat ik toch," zei hij gesmoord .

Pauline stond onbeweeglijk. Zij wist niet welkewoorden ze nemen moest om zijn arme pijnlijke zie!mee aan to raken . Zij maakte werktuiglijk haarkapse! wear in orde. Toen ging zij voor den spiegelstaan, zonder er bij na to denken .

Haar oogen vermeden angstig de zijne .„Hoe last komt Stef aan?" vroeg zij zacht .Er leaf de maar een hartstochtelijk verlangen in

haar: zoo snel mogelijk de kamer to verlaten . Indaze spanning leek hat leven ondragelijk .

Er ward gebeld ; zij hoorden hat beiden .„Daar zal hij zijn," f luisterde Gerard heesch .

De deur ging open en liet Stef aan Valerius door .Hij was lang, een beetje genet, oerkrachtig van ge-zondheid. Een losse vlok zwart haar vie! over zijnvoorhoof d . Hij droeg een bril, waarachter donkere,doordringende oogen van blauwgroene kleur onder-

14

zoekend rondkeken. Zijn vaste mood, wat somber,had dikke roode lippen, onder een kortgekniptesnor .„Goedenavond!"„Dag Stef aan . Ik sta niet op . . . ."„Neen kerel, blijf liggen . Dag . . . . is dat niet

Ida?"„Neen, ik hen Pauline!" Zij lachte om zijn ver-

gissing, waarover hij vuurrood werd .„Pardon . . . . och ja, ik zie jullie zoo weinig . . . ."Hij keek flu met aandacht naar het meisje, dat

met een soepele beweging van haar heupen, op hethoof deind van de bank ging leunen, waar Gerardlag. Het licht van de lamp viel recht en vol ophaar rood gloeiend haar .„Ik hoorde vanmiddag juist van Annie Sterck

dat je Zaterdag op hun soiree komt", zei Pauline,hem strak aanziende met haar stralende oogen.

Hij werd verlegen. „Ja, misschien . . . . ik henallerminst geschikt voor die dingen ."

„Een paar keer moet je toch eens uit je werk,"vond Gerard, „je wordt anders to eenzelvig. En nuPautje, donder je op . We kunnen je hier niet meergebruiken ."

Hij hijgde weer. Zij zag zijn trekken in pijn ver-trokken.

Zij gaf Stefaan de hand en zonder een woordto zeggen, sloop zij weg .

Boven, op haar kamer, liep zij onrustig heen enweer. Een beklemming greep haar vast . Zij had denflood gevoeld die haar voorbijstreek .

Het was gedaan met Gerard . . . . nooit had zij 'tzoo goed geweten .

Zij voelde weer zijn heete vingers over haar

15

wangen. Zij zag weer zijn blik, dien vreemden blikvan bewondering en of guest. En zij dacht aan wathij eens gezegd had : „Wij levee allemaal in de ge-vangenis van het levee en telkens wordt er eenweggeroepen die de doodstraf moet ondergaan ."Nu was hij aan de beurt. En later een ander . . . . enlater ook zijzelve .

Huiverend keek zij voor zich uit. Niet daaraandenken! . . . .

Zij richtte haar angstig hollende gedachten opGerard en hoe hij was geweest als kind . Het waseen drukke, vroolijke jongen ; gul en f risch als eenvogelgeluid was zijn lachen geweest en in de don-kere kamers had hij het licht gebracht van zijnnaieve blijdschap . Toen was hij ziek geworden endaarna scheen zijn geheele natuur veranderd . Hijwas gemelijk geworden, slecht van humeur, nerveusen prikkelbaar . Misschien had hij wel uren gekendvan doodelijken angst, waarvan niemand had ge-weten. Want hij zei immers nooit iets over zich-zelven . . . . ! Op zijn achttiende jaar was hij naarDavos gestuurd en zoogenaamd genezen terug-gekomen .

Maar de dood liet hem niet los .De dood lies niet los . . . . en ieder kwam aan de

beurt. Zij wrong de ijskoude vingers in wanhoop .Het was of een mist in de kamer hing. Zij stamptemet haar voet op den grond. Weg! - weg van dieakelige gedachten! Zij wilde er niet aan toegeven ;zij trokken haar mee in een poet van moordendeangst en verlatenheid. Zij wilde niet - zij wilde nietondergaan!

Snakkend hief zij het hoof d op naar het licht .Levee wilde ze, levee' En in een instinctievebeweging greep zij naar de Engelsche boeken, waar-

16

uit zij studeerde . Werken. Af leiding zoeken. Antlerswas 't leven niet to dragen in dit ellendige huffs .Tobben en schreien en angstig zijn, daar eindigdehier alles mee. God, neen, neen, zij wilde 't niet,zij wilde 't niet!

Voor de taf el gezeten, klemde zij haar vingersover de ooren om haar hoof d. De aanraking methaar dik, zacht haar gaf even ontspanning. Haarmooie haar. Zij stood weer op en ging voor denspiegel staan. Wat zag ze bleek en hoe groot ston-den de oogen, paars, donkerpaars nu, wonderlijkvan kleur, maar mooi . Ja, ze was mooi, ze wist beten een blijde trots rekte zich in haar nit .

Mooi en jong . . . . Neen, zij liet zich haar jeugdniet bederven! Nooit . Met een ruk ging zij weerzitten en trachtte zich to verdiepen in haar werk .Als Gerard dood was . . . . Met schrik zag zij op, alshad een antler die gedachte geuit. Als Gerard doodwas . . . . dan ging zij bier vandaan . De wereld in!Als winkeljuffrouw desnoods. her blijven kon zeniet. Het zou een moord zijn . „Ja," fluisterde zijzacbt voor zich been : „bet zou een moord zijn ."

Even keek zij om in de kamer, waar de oude, een-voudige meubels stonden als in haar kinderjaren .Zij zou weggaan, naar buiten . . . . in bet vrije . . . .

Droomend liet zij haar gedacbten reizen . Toen,met een scbok, kwam zij tot de werkelijkheidterug .

Wat zou Stefaan van Gerard zeggen? -- Als zijhem eens opwacbtte in de vestibule en hem vroegwat bij ervan dacht?

Snel en stil liep zij de trap of naar bet portaalbij Gerards kamer en legde luisterend haar oor aande deur.

Zij boorde de mannenstemmen dof en gedempt

17

brommen. Hij was dus nog niet weg . Zij sloop naarbeneden en in de vestibule hing zij moedeloos om .Het was er koud en triest .

Wat duurde het eindeloos lang!Eindelijk grog boven Gerards deur open . Stef aan

liep behoedzaam de traders af, opdat zijn hakkende koperen roeden niet raakten .

Hij schrikte even toen hij Paulines witte blouseschemeren zag.

„Stef aan, ik heb op je gewacht . Wat dank je vanGerard?"

Hij keek in haar oogen .„Ik kan er zoo weinig van zeggen," zei hij en

greep haar koude vingertjes vast .,,Is er dadelijk . . . . onmiddellijk gevaar?"„Gevaar is er altijd . Maar zoo dadelijk, och nears."

Zijn stem gaf rust met haar donkeren klank .„En hoe lang nog . . . ." Zij hijgde de woorden nit.„'t Kan twee maanden . . . . 't kan ook vier maan-

den duren - ik weet 't niet."Hij drukte haar vingers vaster . „Die arme kerel,"

zei hij zacht ..,,Dank je, Stef aan . . . . ik . . . . "„Ik zal nu maar niet bij de anderen binnengaan .

Gerard heef t het liever niet. Dag, Paulientje ."Zij opende zwijgend de deur .Buiten vie! nog altijd de sneeuw . Zij zag zijn

lange, stevige figuur stark en zeker voortbewegen .Woonde hij maar bij ons, dacht zij, om ons alien

to beschermen!Toen zij naar boven grog, stond moeder daar .

Zij voerde Pauline mee in haar slaapkamer . ,,Wasdat niet Stef aan?" vroeg ze heesch .

„Ja moeder.",~Kom hier, kind."

Zij grog zitten op een lagers

1$

fauteuil bij bet venster en trok Pauline naar zichtoe. Het meisje leunde tegen haar aan en streeldehaar wangen.

„Wat zei hij?"„Och moeder . . . ."„Toe kind, zeg 't me. Waarom willen jelui 't mij

verbergen? ik hen sterk en kan alles hooren ."„Maar u weet toch . . . ."„Ja, ik weet dat ik hem moet verliezen . Maar

wanneer?"Het licht van een straatlantaarn, dat schuin naar

binnen vie!, blonk in de angstige oude oogen .„Dat weet Stef aan ook niet precies . Misschien

duurt bet nog we! een half jaar . . . . " zei Paulinebevend, „moeder, we wisten bet allemaal entoch . . . ."De moeder zweeg . Haar oogen keken ver weg, in

bet verleden. Zij zagen bet kind dat ze op de armenhad gedragen in den tijd toen ze nog onbezorgdgelukkig was. „Het was een prachtig kind, vlug enverstandig," murmelde zij zacbt voor zich been.

Pauline verstond haar nauwelijks .„En altijd goed en lief voor mij . Nooit heeft hij

me verdriet gedaan, nooit mij een leelijk woordgezegd."

„U bent ze vergeten, moeder."„Neen, nooit. Nooit beef t hij me pijn gedaan dan

door zijn ziekte, wat hij niet helpen kan . Acb . . . .mien ieve jongen . . . . '„Moeder . . . ."„Wij moeten berusten ;'t is Gods wil, Paulientje ."Het was vreemd en vertrouwd tegelijk moeder

to booren spreken van God . Pauline wilt dat zijgeloovig was opgevoed. Elken dag las zij Gerardvoor uit den bijbel en Zondags, vooral de laatste

19

jaren, ging zij geregeld naar de kerk . Dan kwam zijterug met een glans in haar oogen, die haar heelewezen verklaarde. Maar zij sprak niet over diedingen. Haar man was atheist en glimlachte spot-tend over alles wat met de kerk in verband stood .

Moeder berustte er in : knappe menschen vindenhet misschien buiten de kerk, zei ze eenvoudig . Zijdrong haar geloof aan niemand op . Maar Gerardwas in zijn ziekte van den bijbel gaan houden .

. . . . Den volgenden morgen werd Pauline heellast wakker .

Zij hadden haar laten slapen, moeder en Ida, enin weldadige stilte en warmte werd zij wakker . Dezoo scheen op haar bed. Wonderlijk mooi was hetlicht op haar bloote armen en handen en op deeenvoudigste dingen, zelf s op de blauwe strepenvan haar dek. Zij bezon zich op iets of schuwlijkzwaars en treurigs wat op haar hart gevallen wasgisteravond . . . . maar bij de herinnering aan Ste-faan en zijn bezoek was 't of haar stemming lichterwerd ; alleen maar zacht-weemoedig, een vreemdgenot lag zelf s in dien weemoed .

Toen zij beneden kwam, was het ontbijt al halfof geruimd . Moeder en Ida stonden om to wasschen .Ida had roode oogen. Ze scheen pas met moederover Gerard to hebben gepraat .

„Er is nog thee voor je, kind," zei moeder ; „benje uitgerust?" --- en zorgelijk keek zij haar aan .

Pauline gaf haar een kus en knikte .„Ik moet straks naar de Engelsche les," zei ze

en opzettelijk deed ze haar stem wat dof f er klinkenen triest. Maar eigenlijk voelde zij zich eerdervroolijk . Het was ook zoo heerlijk, zoo'n zonnigeochtend, en dan to ontbijten zonder vader .

Toen zij buiten kwam, in den zonneschijn, die

2�

uitbarstte boven de witte wereld, had zij kunnenschreeuwen van genot . Zij haalde diep adem enhaar slanke, rappe voeten liepen luchtig glijdendover de hard bevroren sneeuw .

Na de les, die zij zeurig vond en onbeduidend,liep zij het Bosch door. De hemel straalde als eengeweldige blauwe vlam boven de winterboomen .Zij liep zachtjes to neurien over de witte paden .Een blijde schrik : daar liep Stef aan!

„Goeden morgen, Paulientje!"„Stef aan . . . . hoe prettig." Zij reikte hem haar

hand en knikte hem toe met haar stralenden blik .Het leek haar heel natuurlijk en goed hem hier toontmoeten. Dadelijk liepen zij samen verder . Hunstemmen klonken als vroolijke klokken in de ijlewinterlucht .

„Wat is 't heerlijk, heerlijk buiten!" juichte zij .Stef aan glimlachte . „Je ziet er beter uit dan gister-avond, Paulientje ."

Zij betrok . Opeens leek het haar onbetamelijk zoovroolijk door to loopen . Zij hield haar schreden in .

„Ik ben een ellendig kind," zei ze na een ponsvan stilte, „ik kan niet lang aan een stuk treurigblijven en aldoor denken aan 't verdriet . Dat maaktme zoo of schuwelijk zwak en neerslachtig . . . . ikkan er niet tegen ."

„Je bent er nog to jong voor."„Ik weet 't niet . Misschien zal ik wel altijd zoo

blijven. Zoo laf en zoo zelfzuchtig . Het lijkt welerg ongevoelig ook . . . ."

„Dat ben je niet."Zij glimlachte . „'t Is net of je me al heel lang

kept, zoo beslist zeg je dat ."„� ja . . . . bij sommige menschen heb je dat

dadelijk, die ken je dadelijk . . . ."

21

Zij zweeg, een beetje verwonderd over zijnwoorden .

„konden we maar altijd blijven wandelen . Nooitmeer naar huffs toe gaan." Het laatste zei ze zacht,een beetje verlegen .

„Heb je 't zoo moeilijk, thuis?"Zij keek hem aan, aarzelend hem haar vertrouwen

to geven .„Het is vreeselijk," zei ze ze eindelijk bruusk,

„als je je eigen thuis moet haten ."„Maar je houdt toch van . . . . ",,Van moeder en Gerard en Ida," vie! zij hem

haastig in de rede, „natuurlijk houd ik van ze . . . .maar in huffs is 't toch vreeslijk. Dat kan ik je nietalles uitleggen, dat is to moeilijk."

,,Het is je vaders zenuwziekte," zei hij metzijn rustige, diepe stem, „ik weet er alles van,kind, want mijn moeder was ook zoo ziek, netals hij ."

„Ja, maar jij hield van haar en ik . . . ." Zij zweegverschrikt .

Hij greep haar hand. „Geef me een arm, Paulien-tje," zei hij en zij voelde zijn gebaar als de be-scherming van een begrijpend vriend .

Zij liepen langzaam verder .Pauline vertelde van haar moeder en hoe zij hen

alien droeg door het wonder van haar evenwichtigenatuur. En toen zij vroeg hoe de zijne was :

„Mijn moeder was heel antlers," zei hij, „hef tigen veeleischend en zij vergaf niet licht . Maar voormij was zij altijd vol lief de ."

Zij zwegen nu . Hun ernstige woorden lagen tus-schen hen als levende wezens die hen gezelschaphielden .

Toen schudde Pauline ze of .

22

Zij liet hem los en gleed een paar pasjes vooruit .Hij zag haar ranke beenen met de smalle voetjesvoortbewegen, dansend over de sneeuw. Haarlichaam was jong en dartel . De zon raakte haarglanzende haren aan .

Lachend keek zij om .„Glijen?" vroeg ze .„Daar hen ik to oud voor en to dik ."„Dansen, dat zal je beter kunnen," plaagde zij

en haar jonge lachen schaterde in de lucht omhoognaar 't hemelblauw.

„Nu moet ik naar huffs!" riep zij bruusk, „dagStef aan!"

„Zie ik je Zaterdag?" vroeg hij, haar hand vast-houdend .

„'k Weet 't nog niet ." Hij zag haar vroolijkheidwegschieten als een vogel . Haastig keerde zij zichom en liep alleen naar huffs .

Zaterdag kwam en Pauline was nog altijd nietbesloten.

Ida vroeg het'smorgens : „Ga je vanavond nog?"„'k Weet het flog niet ."„Maar Annie moet het toch weten voor het

souper?"„Och kind, zeur niet en bemoei je niet met

dingen die je niet aangaan . Ik heb gezegd, dat ikhaar om een uur zou telef oneeren. Ik heb nog drieuur om me to bedenken."

„Ik zou maar niet gaan," zei Ida zachtzinnig, „jehebt toch geen pleizier als je denkt . . . . aan . . . .Gerard."

Pauline keerde zich drif tig om . Zij had Ida wel

kunnen slaan. Waar bemoeide zij zich mee? Datsentimenteele gedoe . Net of ze er Gerard kwaadmee deed . . . .

Boos keek zij naar buiten, waar een grauwe hemeldreigde. Het dooide en alle sneeuwpracht loste zichop in vuile modder. Met een plof vie! de sneeuwvan de daken en triestig keken de banaalgebouwdehuizen haar aan .„Ga je mee, de wasch doen?"

twee keer geroepen ."Met een drif tigen smak gooide Pauline de deur

achter zich dicht . Zij volgde haar zusje de trapop en voelde haar beenen zwaar en onwillig . Hoofd-pijn had ze ook en rugpijn ; een gevoel van walgingvoor alles .

Op zolder was het koud en het half vochtigelinnen, dat gerekt moest worden, maakte haarvingers stiff en pijnlijk .

„Waarom last u dat toch niet buitenshuis doen?"snauwde zij, „wie rekt er nu in den tegenwoor-digen tijd nog thuis?"

„Nu ja Pan, dat heb je al zoo dikwijls gezegd . Jemoeder is ouderwetsch . En zuinig . Maar dat isnoodig, kindje. Wij levee toch al duur genoeg ."

Moeder antwoordde met haar kalme, vaste stem .Zij repte zich, kwiek en handig, jonger in gebarendan haar lustelooze dochters .

Zij scheen de vervelendste werkjes niet vervelendto vinden . Pauline begreep het niet .

„Ga je vanavond nog uit?" vroeg zij, Paulientje,,of ben je to moe? Jeover de wangen strijkend,

ziet zoo bleek ."„Ik weet 't niet"

„Ik hen heelemaaldansen."

23

Moeder heef t al

antwoordde het meisje stug,niet in een stemming om to

24

„Maar dan moet je juist gaan," animeerdemoeder hartelijk, „dat zal je opvroolijken . Je bentnog to jong om eeuwig thuis to zitten. Jammer datze Ida ook niet hebben gevraagd."

„Ik ken Annie zoo weinig," verontschuldigdeIda, „en er zijn immers altijd meisjes to veel."

Het rekken duurde tot twaalf uur. Toen moestenze naar beneden, om koffie to zetten . Moeder gingnog even bij Gerard. Het was de gewoonte, datvader een kopje koffie vooruit kreeg, en ditmaalwas 't Paulientje die bet hem moest brengen .

Hij zat in zijn studeerkamer - zoo werd bet ver-trek weidscb genoemd, ofschoon de beer Valeriusnooit studeerde -- en schreef een van zijn einde-looze brieven. Brievenschrijven beboorde tot zijnmanieen. Elken dag schreef bij er ettelijke, gewichtig,met gef ronste wenkbrauwen en krampacbtig ver-trokken mond. De meeste verzond bij niet . Brievenaan kennissen en f amilieleden, vol klaagliederenover zijn toestand, den achteruitgang van zijn f inan-cien, zijn gezondbeid, de ziekte van zijn zoon, betslechte gedrag van zijn kinderen. Brieven aan zijnbankier over bet verkoopen en inwisselen vanof f ecten en coupons ; eindelooze, verwarde be-schouwingen en verzoeken om raad ; orders encontra-orders ; plannen waarop bij telkens terug-kwam ; weif elingen en bruuske besluiten . Brievenaan den rector van bet gymnasium over Ben, zijngeheimen trots (de jongen zou studeeren, bij waser vlug genoeg voor!) maar ook zijn geheimen angst .Want bij voelde in Ben zijn eigen onevenwichtige,wilszieke natuur.

„Vader, een kopje koffie ." - Pauline wilde betzoo neerzetten en weer verdwijnen, maar bij greephaar bij den arm .

25

„Wat zie je bleek . Je bent toch niet ziek?"„Je zou ziek worden door al dat gevraag, hier

in huffs," antwoordde zij scherp, „ik mankeer niks,hoor" .

„Pauline, die kattige manier van praten moet jeof leeren! Die staat je heel leelijk ."

Pauline zweeg . „Ik heb heel goed gemerkt," ver-volgde hij, „dat je tegenwoordig prikkelbaar enhumeurig bent in huffs ; maar dat moet je leerenbedwingen. Als het to last is . . . . dan . . . . " Zijnmood vertrok in pijn . „Je gaat vanavond maar eensvroeg naar bed," besloot hij streng .

„Ik? Welnee! Ik ga dansen bij Annie Sterck ."„Dansen? Daar weet ik niets van ."„Ik heb 't aan moeder verteld. En moeder vindt

't goed dat ik ga ."„Zoo. Ga je dansen . . . . Ja . . . . je moet er maar

pleizier in hebben."„Hoe bedoelt u?" vroeg ze drif tig .„Je broer ligt op sterven, Pauline . Je moet wel

heel ongevoelig zijn, als je dan nog pleizier hebtin dansen."

„Ja, ik ben ongevoelig!" lachte zij, in eenwreeden, triomf antelijken lack, „maar wij kunnenniet allemaal zoo lief en gevoelig zijn als u! dat isonmogelijk."

„Pauline! ik waarschuw je ."Wit van drift keken ze elkaar aan . In haar oogen

f litste de haar .„D stopt het nu onder een mooie lens, maar 't is

omdat u 't mij niet gunt," stamelde zij, voelend hoede drift haar tong lam sloeg .

„�, dat ze 't eens alles er uit kon smijten, zootegen hem aan . . . . !

„Wat een onzin," antwoordde hij gewild kalm .

26

Naast drift voelde hij pun our haar haat . „Waaromzou ik 't je niet gunners?"

Hij keerde zich van haar of en nam zijn kopjeop our to drinkers, maar het beefde zoo in zijnvingers, dat hij het rammelend neer moest zetten .

Pauline ging met een schamper lachje heen .. . . . Aan de kof f ietaf el spraken alleen moeder

en Ida. Ben kwam later; het gymnasium was veren hij moest er Zaterdags langer blijven.

Hedwig zat in elkaar gedoken en lachte nu endan in een zenuwachtig gegichel als moeder morsteof iets liet vallen. Zij plaagde Willy door telkensvan zijn bord to snoepen . Bits snauwde hij haar of .„Je hebt mijn f iets in de gang laten vallen," zei hijeindelijk, „je raapt hem op, hoor, zoo straks" .

„Verbeeld je? Waarom? doe 't zelf ."„Neen, ik sta er op dat jij 't doet, anders breek

ik je nek ."Moeder suste het gekibbel . Maar donkere vijand-

schap loerde in beider oogen. „Wacht maar,straks," prevelde Hedwig, „gemeene aap" .

„En ik vertel aan vader dat je met jongens loopt,f luisterde Willy . Hedwig gaf hem een schop ondertaf el .

Dat waren ook lieverdjes, die twee, dachtPauline, sours leken ze wel roof dieren, een wolf eneen tijgerkat .

„Wil je dit even bij Gerard brengen, Pau?" vroegmoeder. Pauline stood zwijgend op en nam hetronde blad aan, waarop moeder zijn portie hadklaargemaakt .

„Zoo weinig!" vroeg zij verwonderd.„Hij eet nooit meer de laatste dagen," zei moeder

triest .Pauline voelde den stekenden blik van vader en

27

zijn verwijt dreunde in haar ooren : „Je moet welheel ongevoelig zijn . . . ."

Gerard lag onbeweeglijk, lang uitgestrekt en hiefhet hoof d niet op, toen zij binnenkwam .

„Je eten, Gerard ."„Zet 't maar neer ."„Heb je geen trek?"Hij antwoordde niet . De oogen staarden recht

voor zich uit .„Kan ik je nog helpers? Wil je nog wat anders

hebben?"Hij gaf geen antwoord . Hij was in een van zijn

vreemde buien, waarin hij nauwelijks wist wat demenschen tot hem zeiden .

Zij streek hem zacht over 't voorhoof d.„Niet doers," zei hij kortaf, „last me met rust " .Zij ging, bedroef d en toch baloorig . Nu goed, als

ij niet wou . . . .Zij was nu vast besloten naar Annie Sterck's

soiree to gaan.Vlug schoot zij in een mantel en wipte naar de

buren. Daar kon zij altijd telef oneeren .

. . . . Zij kwam last. De salons waren al gevuldmet gasten en de eerste dansmaten zongen al vande violen toen zij met een luchtig stapje binnen-kwam.

De gastvrouw stood met haar man to praten,lief jes lachend, nog jong niettegenstaande haarvier-en-veertig jaren en een to exuberante mollig-heid. De gemakkelijke goedhartigheid van een aan-gebeden vrouw vol levenslust en kinderlijke kort-zichtigheid gaf aan haar wezen een charmantenschijn .

28

Zij begroette Pauline met een stortbui van com-plimentjes . Wat zag ze er lief uit, van avond ; watzat haar kapsel beeldig en wat een snoezig japon-netje, net een wit-en-groene vlinder! Weer zelfgemaakt? Handig ding! Wat zal Annie jaloerschzijn!"

Pauline antwoordde met een glimlach en eenkus. De heer Sterck gaf haar zwijgend de hand .Pauline had hem nooit veel hooren zeggen ; zij keekhem dikwijls nieuwsgierig aan om de verlief dheidop zijn vrouw, die hij met een in haar oogen haastonnoozele naiveteit openbaarde .

Ook Annie zag zij nu en de meisjes omhelsdenelkaar .

„Kom gauw, Albert wil per se den eersten dapsmet jou. Hier is je balboekje . . . . hij was al zoobenauwd dat je niet zou komen," zei Annie lachend.

„Nu ja, kalm aan ." Pauline haastte zich niet .Haar oogen gleden over de dansende paren en toenAlbert, een lange, etagere student, met verlief deoogen, zijn armen uitstak om haar ten daps tovoeren, ging zij met een onverschillig lachje mee.

Maar dadelijk had de dansmuziek haar in demacht .

Dansen . . . . het rhythmische deinen op de ge-bonden melodie, het opgaan in de blijheid van eenharmonisch bewegen! Als zij danste, week de wer-kelijkheid terug en kwamen de heerlijkste droomen.Meestal doemde een ijl, f antastisch landschap, eennevelvlakte op, waarachter boomen rezen, blauw enteeder ; of wel een spiegelend watervlak waarop zijdreef als een herf stblad . . . .

Toen Albert iets zeide, werd de bekoring ver-broken. Zij zag hem aan, verstoord . „Waarommoeten jullie toch altijd praten onder het dansen?"

29

vroeg zij gemelijk, toen de muziek zweeg en hij haarnaar een zitje onder de palmen bracht .

„Wees niet boos, Paulientje, wees maar eenbeetje lief voor mij." Hij wilde haar hand nemen,maar zij sloeg hem op de vingers .

„Je interesseert me vanavond heelemaal niet .".,Wat moet ik dan doen om . . . . ?"Hij putte zich uit, tot zij eindelijk een beetje

coquet tegen hem lachte . Doch opeens schrikte zijhevig : zij had het gezicht zien schemeren van denman uit het Bosch .

„Wie is dat?" vroeg zij dringend, „kijk gauw,Albert, die man daar met dat zwarte puntbaardje ;vlug, sta op en kijk eens wie het is."

Hij gehoorzaamde en rekte zijn hall uit om tozien. „Ik weet 't waarachtig niet", zei hij .

„Uil. Je weet ook nooit iets . Wacht, daar isAnnie."

De meisjes f luisterden en lachten samen . Toen,tot verontwaardiging van Albert, trok Annie haarmee. „Ik zal hem even aan je voorstellen," zei ze,„kom mee, Pau, hij is vreeselijk interessant" .

Louis van Ravesteyn was verrast . Hij herkendehaar onmiddellijk . Na een oogenblik van verlegen ,heid sprak hij ongedwongen en luchtig voort envroeg haar voor den volgenden daps .

Pauline vond haar droomen niet terug. Zij werdhevig geboeid door zijn gezicht, waarnaar zij telkensop moest kijken . Zij voelde zijn eene hand op haarschouder en de warmte van de andere tegen haarhandpalmen en zij wenschte dat hij haar nog vasterzou omklemmen. Een vreemde moeheid drukte haarneer .

„Zullen w e gaan zitten?" vroeg zij eindelijk,f luisterend.

3�

„Bent u moe?"„Een beetje."Hij geleidde haar naar een bank in de groote

serre, waar schemerlampen brandden .„Het is bier koel. Is 't niet to koud? Wilt u iets

omdoen?" vroeg hij.„Neen, dank u."Hij keek haar nu oplettend aan. Wat een prachtig

blank kind. En bet weelderige roode haar, dat alseen juichkreet boven haar ranke lichaampje uit-ging, los en zwierig boven de ernstige oogen .

„Ik heb u dadelijk herkend," zei hij met eenglimlach, „en u?"

„Ik ook."„Maakt u wel eens meer zulke wandelingen in 't

Bosch?".,,Waarom niet?" vroeg zij tartend.„Welzeker, waarom niet? en ik hoop u dan nog

eens to ontmoeten ."„Woont u in den Haag?"

maar lang denk ik bier niet to blijven. Ikga waarschijnlijk in Parijs woven . her hood ik 'tniet uit, in dat duf f e, kleine Holland . Ik moet ietsgrooters en iets pikanters hebben . Dat zoo u ookwe! bevallen, geloof ik ."

„Mij? . . . . o ja . . . . Reizen . . . . hoe heerlijklijkt me dat . Ik ga nooit op rein . Vader boudt erniet van. En alleen laten ze mij niet gaan. Daaren-boven is 't toch to dour . . . . Bah, wat is bet !eveneigenlijk saai, als je geen geld hebt."

Hij lacbte. „Misscbien verandert 't nog we!voor u!"

Zij werden gestoord door Annie, die met Stefaannaar hen toekwam .

Pauline voelde geen blijdschap, toen zij hem zag .

31

Eenigszins mat gleed haar blik over zijn f orschef iguur, to breed en to weinig lenig voor een dans-zaal .

Wat is hij dik, dacht zij, en waarom komt hij nu?Hij bewoog zich ook onhandig .

Zij voelde niets geen lust met hem to praten .Annie stelde de heeren aan elkaar voor. Zij von-

den niets to zeggen .Een nieuwe daps begon en van Ravesteyn voerde

Annie weg .„Heb je dezen daps, Paulientje?" vroeg Stef aan,

„mag ik antlers even bij je komen zitten?"Zij keek in haar boekje . „Neen, ik ben vrij ."„Goddank. He, dat is prettig ." Hij zette zich

naast haar neer .„Hoe komt het, dat ik je nu pas zie?" vroeg zij

plagend, „je bent zeker pas gekomen toen allemeisjes haar balboekje al vol hadden ."

„Ja, ik ben last gekomen," zei hij ernstig, „ikheb zoo lang geaarzeld of ik wel gaan zou . Ik zager vreeselijk tegen op . Je begrijpt wel : dit is tochniets voor mij . Maar de Stercks zijn zoo vriendelijkvoor me en dan . . . ."

„En dan?" Zij zag hem aan met lichten spot .Haar lippen vouwden zich open tot een lack . Hijzag de vochtig witte tanden blinken. Zacht donzigwas haar huid in den rooden glans van de lamp, alsvan een perzik .„En dan . . . . verlangde ik naar jou," zei hij op-

eens, vastberaden als een man, die een moeilijkeonderneming kordaat volbrengen wil .

Zij werd verlegen en wendde haar oogen af.Langzaam steeg het rood in haar wangen . Zij

staarde naar de punten van haar schoenen ; eenbeetje voorovergebogen bleef ze zitten .

32

Hij keek op haar neer met heftig kloppendhart .

„Wij kennen elkaar zoo weinig," vervolgde hijmet moeite, „en ik zou zoo heel graag . . . . je meerzien en spreken . . . . om . . . . voordat ik . . . . maarmisschien is 't niet noodig . . . ."

„Waarom niet?" vroeg ze zacht.Hij durf de niet verder gaan . „Ik heb aldoor naar

je gekeken, daarstraks, toen je danste", zei hij naeen pool, „ik heb er zoo van genoten . Je danst zoomooi . . . . en . . . . je bent zoo lief ."Haar kleur werd warmer. „haar Stefaan . . . ."„Vied je me erg gek, Paulientje . . . . ?"„Laten we een beetje road gaan loopen," zei ze

zenuwachtig, „kom, ga je mee?"Hij stood op, onthutst, teleurgesteld . Zij liepen

door de voile zaai, waar de muziek in zijn hersensdreunde en de menschen als hinderlijke dingenstonden tusschen hem en zijn Paulientje. Zijnoogen keerden telkens terug naar de teere, witteschouders, half verborgen onder bet groene gags .

Zij voelde zijn blik en wild genoot zij van zijnbewondering. Het werd een roes van opgewondenblijdschap, die haar opnam als in een wervelwind .Hij, een ernstige, bijna oude, knappe man, eendokter die voor zijn kunde bekend stood, hij hadhaar lief, misschien wel of godisch en ongeneeslijklief! Hoe zalig was die gedachte .

Maar 't uitspreken moest hij niet . Er mochtengeen beslissende woorden vallen . Daar was zijangstig voor .

Toen zij voor den tweeden keer de zaai baddenrondgeloopen, bleven zij staan kijken naar een paar,dat bijzonder gracieus de tango danste .

Zij voelde dat Stef aan alleen oogen had voor

33

haar . Hij was grooter en keek op haar neer . Zijdrukte zich onwillekeurig een beetje tegen hem aanen voelde zijn hand tegen haar blooten arm . Non-chalant betipte zij de witte roos van haar corsage .De zachte blaadjes trilden bij elke ademhaling ophet wit van haar huid, juist daar waar de welvingvan haar borstjes begon .

Zij was wel laag gedecolleteerd voor zoo'n jongmeisje . Zou Stef aan dat of keuren? Zij voelde er eenondeugend genoegen in .

. . . . Het bal duurde tot last in den nacht . Stef aanbleef omhangen tot bet erode, landerig, omdat hijeen heel eind van Paulientje of zat en zag hoe zijopgewonden lachte en f lirtte met van Ravesteyn .Wat een verzameling dwazen. Maar zelf leek hijnog de grootste dwaas .

Bij bet aan taf el gaan voor bet souper hadPauline, toen zij Tangs hem been grog, gevraagd ofhij haar thuis wou brengen . Natuurlijk zou hij betdoers, maar vreugde voelde hij er niet om .

Toen zij van iedereen of scheid had genomen,stood hij naast haar.

„Ben je klaar?" vroeg hij kort .Zij knikte .Op straat spraken zij weinig .„Het is gelukkig niet ver," zei Pauline .„Waarom gelukkig?"„Nou . . . . op dansschoenen zoo'n eind to loopen

is niet pleizierig," antwoordde zij luchtig . „Heerlijkwas 't vanavond."

„Vond je 't heerlijk?" vroeg hij .„Ja . . . . ik hen dol op dansen en vroolijkheid en

luxe. Bij de Stercks is 't zoo gezellig . Bij ons is 'taltijd saai en donkey en nooit beef t vader geld overZondaresje 2

34

voor een pretje. Misschien zijn we ook wel heelarm, ik weet 't niet . Maar ik haat 't, je altijd tomoeten bekrimpen ."

Toen hij niet antwoordde, begon zij to lachen .„Voor jou was de partij erg vervelend misschien,"zei ze, , .ik hen zoo egoist, ik denk maar aan mezelf" .

Hij lachte kort . „Ja kind, dat hoort zoo bij dejeugd ."Wat een onuitstaanbare opmerking, dacht

Pauline. Zij zwegen langen tijd. Haar stemmingdaalde, werd dof en lusteloos. Alle genot was wegen opeens dacht zij aan Gerard . Den heelen avondhad zij Gerard vergeten!

Bij het of scheid nemen drukte Stef aan haarkalm, bijna koel de hand. Zij voelde een pijnlijkeverwondering . held hij dan niet van haar?

Nu had ze wel kunnen schreien, omdat ze jetsheel moois verloren had .

HOOFDSTUK II .

N den stillen, windloozen zomernacht stondende linden voor het huffs onbeweeglijk. Er waseen vaag licht van sterren tusschen de donkere

''blaadjes . Pauline kon de lucht niet zien . Zijhing half uit het raam van de hotelkamer, die zijmet Annie Sterck deelde . Annie lag rustig to slapen,maar zij had zoo klaar wakker gelegen in bed, datzij er eindelijk nit was gesprongen . Zoo'n eerstendag buiten, overladen met indrukken, dronken vanzon en open lucht, was het haar onmogelijk in toslapen .

Wat was alles nu koel en stil . Zij voelde als eenzacht geluk den nachtwind langs haar oogen .

35

Hoe vreemd schemerde de landweg voor haarnit naar 't onbekende . Daar achter die huisjes lagersbosschen en rivieren, een land van droomen . . . ,

Zoo stil was 't dat zij even het gevoel had in deschemering to worden opgenomen als levenloos . . . .Zou Gerard zoo zijn flood gegaan - was 't eenonmerkbaar verglijden geweest in het geheime . . . . ?

Zij sloot de oogen en zag weer 't beeld flat dezelaatste drie maanden herhaaldelijk terugkwam :Gerard in zijn bed, lang uitgestrekt onder het wittelaken, de handers op de borst gevouwen en met eenwonderbaren glans op 't doodenmasker, flat heelde kamer scheen to verlichten . . . . Het was nietangstig geweest en niet of schuwelijk, zooals zij eerstgemeend had. Toch had het haar zoo aangegrepen,flat zij dien nacht in koortshitte had gelegen enelken avond als zij ging slapen, kwam't beeld huive-ringwekkend schoon terug!

In April was hij gestorven . Het was nog onver-wachts gebeurd ; op een nacht, flat allen sliepenbehalve moeder, die bij hem waakte . 's Morgensvroeg pas had zij Pauline gewekt . Gerard was ineen benauwdheid gebleven, vertelde zij ; hij had haarhanders krampig vastgegrepen, maar hij had nietsgezegd .

Pauline was toen al koortsig en verkouden ge-weest sedert weken . . zij werd door moeder angstiggespaard voor to veel vermoeidheid en emotie . Dedokter was een paar keer geweest om haar to onder-zoeken. De lon.gen waren goed, zei hij, maar zwak.Zij moest naar buiten. Maar lusteloos en verdrietighad zij zich d.aartegen verzet en eindelijk was zijmet de Stercks meegegaan naar het kleine Gelder-sche dorp, waar zij dien middag waren aangekomen .

Het was na den doodelijken druk van de laatste

36

maanden een uitbarsting geweest van zonnegloeden levenslust, die haar als een to koppige wijn naarhet hoofd was gestegen . . . .

Nu was 't weer wat bezonken .Stil keek zij uit in 't nachtelijk duister, dat allengs

wat minder zwart werd . Andere beelden trokkenvoorbij. Zij zag den dag van de begrafenis, dekamers beneden vol f amilieleden, de meesten indof -zwart . Stef aan was er bij geweest. Hij had haareven de hand gedrukt en zij had er niets bij gevoeld,niets dan een graad meer van somberheid, omdatzij toen gedacht had aan haar dansen bij de Stercks,haar zorgelooze dansen, terwijl haar broer doodrziek lag . En op dien dag was er ook het vreemdegeweest van vader; vader, dien zij voor 't eersthad gezien als een hulpeloos kind, dat een verdrietheeft, to groot voor zijn krachten .

Voor 't eerst had zij medelijden gevoeld metvader . . . . en als een zachte schijn was 't geblevende volgende dagen door, tot het weer in het schellelicht van alle-dag was opgelost .

Zij leunde haar hoofd tegen het raam en zuchtte .Hoe vreemd en verwarrend was het levee en hetraasde voorbij . . . . hoe kon zij het ooit grijpen?

Heel in de verte klonken opeens de dof f e hoef -slagen van een paard en het geklingel van bellenaan een tuig . En zwaarder, het gerammel van eenvoertuig; het rollen van knarsende wielen . Nieuws-gierig rekte zij zich verder uit het raam. Zij zag nogniets. Alleen kwam het haar voor, dat het vagelicht tusschen de boomen klaarder werd. Zou hetal dagen? De Julinachten waren kort .

Duidelijker weerklonken nu het paardengestampen de belletjes, het wielengeratel in de verte; eneindelijk, bij het zachte aangloeien van den heel

37

vroegen morgenstond zag zij bet gerij dat naderbijkwam: drie paarden voor elkaar, sterk en vast vantred, den kop telkens schuddend, zoodat de bel-letjes vroolijk rinkinkten, trokken een mallejan,waarop eenige geweldige boomstammen werdenmedegesleept . De voerman liep er brommend naasten sloeg met een notetak tegen de breede schof tender paarden .

Lang nadat bet geratel in de verte was verstild,bleef zij geknield, in gelukkig opzien naar den metperzikrood overtogen hemel .

Nu hoorde zij ook bet eerste gerucht van devogels en bun kweelen helder en juichend .

Zij stond op, stiff van bet knielen en ook eenbeetje koud van de buitenlucbt, maar vol van eenzalige en tocb rustige vreugde. Vlug kroop zij onderde dekens en weldra sliep zij in .

Het was een zonnige zomer, waarin regen-buien meestal des avonds koelte bracbten . In dezwaarbedauwde weiden glansden de wit- en geel-en paarse bloemen en op de glimmende popel-blaadjes vonkte de zon als springend goud .

Elken morgen, als Pauline haar venster wijderopenschoof, kwam de kruidige ocbtendwind vanover de weide haar tegemoet en omvatte haar in eengeurige omhelzing. En elke dag werd vol van eenverrassend nieuw genot . Het was of zij met allezintuigen tegelijk en zoo diep mogelijk wilde ge-nieten bet geluk om to levee, de scboonbeid vanwat er om haar been groeide en gloeide .

Van de goudbetipte boomen tot op bet glooiendekorenveld, dat to branden lag in de zon ; van 't on,

38

peilbare hemelblauw tot in de stildonkere blader-nesten van 't raadselvolle bosch met zijn wereldvan geluiden en geuren, alles werd haar een nooituitgedronken beker van zaligen levenswijn. 's Mor-gens lag zij met Annie in bet bosch achter bet hotel ;to groote wandelingen mocht zij nog niet makers .De eekhorentjes kwamen tot dicht bij haar voeten ;wonderlijk mooi mos groeide onder haar handersen mysterieuse insecten, klein en bedrijvig, liependaartusschen. Het geruischel van den wind in depijnen was als een harpenspel van f eeen . Verruktsloot zij de oogen en voelde de lucht om haar beenals een lauw bad van geuren.

Annie babbelde graag en Pauline luisterde vaagglimlachend toe, maar de woorden drongen nietaltijd tot haar door . „Je droomt!" riep Annie danen begon een beetje verstoord to lezen . Dan plaagdePauline haar met een dansende grasspriet voorde oogen en stoeiend liepen zij elkaar onder deboomers na .

Het eindigde gewoonlijk met een kleine om-doling over de heide . Doorstoof d van zon kwamenzij in bet hotel terug, waar telkens nieuwe gastenuit rijtuigen en auto's werden geladen ; kinderenkrijschend en vechtend elkaar naliepen in deveranda en een lawaaige drukte de gangen en eet-zaal vulde.

Of schoon de Stercks een eigen zitkamer hadden,verkoos mevrouw bet aan de table d'hote to eten .Zij had kennis gemaakt met een paar allerlief stedames. Den heelers dag zaten de welgedane, inkeurige zomertoiletten gedoste vrouwen met einde-looze handwerken in de veranda of onder deboomers bij bet hotel to babbelen, en noode werdendeze interessante gesprekken of gewisseld door een

39

klein wandelingetje, liefst met elkaar. Met gewich•tige hoof dknikjes en sympathieke zuchten werdende onderwerpen opvoeding, dienstboden, engage-ment en huwelijk besproken . Gewoonlijk waren zijhet roerend eens; en mocht de omvangrijke vrouwvan den dokter, door haar man aan erg liberaledenkbeelden gewend, eens een moderne stellingponeeren, dan waren de warme verontwaardigingen de sombere voorspellingen van de anderen vol-doende our haar weif elend to doers terugtrekken .Fluisterend spraken zij sours over de lief de diebuiten de maatschappij lag en boeken werden ge-noemd, waarin zoo'n liefde in al zijn dwaasheid enellende beschreven werd. Schandelijk, meer danerg, f luisterden ontzet de lieve dames, verbeeld je,dat onze Fientje, onze Marie eens zoo'n boek inhanders kregen! . . . .

,,,Ik geloof niet dat Annie zich voor zulke dingeninteresseert," zei mevrouw Sterck dan met een ge-lukkig lachje .

„U mag wel oppassen met dat vriendinnetje, datPaulientje, is ze niet een beetje coquet?" vroeg opeen middag de mollige notarisvrouw uit Nijmegen,die bekend stood our haar mooie juweelen en wierman haar elken Zaterdag tot Maandag kwam be-zoeken in een imposante, roodgelakte automobiel,die als een magneet alle kinderen van het hotel naarzich toe trok .

„Paulientje? Wel neen", kalmeerde mevrouwSterck met autoriteit, „ik kies nooit een vriendin-netje voor Annie, dat ik niet geschikt voor haarvind."

De doktersvrouw zuchtte : „Kon ik't zelfde maarzeggen van mijn Marietje! Maar 't kind kiest zezelve en 't liefst nog jongens ."

4�

„Ja, maar lieve mensch," kwam flu de vrouw vanden rijkgeworden Rotterdamschen wijnhandelaar,die nog omvangrijker en tevredener leef de dan denotarisvrouw, „daar moet je toch mee oppassenhoor, met Marietje ; ik zie haar wel eens op denschoot klimmen van meneer Smit en hem zoenendat 't klapt . . . . nou ja, 't is een kind, maar veer-tien jaar," enz.

Het was op Zaterdagmiddag dat dit hoogstboeiende gesprek over aanhaligheid en zoenerig-heid van kinderen onder elkaar en met ouderenwerd gehouden. Daar zag mevrouw Sterck Paulineen Annie verschijnen. In het vuur van de conver-satie was ze vergeten dat het al lang etenstijd was ;de eerste bel was al gegaan, en de meisjes nog nietverkleed voor het diner! „Vlug, vlug," maande zij,„maken jullie voort! Annie, vanavond komt Papa!"

„� ja," zei Annie onverschillig. De veertien-daagsche bezoeken van haar vader werkten eerderop haar humeur dan dat ze haar verheugden . Danmoesten ze en f amille uit, visites maken in den om-trek, tuff en of wandelen naar een uitspanning, daarthee drinkers in een grooten kring en zoet weerterug, onder de hoede van Papa en Mama . Paulinevond 't ook wel een beetje vervelend, of schoon zedeter dagen in een stemming was alles prettig tovinden .

Zij talmde nog wat, voor zij met Annie meeging .De zoon van den hotelhouder - het waren tevenslandbouwers - bracht de logstappende, zweetendepaarden naar stal, vlak langs het taf eltje waar demooi aangekleede babbelende stadsdames zatenmet haar nuttelooze handwerkjes . Zijn klompenklotsten over de steenen van het plaatsje . Hij keeknoch links nosh rechts .

41

Pauline streek een van de beesten over den hall .„Wat dampt hij!" zei ze glimlachend, „'t is ook eenwarm dagje, he Jacob?"

Jacok knikte. „Ik tweet ook," antwoordde hijlakoniek.

„Wat hebben jullie gedaan? Gehooid?" vroeg zijnieuwsgierig.

„Ja juf f ie . Ho!! ze ruiken den stay" en hij rukteaan de teugels .

Zij keek in zijn verbruind gezicht met de onver-vaarde oogen .

„Wat een knappe jongen," dacht ze .Toen trok Annie haar ongeduldig mee .Dien avond bleef de verzengende hitte van den

middag nog nabroeien . Loom droop de avondgloedover het f elgeblakerd land .

De hotelgasten, lui, hingen lusteloos om in deveranda en onder de linden. Pauline tag wit vande warmte, die haar tot misselijk wakens toe be-vangen hield ; en onder het matte blond van Annie'sKaren lag haar gezichtje f lets en woe . Zij lagerszwijgend in groote rieten stoelen to bekomen vanhet warme diner . Mijnheer Sterck liep met zijnvrouw den landweg op to drentelen .

„Wat een energie van Papa," zei Annie humeurig,„hij voelt nooit jets van de hitte" .

„Dan kun je makkelijk energiek zijn . � God, Ans,daar komen die kwebbelende vriendinnen van jemoeder op ons af ."

Inderdaad wendden de welgedane dames zich totde meisjes. Zij hadden een plan . Daar, een eindjeden weg op, onder de schaduw van de kerk, waseen verrukkelijk koel plekje. Als ze daar eens allestoelen heensleepten en in een grooten kring alle-maal hors thee gingen drinkers? Pauline en Annie

42

stonden beleef d glimlachend op om stoelen aan tosjouwen naar 't koele plekje . Alle kinderen, uit-bundig schreeuwend van genot over 't ongewone,sleepten mee. Pauline werd een oogenblik door hetlawaai als door een onstuimig onweer overvallen,zoodat het haar duizelde .

Eindelijk zaten zij rustig in een kring en vlogende kinderen weer als musschen op . Pauline sloot deoogen .

„Voelt u zich niet goed? Zeker bevangen van dewarmte?" klonk het naast haar . Zij zag op in deoogen van den heer Smit, vrijwel het eenige jong-mensch in het hotel en dat al verscheidene malen,vergeef s, moeite gedaan had haar aandacht totrekken .

Zij murmelde vaag iets terug en keek toen on~willig een anderen kant op . Dat vervelende gecon-verseer in zoo'n hotel, dacht zij humeurig . Net ofze aan de praatjes van mevrouw Sterck en haarvriendinnen al niet ruimschoots voldoende had! Diekerel verbeeldde zich zeker, dat ze verrukt moestzijn omdat hij notitie van haar nam . Een onbenulligeleelijke fat . Neen, dan keek ze nog liever naar Jacob .Hoe zou 't zijn, droomde ze verder, als zij in zijnnabijheid leef de en ook boerin werd . . . . en zijnvrouw? Altijd den wijden hemel boven je en deonafzienbare velden voor je oogen en de trouweboomen, de paarse hei . . . . Dat was toch heel watantlers dan een eentonig leven in een burgerlijkgezin in de stall . . . . Maar zou dit ook eentonigworden en saai op den dour'?....

Zij schrikte op toen mevrouw Sterck haar vroegof ze thee woo hebben .

Gelukkig, Smit had zijn heil gezocht bij Annie envond daar meer succes. Aan den anderen kant van

43

Pauline zat een zwijgend echtpaar . Hoe zij in dezenkring verdwaald waren geraakt, begrepen zij blijk-baar zelf niet. In het hotel was men gewoon zich eenbeetje vroolijk over hen to makers . Zij sloten zich bijniemand aan en aten ook in een of zonderlijkvertrek .

Levisson was een klein joodje, advocaat in Am-sterdam, met een bleek, schuw gezicht en grootevurige oogen achter een gouden lorgnet . Zij waseen groote, blonde vrouw, zonder uiterlijke be-koring, maar met een zachten, lieven mond en in-telligente oogen . Zij waren pas getrouwd en hungeluk scheen een stralende sf eer om hen heen toweven, die Pauline al eerbiedig had aangevoeld deneersten keer dat zij hem ontmoette. Zij had altijdhooghartig gezwegen, als de anderen spottendspraken over dat „malle ongelijke paar in hun witte-broodsweken" .

Nu voelde zij sterk verlangen iets tegen de jongevrouw to zeggen, die echter, van zoo nabij be •schouwd, niet zoo heel jong meer bleek, zeker weldiep in de dertig . Haar man was veel jonger .

„Wat een mooie gloed daar achter die boomers,"begon Pauline, een beetje verlegen, het gesprek .„Het doet mij denken aan een schilderij van

Daubigny", antwoordde de andere, „vreemd, dat ikaltijd denk aan schilderijen, als ik de natuur be-wonder. Of vreemd is 't eigenlijk niet, want deschilders hebben mij pas geleerd de natuur goed tozien ."

„Dat is de task van de kunstenaars om de men-schen op to voeden," mengde zich nu ook de manin het gesprek, „goede litteratuur bijvoorbeeldmoest ons leeren het levers en de menschen beter to.

„egri~pen . . . .

44

Paulines gezicht leef de op, haar oogen kekenhem gretig aan . Hij sprak door ; blijkbaar inspireer-de hem het jonge, levende meisje ; zijn woorden kooshij goed, warme welsprekendheid tintte zijn rede .

„Dus vindt u dat de schrijvers boeken moetenwaken waar de menschen jets van leeren?" vroegPauline .

„Daar denkt geen enkele goede schrijver aan ; hijdoet niets dan scheppen, levee scheppen, maar zijngeest doordringt die schepping en hoe edeler degeest, hoe edeler het werk. En leeren . . . , leeren. . . .de meeste menschen leeren niets van een boek,omdat ze niet kunnen lezen . . . ."

Zijn vrouw keek hem glimlachend aan . „Wijmogen juf f rouw Valerius hier niet zoo lang houden,man. De anderen zijn al naar binnen gegaan ."

,,He neen, laten we nog wat blijven," vroegPaulientje, „nu is 't hier eindelijk rustig en koel" .

Het was bijna geheel donkey geworden . Alleenaan den westerhemel lag nog een bleekgele gloed,waartegen de boomen donkey leunden . De massieveromp van de kerk achter hen werd omvloeid dooravondduister . De sterren lichtten fijntjes . Een zwaregeur van linden gleed voorbij .

De stilte werd in stukken verdeeld door de stap-pen van enkele voorbijgangers ; terwijl het vagerumoer van het hotel soma aandreef als een golfvan geluid. De torenklok gaf met sprankelendetikjes aan dat er weer een kwartier was verstreken .

„Zullen we den weg nog wat opwandelen?" steldeLevisson voor, „je hebt daar zoo'n heerlijk wijduitzicht over de velden."

Zij stonden op. „Wat is de avoud groot hierbuiten," zei Pauline, „sours denk ik dat er jets heelgroots gebeuren moet, omdat alles zoo wijd is en

45

vol verwachting . Ik zou zoo graag jets groots be-leven."

„Wat bedoel je? een oorlog of een aardbeving?"vroeg hij een beetje spottend .

Pauline stood beteuterd . Toen spraken zij overde Zigeuners . Dien middag was Pauline op de heideeen woonwagen tegengekomen en opeens had hethaar zoo verrukkelijk geleken om zoo'n zwervers-bestaan to leiden, vrij en vol avonturen, telkens inandere streken en ver van alle maatschappelijkeconventies en plichten . . . . Ja, heerlijk leek haarzoo'n levee! Desnoods arm to zijn en slecht, als hetlevee maar groot was!

Zij lachten beiden; de vrouw verteederd, de mangeamuseerd.

„Dat denken alle jonge menschen," zei hij, „datje alleen groot kunt zijn in ongebondenheid en ineen avontuurlijk levee . Dat heb ik ook gedacht ."

„Hoe oud hen je?" vroeg zijn vrouw, Paulientjesschouders zacht omvattend met haar arm .

Pauline, verlegen, bekende haar leef tijd : negen-tien jaar .

Toen zij eindelijk in het hotel terugkwam, liepAnnie haar met een boos gezicht tegemoet. Ookmevrouw Sterck keek strak . „Wat was je daar in-eens druk met die Amsterdamsche joden," zei zemet haar lievige stem .

Pauline voelde zich kregel worden en hield eenuitval met moeite in . Ineens wist zij, niet meer zoo-veel van mevrouw Sterck to houden . De zoetelijkevriendelijkheid die haar eerst had gestreeld voeldezij nu als een aanwendsel ; keurig, maar hinderlijk .

Den volgenden dag schroeide de hitte nog f eller .Pauline was opgestaan na een slapeloozen nachtmet een pijnlijk hamerend hoofd en had getracht to

46

ontbijten; maar ziek van het eten, de menschenluchtin de kamers en het ondraaglijke gepraat van degasten was zij den tuin ingevlucht, in een prieeldat uitzag op de velden en waar een zwakke mor~genwind nog eenige verkoeling bracht .

De Stercks vonden het beter haar thuis to latentzij zetten echter hun autotocht door en Annie, diehalf huilend smeekte bij Pau to mogen blijven,mocht geen kuren hebben en ging mee .

Met een zucht van verlichting zag Pauline heneindelijk vertrekken . Zij wist niet wie van de driehaarnuhetmeest irriteerde : Annie, die haar met eentyrannieke lief de vervolgde, misschien nog wel hetmeest, omdat die haar geen oogenblik vrij lief .Die naieve bewondering -- wat was die dom . Enegoist bleef Annie toch! bedacht zij mokkend. Toentrachtte zij haar gedachten van de menschen ofto trekken. Er kwamen wolken aandrijven in hetstrakke hemelblauw. Wolken waren mooier danmenschen . . . . zij hinderden niet en gleden voor-bij . . . . haakten zich niet vast aan je innerlijkeleven, dat je vrij wilde houden, vrij!

Zij aloof de oogen en dommelde zachtkens in .Toen zij wakker werd, zag de lucht loodblauw. Eeneigenaardig sombere gloed lag over de aarde . Toenrommelde de donder en zag zij 't dreigend flikkerenvan het weerlicht. Een holle, hevige wind joeg aanen stool voorbij, stof en droge blaren meesleependin zijn vaart . Over de velden dreven de schaduwenvan de geweldige wolkgevaarten die zich losmaak-ten, zich stapelden op elkaar en in hun schok werdde knetterende donder geboren .

Vuur f litste telkens tusschen de wolken door eneindelijk vielen de eerste droppels van een zwaren,onstuimigen regen .

4?

Pauline had ademloos toegekeken . In het prieelzat ze met opgetrokken knieen en met wellustvoelde zij de vocht van den ruischenden regen, diebinnenzwiepte.

Drijf nat zou ze hier worden . Maar wat gaf 't?Heerlijk was 't die koele droppels tegen haarwangen en de warmte to voelen of trekken als eengehate, gloeiende hand die zich eindelijk ophef t . . . .

Zij zuchtte van geluk .Den ganschen tijd bleef zij kijken naar de grijze

regenstralen, die op de aarde tot beekjes wer-den, wild wegschietend tusschen de struiken . Hetbruisende geweld van het water vulde haar oorenen haar hersens . Zij voelde zich als een klein kindin een grot, ver van de bewoonde wereld .

Heerlijk, zoo ver van de menschen!Straks moest daar weer gegeten worden en ge-

praat en gegrijnsd. Zij haatte het hotel . Als ze eensniet at vandaag, of later pas .

De regen wend minder zwaar . In den hemel trok-ken de dunner wordende wolkenf loersen op als eengordijn en hier en daar glansde het blauw van eengewasschen hemel .

Toen de droppels nog onregelmatig maar telkensschaarser vielen, stond zij op en liep den tuin uit,den landweg op .

Diep haalde zij adem . Wat rook alles lekker. Vanalle kanten dreven geuren aan op den wind die haaromstuwde .

Zij liep Tangs de akkers naar 't pijnbosch toe . Dedroppels vielen op haar handen en op haar hals . Zijliep met sprongetjes vooruit . Wat was het levenverrukkelijk. Zij glimlachte voor zich heen .

Nu moest er vandaag iets bijzonders gebeuren .Een grout geluk!

48

Zij stood stil . De gedachte aan Louis van Rave-stepn schoot door haar brein . Zij had wel eens meeraan hem gedacht; altijd met een zekere verwarringen sours met dezelf de vlijmend-zoete emotie die zijhad na haar geliefkoosden droom .Zou zij veel, heel veel van hem kunnen

houden? . . . .Ja, maar dan moest't ook heel veel zijn, zoo sterk

en zoo hartstochtelijk, dat 't werd als een brand .Jets heel groots . . . . Van 't kleine en matige en

lauwe had zij een afkeer. In de lief de moest allesgroot zijn!

En daarin zou zij opgaan, verbranden of ver-smelten . . . our herboren to warden in een schooneren gelukkige wereld .Hoe het zou zijn, daarover had zij maar een vaag

begrip. Toch kon zij daaraan denken met zulk eenmateloos verlangen, met zulk een gretig ongeduld,dat het werd tot een haast onverdraaglijke pijn .

Zij vroeg 't zich wel eens of : was zij dan zoo ver-lief d op hem? -- maar tot haar bittere schaamtemoest zij erkennen dat het niet altijd Louis was, dienzij zich in zulke oogenblikken voorstelde . . . . Sourswas 't Stef aan en dan weer Jacob .

Af schuwelijk. Zij wou er niet over denken .

Het werd zoo last eer de Stercks terug kwamen,dat zij maar naar bed ging . Nauwelijks lag zij er in,of zij hoorde de auto aanrazen over den landweg,met galmend hoornsignaal .

Annie kwam een pons later met juichkreten dekamer binnen . Sliep Paulientje nog niet? �, ge-lukkig. Ze moest eens raden wien ze in Arnhem

49

hadden ontmoet en die nu mee was gekomen in hunauto!

„Nou?" vroeg Pauline slaperig.„Louis van Ravesteyn!"Paulines hart begon hevig to kloppen . Zij zweeg .

„Wat leuk," zei ze eindelijk, droog .,,He, wat doe je daar saai over!" vond Annie, „en

hij heef t nog wel zoo naar je gevraagd!"„Ik heb slaap," antwoordde Pauline .Annie kon er niet veel meer uit krijgen . Maar

toen die al lang sliep en rustig ademhaalde, staardePauline met brandende oogen voor zich uit in hetdonkey .

Zou 't een vingerwijzing zijn of louter toeval?Den heelers dag had zij aan hem gedacht en aaniets groots dat er in haar levers zou opengaan .

En nu was hij gekomen . . . .De eerste dagen gingen zij altijd met hun drieen

of vieren uit . Mevrouw Sterck, die door Louis metbijzondere hof f elijkheid werd behandeld, rukte zichvaak los van 't aangename gezelschap der lievedames om met hem en de meisjes to gaan wandelen .Gewoonlijk liep zij dan druk met hem to praten . Zijwas zichtbaar ontstemd als Louis met Paulientjevooruitliep of de aandacht van 't meisje zocht totrekken door zijn ietwat kinderlijke geestigheden .Hij was overigens op zijn best in de vrije natuur .Al wat er nog jongensachtig en onbedorven in hemwas, maakte zich los en zette zich uit onder dezonnewarmte in het wijde, waar de groote windop hem aandreef .

Hij was het verwende kind van rijke ouders,streng orthodox en die hem verveeld hadden methun puriteinsche levensopvatting, terwijl hun per-soonlijkheid toch to onbeduidend was geweest om

5�

blijvenden invloed op hem uit to oef enen . Hun toe-wijding en zwakheid hadden alleen zijn gebrekenontwikkeld.

Hij had zich geestelijk spoedig van hen losge-maakt en hen alleen ontzien omdat zij hem gemaken levensgenot moesten geven door hun zorgen enhun geld. Een gulzige begeerte naar genieten bezathem. Hij was vroeg verlief d op allerlei meisjes, maartelkens was de band verbroken, omdat hij telkensmeende iets nog heerlijkers to ontdekken ; zooalseen kind de pas geplukte bloemen weer last vallenom naar nog mooiere to grijpen .

Op zijn drie en twintigste jaar hij was nog nietof gestudeerd, maar ook niet van plan den graad tohaeen ; studeeren beteekende voor hem alleen eenvrij en genotrijk levee leiden -- maakte hij kennismet een mooi, hysterisch meisje, dat hem niet los-liet en dat hij trouwde . In de vier jaren van zijnhuwelijk voelde hij zich diep rampzalig, want meteen meedoogenlooze tirannie, die aan zijn egoismerukte en trok, drong zij hem haar hartstocht op eneischte zijn gansche aandacht.

Ook had zij aanvallen van zinnelooze drift, ge-volgd door buien van doodelijke melancholic. Einrdelijk werd de toestand onhoudbaar en moest deongelukkige in een sanatorium worden onderge-bracht .

Hij hield uit dit huwelijksavontuur niets dan eenonmetelijk gevoel van verlichting en een dolle be-geerte naar vrijheid en genot .

Zooveel mogelijk van 't levee genieten! hij hader recht op ; het kwam hem toe. En bij elke kleinehindernis op zijn pad voelde hij zich woedend ver-ongelijkt. Zoo beschouwde hij het in die dagen alseen onrecht hem aangedaan, dat mevrouw Sterck

51

hem voortdurend met haar gezelschap verveelde,terwijl hij er naar smachtte om met Paulientje alleento zijn. Hij durf de die lieve dame echter niet tobruskeeren, want zij was bet toch die hem bier hadgebracht en gezorgd had voor zijn logies . Daaren-boven was hij begonnen met haar op eenigszinscourtiseerende manier to behandelen, hof f elijk meteen ietwat verlief d tintje en bet vie! hem nietgemakkelijk die houding ineens to laten varen .Mevrouw Sterck was er zeer gevoelig voor enoverigens . . . . niettegenstaande haar veertig jareneen nog zeer knappe vrouw .

Pauline begreep dat alles vaag en de kleine tegen-zin dien zij voor mevrouw Sterck gevoeld had opden avond dat zij met bet Amsterdamsche echtpaargewandeld had, groeide aan tot haat. Ook tusschenhaar en Annie kwam verkoeling . Annie verborgbet niet, dat zij do! was op Louis ; en dat hij zooweinig notitie van haar nam, weet zij aan Pauline,zij 't zonder woorden . Het bleef alles beslotenbroeien .

Na een week van kille winderigheid en regenging een stralende zonnedag in een lichtgloed, alsPauline zich niet herinnerde ooit gezien to hebben,over de wereld open.

Met een verheerlijkt lachje liep zij, vroeg opge-staan, alleen den landweg op, de zon tegemoet.

Hoe verrukkelijk was die koesterende gloed nade kilheid der vorige dagen. Zij stond bijwijlen stilom to voelen hoe de warmte door al haar poriendrong, hoe zij verzadigd werd van zonnegloed . Entoch wapperde de wind zoo luchtig-f risch, zoo pittigopwekkend haar tegen : zij zou niet onder de hittelijden zooals dien dag voor bet onweer . Diep haaldezij adem en strekte haar armen uit . Hoe bezielend

52

mooi was bet leven en hoe pracbtig alle dingenom haar been! Zij zag de zon uit den diepblauwenbemel neerzijgen op de korenvelden, waar deschoven al stonden, f lambouwen van licbt, ofstreelend gloeien op de belgele lupine, waarvan desterke geur bedwelming bracbt .

Verscheidene keeren bukte zij om eenige stilbloeiende klokjes to plukken, die zij hechtteop haar witte blouse, dicht bij haar hals, die nietverbrandde, altijd bet wonderlijk blank bleef be-bouden. Wel had ze leelijke zomersproeten, dierossige meisjes altijd hebben, in bet gezicbt . Louishad er jets van gezegd gisteravond . . . . hoe jammerbet was, en dat ze meer met een hoed moest loopen .Nu liep zij weer zonder hoed . Het was zoo heer-lijk . . . . en bij vond haar immers toch wel mooi, ookmet die sproeten. Zij lachte . held bij werkelijk heelveel van haar?! . . . .

Peinzend liep zij verder, tot opeens haar oorenbevangen werden door een hoog en jubelend gef luit .

Eerst dacht zij aan een vogel, maar spoedig wiltze : bet moest een mensch zijn. Zij liep voorbij eenbaverveldje, dat dicbt bij een boerenboeve nog on-gemaaid to glinsteren lag . Peppels stonden jets ver-der langs den weg to ruiscben en to glinsteren. Toen,langs de boeve, kwam de f luiter haar tegemoet . Hetwas Louis .

Hij lachte en stak zijn arm door de hare . „Goedenmorgen! ook vroeg op?"

Zij knikte en keek met oogen die durf den en nietdurf den,

„Ga je mee? dien weg op?" vroeg bij, „daar is 'tzoo beerlijk . Daar komen we aan een water, waar-boven ik reigers heb zien vliegen ."

„Ik heb nog niet ontbeten ."

53

„Ik oak niet . Maar wat geeft dat? We loopen zooom., naar de uitspanning van de „Rooie Leeuw" enontbijten daar samen. He, wat zeg je daar van?"

„Stout," zei ze klein-meisjesachtig pruilend . Entoen, stralend en lachend dat al haar tandjes glans-den in de zon tusschen haar roode lippen : „God ja,laten we 't doers! Hoe verrukkelijk!"

Hij drukte haar arm dicht tegen zich aan . „Jebent een gezellige meid," prees hij, „en wat zalmama Sterck boos zijn!" Zij proestten het beidennit en onwillekeurig werd hun gang vlugger, als vanondeugende kinderen, die hard wegloopen van dejuffrouw .„Nu . . . . je vindt haar ondertusschen wat aar-

dig!" pruilde Pauline na een pons.Hij lachte een beetje zelf ingenomen . „Dat be-

grijpt een klein meisje zoo niet." Hij trok haarhand aan zijn lippen. „Niet boos zijn?" vroeg hij .

Zij keek even in zijn donkere, verlief de oogen eneen warme kleur joeg langs haar wangen. Zij trokhaar hand haastig terug .

Zij liepen den ganschen blonden morgen buitenen ontbeten in de dorpsherberg, waar de waardhen aansprak als mijnheer en mevrouw .

Het prikkelende gevoel iets to doers wat eigenlijkniet behoorlijk was, maakte haar opgewonden .

„Wat ben je mooi, Paulientje!" zei hij, haar armnemend, toen zij de herberg uitliepen de heide in .„Ik vind je zoo mooi in de zon, tusschen die paarsehei. Jammer dat je schoenen aanhebt, al zijn 't ookbekoorlijke witte schoentjes met hooge hakjes . . . .hier in de hei moest je eigenlijk met bloote voetenloopen . . .,"

„� ja, heerlijk, wat zou dat heerlijk zijn . Weet

54

je wat, loop wat vooruit, dan zal ik ze uitdoen ."Zij ging aan den rand van het smalle zandweggetjezitten en trok achter zijn rug haar kousen enschoenen uit. En die wonderlijk blanke, mooi ge-vormde voeten in het paars van de hei, ze keek erzelf naar met ontroering . Veel er op loopen konzij niet ; de struikjes deden haar pijn .

Hij gebood haar to gaan zitten en om haar toamuseeren deed hij, jongensachtig overmoedig, dedolste dingen. Hij maakte buitelingen en gymnas-tische toeren ; sterk en lenig . En zij bewonderdehem. Toen, uitgeput, liet hij zich neervallen naasthaar in de hei, onder de ijle schaduw van eenigedennen.

„Waarom trek je je schoenen weer aan?" vroeghij, „last je voetjes nog wat zoo . Ze zijn zoo mooien ik kijk er zoo graag naar. Mooie dingen . . . . o, jeweet niet wat een verrukking het is voor mij . . . , ikleef enkel voor schoonheid," vervolgde hij, eenbeetje rhetorisch en misschien toch ernstig in zijnhalf waar, half aangekweekt enthousiasme .„Kind; geniet er toch van . . . . "„Waarvan?" vroeg zij plagend, „van mijn

voeten?" --Hij lachte en wilde haar grijpen, maar zij had

haar schoenen alweer aan en sprong haastig op .Zij wandelden verder, Tangs allerlei paadjes . Hij

beweerde den weg to weten . Zij dwaalden telkensverder van het dorp af,

Toen Pauline zich ongerust maakte, lachte hij .„Laten we toch genieten," zei hij, „zoo'n dag komtmisschien nooit terug . En jij, meisje, geniet tochvan je jeugd! van de jaren dat je nog een jong, mooimeisje bent. De menschen zijn zoo dom, ze ver-knoeien hue levee door nooit het oogenblik to

55

grijpen . „Jeunes f illettes, prof itez du temps ; lesviolettes se cueillent au printemps," floot hij, haaraanziende met plagend teederen blik .

„Geniet van 't levers....leef, leef, voel toch hoede zon op je lichaam schijnt, hoe koel de wind isin je Karen. Ik weet wel dat er veel ellende isin de wereld en dat er duizenden menschen in demisere zitten . Maar wij helpers ze toch niet doorhier to gaan zitten kniezen en zuur to kijken . Eenvroolijk opgewekt mensch is al een weldaad voor deanderen. Laten we maar vroolijk zijn, Paulientje .We krijgen nooit onze heerlijke jeugd terug!"

Zij lachte, overwonnen . „Maar ze zullen zoo boosop ons zijn, mevrouw en Annie," weif elde zij alleenflog.

„floor eens, daar kunnen wij ons niet aan storen,"zei hij luchtig spottend, „die menschen hebben hunkleine duf f e ideetjes over wat mag en niet mag enze zijn in hun vriendschap tiranniek en veel-eischend; maar is dat voor ons een reden om nietvan dezen dag to prof iteeren? Als je eens wist, hoelang ik er al naar verlangd heb eens eindelijk eenpaar uur met je alleen to zijn . . . . En jij toch ook?"Hij bong zich tot haar over en keek haar aan .

„Louis." Zij overwon haar ontroering en om dieniet to laten merken, zei ze flog eens : „Ik ben bangdat ze erg boos zullen zijn. Wat moeten we toch zeg-gen, als ze ons vragen waar we geweest zijn?"„Dat we verdwaalden . . . . dat is toch heel

natuurlijk. En waar ook. Zijn we dan niet ver-dwaald . . . . uit het park van de conventie in dewildernis van de vrijheid?" Hij genoot van zijnmooien zin. „Heusch, kind, dat moest een menschmeer doers. We laten ons veel to veel opsluitenachter hekjes van vooropgezette meeningen en

Jb

vooroordeelen. Een mensch moet weten to leven endan vooreerst zich niet to veel storen aan dergelijkeonbeduidende conventies . Je moet je uitleven, kind,vrij en krachtig als een boom midden op een vlakte .Dan komen alle eigenschappen van je tot bloei enword je pas een mooi mensch . Maar ze willen je aanalle kanten vastbinden en tegenhouden ."

„Maar is dat dan niet noodig? Antlers doen wetoch to veel slechte dingen?" vroeg zij naief.

„Onzin. Zondigen, 't toegeven aan je begeerten isde eenige manier om ze kwijt to raken. Als je zewegstopt, worden ze hoe langer hoe wilder ensterker en dan vermoorden ze je . Ik heb 't zelfgevoeld . . . ."

Hij dacht aan zijn huwelijk, toen hij de slaaf wasvan zijn vrouw en zijn plicht, neergedrukt door haarveeleischende persoonlijkheid .

Een oogenblik stood hij op 't punt er over tospreken; toen hield hij zich in. Dit kind zou hemmisschien niet begrijpen en dan . . . . spoken op toroepen in dezen zonneschijn . . . . 't zou zondewezen . Nu mocht er alleen maar vreugde bloeien ;hij wilde de bitterheid niet .

Zij waren een heuvel opgeklommen . Aan hunvoeten lag een kleine weide als in een dal, omslotendoor hooggekruinde boomen, die een malvekleurigeschaduw wierpen in den broeienden middag .Paulines oogen zwierven langs den hemel, waar-doorzichtige witte wolken versmolten in het licht .Zij zag in het weitje twee geitjes grazen en vogelsschoten met korte scherpe kreten er over heen .

„Het is wel heerlijk," zei ze eindelijk, peinzend,„om alles van je of to zetten van zorgen en ver-driet en alleen maar to genieten van . . . ."

„Waarvan? . . . . Paulientje . . . . zeg 't me . . . .

57

Waarvan?" Zijn hand lag op haar schouder. Duize-h g shoot zij haar oogen . De vlijmend-zoete ont-roering kwam. Maar in zijn heesche stem voelde zijden hartstocht zoo warm, dat zij schrikte.

„Nu moeten we gaan. Het kan me verder nietsmeer schelen wat je nog zegt, hoor . We moeten nunaar huffs ." -- En met een paar luchtige sprongendaalde zij het pad of naar den grintweg, waar eenhandwijzer hun aangaf dat zij een kilometer van hundorp verwijderd waren .

Hij volgde . Verstoord beet hij zich op de lippen .Was dat kind een volleerde coquette . . . . of was zijenkel bang voor hartstocht?

Even voor zij het hotel bereikten, in de donkertevan de kastanjehaan, sloeg hij opeens, vastbeslotenomzekerheid to hebben,zijn arm om haar schouders .Zoo dwong hij haar tot stilstaan .

„Pau . . . . kijk me aan . . . . je houdt toch ook weleen beetje van me? Of heel veel, heel veel?" Dichthangs haar oor suisde zijn warme adem .

Zij liet zich in zijn armen glijden. Haar hartbonsde of 't zou breken . Maar in een lack van lief dekeek zij hem aan . „Ja," zuchtte zij, „ik houd van je .Maar ga nu mee, toe, laten we nu gaan ."

„Geef me eerst een zoen ." En toen zij weer-streef de : „Je bent toch niet bang voor me?" vroeghij plagend .

In zijn oogen lag een smeekende vraag, waaraanzij niet kon weerstaan. Zij vlijde zich tegen hem aan .Hij nam haar zachte wangen in zijn handen enzoende haar, begeerig .

„Genoeg, genoeg!" riep zij gesmoord en weer liepzij als een vluchtige nymf voor hem uit .

Mevrouw Sterck ontving hen koel, met een blik

58

van scherpe of keuring op Pauline . Zij stood te-midden van de andere hotelgasten, op 't punt deeetzaal binnen to gaan .

Louis had al uit de verte gewuif d met zijn stoken begon, dichterbij, ongedwongen en vroolijk tovertellen van hun wandeling en hoe ze ongelukkigverdwaald waren geraakt. Mevrouw Sterck luisterrde met koele, stekende blikken .

Toen de maaltijd was of geloopen, verzocht zijPauline op kil-bitsen toon haar even naar haarkamer to volgen .Daar overlaadde zij het jonge meisje met de

strengste verwijten . Haar gedrag was schandelijk ;zij bracht haar naam in opspraak ; alle gasten be-schouwden haar als een malloot . Natuurlijk had zijLouis overgehaald een verre wandeling met haaralleen to waken; mevrouw zag nu in wat een ge-vaarlijke coquette Pauline eigenlijk was . . . . f oei,een man zoo aan to halen en vooral een getrouwdman, want hij bleek toch getrouwd, al was zijnvrouw krankzinnig. Wat een voorbeeld voor haarlieve Annie . . . . maar het zou uit zijn! . . . .

Pauline had zich bedwongen . Zij zat een eindvan haar af, schijnbaar lusteloos op een stoel, metof gewend hoof d naar buiten to kijken. Maar haarzenuwen waren gespannen als koorden . Zij trokkenpijnlijk aan haar hersens en aan haar rug en haarnagels boorden zich in haar handpalmen, om nietals razend om zich heen to grijpen en to slaan .

Nu hield zij het niet langer uit . 't Gezicht helwiten strak van drift, met f elle, opengesperde oogenliep ze op mevrouw Sterck toe .

„Wat denkt u wel van me? . . . . wat . . . wat . . . ."stamelde zij, als altijd onmachtig zich to uiten alsze zoo drif tig was ; „omdat u 't niet uit kunt

59

staan . . . . en Annie . . . . dat hij van me houdt . . . .ja . . . . at . . . . at . . . . en t zal uit zijn - weestu gerust! ik ga, ik ga al! Ik ga al!" gilde zij en sloegblind om zich heen . -Mevrouw Sterck had de deur geopend. „En flu

ga je naar bed, begrepen?" siste zij . Van drift wasook haar anders zoo lief gezicht vertrokken .

Pauline stortte de gang in en bereikte ademlooshaar kamer. Daar sloot zij zich op en wierp zich metwoeste snikken op bed .

In machtelooze woede sloeg zij haar vuisten ophet dek en beet als een gewond dier in de lakens .

Dat mensch, dat of schuwelijke mensch had ge-waagd haar to betichten als verleidster en malloot .Zij had haar belachelijk gemaakt - en misschiennog erger! -- bij de andere gasten, zij had haar ge-krenkt en beleedigd en omdat zij een oudere vrouwwas, zou Pauline dat alles moeten slikken. Nooit,nooit, nooit zou zij 't verdragen! Zij haatte haar, zijzou haar kunnen vermoorden met dat lieve, schijn-heilige gezicht en al die lieve dames bij elkaar, diehaar nu zoo uit de hoogte veroordeelen zouden . Zijwilde geen seconde larger blijven in dit of schuwe-lijk hotel. Zij zou telegraf eeren aan moeder dat zethuis kwam, onmiddellijk . . . . Ach God, als haarhoof d maar niet zoo bonsde en haar rug niet ge-broken was van pijn!

Zij kon nauwelijks meer opstaan . . . . Eerst evenrusten, rusten . . . .

Er ginger wilde wervelwinden door haar hoof dvan opgejaagde gedachten en beelden . Aan Louisdacht zij maar vaag . Die heerlijke dag met hem wasals 't smalle, parelgrijze strand, dat door denwoesten vloed van stormgolven bedekt wordt enverdwijnt .

6�

Zij bleef een uur lang verdoof d liggen, zwaar enellendig.

Toen werd er aan de deur getikt .Pauline wilde niet hooren . Het tikken herhaalde

zich en toen zij eindelijk opstond, hoorde zij Anniesstem :

„Pau, doe toch open, je moet me opendoen, ikhen zoo bedroefd; ik vind 't zoo afschuwelijk.„voor je .

Zij draaide den sleutel om, en Annie kwam bin-nen. Haar gezicht was rood en gezwollen van hethuilen. Zij vie! Pauline om den hall en snikte alseen kind .

Onmiddellijk werd Pauline kalm. Zij suste Annieen liet haar zitten .

„� Pau, hoe vreeselijk, hoe vreeselijk dat Mamazoo boos op je is . Nu moet je morgen weg . �, waar-om heb je ook zoo gek gedaan?"

„Gek gedaan? hoe bedoel je? Jullie doen net of't een schande is om een eind met een vriend togaan wandelen ." --

„Dat kan je toch niet doen! Je weet toch, datde menschen daarover beginners to praten . En Louisis een getrouwd man . Mama heef t gelijk," snikteAnnie, „ze heeft't me uitgelegd . Zoolang zijn vrouwleef t, mag hij immers niet hertrouwen . Pau, wemogen niet aan hem denken . We worden onge-lukkig. Wij moeten . . . . "

Hier wachtte zij even. Pauline had, nu bijnageheel bedaard, naar haar geluisterd . Och, Anniedeed haar werkelijk leed. Het kind had een ge-voelige les gehad van Mama! Verliefd op een ge-trouwd man! Neen, daar stood een hekje. Anniemoest dat gevoel maar uitrukken en 't zou ookbest gaan. Een beetje geduld maar ; dan ging ze

61

wel houden van een anderen man, een dien ze welkon trouwen. Zij verbaasde zich even over de haastcynische manier waarop zij over Annie oordeelde .Maar Louis had haar al veel geleerd .„Heusch, Pan," vervolgde Annie, ,,we moeten

toch denken aan onze toekomst. Zoo'n man is nietsvoor ons. Je moet voorzichtig zijn met hem . . . ."

„Ja, ja zeker hoor," suste Pauline met een inner-lijken spot, die de andere voorbijging, „maar Annie,mask je toch niet voor zoo'n kleinigheid vanstreek."Toen Annie zich gewasschen en verkleed had,

bleef Pauline weer alleen . Zij wilde niet benedenkomen ; „Je moet me maar excuseeren, ik hebhoofdpijn," zei ze kort .Annie begreep het. Het was voor Pan nu niet

bepaald prettig de anderen to ontmoeten .Annie had haar wat eten op de kamer gebracht

en vertelde dat ze met haar moeder en eenigeanderen een wandeling ging makers . Zij vertelde erniet bij, dat Louis ook van de partij zou zijn . Me-vrouw Sterck had hem heel gauw vergeven . Hijbezat een zekere charme, waartegen zij niet bestandwas .

Daarenboven . . . . hij was een man - dat dieneemt als een meisje zich aanbiedt . . . . nietsnatuurlijker dan dat! Pauline bleef de meest be-rispelijke in deze zaak . Een meisje waarin zij zichhelaas treurig vergist had!

. . . . Het werd donkey. Pauline was bij het raamgaan zitten. De zoete avondlucht gleed naar binnen .Tusschen de linden blonk een zwoele, gele maan .Toen was het of er iets in haar openbrak. Zij legde

62

haar armen op het vensterkozijn en haar hoof d zonkdaarop neer. Tranen welders warm en welig in haaroogen. Zij wilt niet meer of het droefhei I was ofgeluk waarom zij schreide .

Toen hoorde zij beneden heel zacht, maar heelduidelijk haar naam. Het was Louis . Hij stood in hetdiffuse maanlicht en wenkte haar .

„Ja, ik kom," riep zij gesmoord. Haastig sprongzij de deur nit, de trappers af. Er was niemand opden weg. Hij greep haar arm en zij liepen snel eenzijpad in laggs de velden, waar de maan als eenwonder alleen scheen to levers .

Zij stonden stil, beiden tegelijk . Haar armen knel-den zich om hem heen, haar mood kuste zijn mood .„Louis, Louis," f luisterde zij wild, „ik houd alleenvan jou . . . . ontzaglijk, ontzaglijk veel!"

„Lief kind . . . . " Van verrukking trilde hij onderhaar hartstochtelijke zoenen . Het kind, dat eerstzoo bang was geweest voor zijn kus!

„Maar Pautje . . . . kind . . . . stil nu . . . . ik hebje geroepen, omdat we of scheid moeten nemen .Heusch, mevrouw Sterck heef t gelijk, we mogenelkaar niet meer ziem Ik ga morgen weg . . . . "

„Stll, stll . . . . dat of schuwelijke mensch . Heef t zejou ook de les gelezen - Maar het kan me nietsschelen, hoor je dat? Niets, niets! ik weet alles, ikweet dat je me niet trouwen kunt, maar ik wil ookniet trouwen -- jou wil ik, jou! ik kan zonder jonniet meer levers . � God, Louis als je eens wist hoeik gesmacht heb naar dit groote, dit ontzaglijke inmijn levee. . . . "

Haar oogen zwierven over het maanbeschenenland, waar op den achtergrond donkey en vol ge-heim de bosschen lagers . ,,We zijn alleen, God zijgedankt! Nooit wil ik meer onder de menschen .

63

Neem me mee, mee naar 't buitenland, waar jemaar wilt. 'k Zal overal met je meegaan ."

„Pau . . . . Paulientje ." Hij streelde het hoofdjedat aan zijn schouders lag, met een glimlach, ver-teederd en gelukkig .

„Mijn heerlijk, lief kind, mijn mooi lief meisje .Wat hen je prachtig als je zoo wild bent . Geef menog een zoen . . . . en nog een." Hij voelde hetbevende, tengere lichaam dicht aan zijn borst, zijnlippen konden niet scheiden . . . .

Hij zou volmaakt gelukkig zijn geweest, als nieteen vage onrust hem had benauwd .

Dat ging toch zoo maar niet! Zij was een kind ;hij mocht geen ploertenstreek begaan. Maar dade-lijk schoof hij die gedachte van zich of . Genieten,genieten van het oogenblik! Had hij niet dezen zelf-den morgen die wijsheid aan haar verkondigd? . . . .

HOOFDSTUK III.

D EN volgenden dag werd Louis in de autovan de Sterck's naar Arnhem gebracht .Pauline ging met den ochtendtrein naarden Haag. Zij had hem, na hun korte

wandeling in den avond, niet meer gesproken. Hijhad of scheid van haar genomen met een zacht ge-fluisterd: „Tot weerziens in den Haag!"

Zij ging nu alleen naar het station, dat nog eenkwartier loopen van het hotel lag . Beslist had zijer zich tegen verzet dat Annie haar zou brengen .Doch toen zij een eindje den landweg op was ge-gaan, werd zij ingehaald door den Amsterdamschenadvocaat en zijn vrouw.

„Mogen wij je brengen?" vroeg mevrouw Levis-

64

son vriendelijk, „geef je valies maar aan mijn man ."Pauline voelde zich blozen. Hoe lomp was zij

tegen die menschen geweest, die zij zonder of scheidhad willen verlaten! Kon zij nu maar jets vinden,jets hartelijks . . . .Mevrouw praatte ongedwongen door over bet

mooie weer en dat ze 't trof voor de lange rein naarden Haag en meneer maakte een grapje over betzware valies dat eigenlijk niet zwaar was .

Mild stroomde bun goedbeid door Paulines wrok-kend hart. En opeens wilt zij ook : deze menschenbegrepen de lief de en aan hen zou zij alles kunnenvertellen. Zij begon, eerst vrij duidelijk, daarna ingebroken zinnen, hakkelend van emotie en drift .

Het echtpaar zweeg en keek elkaar aan met eenbezorgden blik over Paulines hoof dje heen .

Zij hadden van Louis geen gunstigen indruk ge-kregen .

„En wat nu?" vroeg mevrouw Levisson, Paulineshand vattend .

„Wel, heel eenvoudig, we houden van elkaar, me-vrouw, dan moeten we maar naar Brussel of Parijs,als we in den Haag niet kunnen blijven."

Heel eenvoudig noemt ze dat, dacht Levisson meteen innerlijken glimlach . Met de kordaatheid vaneen jong kind, dat niets weet van bet leven, werdendie woorden als een triumf kreet uitgestooten .

Zij zagen haar aan met bewondering en angst.Nu waren zij 't kleine station genaderd . Zij

brachten haar op 't perron, waar zij op en neerliepen, in of wachting van den trein .

Emma Levisson keek Pauline telkens aan, alswilde zij nog jets zeggen. Zoo dadelijk moest zij ditkind laten gaan, dat zij als in een visioen zag neer-storten in een grijze vallei van leed . Angstig keken

65

haar oogen den horizon af, als our een machtigwoord to vinden, dat redden kon . Zij vond metedan: „Je moeder, Paulientje . Vertel haar alles . Enlater, als je raad of hulp noodig hebt, denk je danaan ons?"

De trein ratelde aan en stood na zwaar geweldvoor hen stil. Zij sloeg in een impulsieve beweginghaar armen our 't meisje heen en kuste haar innig,verscheidene malen .

„Hier is ons adres, Paulientje," zei nu ook Levis-son, „vergeet ons niet" .

Zij voelde de tranen in haar oogen komen en koneen oogenblik mete zien . „Dank u, dank u," stamel-de zij, „goeie menschen, lieve . . . . dank u".

Lang waif den zij haar na, het kleine joodje metde schrandere oogen en de blonde vrouw met denvriendelijken mood .

Het eerste uur zat zij als versuf t in den trein .Haar bezwijmde gedachten lagen onmachtig neer .Sours richtte er zich eene op en trachtte haar tobenaderen, maar vie! weer neer, verdoof d .

Toen eindelijk, na Utrecht - zij zat nu in eenminder voile coupe en er kwam ook wat ruimtein haar hoof d, begon zij geregeld na to denken . Tochbleef het meer droomen dan denken . . . . Droomenover een toekomst met Louis - beiden vrij in eenvreemd land, in het voile genot van hun lief de,elkaar omvattend en begrijpend . . . . een leven vanschoonheid en ontroering, in zooveel mogelijk-heden, met zooveel sterke en teedere nuanceering,dat het haar duizelde bij het bedenken .

Schoonheid, kunst, het raadselachtige leven . . . .Louis moest het haar alles leeren, zooals hij haaral zooveel geleerd had . Hij scheen we! machtig veelto weten! en hoe goed kon hij de woorden vinden,Zondaresje 3

66

hoe f ijn en intelligent was zijn inzicht, ook in demenschen. Hoe goed had hij de Stercks gezien enbeoordeeld. Annie b .v., Annie, die ze niet had ge-kend, of schoon't een vriendinnetje van haar heette,voordat Louis haar de oogen geopend had . Welhad ze Armies domme bewondering, die alles mooien lief van Pautje vond, vervelend en hinderlijk ge-vonden, maar nu zag zij haar pas zooals ze was : eenconventioneel opgevoed meisje met een schuchte-ren geest, die niets persoonlijks had, zich gaarnevoegde naar een sterkere, maar die in haar jaloeziealle bewondering voor die sterkere vriendin hadverloren in verbitterd egoisme . Al verzette zij zichtegen haar moeders begrippen, zij kon er niet tegenop, zij werd er toch door overwonnen: Annie wasvan de ordelijke, f atsoenlijke maatschappij en zou erzich nooit los van kunnen makers!

Een kreet van trots en opstand schoot los in haarhart, maar werd met moeite op haar lippen terug~gehouden. Zij, Pauline, zou 't wel kunnen, waar heteen groot, een machtig gevoel betrof, waar het goldde groote lief de! Zij sloot even de oogen met eenverheerlijkt lachje . Alles, alles zou zij trotseeren,en iedereen! Vechten zou zij er voor en met harts-tocht en met genot! Hoe heerlijk zou 't zijn hem danlater in de armen to houden, ver en verlaten vanallen die haar uit onwil of bezorgdheid haddentegengehouden, waaraan zij zich onstuimig had ont-worsteld, en als hij haar innig en ontroerd danktevoor haar offer hem gebracht, hoe zou ze hem dankussen in opperste zaligheid en hem verzekeren dathet haar niets gekost had, niets, want dat zij hemlief had en alleen die lief de voortaan van waardewas in haar levers.... „Louis," f luisterde zij stilvoor zich heen . . . . en zij voelde zich doorzongen

6?

van zulk van zulk een jubelend geluk, dat zij nietmeer begrijpen kon waarom zij zich zoo boos hadgemaakt op mevrouw Sterck . Wat kwamen de men-schen er op aan i . . . .

Zoo druk hielden die voorstellingen haar bezig,dat zij het Haagsche station al waren binnenge-stoomd, voordat zij er zich van bewust was .

Ida kwam haar halen . Pauline zag dadelijk ophet bleeke gezichtje van haar zuster, dat mevrouwSterck al naar huffs geschreven had ; dat 1 da wist .'t Mensch had er geen gras over laten groeien ; ex-presse bestelling natuurlijk ; -- zeker bang datPauline anders de zaak verkeerd zou voorstellen .Zij bedacht het met een weer even opvlammendedrift. Toen schudde zij trotsch-overmoedig 't hoof d.Wat kon 't haar schelen! Ida vroeg met een vlakkestem naar allerlei kleinigheden ; Pauline ant-woordde nauwelijks . Zij wandelden naar huffs, en ophet eind spraken zij geen van beiden .

„Hoe is vader?" vroeg Pauline opeens .„Vader . . . . weet nog niets," antwoordde Ida

haastig, „maar Pau . . . . moeder heeft zoo'n ver-driet!" Een snik trilde in haar keel . Pauline haaldedrif tig haar schouders op .

Dien middag eindelijk alleen met moeder, barsttezij los . Een stroom van woorden verbrak de span-ning, die tusschen haar had gestaan en die Paulinehad geeerbiedigd, om vader . Moeder had stil ge-luisterd .

Haar verstandige blauwe oogen keken Paulinevast aan, diep onderzoekend .

„Ik geloof je, kind," zei ze eindelijk. „Toen ikmevrouw Stercks brief gelezen had, vanochtend,was ik bang . . . . ik dacht dat de schuld aan joulag

maar toch waren daar dingen in, die me

68

hinderden. Zij had er niet zoo'n drukte van moetenmakers in het hotel ; misschien had dan niemand ietsgemerkt. En ze had je al eerder moeten raden omvoorzichtig met hem to zijn . . . ."

„Och moeder, begrijpt u dat dan niet? Ze wasjaloersch . . . . ze kon't niet uitstaan dat Louis . . . ."

„Kind, praat toch geen onzin ."„Onzin? . . . . 't is waar! Ze f lirtte met hem . . . .

belachelijk . . . . en Annie . . . . Annie was ook aljaloersch . . . . maar wat kan 't me schelen . Het lastme nu koud ."

Moeder streeld', haar gloeiend hoof d .„En wat is er nu eigenlijk met Louis?" vroeg zij

zacht. Pauline had enkel over de uiterlijke gebeur-tenissen gesproken .

„Met Louis? . . . . Moeder!"„Zeg 't me maar, kind ."„� God, moeder, ik houd zoo dol van hem

en hij van mij!" Zij verborg haar hoof d in haararmen op tafel en durf de in een plotselinge ver-legenheid haar moeder niet in de oogen to zien.Maar toen de stilte bleef hangers, angstig en druk-kend, wierp zij met een ruk haar hoof d achteroveren zag haar aan met schitterende oogen . De roodelippen trilden in haar witte, gespannen gezicht . ,,Wezijn van elkaar, voortaan! we kunnen niet anders,"bracht ze voort, met een zucht .

De moeder zweeg nog altijd. Zij begreep hoe ge-vaarlijk hier ieder woord moest werken .

„Daar zullen we later nog wel eens over praten,Pau. Het is niet zoo eenvoudig als je denkt . Ik zaler nog maar niets over aan vader zeggen."„Neen."„Het zal hem to veel opwinden . Wij weten ook

niet . . . . hoe die Louis . . . . "

69

Zij zwegen . In de kamer waar de tuindeuren open-stonden, drong het verlief d tjilpen door van vogelsen het lachen van een heel jong kind . bog enblauw zag Pauline den hemel stralen hovers het zon-nige tuintje, waar dieproode geraniums gloeiden .

„Moeder!" en zij kuste haar hartstochtelijk,„moeder, ik hen zoo gelukkig! U kept hem niet, uweet niet . . . . hij is zoo . . . . zoo . . . ." Zij verwardezich en wist geen tref f end woord to vinden .

„Ik wil hem leeren kennen, Pau . Je begrijpt we!dat 't moet . . . . in de allereerste plaats wil ik hemkennen. Ga nu maar weer naar Ida . Ga een eindjemet haar wandelen. Zij heef t 't deze laatste wekenin huffs zoo saai gehad . Doe je 't?

„Ja. Och moeder, wat hen je toch lief ." Innigdrukte haar mood zich tegen haar moeders Wang .„Lieve schat ."

De moeder bleef alleen en stood op . Het was ofer duisternis vie! in de kamer, toen Paulientje wasgegaan. Zij streek zich met de hand over het voor-hoof d en zette zich toen, als ware zij doodelijk ver •moeid, in een leunstoel neer . Angst keek haar ears ;het was of die dreigde in alle hoeken van de kamer .

Hoe moest dit vender gaan? Telkens weer nieuwezorgen en telkens zwaarder. Was het nog niet ge-noeg? . . . . Zij hijgde even. Paulientje . . . . hetmooie, hartstochtelijke kind, waarvoor zij altijdangstig was; waarvan zij altijd met wondere in-tuitie de moeilijke natuur begrepen had, met alhaar mogelijkheden . Heimelijk had zij dit kind hetlief ste . . . . vaak had zij 't zich verweten. Maar 'tlief ste kind, het meest-bezorgd-bewaakte, moesteens alleen gaan . . . . �, dat zij helpers kon! Inbittere zorg wrong zij de handers .

Toen, als een genade, vie! het haar in ; waar zij

7�

zou moeten wijken, daar bleef toch God! God zouhaar kinderen niet verlaten, ook niet als zij eenssterven moest . Devotelijk bong zij 't hoof d op degevouwen handen .

Pauline leef de in of wachting nu . Met elke post-bezorging moest zij haar ontroering bedwingen .Nooit was er jets bij voor haar. �, waarom schreefhij niet? - Zij zweeg erover tegen moeder, en toendeze een keer, als terloops, aan haar vroeg : „Hoelang zou van Ravesteyn in Arnhem blijven?" ant-woordde zij stug: „Ik weet 't niet . Zijn moederwoont daar ." Verder ging haar gesprek niet ; maarzij voelde het wantrouwen van haar moeder en 'tstak haar, in het hart . De jubelende geluksmomentenwerden zeldzaam ; drif tig, smartelijk verlangen,schreiende onrust, twijf el en ten slotte een rade-looze angst kwamen haar folteren. Overdag was 'tnog to dragen : in den zonneschijn (want 't was mooiweer, alle dagen) in wandelen, f ietsen, zwemmen,lachen met Ida, wood zij zich op tot vreugde . Maar's avonds kwam het andere . . . . en 's nachts lag zijurea to woelen in 't warme bed, weerlooze proofvan angst en wanhoop .

Als Louis met haar gespeeld had?! Hij hield tochwel van haar . . ., hoe had hij haar gekust! . . . . Zijb.egreep niet wat hem kon weerhouden .

En als hij ziek was? - Maar zij durf de hem nietschrijven, wilt zijn adres niet eens . Alle vermoedensen plannen drongen zich in haar brein op elkaar in .Het werd een vormlooze, niet to ontwarren knoop .

Een warme middag . Ida en Pau hadden gezwom-

?1

men . Het was een matig genoegen geweest ; hetzeewater was zoo heet, het strand zoo schel, demenschen in Scheveningen zoo leelijk, zoo plat-leelijk . . . . Niets was er mooi geweest . Alleen maarzwaar, zwaar en verdrietig . Het leven onbegrijpelijk.

„Thuis toch beter," vond Ida .„Thuis beter!" Pauline lachte schel . Zij zaten in

de eetkamer bij het raam aan de straat, daar was 'tde koelste plek in huffs . Wandelaars liepen langs,loom van de hitte . De tram gierde voorbij, daverenden schellend . Allen klonk harder, wreeder vandaag .

„Ja, 't is hier zalig," ging zij voort, Ida koel spot-tend aanziend . Hevigen lust kreeg zij opeens, haarzachte, passieve zusje to plagen . Als kind had zij diebuien ook gehad. Zij herinnerde zich eens een Zon-dagmiddag op de kinderkamer, toen zij Ida hadvastgebonden en als teen razende om haar heenhad gedanst . . . . met Ida's kapotte pop .

Ja, wreed kon ze zijn . . . . maar waarom niet?Waren anderen niet wreed voor haar? Ze was nueenmaal niet zacht en lief - zou 't wel nooitworden!

„Vied je niet dat we alleen van hel veranderdzijn?" vroeg ze koeltjes ; ,,in Scheveningen wasof schuwelijk, nou ja, die menschen zijn ons ten-minste vreemd - maar hier! Heb je ons gezineigenlijk wel ooit goed bekeken, kind? Jij leef t zooin je droomerijen - wat weet je eigenlijk van onsof ? Daar heb je in de eerste plaats vader ; hij iszenuwziek, dat is al erg genoeg - maar 't errsteis wel dat hij ons allemaal daarvan heef t meege-geven . . . . mij in de eerste plaats . En jij - jij bentto zwak en to tobberig . Ben is al net als hij zelfwat zal hij ooit bereiken? Nu hij gezakt is voor zijneindexamen, is alle f ut er uit. Hij ligt maar lui to

72

rooken, voert nets meer uit en loopt de meisjes naen wat voor meisjes! gemeene sletten . . . ."

„Pau!" Ida keek haar aan, strakwit. Bang werdze voor haar zusje, want zoo hard en groot stondende paarsblauwe oogen en als sprak ze hardop inden droom, zoo vreemd klonken haar woorden .„Pau - in godsnaam . . . . en hoe weet je dat?"

„Ik weet meer dingen dan jij! ik heb hem welgezien . . . . ach, ik verwijt 't hem niet. Hij kan't misschien niet helpen . Het heele jaar heef t hijzich geweld moeten aandoen - nu breekt het los.Als hij nu maar een wil had - kracht om to leven!maar hij kan nets. Willy is nog de normaalste .Maar Hedwig, die is er misschien het ergste aan toe .Wat we van haar beleven zullen? die eindigt in eengekkenhuis of . . . . in de goot . . . ."

„Pau! schei uit! Je weet niet wat je doetje martelt me . . . . denk je dat ik 't niet zie,

evengoed als jij! maar zwijg dan toch, zwijg!"In hef tige snikken sloeg Ida haar hoof d op taf el .

Nu brak 't in Pauline . Zij knielde naast haar zusjeneer .

„Stil nu . . . . stll," f luisterde zij, „ik ben ellendig,ik was zoo ellendig, daarom moest ik een ander pijndoen. Ach Iedje, Iedje . . . ." Zij schreiden samen .Toen stond Pauline op. Er werd gebeld. „De

post," zei Ida snikkend . Pauline vloog naar de voor-deur. Er was een brief van Louis .

„Lieve Paulientje," las zij, „je moet niet boosop me zijn, dat ik in zoo lang nets van me liethooren. Het was geen onhartelijkheid van memaar . . . . wijsheid. Nu moet je niet verwonderdkijken en ook niet verontwaardigd met die mooiedonkerpaarse oogen van je en ook niet drif tig wor-

?3

den, maar kind, probeeren om eens heel verstandigna to denken. Ik moet beginners met to zeggen datik erg onvoorzichtig hen geweest daarbuiten en datik 't mezelf niet kan vergeven . Want ik ben werke-lijk heel innig veel van je gaan houden en ik voelflu, dat ik je een heel slechten dienst heb bewezendoor je dat to toonen . Want ik hen geen vrij mandie een jong meisje het hof kan makers, om haar totrouwen. Ik weet wel, ja, ik zal 't nooit vergeten,zoo prachtig vond ik't van je! -. dat je gezegd hebthoe je dat niets kon schelen en dat je bereid bentoveral met me mee to gaan, maar werkelijk, kind,als man van eer mag ik zoo'n offer niet aannemen .Dan zou ik een ploertenstreek hegaan. LievePaulientje, laten we wat er achter ons ligt, be-schouwen als een heerlijke idylle, waarvan ik intensgenoten heb en die ik nooit zal vergeten, maar latenwij er nooit meer over spreken . Hoe moeilijk hetmij ook valt mijn lief, heerlijk meisje to moetenopgeven, ik kan niet anders - het is mijn plicht .

Behoud een mooie herinnering aan onze ont-moeting --- vooral aan dien eenen, heerlijken dagop de hei -- en vergeef je armen vriend

LOUIS."

Zwijgend stak Pauline den brief in haar zak .Tegen Ida, die haar in de grootste spanning hadzien lezen, zei ze enkel : „Hij komt niet meer".

Den heelers middag bleef ze stil . Maar dien avondklaagde zij over hoof dpijn en wilde vroeg naar bed .Toen moeder haar een glas limonade kwam

brengen, lag zij met pijnlijk droge oogen voor zichuit to staren .

Moeder kwam naast haar zitten. Het was nog nietdonkey. Zij kon het gezicht van haar kind nog zien .

74

„Mag ik den brief ook lezen, Pau?" vroeg zezacht .

Pauline haalde hem onder haar kussen to voor-schijn en reikte hem zwijgend over .

De moeder las aandachtig. Zij ging bij het vensterstaan, om beter licht to hebben . Toen ze klaar wasmet lezen, zette zij zich weer naast het bed .

„Het is heel verstandig en goed van hem," zei zeen streek over het dikke roode haar dat achteloosbrandde op 't kussen, „ik ben blij dat hij verstan-dig is ."

Pauline hief zich op, met een ruk . Haar oogenf litsten vuur, haar mood verwrong zich . „verstan-dig!" riep zij, „verstandig! of schuwelijk is u metuw verstand, ik wil niet verstandig zijn en dood-ongelukkig worden . . . . alleen . . . . o God, alleen,alleen, zonder hem . . . . ongelukkig!"

Haar snikken barstten uit haar keel . Zij trappeldemet haar beenen onder het dunne dek, haar vingersgrepen in haar hemd en scheurden het borduursel .

„Nu moet je kalm zijn!" Moeders stem klonk vasten bevelend. In die momenten ging er een krachtvan haar uit, waarvan Pauline altijd den invloedonderging .

„� God, moeder, ik verlang zoo naar hem!"„Het is je eerste groote verdriet . Het helpt niet

of je je ook verzet . Je moet het leeren . kind, je toschikken. Wij moeten 't alien leeren."

Toen liet zij haar alleen . Paulientje huilde wild,huilde zich moe en uitgeput en eindelijk sliep zijvast in, den slaap van een kind, dat den heelen dagverdriet gehad heef t, maar dat verzinkt in dieptenvan onbewustheid.

De herf st ging voorbij ; eerst de warmere dagen

75

met veel goudkleur en roode blaren, gloeiend oof t,dampige morgens en stralende dagen ; daarna dekille regens, 't vochtige druilweer en de somberheidvan 't telkens sneller kortende licht . Pauline wiltniet hoe zij de waken doorkwam . Zij was thuis af-wisselend stil-gelaten en triest of ongeduldig prik-kelbaar en onverdrageijk gespannen.

Moeder wilde dat zij beweging nam en uren liepzij nu met Ida door het Bosch, den kant van Was-senaar uit of in de duinen bij Scheveningen . Zij hadIda geheel in vertrouwen genomen en het zusjevoelde de meest uiteenloopende stemmingen ge-stadig met haar mee . Zelve had zij nooit iets gehaddat op een lief desgeschiedenis leek en het scheenhaar ondenkbaar dat zij het ooit zou hebben; maarPau . . . . ! het was als las zij een boek; maar allesleef de nu heviger en ook dichter bij haar .Van moeder had zij de opdracht gekregen

Paulientje to kalmeeren en er vooral voor to wakendat zij geen dwaasheden deed door Louis toschrijven of naar hem toe to gaan . Zij vond de op-dracht interessant en ook wel vleiend, maar in haarhart wist ze heel zeker, dat, mocht haar zusje ooitneiging daartoe gevoelen, zij, Ida, er toch machte-loos bij zou staan .

De eerste dagen na de ontvangst van Louis' briefhad Pauline er bitter aan getwijf eld of hij wel ooitiets van lief de voor haar gekend had . Zij voeldezich gekrenkt, het grief de haar scherp dat hij zoogemakkelijk afstand van haar kon doen . Voor al hetandere was zij doof. Toen had Ida eens zacht ge-zegd: „Maar als hij nu zelf eens erg verdriet heeft" .Het was langzaam in haar doorgesijpeld en wektehaar verteederd medelijden, tegelijk met een wee-moedige vreugde om tijdelijk verloren zekerheid .

76

Toch kwamen de buien van twijf el en argwaan nogdikwijls terug . . . .

Het ergst waren nog de uren van verlangen. Ach,dat zij zoo ver waren van elkaar, dat zij niets meerwilt van zijn leven! . . . . Dan kon zij het uitsnikkenin wild verdriet ; bestond er voor haar niets meerden een zwarte, oneindige weg van verdriet, wearalles haar trok near zijn beeld, vaag oplichtend inde verte.

Zou zij hem ooit ontmoeten? . . . .Telkens stelde zij zich voor hoe het gebeuren zou :

in de tram, op straat of in het Bosch . Eens datze alleen een avondwandeling maakte langs hetKanaal, waarover de schemering al haar grijzebleekheid legde, was het haar of in de wijkendeverten vreemde tooverlanden zich uitstrekten, diehaar lokkend, dwingend riepen : Daar zou hetzijn . . . . dear zou zij hem ontmoeten in een zalig-heid zoo bedwelmend, dat zij zou bezwijmen vangeluk . . . .

Zij tuurde en tuurde . . . . tot er tranen schotenin haar oogen en de lichtjes van de lantaarns alsvochtige sterren dansten .

Een anderen keer, op het strand, zag zij een manaankomen die in de verte op hem leek en was zij alsvastgeworteld in het zand blijven staan. Nog hoordezij de dof f e dreuning van de zee en het ijle waaienvan wind om haar hoof d . . . . De schreeuwende te-leurstelling toen zij haar vergissing bemerkt had enalles voorbij was - het drif tige ongeduld en derauwe snikken die zich persten uit haar keel . . . .

Heel dikwijls verbeeldde zij zich dat zij in detram of in een winkel hem had zien staan, maar na

77

dien keer aan 't strand was haar sceptisch verstandde sterkste .

Tot op een zekeren dag het toch gebeurde en toennog onverwachts. Zij was op een stillen October-avond met haar zusje Hedwig uitgegaan om inr

koopen to doen voor moeder. Hedwig had loopenlachen en stoeien. Zij waren bij uitzondering goedgeweest met elkaar ; Hedwig kon vroolijk zijn, mee-sleepend vroolijk, met dolle uitvallen ; zij zou weleen geestig meisje worden. Haar rap f iguurtje, lenigen funk, zag Pauline voor 't eerst als mooi; deblonde vlechten dansten wild om het f ijnblo-zende gezichtje. Wie weet wordt ze later demooiste van ons allen, bemijmerde Pauline . Zijvoelde jets van verteedering en ook van deernisvoor 't zusje, iets wat ze zich zelve nog nietverklaren kon .

Toen, bij bet licbt van een lantaarn aan den over-kant van de straa.t, zag zij hem plotseling gaan . Hijliep alleen en langzaam, starend voor zich ujt . Dooreen blinde macht gedreven, stak Pauline de straatover en riep zijn naam . Hij bleef staan en schrikte .Toen grepen bun handen elkaar en zonk haar blikin zijn oogen .

„Louis!"„Pautje . . . . kind . . . ." Zijn vingers beef den . Een

lath kwam aarzelend op zijn donkey gezicht . „Jij,jij . . . . " f luisterde hij enkel ; en lief de sprong op,onweerboudbaar.

Hedwig, nieuwsgierig, was naderbij gekomen . Zijkeek hem aan met haar brutale oogen .

,,Is dat je zusje?" vroeg hij ; „kom, we gaan metons drieen een eindje - mag ik in 't midden?" enhij stak zijn arm door dien van Paulientje .

„Toe Hedwig," zei ze zenuwachtig, „ga jij naar

78

huffs, zeg dat ik dadelijk kom . Ik moet meneer vanRavesteyn nog even spreken ."

Hedwig, slues, keek haar aan, met een f likkeringin haar oogen .

„Goed hoor," zei ze luchtig en sprong weg .Nu waren zij alleen .„Louis, eindelijk, eindelijk!" zuchtte zij heesch

aan zijn schouder, „ik heb zoo lang gewacht . . . . enik wist niet eens waar je was, in Arnhem of hier .Louis, mijn lieveling . . . . en dan die brief . . . ."Haar stem bleef steken .

,,Was je er erg van onder den indruk?" vroeghij zacht plagend ; maar zijn stem beef de van ont-roering .

„Hoe kon je dat schrijven?" klaagde zij .„Maar ik kon en mocht toch niet anders! wat

zouden je ouders wel zeggen? Heb je 't hunverteld?"

„Aan moeder, ja. Moeder vond je natuurlijk heelverstandig na dien brief, maar ik kan niet ver-standig zijn. Louis, ach, laten we even het Boschinloopen, hier op straat kunnen we niet praten ."„Goed." Hij hield haar vingertjes in zijn handen

en kneep ze vast, , ;Mijn lieve Pautje, mijn meisje ."„Mijn schat." Haar adem ging Tangs zijn wang,

zoo dicht liepen ze naast elkaar .In het Bosch, duister en kil, want een motregen

zeef de neer uit duistere avondlucht, was het een-zaam. Zij gingen zitten op een bank. Er kwamniemand voorbij . Er was alleen het kleine geruischen getikkel van regen op dorre bladen . Hij trok haardicht aan zijn hart . Zijn hand lag om haar borst,onder haar arm, haar hoof d zonk neer aan zijnwang. „Lief ste," riep zij gesmoord, „o, als je eenswist hoe ik naar je verlangd heb!"

79

Hij zoende haar oogen ; zijn lippen beef den .„Pautje, kind, ik kon toch niet anders en ik magnog .niet anders. 1k mag je toch niet ongelukkigmakers," trachtte hij zich nog to weren .„Ongelukkig!" kreet zij, „maar ik ben onge-

lukkig, als je me alleen last en nooit meer aan medenkt en niet meer van me houdt! 1k wil alles, allesliever dan iou niet to hebben . . . ."Zijn weerstand ging verloren in haar warme,

wilde omhelzing, in de gloeiing van haar verlief deoogen, in de zachte zwelling van haar lippen, dietelkens vroegen, begeerig, naar zijn kus . . . .

Hoe kon hij daartegen strijden? Was 't niet on-menschelijk? Werd niet het onmogelijke van hemgevergd? Want nooit nog was hij zelf zoo diep ver-lief d geweest . . . .

Toen liet hij alle gedachten schieten en gaf zichover, met wellus t .

„Nu moet ik naar huffs ." Zij zuchtte pijnlijk dewoorden nit .„Nu al? Pan, wij zitten hier pas en nu

nu we elkaar toch ontmoeten . . . . kind, wacht nogeven, geef me nog even je lieve lippen . . . ."

„Neen, Louis, toe -- laten we nu gaan. Brengme naar huffs . 1k mag moeder niet zoo lang latenwachten. En ik wil ook niet . . . . achter haar rug . . .ik wil haar alles vertellen ."

„Moedig kind . . . . dappere schat! Maar dan isalles voorbij -- want je begrijpt, je ouders zullenalles doers om ons to scheiden."

„lk laat me niet van je scheiden. Wat kunnenze doers? Ze kunnen me toch niet opsluiten?" vroegzij lachend; „wees maar niet bang, ik kom bij je!"Zij sloot zijn mood met een zoen . Hartstochtelijk

8�

knelde hij haar aan zijn borst . „Mijn lief ste . . . .mijn lief ste . . . ." stamelde hij, „o, als 't eens kongebeuren! Wij samen weg, naar Parijs, samen ge-nieten . . . ."

Hij drong nog eens, onstuimig, zijn lippen op haarmood.

Maar zij voelde al een vreemde moeheid. „Kom,"zei ze, „wij moeten gaan, Louis".

Moeder, in hevigen angst, wachtte haar op . Hed-wig had er niet van kunnen zwijgen.

Pauline, kort en beslist, verklaarde dat er nietsaan to doen was : Louis en zij, ze hielden van elkaar .Niets zou hen scheiden .

Het was al last in den avond en moeder wildeniets bederven door onmiddellijken tegenstand . Zijliet Pauline naar bed gaan, maar zat zelve, ver-twijf eld, tot diep in den nacht to denken. Den vol-genden morgen schreef zij Louis een brief je om hemeen onderhoud to verzoeken .

Hij kwam nog dienzelf den middag . Hij deed nietdruk of overdreven, zooals zij gevreesd had. Zijvoelde wel zijn oprechte spijt om eigen zwakheiden ook zijn verlief dheid ried zij echt . Zij smeektehem sterk to blijven en Paulientje niets meer vanzich to laten hooren . Hij antwoordde : „Ik kan 't uniet beloven ."

Toen bleef zij verslagen zitten . Hij zag 'taarzelde -- maar ging zonder verder een woord .

Eindelijk sprak zij ook met haar man . Zij had eenlang gesprek met hem .

Pauline hoorde de hooge, opgewonden stem van

81

hear vader. Zij stood op de gang en kneep hearvingers wit. „En toch geef t 't niets, geef t 't allemaalniets . . . ." zei ze f luisterend voor zich heen . „Wijlaten ons niet scheiden, door niemand . . . ."

Moeder reisde near Arnhem om mevrouw vanRavesteyn over hear zoon to spreken . Het angstig-brave menschje, nog hulpeloozer na den dood vanhear man, twee jaar geleden, schrikte hevig en konvan ontroering hear gedachten niet meer besturen .Maar zooveel begreep moeder we! : van invloed opLouis was hier geen sprake . Hij was zijn eigen heer,bezat zijn vaderlijk erf deel en deed wet hij verkoos .

Er volgden drukkende dagen . De atmosf eer hingzwaar in huffs . 't Was of Pauline er niets vanvoelde. Zij leef de alleen maar voor Louis, smachttenear de uren dat zij hem zien kon -- heimeiijk ofin het openbaar. Vat de anderen hear ook ver-weten, welke bedreigingen hear vader hear ook na-zond, zij speelde roekeloos hear spel .

Met de zusjes was zij vriendelijk maar afwezig .Met hear vader hoog en koud .

Wat kon hij voelen van wet zij voelde? Hij waseen hinderlijke vreemde - niet meer. De eenigeom wie zij leed, was hear oeder. Maar moedwilligzette zij die deernis van zich af .

Op een donkeren wintermorgen in December,heel vroeg, stood een auto voor de deur stil .

Zij sliepen allen nog in huffs, behalve Paulientje .Zij had het signaal gehoord en sloop near beneden .Zij was gereed . Een valies Meld ze in de hand . Voor-zichtig deed zij de voordeur open . Louis' gezichtglimlachte hear tegen uit het neergelaten portier-raam. Vlug wipte zij in 't rijtuig en in een dolleomhelzing reden zij weg .

HOOFDSTUK IV .

N de groote hall van een Parijsch hotel, waar't electrisch licht al brandde, of schoon de zonbuiten scheen, zaten zij thee to drinkers. Tel-

'kens zoef den de glazen draaideuren open omnieuwe gasten binnen to laten . Onder palmen enoleanders zaten opvallend sierlijke dames en heerenaan kleine taf eltjes . De muziek van een Hon-gaarsch strijkje vloog met dolle buien door de zaal,overgolf d door het geroezemoes van de menschen .

Pauline zat, dicht naast Louis, als een kind inde comedie zit -- to kijken .

Hij genoot van haar verrukking .Alles had zij heerlijk gevonden : de rein, het twee-

daagsch verblijf in Brussel, waar ze in een roes vangenot geleef d hadden, en nu het groote, wonder-lijke Parijs .

„Lief je, waar kijk je naar?" vroeg hij .„Zie eens, Louis, wat heef t die vrouw een

vreemde oogen. Maar wat staat die hoed haarmooi."

„Je wou er zeker ook wel zoo een hebben?" Hijkeek haar plagend en verlief d in de oogen.

,,Louis . . . . ik heb 't zoo heerlijk bij je . . . . jebent zoo lief voor mij."

„En iii dan? . . . . Kijk me eens goed aan. Je benttoch wel echt gelukkig?"

„Waarom vraag je dat?" vroeg zij, even verlegen,„omdat ik vanmorgen . . . ."

„Ja . . . . vanmorgen was je toch een beetje be-droefd."

„Dat komt omdat ik aan moeder dacht . Maar nuben ik weer goed -- nu ik moeders brief heb ." Eneven gleden haar vingers in de mof om to voelen ofze 't couvert nog had . Lieve moeder. De tranenkwamen weer. Louis zag 't .

83

„Nu niet huilen, lief ste," smeekte hij, „toe drinkje thee, dan gaat 't over ."

Zij dronk gehoorzaam en glimlachte hem toe .„Ik boil niet omdat ik verdriet heb," zei ze na eenpoosje, „maar omdat ik 't zoo naar vind dat ikmoeder verdriet doe . . . ."

„Dat komt dan toch wel op 't zelfde neer," ant-woordde hij een beetje ongeduldig, „je moet er flumaar niet meer aan denken . Daar is toch niets aanto doen. Of wil je weer terug?"

Hij keek haar glimlachend aan, triomf antelijkzeker van haar liefde .

Haar oogen kregen den diepen schitterglans, dienhij zoo liefhad . „Nooit, nooit meer," zei ze ge-smoord hartstochtelijk.

„Mijn eigen lief ste ." Hij nam haar hand en kustedie. ,,We hebben 't zoo wel heel goed samen, he .Had je gedacht dat 't zoo heerlijk zoo zijn?"

„Neen . . . . ik had 't me zoo niet gedacht . . . . "antwoordde ze peinzend. Toen, met een lieven glim-lach: „Ik wist nog niet dat je zooveel van elkaarkunt houden ."

Stil zaten zij nu bij elkaar met ineengestrengeldevingers. De muziek en 't geroezemoes om hen beenstuwden als eentonig druischende golven om buneilandje van gelukzaligheid . Het was vooral Paulinedie wegzonk in die stemming . Louis bleef nuchter-der en verlangde na een pons weer naar ver-andering .

„Zullen we straks nog een eindje gaan loopen?"vroeg hij, ,,of hen je moe?"

„Wel een beetje . We hebben zoo gedraaf d," gaf zijtoe,,,hetheeleLouvre . . . als ik er nog aan denk . . .''

„Het was zoo mooi! Ik moest je dat toch latenzien. Het is waar dat je meer belangstelling hebt

84

getoond voor 't andere Louvre, de modemaga-zijnen", plaagde hij.

,,He, Louis."„Nu ja . . . . daar hen je mooi voor en elegant om

van toilet to houden . Ik zou je niet graag anderehebben, hoor . Maar zie je, schilderkunst . . . ."

Louis poseerde graag voor kunstkenner en hadhaar dien morgen een snort verhandeling gehoudenover de impressionisten en luministen, waarvan zijniets had begrepen .

„Ja,'t was wel mooi, maar zoo overweldigend . Jemoet denken, ik hen nog zoo dom in die dingen ."

„Ja, dom hen je . . . . behalve in . . . . " hij f luister-de haar wat in 't nor. Zij kleurde diep . Toen gaf hijhaar een kus, achter haar groote mof, die ze juisthield voor 't gezicht .

„Due je gaat liever niet mee uit. Na 't diner dan .Ik begrijp niet," ging hij voort, ongedurig kijkendnaar de binnenkomende gasten, „waar Willy Maesblijft. Hij zou one toch komen opzoeken ."

Een van de eerste dagen al waren zij Maestegen het lijf geloopen, Louis' besten vriend, die inParijs woonde, stof verzamelend voor een nieuwenrealistischen roman, zooals hij vertelde .

De eerste oogenblikken hadden zij alle drie ver-legenheid gekend, vooral Pauline. Zij had voor 'teerst de scheeve verhouding gevoeld, waarin zijvoortaan tegenover de menschen leven zou . MaarWllly Maes, correct en tactvol, had haar dadelijkaangesproken ale mevrouw van Ravesteyn enscheen hiermee de zaak ale of gedaan to beschouwen .Hij had een brief van Louis gekregen, die hem vol-komen op de hoogte had gebracht .

,,Had je hem maar eens to eten gevraagd", zeiPauline nu .

85

,,Vat? bier? Kindje,'t is bier zoo peperduur . Wemoeten ook langzamerhand naar jets goedkoopersuitzien. Ik had juist aan hem willen vragen of hijniet een goed en billijk appartement voor ons wist ."

Pauline zweeg . Als Louis over geld begon, voeldezij altijd jets onbehaaglijks, ja benauwends. Zijkostte hem veel geld! Vergeef s drong zij zich opdat 't toch heel natuurlijk was . Als ze getrouwdwaren, zouden zijn uitgaven toch ook verdubbeldzijn en zou hij ook onbevangen over geld moltenpraten. Het hielp niets of zij 't zich verweet : zijvond jets onaangenaams, ja grievends in die ge-sprekken. Zij trachtte 't to vergeten en er niet meerop to letten, maar verscheidene keeren had zij alopgemerkt dat 't geld een groote rol speelde in zijnleven en dat hij er eigenlijk met moeite of stand vandeed. Hij wilde genieten, zooveel mogelijk genietenen zonder geld grog dat nu eenmaal niet . Maar om't welt to geven aan een ander . . . . Zij herinnerdezich pijnlijk precies de eerste teleurstelling, die haarverkild had en verdrietig gestemd een ganschendag. Zij liepen samen in Brussel en een arm kreupelmeisje had hen huilend gevraagd brief kaarten vanhaar to koopen. „Ik wil ze niet hebben," had hijkortaf geantwoord. „Och, geef haar wat, Louis,"had Pauline smeekend gevraagd . Maar hij had betkind op zij geduwd. „Als je begint to geven," hadhij gezegd, „zou je bier gauw arm zijn" . -- Had hijmisschien toch spijt gevoeld, maar was 't zijn prin-cipe? . . . . Zij kon bet niet vergeten .

. . . . Juist toen zij aan tafel wilden gaan, ver-scheen Willy Macs . Hij was opgehouden, had al veeleerder willen komen. Hij bong zich over Pauline

86

heen om haar een zwierigen handkus to geven ; zijzag neer op zijn zorgvuldig gescheiden blond haar .Toen hij haar aankeek, viel het haar op, dat hijeen vrouwelijk f ijn gezicht had. Hij was gladge-schoren, had geen wenkbrauwen, matblauwe oogenen een zwakken mood .Wllly inviteerde hen beiden om met hem to

gaan dineeren in een klein restaurant quartierMontmartre. „Het is er niet zoo imposant als hier,"zei hij, „maar veel aardiger, omdat je er allemaalartiesten tegenkomt. --"

Pauline ging zich verkleeden en de heeren bleveneen pons alleen .

„Wat is ze verdomd mooi," zei Willy na een pool .Louis glimlachte ijdel .„Ja, en ze is lief," zei hij, „ik ben wel een boff erd .

Niet veel meisjes van onzen stand zouden 't ge-waagd hebben . . . ."

„Och, dat weet ik niet," vond Willy, „'t is netzoo goed een waag voor jou" .

„Ja," zei Louis, „ik zit er aan vast . . . . maar ikwil niet anders, ik ben dol op haar" .

„Taut mieux," zei Willy droog . Zij spraken overandere dingen tot Pauline weer binnen kwam enzij togen op weg. Louis drukte onder het gaan innighaar arm tegen den zijnen . Hij kreeg een ellendiggevoel van schaamte over het gesprek met Willy .Het leek hem nu ploertig zoo over haar gesprokento hebben; het ontheiligde hun lief de . Maar onge-lukkig was hij nu eenmaal zoo : hij kon er niet tegenop, tegen dien toon van zijn vrienden ; hij deeddadelijk mee .

In het restaurant was 't zoo vol, dat zij nauwe-

87

lijks een plaatsje konden krijgen . Keliners botstentegen hen aan, beladen met schotels en borders . Aan't eind van de zaal, die grooter leek door de velewandspiegels, maar die slechts een veertigtal men-schen kon bergen, stood de caissiere en lachte meteenige heeren die groene en roode likeuren dron-ken. Willy Maes wierp haar een vragenden blik toeen zij liet onmiddellijk een taf eltje inruimen voorhen drieen. Zij scheen hier wel de rol van eigenaresto spelen. Pauline keek lang naar haar: zij was eenknappe, slanke vrouw, geheel in 't zwart . Recht entrotsch stood de blanke hall op het lenige lichaam .Simpel en strak lag het gitzwarte haar om de slapenin twee glimmende bandeaux . De blauwe oogenwaren strak en ernstig en bleven zoo, al lachte demood uitbundig . Zij was bleek en had die matte,doorzichtige tint, die Parijsche vrouwen hebben, alsze zelden of nooit in de buitenlucht komen . Handigen funk regelde zij het geld met de kellners ; haarbewegingen waren beslist en sierlijk .Nu begon Pauline ook de andere gasten op to

semen. Het was een heel antler publiek dan in hungroote hotel in de Rue de Rivoli . Hier zag zij ookopvallende toilettes, maar van een goedkooper luxeen driester gedragen . Vreemd stakes daartegen ofde eenvoudige zwarte japonnetjes van enkele midi-nettes ; het slordige en armoedige toilet van eenpaar meisjes - schilderesjes, volgens Willy Maesen de kleeding der manners. Deze waren meestalien in korte f luweelen buizen of in kale conf ectie-pakjes met extravagante dassen .

„Veel rijkdom is hier niet," zei Willy glimlachendom haar verwonderde oogen, toes zij ook een mon-teur of mecanicien in zijn bestof to pilowpak zagenaanzitten met zijn vrouw, in valsche weelde opge-

88

smukt. „Maar't is hier zoo grappig om die contras-ten. En kijk eens, daar zit Chose, je weet we!, vande beroemde sonnetten uit de Revue bleue ." Hijwees hun enkele beroemdheden aan . Noch Pauline,noch Louis hadden die namen ooit gehoord . Louisverborg zijn onkunde zorgvuldig en knikte maarmet een blik van verstandhouding . „Ah zoo, ja-we! . . . . heel interessant ." Willy moest hem maargoed op de hoogte brengen . Litteratuur, heerlijk!Vooral de f ransche. Louis las enorm veel, ook vande jongeren.

Zij praatten druk over Andre Gide en Suares endaartusschen door over de gasten . Telkens moestPauline lathers om een opmerking van Willy overeen nieuweling die binnenkwam . Hij kon wel rackiemand karakteriseeren .

Tegen het eind van 't diner begon hij over zijnroman. Voor een derde was hij er nu mee klaar,maar hij was op een dood punt gekomen . Ver-duiveld lastig, zoo'n groot ding, daar hadden zenatuurlijk geen begrip van . Gelukkig dat hij genoegmateriaal had. Het lag hier maar voor't grijpen. Enwat ze in Holland zouden opkijken, als hij eindelijkmet het ding voor den dag kwam! Het was geenjongejuffrouwenkost . Sakkerloot, hij zag de ge-zichten al van die brave Hollanders . Zijn eigenf amilie zou verstomd staan. Trouwens, daar was hijal lang in 't verdomhoekje . Hij leef de niet bepaaldals een nionnik . . . .

Pauline keek hem nieuwsgierig aan . Was dit nueen schrijver? De wijn en haar bewondering wondershem op en hij begon hoe langer hoe schetterigerto praten. Er kwamen slordige lijnen in zijn gezicht .

Louis keek toe en luisterde met een verstrooidenglimlach .

�7

„Zeg," onderbrak hij hem plotseling, „wat eenknap wijf is die caissiere" .

Willy schrok. Zijn oogen gingen schuw den kantuit van de vrouw aan het buffet . Zij lette sterk opLouis .

„Laten we nu opstaan . . . . we zitten al zoo lang,"zei hij zenuwachtig .

Hij rekende af; „loopen jullie vast vooruit," ver-zocht hij . Pauline en Louis verlieten het restaurant,gingen de straat op en neer. Het duurde eenigeminuten voor Willy weer bij hen was .

Zij stonden nu weldra op den boulevard, en weerkreeg Pauline de sensatie die zij al eens meer hadondervonden deze dagen: opgenomen to worden ineen stroom van f el, intens levee en daarin, be-dwelmd, even haar bewustzijn to verliezen .

De schel verlichte winkels met hue opdringerigekleuren, het bonte, onmogelijk to volgen gewemelvan menschen op de trottoirs, het gedruisch en ge-raas van rijtuigen, vrachtkarren, auto's en omnibus-sen, het lachen en schreeuwen, roepen en joelen,het nooit ophoudende lawaai van een reusachtigestad drong zich telkens met geweld aan haar op envermoeide haar zenuwen, maakte haar triest .

„Heb je slaap?" vroeg Louis, toen ze al lang stilaan zijn arm hing.

„Een beetje moe ."„Wil je naar 't hotel?" -- Zij brachten haar in een

half open rijtuig . De koude nachtlucht deed haargood .

„Vied je 't erg naar, als Willy en ik nog eenpoosje beneden blijven praten en een poesjedrinken?"

Zij schudde 't hoof d. „Welneen hoor, ik kan bestalleen naar boven ."

9�

En voor 't eerst sedert acht dagen klom zij alleennaar haar kamer, waar zij zich langzaam begon toontkleeden .Even voor zij de gordijnen had laten zakken, had

zij naar buiten gekeken. Over de donkere tuinender Tuilerieen blonk een rosse gloed aan den hemelvan de lichten der stad . Gedempt klonk het gedreunvan paardehoeven en het geratel van wielen over't asphalt . In de Rue de Rivoli was 't niet zoodruk meer. Alle beweging en geluid schenen desavonds door de groote boulevards to wordenopgezogen .

Nu was zij alleen in de groote stille kamer, als ineen bekleede door . Het licht sprankelde helder over't lichtgebloemde tapijt en de glanzende meubels .Ze had haar mantel al uit en talmde wat .

Opeens, midden in de kamer, overviel haar eenangst. Wat was zij alleen . Alleen in die stille kamer.Haar adem ging speller, zij werd benauwd, als hadiemand haar willen wurgen .

God, wat was dat? Waarom sprong die kast op-eens vooruit?

Onzin, dacht ze, en ging zitten .Ze moest flu kalm zijn . Werd ze bang? en waar-

voor? . . . . Haar hart klopte wild. Ze zou wel willenschreeuwen van angst . Ach Louis! . . . . waarom liethij haar alleen?! Louis! . . . . maar opeens leek dienaam een ijle, onwezenlijke klank. Wat beteekendehet voor haar? Louis . . . . Louis . . . . Was hij geenvreemde -- kende zij hem eigenlijk we!'? . . . . Maardan was zij met een vreemde weggegaan, weg vanhuffs, weg van haar land? -- Krankzinnig was 't,zinneloos! Wat had zij dan gedaan?!

De kamer draaide. Zij greep met stuurlooze han-den in het wijde . . . .

91

Zij vie! op 't bed, waar zij vlak naast stond enbleef liggen, met duizelend hoof d . En daar zag zijopeens het ouderlijk huffs, haar eigen kamer enmoeder voor haar bed, moeder die haar drif ten enangsten altijd kalmeerde . . . .

„Moeder!" en zij greep naar den brief .Nog eens las zij de trieste en lieve woorden :

„Vader is ziek, mijn kind, ik zit naast zijn bed . Jevertrek heef t hem zeer aangegrepen . Hoe ik mevoel zal ik je maar niet schrijven . Vader wil je naamniet meer hooren. Ik kan nergens aan denken danaan jou. Als je maar gelukkig wordt -- ach, danzal ik erin berusten en deze lief de zegenen . Godgeve dat ik mij angstig mask voor niets . Voor mij isde zonde tegen de maatschappij de ergste niet . . . ."

Haar tranen dropen over 't papier . Zij kon nietverder lezen .

Toen Louis weer boven kwam lag ze in bed tohuilen.

„Wat is er, kindje?" vroeg hij bezorgd.Onstuimig wierp zij zich in zijn armen . „Louis,

ach Louis, last me toch nooit meer alleen! ik waszoo bang, zoo bang . . . ."

„Maar vrouwtje, wat is dat nu" suste ijen trok haar tegen zich aan, ,,is ze dan zoo'n heelklein meisje, dat ze niet een oogenblikje alleen kanzijn?" -- Hij kuste haar bij het oor .

Beschaamd liet zij het hoof d hangen .„Ik was zoo bang," zei ze nog eens, „ik dacht in

eens, dat je . . . . nooit meer terug zou komen!"Hartstochtelijk barstten haar snikken los .

„Maar kindje, domme meid -- wat een gekheid!Stil nu, stil ." Hij wiegde haar als een kind . Als eengeurige vracht vie! haar dikke haar over zijn borst .

92

Zij bedaarde nu. „Zul je me nooit in densteek laten, nooit?" vroeg ze, hem aanziende, zoodringend, dat hij verwonderd en eenigszins be-schaamd haar aan zijn hart trok ; nog inniger haarkuste .

„Wat ben je toch een klein, klein meisje," zei hij,„verbeeld je dat ik mijn schat, 't liefste wat ik heb,in den steek zou laten. Is dat waarschijnlijk?"en hij zoende haar in haar hale, op haar borst, overalwaar zijn lippen maar gleden . Zij scheen flu eindelijkgerustgesteld.

Toen kleedde hij zich haastig uit en in het donkey,naast haar onder de dekens glijdend, greep hij haarvast in zijn armen .

„flier ben ik immers, ik ben van jou," f luisterdehij, „nooit mag je meer bang zijn, nooit zoo jetsleelijks van me denken. Want van niemand houd ikzooveel ale van mijn kleine Pau, mijn eigen lievevrouwtje."

Zij snikte nog even, maar 't was van gelukzalig-heid.

Nooit hadden zij elkaar zoo lief ale dien nacht .

Een paar dagen later hadden zij al een apparte-ment gehuurd in een schilderachtige, hellende straatvan 't Montmartre-kwartier. Het waren vier kamersen een keukentje, op de tweede verdieping . Aanden anderen karat van hun palier woonde eenweduwe met een dochtertje van twaalf jaar . Datwaren hun naaste buren in het groote, dichtbe-volkte huffs. Pauline had ze even gezien, toen zij hetappartement kwamen bekijken en vooral het kind,een blond, tenger meisje, had haar wel sympathiekgeleken. De concierge zei : het waren nette men-schen. Louis had dadelijk voor de kamers gevoeld ;

93

zij waren niet groot, maar licht en vroolijk en deprijs was matig .

Zij gingen er dadelijk op uit om de noodigemeubels to koopen en dit was een nieuwe vreugdevoor Pauline om met Louis hun eigen tehuis in torichten. Want op den dour was het hotel toch onge-zellig ; nu hadden zij hun eigen kamers, waarmee zijmochten doen wat zij wilden. Pauline hield vooralvan de zitkamer, vanwaar zij naar beneden konzien op straat . Louis had daar eenige antiekemeubels neer laten zetten, met hier en daar kleurigelappen. Het zag er uit als een schildersatelier . Erhingen litho's en prenten, bij antiquairs voor luttelef ranken gekocht. Hij had een bijzondere gave ommooie dingen voor weinig geld to koopen . Hij wiltook echt antiek van namaak to onderscheiden,kende de waarde van bibelots en meubels, taxeerdegewoonlijk goed hun ouderdom en herkomst . Hijleerde het ook aan Pauline, gaf haar al pratende lesin kunstgeschiedenis, sprak over de verschillendestijlen en plastische en andere kunsten .

Zij was vol aandacht, maar dan opeens kon zeniet meer luisteren.

„Nu heb ik genoeg van je kunstgeschiedenis, pro-fessor! 1k kan 't niet helpen, maar ik vind den stijlvan je neus veel mooier dan elken anderen!" konze kinderlijk plagend zeggen ; en dan lachte hij enkuste haar lieve roode lippen, die ze dadelijk toe-stak tot een zoen . Nooit was hij zoo verlief d geweesten zoo gelukkig .

Des morgens, na een vroolijk ontbijt, waaraan zijstoeiden als kinderen, trokken zij samen de stad in,omdat er nog altijd iets aan hun huishouden ont-brak, en omdat het zoo heerlijk was to slenterendoor 't volle, schilderachtige Parijs .

94

Ook moest de „professor" zijn leerlinge toch aan-schouwelijk onderwijs geven en haar de gebouwenen schilderijen laten zien, waarover hij 's avondspraatte .

Louis genoot er van dat zij zoo weinig wist, zooonbevangen en naief tegenover de dingen stood .Sours raakte hij wel eens in verwarring, want dankon ze een opmerking waken, rack en logisch, dieniet paste in zijn theorieen .

Zijn lessen waren ook niet altijd even duidelijken gemakkelijk to volgen, want methodisch ge-studeerd had hij natuurlijk niet . Zij kon hem veelvragen, waarop hij geen antwoord wist. Dan wender maar gekust . --

De eerste dagen dineerden zij in verschillenderestaurants . Maar dat begon to vervelen en Louisvond 't ook duur; nu kookte Pauline zelf. Zij washandig en wilt zich to redden. Van haar buurvrouw,madame Hirsch, leerde zij de smakelijke Franschekeuken, waar Louis op gesteld was .

Madame Hirsch was een nog jonge, wel knappevrouw, tenger en elegant. Zij verf de zlch, maarPauline merkte dat pas later. Zij was beminnelijk,behulpzaam en toch een beetje gereserveerd .Pauline had haar toevallig op het palier ontm .oet,toen zij met een pannetje in de hand op de werk-vrouw stood to wachten. Zij hadden eenige vrien-delijke woorden gewisseld ; madame Hirsch hadhaar een goeden raad gegeven, Pauine had haarverlegen-lief bedankt en sedert dien was de toe-nadering gekomen . Het kleine meisje, Annette,kwam een paar keer met haar moeder wee en dik-wijls zaten zij nu 's middags in Paulines keukentjeto babbelen. Eerst ging pet portend en stootend :Paulines Fransch was een onbeholpen school-

95

f ransch ; maar langzamerhand vlotte het beter. MetAnnette praatte zij het lief st . Zij had nooit bizondervan kinderen gehouden : flu trof en boeide haar debekoring van dit gracelijke kind, tenger en blond alseen f eetje, met eigenaardige, lichtgrijze oogen,waarin de pupil soma inkromp tot een stipje enandere keeren zich verwijdde en verdiepte met eenwonderlijken gloed . Annette ging naar de meisjes-school in de buurt, altijd gebracht en gehaald doorde zorgzame moeder. Verder ging haar leventje een-tonig en eenzaam voorbij met haar poppen en haarboeken. Zij kweekte plantjes en was extatisch ver-rukt, toen Pauline haar eens een bloeiend rozelaar-tje meebracht.

Louis en Pauline zaten veel thuis . Nu zij nietmeer in de stad gingen eten, zagen zij Willy Maesheel weinig. Een paar keer had hij hen opgezocht,maar bleef weg, daar hij nooit werd uitgenoodigd .

Zij hadden geen behoef to aan anderen. Louis liepnog we! eens nit, een straatje om, als Pau aan 'twerk was, maar altijd kwam hij eerder terug, dan zijverwacht had .

Dan stormde hij de trappen op, het keukentjein, waar zij in een donkey huishoudschort met eenrimpeltje van aandacht tusschen de oogen met ijverstond to koken .

„Schat, schat, ik houd't niet uit zonder jou! Allesen overal is 't vervelend als iii niet bij me bent ."

Hij omhelsde haar onstuimig, dat de pollepel haarnit de handen vie! en drukte haar mond dicht meteen zoen als zij wilde protesteeren .

„Gekke jongen, last me! Ben jij nu een man vandertig jaar? Een gamin, een gamin!" plaagde zij enkeek in zijn donkere, streelende oogen .

„Mijn liefste Lou, wat zijn we toch gelukkig ."

96

Zijn jongensachtige vroolijkheid, zijn uitbundigenthousiasme, wel heel snel gedoofd, maar op 'toogenblik echt, zijn levenslust en zijn blijde ge-nieten van haar geluk, zij had het alles zoo lief .

Nooit was hij ook zoo goed geweest ; zoo vol zorgen teederheid voor haar; bedwingend zijn onge-durigheid, zijn prikkelbaar humeur bij kleine tegen-vallers, intoomend zijn egoisme, dat brutaal endringend altijd het eerst begon to eischen voorzichzelf.

Wat er aan idealisme en dichterlijkheid in hemlag, ontbloeide in deze lief de. Des avonds, als zijbijeen zaten in hun kamer, onder den stillen lampe-schijn, las hij haar gedichten voor en voelden beidendezelf de ontroering van schoonheid. Dan was 't ofzij elkaar daarna nog liever hadden, nog dieper hunwezens zich drongen tot elkaar. Pauline was, meerdan voor plastische kunsten, gevoelig voor poezie .Met een enkelen regel, rhythmisch en schoon vanklank, kon zij gelukkig zijn ; zij herhaalde dien ver-scheidene keeren zacht voor zich heen en sliep ermee in .

Sours, voor zij naar bed gingen, sloegen zij devensters open en zagen neer op de groote, verlichtestad, die aan hun voeten lag. Dof en verward ennooit to eindigen scheen het rumoer dat naar henopsteeg. Parijs lag daar, ontzaglijk en vol geheimen,even lokkend en even gevaarlijk als 't leven zelf.Dan knelden zij elkander vast in de armen en voel-den zich veilig dicht bij elkaar.

En als zij opkeken naar den duisteren hemel,waar f lauwtjes sterren glansden, dan kwam de tril-ling van het oneindige in hun leven en voelde Pau-line zich groot worden en vervuld van een wonder-bare goedheid .

Zondaresje 4

97

Waarom het zoo niet bleef, zij wisten het geenvan beiden; geen van beiden kon zich herinnerenwanneer de Baling begon . Eerst was het een vageonlust geweest, een vaag verdriet, een lichte prikke-ling van de zenuwen, die moeilijk werd bedwongen ;een ongeduld Bat zich uitte in haastige woorden enBat bij den ander een gevoel naliet van miskenning .Louis was to zwak en to ongedurig ; niet in staatlang een groot gevoel to dragen; zijn natuur riepom verandering; hij werd moe van deze lief de .Pauline ondervond hiervan den terugslag ; zij

voelde het als een pijn, die kwam en ging enbrandde haar in 't hart, Bat Louis aan haar nietgenoeg had voor altijd ; Bat er momenten kwamenBat haar liefde hem verveelde ; Bat zijn wezen zichof trok van het hare .

In die oogenblikken was het of een wijde, ijs-koude verlatenheid zich om haar uitstrekte, ofLouis van haar of dreef om nooit meer terug tokomen. Als er Ban weer dagen kwamen van her-nieuwde innigheid, kon zij niet meer begrijpenwaarom zij zich zoo radeloos eenzaam had gevoeld .

Toch kwamen die momenten terug, met telkenskorter tusschenpoozen .

Ook begon zij Louis met scherper oogen to zien .Eerst had zij ze of geweerd, die schennende ge-dachten, die haar lief ste durf den ontleden, nuchteren wreed. Maar zij kon ze niet meer tegenhouden . . .

In Februari werd zij ziek . Influenza, constateerdehet modieuse doktertje, Bat Louis had laten ont-bieden.

De eerste dagen was Louis vol zorg en lief de-volle aandacht geweest. Toen begon het hem to ver-velen. Hij liet aan de werkvrouw en aan madameHirsch, die zich welwillend aanbood, de verdere

98

verpleging over en kwam een paar keer per dageven kijken. Pauline begreep bet heel goed en dronger op aan, dat hij eens uit zou gaan, veel in delucht, om zelf niet ziek to worden . Maar toen hijhaar raad al to gewillig volgde en ook den heelenavond uitbleef, kwam een grievende teleurstellinghaar verdrieten. De koorts was eindelijk wegge-bleven, maar zij voelde zich nog zwak en haarzenuwen riepen in de eenzaamheid geweldigeschrikbeelden op. Naamlooze angsten grepen haaraan, waar zij alleen in bed lag, bij bet dansendeschijnsel van een flauw olielampje . Dan schreide zijwanhopig in haar kussens en scheen alle geluk voorgoed gebroken, aan scherven op den grond . Eneens, toen Louis haar zoo vond en zwijgend-stug ge-weigerd had haar to troosten, was hun eerste wildetwist ontstaan. Wit van drift hadden zij elkanderaangekeken. Hoe zij later getracht hadden in tranenen kussen alles to doen verdrinken, bet bleef endreef herhaaldelijk boven .

***

Begin Maart . Het sneeuwde; een losse, vochtigesneeuw, die dadelijk smolt op de huizen.

Pauline lag op de rustbank ; bet was een elegantoud meubel ; madame Recamier zou er op gelegenkunnen hebben, zooals Louis eens lachend beweerdhad. Het geelgrijze middaglicht uit den sneeuw-hemel viel door bet raam naar binnen .

Er was geen innigheid in de kamer.Allen was vaal en triest .Zij streek even Tangs haar hoof d . Als die ellendige

pijn er maar niet was . . . .Louis kwam binnen, luchtig neuriend. Hij bong

zich over haar been .

99

„Hoe is 't? Wil je niet wat omloopen? Dat zalje goed doers."

„Och neen."„Nu ja -- als je koppig zijn wilt, dan kan ik er

ook niets aan doers . Maar als je denkt dat ik voorjouw pleizier den heelers middag thuis zal blijven . . .ik heb gister ook al to weinig beweging gehad ."

Zij zweeg . Haar gesloten oogleden trilden .„Ik zal je niet vasthouden," zei ze eindelijk ge-

smoord.„Maar je neemt 't me toch wel kwalijk,"

hoonde hij .„Je hebt me al zoo dikwijls alleen gelaten . Blijf

nu vanmiddag eens thuis," vroeg zij smeekend .Hij lachte . „Je zoudt me niet vasthouden," zei

hij spottend, „nu zie je eens . . . . zoo zijn jullievrouwen! Allemaal even tiranniek in burs lief de .Maar ik dank je boor, ik laat me niet voor de tweedemaal ringelooren. We zullen zien wie bier desterkste is ." -

Zij bedwong een heftig antwoord . Pijnlijk bonsdehaar hart en klopten haar slapen . „Ga maar," zeize dof, „maar ga dan ook, want mijn hoof d doetpijn"

Er was een strijd in hem tusschen zijn baloorig-heid en zijn medelijden .

„Nu adieu dan, beterschap,"zei hij,zich dwingendtot lief-zijn en gaf haar een kus op 't voorhoof d,„met bet eten ben ik natuurlijk weerom . Dan heb jemisschien wat geslapen ."

Zij hoorde hem gaan .Met dichte oogen bleef zij luisteren . Hij was boos

en ongeduldig . Het was niet de eerste keer. En betwas ook niet de eerste keer dat er zich pijnlijk ietsin haar samenkneep bij de gedachte : „Dit is de man

1��

dien ik lief heb en die mij lief heef t ; met wien ik hetgoddelijke heb beleef d . Maar dat gaat over."Ging het altijd over'? . . . .

Zij voelde snikken sidderen in haar borst, beklem .mend haar keel toenijpend .

Ging alles dan voorbij? Kwam het mooiste nooitterug? Was de daling begonnen, onherroepelijk, enzouden ze nooit meer die zalige hoogten bestijgen?

Nu droppelden langzaam en heet de tranen langshaar wang op 't kussen. En Ms 't zoo was, als 'tmoest dat zij elkaar minder lief kregen en eindelijkde kilheid kwam van onverschilligheid, ja misschienwe! de bitterheid van haar -- en waarom zou 'tniet? Was 't ook niet gekomen in Louis' huwelijkmet die andere vrouw, al had hij ook herhaaldelijkhaar bezworen in uren dat jalouzie haar gebetenhad, dat hij nooit voor haar zoo'n groote, heiligelief de gevoeld had - Ms 't eens zoo ver kwam,omdat ook dit maar een illusie bleek - wat moestzij dan beginners met haar !even?!

Hevig verschrikte haar die gedachte . Zij gingrechtop zitten ineens, met groote, angstige oogen .

Neen, zoo ver mocht ze niet gaan. Zoo ver moth-ten haar gedachten niet rennen als wilde paarden :zij moest de teugels beter houden .

Er werd aan de deur getikt, heel zachtjes . Vlugsprong ze op. „Entrez!"

Het was de kleine Annette ; verlegen keek ze om't hoekje. Of ze even binnen mocht? Moeder was nit

die was zoo dikwijls nit tegenwoordig - en nuverveelde ze zich een beetje . . . . de werkvrouw hadgezegd, ze mocht we! binnen. Madame Pauline wasthuis .

„Kom maar, Annette,"zei Pauline, verheugd overdeze kleine vreugde ; het was als een boeket geurige

1�1

bloemen, opeens neergezet in de vaalgrijze kamer .„Kom maar, madame Pauline is ook zoo heel alleenvandaag en ze heef t een beetje hoof dpijn." Hoeheerlijk dat het kind er was . Zij ging weer liggenop de bank en trok Annette naar zich toe . „Vertelme eens een sprookje, dat kun je zoo mooi," vroegzij . En glimlachend, gesust in haar pijn, hoorde zijtoe naar het f ransche gemurmel over f eeen endraken en een tooverslot in Bretagne . Een ont-roerend genot was 't om het kind daarbij in devreemde grijze oogen to kijken, waarvan de pupillennu onnatuurlijk wijd to gloeien stonden . Op hetbleeke gezichtje was een blos gekomen en de f ijne,gekrulde lipjes plooiden zich en trilden van eensterk innerlijk leven .

„Wie heef t je dat mooie verhaal verteld?" vroegPauline, ,,was 't je moeder?"„Maman . . . . neen, die kept geen verhaaltjes . . . .

maar vader, vader had ze verteld, toen hij ziek lag .En Annette had er geen een vergeten!"

Pauline streelde haar over de zachte haren. „Wilje me een zoentje geven" vroeg zij, „ik heb zoo'n.. „pin .

„Hoof dpijn?" vroeg 't kind, schroomvallig enteeder tegelijk Paulines voorhoof d rakend met haarmondje .

„Ja . . . . en ook hier." Zij wees op haar hart . „Zieje," ging ze voort, in een vreemde behoef to aanteederheid, „ik heb ook een moeder, maar ze is zoover weg . . . ."

,,In Holland" -- Annette was bij haar neerge-knield en streek aldoor maar zachtjes over Paulinesvoorhoof d . „Heel t ze geen verdriet gehad toen uwegging?" vroeg ze, „maman zegt altijd dat ze mijniet of kan staan, aan niemand . . . ."

1�2

Pauline's lippen beef den . „Maar als je gaattrouwen, dan moet dat toch," zei ze, zich dwingendtot een glimlach .

Het kind zag haar aan in aandachtige peinzing .„Ja," zei ze, „maar ik begrijp het niet . . . ."

„Ik begrijp het ook niet, Annette . Het leven isonbegrijpelijk."

~**

Dien middag kwam Louis toch niet zoo last thuisals anders. Hij was heel prettig uitgeweest met WillyMaes en een paar anderen, aardige kerels ; hijhoopte dat Pauline ook kennis met hen zou waken .Hoe haar hoof dpijn was en of ze hem wou vergeven,als hij wat slecht was van humeur?

Zij kusten elkaar hartstochtelijk ; beiden trachttenjets to vergeten. Na het eten nam hij haar op schooten keek haar dringend aan . „Niet meer boos zijn,"fluisterde hij en kuste wild haar lippen, „ik hou vanje, ik hou van je, en jij ook van mij! We zijn immersvan mekaar?" Zij barstte opeens in huilen uit . Entoen hij haar nog hef tiger wilde omhelzen, wrongzij zich los,

„'t Is niets, last me maar," zei ze en liet hemalleen. Toen ze na een poosje terugkwam, warenhaar oogen droog. „Zullen we nog een beetje uit-gaan?" vroeg ze, „ik heb er wel lust in ." --

Zij gingen naar een klein theater, waar onder degewone prullen ook litteraire stukken werden ge-speeld. Louis' laatste bevlieging was voor hettooneel. Hij praatte er opgewonden over metPauline onderweg; dien middag hatdden Willy enzijn vrienden het er ook over gehad, dat tooneel-kunst eigenlijk de grootste, de waardevolste van alle

1�3

kunsten wag en met een zeker zelfingenomen pathoshaalde hij de woorden aan van Romain Rolland :„Le theatre comme la fresque, cest fart a sa place .Et par la c'est fart humain par excellence, fartvivant ." - En nu moest hij Pauline ook wat be-kennen ; dagen lang liep hij er mee road : hij wildezelf voor het tooneel gaan schrijven : Hoe zij hetvond? �, hij had altijd wel een beetje aanleg gehadvoor schrijven, maar nu voelde hij 't ineens heelduidelijk: het moest voor het tooneel zijn . Het zoumeteen een goede occupatie wezen, want zoo denheelers dag rondloopen en niets doers, het was tocheigenlijk verderf elijk .

Pauline antwoordde niet veel, maar in het lichtvan de straatlantaarns zag zij glimlachend naar hemop . Misschien had hij gelijk, was hij een tooneel-schrijver, wie weet? Zij wilde het zoo gaarne ge-looven, dat hij begaaf d was en jets zou scheppendat zij bewonderen kon. Misschien, als hij werkte,werd alles weer mooi . . . .

In het theater vonden zij Willy met een paarkameraden. Zij zaten in een aparte loge, want eenvan de heeren was bevriend met den theaterdirec-teur. Dadelijk begon een druk gesprek over hetstuk, de acteurs en actrices, de intriges en avon-turen van het tooneelleven . Pauline merkte op datze alien zeer beslist waren in hun oordeel en dater van de besproken artiesten zooveel veeren ge-trokken werden, dat ze in haar verbeelding als kaal •geplukte kippers rondliepen .

Een van Willy's vrienden, een schilder in bruinfluweel met een donkerroode flapdas en een jong,blozend gezicht, mengde zich weinig in het gesprek,maar zat haar met moeilijk verborgen bewonderingaan to staren. Zij had haar hoed of genet en zat

1�4

daar simpel in haar lichtpaars japonnetje, zonderjuweelen of versiersels, met haar gloeiend, dartel-krullend haar als een natuurlijke kroon op haarf rele schoonheid, als een kind zoo argeloos voorzich uit to kijken. Hij kon zijn oogen niet dwingenzich naar iets anders to richten en toen hij haareindelijk aansprak, was 't met een van aandoeningonvaste stem . Hij was haar voorgesteld als Ravi-neau, artiste peintre.

„Houdt u van schilderijen?" vroeg hij .Zij keek hem aan, als vie! zij uit een andere

wereld .„� neen, heelemaal niet . . . . of ja, ik heb er nu

we! wat van leeren houden door mijn man," zei zeblozend.

„De schoonheid is zichzelve genoeg," zei Ravineau .Het scherm ging op. Pauline was weinig oplet-

tend. Zij was al zoo dikwijls naar de comedie ge-weest. In het begin had zij er in vervoering vangenoten, met gloeiende oogen en roode wangen hadzij geluisterd en alles echt en levend gewaand ; maarden laatsten tijd vie! het haar op hoe vaak dief ransche stukken op elkaar leken en keek zij ver-strooid toe, tot er een pakkende scene kwam, diehaar weer meevoerde. Dezen avond kon zij er haargedachten al heel weinig bij houden . Het was vrijdonkey in hun loge en opeens voelde zij een knietegen de hare en een hand op haar hand. Zij schriktehevig, toen zij merkte dat de jonge Ravineau zichdie vrijheid permitteerde . Schielijk trok zij zichterug en drukte zich vast aan tegen Louis, die aanden anderen kant van haar zat . Zij voelde haar ge-zicht vuurrood worden . Hoe durf de die jongen!Onbeschaamd . Zou hij 't gedurf d hebben met eenvrouw die hij nog zoo weinig kende, als die wettig

1�5

getrouwd was? Maar hoe wilt hij . . . , had WillyMaes dan al zijn vrienden op de hoogte gebrachten haar aldus aan hun brutale ondernemingen prijsgegeven? Zij ziedde van drift . Ze zou't hem zeggen!of 't Louis laten zeggen! . . . . In de pauze trok zijLouis met zich mee in den couloir en vertelde hemwat haar was overkomen . Hij lachte een beetje .„Kom, kom, wat een gekheid," zei hij, „je zult jedat verbeeld hebben . Daarenboven, onder artiestenmoet je dat niet zoo hoop opnemen . . . . ja, wat wilje dan? Ik kan dien man toch niet gaan uitdagen!"Zij voelde zich diep teleurgesteld .

Louis praatte er wat overheen. Maar hij liet haartoch op zijn plaats zitten na de pauze . Het hadhem werkelijk onaangenaam aangedaan en hij voel-de dat hij haar heel dicht bij zich moest houden .Maar om den gezelligen avond en den interessantenomgang met die kunstenaars (dat zijn nu eenmaalonconventioneele menschen) to bederven en to ver-breken om zoo'n kleinigheid, hij dacht er niet aan .

Na of loop gingen zij alien naar den grooten foyer,waar in een snort wintertuin gedanst werd encabaretliedjes werden gezongen. Daar voegde zichook Eugene Dubois bij hen, een belgisch dichtermet zijn vrouw . Pauline was blij dat er een vrouwbij kwam; zij voelde zich met al die drukke, telkenshef tig gebarende en opgewonden redeneerendemannen niet op haar gemak . Zij begreep ze nog toweinig en als zij tegen haar spraken, had zij de groot-ste moeite met haar antwoord, vooral nu haar stem-ming hoe langer hoe meer daalde, en zij zich telkenstriester voelde worden .

Eugene Dubois was een lange, etagere jongen meteen groote, blonde kuif en peinzende, branderige

1�6

oogen. Hij was bleek en zag er niet sterk uit . Louishad haar verteld dat hij den heelers dag moest wer-ken op 't kantoor van een wijnhandelaar, een baan-tje dat hij haatte, maar dat hij wel moest vervullenom niet van honger om to komen . Er was jets fijnsom zijn mond, een zacht-ironische glimlach, diePauline aantrok . Zijn vrouw was een klein, gracieuspersoontje, niet mooi, maar vol charme . Zij glim-lachte bijna altijd, zonder veel uitdrukking . MetPauline sprak zij de gewone banaliteiten en zweegtoen, alleen flu en dan haar man in de rede vallendof tegensprekend wanneer hij jets beweerde . Duboiswas geestiger dan de anderen en scherper. Zij kekenallen naar hem met een zekere bewondering, zelf sWilly Maes, die hem haatte .

„En hoe vindt u flu ons Parijs, mevrouw?" vroegDubois aan Pauline, „ik mag wel spreken van onsParijs, want ik ben hier geboren en opgevoed enmijn moeder was een f rancaise" .

„Heel mooi," antwoordde zij beleef d, „maar ikzie't flu toch anders dan in het begin". Zij was zelveverwonderd over haar antwoord, wel onbewustgegeven .

„Ik begrijp 't," hernam Dubois . ,,In het beginwas u hier nog touriste ; alles was nieuw voor u . . . .interessant en boeiend. Maar nu wordt alles weergewoon en ziet u 't ook in de ware proporties . Enook de vuiligheid en de ellende van Parijs, die voorde dames verborgen worden, u begint ze to zien,nietwaar?" -- Hij weer met een eigenaardigeschouderbeweging naar een meisje dat voorbijgingom schunnige prenten to verkoopen ; het was eenwager, uitgeteerd kind, ziekelijk bleek, maar meteen vreemden, gloeienden lust in haar oogen .

„Zoo jets b .v. -- une f leur du pave -- haar vader

1�7

drinkt en de moeder is den slechten weg op . En daardat leger van onze beroemde cocottes . Heel Europahoudt er zijn begeerige blikken op gevestigd -- elkevreemdeling zoekt ze - soma zien ze er wel vroolijkuit ; maar van binnen is alles rot en ellendig ."

„Ah bah, wat een pessimisme," kwetterde zijnvrouw er tusschen, „mask mevrouw Rave (zoonoemden Louis' vrienden hem voor het gemak) tochniet zoo triest, Eugene ."

Pauline schudde het hoof d, glimlachend .Dubois was nu met anderen in gesprek gekomen .

Men lette een pons niet op haar . Het was waar,dacht zij, dat zij Parijs nu antlers zag . Vroeger wasalles gedoopt in een licht van blijheid en verruk-king, vond ze alles mooi en belangrijk ; het was zooschitterend, zoo bekoorlijk voor haar geweest, netals het gansche leven schitterend en bekoorlijk leekin hug gelukkige lief de . . . . maar flu -- zij zag tel-kens leelijke, vieze dingen en in de straling vanvan lichten en kleuren was er veel somber voor haargeworden. Hoeveel jeugd en schoonheid hier ver-ging . . . . hoeveel lief s dat hier vertrapt lag enneergesmeten in de molder van Parijs .

Die mooie prostituee die zooeven langs ging,pralend en lachend aan den arm van een jong man--- ze was toch zoo jong en mooi niet meer, er wasin haar blik jets flood . . . . arme vrouw, misschienhad ze vroeger ook lief gehad en de hoogten gekendvan het leven en nadat haar eerste minnaar haarverliet, zakte ze telkens dieper en dieper weg inhet slijk .Zij werd uit haar gepeins gewekt door een

daverend gelach van de anderen . Hun luidruchtigevroolijkheid was uitgebarsten over den jongen Ravi-neau, die in plotselingen ernst beweerd had een

1�8

anarchist to zijn, een echte anarchist, en dat hij zichverheugde op een toekomst van uiteenspatting dergeheele burgerlijke maatschappij .

„Luister eens hier!" riep hij opgewonden en zijnjongensgezicht was vuurrood en opgeblazen,,,luisterjullie allemaal! Je kunt praten zooveel je wilt, maarde tijd zal komen, dat alles ten onderste boven keert,dat we den rommel zullen wegvegen van die kapi-talistische zwijnerij . En al die esthetische vraagstuk-ken, waar je je druk over maakt, al die f ilosof ischeproblemen en stelsels, al die onzinnige moraal, alleszal in 't niet verzinken, eenvoudig net evenveelwaarde hebben als lucif ersstokjes in een storm-wind - het zal er naar toegaan dat wij allemaalarbeiders worden die leven voor elkaar, arbeiders,arbeiders . . . ." Hij stikte in zijn woorden en deanderen bulderden hem tegen : „Bravo! bravo devolkstribuun! Hoor! hoor!"

„Wat een plebejer die jongen," f luisterde Louishaar in. Pauline had zijn rede heel goed kunnenvolgen .

„Ik vond dit juist nogal sympathiek in hem ; hijis toch een idealist," zei ze en vergaf hem zijn on-beschaamdheid in de comedie .

Willy Maes was waarschijnlijk de schuld van alles!Hem keek ze niet meer aan .

Toen ze naar huffs gingen, eindelijk, het was alover tweeen, hing Pauline moe aan Louis' arm .„Hoe vond je 't?" vroeg hij .„Ik vond 't wel aardig. Maar wat is Parijs een

wonderlijke stad. Ik verbeeld me dat hier veelwordt verteerd en verbrand - van levens bedoel ik

dat in een ander oord heel lang gelukkig zoublijven leven ."

1�9

„Nou ja," zei hij, „dat is in elke groote stall . Numoet je niet gaan f ilosof eeren, dat staat je niet --en dear hebben we nu vanavond genoeg van gehad .Lieve God, wat kunnen die kerels dazen ."

„Ik dacht dat je 't aardig vond ."Hij antwoordde niet, humeurig . Het had hem

gehinderd, dat de enkele keeren als hij eens ge-probeerd had een aardigheid to zeggen, er niemandop had gelet, zelf s niet Pauline . Zij waxen alien toveel met zichzelf ingenomen, bedacht hij spottend .Toen Pauline over Willy begon en de veronder-stelling opperde, dat hij misschien de oorzaak wasvan Ravineau's onbetamelijk gedrag, lachte hij luid .

„Onzin! Meisjesideeen. Daarenboven een ge-meene insinuatie. Willy is een goed vriend," enz .

Zij voelde weer de diepe teleurstelling. Wrokgroeide in hear . Langzaam trok zij hear arm wegnit den zijnen. Als hij hear niet verdedigen wou enhelpen, goed! zij zou zichzelve helpen .De volgende avonden ging Louis alleen uit ;

Pauline had er geen lust in. Een pear dagen liepzij rond met een beklemming in hear borst en hetangstige voorgevoel van een dreigend onheil.

Tot zij eindelijk uitbarstte in niet to bedwingensnikken, een nacht, dat Louis pas tegen een uurthuis kwam en hear alleen vond in de zitkamer; zooalleen en verlaten!

Hij schrikte van hear hef tig verdriet, dat hetteederste in hem wakker maakte . Vol schaamte namhij hear in de armen . Wat ze den toch had? Waaromook nooit meer met hem meegegaan? waarom zichvrijwillig op to sluiten? . . . .

Zij antwoordde niet; zij snikte alleen maar, ziels-bedroef d .

Toen bracht hij hear near bed en suste hear met

11�

lieve woordjes . Er bleef jets van verteederde zacht-heid tusschen hen hangen, de heels week lang . Louiswas nu ook begonnen aan zijn tooneelstuk . Hijwerkte er ijverig aan en las er haar veel uitvoor .

Des avonds was er weer een lieve innigheid in dekamers. Toch merkte Pauline jets zonderlings opin haarzelve : voor Louis' plannen en gedachten, zijnwerk en zijn vrienden voelde zij een langzaamgrooter wordende onverschilligheid . Alleen naarzijn liefkoozingen en zijn kussen smachtte zij nog .Er kwam meer hartstocht dan lief de in haar over-gave.

HOOFDSTUK V .

even ging nu eentonig voor ij . ouiswas veel uit ; des morgens ging hij naar deBibliotheque nationals om uit memoires

'1-en geschiedboeken gegevens to zoekenvoor zijn drama - want het zou een historischdrama worden! Des middags bezocht hij „invloed-rijke" menschen. Pauline verdacht hem veel metopgewonden vrienden in cafe's to zitten ; hij wasverslaaf d aan het caf eleven en voelde zich miskendals hij een enkelen dag thuis moest blijven . Zij gingzelden mee. Haar innerlijk leven scheen nu dof enbeslagen; zij voelde zich beklemd en triest zondertot hartstochtelijke uitbarsting to komen. Danwaren er ook dagen van gejaagdheid, nerveuseangsten en een bijna onhoudbaar verlangen naarmoedcr.

In de eerste weken van groot geluk had zij weinigaan haar moeder geschreven, maar die brieven

111

waren blij-verrukt geweest en bijna uitsluitend overLouis. Nu schreef zij dikwijls in oogenblikken vanal to groot verlangen our zich het hart to verlichten,maar zoo min mogelijk over hem .

Ook naaide zij veel. Als jong meisje al had zij ge-voeld, dat het haar kalmeerde our to naaien of tohandwerken. Van madame Hirsch leerde zij f ijnborduren en allerlei andere naaldkunst . De tweevrouwen zaten urenlang bij elkaar . Een zekere ver•trouwelijkheid ontstond tusschen haar, al sprakenzij niet veel .

Maar toen het voorjaar kwam met zijn schellerezon, zijn tjilpende vogels en den luwen wind in destraten, veranderde alles . Pauline kon niet meerstil blijven zitten . Een dwingende drang naar be-weging en of leiding dreef haar de straat op, of metLouis of alleen . Zij voelde zich beurtelings opge-wonden vroolijk - en kon dan niet begrijpen waar-om zij zoo triest weken lang had zitten kniezen --of radeloos wanhopig our de schoonheid van delente, our het of schuwelijk-mooie leven en our allestusschen Louis en haar . Sours vond hij haar zingendin de keuken, als een kind stoeiend en blij ; eenanderen dag lag zij krampachtig huilend op bed enwou niet opstaan .

Hij werd driftig,verweet haar door die vervloektekuren hun leven onmogelijk to waken . Dan liep hijuit en kwam niet voor's avonds last terug .

Eindelijk scheen zij weer haar evenwicht to her .vinden. Louis bemerkte met genoegen, dat zij weervroolijker werd en hem niet meer plaagde metscenes .

Maar zij was veranderd. Het begon haar to ver-velen veel in het huishouden to doen. Pleizier in

112

koken had zij niet meer ; zij liet veel over aan dewerkvrouw of verklaarde heel eenvoudig dat zebuitenshuis wilde eten . Louis maakte zich boos,maar gaf toe. Zij gingen dan in een goedkoop res-taurant wat gebruiken . Pauline gaf niet zooveel omlekker eten als hij ; na een pons kreeg zijn lust infijne schotels de overhand op zijn schrielheid enbezochten zij de duurdere gelegenheden. Hetdrukke beweeg op straat -- Parijs in de lente metveel bloemen en veel vreemdelingen -- leiddePaulines gedachten of en maakte dat zij leef de ineen lichten roes. Louis zag haar graag zoo : eenbeetje nonchalant-overmoedig en wat cynisch inhaar spot . Zij had heel gauw den Parijschen blague-toon getrof f en, die hem zoo amuseerde .

Zij besteedde meer zorg dan ooit aan haar toilet ;zocht naar pikante combinaties en richtte alles innaar wufter smack. Als zij geld noodig had, meerdan vroeger voor haar kleeding, wist zij Louis wel todwingen het haar to geven : hij was juist deze wekendolverlief d op haar en elke weigering tot innigheidvan haar kant had een macht op hem, die zij nooitzoo goed had weten to gebruiken .

Het kind in haar ging onder ; hij voelde het wel .Hij voelde wel dat zij achteruitging, dat haar on-schuld werd aangetast, maar rekenschap gaf hij erzich niet van . Hij trachtte blij to zijn met de ge-dachte dat zij zich nu beter wist aan to passers . Enalles liever dan die wanhopige droefheden, dat sen-timenteele geklaag en gehuil, waar hij niet tegen opkon en dat zijn genot in het levers bedierf !Pauline zag nu het levers aan met perverse

nieuwsgierigheid. Zij sprak met een zeker genoegenover toestanden die haar vroeger deden blozen enzij hoorde Louis uit over al zijn vrienden en hun

113

intieme levens. Zij wilde alle bizonderheden wetenen lachte er our . Zij verbeeldde zich dat het haaramuseerde. Diep in zich voelde zij jets schrijnen ;maar zij wilde er niet op letten . Ook over hun eigenverhouding ging zij flu cynischer spreken. „Ik benimmers maar je concubine," zei ze eens . Louis wistniet of ze bitter was of lachte .

Willy Maes kwam hen nu geregeld bezoeken ;tenminste als zijn vriendin het toestond . Zij - decaissiere van het eerste restaurant waar zij met hundrieen gegeten hadden in Montmartre - hield hemwel kort. Hij beklaagde er zich vaak over ; was tochto slap en to veel aan haar verslaaf d our zich los vanhaar to waken . - Pauline beschouwde hem nu heelanders. Van bewondering was er niets meer over.Hij leek to veel op Louis . Zij mocht hem wel, vondhet ook wel am,usant dat hij verlief d op haar werd.Sours wilt zij Louis jaloersch ; dat prikkelde haarovermoed .

De belgisch-f ransche dichter Eugene Dubois ont-ving zijn vrienden elken Donderdagavond ; Paulineen Louis ontbraken er zelden . Hij bewoonde metzijn vriendinnetje -- Francinette was niet wettigmet hem getrouwd - een paar armoedige kamersop de derde verdieping van een smerig, uitgewoond„hotel", in een van de somberste wijken van Parijs .Dubois had dit appartem,ent gekozen omdat hetgoedkoop en dicht bij zijn kantoor gelegen was .

Enkele geestige prenten, een brutale naaktstudievan Ravineau en een oude spiegel bedekten gedeel-telijk het ignobel-vieze behang . De meubels warenmeer dan eenvoudig ; het eenige karpet op den vloervuil en versleten .

Francinette was slordig en onverschillig, maar

114

vriendelijk lachte haar geestige gezichtje en haarbevallige maniertjes brachten een f ijne gratie in dekamer. Zij wisten haar vreemd van zeden, eenbeetje pervers, en zij kwamen alien onder haar be•koring. Pauline zag dat ook Louis niet onverschilligvoor haar bleef ; haar dikwijls met sterke aandachtvolgde en altijd trachtte in haar buurt to blijven . Zijvoelde een wild vlammende jaloezie, die echter,vreemd genoeg, wanneer zij het huffs verlatenhadden, weer diep in haar wezen wegzonk .

Op een avond in April, dat zij er weer heen-gingen, trot f en Louis en Pauline er een Amerikaan-sche jongedame aan, die Dubois' gedichten gelezenhad en er hem een verrukten brief over had ge-schreven. Na een korte, maar drukke correspon-dentie had zij gevraagd hem to mogen opzoeken .Haar ruischend zijden toilet naar de laatste modeen haar rijke juweelen maakten in die omgeving eenzonderlingen indruk, maar imponeerden niemand .Zij was gekomen uit een f elle nieuwsgierigheid naarhet Parijsche boheme-levee, zooals zij dat alleen uitboeken kende. Ook dweepte zij met poezie . Haargrenzenlooze naiveteit deed Pauline proesten, diehaar den ganschen avond volgde met geamuseerdeblikken. Miss Canady drong zich op dat ze genoot, alvoelde zij zich erg weinig op haar gemak ; zij konde radde f ransche gesprekken nauwelijks volgen ;de meeste fijn uitgesponnen aardigheden van Duboisin den geest van Jules Laf orgue ontglipten haar,maar zij lachte mee met de anderen en trachtte methaar hakkelend, of schuwelijk nasaal f ransch telkenswat to beweren .

„Dit is weer een aardig nummer van het pro-gramme. De Dubois hebben toch altijd wet nieuws,"

115

zei Ravineau tot Pauline, alsof ze in een theaterzaten.

„Inderdaad," vond zij, „en de goede Eugenem,erkt niet eens op dat haar bewondering mindergaat naar zijn verzen dan naar zijn persoon."

Hij lachte. „Natuurlijk heef t hij dat al lang ge-merkt! Le coquet!"

„Coquet? Wie is er coquet?" mengde zich degastheer in 't gesprek .

,,Jij!"„'t Zal wel zoo zijn ; dat is de vrouw in mij. U

weet, madame Pauline, in elken artiest zit eenvrouw en dat is het minst sympathieke deel van zijnpersoonlijkheid . Maar komt u eens mee, ik wil uin kennis brengen met Vannier en zijn zuster, oudevrienden."

Hij leidde haar naar het andere deel van hetvertrek, waar twee menschen zwijgend naast elkaarzaten op een rustbank . „Georges Vannier, beeld-houwer, Louise Vannier, schilderes," stelde hij voor .Zij negen voor elkaar en wisten niets to zeggen .Toen lachte Pauline helder op . De schilderes, eenniet meer jong, ernstig meisje, lachte mee . „DieEugene, hij last ons maar in den steek," zei ze meteen lieve, lage stem, „hoe kunnen we dadelijk metelkaar praten, als we mete van elkaar of weten?"

Ravineau, die Pauline gevolgd was, kwam haarto hulp . „U moet banaliteiten zeggen," zei hij, ,,netals in het eerste beste burgersalon

„� ja, daar is monsieur Ravineau zoo verzot op ."„Ik?" vroeg hij verontwaardigd ; „wanneer heb

ik dat gedaan?"„U doet nooit anders als u praat met mij!"„Wat zegt hij dan?" vroeg Louise Vannier ge-

amuseerd.

116

„Hij herhaalt tot in 't oneindige . . . . dat . . . .enfin, de bescheidenheid gebiedt me daarover tozwijgen."

„Dat ligt aan de taal, niet aan mij," zei Ravineau,„wij hebben nu eenmaal geen andere termen om onzebewondering uit to drukken . En ik hen geen dichter,anders zou ik wel meer rhythme in mijn woordenleggen, ja misschien wel praten op rijm. Maar zegtu flu eens zelve, mademoiselle Vannier, u is tochook van mijn yak, kan een schilder madame Paulineaanschouwen en zijn bewondering verzwijgen?"

„Heel moeilijk, dat geef ik toe," zei het meisje,„maar ik begrijp even goed dat die herhalingenmadame Pauline (uw anderen naam kan ik helaasniet onthouden) moeten hinderen en vervelen. Alleherhaling verveelt."

„Dat is niet waar," mengde zich nu de beeld-houwer in het gesprek, ,,in de natuur wordt allestot in het eindelooze herhaald en nimmer zal 't onsvervelen. Daarenboven is de ijdelheid van de vrouwzoo onverzadelijk, dat zij nooit genoeg krijgt vancomplimentjes. Als zij het tegendeel beweert, heef tzij geleerd de rol to spelen van den eenvoud -- degevaarlijkste strik waarin zij een man kan vangen!"En zijn lustige f aunenblik drong in Pauline's oogen .Zij lachten alien .Hun gesprek werd onderbroken door den gast-

heer, die stilte verzocht . Een bleeke „esthete",waarvan niemand den naam had onthouden, eenvreemdeling, de een beweerde uit Servie, de anderuit Polen afkomstig, zou eenige verzen voordragenvan zichzelf. Hij murmelde ze in extase voor zichheen. Pauline begreep er niets van . Zij keek naarLouise Vannier, die haar oogen gesloten had, alsom aandachtiger to luisteren . Toen haar blikken

117

elkaar toevallig ontmoetten, lachten zij beiden zooingehouden mogelijk .

De verzen rijden zich aan elkaar . Het was als eenruischende regen zonder eind . De stilte in de kamerward telkens verbroken door een kuch, een luidgef luister.

Eindelijk hield de klankenregen op .Een enthousiast applaus gaf uiting aan de alge-

meene verluchting .„'t Is mooi, de poezie," zei Ravineau hard op,

„men kan er zoo heerlijk bij droomen en . . . .slapen ."

„Ach alle poezie is eigenlijk onzin," zei EugeneDubois, die naar hen toekwam, „wie neemt er nogooit een dichter au serieux . Daar moat je voor uitAmerika komen."

„Blaakt bet dichtervuur niet meer bij u?" vroegPauline. Hij keek in haar ondeugende, behaagziekeoogen .

„De schoone werkelijkheid is schooner dan dedroom, wat de dichters ook molten zeggen . Als zeden droom verheerlijken, is 't om .dat hat leven hunde werkelijkheid onthoudt . Als men zich verzadigenkan aan geluk, wie zal dan zijn toevlucht nemen totdroomen? Hoe ongelukkiger, hoe meer hang naar,.,le rave". En zoo is 't ook met hat dichtervuur, me-vrouw. Als ik genies, dicht ik niet ; alleen als ikontbeer. Daarom is 't voor de menschheid, die zichverbeeldt dichters en kunstenaars noodig to hebben,gelukkig dat de meeste artiesten arm en miserabelzijn in dit leven . Laten ze honger lijden, honger naarbrood, naar lief de en naar roam, dan zingen ze hatmonist. Hebt u ooit een academician die rijk is ge-worden, nog een mooi boek zien schrijven? Welkeschilder die „er gekomen is" maakt nog iets moois?

118

Zij dalen allemaal . En nu willen zij den staat nogdwingen subsidies en pensions to geven aan armekunstenaars! Domheid. Laten ze armoe lijden ; des-noods krepeeren. In hun doodsangst schrijven zemisschien een paar onsterf elijke regels, die overhonderd jaar nog prijken in een anthologie voorjonge meisjes ."

„Wat ben je weer bitter, Eugene," zei Louis, dieook naderbij was gekomen. Den heelers avond washij vastgehouden door een paar tweede-rangs-acteurs, vluchtige kennissen van Ravineau, die methem meegekomen waren en die in Louis een ge-makkelijke proof meenden to vinden -- een manmet geld -- voor hun opgewonden planners om eennieuw theater op to richten . Louis hield zich voor-zichtig op zijn hoede .

„Bitter? Wat een litteraire term, mijn waarde,"antwoordde Eugene, „wie is er nu nog bitter? Daarmoet men toch een f linke dosis gevoel voor hebbenen dat artikel is uitverkocht, althans in ons oudeEuropa. Wij zijn niet meer gevoelig, of liever onsgevoel is vervalscht, net als de kof f ie en de wijn .Toch levers wij er heel amusant mee voort . Het echtekan hier niet aarden ; het is ook veel to grof en veel

kr

to dik voor ons . We zouden er een indigestie van. .

„~jgen!.„Ja, 't is hier in onze lieve beschaafde wereld

een rotte bende!" riep Ravineau met zijn luidruch-tige jongensstem .

„En 't vermakelijkste is dat we nog willen pro-beeren om 't yolk, 't yolk dat waarachtig nog 'tminste voos en bedorven is, onze cultuur en onzedecadentie deelachtig to doers worden," vervolgdeDubois, ,,is 't niet komiek?"

Pauline zag 't gevoelige gezichtje van Louise

119

Vannier vertrekken als in pijn . ,,'t Is vreeselijk,vreeselijk," zuchtte zij, „wat moeten wij toch doesom beter to leven" -- Maar in het rum,oer deranderen ging haar stem verloren .

Pauline hoorde een pons later ook Louis harden spottend beweren : „Wat doet 't er toe, of we metons alien zoo naar den bliksem gaan! Als we dezelaatste jaren maar kunnen genieten. Er is iets mooisin dezen tijd : het is de schoonheid van den herf st,zooals sommige vruchten lekkerder smaken als zeeen beetje verrot zijn! Maar desk dan eens aan dentijd van den Romeinschen vervaltijd, hoe hevigboeiend en interessant was daar het leven! Metemoties die een mensch nooit zou beleven in ge-zonde, normale states . Ik voor mij, ik wensch diesheilstaat niet van een nieuwe wereld . . . ."

Zij voelde een verachting in zich opborrelen alseen gevoel van moreele onpasselijkheid . Toch lachtezij . . . . Een hoonende roekeloosheid verving denwalg van zooeven. Nu ja, ze wares alien geconf is-keerd. Waarom dan niet van de laatste oogenblik-ken genoten? . . . .

Even voor zij weggingen, had Dubois Louisterzijde genomen. „Wat heb je met je vrouwtjegedaan?" vroeg hij als terloops, maar met eendringende vraag in zijn branderige oogen, „zij isniet meer zoo mooi als vroeger" .

„Niet meer zoo mooi?" herhaalde Louis onthutst .„Neen. Er is iets in haar bedorven ."„Onzin." Louis was nijdig. Waar bemoeide die

kerel zich mee? -- Maar toes hij omkeek zag hijden brutaal-coquettes blik, waarmee Pauline denbeeldhouwer Vannier aanzag en hoe zij lachte meteen gemaakten lath .

12�

Hij dwong haar of scheid to semen en duwde haarhaastig de trappers af, op straat .

Eerst zwegen zij. Louis voelde zich drif tig wor-den, maar wilde wachten met zijn verwijten, tot zethuis wares .

Daar barstte hij los . Zij had zich mal en coc uetaangesteld, zij had hem een gek f iguur laten slaan,hij duldde het niet meer . . . .

Zij liet hem uitpraten. Langzaam maakte zij haardun zijden japonnetje los en schopte haar hoog-gehakte schoentjes uit . „Wil je dit haakje even voorme openmaken?" vroeg zij, met een zachte stem enneergeslagen oogen .

„Je zult me antwoorden!" Hij stampvoette .„Waarop ?"„Dat je 't voortaan laten zult . . . ."Zij sloeg haar armen om zijn hale en keek hem

aan met een ondeugend-coquettes blik. „Dat jejaloersch bent, Louis . . . . God, wat vied ik datamusant." Zij lachte en kuste hem met telkenshartstochtelijker kussen. Hij nam haar onstuimigin zijn armen.

Even was Louis angstig geworden om haar enhad zich beloof d beter op haar to letters. Maar langkon hij het niet volhouden, daar hij zelf werd mee-gesleurd door den maalstroom van het levee. Zijnweerstandsvermogen verzwakte met elken diepenteug nit den beker van genot dies hij zich hadgekozen. Hij werkte al lang niet meer; zijn dramableef onvoltooid. Hij kon niet tegelijk een levens-genieter zijn en den ascetischen arbeid verrichten,waardoor het hem misschien mogelijk was geweestiets to scheppen. Willoos liet hij zich gaan ; hijlanterfantte en slenterde zijn dagen door en kreeg

121

de gewoonte zich elken avond een lichten roes todrinken, aan woorden en absinth ; zijn zinnen prikke-lend in zijn „verhoogde levensvreugde" door denomgang met vrouwen en meisjes, meest alle aan denzelf kant van de samenleving verwijlend . Meestalwaren het kleine, onbeteekenende avontuurtjes .

Hij leef de flu in een kring van arme jonge mannendie „er komen wilden", hoe kwam er minder opaan, en door op een handige wijze zijn ijdelheid tobewerken, moisten zij zijn schrielheid to overwinnen .Hij nam aandeelen in een jonge uitgeverszaak envoelde zich gevleid en gelukkig als de nobele Maece-nas. Toen Pauline hem had verweten dat hij zijngezelschap zocht bij tafelschuimers en parasieten,die van veel minder gehalte waren dan de vriendendie zij ontmoetten bij Eugene Dubois, was hij driftigopgestoven. Hij kon geen critiek van haar ver-dragen. Er kwamen nu telkens min of meer hef tigescenes tusschen hen voor, terwijl Pauline in stilleoogenblikken met een stekende pijn bedacht, dat erna die drif tbuien nooit meer een innige verzoeningvolgde en de onverschilligheid zich tusschen hennederzette . Het was vooral Louis die zich losmaaktevan haar; zij had nog dagen van warm, bijnaschreiend verlangen. Doch daar de bevrediging zoolaag beneden haar verwachting bleef, trachtte zijhaar eenzaamheid to vullen met andere emoties .Een paar middagen was zij er met Ravineau alleenop uitgegaan ; zij hadden muses bezocht en hij hadhaar getracteerd op een rijtoer door het Bois . Hijwas wel f amiliaar geweest, maar zij had hem nogweten to bedwingen. Als Louis haar woedend ver-bood het ooit weer to doen, begon zij plaagachtig tolachen en dreigde hem, er met Ravineau vandoorto gaan . Hij vertrouwde op haar kinderlijkheid ; zijn

122

gemakzucht vond dat vertrouwen een uitkomst enhij liet haar begaan. Ook de beeldhouwer Vannierwas haar een paar maal komen opzoeken toen Louisuit was. Zij vond een prikkelend genot in den om-gang met die manners, waarvan zij de verlief dheidvoelde als een broeierige atmosf eer, waarin zij zichvlugger voelde levers . Vannier had een prachtigatelier in een van de buitenwijken . Daar bracht hijhaar een middag been. Louise zou er ook zijn, be-loof de hij. Maar Louise kwam niet en toen hij, vrij-postig en onbeheerscht verlief d, haar in zijn armennam, had zij angstig zich verweerd en wanhopig opde electrische bel gedrukt.De bediende - een oud man - was binnenge-

komen en Vannier had zich geschaamd. Hij wasgeen ploert, dat voelde Pauline we! . Haar eigenlichtzinnig gedrag had hem geprikkeld en in deverleiding gebracht, zoodat hij zich een oogenblikkon vergeten. Zij kleurde dieprood van schaamte;maar tegelijk reel een blinde drift in haar op tegenLouis, die haar alleen liet en haar niet kon bescher-men. Zij stood, toen Vannier verlegen en hulpelooshaar met zachte stem een kop thee aanbood, metineengewrongen vingers voor bet groote atelier-raam, dat uitzag op een smallen, antiek aangelegdentuin.

„U zult me nooit vergeven, mevrouw," begon hij,„bet is ook onvergeeflijk" .

„Laten we er niet verder over praten . Waar is uwzuster?"

„Ik zal haar telef oneeren ." Hij ging haastig naareen ander vertrek en Pauline hoorde hem aan detelef oon Louise dringend vragen zoo spoedig moge-lijk to komen .

In den stillen tuin lag de glorieuse schijn van de

123

lente . Vogeltjes wipten op de stiff geknipte maagde •palm en zwierden lustig verder. Op den achter-grond zag zij het hooge geboomte, waar een wagsvan groen op trilde .

Opeens kreeg zij een onhoudbaar verlangen naarbuiten . . . . Waarom ook altijd tusschen muren tolevee! Het was verderf elijk. Onder de boomers, op't gras, onder den wijden hemel . . . . Nu dacht zijaan Holland en aan het Geldersche dorpje, waar zijden zomer doorbrachten ; aan dien dag van verruk-king met Louis ; zij met haar bloote voeten op deheide .

Zij knielde neer voor het raamkozijn . Haar oogenbrandden. Dat was zoo lang voorbij . . . .

Zij liep een uur later met Louise in den tuin . Heternstige, bleeke meisje had haar vragend aangezienmaar niets gezegd, toen zij hartstochtelijk had ge-roepen : „�, komt u toch mee naar buiten! herbinnen houd ik 't niet uit ."

„Vindt u 't ook zoo moeilijk?" vroeg Paulinehaar na een pons zwijgen .

„U bedoelt het levee . Neen, zoo moeilijk is 't niet,als men maar werken kan ."

Getrof f en keek Pauline haar aan .„Zou 't dat zijn?" vroeg zij vaag . Maar toen leek

bet haar zoo doodsch, enkel maar to levee voor denarbeid - arbeid . . . . bet klonk haar zoo onwezen-lijk - welke arbeid? - en opziende naar hetbleeke, smartelijke gezicht van 't schilderesje,scheen bet levee haar in dien vorm zoo triest enarmzalig, dat zij huiverde . „Zonder lief de", f luister-zij, „onmogelijk" .

„� neen, met lief de, maar een andere dan u be-doelt." - Pauline vroeg niet verder . Zij gingennaar binnen en Louise bracht haar thuis .

124

Het was omstreeks dien tijd dat zij kennis maak-ten met Philippe Bremond, een schatrijk dilettant,die op een onverklaarbare wijze aan zijn f ortuin wasgekomen, dock die nu niet veel meer deed dan overschilderijen praten en zelf met verf knoeien . Zijnuiterlijk had niets schilderachtigs ; hij was breed enlomp gebouwd, burgerlijk in manieren en spraak,met slaperige en toch sluwe oogen, met groote zorggekleed . Zijn gang was slepend, zijn stem lijmerig,maar hij kon brutaal zijn in zijn onverschilligheid.Ravineau kende hem ook wel; onder zijn kameradenwas Bremond het voorwerp van onvermoeiden spot .Met een heel troepje trokken zij vaak erop uit omBremond in zijn weidsch atelier to bezoeken. Danplaatste ieder zich om de beurt voor zijn doeken enprees hem met den uitbundigsten lof. Hij sliktealles. Geen vergelijking was hem to kras . Was hijgoed in zijn humeur, dan inviteerde hij de heelekliek op een diner of een champagnefuif . Eenenkelen keer ook kocht hij een schilderij van die„jongens", om ze van den hongerdood to redden .Madame Bremond was een vermaarde schoon-

heid. Pauline had wel scherp gespot, dat er letter-lijk niets meer echt aan haar was, maar zij kon nietontkennen, dat de met kohl omrande oogen grooten glanzend stonden, het als perzikdons beschil-derde gezicht van een onberispelijk ovaal was endat de f elroodgeverf de lippen sierlijk bogen in eenglimlach vol bekoring . Vat een Parijsche vrouwweet to bereiken met haar toilet, Mme Bremondverstond het .

Louis verheugde zich in haar gunst . Onder de tal-rijke mannen, die zich om haar verdrongen, scheenhij een van de weinige uitverkorenen. Hij voelde erzich uitzinnig trotsch op ; nooit had hij durven

125

droomen dat een Parijsche vrouw van de wereld, diein de mode was, op hem verlief d zou kunnen wor-den. Pauline zag zijn jongensachtig-domme bewon-dering, zijn grove ijdelheid, de naiveteit, waarmeehij zich beet liet nemen ; zij zag het onmeedoogendduidelijk en walgde er van . Zij kon zich niet ver-klaren waarom zij dan toch jaloersch was ; jaloersch,zoo bitter en verbeten, als zij het nooit ge-weest was .

. . . . De Bremonds gaven een groot diner in hunlandhuis to St . Cloud. Pauline en Louis behoordentot de gasten .

In de auto die hen er heen voerde, prutteldeLouis : „Wat zullen we vanavond zijn croutes weermoeten bewonderen - en zijn heele meubilair .Zoo'n ijdele idioot ."

„Waarom ga je dan, als je hem zoo vreeselijkvindt? Neem dan geen gunsten van hem aan," zeiPauline scherp .

Hij antwoordde niet. Zij hield een bittere beschul-diging terug. Wat gaf 't, die verwijten? Het dreefhem telkens verder van haar of . . . . en 't was alerg genoeg .

Zij keek naar de boomen en heesters, die in hetschuinvallende licht van de dalende zon roodge-kleurd voorbijstoven. Geen tijd had ze om hunvormen to onderkennen . Het leven leek zoo zinne-loos. Zij raasden voorbij naar een doel dat evenweinig waard was als de tocht zelf . In Decemberwas zij in Parijs gekomen . Nu was 't al Mei. De tijdschoot voort . Waarheen? --

„Wat zit je to soezen," riep Louis haar wakker,„ben je een beetje verlegen om in zoo'n groot ge-zelschap to komen?"

126

„Verlegen? 't Kan me niets schelen."„'t Is toch leuk, zoo'n groot diner en al die inte-

ressante menschen ."„Heel leuk," antwoordde zij ironisch .Hij lette er niet op en begon een lang verhaal

over de echtscheiding van een der gasten, die zezouden ontmoeten .

Pauline bedacht hoe onverschillig ze gewordenwas de laatste weken . Vroeger zou ze dol nieuws-gierig en vol belangstelling zijn geweest . Het was nuzoo zwaar in haar. Was 't sedert haar bezoek canVannier, dat oogenblik van heimwee in zijn tuin?Of sedert gisteren pas, toen zij loom en triest wasopgestaan en het levee zoo ontzettend op haar ge-drukt had. Zij wist het niet .

De auto draaide het monumentale, vergulde hekbinnen en reed den oprit door naar het landhuis,een sierlijk achttiend'eeuwsch gebouw, eens 't lust-verblijf van een oud-adellijke f amilie .

De ingetogen voornaamheid van vroeger was be-dorven door moderne overdreven luxe en een ar-roganten smack, die zich tot in de kleinste detailsopdringerig toonde .

Een opzichtige livreiknecht schoot toe om hetportier to openen. Ofschoon de avondzon denwesterhemel nog dieprood brandde, waren de elec-trische lampen op het hordes al ontstoken . In devestibule en in de kleedkamers kwam een verstik-kende lucht van bloemen en kolendamp hue tegen.Er is geen centrale verwarming," zei Louis mis-prijzend . Hij had zich voorgenomen alles to criti-seeren . Het stond zoo bete en burgerlijk om je dooral die weelde to laten overdonderen . Critisch be-keek hij ook Paulines toilet. Heel goed; origineelen toch eenvoudig . Juweelen had hij haar nooit ge-

127

geven. Een vrouw lijkt dan zoo gauw op een cocotte,had hij beweerd, zijn aangeboren gierigheid had zichdaarachter verschanst . Pauline zelve had er dik-wijls, begeerig naar verlangd; en eens, toen haarmacht over Louis het sterkst was geweest, had zijhem gedwongen een ring voor haar to koopen meteen f lonkerenden smaragd .

„Dat dof f e rood staat je goed," zei hij en tiktehaar op den wang, „maar je moet een beetjevroolijker kijken" .

Pauline rukte haar schouders boos achteruit . „Ikwou dat ik niet was gegaan," zei ze drif tig, „bah, aldie menschen, ze interesseeren me heelemaal niet ."

Aan taf el zat zij zwijgend, verveeld, en voeldehaar of keer stijgen .

In een somptueuze zaal, overdadig versierd, zatenzij als poppen van een onzinnig marionettenspel .Er was er geen een, vond zij, die levend en natuurlijkkeek. Elk had een masker of droeg zijn doodscheonverschilligheid, de levenloosheid van zijn bestaancynisch to koop .

Dit was een andere wereld dan zij tot nu toe hadleeren kennen. Deputes, groote industrieelen, eenenkele aristocraat, twee leden van de academie .

De Bremonds ontvingen „de upper ten", beweer-de Louis. Maar misschien hielden zij hem wel voorden gek . Misschien was dit ook maar een half ,,inter-lope" gezelschap, een verzameling rijkgeworden in-triganten, snobs, arrive's zonder eenige voornaam-heid. Wat wilt ze er van en wat kon 't haar schelen .

Lusteloos at zij de tot een culinair meesterstukgeworden patrijs. Die heele wereld gaf haar eengevoel van walging .

„U schijnt zich niet to amuseeren?"Zij keek in 't glimlachende gezicht van haar buur-

128

man, een blonden jongen, die er uitzag als eendiplomaat .

Zij voelde plotseling lust om brutaalweg to ant-woorden .

„Neen," zei ze kort, „ik verveel me en er is hierniemand die me interesseert . Zelf s het eten smaaktme niet."

„Dat is wat men oprecht noemt ." Hij keek haardieper aan . „U is een vreemdelinge, nietwaar?"

„Ja, ik ben een Hollandsche . Zegt u mij eenseerlijk: in wat voor snort gezelschap zijn weeigenlijk?"

Hij lachte. „Vrij gemengd," zei hij eindelijk, voor-zichtig .

„Hoe komt u hier? Want u hoort bier ook nietthuis, is 't we!?" Zij keek hem oplettend aan . „Neen,hoe meer ik u bekijk, hoe meer ik zie dat u bier nietbij behoort."

Hij amuseerde zich met haar besliste stem . Toenwerd hij ernstig . Er kwam een pijnlijke trek om zijnmood. Dat zal ik u later wel eens vertellen . Hetheeft ook niet de minste beteekenis . Maar u?"

„Ik moest mee met mijn man .",,Is dat . . . ."„Ja, die met den puntbaard bier tegenover ."„Ah juist. Is uw man ook schilder?"„Neen. Hij doet niets ."Zij zwegen. Pauline dronk champagne . Hij voelde

dat bet haar wakker maakte uit haar dof heid . Zijvond den jongen diplomaat sympathiek en wildenog meer van hem weten. Hij vertelde haar nu veelover de gasten. En 't was zooals zij gedacht hadneen, nog veel erger .

De eetzaal zag uit op bet border en de grooteglazen deuren stonden open nu, om de f rissche lucht

129

binnen to laten . Pauline zag de boomers in hetviolet aanduisterende park zachtjes wuiven .

„Waarom zitten we hier?" zei ze opeens, met eenstem van hevig verlangen, „waarom gaan we nietnaar buiten, in den nacht?"

„De nacht is to groot voor deze kleine menschen .Ze zijn to voos en to bedorven om anders to kunnenlevers dan bij kunstlicht ."

,,Is 't overal zoo?" vroeg zij triest .„Overal in de groote steden van Europa . Maar

het zijn de laatste jaren, mevrouw."„Wat bedoelt u?"„Hoort u dan de revolutie en den oorlog niet

grommen in de verte? Het einde komt - men kanzijn ooren wel dicht stoppers - maar het komttoch."

Er werd een toast gehouden ; Pauline kon netsmeer zeggen . Zij dacht aan Ravineau, die zoo dik-wijls over de revolutie sprak en over een nieuwewereld; maar pas dezen av and drong de beteekenistot haar door . Het spel van die hol lachende, onwijspronkende menschen werd een lugubere klucht . Zijhuiverde .

Na het diner verspreidden de gasten zich op hetwijde terras. De avond was zoel en geurig. Paulinevoelde daar voor 't eerst genot .

Haar buurman had haar verlaten. Zij stond alleenbij een groote vacs, waar roode bloemen uit neer-hingen en zacht haar vingers raakten . Zij keek op ;de nacht was vol van tintelend levee . Grootsch eneenzaam, lag het park voor haar uit, in oudf ranschenstijl met rechte allees, wijde grasvlakten en water-partijen in de verte .

her had eens een markiezinnetje gestaan, luchtigZondaresje 5

13�

en sierlijk, een paar dagen misschien voor dewild-geworden volksmassa haar had verscheurd .Grootsche, geweldige tijden . . . . Zij zag weer dievizioenen, de verbeeldingen uit haar jeugd van def ransche revolutie. Af schuwelijk . . . maar grootsch .Beter dan een klein leven van zoogenaamd genotonder vooze, bedorven menschjes .

�, bet leven, bet groote leven! Eens had zij ge-dacbt dat Louis er haar zou brengen . Maar waaropwas bet uitgeloopen : een poover bestaan van laag-bij-de-grondscbe genietinkjes . En bun lief de, eenszoo groot, zoo stralend van extase, wat was er vangeworden? Had zij hem eigenlijk nog lief? En watzij voor elkander voelden, was 't iets meer dan eenzwakke, soma even opf likkerende begeerte naar betmeest alledaagsche minnespel? Alle gebeime be-koring, alle gloed, alle droom was er uit verdwenen,neergeploft en sissend verglommen in den poel vanbun leven.

Opeens schrikte zij op . Er werd acbter haar ge-f luisterd. Onbeweeglijk bleef zij staan . Het paarkwam nader. Het was Louis met de gastvrouw . Inzijn oogen, verlicbt door een electrische booglamp,zag Pauline bet gloeien van de begeerte .

Het schokte door haar been . Zij voelde haar ban-den ijskoud trillen . Toen speed de pijn door haarhart .

Zij keerde zich loom om .

In bet reusachtige, rijkgemeubelde atelier, waarbet electrische licht overdadig brandden en deavonddranken werden rondgediend, vond zij Louisterug, met eenige beeren in extatiscbe bewondering

131

voor bet laatste meesterstuk van den gastheer.Bremond stood schijnbaar onverschillig to luisterennaar den lof die hem werd toegezwaaid . Met eenlijmerige stem vertelde hij, dat hij de kleurmengingvan de Japansche grootmeesters had gevonden enTitiaan in zijn gloed had benaderd . Zijn leermeester,lid van de Academie, schrijver en schilder, ge-lauwerd en bekroond op ettelijke wereldtentoon-stellingen, had bet hem zelf gezegd .

„Waarom stelt u zelf niet ten toon? Waaromuw meesterstukken aan bet publiek onttrokken?"vroeg een jongmensch met slaaf schen glimlach .Zeker een jongen die geld noodig beef t, dachtPauline met of keer . Met verachting keerde zij zichof. Tot zoo iets laags zou Ravineau zich niet ver-nederen, bedacht zij; noch Eugene Dubois . Wat eenwereld. En Louis die bier genoot! . . . . natuurlijkom haar . . . . Brandend van haat zochten haaroogen de gastvrouw . Deze stood geanimeerd, in eenkring van dames to praten . „Een prachtig plan, eenheerlijk plan!" hoorde zij haar zeggen . Toen wenk-tenn de dames ook haar om naderbij to komen ; ver-ward en rumoerig klonken de stemmen doorelkaar.

Mme Bremond stelde voor aan de dames om zichto verkleeden, en gecostumeerd weer bij de heerenterug to komen. Dan zou er gedanst worden in despiegelzaal .

Het plan vond een geaf f ecteerden bijval . Mls-schien had niemand lust in de grap ; maar de be-leef dheid eischte enthousiasme .

In de kleedkamer van de gastvrouw, waar eenklein leger van kamermeisjes en kapsters de gas .ten zouden helpen, werden de schilderachtigstecostumes aangedragen. Pauline koos zich een mar-

132

kiezinne-costuum van goudgele zijde met paniersvan gebloemd paars satijn ; de hale was brutaal laaguitgesneden, waardoor de zachte welving van haarborstjes to zien kwam . Zij had een zwart f luweelenlintje om den hale, een paar moesjes op de wangen,een geestig dicht bij de fijne lippen ; de voetjes in dehooggehakte satijnen schoentjes en het haar ge-poederd en torenhoog opgemaakt . Wonderlijk, hoealles haar paste . De anderen waren niet zoo spoediggereed. IJdelheid en jaloezie hielden haar vinnigenstrijd onder de lief ste woordjes .

Eindelijk daalden zij de breede marmeren trapof naar de spiegelzaal, waar een klein orkest begonto spelen .

Pauline was in een vreemde stemming geraakt .Het was alsof zij haar zelf met haar eigen toilet opde kleedkamer had gelaten . Die hier rondtripteover den glanzenden parketvloer, onder de luchtigemelodieen van een wall, was een grillig, vreemdpersoontje, neergef ladderd uit het vreemde, verreverleden .

Glimlachend hoorde zij toe naar de vleierijen vande heeren die haar omringden . Al waren de anderecostumes nog rijker en origineeler, van niemandging zulk een bekoring uit ; zij voelde het en hetbracht haar in een ijie atmosf eer van duizelendgeluk. Haar voeten raakten nauwelijks den vloer ;in haar oogen, groot en donkerpaars, lag een lok-kende gloed. De bewondering die naar haar schoon-heid uitging, deed die nog inniger bloeien . En hetscheen of een overmoedige lichtzinnigheid al haarjaloezie had weggevaagd . Nu zag zij Louis en MmeBremond, die f lirtend met elkaar dansten, met eenironischen glimlach na . Wat ging het haar aan! Zijhad nu haar eigen spel to spelen . Streelende woor-

133

den en champagne scherpten haar geest, deden haardriester vroolijk worden .

En zij danste, van den eenen arm in den anderenen in stille, groen omhuif de hoekjes lachte zij en liethet steekspel van geestigheid niet rusten . Het wasvooral met haar taf elbuurman en met een jongenPool dat zij telkens weer danste. Met haar rhyth-misch bewegend lichaam, zoo jong en zoo lenig,danste zij de manners dronken. Petulant, on-deugend, lachte zij hun tegemoet .

Zij danste - en voelde in een lichte koorts vangenot dat alles haar zou gelukken op dezen avond,dat alle manners in haar vingers als was zoo kneed-baar zouden zijn .

In de pauze zag Louis -- die haar al verscheidenemalen met booze en jaloersche oogen gevolgd hadhaar niet meer in de zaal .

Met den jongen Pool, f ijner en met een intenserbewondering voor haar dan de anderen, meest aliengrof en cynisch, was zij den wintertuin ingegaan .Onder de bloeiende heesters liep zij gearmd methem voort. her klonk nog gedempt de muziek vande zaal. Zij gingen zitten, dicht naast elkaar . Hijdrong zijn verlief de blikken in haar oogen . Zij zagdat hij nog jong was, een lief en onbedorven kind .

Even f litste het door haar heen dat zij dat moesteerbiedigen, maar de sensueele bekoring was tosterk; haar wil lag verlamd in de roes van haarzinnen. Hij vroeg haar om een kus .

Toen kwam opeens de herinnering aan Louis metMme Bremond op het terras bij haar boven . Haastigtrok zij zijn jongensgezicht naar zich toe en kustehem op den mond .

Met een kreet van verrukking nam hij haar geheelin zijn armen en wild zochten zijn lippen haar hall,

134

haar schouders, hij kuste gretig en hartstochtelijk!Zij liet hem begaan. Toen stood zij op . „Genoeg,"zei ze dof.

Alle vreugde was dood. Zij voelde een zware ver-moeidheid die haar beenen lam sloeg . Walging steegin haar op met een physieken afkeer voor hem . Zijtrok haar arm zelf s terug van den zijnen . Geen blikgaf ze hem terug.

Verlegen liet hij haar gaan .

. . . . Bij het naar huffs gaan zwegen Louis en zijbeiden, verbeten. Pauline deed of ze sliep . Eenhevige irritatie doorsidderde haar. Zij haatte Louis,zij haatte hen alien . Haar drift werd haast ondraag-lijk, vulde tot barstens toe haar gansche wezen,beef de in iedere vezel van haar lichaam . �, dat zesterk was, sterk om hem to slaan, to striemen, tovermorzelen! . . . .

Ook Louis was vol woede . Met Mme Bremondwas het heel anders gegaan dan hij zich voorgesteldhad. Zij was een voorzichtige, koude coquette, daar-enboven dom en onbeduidend . Zijn bevlieging wassterk gedaald .

Maar al zijn verlief dheid was teruggekomen opPaulientje, toen zij zoo dartel in haar onweerstaan-bare bekoring als markiezinnetje de zaal wasbinnengedanst. Hij zag wel hoe de anderen in be-wondering haar hadden omringd en meegevoerd eneen reazende jaloezie had hem gegrepen . Zij was vanhem! Zijn kostbaar bezit werd hem ontstolen. Hijhield niet van scenes in het openbaar, maar thuiszou hij 't haar zeggen, dat ze van hem was en dathij niet verkoos haar zoo coquet to zien .

In de slaapkamer barstte zijn woede los . Zij ant-woordde eerst niet . Kokende drift verlamde haar.

135

Maar toen hij uitgeraasd was, vloog zij op en methaar wit gezicht vlak onder zijn oogen hakkeldehaar stem ziedende woorden hem tegen; „Het isjouw schuld - zoo heb je me gemaakt! Jouw schuldis 't, dat ik me verneder en bezoedel en naar be-neden zak, ja, dat ik me bezoedel, dat ik eens eenvuile slet zal worden! Ja, luister goed -- zoo is 't,ik zeg je de waarheid! Ik heb je nooit iets voor-gelogen, nooit iets geheim gehouden en dit zal jeook weten, dat ik een vreemde heb aangehaald enop zijn mond gezoend heb . Dat heb ik gedaan, ge-daan om me to wreken, omdat je me ontrouw bent

niet nu pas, vanavond, maar al lang, al lang!Ontrouw ben je en onbetrouwbaar - jij hebt mijnleven verknoeid, jij hebt geen eerbied gehad voorooze lief de, jij hebt je lake en laf gedragen en ditis je loon! dit is je loon! je verdient niks meer, jeverdient niks meer dan een slet . . . , een slet . . . . "„Hou je mond!" - Hij sloeg haar lippen dicht .

„Je zult je mond houden . Kleed je uit - je zult vanmij zijn, al ben je ook een coquette meid, je zult, ikwil je hebben!"

„Ik wil niet!" Zij worstelde zich los met al dekracht van haar nerveuze drift . Maar hij was desterkste . Hij sloeg haar ale een kind dat onwilligis en den tuchtigenden meester tot razernijbrengt .

Toen gaf zij den weerstand op.Dof en gebroken lag zij naast hem ; stil en roer-

loos, uren, urea lang .Hij sliep . Toen, eindelijk, stood zij langzaam op .Het kille morgenlicht van een bedekten hemel

viel door de reten der gordijnen .Zij sloeg een peignoir om en wankelde de kamer

uit. Waar ging ze heen? Ze wist het zelve niet . In

136

het keukentje zakte zij neer op een stoel en keekwezenloos voor zich uit .

Een knagende pun kwam uit het diepste van haarwezen en steeg en zwol tot een ondraaglijk lijden .„� God . . . . o God . . . ." steunde zij zacht voorzich heen.

Pijn . . . . pijn . . . . en leegte, oneindige leegte .Hoe brandde het van binnen ; alles verteerde, allesvrat weg .

Niets zou er meer overblijven, niets dan die pijn .Star keek zij voor zich uit .In het kilgrijze licht leek de keuken van een som-

bere verlatenheid .Een paar vuile pannen stonden achteloos neer-

gesmeten op taf el. Appelschillen en slablaren slier-den op de vuile mat onder haar voeten .

Even vuil en slordig en verlaten zou voortaanhaar leven zijn. Bij die gedachte overviel haar eenduizeling. Het werd zwart om haar heen, een ijlewind woei om haar hoof d, wreede ijskoude greephaar aan. Zij liet haar hoof d voorover vallen .

Diep zonk zij weg . . . .

HOOFDSTUK VI .

D E ramen van de eetkamer stonden open .Uitbundige middagzon stortte naar bin-nen, tegelijk met het rumoer van destraat, waar alle geluiden brutaler klon-

ken in dezen warmen zomerdag .„Het is funk heet vandaag," merkte Louis op . Hij

stood klaar om nit to gaan.Pauline antwoordde niet . Het trof hem even met

schrik hoe slecht zij er nit zag . Zij was wager ge-

137

worden en in bet onnatuurlijk bleeke gezichtjestonden de donkere oogen strak, met diepe kringen .

„Je moet meer eten," zei hij bruusk, „wat heb jeer aan om ziek to worden?"

Zij haalde haar schouders op . „Ik eet genoeg."Onverschillig begon zij het servies in elkaar to zetten .„Ga je mee, een eindje wandelen?" vroeg hij

aarzelend.„Dank je. Ik bee to moe."Toen hij gegaan was en zij de taf el had of geruimd,

nam zij haar naaiwerk op en zette zich in eenfauteuil bij bet raam. Haar banden bleven lusteloosbangen. Waarom zou ze eigenlijk naaien? Waardiende het voor? Ze was ook to moe . Het lief st zatze maar stil to kijken. Het levee was misschien nogbet beste zoo ; alleen voor bet raam to zitten, dood-moe. Te moe om to denken. Want van denken werdje ongelukkig .Aan den overkant waren booge buizen met

reclameborden . Macbinaal las zij ze over . En daar-boven de blauwe lucht . Die deed pijn . Zij sloot deoagen. Kon ze maar slapen . Gisteravond was 't zoolast geworden in 't cabaret .

Het was wel drie uur geweest, voor ze in bed lag .Een roezige avond. Zij had zich verbeeld dat bet welamusant was. Het gaf of leiding tenminste . . . . of -leiding van die ellendige dwanggedacbten die haarzoo f olteren konden. � God, daar kwamen zij weer!Waarom was ze ook tbuis gebleven? Waarom nietmeegegaan met Louis? Neen, altijd met hem zijnwas ook ondraaglijk. Zij had to grooten afkeer vanhem; hij maakte haar ziek met zijn woorden, zijnlack. Als hij onverscbillig-licbtzinnig was, baatte zijhem met een diepe veracbting, maar 't ergste washij nog als hij haar wilde kussen of lief met haar

138

zijn. Dat was bet ergste . . . . en 's nachts . . . . Zijknarste op haar tanden. Sours zou zij hem kunnenvermoorden. Neen, neen, niet daaraan denken . . . .Zij weerde ze met haar handen af, haar gedachten,als waren bet levende wezens, die to dicbt op haaraan kwamen stuiven .

Moeder . . . . haar lippen vormden sidderend vanverlangen bet oude, vertrouwde woord .

� moeder, moeder . . . .Zij stood op. Haar verlangen werd to hevig .Zij keek our zich been . De meubels stonden

vreemd en onbeweeglijk. Niet bier blijven . in dezeeenzaambeid. Ze zou krankzinnig worden.

Haastig liep zij naar de slaapkamer, kleedde zichaan en ging naar buiten. In de voile straten verloorzij haar dwanggedacbten. Het loopen deed haargoed. Zij liet zich branden in de zoo en glimlachtetegen een kleinen jongen, in een bout schort achterzijn moeder aan, die een handwagen vol bloemenduwde.

Pauline kocht wat tulpen . Ze waren niet verschmeer, maar bet moedertje had zoo'n lief, tevredengezicht .

Toen keerde zij our naar huffs . Op bet palier ont-moette zij Mme Hirsch . Wat zag die er slecht nit,dacht Pauline . Zou ze ziek zijn of ongelukkig, netals ik? Zij draalde even en zocht een vriendelijkwoord,

„Hoe is 't met Annette?" vroeg zij eindelijk .„Ab, merci, heel goed!" Het gezicht van de

moeder straalde. „Ze is zoo flink op school, deeerste van de klas ; en groot dat ze worrt en wijs!Die kinderen groeien je boven 't hoofd, voor je 'tweet, Madame Pauline . Ze beef t vanmorgen eenpaar keer naar u gevraagd - en verbeeld u, bet

139

lieve hartje -- ze vroeg : Madame Pauline is tochniet boos op mij?"

„Arme lieveling . . . . waarom zou ik boos zijn?"antwoordde Pauline zacht, „maar ik heb me delaatste weken weinig met haar bemoeid en 't kindis f ijngevoelig, dacht zeker dat ik haar niet graagmeer zag. Stuurt u haar vanavond eens bij me,madame Hirsch, als u uitgaat?"

„Heel graag . . . . want och" . . . . Mme Hirsch ge-raakte in zichtbare verlegenheid, „ik moet desavonds dikwijls uit - vroeger, toen ze klein was,ging ze dadelijk naar bed, maar nu blijf t ze graagnog een uurtje op en dan zit ze zoo alleen ."

„Komt u niet binnen?" vroeg Pauline en hield dedeur voor haar open .

Mme Hirsch verontschuldigde zich . Een volgen-den keer heel graag ." Toen, zachter : „U is toch nietziek? U ziet er wat bleekjes uit ."„� neen. lk ben heel wel. En u?"„Triest . . . . ik ben sours erg triest . Het levers is

niet gemakkelijk. Maar ik heb mijn kleine Annette .Had u ook maar een bebe, Mme Pauline!"

Pauline schrikte even . Toen lachee zij .. . . . Een kind, bedacht zij, een kind als de kleine

Annette .Zij zat weer voor het venster . De zon had zich

verplaatst en brandde niet meer in de kamer.Een kindje als Annette .Het zou zoo lief en warm tegen haar borst aan-

liggen en haar aankijken met onschuldige grijzeoogen. Het zou lachen en de lipjes tuiten our doorhaar gezoend to worden .

De handjes zouden grijpen naar haar handers . Hetzou lachen en vroolijk zijn .

Maar het zou ook schreien als het pijn had . En

14�

hoe zou zij 't dan troosten? . . . , het zou groeien eneen meisje worden, een meisje zooals zij geweestwas, in den Haag .

Hoe zou zij 't leiden? . . ., zij kon het niet . Zij wiltzelf niet hoe to levee. Hoe kon ze 't leeren aan eenantler? En als het meisje ongelukkig werd enschreiend vroeg : o, help me, moeder? Hoe zou ze 'tkunnen helpen?

Want gelukkig zou een kind van haar nooit wor-den. Met een vader als Louis .

Neen, het kindje moest niet komen .Zij was er to ongelukkig voor .

*~*

Een paar dagen later kwam Mme Hirsch, heelschuchter, met een voorstel: de dokter vond hetvoor Annette, die bloedarmoedig was, noodig, datze een paar weken naar buiten ging . Of MadamePauline ook van de partij wilde zijn . Zij, MmeHirsch, had een nicht woven in Normandie, daarkonden zij allen logeeren - het was eenvoudig,maar goed - een f linke boerderij - en MadamePauline zag zoo bleek . . . . ?

Dadelijk was Louis op het voorstel ingegaan . Hijvond het werkelijk noodzakelijk voor Paulinesgezondheid dat zij er eens uitging. Het zou hemtevens wat rust geven, bedacht hij met een zucht,want haar wisselende stemmingen, haar stugheiden haar wilde scenes, ze begonnen hem to vervelen .

Pauline stemde lusteloos toe . Louis kon niet mee .Hij was de laatste maanden directeur geworden vande kleine uitgeverszaak, waarin hij geld had ge-stoken en voelde zich heel gewichtig in zijn nieuwebetrekking ; ontving schrijvers en dichters en hadtallooze vergaderingen.

141

Zij gingen op een bewolkten Julimorgen . MmeHirsch, Pauline en 't kind, dat opgewonden vroolijkpraatte .

Pauline stelde zich niets van haar uitstapjevoor en toen zij na een lange, omslachtige refs ein-delijk in het dorp waren aangekomen, was zij to moeour een ander verlangen to kennen dan dat naarrust in bed.

Pauline had een kamer voor zich alleen . In hetgroote bed met de gebloemde sitsen gordijnen lagzij als een wrak op het strand ligt geworpen . Zij hadgeen besef meer van de werkelijkheid .

Maar den volgenden morgen ontwaakte zij tothet leven . Er was vogelgezang en koeiengeloei engerinkel met emmers. Er klonk gelach ; en f risch engeurig woei de morgenlucht naar binnen .

Even steeg de jonge, stralende levenslust in haarop. Maar dadelijk sloeg de asch van haar bitterheider op neer . Het leven was een spel van schijn enleugen. Zij kon er niet meer in gelooven .

Toch, langzamerhand, werd alles beter in haar.De natuur, de algoede, rijke, warme, omving haar .En Annette was er our mee to wandelen, Annette,die den balsem van haar argelooze blijheid legdeop haar gekneusde hart .

Het leven was hier zoo geheel anders dan daar-ginds, in die hel van Parijs.

Het was of zij langzamerhand een ander werd,met andere gedachten. De f olterende wanhoop wasniet meer .

Zij gleed met een zucht van verlichting weg ineen nieuw leven .

Gezonder werd ze weer en sterker. Sours dacht zemet een glimlach aan wat zij geleden had . Onwezen-

142

lijk leek het . . . . en toch, angstig voelde zij dat hetbestond, heel ver van haar af, maar loerend enverraderlijk .

Op een avond zaten Mme Hirsch en zij heel stilvoor het huffs, op een rustieke bank. De hemel zagpaarsrood. Er was een heilige stilte in den avond .Annette sliep .

Toen vertelde de moeder haar wreed verhaal .Hoe zij een dochter was van boerenouders, verleiddoor den baron van het kasteel, gevlucht naar Parijsom daar een levee van prostituee to leiden . HoeAbel Hirsch gekomen was, de eenvoudige, trouweElzasser, die haar lief kreeg en haar redde .

Hoe zij getrouwd was en gelukkig werd met dekleine Annette . Maar hoe zij, na zijn dood, vervallenwas in de oude zonde. Omdat zij flu eenmaal nietanders kon. Omdat zij een vrouw was van de zonde,een vrouw die zulke emoties noodig had om van tolevee ; maar dat zij haar kind rein en onschuldigbewaren wou en dat Annette nooit mocht weten't geheime levee van haar moeder,„Ik geef me nooit voor geld," eindigde haar

trieste, gelaten stem, „geld heb ik niet noodig, mijnarme Abel liet mij genoeg om van to levee en ikhecht niet aan het geld ."

„U zult me niet begrijpen," zei ze na een poosje,omdat de andere zweeg .

Maar Pauline begreep haar wel .***

Pas eind September kwam zij in Parijs terug .Louis stood haar op to wachten aan het station . Delaatste dagen had zij veel aan hem gedacht en zelfsgemeend naar hem to verlangen .

Maar toen zij zijn opzettelijk-joviaal vroolijk ge-

143

zicht terugzag, een beetje vlekkerig rood als vaniemand die copieus heef t gegeten, kwam alle weer-zin terug.

Neen, niets was veranderd .Alles stood haar to wachten in de rommelige,

lawaaiige drukte, in het stof gruis langs de auto's,in het schorre geschreeuw van de venters op straat .

Het stood haar to wachten in huffs, in de onge-zellige kamers, in de gore, grijze keuken .

Zij was niet weg geweest .

. . . . De dagen druilden voort. Zij voelde haarwanhoop slijten ; de uiterste scherpte stompte af,de pijn verloor aan hevigheid . Het werd als na eenonweer, een grijze, eentonige regent de druppelsvallen aanhoudend en somber gesloten is de hemel,maar de eerste onstuimigheid is voorbij .

Pauline voelde haar telkens dichter om haar heenvallende onverschilligheid als een gemakkelijkkleed. Soms kon ze nog wel hartstochtelijk schreienof razend uitvallen tegen Louis, maar later, als zedoodmoe en met ondraaglijke zenuwpijnen in bedlag, had ze er spijt van, nam zich voor liever alleslangs zich heen to laten gaan. Zij stompte of . Fijngevoel en tact in den omgang verloor ze ; het konhaar niets meer schelen hoe de menschen over haardachten. Stug stiet zij ze of of trok hun aandacht inbrutale, dadelijk in of keer omslaande coquetterie .Alleen met Annette en haar moeder bleef ze de-zelf de. Toch ging ze er zelden heen .Louis bemoeide zich zoo weinig mogelijk met

haar. Hij voelde zich, na een paar keer vergeef sgetracht to hebben „het goed to waken", miskendin zijn beste bedoelingen en schoof op deze wijzealle verantwoording van zich of .

144

De winter ging voorbij. Eind Februari werd zeeen-en-twintig jaar.

Louis had haar verjaardag vergeten ; eerst lastop den middag, toen hij naar huffs ging, dacht hijer aan. Hij nam nog de moeite weer de trappen ofto loopen en bij een bloemist, een paar stratenverder, een bos roode anemonen to koopen, haarlievelingsbloemen .

Toen hij weer boven kwam, vond hij haar nergens .In de keuken stood het eten to verdampen en aanto branden . Hij vloekte . Die slordigheid, dat onge-regelde geduvel, bromde hij .Pauline was bij Madame Hirsch en Annette

blijven praten . Haar oogen brandden en zij lachtescherp, toen zij de bloemen zag . „Dank je wel," zeize, „voor je lieve attentie" .

Hij gaf haar een kus, dien ze niet teruggaf .Zwijgend gingen ze eten .

„Ik heb van huffs ook niets gehoord," zei ze stug .Den heelen morgen had zij er om gehuild en nuvoelde zij een onweerhoudbare behoefte er metiemand over to spreken, al was 't dan ook met hem .

„Nu ja, zoo'n verjaardag . . . ." Hij wuifde non-chalant met zijn hand,,,wie hecht daar eigenlijk nogaan. Zoo kinderachtig ."

Zij zweeg. Het eten kon ze niet slikken . Haaroogen vulden zich heet .

„Moeder zal het niet vergeten," zei ze eindelijken stood op om andere borden to halen .

Er werd gebeld. Zij liep haastig naar de deur . Hetwas een telegram voor haar . Zij kreeg een kleurvan blijdschap .

Toen zij in de eetkamer terug was, scheurde zij't pas open .

„Wat is 't?" vroeg Louis onverschillig.

145

Zij was wit en haar vingers beef den .„Vader is doodziek . Ik moet gaan, Louis. Ik moet

naar hem toe ."„Je bent gek," viel hij nit . Zelf wist hij niet waar-

om zij hem zoo irriteerde . „Wat zou je thuis doen?Je loopt ze maar in den weg . Je moeder zal't al drukgenoeg hebben . En je vader zelf ? die wil je nieteens meer zien! Staat 't erbij dat hij je terugroept?"

„Neen."„Welnu - wat een onzin dan . Hij zal 't niet eens

willen. lk zou, als ik jou was, to trotsch zijn omongevraagd to komen. En je zusjes - die schamenzich misschien nog voor je . Wat doe je daar in denHaag? Je hebt er je onmogelijk gemaakt ."

Zij zweeg. Het telegram vouwde zij werktuigelijkdicht en legde bet op taf el. Toen begon zij jachtigop to ruimen.

„Kom eens bier," vroeg hij en in zijn stem lag desedert lang verloren innigheid . Toen begon zijhef tig to snikken . Hij suste haar.

„Wat zou je er aan hebben om to gaan, Pautje,blijf maar bij mij ."

Zij keek hem opeens aan met booze oogen .„Egoist," riep zij en duwde hem van zich of .Hij lachte bitter . „Natuurlijk," bromde hij in ge-

laten martelaarschap, „natuurlijk is 't alleen maaregoisme van me ." -

Zij wist niet of zij hem miskende . Zij duwde diegedachten op zij .

„Dus je wilt me niet laten gaan?!"„Neen. Je blijf t bier. Geen centime reisgeld krijg

je van me. Het is de grootste gekheid. lk zal jebewaren voor teleurstellingen en booze scenesthuis; je zult je niet als een kind laten gaan op alje impulsen . Morgen is er weer wat anders . lk wil

146

ook niet dat ze je thuis beklagen en mij voor eenmonster aanzien . Dat je bleek bent en wager en eengezicht zet zoo zuur als azijn, dat is natuurlijk alle-maal mijn schuld! Ik bedank er voor om zoo on-rechtvaardig behandeld to worden . Ik heb genoegmijn best gedaan. 1k kan 't niet helpen dat jij zoolastig bent en humeurig. Dat noemen ze dan „onge-lukkig" en ik ben de kwaje pier ."

Zij lachte kort en hoonend .„Nu begrijp ik je beter," zei ze en sloeg de deur

achter zich dicht .Zij zeide niets meer tegen hem dien avond . Hij

verveelde zich en haar wit gezichtje met de strakkedonkere oogen maakte hem zenuwachtig. Hij konhet toch waarachtig niet helpen dat haar vader opsterven lag! Trouwens die droefheid van haar karatwas niets dan aanstellerij ; zij had nooit van haarvader gehouden .

„Zeg, ben je van plan den heelen avond als eenoorwurm rond to loopen? Dan ga ik er van door!"„Heel goed ."Hij keek haar eens aan of zij 't meende . Toen,

schouderophalend, ging hij de deur uit .Zij bleef alleen in de schemerige kamer, waar

het licht van de straat met vage glanzen naar binnenvie! .

Zij legde de armen op taf el en steunde daarophaar hoofd .

Het was zoo stil om haar heen .Zij moest aldoor aan vader denken . Zoo duidelijk

zag ze nu zijn bleek, verwrongen gezicht met dezenuwtrekkingen en de lichte, trieste oogen . En zijdacht aan hem toen Gerard gestorven was, hoehulpeloos-bedroef d hij was geweest. Zou hij ook omhaar verdriet gehad hebben zonder het to willen

147

zeggen? En als zij nu zachtjes bij hem kwam, methaar hoofd dicht bij zijn oor en hem toefluisterde :„Vader, het doet me zoo'n verdriet . . . . " Ja, datmoest ze toch zeggen! Hij kon toch niet stervenzonder dat hij wilt dat zij er verdriet om had hempijn gedaan to hebben . . . .

Zij schopte den stoel achter haar weg . Zij ging!Als in een Broom kleedde zij zich verder aan, tot

zij haar taschje vond waarin ze haar zakdoek borgen den sleutel van haar appartement .

Geld . . . . ze had geen geld .. . . . Aan Louise Vannier kon zij het vragen, of

aan Mme Hirsch .Zij keek op de klok . Het was al last ; Mme Hirsch

zou zeker uit zijn en Annette sliep - Bus naarLouise? Die woonde een heel eind weg, bij hetLuxembourg; ze zou maar dadelijk gaan .

Eerst liep zij vlug, bijna driftig, toen werd haarpas wat langzamer en eindelijk sleepte zij zichmoeilijk voort . Het was zoo ver en zij was moe .

In de helverlichte winkelstraten, tusschen dehaastig reppende of lusteloos drentelende menschenvoelde zij zich hoe langer hoe zwaarder worden . Hetgedruisch verdof to haar hersens . Zij verloor er zelf shaar doe! door uit het oog . Zij liep alleen tusschendie drukke menschen. Zij hoorde nergens bij . Hetleven had haar uitgestooten. Louis ging zonderhaar; zijn leven was het hare niet. En thuis . . . . fluleek haar huffs zoo ver en zoo vreemd . Zij haddenhaar thuis niet noodig .

Zij ging zitten op een bank in een square, naasteen donkey paar menschen, Bat niet op haar lette .Zij was zoo moe. Haar beenen hingen als vreemdezware dingen . Haar armen voelde zij niet meer . Zijhad heel ver geloopen en wist niet meer waarheen .

148

Zij sloot de oogen en daar kwam een beeld, dathaar de laatste dagen zoo dikwijls was komenplagen: de zee van Scheveningen, dicht bij de vis-schershaven, onder een loodblauwen onweershemel .De zee scheen opaal, met gele plekken en 't woestebrandingschuim lag op de hef tig aanrollende go!-yen. En zij in een zandkuil daartegenover . Vrij ensterk woei de wind om haar hoof d ; zij proef de dezee op haar vochtige lippen en de dreuning van degolven was in haar ooren, machtig en wild . - Eenshad zij daar gezeten, een droomend onschuldigkind .

Zij kreunde even en sloeg de oogen op . Zij was inParijs en kon niet meer terug . Zij was dezelf dePaulientje immers niet meer! Hoe kon ze danterug? -- 0, wanneer was het toch begonnen, wan-neer was zij de helling of gegleden . . . . ? Zij dachtaan de eerste dagen met Louis -- hoe dikwijls hadhij haar geroemd om haar durf, haar moed . . . . erwas geen durf, er was geen moed -- want zij wiltimmers niets van het levee! Zij was met hem mee-gegaan als een kind, onwetend en argeloos. In Brus-sel, haar eerste lief denacht . . . . zij wilt nog haarschuwen angst, den plotselingen schrik, het instinc-tieve gebaar, waarmee ze weg had willen vluchtentoen de realiteit haar maagdelijkheid verschrikte .

Het was overgegaan en zij had daarna het gelukgekend van het vrouw-zijn, de extase en de innig-heid van de lief de. Maar het was niet gebleven . . . .

Misschien was 't ook haar schuld .Zij was zoo klein en zoo zwak en had het groote

geluk uit haar handen laten vallen .Hoe laf was ze geweest voor pijn. Hoe klein was

haar levee geworden, zoo vuil en zoo klein, eenvod waarmee de winden spelen en dat wel neer zal

149

dwarrelen diep in de goot . Zij kon dat vod nietbrengen bij haar moeder . , . .

Zij moest maar verder gaan en verder zakken,telkens dieper in de modder van Parijs . Zich nogmeer prostitueeren . Want deed ze dat niet door zichaan Louis to geven nu zij hem niet meer lief had?Waarom dan niet aan een antler, aan Ravineau ofVannier of den eersten besten man hier op straat?Het zou haar misschien verwarmen, want zij be-vroor van binnen. De ijzige kou drong stekend inhaar hart. Het gaf een pijn, onduldbaar, niet todragen! Zoo kon ze toch niet verder leven . . . . hetwas een foltering, zij werd gefolterd!

En driftig stond zij op en begon weer to loopen .De straten werden stll en donkey . Enkele ge-

stalten liepen langs de met luiken gesloten huizen .Sours sprak er iemand haar aan of gaf haar eenduw. Zij lette er niet op . Als een krankzinnige liepzij verder .

Daar lag de Seine . Een breede brag, waarop eeneindelooze reeks van voertuigen en menschen . Dofgedreun van zware karren en het gebel en getoetervan autobussen. Zij ging de brag niet over, maardaalde een helling of naar de rivier .Donkey en glimmend lag het water aan haar

voeten. Zij kon alleen dat water zien .Er kwam een dof gesuis in haar ooren en een stem

scheen achter haar to spreken . Zij wist niet . . . . ging't over God? God . . . . moeder wilt wat God wilde .Zij wilt het niet . Zij was een laf, dour kind dat nietmeer wist to leven .

Het water kabbelde zachtjes en drong vooruit,over haar voeten. Zij knielde neer .

. . . . Toen zij twee dagen later nit den nacht van

150

onbewustheid ontwaakte, lag zij weer in haar bedmet Louis naast haar, die angstig haar hand vast-hield .

Hoe zij weer thuis was gekomen wist ze niet meer .Er waren donkere mannen geweest die hard ge-schreeuwd en aan haar getrokken hadden . Even hadzij haar adres genoemd, maar wat er verder was ge-beurd, was zij vergeten .

„Pautje . . . . herken je me? ik ben Louis ."„Ja "„Heb je nog pijn?"Zij schudde het hoof d en voelde naar het verband

om haar slapen.„Gevallen," zei ze zacht, „ik ben gevallen ."„Ja," zei hij sussend, „ja hoor . Nu moet je maar

weer slapen ."Zij sloot de oogen gewillig.Met een zucht stood hij op. Twee dagen had hij

in doodelijken angst geleefd en was alle innerlijkegehechtheid aan zijn Paulientje met kracht naarbuiten gestuwd. Maar nu zij weer praten kon enhet gevaar voorbij was, begon een lichte irritatieboven to komen. Er was ook altijd wat met haar!Dat zij expres in het water zou zijn geloopen om ereen eind aan to waken, die gedachte had wel eenszijn brein doorkruist, maar had hij als to belachelijkverworpen .

Zij lag weer alleen .Het schemerde in de kamer . Het water . . . .

vreemd, dat haar voeten in het water stonden enhaar hoof d zoo hoog, dicht bij de wolken nu . Zijdommelde in en had een droom .

Aan de eene zijde van een langen onaf zienbarenweg was de rivier, een donkere, golvende massa .Aan de andere zijde was een berg gemaakt van

151

hout en kolen en mannen met woeste gebarendroegen vuur aan om den berg in brand to steken .Toen zag zij moeder voor zich; zij was groot en langgeworden en in haar streng geheven gezicht gloei-den de oogen verwijtend .

„Waarom heb je het water gekozen?" vroeg zijmet hooge stem, „het vuur had je moeten kiezen.Kom mee! Je moet verbranden!"

Met een gil werd ze wakker .De dokter stood voor haar . Het was een oude,

grijze man; Louis had hem gekozen omdat hij inhetzelf de huffs woonde en dadelijk bij de hand was .

Hij nam haar pole en keek haar aan .Toen hij binnenkwam had hij de gaslamp aange-

stoken en de gordijnen toegehaald . Zwijgend keekhij haar aan,

„Mooi zoo," zei hij elndehjk, „u is gered,mevrouw" .

„Gered . . . moet ik u daarvoor danken, dokter?"„Het is filet noodig," zei hij glimlachend .Zij keek met genoegen naar hem. Zijn waswit ge-

zicht was heel f ijn en de correct geknipte witteKaren van zijn hoofd waren als een kapje boven zijnoogen., Het waren diepe blauwe oogen .

„Hebt u een dochter?" vroeg zij .„Mijn dochter is gestorven ."„En mijn vader is flood .",,Is u daarom to dicht langs de Seine geloopen?"Zij wachtte even en dacht na .„Neen, niet daarom alleen . Ik had to veel pun .

Daarom kan ik u niet bedanken, dokter .",, erwijt u t mid missc ien?„Neen . . . ik verwijt't u filet. Want ik weet flu flat

ik filet waard was om to sterven ." Zij praatte zachten onduidelijk. Hij bong zich dieper over haar Keen .

152

„U moet levers," zei hij, „u is nog jong ; u kunt nogalien van uw levers makers ."

Zij sloot de oogen en zachtjes stood hij op omnaar Louis to gaan.

HOOFDSTUK VII.

A UGUSTUSZON stoof de de huizen Tangsbet grachtje gloeiend beet. Door dekieren van de neergelaten jaloezieen zagPauline bet blikkeren van bet licbt op bet

troebele gracbtwater.In de kamer f likkerden de zonnevonkjes op bet

vale tapijt. Loom bing zij in haar stoel, to mat totbewegen . . . . Was 't ook maar to warm om todenken. Maar dat grog altijd door - dag en nacbt .En als zij eindelijk indommelde, in een zuchtendzoeken naar rust op bet broeiend-warme bed,kwamen de droomen .

Sedert haar vlucbt uit Parijs, op den eerstenAugustus, toen de angst voor de oorlog hen alienhad opgejaagd, leef de zij in een tuimel van ge-dachten .

Allen was ook zoo snel gegaan .Toen de oorlogsgeruchten telkens dreigender

werden, had Louis haar aangemaand naar Hollandterug to keeren. Hij zelf had zich eenige maandento voren, in bet belang van zijn uitgeverszaak, alsFranschman laten naturaliseeren ; en zou dun blijvenom zijn nieuwe vaderland to dienen. Onder luid-rucbtig geschetter en opgewonden vroolijkheid hadhij zijn angstige onrust verborgen .

De vrienden spraken luchtbartig en blagueerend .Alleen Eugene Dubois was ernstig geworden . Met

153

een opgeschroef d lachje had Louis of scheid vanhaar genomen ; zij zag er toch zijn ontroering in . Hetging alles zoo sue! .

Zij wilt niet eens of zijzelve ontroerd was geweestop, dat oogenblik . Het had haar overweldigd . Zij wasnog zwak gebleven na haar bronchitis, opgedaan bijbet bad in de Seine. Vreemde maanden waren betgeweest ; meestal alleen thuis, in bed of op de rustbank; maanden van soezerig gedroom en apathischeonverscbilligbeid. Toen, als een donderend scbot,de oorlog .

In den trein . . . . zij zag zich nog zitten in dienovervollen trein, met al de haastig vlucbtendemenschen. Sommigen lachten en waren onverschil-lig, anderen toonden, hulpeloos, hoe tragisch bunlevee was ontredderd en verwoest .

Langs de welige, in vollen zomerrijkdom gloeien-de velden en akkers van Belgie was de trein ge-reden. Daar daverden nu de kanonnen en brachtelk schot verminking en dood . Sours leek het haarof alles barsten zou, uiteensplijten en vergruizelen,wat vroeger sterk leek en vast .

Duizelig hield zij haar hoof d in de handen . Zooals de oorlog levees nit elkaar sweet en hechtebanden scheurde, zoo was ook haar kleine leveeuit elkaar gescheurd en weggeslingerd . . . .

Het scheen of alle oude verhoudingen verbrokenzouden worden, of alles weer terug zou keeren inden chaos van het oude scheppingsverhaal . Ja, soursop den rand van haar droomen, had zij de krank-zinnige gedachte, dat zijzelve niet meer bestond,weggevaagd door het machtig geweld der tijden . . . .

Maar in Holland was, na de eerste gejaagdheid,de rust toch weergekeerd . Zij voelde, als zij pein-zend liep langs de oude grachtjes, dat Amsterdam,

154

ofschoon telkens opgeschrikt, nog leefde zooalsvroeger .

. . . . Dan zag zij weer haar aankomst. Moeder aanden trein,, bevend van zenuwachtige moeheid -- eenhalven dag had zij aan het station gezeten -- hetdierbare, lieve gezicht, zoo f ijnwit onder de witteKaren, stroomend van tranen, toen zij eindelijk haarkind in de armen hield . Dat onvergetelijke oogen-blik van lief de en geluk - Pauline sloot haar oogenom 't nog eens to doorleven . Toen het verwarde,pijnlijke zwijgen, voor de eerste vragen durf denkomen ; de smartelijke zaligheid om moeder voorzich alleen to hebben, een en al innige aandacht enf ijn begrip, en de zoetheid van het eindelijk alles uitto zeggen, heel den last van smart to mogen neer-leggen aan het hart van een moeder .

Maar moeder kon niet altijd blijven . Haar anderekinderen riepen . . . .

Pauline wilde niet naar den Haag. her, inAmsterdam, waar niemand haar kende, waar zijdwaalde langs de grachten als in een oud verhaal,hier voelde zij zich veilig .

Louis had haar vierduizend f rankers meegegeven,met de belof to haar geregeld wat to sturen. Het leekhaar ontzaglijk veel .

Louis . . . . zij trachtte aan hem to denken metmedelijden . Als zij visioenen had van bloedige ge-vechten en wanhopig verlaten slagvelden in dennacht, van loopgraven en hospitalen vol helschemartelingen, dacht zij : nu is hij daar ook, arme ver-wende jongen, in 't gewone levers al zoo kleinzeerig .Maar het liet haar onverschillig . De laatste maan-

155

den in Parijs had hij wel eens een toenadering be-proef d en dan had zij lijdelijk zijn lief koozingenondergaan, maar het scheen of haar hart hem loshad gelaten.

Toen zij merkte dat hij uitging met anderevrouwen, had zij de schouders opgehaald. Pijn hadhet haar niet gegeven . Niet eens meer drift of ge-stoken ijdelheid had zij gevoeld . Wat ging het haaraan wat hij deed?....

Wat was alles dood in haar - dood. En dat wasgemakkelijk - nu behoef de zij niet meer zoo bitterveel to lijden .

Zij had meer verdriet gevoeld om het of scheidvan Annette en haar moeder . Zij riep nog eens hetbleeke kindergezichtje op, met de wonderlijk grijzeoogen. Toch dreef dat beeld al verder en verderweg in den mist van haar apathie .

. . . . Zij schrikte op, toen er op de deur werdgeklopt.

Half stood ze op, dan zonk ze terug in haar stoel .Het was Stef aan. Vluchten, vluchten . . . . maar

zij kon niet . Hij stood al bij haar .Machteloos keek zij hem aan .„Ik had . . . . aan moeder gevraagd . . . ." Haar

lippen trilden .„Je had aan moeder gevraagd je adres niet to

verklappen. Ik weet't, Pauline. Het zal je misschieneven onaangenaam zijn dat ik hier ben . Maar wijmoeten daar overheen komen ." Hij had een stoelgenomen naast haar . Zijn kalme, besliste stembracht rust en even voelde zij zelf s iets als ver-heuging, dat hij daar zat .

„Ik zal je misschien kunnen helpen," ging hijvoort, „je bent hier alleen en moeder vond dat je

156

er slecht uitzag . Mag ik eens . . . . ?" Hij trok een vande jaloezieen op. Het harde licht viel op haar witgezichtje .

Hij zag haar scherp aan. Haar oogen stondenlusteloos in diepe, donkere kringen .

„Je ziet wat bleekjes, he?" zei hij luchtig en lietde jaloezie weer vallen . „Hoest je ook?"

„Neen." -- Zij antwoordde dof en verbeten.„Geen andere pijnen?"„Neen."Hij keek haar nog eens doordringend aan .

„Goed", zei hij enkel .Zij wilde hem niet vertellen van haar slapelooze

nachten, haar onduldbare rugpijnen, haar telkensweerkeerenden angst voor zwangerschap . Zij wildehem niet als dokter; dan zou zij wel een vreemdennemen, als 't zoover was . . . .

„Ik zou me eens goed versterken . Hoe is 't etenhier?" vroeg hij.

„'t Gaat nogal ."Hij voelde haar onwil en stond op .„Ik kom nog wel eens kijken . Je blijf t voorloopig

in dit pension?"„Voorloopig we!."„Maakt Ida 't goed? Ze gaat trouwen, nietwaar?"„Ja, volgende maand . En jij, Stef aan, jij bent in-

tusschen ook getrouwd en vader geworden?" Haarstem klonk hard en heesch .

„Ja," antwoordde hij met een vroolijken glimlach,die een verrassing was om zijn somberen mood,„mijn zoon is zeven maanden oud ."

Zij wilt er niets op to zeggen .„Nu adieu," zei hij eenigszins kortaf, en ging .

Toen hij terugkwam, was zij nit

op een van

157

haar eenzame zwerftochten . Zij vond het goed, dathij haar niet thuis had getrof f en . Het had haarachteraf sterk gehinderd, dat bezoekje van hem .Iemand die wilt van haar levee, die er over zouwillen praten, haar beklagen wellicht . Zij haatte dat .Zij moesten haar met rust laten, allemaal . Alleenmoeder wilde zij zien . Zelf s Ida schreef zij * naeen korte ontmoeting -- maar niet meer bij haarto komen. Die had het trouwens to druk om veelaan haar zuster to denken. Over drie weken ging zijtrouwen en dan naar Indie.Trouwen . . . .Zij, Pauline, was niet getrouwd . Gelukkig . Nu was

zij niet aan Louis gebonden. Dikwijls dacht zij aanwat de Parijsche dokter haar gezegd had : „U is nogjong. U kunt nog alles van uw levee makers ."

Haar levee.... dus nu hield zij het in haarhanders en mocht er van makers wat zij wilde . Maarwat?

Zij bezon zich zoo vaak vergeef s op een doe!waarvoor to levee . Waar was zij voor geschikt? enzou er iemand in de wel-geordende maatschappijhaar nog van noode hebben?

Het leek haar, dat ieder een werkkring had eneen doel en zij dus overbodig was .

De menschen trouwden en hadden een gezin ; zijwerkten en leef den met een doel voor oogen .

Er warm natuurlijk nog anderen ; verongeluktenen eenzamen zooals zij . Maar wat zou het geven alszij zich voegen ging bij zulke lotgenooten? . . . .

Zij huiverde er voor terug .Zij wilde eenzaam blijven .

Maar als zij een kind kreeg . . . .Zij duizelde bij die gedachte ; het angstzweet brak

158

haar uit ; zij trilde in den greep van de wanhoopals een insect in menschenhand .

Een kind, een kind . . . . het schreeuwde in haarooren, het dreunde in haar hoof d .

Toch voelde zij elken dag met vaster zekerheiddat die kans toch bestond .

Zij sprak er met moeder over .Samen gingen zij naar een vreemden dokter, zoo .

als Pauline dat wilde. Hij constateerde een zwanger-schap van drie maanden.

***

De eerste dagen waren vol bitteren opstand .Toen, als een grommend dier, dat toch geen uit-komst ziet, leerde zij berusten . Maar het was eenhopelooze berusting . Zij dwaalde rood ; zij kon nietmeer stil zitten, noch naaien, noch lezen . Zij zwierfdoor de stad ; een enkelen keen ging zij alleen naareen concert of comedie om of leiding to zoeken .Maar zij kon niet luisteren, zij kwam niet in destemming; de mooie droomen die zij zocht, als eengevangene den hemel zoekt met zijn wolken ensterren, zij vond ze niet . Niets voelde zij er danbenauwenis en of keer -- menschenhaat. Niet alleende brutale mannenblikken of de verwaten lachjesvan vrouwen, maar zelf s de goedige onnoozelheidvan hen die kwamen om zich to amuseeren, allesergerde haar en het was vooral hun physieke nabij-heid, to dicht op haar lichaam, die haar een gevoelgaf aan walging .

Zij haatte hen alien .Een avond, dat zij doodmoe op haar kamer terug-

kwam, vond zij Cr Stef aan.

159

Hij had op haar zitten wachten .„Zoo, heeft moeder je weer eens geschreven?"

vroeg zij ruw, „wat een plichtsgetrouwe neefben ~i~, .

„Ik kom niet als neef."„Misschien als dokter, maar dan is je visite over-

bodig. Ik heb me al laten onderzoeken door Dr. vander Ley en ik ga over vijf maanden in zijn kliniek ."

„Ik kom niet als dokter ."Zij had haar hoof d op een arm neergelegd en

sloot de oogen.„Ik wil alleen zijn. Laat me toch met rust . Waar-

om bemoei je je met mij? Wat heb ik met jullie uitto staan? Jij bent gelukkig, je bent getrouwd enjouw kind . . . . zal noon . . . ."

Wild gierden opeens de snikken uit haar borst enzij begroef haar gezicht in de kussens .

Hij stood er hulpeloos bij .Toen schonk hij haar een glas water in en zich

naast haar op de bank neerzettend, liet hij haardrinken. Haar tanden klapperden tegen het glas .Woede en schaamte dat zij zich had laten gaan,deden haar tranen spoedig drogen .

„Als je in f inancieele moeilijkheden zit, zeg je 'tme dan?" vroeg hij opeens, zonder haar aan to zien,„ik ben bang dat je niet genoeg zult hebben . . . . alshij . . . . tenmniste nog niet weet . . . ."

Zij haalde onverschillig haar schouders op . Overgeld had zij nog niet gedacht .

,,Later . . . . we kunnen zien . . . . voorloopig hebik genoeg. Neen, hij weet 't nog niet . . . . ik kanhem nog niet schrijven. God weet waar hij zit ."

„Heb je al bericht?"„Twee brief kaarten van het front ."„Ik hoop dat alles goed zal gaan," zei bij einde-

160

lijk, met moeite sprekend, en al wil je 't ook niet-- ik blijf je vriend ."

Zij antwoordde niet; maar zij had de hand die hijhaar had toegestoken, gegrepen en hield die vast .

Hij voelde dat zij zich wilde en moest uiten ; dathet ongesprokene haar dwars zat in de keel, dathet haar goed zou doers die bitterheid in woordenvan zich of to zetten .

„Moet je me niet gaan moraliseeren?" vroeg zijeindelijk gesmoord, „moet je niet, net als moederdeed, me voorhouden hoe gelukkig ik ben dat iknu een kind zal krijgen om voor to levers? Dat ikdankbaar moet zijn omdat God zoo goed is voormij en alles 't beste schikt voor mijn heil? Be-proevingen veredelen immers en misschien ben ik'tniet eens waard . . . . zoo'n groot geluk . . . . moestik eigenlijk veel zwaarder nog gestraf t worden!God, ja, laat ik gestraf t worden . . . . ik vind't goed .Maar niet zoo'n kind, zoo'n kind . . . ."

Zij lies zijn vingers vallen en hartstochtelijk, wan-hopig wrongen zich weer haar snikken los.

Hij streelde zacht haar schokkende schouders .Toen zij wat stiller werd : „Paulientje, je zei daar-straks dat ik gelukkig was. Ik weet het niet . Ikdenk maar niet aan geluk . Wij zijn nu eenmaal inhet levers -- en dat is zonder pardon . Je kunt alleenje plicht doers en dat maakt wel even tevreden, datmaakt tenminste het levers draaglijk . En jouw plichtis nu to levers voor je kind. Er is geen andereuitweg meer . Het zal je levers draaglijk makers,geloof me ."

In de stilte die volgde, hoorden beiden het suizenvan de gaslamp en daar buiten het geraas en geratelvan de stad op een of stand .Zij hield haar gezicht van hem of . Hij zag

Zondaresje 6

hl

alleen het dikke roode haar, waaruit de krulletjessprongen .

„Ik kan ook doodgaan," zei ze, en richtte zichhalf op, „en 't kind erbij ."

„Last dat over aan kleine en zwakke menschen ."„Ik hen klein en zwak."„Dat hen je niet." Hij stood op . „En je kind zal

't ook niet zijn . Groot en sterk moet je 't makers,Paulientje ."

Zij lachte schamper . Maar toen zij in zijn ernstigeoogen keek, verstierf haar lachen .

November. De mist hing voor de ramen ; Paulinezag nauwelijks de huizen aan den overkant van degracht ; de boomers, waaraan nog enkele goudenblaadjes hingen, schenen weg to drijven in het door-zichtige wit. Het was nog vroeg in den morgen ; zijhad haar naaiwerk to voorschijn gehaald . Er wasveel to doers ; moeder had een paar dagen bij haargelogeerd en zij hadden gewerkt aan het uitzetjevoor het kind . Pauline had zich voor 't eerst watvredig gevoeld, toen zij daar uren stil met moederhad zitten naaien, sours even een woordje zeggendover het werk, maar verder niet .

Zij had aan Mme Hirsch moeten denken en aanAnnette. Zij vertelde moeder ervan; maar moederbegreep een vrouw als Mme Hirsch niet ; toen zweegPauline. Er was trouwens wel meer wat moeder nietbegreep .

Zij dacht nu veel aan het kindje ; iederen dag. Zijvoelde zich sterker worden ; had minder last vanrugpijn en duizeligheden . Haar stemmingen ver-schilden sterk. Sours was zij onrustig en gejaagd,grepen angsten haar aan van alle kanten ; maar erwaren ook dagen van vreemde fantastische droome-

162

rijen en van stille berusting ; dan leek de wereld verachteruit to schuiven en was zij gelukkig . Er warenook oogenblikken dat zij dacht : het kan niet zijn,dat 't kind blijf t levee . Een paar uur zal 't ademen,ik zal 't aan mijn hart drukken en innig lief hebben

maar dan drijf t het weg - het kan op aarde nietblijven. Wet moet ik doen met een kind? ik bee tozwak en to ongelukkig . En Louis . . . .

Zij had aan Louis geschreven over 't kindje . Wetzou er in hem omgaan als hij dien brief las? Zou hijboos worden en ongeduldig? Vreugde zou hij zekerniet voelen . Daarenboven, in den oorlog - in diehel van angsten en smarten - hoe zou hij kunnenvoelen voor haar en voor 't kind. In zoo lang hadze niets van hem gehoord . Hij dacht zeker niet meeraan haar . . . .

Een paar uur bleef zij naaien .Die kleine kleertjes . . . . sours, als zij een mouw-

tje op haar vingers vast hield, trilde iets in haarinnigste wezen en kwamen de heete tranen haaroogen donkey waken. „Arm kind, ik zal van jehouden," dacht ze hardop, „ik zal goed voor jezorgen den korten tijd dat je leef t ."

Met moeder had zij erover gesproken hoe zij hetnoemen zou. Zoodra zij in dit pension getrokkenwas, had zij zich mevrouw Valerius laten noemen enzoo zou het kindje ook heeten, omdat het geen wet-tigen vader had . . . . En zij zou het den voornaamgeven van haar vader, haar armen dooden vader,dien ze zoo vaak had miskend en gegrief d, omdatzij een kortzichtig kind geweest was .

Lodewijk Arend Valerius. En als het een meisjewas Marie, naar haar moeder . Het gaf zoo'n rust toweten hoe 't kind zou heeten . Zijn pleats was tochal zoo onzeker in de wereld .

163

Uren kon zij daarover droomen . . . .Toch, in haar gedachten, werd het kindje nooit

ouder. Nooit zag ze het ouder worden dan een teer,of hankelijk wiegekind .

Zij werd in haar gepeinzen gestoord door de juf-f rouw van het pension, die onhoorbaar was binnen-geslopen .

Pauline zag haar altijd met of keer komen. Zijschuwde alle menschen, maar juf f rouw Kosterstond haar al bizonder tegen . Ze was lijmerig lief enkruiperig beleefd in haar manieren, maar in haarloensche blikken loerde aanmatigende brutaliteit .

„Zoo alleen, mevrouwtje," begon ze uiterst vrien-delijk, „altijd maar alleen! Zoo saai voor u, dat uwmoeder weer weg is . Bent u weer beter?"

„Ik ben niet ziek geweest, juf f rouw ."„Neen . . . . maar toch swat onwel . . . . 't is to be-

grijpen in uw omstandigheden . Ja, ik heb 't welgeraden, ziet u - al had ik 't aardiger van u ge-vonden als u 't me zelf verteld halt . En wanneerkomt 't kindje, mevrouw? Naar voor u, dat meneerzoo ver weg. i s - aan 't front, ach, ach, dieoorlog!"

Pauline zweeg. Verwoed naaide zij door . Zoo zoudat nare schepsel toch wel begrijpen, dat zij nietvan haar gezelschap gediend was . Zij voelde denabijheid van de juf f rouw als van een griezeligepad. Angstig was ze er voor . Dat vette haar, dieronde, schele oogen en die brutale mond - je wistniet welke gemeene woorden daar nog eens uitzouden komen .

„Ziet u," vervolgde de juf f rouw, „de oorlog isvoor ons ook een moeilijke tijd . Alles wordt schrik-barend duur en ik heb al tegen uw moeder gezegd :zoo kan ik u niet houden, ik moet al mijn menschen

164

meer gaan vragen, hoe akelig ik't ook vind. En dan,ziet u, ik weet nika van u of -- u moet me nietkwalijk nemen . . . . als meneer maar geld stuurt uitFrankrijk -- u hebt nog nika gekregen . . . ."

„Hoe weet u dat?" vroeg Pauline wit van drift,„en wat gaat u dat aan? ik zal u heusch wel be-talen, mask u niet ongerust!"„Jawel, kalm aan maar, mevrouw," antwoordde

de andere tergend vriendelijk, „ik zou ook niet bangzijn als u . . . . nou ja, wettig getrouwd was, maarik ken ook nog zooveel van de wereld om to wetendat een man . . . ."

„U zwijgt verder! u zwijgt!" riep Pauline en stoodop. Zij trilde op haar beenen . „En u last me alleen,ik wensch u niet langer to spreken!"

Maar nu veranderde het kruipend-vriendelijkemenschje in een f urie . Een hagelbui van woordenviel op Paulientje neer, die verstijf d van schrik ophaar stoel terugviel .

Dit was een net pension en de juffrouw verkoosgeen maintenees en lichtekooien to herbergen, dienog koel en trotsch waren bovendien . Dit was hethoof dthema van haar wilde lyriek .

Pauline zweeg ontsteld tegenover zoo'n woorden-schat .

Toen de juffrouw eindelijk was vertrokken, bleefzij nog een half uur verdwaasd voor zich uitstaren,met wild jagend hart . Toen stood zij op en kleeddezich aan . Andere kamers zoeken, dacht ze. Hier konzij immers niet blijven .

Toen zij buiten liep, in den mist, voelde zij zichnog altijd achtervolgd door die valsche stem . Eenmaintenee, ze wilde geen maintenees in huffs heb-ben ; de dames van beneden hadden al geklaagd datmevrouw Valerius zoo raar gekleed ging, opzichtig,

165

Parijsch . Alles wat uit Parijs kwam rook naar dedemimondaines .

Zoo had het mensch geraasd en zoo zouden zealien razen! Zoo begon bet. De wereld was tegenhaar; de f atsoenlijke, eerbare wereld. Zij had gezon-digd, zij moest getrapt en achteruit gedrongen . . . .zij hoorde niet bij nette menschen .

Maar dan wilde zij ook in een andere wereld . . . .kamers zoeken . . . . Instinctief dacht ze aan betyolk. Bij een kleine naaister, een wascbvrouw, bijeenvoudige werklieden . Daar zou bet ook goed-kooper zijn . Want opeens kreeg ze angst om betgeld. Als bet op was, wat dan? Louis bad haar nogniets gezonden.

Het kindje . . . . ze moest zorgen voor bet kindje .Groot en sterk moest bet worden, dat bet later konvechten om een plaats in die maatschappij . . . .Groot en sterk .

Zij zou ook vechten . Bitter lachten haar lippen ;trotscb bief zij haar nek. Goed, zij zou vechten. Dezesmaad wekte haar cooed . Zij zouden zien, dat zij ertocb niet onder kwam . Stef aan bad gelijk : groot ensterk moesten zij zijn . . . . Dan zouden ze over-wmnen.

Zij liep als in een koortsdroom.. De mist werddikker. Over de gracbten krijscbten de meeuwen incirkels . Gedempt klonk bet geluid van de straat . Zijliep zonder to weten waarbeen . De mist sloot haarof van de menschen, die als schimmen voorbijtrok-ken. Flauw stonden de contouren der huizen; alleswerd grijs en wit .

Zij liep . Weldra wilt zij den weg niet meer . Hetkwam er niet op aan .

Nu liep zij in een smalle straat, een steeg bijna .De huizen belden naar elkaar over ; bet waren oude,

166

vervallen deuren, kelderluiken waarlangs zij ging .Vulle kinderen waggelden in de modder enschreeuwden haar na ; eenige wijven in losse jak-ken, de armen in de zij, riepen gemeene woorden .Een kroegje was er ook, waaruit een paar zwaaiendemannen kwamen, die lachend haar wilden om-vangen .

Zij gilde en liep door. Goddank, zij kwam op eengracht, waar het stiller was . De huizen schenen erto slapen. Kon ze hier niets vinden? Vergeef s zochtzij naar een bordje „kamers to huur ." Het warenmeest pakhuizen en kantoren .

In een andere straat kwam zij nu, ook een volks-buurt, maar vroolijker en niet angstwekkend . Zijzocht en ging ook bij enkele menschen binnen . In 'teene huffs hing een lucht van petroleum, koolen zweetende menschen ; in het andere zag zij eendronken man, een met zweren overdekt kind, in hetderde stood een vrouw haar to woord, zoo kleff amiliaar, dat ze huiverend wegliep .

Moedeloos gaf zij het op . Haar voeten brandden,haar beenen trilden, haar rug voelde als gebroken ;zij kon niet verder gaan . De menschen duwden tegenhaar aan, drongen op haar in . Als in een nacht-merrie zag zij de gezichten vlak bij zich ; haar oorenen hersens dreunden van de geluiden : tramgetier,autogeraas, paardengetrappel, geschreeuw en ge-lach. Eindelijk vond zij den weg naar huffs . Zij wasto uitgeput om zelf s aan juffrouw Koster to denken .

Dadelijk kleedde zij zich uit en ging to bed, waarzij in een halve f lauwte neerlag .

Toen zij weer tot zichzelve kwam, stood een vande dienstmeisjes voor haar met een kop thee .

„Bent u wakker, mevrouw?" vroeg ze zacht . Hetwas een bleek, vriendelijk meisje, dat zich in deze

167

maanden aan Pauline had gehecht . „Ik was zoobang dat u ziek was geworden."

„Dank je, Anna ." Zij dronk de thee en toen zijhet kind weer aankeek, sprongen de tranen in haaroogen. Deze zachtheid maakte haar wanhoopwakker. Vertwijf eld sloeg zij haar hoof d in dekussens en snikte krampachtig .

Anna schrikte. „Mevrouw, wat hebt u? wat iser?" stamelde zij, „zal ik de juf f rouw roepen?"

„0 neen, in godsnaam niet!" en zij vertelde welkeen scene die haar gemaakt had . „Ze is bang dat ikgeen geld uit Frankrijk krijg," besloot Paulinebitter.

„Er is een buitenlandsche brief voor u," berichtteAnna, „zal ik hem even halen?"

Zij kwam terug met een groot couvert . Paulinezag duidelijk: Louis hand was het niet . De brief,eerst aan het adres van haar moeder gezonden, wasvan Eugene Dubois; hij was met potlood geschrevenvan uit het hospitaal waar de jonge dichter werdverpleegd. „Onze arme Louis," schreef hij in hetfransch, ,,is zonder veel pijn gestorven, laten wij dathopen. Een obus spatte vlak naast hem uit elkaar ;ik was in denzelf den loopgraaf en werd er ook doorgewond. Het was den derden October . Den vorigendag had hij nog met mij over u gesproken en hetbetreurd dat hij geen testament had gemaakt omuw toekomst to verzekeren ." -- En met een harte-lijk woord van deelneming en vriendschap besloothij den brief, waarbij hij nog enkele photograf ieenvoegde, die hij bij toeval had gevonden .

„Dank je, Anna, ik heb nu niets meer noodig,"zei Pauline met een vreemde, rustige stem tot hetmeisje, dat geduldig en lief stond to wachten .

168

Zij bleef alleen . De schemering kroop in dekamer. Louis was dood .

Een woest visioen van vuur en bloed, versplinterdhoot en angstig verwrongen gezichten met kermen-de monden en krankzinnig gesperde oogen vlamdevoor haar op .Toen werd het donkey.Louis was dood.Zij zag hem voor zich zooals hij haar liefhad in

de eerste dagen to Parijs.Daar had zij hem verloren ; nu was het voor de

tweede maal .

Zuster, wilt u me wat to drinkers geven? Ikheb zoo naar gedroomd!"

De verpleegster stood naast haar met een glas melk .„Zoo akelig gedroomd, mevrouw?" vroeg zij mee-

warig .„Altijd diezelf de droomen," klaagde Pauline,,,van

den oorlog en het vuur, dien brand our me heen" .Zij sloot de oogen vermoeid .„Zuster Julie . . . ."„Ja, mevrouw?",,Is 't goed met mijn kindje?"„Ja, heel goed . Maakt u zich niet bezorgd."Het kindje was to vroeg gekomen; zij kon het niet

zelve voeden noch verzorgen . Zij hadden het in decouveuse gelegd. Sours dacht zij we! : het is mijnkindje niet. Hoe lang lag zij al hier . . . . De zusterzei dat zij heel ziek geweest was .

„Drinkt u nog eens, mevrouw."Pauline dronk.„Moeder is weg?" vroeg zij aarzelend .„Uw moeder is gisteren weer naar den Haag

169

gegaan. Maar de volgende week, als u wat sterkeris, zou zij terugkomen, weet u we!?"

Pauline knikte . ,,Is er gisteren nog iemand voorme geweest?"

„Dokter Valerius alleen . Die komt immers elkendag naar u vragen ."

„Ik zou hem morgen we! even willen zien. Zou 'tmogen, water?"„Ik denk 't we!, mevrouw . Uw temperatuur is

goed. Zal ik 't licht weer uitdoen?"Sti! in 't donkey lag zij daarover na to denken .

Elken dag kwam Stef aan naar haar vragen. Dankeek hij ook naar 't kindje .

Wat was hij goed.

Dag, Paulientje ."De late Decemberzon vie! door de witte gordijnen

naar binnen. Stef aan zag haar wager, bleek ge-zichtje tragisch onder den gloed van heur rood-gouden Karen. Zelfs de mooie lippen waren ver-bleekt en de oogen leken donkere rouwviolen .

„Hoe is 't er wee?" vroeg hij . Zijn stem klonkschor .

Zij greep zijn hand . „Wat ben je lief, Stef aan, omelken dag to komen hooren."

,,We!, ik ga hier immers altijd langs ."„Hoe vind je 't kind?"„Nou . . . . een teen ventje, he. . . . maar 't zal

we! aansterken, hoor. Ze zorgen hier goed voorhem. En jij, jij komt ook gauw weer bij ."

„Ik voel me al zooveel beter ."„Gelukkig. Nu maar kalm aan. Je moet hier nog

wat blijven."„Blijven? Maar 't geld?"

Angstig keek zijhem aan .

170

,,Daar is al voor gezorgd," zei hij kort .Zij begreep het niet, maar was to moe om erover

na to denken.„Als ik beter hen," zei ze droomend, „ga ik bij

Anna's moeder worsen. Die heef t een goede kamervoor me en zal me helpers met 't kind . En dan ga ikwerk zoeken . . . ."

Haar hand streek langs het voorhoof d . Zij werdeven duizelig.

„Ik moet werken," herhaalde zij .„Ja ja, dat is goed. Maar mask je daar Been

zorgen over . Dat komt wel terecht ."Zij zwegen, „Wat een mooie bloemen heb je

daar," en hij wees op een potje met roodeazalea's .

„Die heef t Anna mij gebracht. Zoo goed . . . ."f luisterde zij . Tranen prikten in haar oogen engleden rond en glinsterend op haar wangen .

Hij kon die tranen niet zien .Haastig wendde hij zich of . Een schreeuw van

ontroering en verdriet ; van bitterheid en woedetegen dien laf aard, die daarginds als een zooge-naamde held in den ~orlog was gevallen, rees naarzijn keel en hield hij slechts met de pijnlijkste in-spanning binnen .

„Hoe gaat het met jouw kind, Stef aan?"Hij keek haar aan . Zij lachte hem toe .„Best . - Maar vertel eens - heb je 't hier naar

je zin? Zijn de zusters goed voor jou?"„Ja, vooral zuster Julie . Die kept jou ook ; zij

heeft me zooveel van je verteld ."Zij nam zijn hand die 't dichtst bij haar lag en

streelde die .„Stef aan . . . ."„Paulientje ." Zijn stem klonk dof. „Nu ga ik,

171

kind." Hij bong zich tot hear over en gaf hear eenkus op 't voorhoof d .

„Sterk worden hoor, en cooed houden, kind ." Hijzag hear tranen weer.

Toen ging hij haastig heen .

Hij kwam niet meer terug . Dikwijls, op eindelooslange, vale dagen, als de zon niet scheen en zij metof getobde hersens en een uitgeput lichaam, wee vankoorts en pijn, alleen en als verlaten neerlag, kwamhet hevige verlangen near zijn stem, zijn goedheid,de kracht en de rust van zijn wezen. Maar bepaaldnear hem vragen durf de zij niet .

Hij had het druk ; zijn vrouw, zijn kind, zijnpatienten, die alien hadden hem noodig. ZusterJulie vertelde, dat hij nog dikwijls telef oneerde omto vragen hoe het ging.

Het ging heel langzaam vooruit met hear . Eerstwaren er complicaties; toen bleef zij doodelijk zwak .

Zoo kropen twee maanden om .Het kindje groeide goed . Het werd nu al in een

wieg bij hear bed genet en zij mocht het bekijken enbetasten zooveel zij wilde . Nu werd het weer hearkindje. Uren bracht zij door met het kijken neardat wonder van lief elijkheid ; : de glanzende bruinehaartjes op het bloemteere voorhoof d, wear indrift- en huilbuien rimpels kwamen ; de rondezachte wangen, het kleine neusje -- en lief elijkstvan al - de lichtroode handjes met de bekoorlijkf ijne nagels, de stuurlooze kleine handjes, die hulpe-loos uit de mouwtjes staken .Als moeder kwam, werd zij niet moe hear to

vragen : ,,Is 't heusch een goed gezond kind? Vindtu 't ook zoo'n heerlijken jongen? En is 't geenschat?"

172

En moeder knikte en bewonderde en lachte, alvie! er soma een traan in de wieg als zij zich over-boog naar 't kind.

Nu lag Pauline nog veilig bier en was als 't warevan de wereld of gesloten. Maar haar hart werdzwaar bij bet bedenken hoe bet zijn zou, als ze weerin 't levee terugmoest .

„Denk je er nog eens over na, kind, of 't nietbeter is, als je bij ons in komt woven? Ida's kamerstaat leeg ."

Maar Pauline schudde 't hoof d .„Ik kan niet," zei ze, „ach moeder, plaag me niet .

Ik zal me heusch we! redden ."Moeder keek met een triesten, bezorgden blik.Pauline had opeens de vreemde gedachte, dat,

hoe noodig zij de lief de van haar moeder ook had,zij niet meer met haar zou kunnen samenleven .

„U moet er niet bedroef d om zijn, moeder," zeize eens, „dat ik alleen wil woven . Ik moet mijnlevee zelf waken; ik moet vechten voor mezelve envoor bet kind ; maar ik wil vechten . Ik wil nu heelanders levee dan vroeger ."

„Het klinkt zoo mooi," had moeder geantwoord,„maar bet vechten is hard en jij bent jong en zwakvan gezondheid. Toch bee ik blij . . . ." en zij was intranen uitgebarsten.

HOOFDSTUK VIII.

rJ AULINE was nu sedert eenige maanden bijAnna's ouders in huffs .De vader werkte aan de gasf abriek ; bijwas een kalm, f atsoenlijk werkman, die

nooit veel sprak en zich kinderlijk liet leiden doorzijn vrouw .

173

Behalve Anna hadden zij flog twee kleine jongens .Zij waren alien goed, ook de moeder, hoewel ruwen bemoeiziek .

De eerste weken waren moeilijk voor Pauline . Zijwas het ontwend zoo dicht op de menschen to levee.Zij moest haar prikkelbare natuur geweld aandoen ;zich leeren beheerschen .

Maar in de atmosf eer van die eenvoudige, recht-schapen menschen, arbeidzaam en hulpvaardig, was't of haar ziel zich versterkte en er waren wel uren,na een onverpoosd werken, dat zij den vrede voelde,zegenend over haar onrust .

Zij hielp moeder Adams bij het naaien en strijken,maar het was vooral met f ijn borduren, dat zijhoopte haar brood to verdienen .

Na eindeloos, vermoeiend en ontmoedigendzoeken had zij een zaak gevonden, waar men haarmonogrammen to borduren gaf voor uitzetten enluiermanden . Maar meestal moesten die bestel-lingen op tijd en haastig worden uitgevoerd enkwam zij er niet mee klaar . Als zij dacht aan dieeerste weken ; hoe zij gesjouwd had om adressen,zich of gepijnigd met to bedenken voor welk werkzij flog meer geschikt kon zijn, hoe zij vaak huilendvan moeheid thuis was gekomen. Dat er niets lukteen alles voor haar scheen of gesloten!

Toen was de Adamsf amilie zoo goed voor haargeweest; elk had zijn best gedaan haar levee toverlichten, al wisten zij ook niet hoe dikwijls haarf ijnere natuur zich stiet in huffs aan leelijke dingenen grove gewoonten, aan onbeschaaf de manieren enplatte nuchterheid . Maar zij wist hoe daarbuiten dewereld vijandig was en hier woonden vrienden .

Hoe vaak was zij moe en wanhopig thuis gekomenen dan bescheen de kleine lichtcirkel van moeder

174

Adams theelichtje de vertrouwde wereld waarin zijmet ontroering zichzelve terugvond .

De kleine Lodi in Anna's armen, die geduldig enlief devol het kindje verzorgde als zijn moeder rond-zwierf in de stad, zij wilt hem hier goed en veiliggeborgen. En toen zij werk kreeg en niet al to slechter voor betaald werd, hoe wonderlijk tevreden engelukkig voelde zij zich in het contact met deneenvoud en het evenwicht van harde werkers . Datwat zij in Parijs onduidelijk gevoeld had, het werdhaar hier een openbaring ; dat een mensch zijn waar-digheid hervindt in strijd en arbeid . De genot-zoekers die aan het levee vragen om bevredigingvan hun telkens gulziger en krampachtiger be-geerte of om vulling van een bodemlooze leegtein hun innerlijk bestaan, zij kenden het geluk nietvan de zalige moeheid na een volbrachten arbeid,den trots om het bereikte, zelfs niet de kleineweelde om eigen verdiend geld .

Als zij physiek maar sterk genoeg bleef voor haartask en als zij Lodi maar houden mocht! Was 'twaar, dat zij alle verlangens concentreerde op haarkind? . . . . Loog zij niet tegen haar diepste zelf, alszij beweerde dat alles haar onverschillig was, wan-neer dit levee maar gespaard bleef ?

Zij stood op een Zaterdagavond in haar kamer .Zij hadden het avondbrood gegeten en Pauline hadzlch, moe van het werk en loom, van de lente, inhaar eigen kamer teruggetrokken, die aan den over-kant lag van het portaal der verdieping, die deAdamsen bewoonden. Zij had een kaars opgestoken .De kleine Lodi sliep .

Zij zette zich bij het wiegje, en bong zich overhet slapende geheim van haar kind . Angstig-teer entelkens op het punt aan haar smartelijke zorgen to

175

ontsnappen, lag hij zachtjes ademend, in de schaduwvan de wieggordijntjes, haar lief ste schat op aardecHoe dikwijls droeg de doodelijke ongerustheid haarvlijmend in 't hart ; nooit was die angst van haarweg.

Zij droeg het moederschap wel zwaar . Het wasschoon en verrukkelijk our to dragen ; maar sours tozwaar voor haar physieke krachten . Maar our hetnu to missen -- nooit! Sedert haar handen hetkleine lichaampje hadden aangeraakt, was het leveeveranderd. Zij was van haar pijnlijke zelf verlost enovergevloeid in een ander bestaan . Verdriet en zorgen angsten waren van karakter veranderd ; zij droegnu alles voor haar kind.

Leef de zij werkelijk alleen voor haar kind'? . . . .Zij wreef zich over het voorhoof d . Die vreemde

gedachte liet haar niet los. Zij was tegelijkertijdafstootend en aanlokkelijk .

Neen, zij wilde niet denken aan wat haar soursriep in den nacht, wat op den bodem lag van haarhart; een verlangen, dat schreiend riep our ietsanders ; een verlangen onnoembaar en toch zoo f el,dat het haar toescheen of het de windselen zou ver-breken, de fijngespannen banden zou verscheuren,waarmee haar innerlijk levee zich langzamerhandhad toegestrikt . Het was vooral des avonds als zijalleen aan 't venster stond en in de donkere licht-heid tuurde van den nacht over de stad .Dan kwamen droomen, ijle droomen . . . . Er was

een schoonheid buiten haar levee - of lag zij diepin haar verborgen en zocht zij een uitweg? Vaakdacht zij na over wat het levee zijn moest en hoe het't gelukkigst zijn kon . Eens, in den tuin van eenatelier in Parijs, had Louise Vannier gezegd : alleenwerken maakt gelukkig. Stef aan had gesproken van

176

plicht . Zuster Julie beweerde: of stand doen vaneigen geluk en slechts leven voor anderen . Wie vande drie had nu gelijk of meenden zij alien het-zelf de? Zichzelf vergeten . . . . hoe kwam er nietop aan? Of volgde een ieder juist daarin zijn eigenwet?

Zichzelf vergeten . . . . Tot Lodi kwam had zijalleen zichzelf gezocht en voor zichzelf geleef d .Was haar lief de voor Louis wel jets anders geweestdan zelfzucht? Begeerte naar geluk ; bevredigingvan lust? Had zij hem dan nooit van harte en inniglief gehad . . . . ?

Misschien niet. Hoe zou ze anders hem hebbenkunnen baten en vergeten?

Het maakte zoo triest to bedenken, dat al dieschoonheid die voorbij was en die haar eens ge-lukkig had gemaakt, een schijn was geweest en eenleugen.

0, iemand van harte en innig lief to hebben . . . .Op to gaan en to verbranden in het geluk zich wegto geven!

Haar kind . . . . Neen, dat was anders . Dat wasnog een deel van zichzelve.

Haar starende oogen volgden het wankelend f lik-keren van de gouden kaarsevlam. Het kindje begonto kreunen. Zij nam bet op en liep er mee door dekamer. Het was zoo heerlijk, dat zachte, warmelijf je tegen zich aan to voelen . In welk een aandoen-lijke overgave hing 't aan haar hale en zocht haarstreelenden lief degloed.

„Mijn kindje, mijn zoete troost ."Toen gaf zij bet to drinkers, tot bet tevreden sliep .

. . . . Maar de onrustige gedacbten en donkereverlangens, die sliepen niet . -

Thuis blijven was haar onmogelijk vanavond . Be-

177

weging nemen ; de f rissche buitenlucht proeven.Even zou ze Anna waarschuwen, dat die op Lodilette. Goeie Anna, ze was zoo dol op 't kind .

Buiten woei een bulderende Maartsche stormhaar tegen . Zij werd er door voortgestuwd. Aan denwesterhemel lag nog een purperen gloed en deiepen van het park bloeiden . Het was lente. her endaar in de perken blonk in den schemeravond hetgee! en wit van crocus en narcis . Een f ijne geur steeguit de aarde op .

En toen, ineens, voelde zij het weer, het onver-klaarde maar hevige verlangen . . . . Het ging uitnaar jets dat komen moest, dat zwellend en trillenden groeiend op haar to wachten stond. Zij zou haararmen uit kunnen strekken . . . , en even werd hetzoo hevig dat het haar pijn deed.

Zij liep sneller . Hoe wild suisde de wind door dekruinen van bet park en gierde langs de huizenrij .

Stefaan was in al die maanden dat zij bij Anna'smoeder woonde, geen enkelen keer geweest . Diegedacbte scheen al lang loerend op haar gewacht tohebben en sprong flu to voorschijn . Stefaan . . . . Zouhij haar vergeten of niet meer van haar houden? Zijkon het niet gelooven . Neen, zijn !even was to vol ;er was daarin geen plaats voor haar .Maar waarom kwam hij nooit? Een enke! uur

had hij toch we! aan haar kunnen geven . Zijhad hem nog niet eens kunnen bedanken voora!!es wat hij in haar ziekte voor haar gedaan had :haar verblijf in de kliniek betaald en moeder inallerlei moeilijkheid geholpen . Heel dikwijls had zijerover gedacht naar hem toe to gaan, maar men-schenschuwheid ,- zijn vrouw zou ze kunnen ont-moeten of vrienden van hem -- hield haar huive-rend terug . Als ze nu eens ging . . . . ?

178

Haar hart bonsde hevig. Zou ze durven? Maarwas 't niet meer dan eenvoudige plicM van dank-baarheid en was zijn wegblijven misschien niet toverklaren uit een snort van gevoeligheid van zijnkant . . . . misschien verwachtte hij 't we!?

Zij argumenteerde hef tig met zichzelve . Diep-inwilt zij heel belder dat verlangen haar tot hemdreef. Maar zij wilde het niet erkennen .

Haar voeten liepen onwillekeurig den weg naarzijn huffs . Zij wilt bet adres en was er dikwijls langsgeloopen .

Nu ging zij eerst voorbij en nog eens een tweedenkeer; pas de derde maal durf de zij to schellen .

Aan bet dienstmeisje dat open deed, vroeg zij dendokter to spreken . De dokter was uit, met mevrouwnaar een concert. Of bet was voor een zieke? Dankon er worden getelef oneerd . Pauline schudde 'thoof d. Een kaartje . . . . neen, een kaartje had zijook niet bij zich.

Zij keerde zich om. De wind blies guur onderhaar mantel. Wat was bet koud en donkey en watwas zip moe .

Een concert . . . . Zij zaten met bun beiden, tweegelukkige menschen, in een warme, helverlichtezaal en luisterden naar de muziek . Zij badden ken-nissen in de zaal die hen zouden aanspreken en metwie zij gezellig zouden praten . Men kon scbeldenop de maatschappij en vinden dat alles voor en be-dorven was en zijn einde tegemoet ging -- er warennog kringen waar eenvoudige en tocb fijnbescbaaf-de menschen elkaar in warmte en sympathie ont-moetten, waar men samen voelde voor kunst enschoonheid; waar vriendschap bloeide en hartelijkvertrouwen .

Zij, Pauline, was eenzaam en stood er voor altijd

179

buiten. Hoe lang was 't geleden dat zij van kunstgenoten had . . . .? Zelf s lezen kon zij niet meer . Enwat gaf 't, altijd to lezen als je alleen was -- nooiteens tegen een ander to kunnen zeggen : „dat ismiooi" . -- Zij kon het niet . Zij moest zich uiten, haarontroering mededeelen aan een ander . --

Zonder het to weten had zij de richting gekozenvan de stad . Zij liep in de schelverlichte winkel-straten.

Opeens een stem die haar aansprak .Zij zag in het verraste, half lachende gezicht van

Willy Macs .„Pauline! Dat ik je nu toch eindelijk ontmoet. lk

heb zoo dikwijls aan je gedacht ."Hij keek haar nog eens aan. Was dat de mooie

Paulientje, dacht hij . Wat zag ze eruit .„Ben je dus ook met den oorlog in Holland ge-

komen, Willy?"Zij liepen nu samen verder . „Ja, ik had geen zin

mijn levee to wagers voor een vreemd land, dat be-grijp je . . . ." Toen, een beetje geschrikt om eigenonhandigheid zei hij gedempt : „Die arme kerel . . . .jouw Louis is er de dupe van geworden . . . ."

Het was de eenige lijkrede op hem en de condo-leance voor haar die hij bedenken kon . Het laatstejaar waren zij al lang geen vrienden meer geweest .

„Mag ik je thuis brengen?" vroeg hij, „waar woonje eigenlijk?"

„Och neen," weerde zij af, verschrikt, „ik woonzoo eenvoudig, ik kan er heusch niemand ont-vangen . . . ."

„Laten we dan hier een kop thee samen drinkers ."Zij traders een restaurant binnen . Het was er niet

zoo vol en hij vond een prettig hoekje waar ze rustigkonden praten .

180

Hij vertelde dat hij eerst in Dordrecht bij zijnouders terug was gekomen, maar dat hij 't daar nietuit kon houden . Nu had hij door protectie van eenoom een plaats gekregen op een bank in Amster-dam .

„En je roman?" vroeg zij .„Poeh . . . . allemaal onzin. Ik heb de kunst laten

schieten . Je kunt er niet van eten . Bankzaken zijnook interessant ."

Gewild onverschillig tikte hij met zijn lepeltjetegen bet porcelein .

„Maar jij, Pauline, hoe leef jij?"Zij zweeg even ; wat zou hij van haar begrijpen?„Ik leef bier met mijn kindje," zei ze toen, met

een vreemd-diepe stem .Hij schrikte „Heb je . . . . ?"„Ja," zei ze rustig, „maar Louis beef t bet niet

meer geweten" .Toen vertelde zij hem zoo kort mogelijk hoe haar

leven zich had veranderd .Oprechte deernis greep hem aan . „Een beroerde

boel, Paulientje," zei hij hartelijk, „maar je houdtje kranig, boor." Toen, met zijn gewone luchthartig-heid, begon hij verhalen to doers van zijn vertrek uitParijs; anecdotes van menschen die ze samen gekendhadden; grapjes, waar ze toch om moest lachen . Erlag een zekere charme in zijn jongensachtigenlevenslust, die zich baan brak door alles been enwekte haar op, maakte haar even een luchtig,vroolijk meisje dat met een vriendje uit is en genietvan haar jeugd .Toen zij weer op straat kwamen, was bet

voorbij .„Mag ik nu heusch niet eens bij je komen?" vroeg

hij vleiend, „toe, waarom niet?"

181

„Och neen . . . . ik heb 't liever niet ."„Kunnen we elkaar dan nog eens ontmoeten?"„Goed. Volgende week Zaterdagavond - door

de week kan ik moeilijk weg."„Aan de tramhalte Leidsche Boschjes," maakte

hij uit, „om half acht. Dan gaan we naar de com,edie .Zeg, wil je we!?"

Zij knikte verheugd .Het was geen hoog of edel genot geweest, dat

gesprek met Willy, bedacht zij later, toen zij, alleennaar huffs liep, maar zij mocht nu eenmaal niet kies-keurig zijn. En of leiding had het haar toch welgegeven .

,, . . . .1k vind 't gewoonweg idioot, dat je je zooof beult ." Het was haar broer Ben, die deze critiekop haar leven gaf . Hij zat op haar slaapkamer opbed en keek toe hoe zij den kleinen Lodi ver-schoonde. Seders hij eens door moeder was ge-zonden in haar plaats, toen zij door rheumatischepijnen verhinderd was Paulientje to bezoeken,kwam hij vrij dikwijls naar haar kijken . Hij was in-eens heel veel voor haar gaan voelen .

Zij keek naar hem met een glimlach .„Maar jongen, hoe wil je antlers. . . . ?"„Ten eerste, was een milieu voor jou . . . . een be-

schaaf de vrouw."„Ze zijn hier goed voor mij en goedheid is zeld-

zaam. Heusch Ben, ik heb 't hier best . En een armmensch moet maar niet denken aan stand of be-schaving, lk kost moeder toch al genoeg. lk wou datik zooveel kon verdienen dat ik mijn kostgeld heele-maal kon betalen . . . . maar deze kleine schat bindtme de handen . . . . ik zou b.v. als winkeljuf f rouwveel meer kunnen verdienen ."

182

„Bah, winkeljuf f rouw . . . ."„Waarom zie je daar op neer?"„Ik zie er niet op neer," antwoordde hij,

„op 't yak bedoel ik . Maar de meeste meisjes zijnzoo laag-bid-de-grond en ordinair en daar moet jedan toch maar mee levee ."

„Ik dacht dat jij er een vriendinnetje onder had,"zei ze plagend .

„Dat is heel jets anders . Daarenboven het is weeruit."

„En je studie?"Hij kleurde . „Och, dat gaat heelemaal niet," ant-

woordde hij ongeduldig, ..ik hen zoo moe in mijnhoof d en ik kan me niet concentreeren. Dat hadvader ook. Ik zal wel net zoo worden las hij ." Tus-schen zijn oogen kwam een sombere rimpel .

„Dat moet je je niet gaan verbeelden ."Pauline was klaar met Lodi. Het kindje kraaide

en sloeg met de handjes in haar gezicht .„Mislukkelingen zijn we allemaal ."„Maar Ben . . . ."„Het is zoo. 0, ik vied het zoo hard voor

moeder . . . . maar ik kan er niet tegen op . En Hed-wig zie ik ook al zoo worden. Het gaat heelemaalniet goed met haar . Zij heeft zulke vreemde buien .Moeder is met haar naar een zenuwspecialist ge-weest, maar wat geeft dat allemaal ."

„Wat heef t ze dan?" vroeg Pauline, angstigbeklemd .

Hij haalde de schouders op .„Hysterie, zoo noemen ze dat, het rechte ver-

tellen ze mij ook niet ."De looden zwaarte van zorgen viel weer op haar .

Even, kribbig, bedacht ze dat Ben maar liever wegmoest blijven, als hij niet anders kon dan haar levee

1$3

nog zwaarder makers. Maar zij overwon die zelf-zuchtige gedachte .

„Als Hedwig eens werk zocht, geregeld werk,"zei ze, „dat zou haar goed doers ."

„Ik weet 't niet. Ze wil naar de tooneelschool .Moeder is er tegen ."

„Ga je mee, Ben? Het is zulk mooi weer . Lodimoet in de frissche lucht ."

Onwillig stond hij op . Hij vond die wandelingenmet haar en 't kind vervelend . „Dan ga ik meteennaar het station."

„0, heel best ." -- Zij was teleurgesteld . Zij hadzich verheugd op een wandeling met hem . Ben wasbelezen en had een scherp oordeel . Zij praatte graagmet hem over den oorlog, het socialisme en dealgemeene maatschappelijke verhoudingen onder-ling. Hoe jammer, dacht zij dikwijls, dat zoo'n in-telligente jongen zoo weinig vooruitkomt, niets kanbereiken. Zij zou hem zoo gaarne helpers - maarhoe kon zij dat, zij die al zoo'n zwaren last zelf hadto dragen . Zij voelde het levers als een onoplosbaarvraagstuk .

„Zenuwziekte, dat is 't ergste," mompelde Ben,,,was ik maar tuberculeus, zooals Gerard, als ik dantoch een kwaal moet hebben!"

„Denk je dan dat Gerard gelukkig was?"Hij wist het niet. „En dit kind," vroeg hij, „wat

moet hier van groeien?" en met een hem ongewoneteederheid streek hij Lodi over . 't donkere kopje .

„Ik hoop een sterk, gezond mensch - groot ensterk," zei Pauline met oogen waar een stralendegloed in lag.Wat was ze nu weer mooi, dacht Ben ; en voor

't eerst bedacht hij dat de lijn van haar levee eerderstijgend dan dalend was . „Ja," zei hij peinzend,

184

„wat is dat vreemd, Pau, vroeger hield ik niet vanje, maar flu . . . ."„Nu we!?" vroeg zij met haar streelende stem en

zij nam zijn donkey jongenshoofd in haar handersom hem to kussen .

flu we! -- omdat iii durf t to levers . Jij durf tto haters en lief to hebben -- iii kunt het ook. Enwat doet 't er toe als je flu en dan verkeerd doet,ja zelf s zondigt - je zult toch beter worden ensterker en eindelijk gelukkig . Maar menschen zooalsik, die alles half doers, die eigenlijk bang zijn voorhet !even . . . . die moesten niet geboren worden .Het is geniis aan levenskracht . . . ."

„Stil nu, Ben, in godsnaam!" Zoo smartelijk klonkhaar stem, dat hij haar aankeek . „Toe, wees watvroolijker, wat moediger vooral . . . . je maakt hetlevers zooveel zwaarder, ook voor mij. Kom je meeen wil je Lodi even dragen?"

Hij schaamde zich en trachtte nu dubbel gedien-stig to zijn . Geduldig liep hij mee in het park naasthaar en den kinderwagen . Bij een bloemenventerkocht hij gele tulpen en narcissen, die zij als lichtjesvoor zich uit droegen onder den grauwen lentehemel .

Toen Pauline alleen naar huffs ging, was zij moe .Het was we! heerlijk als Ben kwam, maar zijn pes-simisme matte haar of en scheen besmettelijk . Moei-zaam duwde zij den kinderwagen voort . De kleinejongen sliep gelukkig. Als zij nu thuis kwam, moestzij dadelijk helpers strijken en de bestelling borduur-werk moest vanavond ook nog af . Zij zou weer bijde Adamsen moeten zitten, want een eigen lamphad zij niet en 't was ook nog to koud in haarongestookte kamer. Altijd menschen om zichheen . . . . zij zuchtte . En zou dat altijd zoo moetenblijven? zou er nooit verandering komen? altijd

185

dit slovende bestaan, begrensd aan alle kanten,armzalig en vaal?

Het was geen wonder dat zij we! eens uitzag naarden Zaterdagavond als zij uitging met Willy Maes .Hij bracht wat kleur en beweging in haar !even. Enhij bewonderde haar, zijn omgang met haar washof f elijk . . . . misschien wat amoureus . . . . zij glim-lachte even. Nu ja, wat kwam het er op aan . Hij zouniet grof worden in zijn verlief dheid . En het gafhaar toch genot, een snort bedwelming, die zij zoogoed van vroeger kende . Misschien was 't slecht ;maar dan moest ze maar slecht zijn. Niemandbekommerde zich om haar . . . . Stefaan liet nooitjets van zich hooren! . . . . Heete tranen verdrongenzich in haar oogen. Zij veegde ze ongeduldig of .Waarom moest ze nu weer denken aan Stefaan? Enwaarom kon zij niet !even zonder . . . . lief de?

Zij had toch haar kind, haar moeder, en Ben enzuster Julie, die dikwijls bij haar kwam en oprechtvan haar hield -- en thuis, die eenvoudige men-schen die haar zoo hartelijk genegen waren . . . .Waarom was haar dat niet genoeg en zocht zij naareen andere lief de . . . . ? Zij wist toch hoe gevaarlijk,ontstellend, onzuiver en onbetrouwbaar die konzijn. Wilde zij dan nog meer leed, nog meer zorgen,nog meer e!lende . . . .

Toen zij thuis kwam, zat daar zuster Julie . „Hoeis 't, kindje?" vroeg die dadelijk, toen zij Paulinesbetrokken gezichtje zag, „voel je je niet goed?"

Pauline schudde 't hoof d . Zij tilde Lodi omhoog,die was gaan schreien.

Het kind werd verzorgd en in de wieg gelegd .Toen praatten de vrouwen samen, bijna f luiste-

rend, in het danker.

186

„Dat ik ook nooit alleen kan zitten!"Pauline zuchtte en legde haar hoof d aan Julies

schouder .„Kom mee, met mij naar mijn kamer! Breng je

handwerk mee ."„Ze zullen 't bier niet aardig vinden -- en eigen-

lijk moet ik nog strijken . . . ."„Dat doen we dan eerst; ik zal je helpen . . . .

kom."„Lieve Julie . . . . o, was ik maar zoo goed

als iii . . . . !"

„ . . . . Je mag nooit zeggen dat ik goed ben," zeiJulie een uur later, toen zij in haar kamer zaten,waar bet open haardvuur vlamde . Het was een ge-zellige kamer, met veel boeken . Zij zat er echterweinig; haar leven was zoo druk .

„Waarom niet?" vroeg Pauline .„Omdat bet bespottelijk is." Zij had een aardige,

drif tige manier van spreken, die Pauline amuseerde .„Maar wie noem je dan goed, als ik iou niet goed

mag noemen? Jij, die den godganschen dag vooranderen zorgt, aan anderen denkt en niets doet voorjezelf?"

„Ik doe 't natuurlijk wel voor me zelf; omdat ikanders niet zou kunnen leven ; omdat mijn aardactief is en ik dit werk pre.ttig vind . . . . en 't monistis dat 1k 't begonnen was als een boete . . . ."

„Als een boete?" -„Dat zal ik je vertellen. Ik spreek er nooit met

iemand over -- waarom zou ik 't doen? bet zalniemand interesseeren. Het is bet verhaal van mijnjeugd. Ik was een eenzelvig, verlegen meisje, dataltijd alleen bleef, omdat ik to onhandig was en togesloten om me vrienden to waken . Ik was leelijk

187

en stroef en ongelukkig, maar er was een ding waarik hartstochtelijk in op ging, dat was de studiede boeken. Eerst had ik zoo'n onverzadelijken lustin leeren, dat alles me interessant leek - ik vanalles wilde proeven . Maar langzamerhand was 'tvooral de natuurkennis en de biologie in 't bizon-der, die me 't meeste trokken. 1k was een eenigkind en mijn ouders hadden mij last gekregen . Zijwaren dus bizonder aan mij gehecht en konden mijeigenlijk geen dag uit hun oogen laten gaan . Dltverveelde mij -- ik wilde studeeren, ik snakte naareen vrij leven, naar de universiteit, waar ik mijndorst naar kennis zou kunnen bevredigen . Zijwildenmij niet laten gaan . Dit gaf een pijnlijken strijd, ikoverwon . . . . natuurlijk - want zij hielden to veelvan mij om me iets to weigeren. Maar 't was hunbeider dood . Ze hebben 't zich verschrikkelijk aan-getrokken -- niet dat ik ging, maar dat ik zulkeharde dingen gezegd had, dat mijn egoisme zooweinig hun ouderdom had gespaard .1k heb dat paslater begrepen - toen ik eenzaam was en merktedat wetenschap alleen niet genoeg is in ons leven .1kheb toen eindelijk gevoeld dat to leven voor onszelfalleen ellende brengt en dorheid .1k voelde mij mis-dadig en ik wilde mij een boete opleggen . 1k deedof stand van al mijn studie, gaf mijn verblijf inLeiden op en werd verpleegster. 1k heb moeilijkejaren gehad, Paulientje . Want ik was egoist en aanvrijheid gewend . Maar nu . . . ."

„Ben je nu gelukkig?"„Och," zei ze met een zachten, weemoedigen

glimlach, „geluk . . ., hoe kun je gelukkig zijn, alser nog zooveel leed en zooveel onrecht is op dewereld? Maar ik voel mij soma wel even tevreden,en dat is al veel ."

188

Pauline herinnerde zich dat Stef aan ook zoo ietsgezegd had.

Zij keek peinzend in het vuur .„Zie je Stef aan nog wel eens?" vroeg zij bruusk .Julie werd even verlegen. „Neen, nooit meer. Op

onze kliniek komt hij heel weinig . Je weet, hij heeftnog een zoon gekregen?"

„Ja, moeder vertelde 't mij . Ik zie hem nooitmeer. - Julie, zeg, ken je zijn vrouw?"

„Ja. Zij is een echt Hollandsch vrouwtje, uiterlijkstug en koel, maar ik geloof dat zij juist heel ge-voelig is en dol op haar man . Zij is niet sterk ensukkelt veel. Maar de kinderen zijn mooi engezond."„Wat een gelukkig mensch ."„Je moet haar niet benijden, Pau . Je weet niet

wat een verdriet er dikwijls ligt achter die gelukkigelevens . Kom eens bij me, zoo. Je bent vandaag watsomber." -- Zij streelde het dikke, zachte haar enkeek in de donkerpaarse oogen, die zich langzaamvulden met tranen .

„0 God, ik kan niet zoo goed zijn en alleen aananderen denken . . . . en alle eigen geluk opgeven,alle geluk . . . . ik kan 't niet!" riep Pauline harts-tochtelijk . Zij borg haar hoof d aan Julies schoot .

„Het is moeilijk," prevelde deze .En in de groote, levende oogen kwam de schaduw

van overwonnen leed .„Arm kind," vervolgde zij, zich over Paulines

hoof d buigend, „voor jou is 't zwaarder dan 't ooitvoor mij geweest is . . . . maar je bent veel sterkerdan je lijkt ."

Zij zwegen . Pauline droogde haar oogen. Veel waser dat zij niet kon zeggen, dat zij zichzelve niet eensbekennen wilde .

189

,,Was mijn leven maar niet zoo eentonig," zei zeeindelijk, „moest ik maar niet altijd zoo opgaan inmaterieele zorgen. Sours smacht ik zoo naar jetsmoois, jets groots van gedachte, van kunst . . . . Benis de eenige waarmee ik daarover praten kan . Maarhij is zoo neerdrukkend soma ."

„Hou je nog zooveel van mooie verzen? en zalik je wat voorlezen?" vroeg Julie . Zij zocht eenpoosje in haar boeken en kwam met Leopold terug .

Terwijl zij las, moest Pauline voortdurend naarhaar kijken . Er brandde geen lamp ; alleen tweekaarsen op den schoorsteen en bet haardvuur ver-licbtten bet vertrek. De stille ingehouden scbijn derkaarsen vie! op bet bezielende gezicbt van Julie,niet regelmatig mooi, maar edel van innerlijkescboonheid .

„Uw handers zij ver-wijlen mogen

over mijn hoof d inmededoogen .

Dat de gezegendenin bun grootmoed

vrede verleenenen rust en ootmoed .

Van de erbarmendenonbenomen

geduld en vreezenop mij kome .

Den neergezwekenezwak ten doode

mij is uw goedheidzeer van noode ."

190

In de stilte die na bet lezen tusschen hen viel,herhaalde Pauline zacht voor zich been : „Mij isuw goedheid zeer van noode :"

Toen las Julie bet schooner „Gij eersteling, hebtneergezien - in mijne ziel ."

En bet was met heel haar sidderend, dorstig hart,dat Pauline luisterde naar bet einde :

„Ik ken den grondslag van geheel uw wezen,,,Weet, dat uws levees rijke werken tracht„dat bet aan een mag weggegeven wezen,„eene, onverschenene, ademloos gewacht ."

„Neen, ik geloof niet," zei ze, na een pool vanpeinzen, dat wij alien naar dezelf de wetten kunnenlevee ."

„Niet ieder," antwoordde Julie, ,,is gemaakt omin algemeene menschenlief de zijn heil to vinden .Er zijn lief devrouwen, die alleen kunnen bloeien ineen lief de voor een mensch. Maar daarin kun je ookjets zeldzaam hoogs bereiken ; een schoonheid, dievoor de anderen verborgen blijf t . Veracht je daar-om niet . . . . " Zij f luisterde flu zacht . . . . „verachtje niet orrmdat je't hoogste kunt bereiken in je lief devoor een man."

„Maar hij beef t mijn lief de niet noodig."De woorden waren gesproken voor zij er zich

van bewust was .Julie zweeg . Het haardvuur knetterde ; de vlam-

metjes van de kaarsen wankelden even in siddering .„Misschien wel . Ik weet 't niet . En dan nog . . . ."

***

„ . . . . Stef aan . . . , eindelijk zie ik je, eindelijk!"Hijgend stiet zij die woorden uit .

191

Het was een maand later, op een Zaterdagavondin bet Vondelpark, dat zij hem opeens ontmoette .

Hij hield haar hand vast .„Welken karat ga je uit?" vroeg hij .„0, ik . . . . 't komt er niet op aan. Heb je even

den tijd?"Hij knikte . „Laten we dien karat uitgaan . Daar

is 't rustig ." - Zij keerde om, haar of spraak metWilly Maes vergetend .

Zij liepen eerst zonder woorden .Door de boomenkruinen zag zij de maan al f lauw-

tjes schijnen, of schoon de roode gloed van de onder-gaande zon nog in het westen brandde . Het waseen stille avond; er hing een teere innigheid inde lucht .

Nu waren zij in een verlaten laan, waar gedemptde verre stadsgeruchten tot hen kwamen .

„Stefaan . . . . wat heb ik je in langen tijd nietgezien! Kan 't je niet meer schelen . . . . hoe ik 'tmask?"

Hij vocht met een onstuimig antwoord. Zijn ont-roering was duidelijk genoeg .

Zij greep zijn hand . „Wees niet boos . . . . ik wilje niets verwijten."

„Ja kind, ik leek onhartelijk." Hij sprak onvast,en vermeed 't haar aan to zien . „Maar ik heb tochwel van je gehoord . . . . door je moeder. Maakt jekleine jongen 't goed?"

„Hij is teer, ik ben altijd in angst om hem."„Als er iets met hem is . . . . last mij dan komen .

Wil je?"

Er was een bank; twee menschen die er gezetenhadden, rezen juist op .

„Even gaan zitten?" vroeg hij .

192

„Heb je 't erg druk? Vertel me eens van alles ."Haar streelende stem was een lief koozing .

Hij schudde 't hoof d. „Wat zou ik je daarmeevervelen, Paulientje. Mijn levee is niet gemakke-lijk, maar daar ben ik aan gewend. Ik heb 't altijdmoeilijk gehad . Op 't laatst weet je niet beter of't hoort zoo. Och, 't is misschien wel goed ; ik bener door gegroeid en nu kan ik wel tegen eenstootje."

„Maar nu?" vroeg zij schuchter, „nu gaat tochalles goed?"

Hij antwoordde eerst niet ; toen lachte hij even .„Jawel hoor," suste hij. „Maar jij kind, je ziet erniet zoo heel best uit." Zijn woorden kwamen aarze-lend, bijna pijnlijk .

„Ik ben gezond ."„En Julie is een goeie vriendin? Ik ben zoo blij

dat je haar hebt. Wat een levee anders, mijnarme . . . ."

Zijn stem verstikte . „Kom, laten we verder gaan .Ik kan ook niet meer blijven . Ze wachten me thuis ."

„Stef aan, je bent zoo goed voor me geweest . Ikheb je niet eens voor alles kunnen bedanken .'''

„Och, nonsens. Het was niets."Hij vroeg naar Ben en Hedwig en Ida, naar biz m'

derheden van haar werk en 't kind. Zij spraken indiepe, welgeweten vertrouwelijkheid, die meer lagin hue zwijgen dan in hue woorden.

Zij bracht hem naar huffs .„Wil je niet mee naar binnen?" vroeg hij, „even

mijn vrouw en kinderen zien?"Zij aarzelde . Onstuimig verlangen en even sterke

afkeer vochten .De afkeer overwon.„Ik kan niet, Stef aan, ik kan niet."

Zondaresje 7

193

„'t Hoeft niet, kindje ."„Maar ik vind 't toch zoo of schuwelijk . . . . dat ik

niets van je omgeving ken . . . . niets van je weet .God, dat je zoo ver van me of staat!"

Hij greep haar om de schouders en drukte haareven in innigheid aan zijn borst .

„Het is beter zoo," zei hij heesch, „je moet nietzooveel van me gaan houden . lk ben't niet waard."

Zij zagen elkander aan . Hun oogen konden nietscheiden .

***

Nu werd het leven anders .Het was niet meer begrensd ; want haar gedachten

wiekten naar oneindige verten . Het was niet meereentonig, noch vaal ; want alles kreeg beteekenis enelke minuut kon immers door de genade van haarlief de worden omgetooverd in schoone ontroering,in lief elijken droom .

De lente werd een f eest, een wonder waaraanzich haar verraste oogen niet konden verzadigen .Als zij tijd had, liep zij naar buiten en wat haar hetlief ste werd, het waren juist niet de schel-luid-ruchtige zonnedagen, waarin alles van uitbundigevreugde straalde en juichte -- maar het waren deenkele zachte regendagen zonder wind, als het zoozalig was to loopen onder de druppelende boomen .Perelend van vocht stonden de heesters met hunprilgroene blaadjes ; de vogels f loten met eensmachtende blijheid, en ernstig, mild zag de grijzehemel neer op het ontwakend leven .

Allen scheen zooveel gemakkelijker to dragen : demoeilijkheden thuis, de zorgen voor het kind, deomgang met de menschen, de lichaamspijn en devermoelenis .

194

Het waren de eerste lichte morgens van eenstijgend geluk, opjubelend als een leeuwerikslied .Doch soma kwamen ook de zware urea van on-

duldbaar verlangen ; van bitterheid en twijfel .Als hij haar lief had, waarom liet hij haar dan

a11ec.n?

HOOFDSTUK IX.

D E telef oon rinkelde al een paar minutenlang. Ongeduldig stond Stef aan op . Hijwas er dien nacht twee keer uitgeroepen ;van morgen vroeg had de baby aan een

stuk door gehuild en was zijn vrouw hinderlijkprikkelbaar geweest . Nu zou hij niet eens rustig enwel kunnen ontbijten!

„Allo - dokter Valerius . Jawel. Neen, mevrouw,werkelijk niet . Vandaag kom ik niet. Ja, dan moetu 't maar zonder mij stellen . Het is me onmogelijk.Vindt u me zoo hard? 't Spijt me. Dag mevrouw."

„Wat is dat, Stef aan?" vroeg zijn vrouw, die hetdrenzige Paultje naast haar voerde met pap .

„Och, dat malle hysterische mensch, waar ik van-nacht ook al geroepen hen . Ze mankeert niks. Zedenkeu maar dat je voortdurend klaar moet staanvoor hun kuren . Die malle wijven! En Paultje jijbent eens een beetje still Stil, zeg ik, niet huilen .Pas op, hoor."

„Ach man, je bent ook altijd zoo streng tegendat kind. Hij doet nu toch niets ."

„Hij moet dat jengelen of leeren . En je moetstreng zijn tegen kinderen, geloof me ; dat is debeste dienst, dien je hun bewijzen kunt . De meesteouders zijn to zwak en je weet niet hoe je de kin-

195

deren daarmee demoraliseert. Kom Meta, kijk flueons wat vroolijker. De zoo schijnt vandaag."

Zij trachtte to glimlachen en streelde zijn hand .„Ben je flog boos op me?"

„Welneen." Drif tig sloeg hij het blad van zijncourant om .

„Heb je 't vandaag weer zoo akelig druk?"zuchtte zij, „wat heb ik toch aan je, zoo'n dag . Wijzien elkaar haast nooit meer voor het eten en dannog . . . ."

„Ja kind, dat is flu eenmaal 't lot van een dokters-vrouw. Je hebt 't vooruit geweten, ik heb je ge-waarschuwd ."„Nu ja . . . . maar dikwijls denk ik, dat 't jou

eigenlijk niet erg schelen kan . . . . of we elkaarweinig zien ."

Hij zag dat er tranen in haar oogen kwamen . Voorden hoeveelsten keer? Toch verteederde 't hem tel-kens weer en maakte 't hem angstig tevens .

„Kom, vrouw, je weet, daar antwoord ik nietmeer op. Geef me eens een zoen." Zij stood op omhem to omhelzen . Zij was tang, een beetje to stank,zonder lenig to zijn . In haar banaal gezichtje ston-den de ietwat trieste blauwe oogen zonder veelleven. Zij zag er ouder uit dan haar leeftijd was .

Paul was op den grond genet en kroop nu voorvaders voeten. „Pappa," stamelde hij. Stef aan bukteom hem op to nemen. „Dag lieve boy."

Toen rinkelde de telefoon weer .Zijn dagtaak begon.Met een energiek gebaar stood hij op .Het beste was toch maar to gaan werken . Daarin,

in zijn voortdurende activiteit, in het helpen van,het zorgen voor anderen, het verzetten van moei-lijkheden, het opgaan in zijn yak, losten zich alle

196

kleine en groote ergernissen, alle verdrietige ofontevreden stemmingen op . Hij wilt het al als kind .Sours, in zeldzame oogenblikken van leegte, dachthij terug aan zijn jeugd en zag hij zich weer op 'tkleine dorp tusschen zijn f ijn-aristocratischen, ver-moeiden vader en zijn drukke drif tige moeder, doorden een in een geestelijke wereld getrokken vanoeroude cultuur en vergane glorie -- zijn vaderleef de in de oudheid en vond er zijn geluk in zichweg to droomen uit het dagelijksch levee - aan denanderen kant door zijn moeder in practischenuchtere bezigheden gedreven, die gedaan moestenworden, omdat er nooit een dienstbode was en altijdgebrek aan geld . Voor eigen liefhebberij studeerdehij in natuur- en scheikunde . Een dag van spel ofvertrouwelijken omgang met kameraden kwam zel •den voor.

Het levee thuis was moeilijk, het was een atmos-f eer van broeiende haat tusschen de ouders, somaopvlammend in twist, waarbij de vitale, opbruisendemoeder haar passieven, verdroomden man met dehef tigste verwijten overstelpte .

Zijn gebrek aan energie en practischen zin haddenf inancieele moeilijkheden gebracht ; soma leek heteen bestaan van eindeloos getob en duldelooze ver-nedering. Stef aan wist al op zijn dertiende jaar,dat het levee meedoogenloos hard is en hij kendemaar een verlangen: zijn ouders to helpen en zoosnel mogelijk geld to verdienen . Toch had zijnmoeder er op gestaan, dat hij zou studeeren. Vanhet weinige geld dat zij verdiende door 's zomersmenschen in pension to nemen (vader noemde bet„betalende loge's") bracht zij hem op de hooge •school, waar hij eindelijk een beurs kreeg ; en doorlessen to geven al dadelijk wat verdiende .

197

Hij werkte onvermoeid, met een koppige energieen gunde zich geen vrijen tijd. Zorgeloos genietenvan zijn studentenleven was hem onmogelijk; hetbeeld van zijn ongelukkige ouders, die zelf s to armwaren om to scheiden en zoo burs levers dragelijk tomakers, joeg hem voort. Zijn vader stierf op dendag dat hij promoveerde . Zijn moeder volgde haarman eenige maanden later. Op zijn dertigste jaar,toen hij zich eindelijk in Amsterdam als practi-seerend geneesheer vestigde, had hij nog niets vanhet levee genoten ; integendeel., alleen de bitterekern geproef d en de zwaarste verantwoordelijkheidgedragen. Ook leed zijn gevoelige natuur de eerstejaren to diep onder de ellende die hem in hospitalenen armoedige gezinnen onder de oogen kwam .Slechts langzamerhand leerde hij zich pantserenmet een zekere mate van onverschilligheid. In bethelpers van zwakken en zieken kreeg hij zelf s eenzekere bruuskheid, die voor hardheid werd aan-gezien .

„Goed," placht hij to zeggen, „last ik liever wathard zijn tegen de menschen en ze daadwerkelijkhelpers, dan ze met onnutte zachte woordjes nogmeer to verweeken ; dat heb ik in mijn eigen leversgevoeld : troost en teederheid werken bijna altijdverkeerd."

In een drif tige activiteit ging zijn levee voorbij .Toen hij Pauline voor 't eerst leerde kennen,

daar bij bet ziekbed van Gerard in den Haag, was't of zijn altijd verdrongen en neergedrukte jeugdonstuimig en wild was opgesprongen en zijn rechtenhad uitgeschreeuwd . Hij had de stormende begeerte,bet onhoudbaar verlangen gekend, den vlammen-den hartstocht en de diepste, innigste liefde . Hetwas als een onverwachtsche lente ; stormen van ge-

198

luid en drif ten van groei, f eesten van kleur en tril-ling van 't oneindige .

Het duurde kort; hij moest het onderdrukken ; zijlette niet op hem .

Die diepste wond in zijn levers droeg hij mee enmoest hij heelers onder zijn werk. Hij moest hetmaar leeren dat hij niets mocht eischen voor zich-zelf. De lijdende menschheid helpers, enkelen ge-lukkig makers, leiden, beschermen . Zijn vrouw .. . . .zijn kinderen.

Waarom had hij Meta getrouwd?In het rijtuig dat hem naar zijn patienten reed,

zat hij daar over na to denken .Omdat hij eenzaam was en behoef to had aan

liefde en huiselijkheid ; omdat hij een gezin wildestichten . Wreekte het levers zich flu op hem?

Mocht je zoo niet trouwen, dacht hij met eenplotselinge schaamte, was dat onedel en had hijdaarmee onrecht gedaan aan de heilige liefde?Maar vooral onrecht aan de vrouw, die hij in koelezelf zucht had gekozen om zijn bestaan to verhel-deren. Was het dan wonder dat Meta zich veronge-lijkt voelde, zonder dat precies onder woorden tokunnen brengen ; dat zij leed onder zijn gebrek aanliefde - want liefde was 't niet geweest die hemgedceven had . Hoogstens sympathie, vriendschap,verteedering om haar liefde voor hem, het mede-lijden met haar bestaan, eng en saai in een huisgezinvaii conventie en kilheid . De eerste weken was zijvolmaakt gelukkig geweest en had haar geluk weer-schijn gebracht in zijn levers .

Toen was 't getaand -- en nu . . . . hij voelde hoezij zich krampachtig aan hem vasthield om niet tozinken in de diepste verlatenheid . Hij huiverdeeven. Verantwoordelijk . . . . hij was verantwoorde-

199

lijk voor haar geluk. Hij mocht zelf s in gedachtenhaar niet loslaten . Dan beging hij een misdaad .

Hoe zwak en of hankelijk was Meta, niettegen-staande een uiterlijke, stugge f ierheid en hoe aan-doenlijk was haar slaaf sche aanbidding van zijnpersoonlijkheid . De spanning waarin haar ziele-leven zich strekte onder die groote lief de, maaktehaar onhandig, ontactvol sours. Zij had aanleg voorzenuwzwakte, hij wilt het. Haar gezondheid wasgevoelig. En hoe deed zij haar best hem nabij tokomen en to volgen! Zij had weinig geleerd en wasopgegroeid in een huffs, waar zelden over geeste-lijke dingen gesproken werd. Hoe had zij in deeerste maanden ijverig getracht door lectuur haargeringe kennis aan to vullen, zich interesseerendvoor wat hem interesseerde. Haar eenigszins be-krompen geest had onder den zweepslag van haarlief de zich tot het uiterste ingespannen our hemto volgen in zijn wijde levensopvatting, zijn alge-meene menschenlief de, die geen begrenzing kende .

Zij was aandoenlijk in haar onbeholpen, maar on-eindige lief de . . . . Hij moest het aldoor in zich-zelven herhalen, hoe aandoenlijk zij was en hoezeerwaard bemind to worden . Waarom kwamen hemdan telkens een paar andere oogen voor den geest

donkey violette, van verlangen diepglanzendeoogen?

Hij mocht daar niet aan denken. Hij moest hetwegdoen uit zijn levee . Het verwarde en ver-troebelde zijn rust, het zou hem to gronde richten .

Toen hij van zijn visites thuiskwam voor hetmiddagmaal, lag er een uitgebreide post bij zijnbord .

200

Hij herkende onder de vele brieven dadelijk eenvan zijn tante Valerius nit den Haag. Paulinesmoeder schreef over Hedwig en Ben, zij vroeg Ste-faan our raad, zooals zij dikwijls deed ; en zij eindig-de haar brief met deze zin : „Paulientje beklaagtzich erover, dat ge nooit bij haar komt. Doe 't maareens, Stef aan, zij beef t bet niet gemakkelijk ."

Hij stak den brief in zijn zak en las verstrooidde andere epistels door .

„Baby was vandaag bizonder huilerig, zou bijwat hebben?" vroeg Meta .

„Ik zal eens kijken." Hij stood dadelijk op ennam bet kind nit zijn wieg . Hij onderzocht betnauwkeurig, deed enkele vragen en stelde Metagerust. „Een beetje verkouden, misschien," zei bij,„'t is andere een prachtig jong, nog sterker enf linker gebouwd dan Paultje . Daar heb je alle eervan, vrouw ." Hij lachte haar tegen. Zij hing aanzijn hale en kuste hem met een haast wanhopigeteederheid. „Dit is 't heerlijkste uur van den dag,ale je weer thuis komt," f luisterde zij . Hij glimlachteen gaf haar een lief koozend tikje op de wangen . Zijging nu, aanstonds bedrijvig, de kamer door ourvoor bet maal to zorgen .

Onwillekeurig volgde bij haar lange gestalte . Zijwas niet buigzaam en kleedde zich stiff, een beetjeburgerlijk . Tot zijn ergernis moest bij dat bekennen .En een oogenblik dacht bij aan Paulientje, aanhaar soepel, vrij bewegend lichaam, sierlijk enf ijn onder den eenvoudigen mantel, waarin bij haarbet laatst had gezien. Sours wekte haar gratieherinneringen bij hem op aan zijn f ijnen, aristo-cratischen vader.

Pauline beklaagde zich er over dat bij nooit bijhaar kwam . . . Zij had bet niet gemakkelijk . . . De

201

woorden trilden in zijn gedachten als angstige vogels .Met een uiterste inspanning van zijn wil was hij

aan taf el ongedwongen, opgewekt, zelf s vroolijk .Paultje werd er door aangestoken en kraaide vanpret. Hij sloeg met lepel en bord en zwaaide in zijnkinderstoel op en neer .

„Wat een vitaliteit beef t dat kind," zei Stef aanglimlachend, „en hij eet als een polderjongen" .

Waarom moest hij nu weer aan Paulientjes armbleek ventje denken, met de blauw-dooraderdeslapen en de zwakke, magere beentjes?

Na bet eten bracht Meta Paul naar bed en gingStef aan in zijn studeerkamer eenige vaktijdschrif -ten inzien. Hij zou niet lang blijven zitten. De tele-f oon en een mondelinge boodschap riepen hem naeen half uur weer uit .

Hij ging op de f iets . Het was een mooie zomer-avond. Zijn tocht ging door de buitenwijken, voorbijbet Concertgebouw. Daar was een wijder hemel ;daar stonden de boomers hoog to glanzen in degouden avondzon .

Toen hij zijn patienten geholpen had, was de zonondergegaan, maar een doorzichtige schemeringvan scheidend licht vloeide over de stad .

Het was nog niet zoo last. Zou hij nog evengaan . . . . naar haar? Hij wilt bet, al dien tijd hadbet verlangen in hem gebrand . . . . nu werd betonhoudbaar. Te weten dat ook zij naar hem ver-langde -- en eenzaam was! Hoe dikwijls had hij nietin pijnlijk medelijden aan haar gedacht en maareen vurigen wensch gekend : haar to beschermenmet zijn lief de . . . . Ja, dat was 't machtige wat hemtot haar dreef . Hij schrikte omdat hij bet een naamgegeven had in zijn gedachten. Maar hij wilt bettoch al lang, dat bet lief de was?

202

En dat zij ook hem liefhad . . . . Een bedwelmendeontroering deed hem even stilhouden . Hij staptevan zijn fiets en liep in gepeinzen verder.

Zijn Paulientje wachtte hem . Wat zouden haaroogen glanzen, donkey, diep, met een broeiendvuur, zooals zij bet hem had aangezien, diepavond dat zij hem thuisbracht . Toen had hij bet algeweten -- maar met geweld achteruitgeschoven,met geweld bet willen vergeten . Hoe zouden haarmooie lippen zich vouwen tot een lath, hoe zouhaar streelende, lieve stem hem omvangen met haarteederheid. Zijn schat, zijn liefste . . . . de vrouwwaarvan hij al had gedroomd in zijn kuischejongensjaren; die hij had lief gebad toen ze een jong,dartel kind was en nog niet rijp voor zijn lief dede ideale minnares die zij zou zijn, als ze elkaar eensmocbten vinden in absolute overgave . . . .

Zijn gedachten steigerden verschrikt op als wildepaarden voor een slagboom .

Hij dacht aan zijn vrouw .En met een schamper lachje van zelfbespotting

besteeg hij weer zijn f iets en reed naar huffs .Hoe schrijnde de gedachte aan Paulientjes ver-

langen, haar bulpelooze eenzaamheid . Maar zijntask was bet niet om haar to helpen . Hij beet zichbartstochtelijk op de lippen en de f elle pijn die bethem deed, gaf hem even verlichting .

. . . . Zuster Julie stood op hem to wachten ; haaranders zoo kalm gezicht was heftig ontroerd .

„Gelukkig dat u thuis komt, dokter," zei ze haas-tig, „ik heb bier al een poosje op u gewacht . Dekleine jongen van uw nicbtje . . . . van Pauline . . . .is heel ziek ."

Hij schrikte. „Wat is 't?" vroeg hij.

203

„Een oorontsteking, denk ik. Het is plotselingopgekomen . . . . en zij vroeg me u even to halen ."

„Waaiom hebt u niet eerder getelef oneerd?"vroeg hij ruw .

„Dat heb ik gedaan, dokter, maar u was nit ."Zwijgend maakte hij zich klaar om mee to gaan .„Dokter, u bloedt aan uw lip," zei Julie bezorgd .

Nerveus duwde hij zijn zakdoek tegen zijn mond .„Heelemaal nets," antwoordde hij drif tig. Hij gingnaar boven om er een pleister op to doen en Meta towaarschuwen .

Meta kon een gebaar van teleurstelling en onge-duld niet onderdrukken .

„Moet je nu alweer nit? Ik dacht dat je na negenuur vrij was, en je weet toch dat de van Weerdeskomen ; ze zullen daar al zijn ."

Hij gaf haar een bits antwoord, waarover hijdadelijk spijt had . Toen beloof de hij zoo gauw moge-lijk terug to komen. Onderweg - zij liepen, wanthet was niet zoo ver - liet Stef aan zich allerleibizonderheden vertellen van Lodi . Het kind was aleen week wat hangerig en lastig en had weinigwillen drinken. Pauline wilde er eerst mee naarden dokter gaan, maar deed het ten slotte niet. Delaatste keeren had van der Ley haar haastig, koel,ja onverschillig to woord gestaan ; hij had 't to druken vond haar angst voor 't kind overdreven . Nu,dezen m,orgen huilde Lodi aan een stuk door ensloeg met zijn hand jes naar 't oortje, zoodat Paulinedadelijk bang was geworden voor oorontsteking .Des middags had Julie, die niet meer op de kliniekwerkte en vrije verpleegster was geworden, haaropgezocht .

„Ik merkte dadelijk dat 't kindje hooge koortshad," vervolgde zij haar verhaal .

204

„Hoeveel?" vroeg Stef aan kort .„Negen-en-dertig acht.",,En hoe is . . . . Pauline?"„Angstig. Zij heeft vannacht niet geslapen . Ik

vind toch, dokter, dat zij er den laatsten tijd heelslecht uitziet ."

„Ja, daar moet iets op gevonden worden," mom-pelde hij .

Zij vonden Paulientje in de enkel door een nacht-lichtje beschenen kamer naast het bed, waarop zijLodi had neergelegd, gewikkeld in haar dekens . Zijhad haar hoof d naast dat van het kreunende kindgelegd, dat geelbleek, als een verwelkende bloemop 't kussen lag .

Zij richtte zich op, toen zij binnen kwamen .„Wat moet ik doen?" riep zij hartstochtelijk en

strekte haar handers uit, ,,wat moet ik in godsnaamdoen? 0, red, red hem, Stef aan!"

`Zij bong zich over het kind en nam zijn handjes,

waarop ze wanhopig-teedere kussen drukte .Stef aan duwde haar zacht op zij .„Last mij hem eens bekijken," zei hij, „maar het

is hier veel to donkey . Is er geen lamp?"Zij moesten het ventje het portaal overdragen

naar de huiskamer van de Adamsen, die eerbiedigmaar met de grootste nieuwsgierigheid het onder-zoek volgden .

De taf el werd ontruimd voor 't zieke kindje, dathevig begon to schreien .

Stef aan was er lang mee bezig . Toen bracht hijhet weer zorgvuldig in zijn wiegje. „Hier ligt hijbeter," zei hij tegen Paulientje, „je moet hem kalmlaten liggen."

Hij schreef de behandeling voor.,,Is u vrij, water Julie?" vroeg hij .

205

„Ja dokter, deze week ben ik nog vrij . Ik zalbier blijven ."

„Graag. Ik vertrouw op u."Tegen Pauline had hij zoo weinig mogelijk ge-

sproken; hij vermeed bet haar aan to zien .„Ik kom morgenochtend vroeg nog eens kijken .

Maak je niet al to ongerust," zei hij eindelijk en gafhaar de hand, „cooed houden, en 't beste er vanhopen."

Zij keek hem aan met zulk een onbegrensd ver-trouwen, zulk een kinderlijke overgave, dat hij diepontroerd haar tegenlachte .

„Hoe heerlijk dat je er bent," f luisterde zij, „nuwordt alles weer goed ."

Maar bet kindje sliep niet, was onrustig, huildeen sloeg met de beentjes en armpjes . Het had blijk-baar erge pijn. Tegen den morgen leek bet of betrustiger zou warden . Pauline was even, met Julieshand in de hare, in slaap gevallen .

Opeens schrikte zij wakker . Een vreeslijke droom,een angstig, wreed visioen had haar sluimer ver-scheurd.

Zij bong zich over de wieg .„Julie!" snerpte bet door haar keel . Zij zag bet

wit van de oogjes onder de draaiende pupillen ; zijvoelde bet lichaampje in een schokkende sidderingbewegentoen kwam een snik en de kleineleden bleven roerloos, verstijf d .

De morgen kwam zonnig, met juichende geluidenvan vogels en 't dof f e geratel van de eerste vracht-wagens, bet getinkel en gegier van de trams .

„Straks komt Stefaan," zei Pauline, „bet is eenf lauwte

hij zal 't bijbrengen, denk je ook niet?"

206

Julie antwoordde niet.„Antwoord toch!" riep zij heftig, „wat sta je daar

to kijken!"Stef aan kwam. Julie gaf hem een teeken. Hij bong

zich over de wieg .„'t Is gedaan," zei hij zacht ; maar toen hij zich

omkeerde en in de wijd opengesperde oogen vanzijn arm Paulientje zag, was 't of zijn hart werdsaamgeknepen .

,,Is hij dood . . . . dood?" Haar handers grepennaar iets onzichtbaars.

Zij vie! bewusteloos op het bed .„Het is niets," zei Stef aan, „zij was to moe, to

overspannen. Haalt u wat azijn en water, zuster?"Toen Julie ging, zette hij zich bij Paulientje neer

en streelde zacht haar voorhoof d en haar oogen .,Mijn arme lieveling" f luisterde hij, „ik kon

niets, niets voor je doers ." En voor het eerst sedertjaren voelde hij benauwd de snikken in zijn keel .

. . . . Toen Pauline tot het besef kwam van haaromgeving en van wat zij verloren had, was hij ver-trokken .

Julie stood naast haar en wreef haar pollen . Erkwam geen wilde uitbarsting, zooals zij gevreesdhad.

Pauline scheen verdoof d. Toch werkten haar ge-dachten onvermoeid; een verwarde massa beeldenen voorstellingen drong zich aan haar op ; zij moestaan zooveel denken . . . . het deed pijn en bet ver-moeide haar tot bezwijmens toe .

Verscheidene keeren wreef zij zich over bet voor-hoof d . Een zonderlinge gedachte vooral was 't, diehaar niet losliet : zij moest bet schrijven aan Louis,dat bet kind dood was . Hij moest het weten . . . .

207

„Ik word gek," dacht ze opeens, „het is of ikgek word."

Zij stond op, hijgend naar lucht .„Mijn arme Paulientje . . . ." Julie omhelsde haar

in tranen . Maar zij duwde die armen van zich of .„Het is beter zoo," zei ze fluisterend, „het leven

is toch to zwaar voor zoo'n arm klein wurm ." Zijknielde bij het wiegje en streelde de kleine handjesdie ze zoo had lief gehad .

Den heelen verderen dag bleef ze stil en haastenbeweeglijk liggen .

Toen Julie des avonds wegging, kwam Anna bijhaar zitten.

„Anna, wat is 't licht . . . . wordt het nooit don-key?" vroeg Pauline .

„Verlangt u naar den nacht, mevrouw?" vroegAnna schreiend .

Zij knikte. „Ik wil slapen, ik ben zoo vreeslijkmoe. Doe je de gordijnen dicht en steek je de kaarsop, Anna?"

Heel stil lag zij naar het f likkerende licht tokijken. Het was zoo rustig om haar heen . En toenwas 't of alles maar een of schuwelijke droom wasgeweest. Daar stond de wieg ; haar kind was stil ensliep . Zoo had zij avonden en avonden gelegen .

„Wat is 't heerlijk rustig . Ik ga slapen," mur-melde zij .

Anna blies de kaars uit; zij zag dat Paulinedadelijk insliep en verliet zacht de kamer .Toen moeder uit den Haag aankwam met Ben,

was Stef aan aan het station . Zij reden naar het sterf -huis. Pauline sliep nog altijd . Zij kwamen in dekamer; noch het gedempte, praten der mannen, noshhet snikken van moeder maakte haar wakker . Zijlieten haar in die tragische rust . Moeder alleen zat

208

bij haar en het waren haar trieste oogen, die Paulinehet eerste zag, toen zij weer tot het leven terug-kwam.

Zij hadden het kindje weggehaald . Het lag in eenkistje in de kamer daarnaast . Het leek een wassenpopje; een vreemd, star ding .

Het was de eeuwenoude smart der moeders, diehaar kind verliezen . De eerste dagen kon zij hetniet begrijpen, was het geen werkelijkheid voorhaar. Het scheen haar toe of ze overal moest zoeken,of ergens toch haar kindje nog wel zijn zou .'s Nachts hoorde zij het schreien, dan werd zijwakker met kloppend hart en stood op omdat zijhet moest verzorgen . En overdag dwaalden haarrustelooze oogen rood, deden haar ooren pijn vaningespannen luisteren . . . .

Zij waren alien goed voor haar en trachtten haarto troosten ; maar zij waren haar niet tot troost --eerder hinderiijk omdat zij haar of hielden van haargedachten .

Zij zat zwijgend bij hen in de kamer ; ternauwer-nood lette zij op wat de anderen widen ; alleen alseen van de jongens sprak, keek zij hem door-dringend aan en werd onrustig .

Moeder was dikwijls bij haar ; zij logeerde bijStef aan en kwam elken morgen. Eindelijk, denderden dag na de begraf enis - Pauline was nietmee geweest -- kon moeder haar overhalen methaar een wandeling to doers . Stef aan had het haarop 't hart gedrukt - Pauline moest in de lucht .

Zij liepen door het Vondelpark. Een stille, be-dekte hemel stood boven de groene boomers . Hetwas nog vroeg in den morgen . Er waren niet veelwandelaars .

209

Moeder drong er op aan, dat zij even zoudenzitten op een bank bij het water . Een koele windkwam aangeruischt ; de hooge boomers bewogenzachtjes .

Weer kwam de zonderlinge waan haar bevangen :alles was als van ouds ; het kind sliep thuis in zijnwieg gerust; en zij was met moeder in het parkgaan wandelen, omdat de zomerdag zoo stil, zooheerlijk was .

„Wij zitten hier goed, is 't niet, moeder?" vroegzij en drukte zich liefkoozend tegen haar aan .

Moeder knikte, verheugd dat zij genoot .„Wil je nog verder gaan?" vroeg ze, ,,of ben je

moe?"„Laten we hier maar blijven. En vertel me van

alles . . . . ik heb nog niets van u gehoord ."Zij gingen na een uur naar huffs . Maar toen zij de

trap opliep naar haar kamer, toen drong opeens dewaarheid door, f el en erbarmingloos als nooit tovoren: het kind was weg; nooit zou zij het meervinden .

HOOFDSTUK X.

UITEN straalde de vroege Septemberzonin vurigen gloed op huizen en pleinen,maar in den smallen, diepen winkel washet altijd donkey. Het electrisch licht

brandde er den ganschen dag in een kantoortje,waar „mevrouw" zat to rekenen. Op haar hoekiggezicht stond het knijpbrilletje parmantig tof likkeren.

„Juf f rouw Pauline!"Pauline kwam, met slependen gang .

210

„Als er geen klanten zijn en u voert niets nit,kunt u best dat nieuwe goed voor me uitpakkenen nazien, dan kunnen we 't vanmiddag prijzen.En jij Klazien!" riep de schrale stem weer snerpen-der tegen de andere winkeljuf f rouw, een donkeybrutaal meisje, dat om de vijf minuten haar hand-spiegeltje to voorschijn haalde om er zich in to be-kijken, telkens iets aan haar kapsel of kraagje ver-schikkend -- „berg iii nu die rommel eens op . Alsjullie iets overhoop halen voor een klant, dadelijkweer opbergen, hoor ."

„Ach, dat is Marietje d'r werk!" snauwde Klazien .Het ongelukkige Marietje, een vlechtenkind met

verschrikte oogen, sprong uit den donkersten hoekvan den winkel, waar ze had zitten lezen, en begonmet groot vertoon van ijver to redderen. Dadelijkdaarop ging de winkelbel over en kwamen een heeren dame binnen. Zij vroegen om handschoenen.

Pauline stood hen to woord. De groote dons methandschoenen was to zwaar voor haar en lag ietsto hoog. Klazien schoot toe om to helpers. Gewoon-lijk was zij zoo vriendelijk niet ; maar de tegenwoor-digheid van den heer, die, naar zij meende, haarkant uitkeek, werkte electriseerend .

De dame kon geen keus doers . Telkens vroeg zijmet een coquet lachje aan haar geleider wat hij er-van dacht ; maar hij glimlachte vaag en antwoorddewemig .

Pauline deed niet veel moeite de handschoenenaan to prijzen . Zij was de heele week al zoo moegeweest, maar nu scheen het of haar duizelig hoof dhaar losliet en haar rug zou splijten . Even sloot zijde oogen .

„Last mij maar helpers," Klazien schoof haar on-geduldig op zij . Met een lievig-opgewekte stem

211

begon zij een lof tufting op het duurste paar dat erbijwas ; „beslist chic, mevrouw, de laatste smacken degelijk . Geen oorlogswaar ; deze zijn uit de eigenf abriek . Prachtig leer, ziet u we!, hoe buigzaam?Ik kan u ook andere laten zien, wat billijker in.

„prigs . . . .Pauline liep weg. Zoo zou zij 't nooit kunnen . Die

handschoenen waren niet „chic", noch degelijk . Hetwaren lorren en veel to dour . In Parijs zou zij er eenderde voor betaald hebben .

't Was alles mindere qualiteit wat „mevrouw"hier verkocht . Een ellendige winkel. En toch moestze al blij zijn dat ze hier een plaats had gevonden .In de grootere magazijnen konden ze zoo'n onhan-dige, zwakke juf f rouw niet gebruiken . Ze moest hiermaar eerst haar yak leeren en dan . . . . Haar yak!zij lachte schamper . Je moest er slaaf sch voor zijnen brutaal tegelijk, zooals Klazien . Die wist haarleven wel in to richten . Zij, Pauline, was maar eenstumper. Al deed ze nog zooveel, „mevrouw" vondhet nooit genoeg en maakte er vinnige aanmer-kingen over. Klazien deed zoo min mogelijk en wiltde karweitjes, als ze er geen pleizier in had, altijdcan anderen op to draaien .

Eindelijk kroop de middag our . Tegen zes ourkwamen er minder klanten, sours bleef de winkelwel een our leeg. Dan mochten Pauline en Klazienour beurten naar huffs. Het was vandaag Klazien'sbeurt our eerder weg to gaan . „Mevrouw" verdweenook naar boven, our to gaan eten met haar man.Marietje was al lang naar huffs en Pauline bleefalleen in den winkel .

Zij nam een stoel en ging naar buiten zittenkijken . Als zij schuin voor de dear zat, zag zij eenstukje gracht en daarboven den hemel, dien ze in

212

den aansluipenden schemer telkens donkerder zagworden. Een enkele schuit in het water, waarinde oude huizengevels zich schenen to baden enmeeuwen, wit en sierlijk, zweef den voorbij . Dat wasde eenige schoonheid .

Voor de rest was alles leelijk ; nuchter, kaal, kouden hard . Zij keek nog eens om zich heen : die stijve,doode kasten en laden, die onnoozele opgeprikteblouses, die malle reclameplaten voor corsetten enondergoed, die trieste atmosf eer om een witlinnenjurk, die op een mannequin hing in het halfduister . . . . De weee, zoetige lucht van wol en be-drukt katoen, de stoffige vloer, het gaf haar eengevoel van walging .

Twee maanden zat ze hier nu al ; twee mooiezomermaanden. Als ze aan buiten dacht, hoe 't daarzou zijn, onder de koel-vochtige boomen, met eengear van hoof en wilde bloemen, op 't diepgroenemos, hel oplevend onder de zonnevonken; als ze inhaar verbeelding een laantje schemeren zag -- daarbong 't zich om naar de wei, bout van bloemen envlinders en ginds gloeide het gee! van een wijdkorenveld en daarboven straalde de hemel, zoo ein-deloos, met wolken en vogels en nevels en wazigeverschieten - telkens antlers . . . . altijd een schoon-heid . . . . 0 schoonheid, schoonheid . . . . ! dan kneepzij zich in de vingers . Hoe dorstte zij met brandendhart naar schoonheid! Maar zij kon het niet brengenin haar leven . . . . zij was to arm . Ook to arm vanhart? Was ze niet meer in staat haar leven op tohef f en, in extase van geluk to levee, zooals zij tochvroeger gedaan had, toen 't kindje nog leef de? HadLodi alles meegetrokken, alle kracht, alle levens-lust van zijn moeder?

Zij dacht daarover na.

213

Ja, alles was na den dood van het kindje ver-anderd. Het levee leek zoo wezenloos, zij had eralle belangstelling voor verloren ; zij vroeg zichelken dag of : waarvoor leef ik? waarvoor moet ikzorgen, mij inspannen, geld verdienen?

Toch had zij geld willen verdienen, had zij dagenen dagen in starre koppigheid gezocht naar week .Omdat zij niet of hankelijk wilde zijn van de men-schen. Omdat zij de menschen haatte . Ja, zoo wasbet. Zij haatte ze allemaal. Zij haatte de vinnige,,mevrouw" hier in den winkel, Marietje en Klazienen de onverschillige of hooghartige klanten . Zijvond hen leelijk, onbelangrijk, mal van pretentie .Maar zij haatte ook de Adamsen : Anna, omdat zijduldend zweeg en nooit eens bitter wend of opstan-dig, al was haar levee to hard en to zwaar, al wendzij door haar moeder of gesnauwd en in zoogenaam-de lief de misbruikt ; moeder Adams haatte zij omhaar bedilzucht, haar grove tirannie, haar gebrekaan tact en smaak, haar harde, kijvende stem ; vaderAdams om zijn domheid, de kinderen om hueroezige, leege drukte, hue nuchterheid. Ja, zelf sJulie haatte zij tegenwoordig . . . . Na Lodi's doodhad zij getracht Pauline mee to krijgen naar haarkamers ; zij woonde nu samen met een tante en eenneef, een muzikalen jongen, vertelde Julie, die haarmooie dingen zou voorspelen ; maar Pauline had ge-weigerd, zij was bang voor vreemden; die dame zounatuurlijk minachtend op haar neerzien ; zij wildeniet komen onder menschen van stand, daar hoordezij niet meer . Julie had aangedrongen, maar tever-geef s. Toen was zij een beetje boos geworden, ten-minste dat verbeeldde Pauline zlch . Vier wekenlang liet Julie niets van zich hooren. Hoe klein vanhaar, hoe weinig begrip bezat ze eigenlijk ; was dat

214

de hooggeroemde menschenlief de, waarover zijaltijd sprak? . . . .Moeder kwam weinig. Zij was dikwijls ziek en

iced veel pijnen. Arme moeder . . ., haar haatte zijniet; maar zij leek nu zoo ver!

Ben zag zij nooit meer. Hij was in Leiden in eenclub van aristocratische vrienden gekomen ; moederwas angstig, dat hij to veel geld uitgaf en schuldenmaakte. Paulientje vergat hij ; het was maar goedook, bedacht zij bitter ; wat had hij aan een trieste,vervelende zuster, een winkeljuf f rouw? Zou hijburgerlijk worden als de rest?

En Stef aan?Nooit lies hij meer iets van zich hooren . Zij dacht

ook niet veel aan hem. Alleen in zeldzame oogen-blikken. Zij had haar lief de achteruitgedrongen ;zijn beeld was overdekt met de borate lappen vanhaar onbelangrijk daaglijksch lever ; zij trok ze erzelden af . Wat gaf 't over hem to droomen? Alleenpijn en doodelijk verlangen . Zij was to moe our zoo-veel to lijden. Zij was to moe voor die lief de . Hetwas een schoonheid die zij verloren had . Sours brakhet wilde heimwee los naar die verloren heiligheid .Maar meestal lag het stil en dof in haar hart enraakte zij er niet aan .

Zij leefde voort in haar ellende en ze wilde ellen-dig zijn. Zij was maar een armzalig, zwak, kleinschepsel, zij kon niet anders dan kruipen . En zijkroop . . . .

Des avonds, als zij moe en uitgemergeld van haardagtaak thuis kwam, ging zij dadelijk na het etennaar bed.

Soars vroeg Anna haar in den huiselijken kringto komen zitten en thee to drinker . Een enkelen

215

keer deed zij 't, om Anna - zij was zwak onderAnna's smeekende oogen - maar meestal berouwdehet haar. De roezige drukte was haar een kwelling ;het gepraat en gejammer over den oorlog en deduurte, soma het bezoek van een nieuwsgierigebuurvrouw met uitgesponnen verhalen over schan-daaltjes en sterf gevallen -- het maakte haar ziek .En dat alles om de taf el, waarop haar jongetje hadgelegen toen Stef aan het onderzocht . . . .

Zij schreide er later over, alleen in bed . Neen, demenschen konden haar niet helpers .

Zij tuurde naar buiten . Opeens schrikte ze op .Daar was hij weer, die nare kerel? Hij kwam zekerop haar af . Al een paar keer was het gebeurd dateen heer, met grijsachtige bakkebaarden en eenrood, opgezet gezicht den winkel binnen was ge-komen, als zij er alleen bediende en haar, ondervoorwendsel wat to koopen, gemeene voorstellenhad gedaan. Eerst had zij hem niet begrepen, daarnawas zij angstig geworden . Gelukkig was er telkenseen andere klant gekomen . Durf de hij het nu weerto wagers, die smerige kerel, die oude vieze vent? Zijrude van angst. Toch was 't of zij haar beenen nietop kon tillers . Neen, goddank, hij grog voorbij . Vuilwaren ze, de manners, de meeste manners....zedacht aan haar voormaligen patroon, waarvoor zemonogrammen geborduurd had. Eerst was hij heelbeleef d geweest, vriendelijk-hulpvaardig ; hij hadhaar dikwijls een hooger loon gegeven dan was be-dongen; hij leek een f atsoenlijk man, eenvoudig enhartelijk. En, op een avond, toen zij haar werk bijhem bracht, in het kantoortje achter in den winkel,had hij haar een complimentje gemaakt over haarsmack. Zij had geglimlacht, maar toen zij zich bukteom haar hoedespeld op to rapen, had zij opeens zijn

216

heeten mood in haar nek gevoeld en zijn harts-tochtelijk gef luisterd : „Heerlijk, blank vrouwtje",was als een gloeiende wind over haar gezicht ge-schroeid. Zij was toen gevlucht, zonder ooit daarterug to komen . . . . En zooveel, zooveel andereherinneringen. Mannen op straat, jongens, kinderenbijna . Bah, zij wilden allemaal hetzelf de . Vuilsmerig. Maar zij was zelve ook vuil -- alleen fijnervan smack misschien . Was zij in Parijs niet vuilgeweest? En verlangde zij soma hier niet naar eenbeetje verlief de warmte -- teederheid . . . . teeder-heid. Maar teederheid zonder lief de was vuil .

Huiverend stond zij op . Zij dacht can Willy Maes .Een paar avonden geleden had hij haar weer aange-sproken en was zij met hem meegegaan naar zijnkamer. Hij woonde er alleen. Zij hadden er theegedronken en hij had haar een fragment voorgelezenvan een drama waaraan hij bezig was. Want can deBank had hij het niet uitgehouden . Nu leef de hijweer van zijn vaders geld en deed wat can jour-nalistiek. Een oppervlakkige jongen zonder veeltalent. Toch was hij lief voor haar . Zij smachttenaar lief heid al wilde zij 't niet zoeken . Hij wasteeder . . . . hij had haar den laatsten avond dat zijzoo moe was, op zijn divan gelegd en zachtjes toe-gedekt. Hij had haar wijn laten drinken ; en zij wasdaarop bijna ingedommeld . Of hij haar toen gekusthad . . . . zij kon 't zich niet goed meer herinneren

het kon ook een Broom geweest zijn . In allegeval . . . . wat kwam het er op can? Wat deed heter in godsnaam toe of zij gekust werd door WillyMaes of door een ander? . . . . Stef can . . . . Maarhij stond zoo ver van haar af . Hij was haar al langvergeten. Zij was ook to klein en to slecht voorhem . . . .

217

. . . . Toen zij naar huffs ging, liep zij langzaam inde koala avondlucht ; hat deed haar goad die langshaar hoof d to voelen . Bij een kleine opstopping inde voile winkelstraat bonsde een dame tegenhaarop .Het waren bekende oogen . Zij zagen elkander aan .

„Paulientje!" riep Emma Levisson .Sinds hun verblijf in dat Geldersche hotel daar

buiten hadden zij elkander nooit ontmoet .,,Kind . . . . ben jij 't heusch?"Haar hartelijke stem was nog dezelf de .Pauline knikte . In de oogen zag zij de haastig

weggeduwde smartelijke verbazing . Achteruitge-gaan -- physiek en maatschappelijk achteruitge-gaan, las zij in dien blik . Onwillekeurig keek zijTangs haar oud, kaal rokje naar haar gelapteschoenen. Armoedig moest mevrouw Levisson haarvinden, die zelve, of schoon eenvoudig, met eenzekere voornaamheid gekleed ging.

„Wel kind," zei Emma, haar arm door dien vanPaulientje stekend, „ik heb zoo dikwijls aan je ge-dacht en nooit geweten dat je hier woonde . Wantje woont hier toch? Waarom heb je me nooit eensopgezocht?"

„Ik durf de niet . Ik ben maatschappelijk zoo verbeneden u gedaald, mevrouw."

„Maar je wist toch dat ik van je hield en ikdacht dat je wel zou begrijpen dat ik geen conventie-mensch ben ." -- Zij liepen nu langzaam verder .Emma vroeg of Paulientje met haar meeging, naarhuls. Zij woonden hier vlak bij . In een and patri-ciershuis aan de Keizersgracht ward zij binnen-eleid; eerst naar Emma's eigen zitkamer . Daar

zaten zij alleen en moest Pauline alias vertellen . Zijdeed hat kort, met hortende zinnen ; hat warenalleen de uiterlijke gebeurtenissen .

218

Emma zag hoe pijnlijk het voor haar was ; metwarme hartelijkheid omhelsde zij haar. „Het is geennieuwsgierigheid van me, alleen belangstelling,kind. lk vond je zoo aardig daarbuiten, zoo jongen zoo mooi in je spontane lief de."

Pauline barstte in tranen uit .Emma liet haar uithuilen ; zij streelde alleen haar

hand jes.Toen bracht zij haar een kop thee en dwong haar

wat to gebruiken.Pauline bedaarde spoedig. Zij glimlachte met de

oude bekoring toen zij vroeg :„En u, mevrouw? lk heb nog niet eens gevraagd

hoe 't u gegaan is. En hoe is 't met uw man?"„Wij zijn gelukkig gezond . We hebben lang ge-

wacht, maar flu eindelijk een dochtertje van zesmaanden."

„Mag ik't even zien?" Pauline vroeg het eigenlijkuit beleefdheid .

Door een lange marmeren gang, in oud-holland-schen stijl gemeubeld, kwamen zij in een grootekamer can den achterkant van het huffs . Pauline zagdat alles met verfijnde weelde en toch met soberensmack was ingericht . Er stonden veel bloeiendeplanten en de electrische lampen leken grootebloemen van licht. Een witte wieg stood in een hoekvan de kamer. Een oude dame met onberispelijkgekapt grijs haar stood op, toen zij binnenkwamen.

„Mijn moeder," stelde Emma voor .„Moeder, dit is een oud vriendinnetje van me,

Pauline Valerius, lk ontmoette haar toevallig opstraat ."

De oude dame gaf haar de hand en glimlachte alseen vrouw die weet dat zij een knappen, imposantenindruk maakt .

219

„Slaapt Loesje?" vroeg Emma, zich over de wiegheenbuigend.

„Ik geloof 't we! -- mask haar niet wakker ."„Kom toch maar eens kijken, Paulientje!" --Pauline kwam. Als een rozeknopje lag het

hoof dje onder een hulsje van zwart krinkelendhaar. Zij zag de f ijne wenkbrauwtjes als met eenJapansch penseel getrokken, een lichtrood oor-schelpje, zacht getinte wangen .

Zij bleef er naar kijken met een pijn, die telkensscherper werd .

„Een mooi gezond kindje," zei ze machinaal .Lodi had er nooit zoo blozend uitgezien .

,,Wilt u nog een kop thee? Heerlijk weer, buiten,vindt u niet . Een mensch zou kunnen genieten, alsdie ellendige oorlog er niet was . Tk hoor, er komtaan alles gebrek ."

„Vooral aan kolen," zei Emma, „het zal vreeslijkzijn van den winter ."

Pauline zweeg .Zij voelde de luxe om zich heen als een benauwing

en het gepraat van de dames ruischte in haar oorenals een leege muziek, vermoeiend . . . . altijd dc .zelf de deun.

„Vindt u den oorlog ook niet vreeslijk, juf f rouwValerius? Wie had dat toch gedacht, in onze be-schaaf de maatschappij?"„Onze maatschappij is niet beschaaf d," ant-

woordde Pauline met een vreemde, diepe stem, „enom ons heen is er altijd oorlog . De menschen zijnimmers . . . . " Zij zweeg . Waarom ging zij eigenlijkdaarover praten?

„Egoist, hebzuchtig en wreed," vervolgde zij alsvoor zich heen .

220

De oude dame keek hear verwonderd aan .Zij praatte al over jets anders .Pauline voelde, dat zij met argwaan near hear

keek en tevens hear hoed, hear mantel, hearschoenen critiseerde~

Een meisje uit het yolk

wet deed die eigenlijkin zoo'n luxueus salon?Pauline stood op. „Ik moet flu near huffs . Ze

wachten mij. Anna maakt zich zoo gauw ongerust .Anna is mijn vriendin," vervolgde zij moedwillig,met een harde stem en knippende wimpers, „zewerkt als schoonmaakster hier in de buurt, ja, ikgeloof zelf s wel op deze gracht!" -

Met een pijnlijk genot had zij die woorden ge-sproken .

Nu wisten zij precies uit welk milieu ze kwam.Emma, het hart vol medelijden, liet hear uit .

„Wanneer zie jk je weer, kind? Kom je nog eensterug?"

Pauline antwoordde filet ; gaf hear zwijgend dehand. Emma aarzelde even, voor zij dat handje los-liet .Kon ze niet lets vinden, dat een balsem zou zijn

op dat gewonde hart? . . . .Het was hear of zij Palientje om vergeving moest

vragen ; of zij hear beleedigd had met hear eigengeluk .

. . . . Toen zij thuis kwam, zat Anna met het etenop hear to wachten ; zij warmde het gewoonlijk op,als zij om vijf uur uit hear dienst kwam .

„Hebt u hoof dpijn? U ziet zoo bleek ."„Ne.en; Anna. Ik heb alleen . . . . dat ik alles of -

schuwlijk vind."Anna keek hear met diepe deernis aan .

221

„Het is ook to zwaar voor u, mevrouw . U kan erniet tegen ."

„Hoe dikwijls heb ik je niet gevraagd, om mePauline to noemen!" vie! zij drif tig uit.„Nou ja. Dat kan ik toch niet . Toe, eet u nog

wat. Ik wou dat ik wat antlers voor u wist . Kunt ugeen schrijfwerk krijgen, op een kantoor?",,Scheid er nu maar over uit ." Wrevelig at

Pauline verder . Toen zij klaar was, ging zij zittenin haar kamertje. Zij had een lamp gekocht. Nukon zij ook eens alleen zitten .

Maar zij wist met haar gedachten geen raad . Zijwarrelden en gonsden om haar heen ; haar hoof ddeed er pijn van .

„Anna," riep ze na een pons, „ach, kom je evenij me?"Anna kwam.,,Is er iets wat u hindert? Is er vandaag wat ge-

beurd?" De trouwhartige oogen zagen haar onder-zoekend aan .

Toen begon Pauline to vertellen van het bezoek .Het deed haar goed aan iemand to zeggen hoe zijdaar had geleden .

Anna begreep het .Haar ruwe werkhanden lagen stil op haar schoot .

Zij keek met weemoed voor zich uit.„Soma is het we! erg moeilijk . Maar u moet

zich niet zoo boos waken . Dat helpt niks en danmaakt u u eigen maar leelijk," zei ze, met ongewonevermetelheid. „Dominee zegt : je moet altijd zorgendat je van binnen vrede hebt met jezelf en met demenschen. Dat kan toch. En al verliest een menschalles - God is er nog altijd." Zij haalde een kleinbijbeltje uit haar zak . „Toe, last me u eens wat voor-lezen. Het doet mij ook zoo'n goed."

222

En zij begun to lezen uit het evangelic vanMattheus .

Aanvankelijk luisterde Pauline niet .Anna las slecht, zij vergat sours dat een zin nit

was en begun aan den volgenden . Maar er lag inhaar stem een ingehouden vereering, een diepevroomheid, die glans gaf aan de eenvoudigstewoorden. En hoe meer zij er in kwam, hoe beterzij las .

,,In dienzelf den tijd antwoordde Jezus en zeide :ik dank u, Vader, Heer des Hemels, en der aarde!dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigenverborgen hebt, en hebt dezelve den kinderen ge-openbaard.

„Ja Vader! want alzoo is geweest het welbehagenvooru . . . .

„Komt herwaarts tot mij, alien die vermoeid enbelast zijt; en ik zal u rust geven .

„Neemt mijn juk op en leers van mij dat ik zacht-moedig ben en nederig van hart ; en gij zult rustvinden voor uwe zielen . Want mijn juk is zacht,en mijn last is licht."

Het warmgouden lamplicht viel op Anna's gezichttoen zij las ; maar schooner was het innerlijke licht .

„Zal ik doorgaan?" vroeg zij .„Ja, Anna. Ik vind het mooi."Wat riep zij toch our schoonheid, schoonheid in

haar leven. Was die dan zoo moeilijk to vindenals deze eenvoudige haar al gevonden had . . . .

. . . . Novemberregen zwiepte tegen de ruiten ende wind deed met rukken de jaloezieen klapperen .

223

„Goddank dat we er eindelijk zijn!" riep WillyMaes, „en dat de juffrouw voor een vuurtje gezorgdheef t . Doe je je mantel uit?"

Pauline ontdeed zich rillend van haar goed . Zijhadden elkander in de stad ontmoet en Willy hader op aangedrongen, dat zij met hem zou meegaan .

Hij plof to het gaslicht aan en schoof een fauteuilbij de kachel .

„Ik ga thee zetten," zei hij bedrijvig, „en dan gaanwe eens gezellig praten. Ik heb je nog van allerleito zeggen ."

Met een zucht ging Pauline zitten en strekte haarvoeten naar het vuur. Wat een leelijk bemodderdeschoenen, dacht zij mistroostig, maar aanstonds, inhaar bitter-onverschillige stemming voelde zij hetjuist als een ziekelijk genot zoo leelijk en zoo ar-moedig mogelijk to zijn .„Heb je koude voeten? Wacht ." Willy verdween

haastig in de andere kamer en kwam met een paarin vloeipapier gewikkelde roodzijden muiltjes terug .

„Trek die eens aan," smeekte hij,„Hoe kom je daaraan"„0 . . . . die heb ik gekocht . . . . voor een vrien-

dinnetje ."„Zoo ; heb je een vriendinnetje?"Hij antwoordde niet en ging ijverig door met thee-

zetten .Zwijgend keek Pauline in 't vuur. De muiltjes

zaten lekker warm en 't was stil-behagelijk in dekamer. Een boeket donkerroode chrysantjes stondop tafel . Zij rook er de kruidige lucht van en voeldezich even gelukkig . Het was anders een ellendigedag geweest .

„Zeg, werk je daar nog, bij dat nare mensch"vroeg Willy na een pons.

224

„Ja natuurlijk. Ik met toch wel," antwoorddezij bits .

,,Moeten, moeten. Er zijn toch nog wel anderemanieren om aan de kost to komen . Weet je watik geloof, Pau -- je leef t daar in een sleur en jebent to beroerd, to moe en to uitgeput om er eeneind aan to makers ."

„Je hebt me nog nooit zoo doorgrond," spottezij, „ik ben werkelijk to beroerd om er een eind aanto makers . In Parijs -- toen heb ik 't nog gepro-beerd. Jammer dat 't toen is mislukt ."

Hij liet zijn trekpot in den steek en kwam naasthaar zitten.

,,Is 't heusch? Heb je . . . . daar . . . . geprobeerd?"Hij nam haar handje en bracht het naar zijn

mond. „0 Pau, ik wou zoo zielsgraag dat ik je konhelpers! En daar wilde ik je juist over spreken . . . ."

„Och, doe 't maar niet ." Zij trok haar handterug en weerde hem af . „Laat me hier een uurtjerustig zitten en lees me iets moois voor . Heusch,dan help je me veel beter dan met wat ook . Krijg ikgauw thee?"

Zij trachtte to glimlachen, maar haar lippen trok-ken wrang tezamen .

Hij zag met hulpeloos medelijden in het witte,zoo smal geworden gezicht, waar onder de donkereoogen dof f e plekken lagers. Haar news trok wageren scherp tusschen de ingevallen wangen . De lippenwaters vervaald. Zelf s het prachtig roode haarscheen van zijn gloed to hebben verloren.

Toch vond hij haar mooi - van een vreemd engeheimzinnig mooi. Zou hij durven, haar in zijnarmen nemen en haar zoo lang kussen tot de bran-dende oogen hun dartelen glans terugkregen en demond rood en zwellend weer bloeide . . . . ?

225

„Je moet me niet zoo aankijken," zei ze onge-duldig, „kom, sta op ."

„Wat hen je uit je humeur ."„Wel lieve hemel, als je dat nog niet eens van je

vrienden kunt verdragen! Kom, vertel me maarliever wat. Is ze nog erg jong en is ze mooi, datvriendinnetje van je?"

„Sours. Ze heef t buien dat ze . . . . "

„Dat ze leelijk is - snibbig en bitter . Maar dan isze misschien toch . . , boeiend en altijd bekoorlijk."

Zij schudde het hoof d. „Litterair," zei ze, litte-raire onzin . Ik wed dat ze niet eens bestaat - alleenin je hoof d, dat vriendinnetje van je ."

„Maar de muiltjes zijn toch echt en zij heef t zeaan." Brutaalweg drong hij dien zin naar voren .

Zij lachte even, een beetje verlegen .„Kom, Willy, doe niet zoo gek ."Hij bracht haar een kop thee .„Lees je me wat voor?" vroeg zij .Hij nam een bundel van een der jongere dichters,

die toevallig op taf el lag en begon een lief de-versto lezen.

Pauline luisterde met het hoof d tusschen dehanden .

„Ik vind 't leelijk," zei ze eindelijk, „dat is alle-maal bedacht ."

Hij sweet het boek neer . „Maar ik wil ook nietmeer lezen! ik kan 't niet meer . Ik kan je daar nietzoo zien zitten . . . . ik kan 't niet langer verdragen .Je moet naar me luisteren, Pan . Ik wil niet langerdat je zoo in die misere blijf t . Ik wil je eruit he!-pen." Hij knielde voor haar neer en nam haar han-den, die hij vast drukte aan zijn borst .„Kom bij me . . . . Pau . . . . mijn lieve Pan . . . .

Zondaresje 8

226

ik houd zoo ontzettend veel van je"„Willy . . . ." Zij maakte zich langzaam los. De

tranen drongen in haar oogen . Wat was hij lief. Hijwas wel erg lief voor haar . En ze was zoo moezoo doodelijk moe van alles . Ach . . . . zich even tolaten gaan!

,,,Mijn lieve schat . . . . o, als ik geld had, als ik jekon trouwen - maar ik kan niet, je weet 't we! . . . .Maar als we nu semen . . . . als je nu bij me . . . ." Hijverwarde zich in zijn woorden .

Zij keek hem aan met haar vochtige oogen englimlachte .

„Er is niets aan to doers," zei ze dof, „ je kunt meniet helpers. Maar je bent lief. Ik dank je . . . ."

Zij bong zich tot hem over. Hij nam hartstochte-lijk haar gezicht tusschen zijn handers en kuste haarmood tot zij, bedwelmd, wegduizelde in een smarte-lijken wellust .

„God, Pan - blijf bij me . . . . ik heb bier pleatsvoor twee . . . ." hijgde hij.

Toen schudde zij bet hoof d en duwde hem zacht-jes weg .

„'t Kan niet, boor," zei ze f luisterend, „ik ken 'tniet doers . . . ."

Toen hij aandrong, begon zij to schreien . „Waar-om zeg je zulke dingen . . . ."

Hij schaamde zich en trachtte haar to kalmeeren .Hij sprak over wet anders, verward en jongens-achtig onhandig .

Toen hij haar near huffs bracht, vroeg hij : „Je benter toch niet boos om? Je vindt me toch niet grof ofonkiesch?"„Och neen, jongen . . . . ik vind je heel lief .

Maar . . . ." Zij kon niet verder spreken.

227

Hij stak haar arm door den zijnen en drukte dienvast tegen zich aan .

„Kom je gauw terug?" vroeg hij, „je moet me nietin den steek laten, Pau . Ik kan niet meer buiten je .Ik heb je zoo noodig. Nooit heb ik zooveel vaniemand gehouden, nooit," f luisterde hij heesch .

„Ja . . . . ja . . . . och ja . . . . Laten we elkaar maartroosten . . . ." zei ze zacht . -- Als ik weer bij hemterug kom, dacht ze, zal ik to zwak zijn om mij nogeens to verweren. Dan word ik zijn vriendinnetje . . .

Het leek haar noch prettig, noch verdrietig . Hetzou we! zoo moeten ; als je een helling of gleed, vie!je naar beneden. Alleen heel sterke menschen krab-belden weer de hoogte op, vanwaar ze neergevallenwaren .

***

Toen zij dien nacht na lang, onrustig woelen ein-delijk in slaap vie!, had zij een wonderlijk helderenBroom :

Zij liep in een barre vlakte met een kind aan dehand. Het was niet de kleine Lodi ; maar een vreemden toch innig vertrouwd wezen, Bat een was methaar. Na een pool werd het kind moe en begon toschreien . Zij nam het op en zag Bat het ziek was, envuil en verwaarloosd . Het klaagde over pijn. Toendroeg zij het in haar armen om het thuis to brengen .Daar zou zij het verplegen. Maar zij kon het huffsniet vinden. Telkens kwam zij in vreemde straten,op pleinen, waar zij nooit geweest was . Findelijk,bij een donkere poort -- en zij wilt Bat zij chardoorheen moest om het veilige huffs to vinden waarhet kindje genezen kon -- hoorde zij iemandvragen : ,,Is Bat uw kindje? Het is we! heel ziek ."

228

„Neen," antwoordde zij, „als 't mijn kind was enik moest het verliezen, zou 't wel erg zijn, maar danhield ik toch altijd nog dat andere over ; maar alsik dit verlies, verlies ik alles ."

En eindelijk, langs een vreemde trap, onder ge-vaarlijk hellende ladders, vond zij den ingang vanhet huffs. Anna kwam haar blij lachend tegemoet .„Goddank," riep zij, „goddank dat u daar bent ."

En zij voelde een verlichting als nooit to voren . -Toen zij wakker werd, bezon zij zich lang op dien

Broom.Het was of een goddelijke stem in haar had ge-

sproken.Een diepe schaamte brandde in haar hart .

„ . . . . Stef aan, jij hier!"Pauline stond half op van den stoel waarin zij

krachteloos, na een Bag van kwellende lichaamspijnen overspanning was neergezonken . Zij had hemniet hooren binnenkomen .

„Ik ben 't . Blijf zitten. Ik hoorde van Julie, diegisteren bij je is geweest . . . ."

Of schoon hij zijn zelf beheersching niet verloor,kon hij zijn stem niet rustig houden . Daaromwachtte hij even .

„Ja, Julie is bij me geweest . Eindelijk . . . , naweken kwam ze weer . Maar ze kon 't niet helpen,zij had een zware verpleging ."

„Ja, de zuster van haar moeder, het was eenpatient van mij ; zij is de vorige week gestorven ."

„Julie was heel lief . . . . maar ik had hoof d-pijn . . . . ik was niet aardig . . . . mijn zenuwen zijnachteruitgegaan."

229

Hij zweeg .„Ga je niet zitten?" vroeg zij . Haar oogen durf-

den niet verder to reiken dan zijn handen .„Je moet beter voor jezelf zorgen, Paulientje ."Toen sloeg zij haar oogen op en haar blik verzonk

in den zijnen, waarin zij enkel lief de las .Zij strekte de handen naar hem nit . „Stef aan! o

waarom last je mij zoo lang alleen? Ik kon zoolang niet zonder jou." Zij klaagde als een ziek,verlaten kind .

Hij nam haar handen in de zijne .„Ik kon niet anders, lief ste, vergeef me ."Zij zwegen. Hun handen handen elkaar gezocht

in smachtend verlangen .Hij liet ze eindelijk los .„Ik mag niets voor je zijn kind, dat weet je toch ."„Ja," zuchtte zij, „ik weet 't en ik bewonder

je . . . . je bent groot en goed en ik zou je niet anderswenschen. Maar o Stef aan, ik was zoo ziek vanbinnen en zoo verlaten! Ik kan niet heelemaalalleen staan . Dan word ik slecht. Een beetje moetje me toch helpen . Ik ga to veel achteruit . . . ."

Zij liet haar hoof d op taf el zinken in een gebaarvan doodelijke moeheid .

Hij streelde het in teere deernis .„Allen moet je nu in je leven veranderen, Paulien-

tje. Luister je goed naar mij?"Zij hief haar hoofd op en glimlachte hem toe . Zijn

handen nam ze weer en begon die to kussen, zachten eerbiedig .

„Je gaat daar weg, uit dien winkel . Ik wil nietlanger dat je daar blijf t . Julie en ik hebben er samenover gesproken. Zij zoekt een huffs om met jou enhaar neef to gaan wonen . Je gaat bij haar het huis-houden doen; je kunt haar daarmee helpen en dien

230

armen jongen, die ongeneeslijk ziek is, ook . Je zulter een gezellig thuis aan hebben. Maar je mag nietlanger zoo ellendig blijven leven ."

Haar hoof d rustte nu aan zijn hart . Een hemel-sche blijdschap deed haar de oogen sluiten . Zijhoorde een verre muziek . . . .

„Heb je 't verstaan?"„Ja "„En wil je 't doen?"„Ja, ik wil alles doen wat je zegt."Haar lippen trilden; haar oogen gingen open en

hij ontroerde van den innigen gloed die hem nutegenbrandde .

„Zul je sterk zijn -- om mij, Paulientje? Omdatje mijn leven zwaar maakt en onmogelijk to dragen,als ik weet dat jij ongelukkig bent . Wil je vechtenen blijven staan, omdat je mij daarmee helpt?"

Zij zag hem aan met telkens dieper schittering. „Ja,ik wil't.Ik wil sterk zijn om jou," sprak ze in extase.

„Hij nam haar in zijn armen en kuste haar op 'tvoorhoof d .

„Nu zal ik nooit meer slecht worden, Stefaan,"fluisterde zij, „nooit meer" .

Hij glimlachte en hun oogen straalden van onein-dig geluk .

HOOFDSTUK XI .

ET was weken achtereen donkey, storm-achtig weer geweest, maar toen Paulinedien middag zat to naaien, scheen het op-

- eens of bet licht in de kamer helderderwerd. Zij keek naar de boekenkast ; daar, bij diedonkerroode en oudbruine band jes begon bet zacht-jes aan to gloeien tot een brandende zonnevlek .

231

Een glimlach verblijdde haar gezicht . Nu zou heteindelijk lente worden . Zij ging bij het venster staan ;van uit hue bovenhuis zag men het smalle water datSloten scheidt van Amsterdam. De bootee lagersmet vroolijke kleurtjes to dobberen in de zon ; teer-groen blonken de boomers en in den blauwendenhemel joeg de bolle voorjaarswind alle wolken voorzich uit .

Zij begon zachtjes een wijsje to neurien, dat Har-men dien morgen op zijn viool had gespeeld ; het waseen oud-Duitsch volksdeuntje over de „Fri hling" .Maar zij mocht niet luider zingers, want beidensliepen, Julie omdat zij des nachts verpleegd haden Harmen omdat hij ziek was .Arme jongen . . . . Zij zuchtte even ; toch kon zij

hem niet wezenlijk beklagen .Beklaagt men iemand die zich gelukkig voelt?

Of speelde hij een sublieme comedie? Zij kon hetniet gelooven. Zijn oogen waren als van een kinddoorzichtig eerlijk . En dagen had hij ook wel vansomberheid, al waren ze zeldzaam .

Zij tuurde naar de boomers .Ach, sterven was ook 't ergste niet.Hoe dikwijls had zij er niet naar verlangd, in dien

verren, spelonksomberen tijd toen zij alleen geweestwas . . . .

Drie maanden was 't, dat zij met dat levee hadgebroken. Het leek haar wel drie jaren .

Zij zette zich weer tot naaien . De zon gloeide ophaar schouder. Hoe behaaglijk was dat .

Weer begon zij het oude liedje . . . .Zij voelde zich zoo gelukkig . In geen jaren was

zij zoo gelukkig geweest.Zij keek om zich hears . De eenvoudige, rustige

stoelen, de warme, harmonische kleuren van taf el-

232

kleed en tapijt, de simpelwitte tulpen in een donker-blauwen kelk - zij vervulden haar met een innigetevredenheid. Daar stonden de boeken, vertrouwden vol van schoonheid .Schoonheid . . . . hoe wanhopig had zij er eens

naar verlangd .Zij ontbrak nu niet in haar levee, al was 't een

andere schoonheid, dan waar zij eerst van had ge-droomd .

Julie . . . . de nobele van hart, de enkel toe-wijding en lief de gevende - hoe heerlijk was hetin de atmosf eer van zulk een mensch to levee. Be-schamend ook, omdat de eigen ziel zoo schamel leeken onbelangrijk . Alleen in uren van lief desver-voering, als haar stijgende gedachten haar ophievennaar het hoogste, was die schaamte uit haar weg .Dan voelde zij zich niet meer de mindere van Julie ;- was 't zelf s of zij boven haar uit steeg!

Zij naaide peinzend verder . Met lief devolle aan-dacht bekeek zij haar werk. Het werd een kussenvoor Stef aan.

Hij had haar gered . Uit het troebele diepe watervan haar wanhoop naar dit wijde, zonnige veld .

En hij liet haar niet los . Vast en trouw voelde zijzijn lief de haar omringen, al sprak hij die nooit uitin woorden, al was hij zelden met haar alleen. Maarals hue vingers elkaar beroerden en hue oogen zichverloren in elkaar, straalde hue lief de als de zonvan hue levee; was er enkel geluk.

Of zij altijd gelukkig was'?Sours waren er dagen van zulk een wild, kramp-

achtig verlangen, dat zij haar lief de voelde als pijnT-- een lijden dat ze altijd mee zou dragen en dataltijd dieper zich in zou bijten in haar innigstewezen .

233

Dan kon zij niet wachten, dan kon zij niet werken,niet slapen, niet leven . . . .

Stil, die zwarte dagen niet oproepen in de zon . . .die ellendige dagen van doodelijk heimwee naar zijnarmen - het echte tehuis van haar hart, waar alleonrust week en alle pijn . . . .

Hij kwam niet dikwijls; maar hij kwam toch . Hijhad wel ingezien, dat al to strenge deugd ook zelf -zucht kan zijn . Hij wilt nu, dat het veel moeilijkermaar ook veel eervoller voor hen was den strijd nietto ontwijken . Hij had het haar nooit gezegd, maar zijried die gedachte in hem .

Kon hij dien strijd wel aan en maakte zij het hemniet to moeilijk? . . . .

„Wat zit je daar in een pijnlijk gepeins, edeleprinses?" -- Harmen was binnen gekomen met zijnviool ; een lange magere jongen ; onder zijn blondekroeshaar leek zijn gezicht doorschijnend wit .

„Je laat me schrikken! Heb je flu al gerust? Ik zaldadelijk thee gaan zetten ."„Och neen, wacht nog maar even . Je bent den

heelen dag zoo bezig. Laten we eens genieten vanonze luiheid . 0, wat is 't heerlijk als je lui magzijn! Geloof me, Pan, een van de groote voor-deelen van 't ziek zijn is dat je ongestoord en on-gestraf t mag luieren . En droomen . . . . kijken endroomen . . . . !"

„Maar er zijn menschen die niet kunnen droomendie er 't land aan hebben ."„Och ja, van die positieve, nuchtere menschen .

Daar spreek ik flu niet van . Maar menschen zooalsjij en ik . Zie je, als je aldoor werken moet, kun jeniet genoeg van het leven genieten . En het istoch zoo verrukkelijk . Wat is het leven prachtig,Paulientje ."

234

„Ik heb nooit iemand gezien die er zoo, op diemanier, van genoot," zei ze glimlachend .

„Misschien omdat ik . . . . er gauw afstand vanmoet doen," antwoordde hij zacht .Zij keek van hem weg . Gerard was toch anders

geweest, dacht zij ; bitter en in zichzelf gekeerd, eenarme stoicijn die zijn rol niet goed kon spelen . Hoeheel anders was deze verklaarde, harmonischejongen, die bereid was om to sterven, maar van hetstukje levee, dat hem nog restte, zoo kinderlijkgenoot .„Wat heb je vanmorgen mooi gespeeld," zei

Pauline, ,,was 't Beethoven?"„Ja. Heerlijk was 't . Is er iets heerlijkers dan

Beethoven?" Een licht rood van enthousiasmekleurde zijn wangen ; zijn blauwe oogen kregen eendonkeren gloed. „Durch Leiden Freude . Die manheef t het gekund ; hij wist het, hoe men levee moet .Pau, heb je ooit zijn vierde symphonic gehoord?Ze is de minst bekende, ik weet niet waarom . Zoo'nverrukkelijk blij en zonnig werk als dat is en tochvoel je daaronder wat hij geleden heeft . Hoor, dezemotieven . . . . " Hij nam zijn viool en begon haarvoor to spelen .

Julie kwam nu ook .„Niet to veel, Harmen, toe, je wordt er zoo moe

van," waarschuwde zij .Hij liet zich op den divan vallen .„Vervelend mensch," knorde hij, „jij haalt me

ook altijd uit mijn vervoering weg ."„Brow maar een beetje ." Julie zag glimlachend

op hem neer . Toen bong zij zich over hem heen engaf hem een kus .

„Julietje," vleide hij, „toe, haal Pau over om ervanavond bij to blijven ."

235

Pauline, die aan de theetaf el bezig was, schudde't hoof d . „Ik wil toch niet ."

„Waarom niet, Pan? Je weet niet wat een aardigekerel die Nico is en zijn zuster is een schat van eenkind, eenvoudig en naief, al heeft ze een hoop ge-leerd."

„Och, last me toch ." Pauline werd ongeduldig .„Ze is nog altijd een beetje menschenschuw," ver-

ontschuldigde Julie .„En ik heb er toch reden voor!" antwoordde

Pauline driftig. „Jullie weet toch hoe de menschenmij behandelen - en gister nog -- gisteren . . . . ikheb 't nog niet eens verteld. Ik stood bij Hirsch tokijken op 't Leidscheplein ; toen zag ik een autoaankomen, er stapte een dame uit - ik herkendehaar onmiddellijk als Annie Sterck, vroeger mijnbeste vriendin. Zij zag me heel goed, maar toen ikhaar groette, draaide zij haar hoof d om . -- Ze isgetrouwd en woont hier - moeder schreef 't me .Ze is zeker bang dat ik haar op zal komen zoeken .En ik kan 't haar niet eens kwalijk nemen als mijneigen broers . . . . Ben, sedert hij geengageerd is metdat stijve Leidsche meisje - en Wilh nu hij werktaan de Rotterdamsche Bank - ze zijn zoo f atsoen-lijk, zoo burgerlijk braaf geworden . . . ze kennen mijniet meer ."

„Ik geloof dat je die dingen verschrikkelijk over-drijf t," zei Harmen, „maar in alle geval zijn mijnvrienden niet zoo burgerlijk . En je moet je niet zooopsluiten en uitsluitend levee met ons alleen . . . ."

„Harmen heef t gelijk. Maar als we haar er meehinderen, zullen we er niet verder over praten .Morgen komt je moeder, schreef ze dat niet, Pan?"

,, is ze kan . . . . ze heeft weer zoo'n pin . . . . "Julie zag dat ze haastig haar oogen droogde .

236

„Kom eens hier, mijn lieveling ." Julie trok haarop schoot . „Je bent heusch to gevoelig op dat punt .En waarom ga je niet naar moeder toe, als ze niethier kon komen? Dat is toch kinderachtig om nooitmeer naar den Haag to willen. Je bent a1 die jarenniet uit Amsterdam weg geweest . Het is toch todwaas."

,,Malligheid," vond Harmen. „Wij gaan sameneens op rein - naar Cairo, of Algiers. 0, ik kanje niet zeggen hoe zielsgraag ik op rein zou gaan ."

„Daar is meer kans op dan je denkt," zei Juliegeheimzinnig .

„Hoe dat?" vroegen de anderen .„Ik sprak vanmorgen tante Fietje, ik moest haar

alles van jou vertellen en toen had ze opeens eenvoorstel ."

„Dat zal wat wezen!" spotte hij .„Ze wilde jou naar 't zuiden hebben ; oom Chris

en zij zouden 't je willen geven omdat . . . ."„Omdat zij, toen moeder nog leef de, haar zoo

beestig behandeld hebben," antwoordde hij driftig,„ik wil van die mispunten geen cadeaux ."

„Nu ben jij toch weer overdreven," vond Julie .„Als die menschen nu ingezien hebben dat ze jemoeder to kort hebben gedaan en zij willen 't goedmaken aan jou -- dan mag je hun dat niet ont-nemen. Tante Fie was heusch heel hartelijk en lief ."

„Mijn God . . . . op refs gaan! . . . ." Harmendroomde zich weg . „De Riviera - AlgiersAf rika . . . . Allen waar ik zoo naar verlangd heb . . .Maar de oorlog . . . . deze beroerde oorlog. Wijkrijgen geen pas!"

„Daar zou oom Chris voor zorgen . Het zou welin orde komen, dacht hij. Maar je kunt niet alleengaan, Harmen ."

237

„Dan ga jij met me mee!"Julie zweeg .„Wil je niet?" - Zij keken haar aan vol span-

ning. In haar donkere, levendige oogen kwam eensmartelijke schaduw . Toen glimlachte zij . „Ik zouwillen dat Paulientje meeging ."

Zij wisten niet hoeveel het haar kostte .„Ik?" --. Verwonderd zag Pauline haar aan. Toen

schudde zij het hoofd .„Ik kan niet," zei ze zacht, maar beslist .„Jullie zijn lieve schatten!" klaagde Harmen

spottend,,,geen van beiden wil mee . Dan zal ik maareen antler vriendinnetje moeten kiezen . Ik weetal : Anna."

Anna, die geregeld een paar dagen in de weekPauline kwam helpers met het grove werk, was zijngroote vriendin geworden, vooral nadat zij hembekend had zooveel van muziek to houden .

Zij lachten . „Goed, ga dan maar met Anna . Watzou dat arme kind in Cairo beteuterd staan tokijken, riep Julie vroolijk, „maar hoe vind-je 't,Harmen, jongetje, hoe vind je't, dat je op rein mag?en wie weet hoe gauw je dan heelemaal beter terug-komt!"

Hij glimlachte een beetje verlegen . In zijn oogenried Julie de onverwoestbare hoop .

„Zou ik char genezen, Julie?"„Waarorn niet?" vroeg zij luchtig .

***

Toen de gasten vertrokken waren, kwam Julie degroote kamer binnen, waar Paulientje en zij te-zamen sliepen .

„Hoe was 't?" vroeg Pauline, die vroeg naar bedwas gegaan -- het alleen zitten in de kleine zit-

238

kamer zonder kachel had hear triest gem,aakt,,was 't nogal gezellig?"

„Slaap je nog niet? Ja, 't was heel gezellig . Ikhoop dat 't Harmen geen kwaad doet. Hij zag welerg wit op 't laatst ."

„Heerlijk dat er kans is dat hij near 't Zuidengaat. Zou je denken, Julie, dat 't hem beter kenmaken?"

„Ik weet't niet . De doktoren beweren dat in zijngeval verandering van lucht wel wonderen doet .En och, al was 't alleen maar om hem nog veelmoois to laten zien, en hem 't levee hier to besparen

Wij hebben hier aan alles gebrek, nietwaar? Ikheb geen kolen meer om hem voldoende warmteto geven en hij is zoo kouwelijk, de arme kerel . Enbrood -- wet een klein rantsoen . . . . vet ook al veelto weinig, melk en eieren to duur - geen anderedingen waarmee ik hem versterken ken ."

„Ja, het is moeilijk, erkende Pauline. „MaarJulie . . . . zeg eens eerlijk -- waarom wil je dat ikmet hem meega?"

„Omdat iii 't ook zoo noodig hebt ."„Onzin, ik hen gezond ."„Gezond, maar toch niet sterk . En den. . . ."„En den?"„Ik vied het beter voor je ."„Vied je het beter dat ik wegga?"„Ja, beter voor jon . . . . maar nog beter voor

hem."Pauline wilt dat zij Stef aan bedoelde .Zij lag roerloos, maar met wild kloppend hart to

denken.Beter voor hem. Zou hij lijden . . . . zoo lijden, dat

Julie het gemerkt had? Zou zij hem dus ongelukkigmaken? Zijn levee verzwaren en verwarren, hem

239

een last zijn met haar lief de? Zij kon het denkbeeldniet aanvaarden.

lets antlers was 't als zij dacht aan zijn vrouw . Zijdacht den laatsten tijd heel dikwijls aan haar enmet een sterk medelijden. Hoe rampzalig moest hetzijn getrouwd to wezen met een man, die in zijn harthield van een andere -- hem to aanbidden en toweten dat zijn innigste voelen haar altijd vreemdzou blijven . Zij dacht er zich in en huiverde van pijn .

Voor die vrouw zou 't beter zijn . . . . Maar zouhaar vertrek verandering brengen in hun ver-houding? Kon men de lief de dwingen? Zou Stef aanzijn vrouw inniger lief hebben als zij daarginds zat--- in Algiers? -- Het was immers ongerijmd. Hetfatale bleef -- geen mensch kon daaraan iets ver-anderen .

En moest zij dan worden opgeof f erd?Moest zij haar eenige geluk -- hem nu en dan to

zien en to spreken --- verliezen voor zoo'n hersen-schim?

Had zij al niet genoeg verloren?Nu ook nog dit --- het dierbaarste, het aller-

lief ste . . . . Neen, zij kon het niet! Het was bar-baarsch, het was wreed dit van haar to verlangen .

Julie had gemakkelijk praten . Zij wilt niet watlief de was -- algemeene menschenlief de, vriend-schap, ja, die kende zij . Maar wat wist zij van eenzoo hartstochtelijke innigheid, die twee levens aanelkaar bond en die de een tot stervens toe deedlijden als er van scheiding sprake was? Wat wiltzij van die oerdrif t, van dat verterende verlangen,van die alles voorbij stijgende blijdschap en van diealles verwoestende smart?

Mocht zij dan zoo, even, als in 't voorbijgaan,zoo'n offer eischen?!

240

tarok verbitterde haar tegen Julie .Den volgenden dag bleef zij stil en onvriendelijk

tegen haar .Julie deed of zij 't niet merkte . Er werd over de

refs niet meer gesproken .. . . . De dagen gingen voorbij .Moeder kwam niet; de rheumatische pijnen waren

veel erger geworden . Toen was Pauline eindelijknear den Haag gereisd om moeder op to zoeken .Zij woonde niet meer in 't oude huffs ; in een kleinbovenhuis dicht bij de lean van Nieuw-Oost-Indiehad zij met Hedwig, de eenige die haar overbleef,haar intrek genomen. Hedwig ging trouwen ; zij zager beter uit ; Pauline had haar nog nooit zoo mooigezien .

Moeder was ontroerend-blij haar to zien . Zij wasphysiek sterk achteruitgegaan .

„Arm moedertje, wet zie je er uit," riep Pau-line met tranen in de stem, „heel t dat de pijngedaan?"

„'t Is niets," zei moeder en streelde haar hoof dmet de witte, etagere handers .

„Ik hen een beetje ziek geweest. Maar alles gaatgoed. Het gaat mijn kinderen goed . Hedwig is god-dank genezen en jij -- jij bent toch ook geluk-kiger nu?"„Lieve moeder . . . , ja, ik ben gelukkig."„Je weet niet, kind, hoe ik God elken dag dank

dat Hij ons allen zoo heeft bewaard en geleid . Enhoe is 't met Julie en met den zieken jongen?"

„Julie maakt het goed. Moeder, er is sprake vandat ik met Harmen near 't zuiden ga, voor zijn ge-zondheid . . . ."

Waarom zeide zij dit?Het was haar een raadsel .

241

Toen zij weg wilde gaan, stelde Hedwig voor haareen eindje to brengen .

Zij wandelden door het Bosch . Het was zachtjesgaan regenen, een milde Meiregen daalde neer .De jonggroene volbladige boomen waren als

levende f onteinen van groen in den schuinvallen-den regen, die kleine putjes drupte in den bruin-glanzenden vijver . De waterplanten lagen er doorheen to zien. Sommige beuken, met lage takken,hingen als bewegelijke, gevoelige pluimen met tril-lend of hangende blaadjes . Bloeiende doovenetel endolle kervel spikkelden hun f ijne wit tusschen hetglimmend gras .

„Wat is 't hier mooi," zei Pauline en zij dacht aanden laatsten keer toen zij hier gewandeld had. Hetwas met Louis geweest, den laatsten dag voor hunvlucht. Hoe opgewonden blij was zij toen naast hemvoortgeloopen, in een koorts van wilde vreugd enbange spanning . . . .

„Wanneer ga je trouwen, Hedwig?" vroeg ze . Zijvoelde zich niet erg op haar gemak met haar zusje,dat haar voortdurend met ingehouden maar hevigenieuwsgierigheid bekeek .

„0, nog niet zoo gauw. Ik vind 't veel to leuk omgeengageerd to zijn . Als je getrouwd bent, moet jedadelijk 't huishouden doen . Bah, daar heb ik nietsgeen zin in ."

„Jammer dat ik Jan niet even gezien heb ."„0, 't is een heel lieve jongen; en hij is dol

op mij.„„Maar ben jij dol op hem? Dat komt er meer op

aan."Hedwig keek haar zuster even spottend aan .

„Vind je dat?" vroeg ze droog .„Het is zaliger to geven dan to ontvangen," zei

242

Pauline met een ontroering die haar overviel enhaar stem ernstiger maakte dan zij bedoeld had .

„Je lijkt moeder we! . . . . die zegt dat ook zoodikwijls -- al die dingen uit den bijbel, 't verveeltje zoo ."

Pauline zweeg. Hoe kon zij praten met dat kind,dat nog alles van 't !even leeren moest?

En had zij we! het recht Hedwig de les to lezen,zij, die ook het geluk zelf zuchtig had gegrepen endie na jaren van bitter verdriet nog niet eens hadgeleerd, dat echte lief de alleen geven moet zonderto willen ontvangen? . . . .

Hedwig praatte nu door over Jan . Hij verdiendezoo goed en ze zouden in Haarlem gaan woven,maar na den oorlog pas en dan wilde zij eerst oprein....veel op rein.

„De grootste zonde is lief deloosheid" . Julie hadhet eens gezegd . Die woorden waren in haar hoof dblijven hangen . Zij hoorde ze nu voortdurend alseen suizenden wind in haar ooren.

Toen zij alleen in den trein zat en toen het ge-dreun en gedaver van de wielen hun eentonigrhythme vervolgden -- altijd door scheen Juliesstem to spreken: „De grootste zonde is lief deloos-heid".

Niet dat zij in een waan van lief de Louis gevolgdwas en buiten de wet met hem geleef d had, maardat haar lief de voor hem niet toereikend was ge-weest om hem to hef f en uit zijn materialistisch, ge-notzuchtig leven, dat zij niet sterk genoeg geweestwas hem en zichzelve to bewaren voor hun slechteinstincten, voor hun moreelen ondergang . . . . datzij hem zoo gering en onvoldoende had liefgehaddat was haar zonde .

Het was al begonnen met haar ouders hoe zelf-

243

zuchtig was haar lief de voor hen geweest . Hoe bitterweinig deed zij nog voor haar moeder . . . .En flu Stefaan. Hem beweerde zij hovers alles lief

to hebben . En zij had niet eens den cooed hem alleento laten, niets meer van hem to verlangen ; uit zijnlevers weg to gaan, terwijl zij wilt dat het zou zijnvoor zijn rust, ja zelf s voor zijn geluk?! . . . .

Niet dat zij een getrouwden man had lief gekregenwas haar zonde, maar deze lie fdeloosheid . . . .

***

Twee weken later. Pauline liep met Stefaan langshet water van de Schinkel, waar de zon helblinkendop rustte. Van tallooze scheepjes holders de zeilenen de wimpels trilden gevoelig onder den onstuimi-gen wind.'t Was Zondagmorgen .De weiden lagers malsch en groen met goud- en

witte bloemen . Het zonlicht had hun harten open-gedaan ; het zonlicht was een zegen. Blauw was dehemel met enkele losse wolken, die ijl en blij voorbij-dreven.

Daar lag in de verte de laan naar Sloten en denederige huisjes rood en wit tusschen de zuiver-groene boomers . Het paadje waarop zij liepen, smalals een zwart koord, kronkelde tusschen water enweide .

Eenvoudige, vroolijke kinderen met bloemetjes inde hand, liepen zingend hen voorbij . En heel hoog inde lucht hoorde Pauline ook een leeuwerik, zwie-rend en juichend .

Het was haar of zij alles heel goed moest zienen hooren, omdat het voor den laatsten keerwas .

?44

„Heerlijk bier, Paulientje," zei Stef aan, „wat eenmooie Meidag voor ons beiden ."

„Ja," zucbtte zij .„Ik had je bijna of moeten zeggen, vanmorgen .",,Was er een zware zieke?"„Neen, dat niet. Maar ocb, je weet niet, hoe moei-

lijk 't voor me is om er ook maar een uurtje uit tobreken. En 't is niet alleen om mijn werk ."

„Om je vrouw," zei ze macbinaal .„Ja. Om Meta. Zij wil dan precies weten waar

ik naar toe ga en als ik zeg dat ik naar jou moet,wordt ze boos of triest. Ik weet niet wat ik ergervind. Ze is jaloersch, daarom, om haar to sparen,verzin ik we! eens een uitvlucbt. Maar dat is nietsvoor mij. Ik ben er niet voor gescbikt . . . . ik kanniet liegen . . . , en dan . . . . "

„Neen, je bent er niet voor gescbikt ."Zij zwegen . Paulines keel werd droog en hard .

IJskcud voelde ze zicb worden. Het was of eennevel over de zonnige aarde vie! .

„Zullen we omkeeren?" vroeg zij eindelijk, en zijnhand nemend, zei ze heel zacht : „Het zal wel andersworden."

,,Ocb neen . . . . bet zal nooit anders worden!"antwoordde hij bef tig . Hij scbudde zijn haar acbter-over. Zijn hoed had hij of gezet en Pauline zag zijnsterk, gewelf d voorboof d, zijn goede, donkereoogen, zijn somberen maar kracbtigen mood . „Hetzal altijd zoo blijven en misscbien we! erger worden .Het is ook mijn eigen scbuld. Waarom beb ik haargetrouwd - waarom kon ik niet wacbten . . . . Danwaren wij nu gelukkig, jij en ik!"

Zij scbrikte . Het was de eerste maal dat hij zooover zijn huwelijk sprak .

„Maar nu't zoo ver is, moet ik we! bij haar blijven

245

en mijn best doen," ging hij voort . „Het kan nietanders -- ik kan niet anders . . . . omdat ik hen dieik ben."

„Stil nu, Stef aan, ik begrijp je immers zoo goed .Praat er maar niet meer over . Kijk liever naar delucht en naar het water . Hoe mooi het is ."

„Ja," zeide hij, „laten wij maar genieten ."Maar hij genoot niet meer .Zij bracht hem een eind naar huffs . Zijn gezicht

stond donkey en verbeten van bitterheid . „Dat ikje ook nooit eens . . . . nooit . . . . zorgeloos en zon-der scrupules . . . . " Hij maakte den zin niet of . Maarhoe goed begreep zij hem . En hoe voelde zij meehet verlangen waarmede hij haar hand nam en inhaar oogen keek .

Trilde haar mond niet van hetzelf de hartstochte-lijke iced, omdat nooit hun lippen elkander rakenmochten, omdat zij altijd zijn rechtschapenheidvoelden als een rechter tusschen hen?

„ . . . . Ben je niet moe geworden, Harmen, van aldat prentjes kijken?"

Pauline en hij zaten in de schemering . Hij had eenheele verzameling reproducties van Egyptischekunst van zijn vriend Nico ter teen .

„Ja, wet een beetje ; daarom rust ik nu wat uit .Steek de lamp nog maar niet op."

Hij tuurde door het venster. De wolken, als grijze,dam'pige f loersen, ijlden snel tangs hen voorbij .

„0, zoo vlug to reizen als die wolken," zei hijverlangend, „en dadelijk daar to zijn, in al diewonderlanden! Paulientje, zou 't waar zijn . . . . zouik er ooit komen? Zou ik ooit de pyramiden zien?"

„Zou je dat 't lief st?"

246

„Ja, ja . . . . de pyramiden. Waarom treks me datzoo raadselachtig aan? omdat 't zoo oud is, mis-schien, zoo eeuwenoud. En dan de woestijn daaromheen. Wat een mysterie, wat een oneindigheid.Ja, palmen en kameelen en al die dingen waarvande bijbel spreekt. Die grootsche dingen, oeroud enstatig als de bijbel zelf, 0, ik smacht er naar . . . . deJordaan . . . . Jerusalem . Zou ik dat alles zien?"

Koortsachtig gloeiden zijn oogen .„Wind je niet zoo op, toe Harmen, dan slaap je

vannacht heelemaal niet ."„Och, wat doet dat er toe. Het is zoo verrukkelijk

zoo to droomen. Misschien veel mooier dan de wer-kelijkheid zelf. Denk je ook niet?"

„Misschien we!. Maar als we eenmaal daar zijn,geniet je ook, dat weet ik zeker,"

,,We? . . . . denk je er dan nog over?"„Om mee to gaan? . . . . Ja Harmen, ik denk er

hard over . . . . eigenlijk heb ik al een besluit ge-nomen."

„Je gaat dus mee!!" Hij sprong op en omhelsdehaar wild-jongensachtig, „Wat een schat ben je . . . .dus ga je mee?"

„Vind je 't prettig?" vroeg zij met een zachtenglimlach .

„Prettig . . . . heerlijk vind ik 't! Grandioos!"juichte hij, alleen jammer dat we Julie niet meekunnen krijgen. Maar ze wil niet weg van haarkinderziekenhuis, daar is ze zoo aan gehecht ; metons drieen zou 't natuurlijk ideaal zijn, maar metjou alleen vind ik 't ook verrukkelijk . Ik was alzoo bang dat ik met een vreemde zou m,oetengaan . . . ."Julie kwam binnen. „Wat zitten jullie bier in 't

donker."

247

„Ja maar er is licht in ons hart, Julie, luister :Paulientje wil met me mee ; ze doet't toch!"

Hij riep 't als een kleine jongen, zoo blij .Julie schrikte even. Toen keek zij Pauline aan .„Doe je 't heusch?" vroeg zij zacht .„Ja." Zij had zich naar het raam gekeerd . Julie

kon haar gezicht niet zien .Harmen praatte opgewonden door . Eerst zouden

zij naar Zwitserland gaan, den zomer daar blijvenen dan naar Cairo . . . . Dat wilde hij toch het lief st .De beide vrouwen zwegen. Toen kwam Nico en

zij maakten het reisplan op .Pauline Iuisterde . Zij moest er belang in stellen,

zij moest zich goed houden, die duldelooze pijnverdragen . . . . En zij bedwong zich, maar in haaroogen lag de blik van een aangeschoten wild.

. . . Toen zij alleen in de kamer bleven en Paulinedruk bezig scheen met huishoudelijke zorgen, namJulie haar bruusk in haar armen en kuste haarinmg .

„Mijn lief, nobel kind," zei ze f luisterend, „watbewonder ik je cooed ."

Pauline barstte in snikken uit .De spanning was to groot geweest .„Je moet me niet bewonderen . . . . ik schaam

me juist zoo . . . . omdat ik zoo zwak hen en zooslecht . . . . ik moest dit doen met blijdschap . . . . oftenminste dankbaar . . . . maar ik ben 't niet . . . . ikvind 't zoo hard! ik weet niet of ik 't kan vol .brengen!"

„Kom eens naast me zitten, Paulientje ."Julie sloeg moederlijk de armen om haar heen

en suste haar . „Het zal heel goed gaan, mijn kind .Het is zoo mooi van je en het zal hem tot zegen

248

zijn. Wat je flu in zijn levee gebracht hebt is enkelgoed en heerlijk geweest . Maar als je bleef zou 'tmisschien leelijk worden . En geloof toch niet datik je niet begrijp -- dat ik niet met je meevoel . . . .Denk je misschien dat ik niet weet wat 't zeggen wil't lief ate to moeten of staan, terwiji heel je slechte,opstandige natuur er naar hunkert en smacht om't to houden?" Haar stem daalde. „Heb je er dannooit over nagedacht wat 't mij kost om Harm :enof to staan? tk heb we! een ander gevoel voor hemdan jij voor Stef aan, maar . . . ."

Getrof f en zag Pauline haar aan .Onstuimig drong zij zich tegen Julies borst, waar

zij het groote hart hoorde kloppen.„Wat hen ik egoist dat ik daar filet aan dacht,"

zei ze, „natuurlijk is 't hard voor je . . . . maarik . . . ."

Julie kuste haar.„Ik begrijp 't immers zoo goed," suste zij, „het

levee is moeilijk, ja soma of schuwlijk, maar prachtigtegelijk en jij . . . . Paulientje . . . . jij hebt toch hetmooiste ervan gekend ."

HOOFDSTUK KII .

jj IT brieven aan Stef aan, die nooit werdenverzonden :

15 April .„ . . . . Mijn lieveling, ik schrijf dit !outer voor

mijn eigen geluk. Want brieven zooals deze zoudenje onrustig waken, al to verdrietig of a! to gelukkig ;en dat laatste vooral - dit heb je me eens gezegd

kun je niet hebben in je !even . Ik herinner me

249

dat je eens zeide : „Het verdriet en ik, we kennenelkaar al zoo lang. lk ben er zoo aan gewend, dat ikangstig word als een groot geluk me to beurt valt .Want dat geluk kan immers bij mij niet blijven endan mis ik 't zoo als 't weg is, kost het mij zoo'nmoeite weer in 't gareel to komen ." - Je leven iszoo zwaar. Ach, als ik 't maar niet zwaardermask . . . .

Van den ochtend tot den avond mag je niets doendan je plicht . Als ik daaraan denk, als ik er aandenk hoe je in je jongensjaren, als 't zoo natuurlijkis alleen voor zijn genot to leven, de harde nood-zakelijkheid al hebt gekend van 't werk en de zorgenvoor anderen, als ik naga hoe groot en goed envol liefde je bent gebleven voor ieder die je zorgenvan noode heef t, dan voel ik mijn bewonderingvoor je in mij groeien, groeien tot zoo iets hoogs,dat mijn gedachten het nauwlijks kunnen raken .

Daar stond je, groot en sterk van goedheid, toenik, ellendig als bij een schipbreuk hier aankwam .1ktrachtte je to haten omdat ik alien haatte . . . . maarmijn liefde werd geboren en groeide in mij buitenmijn wil .

Nooit heb ik iemand zoo liefgehad als jou . Nooitheb ik vermoed welk een geluk er ligt in het zichbuigen voor den wil en het inzicht van een ander,die beter weet to leven dan je zelf ..

1k werd pas gelukkig toen jij me bevolen hebtmijn leven to veranderen. Misschien gehoorzaamdeik aan een eigen, diep innerlijke wet - maar ik zagdie wet in jou ; ik wist dat jij daar al je leven langaan had gehoorzaamd en daarom wilde ik het ook .

30 April .. . . . Sours voel ik mijn liefde als een bloem tegen

250

mijn hart ; zacht en welig zijn de blaadjes en defijne, doordringende geur is als een bedwelming,waarin ik opga en stijg tot in den hemel .

Dat is als ik geen al to wilde verlangens heb .Verlangen is zelfzucht . Maar ik hen to jong our

geheel zonder zelfzucht lief to hebben.Sours verlang ik zoo ondraaglijk naar je handen,

je oogen, je heele dierbare gezicht, je heele dierbarelichaam . . . .

Ach, waarom zijn wij haast nooit alleen!Mijn lief ste, waarom mag je me nooit kussen,

zooals een man zijn lief ste kust .

Hoe zacht kunnen je oogen zijn, Stef aan, als jeme aankijkt.

Dan voel ik ze als een streeling langs mij gaan .En toen ik gisteren je hand bij't of scheid heb mogenzoenen, in je handpalm, daar waar je hand zoozacht is en zoo warm . . . . toen was 't of mijn lief deals een vlijmende maar verrukkelijke pijn door heelmijn lichaam trok.

Wij hebben elkaar nooit op den mood gekust .Die gedachte foltert mij -- en toch voel ik daarinde glorie van onze lief de . Wij hebben elkaar geeer-biedigd. Wij hebben ook haar geeerbiedigd, die jevrouw is en de moeder van je kinderen .

12 Mei .Stef aan, vanacht, toen ik wakker lag, heb ik voor

't eerst de gedachte aanvaard, dat ik je alleen moetlaten . lk weet niet hoe ik eindelijk mijn zelfzucht enmijn drift heb overwonnen. lk wil niet meet denkenaan die wanhoop, dien opstand, dat verzet en hoeik in mijn kussens bijten moest our niet hardop to

251

schreeuwen van pijn en van verlangen naar jou,naar jou!

Mijn lief ste, kon ik maar sterven .

1k heb 't me ingedacht hoe ik vergif zou nemenen voor jou sterven zou .

Het was een groot geluk .1k zou je alleen dicht bij me willen hebben als

de ergste pijnen kwamen . Met mijn hand in jouwhanden, met mijn oogen in jouw oogen, zou ik welkunnen sterven en 't hoogste misschien beleven weteen vrouw beleven ken .

Maar ik mag dat offer niet brengen, dat niet eenseen offer zijn zou -- alleen bet genieten van eenondenkbaar geluk -- bet zou in je levee to grooteverwarring brengen en pijn en zelfverwijt .

Het andere offer is veel zwaarder : to blijvenlevee en uit je nabijheid weg to gaan .

0 God, die eindelooze rij van levee dagen, dieden komen . . . . zonder jou, zonder jou!

0, waarom sterf ik niet?

15 Mei .. . . . Gisteravond heb ik alleen in 't park gewan-

deld. Het was er donker en de wind was dol om deboomen, die zwiepten en kraakten . Er was eenspookachtig licbt in den hem!el, die bleek zag alseen mensch . Toen droomde ik dat wij beiden dearliepen. Je bieldt me vast ; wij gingen heel dicht naastelkaar, ik voelde warm je mond op mijn wangen,je handen om mijn borst . En ik hoorde je fluisteren :„semen sterven . . . ." Wij liepen naar bet water .God, hoe duidelijk zie ik ons . . . . Neen, ik mag ditvisioen niet vasthouden ; bet zou me krankzinnigmaken.

252

Laat ik liever denken aan een mooien droom dienik eens had, maanden geleden.1k was op een berg-helling en de zon was als goud op de boomen enplanten. Jij stond er ook en toen voelde ik mij wor-den tot een bloem aan je voeten . Jij bukte je enzei : „Wat ben je mooi!"

Toen smachtte ik er naar dat jij me plukkenzoudt. Je nam mij nit de aarde en ik wist dat hetgoed was -- dat ik niet zou sterven door 't plukken,maar juist zou levee .

0, niets to zijn dan een bloempje in je kamer . . . .als je zoo hard en eenzaam werken moet, to bloeienen to geuren in een stil hoekje van je kameralleen voor jou .

20 Mei.

Stef aan, ik hen maar klein en onbeduidend, enik heb dikwijls gezondigd . Talenten heb ik niet,noch groote intelligentie, nosh algeheele toewijdingaan ideeen of menschheid . Niets heb ik om trotschop to zijn dan mijn liefde voor jou . . . . Maar inmijn heilige uren hen ik volmaakt, omdat dan mijnliefde volmaakt is. Dan voel ik mij ook het dichtstebij je, mijn lief ste, bet dichtste bij je grootheid .

Toen ik bij moeder was, zijn wij des middags naarde zee gewandeld, Ben en ik . Er hing een grijzeregenlucht boven de golven . 1k was zoo gelukkigeindelijk weer eens de zee to zien . 1k had er zoonaar gesmacht, al die jaren . Hoe kun je groot enedel levee, als je nooit meer de zee ziet? dacht ikdikwijls .

Die heerlijke wijde ruimte, waarin je ziel haarvleugels uit kan slaan . Dat nooit-rustende gebruis

253

van het water, dat glijdt en glinstert over zoo'nzwarte diepte vol geheimen . . . .

Die hemel waarin de eeuwigheid je aanziet, totje beef t in al je kleinheid en armzalige ellende . . . .

Die vrije wind die 't stof f ige en verdorde vanje of waait . . . .

Stef aan, ik heb de zee gezien en toen ik aanjou dacht, omdat ik bij iets groots altijd aan joudenk, toen heb ik voor 't eerst heel duidelijk ge-weten dat ik met Harmen mee zou gaan ; dat hetdiep in me al lang beslist was .

23 Mei.. . . . Vanmorgen zond ik je een brief je om je to

melden dat ik ging ; ik voegde er bij : voor een paarmaanden. Dat het is voor altijd, behoef je niet toweten, mijn arme Stef aan .

Toen hen ik alleen gaan wandelen in drukke win-kelstraten . Het was of ik of scheid ging nemen vanhet leven. En dat doe ik toch niet ; ik moet juist hetleven ingaan. Het of scheid neem ik van jou. Iktracht me dit zoo eenvoudig mogelijk voor to stellen,maar ik kan 't nog niet begrijpen .

Hoe zal ik kunnen leven, ademen, lachen, praten,loopen en slapen zonder de hoop je to zien, je bijme to hebben, al is 't maar voor een oogenblik,zooals ik tot nu toe gehoopt en geleef d heb?!

En als Harmen er niet meer is om to verplegen,waar moet mijn leven dan heen gaan? Maar daar-over mask ik mij eigenlijk geen zorgen . Het zal welergens been gaan .

. . . . Af scheid nemen . . . . ik kan geen of scheidvan je nemen . Ik voel dat het mijn kracht to bovengaat. Wij moeten scheiden zonder woorden enzonder tranen .

254

2 Juni.Het is voorbij .Gisteravond hebben wij elkaar voor 't laatst ge-

zien. Maar ach, zooveel wat ik je had willen zeggen,heb ik verzwegen, omdat ik je niet nog meer ont-roeren wilde .

Mijn lieveling, ik heb je nooit zoo lief gehad alstoen ik zag hoe moeilijk het je viel je to beheerschenen wat een sterk en heldhaf tig mensch je bent. 1kzal het nooit vergeten hoe je me aankeek toen jezei : „Het zal je goed doen . . . . het is beter voorjou dan altijd hier to blijven." 1k zag dat je lippenhef tig begonnen to trillen .

1k heb je hand gevoeld in mijn hand alsof je heelehart daarin to kloppen lag .

En toen wij samen beneden stonden eindelijkalleen, in het donkey bij de deur, toen je wegging enof scheid van me nam, toen vroeg je zoo angstig :„Het is toch maar voor een paar maanden? Je blijf ttoch niet to lang weg . . ! . . want ik kan je nietmissen . . . . al was 't beter .. . . . "

Ach, toen heb ik je dierbaar hoof d tegen mijnhart gedrukt en ik dacht van pijn to sterven .

1k heb je niets gezegd,1k heb je alleen gekust metzooveel lief de, dat je het nooit vergeten zult .

Nu is alles voorbij,1k weet niet hoe lang ik aan die deur gestaan

heb ; ik voelde mij drunken van de pijn. Maar toenik opzag naar de sterren, die ik nooit zoo hoog enschitterend heb zien staan, toen voelde ik ook datik dit alles lijd om jou -- om jouw geluk en ik wist,dat mijn leven nooit geheel leelijk of geheel ver-drietig meer kan zijn .

Als je aan mij denkt zul je het voelen, er zal een

255

stem zijn die 't je zegt : „Paulientje is gered engenezen door jou; haar lief de is gef olterd, maargezuiverd en tot een hoogere vreugd geworden ."0, moge 't je gelukkig makers, mijn lieveling, ikwensch niets anders meer .

EINDE